Klimaatbanen |
|
Suzanne Kröger (GL), Senna Maatoug (GL), Bouchallikh |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Erkent u dat het gebrek aan handen voor de uitvoering van alle klimaatambities de achilleshiel is van het regeerakkoord?
Dit kabinet heeft grote ambities op het terrein van klimaat en investeert fors in een duurzame toekomst voor Nederland. Zoals vaak het geval is bij grote publieke investeringen is het absorptievermogen van de arbeidsmarkt dan een essentieel aandachtspunt. De miljarden die dit kabinet vrijmaakt voor de stikstof- en klimaatopgave moeten worden omgezet in concrete projecten en daarvoor zijn voldoende vakmensen – zoals ook in het Coalitieakkoord wordt gesignaleerd – cruciaal: nu, en zeker ook op weg naar 2050.
In eerste instantie is het aan werkgevers om te zorgen voor voldoende gekwalificeerd personeel, en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Denk aan het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden, het verhogen van de lonen, het creëren van een sterke leercultuur en/of job-carving1 om mensen aan te trekken. Tegelijkertijd heeft de overheid een rol in het beter doen functioneren van de arbeidsmarkt, zeker wanneer een maatschappelijke uitdaging zoals de klimaat- en energietransitie in het geding komt. Op het moment lijkt matching op de markt niet voldoende tot stand te komen en dat maakt dat een tekort aan handen een knelpunt kan zijn voor de uitvoering van de klimaatplannen van het kabinet.
Dat vraagt om breed te kijken wat er nodig is om deze problematiek te verhelpen. Hierbij kan worden gekeken naar manieren om werkenden/werkzoekenden en werkgevers beter bij elkaar te brengen (onder andere via van-werk-naar-werk begeleiding via regionale mobiliteitsteams), om (meer) werken aantrekkelijker te maken, of om arbeidsproductiviteit te verhogen, bijvoorbeeld door scholing en technologische innovatie te stimuleren. Op verzoek van uw Kamer2 werkt het kabinet samen met regio’s, sociale partners en branches aan een aanvalsplan om de inzet op dit onderwerp uit te breiden. Uw Kamer is onlangs geïnformeerd over onze inzet om aanvullend beleid op te nemen in een Actieplan Groene Banen (Kamerstuk 32 813, nr. 974).
Om welke sectoren en/of beroepen maakt u zich het meeste zorgen?
Krapte op de arbeidsmarkt is op dit moment een breed probleem waar vrijwel alle sectoren mee te maken hebben: van logistiek tot de bouw en van zorg tot ICT.
Afgaande op voorwerk van de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing (onderdeel van het Klimaatakkoord), data van het UWV3 en onderzoek van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs (SBB)4 ontstaat een beeld van waar de problematiek naar verwachting het grootst is. Binnen de klimaatopgave zijn tekorten vooral nijpend in de sectoren elektriciteit, industrie en gebouwde omgeving. Specifieke beroepsgroepen waar het om gaat zijn onder andere elektriciens, monteurs industriële machines en installaties, productieplanners en loodgieters/installateurs gawalo (gas, water en loodgieter). Op het Dashboard Klimaatbeleid is vorig jaar voor het eerst een integraal overzicht gemaakt van voor de klimaatopgave essentiële beroepen en het aantal openstaande vacatures voor die beroepen.5
Hoeveel gerichte opleidingstrajecten voor zij-instromers lopen er nu in het land? Hoeveel mensen worden op dit moment via een dergelijk traject omgeschoold? Wat is er nodig om meer van dit soort trajecten op te starten? Is er landelijke regie op al deze trajecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen overzicht van alle opleidingstrajecten voor zij-instromers, die gericht zijn op de energietransitie. Werkgevers, private opleiders en onderwijsinstellingen zijn vrij om opleidingstrajecten te starten en de inhoud van de trajecten vorm te geven. Het is momenteel ook niet bekend hoeveel mensen een gericht opleidingstraject voor zij-instromers volgen. Het kabinet gaat aan de slag om hier meer inzicht in te krijgen.
Wat gaat u concreet doen om ervoor te zorgen dat voldoende mensen zich gaan laten omscholen?
Werkenden en werkzoekenden voeren in principe zelf regie op hun leer- en loopbaan. Het is belangrijk dat werkgevers investeren in een leercultuur en werkenden in staat stellen om te leren en te ontwikkelen. Ondersteunend is er vanuit het Rijk een uitgebreid LLO-instrumentarium dat erop is gericht om mensen in staat te stellen zich aan te passen aan de veranderende arbeidsmarkt, een sterke leercultuur te creëren en het stimuleren van eigen regie bij individuen.6 Het kabinet vindt het belangrijk om- en bijscholing breed toegankelijk te maken en zet in op permanente scholing. In het coalitieakkoord is afgesproken om bovenop de bestaande middelen vier keer 125 miljoen euro beschikbaar te stellen. De komende tijd wordt nader uitgewerkt hoe dit budget precies zal worden besteed. Daarnaast is er dit jaar ook budget vrijgemaakt voor een nieuwe openstelling van de regeling «Omscholing naar kansrijke beroepen in de ICT of techniek».
Een belangrijke randvoorwaarde voor omscholing is een toegankelijk en flexibel scholingsaanbod voor volwassenen. In dit kader wordt onder meer ingezet op mbo-certificaten voor onderdelen van opleidingen met een zelfstandige betekenis op de arbeidsmarkt. In het hbo kent men FastSwitch, een omscholingsplatform van de hogescholen waarin zij samenwerken om zowel werkenden als niet-werkenden versneld om te scholen met baangarantie naar een van de kraptesectoren techniek, IT, zorg en onderwijs.
Relevant voor de klimaattransitie is bovendien het Techniekpact, van waaruit werken in de techniek wordt gestimuleerd en gemonitord. In reactie op de motie Amhaouch (Kamerstuk 35 925 XIII, nr. 38) wordt gewerkt aan een aanvalsplan en wordt binnenkort uitgebreider ingegaan op de effectiviteit van initiatieven ter bevordering van arbeidsaanbod in de techniek.
Bent u bereid om daarbij ook onorthodoxe maatregelen te overwegen, bijvoorbeeld door het verlies van inkomen bij mensen te compenseren als zij kiezen voor omscholing naar een klimaatberoep?
De opgave die er ligt is fors. Tegelijkertijd is de rol van de overheid in sturing op de arbeidsmarkt beperkt: werkenden en werkzoekenden voeren zelf regie op hun loopbaan en werkgevers zullen zich doorgaans inspannen om voldoende personeel aan te trekken of op te leiden. Werkgevers kunnen bijvoorbeeld gunstige lonen of omscholingstrajecten aanbieden. In de praktijk zien we dit nu al veel gebeuren, bijvoorbeeld bij netbeheerders.
Het kabinet gaat de komende tijd met betrokken partijen in gesprek om in kaart te brengen welke aanvullende (beleids)inzet kan helpen om te zorgen dat we het tekort aan technische vakmensen terugdringen. Het kabinet zal met een open blik kijken naar de opties die hieruit naar voren komen. Eventueel beleid moet wel breed ervaren belemmeringen wegnemen en iets toevoegen aan inspanningen van werkgevers en werkenden, in plaats van die inspanningen te vervangen. We gaan bovendien goed kijken naar de samenhang met de algemene beleidsinzet rondom krapte, aangezien ook andere maatschappelijk belangrijke sectoren met krapte te maken hebben. Eventuele aanvullende acties zullen worden meegenomen in het te ontwikkelen Actieplan Groene Banen. Over de totale aanpak wordt de Kamer voor de zomer geïnformeerd naar aanleiding van de motie Paternotte/Heerma (Kamerstuk 35 788, nr. 128).
Welke acties zijn er tot nu toe voortgekomen uit de Taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing Klimaatakkoord?
In de taakgroep Arbeidsmarkt en Scholing bij het Klimaatakkoord werkt een grote groep stakeholders (o.a. sociale partners, onderwijs, ministeries en decentrale overheden) samen om te zorgen voor voldoende vakkrachten voor de energietransitie. Behalve op meer instroom richt de taakgroep zich op een adequaat scholingsaanbod, goede arbeidsmarktinformatie, aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en het betrekken van werklozen en mensen in die fossiele branches hun baan verliezen. Zo heeft elk van de vijf klimaattafels inmiddels een aanpak opgezet rond arbeidsmarktknelpunten die de uitvoering van het Klimaatakkoord in die sector belemmeren. In de gebouwde omgeving is de samenwerking Mensen Maken de Transitie operationeel gemaakt, waarin uitvoerende partijen werken aan voldoende personeel voor de verduurzaming van huizen en aan slimme werkwijzen om het werk goed te organiseren rond beschikbare menskracht. Er zijn voorbereidingen getroffen om de aanleg van laadinfrastructuur voor elektrisch vervoer te koppelen aan Mensen Maken de Transitie. Ook is met bedrijven en brancheorganisaties in de energiesector is het zogeheten «Plan-E» opgesteld, gericht op instroom in de elektriciteitssector inclusief de regionale coördinatie die daarvoor nodig is. Tot slot is op het terrein van arbeidsmarktinformatie is een klimaatdashboard opgesteld, waarvoor UWV periodiek kraptecijfers aanlevert en het Planbureau voor de Leefomgeving en het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt prognoses opstellen.
Hoe worden mensen op dit moment gestimuleerd om zich te om te scholen naar een klimaatberoep? Kunt u daarbij uitsplitsen naar jongeren die nog moeten kiezen voor een opleiding en mensen die zich mogelijk willen laten omscholen?
Veel beroepen die van belang zijn voor de energietransitie zijn technische banen. Veel werkgevers en onderwijsinstellingen betrokken bij de energietransitie presenteren om- en bijscholingsaanbod voor werkenden en werkzoekenden7 in de techniek. Het Rijk stimuleert mensen via het Techniekpact met de regionale samenwerkingsverbanden, zoals de Techniekcollectie in Limburg, om zich om te scholen naar een beroep in de techniek en ICT. Verder zijn er diverse maatschappelijke initiatieven om mensen gericht te stimuleren zich om te scholen naar een klimaatberoep of een studie gericht daarop.
Informatie over de keuzemogelijkheden is ook belangrijk. Leerwerkloketten, de regionale mobiliteitsteams en UWV wijzen mensen op beroepen in de tekortsectoren waaronder beroepen in de techniek. Daarnaast hebben het UWV, de MBO Raad, SBB en de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding een inspiratiekaart opgesteld voor bij- en omscholing naar kansrijke beroepen via het mbo, met speciale aandacht voor klimaatbanen. Deze inspiratiekaart kan mensen helpen om te kiezen voor een klimaatbaan.8
Op het landelijk platform voor hoger onderwijs FastSwitch besteedt het label Be an Engineer, gericht op de techniek, ook bijzondere aandacht aan de energietransitie. Zie verder het antwoord op vraag 4 over wat het Rijk doet om mensen te stimuleren om zich om te scholen.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector?1
Het is belangrijk om leerlingen en studenten in staat te stellen een goed onderbouwde studiekeuze te kunnen maken. Daarbij is goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) in het onderwijs van belang. Het Expertisepunt LOB heeft over arbeidsmarktinformatie en LOB al diverse informatieproducten beschikbaar gesteld. Op de portal KiesMBO kunnen (aankomende) mbo-studenten terecht voor onafhankelijke studie- en beroepskeuze-informatie. Het geeft een objectief beeld van de arbeidsmarkt na het behalen van een mbo-diploma waaronder informatie over salaris en kans op stage en werk. Verder stimuleert het Techniekpact mensen om te kiezen voor de techniek en financiert OCW het programma «Meer meisjes in de techniek». Via dit programma werken scholen samen met de MBO Raad en VHTO, aan de werving en het behoud van meisjes in de technische opleidingen.
In aanvulling hierop verkent het Ministerie van OCW hoe uitvoering kan worden geven aan de motie Westerveld en Bouchallikh over een betere voorlichting in het onderwijs over de kansen en het carrièreperspectief in de technieksector. Daarbij wordt gekeken hoe in het voortgezet onderwijs en mbo voorlichting aan leerlingen en studenten wordt gegeven over opleidingen en beroepen, en de mate waarin arbeidsmarktperspectieven van beroepen daarbij aandacht krijgen.
Wat zijn de meest voorkomende belemmeringen voor mensen om zich om te scholen naar een klimaatberoep? Wat doet u om deze belemmeringen weg te nemen?
De werkloosheid is op dit moment laag. Ook andere sectoren kennen tekorten, wat zij-instroom naar een klimaatberoep bemoeilijkt.
Op persoonlijk vlak kunnen er belemmeringen zijn om te investeren in eigen scholing en ontwikkeling, zoals negatieve leerervaringen uit het verleden, een gebrek aan vertrouwen in eigen kunnen of persoonlijke problemen. Ook kunnen er praktische belemmeringen zijn, zoals het gebrek aan ondersteuning vanuit de werkgever, tijd en financiering.10
Daarnaast begint (inter)sectorale mobiliteit bij de huidige werkgever. Een werkgever moet hiervoor openstaan en dit zowel via een cao of via het HR-beleid stimuleren. Dit vergt een investering vanuit de werkgever, want een zij-instromer vergt meer inzet op begeleiding terwijl de capaciteit door de tekorten onder druk staat. Tegelijkertijd moet ook een zij-instromer investeren in een scholingstraject. Een optimaal van-werk-naar-werktraject (of van niet-werk naar werk) heeft de risico’s, en daarmee de belemmeringen, optimaal verdeeld tussen zij-instromer, werkgever en eventueel opleider.
Verder constateert het kabinet ook andere belemmeringen, zoals:
Zie verder antwoord 4 en 7 voor een overzicht van bestaand beleid om deze belemmeringen weg te nemen.
Herkent u dat voor veel mensen de belemmering van scholing is dat salaris tijdens scholing niet wordt betaald? Welke rol ziet u daarin voor de werkgever en welke voor de overheid?
Dat beeld herkennen wij gedeeltelijk. Er bestaan verschillende belemmeringen die mensen kunnen ervaren om te investeren in hun eigen scholing en ontwikkeling, waaronder praktische belemmeringen zoals gebrek aan financiële middelen (zie vraag 9).
Belemmeringen kunnen sterk verschillen per persoon. Werkgevers zijn in de eerste plaats aan zet om deze weg te nemen, in samenspraak met werkenden/werkzoekenden (zie vraag 5). Een goed voorbeeld van werkgevers die hierin hun verantwoordelijkheid nemen vind ik het feit dat diverse netbeheerders11 eigen omscholingstrajecten aanbieden waarin werkenden kunnen worden om- of bijgeschoold.
Een interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Een BBL-student heeft een contract bij een bedrijf en leert het merendeel van de tijd binnen dat bedrijf. Daarnaast is hij of zij gemiddeld nog 1–2 dagen op school. Op deze manier leert iemand direct de vaardigheden in de praktijk én is er sprake van een inkomen. In het hoger onderwijs werkt FastSwitch vanuit een «Match&Go»-aanpak waarbij de omscholer eerst wordt geholpen aan een arbeidscontract met passend salaris dat direct of na een korte scholingsperiode ingaat. Na de match start de omscholer met een leerwerktraject op maat.
Een andere interessante mogelijkheid voor scholing met inkomen is de Omscholingsregeling voor kansrijke beroepen in de ICT en techniek. Wanneer een werkgever iemand omschoolt en daarvoor gebruik maakt van deze subsidieregeling ontvangt een werknemer inkomen. De werkgever en werknemer moeten namelijk (minimaal) tijdens de looptijd van het omscholingstraject een arbeidsovereenkomst hebben afgesloten.
Hoe staat u tegenover het idee van een werkgarantiefonds waarmee werknemers met behoud van inkomen worden omgeschoold en begeleid naar de banen van de toekomst?
Het is belangrijk om de capaciteit en middelen voor overheidsbeleid doelmatig in te zetten. Op een krappe arbeidsmarkt met grote behoefte aan (technisch geschoold) personeel zullen veel werkenden (zeker vanuit de fossiele industrie) ook zonder extra overheidsondersteuning elders aan het werk kunnen. Tijdelijk verlies van inkomen kan immers ook worden gecompenseerd door werkgevers, of gedragen door werkenden zelf. Een werkgarantiefonds waarbij de overheid inkomen compenseert en daarmee de arbeidsmarktpositie versterkt van werkenden die ook nu al kansrijk zijn, is daarom niet doelmatig. Het ligt meer voor de hand om te blijven kijken naar brede toegankelijkheid van omscholingsprogramma’s en de aantrekkelijkheid van de klimaatsector voor werkenden.
Werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «FNV: werkgevers zetten personeel onder druk om quarantaineregels te ontwijken»1?
Ja.
Vindt u het ook zorgwekkend dat werkgevers hun personeel onder druk zetten om, ondanks dat zij in quarantaine moeten, toch gedwongen naar het werk te komen?
Ik onderschrijf het belang van het naleven van de regels met betrekking tot quarantaine en isolatie. Quarantaine is een voorzorgsmaatregel indien er nauw contact geweest is met een besmet persoon, maar er nog geen besmetting is vastgesteld. Isolatie is aan de orde wanneer er sprake is van een positieve testuitslag. De maatregelen ten aanzien van quarantaine zijn inmiddels aanzienlijk versoepeld en ook de isolatieperiode is ingekort, desondanks is het van groot belang dat werkgevers deze maatregelen correct naleven. De werkgever is verplicht zorg te dragen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Naleving van de quarantainemaatregelen hoort daarbij. Werknemers in strijd met deze maatregelen toch dwingen te komen werken is ongewenst.
Bent u ook bezorgd dat er hierdoor meer besmettingen zullen plaatsvinden op de werkvloer?
Ik begrijp dat het voor werkgevers gezien de huidige besmettingsaantallen een grote uitdaging is voldoende bezetting te realiseren en roosters rond te krijgen. Dat neemt niet weg dat naleving van de maatregelen zeer belangrijk is. Wanneer de regels niet worden nageleefd, kan dat leiden tot verdere verspreiding van het virus op de werkvloer. Dat zal de continuïteit van de bedrijfsprocessen ook niet ten goede komen.
Bent u bovendien ook bekend met het feit dat werknemers, die in quarantaine moeten, door de werkgever gedwongen worden om vakantiedagen op te nemen?
Werknemers die in quarantaine moeten en om die reden niet kunnen werken hebben recht op loon voor de afgesproken arbeidsduur, zolang de arbeidsovereenkomst duurt. Het is niet toegestaan dat de werkgever voor die periode vakantiedagen afschrijft. Is het voor een werknemer mogelijk om gedurende de periode van quarantaine thuis te werken, dan geldt dat de werknemer gedurende de quarantaine thuis werkt en om die reden uiteraard ook recht heeft op loon. Ook ten aanzien van isolatie geldt dat de werkgever loon moet doorbetalen en de werknemer niet mag vragen om vakantiedagen op te nemen. Zie verder mijn antwoord op vraag 7 over uitzonderingen op quarantaine in geval van essentiële bedrijfsprocessen.
Bent u het eens dat het ongewenst is dat werknemers voor hun quarantaineperiode vakantiedagen moeten opnemen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Als een werknemer in quarantaine gaat en kan thuiswerken, dan moet de werknemer dat doen. Kan dat niet, dan mag een werkgever geen verlofuren aftrekken, tenzij dat in overleg met de werknemer gebeurt. De werkgever moet het salaris van de werknemer doorbetalen, ook als de werknemer gedurende de quarantaineperiode niet kan werken. Hetzelfde geldt ten aanzien van isolatie.
Klopt het dat als werknemers in quarantaine moeten dit onder een ziekmelding dient te vallen? Zo ja, kunt u dit toelichten hoe dit wettelijk is geregeld?
Zoals aangegeven is quarantaine niet hetzelfde als isolatie. Quarantaine is uit voorzorg, bijvoorbeeld als de werknemer in contact is geweest met iemand die corona heeft en er nog geen besmetting is vastgesteld bij de werknemer zelf. Een werknemer die positief getest is op corona gaat in isolatie. In dat geval kan ook sprake zijn van ziekte. Vooropgesteld wordt dat een werknemer zich ziek kan melden wanneer die werknemer als gevolg van de ziekte niet in staat is zijn werkzaamheden te verrichten. In dat geval heeft de werknemer recht op loondoorbetaling bij ziekte op grond van 7:629 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer in isolatie gaat maar geen klachten heeft en dus ook niet ziek is, bestaat er recht op loon op grond van artikel 7:628 van het Burgerlijk Wetboek. Als een werknemer tijdens quarantaine of isolatie in staat is om thuis te werken, bestaat er uiteraard recht op loon omdat de werknemer zijn werkzaamheden uitvoert. In aanvulling hierop heeft het kabinet, gegeven het urgente belang voor de volksgezondheid, met het UWV afgesproken dat vangnetters (zoals uitzendkrachten en eindedienstverbanders) die vanwege de quarantaine of isolatie niet kunnen werken, aanspraak kunnen maken op een ziektewetuitkering.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat werkgevers hun personeel niet naar het werk laten komen of vakantiedagen laten opnemen als zij in quarantaine moeten?
Vooropgesteld wordt dat het van groot belang is dat werkgevers en werknemer de maatregelen omtrent quarantaine en isolatie naleven. De werkgever is verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving. Daar hoort naleving van de maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het virus op de werkvloer bij. Als een werknemer in quarantaine of isolatie moet, dient de werkgever het loon door te betalen, zonder dat daarvoor vakantiedagen moeten worden opgenomen.
Daarbij wordt echter opgemerkt dat uitzonderingen van kracht zijn, gezien de aanzienlijke toename van het aantal besmettingen en de ontwrichtende werking daarvan op de maatschappij.
Op basis van het 138e OMT-advies heeft het kabinet met ingang van 15 januari 2022 het advies omtrent quarantaine en isolatie versoepeld voor personen die langer dan een week geleden een booster hebben gehad en voor personen die vanaf 1 januari 2022 positief zijn getest op corona. Voorts adviseerde het OMT een uitzondering te maken op de quarantaineregels voor werknemers in essentiële bedrijfsprocessen. Het kabinet heeft dit advies overgenomen en een handreiking uitgewerkt na gesprekken met de sociale partners.
Werkgevers kunnen een uitzondering maken op de quarantaineregels, als aan de volgende voorwaarden is voldaan. Het moet gaan om een quarantaineadvies bij nauw contact met iemand die besmet is met corona en niet in geval van isolatie na een positieve test of ziekte. Er is sprake van een functie die cruciaal is voor de continuïteit van de organisatie (de bedrijfsvoering wordt ernstig belemmerd bij het wegvallen van de specifieke werknemer). De werkzaamheden die de betreffende werknemer verricht, kunnen niet op een andere wijze worden verricht (bijvoorbeeld thuiswerken). De werknemer kan niet vervangen worden. Als laatste voorwaarde geldt dat de werkgever met de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of personeelsvergadering bepaalt welke functies cruciaal zijn voor de bedrijfsvoering.
Bent u bereid om hierover met de vakbeweging in overleg te gaan en bij signalen over deze misstanden de Nederlandse Arbeidsinspectie op deze bedrijven af te sturen?
Ik ben regelmatig in gesprek met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers over de naleving van de maatregelen op de werkvloer. In deze overleggen benadruk ik dat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) een loket heeft waar klachten en signalen over risico’s van corona op de werkplek kunnen worden gemeld. En dit gebeurt ook. De NLA kan een onderzoek instellen als er op basis van de verkregen informatie een vermoeden is van een overtreding van de Arbowetgeving. De werkgever moet zorgen voor een veilige en gezonde arbeidsplaats. Het niet naleven van de adviezen omtrent quarantaine en isolatie door de werkgever kan erop duiden dat de werkgever hiervoor onvoldoende zorg draagt.
Bent u verder ook bezorgd dat, in sectoren waarbij er wachtdagen zijn bij ziekte, personeel, terwijl zij in quarantaine moeten, toch naar het werk komen omdat zij het inkomen niet kunnen missen?
De wet staat werkgevers en werknemers toe 1 of 2 wachtdagen overeen te komen in geval van ziekte. De wachtdagen zijn daarmee alleen relevant voor werknemers die na een positieve testuitslag in isolatie moeten. Wachtdagen kunnen worden afgesproken in de arbeidsovereenkomst of in de cao. Wachtdagen kunnen een onwenselijke prikkel geven om bij ziekte toch aan het werk te gaan. De overheid kan echter niet zomaar inbreken in die afspraken tussen werkgever en werknemer. De Stichting van de Arbeid heeft op 1 april 2020 ook een oproep gedaan aan decentrale cao-partijen. In die context heeft het kabinet met sociale partners gesproken over het betrachten van coulance bij het toepassen van deze wachtdagen bij ziekte.
Bent u bereid om te onderzoeken of er een oplossing kan komen voor compensatie voor werkgevers indien werknemers in quarantaine moeten?
Het kabinet heeft al eerder uitgebreid verkend welke mogelijkheden er zijn om de (financiële) gevolgen van quarantaine of isolatie voor werkgevers en werkenden te beperken. In de brief van 9 december 20202 is de Kamer geïnformeerd dat een compensatie van ondervonden financiële gevolgen geen haalbare route is gebleken: het is niet mogelijk te komen tot een regeling die zowel gericht als uitvoerbaar is. Een regeling die de juiste groep mensen bereikt is immers per definitie complex, en in algemene zin geldt dat het toevoegen van nog een complexe regeling de continuïteit van de al zwaarbelaste uitvoeringsorganisaties in gevaar kan brengen, met alle risico’s van dien.
Het bericht dat UWV op illegale wijze wachtlijsten wegwerkt: uitkeringen worden verstrekt zonder de beoordeling van een arts. |
|
Daan de Kort (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onwettig is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben toegekend zonder keuringen toe te passen?
Ik vind het onwenselijk dat dergelijke proeven zonder mijn medeweten en dat van uw Kamer worden gestart. De Raad van Bestuur van UWV heeft geconstateerd dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen en heeft aangegeven dat te betreuren.
Naar aanleiding van vragen van RTL Nieuws heeft UWV laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. In Hengelo was er sprake van een plan dat niet is uitgevoerd. In Zwolle heeft een arbeidsdeskundige bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. In negentien gevallen is een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts. Daarmee is UWV afgeweken van artikel 6, eerste lid, van de WIA. In dit artikel is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Ik deel de mening dat deze proef niet conform de wet is geweest.
Vindt u dat het mogelijk moet zijn om buitenwettelijke pilots en experimenten uit te voeren om wachtlijsten weg te werken?
Ja. Uitgangspunt is en blijft dat beleid wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. In bijzondere situaties kunnen er legitieme redenen zijn voor buitenwettelijke pilots en experimenten. Er gelden strikte kaders voor het afwijken van vigerende wetgeving. Zo is het belangrijk dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden, het buitenwettelijk beleid begunstigend is, beperkt is in tijd en dat de Tweede Kamer geïnformeerd is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Stoffer over hetzelfde onderwerp.
Is bij u bekend of ook andere UWV-kantoren dezelfde werkwijze toepassen?
UWV heeft laten weten dat deze proef eenmalig was en op één kantoor heeft plaatsgevonden.
Als reden voor het verstrekken van uitkeringen zonder keuring, wordt in het artikel genoemd dat het gaat om het wegwerken van wachtlijsten, zijn er nog andere acties ondernomen om de wachtlijsten weg te werken? Zo ja, welke zijn dat, en passen deze binnen de wet?
Bij brief van 9 april 2021 is uw Kamer geïnformeerd over het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen en over de maatregelen die – binnen de wettelijke kaders- in gang zijn gezet.2 Ik noem hier de omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Dit knelpunt zorgt voor wachttijden en (financiële) onzekerheid bij werknemers en werkgevers. Lange wachttijden kunnen ook tot gevolg hebben dat de re-integratie later begint, waardoor de werkhervattingskansen van mensen mogelijk afnemen. De nood is hoog, en daarmee de noodzaak om nieuwe werkwijzen te bezien. In dit perspectief zie ik de pilots in Zwolle en Hengelo.
Gelet op de ingrijpende effecten die nieuwe manieren van werken met zich mee kunnen brengen, ben ik, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), in overleg met de sociale partners hoe we de consequenties van verschillende opties om het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen te verkleinen, met elkaar wegen. Zoals aangegeven in de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar, zal ik de Tweede Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk in het voorjaar, informeren over de uitkomsten.3
Over (andere) acties die het wettelijk kader (mogelijk) te buiten gaan, heeft UWV mij niet geïnformeerd. Ik heb UWV verzocht de vraag of er andere buitenwettelijke acties zijn ondernomen te betrekken bij de evaluatie van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de pilot, die UWV laat uitvoeren. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer.
Welke oplossingsrichtingen ziet u nog meer voor het verder wegwerken van de wachtlijsten en welke wetswijzigingen zijn daar voor nodig?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, ben ik hierover in gesprek met UWV, NVVG en de sociale partners. Daarbij heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Bent u op de hoogte van het feit of eenzelfde werkwijze is toegepast bij andere uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Nee. UWV heeft laten weten dat eenzelfde werkwijze alleen is toegepast bij de beoordeling van WIA-aanvragen. Naar aanleiding van de bij vraag 5 genoemde evaluatie ga ik nader in gesprek met UWV over de vraag of eenzelfde werkwijze ook buiten de WIA is toegepast.
Hoe gaat u voorkomen dat in het vervolg arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend zonder dat er vooraf een keuring plaatsvindt?
UWV heeft in reactie op de berichtgeving aangeven dat deze pilot niet hadden mogen gebeuren en dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen. Ik vertrouw erop dat UWV lessen trekt uit de evaluatie die het laat doen en ik blijf hierover in gesprek met UWV.
Het bericht ‘Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aruba: ongevaccineerde ambtenaar krijgt geen loon tijdens verplichte quarantaine»?1
Ja.
Klopt het dat ambtenaren die niet gevaccineerd zijn hun vakantie- of ATV-dagen dan wel hun overuren moeten inzetten als zij verplicht in quarantaine gaan? Is dit een voorgenomen maatregel of is deze maatregel reeds van kracht?
Hoewel er aanvankelijk sprake van leek te zijn dat ongevaccineerde ambtenaren hun vakantie- of ATV, dan wel overuren moesten inzetten als zij in quarantaine zouden moeten, heeft Minister Oduber van Toerisme en Volksgezondheid aangegeven dat het genoemde beleid niet aan de orde is en dat ongevaccineerde ambtenaren worden doorbetaald tijdens hun quarantaineperiode.
Vindt u het ook onacceptabel om ambtenaren in hun basisbehoeften en arbeidsvoorwaarden aan te tasten omdat zij niet gevaccineerd zijn, terwijl zij juist de regels willen naleven en gevaccineerden bovendien ook het virus kunnen verspreiden? Kunt u aangeven hoe deze maatregel juridisch te rechtvaardigen is, gelet op de huidige kennis van (de verspreiding van) het virus?
Het is aan Aruba zelf om mitigerende maatregelen te nemen om COVID-19 te bestrijden, passend binnen de juridische kaders. Er zijn verschillende OMT-adviezen opgesteld om de bestuurders in de Caribische delen van het Koninkrijk te ondersteunen bij het bepalen van deze maatregelen.
Bent u van mening dat het creëren van een dergelijke tweederangs status van ambtenaren niet past binnen de verantwoordelijkheden die de landen van het Koninkrijk hebben en de minimumnormen die zij daarbij in acht moeten nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in contact te treden met de verantwoordelijke bewindslieden van Aruba om hen te bewegen af te zien van deze maatregel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De signalen die zij ontvangen m.b.t. de steunmaatregelen voor zzp’ers |
|
Thierry Aartsen (VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Romke de Jong (D66), Judith Tielen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herkent u de signalen dat gemeenten anders omgaan met de ondersteuning van zelfstandigen dan het Kabinet beoogt? Herkent u de signalen van veel zelfstandigen dat zij geconfronteerd worden met een vermogens- of levensvatbaarheidstoets bij de aanvraag van steun? Zo ja, wat doet u met deze signalen?
Er is inderdaad een aantal signalen in de media geweest dat gemeenten te veel informatie zouden hebben opgevraagd. Gemeenten moeten in het (vereenvoudigd) Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) de levensvatbaarheid beoordelen en hebben daar informatie voor nodig. Gemeenten kijken daarbij naar de soort onderneming, de individuele omstandigheden van de zelfstandig ondernemer en de lokale economie. Dat kan bij gemeenten leiden tot verschillen en gemeenten hebben daarin een decentrale verantwoordelijkheid. Ook kunnen gemeenten aanvullende informatie uitvragen als die relevant en noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag. Informatie over vermogen kan in sommige gevallen van belang zijn bij de levensvatbaarheidstoets. Daar waar bij het ministerie signalen binnenkomen dat gemeenten (te)veel informatie zouden uitvragen, wordt dit uitgezocht en als blijkt dat er inderdaad onnodige informatie wordt uitgevraagd, wordt de VNG verzocht contact hierover op te nemen met de betreffende gemeente.
Daarnaast heeft de voormalig Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gemeenten in de Kamerbrief over het steunpakket in het eerste kwartaal van 20222 en in het Gemeentenieuws van SZW opgeroepen om alleen informatie uit te vragen die noodzakelijk is voor de beoordeling van de aanvraag van het vereenvoudigde Bbz. Ook is hierover gecommuniceerd in de werkgroep dienstverlening (waar gemeenten en VNG zitting in hebben).
Wat vindt u ervan dat – ondanks de eerdere uitspraak van het kabinet dat «gemeenten alleen informatie kunnen uitvragen die relevant is voor de beoordeling van de aanvraag» – gemeenten klaarblijkelijk1 toch vragen stellen over het vermogen van zelfstandigen? Kunt u zich voorstellen dat dit voor zelfstandigen een belemmering is om steun aan te vragen? Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten de «instructies» m.b.t. steun voor zelfstandigen beter opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier bent u in contact met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, Divosa en individuele gemeenten om ervoor te zorgen dat uw beleid op de bedoelde manier wordt toegepast? In hoeverre beschouwen deze organisaties de ondersteuning van zelfstandigen als voldoende? En in hoeverre werken zij eraan om zelfstandigen snel te ondersteunen tijdens deze fase van de coronacrisis?
Gemeenten hechten er, net zoals het kabinet, veel belang aan dat zelfstandigen snel en goed ondersteund worden. Er is voortdurend en intensief contact met de VNG, Divosa en gemeenten over dit beleid en de uitvoering ervan in diverse werkgroepen. Juist dit contact heeft ervoor gezorgd dat het Bbz is vereenvoudigd, omdat gemeenten aangaven dat het reguliere Bbz niet zou zijn toegerust op de verwachte aantallen na afloop van de Tozo. Daarnaast vinden gemeenten op de websites van Divosa, VNG, Stimulansz en het Platform voor Publieke Ondernemersadviesorganisaties Nederland de meest actuele informatie en ondersteuningsproducten waarmee ze het vereenvoudigde Bbz adequaat kunnen uitvoeren. Gemeenten geven aan ondernemers hiermee goed te kunnen ondersteunen.3
Heeft u (cijfermatig) inzicht in de ontwikkeling van enerzijds de omzetten en aantal gewerkte uren van zelfstandigen en anderzijds het interen op de financiële reserves en buffers van zelfstandigen? Kunt u deze cijfers delen? Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in vergelijking met werknemers in loondienst?
Er is recent onderzoek van de Universiteit Leiden4 naar de werkgelegenheidseffecten van de coronacrisis op zelfstandigen. Daaruit blijkt dat het aantal gewerkte uren van zelfstandigen in 2020 en in het begin van 2021 gedaald is. Ook is de daling van het aantal gewerkte uren bij zelfstandigen sterker dan bij werknemers. CBS-cijfers laten eenzelfde beeld zien.5
Bij de evaluatie van het steunpakket zal eveneens ingegaan worden op overige ontwikkelingen met betrekking tot onder andere de werkgelegenheidseffecten en de financiële positie van zelfstandigen en werknemers tijdens de coronacrisis. Over deze evaluatieaanpak is uw Kamer eind 2021 nader geïnformeerd.6
Kunt u zich voorstellen dat zelfstandigen zich door de overheid niet serieus genomen voelen omdat voor velen een eventuele tegemoetkoming tot maximaal bijstandsniveau niet in verhouding staat tot hun verlies van inkomen door corona? Zo ja, wat kunt u eraan doen om te laten zien dat u zelfstandigen serieus neemt?
Het zijn moeilijke tijden voor ondernemers. Dit geldt zeker voor ondernemers in die sectoren die nog steeds geconfronteerd worden met maatregelen. Ik begrijp dan ook heel goed dat ondernemers en werkenden zich zorgen maken en dat onzekerheid over hun inkomen hard aankomt. Daarom biedt het kabinet ook inkomensondersteuning via het Bbz. Het Bbz is een tijdelijke vangnetvoorziening voor zelfstandigen met financiële problemen om hen in staat te stellen weer volledig zelfstandig in het bestaan te voorzien. Het klopt dat een voorziening op bijstandsniveau niet het hele verlies aan inkomen compenseert, maar het biedt wel een basis. Dit Bbz is vereenvoudigd. Tot 1 april 2022 geldt dat eventueel aanwezig vermogen geen reden vormt om de aanvraag inkomensondersteuning af te wijzen, terwijl dat in het reguliere Bbz eerst zou leiden tot voorlopige leenbijstand. De ondersteuning kan met terugwerkende kracht aangevraagd worden. Ook geldt een maandsystematiek in plaats van een jaarsystematiek. Deze maandsystematiek leidt daarbij tot een verrekening van inkomsten die gunstiger voor ondernemers uitpakt omdat over een heel jaar bezien alle inkomsten meetellen en deze kunnen tegenvallen maar ook meevallen. De voorwaarden zijn ruimer dan de voorwaarden die in het reguliere Bbz gelden. Daarnaast is er ook nog ondersteuning beschikbaar die gemeenten kunnen bieden in de vorm van bijzondere bijstand, kan een deel van de zelfstandigen aanspraak maken op de TVL en/of de NOW en is er ook aanvullende ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap beschikbaar.
Hoeveel zelfstandigen hebben zich – met behulp van de regionale mobiliteitsteams bijvoorbeeld – sinds maart 2020 laten omscholen of zijn in loondienst gaan werken? Kunt u cijfers hierover met de Kamer delen? Hoe kwalificeert u de mobiliteit van deze zelfstandigen?
Sinds september 2021 zijn de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT’s) in het land operationeel. Landelijk is nog geen cijfer te geven over het aantal zelfstandigen dat bij de RMT’s heeft aangeklopt voor ondersteuning bij het vinden van werk. In algemene zin valt de vraag naar dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams tot nu toe nog mee, mede vanwege de steunmaatregelen en de huidige economische situatie (lage werkloosheid). Momenteel werken we aan een monitor om dit inzichtelijker te krijgen. Hierover wordt de Kamer via de volgende voortgangsbrief over het coronasteun- en herstelpakket geïnformeerd. De Bbz-loketten en RMT’s werken actief samen om de aanvullende RMT-dienstverlening waar nodig aan te bieden aan zelfstandigen. Uit de tweewekelijkse overleggen met de operationeel coördinatoren van de 35 RMT’s blijkt dat zelfstandige ondernemers ook uit eigen beweging de weg naar het RMT weten te vinden.
Heeft u overwogen om de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO) te herintroduceren, op dezelfde manier vorm gegeven als tijdens de eerste TOZO? Wat is de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling? Wat is de reden dat u niet heeft besloten tot een herintroductie daarvan?
Het kabinet is van mening dat het in deze fase van de pandemie van belang is dat de inkomensondersteuning bij die zelfstandigen terecht komt van wie verwacht wordt dat ze na het wegvallen van de contact beperkende maatregelen in staat zijn hun onderneming succesvol voort te zetten. Ook ondernemers zelf zijn niet gebaat bij het aanhouden van een niet-levensvatbaar bedrijf. Per 1 oktober 2021 is als overgang van de Tozo naar het reguliere Bbz, een versoepelde versie van het Bbz in werking getreden. Hierbij wordt ook gekeken naar de levensvatbaarheid van het bedrijf. Het kabinet is van mening dat dit het beste past bij de huidige situatie. Zelfstandigen van wie de onderneming niet levensvatbaar is, komen zo eerder in beeld zodat er naast inkomensondersteuning vanuit gemeenten ook ondersteuning bij heroriëntatie richting andere (bedrijfs-)activiteiten kan worden geboden. Gemeenten bieden daarnaast schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers.
Hoe gaat u ervoor te zorgen dat zelfstandigen die door corona hun omzet en inkomen hebben zien verdampen, voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen?
De verwachting is dat zelfstandigen met in de kern levensvatbare bedrijven mettertijd voldoende inkomen of omzet kunnen verdienen. Ook zet het kabinet in op ondersteuning in de vorm van heroriëntatie op ondernemerschap. Het gaat hierbij onder andere om coaching, scholing en schuldhulpverlening. Voor ondersteuning via de bijzondere bijstand en schuldhulpverlening heeft het kabinet € 45 mln. vrijgemaakt voor 2022. Ik ben in gesprek over de schuldhulpverlening met onder andere de VNG, MKB-NL, herstructureringsdeskundigen, schuldhulpverlening voor ondernemers (de NVVK en ook individuele schuldhulpverleners).7 Ook de krapte op de arbeidsmarkt kan ondernemers mogelijkheden bieden om in hun inkomen te voorzien. Tot slot doet het kabinet zijn best om ondernemers in de problemen zo goed mogelijk te bereiken. We roepen ondernemers op om zich bij hun gemeente te melden voor de juiste ondersteuning.
Het onlangs gesloten coalitieakkoord (Hoofdstuk arbeidsmarkt en inkomen) |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kunt u onderstaande vragen voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring en een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, waar dit al bekend was, is dit aangegeven.
Op welke manier vormen het eindrapport van de commissie Regulering van Werk (commissie-Borstlap) en het hoofdstuk «Arbeidsmarkt, inkomensverdeling en gelijke kansen» uit het middellange-termijn-advies (MLT-advies) van de sociaaleconomische Raad (SER) een leidraad voor dit akkoord? Kunt u per advies uit beide akkoorden toelichten op welke wijze de regering dit overneemt?
Dat het kabinet het eindrapport van de commissie Regulering van Werk (commissie- Borstlap) en het middellangetermijn-advies (MLT-advies) van de sociaaleconomische Raad (SER) als leidraad hanteert betekent dat het kabinet in het algemeen positief is over de adviezen van de commissie Borstlap en MLT van de SER en de doelstellingen daarvan onderschrijft. Op veel punten zijn deze adviezen op hoofdlijnen, vergen ze keuzes in vormgeving en nader onderzoek naar bijvoorbeeld arbeidsmarkteffecten, inkomenseffecten, budgettaire gevolgen en (termijn van) uitvoerbaarheid. In het coalitieakkoord wordt op een aantal punten specifieker gesproken over voorstellen in lijn met deze adviezen. Een voorbeeld hiervan is de regulering van oproep-, uitzend-, en tijdelijke contracten. Als er meer bekend is over de uitwerking van het coalitieakkoord wordt u hierover geïnformeerd.
Worden alle voorstellen uit het MLT-advies van de SER rondom de regulering van oproep-, uitzend- en tijdelijke arbeidscontracten overgenomen? Zo nee, welke niet?
Zoals bij het antwoord bij vraag 2 gegeven zijn de adviezen op veel punten op hoofdlijnen, vergt dit keuzes van het kabinet en nader onderzoek naar bijvoorbeeld arbeidsmarkteffecten, inkomenseffecten, budgettaire gevolgen en (termijn van) uitvoerbaarheid. Als er meer bekend is over de uitwerking van het coalitieakkoord wordt u hierover geïnformeerd.
Worden de uitzonderingen voor studenten, scholieren en seizoensarbeid ook overgenomen? Zo nee, welke niet?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe het voorstel rondom de budgettair neutrale deeltijd-WW (Werkloosheidswet) uit het coalitieakkoord zich verhoudt met het voorstel uit het MLT-advies? Op welke manieren wijken deze van elkaar af? Waarom is hiervoor gekozen?
Het antwoord op deze vraag vergt tevens nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Kunt aangeven waarom ervoor is gekozen de meeste adviezen rondom het terugdringen van schijnzelfstandigheid uit zowel het MLT-advies van de SER als uit het advies van de de commissie Regulering van Werk niet in het coalitieakkoord op te nemen? Waarom wordt er niet gekozen voor het «werknemer-tenzij»-principe?
Zoals bij het antwoord bij vraag 2 gegeven zijn de adviezen op veel punten op hoofdlijnen en vergt dit keuzes van het kabinet over vormgeving en nader onderzoek naar bijvoorbeeld arbeidsmarkteffecten, inkomenseffecten, budgettaire gevolgen en (termijn van) uitvoerbaarheid. Als er meer bekend is over de uitwerking van het coalitieakkoord wordt u hierover geïnformeerd.
Wordt het advies van de SER om de drempel in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-drempel) te verlagen naar 15% overgenomen? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op deze vraag vergt tevens nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens de WW-duur te verkorten naar 12 maanden?
Een verkorting van de WW-duur naar 12 maanden staat niet in het regeerakkoord en daarmee is er geen concreet voornemen om de WW-duur zodanig te verkorten.
De commissie Regulering van Werk schrijft in haar eindrapport (p. 82) dat aanpassingen in de hoogte en duur van de WW-uitkering mogelijk onderdeel kunnen zijn van een breed pakket aan maatregelen om te komen tot een activerende en inclusievere arbeidsmarkt. In mijn antwoord op vragen 2 licht ik toe hoe dit kabinet aankijkt tegen het advies van de commissie en de verdere uitwerking daarvan.
Kunt u toelichten waarom er pas in 2024 500 miljoen euro vrijgemaakt voor de hervorming van de arbeidsmarkt, re-integratie en het aanpakken van armoede en schulden?
Een verkorting van de WW-duur naar 12 maanden staat niet in het regeerakkoord en daarmee is er geen concreet voornemen om de WW-duur zodanig te verkorten.
De commissie Regulering van Werk schrijft in haar eindrapport (p. 82) dat aanpassingen in de hoogte en duur van de WW-uitkering mogelijk onderdeel kunnen zijn van een breed pakket aan maatregelen om te komen tot een activerende en inclusievere arbeidsmarkt. Volgens de commissie past hierbij een «WW-uitkering met een uitkeringshoogte die voorkomt dat tijdens werkloosheid het inkomen ver terugvalt en een uitkeringsduur die prikkelt om snel weer aan het werk te gaan.» De commissie spreekt echter niet specifiek over een duur van 12 maanden. Zoals ik eerder aangaf geldt het advies van de commissie als leidraad voor het arbeidsmarktbeleid van dit kabinet en zullen dergelijke maatregelen in samenhang verder bekeken moeten worden. In mijn antwoord op vraag 2 licht ik verder toe hoe dit kabinet aankijkt tegen het advies van de commissie en de verdere uitwerking daarvan.
Kunt u toelichten hoe de voorgenomen hogere ouderenkorting er exact uit gaat zien? Welke inkomensgroepen hebben hier geen profijt van? Welke inkomensgroepen hebben er wel profijt van? Kunt u toelichten hoe die in combinatie met de voorgenomen loskoppeling tussen de Algemene Ouderdomswet (AOW) en het minimumloon financieel uitpakt voor verschillende inkomens, startend vanaf eenpersoonshuishoudens die afhankelijk zijn van alleen de AOW?
In de koopkrachtberekeningen is een technische aanname voor de invulling van de ouderenkorting gehanteerd. Deze staat ook in de doorrekening van het coalitieakkoord door het CPB. Ouderen met alleen een AOW-uitkering zullen deze ouderenkorting niet kunnen verzilveren en hebben hier dus geen profijt van. Ouderen met voldoende aanvullend pensioen hebben profijt van de verhoging van de ouderenkorting.
Is het kabinet voornemens om de AOW alleen los te koppelen van de voorgenomen extra verhoging van het wettelijk minimumloon (WML)? Zo nee, is de regering voornemens om de AOW volledig los te koppelen van de WML-stijging en voor welke periode?
Het kabinet is voornemens om de AOW alleen los te koppelen van de voorgenomen extra verhoging van het wettelijk minimumloon (WML). De koppeling tussen AOW en de contractlonen via het WML blijft behoudens de extra verhoging van het WML in stand.
Welke maatregelen worden er genomen om de arbeidsparticipatie en positie van arbeidsongeschikten te verbeteren? Kan dit worden gespecificeerd?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Welke maatregelen worden er genomen om het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in vier jaar tijd te halveren? Kan dit worden gespecificeerd?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Waaraan zal de structurele 60 miljoen voor de bescherming van arbeidsmigranten worden besteed? Welke afspraken zijn er gemaakt over de uitvoering van het rapport van de commissie-Roemer? Op welke termijn moeten de adviezen van de commissie zijn omgezet in beleid?
In het coalitieakkoord is afgesproken om de aanbevelingen uit het rapport van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) uit te voeren. In de bijlage bij de brief aan uw Kamer van 17 december 2021 over de jaarrapportage arbeidsmigranten 2021 (Bijlage 1 – Voortgang uitvoering motie Van Kent c.s.) is uiteengezet waar budgettaire vraagstukken liggen en politieke keuzes nodig zijn in de nadere uitwerking van een aantal aanbevelingen van het Aanjaagteam. Het nieuwe kabinet gaat hiermee aan de slag en betrekt hierbij de besteding van de structurele € 60 miljoen.
Uitgangspunt in de huidige werkwijze is dat ministeries zelf verantwoordelijk zijn voor de implementatie van de aanbevelingen op het eigen beleidsterrein en daartoe ook de contacten onderhouden met de relevante stakeholders. De voortgang van de implementatie wordt gemonitord door het Interdepartementaal Projectteam Arbeidsmigranten (IPA). Het IPA rapporteert jaarlijks over de voortgang van de implementatie van de aanbevelingen door middel van de jaarrapportage. De jaarrapportage arbeidsmigranten 2021 is met bovengenoemde brief van 17 december 2021 aan uw Kamer aangeboden.
Waarom zijn de sociaal-ontwikkelbedrijven niet opgenomen in het coalitieakkoord? Zijn er door de coalitie afspraken gemaakt over de herinvesteringen in de sociaal-ontwikkelbedrijven? Zo ja, wat zijn deze afspraken? Zo nee, waarom niet?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Zijn er afspraken gemaakt over het verbeteren en/of het hervormen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De voornemens ten aanzien van UWV betreffen de maatregelen uit het coalitieakkoord die door het UWV zullen worden uitgevoerd, alsmede de acties die eerder ingezet zijn voortvloeiend uit de overheidsbrede beweging Werken aan Uitvoering.
Het vernietigende advies van de Raad voor de rechtspraak over de wetsvoorstellen 2G en 3G op de werkvloer, dat vlak voor kerst, met vijf weken vertraging, aan de Kamer gestuurd werd |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Sander Dekker (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 23 december jl. om 17.00 uur het advies van de Raad van de rechtspraak (Rvdr) over de wetsvoorstellen 2G en 3G op de werkvloer (Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen (Kamerstuk 35 971) en Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen (Kamerstuk 35 973)) aan de Kamer stuurde, in de wetenschap dat niemand het zou lezen en erover kon schrijven in de krant van 24 december jl. en dat op 27 december jl. niemand nog kijkt wat er op 23 december jl. verstuurd is?
Het advies van de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Rvdr) is abusievelijk niet tezamen met de andere over de twee genoemde wetsvoorstellen uitgebrachte adviezen naar de Tweede Kamer gezonden. Met de brief van 23 december 2021 is deze omissie hersteld.
Heeft u kennisgenomen van de zeer fundamentele kritiek in het twaalf pagina’s tellende spoedadvies en dat u in de memorie van toelichting op beide wetsvoorstellen het advies slechts gedeeltelijk omschrijft en maar zeer summier ingaat op de kritiek van de Rvdr onder de kopjes «Gefragmenteerd karakter van wet- en regelgeving en (gedrags)adviezen van de overheid», «Maatschappelijke impact en gevolgen voor de rechtsstaat en toegang tot de rechter» en «Onduidelijkheid over noodzaak»?
Het kabinet neemt adviezen van consultatiepartners te allen tijde serieus en heeft zich rekenschap gegeven van de door de Rvdr gemaakte opmerkingen. Aan het advies van de Rvdr is zorgvuldig aandacht besteed. In het algemeen deel van de memories van toelichting bij de twee genoemde wetsvoorstellen is een samenvatting opgenomen van het advies van de Rvdr. Daarin zijn de opmerkingen van de Rvdr over de door de leden genoemde thema’s specifiek benoemd. Daarnaast is het advies van de Rvdr ook verwerkt in de wetsvoorstellen en de daarbij behorende memories van toelichting. Dit heeft geleid tot verschillende aanpassingen van de wettekst en van passages in de memorie van toelichting. Wanneer een onderdeel waar de kritiek op is gericht aldus is aangepast in het wetsvoorstel of de toelichting, behoeft deze kritiek geen uitgebreide repliek meer in de memorie van toelichting.
De ontwikkelingen in de epidemie volgen elkaar snel op en dat vraagt steeds om aanpassing van maatregelen. De wet- en regelgeving waarin deze maatregelen zijn vervat, is geconcentreerd in de Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg). In het bijzonder in het tijdelijke hoofdstuk Va van die wet en de daarop gebaseerde regelingen. Beide wetsvoorstellen hebben betrekking op één onderdeel van dat hoofdstuk, namelijk de coronatoegangsbewijzen.
Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen geldt dat het wetsvoorstel na het uitbrengen van het advies door de Rvdr substantieel is gewijzigd. De mogelijkheid van een facultatieve inzet van het coronatoegangsbewijs (hierna: ctb) door een werkgever is geschrapt. Een groot aantal van de opmerkingen van de Rvdr had hierop betrekking. Deze behoefden om die reden geen bespreking meer in de memorie van toelichting. Naar aanleiding van het advies van de Rvdr is voorts aanleiding gezien om in paragraaf 1 duidelijker uiteen te zetten wat de voorgestelde maatregelen behelzen, hoe deze zich verhouden tot eventuele andere maatregelen en hoe het wetsvoorstel is ingebed in het systeem van hoofdstuk Va Wpg. Ook is paragraaf 3, waarin nader is ingegaan op de in geding zijnde grond- en mensenrechten en andere regelgeving, aangevuld.
Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen geldt eveneens dat het wetsvoorstel aanzienlijk is aangepast na het advies van de Rvdr. Zoals de Rvdr onder «Maatschappelijke impact en gevolgen voor de rechtsstaat en toegang tot de rechter» heeft geadviseerd, zijn in de memorie van toelichting de afwegingen omtrent grond- en mensenrechten aangescherpt en verduidelijkt. In de memorie van toelichting is naar aanleiding van het advies van de Rvdr ook vermeld dat het wetsvoorstel naar verwachting niet direct gevolgen heeft voor de toegang tot de rechter. Verder is in de voorgestelde wettekst nader afgebakend wanneer de inzet van 2G (gevaccineerd of genezen) noodzakelijk is. In de memorie van toelichting is beschreven in welke epidemiologische situaties en in welke gevallen deze noodzaak zich kan voordoen.
Heeft u kennisgenomen van de constatering van de Rvdr dat onduidelijk is wanneer de actuele epidemiologische en maatschappelijke omstandigheden een noodzaak creëren voor uitbreiding van de regelingen omtrent het coronatoegangsbewijs (CTB)? Erkent u dat hierdoor het vaststellen van subsidiariteit en proportionaliteit in principe onmogelijk wordt gemaakt?
We zijn niet van mening dat het vaststellen van subsidiariteit en proportionaliteit in principe onmogelijk wordt gemaakt. In de memories van toelichting bij beide wetsvoorstellen is ingegaan op de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van een wettelijke basis op grond waarvan bij ministeriële regeling kan worden besloten tot inzet van het ctb op de arbeidsplaats dan wel tot invoering van een 2G-maatregel in bepaalde sectoren. Indien in de toekomst op basis van de voorgestelde wettelijke regeling wordt besloten om het ctb in te zetten op de arbeidsplaats of de 2G-maatregel toe te passen, geldt als voorwaarde dat aan de hand van de actuele epidemiologische en maatschappelijke omstandigheden in concreto zal moeten worden gemotiveerd dat aan de eisen ter rechtvaardiging van de beperking van grond- en mensenrechten wordt voldaan. Deze concrete toetsing op het punt van nut, noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit is geborgd door de algemene waarborgen van artikel 58b, tweede lid, Wpg en de specifieke aanvullende waarborgen voor de inzet van het ctb, zoals die zijn opgenomen in de artikelen 58ra en 58rb Wpg.
Heeft u kennisgenomen van de opmerking van de Rvdr onder het kopje «Onduidelijkheid over noodzaak» dat zij een stip aan de horizon mist, en vindt dat onvoldoende duidelijk is gemaakt wanneer er een einde komt aan de noodzakelijkheid en proportionaliteit van deze maatregelen?
De hiervoor beschreven toetsing of aan de hand van de actuele epidemiologische en maatschappelijke omstandigheden in concreto aan de eisen ter rechtvaardiging van de beperking van grond- en mensenrechten wordt voldaan, moet telkenmale opnieuw worden verricht als de omstandigheden wijzigen. Het is dus niet zo dat de invoering van een ctb-plicht of 2G-maatregel per definitie geldt voor de resterende werkingsduur van de bepalingen van hoofdstuk Va Wpg. Op grond van artikel 58s, eerste lid, Wpg zendt de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) maandelijks aan beide Kamers van de Staten-Generaal een voortgangsrapportage. Met de stand-van-zaken brieven die de Minister van VWS aan uw Kamer zendt, voldoet hij aan deze maandelijkse rapportageplicht. In het daaropvolgende debat dat uw Kamer met de Minister van VWS in de regel heeft, kan de Kamer desgewenst het voortduren van een eventuele verplichte inzet van het ctb of de 2G-maatregel aan de orde stellen. Artikel 58c, zesde lid, Wpg schrijft bovendien voor dat indien naar het oordeel van de regering een ministeriële regeling of een onderdeel daarvan niet langer noodzakelijk is voor de bestrijding van (een directe dreiging van) de epidemie van covid-19, die regeling daartoe zo spoedig mogelijk wordt gewijzigd of ingetrokken.
Heeft u kennisgenomen van de zeer cruciale zinsnede over het functioneren van het Outbreak Management Team (OMT) en het parlement, onder het kopje «Onduidelijkheid over noodzaak»: «De noodzaak en proportionaliteit worden in de memorie van toelichting nu in vrij algemene termen aangeduid, waarbij benadrukt wordt dat het inzetten van de bevoegdheden afhankelijk is van de adviezen van het OMT. Het is echter niet de taak van het OMT, maar van de wetgever om te toetsen aan grondrechten.»?
Zoals hiervoor in antwoord op vraag 3 is aangegeven, is in de memories van toelichting bij beide wetsvoorstellen ingegaan op de noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van een wettelijke basis voor inzet van het ctb of invoering van een 2G-maatregel. Naar aanleiding van het advies van de Rvdr is paragraaf 3, waarin nader is ingegaan op de in geding zijnde grond- en mensenrechten en andere regelgeving, aangevuld. Indien in concreto wordt besloten tot de inzet van het ctb, dan wel de invoering van een 2G-maatregel dient in de toelichting bij de betreffende ministeriële regeling uiteengezet te worden dat aan de eisen ter rechtvaardiging van de beperking van grond- en mensenrechten (waaronder noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel) wordt voldaan. De adviezen van het OMT zijn van belang bij de besluitvorming, maar het is het kabinet dat de op een bepaald moment in het licht van de epidemiologische omstandigheden voorgenomen regelgeving in het licht van de grond- en mensenrechten in concreto toetst.
Wilt u alsnog uitgebreid ingaan op de punten van kritiek genoemd in de vragen 2 tot en met 5?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5.
Heeft u de volgende twee belangrijke en kritische passages van het advies gelezen: «Gevolgen niet tonen CTB: doorbetaling loon, beëindiging dienstverband?» en «Ontslaggrond»?
Ja.
Waarom heeft u de kritiek in deze passages op het wetsvoorstel 3G op de werkvloer niet eens genoemd in de samenvatting van het advies in de memorie van toelichting, die u aan de Kamer gestuurd heeft? Waarom heeft u ervoor gekozen om niet op de kritiek te reageren, terwijl het hier toch gaat om een fundamenteel kritiekpunt op de wet, namelijk dat je mogelijk ontslagen kunt worden indien je geen CTB kunt tonen?
Er is op de kritiek van de Rvdr gereageerd. Naar aanleiding van het advies van de Rvdr is in paragraaf 3.5.1 van de memorie van toelichting bij genoemd wetsvoorstel uitgebreid ingegaan op de arbeidsrechtelijke aspecten in relatie tot een verplichte inzet van het ctb op de arbeidsplaats. Dat dit niet expliciet is benoemd in de samenvatting van het advies van de Rvdr in paragraaf 7, laat onverlet dat de regering zich wel rekenschap heeft gegeven van het advies.
Waarom heeft u de kritiek die in de punten «privacy» en «Onduidelijke strafbaarstellingen (artikel 68bis Wpg)' en minstens vijf andere punten niet eens genoemd in de samenvatting?
Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen geldt dat in navolging van het advies van de Rvdr in paragraaf 2 van de memorie van toelichting gegevens over de verspreidingssnelheid zijn vermeld. Voorts is in paragraaf 3.3, waarin nader wordt ingegaan op de Algemene verordening gegevensbescherming, expliciet vermeld dat met het wetsvoorstel geen wettelijke basis wordt geboden voor het op een andere manier registreren van de persoonsgegevens die met het tonen van de QR-code bekend worden en dat het evenmin een grondslag biedt om bij het lezen van het ctb (bijzondere) persoonsgegevens op te nemen in een bestand of op een andere wijze te verwerken in de zin van de verordening. Op de opmerkingen van de Rvdr over artikel 68bis Wpg is wel in de samenvatting ingegaan.
Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen geldt dat, anders dan verondersteld, wel is ingegaan op het punt «privacy». De Rvdr vraagt om verduidelijking van de grondslag van artikel 58re Wpg voor gegevensverwerking. De memorie van toelichting is naar aanleiding van het advies van de Rvdr verduidelijkt. Volledigheidshalve wordt hier vermeld dat de opmerkingen van de Rvdr over artikel 68bis Wpg geen betrekking hebben op het wetsvoorstel Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen.
Tot slot wordt ten aanzien van beide wetsvoorstellen opgemerkt dat bij gebreke van nadere concretisering niet duidelijk is op welke andere vijf punten door de betreffende leden wordt gedoeld. In algemene zin geldt dat in memorie van toelichting pleegt te worden ingegaan op de hoofdlijnen van uitgebrachte adviezen en dat samenvattingen in de memorie van toelichting niet beogen een uitputtende beschrijving te geven van uitgebrachte adviezen. Die lijn is ook hier gevolgd. In dit verband zij ook gewezen op aanwijzing 4.44 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, waarin is neergelegd dat als «op hoofdpunten» in een regeling wordt afgeweken van een krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, de redenen hiervan in de toelichting worden weergegeven.
Bent u bereid punt voor punt te reageren op de punten van kritiek van de Rvdr?
Wij verwijzen naar het hiervoor gegeven antwoord op vraag 9 en de weergave van de reacties in de daarvoor gegeven antwoorden. Daaruit volgt dat de regering zich rekenschap heeft gegeven van alle punten van het advies (dus ook de punten die niet in de samenvatting zijn genoemd) en dat dit tot aanpassingen van de wetsvoorstellen en de memories van toelichting heeft geleid. Wij zijn dan ook van mening dat daarmee recht is gedaan aan het advies van de Rvdr.
Herinnert u zich dat u in de memorie van toelichting schreef: «De Raad voor de Rechtspraak (hierna: Raad) heeft laten weten dat hij niet binnen de door de regering gestelde korte termijn kan adviseren. Dit in het bijzonder gelet op artikel 95, eerste lid, tweede zin, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat zijn adviezen worden vastgesteld na overleg met de gerechten. De regering onderschrijft het belang van naleving van de genoemde bepaling en begrijpt het standpunt van de Raad ten volle. Na het verstrijken van de gestelde termijn heeft de Raad alsnog advies uitgebracht, waarbij de Raad het onderhavige voorstel en het voorstel voor de Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen samen heeft beschouwd.»?
Ja.
Heeft u gelezen dat het advies van de Rvdr, dat op 17 november aan u gestuurd is, met de volgende passage begint: «Bij e-mail van 12 november 2021, verzocht u de Raad voor de rechtspraak (hierna: de «Raad») spoedadvies uit te brengen inzake de Tijdelijke wet uitbreiding coronatoegangsbewijzen (hierna: het «CTB-wetsvoorstel»). Bij e-mail van 15 november 2021 verzocht u tevens advies uit te brengen over het de Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen (hierna: het «2G-wetsvoorstel»). Gelet op de zeer korte adviestermijn en de samenhang tussen beide wetsvoorstellen (hierna: de «Wetsvoorstellen»), is in overleg met uw departement afgesproken om over beide wetsvoorstellen advies uit te brengen in één wetgevingsadvies.»?
Ja.
Klopt het dat de Rvdr dus binnen 48 uur een wetgevingsadvies heeft uitgebracht en daarmee nog niet voldeed aan de gestelde termijn? Hoe lang was de termijn die de Rvdr kreeg voor dit advies over een ingrijpend wetsvoorstel? Was dat een redelijke termijn?
Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet verbreding inzet coronatoegangsbewijzen is aan alle geconsulteerde partijen op vrijdag 12 november 2021 verzocht om uiterlijk op maandag 15 november 2021 om 10.00 uur op het voorgelegde ontwerp te reageren. Ten aanzien van het wetsvoorstel Tijdelijke wet differentiatie coronatoegangsbewijzen is aan alle geconsulteerde partijen op 15 november 2021 verzocht om diezelfde dag om 16.00 uur op het voorgelegde ontwerp te reageren. Vanwege het spoedeisende karakter van beide wetsvoorstellen en de samenhang tussen de voorstellen zijn deze ongebruikelijk korte reactietermijnen gehanteerd. De betrokken partijen zijn van tevoren hierover bericht. In ambtelijk contact tussen de Rvdr en het Ministerie van Justitie en Veiligheid gaf de Rvdr aan dat de termijn niet haalbaar was in verband met het weekend en de wettelijke plicht de gerechten te horen, alsmede dat men zijn uiterste best zou doen om op woensdag 17 november 2021 te adviseren.
Bent u op de hoogte van artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt: «De Raad heeft tot taak regering en Staten-Generaal te adviseren omtrent algemeen verbindende voorschriften en te voeren beleid van het Rijk op het terrein van de rechtspleging. De adviezen van de Raad worden vastgesteld na overleg met de gerechten.»?
Ja.
Deelt u de mening van de Rvdr, dat dit advies is ex artikel 95 van de Wet op de rechterlijke organisatie, aangezien de Rvdr het op de pagina voor wetgevingsadviezen die ex artikel 95 zijn uitgebracht, heeft gepubliceerd?1
Ja.
Hebben alle ministers die deelnamen aan de ministerraad kennis kunnen nemen van het oorspronkelijke wetgevingsadvies van de Rvdr voordat zij op 19 november jl. delibereerden over dit wetsvoorstel en besloten dat zij de Ministeriele Commissie COVID-19 (MCC) machtigden om de wetsvoorstellen in te dienen bij de Staten-Generaal? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Alle over de beide wetsvoorstellen uitgebrachte adviezen zijn kort beschreven in de memories van toelichting. Daarnaast waren deze adviezen desgevraagd beschikbaar ten behoeve van de ambtelijke voorbereiding van de besluitvorming in de Ministeriële Commissie Covid (MCC-19) op 22 november 2021 (gemachtigd door de ministerraad op 19 november 2021). Het is niet gebruikelijk dat de betreffende adviezen zelf deel uitmaken van de ministerraadstukken en dat was nu ook niet het geval.
Indien de ministers het advies niet gekregen hebben voor de discussie in de ministerraad, wat is dan het nut van het vragen van een advies aan de Rvdr, als je het advies verborgen houdt voor collegaministers en essentiële punten weglaat uit de memorie van toelichting?
Zoals uit het antwoord op de vorige vraag volgt, omvatten de ministerraadstukken – te weten de memories van toelichting – een samenvatting van het advies van de Rvdr en was het advies zelf desgevraagd beschikbaar ten behoeve van de ambtelijke voorbereiding van de besluitvorming in de minsterraad.
Waarom is het advies niet bij of vlak na indiening van de wetsvoorstellen aan de Staten-Generaal gestuurd, maar pas eind december, terwijl de coalitiepartijen even de neiging hadden om het wetsvoorstel in de eerste twee weken van december door de Kamer te duwen?
Het advies is abusievelijk niet tezamen met de andere over de twee genoemde wetsvoorstellen uitgebrachte adviezen naar de Tweede Kamer gezonden. De Rvdr heeft dit op 10 december 2021 ambtelijk gesignaleerd. Naar aanleiding van dit signaal is vanuit het Ministerie van VWS diezelfde dag bij de griffie van de Tweede Kamer verzocht of het advies kon worden nagezonden. Dat bleek alleen mogelijk te zijn indien het vergezeld werd van een aanbiedingsbrief van de Minister van VWS. Omdat op dat moment nog een tweede schriftelijke ronde over beide wetsvoorstellen gepland stond, was het voornemen om het advies van de Rvdr tezamen met de beantwoording van de schriftelijke vragen na te zenden. De Rvdr is daarover op 14 december 2021 ambtelijk bericht. Toen de Tweede Kamer vervolgens besloot om de tweede schriftelijke ronde te verplaatsen ná het kerstreces is alsnog besloten om het advies van de Rvdr vóór de Kerst separaat aan de Tweede Kamer na te zenden. De Rvdr is hierover op 23 december 2021 ambtelijk bericht.
Op welke wijze zijn er binnen de Europese Unie (EU) of bilateraal overleggen geweest over de wetten over 2G en 3G op de werkvloer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Tijdens Europese overleggen hebben diverse lidstaten hun nationale maatregelen toegelicht. Invoering van 2G of 3G op de werkvloer vormt in sommige lidstaten onderdeel van de nationale maatregelen. Er heeft geen inhoudelijke discussie plaatsgevonden over deze maatregelen, die vallen onder de nationale competentie van de lidstaten.
Zijn er afspraken gemaakt binnen de EU of bilateraal om dit soort wetsvoorstellen voor te leggen dan wel in te voeren?
Maatregelen aangaande de nationale inzet van coronatoegangsbewijzen zijn voorbehouden aan de lidstaten zelf. Noch binnen de EU noch bilateraal zijn daarom afspraken gemaakt om dit soort wetsvoorstellen voor te leggen dan wel in te voeren.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en voor 3 januari 2022 beantwoorden, zodat de antwoorden meegenomen kunnen worden bij de inbreng van het nader verslag op 5 januari 2022? Realiseert u zich dat u dit overwerk op uw eigen hals gehaald heeft door het advies achter te houden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord. Zoals aan uw Kamer is bericht bij brief van 29 december 2021, lukte het niet om de gestelde vragen voor de gewenste datum van 3 januari 2022 te beantwoorden. Uw Kamer heeft de inbrengdatum voor het nader verslag verschoven en de beantwoording vindt voordien plaats. Wij wensen nogmaals te benadrukken dat het advies van de Rvdr niet is achtergehouden. Het advies is verwerkt in de betreffende twee wetsvoorstellen en louter vanwege een omissie niet tezamen met de andere uitgebrachte adviezen naar de Tweede Kamer gezonden.
Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja, waar dit al bekend is, is dit aangegeven.
Is de verhoging van het minimumloon voorwaardelijk aan de vereenvoudiging van de huurtoeslag of wordt het minimumloon sowieso met 7,5% verhoogd ongeacht wat er gebeurt met de huurtoeslag?
De verhoging van het wettelijk minimumloon geeft inkomensruimte om de huurtoeslag te hervormen. Het ligt voor de hand om de verhoging van het wettelijk minimumloon en de hervorming van de huurtoeslag in samenhang te bezien. De uitvoering wordt nader vormgegeven door het kabinet.
Wat is het verschil tussen het nieuwe voorstel van directe financiering aan kinderopvanginstellingen en het oude voorstel dat tijdens het kabinet Rutte-II is gestrand? Welke inhoudelijke bezwaren waren er destijds die nu zijn weggenomen?
Een verschil is dat bij het huidige voorstel tegelijkertijd ook de grondslagen worden vereenvoudigd, namelijk een inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% voor alle werkende ouders en het loslaten van het criterium koppeling gewerkte uren. De precieze vormgeving van dit stelsel zal de komende periode nader uitgewerkt worden. Hiervoor zal ook gekeken worden naar de ervaringen van het oude voorstel voor directe financiering.
Is er een inschatting gemaakt van wat de kinderopvangtoeslagverruiming gaat doen met de uurprijs van de kinderopvang? Als dit niet het geval is waarom niet? Kan er uitgesloten worden dat deze extra investering vanuit publieke middelen niet via winsten wegstroomt?
Bij de raming van deze beleidsvoornemens is uitgegaan van de huidige maximum uurprijzen en tarieven, zie ook antwoord 24. Het is op voorhand lastig te voorspellen wat de effecten van de stelselwijziging op de tariefontwikkeling en winstgevendheid precies zullen zijn. Dit is een aandachtspunt in de verdere uitwerking.
Kunt u aangeven voor welk doeleinde de € 500 miljoen Arbeidsmarkt enveloppe is gereserveerd? Welke doelstelling hoort bij dat budget, en wat is de verdeling tussen hervormen arbeidsmarkt, re-integratie en het aanpakken armoede en schulden?
U wordt hierover geïnformeerd aan de hand van de uitwerking van de toepasselijke thema’s uit het coalitieakkoord.
Klopt het dat de kinderopvangtoeslag voor lage inkomens al voor 96% wordt vergoed? Kunt u de inkomenseffecten weergeven van het plan om de vergoeding alleen voor werkende ouders te verhogen naar 95%? Klopt het dat dit een denivellerende maatregel is?
De laagste inkomens ontvangen nu een toeslag van 96%. Onderstaande tabel toont het geïsoleerde mediane inkomenseffect (van de hele groep en KOT-ontvangers binnen de groep) indien het vergoedingspercentage voor alle KOT-ontvangers in 2025 95% wordt.
Groep
KOT-ontvangers
Omvang groep (dzd)
W.v. KOT-ontvangers (dzd)
1e (<=111% WML)
0,0%
– 0,2%
1.549
39
2e (111–177% WML)
0,0%
0,1%
1.549
35
3e (177–273% WML)
0,0%
0,8%
1.549
93
4e (273–406% WML)
0,0%
1,5%
1.549
179
5e (>406% WML)
0,0%
2,8%
1.548
191
Werkenden
0,0%
1,4%
4.872
522
Uitkeringsgerechtigden
0,0%
– 0,1%
657
13
Gepensioneerden
0,0%
xxx
2.066
xxx
Tweeverdieners
0,0%
1,6%
3.845
458
Alleenstaanden
0,0%
– 0,1%
3.570
76
Alleenverdieners
0,0%
xxx
328
xxx
Huishoudens met kinderen
0,0%
1,4%
1.685
537
Huishoudens zonder kinderen
0,0%
xxx
4.008
xxx
Bron: SZW-berekeningen
Deze maatregel verlaagt de eigen bijdrage voor een groot deel van de ouders fors. Met name huishoudens met een hoog inkomen profiteren het meest van het verhogen van de vergoeding. Voor de laagste inkomensgroep (met een gezamenlijk toetsingsinkomen tot € 27.437 neemt de eigen bijdrage toe. De aanpassing van het vergoedingspercentage binnen de KOT is echter slechts één maatregel uit het coalitieakkoord dat meer maatregelen bevat die relevant zijn voor de ontwikkeling van het huishoudinkomen. Het invoeren van een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage is een onderdeel van de hervorming van de kinderopvangtoeslag en betreft een vereenvoudiging van het stelsel. Het aantal terugvorderingen en nabetalingen neemt hierdoor af.
Klopt het dat het Algemene Ouderdomswet (AOW)-gat van Surinaamse Nederlanders wel is opgenomen in het coalitieakkoord maar er geen geld voor is uitgetrokken in de budgettaire bijlage? Hoeveel geld is er nodig voor deze maatregel? Komt dit geld alsnog beschikbaar?
Er is in de budgettaire bijlage van het coalitieakkoord geen specifieke reservering gedaan voor dit dossier. Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover geïnformeerd nadat besluitvorming binnen het kabinet heeft plaatsgevonden.
Zijn de plannen in dit coalitieakkoord voldoende om de doelstelling op kinderarmoede (halvering in 2025) te bereiken? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen?
De beantwoording van deze vraag zal plaatsvinden bij de verdere uitwerking van de maatregelen, die in hun effecten nu nader worden geanalyseerd.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor het aantal werkenden in een kwetsbare arbeidsmarktpositie?
In het coalitieakkoord is geen doelstelling opgenomen voor het aantal werkenden in een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het coalitieakkoord bevat wel, met name in hoofdstuk 4 Bestaanszekerheid en kansengelijkheid, een breed pakket aan maatregelen om de arbeidsmarktpositie van zowel kwetsbare werkenden, als werkzoekenden, waaronder jongeren, te verbeteren. Ook wordt het minimumloon stapsgewijs verhoogd. Deze maatregelen zullen komende periode verder worden uitgewerkt. Het eindrapport van de commissie Regulering van Werk (commissie-Borstlap) en het hoofdstuk «Arbeidsmarkt, inkomensverdeling en gelijke kansen» uit het SER MLT-advies vormen de leidraad voor hoe de inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst er uit komt te zien.
Wat is uw doelstelling in 2025 voor de loonkloof tussen mannen en vrouwen?
De Minister van SZW hecht veel waarde aan het sneller verder dichten van de loonkloof en streeft naar gelijke beloning voor mannen en vrouwen. Het doel is dan ook om beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen aan te pakken en te verkleinen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat gewerkt wordt aan de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Daaronder valt ook het verder tegengaan van loonverschillen tussen mannen en vrouwen, door beter te controleren op loonverschillen. Op dit moment wordt het Europese Richtlijnvoorstel over loontransparantie ter bevordering van gelijke beloning van mannen en vrouwen in Europa behandeld. Dit voorstel heeft tot doel om gelijke beloning te bevorderen door het verbeteren van loontransparantie. Tijdens de Sociale Raad van 6 december 2021 is een algemene oriëntatie bereikt door de lidstaten op dit richtlijnvoorstel. Nederland heeft daar ingestemd met de tekst van het richtlijnvoorstel. De onderhandelingen over dit voorstel tussen het Europees Parlement en de Raad moeten nog starten. Wanneer het richtlijnvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen moet deze door de lidstaten worden omgezet en geïmplementeerd in nationale wetgeving. Ik zal u daar te zijner tijd over informeren.
Hoe gaan overheids- en uitvoeringsorganisaties het goede voorbeeld geven bij het aanpakken van institutioneel racisme?
Ter uitvoering van de moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s. zijn departementen momenteel bezig met het inventariseren, beoordelen en opruimen van onrechtmatige of oneigenlijke verwerkingen van afkomst gerelateerde indicatoren in risicoprofielen. Ook het gebruik van nationaliteit en etniciteit in risicoprofielen wordt meegenomen in de uitvoering van deze moties. Het College voor de Rechten van de Mens heeft een toetsingskader ontwikkeld met juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Dit toetsingskader zal worden betrokken bij de nog lopende inventarisatie en toetsing bij uitvoeringsorganisaties. Ook heeft de voormalige Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties inzet toegezegd voor de verdere verspreiding en toepassing van het toetsingskader en andere waarborgen tegen etnisch profileren door de overheid.
Verder wordt een Staatscommissie ingesteld die tot taak zal hebben om op langjarige basis onderzoek te doen naar de stand van racisme in Nederland, voorstellen te doen en effecten van beleid te monitoren. Ook zijn andere belangrijke stappen gezet. In navolging op de Black Lives Matter demonstraties en Catshuisgesprekken die daaromtrent zijn gevoerd, is er een interdepartementaal traject (SZW, BZK, OCW, JenV, VWS) gestart om de aanpak van racisme en discriminatie in samenwerking met verschillende stakeholders bottom-up te bezien. Ter versterking de algehele aanpak tegen discriminatie en racisme is de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aangesteld. In 2022 zal hij een Nationaal Actieprogramma presenteren dat in samenwerking met verschillende stakeholders wordt ontwikkeld. En er is nadrukkelijker een brede discriminatietoets aan de voorkant gekomen voor wetgeving en beleid, onder meer in de constitutionele toets, de invoeringstoets, het Integraal Afwegingskader (IAK) en de data protection impact assessment (DPIA). Deze instrumenten gelden ook als een risicoprofiel wordt opgesteld.
Uitvoeringsorganisaties zetten in op bewustwording en bestrijding van discriminerende effecten en gedrag door ambtelijke organisaties. Dit gebeurt via het voorkomen van (onbewuste) discriminatie jegens klanten, bijvoorbeeld bij SVB waar het Ethics Center sessies organiseert gericht op bewustwording van onbewuste vooroordelen bij medewerkers, en inclusief werkgeverschap.Bij inclusief werkgeverschap is het doel een evenwichtige verhouding in het personeelsbestand met diversiteit in alle lagen.
Ook wordt er ingezet op het voorkomen van discriminerende algoritmen. Zo is UWV bezig met het oprichten van een Commissie Data Ethiek om het gebruik van algoritmes tegen het licht te houden en specifieke algoritmes te beoordelen. In het coalitieakkoord is opgenomen dat we wettelijk willen regelen dat algoritmes worden gecontroleerd op transparantie, discriminatie en willekeur. Een algoritmetoezichthouder moet dit bewaken.
Wat wordt bedoeld met het «zorgvuldig» uitvoeren van het Regenboogakkoord met initiatiefwetgeving en beleid? Wordt het hele Regenboogakkoord uitgevoerd zoals afgesproken?
Zie antwoord op vraag 14.
Kunt u punt voor punt aangeven welke onderdelen van het Regenboogakkoord uitgevoerd worden? Wat gebeurt er met het meerouderschap?
Voor het antwoord op de vragen 13 en 14 verwijs ik u naar het antwoord van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op de vraag over het integraal overnemen van de maatregelen uit het Regenboogakkoord (vraag 7). Hierin staat dat het Regenboog Stembusakkoord door een grote meerderheid van de Tweede Kamerfracties is ondertekend. In het coalitieakkoord staat dat we blijven werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTQI+ gemeenschap en dat het Regenboogakkoord hiervoor de basis is. Het nieuwe kabinet zal dit in de komende tijd uitwerken en een voorstel aan uw Kamer doen.
Wat zijn de gevolgen van het niet-invoeren van het loonkostenvoordeel voor jongeren, onder meer voor werkgevers en deze jongeren?
Het loonkostenvoordeel voor jongeren (verder: LKV jongeren) zou de opvolger zijn van het Lage inkomensvoordeel (LIV), dat per 2025 wordt afgeschaft. De bedoeling was dat werkgevers dit loonkostenvoordeel zouden ontvangen voor jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt die werken in een substantiële baan rondom het wettelijk minimum(jeugd)loon. De hoogte van het LKV jongeren stond nog niet vast, maar zou maximaal € 1,01 per verloond uur met een maximum van ongeveer € 2.000 per jaar bedragen. Werkgevers die jongeren met een kwetsbare arbeidsmarktpositie in dienst hebben zullen hiervoor nu niet deze financiële compensatie krijgen. Wel zal met de resterende LIV-gelden het loonkostenvoordeel voor de doelgroep banenafspraak structureel worden gemaakt.
Het LKV jongeren zou het voor werkgevers aantrekkelijker maken jongeren met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt in dienst te nemen. Jongeren kunnen niet meer van dit verwachte effect profiteren. Het verwachte werkgelegenheidseffect van het LKV jongeren is niet doorgerekend. Hoe groot het effect van het niet invoeren van dit loonkostenvoordeel is, is daarom niet aan te geven.
Wat is het toekomstige kabinet van plan met het kindgebonden budget en de kinderbijslag? Is zij bereid het voornemen tot niet-indexering van de kinderbijslag in 2022, 2023 en deels 2024 te herzien?
Over het kindgebonden budget zijn in het coalitieakkoord geen concrete voorstellen opgenomen. Wel is de ambitie opgenomen om de toeslagen op termijn af te schaffen. Deze kabinetsperiode worden daartoe de eerste stappen gezet. Het kabinet zal hiertoe met voorstellen te komen. In de tussentijd wordt verder gegaan met verbeteringen in het huidige toeslagenstelsel (Kamerstuk 31 066, nr. 898). Over de kinderbijslag zijn in het coalitieakkoord geen voorstellen opgenomen. Het wetsvoorstel niet indexering kinderbijslag (Kamerstuk 35 845) ligt in de Eerste Kamer ter behandeling. Op 17 december jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris de Eerste Kamer geïnformeerd dat reactie op het voorlopig verslag, door middel van een memorie van antwoord, niet voor de door de commissie gevraagde termijn kan worden gegeven. Dit betekent dat de beoogde inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel, 1 januari 2022, niet haalbaar is gebleken. De basiskinderbijslagbedragen en het extra bedrag aan kinderbijslag zijn daarom met ingang van 1 januari 2022 geïndexeerd conform de huidige wet. Het kabinet zal de beantwoording op de vragen van de Eerste Kamer ter hand nemen en daarin ook ingaan op wat dit betekent voor (de inwerkingtredingsdatum van) het wetsvoorstel.
Hoe wordt de verhoging van het wettelijk minimumloon gedekt, en wat gaat dit ondernemers kosten?
Bij de vaststelling van het coalitieakkoord voor het kabinet Rutte IV is gekozen voor een verhoging van het WML, tezamen met andere extra investeringen, ombuigingen, en ook aanpassingen aan de lastenkant van de begroting. Daarnaast wordt een minimumuurloon geïntroduceerd op basis van een 36-urige werkweek. Dit heeft gevolgen voor de overheidsuitgaven doordat verschillende regelingen, waaronder de bijstand, gekoppeld zijn aan de hoogte van het WML. Deze uitgaven zijn niet expliciet gekoppeld aan specifieke ombuigingen of lastenverzwaring elders, maar zijn ingepast binnen de nieuw vastgestelde ex ante uitgaven- en lastenplafonds, zoals gebruikelijk is bij een nieuw coalitieakkoord.
De loonkosten voor werkgevers zullen toenemen. Zeker voor werkgevers die relatief veel werknemers hebben op het WML-niveau of in sectoren waarin minimumloonverdieners meer dan 36 uur per week werken zullen de loonkosten stijgen. Het wettelijk minimumloon stijgt gedurende de kabinetsperiode stapsgewijs met in totaal 7,5 procent bovenop de reguliere indexatie.
De precieze doorwerking op de loonkosten is onzeker. Zo is het mogelijk dat lonen net boven het WML verhoogd worden doordat het hogere WML doorwerkt op andere salarisniveaus via bijvoorbeeld cao-afspraken. De verhoging van het WML heeft dus mogelijk gevolgen voor het loongebouw. De precieze gevolgen zullen mede afhankelijk zijn van cao-afspraken.
Is er budget beschikbaar om de hardheden in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-wetgeving weg te nemen?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Is er budget beschikbaar indien uit de herijking van het sociaal minimum blijkt dat het sociaal minimum voor bepaalde groepen omhoog moet (bijvoorbeeld voor een 18-jarige die minimumloon verdient en volgens het Nibud op geen enkele wijze kan rondkomen)?
Dit kabinet heeft 1,4 miljard gereserveerd voor een stapsgewijze verhoging van het minimumloon inclusief koppeling met de bijstand. In het coalitieakkoord staat opgenomen dat het sociaal minimum elke vier jaar wordt herijkt om vast te stellen of dit toereikend is om van te leven en mee te doen in de samenleving. Een volgende herijking is aan een nieuw kabinet. Jaarlijks wordt bekeken of de koopkracht evenredig is verdeeld.
Wat gebeurt er concreet met de koopkracht van mensen met alleen een AOW-uitkering?
Zie antwoord vraag 23.
Kunt u de € 1,4 miljard voor het verhogen van het minimumloon en het vereenvoudigen van de huurtoeslag nader uitsplitsen?
Het CPB heeft in de doorrekening van het coalitieakkoord een uitsplitsing gegeven van het huurtoeslagpakket. Er is nog geen uitsplitsing gemaakt van de verhoging van het wettelijk minimumloon. Een dergelijke uitsplitsing volgt in de nadere uitwerking door het kabinet.
Door het loskoppelen van de AOW en het minimumloon stijgt de AOW niet automatisch mee met het minimumloon, waarom kiest u voor het loskoppelen van de AOW?
Zie antwoord vraag 23.
In hoeverre worden AOW‘ers gecompenseerd en met welk bedrag?
De incidentele verhoging van het WML, zoals afgesproken in het coalitieakkoord, werkt nu niet door in de hoogte van de AOW-uitkering. De halfjaarlijkse reguliere koppeling tussen AOW en de contractlonen via het WML blijft behoudens deze extra verhoging van het WML in stand. Hier hebben alle AOW-gerechtigden profijt van. Ook na deze voorgenomen verhoging van het WML ligt de AOW hoger dan het sociaal minimum voor huishoudens onder de AOW-gerechtigde leeftijd en is het risico op armoede voor gepensioneerden relatief laag. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, hier hebben gepensioneerden met aanvullend pensioen baat bij.
Op basis van welke cijfers en aannames zijn de uitgaven á € 2,2 miljard (structureel) voor de maatregel kinderopvang voor werkenden geraamd?
Een deel van de extra kosten betreft het directe effect van huidige gebruikers die een hogere vergoeding ontvangen. Onder de huidige regelgeving krijgen ouders gemiddeld circa 71,5% van de kosten van kinderopvang vergoed (tot aan de maximum uurprijs). De tegemoetkoming gaat naar 95% en dit gaat gepaard met meerkosten van structureel € 1,2 miljard. In de raming is uitgegaan van de huidige tarieven en maximum uurprijzen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Daarnaast is aangenomen dat de vraag naar kinderopvang structureel met circa 21% stijgt als gevolg van de inkomensonafhankelijke vergoeding van 95% en het loslaten van de koppeling gewerkte uren. Deze ingeschatte gedragseffecten zijn onder meer gebaseerd op bestaand onderzoek naar de te verwachten gedragsreacties bij een daling van de eigen bijdrage. Bij een stelselwijziging van een dergelijke omvang zijn de gedragseffecten inherent zeer onzeker. De verwachte meerkosten op basis van het hogere gebruik worden ingeschat op structureel € 1,0 miljard. Tot slot is er rekening gehouden met minder oninbare terugvorderingen en hogere uitvoeringskosten als gevolg van directe financiering. Daarnaast stijgen de uitvoeringskosten als gevolg van het hogere gebruik van kinderopvang. Genoemde effecten vallen naar inschatting ongeveer tegen elkaar weg.
Kunt u de maatregel kinderopvang voor werkenden nader toelichten qua concrete invulling en effectiviteit van de maatregel?
Komende jaren zal de kinderopvangtoeslag fundamenteel herzien worden door de vergoeding te verhogen tot 95% voor alle werkende ouders en het criterium koppeling gewerkte uren los te laten. Ook zal de vergoeding rechtstreeks uitgekeerd worden aan kinderopvangorganisaties. Deze stappen zorgen voor een vereenvoudiging van de regeling en een flinke reductie van het aantal nabetalingen en terugvorderingen bij ouders. Ook wordt door deze maatregelen kinderopvang toegankelijker voor de meeste ouders, wat het combineren van arbeid en zorg vereenvoudigt. De komende periode zullen de voornemens nader uitgewerkt worden, waarbij ook naar de verwachte effecten op verschillende doelstellingen wordt gekeken.
Hoe wordt de maatregel arbeidsmarkt, armoede en schulden concreet ingevuld c.q. waaraan wordt (structureel) gereserveerde € 500 miljoen besteed?
Het antwoord op deze vraag vergt nadere uitwerking en besluitvorming van het kabinet. U wordt hierover bij de nadere uitwerking geïnformeerd.
Gorillas |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Alles in de flitsbezorging gaat snel, behalve het uitbetalen van het loon aan de koeriers»?1
Ja.
Klopt het dat Gorillas sinds kort een Nederlandse holding is, in plaats van een Duits bedrijf?
Gorillas heeft desgevraagd aangegeven inderdaad te hebben besloten om een Nederlandse holdingmaatschappij te worden. Dit volgt ook uit het uittreksel van Gorillas Technologies Holding B.V. uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Daarin is opgenomen dat op 29 januari 2022 de B.V. is ontstaan door omzetting van Gorillas Technologies GmbH.
Heeft dit te maken met het feit dat er in Duitsland meer regels gelden rondom zeggenschap, en dat Gorillas deze regels zou proberen te ontwijken? Klopt het dat Gorillas in Duitsland via de rechter probeert te voorkomen dat er een ondernemingsraad wordt opgericht?
Het is de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid. Of de regels rondom zeggenschap in Duitsland een reden zijn voor de beslissing om een Nederlandse Holding te worden, kan ik niet bevestigen.
Uit een persbericht op de website van het Arbeidsgericht in Berlijn van eind november 2021 blijkt wel dat Gorillas de rechter eerder heeft verzocht om een beëindiging van de verkiezing van de ondernemingsraad. Uit hetzelfde bericht maak ik op dat dit verzoek door de rechter is afgewezen.
Is hierover contact geweest met de Duitse overheid?
Voor zover ik weet, is hierover geen contact geweest tussen de Nederlandse en de Duitse overheid. Of Gorillas hierover contact heeft gehad met de Duitse overheid is mij niet bekend.
Kunt u uiteenzetten wat de verschillen zijn in de regelgeving tussen Nederland en Duitsland op het gebied van medezeggenschap?
De beantwoording van deze vraag vraagt een vergaand onderzoek naar de medezeggenschapsregels in Europese landen. Voor zover bekend is er geen recent rechtsvergelijkend onderzoek voorhanden. Vanwege de complexiteit van een dergelijk onderzoek is het niet mogelijk om binnen het bestek van deze vragen alle verschillen tussen Nederland en Duitsland op het gebied van de medezeggenschap uiteen te zetten dan wel de verhouding van het Nederlandse medezeggenschapsrecht in relatie tot andere Europese landen te duiden.
Passend bij de voorliggende casus volgt hierna op hoofdlijnen wel een beschrijving van enkele verschillen tussen Nederland en Duitsland2 op het gebied van de medezeggenschap.
Een eerste verschil is het niveau waarop de medezeggenschap in Nederland en Duitsland plaatsvindt.
In Nederland kennen we de ondernemingsraad op vestigingsniveau. Daarnaast hebben ondernemingsraden een (algemeen) voordrachtsrecht voor leden van de raad van commissarissen van structuurvennootschappen. Voor een derde van het aantal leden van de raad van commissarissen geldt voor de ondernemingsraad een versterkt recht van aanbeveling. De persoon die de ondernemingsraad op die grond aanbeveelt, wordt door de raad van commissarissen in beginsel op voordracht geplaatst.
In Duitsland zijn twee niveaus van medezeggenschap te onderscheiden. Allereerst op vestigingsniveau. Daarnaast op het niveau van de onderneming. Op vestigingsniveau kent Duitsland de Betriebsrat/ondernemingsraad die zich richt op operationele zaken. Op ondernemingsniveau vindt medezeggenschap plaats in de Aufsichtsrät/Raad van Commissarissen. Anders dan in Nederland kunnen vertegenwoordigers van werknemers in Duitsland direct plaatsnemen in die raad. Deze medezeggenschap wordt Mitbestimmung genoemd. Alleen in grotere ondernemingen bestaat het recht op Mitbestimmung.
Een tweede verschil is het moment waarop de ondernemingsraad/Betriebsrat wordt ingesteld.
Zo is een ondernemer in Nederland verplicht om een ondernemingsraad in te stellen wanneer hij een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn. Hij kan daartoe ook eerder vrijwillig overgaan. In kleine ondernemingen waarin in de regel minder dan 50 personen werkzaam zijn en waar geen ondernemingsraad is ingesteld, kan een personeelsvertegenwoordiging worden ingesteld. In bepaalde gevallen is de ondernemer daartoe verplicht.
In Duitsland kan een Betriebsrat worden ingesteld in een private onderneming, wanneer er doorgaans ten minste vijf werknemers werkzaam zijn die mogen stemmen en ten minste drie van hen eveneens verkiesbaar zijn.
In zowel Nederland als Duitsland is het aantal leden van de ondernemingsraad afhankelijk van het aantal personen dat werkzaam is in de onderneming. Waar in Nederland een minimum van drie leden geldt, kan een Betriebsrat in Duitsland al bestaan uit 1 persoon.
Een ander verschil ziet op de vraag wanneer iemand kiesgerechtigd is en zich verkiesbaar kan stellen voor de ondernemingsraad/Betriebsrat.
In Nederland hebben de in de onderneming werkzame personen na drie maanden actief en passief kiesrecht voor de verkiezingen van de ondernemingsraad. Werkzame personen zijn personen die in de onderneming werkzaam zijn krachtens een publiekrechtelijke aanstelling dan wel krachtens een arbeidsovereenkomst. Ook uitzendkrachten die ten minste 18 maanden werkzaam zijn, hebben actief en passief kiesrecht binnen de onderneming van de inlener. In Nederland lijken bezorgers van Gorillas veelal een arbeidsovereenkomst te hebben voor bepaalde of onbepaalde tijd. Dit betekent dat zij na drie maanden zowel actief als passief kiesrecht zouden verwerven voor de ondernemingsraad.
In Duitsland hebben alle werknemers actief kiesrecht wanneer zij 16 jaar of ouder zijn. Werknemers zijn degenen die in loondienst werkzaam zijn. Ook ambtenaren werkzaam in privaatrechtelijke instellingen vallen hieronder. Uitzendkrachten die meer dan drie maanden werkzaam zullen zijn in de onderneming hebben in dat geval eveneens actief kiesrecht. Verkiesbaar zijn die werknemers die 18 jaar of ouder zijn en (in beginsel) minimaal zes maanden werkzaam zijn in de onderneming. Anders dan in Nederland kunnen uitzendkrachten in Duitsland zich niet verkiesbaar stellen in de onderneming van de inlener.
Tot slot is op hoofdlijnen gekeken naar de verschillende bevoegdheden van de ondernemingsraad en Betriebsrat. Ook daar zijn verschillen te ontdekken.
In Nederland heeft de ondernemingsraad verschillende rechten zoals: adviesrecht, instemmingsrecht, initiatiefrecht en het recht op informatie. De ondernemer dient minimaal twee keer per jaar in een overlegvergadering waar ook het bestuur bij aanwezig is de algemene gang van zaken met de ondernemingsraad te bespreken.
De Betriebsrat in Duitsland heeft eveneens verschillende rechten als instemmingsrecht, het recht op consultatie, het recht om te worden gehoord, het recht op informatie en het doen van voorstellen. De ondernemer en Betriebsrat komen minimaal een keer per maand bij elkaar om de aan de orde zijnde zaken te bespreken.
Op het gebied van de economische aangelegenheden verschilt de rol van de ondernemingsraad van de rol van de Betriebsrat. In Nederland heeft de ondernemingsraad adviesrecht m.b.t. diverse economische aangelegenheden. Zo heeft zij adviesrecht met beroepsrecht op elk voorgenomen besluit tot het vestigen of afstoten van de zeggenschap over een andere onderneming, fusies, het beëindigen van de werkzaamheden van de onderneming of een belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming.
In Duitsland dient de ondernemer de Betriebsrat te informeren over structurele wijzigingen als bezuinigingen en het sluiten of verplaatsen van de onderneming. De ondernemer moet overleg voeren over zijn plannen met de Betriebsrat en proberen tot overeenstemming te komen. Anders dan in Nederland heeft de Betriebsrat instemmingsrecht op het Sociaal Plan. Duitse bedrijven met meer dan 100 werknemers moeten een aparte commissie instellen waarmee de economische aangelegenheden worden besproken. Deze commissie moet worden geïnformeerd en in bepaalde gevallen geconsulteerd.
Verschillend is ook dat ondernemingen in Duitsland met meer dan 20 stemgerechtigde werknemers de instemming moet hebben van de Betriebsrat ten aanzien van specifieke personele wijzingen zoals aanneming van personeel, inschalingen en overplaatsingen van personeel. In bepaalde wettelijk bepaalde gevallen kan de Betriebsrat deze instemming weigeren. Als de werkgever de voorgenomen beslissing toch wil doorvoeren, dan moet de zaak worden voorgelegd aan de rechter. Verschillend is ook dat de Betriebsrat voorafgaand aan elk ontslag moet worden gehoord. Gebeurt dit niet, dan is het ontslag ongeldig. De Betriebsrat kan bezwaar maken tegen een ontslag. Nederland kent niet een soortgelijke rol voor de ondernemingsraad, tenzij meerdere ontslagen aan de orde zijn ten gevolge van bijvoorbeeld een inkrimping van de onderneming.
Komt het vaker voor dat bedrijven vanwege de Nederlandse regels rondom medezeggenschap ervoor kiezen hun bedrijf Nederlands te maken?
De keuze van ondernemingen om hun bedrijf Nederlands te maken zal vermoedelijk gebaseerd zijn op meerdere redenen. De regels rondom medezeggenschap spelen daar mogelijk ook een rol in. Ik kan niet beoordelen in hoeverre de Nederlandse medezeggenschapsregels daarin een doorslaggevende factor zijn.
Hoe zijn de Nederlandse regels rondom medezeggenschap in verhouding tot andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de invloed van Europese regelgeving op regels rondom medezeggenschap?
Voor het antwoord op deze vraag is nader gekeken naar de Richtlijn inzake de Europese ondernemingsraden en de SE-Richtlijn.
De Richtlijn inzake de Europese ondernemingsraden (Richtlijn 2009/38/EG) voorziet in maatregelen om de medezeggenschap van werknemers in multinationals met vestigingen binnen de Europese Unie te waarborgen. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet op de Europese ondernemingsraden (Wet EOR).
De Wet EOR geldt voor multinationals met ten minste 1000 werknemers, die vestigingen hebben in Nederland én in ten minste één andere lidstaat van de Europese Unie. Daarnaast moeten er in twee verschillende lidstaten gemiddeld 150 werknemers werkzaam zijn. Ongeveer 59% van de Nederlandse multinationals die daartoe verplicht zijn, hebben ook daadwerkelijk een EOR ingesteld.3
De Wet EOR waarborgt het recht op informatie en raadpleging van werknemers in multinationals. De bevoegdheden van de EOR komen voort uit onderhandelingen van werknemersvertegenwoordigers uit verschillende lidstaten en het hoofdbestuur. De bevoegdheden zullen (grotendeels) gebaseerd zijn op de referentievoorschriften uit de Wet EOR. Zo wordt de EOR bijvoorbeeld ten minste één keer per jaar geïnformeerd en geraadpleegd over grensoverschrijdende aangelegenheden die van belang zijn voor de multinational, zoals financieel-economische onderwerpen, fusie of inkrimping.
De bevoegdheden van de EOR komen niet in de plaats van de bevoegdheden van de Nederlandse nationale ondernemingsraden of de centrale ondernemingsraad (COR). De EOR kan daarom een meerwaarde hebben voor de medezeggenschap van werknemers in multinationals. Het overleg in de EOR kan de medezeggenschap van werknemers versterken door hun betrokkenheid op grensoverschrijdende onderwerpen. Als er vertegenwoordigers van Nederlandse medezeggenschapsorganen in de EOR zitten, kan dit bevorderend zijn voor het contact tussen de EOR en Nederlandse medezeggenschapsorganen.
De Europese vennootschap (SE) is een rechtsvorm die wordt gebruikt door ondernemingen die actief zijn in ten minste twee verschillende lidstaten van de Europese Unie. Voor de SE is een medezeggenschapsregeling opgenomen in de SE-richtlijn (Richtlijn 2001/86/EG). Er moet voor worden gezorgd dat de oprichting van een SE niet gepaard gaat met een intrekking of inperking van bestaande praktijken ten aanzien van de rol van de werknemers in de vennootschappen die aan de oprichting van een SE deelnemen. De richtlijn geeft daartoe aanvullende regels. De medezeggenschapsregeling voor de SE is in Nederland geïmplementeerd in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen (WRW).
Het bestuur van de SE onderhandelt met werknemersvertegenwoordigers van de verschillende deelnemende vennootschappen over de rol van werknemers in de SE. Voor het bepalen van de rol van werknemers kunnen zekere referentievoorschriften leidend zijn. Deze referentievoorschriften zijn onderverdeeld in voorschriften met betrekking tot informatie en raadpleging enerzijds, en bepalen dat de SE een ondernemingsraad moet instellen die bestaat uit werknemers van de verschillende vennootschappen. Anderzijds zien de referentievoorschriften op de medezeggenschap, en zien bijvoorbeeld op inspraak op de samenstelling van het bestuursorgaan of toezichthoudend orgaan.
De richtlijn laat de bestaande rechten met betrekking tot de rol van de werknemers, overeenkomstig de nationale wetgeving en/of praktijk, die de werknemers van de SE en van haar dochterondernemingen en vestigingen genieten, onverlet. Dit geldt niet voor de medezeggenschap in de organen van de SE. Voor zover het dochterondernemingen van de SE betreft blijven ook de rechten van de werknemers inzake medezeggenschap in de vennootschapsorganen in stand.
De Richtlijn 2002/14/EG stelt een algemeen kader van minimumvoorschriften vast met betrekking tot het recht van werknemers op informatie en raadpleging op het gebied van de economische situatie van en de werkgelegenheid binnen de onderneming of vestiging. Het recht op informatie en raadpleging van werknemers is geregeld in de WOR. De WOR kent de ondernemingsraad meer rechten en bevoegdheden toe dan in de richtlijn zijn opgenomen. Voor de implementatie van de richtlijn waren dan ook slechts een beperkt aantal aanpassingen nodig.4
Voor de Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) is een medezeggenschapsregeling opgenomen in een aparte Richtlijn (Richtlijn 2003/72/EG). Deze is (ook) geïmplementeerd in de WRW.
Tot slot is ook de Richtlijn (EU) 2017/1132 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht relevant voor de medezeggenschap. Deze richtlijn is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2019/2121 voor wat betreft grensoverschrijdende omzettingen, fusies en splitsingen. Ten aanzien van deze laatste Richtlijn loopt nog een implementatietraject.
Het nieuws dat medewerkers van Schiphol ernstige gezondheidsrisico’s lopen als gevolg van blootstelling aan ultrafijnstof |
|
Mahir Alkaya , Bouchallikh , Senna Maatoug (GL) |
|
Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «ziek van Schiphol» van Zembla?1
Ja.
Zijn er sinds 2007 meldingen binnengekomen bij de Inspectie SZW over de grote hoeveelheid uitstoot van ultrafijnstof op Nederlande luchthavens en het gevaar daarvan voor platformmedewerkers? Zo ja, hoe zijn deze opgepakt en met welk resultaat?
Er zijn in totaal twee meldingen gedaan bij de Nederlandse Arbeidsinspectie met betrekking tot de uitstoot van ultrafijn stof op Schiphol in verband met platformmedewerkers. De meldingen zijn in 2021 gedaan. Deze meldingen zijn in behandeling genomen en hebben geleid tot een onderzoek. Deze onderzoeken lopen nog.
Hoe vaak heeft de Inspectie SZW op Schiphol sinds 2007 gecontroleerd op gezondheidsklachten onder medewerkers als gevolg van uitstoot?
Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om te voldoen aan de Arbowet. De arbeidsomstandighedenregelgeving kent doelvoorschriften die in de praktijk door de werkgever worden ingevuld met maatregelen en middelen. De Nederlandse Arbeidsinspectie is de toezichthouder op de naleving van deze regelgeving. De Arbeidsinspectie werkt programmatisch en risicogericht. Hiermee wordt ingezet op het aanpakken van de grootste risico’s en het behalen van een zo groot mogelijk maatschappelijk effect. Daarnaast doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar aanleiding van meldingen, klachten of andere signalen die binnenkomen.
De Arbeidsinspectie is naar aanleiding van twee meldingen in 2021, sinds eind 2021 bezig met een onderzoek op Schiphol, waarin het specifiek gaat over dieselmotoremissie (DME) en vliegtuiguitstoot. Deze onderzoeken lopen nog.
Schiphol, KLM en de luchtvaart in algemene zin zijn grote werkgevers en daarmee regelmatig onderwerp van toezicht. Dat kan gaan om zowel arbeidsvoorwaarden als arbeidsomstandigheden.
Bij KLM is sinds 2007 breed geïnspecteerd op de verplichtingen met betrekking tot het werken met gevaarlijke stoffen, maar deze inspecties hadden geen betrekking op DME in de buitenruimte of vliegtuiguitstoot. Deze inspecties hebben zich in het bijzonder gericht op carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen). Sinds 2006 zijn inspectieprojecten uitgevoerd met betrekking tot blootstelling aan DME in omsloten situaties (binnenruimten). In deze situaties worden de grootste risico’s voor werknemers verwacht.
Wat is er gedaan ter bescherming van de werknemers toen twee jaar geleden bekend werd dat door het RIVM hoge concentraties ultrafijnstof werden gemeten? Is de Inspectie SZW toen in actie gekomen?
Het onderzoek van het RIVM van twee jaar geleden was gericht op de gezondheidsrisico’s voor omwonenden, waarbij geen metingen zijn gedaan op het luchthaventerrein. Die zijn wel gedaan in de periode mei-juni 2021. De rapportage hiervan is opgenomen in het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021.
Het is en blijft een verantwoordelijkheid van de werkgever om aan de wet te voldoen en om te zorgen voor veilige en gezonde werkomstandigheden. De Nederlandse Arbeidsinspectie is eind 2021 begonnen met een onderzoek.
Klopt de stelling van de FNV dat de veiligheid van de medewerkers op dit moment bij het ministerie geen prioriteit heeft?
Nee, veiligheid en gezondheid van mensen is altijd belangrijk. Het is in de eerste plaats de werkgever die op grond van de Arbowet- en -regelgeving ervoor verantwoordelijk is dat werknemers gezond en veilig hun werk kunnen doen.
Het Ministerie van IenW heeft in 2020 het RIVM gevraagd om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor gezondheidsonderzoeken onder werknemers. Dat heeft in september 2021 geleid tot de publicatie van het RIVM-rapport «Verkenning haalbaarheid gezondheidsonderzoek werknemers Schiphol».
Bijna tegelijkertijd is het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» gepubliceerd.
Het Ministerie van IenW heeft na het publiceren van beide rapporten er bij de sector op aangedrongen om aan te geven hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbevelingen van het RIVM en TNO en heeft het belang van onafhankelijkheid benadrukt bij het besluiten over die invulling. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Kunt u aangeven wat u momenteel onderneemt om de gezondheid van platformmedewerkers te monitoren en te beschermen?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Is het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007, dat in de uitzending van Zembla wordt genoemd, bekend bij de Inspectie SZW? Zo ja, wat is er met de conclusies uit dit onderzoek gedaan?
Het interne rapport van Schiphol en KLM uit 2007 is niet gedeeld met de Nederlandse Arbeidsinspectie en was daarom niet bekend. Tijdens het lopende onderzoek heeft de Arbeidsinspectie dit rapport eind 2021 ter beschikking gekregen. Deze informatie wordt betrokken bij het lopende onderzoek.
Klopt het dat Schiphol en KLM om subsidie hebben gevraagd bij de rijksoverheid om hun medewerkers te beschermen?
Een dergelijke vraag is niet bekend bij de rijksoverheid.
Schiphol en KLM hebben aangegeven geen subsidie te hebben aangevraagd voor beschermende maatregelen voor medewerkers.
Bent u bereid om voor Nederlandse vliegvelden regelgeving in te stellen over het starten van motoren op afstand van werknemers, vergelijkbaar met de regelgeving in Kopenhagen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is de sector nu bezig invulling te geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Op basis daarvan zal worden bezien of aanvullende stappen noodzakelijk zijn. Ik wil daar op dit moment niet op vooruitlopen.
Klopt het dat KLM niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van het RIVM? Wat vindt u daarvan? Bent u bereid KLM hierop aan te spreken?
KLM heeft aangegeven dat een vertegenwoordiger van KLM, ter voorbereiding op het onderzoek van het RIVM naar de haalbaarheid van een gezondheidsonderzoek bij werknemers op Schiphol, in oktober 2020 een oriënterend overleg met medewerkers van het RIVM heeft gevoerd. Daarna heeft deze KLM-vertegenwoordiger de vragenlijst helaas niet ontvangen.
Het RIVM heeft aangegeven dat men de vragenlijst voor het onderzoek niet aan afzonderlijke bedrijven heeft gestuurd, maar aan het Schiphol Airline Operators Committee (SAOC). SAOC heeft de vragenlijst vervolgens verspreid onder de bedrijven die werkzaam zijn op de platforms. De anoniem ingevulde vragenlijsten zijn via het SAOC bij het RIVM aangeleverd. Wat het RIVM kreeg aangeleverd was voldoende om het onderzoek uit te kunnen voeren.
Waarom is Schiphol toch opdrachtgever geworden van een nieuw onderzoek? Is het ministerie en/of de Inspectie SZW alsnog bereid zelf opdracht te geven voor een grootschalig onderzoek onder medewerkers door een onafhankelijke partij, waarbij in ieder geval ook individuele blootstelling aan ultrafijnstof wordt meegenomen evenals actuele gezondheidsklachten?
Op grond van de Arbowet en -regelgeving is de werkgever primair verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van zijn werknemers. Daarom zijn de bedrijven die actief zijn op de platforms nu aan het bezien hoe ze invulling kunnen geven aan de aanbevelingen van RIVM en TNO. Ik heb de sector gevraagd om dit snel en grondig op te pakken, gezien de onzekerheid die dit voor werkenden met zich meebrengt over de gevolgen voor hun gezondheid.
Schiphol en de andere werkgevers zijn momenteel bezig een sectorbrede taskforce en een onafhankelijke begeleidingscommissie in te stellen. Die commissie krijgt een onafhankelijk voorzitter om de onafhankelijkheid te borgen, zoals gevraagd door uw Kamer en aangegeven in de Kamerbrief van 1 oktober 2021. Ook wordt voorzien in de betrokkenheid van de zijde van het personeel.
Onder meer de individuele blootstelling aan ultrafijn stof en de actuele gezondheidstoestand van de medewerkers zijn onderwerpen die in taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zullen komen.
Wat vindt u ervan dat Schiphol aangeeft uiterlijk in 2030 de vliegtuigen naar de startbanen te gaan slepen? Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Alkaya/Bouchallikh (Kamerstuk 35 925-XII, nr. 30) om dit proces te versnellen?
Het slepen van vliegtuigen tussen de gates en de start- en landingsbanen, wordt duurzaam taxiën genoemd. Om dit grootschalig op een luchthaven te kunnen invoeren, moet onder meer duidelijk zijn wat dit betekent voor de veiligheid, welke fysieke aanpassingen op de luchthaven nodig zijn, welke operationele procedures moeten worden aangepast, enz. Hier moet zorgvuldig mee worden omgegaan, met name vanwege de veiligheid op de luchthaven, want bij duurzaam taxiën neemt het aantal bewegingen op de luchthaven verder toe.
Om duurzaam taxiën door te kunnen voeren als standaardprocedure op Schiphol zijn er ingrijpende aanpassingen nodig aan de infrastructuur, processen en techniek. Naast de ontwikkeling van de techniek en infrastructuur is er ook tijd nodig voor certificering en goedkeuring. Schiphol is de eerste luchthaven die op grote schaal deze vorm van taxiën wil introduceren voor 2030.
In het overleg tussen overheid en sector wordt onder meer bezien wat de planning is om deze stappen zo efficiënt mogelijk te doorlopen en daarbij wordt rekening gehouden met het verzoek in de genoemde motie om het proces te versnellen. Duidelijk is dat het nog geruime tijd zal duren voordat duurzaam taxiën is ingevoerd, dus zullen in de tussentijd andere maatregelen moeten worden getroffen door werkgevers om de werknemers voldoende te beschermen. Welke maatregelen dat zijn, wordt gezamenlijk uitgewerkt in de sectorbrede taskforce.
Wanneer gaat u van start met het actuele onderzoek naar de gezondheid van platformmedewerkers en bent u van plan om de medewerkers ditmaal te betrekken bij de opzet en uitvoering van het onderzoek?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 11.
Wat is de reden dat TNO tot op heden geen blootstellingsonderzoek heeft uitgevoerd waardoor nog steeds niet bekend is aan welke concentraties medewerkers worden blootgesteld?
In het TNO-rapport «Verkennend onderzoek ultrafijnstof op het Schiphol terrein met behulp van mobiele metingen» van 29 september 2021 is aangegeven dat één van de (aanvullende) doelstellingen van het onderzoek was het verkrijgen van «Een eerste indruk van de toepasbaarheid van draagbare UFP sensoren voor het in kaart brengen van de persoonlijke blootstelling van medewerkers van Schiphol.»
In het rapport is aangegeven welke conclusies daarover zijn getrokken en tot welke aanbevelingen dat heeft geleid. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, beziet de sector momenteel hoe invulling kan worden gegeven aan die aanbevelingen. Een van de aanbevelingen is een «vervolgonderzoek uit te voeren naar de persoonlijke blootstelling van medewerkers die waarschijnlijk het meest belast zijn (o.a. platform medewerkers, bagagemedewerkers)». Dit is een onderwerp dat in de nog in oprichting zijnde sectorbrede taskforce en begeleidingscommissie aan de orde zal komen.
Deelt u de mening dat de rijksoverheid als aandeelhouder van Schiphol en KLM net zo goed verantwoordelijk is voor de bescherming van werknemers als de werkgever?
Het zorgdragen voor een veilige en gezonde werkomgeving is op grond van de Arbowet en -regelgeving een taak van een bedrijf en niet van de aandeelhouders van dat bedrijf.
Het is natuurlijk wel de insteek van het Rijk om te zorgen dat mensen gezond en veilig kunnen werken. Dat heeft de hoogste prioriteit en daar zetten wij ons ook voor in, samen met alle relevante partijen.
Deelt u de mening dat huidige en voormalige medewerkers van Schiphol recht hebben op compensatie, indien zij door hun werkzaamheden gezondheidsschade hebben opgelopen?
Dit is in eerste instantie een zaak tussen werknemers en werkgevers. Werkgevers en werknemers op Schiphol zullen hierover met elkaar in gesprek moeten gaan. Het schadeverhaal bij beroepsziekten loopt via het aansprakelijkheidsrecht. Omdat het schadeverhaal bij beroepsziekten complex is (het vaststellen van de oorzaak van de schade is vaak ingewikkeld en de schadeafhandeling is daardoor tijdrovend en kostbaar) heeft het Ministerie van SZW de commissie Heerts gevraagd advies uit te brengen over een betere organisatie van het proces van schadeafhandeling bij beroepsziekten door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Naar aanleiding daarvan werkt het Ministerie van SZW aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige beroepsziekten veroorzaakt door blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven is erop gericht dat de regeling op 1 juli 2022 in werking treedt. Op 10 december 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze regeling2. Deze tegemoetkoming komt niet in de plaats van een eventuele schadeloosstelling door de werkgever; de weg naar schadeverhaal door de werkende blijft bestaan.
Bent u bereid om de directies van KLM en Schiphol te ontbieden om uitleg te geven over de gang van zaken omtrent de interne klachtenprocedure en de wijze waarop met meldingen van medewerkers is omgegaan?
Het ministerie is op dit moment in overleg met Schiphol over de invulling van de aanbevelingen van het RIVM en TNO. Zoals in het antwoord op vraag 11 is aangegeven, is de sector bezig met het oprichten van een sectorbrede taskforce en onafhankelijke begeleidingscommissie, die zich zullen buigen over de vervolgstappen die nodig zijn. Ook wordt voorzien in betrokkenheid vanuit de zijde van het personeel.
Gelet op het hiervoor staande, is het nu niet nodig om te doen wat in de vraag wordt gesteld.
Wel spoort het ministerie partijen aan om alles in het werk te stellen om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te waarborgen. De werkgevers geven aan dit belang ook te zien.
Zijn de risico’s van ultrafijnstof bij bedrijven op en rondom luchthavens opgenomen in de plannen voor risico-inventarisatie en -evaluatie?
Volgens de Arbowet en -regelgeving moet de werkgever een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) van de arbeidsrisico’s hebben gemaakt. Aan de hand daarvan moeten maatregelen worden getroffen om de geïnventariseerde risico’s aan te pakken.
De Nederlandse Arbeidsinspectie neemt het bekijken van de RI&E van betrokken werkgevers op Schiphol mee in het eerdergenoemde lopende onderzoek.
Onmenselijke verblijfsplaatsen voor arbeidsmigranten in Boskoop |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de situatie die ik aantrof bij een huisvestingslocatie in Boskoop, waar tientallen arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest met slechts een tuinschutting tussen hen in en als enige slaapplaats een matras op de grond?1
Naar aanleiding van uw vragen heb ik opnieuw contact gezocht met de gemeente Alphen aan de Rijn, waaronder ook Boskoop valt. Het is immers de verantwoordelijkheid van de gemeente om toe te zien op de naleving van de verleende vergunningen en het voldoen aan het Bouwbesluit. De gemeente geeft aan dat zij nauw contact heeft met de beheerders van de betreffende locatie. Ook heeft de gemeente mij ervan verzekerd dat geen personen slapen in het klaslokaal zoals op de foto’s wordt weergegeven. Dit wordt gebruikt als magazijn. De kleding die zichtbaar is, is van een voormalige bewoner. Verder heeft de gemeente twee onaangekondigde controles op de locatie verricht, waarbij geen omstandigheden zijn aangetroffen die niet conform de vergunning of het Bouwbesluit zijn.
Het is niet toegestaan dat personen in een open ruimte slapen met enkel een schutting als wand. De gemeente geeft aan dat dat in de bedoelde situatie niet het geval is.
Ik wil hierbij wel aangeven dat huisvesting van arbeidsmigranten mijn aandacht heeft. Het kabinet is het afgelopen jaar aan de slag gegaan met de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. In december is hierover de jaarrapportage arbeidsmigranten naar de Kamer verstuurd.2 Daarin is uitgebreid te lezen wat de stand van zaken is op het thema en op de verschillende aanbevelingen.
In het bijzonder wil ik daarbij nog benoemen dat ik werk aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit voorstel wordt het voor gemeenten mogelijk gemaakt een verhuurdervergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te stellen. Gemeenten krijgen daarmee een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Ook heb ik afgelopen zomer een handreiking huisvesting arbeidsmigranten opgesteld voor gemeenten. Deze handreiking biedt hen meer inzicht in de mogelijkheden om te sturen op de huisvesting van arbeidsmigranten. Ook is een koppeling gemaakt met al eerder opgestelde handreiking rondom handhaving. Tot slot waren er ook aanbevelingen rondom het uitvoeren van meer onaangekondigde controles, onder andere op het gebied van huisvesting. Deze aanbeveling is op gemeenten en de huisvestingskeurmerken gericht.
Bent u het eens dat deze situatie onmenselijk is en in Nederland niet zou mogen voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat een uitzendbureau dat zulke woonomstandigheden faciliteert minimaal zwaar gesanctioneerd zou moeten worden en eventueel ook het recht tot huisvesten zou moeten verliezen?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie.
Gaat u, nu deze situatie kent, zo snel mogelijk een onaangekondigde controle uitvoeren op deze locatie zodat deze onmenselijke omstandigheden zo snel mogelijk verdwijnen en worden bestraft? Zo nee, waarom staat u deze onmenselijke situatie toe? Zo ja, wordt er dan ook gecontroleerd op de door mij eerder geconstateerde overtredingen van het Stichting Normering Flexwonen (SNF)-keurmerk in de rest van het gebouw?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 1 en 2 aangaf maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Het is bovendien aan de gemeente om onaangekondigde inspecties te doen met betrekking tot vergunningen en voldoen aan het Bouwbesluit. Zoals ik al aangaf, heeft zij dit tweemaal gedaan op de betreffende locatie. Dit sluit goed aan op het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, daarin werd het belang van onaangekondigde inspecties ook benadrukt.
Het keurmerk SNF inspecteert periodiek. Zij heeft aangegeven daarnaast open te staan voor klachten van bewoners, buren en van derden. De klacht wordt na indiening onderzocht en indien nodig volgen maatregelen.
Gaat u, nu van deze situatie afweet, ook alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau laten controleren om zeker te weten dat situaties zoals die in Boskoop nergens anders voorkomen?
Zoals ik al aangaf, maak ik uit informatie van de gemeente op dat geen sprake is van overtredingen bij de door u bedoelde huisvestingslocatie. Ik zie daarom geen reden om alle andere huisvestingslocaties van dit uitzendbureau te laten controleren. Bovendien is het aan gemeenten om hier een eigen afweging in te maken. Gemeenten staan doorgaans bovendien open voor signalen van mogelijke overtredingen en die kunnen dus bij hen onder de aandacht worden gebracht.
Het artikel ‘In veel branches wordt werk geruild voor seks’ |
|
Hilde Palland (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jij een fotoshoot, ik een pijpbeurt»: in veel branches wordt werk geruild voor seks»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Laat ik vooropstellen dat ik het verwerpelijk vind als er misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare positie. Op dit moment is er terecht veel aandacht voor seksueel wangedrag in onze samenleving. Het kabinet heeft 8 februari jl. bekend gemaakt dat er een regeringscommissaris komt tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag. Het is van groot belang dit probleem goed aan de kaak te stellen. Het is echt uit den boze als kwetsbare mensen aan seksuele uitingen of handelingen worden blootgesteld, terwijl ze dit in feite niet hadden gewild. Iemand met schulden of iemand die dakloos is moet hulp krijgen en zich niet gedwongen voelen tot seksuele diensten. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil. Het kabinet zal ervoor zorgen dat de wet ook uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches waarom het hier gaat. Het is belangrijk dat de desbetreffende branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Volwassenen die op een aanbod ingaan of een aanbod doen zullen zich er goed van moeten vergewissen dat het echt gaat om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Als het handelt om minderjarigen kan ik kort zijn. Ruilseks met minderjarigen is verwerpelijk, onaanvaardbaar en reeds strafbaar gesteld in artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Indien er sprake is van dienstverlening in ruil voor seks, valt dit onder prostitutie-regelgeving? Op basis waarvan is dit niet het geval?
Het aanbieden van diensten in ruil voor seks valt niet onder de definitie van prostitutie, zoals die bijvoorbeeld in de Wet regulering sekswerk die nu in de Tweede Kamer ligt wordt gehanteerd. Kenmerkend voor prostitutie is het zich structureel beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling. Bij ruilseks ontbreekt dit structurele karakter. Zowel prostitutie als ruilseks zijn in Nederland niet verboden. In beide gevallen zal het wel moeten gaan om vrijwilligheid en wederzijdse instemming op basis van gelijkwaardigheid. Het is verwerpelijk als iemand kwetsbaar vanwege bijvoorbeeld schulden en er misbruik wordt gemaakt van een machtspositie.
Is hier in uw mening sprake van een gelijkwaardige positie tussen aanbieder en afnemer? Of is hier naar uw mening sprake van misbruik van mensen (met name vrouwen) in een kwetsbare positie?
Als het gaat om het niet vrijwillig uitruilen van seksuele diensten, bijvoorbeeld wanneer iemand met een machtspositie gebruikt maakt van iemand in een kwetsbare positie vanwege schulden of dakloosheid betreft het een strafbaar feit waar aangifte van gedaan kan worden. Er ligt een wetsvoorstel bij de Raad van State om het strafbaar te stellen als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil.
Is het niet zo dat iemand niet in de positie is om «in te stemmen» met seks doordat deze in een afhankelijkheidsrelatie met de pleger verkeert, bijvoorbeeld in de situatie van de woningmarkt die onder druk staat?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden heeft u om hier maatregelen tegen te nemen? Is «namen & shamen» van de adverteerder en waarschuwen iets dat kan worden ingezet?
Belangrijk is dat branches een veilige werkomgeving creëren en een werkklimaat scheppen waar grensoverschrijdend gedrag bespreekbaar wordt gemaakt. Brancheverenigingen van de verschillende sectoren kunnen onder meer in voorlichtende sfeer hun leden en de werknemers hierop aanspreken. Het kabinet zal ervoor zorgen dat het wetsvoorstel dat bij de Raad van State ligt, waarmee geregeld wordt dat je strafbaar bent als je weet of had moeten weten dat de ander geen seksueel contact wil, uitdrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht bij de branches. Daarbij merk ik wel op dat niet alle ondernemers lid zijn van een brancheorganisatie.
Jongeren krijgen op school seksuele voorlichting om bewustwording te creëren. Ze leren seksuele wensen en grenzen bespreekbaar te maken om daarmee ongewenst gedrag te voorkomen.
Kunnen brancheverenigingen en/of keurmerken hier actie(f)(ver) tegen optreden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat kunnen vrouwen (en anderen), die op basis van deze advertenties (wellicht uiteindelijk) tegen hun wil seksuele handelingen hebben verricht, hier alsnog tegen doen? Wat is uw advies?
Personen die tegen hun wil in zijn gegaan op ruilseks, kunnen aangifte doen. Bij de politie en het Centrum Seksueel Geweld (CSG) bestaat specifieke expertise om met aangiften in zedenzaken om te gaan, ook als het feit langere tijd geleden is gebeurd. CSG centra hebben een belangrijke rol bij het adequaat en effectief bieden van hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Door medische en psychische hulp te bieden, worden de gevolgen van seksueel geweld behandeld en zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast kan het CSG helpen bij het doen van aangifte, als het slachtoffer dit wil. In het wetsvoorstel seksuele misdrijven, waarvoor op dit moment adviesaanvraag plaatsvindt bij de Afdeling advisering van de Raad van State, wordt de strafrechtelijke bescherming tegen onvrijwillige vormen van seks verder verruimd.
Het is dus heel belangrijk om aangifte te doen. Deze personen waarbij schulden of dakloosheid speelt, kunnen zich wenden tot de gemeente voor schuldhulpverlening of hulp bij het vinden van een woning. Het is immers juist ook belangrijk om te zorgen dat deze personen niet meer in een dergelijke kwetsbare positie komen.
Kunnen deze advertenties verboden worden of anderszins beperkt worden?
Dergelijke advertenties kunnen, hoewel in beginsel niet verboden, wel via vormen van zelfregulering worden beperkt en tegengegaan, bijvoorbeeld door middel van gedragsnormen vanuit de betreffende branchevereniging of gebruikersvoorwaarden die door de aanbieder van de website worden gesteld.
De petitie van 700 distributiemedewerkers van GXO |
|
Bart van Kent |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «FNV: H&M moet leverancier aanspreken op veiligheidscheck in pauze»?1
De werkgever is primair verantwoordelijk om te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. De werkgever dient zich daarbij te houden aan de geldende wettelijke kaders. Ook opdrachtgevers kunnen een rol spelen bij het bevorderen van gezond en veilig werken in de praktijk. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat zij bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van de opdracht rekening houden met gezond en veilig werken en hierover afspraken maken. Dit doet echter niets af aan de verantwoordelijkheid van de opdrachtnemer als werkgever.
Bent u het met de actievoerende distributiemedewerkers eens dat GXO de veiligheidscheck niet zou moeten uitvoeren in de tijd van de werknemers, maar in de tijd van de werkgever? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Op basis van de Arbeidstijdenwet hebben werknemers bij werkdagen van meer dan 5,5 uur recht op minimale pauzetijden. Dit zijn pauzes van minimaal 15 minuten waarin de werknemer zijn tijd vrij kan besteden en zich met eigen zaken kan bezighouden. In die tijd mag de werkgever geen verplichtingen opleggen aan de werknemer.
De handhaving van deze pauzetijden is civielrechtelijk geregeld. Indien in het uiterste geval geen overeenstemming wordt bereikt tussen werkgevers en werknemers dan kunnen zij naar de rechter te stappen. Daarnaast kan bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten melding worden gedaan bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: Inspectie SZW). Bijvoorbeeld indien er het vermoeden is dat de maximale arbeidstijd uit de Arbeidstijdenwet wordt overschreden omdat de pauzetijd vanwege de opgelegde verplichtingen aan de werknemer als arbeidstijd moet worden gerekend. Wanneer meldingen via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, volgt altijd onderzoek door de Inspectie.
Wat vindt u ervan dat medewerkers van GXO tijdens een jaarlijkse inspectie van de Hennes & Mauritz (H&M) wordt opgedragen te zeggen dat zij geen Engels kunnen spreken om een goede controle te belemmeren?
Ik kan geen uitspraken doen over deze individuele casus. Voor wat betreft de arbeidsrechtelijke relatie tussen de werkgever en werknemer en mogelijke stappen die daarin ondernomen kunnen worden verwijs ik naar de antwoorden in vraag 2.
Wat vindt u ervan dat eerst GXO weigerde de petitie van de distributiemedewerkers in ontvangst te nemen, en gisteren ook de top van H&M dit weigerde?2
Ik kan dit niet beoordelen. Dit is een onderlinge zaak van werkgevers en werknemers.
Bent u bereid een onaangekondigde controle uit te voeren om vast te stellen of het beleid van GXO in Tilburg voldoet aan de wetten en regels? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW heeft kennisgenomen van de aangehaalde berichten. Over individuele casuïstiek worden geen mededelingen gedaan. De Inspectie houdt risicogericht toezicht op de arbeidswetten, waaronder ook de Arbeidstijdenwet. Inspecties zijn veelal onaangekondigd. Bij vermoeden van niet-naleving van de arbeidswetten kan melding worden gedaan bij de Inspectie. Wanneer meldingen via de ondernemingsraad of de vakbond worden ingediend, volgt altijd onderzoek door de Inspectie.
Het bericht ‘Lange wachtlijst kinderopvang dwingt ouders minder te gaan werken’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Lange wachtlijst kinderopvang dwingt ouders minder te gaan werken»?1
Ja.
Bent u het eens dat het, om arbeidsparticipatie te waarborgen in een overspannen arbeidsmarktsituatie, «alle hens aan dek» is om kinderen van werkende ouders te voorzien van opvang?
In de brief2 van 29 november jl. heb ik aangegeven dat de personeelstekorten en hoge werkdruk in de kinderopvangsector mij zorgen baren. Pedagogisch professionals hebben een onmisbare rol in onze samenleving. Zij werken elke dag hard om kwalitatief goede en veilige opvang te bieden aan onze kinderen en ze te begeleiden in hun ontwikkeling. De kinderopvang heeft daarnaast een belangrijke rol in het ondersteunen van ouders bij het combineren van arbeid en zorg voor kinderen. Hiermee heeft de kinderopvang een belangrijke maatschappelijke functie. Het personeelstekort in de kinderopvang kan leiden tot wachtlijsten, of zelfs ervoor zorgen dat opvanggroepen moeten sluiten als een organisatie de personeelsbezetting niet rond kan krijgen. Als ouders daardoor geen opvang hebben voor hun kinderen kan dit ook een negatief effect hebben op de beschikbaarheid van medewerkers voor andere sectoren. Dit kan de reeds bestaande personeelstekorten in een groot aantal sectoren versterken. Daarom vind ik het van belang om samen met de sector te werken aan oplossingsrichtingen voor de werkdruk en het personeelstekort. De kinderopvang moet een aantrekkelijke sector blijven voor de pedagogisch professionals om in te werken, waar kwaliteit en veiligheid hoog in het vaandel staan. In de brief van 29 november jl. heb ik uw Kamer daarom geïnformeerd over de stappen die ik ga nemen in de aanpak van de personeelstekorten in de kinderopvang.
Bent u het eens dat gastouderopvang een cruciale rol vervult in het opvangen van kinderen die in de reguliere kinderopvang niet geplaatst kunnen worden en in het aanbieden van flexibele opvang, daar waar (alleenstaande) ouders soms buiten de standaard openingstijden van kinderdagopvang of buitenschoolse opvang moeten werken?
Zoals eerder aan uw Kamer geschreven3 vervult de gastouderopvang een functie binnen het aanbod van kinderopvang. Het biedt flexibiliteit voor ouders, is kleinschalig, en wordt ook veelvuldig aangeboden in niet-stedelijke regio’s waar minder vraag naar en aanbod van kinderopvang is.
Wat is volgens u de reden van de trend van 33.000 gastouders in 2017, naar 22.000 gastouders in 2021?
Het aantal gastouderlocaties is inderdaad gedaald van ongeveer 33.000 in 2017, naar ongeveer 22.000 in 2021. In diezelfde periode is het aantal kinderen dat gebruik maakt van gastouderopvang minder hard gedaald, van 118.000 in 2017 naar 99.000 in 20214. Dit betekent dat gastouders gemiddeld meer kinderen zijn gaan opvangen. Hier is geen onderzoek naar gedaan, dus het is niet met zekerheid te zeggen wat de oorzaak is van deze trends. Mogelijke verklaringen die in de sector genoemd worden zijn dat veel opa’s en oma’s, die gastouderopvang verzorgden voor enkel hun eigen kleinkinderen, hun gastouderpraktijk hebben beëindigd nadat het bereiken van een bepaalde leeftijd door de kinderen. Dit kan mede in verband worden gezien met het stellen van kwaliteitseisen voor gastouders in 2010 waaronder een opleidingseis en registratie in het Landelijk Register Kinderopvang. Ook zou een deel van de uitstroom te verklaren kunnen zijn doordat gastouders (weer) als pedagogisch medewerker zijn gaan werken op een kinderdagverblijf of buitenschoolse opvang nu daar de vraag naar personeel de afgelopen jaren is toegenomen. De komende periode laat het Ministerie van SZW onderzoek uitvoeren om de gastouderbranche beter in kaart te brengen. De uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht voor de zomer 2022 en zullen meer zicht geven op de gastouders en (mogelijk) op de achtergronden van trends in deze groep.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat beleidsmatige obstakels die er kunnen zijn voor mensen, die overwegen als gastouder aan de slag te gaan, zoveel mogelijk uit de weg genomen worden?
Om de kwaliteit en veiligheid van de opvang van (vaak jonge) kinderen te waarborgen, moeten locaties voor kinderopvang, waaronder gastouders, voldoen aan de kwaliteitseisen in de Wet kinderopvang. Zo moeten startende opvanglocaties zich inschrijven in het Landelijk Register Kinderopvang, zijn pedagogisch professionals verplicht een Verklaring Omtrent Gedrag te hebben en gelden er regels voor de veiligheid van de opvanglocatie. Deze regels dienen dus om te waarborgen dat er verantwoorde kinderopvang plaatsvindt. Waar regels onnodig belemmerend werken en kunnen worden aangepast, zonder dat de kwaliteit en veiligheid van de opvang in het geding komt, heeft dat vanzelfsprekend mijn aandacht. Mijn ministerie is over de geldende kwaliteitsvoorwaarden doorlopend in gesprek met brancheorganisaties, vertegenwoordigers van ouders en met toezichthouders in de kinderopvang. Tevens wordt bij het opstellen van nieuwe regelgeving advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk, om te beoordelen of de administratieve lastendruk in verhouding staat tot het beoogde doel van de regels.
Kunt u aangeven hoeveel middelen gemeenten nu ontvangen en in 2013 ontvingen, via het gemeentefonds, om toezicht en handhaving op het gebied van de gastouderopvang in te richten en uit te voeren?
Gemeenten ontvangen via de algemene uitkering van het gemeentefonds middelen voor hun wettelijke taak op het gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang (waaronder gastouderopvang). Inspecties voor registratie zijn een onderdeel van die taak. Het gemeentefonds kent geen specifieke middelen; de middelen in het gemeentefonds zijn niet geoormerkt en vrij besteedbaar. Het is dus niet mogelijk om een specifiek overzicht te geven van de middelen die gemeenten ontvangen voor toezicht en handhaving in kinderopvang. Wel kan ik een overzicht geven van de middelen die sinds 2012 voor dit doel zijn toegevoegd aan het gemeentefonds:
Ook deze middelen zijn overigens vrij besteedbaar door gemeenten.
Het aantal gemeenten dat leges heft voor de registratie van gastouders is sinds 2012 (73) fors uitgebreid (150+) waarbij de leges erg uiteenlopen (€ 50,– tot € 800+), kunt u een overzicht geven van de algemene middelen die gemeenten de afgelopen jaren voor de inspectie voor registratie van gastouderopvang hebben ontvangen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat, om de toegang tot gastouderschap voor iedereen gelijk te maken, potentiële hobbels in de vorm van hoge leges uit de weg geruimd moeten worden, zodat voor alle toekomstige gastouders in Nederland gelijk zou moeten zijn en teruggebracht naar «0», zoals in sommige gemeenten reeds het geval is? Kunt u dit antwoord onderbouwen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de registratie van voorzieningen voor kinderopvang en zijn autonoom bevoegd om hier leges voor te heffen, mits deze maximaal kostendekkend zijn. Er zijn verschillen tussen gemeenten in de kosten die worden gemaakt en in lokale (politieke) keuzes met betrekking tot hoe inkomsten worden verkregen om deze kosten te dekken (bijvoorbeeld via leges of algemene middelen). Dit is een afweging die het beste op lokaal niveau kan worden gemaakt. De gemeenteraad is het geschikte orgaan om de hoogte van de leges te controleren en eventueel bij te sturen. Leges maken bovendien inzichtelijk voor burgers dat een aanvraag bij de gemeente uitvoeringskosten met zich meebrengt en dus niet vrijblijvend gedaan moet worden. Hoge legeskosten kunnen tegelijkertijd voor potentiële gastouders een te hoge drempel betekenen om in de kinderopvang aan de slag te gaan. Dat vind ik een ongewenst effect. Om de drempel niet hoger te laten zijn dan nodig zouden gemeenten in ieder geval bij de vaststelling van de kosten rekening moeten houden met de middelen die zij via het gemeentefonds ontvangen voor hun wettelijke taak op het gebied van toezicht en handhaving in de kinderopvang (waaronder inspecties voor registratie van een nieuwe voorziening). Daarbij vind ik het belangrijk dat gemeenten transparant zijn in de kostenposten die zijn toegerekend aan leges. Ik ben in overleg met de VNG om te bezien hoe gemeenten hier nog bewuster van kunnen worden gemaakt.
Wat gaat u verder ondernemen om het gastouderschap aantrekkelijker en toegankelijker te maken?
Zoals in de brief5 van juli 2021 aan uw Kamer is geschreven, verken ik op dit moment verbetermaatregelen om de kwaliteit van de gastouderopvang te verbeteren. Langs drie sporen worden concrete voorstellen in kaart gebracht in dialoog met relevante veldpartijen: (1) het versterken van toezicht, (2) het verbeteren van de begeleiding van gastouders door de gastouderbureaus en (3) professionalisering van de gastouders. Als gastouders meer mogelijkheden krijgen en begeleid worden om zich verder te ontwikkelen door bijvoorbeeld bijscholing te volgen, draagt dat bij aan de aantrekkelijkheid van het beroep. Vanwege de benodigde wetswijziging, financiële dekking en de demissionaire status van het kabinet, is besluitvorming over verbetermaatregelen uiteindelijk aan het volgende kabinet.
Het behoud van personeel bij de GGD’en |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Hijink , Lisa Westerveld (GL), Nicki Pouw-Verweij (JA21), Sylvana Simons (BIJ1), Nilüfer Gündoğan (Volt), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «GGD’s piepen en kraken, weer overstroomt «de dijk van de virusbestrijding»« en «Overleg over het wegsturen tijdelijke krachten coronalocaties GGD»?1, 2
Ja, hier ben ik bekend mee.
Wat is de middellange termijnverwachting (1–2 jaar) van de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek? Hoe wordt op deze vraag geanticipeerd?
De vraag naar testen en bron- en contactonderzoek fluctueert sterk in de tijd afhankelijk van bijvoorbeeld de ontwikkeling van luchtwegklachten, de epidemiologische situatie en het testgedrag van mensen. Ook veranderingen in het testbeleid kunnen een grote impact op de testvraag hebben. Het is daarom niet eenvoudig om te voorspellen hoe de vraag naar testen en bron- en contactonderzoek op langere termijn eruitziet. Hoe het beleid er op de middel lange termijn uitziet is onderdeel van de verkenning waar het kabinet nu mee bezig is.
Hoeveel mensen zijn werkzaam bij de GGD’en uitgedrukt in aantal personen en fte’s? Hoeveel personen zijn in vaste dienst en wat is het aantal tijdelijke contracten? Hoe heeft zich dit ontwikkeld sinds aanvang van de coronacrisis?
Elke GGD is verantwoordelijk voor zijn eigen personeelsbeleid, waarbij de manier waarop het personeelsbestand is vormgegeven sterk kan variëren. Ik beschik niet over detailoverzichten. Halverwege december waren er circa 18.000 mensen werkzaam voor vaccineren, circa 8.000 voor testen, circa 8.500 medewerkers voor BCO en in de callcenters voor testen en vaccineren waren toen zo’n 7.500 mensen werkzaam. De aantallen voor vaccineren zijn vervolgens verder opgeschaald om de versnelling in de boostercampagne te realiseren.
GGD’en streven naar een meer gelijkmatige inzet van de capaciteit, in het bijzonder als het gaat om toekomstige piekbelasting en boostercampagnes. Daarom werken zij toe naar meer mobiliteit waarbij personeel wordt opgeleid voor de inzet op zowel testen als vaccineren. Deze mensen kunnen afhankelijk van de situatie flexibel worden ingezet.
Een deel van deze mensen heeft al voor de 3e keer hun contract verlengd. Afhankelijk van de individuele situatie zijn er mogelijkheden om werknemers op tijdelijke basis in te blijven zetten. Indien noodzakelijk voor de continuïteit kan deze werknemers ook een vast contract worden aangeboden.
Deelt u de mening dat testen en bron- en contactonderzoek van wezenlijk belang blijft en onderdeel van de kernaanpak van virusbestrijding zou moeten zijn? Zo ja, hoe waarborgt u dat de GGD’en bron- en contactonderzoek kunnen blijven uitvoeren en genoeg testen kunnen afnemen?
Net als testen is de toekomst van het bron en contact onderzoek in deze pandemie onderdeel van de lopende lange termijn verkenning.
Voldoet het opschalingsplan aan de fors toegenomen vraag naar testen? Zo nee, gaat er een herziening van dit plan plaatsvinden?
Het opschalingsplan van Q4 voldeed niet aan de fors toegenomen vraag, zoals gezegd bij vraag 2. Dit plan is direct herzien, met een snelle praktische uitvoering hiervan, waardoor er een veel hogere testcapaciteit is behaald dan voorzien in het oorspronkelijke plan. De GGD’en hebben eind vorig jaar nog nooit zo snel opgeschaald met een nog nooit zo’n hoge testcapaciteit. De laatste weken bleek dat ook deze opschaling niet voldoende zou zijn. Daarom is de GGD GHOR stichting landelijke coördinatie covid 19 bestrijding (LCCB) met de stichting open Nederland (SON) overeengekomen dat de testaanbieders die SON heeft gecontracteerd als overloopfaciliteit kunnen bijspringen bij het testen bij klachten.
Hoeveel personen raakt de GGD de komende maanden kwijt omdat tijdelijke contracten niet meer worden verlengd of er een einde komt aan detacheringscontracten?
Aan personen waarvan een tijdelijk contract niet meer kan worden verlengd maar die cruciaal zijn om continuïteit te waarborgen, kan een vast contract aangeboden worden. Noodzakelijk personeel hoeven de GGD’en dus niet kwijt te raken.
Hoe groot is het verwachte personeelstekort van de GGD’en op 1 januari 2022 gezien de huidige prognoses, de vraag naar testen en de boostercampagne? Hoe groot is het verwachte personeelstekort op 1 maart 2022?
De GGD’en hebben voldoende personeel om de boostercampagne uit te voeren. In week 1 van 2022 hadden de GGD’en een recordaantal van bijna 1,8 miljoen prikken gezet. Om aan de testvraag te voldoen wordt ook gebruik gemaakt van de afspraken met SON waar nodig.
De personele behoefte op 1 maart 2022 is met de onvoorspelbaarheid van het virus moeilijk te overzien. Daarom werken de GGD’en toe naar een meer structurele capaciteit voor het vaccineren en testen, aangevuld met een flexibele schil. Personeel kan dan flexibel worden ingezet om pieken in de testvraag en vaccinatiecampagnes op te vangen.
Wat gaat u doen om de GGD’en te ondersteunen zodat personeel behouden blijft en nieuw personeel wordt aangetrokken om aan de enorme vraag naar testen en bron- en contactonderzoek te kunnen voldoen?
De afzonderlijke GGD’en zijn zelf verantwoordelijk voor hun personeelsbeleid. GGD GHOR Nederland kan daarbij coördinerend optreden en overkoepelende acties ondernemen. Daarnaast is extra personeel aangetrokken onder andere ook vanuit Defensie. Alle kosten die hierbij noodzakelijk gemaakt zijn – ook als dat in een latere fase of na de pandemie leidt kosten voor transitie vergoedingen voor mensen met vaste contracten – worden vergoed uit de meerkostenregeling. Hiermee is zekerheid gegeven aan de GGD’en voor het behoud van essentieel personeel.
Wat is uw reactie op de opmerking van de woordvoerder van de GGD’en dat al diverse keren bij verschillende ministeries is aangeklopt over langdurige COVID-financiering, maar resultaat is uitgebleven?
Via een eenzijdige opdracht van de Minister van VWS aan de voorzitters van de veiligheidsregio's geldt de stichting LCCB in 2022 als rechtspersoon met een wettelijke taak (RWT). De Minister van VWS heeft de eenzijdige opdracht op grond van de Wet publieke gezondheid gegeven. De stichting als RWT voert de maatregelen op landelijk niveau met ingang van 1 januari 2022 uit op grond van de eenzijdige opdracht. Ten behoeve van het uitvoeren van de opdracht heeft het Ministerie van VWS middelen beschikbaar gesteld. Hiermee is zekerheid voor de landelijke taken gegeven. Voor de individuele GGD-en geldt dat zij hun daadwerkelijk gemaakte kosten via de zogenoemde meerkostenregeling vergoed krijgen. Zoals bij vraag 8 is weergegeven is daarbinnen ook zekerheid gegeven voor het behoud van personeel.
Wat gaat u doen om dit op te lossen? Bent u bereid om, eventueel samen met uw collega van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een regeling te maken voor de GGD’en, zodat dit personeel behouden kan blijven? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd bij vraag 8 is er al een oplossing voor het behouden van het personeel. Personeel dat geen verlenging meer kan krijgen voor hun tijdelijke contract, maar wel cruciaal is voor de uitvoering van de taken in het kader van het bevel kan een vast contract worden aangeboden. Andere oplossingen zijn dus niet noodzakelijk.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Medewerkers van GGD moeten weg na drie tijdelijke contracten’ |
|
Don Ceder (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Medewerkers van GGD moeten weg na drie tijdelijke contracten»?1
Ja.
Klopt het dat u herhaaldelijk contact hebt gehad met GGD GHOR over de tijdelijke contracten van medewerkers op test- en vaccinatielocaties?
Er zijn inderdaad gesprekken geweest tussen SZW, VWS, GGD GHOR en verschillende GGD-organisaties over hun personeelsbeleid tijdens de coronacrisis.
Bij hoeveel GGD-medewerkers is het einde van hun derde tijdelijke contract in zicht?
In de gesprekken bleek dat GGD-organisaties hun personeelsbeleid op uiteenlopende wijzen organiseren. Afhankelijk van het beleid dat zij hanteren, lopen GGD-organisaties tegen het maximale aantal tijdelijke contracten aan. De inschatting is dat hier om ongeveer 3.000 tot 5.000 medewerkers gaat.
Bent u het ermee eens dat het afscheid nemen van tijdelijke GGD-medewerkers zeer ongewenst is, aangezien de test- en vaccinatievraag de komende weken en maanden alleen maar zal stijgen en dit eerder zal vragen om een uitbreiding van het aantal GGD-medewerkers dan een afname?
Het is belangrijk dat er binnen de GGD-organisaties een combinatie is tussen flexibiliteit en continuïteit in de test-, BCO- en vaccinatiecapaciteit. De GGD’en hebben aangegeven dat het wenselijk is om ingewerkte collega’s niet te moeten vervangen door nieuwe krachten.
Wat kunt u doen om tijdelijke, en inmiddels ervaren GGD-medewerkers te behouden, met een extra tijdelijk of vast contract? Welke ad hoc, onconventionele of creatieve oplossingen zijn te bedenken?
Allereerst zijn de GGD-organisaties als werkgever zelf verantwoordelijk om hun personeelsbeleid te voeren en daarmee voor de wijze waarop zij (tijdelijke) werknemers inzetten en behouden als deze belangrijk zijn voor de organisatie. De verschillende GGD-organisaties hebben hun personeelsbeleid op uiteenlopende wijze georganiseerd. Wanneer de GGD deze personeelsleden wil behouden en derhalve de contracten wil verlengen dan is de GGD wettelijk verplicht om deze personeelsleden op een gegeven moment een vast contract aan te bieden.
Tegelijkertijd kan de GGD het zich niet veroorloven om met de groeiende opgave op het gebied van testen en vaccineren deze ingewerkte mensen te vervangen door nieuwe mensen. Temeer omdat ze naast deze ingewerkte mensen sowieso meer personeel nodig hebben om de benodigde opschaling te kunnen realiseren. Dat is de afweging die gemaakt moet worden.
Herkent u het bericht van de GGD dat zij structurele covid-financiering nodig hebben om deze medewerkers een vast contract te geven? Welke mogelijkheden hebben de GGD’en om in deze crisistijd mensen vast in dienst te nemen en na de crisistijd deze contracten via het UWV te ontbinden? Wat kunt u hier verder in betekenen?
Het is mogelijk om werknemers een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden indien het noodzakelijk is voor de uitvoering van het bevel om ingewerkt personeel te behouden. Dat staat op zich los van structurele financiering. Als een GGD een werknemer in vaste dienst neemt en er is op een gegeven moment geen werk meer voor deze mensen en ook geen mogelijkheid tot herplaatsing bij dezelfde werkgever dan kan een bedrijfseconomisch ontslag worden aangevraagd bij de UWV. UWV is bevoegd over deze aanvraag te beslissen, tenzij op grond van de toepasselijke cao een op grond van die cao ingestelde ontslagcommissie hiertoe bevoegd is.
Daarbij is wel relevant dat voor de medewerkers van de GGD de CAO SGO of de CAR UWO van toepassing blijkt. In deze cao’s is geregeld dat voor medewerkers die boventallig worden als ze langer dan 24 maanden in dienst zijn een werk-naar werk regeling geldt van maximaal twee jaar. In die twee jaar is dan wel de opzegtermijn opgenomen. Ook kunnen deze medewerkers recht krijgen op een boven- en nawettelijke WW-uitkering op grond van de cao. Daardoor zijn er, naast de wettelijke kosten, aanvullende kosten op grond van de cao om werknemers langer dan 24 maanden in dienst te houden.
Door deze regeling kan het zijn dat personeelskosten nog enige tijd doorlopen, mocht het besluit komen om testen/traceren/vaccineren structureel te verkleinen of te stoppen. Deze kosten evenals de transitievergoeding zullen door VWS worden gefinancierd op grond van de meerkostenregeling. Het gaat hier over mensen die in dienst zijn genomen voor de uitvoering van het bevel betreffende de covid-19 pandemie. Hierbij gaat het Ministerie van VWS ervan uit dat de GGD’en hun verantwoordelijkheid voor een goed personeelsbeleid (blijven) nemen. Hiermee is er voor de GGD-en voldoende financiële zekerheid.
Wat verwacht u van de GGD GHOR en regionale GGD-organisaties om bij te dragen aan een oplossing? Wat is daarin redelijk, gegeven de ontbrekende structurele covid-financiering die de GGD ontvangt?
GGD GHOR en regionale GGD’en kunnen mensen waarvan voor de derde keer een tijdelijk contract afloopt indien noodzakelijk een contract voor onbepaalde tijd aanbieden, zie vraag 6 voor verdere uitwerking. Ik heb aan de GGD’en gevraagd of zij op korte termijn de omvang van de groep(en) werknemers in kaart kunnen brengen, evenals de financiële implicaties die hieruit voortvloeien. Op basis daarvan zullen VWS en de GGD’en gezamenlijk tot een afbakening komen in welke situaties het niet mogelijk is deze kosten in te brengen bij de meerkostenafspraak. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een medewerker langer behouden wordt voor de reguliere organisatie van de GGD.
Wat is te leren van de uitzondering die voor invalkrachten in het onderwijs wordt geboden om tijdelijke contracten te verlengen?
Inderdaad is met de Wet arbeidsmarkt in balans een wettelijke uitzondering op de ketenbepaling gemaakt voor invalkrachten die invallen wegens ziekte in het primair onderwijs. Dit is een specifieke wettelijke uitzondering. Zoals ik in antwoord 6 heb aangegeven is het mogelijk in deze gevallen werknemers op een contract voor onbepaalde tijd aan te nemen, en indien de coronapandemie en dit werk voor de GGD-organisaties afloopt een verzoek in te dienen voor bedrijfseconomisch ontslag. Dat lijkt voor de korte termijn de meest logische oplossing voor GGD-organisaties. Een wetswijziging om ook voor deze groep een uitzondering te bewerkstelligen is daarom momenteel niet aan de orde. Daarbij zou een wetswijziging op zeer korte termijn deze werknemers, die nu juist zulk belangrijk werk doen, rechten ontnemen.
Deelt u de mening dat het in principe beter is als werknemers een vast contract krijgen in plaats van drie tijdelijke contracten achter elkaar?
Het is natuurlijk de wens van dit kabinet om meer mensen in vaste dienst te krijgen. Tegelijkertijd kunnen er voor werkgevers goede gronden zijn om mensen op tijdelijke basis in te zetten. Een crisis is zo’n voorbeeld.
Welke knelpunten zijn in de toekomst te verwachten rond het dienstverband van GGD-medewerkers? Wat gaat u doen om deze knelpunten te voorkomen dan wel op te lossen?
Natuurlijk blijven SZW, VWS met de GGD GHOR Nederland en regionale GGD-organisaties in gesprek om knelpunten die op dit punt in de toekomst opkomen te voorkomen dan wel op te lossen.
Het bericht dat Defensie 3.600 vacatures heeft op Defensie.nl |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Minister, doe niet of iedereen achterlijk is» op Defensieplatform?1, 2
Ja.
Bent u van mening dat er een personeelstekort is bij Defensie?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom er sinds kort onderscheid wordt gemaakt tussen «openstaande functies» en «vacatures» in de optelling van vacatures bij defensie?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 35 000, nr. 130) wordt er bij Defensie al langere tijd onderscheid gemaakt tussen vacante functies en vacatures. Tevens is dit onderscheid benoemd in de Personeelsrapportage midden 2021 (Kamerstuk 35 925, nr. 4), de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg (SO) Personeel (Kamerstuk 35 925, nr. 17) en de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Van Haga (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 854).
Een vacante functie is een arbeidsplaats in de vaste formatie die niet gevuld is met personeel. Een vacante functie wordt pas een vacature wanneer deze daadwerkelijk wordt opengesteld. Momenteel zijn er circa 3.600 vacatures. De overige vacante functies betreffen onder meer functies die vacant zijn doordat personeel een langdurige opleiding volgt (Defensie leidt grotendeels zelf haar personeel op), ontslagbescherming geniet, in een re-integratietraject zit of personeel dat tussen twee functies zit.
Bent u van mening dat zowel de term «vacature» als «openstaande functie» van hetzelfde zwaarteniveau is wat betreft het personeelstekort binnen Defensie?
Niet elke vacante functie heeft direct invloed op de operationele gereedheid van Defensie.
Kunt u uitleggen of de situatie van een personeelstekort bij Defensie wordt verholpen met het boekhoudkundig verscherpen van de definitie «vacature»?
Er is geen sprake van het boekhoudkundig verscherpen van de definitie vacature.
Van de 8.800 vacante militaire functies richt Defensie zich voor de hierboven genoemde 3.600 actief op de vulling met personele capaciteit. We hebben niet de financiële ruimte om onze formatie geheel te vullen en een deel van de vacante functies wordt veroorzaakt door personeel in opleiding, ontslagbescherming geniet, in een re-integratietraject of personeel dat tussen twee functies zit.
Vulling van de vacante functies is wel nodig om de taken van Defensie goed uit te kunnen voeren.
Kunt u verklaren waarom 900 van de 8.800 openstaande functies, die «eigenlijk bedoeld zijn voor militairen» maar ingevuld worden door «burgers», niet meetellen als vacature?
Door de (tijdelijke) vulling van bepaalde militaire functies met burgermedewerkers kunnen de taken/werkzaamheden worden uitgevoerd. Daarom worden deze functies thans niet opengesteld als vacature.
Deelt u de analyse dat burgers niet daadwerkelijk een openstaande militaire functie invullen (met de daaraan gestelde eisen zoals een Militaire Basisvaardigheid, uitzendbaarheidseisen, etc.)?
Ja, tenzij deze burgers gemilitariseerd worden/zijn of ook als reservist inzetbaar zijn. Alleen bij uitzondering – als de specifieke deskundigheid onder het militair personeel niet beschikbaar is – kunnen burgers op een militaire functie worden geplaatst en, behalve als ze ook als reservist aangesteld zijn, alleen bij inzet een tijdelijke militaire status krijgen.
Kunt u verklaren waarom volgens Defensie 1.600 openstaande functies niet meegeteld worden als vacatures omdat «er geen budget is» voor deze vacatures?
Bij vrijwel elke organisatie staan er vacatures open; daardoor is er in de praktijk nooit sprake van 100% vulling. Dit is bij Defensie niet anders. Defensie heeft in principe personeelsbudget beschikbaar om circa 97% van de vaste functies te kunnen vullen. Hierdoor zal een deel van de formatie niet gevuld kunnen worden. Daarom wordt een deel van de functies niet open gesteld.
Kunt u verklaren waarom «1000 extra militairen in opleiding» en «1.700 militairen in re-integratie, functiewisseling of langdurige in opleiding» niet gezien worden als openstaande vacatures?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u uitleggen hoe u het personeelstekort gaat aanpakken?
Defensie heeft kwantitatief en kwalitatief meer mensen nodig. Naast de reguliere werving zet Defensie in op de inzet van reservisten, uitwisseling van personeel met het bedrijfsleven, inhuur van externe expertise, en de werving van schaars – technisch, IT en medisch – personeel via een commerciële uitzendorganisatie. Dit is cruciaal om de personele gereedheid te verbeteren. De HR-transitie die de komende jaren plaatsvindt, zal hier in belangrijke mate aan bijdragen (Kamerstuk 35 570, nr. 91).
Bent u van mening dat Defensie ook andere termen, waar tekorten bij zijn, moet herdefiniëren net zoals de term «vacature»? Zo ja, welke termen?
Defensie heeft de definitie van de term vacature niet gewijzigd en is niet voornemens om de definitie van de term vacature te wijzigen.
Bent u bereid elke vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De schadevergoedingen na het werken met Chroom-6. |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Henk Kamp (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Aan hoeveel personen is tot dusver een schadevergoeding uitgekeerd in verband met blootstelling aan Chroom-6?
In totaal hebben 511 (oud-) medewerkers en nabestaanden een uitkering ontvangen op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling1 en/of van de Uitkeringsregeling2.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de antwoorden op de vragen zijn gebaseerd op de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de Uitkeringsregeling per 3 december 2021. Naar aanleiding van het onderzoek van RIVM naar de andere Defensielocaties is de Uitkeringsregeling gewijzigd in juni 2021. De behandeling van de nieuwe aanvragen voor een uitkering en het ambtshalve beoordelen van dossiers van (oud-) medewerkers die op grond van eerdere aanvragen bekend zijn, is in volle gang. Als gevolg hiervan zullen de getallen met het verloop van de tijd voortdurend wijzigen.
Aan hoeveel personen is een dergelijke vergoeding verstrekt als gevolg van het onderzoek van het RIVM, waaruit bleek dat op alle Defensielocaties risico op blootstelling aan de giftige stof bestond en dat dit ook voor meer beroepsgroepen gold dan aanvankelijk werd gedacht?
191 (oud-) medewerkers en nabestaanden hebben een uitkering toegekend gekregen op grond van de Uitkeringsregeling die in juni dit jaar is gewijzigd naar aanleiding van het onderzoek van RIVM naar de andere Defensielocaties. In 125 van deze 191 gevallen is aan de betrokken (oud-) medewerker eerder ook een uitkering toegekend op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling.
Hoe hoog waren de verstrekte vergoedingen?
De hoogte van de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling varieerde tussen de 3.000 euro en 15.000 euro.
De hoogte van het bedrag op grond van de Uitkeringsregeling varieert tussen 5.338,42 euro en 42.707,63 euro voor het immateriële deel van de uitkering (smartengeld) en een vast bedrag van 4.110,59 euro voor de materiele uitkering. Deze bedragen worden jaarlijks geïndexeerd. Indien voor een aandoening eerder een tegemoetkoming vanuit de Tijdelijke Coulanceregeling is ontvangen, wordt dit bedrag verrekend met de uitkering vanuit de Uitkeringsregeling.
In totaal is netto 7.1 miljoen euro aan uitkeringen uitbetaald op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling en de Uitkeringsregeling. Dit betreft de som van alle door de aanvragers ontvangen uitkeringen.
Hoeveel verzoeken om schadevergoedingen zijn er in totaal ingediend en hoeveel zijn er tot dusver behandeld?
Er zijn 929 aanvragen ingediend en afgehandeld voor een tegemoetkoming op grond van de Coulanceregeling.
In totaal zijn voor de Uitkeringsregeling 527 aanvragen ingediend. Dit gaat om (oud-) medewerkers en nabestaanden die nog niet eerder een aanvraag hadden ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke Coulanceregeling. Hiervan zijn 289 aanvragen inmiddels afgehandeld. Van het totaal van 527 aanvragen zijn 348 aanvragen ingediend nadat de gewijzigde Uitkeringsregeling in juni dit jaar ook in werking is getreden voor de (oud-) medewerkers van de andere Defensielocaties.
Voor de volledigheid vermeld ik dat daarnaast van iedere (oud-) medewerker, van een andere defensielocatie dan de Prepositioned Organizational Materiel Storage (POMS), die vanuit de Tijdelijke Coulanceregeling een bedrag heeft gekregen, het dossier nogmaals is beoordeeld om te bezien of zij mogelijk recht hebben op een (aanvullende) uitkering vanuit de gewijzigde Uitkeringsregeling. Hiervan zijn 134 dossiers afgedaan.
Hoe vaak komt het voor dat een verzoek om schadevergoeding is afgewezen, omdat het ziektebeeld van de betrokken persoon niet in verband wordt gebracht met blootstelling aan Chroom-6?
In totaal is in 412 gevallen een aanvraag afgewezen omdat de door de aanvrager genoemde aandoening niet voorkwam op de lijst met aandoeningen zoals opgenomen in de betreffende regeling. Dit beeld is echter niet volledig aangezien het ook voorkomt dat bij een aanvraag meerdere aandoeningen worden vermeld op het aanvraagformulier. Indien voor één of meer van de aandoening(en) een toekenning volgt, wordt deze zaak genoteerd als een toekenning. Hierbij worden de andere aandoeningen die de aanvrager heeft genoemd, maar die niet voor komen op de lijst met aandoeningen behorend bij de betreffende regeling, niet bijgehouden.
Hoeveel van de onder de vorige vraag bedoelde verzoeken vallen in de derde c.q. vierde categorie van de lijst met ziektes die het RIVM hanteert inzake de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan Chroom-6? Welke aandoeningen betreft dit per categorie?
Voor het bepalen van de waarschijnlijkheid dat een ziekte kan worden veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6 is door het RIVM de standaard wetenschappelijke benadering gebruikt. De ziekten werden ingedeeld in vier verschillende categorieën op basis van de mate van waarschijnlijkheid van een oorzakelijk verband met blootstelling aan chroom-6:
De volgende aandoeningen behoren tot categorie 33: dunne darmkanker, mondholtekanker, pancreaskanker, prostaatkanker, blaaskanker, nadelige effecten op de voortplanting en de prenatale ontwikkeling en immunologische aandoeningen anders dan die zijn beschreven in categorie 1. Aandoeningen die niet behoren tot categorie 1, 2 of 3 vallen onder categorie 4.
Er is niet bijgehouden hoe vaak een verzoek om schadevergoeding is afgewezen omdat het ziektebeeld niet in verband wordt gebracht met blootstelling aan chroom-6 en welke aandoeningen dit betreft. Daarnaast is het zo dat ten tijde van de beoordeling van de aanvragen voor de Tijdelijke Coulanceregeling de lijst met ziekten en de categorie-indeling zoals die voortkwam uit het onderzoek door het RIVM, nog niet bekend was.
Volledigheidshalve wordt aangetekend dat een (oud-)medewerker wellicht wel een aandoening kan hebben die behoort tot categorie 3 of 4, maar dat niet altijd op het aanvraagformulier zal vermelden omdat de (oud-)medewerker weet dat die aandoening niet op de lijst staat en derhalve geen recht zal geven op een uitkering.
Is de bedoelde lijst dit jaar geactualiseerd, zoals werd aangekondigd in de beleidsreactie «RIVM-onderzoek naar blootstelling aan Chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties»? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht op korte termijn de rapportage van het RIVM en de conclusies en aanbevelingen van de Paritaire Commissie te ontvangen. Ik zal de Kamer hier vervolgens over informeren samen met mijn reactie hierop.
De Grenseffectenrapportage 2021 dossier 2 'Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19'van de Maastricht University |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de passage «Impact analyse van de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders na COVID-19» uit de Grenseffectenrapportage 2021?1
Ja.
Bent u het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het thuiswerken na de tijdelijke maatregelen, zoals: een verschuiving van de belastingheffing, het geen recht meer hebben op fiscale faciliteiten en voordelen en een administratieve lastenverzwaring voor grensarbeiders, impact hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders? Zo ja, hoe kijkt u hiernaar en bent u bereid om voor deze gevolgen op politiek niveau nieuwe initiatieven te ontplooien? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het eens dat de in het rapport genoemde mogelijke gevolgen van het toegenomen thuiswerk impact kunnen hebben op sociale zekerheid en fiscaliteit van thuiswerkende grensarbeiders. Daarbij moet worden aangetekend dat voor de coronacrises thuiswerk ook al tot deze gevolgen kon leiden en dat in twee landen werken afhankelijk van de persoonlijke situatie van de grensarbeider zowel voordelig, als nadelig kan uitvallen. Deze beide punten worden overigens ook in het rapport onderkend. De schaal waarop thuiswerk op dit moment plaatsvindt en de waarschijnlijkheid dat thuiswerk blijvend is toegenomen zijn wat mij betreft echter aanleiding om gezamenlijk met buurlanden en/of in Europees verband te kijken hoe het thuiswerken voor grensarbeiders beter gefaciliteerd kan worden. Hierbij zal zeker gebruik worden gemaakt van het genoemde onderzoek van de Universiteit van Maastricht.
Constaterende dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Kamer heeft toegezegd om voor het einde van het jaar te komen met een langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken met de Staatssecretaris van Financiën2 (dit zou het SER-advies over hybride werken, dat nog moet komen, opvolgen3), wat is de stand van zaken hieromtrent? En wat is het beoogde tijdpad als we letten op het aflopen van de tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen?
De beantwoording van de onderhavige Kamervragen geschiedt gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders, zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.4 Wij hebben ervoor gekozen deze voorlopige visie met uw Kamer te delen voordat het genoemde SER-advies verschijnt. Wanneer dit advies hier aanleiding toe geeft kan de visie echter worden bijgesteld. Inmiddels kunnen wij ook melden dat met België en Duitsland overeenstemming is bereikt over een verdere verlenging van de overeenkomsten over de behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen. Ook voor de sociale zekerheid geldt dat de afspraken in Europees kader over de behandeling van thuiswerken zijn verlengd en wel met een half jaar.
Wat bent u van plan te doen met de tijd tussen de implementatie van de langeretermijnvisie over grensarbeid en thuiswerken (dat eind 2021 moet komen) en de aflopende tijdelijke maatregelen ter neutralisering van de fiscale en sociale zekerheidsgevolgen? Is een verlenging van de maatregelen beoogd zowel als overbrugging als door de aanhoudende pandemie?
Verlenging van de tijdelijke maatregelen is op dit moment op zijn plaats. Voor zowel de fiscaliteit als de sociale zekerheid geldt dat de toepassing van het afwijkende coronabeleid direct is gekoppeld aan de beperkende coronamaatregelen en gebaseerd is op een overmachtsituatie (force majeure). Als geen sprake meer is van een overmachtsituatie die door de coronacrisis is ontstaan, dan is er geen grondslag meer voor de tijdelijke maatregelen. Hierdoor lenen deze maatregelen zich niet voor een directe omzetting in een permanente maatregelen en zijn zij ook niet geschikt ter overbrugging. Als de beperkende maatregelen worden afgeschaft kan het beleid immers niet meer worden toegepast. De komende maanden wordt er met andere lidstaten verkend op welke manier thuiswerk voor grensarbeiders in de toekomst beter gefaciliteerd kan worden. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal ook moeten worden bezien of er sprake is van een periode van overbrugging tussen de noodmaatregelen en eventuele nieuwe initiatieven en hoe er in deze eventuele overbruggingsperiode met toegenomen thuiswerk dient te worden omgegaan.
Welk percentage thuiswerken zou worden beoogd, nu 40% meerdere malen wordt genoemd? Zijn er voornemens om de behoefte te meten?
Het is nu nog niet opportuun om te spreken over een specifiek percentage. Het percentage van 25% ziet op de aanwijsregel die het werken in twee (of meer) lidstaten regelt. Dit ziet niet alleen op thuiswerken maar op alle soorten arbeid in twee (of meer) lidstaten. Bij het minder dan 25% werken in de woonstaat, wordt op grond van deze aanwijsregel de lidstaat waar de werkgever gevestigd aangewezen. Dit hoeft niet dezelfde lidstaat te zijn als de lidstaat waar de grensarbeider werkt. Wanneer enkel het percentage wordt verhoogd zal dit gepaard gaan met ongewenste gevolgen voor andere groepen dan de thuiswerkende grensarbeider die onder dezelfde aanwijsregel vallen. Te denken valt aan de effecten voor mensen werkzaam in het wegvervoer. Vrachtwagenchauffeurs zijn nu vaak nog in hun woonland onderworpen omdat ze daar substantieel (meer dan 25%) werken. Als het percentage stijgt zullen ze vaak onderworpen raken in de lidstaat waar de werkgever is gevestigd of zijn zetel heeft. Doordat niet aangesloten wordt bij de wetgeving van het woon- of werkland maar bij de wetgeving waar de werkgever zijn zetel heeft, wordt het aantrekkelijker voor werkgevers om zich in een lage premielidstaat te vestigen. Er zal daarom eerst moeten worden gekeken naar de vormgeving van de oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders, voordat er over percentages gaat worden gesproken.
Door onder meer het Planbureau voor de Leefomgeving5 en TNO6 zijn al onderzoeken gedaan naar de behoefte om thuis te werken. De verwachting is dat in de toekomst sprake is van hybride werken maar dat de mogelijkheden om hybride te werken zullen verschillen en er door werkgevers op andere wijze invulling aan wordt geven. We nemen deze onderzoeken en de daaruit volgende behoeften mee bij de vormgeving van een oplossing voor het thuiswerken door grensarbeiders.
Bent u het eens dat het voordelig zou kunnen zijn als Nederland samen met de buurlanden, eventueel in Benelux verband, samenwerkt om een overeenkomst als in artikel 8 of artikel 16 van de Verordening 883/2004 te bewerkstelligen?
Artikel 8 van Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om bilaterale verdragen in de geest van de Verordening 883/2004 te sluiten. Artikel 16 Verordening 883/2004 maakt het mogelijk om afspraken om voor groepen of individuen af te wijken van de aanwijsregels die nu in de Verordening 883/2004 staan. Mij lijkt een overeenkomst op basis van artikel 16 daarom het meest in lijn met de bedoeling van beide artikelen. Er zouden inderdaad voordelen kunnen zijn aan een dergelijke overeenkomst met buurlanden. Een dergelijke overeenkomst zal ook aardig wat voeten in de aarde hebben, maar kan waarschijnlijk sneller worden afgesloten dan een wijziging van Verordening 883/2004 tot stand kan worden gebracht. Er zijn echter ook nadelen, zoals het beperkte toepassingsgebied dat een dergelijke overeenkomst zal hebben. Daarnaast bestaat het vermoeden dat onze buurlanden enkel met een dergelijke overeenkomst zullen instemmen als er met hun overige buurlidstaten een vergelijkbare overeenkomst kan worden gesloten.
Bent u in staat om deze vragen binnen een termijn van drie weken te beantwoorden?
In verband met de grote inhoudelijke samenhang geschiedt de beantwoording van de onderhavige Kamervragen gelijktijdig met de verzending van de brief waarin de Staatssecretaris van Financiën en ik uw Kamer informeren over onze visie op de toekomst van thuiswerken voor grensarbeiders zowel voor de sociale zekerheid als voor de fiscaliteit.7
De schrijnende huisvesting van arbeidsmigranten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reportage van RTL nieuws d.d. 18 november over de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat arbeidsmigranten in vaak erbarmelijke omstandigheden moeten wonen terwijl ze de hoofdprijs betalen aan huur?
Ik vind dat iedereen recht heeft op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor het werk. Ik ben het met u eens dat de omstandigheden zoals de reportage van RTL nieuws laat zien onwenselijk en ook niet toegestaan zijn. Gemeenten hebben mogelijkheden om hiertegen op te treden (zie ook het antwoord op vraag 5). Maar die zijn nog niet toereikend. De afgelopen tijd hebben we stappen gezet in de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (zie het antwoord op vraag 11). Belangrijke mijlpaal daarin is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit wetsvoorstel krijgen gemeenten straks een instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Verhuurders moeten dan voldoen aan een aantal algemene regels. Daarnaast kunnen gemeenten een verhuurdervergunning instellen. Dit kan voor zowel reguliere verhuur als specifiek voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Bij de vergunningsplicht voor verhuur aan arbeidsmigranten kunnen gemeenten een aantal voorwaarden stellen. Zo kunnen zij eisen dat per huishouden een eigen af te sluiten verblijfsruimte beschikbaar wordt gesteld en kunnen zij een aantal kwaliteitseisen stellen gerelateerd aan voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn voor hygiëne en het bewaren en bereiden van voedsel.
Door het instellen van een verhuurdervergunning hebben gemeenten straks ook beter zicht op waar verhuurd wordt, waardoor zij gerichter kunnen controleren op bijvoorbeeld overbewoning.
Onderschrijft u de observaties van de Haagse Pandjesbrigade dat door de hoge huurprijzen er steeds meer mensen in een woning verblijven om de huur te kunnen blijven betalen?
Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen een gevolg is van de hoge huurprijzen. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier al tegen optreden op grond van het Bouwbesluit.
Vindt u, net als de PvdA, dat dit niet alleen zorgt voor slechte en ontoelaatbare woonomstandigheden voor de bewoners, maar dat dit ook de leefbaarheid van de wijken onder druk zet? Zo nee, waarom niet?
Dit ben ik met u eens. Wanneer een woning door meer personen wordt bewoond dan de bedoeling is, zijn de voorzieningen in de woning hier vaak niet op gemaakt. Ook de ruimte in de woning is daar dan niet voldoende voor, waardoor de kwaliteit voor de bewoners afneemt. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen in de omgeving. Zoals ik al aangaf, kunnen gemeenten al tegen overbewoning optreden en doen zij dit ook.
Is het niet belachelijk dat mensen in een beschaafd land als Nederland in schuurtjes moeten slapen en hun behoefte moeten doen in emmers? Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek snel en voortvarend aan te pakken?
De situaties die u beschrijft zijn niet toegestaan en vind ik bovendien, net als u, niet acceptabel. Gemeenten hebben instrumenten in handen om tegen dit soort situaties op te treden. Zij hebben de bevoegdheid om te controleren op naleving van het Bouwbesluit en verschillende andere wetten en regelgeving. Daarnaast zetten we met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap een goede stap. Gemeenten krijgen straks een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden.
De hoge huren worden aangedragen als een reden om steeds meer mensen in een woning te huisvesten. Ziet u daarin een reden om slagvaardiger de hoge huurprijzen aan te pakken, bijvoorbeeld door het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel (WWS)? En het beboeten van foute pandjesbazen? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»2 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. In de reeds gedane onderzoeken is het reguleren van de aanvangshuurprijs door het WWS door te trekken als een van de mogelijke reguleringsvarianten uitgewerkt. Uit de onderzoeken blijkt verder dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap introduceert verder de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen naast de landelijke algemene regels aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden, ook inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS). Bij overtreding van de vergunningsvoorwaarden krijgen gemeenten de bevoegdheid om handhavend op te treden, ook in de vorm van bestuurlijke boetes.
Het blijkt nog steeds aantrekkelijk voor verhuurders om regels over fatsoenlijke huisvesting en eerlijke huurprijzen aan hun laars te lappen. Wanneer krijgen gemeenten meer mogelijkheden om malafide verhuurders te kunnen aanpakken?
Zoals ik al aangaf in de beantwoording op vraag 2, vraag 5 en vraag 6, werk ik aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel biedt gemeenten een instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State voor advies en naar verwachting wordt het voorstel in het voorjaar van 2022 bij het parlement aangeboden ter behandeling. Ik hoop snel tot invoering van deze wet te kunnen komen, zodat we misstanden beter kunnen tegengaan.
Hoe beziet u de rol van de uitzendbranche bij het huisvesten van arbeidsmigranten? Vindt u ook niet dat zij allereerst voldoende en kwalitatief goede huisvesting moeten garanderen voordat zij arbeidsmigranten laten werken in Nederland?
Werkgevers, dus ook uitzendbureaus, zijn niet verplicht om personen die via hen werkzaamheden verrichten huisvesting te bieden. Wel vind ik het logisch dat werkgevers die actief arbeidsmigranten naar Nederland halen zich ook inzetten om huisvesting voor deze mensen te regelen. Dat is des te meer behulpzaam nu er een groot woningtekort bestaat. Zonder de hulp van de werkgever is een arbeidsmigrant die hier voor het eerst en voor korte termijn komt, aangewezen op die woningmarkt, waar hij of zij moet concurreren met alle andere woningzoekenden.
Wanneer een uitzendbureau ervoor kiest om huisvesting aan te bieden aan een arbeidsmigrant die hier op verzoek van de werkgever is, mag in elk geval verwacht worden dat zij zorgt voor huisvesting die voldoet aan de geldende wet – en regelgeving voor woonruimte. Verder ligt het in de rede voor gemeenten, uitzendbureaus en huisvesters om in den brede zorg te dragen voor goede huisvesting en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij naar verwachting veel arbeidsmigranten gaan werken. De aanbevelingen uit het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over eisen aan huisvesting die door uitzendbureaus wordt aangeboden, worden meegenomen in de uitwerking van het stelsel van verplichte certificering van uitzendbureaus (zie vraag 9).
Hoe zit het met een vergunningsstelsel voor uitzendbureaus om zo rotte appels die stelselmatig arbeidsmigranten aan hun lot overlaten de vergunning ontnemen?
In de kabinetsreactie3 bij het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten is ingegaan op het uitwerken van de aanbevelingen over verplichte certificering van uitzendbureaus. Het kabinet werkt deze aanbevelingen nu uit in samenwerking met sociale partners, zodat een nieuw stelsel van verplichte certificering zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd. Het streven is om de uitwerking van een verplicht certificeringsstelsel medio 2022 gereed te hebben.
Wat vindt u van het feit dat omringende gemeenten van Den Haag weigeren voldoende huisvesting te creëren voor arbeidsmigranten waardoor de problematiek in Den Haag veel groter wordt? Bent u bereid gemeenten aan te spreken op hun plicht om voldoende huisvesting te garanderen wanneer zij ook veel arbeidsmigranten aan het werk hebben binnen hun gemeentegrens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 8 al aangaf, ligt het in de rede dat gemeenten, werkgevers en huisvesters in den brede zorg dragen voor goede huisvestingen en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij de verwachting is dat daar veel arbeidsmigranten gaan werken. Bovendien is het wenselijk dat arbeidsmigranten dicht bij het werk wonen. Dit scheelt hen zelf niet alleen veel reistijd, maar vermindert ook de algehele verkeersbewegingen door het land. Het verdient daarbij aanbeveling de huisvesting wel in regionaal verband op te pakken.
Het is primair aan gemeenten om voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten en de locaties waar deze gerealiseerd worden, mogelijk te maken. Wel heb ik gemerkt dat de huisvesting voor arbeidsmigranten en andere aandachtsgroepen vaak lastig van de grond komt. Bovendien concurreren deze groepen met elkaar om dezelfde schaarse ruimte en soms ook om dezelfde woningen. Om die reden is deze zomer een Interbestuurlijke Werkgroep onder leiding van Bernard Ter Haar met een adviesrapport gekomen om de huisvesting van aandachtsgroepen te verbeteren en meer integraal aan te pakken.
Onderdeel van de aanbevelingen vormt ook het vraagstuk hoe meer regie kan worden gevoerd op huisvesting, bijvoorbeeld door een ondergrens van 30% sociale huur te eisen per gemeente. De komende maanden worden de aanbevelingen uitgewerkt. Daarbij is het ook aan een nieuw kabinet hier een keuze in te maken en samen met provincies en gemeenten afspraken te maken over het realiseren van voldoende woningen voor aandachtsgroepen zoals arbeidsmigranten.
Ook stimuleer ik gemeenten om te voorzien in voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Afgelopen twee jaar heb ik daarom twee keer geld beschikbaar gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen via de Regeling specifieke uitkering voor huisvesting aandachtsgroepen. Daaruit konden ook projecten voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden gefinancierd. In 2020 betrof het aanvragen voor 4.700 plekken voor arbeidsmigranten. De tweede tranche van de Regeling is onlangs gesloten en op dit moment worden de aanvragen van gemeenten beoordeeld. Ik informeer uw Kamer begin 2022 over de toekenningen.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals toegezegd aan de Kamer, de aanbevelingen van de commissie Roemer versneld door gaat voeren om zulke schrijnende situaties volledig tot het verleden te laten behoren? Kunnen we vanaf januari de eerste acties verwachten?
In december 2021 wordt uw Kamer de eerste Jaarrapportage Arbeidsmigranten van het Interdepartementaal Projectteam Arbeidsmigranten (IPA) toegezonden. Deze rapportage kent twee doelen: breed inzicht geven in de ontwikkelingen rondom arbeidsmigratie en inzicht geven in de voortgang van de van de implementatie van de aanbevelingen van het advies van het Aanjaagteam.
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in de verschillende fasen. Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Maar er zijn ook voorstellen die mee konden lopen op al reeds ingezette trajecten, waardoor wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap, waarmee gemeenten onder andere de mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren.
Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis contactgegevens van personen geregistreerd die zich in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Hierdoor is het onder meer mogelijk gebleken om een grote groep arbeidsmigranten een oproep tot vaccinatie te sturen. Ook is het onderzoek naar gegevensuitwisseling tussen publieke en private toezichthouders uitgevoerd, waarvan de resultaten door de verschillende toezichthouders in de aankomende tijd geïmplementeerd zullen worden.4
Zoals eerder aangegeven is zowel in 2020 als in 2021 geld uitgetrokken (bij elkaar ruim 80 miljoen euro) voor de huisvesting van kwetsbare groepen, waaronder arbeidsmigranten. Tevens is een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten opgesteld door het Ministerie van BZK.