Het meerekenen van autonome vlootvernieuwing in de 'balanced-approach' procedure |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de autonome ontwikkeling is meegenomen in de referentiesituatie binnen de afgeronde «balanced approach»-procedure?
Ja, de autonome ontwikkelingen tot november 2024 zijn meegenomen in de referentiesituatie van de balanced approach-procedure.
Kunt u bevestigen dat ook autonome vlootontwikkeling, dan wel autonome vlootvernieuwing, hieronder valt en is meegenomen in dezelfde referentiesituatie?
Ja, autonome vlootontwikkelingen zijn onderdeel van de autonome ontwikkelingen die zijn verwerkt in de referentiesituatie.
Kunt u aangeven met hoeveel personen u wilt dat het aantal ernstig gehinderden in totaal omlaag gaat?
Het geluidsdoel voor de eerste fase per november 2025 is –15% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour en –15% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden bovenop de autonome ontwikkelingen, ten opzichte van de referentiesituatie. Kijkend naar het aantal ernstig gehinderden en woningen in de referentiesituatie, staat deze –15% bovenop de autonome ontwikkeling gelijk aan ongeveer 20.150 minder ernstig gehinderden en ongeveer 1250 minder woningen. Het genotificeerde maatregelenpakket behaalt het aantal ernstig gehinderden ruim en het aantal woningen naar verwachting exact.
In de brief van 7 mei jl.1 aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd, waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit heeft een effect op de daling van het aantal ernstig gehinderden en woningen. Hier zit ook een afhankelijkheid met de monitoring van het daadwerkelijke effect van de maatregelen in de eerste fase. Hier wordt verder op ingegaan in het plan van aanpak dat voor de zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Kunt u bevestigen dat, wanneer deze autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen in de referentiesituatie, het geluidsprobleem aan de start van de procedure groter was geweest?
Als de autonome (vloot)ontwikkelingen niet waren verwerkt in de referentiesituatie, was de geluidsbelasting binnen die referentiesituatie hoger geweest en het geluidsprobleem groter. Dat komt door het feit dat de autonome (vloot)ontwikkeling in het model zorgen voor een verlaging van de geluidsbelasting. Het niet verwerken van die ontwikkelingen in de referentiesituatie zou dus betekenen dat die verlaging van de geluidsbelasting niet plaatsvindt. De geluidsbelasting, en het geluidsprobleem, in de referentiesituatie was dan groter geweest.
Kunt u bevestigen dat, wanneer autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen, in de referentiesituatie een hoger geluidsdoel vastgesteld had moeten worden?
Het geluidsdoel is vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie waarin de autonome ontwikkelingen tot die referentiesituatie zijn verwerkt. Als die referentiesituatie anders was geweest, met een hogere geluidsbelasting, zou om een zelfde reductie van het aantal ernstig gehinderden te bereiken een hoger geluidsdoel noodzakelijk zijn.
Kunt u bevestigen dat het geluidsdoel van 20% geluidshindervermindering op het etmaal en 15% gedurende de nacht is vastgesteld boven op de autonome ontwikkelingen?
In het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029 is door het vorige kabinet het geluidsdoel van –20% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour, –20% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden contour, –15% slaapverstoorden in de 40 dB(A) Lnight contour en –15% aantal woningen binnen de 48 dB(A) Lnight contour vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie en bovenop de jaarlijkse autonome ontwikkeling.
Met het genotificeerde maatregelenpakket wordt van de Lden doelen nu naar verwachting eerst –15% ingevuld conform de uitgangspunten in het actieplan. In de brief van 7 mei jl. aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd. Door deze beleidswijziging geldt dat het resterende percentage niet meer bovenop de autonome ontwikkelingen komt, maar de autonome ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van dit percentage.
Kunt u aangeven hoe hoog het geluidsdoel had moeten zijn als de autonome ontwikkelingen niet waren meegerekend in de referentiesituatie?
Omdat de autonome ontwikkelingen geen onderdeel uitmaken van het geluidsdoel is die berekening niet gemaakt.
Bent u van mening dat het onwenselijk is om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten te tellen, zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket?
Het zou onwenselijk zijn om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten tellen. Met de huidige methode is dat ook niet het geval. In de referentiesituatie van 1 november 2024 zijn de autonome ontwikkelingen tot dat moment meegeteld. De maatregelen komen daar bovenop, waarbij de autonome ontwikkeling na 1 november 2024 niet meetelt. Tussen 1 november 2024 en 1 november 2025 is er sprake van een correctie voor autonome ontwikkeling. Daarom is er geen sprake van een dubbeltelling.
Klopt het dat, wanneer de autonome vlootvernieuwing meegerekend wordt in het maatregelenpakket om de resterende 5% in te vullen, deze dubbel meegeteld wordt, namelijk in zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dat niet het geval is?
Voor de resterende 5% wordt een beleidswijziging doorgevoerd waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit vraagt om een wijziging van het geluidsdoel zoals het nu is vastgesteld in het Actieplan omgevingslawaai Schihol 2024–2029. Deze aanpassing zal worden doorgevoerd, zodat autonome ontwikkelingen die na november 2025 plaatsvinden kunnen bijdragen aan het restant van het geluidsdoel. Na deze aanpassing is er ook hier geen sprake van een dubbeltelling.
Bent u bereid een nieuwe referentiesituatie vast te stellen, indien u besluit autonome vlootvernieuwing alsnog mee te nemen bij het invullen van de resterende 5% geluidsreductieopgave?
Als gevolg van de beleidswijziging zoals aangekondigd door het kabinet in de brief van 7 mei jl. aan de Kamer zal een wijziging plaatsvinden van het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029. In het actieplan is het geluidsdoel namelijk vastgelegd en dat moet aangepast worden. Hoe er als gevolg van deze beleidswijziging wordt omgegaan met de referentiesituatie zal onderdeel zijn van die wijziging.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat Schiphol, beantwoorden?
Het bericht dat loyale klanten meer betalen voor een verzekering |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten getiteld «Een eerlijke premie voor loyale klanten» waaruit blijkt dat bij bijna de helft van de verzekeraars loyale klanten meer premie betalen?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de bevindingen van het onderzoek? Welke regels worden hierdoor overtreden?
In haar rapport concludeert de AFM dat bijna de helft van de onderzochte verzekeraars bij minimaal één van hun producten hogere premies rekent voor loyale klanten zonder dat dit verklaarbaar is op basis van de risicoprofielen van die klanten. Zij stelt tevens vast dat dit mogelijk in strijd is met de eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten. Als dit het geval is, dan is dit een onwenselijke praktijk. Ik waardeer het dat de AFM haar rol als toezichthouder hier vervult en dit heeft onderzocht, en waar nodig hiertegen optreedt.
De AFM benoemt in de publicatie de regels die hiermee mogelijk worden overtreden, namelijk de normen voor productontwikkeling en de algemene zorgplicht van verzekeraars. Het rapport stelt: «Volgens artikel 32 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) moet een financiële onderneming beschikken over adequate procedures en maatregelen die waarborgen dat bij de ontwikkeling van het financieel product op een evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de belangen van de consument en dat het financieel product aantoonbaar het resultaat is van deze belangenafweging. Onderdeel hiervan is dat de producten kostenefficiënt zijn voor de klant. Artikel 25 IDD (Toezicht op producten en governancevereisten) bevat een vergelijkbare norm. Op grond van artikel 4:24a Wft, die tevens een verwerking is van artikel 17, lid 1, IDD, dienen financiële dienstverleners verder op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument in acht te nemen.»2
Deelt u de mening dat het niet eerlijk is dat loyale klanten bij bijna de helft van de verzekeringsmaatschappijen meer premie betalen dan nieuwe klanten, zonder dat die verschillen verklaard kunnen worden, bijvoorbeeld door een ander risicoprofiel? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn standpunt over de bevindingen van de AFM verwijs ik naar antwoord 2. De AFM heeft in haar rapport gesteld dat zij de betreffende verzekeraars heeft aangesproken en dat zij de komende periode met hen in gesprek zal treden over naleving van de productontwikkelingsnorm. Tevens zal de AFM bekijken of er inderdaad sprake is van overtreding van de productontwikkelingsnorm. Het is aan de toezichthouder om indien nodig op te treden.
Welke verklaring heeft u dat dit fenomeen voorkomt bij de helft van de verzekeringsmaatschappijen, maar ook een verklaring waarom het niet voorkomt bij de andere helft van de verzekeraars?
Verzekeraars stellen zelf de hoogte van premies voor hun producten vast. De wijze waarop zij komen tot hun premiestelling is bedrijfsvertrouwelijk. Ik heb daar geen inzicht in en kan daarom geen uitspraak doen over de redenen waarom dit fenomeen bij sommige verzekeraars wel en bij andere verzekeraars niet voorkomt. Het rapport van de AFM gaat hier niet op in.
Welke mogelijkheden heeft de toezichthouder om op te treden tegen verzekeraars die hiermee Nederlandse- en Europese regels overtreden van eerlijke en zorgvuldige behandeling van klanten, zonder goede verklaring voor de verschillen? En is dit voldoende om het probleem aan te pakken?
Als er sprake is van een overtreding van wettelijke regels dan heeft de AFM een breed scala aan formele en informele handhavingsbevoegdheden. Zij kan bijvoorbeeld overgaan tot een toezicht- of waarschuwingsbrief, het doen van een aanwijzing of het opleggen van een last onder dwangsom of boete. Ik acht de AFM met de bestaande bevoegdheden voldoende in staat om op te treden tegen eventuele overtredingen van wettelijke normen. Daarnaast heb ik ook geen signalen ontvangen van de AFM dat haar bevoegdheden op dit vlak tekortschieten.
Welke rol ziet u voor het Ministerie van Financiën om dit probleem aan te pakken?
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, gaat de AFM nu met verzekeraars in gesprek en zal zij bekijken of er sprake is van overtreding van de wettelijke regels. Mocht dit nodig zijn dan heeft de AFM voldoende mogelijkheden om hiertegen handhavend op te treden, zie ook antwoord 5. Op dit moment zie ik daarom geen aanvullende rol weggelegd voor het Ministerie van Financiën.
Hoe kijkt u naar de bevinding van het onderzoek dat loyale klanten ook minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwe klanten, terwijl zij wel een vergelijkbare premie betalen? Deelt u hierbij de mening van de AFM dat loyale klanten hiermee worden benadeeld?
In het rapport wordt geconcludeerd dat er soms een hogere winstmarge is bij loyale klanten ten opzichte van nieuwere klanten. Die winstmarges worden door de AFM berekend door het vergelijken van de premie die de klant op jaarbasis betaalt af te zetten tegen het bedrag dat de verzekeraar verwacht nodig te hebben om de kosten van een individuele polis op jaarbasis te kunnen dekken. De AFM stelt vervolgens dat er twee verklaringen kunnen zijn voor een hogere winstmarge tussen klanten: een hogere premie bij gelijke polisvoorwaarden of een gelijke premie bij slechtere polisvoorwaarden. Er is door AFM echter niet vastgesteld welke van deze twee verklaringen ten grondslag ligt aan het geconstateerde verschil in winstmarges tussen loyale en nieuwere klanten. Er is niet geconcludeerd dat loyale klanten daadwerkelijk minder gunstige polisvoorwaarden hebben dan nieuwere klanten. Hierdoor kan ik er ook geen uitspraken over doen.
Heeft u zicht op hoeveel klanten nadeel ondervinden van deze praktijk van verzekeringsmaatschappijen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het onderzoek van de AFM kan niet met zekerheid worden vastgesteld hoeveel individuele klanten geraakt worden door dit fenomeen omdat is gekeken naar gemiddelde resultaten per klantgroep. Dit is niet terug te leiden naar exacte aantallen klanten. Daarnaast betrof het onderzoek achttien verzekeraars en niet de gehele in Nederlandse verzekeringssector, dus ook vanuit dat opzicht is er geen volledig beeld te geven van het aantal klanten dat mogelijk wordt geraakt in Nederland. Ik heb geen andere gegevens beschikbaar dan het onderzoek van de AFM en kan hier dus geen overzicht van geven.
Het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten ziet toe op drie vormen van autoverzekeringen (WA, WA+ en Allrisk), inboedelverzekeringen en aansprakelijkheidsverzekeringen, maar heeft u aanleiding dat deze hogere premie voorkomt bij meer verzekeringsvormen? Zo ja, welke indicaties heeft u om dit te geloven, welke verzekeringsvormen betreft dit? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Naast het recente onderzoek van de AFM heb ik geen gegevens beschikbaar over de hoogte van premies die loyale en nieuwere klanten betalen bij andere verzekeringsvormen. Hierdoor kan ik geen uitspraak doen over kans dat er bij meer verzekeringsvormen sprake is van dergelijke premieverschillen. Het is aan de AFM als toezichthouder om te bezien of (meer) actie nodig.
In haar publicatie roept de AFM verzekeraars die niet in scope waren van dit onderzoek op om in kaart te brengen of er (niet-actuariële) premieverschillen zijn tussen loyalere klanten en degenen die voor het eerst verlengen. Daarnaast stelt de AFM de ontwikkelingen rondom margepersonalisatie en de naleving van de zorgplicht en de productontwikkelingsnormen in de verzekeringssector te blijven monitoren. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de AFM de benodigde stappen zal zetten om op te treden tegen (potentiële) overtredingen van de wettelijke regels.
Wat zijn de resultaten van een recente maatregel die is genomen in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van een soortgelijke conclusie uit onderzoek, namelijk de maatregel dat het is verboden om nieuwe klanten een lagere premie aan te bieden?
Hoewel de Financial Conduct Authority bij de introductie van de maatregel in 2022 vermeldde dat een evaluatie zou plaatsvinden in 2024, heeft zij op dit moment nog geen resultaten van een dergelijke evaluatie gepubliceerd. Er is daarom nu geen uitspraak te doen over de resultaten van de maatregel.
In hoeverre hebben Ierland en/of Zweden maatregelen genomen tegen het fenomeen van hogere premies voor loyale klanten nadat deze praktijk ook in deze landen is geconstateerd? Zo ja, welke maatregen betrof dit en welke resultaten zijn er daar te zien?
In Ierland zijn per januari 2022 verschillende maatregelen genomen tegen de praktijk dat een klant hogere premies betaalde voor huis- en autoverzekeringen naarmate hij langer klant is, om geen andere reden dan de duur van de termijn dat hij al klant is. Het werd verboden om bij een tweede of daaropvolgende vernieuwing van een verzekeringsovereenkomst de prijs meer te verhogen dan zou plaatsvinden bij de eerste verlening van het contract. Daarnaast moeten verzekeraars jaarlijks hun beleid en proces van premiestelling evalueren en zijn er extra informatieverplichtingen richting klanten geïntroduceerd bij schadeverzekeringen die automatisch verlengen. In december 2023 heeft de centrale bank van Ierland een evaluatie van deze maatregelen gepubliceerd.3 Er is onder meer geconcludeerd dat klanten die al twee of drie keer hun contract verlengd hebben geen hogere premies meer betalen dan klanten die hun contract een keer verlengd hebben.
De Finansinspektionen, de Zweedse financiële toezichthouder, heeft in juli 2022 een onderzoek gepubliceerd over premiedifferentiatie tussen nieuwere en loyale klanten.4 In het rapport zegt de toezichthouder in gesprek te zullen treden met de verzekeringssector. Er zijn daarna geen verdere formele maatregelen bekend gemaakt.
De Technische Briefing over Contouren landelijk aanvalsplan invasieve exoten |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Welke inheemse soorten in Nederland ondervinden aantoonbare schade van invasieve exoten?
Is er inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies in Nederland het gevolg is van invasieve exoten?
Welke monitoring- of beoordelingssystemen worden hiervoor gehanteerd?
Wat is de totale schade die invasieve exoten in Nederland veroorzaken, uitgesplitst naar schade aan biodiversiteit, economie, volksgezondheid en waterveiligheid?
In hoeverre zijn er recente kosten-batenanalyses uitgevoerd ten aanzien van de bestrijding versus de schade door invasieve exoten?
Bent u bereid (nader) onderzoek te laten uitvoeren naar deze schade, indien er onvoldoende inzicht is in de schade of impact van invasieve exoten?
In hoeverre vormen invasieve exoten een drukfactor op de natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden in Nederland?
Welke concrete maatregelen worden in deze gebieden genomen om invasieve exoten te beheersen of te verwijderen?
Wie is op dit moment wettelijk verantwoordelijk voor het beleid en wie voor de uitvoering van bestrijding van invasieve exoten in Nederland?
Hoe wordt de rolverdeling tussen Rijk, provincies, waterschappen, terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere betrokken organisaties geregeld? Wie is voor welke taken budgetverantwoordelijk?
Hoe werkt de aangekondigde interdepartementale coördinatiestructuur (zoals benoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 638)?
Hoe is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 11), die oproept tot een landelijke aanpak van invasieve exoten?
Wat is de voortgang van het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten dat in het tweede kwartaal van 2025 aan de Kamer wordt aangeboden?
Hoeveel financiële middelen zijn er op dit moment beschikbaar voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten, uitgesplitst naar Rijk, provincies en waterschappen? Kunt u daarbij aangegeven hoeveel provincies en waterschappen in totaal aan «natuurgelden» krijgen en welk percentage wordt ingezet voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten?
Het bericht 'Groene boa’s willen gemakkelijker wapens krijgen: ‘Zonder zijn we vleugellam’' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groene boa’s krijgen steeds vaker met agressie te maken: «Die pepperspray heb ik niet voor niets»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de huidige situatie waarin boa’s steeds vaker werk doen dat overlapt met politiewerk, waardoor zij regelmatig in heftige situaties terechtkomen zoals schietincidenten, zware verkeersongelukken, reanimaties of onverwachte gewelddadige situaties, met eventuele psychische klachten als gevolg?
Optreden in situaties waarbij aan de voorkant een reëel risico bestaat op geweld of escalatie is voorbehouden aan de politie. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling dat boa’s zich actief begeven in dergelijke situaties. Ik erken dat de rol en taak van de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) binnen de politiefunctie volop in ontwikkeling is. Daarom ben ik bezig met een diepgaande beschouwing op het boa-bestel. Deze moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa is binnen de politiefunctie, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting nodig zijn voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. Rond de zomer van 2025 zal de diepgaande beschouwing op het boa-bestel aan uw Kamer worden aangeboden.
Deelt u de mening dat Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte ook erkend moet worden voor boa’s? Zo nee, waarom niet?
Laat ik voorop stellen dat het oplopen van PTSS of andere gezondheidsklachten als gevolg van werk afschuwelijk is. Er is in Nederland geen landelijk geldende lijst van beroepsziekten die van overheidswege wordt vastgesteld. Afspraken hierover moeten worden gemaakt tussen werkgevers en werknemers. Ik heb hier als Minister van Justitie en Veiligheid geen rol omdat ik niet de werkgever van de boa’s ben.
Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie verwachten op de initiatiefnota van de leden Boswijk, Mutluer en Van der Werf over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen (36 662) zoals verzocht op 13 december 2024?
De kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Boswijk (CDA), Mutluer (GL/PvdA) en Van der Werf (D66) over de aanpak van PTSS bij geüniformeerde beroepen wordt voor de zomer 2025 met uw Kamer gedeeld.
Wat vindt u ervan dat groene boa’s zichzelf als vleugellam beschouwen zonder dienstwapen, gezien de lange aanrijtijden van de politie in de regio, de toenemende overlap van de werkzaamheden van de boa met politiewerk en de toenemende aanwezigheid van zware criminaliteit op het platteland?
De zorgen van boa’s over de langere aanrijtijd van politie als gevolg van hun werkzaamheden in het buitengebied zijn mij bekend. Indien noodzakelijk voor een goede uitoefening van diens taak is het mogelijk dat de groene boa uitgerust wordt met geweldmiddelen tot en met het vuurwapen. Het is aan de werkgever om geweldmiddelen aan te vragen en de noodzaak hiervan aan te tonen. De mogelijkheid om een beroep te doen op de politie is een van de criteria bij de beoordeling of er sprake is van noodzaak tot bewapening met een vuurwapen. De behoefte om over geweldsmiddelen te beschikken verschilt per werkgever. Het boa-bestel biedt ruimte voor die diversiteit. In de eerder genoemde beschouwing op het boa-bestel zullen ook de rol, taak, bevoegdheden en waarborgen met betrekking tot de groene boa worden bezien.
Welke maatregelen kunnen genomen worden om de aanrijtijden van de politie te verkorten als een groene boa gebruik maakt van de alarmknop?
Groene boa’s kunnen in noodsituaties rekenen op de ondersteuning van politie. Tegelijkertijd werken groene boa's regelmatig in afgelegen of moeilijk bereikbare gebieden, waardoor directe en snelle ondersteuning niet altijd mogelijk is. Inmiddels beschikken groene boa’s over portofoons met GPS waarmee de benodigde hulp sneller ter plaatse kan zijn.
Een zorgvuldige risicoanalyse door de boa-werkgever voorafgaand aan de inzet van groene boa’s is ook essentieel om mogelijke gevaren tijdig in kaart te brengen, passende voorzorgsmaatregelen te treffen, en hun inzet af te stemmen met de politie zodat zij hier rekening mee kunnen houden. Deze maatregelen kunnen de aanrijtijden van de politie in een noodsituatie verkorten.
Kunt u reflecteren op de uitspraak dat groene boa’s dagen in het papierwerk zitten voor de aanvraagprocedure van een dienstwapen en dat het soms maanden duurt voordat er een knoop is doorgehakt?
Met de toekenning van een geweldsbevoegdheid en geweldsmiddelen zijn verschillende grond- en mensenrechten in het geding. De aanwending van geweld door boa’s raakt immers aan het recht op leven, de onaantastbaarheid van het lichaam en de lichamelijke integriteit. Hieruit volgt dat een restrictief beleid wordt gehanteerd met betrekking tot de toekenning hiervan en dat er een zorgvuldige afweging zal moeten worden gemaakt voordat een geweldmiddel kan worden toegekend. De werkgever moet de noodzaak tot het bewapenen van een boa aantonen, waarna elke aanvraag afzonderlijk en zorgvuldig moet worden beoordeeld. Op dit moment zijn er 49 actieve boa's in domein II die een vuurwapen toegekend hebben gekregen. Indien zij ook hebben voldaan aan de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) mogen zij het vuurwapen dragen en gebruiken. Een boa is steeds voor de duur van een kalenderjaar geoefend in het gebruik, daarna moet er opnieuw een toets worden afgelegd. Met de selectieve groep boa’s die een vuurwapen toegekend hebben gekregen samen met de strenge eisen die hieraan gesteld worden benadrukken we het belang van het zorgvuldig omgaan in het toekennen van dit geweldmiddel.
Het besluit over de toekenning van vuurwapens aan boa’s duurt in sommige gevallen langer vanwege de complexiteit van de casuïstiek. Het gaat onder andere om vraagstukken rondom het verschil van inzicht aangaande het noodzaakcriterium en de motivering daarvan door aanvragers en (direct) toezichthouders. Hierdoor duurt het soms langer om tot een goed en afgewogen oordeel te komen. Daarnaast worden de uitspraken in enkele beroepszaken bestudeerd om de invloed hiervan en de gevolgen voor de besluitvorming te overzien.
Vindt u dat groene boa’s gemakkelijker uitgerust moeten kunnen worden met een dienstwapen dan nu het geval is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier denkt u dat de aanvraagprocedure voor een dienstwapen voor groene boa’s vereenvoudigd en versneld kan worden en bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Zoals eerder benoemd, dient er een zorgvuldige afweging te worden gemaakt bij het toekennen van geweldmiddelen. Dit geldt niet alleen voor een vuurwapen maar ook voor een wapenstok of pepperspray. Uiteraard is het van groot belang dat een boa adequaat wordt uitgerust voor zijn taak. Dit is één van de redenen dat ik bezig ben met een beschouwing van het boa-bestel. De beschouwing moet antwoord geven op de vraag wat de rol én taak van de boa binnen de politiefunctie is, welke bevoegdheden en (wapen)uitrusting de boa nodig heeft voor een adequate taakuitvoering en welke waarborgen daarbij noodzakelijk zijn. De boa’s in het buitengebied worden meegenomen in de beschouwing en dit onderwerp zal als onderdeel van de beschouwing met de Kamer worden gedeeld.
Wanneer kunt u de Kamer informeren over de aangepaste regelgeving omtrent de bewapening van handhavers in het buitengebied?
Zie antwoord vraag 8.
De Aziatische hoornaar |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Aziatische hoornaar als invasieve exoot sinds de eerste melding in 2017 in Zeeland een exponentiele groei in Nederland doormaakt en nu ook al op de Waddeneilanden is aangetroffen?1
Bent u ervan op de hoogte dat de eerste Aziatische hoornaars dit voorjaar alweer gezien zijn en dat diverse dagbladen/ nieuwssites (onder meer NH Nieuws, Dagblad van het Noorden, Brabants Dagblad en Tilburg Nieuws) hierover schrijven?
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar een bedreiging is voor insecten en daarmee de biodiversiteit? Is de impact van de Aziatische hoornaar op de biodiversiteit in Nederland bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar zeer agressief kan reageren binnen een straal van drie meter van het nest en dat dit in de landen ten zuiden van Nederland reeds tot dodelijke ongevallen met mensen heeft geleid? Deelt u de mening dat de bestrijding van de Aziatische hoornaar ook onder de verantwoordelijkheid valt van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (J&V) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?2
Kunt u aangeven wat gemeenten doen qua bestrijding van de Aziatische hoornaar?
Deelt u de mening dat de Aziatische hoornaar een enorme bedreiging vormt voor de bijenteeltsector en de Aziatische hoornaar ertoe kan bijdragen dat Nederlandse telers mogelijk tientallen miljoenen verlies gaan leiden doordat de bestuivingsdiensten door bijenhouders niet langer of onvoldoende kunnen worden geleverd?
Leidt de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar in Nederland nu al tot economische schade aan bijvoorbeeld zachte fruitteelten, omdat de hoornaar deze opeet? Zo ja, hoe groot is die schade?
Is de impact van de Aziatische hoornaar op de Nederlandse landbouwsector bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
Welke maatregelen gaat u met spoed nemen om de Aziatisch hoornaar beheersbaar te houden in lijn met Artikel 19 van de Europese invasieve exotenverordening (Nr 1143/2014)?
Bent u ervan op de hoogte dat de gevolgen van de Aziatische hoornaar in Frankrijk aanvankelijk zijn onderschat en dat de bestrijdings- en beheersmaatregelen inmiddels, 21 jaar na de eerste vestiging in Zuid-Frankrijk, een veelvoud aan financiële middelen vergen ten opzichte van direct ingrijpen bij de eerste melding?
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Franse wetgever een wet heeft aangenomen die de bestrijding en beheersing van de Aziatische hoornaar moet gaan reguleren? Zo ja, zitten er in deze wet aanknopingspunten die u kunt meenemen in de Nederlandse aanpak voor de bestrijding van de Aziatische hoornaar?3
Welk handelingsperspectief heeft u nu om maatwerk te leveren voor een landelijk aanvalsplan Aziatische hoornaar onder de kapstok van de contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten (Kamerstuk 26 407, nr. 154)?
Klopt het dat er vorig jaar geen nesten door provincies meer zijn weggehaald aan het einde van het seizoen in onder andere Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland onder de A12 en Zeeland waardoor we dit jaar direct veel meer overlast van Aziatische hoornaars kunnen verwachten?
Zou u daarom bereid zijn om in overleg te gaan met de provincies om te bezien op welke manier zij het hele jaar door in staat kunnen worden gesteld om actief door te gaan met het weghalen van opgespoorde nesten van de Aziatische hoornaar?
Wat is uw reactie op het bericht dat de Stichting Kanjer Wens weigert openheid van zaken te geven over de financiële afwikkeling van de stichting?1 Kunt u zich voorstellen dat veel mensen willen weten wat er met hun donaties is gebeurd?
Klopt het dat een stichting na het intrekken van de ANBI-status (Algemeen Nut Beogende Instelling) door de Belastingdienst geen openheid hoeft te geven over de financiële afwikkeling van de stichting en de vereffening van het aanwezige vermogen, waaronder giften van derden? Kortom, mag dit zomaar wat deze stichting hier doet?
Wat is uw reactie op de opmerkingen van verschillende hoogleraren en deskundigen dat inzicht in de financiële afwikkeling en vereffening lastig is af te dwingen doordat wetgeving hieromtrent te beperkt is?
Deelt u de opvatting dat het wenselijk zou zijn om ook voor stichtingen die geliquideerd worden en/of waarvan de ANBI-status is ingetrokken, een verplichting tot financiële transparantie vast te leggen, ook omdat het voor het vertrouwen in goede doelen van belang is dat die transparantie er ook is na vereffening en om eventuele misstanden te voorkomen?
Bent u bereid te bezien of en zo ja welke wetten en regels aangepast zouden moeten worden, zodanig dat deze verplichting er wel is en donateurs inzicht krijgen in wat er is gebeurd met hun donaties?
Het bericht ‘Maccabi-rellen: dubieuze schadevergoeding van gemeente Amsterdam aan agressieve taxichauffeur’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of de gemeente Amsterdam een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan een taxichauffeur die betrokken was bij gewelddadige incidenten tijdens de Maccabi-rellen? Zo ja, op basis van welke criteria is deze vergoeding toegekend?1
Kunt u toelichten welke rol burgemeester Femke Halsema heeft gespeeld bij het besluit om een schadevergoeding van € 3.526 exclusief btw uit te keren aan een taxichauffeur die betrokken was bij de Maccabi-rellen, en hoe dit besluit zich verhoudt tot de gebruikelijke procedures voor het toekennen van dergelijke vergoedingen?
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is, dat een persoon die betrokken is bij de verschrikkelijke jodenjacht in Amsterdam een schadevergoeding krijgt toegekend?
Overweegt u maatregelen om te voorkomen dat daders van geweldsincidenten hogere schadevergoedingen ontvangen dan hun slachtoffers, met name in situaties die verband houden met antisemitisme? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en wat is de verwachte tijdlijn voor implementatie?
Bent u bereid om in overleg met gemeenten richtlijnen op te stellen die ervoor zorgen dat slachtoffers van antisemitisch geweld adequaat worden gecompenseerd en dat daders niet worden beloond voor hun gewelddadig gedrag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze richtlijnen worden verwacht en hoe het overleg met gemeenten zal plaatsvinden?
De gevolgen van het niet naleven van Europese milieu- en natuurwetgeving |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Wiersma , Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Over welke (juridische) middelen, behalve de inbreukprocedure (artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), beschikt de Europese Unie (EU) om Nederland te dwingen om aan milieu en natuurwetgeving te voldoen?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) kan inderdaad een inbreukprocedure starten en daarin het standpunt innemen dat Nederland niet voldoet aan Europese regelgeving. In theorie zou de Commissie Nederland kunnen korten op Europese middelen, als Nederland niet aan zijn Europese verplichtingen voldoet. Zo’n korting zou bijvoorbeeld kunnen neerslaan op de middelen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (zie hiervoor ook: Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1567).
Zijn inbreukprocedures en/of andere middelen besproken met het directoraat-generaal voor het milieu (Directorate-General for the Environment) (DG-ENV), al dan niet in het gesprek met Jessika Roswall? Zo ja, wat is dan besproken?
Omdat veel, zo niet alle, dossiers op het gebied van landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur een Europese component hebben, vinden er ambtelijk en bestuurlijk met enige regelmaat gesprekken plaats met de Commissie. In deze gesprekken wordt Europees en nationaal beleid op verschillende dossiers besproken en toegelicht. Dergelijke gesprekken zijn onderdeel van het ambtelijk beleidsvormingsproces en vertrouwelijk van aard. In de gesprekken die de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij en Natuur, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben gevoerd met Commissaris Roswall, hebben we van gedachten gewisseld over de uitdagingen waarvoor wij op onze beleidsterreinen staan, zoals de aanpak van de stikstofproblematiek en het mestvraagstuk, alsook andere dossiers waarvoor de Commissaris verantwoordelijk is, zoals circulaire economie. De insteek van Commissaris Roswall in deze gesprekken sloot aan bij wat zij met uw Kamer heeft gewisseld tijdens het door u georganiseerde gesprek van 10 april jl. Voor de gesprekken tussen mij en mijn collega’s met de Commissaris geldt ook dat ze in vertrouwelijke setting plaatsvonden. Om nu en in de toekomst met de Commissie open van gedachten te kunnen wisselen over verschillende vraagstukken en mogelijke oplossingsrichtingen, is vertrouwelijkheid van groot belang. Daarom kan ik niet nader ingaan op de precieze inhoud van de gesprekken.
Welke signalen krijgt u van andere EU-lidstaten over zorgen dat Nederland het level playing field ondermijnt door het niet (goed) naleven van milieu en natuurwetgeving, zoals bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water? Welke signalen daarover krijgt u van de Eurocommissarissen en/of ambtenaren?
In gesprekken met andere lidstaten en de Commissie is naleving van milieu- en natuurwetgeving één van de gespreksonderwerpen. Het onderwerp level playing field in relatie tot deze wetgeving staat daarbij niet op de voorgrond.
Is het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)) in welke vorm dan ook ter sprake gekomen tijdens gesprekken met DG-ENV, Eurocommissaris Roswall of andere EU-lidstaten? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn gesprekken met de Commissie vertrouwelijk. Daarom kan ik niet nader ingaan op wat er met Commissaris Roswall is besproken.
Kunt u de bovenstaande vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen |
|
Sarah Dobbe , Bart van Kent |
|
Karremans |
|
Wat is uw reactie op dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker vaker dan gemiddeld voorkomen?1
Ik heb het artikel gelezen en de conclusie van de journalist gezien. Het beeld dat geschetst wordt is heel erg naar. Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem laat uitzoeken wat de situatie is.
Deelt u de mening dat het alarmerend is dat bij voormalige bewoners van Rijnwijk verschillende vormen van kanker zoveel meer dan gemiddeld voorkomen?
Ik denk dat het goed is dat de gemeente Arnhem de GGD laat verkennen wat er aan de hand is.
Deelt u de mening dat het bovengemiddeld vaak voorkomen van kanker en de aanwezigheid van zware vervuilende industrie nabij de woonwijk aanleiding is om het mogelijk verband hiertussen wetenschappelijk te laten onderzoeken? Voldoet het aangekondigde GGD-onderzoek daaraan?
De GGD start met een verkenning om een goed beeld te krijgen van de situatie. Op basis daarvan besluit de gemeente samen met de GGD over het vervolg.
Klopt het dat het bedrijventerrein dat zwaar vervuild was is gesaneerd, maar de bodem in het naastgelegen gebied, zoals in de Rijnwijk erom heen niet? Waarom is dat niet gebeurd?
De gemeente Arnhem heeft het naastliggende terrein, het voormalige gasfabrieksterrein, inderdaad gesaneerd in het kader van de ontwikkeling tot woningbouw. De gemeente geeft aan dat destijds de Rijnwijk ook is onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de wijk geen deel uitmaakte van het gasfabrieksterrein. Ook gaf het onderzoek aan dat er voor dit gebied geen reden was tot saneren bij bestaand gebruik (deels bedrijven/deels woningen), omdat er geen sprake was van risico’s voor de mens. Recentelijk onderzoek, dat plaatsvindt
in het kader van beoogde ontwikkeling, onderbouwt deze conclusies. Omdat de voormalige locatie van de Rijnwijk nu geheel wordt ontwikkeld, zal de gemeente Arnhem dit moment aangrijpen om het terrein te saneren en volledig geschikt te maken voor de functie.
Wat vindt u ervan dat, terwijl bekend was dat het naastgelegen bedrijventerrein zwaar vervuild was en er nabij een woonwijk zware industrie heeft gestaan niet eerder onderzoek is gedaan naar vervuiling of gezondheidseffecten op bewoners – onderzoek waarvoor nu blijkt aanleiding te zijn?
Juist omdat de locatie naast het gasfabrieksterrein was gelegen zijn er in het verleden door de gemeente Arnhem meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze vormden geen aanleiding om gezondheidsrisico’s door de bodemverontreiniging te verwachten.
Welke stappen kunnen er worden gezet om de vervuilende bedrijven verantwoordelijk te houden voor de gevolgen van hun uitstoot?
Een belangrijk principe in het Europees en Nederlands milieubeleid is dat de vervuiler betaalt. In de brief van 25 november 20222 is de Kamer geïnformeerd over de bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten die omgevingsdiensten namens bevoegde gezagen kunnen gebruiken voor de handhaving van overtredingen in de fysieke leefomgeving. Naast bestuursrechtelijke handhaving is het omgevingsrecht ook handhaafbaar via het strafrecht.
In hoeverre is er in de omliggende wijken ook sprake van vervuiling en een bovengemiddeld aantal kankerdiagnoses? Wordt dit ook meegenomen in het GGD-onderzoek?
Vooralsnog zal de GGD zich beperken tot een verkenning naar de situatie van oud-bewoners van Rijnwijk.
Waarom worden dit soort onderzoeken naar de gezondheidseffecten van vervuilende industrie altijd achteraf gedaan, wanneer de schade al gedaan is? Is het niet noodzakelijk om nu een groot landelijk onderzoek te doen naar de gezondheidseffecten van de uitstoot van schadelijke stoffen die nu plaatsvindt?
Op basis van de Omgevingswet moeten de gevolgen voor de gezondheid van activiteiten in de leefomgeving worden meegewogen in de besluitvorming. Het bevoegd gezag zal daarvoor een beoordeling moeten maken van de verwachte gezondheidseffecten. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn bij het bouwen van huizen in de buurt van vervuilende bedrijven of over het verlenen van een vergunning voor vervuilende activiteiten. De GGD kan daarover adviseren. Ook kunnen effecten worden beoordeeld in een milieueffectrapportage. Het bevoegd gezag moet vervolgens de voor- en nadelen van een activiteit tegen elkaar afwegen. De gemeente Arnhem is voor de desbetreffende bedrijven het bevoegd gezag. Het is dus aan de gemeente om deze afweging te maken. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, bleek uit onderzoeksresultaten dat er eerder geen aanleiding was om maatregelen te treffen.
De GGD adviseert gemeenten over de gezonde leefomgeving op basis van artikel 2 lid e van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Gemeenten moeten de GGD om advies vragen als besluiten belangrijke gevolgen hebben voor de publieke gezondheidszorg (artikel 16 Wpg). De GGD wordt niet genoemd in de Omgevingswet, maar kan als adviseur worden ingezet. In het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden verkent het kabinet hoe de positie van de GGD bij besluiten over de leefomgeving versterkt kan worden.3 In het kader van de agenda ten behoeve van het stelsel publieke gezondheid verken ik ook of de organisatie van de GGD’en versterkt kan worden.4
Los daarvan geldt in alle gevallen dat activiteiten plaats moeten vinden binnen de bestaande normen. Normen houden rekening met gezondheidseffecten, maar dit kent wel beperkingen. Zo spelen bij het vaststellen van normen niet alleen gezondheidskundige gevolgen een rol, maar ook economische belangen en bijvoorbeeld de mate waarin we als maatschappij bereid zijn ons gedrag aan te passen. Ook kan bij normering nog niet goed rekening gehouden worden met cumulatie en stapeling van meerdere verschillende vervuilende stoffen en vormen van hinder (onder andere geur, geluid en trillingen) die effect kunnen hebben op de gezondheid.
Als de specifieke lokale situatie daarom vraagt, biedt de Omgevingswet mogelijkheden om strengere eisen te stellen aan de bescherming van de gezondheid van omwonenden. Deze mogelijkheden laat ik op dit moment onderzoeken in het kader van de Actieagenda Industrie en Omwonenden. Daarnaast doet het RIVM op diverse locaties in Nederland onderzoek, wat uiteindelijk moet leiden tot een methodiek die door bevoegde gezagen en GGD’en zelf kan worden toegepast. Een aanvullend landelijk onderzoek vind ik daarom niet passend.
Het voornemen van Extinction Rebellion om winkels te bestoken met boterzuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Beljaarts , van Weel , Judith Uitermark (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het – inmiddels als vermeende «1 april grap» afgedane – voornemen van Extinction Rebellion (hierna: XR) om op zaterdag 12 april in meerdere steden bewust stankoverlast te veroorzaken en winkels te bestoken met boterzuur, een bijtende en penetrant stinkende substantie die behalve paniek ook ademhalingsproblemen en andere gezondheidsklachten kan veroorzaken?
Kunt u een overzicht geven van alle bekende acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties) in Nederland in de afgelopen vijf jaar waarbij schade is toegebracht aan infrastructuur, eigendommen of mensen, en daarbij vermelden welke opsporings- en vervolgingsacties hierop zijn ondernomen?
Hoeveel economische schade is er tot nu toe in Nederland geleden als gevolg van de acties van XR (en daaraan gelieerde organisaties), inclusief verstoring van verkeer, bedrijfsvoering en winkelsluitingen? Kunt u dit uitsplitsen per sector en per jaar?
Hoe beoordeelt u het feit dat in sommige gemeenten – zoals Gouda – de verantwoordelijkheid én mogelijke extra kosten voor het beperken van schade als gevolg van de aangekondigde acties bij de ondernemers wordt neergelegd, die middels een brief van de gemeente hebben vernomen dat zij zelf een risicoafweging moeten maken, eventueel extra beveiliging moeten inzetten en «passende maatregelen» moeten nemen?
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat de overheid faalt in haar primaire taak van handhaving en bescherming, en dat de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op winkelpersoneel, burgers en MKB’ers?
Bent u bereid om XR als organisatie te laten onderzoeken op haar structuur, financieringsbronnen, netwerken en banden met mogelijk extremistische of buitenlandse invloeden, gezien de radicalisering en toenemende wetsovertredingen?
Bent u het ermee eens dat het recht op gelijke behandeling in het geding is wanneer de overheid bepaalde demonstraties strenger behandelt dan andere, en zo ja, welke stappen onderneemt u om deze ongelijkheid te corrigeren?
Hoe verklaart u dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) in hun dreigingsanalyses vooral focussen op rechts- en «anti-institutioneel» extremisme – stromingen die in Nederland zelden strafbare feiten plegen – terwijl linkse radicalisering, die regelmatig gepaard gaat met gewelddadige acties zoals die van XR, nauwelijks aandacht krijgt?
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De uitvoering van de motie-Ceder (Kamerstuk 21501-02, nr. 2948) en het ‘Pay-for-Slay-programma’ van de Palestijnse Autoriteit |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() |
Is de aangenomen motie-Ceder (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2948), die de regering verzoekt te berekenen hoeveel geld de Palestijnse Autoriteit jaarlijks uitgeeft aan deze uitkeringen en alleen in te stemmen met Europese Unie (EU)-steun aan de Palestijnse Autoriteit als dit bedrag daarvan wordt afgetrokken, uitgevoerd? Zo ja, op welke wijze? Wat is de uitkomst van de berekening?
Is er sinds het aannemen van de motie Europees geld direct of indirect gegaan naar Palestijnse gevangenen of families van Palestijnse (zelfmoord) terroristen gegaan? Zo ja, hoe verklaart u dit in het licht van de aangenomen motie?
Klopt het dat de Palestijnse president Abbas had aangekondigd om te stoppen met het Pay-for-Slay-programma? Is de EU hier formeel van op de hoogte gesteld? Zo ja, kunt u de documenten met de Kamer delen?
Klopt het dat het programma echter niet wordt gestopt, maar dat het programma via een andere entiteit (Palestinian National Institution for Economic Empowerment) wordt voortgezet en daarmee het pay-for-slay programma de facto niet gestopt wordt, maar dat slechts de situatie is ontstaan dat betalingen ondoorzichtiger worden?
Hoe beoordeelt u de wenselijkheid hiervan, mede in het licht van eerdere uitspraken van Abbas over het stopzetten enerzijds en anderzijds een toekomstbestendige vrede tussen alle partijen en de rol die de Palestijnse Autoriteit hierbij inneemt?
Bent u ermee bekend dat Abbas tijdens de Fatah’s Revolutionary Council op Feb. 20 in Ramallah zou hebben gesteld dat betalingen, ondanks eerdere aankondigingen, alsnog doorgang zou vinden?1 Klopt het dat hij (ongeveer) stelde: «al hadden we nog maar één cent over, het zal voor de gevangenen en martelaren zijn»?
Hoe beoordeelt u deze uitspraken van Abbas en welke gevolgen verbindt u eraan?
Bent u bereid om de Palestijnse autoriteiten hierop aan te spreken en ervoor zorg te dragen dat EU-gelden ook via deze constructie niet terecht komen bij terroristen of families van terroristen, zoals afgesproken?
Het bericht ‘Karremans wil harder optreden tegen ongezond eten’ |
|
Patrick Crijns (PVV) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Karremans wil harder optreden tegen ongezond eten» op Skipr.nl van 10 april 2025?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Nationaal Preventieakkoord tot nu toe nauwelijks aantoonbare gezondheidswinst heeft opgeleverd? Zo niet, kunt u dan met harde cijfers onderbouwen dat dit akkoord wél effectief is geweest?
Nee, ik deel niet de mening dat het Nationaal Preventieakkoord (NPA) nauwelijks aantoonbare gezondheidswinst heeft opgeleverd. Uit de doorrekening van het RIVM «Impact van het Nationaal Preventieakkoord voor roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik» uit 2024 blijkt dat:
De doorrekening laat echter ook zien dat met de huidige aanpak alle ambities in 2040 niet gehaald worden. Daarom werk ik ook aan een samenhangende preventieaanpak waarvan ik uw Kamer 8 april jl. de eerste contouren heb laten zien.
Hoe voorkomt u dat uw aanpak ten koste gaat van de keuzevrijheid van burgers en juist averechts werkt door weerstand op te roepen?
Kinderen en jongeren zijn erg beïnvloedbaar door bijvoorbeeld reclames en influencers. En ook ouders weten soms niet zo goed hoe ze hun kind goede gewoontes aan kunnen leren. De overheid heeft hier wat mij betreft een taak in. Bovendien is de huidige keuzevrijheid nu ook beperkt. Het overgrote deel van de marketing en reclame, namelijk 80%, is voor ongezonde producten. Ook het aanbod in de supermarkt is voor 80% ongezond. Het moet makkelijker worden om een gezonde voedselkeuze te maken, waardoor er echt keuzevrijheid is voor burgers.
Deelt u de mening dat uw inzet op «gezond eten» in de praktijk juist gezinnen raakt die al moeite hebben om überhaupt eten op tafel te zetten? Zo niet, hoe voorkomt u dat uw beleid deze kwetsbare groep verder onder druk zet?
Ik deel deze mening niet. Mijn beleid is erop gericht om de gezonde keuze de makkelijke keuze te laten worden voor alle Nederlanders, ook voor kwetsbare gezinnen. Zo zorgt het kabinet er onder meer via het programma Schoolmaaltijden voor dat kinderen gezonder kunnen opgroeien, juist ook kinderen in kwetsbare gezinnen. Het Voedingscentrum geeft ook tips over gezonde maaltijden voor een relatief betaalbare prijs.
Deelt u de mening dat het voortdurend opvoeren van druk op burgers en bedrijven – via verboden, waarschuwingen en regels – averechts werkt en leidt tot weerstand in plaats van gedragsverandering? Zo niet, waarop baseert u dan dat deze aanpak wél werkt, ondanks duidelijke signalen van het tegendeel uit de samenleving?
Nee, ik deel deze mening niet. De overheid heeft als taak om kinderen en jongeren te beschermen en de gezonde keuze ook de makkelijke keuze te laten zijn. Daarvoor kunnen ook wettelijke maatregelen nodig zijn. Zo wil ik ongewenste marketing van ongezonde voedingsmiddelen gericht op kinderen beperken met wettelijke maatregelen. En ook voorlichting en het maken van afspraken kunnen goede interventies zijn om de voedselomgeving gezonder te maken. Zo wil ik afspraken maken met supermarkten over het verkoopaandeel van Schijf van Vijf producten.
Deelt u de mening dat het geld dat in het ineffectieve Nationaal Preventieakkoord werd gestoken beter had kunnen worden besteed aan het verlagen van de btw op boodschappen, zodat eten écht betaalbaar wordt voor iedereen? Zo niet, waarom blijft u vasthouden aan een aanpak die veel kost, maar weinig oplevert?
Nee, ik deel deze mening niet. Voor de uitvoering van mijn samenhangende preventiestrategie heb ik minder middelen tot mijn beschikking. Zo lopen de tijdelijke middelen van het vorige kabinet voor preventiebeleid eind dit jaar af. Met de voorgenomen samenhangende preventieaanpak zal ik daarom slim te werk moeten gaan. Ook werk ik samen met organisaties in de zorg aan een investeringsmodel voor preventie, om investeringen in preventie in de toekomst beter te kunnen relateren aan besparingen later. Dit kabinet heeft er in het hoofdlijnenakkoord niet voor gekozen om de btw op boodschappen te verlagen.
Herstelopdrachten van de Inspectie van het Onderwijs |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel herstelopdrachten heeft de Inspectie van het Onderwijs de afgelopen vijf jaar jaarlijks in totaal aan basisscholen gegeven?
In 2024 heeft de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) 1.440 herstelopdrachten uitgedeeld aan scholen in het basisonderwijs. Voor de jaren voor 2024 zijn de volledige cijfers niet beschikbaar, omdat het totale aantal herstelopdrachten geen functie heeft in de verantwoording op stelselniveau. Daarom zijn deze aantallen ook niet centraal geregistreerd. De inspectie heeft de afgelopen jaren de centrale registratie gewijzigd en verbeterd en blijft dit ook doen in het kader van het project verbetering toezichtregistratie.
Hoeveel van deze herstelopdrachten hadden betrekking op het rekenonderwijs?
Er kan niet in algemene zin gesteld worden hoeveel herstelopdrachten specifiek worden gegeven voor rekenonderwijs danwel taalonderwijs. De inspectie geeft een herstelopdracht wanneer een onderdeel van het onderwijs bij een school niet aan de wet voldoet. In de meeste gevallen valt een tekortkoming niet terug te leiden tot één specifiek onderdeel van het onderwijs. Vrijwel alle herstelopdrachten aan scholen hebben direct of indirect betrekking op het reken- en taalonderwijs. Wanneer een school bijvoorbeeld geen goede kwaliteitscultuur kent, of het pedagogisch-didactisch handelen in algemene zin te kort schiet, zal de inspectie dit juist ook in het reken- en taalonderwijs zichtbaar tegenkomen. Wel wordt er binnen de standaard OP0 expliciet gekeken naar het onderwijsaanbod op de basisvaardigheden burgerschap, rekenen en taal. In het kader van de steekproefsgewijze kwaliteitsonderzoeken zijn er in 2024 bij 260 basisscholen voor deze standaard 18 herstelopdrachten voor rekenen en 48 voor taal gegeven.
Hoeveel van deze herstelopdrachten hadden betrekking op het taalonderwijs?
Zie antwoord vraag 2.
Het incasso- en invorderingsstelsel |
|
Don Ceder (CU) |
|
Struycken , Nobel |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het voorstel van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor verbetering van het invorderings- en incassostelsel in Nederland?1
Ja.
Kunt u aangeven of de regering de voorstellen van de VNG als kansrijk beschouwt voor het verbeteren van het huidige invorderings- en incassostelsel? In hoeverre kunnen voorgestelde maatregelen bijdragen aan een effectievere incasso en een eerlijker proces voor zowel debiteuren als schuldeisers? Welke concrete aanbevelingen, voor zover deze zien op maatregelen die de landelijke overheid moet nemen, worden opgevolgd, op welke wijze, en welke niet?
In het Regeerprogramma van 13 september 2024 heeft het kabinet de ambitie uitgesproken om problematische schulden fundamenteel aan te pakken en daarbij de aanbevelingen van het IBO-rapport Problematische schuldenals uitgangspunt te nemen. Ik zie veel overlap in de voorstellen van de VNG en de ambities van het kabinet. Zoals aangekondigd in de IBO Kabinetsreactie werkt het kabinet reeds aan een aantal verbeteringen op het gebied van invordering voor zowel private als publieke schuldeisers.2
Als opvolging op de IBO Kabinetsreactie heb ik uw Kamer onlangs geïnformeerd over de verdere uitwerking van een aantal maatregelen op het gebied van civiele invordering.3 Dat betreft het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders. Het collectief afbetalingsplan heeft onder meer als doel om te voorkomen dat als gevolg van meerdere minnelijke betalingsregelingen iemand meer aflost dan gegeven zijn financiële positie mogelijk is. Dit is een aspect dat ook door de VNG nadrukkelijk onder de aandacht wordt gebracht. Deze maatregel moet ook bijdragen aan een voor de debiteur structureel haalbare oplossing voor betalingsproblemen. Bij de uitwerking van het collectief afbetalingsplan wordt eveneens gekeken naar de preferente positie van schuldeisers.
Het kabinet werkt ook aan stroomlijning van informatie-uitwisseling in de keten voor derdenbeslag, wat aansluit op het voorstel van de VNG om coördinatie van de beslagvrije voet op niveau van de debiteur te organiseren. Met de stroomlijning keten derdenbeslag wordt bij beslag onnodige kostenophoging voorkomen, het bestaansminimum gewaarborgd en inzicht gegeven aan burgers en schuldhulpverleners.
Hiernaast onderstreept het kabinet het belang van vroegsignalering. Door in een vroeg stadium hulp aan te bieden aan mensen met geldzorgen, kunnen problematische schulden voorkomen worden. Het kabinet heeft tijdelijk extra middelen gereserveerd om de capaciteit van vroegsignalering te vergroten. Ook werk ik aan een signaalfunctie voor gerechtsdeurwaarders als onderdeel van de zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders. Deze zal bijdragen aan een snellere doorverwijzing, maar zal vermoedelijk ook nieuwe signalen met zich meebrengen. In het position paper van VNG wordt voorgesteld om dit verder uit te breiden, bijvoorbeeld met een verplichte melding bij de gemeente voordat er bij een inwoner wordt ingevorderd. Hoewel ik het belang van goede signalering onderschrijf, merk ik op dat het melden van elke invordering bij de gemeente een zeer ingrijpende maatregel is die gepaard zal gaan met grote administratieve lasten. Terecht merkt de VNG daarover zelf ook op dat dit voorstel meer tijd en onderzoek vergt. Het kabinet vindt het daarom van belang om eerst de hierboven genoemde maatregelen uit te werken en te implementeren.
Op welke wijze volgt u de aangenomen motie-Ceder c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 744) op waarin verzocht wordt om een nieuw incassostelsel gericht op collectief belang?
Met de verkenning Civiele invorderingdie in juni 2024 naar uw Kamer is toegestuurd4 is uitvoering gegeven aan de motie Ceder c.s. In het Regeerprogramma en vervolgens in de kabinetsreactie op het IBO Problematische schulden heeft het kabinet aangegeven het stelsel van civiele invordering te willen verbeteren. Hierbij gaat het om het zoveel mogelijk in een vroeg stadium oplossen van schulden, een betere samenwerking tussen schuldeisers en het minder snel laten oplopen van de kosten van invordering. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over het proces van de opvolging van de maatregelen op het gebied van civiele invordering.5 In deze brief heb ik de nadere uitwerking van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders geschetst. Deze maatregelen zijn belangrijke pijlers onder een nieuwe incassostelsel gericht op collectief belang. Daarnaast heb ik een aantal onderzoeken uitgezet voor wat de betreft de huidige kosten van invordering. Dit betreft een onderzoek naar de huidige financieringsstructuur van gerechtsdeurwaarders en de toekomstbestendigheid van de huidige tariefstructuur. Tevens een wetsevaluatie van de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten (WIK) waarin wordt bezien in hoeverre de huidige systematiek van de maximale buitengerechtelijke incassokosten nog steeds passend is. Daarnaast een verkennend onderzoek naar de praktijk van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden, waarbij ook aandacht is voor hoe de opdrachtverlening en bijbehorende (prijs)afspraken tussen schuldeiser en incassodienstverlener tot stand komen. Ten slotte ben ik voornemens om enkele tarieven zoals opgenomen in het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag) te laten onderzoeken om deze kosten te herijken.
Hoe wordt er invulling gegeven aan de motie-Ceder (Kamerstuk 35 915, nr. 27) waar tot een einde op doorverkoop van schulden en rentemaximering wordt opgeroepen?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 29 maart 20246 een uiteenzetting gegeven over de problematiek van verkoop vorderingen. Zoals in deze brief is aangegeven zit het probleem niet in de verkoop van de vordering zelf, maar in de kosten van invordering. Met de maatregelen die volgen uit het Regeerprogramma en de kabinetsreactie op het IBO Problematische schulden pakt het kabinet die kostenoploop aan. Een zorgplicht voor gerechtsdeurwaarders moet voorkomen dat vorderingen die niet betaald kunnen worden onnodig lang in de invorderingsfase blijven. Het collectief afbetalingsplan draagt eraan bij dat er juist in een eerdere fase meer ruimte voor coördinatie is. Daarnaast beziet het kabinet, in lijn met het IBO, of de kosten van herexecutie kunnen worden verboden wanneer deze nooit daadwerkelijk betaald zijn door een schuldeiser. Hierdoor zal herexecutie minder als verdienmodel worden gebruikt. De afgelopen periode lag de prioriteit bij het uitwerken van het collectief afbetalingsplan en de zorgplicht gerechtsdeurwaarders. In de tweede helft van 2025 wil ik ook een start maken met de uitwerking van de andere maatregelen. Een ander belangrijk aspect waarnaar gekeken wordt is de kostenoploop. In dat kader wordt ook gekeken naar de oplopende rente.
Op welke wijze geeft u invulling aan de doelstelling uit het Hoofdlijnenakkoord om de aanmanings- en incassokosten van de overheid fors omlaag te brengen en wanneer kan de Kamer hierover een voorstel verwachten?
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoekt samen met de betrokken departementen en de partijen in het samenwerkingsverband clustering Rijksincasso7 de doelmatigheid van de ophogingen die tijdens het invorderingstraject kunnen ontstaan. De uitkomst van dit onderzoek wordt in juli verwacht. De kabinetsreactie volgt na de zomer. In de kabinetsreactie wordt ook ingegaan op het onderzoek naar aanleiding van de motie van de leden Welzijn en Ceder over het omdraaien van de toerekenvolgorde voor publieke schuldeisers.8
Signaleert u, of uw samenwerkingspartners in het veld, reeds effecten van de op 1 april 2024 in werking getreden Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: WKI)? Zo ja, welke?
Op 28 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de invoeringstoets Wki.9 Zoals daarbij aangegeven heeft het tijd nodig voordat de mate van effectiviteit van de nieuwe regelgeving blijkt en er significante ontwikkelingen merkbaar zijn. Het afgelopen jaar zijn door mijn ministerie samen met de incassobranche verschillende ervaringen opgedaan met de Wki. De hierbij reeds ontvangen signalen en een bestudering van de werking van de Wki in de praktijk neem ik mee in de invoeringstoets. Met de inwerkingtreding van de Wki is er een eerste stap gezet om de kwaliteit van incassodienstverlening te verbeteren en mensen met schulden beter te beschermen. Ik verwacht de resultaten van de invoeringstoets in het vierde kwartaal van dit jaar met u te kunnen delen.
Hoeveel bedrijven hebben zich inmiddels ingeschreven in het register incassodienstverlening? Hoeveel registratieaanvragen worden nog verwerkt?
Op 13 mei 2025 staan er 205 incassodienstverleners ingeschreven in het register incassodienstverlening. Daarnaast waren er op dat moment nog 50 aanvragen in behandeling.
Zijn er al signalen van bedrijven die incassowerkzaamheden uitvoeren en binnen de reikwijdte aanvallen maar geen aanvraag hebben gedaan conform de WKI?
Uit eerder onderzoek is gebleken dat in 2021 bij benadering ruim 550 incassobureaus actief waren in de incassobranche.10 Niet al deze partijen hebben zich op dit moment ingeschreven in het register incassodienstverlening. Een aantal partijen kunnen gestopt zijn met het verrichten van incassowerkzaamheden, maar ik veronderstel dat dit niet voor alle bedrijven van toepassing is. Ik heb vanuit vertegenwoordigers van de incassosector vernomen dat zij het beeld hebben dat er partijen zijn die zich nog niet hebben geregistreerd, maar wel incassowerkzaamheden verrichten. Daarnaast heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid signalen ontvangen dat er partijen zijn die incassowerkzaamheden aanbieden en/of verrichten, maar op dit moment nog niet zijn ingeschreven. De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft in haar toezicht nadrukkelijk aandacht voor deze partijen en kan indien nodig handhavend optreden. Verder kan tegen wie zonder registratie buitengerechtelijke werkzaamheden verricht of aanbiedt, strafrechtelijk worden opgetreden door politie en het Openbaar Ministerie omdat het een economisch strafbaar delict is.11
Klopt het dat ook Buy Now, Pay Later bedrijven (BNPL) onder de reikwijdte van de WKI vallen? Zo ja, kunt u aangeven of alle BNPL-bedrijven inmiddels voldoen aan de WKI of een aanvraag hebben lopen? Zo nee, wat is daar de oorzaak van en hoe acteert het u hierop?
Het is afhankelijk van de omstandigheden of Buy Now, Pay Later (BNPL) bedrijven onder de reikwijdte van de Wki vallen. Zoals ook aangegeven in het vragenuur van 4 april 2023 is dit het geval wanneer de aanbieder geen eigenaar van de vordering is, maar wel voor de eigenaar van de vordering buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. Het kan in een aantal gevallen zo zijn dat BNPL in zijn geheel onder de Wki valt; dat is afhankelijk van hoe de overdracht van de vordering in individuele gevallen is ingeregeld.12 Inmiddels is een aantal BNPL-partijen reeds ingeschreven in het Register Incassodienstverlening.
Het gebruik van lijmvallen voor ratten en muizen |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat het gebruik van lijmvallen voor ratten en muizen in Vlaanderen sinds 1 januari 2025 verboden is en dat er ook wordt gewerkt aan een verkoop- en reclameverbod van deze middelen?1
Ja.
Onderschrijft u de wetenschappelijke inzichten dat lijmvallen extreem veel leed veroorzaken bij de dieren die erop vast komen te zitten? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich dan?234
Ik wil benadrukken dat ik het welzijn van dieren zeer belangrijk vind en onderschrijf dan ook de wetenschappelijke inzichten dat het gebruik van lijmvallen voor onnodig lijden kan zorgen. Juist vanwege dierenwelzijn is het zich buiten bevinden met lijm, als kan worden aangenomen dat deze lijm zal worden gebruikt voor het vangen of doden van dieren, reeds verboden.
Deelt u de stelling van Vlaams Minister Weyts dat er «weinig verbeeldingskracht nodig [is] om zich de doodstrijd in te beelden van een dier dat vastgelijmd geraakt»?5
Ja, ik ben me zeer bewust van de impact die lijmvallen hebben op dieren.
Deelt u de mening dat lijmvallen bovendien onnodig dierenleed veroorzaken, omdat er andere manieren zijn om overlast door ratten en muizen op te lossen, onder andere door het treffen van preventieve maatregelen? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan?
Ja, wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat lijmvallen onnodig dierenleed kunnen veroorzaken. Professionele plaagdierbeheersers moeten werken volgens het «Integrated Pest Management» (IPM) systeem. Daarbij ligt de nadruk op het voorkómen (preventie) in plaats van bestrijden. Om de omgeving onaantrekkelijk te maken voor plaagdieren wordt er eerst ingezet op adequate wering en hygiëne en zo mogelijk het wegnemen van voedselbronnen. Als dat niet werkt, wordt ingezet op niet-chemische bestrijdingsmiddelen, zoals klapvallen. Werken deze bestrijdingsmiddelen niet of is de volksgezondheid in gevaar, dan is het professioneel gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen alleen toegestaan door gecertificeerde plaagdierbeheersers in het kader van IPM.
Sinds 2017 is het toepassen van IPM verplicht voor professionele plaagdierbeheersers bij het bestrijden van ratten en muizen buiten gebouwen. Sinds 2023 is IPM ook verplicht voor professionele plaagdierbeheersers bij het bestrijden van ratten en muizen binnen gebouwen.
Deelt u de mening dat lijmvallen, buiten de negatieve effecten op ratten en muizen, een risico vormen voor andere (beschermde) diersoorten die regelmatig op deze vallen vast komen te zitten? Zo nee, waarom niet?6
Ik deel de mening dat een niet-selectief middel als lijm een risico vormt voor (beschermde) soorten. Voor alle beschermde dieren – ongeacht of zij zich binnen of buiten bevinden – geldt dat het opzettelijk vangen of doden zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit verboden is (artikel 11.37 lid 1 sub a Besluit activiteiten leefomgeving voor vogels, artikel 11.46 lid 1 voor habitatrichtlijn soorten en artikel 11.54 lid 1 sub a voor andere soorten). Onder «opzet» wordt ook voorwaardelijke opzet begrepen, dus het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat dieren worden gevangen of gedood. Voor andere soorten geldt dat een ieder die een in het wild levend dier vangt of doodt, moet voorkomen dat het dier onnodig lijdt (artikel 11.28 Besluit activiteiten leefomgeving, Omgevingswet).
Kunt u aangeven of het gebruik van lijmvallen in Nederland al verboden is op grond van de Wet dieren en/of de Omgevingswet? Wordt hier dan ook op gehandhaafd, door wie en hoeveel overtredingen van dit verbod worden er per jaar geconstateerd en beboet, indien dat het geval is?
In artikel 11.28 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Omgevingswet) staat dat een ieder die een in het wild levend dier doodt of vangt, moet voorkomen dat het dier onnodig lijdt. Omdat het vangen van knaagdieren met een lijmval in de praktijk onnodig lijden met zich meebrengt, maakt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij constatering van de vangst van knaagdieren met een lijmval een proces-verbaal op.7 Vooral in horecabedrijven en detailhandel wordt gebruik gemaakt van lijmvallen. In 2024 en 2025 (tot 1 mei 2025) zijn respectievelijk 98 en 33 processen-verbaal opgemaakt na constatering van ratten of muizen op lijmplanken. Het zich buiten bevinden met lijm is verboden op grond van artikel 11.72 Besluit activiteiten leefomgeving, als kan worden aangenomen dat deze lijm zal worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Provincies kunnen met maatwerkregels of maatwerkvoorschriften afwijken van dit verbod.
Bent u bereid om, net als in Vlaanderen, over te gaan tot een verbod op het gebruik van lijmvallen, indien het gebruik van lijmvallen in Nederland nog niet verboden is? Zo ja, wanneer bent u voornemens hiermee te komen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangeef kan het gebruik van lijmvallen voor onnodig lijden zorgen. Het zich buiten gebouwen bevinden met lijm is al verboden op grond van artikel 11.72 Besluit activiteiten leefomgeving, als kan worden aangenomen dat deze lijm zal worden gebruikt voor het doden of vangen van dieren. Het gebruik van lijm binnen zonder omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit is toegestaan, mits uit te sluiten is dat beschermde soorten worden gedood of gevangen én het gebruik geen onnodig lijden veroorzaakt. In de praktijk is het voorkomen van onnodig lijden weerbarstig gebleken.
Ik juich het toe dat de brancheverenigingen voor plaagdierbeheersers hebben aangegeven met een voorstel te willen komen voor een streng protocol dat onnodig lijden moet voorkomen bij het gebruik van lijmplanken in gebouwen. Samen met de NVWA ga ik hierover in gesprek met de brancheverenigingen, met als doel onnodig lijden te voorkomen. Daarna wil ik, afhankelijk van de uitkomsten van deze gesprekken, de mogelijkheden om te komen tot een eventueel verbod op het gebruik en de verkoop van lijmvallen onderzoeken. Hierbij betrek ik de NVWA, de brancheverenigingen en de ervaringen van mijn Belgische collega’s. Ik informeer uw Kamer in het derde kwartaal van 2025 over de resultaten en vervolgstappen die voortkomen uit deze gesprekken.
Bent u ermee bekend dat lijmvallen voor ratten en muizen nog op grote schaal worden verkocht via Nederlandse webshops?78910
Ja, dat is mij bekend. De verkoop van lijmvallen is niet verboden.
Bent u, net als in Vlaanderen, bereid over te gaan tot een verbod op de verkoop, het in bezit hebben en het (online) adverteren van lijmvallen? Zo ja, wanneer bent u voornemens hiermee te komen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 7.
Bent u bereid om zich ook in de Europese context, eventueel samen met Belgische collega’s, in te zetten voor een verbod op het gebruik van lijmvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier en termijn gaat u hier uitvoering aan geven?
Zoals ik bij vraag 2 en 7 aangeef, zal ik eerst samen met de NVWA in gesprek gaan met de brancheverenigingen voor plaagdierbeheersers. Ook zal ik bij mijn collega’s in België navraag doen naar de ervaringen daar. Ik informeer uw Kamer in het derde kwartaal van 2025 over de resultaten en vervolgstappen die voortkomen uit deze gesprekken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Omdat ik moet afstemmen met de NVWA, brancheverenigingen voor plaagdierbeheersers en andere departementen lukt het mij niet om de vragen binnen de daarvoor gestelde termijn te beantwoorden.
Nieuwe onnodige regels voor ondernemers. |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Hoe rijmt u het Wijzigingsbesluit financiële markten 20261, waarin wordt gesteld dat financiële dienstverleners in een register moeten noteren als zij een deel van hun werkzaamheden uitbesteden en hiervoor een schriftelijke overeenkomst verplicht stelt, met de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om te komen tot minder regels voor ondernemers?
De afspraak uit het hoofdlijnenakkoord is inderdaad om te komen tot minder regels voor ondernemers. Er kunnen desondanks valide redenen zijn om toch regels te stellen, bijvoorbeeld om te bewerkstelligen dat de kwaliteit van de dienstverlening aan klanten wordt gewaarborgd. Het voorschrift dat een financiële dienstverlener dient bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed en dat de uitbestedingsovereenkomst met deze derde schriftelijk dient te worden vastgelegd draagt hier aan bij. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) schreef in haar wetgevingsbrief van 4 mei 2023 dat, naar aanleiding van signalen en incidenten, de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Bovendien heeft de AFM in een verkenning naar uitbestedingsrisico’s bij financiële dienstverleners2 geconstateerd dat in elf procent van de gevallen de financiële dienstverlener geen getekende overeenkomst heeft met de derde waaraan werkzaamheden zijn uitbesteed. Indien geen duidelijke afspraken zijn gemaakt tussen de financiële dienstverlener en de derde over de dienstverlening bestaat een verhoogd risico dat de kwaliteit van de dienstverlening onvoldoende is en de regels van de Wet op het financieel toezicht worden overtreden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden.
De consultatie van de voorgestelde regels is een goede manier om input vanuit de sector op te halen over onder meer de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. Naar aanleiding van de consultatiereacties zal ik bezien of de regels uitvoerbaar zijn, en zo niet, of er alternatieve mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt.
Hoe past het voornemen van deze uitbestedingsregels bij de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord om geen nationale regels bovenop Europese regels in te voeren, aangezien er nu regels gaan gelden voor kleine financiële dienstverleners die juist buiten de Digital Operational Resilience Act (DORA) van de Europese Unie zijn gehouden?
De Digital Operational Resilience Act ziet op het uitbesteden van ICT-diensten. De uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners hebben betrekking op alle werkzaamheden die onderdeel uitmaken van de bedrijfsprocessen ter uitoefening van het bedrijf van financiële dienstverlener (en dus niet alleen op ICT-diensten). Het moet wel gaan om wezenlijke bedrijfsprocessen die worden uitbesteed. Aangesloten is bij de uitbestedingsregels die reeds in de Wet op het financieel toezicht gelden voor bepaalde financiële ondernemingen. De voorgestelde elementen in de uitbestedingsovereenkomst zijn beperkter dan de elementen die op grond van DORA dienen te worden opgenomen in de uitbestedingsovereenkomst.
Bent u van mening dat het wijzigingsbesluit daadwerkelijk over «kleinere wijzigingen» gaat, zoals beschreven in de Nota van Toelichting, mede gelet op de zeer kritische bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk en belangenorganisaties?
In de nota van toelichting wordt gesproken over «kleinere wijzigingen» om toe te lichten dat zij zijn opgenomen in een verzamelbesluit en niet in een zelfstandig besluit per onderwerp. Kleiner refereert daar dus met name aan de wetstechnische omvang. In het Wijzigingsbesluit financiële markten 2026 zijn slechts twee artikelen opgenomen die betrekking hebben op uitbesteding waardoor een apart besluit niet voor de hand ligt. Daarom is ervoor gekozen deze regels op te nemen in het Wijzigingsbesluit financiële markten. Voor bepaalde financiële dienstverleners zijn de aanvullende uitbestedingsregels niet een beperkte wijziging.
Welke alternatieven voor de uitbestedingsregels heeft u overwogen en waarom heeft u niet voor deze alternatieven gekozen?
Toezichthouder AFM concludeert naar aanleiding van signalen en incidenten dat de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert en dat zij onvoldoende effectief toezicht kan houden. Gelet hierop is voorgesteld om de uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners uit te breiden. Het consulteren van de voorgestelde uitbestedingsregels is een manier om input op te halen bij de financiële dienstverleners over onder andere de uitvoerbaarheid van de voorgestelde regels. De consultatie is inmiddels gesloten. Naar aanleiding van de consultatiereacties en de bevindingen van het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) zal ik bezien of er alternatieven nodig en mogelijk zijn om te waarborgen dat de financiële dienstverlener op een verantwoorde wijze werkzaamheden uitbesteedt en dat de regels voor financiële dienstverleners uitvoerbaar zijn.
Wat is uw reactie op onderstaande kritiekpunten van het Adviescollege Toetsing Regeldruk? Kan de Minister op basis van elk van de onderstaande punten een korte reflectie geven?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, heeft de AFM in haar verkenning naar uitbestedingsrisico’s geconstateerd dat naar aanleiding van signalen en incidenten de uitbesteding door financiële dienstverleners niet goed functioneert. Daarnaast geeft de AFM aan dat zij vanwege de beperkte uitbestedingsregels voor financiële dienstverleners onvoldoende effectief toezicht kan houden. Ook bleek uit de verkenning dat elf procent van de financiële dienstverleners geen getekende uitbestedingsovereenkomst heeft met de derde. Dit kan effect hebben op de kwaliteit van de dienstverlening aan consumenten. Er is mijns inziens dus sprake van onderbouwde nut en noodzaak.
Net als in het advies van de ATR, is ook in consultatiereacties naar voren gekomen dat kleine dienstverleners niet in staat zouden zijn om contracten met grote IT-dienstverleners in lijn te brengen met nieuwe verplichtingen. Dit punt zal ik meenemen bij het verwerken van de consultatiereacties en bij het nader bezien van de voorgestelde regels.
In de nota van toelichting bij het Wijzigingsbesluit is aangegeven dat de kosten voor het bijhouden van het uitbestedingsregister minimaal zullen zijn. De financiële dienstverlener hoeft uitsluitend bij te houden welke werkzaamheden aan wie zijn uitbesteed. Dit is verder vormvrij.
Deelt u de mening van het Adviescollege Toetsing Regeldruk dat de regeldrukkosten als gevolg van de uitbestedingsregels «niet verwaarloosbaar» zijn? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de regeldrukkosten voor het afsluiten van een schriftelijke overeenkomst met een derde partij aan wie werkzaamheden worden uitbesteed niet verwaarloosbaar zijn. Het sluiten van de schriftelijke overeenkomst met de derde is ingeschat op ongeveer 10 uur per uitbesteding. Indien een interne hoogopgeleide kennismedewerker de schriftelijke overeenkomst opstelt op basis van een uurtarief van € 54 dan bedragen de regeldrukkosten per uitbestedingsovereenkomst € 540 (€ 54 * 10). Het uurtarief van € 54 is gebaseerd op het Handboek Meting Regeldrukkosten van de rijksoverheid. Ongeveer 780 financiële dienstverleners (elf procent van 6.990 bemiddelaars) hebben volgens de AFM geen schriftelijke overeenkomst gesloten dus dit betekent dat naar verwachting de totale regeldrukkosten voor het aangaan van een overeenkomst € 421.000 (€ 540 * 780) zullen bedragen. Dat is niet verwaarloosbaar, maar voor het doel van goede financiële dienstverlening en goed toezicht mijns inziens wel te overzien.
Welke aanleiding heeft u om te geloven dat er momenteel te hoge hypotheken worden verschaft, gelet op de onderbouwing van het voorstel om de waarde van een hypotheek voortaan niet meer te berekenen op basis van de WOZ-waarde, maar op basis van een «modelmatige waardebepaling»?
Sinds medio 2021 richtsnoeren van de Europese Bankenautoriteit in werking zijn getreden, is het voor bancaire aanbieders van hypothecair krediet niet meer mogelijk om bij het verstrekken van hypothecair krediet enkel gebruik te maken van een modelmatige waardering, waaronder een waardebepaling op basis van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ).3 De richtsnoeren laten wel ruimte voor een zogenaamde hybride waardering. Dit betreft een taxatievorm waarbij een modelmatige waardering het uitgangspunt is, die vervolgens door een taxateur wordt beoordeeld en goedgekeurd. Indien de modelmatige waardering voldoende betrouwbaar is en aan bepaalde criteria voldoet, kan deze controle op afstand worden uitgevoerd. Een bezoek aan de woning is hierbij dus niet altijd noodzakelijk. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat ook voor de meeste niet-bancaire aanbieders van hypothecair krediet geldt dat zij de hybride waardering als minimale taxatievorm hanteren bij het verstrekken van hypothecair krediet en een WOZ-waarde in die situaties dus niet accepteren.
Mijn beeld is dus niet dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning omdat in de praktijk nauwelijks hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde. Het primaire doel van de voorgestelde aanpassing is het vastleggen van minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsmaatstaven voor geavanceerde statistische modellen, zodat consumenten in bepaalde situaties op verantwoorde wijze van de goedkopere hybride waardering gebruik kunnen maken en niet altijd gebonden zijn aan een volledige, duurdere taxatie op basis van een inspectie van de woning.
Heeft u in kaart gebracht wat de effecten zijn van het gebruik van de «modelmatige waardebepaling» op het verstrekken van hypotheken aan starters en middengroepen?
Het gebruik van hybride waarderingen bij hypotheekverstrekking is sinds enkele jaren standaardmarktpraktijk. De voorgestelde minimale betrouwbaarheids- en nauwkeurigheidsnormen voor geavanceerde statistische modellen zijn thans opgenomen in het Reglement Hybride waardering 2024 van het Nederlands Register voor Vastgoedtaxateurs (NRVT), de toezichthouder op register-taxateurs.4 Met de voorgestelde normen komt meer ruimte voor het gebruik van de hybride waardering voor huishoudens zoals starters en middengroepen ten opzichte van de oorspronkelijke normen zoals die in 2021 door het NRVT zijn bepaald. Zo zijn huishoudens dus minder vaak afhankelijk van een volledige taxatie. Omdat de voorgestelde wijzigingen geen negatieve impact hebben op het verstrekken van hypotheken aan starters, middengroepen en andere groepen, heb ik vooraf geen analyse uitgevoerd naar de effecten van de voorgestelde wijzigingen.
Klopt het dat mensen die een woning kopen door dit systeem gedwongen worden een taxatierapport te laten maken? Zo ja, wat zijn de financiële gevolgen voor deze woningzoekenden?
Voor het afsluiten van hypothecair krediet is het sinds jaar en dag verplicht om een taxatierapport op te laten maken. Dat betekent echter niet dat consumenten dus altijd moeten kiezen voor een volledige taxatie op basis van een inspectie van de woning. In veel situaties kunnen consumenten kiezen voor een hybride waardering: een betrouwbare taxatie tegen lage(re) kosten en een korte doorlooptijd.
Goede en betrouwbare taxaties zijn essentieel voor het goed kunnen functioneren van de woningmarkt. Een goede en objectieve taxatie geeft kopers enerzijds inzicht in de waarde van hun bezit of beoogde aankoop en behoedt hen ervoor om meer te lenen dan verantwoord is. Anderzijds draagt een taxatie bij aan het kunnen maken van een juiste inschatting van kredietrisico’s door financiële instellingen (c.q. het voorkomen van overwaarderingen), wat belangrijk is voor de financiële stabiliteit en het vertrouwen in de financiële sector.
Waarom bent u in het bijzonder van mening dat de huidige verlening van hypotheken op basis van de WOZ-waarde leidt tot te hoge hypotheken die worden verschaft, zeker gelet op de leennorm van maximaal 90% van de gebruikte WOZ-waarde en de stijgende huizenprijzen?
In het antwoord op vraag 7 heb ik toegelicht dat mijn beeld niet is dat op dit moment te hoge hypotheken worden verstrekt op basis van de WOZ-waarde van een woning, omdat de meeste kredietaanbieders sinds enkele jaren voor het afsluiten van een hypothecair krediet geen WOZ-waarde van de woning accepteren.
Bent u van mening dat een modelmatige waardebepaling grotendeels zal plaatsvinden aan de hand van de criteria die nu ook gelden voor waardebepaling op basis van WOZ-waarde? Zo ja, levert een modelmatige waardebepaling dan niet ongeveer hetzelfde bedrag aan hypotheek voor de consument op waardoor te hoge hypotheken nog steeds niet worden voorkomen? Zo nee, op basis van welke criteria denkt u dat modelmatige waardebepaling vormgegeven gaan worden?
Zoals eerder toegelicht heeft de voorgestelde wijziging niet te maken met overwegingen rondom de hoogte van een hypotheek.
Het klopt dat een modelmatige waardebepaling en een waardebepaling op basis van de WOZ-waarde deels tot stand komen op basis van dezelfde criteria. In de kern wordt de waarde van een woning bij beide taxatievormen berekend door de te taxeren woning te vergelijken met vergelijkbare woningen in de buurt die ongeveer tegelijk zijn verkocht. In zekere zin is een WOZ-waarde dus ook een modelmatig bepaalde waarde van een woning. Een belangrijk verschil tussen een hybride waardering, waar een modelmatige waardebepaling aan ten grondslag ligt, en een waardebepaling op basis van de WOZ is dat een modelwaarde op elk gewenst moment kan worden afgegeven terwijl de WOZ-waarde altijd wordt gepeild op 1 januari van het voorgaande jaar. Hierdoor is een WOZ-waarde minimaal één en maximaal twee jaar oud waardoor de WOZ-waarde meestal minder accuraat en betrouwbaar is dan een hybride waardering.
Het bericht ‘Minister Van Hijum (NSC) kraakt plan pensioenreferendum van zijn eigen partij: kritisch advies in concept-brief’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Haage , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Don Ceder (CU) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister van Hijum (NSC) kraakt plan pensioenreferendum van zijn eigen partij: kritisch advies in concept-brief»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Kunt u bevestigen dat deze berichtgeving klopt, en kunt u onderliggend advies zo snel mogelijk openbaar maken?
Er zijn de afgelopen tijd verschillende ambtelijke concepten van de kabinetsreactie geweest. Aan de hand van die concepten vorm ik mijn bestuurlijke oordeel als Minister. Dat oordeel zal ik met de Kamer delen.
Zodra ik de kabinetsreactie op het amendement naar uw Kamer stuur, zullen, conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's2, ook de onderliggende nota’s openbaar worden gemaakt die zijn gebruikt bij de besluitvorming.
Kunt u de tijdlijn van dit advies schetsen, waaruit in ieder geval duidelijk wordt wanneer het advies op uw bureau lag?
De tijdlijn van de nota’s volgt uit de stukken die bij de kabinetsreactie openbaar zullen worden gemaakt.
Herinnert u zich dat de indieners van deze Kamervragen u eerder verzocht hebben alle stukken die raken aan dit dossier, inclusief toekomstige stukken, zo snel mogelijk openbaar te maken?2 Kunt u toelichten waarom dit niet gebeurd is?
Conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s worden de onderliggende nota’s openbaar zodra een definitief kamerstuk, door mij geaccordeerd en ondertekend, naar uw Kamer wordt gezonden. Het is voor een goed bestuur maar ook voor transparantie en verantwoording van belang dat alle relevante afwegingen inzichtelijk en navolgbaar zijn. Tegelijkertijd is van belang dat ambtenaren open kunnen adviseren en vrijelijk met bewindspersonen van gedachten te kunnen wisselen, zonder dat dit direct in de openbaarheid gebeurt. Dit komt een zorgvuldig besluitvormingsproces ten goede. Daarom worden de adviezen niet eerder openbaar dan nadat een bestuurlijke keuze over de inhoud van de brief is gemaakt.
Zou u alle achterliggende stukken en adviezen (van alle betrokken ministeries) die gerelateerd zijn aan dit advies alsnog openbaar willen maken?
Op 17 maart jl. heb ik u de door mij ontvangen zienswijzen en adviezen over het amendement toegestuurd.4 Alle onderliggende departementale nota’s van SZW en van Financiën die zijn gebruikt bij de besluitvorming, zullen tegelijk met de kabinetsreactie openbaar worden gemaakt.
Zou u alle overige nieuwe stukken en adviezen die er bestaan over het amendement Joseph c.s., dus inclusief alle stukken die gaan over de risico’s voor het pensioenstelsel, evenals de stukken over de risico’s wat betreft de financiële gevolgen en het EMU-saldo van het amendement, ook openbaar willen maken?
Alle relevante stukken die aan de kabinetsreactie op het amendement ten grondslag liggen, zullen gelijktijdig openbaar worden gemaakt.
Zou u alle toekomstige stukken en adviezen die raken aan bovenstaande verzoeken ook zo snel mogelijk daadwerkelijk openbaar willen maken?
Zou u, op basis van artikel 68 uit de Grondwet, de bovengenoemde stukken uiterlijk aanstaande dinsdag openbaar willen maken?
Ik zal de kabinetsreactie, met daarbij alle relevante stukken die daaraan ten grondslag liggen, naar uw Kamer te sturen vóór de plenaire behandeling van de Wijziging van de Pensioenwet in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (36.578).
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de grote datalekken bij verschillende ministeries? Zo ja, wanneer bent u geïnformeerd over deze datalekken en bij welke ministeries zijn deze geconstateerd?1
Ja. We zijn op 10 april op de hoogte gebracht, nadat het lek was gemeld in de media. Het lek is geconstateerd bij alle ministeries.
Klopt de berichtgeving dat deze datalekken een «privacyprobleem» betreffen en kunt u deze gebruikte term definiëren alsook verklaren waarom er bij de constatering dat het om een privacyprobleem ging niet direct geschakeld werd met de Autoriteit Persoonsgegevens?
Ja, het lek raakt de privacy van ambtenaren. Ambtenaren moeten zich veilig voelen om hun werk te kunnen doen, zonder daar in persoon op aangesproken te worden. Dit lek maakt het in sommige gevallen mogelijk om individuele ambtenaren te relateren aan bepaalde documenten. Dat is onwenselijk. Er is door de getroffen ministeries een eerste melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Door BZK-VRO is op 8 april een gemeenschappelijke melding gedaan, mede namens VWS, J&V, A&M, EZ, KGG en LVVN. Deze melding is later aangevuld met OCW en I&W. De andere ministeries hebben zelfstandig melding gedaan. Na afronding van het onderzoek zullen de meldingen aangevuld worden;
Welke informatie is er vrijgekomen als gevolg van deze datalekken en bevat deze informatie ook persoonsgegevens?
Het gaat om persoonsgegevens die zijn opgenomen in de metadata van een deel van de gepubliceerde documenten (onder andere Kamerbrieven en beslisnota’s) van de Rijksoverheid. Het gaat bijvoorbeeld om de namen van ambtenaren of hun gebruikersnaam en in een beperkt aantal gevallen een telefoonnummer.
Welke maatregelen zijn getroffen om deze datalekken tegen te gaan en is daarmee erger voorkomen?
De volgende maatregelen zijn getroffen:
In de meeste gevallen zijn dit soort maatregelen voldoende om de gevolgen van een datalek te beperken. Echter, in dit geval gaat het om een actief lek dat al breed bekend is vanwege de berichten hierover in de media. De gevolgen hiervan kunnen we op dit moment niet goed overzien. Ik wil daarom nogmaals benadrukken dat ik het zeer betreur dat deze informatie voortijdig naar buiten is gekomen.
Zijn er aanwijzingen dat het gaat om een statelijke actor?
Nee, dit datalek is niet veroorzaakt door statelijke actoren. Het datalek is ontstaan doordat de metadata voor publicatie niet goed is ontdaan van de gegevens die zijn beschreven in het antwoord op vraag 3.
Calamiteitenroutes in Zeeland |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de enorme vertragingen op het Zeeuwse wegennet door recente afsluitingen van de Vlaketunnel (A58)?1
In onderstaande tabel zijn de geregistreerde afsluitingen weergegeven. Deze zijn geteld per rijrichting (van Bergen op Zoom tot Vlissingen). Er is onderscheid gemaakt tussen het geplande en ongeplande sluitingen. Rijkswaterstaat voert gepland onderhoud uit om de veiligheid, betrouwbaarheid en werking van de infrastructuur te waarborgen. Gepland onderhoud bij de Vlaketunnel en A58 vindt in de meeste gevallen plaats in de avonduren, zodat de hinder voor de weggebruiker tot een minimum wordt beperkt. Tijdens het onderhoud worden installaties gecontroleerd, systemen getest en eventuele defecten gerepareerd.
Ongeplande sluitingen zijn het gevolg van incidenten zoals de technische storing op 8 en 9 april. Ongeplande sluitingen bij de Vlaketunnel en A58 zijn doorgaans binnen het kwartier verholpen. In extreme gevallen, zoals op 8 en 9 april, kunnen deze sluitingen meerdere uren duren.
Jaar
Aantal
Gepland Vlaketunnel
Ongepland Vlaketunnel
Gepland A58
Ongepland A58
2020
17
0
4
0
13
2021
28
0
1
3
24
2022
86
14
7
21
44
2023
73
14
2
14
43
2024
103
22
6
24
51
20251
37
8
12
1
16
t/m 10 april 2025
Kunt u aangeven hoe vaak in de afgelopen vijf jaar sprake was van tijdelijke afsluitingen van het Zeeuwse deel van de A58 in het algemeen en van de Vlaketunnel in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat adequate calamiteitenroutes voor Zeeland van groot belang zijn, gelet op de eilandenstructuur en de aanwezigheid van een kerncentrale en een industriecluster?
Ja, het is belangrijk dat er adequate calamiteitenroutes zijn en dat mensen in geval van calamiteiten Zeeland kunnen verlaten. Naast de A58 wordt Zeeland via de N57, N59 en de N62 ontsloten.
Kan bij stremmingen en calamiteiten een uitzondering gemaakt worden op het huidige verbod op tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis, inclusief het realiseren van bijbehorende doorsteekmogelijkheid, snelheidsbeperkingen en toezicht/verkeersbegeleiding? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Tunnelwet is tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis in Nederland om veiligheidsredenen niet toegestaan. De veiligheidssystemen zoals camera’s, de inrichting van vluchtroutes, de ventilatie en rookafvoersystemen en het calamiteitenbestrijdingsplan bij de Vlaketunnel (opgesteld in overleg met de Veiligheidsregio Zeeland) zijn ook niet ingericht op tweerichtingsverkeer in één tunnelbuis.
Is de veronderstelling juist dat Europese regelgeving ruimte biedt voor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis bij stremmingen en calamiteiten?
Dat is juist, alleen zoals ook in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, zijn de veiligheidssystemen volgens de Nederlandse Tunnelwet ingericht, waardoor tweerichtingsverkeer in een tunnelbuis niet is toegestaan. In het hoogbelaste Nederlandse wegennetwerk zijn, naast de Europese regelgeving, extra verscherpingen in de nationale tunnelwetgeving doorgevoerd om de veiligheid van de weggebruiker te borgen.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van de verkeersbegeleiding tijdens stremmingen en calamiteiten?
Rijkswaterstaat werkt intensief samen met de provincie Zeeland om de verkeersbegeleiding, mede bij calamiteiten, waar nodig te verbeteren. Er is maandelijks overleg waarbij alle incidenten besproken worden. In het geval van tunnels (waaronder de Vlaketunnel) zijn calamiteitenscenario’s opgesteld en wordt per incident geëvalueerd of het scenario goed is ingezet en welke verbetermogelijkheden er zijn. Vervolgens worden deze uitgewerkt en aangepast.
Welke mogelijkheden ziet u voor meer decentrale verkeersbegeleiding in een kwetsbaar gebied als Zeeland, zodat lokale kennis beter benut kan worden?
De verkeersbegeleiding wordt door Rijkswaterstaat centraal uitgevoerd. Hiermee wordt op landelijk niveau de uniformiteit en continuïteit van de processen gewaarborgd, evenals de benodigde kennis en opleidingen. Hierbinnen wordt nauw samengewerkt met de regio, die lokale kennis van objecten en netwerken inbrengt. Door de landelijke verkeersbegeleiding worden ook de kosten en de bedrijfscontinuïteit beter beheerd.
Wordt samen met de provincie Zeeland gekeken naar verbetering van calamiteitenroutes, zoals aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289)?
In het Bestuurlijk Overleg MIRT van 2021 hebben het Rijk en de regio’s, in het kader van hinderaanpak, een generieke landelijke afspraak gemaakt om het verkeersmanagement een extra impuls te geven. Hieronder vallen mede de calamiteitenroutes. Zo zijn de Zeeuwse regelscenario’s voor uitwijkroutes onlangs geactualiseerd. Ook werkt het Rijk samen met de regio’s aan de verdere uitbouw en professionalisering van de organisatie voor regionaal hinderbeheer, genaamd «Zeeland Bereikbaar», die dit jaar en volgend jaar haar beslag krijgt. Er zijn geen voornemens te kijken naar aanvullende aansluitingen op de oude Rijksweg (N289).
Welke mogelijkheden ziet u om met bijvoorbeeld snelheids- en andere verkeersbeperkende maatregelen en extra toezicht langer gebruik te kunnen maken van tunnelbuizen op cruciale verbindingsroutes, zoals de Vlaketunnel? Biedt de Tunnelwet hier voldoende ruimte voor?
Een veilig gebruik van tunnels heeft de hoogste prioriteit. De Tunnelwet biedt ruimte om in geval van calamiteiten tunnelbuizen open te houden met verkeersbeperkende maatregelen, zoals het opleggen van een snelheidsbeperking of het buiten gebruik stellen van een rijbaan. Extra toezicht door weginspecteurs en/of hulpdiensten zijn hierbij cruciaal. Indien deze maatregelen ontoereikend zijn om de veiligheid van weggebruiker te garanderen, wordt de tunnelbuis afgesloten. Dit geldt eveneens voor cruciale verbindingsroutes.
Op welke wijze wordt het belang van adequate calamiteitenroutes meegenomen in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het bericht 'Beroepsorganisatie NBA staakt jacht op frauderende accountants' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) haar pogingen staakt om ernstige gevallen van examenfraude onder accountants via het tuchtrecht aan te pakken, vanwege een gebrek aan medewerking van grote accountantskantoren?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht in dit soort gevallen een essentieel instrument is om de integriteit en het vertrouwen in de accountancysector te waarborgen?
Het wettelijk tuchtrecht is een belangrijk instrument om vermeend gebrek aan integriteit bij accountants te kunnen laten sanctioneren. Niet-integer handelende accountants die zich niet hoeven te verantwoorden voor de tuchtrechter doen af aan het vertrouwen in de accountancysector.
Hoe beoordeelt u de situatie waarin de beroepsorganisatie onvoldoende mogelijkheden heeft om tuchtrechtelijke maatregelen te nemen tegen frauderende accountants?
Het is onwenselijk als de beroepsorganisatie geen bevoegdheid heeft om de nodige inlichtingen in te winnen om te achterhalen of er accountants zijn jegens wie zij een klacht aanhangig wil maken bij de Accountantskamer. Dit bemoeilijkt het dat de beroepsorganisatie haar wettelijke taak uitoefent om zorg te dragen voor de eer van de stand van de beroepsgroep. Zie voor mijn beeld van de situatie het antwoord op de volgende vraag.
Hoe beoordeelt u het feit dat dit mede komt door de beperkte medewerking van de betrokken grote accountantskantoren?
Accountantsorganisaties zijn niet bereid noodzakelijke gegevens aan de NBA te verstrekken. Zij gaven aan dat zij door privacyregelgeving en arbeidsrechtelijke bepalingen worden belemmerd om namen door te geven aan de NBA van ernstige gevallen van examenfraude. Daarnaast hebben accountantsorganisaties aangegeven dat de NBA jegens hen geen grondslag heeft om een zogeheten incidentenonderzoek te beginnen.2 Op basis van deze twee posities van accountantsorganisaties stel ik vast dat de beroepsorganisatie niet in staat is om de nodige inlichtingen in te winnen om te achterhalen of er accountants zijn jegens wie zij een klacht aanhangig wil maken bij de Accountantskamer.
Heeft u zelf inzicht in hoeveel gevallen van examenfraude er zijn en hoeveel accountants er rondlopen met onrechtmatig verkregen titels?
Het meest concrete inzicht dat ik heb is gebaseerd op een openbare publicatie. Uit het rapport van 10 april 2024 van de Public Company Accounting Oversight Board (PCAOB) over KPMG Nederland maak ik op dat het daar om «honderden» gevallen van gepleegde ongeoorloofde deling van antwoorden gaat.3 Er zou sprake zijn van wijdverbreide examenfraude, aldus de PCAOB. Er is geen direct verband tussen het plegen van examenfraude en de rechtmatigheid van de titel van de accountant.
Zelf vind ik het als systeemverantwoordelijke vooral belangrijk dat de beroepsorganisatie het door haar gewenste inzicht kan krijgen. Daartoe bereid ik momenteel een onderzoek voor van het stelsel van beroepsreglementering. Dit stelsel heeft als doel om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen, als voorwaarde voor kwalitatief goede accountantscontrole. In dat stelsel is de beroepsorganisatie een belangrijke schakel. Dit jaar zal ik laten onderzoeken of haar huidige taken, in relatie tot haar huidige bevoegdheden, nog steeds toereikend zijn om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen in het licht van het publiek belang van het werk van de accountant.
Wat doet dit met de status en de betrouwbaarheid van het beroep van accountant in Nederland?
De examenfraude, in de vorm van het ongeoorloofd delen van antwoorden op examenvragen, toont een gebrek aan integriteit aan van de betreffende accountants. Dit ondermijnt het vertrouwen in accountants, waarvan ook de goedwillende meerderheid van de accountants die deze fraude niet heeft gepleegd helaas last ondervindt.
Welke stappen onderneemt u om grote accountantskantoren tot de orde te roepen?
Ik zie het gebrek aan mogelijkheden voor de NBA om tuchtrechtelijke opvolging te geven aan de geconstateerde examenfraude als een signaal van een mogelijk gebrek in het stelsel van beroepsreglementering. Op dit moment bereid ik een onderzoek voor naar het stelsel van beroepsreglementering. Dit stelsel heeft als doel om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te bevorderen, als voorwaarde voor kwalitatief goede accountantscontrole. In dat stelsel is de beroepsorganisatie een belangrijke schakel. Dit jaar zal ik daarom laten onderzoeken of NBA's huidige taken, in relatie tot haar huidige bevoegdheden, nog steeds toereikend zijn om de kwaliteit van een goede beroepsuitoefening te borgen. Mocht een aanpassing van de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de beroepsorganisatie nodig blijken omdat zij onvoldoende middelen heeft om op te kunnen treden tegen accountants, dan zal ik maatregelen nemen.
Welke verantwoordelijkheid is daarbij weggelegd voor de AFM en de NBA?
De AFM heeft – net als de PCAOB die in dit geval sancties heeft opgelegd – de taak het wettelijk toezicht uit te oefenen op de naleving van de regels door accountantsorganisaties in het kader van de wettelijke controle, waaronder de eisen inzake beheerste en integere bedrijfsvoering. Deze moeten leiden tot processen en maatregelen binnen accountantsorganisaties die niet-integer gedrag voorkomen. De AFM heeft eind 2022 bij alle zes accountantsorganisaties die organisaties van openbaar belang mogen controleren aangedrongen op diepgravende onderzoeken. Daarnaast heeft de AFM in een brief van 2 december 2024 aan reguliere vergunninghouders de verwachting uitgesproken dat zij signalen van examenfraude onderzoeken, en maatregelen nemen ter voorkoming van oorzaken van examenfraude. Het betreft hier echter door individuele accountants gepleegde examenfraude. De NBA is de wettelijke beroepsorganisatie van accountants en heeft de taak om toe te zien op de eer van de stand en de kwaliteit te bevorderen van de beroepsuitoefening.
Hoe wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen de collectieve verantwoordelijkheid van een accountantskantoor ten opzichte van de individuele verantwoordelijkheid van een accountant om niet mee te gaan in dergelijke, mogelijk door het kantoor gedoogde, fraude?
Een accountantsorganisatie, dat wil zeggen degenen die (mede)verantwoordelijk zijn voor het dagelijks beleid (het bestuur) en de interne toezichthouders, heeft de verantwoordelijkheid om integer gedrag te organiseren en te bevorderen. In opzet, bestaan en werking moeten alle interne processen en maatregelen ervoor zorgen dat accountants zich integer gedragen. De individuele accountant heeft de verantwoordelijkheid om zich te allen tijde te gedragen naar de letter en de geest van de Verordening Gedrag- en Beroepsregels Accountants (VGBA) van de NBA, zoals de accountant heeft bevestigd in de beroepseed. In deze verordening staan de fundamentele beginselen en gedragsregels waaraan accountants zich dienen te houden.
Acht u het wenselijk dat er een lacune bestaat in de huidige wetgeving waardoor de NBA en/of de AFM niet in staat zijn om voldoende effectief op te treden tegen dergelijke misstanden binnen de accountancysector?
Ik vind het onwenselijk als een beroepsorganisatie, die tot taak heeft de naleving van de VGBA te bevorderen, niet (voldoende) is toegerust om op te treden tegen die accountants, die zich niet hebben gedragen zoals de VGBA voorschrijft. Dit toont des te meer het belang aan om dit jaar te onderzoeken hoe de verantwoordelijkheden en taken doeltreffend kunnen worden belegd en met passende bevoegdheden. Tegelijkertijd is er wel opgetreden tegen de betrokken accountantsorganisaties; de PCAOB heeft boetes uitgedeeld en de AFM houdt intensief toezicht.
Bent u voornemens om in het lopende wetgevingstraject Accountancy maatregelen te treffen die de NBA meer bevoegdheden geeft om tuchtrechtelijke stappen te ondernemen in gevallen van examenfraude? Zo ja, hoe zien deze maatregelen eruit, zo nee, waarom niet?
Het lopende wetgevingstraject Wijzigingswet accountancysector heeft tot doel om de kwaliteit te verhogen van de wettelijke controle. Dat wetgevingstraject ziet daartoe op accountantsorganisaties. Dit doel is een ander doel dan dat van de beroepsorganisatie, die de taak heeft zorg te dragen voor goede beroepsuitoefening door accountants. Of de beroepsorganisatie daartoe passende taken en bevoegdheden heeft vergt onderzoek. Dit onderzoek laat ik dit jaar uitvoeren. Mocht een aanpassing van de verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de beroepsorganisatie nodig blijken omdat zij onvoldoende middelen heeft om op te kunnen treden tegen accountants, dan zal ik maatregelen nemen.
Bent u bereid om te inventariseren welke wetswijzigingen nodig zijn om ervoor te zorgen dat de NBA en/of AFM over voldoende middelen en bevoegdheden beschikken om effectief op te treden tegen fraude en andere ernstige misstanden binnen de accountancysector?
Ik begin met het onderzoek naar de mate waarin het stelsel van beroepsreglementering zijn doel treft van een kwalitatief goede beroepsuitoefening. Indien het blijkt dat het stelsel van beroepsreglementering niet of in onvoldoende mate bijdraagt aan een kwalitatief goede beroepsuitoefening zal ik verdere maatregelen nemen.
Wanneer kunt u de resultaten van deze inventarisatie met de Kamer delen?
Ik zal met uw Kamer de resultaten delen van het onderzoek van de doeltreffendheid van het stelsel van beroepsreglementering. Ik zal uw Kamer dit jaar informeren over de voortgang van dit onderzoek.