De detentie van mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() ![]() |
Is het u bekend dat de Colombiaanse mensenrechtenverdediger Inés Estela Pérez Arregoces woensdag 11 juni bij aankomst op Schiphol meer dan 20 uur is vastgehouden door de Nederlandse grensautoriteiten, en op donderdag 12 juni op een vliegtuig is uitgezet?
Ja, ik ben bekend met deze individuele casus.
Is het u bekend dat mevrouw Pérez Arregoces in Nederland was om te spreken op de Universiteiten van Utrecht en Wageningen en dat zij onderweg was naar Genève om daar te spreken bij de Verenigde Naties (VN) over mensenrechtenschendingen en milieuschade?
Ik kan, ook in verband met privacyoverwegingen, niet ingaan op de individuele omstandigheden van dit geval. In algemene zin kan ik aangeven dat iedere onderdaan van een derdeland die Nederland en daarmee het Schengengebied tracht in te reizen, moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode. Deze zijn onder meer het helder kunnen aantonen van het reisdoel, en het beschikken over voldoende middelen van bestaan voor de duur en het doel van de reis. Indien naar het oordeel van de Koninklijke Marechaussee een vreemdeling niet aan deze voorwaarden voldoet, kan de vreemdeling de toegang geweigerd worden. Een vreemdeling kan in bezwaar gaan tegen de toegangsweigering.
Het is aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de weigering en de individuele omstandigheden van het geval. Ook kan een spoedvoorziening worden aangevraagd. Daarnaast hecht ik eraan te verhelderen dat een toegangsweigering op grond van artikel 6 van de Schengengrenscode geen aanhouding betreft.
Op welke juridische gronden is mevrouw Pérez Arregoces aangehouden? Klopt het dat mevrouw Pérez Arregoces reisde met een geldig paspoort en officiële uitnodigingen, maar dat zij bij aankomst in Amsterdam desondanks werd onderworpen aan langdurige grenscontrole, fouillering en ondervraging, en vervolgens is vastgehouden op basis van twijfel over haar financiële draagkracht, terwijl zij dit kon weerleggen met een officiële brief waarin werd bevestigd dat alle kosten werden gedekt door Europese niet-gouvernementele organisatie (ngo's)?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de aanhouding van een mensenrechtenverdediger op basis van een verdenking dat hij of zij zich niet financieel kan onderhouden, zich tot internationale verplichtingen rondom bescherming van mensenrechtenverdedigers?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat zij meer dan 20 uur vast is gehouden, en vele uren moest wachten voordat er een tolk of juridische bijstand werd aangeboden? Klopt het dat zij is onderworpen aan intimidatie en schendingen van privacy, zoals het ontzeggen van de mogelijkheid om de toiletdeur te sluiten?
Ook bij de beantwoording van deze vragen geldt dat ik niet in kan gaan op de individuele omstandigheden van een geval. In algemene zin geldt dat bij mogelijke grensweigeringen het streven is dat de grenswachter dit proces binnen een termijn van 6 uur volledig afrondt. Er kan enige tijd overheen gaan tot de Koninklijke Marechaussee een weloverwogen besluit neemt, want de vreemdeling wordt gehoord – indien nodig middels een tolk –, gewezen op zijn of haar rechten en plichten, en krijgt meerdere kansen om aan te tonen dat hij of zij aan de voorwaarden van artikel 6 van de Schengengrenscode voldoet.
Als wordt besloten om een persoon aan de grens te weigeren, dan wordt vervolgens ingezet op een zo spoedig mogelijke terugkeer van de vreemdeling. Op luchthaven Schiphol geldt dat de vreemdeling tot aan vertrek wordt geacht in de internationale lounge te verblijven. De vreemdeling kan zich binnen de internationale lounge vrij bewegen, en heeft toegang tot de aanwezige faciliteiten. In de meeste gevallen volstaat een beschikking in de internationale lounge, in bijzonder als het vertrek snel gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, dan kan de vreemdeling op grond van artikel 6, lid 1 of artikel 6 lid 1 en 2 van de Schengengrenscode in grensdetentie worden geplaatst.
In het geval dat een individu niet tijdig wordt geholpen met vertaling en juridische bijstand, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder nationale wetgeving en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)?
Zie antwoord vraag 5.
In het geval dat een individu niet toegestaan wordt zijn of haar toiletdeur te sluiten, hoe rijmt dat met de rechten die een individu heeft onder de Schengengrenscode dat «grenscontroles moeten worden uitgevoerd met volledige eerbiediging van de menselijke waardigheid»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe zorgt uw ministerie ervoor dat grenscontroles bij Schiphol proportioneel, transparant en met respect voor fysieke integriteit, privacy en fundamentele rechten van mensenrechtenverdedigers verlopen, zeker bij internationale bijeenkomsten zoals de VN-conferentie in Genève?
Er gelden op grond van de Schengengrenscode geen andere toegangsvoorwaarden voor onderdanen van derdelanders die zich inzetten voor de verdediging van mensenrechten. Een vreemdeling kan in bezwaar tegen de toegangsweigering. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de toegangsweigering en de individuele omstandigheden van het proces om tot die weigering te komen.
Welke concrete maatregelen neemt u om te waarborgen dat buitenlandse mensenrechtenverdedigers die Nederland bezoeken in het kader van hun werk tijdig toegang krijgen tot juridische bijstand, tolkdiensten en heldere informatie over hun rechten tijdens grenscontroles en detentie, zodat zij hun werk niet onnodig worden belemmerd?
Ik zie geen aanleiding om tot beleidswijzigingen of gewijzigde werkinstructies over te gaan. Ik heb er het volste vertrouwen in dat de Koninklijke Marechaussee in staat is om op rechtmatige en professionele wijze het proces van een toegangsweigering kan volbrengen, waarin iedere vreemdeling – ongeacht de specifieke inhoud van het reisdoel – middels een tolk in zijn of haar eigen taal gehoord wordt en zowel mondeling als middels een toegankelijke folder gewezen wordt op zijn of haar rechten en plichten. Een vreemdeling kan een toegangsweigering aanvechten bij de rechter. Het is dan aan de rechter om te oordelen over de rechtmatigheid van de beslissing en de individuele omstandigheden van het proces.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
Ik heb deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het artikel «Voortrekker Nederland blijk fors achter te lopen met voorbereidingen Migratiepact» van Trouw en het daarin benoemde rapport van de Europese Commissie?1
Ja
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie dat Nederland achterloopt met de invoering van de migratie-afspraken uit het Europese Asiel- en Migratiepact (het Pact)?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in meerdere onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een vermindering van de instroom en het bevorderen van uitstroom en vertrek. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Kunt u een toelichting geven op welke vlakken Nederland achterloopt op de invoering van het Pact en daarbij aangeven wat hiervan de oorzaak is geweest?
In de voortgangsrapportage geeft de Europese Commissie aan waar de Commissie en de lidstaten staan in het implementatietraject, wat goed gaat en waar lidstaten nog voor uitdagingen staan. Nederland wordt meerdere keren in het rapport genoemd, bijvoorbeeld als een van de drie lidstaten die reeds nationale wetgeving in voorbereiding van parlementaire behandeling heeft, als lidstaat die de adequate capaciteit voor de grensprocedure tijdig op orde heeft, en als lidstaat met best practicesvoor een efficiënt terugkeersysteem. Voor Nederland worden ook de uitdagingen in het Nederlands opvanglandschap specifiek genoemd. De Commissie ziet dat daar structurele oorzaken aan ten grondslag liggen, zoals de krapte op de woningmarkt. In de voortgangsrapportage spreekt de Europese Commissie over uitstaande acties en niet een tijdschema waar Nederland niet mee in de pas zou lopen.
Kunt u de tijdlijn «implementatie migratiepact Nederland 2025–2026» van een update voorzien aan de hand van vertragingen in het proces en deze de Kamer toesturen?
In antwoord op de motie van leden Rajkowski en Podt, die vraagt om periodiek geïnformeerd te worden over de stand van zaken rondom het Asiel- en Migratiepact, heeft u op 25 juni jl. een brief ontvangen over de voortgang van de implementatie.
Hoe gaat u als demissionair Minister zorgdragen voor de implementatie van het Pact?
De verordeningen van het Europees Asiel- en Migratiepact zijn per juni 2026 van toepassing. De implementatie gaat in deze demissionaire periode voortvarend door.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland momenteel invulling geeft aan de stelling van de Europese Commissie dat lidstaten hun daadwerkelijke opvangcapaciteit op orde moeten brengen, zodat zij beter kunnen inspelen op fluctuaties in migratiestromen? Kunt u daarbij ook ingaan op het structurele gebruik van nood- en crisisopvanglocaties?
Het COA zet zich dagelijks in om de opvangcapaciteit te vergroten. Daarin wordt nauw samengewerkt met het departement. Gelijktijdig zet het kabinet in op instroombeperkende en uitstroombevorderende maatregelen waarmee de noodzaak voor extra opvangcapaciteit op termijn vermindert. Het is al langer de doelstelling van het kabinet om het aandeel nood- en crisisopvanglocaties te reduceren. Daartoe wordt waar mogelijk ingezet op het langjarig duurzaam vastleggen van locaties bij nieuwe of verlenging van bestuursovereenkomsten. Bovendien zet het kabinet in op goede implementatie van het Asiel- en Migratiepact in de hele EU, ook aan de buitengrenzen. Met name de versnelde procedures voor kansarme asielverzoeken aan de buitengrenzen en een beter Dublin-systeem bieden handvatten voor het verminderen van migratie naar Nederland en op die manier ook tot vermindering van druk op de opvang.
In hoeverre acht u de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen, die inzet op flexibele asielopvang en de mogelijkheid tot op- en afschalen van opvangcapaciteit, beter aansluitend bij de doelstellingen van het Europese Migratie- en Asielpact dan de voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel?
De visie beschreven in de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen (hierna: de Uitvoeringsagenda) heeft rekening gehouden met het EU Asiel- en Migratiepact. De voorgestelde Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel zijn eveneens in lijn met de Uitvoeringswet van het EU Asiel- en Migratiepact opgesteld. Alle drie de wetten zijn gericht op het ontlasten van de asielketen en het beperken van de instroom. De inzet op flexibel op- en afschalen, voortkomend uit de Uitvoeringsagenda flex, maakt het bovendien mogelijk efficiënt in te spelen op de benodigde opvangcapaciteit.
Vindt u het zorgelijk dat Nederland achterloopt met de implementatie van het Pact, terwijl het zich juist heeft gecommitteerd als testland om vroegtijdig ervaring op te doen met het invoeren en onderhouden van de veranderingen? Zeker nu deze test al voor het najaar van 2025 gepland staat?
In antwoord 2 heb ik uitgelegd dat Nederland op schema ligt. Met het oog op de gebrekkige naleving van de huidige EU-asielafspraken door meerdere lidstaten heeft Nederland zich in de onderhandelingen over het Pact sterk ingezet voor meer waarborgen voor de monitoring, handhaving en naleving van de nieuw tot stand gekomen wetgeving. Een van de resultaten daarvan is een nieuw mandaat van het Europees Asielagentschap om een monitoringsmechanisme op de toepassing van het EU-asiel acquis in te stellen, dat bijvoorbeeld ook de Commissie in staat stelt om – als uiterste middel – in te grijpen als een lidstaat zijn verplichtingen niet naleeft
Daarom heeft Nederland zich, samen met Estland, opgeworpen om met het Europees Asiel Agentschap (EUAA) het nieuwe monitoringsmechanisme van het agentschap uit te testen. EUAA doet dat op basis van het nu bestaande gemeenschappelijke Europese asielstelsel (GEAS). De bevindingen van deze pilot worden door de EUAA uitgewerkt en zullen met Nederland worden gedeeld in de vorm van bevindingen. De exercitie zal door het EUAA ook gebruikt worden voor de omvorming van het monitoringsmechanisme naar de Pact-wetgeving, waarna elke lidstaat eens in de vijf jaar gemonitord zal worden.
Hoe beoordeelt u de zorgen van verschillende partijen in reacties op de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel over de grote druk die de versnelde implementatie van deze wetten legt op uitvoeringsinstanties in het licht van het feit dat diezelfde instanties momenteel al achterlopen met de implementatie van de regels uit het Pact?
In de voortgangsrapportage van de Commissie staan enkele aandachtspunten voor de Nederlandse implementatie voor de komende periode, maar staat niet dat de Nederlandse uitvoeringsdiensten achter zouden lopen met de implementatie. Dat is ook mijn beeld. Zoals hieronder wordt toegelicht in het antwoord op vraag 10, zijn zowel de Uitvoerings- en implementatiewet EU Asiel- en Migratiepact als de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel prioritair voor het kabinet, elk vanuit hun eigen achtergrond.
Kunt u beamen dat de invoering van de regels met betrekking tot het Pact prioriteit zouden moeten hebben over het versnelde invoeringstraject dat voorgesteld wordt in de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel en uw antwoord van een toelichting voorzien?
Het Pact omvat een fundamentele wijziging van het Europese asielstelsel, onder andere door het versterken van de Europese buitengrenzen via het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nieuwe regels moeten het Europese asielstelsel, inclusief het Dublinstelsel, beter laten functioneren en leiden tot onder andere meer grip op asielstromen naar de EU. De nieuwe regels gelden per 12 juni 2026. De tijdige invoering van de EU-wetgevingshandelingen van het Pact in het Nederlandse stelsel is dan ook een prioriteit van het kabinet. De nationale maatregelen uit de Asielnoodmaatregelenwet en de Wet invoering tweestatusstelsel hebben eveneens prioriteit van het kabinet vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen. Beide wetgevende trajecten hebben dus vanuit hun eigen achtergrond prioriteit.
Kunt u de bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Wanhoop groot in versterkingsgebied: fouten in zeker 213 versterkingsdossiers' |
|
Julian Bushoff (PvdA), Sandra Beckerman (SP) |
|
van Marum |
|
![]() ![]() |
Kent u het onderzoek van Pointer waarin zij in slechts acht weken fouten ontdekten in 213 versterkingsdossiers?1
Ja, ik ken dit onderzoek.
Erkent u dat er zowel grote fouten worden gemaakt in rapporten die bepalen of een huis veilig is als bij de uitvoering?
Dit vraagt om enige nuancering. Ik zie de fouten die zijn gemeld bij Pointer en ik begrijp erg goed hoe frustrerend dit is voor bewoners. Om bewoners op grote schaal zekerheid te bieden heb ik ACVG gevraagd onafhankelijk onderzoek te doen naar de kwaliteit van beoordelingsrapporten. Ik heb uw Kamer op 23 juni jl.2 geïnformeerd over de eerste bevindingen daarvan. In haar onderzoek heeft het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) géén aanwijzingen voor onjuist beoordeelde adressen gevonden bij reguliere beoordelingen en beoordelingen in de typologieaanpak. Wel ziet ACVG dat in een aantal bezwaarprocedures het eindoordeel is aangepast van «op-norm» naar «niet-op-norm» en dat 5 dossiers vragen om nadere controle door NCG. Voor wat betreft de beoordelingen die zijn gedaan met de Praktijkaanpak 2.0 constateert ACVG dat berekeningsrapporten in het merendeel van gevallen ontbreken bij NCG, doordat die door ingenieursbureaus niet tot een rapport worden uitgewerkt. Ook heeft ACVG in onderliggende dossiers soms fouten geconstateerd, maar die hebben geen gevolgen voor het veiligheidsoordeel. Tegelijkertijd beoordeelt ACVG de kwaliteit van de technische rapporten bij zowel de reguliere beoordelingen als bij de typologieaanpak als goed.
De eerste resultaten van ACVG laten zien dat er geen fouten zijn geconstateerd in rapporten die gevolgen hebben voor het veiligheidsoordeel. Ook laat het aanpassen van het eindoordeel in het proces van bezwaar zien dat fouten worden gesignaleerd en gecorrigeerd. Dat fouten beperkt voor komen geeft mij meer vertrouwen in de bestaande controlemechanismen. Tegelijkertijd is de versterkingsoperatie complex en groot in omvang. Het is niet realistisch om foutloos te werken. Ik realiseer mij goed dat iedere fout een grote invloed kan hebben op het leven van bewoners en het vertrouwen dat zij hebben in de uitkomsten. Dat geldt zowel voor fouten in rapporten als voor fouten in de uitvoering en dat is terug te zien in het onderzoek van Pointer.
Het is van groot belang om fouten op te lossen op een manier waarbij de behoeften van de bewoners centraal staan. Ik heb in meerdere brieven aan uw Kamer benadrukt dat communicatie nog te vaak niet goed gaat. Daarom heb ik uw Kamer op 23 juni jl. geïnformeerd over mijn afspraken met NCG en de wijze waarop de communicatie moet worden verbeterd, het risico op fouten moet worden verminderd en de kwaliteit van het gehele versterkingsproces beter moet worden geborgd. Ik hoop ten zeerste dat mijn afspraken met NCG leiden tot merkbare verbeteringen voor bewoners in verschillende fases van de versterking.
Erkent u dat de gevolgen voor betrokken bewoners immens groot kunnen zijn?
Jazeker, ik erken dat bij fouten de gevolgen voor betrokken bewoners groot kunnen zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bovengenoemde problemen zijn weliswaar schokkend en onacceptabel, maar niet nieuw, al langere tijd trekken Kamerleden aan de bel over zowel bouwfouten als fouten in rapporten. Welke stappen heeft u gezet om deze problemen te voorkomen en aan te pakken?
In mijn Kamerbrief van 13 maart jl.3 ben ik uitgebreid ingegaan op de stappen die zijn gezet om de kwaliteit van beoordelingsrapporten te verbeteren en beter te borgen. Daarnaast heb ik uw Kamer op 23 juni jl.4 geïnformeerd over de eerste bevindingen van het ACVG en verschillende afspraken die ik met NCG heb gemaakt. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Concreet zijn deze afspraken voor beoordelingsrapporten dat:
Voor het verbeteren van de kwaliteitsborging in het versterkingsproces heb ik met NCG het volgende afgesproken:
Deelt u de mening van advocaat De Goede dat dit slechts «het topje van de ijsberg» is en er nog veel meer zaken zijn waarbij ernstige fouten zijn gemaakt?
Vooralsnog niet. Er is contact met de werkgroep van mijnbouw advocaten. Tot op heden hebben we 39 voorbeelden ontvangen van dossiers waarin fouten zitten en deze waren al bekend bij NCG. Dit doet er voor mij overigens niets aan af dat deze mensen geconfronteerd zijn met fouten en ik wil dat deze opgelost worden.
De directeur Nationaal Coördinator Groningen antwoordde in de uitzending van Pointer van 9 februari op de vraag over hoeveel versterkingsrapporten fouten bevatten met «enkele incidenten», maar zei daar later over «Die uitspraak had ik niet moeten doen, en ik sta daar niet meer achter». Bent u er inmiddels ook van doordrongen dat het niet gaat om incidenten maar om een groot probleem?2
Zie mijn antwoord op vraag 2. Los daarvan wil ik dat elke fout opgelost wordt.
U beloofde de Tweede Kamer dat er voor de zomer een eerste onderzoek van Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) zou liggen naar de fouten in versterkingsrapporten. Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.6
Ook beloofde u de Tweede Kamer voor de zomer te infomeren over de aanpak van het voorkomen en oplossen van bouwfouten zoals van u gevraagd met motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 36 600, nr. 98). Hoe staat het daarmee? Kunt u zorgen dat dit voor 2 juli 2025 met de Tweede Kamer gedeeld wordt, zodat de Tweede Kamer erover kan debatteren en er nog voor het zomerreces concrete maatregelen kunnen worden genomen om gedupeerden te helpen?
Ja, zie mijn brief van 23 juni jl.7
Erkent u dat wanneer gedupeerden nu bouwfouten constateren dat vaak een lange strijd wordt om die erkend en aangepakt te krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken?
Het komt helaas voor dat het lang duurt om bouwfouten op te lossen, bijvoorbeeld omdat bouwfouten niet altijd als zodanig worden erkend door de aannemer, of omdat een aannemer de bouwfout teruglegt bij een onderaannemer. In mijn Kamerbrief van 23 juni jl.8 ben ik ingegaan op mijn inzet om bouwfouten zo veel mogelijk te voorkomen, vroegtijdig te identificeren en te verhelpen. Vanwege de signalen over bouwfouten, heeft NCG daarvoor een nazorg loket ingericht dat inmiddels operationeel is. Mochten bewoners alsnog geconfronteerd worden met bouwfouten, dan kunnen zij bij het nazorgloket van NCG terecht.
Bewoners die in eigen beheer de versterking hebben uitgevoerd en geconfronteerd worden met bouwfouten die zijn veroorzaakt door de aannemer, zullen op termijn net als andere bewoners gebruik kunnen maken van kosteloze juridische en bouwkundige bijstand. Hier wordt aan gewerkt in het kader van de wijziging van de subsidieregeling rechtsbijstand en de regeling voor bijstand door overige deskundigen in de regeling Tijdelijke wet Groningen.
Erkent u dat bouwfouten voorkomen weliswaar capaciteit vraagt en geld kost, maar bouwfouten aanpakken vaak veel duurder en complexer is?
Dat erken ik. Daarom heb ik afspraken gemaakt met NCG om de kwaliteitsborging in het versterkingsproces te verbeteren. Ik ben hier in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.9 en in het antwoord op vraag 4 uitgebreid op ingegaan.
Directeur Nationaal Coördinator Groningen heeft tijdens een bijeenkomst van Pointer aangegeven dat ze vindt dat de overheidsinstanties te veel afzonderlijk werken en samen moeten optrekken, een zogeheten «een-overheidsaanpak», zij zei: «De instituten werken nu nog te verschillend», deelt u deze opvatting?3
In mijn beleidsbrief11 van 24 januari jl. en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik mijn inzet voor een één-overheidsaanpak beschreven. Ik ben met de regionale overheden, uitvoeringsorganisaties bezig om afspraken te maken over onze gezamenlijke ambitie om vaker én beter als één overheid samen te werken.
Deelt u onze opvatting dat we te maken blijven houden met systeemfalen wanneer de beloofde een-overheidsaanpak uitblijft?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 11.
In de uitzending van Pointer geeft u enkel aan wat u niet wil, kunt u aangeven wat u wel wil gaan doen? Welke doorbraken wilt u forceren om te zorgen dat gedupeerde Groningers erop kunnen rekenen dat zij eindelijk centraal komen te staan?
In mijn beleidsbrief van 24 januari jl.12, de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe13 en mijn Kamerbrief van 23 juni jl. heb ik meerdere zaken benoemd waar ik me de komende periode nog voor wil inzetten, zoals het beter borgen van de kwaliteit van de versterking en het verbeteren van de communicatie met bewoners. De rode draad hierin zijn mijn vier leidende principes, namelijk dat de overheid:
Ook de acties die zijn ingezet in het kader van Nij Begun dragen hieraan bij.
In de pointer uitzending komt ook een voormalig medewerker van de NCG aan het woord, deelt u diens analyse dat de NCG stroperig werkt en beslissingen langs vele lagen van de organisatie moeten?4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze stroperigheid verminderen?
NCG is een publieke uitvoeringsorganisatie, waar publiek geld wordt uitgegeven en die te maken heeft met wet- en regelgeving waar iedereen mee te maken heeft, bijvoorbeeld op het gebied van bouwen. Ik heb uitvoerig gesproken met NCG over de efficiëntie van processen en het scheiden van nut en noodzaak. De huidige processen zijn noodzakelijk om verantwoording af te kunnen leggen als publieke uitvoeringsorganisatie, om toe te kunnen zien op de geleverde kwaliteit en om te kunnen voldoen aan geldende wet- en regelgeving.
Hiermee wil ik niets afdoen aan het feit dat er verbetering mogelijk en noodzakelijk is in bijvoorbeeld de efficiëntie van de processen. Er is namelijk altijd een groep van mensen voor wie het systeem niet past en die daardoor vastlopen. Ik heb dan ook geconstateerd dat er een groep bewoners is met complexe situaties waarvoor dit verbeterd moet worden. Ik heb hierover uw Kamer geïnformeerd op 25 juni jl.15
Schrikt u van de uitspraak «Je moet dat huis gewoon zien, anders weet je niet hoe de constructie in elkaar zit en wat er onder de grond zit. Ik heb constant het gevoel gehad dat ik lopendebandwerk aan het uitvoeren was en ik had geen idee of wat ik voorgeschoteld kreeg op werkelijkheid berustte»? Erkent u dat hoge werkdruk en weinig tijd per dossier er makkelijk fouten sluipen in dossiers waar gedupeerden de dupe van worden? Welke veranderingen wilt u doorvoeren?
Ja, eenzijdige aandacht voor snelheid heeft negatieve gevolgen voor bewoners. Het is precies de reden dat ik in mijn beleidsbrief heb geschreven dat ik de aandacht tussen snelheid en kwaliteit met elkaar in balans wil brengen. Juist om die reden heb ik de diepteanalyse in september 2024 naar uw Kamer gestuurd16 en heb ik afgesproken dat deze jaarlijks geactualiseerd wordt. Op deze manier heb ik meer grip op het effect van bepaalde besluiten of risico's in de uitvoering en kan ik eenvoudiger bijsturen. Ook heb ik met NCG afgesproken dat de kwaliteitsborging binnen de gehele versterkingsoperatie wordt verbeterd.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet is ervan overtuigd dat het vertrouwen van gedupeerden in de overheid alleen hersteld kan worden wanneer in het handelen van de overheid en de uitvoeringsinstanties vertrouwen in gedupeerden het vertrekpunt is». Wat is hiervan terecht gekomen?
Laat ik vooropstellen dat het uitgangspunt van de beoordelingsrapporten is om te onderzoeken of een woning of ander gebouw veilig is. Om die vraag te kunnen beantwoorden is specialistische kennis nodig waarop wij moeten vertrouwen.
Verder zijn er in het kader van Nij Begun door NCG en IMG meerdere stappen ondernomen om de bewoner zelf, en daarmee het vertrouwen in de bewoner, als uitgangspunt te nemen. Zo is er een soepelere omgang met de termijnen en hebben bewonersbegeleiders van NCG tot 50.000 euro mandaat gekregen om knelpunten op te lossen. In de schadeafhandeling zijn alternatieven ontwikkeld voor de procedure waarbij de oorzaak van individuele schades werd onderzocht: zo is de hoogte van de eenmalige vaste vergoeding verdubbeld en kunnen gedupeerden tot € 60.000 schades in hun woning laten herstellen zonder onderzoek naar de oorzaak met de regeling voor daadwerkelijk herstel. Belangrijk is wel dat we beseffen dat vertrouwen te voet komt en te paard gaat. Het zal nog vele jaren kosten tot het vertrouwen van de Groningse burger in de overheid is hersteld.
In de kabinetsreactie op de parlementaire enquête heeft het toenmalige kabinet geschreven «Het kabinet kiest daarom voor een fundamentele omslag». Wat is hiervan terecht gekomen? Deelt u de mening dat de verhalen van gedupeerden in de uitzending van Pointer in helemaal niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag waarbij het perspectief van bewoners centraal staat?
Nee, ik deel de mening dat er niets te zien is van de beloofde fundamentele omslag niet. Er zijn sinds de parlementaire enquête veel maatregelen geïntroduceerd om de uitvoering milder, makkelijker en menselijker te maken. Ik deel wel de mening dat het nog beter moet en kan. Daar werken mijn ambtenaren, uitvoeringsorganisaties en ik elke dag hard aan.
Uit onderzoek van het Gasberaad blijkt dat veel mensen in het versterkingsgebied op de lijst staan voor versterking, ook als dat niet zo is. Hoe en wanneer gaat u zorgen dat deze groep duidelijkheid krijgt? Hoe gaat u zorgen dat deze bewoners krijgen waar ze recht op hebben en niet na jaren tevergeefs wachten met lege handen achterblijven?
Het is mij bekend dat mensen soms in de verwachting leven dat hun woning versterkt moet worden, ook al is dit feitelijk niet zo omdat hun woning niet in de versterkingsopgave zit. Ik ga met NCG en de regio in overleg hoe we deze mensen wel duidelijkheid kunnen geven over de veiligheid van hun woning. Ik ben me ervan bewust dat dit meer is dan een technische uitleg door NCG.
Klopt het dat bewoners in het versterkingsgebied die al lang wachten maar geen opname hebben gehad zijn uitgesloten voor de € 2.500 regeling (Nij Begun maatregel 16) ter compensatie voor het lange wachten? Bent u bereid dit aan te passen?
Ook bewoners die nog een opname zullen krijgen hebben recht op de vergoeding vanuit maatregel 16 uit Nij Begun. Bewoners die niet in de scope van de versterking zitten, ontvangen die vergoeding niet. Zie voor verdere toelichting mijn voortgangsbrief van 23 juni, waarmee ik ook in ben gegaan op de motie van leden Beckerman en Bushoff17 op 24 september jl.
Voor de volledigheid: in de betreffende brief heb ik geschreven dat de uitbreiding budgettair geformaliseerd kan worden bij de Voorjaarsnota 2025. Dit had de Ontwerpbegroting 2026 moeten zijn.
Terecht wordt nu bij de versterking, waar dit kan, weer gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak, krijgt u ook signalen van bewoners waarvan het huis al is aangepakt op deze locaties dat zij onvoldoende worden meegenomen in de aanpak? Erkent u dat deze versterking ook grote impact kan hebben op deze bewoners die soms zelfs opnieuw hun huis uitmoeten en dat het daarom wenselijk is ook hun zorgen en wensen serieus te nemen?
Ik herken niet dat, los van incidenten, bewoners onvoldoende worden meegenomen wanneer er in hun buurt versterkt wordt. Vanuit de gebiedsgerichte aanpak wordt de omgeving meegenomen wanneer er in een buurt of wijk grootschalig wordt versterkt. In vele dorpen vinden daarom ook inloopmarkten en informatieavonden plaats. Vervolgens is het maatwerk om per gebied te bepalen of het wenselijk is dat mensen uit huis gaan vanwege de mate van overlast. Wat ook kan gebeuren voor het dempen van onaanvaardbare verschillen uit het verleden, is dat mensen in een wijk opnieuw worden meegenomen in versterkingsplannen. Uiteraard neem ik de zorgen en wensen van bewoners zeer serieus. Het centraal stellen van de bewoner is ook een kernwaarde van NCG. Mochten u signalen bereiken die anders zijn, dan hoor ik dat graag.
In eerdere sets Kamervragen (onder andere 2025Z00078) namen we vragen op over de zorgen over de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht van NCG en IMG. U kon deze toen nog niet beantwoorden, kunt u deze inmiddels wel antwoorden?
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik inderdaad geantwoord dat ik niet kon ingaan op de onafhankelijkheid van experts en de vergewisplicht hierin van NCG en IMG. U stelde hier eerdere vragen over naar aanleiding van tussenuitspraken in individuele zaken. NCG heeft in die zaken de gelegenheid gekregen om een aanvullende motivering te geven. Ik deed geen inhoudelijke uitspraken, omdat de zaken waaraan u refereert nog onder de rechter zijn. Op dit moment is dat nog steeds zo.
Gedupeerden kunnen erg geholpen zijn met de bestaande regelingen voor kosteloze juridische, technische en financiële bijstand. Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat alle gedupeerden weten van het bestaan van deze regelingen?
Ik ben het met u eens dat eigenaren goed geholpen kunnen zijn door de regelingen voor bijstand. Temeer nu deze regelingen worden uitgebreid met extra deskundigen, en mede toegepast kunnen worden op civiele zaken zoals bijvoorbeeld tussen een eigenaar en aannemer. In mijn brief van 22 januari jl.18 heb ik u aangegeven welke acties de betrokken partijen en ik hebben gezet, of gaan zetten, om de bekendheid onder eigenaren met deze regelingen te vergroten. Specifiek noem ik dat de Raad voor Rechtsbijstand (hierna: RvR) met Stut en Steun een flyer over de regeling op B1-taalniveau heeft ontwikkeld. Deze flyer wordt deze zomer verspreid op een groot aantal steunpunten in de regio, waaronder die van IMG, NCG, Stut en Steun en gemeenten. Met de RvR wordt bekeken hoe hieraan (lokale) media-aandacht gegeven kan worden. Overigens geeft de RvR aan dat vanaf oktober jl. een toename te zien is in het aantal rechtsbijstandsaanvragen per maand (van circa 40 naar circa 70 aanvragen per maand).
Niet alles is ellende, de waardevermeerderingsregeling is voor velen goed geweest, waarom stopt juist deze populaire regeling eerder dan dat de subsidieregeling (maatregel 29) uit Nij begun voor alle gedupeerden is gestart? Kunt u de regeling langer openhouden voor postcodes die op 31 december 2025 nog geen aanvraag kunnen doen voor de nieuwe isolatiesubsidie?
Tot 31 december 2025 is het voor bewoners van het effectgebied mogelijk om een subsidie aan te vragen voor de verduurzaming van hun woning op grond van de waardevermeerderingsregeling. Vanaf het moment dat de subsidie wordt verleend, is er een ruime periode van 24 maanden beschikbaar om de verduurzamingsmaatregelen uit te (laten) voeren. Deze periode kan eventueel verlengd worden tot negen maanden wanneer voor het einde van het verduurzamingstermijn blijkt dat er extra tijd nodig is om de maatregelen te kunnen treffen. Het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen kan immers wat meer tijd kosten en ik wil iedereen de tijd en ruimte blijven bieden om dat naar behoren te kunnen voltooien.
Het openstellen van de regeling na 31 december 2025 is niet mogelijk, omdat hiervoor geen financiële ruimte is op de begroting. Ik wijs bewoners er dan ook graag op de aanvraag dit jaar te doen.
Na de val van het kabinet werd – terecht – direct gezegd dat het Groningendossier niet stil mag komen te liggen. Welke stappen wilt u de komende maanden nog zetten?
In de kabinetsreactie op de Staat van Groningen en Noord-Drenthe19 en in mijn Kamerbrief van 23 juni jl.20 heb ik aangegeven welke stappen ik de komende maanden nog wil zeggen. Ik kan, wil en ga niet achteroverleunen op dit dossier.
Het bericht ‘Reiziger vrijdag opnieuw de dupe van NS-staking: wanneer kunnen we weer “normaal” met de trein?’ |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het genoemde artikel en met het feit dat al meerdere dagen gestaakt wordt door het personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) en dat de treinreiziger al meerdere dagen de dupe is?1
Ja, het genoemde artikel is bekend, evenals dat in de afgelopen weken op meerdere dagen is gestaakt.
Deelt u de mening dat de stakingen grote gevolgen kunnen hebben voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten?
Ja, stakingen in het openbaar vervoer (hierna: ov) kunnen zeer hinderlijk zijn, zeker voor reizigers die van het ov afhankelijk zijn om onder meer naar werk of onderwijs te komen. Ik baal dan ook van de stakingen voor al deze gedupeerde reizigers.
Heeft u een beeld bij de economische gevolgen van de stakingen?
De economische gevolgen van stakingen zijn lastig exact te kwantificeren. De uiteindelijke impact is onder meer afhankelijk van de mate waarin reizigers zich (hebben) kunnen aanpassen aan de gevolgen van de stakingen. Wanneer een staking tijdig wordt aangekondigd, zijn reizigers in de regel beter in staat hierop te anticiperen, bijvoorbeeld door thuis te werken, afspraken te verplaatsen of alternatief vervoer te organiseren.
Tegelijkertijd zijn er groepen voor wie dergelijke alternatieven beperkt of niet beschikbaar zijn. Denk aan scholieren en studenten die examens en tentamens moeten afleggen, of mensen met (bijvoorbeeld medische) afspraken die moeilijk te verzetten zijn. De economische impact hiervan is sterk situatieafhankelijk en laat zich lastig in een eenduidig bedrag vatten. Ook is niet bekend om hoeveel mensen dit gaat.
Bent u het eens dat tijdens stakingen eigenlijk altijd een basisdienstregeling zou moeten bestaan voor reizigers die met de trein naar hun werk, een examen of familie moeten en geen andere mogelijkheid hebben om te reizen?
Ik erken het cruciale belang van de beschikbaarheid van het openbaar vervoer voor reizigers die hiervan afhankelijk zijn. Zoals ook in het antwoord op vraag 2 aangegeven, kunnen stakingen veel hinder opleveren. Tegelijkertijd hebben werknemers een recht om te staken op grond van het Europees Sociaal Handvest (hierna ESH) wanneer de staking redelijkerwijs kan bijdragen aan de doeltreffende uitoefening van het recht op collectief onderhandelen. In dat geval moet de stakingsactie in beginsel worden toegestaan. Een staking die valt onder het beschermingsbereik van artikel 6, lid 4, ESH kan alleen worden verboden of beperkt indien dat maatschappelijk gezien dringend noodzakelijk is vanwege de bescherming van de openbare orde, nationale veiligheid, volksgezondheid, of de goede zeden. Bij de beoordeling van de dringende noodzakelijkheid moeten alle relevante omstandigheden van het specifieke geval worden meegewogen.
Het verplichtstellen van een basisdienstregeling zou betekenen dat een deel van het personeel verplicht zou worden om af te zien van de uitoefening van dit stakingsrecht, wat juridisch en praktisch een heel vergaande stap is. Het stakingsrecht maakt een interventie in de uitoefening hiervan een complexe afweging.
Een vanuit juridisch perspectief minder ingrijpende maatregel is de mogelijkheid voor NS om als werkgever, in overleg met de vakbonden, vrijwillige afspraken te maken over het beperken van de reizigershinder tijdens stakingen, bijvoorbeeld via afspraken over een basisdienstregeling. Gezien het minder vergaande karakter van deze aanpak, geniet deze aanpak mijn voorkeur, waarbij het belang van de reiziger nadrukkelijk wordt meegenomen. Tegelijkertijd moet worden onderkend dat dergelijke afspraken niet afdwingbaar zijn, en dat vakbonden mogelijk terughoudend zullen zijn indien zij dergelijke afspraken als een beperking van de effectiviteit van het stakingsmiddel beschouwen. Zoals onder meer toegezegd aan lid Veltman tijdens het wetgevingsoverleg van 26 juni jl.,2 worden de zorgen van de Kamer over reizigershinder tijdens stakingen bij NS onder de aandacht gebracht. Daarbij wordt met NS in gesprek getreden over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Bent u het eens dat stakingen die regionaal worden georganiseerd niet automatisch tot gevolg moeten hebben dat in een andere regio, niet direct grenzend aan of ver weg van de regio waar gestaakt wordt, de treinen óók niet rijden?
In beginsel deel ik de opvatting dat een regionale staking idealiter ook primair een regionaal effect heeft. In de praktijk blijkt dit echter complexer te liggen. De term «regionaal» verwijst naar de standplaats(en) van het stakende personeel. Een machinist of conducteur die gestationeerd is in Amsterdam of Alkmaar rijdt echter ook op treinen richting bijvoorbeeld Rotterdam, Vlissingen of Maastricht, waardoor er ook daar minder treinen beschikbaar zijn. Hoewel de staking formeel «regionaal» is, zijn de gevolgen dus landelijk merkbaar.
NS probeert tijdens regionale stakingen de impact te beperken door een aangepaste dienstregeling in te voeren. Daarbij worden stakende medewerkers op de stakingsdag zoveel mogelijk binnen hun eigen regio «ingezet», zodat de effecten van de staking tot een regio beperkt blijven. Als de regio en dus ook de groep stakende medewerkers te groot is, zoals op 6 juni het geval was, dan lukt dat niet en moet NS besluiten in het hele land de treindienst stil te leggen.
Vanuit het perspectief van reizigers is het begrijpelijk dat het verwarrend en frustrerend is wanneer bij een grote «regionale» staking de treinen landelijk uitvallen. Zelf baal ik ook van de vele reizigers die op zo’n moment gedupeerd zijn.
Bent u in gesprek met de NS om ervoor te zorgen dat bij regionale stakingen toch de mogelijkheid wordt benut om in andere regio’s zoveel mogelijk treinen te laten rijden?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is toegelicht, probeert NS reeds bij regionale stakingen de hinder buiten de betreffende regio zoveel mogelijk te beperken. Zij heeft haar operationele plannen voor deze situatie daar ook op ingericht. Tegelijkertijd geldt dat, wanneer de omvang van de staking te groot is, bovenregionale of zelfs landelijke gevolgen niet altijd te voorkomen zijn.
Deelt u de mening dat, hoewel staken een recht is, een optie voor een basisdienstregeling onderzocht zou moeten worden?
Zoals ook in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zou het verplicht stellen van een basisdienstregeling een beperking inhouden van het stakingsrecht zoals beschermd onder artikel 6, lid 4, van het Europees Sociaal Handvest. Een dergelijke beperking moet juridisch gezien maatschappelijk dringend noodzakelijk zijn, wat een hoge drempel is.
Tegelijkertijd erken ik het belang van beschikbaarheid van het openbaar vervoer. Ik vind het daarom belangrijk dat NS als werkgever en de vakbonden in eerste instantie zélf bezien of zij vrijwillige afspraken kunnen maken om de impact van stakingen op reizigers te beperken. Daarom is tijdens het debat op 26 juni jl. toegezegd hierover in gesprek te gaan met NS.
Welke mogelijkheden ziet u om een basisdienstregeling af te spreken?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7 is tijdens het debat van 26 juni jl. toegezegd om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling.
Zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld in de huidige Hoofdrailnet (HRN)-concessie, bij de midterm evaluatie van de huidige HRN-concessie of bij de nieuwe HRN-concessie die vanaf 2034 gepland is, afspraken te maken over een basisdienstregeling?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 4 en 7, zijn er op dit moment geen mogelijkheden om in de hoofdrailnetconcessie een verplichte basisdienstregeling op te leggen. Wel is toegezegd tijdens het debat van 26 juni jl. om met NS het gesprek aan te gaan over de mogelijkheden voor NS om, in goede samenspraak met de vakbonden, te komen tot een vrijwillige basisdienstregeling
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat in andere Europese landen wel gewerkt kan worden met een basisdienstregeling?
Er wordt met interesse gekeken naar de voorbeelden uit andere Europese landen, waar in sommige gevallen minimumdienstregelingen zijn ingevoerd. Het is goed om van deze ervaringen te leren. Tegelijkertijd verschillen juridische kaders, arbeidsverhoudingen en de organisatie van het spoor per land, waardoor die voorbeelden niet zonder meer toepasbaar zijn op de Nederlandse situatie. Uiteraard zullen de voorbeelden uit andere landen worden betrokken bij de gesprekken met NS.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het artikel ‘Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Dankzij Marcus (67) kunnen blinden hier veilig oversteken» en het beschreven initiatief in Vught?1
Ja, het artikel en het initiatief in Vught zijn bekend. Deze tijdelijke overwegen zijn een stap in de realisatie van de verdiepte ligging in Vught, onderdeel van het project Meteren-Boxtel uit het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer. Aangezien de overwegen daar tijdelijk ingrijpend zijn veranderd, heeft ProRail hier een randmarkering op het voetpad geplaatst om als oriëntatie te dienen voor blinde en slechtziende voetgangers.
Wat is uw reactie op dit initiatief? Wat vindt u van het idee om voelbare geleidelijnen aan te brengen bij spoorwegovergangen?
Overwegen zijn een bijzonder risicovol punt voor blinden en slechtzienden. De randmarkeringen die in Vught zijn toegepast, zijn een speciale maatregel om te bezien of dit bijdraagt aan een veilige oversteek van de plaatselijk sterk gewijzigde situatie. Ik wacht de bevindingen daaromtrent af. Deze randmarkering is nadrukkelijk geen geleidelijn. Geleidelijnen liggen slechts op plekken waar voetgangers veilig stil kunnen staan.
Is er landelijk bekend hoeveel spoorwegovergangen er zijn waar al voorzieningen en hulpmiddelen aanwezig zijn voor blinden en slechtzienden? Bij hoeveel spoorwegovergangen zijn er nog geen voorzieningen aanwezig?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag zijn de aanpassingen aan de overweg in Vught een speciale maatregel vanwege de ingrijpende wijzigingen die daar plaatsvinden. Deze overweg is de eerste waar deze randmarkeringen geplaatst worden.
Op vrijwel alle overpaden tussen perrons op stations is inmiddels een oversteeklijn geplaatst, een harde kunststof strook die op het midden van de overpadbevloering wordt geschroefd. Dit sluit aan op de geleidelijnen die binnen het stationsgebied aanwezig zijn en maakt duidelijk dat overstekende gebruikers zich niet op een veilige plaats bevinden. In enkele situaties is het plaatsen van een oversteeklijn niet mogelijk, omdat dit onveilige situaties voor andere gebruikers zou opleveren.
Bent u van mening dat er op meer locaties in het land voelbare geleidelijnen moeten worden aangelegd bij spoorwegovergangen? Zo nee, waarom niet?
Voorlopig zijn er geen plannen om op meer locaties dergelijke maatregelen te treffen. De aangelegde gidslijn in Vught is toegepast vanwege de ingrijpende wijzigingen aan de overwegen. Aan de hand van deze maatregel kan worden beoordeeld of nader onderzoek naar de toepasbaarheid van dergelijke gidslijnen gewenst is. ProRail heeft eerder nog geen aanleiding gezien om te onderzoeken of het nodig is om deze maatregel toe te passen op overwegen die niet ingrijpend zijn gewijzigd.
In hoeverre wordt er in de directe omgeving van bijvoorbeeld blindeninstituten, scholen en revalidatiecentra in de openbare ruimte rekening gehouden met mensen met een visuele beperking?
De inrichting van het lokale straatbeeld is vrijwel geheel het werkterrein van gemeenten en andere decentrale wegbeheerders. Deze overheden hebben het beste zicht op de bijzondere situaties, zoals de aanwezigheid van dergelijke instituten. Het uitgangspunt is dat openbare gebouwen altijd een toegankelijke route met gidslijnen en geleidelijnen hebben vanaf de dichtstbijzijnde halte van het openbaar vervoer. Bij nieuwe ontwikkelingen die de inrichting van de openbare ruimte raken, dient in een omgevingsplan rekening te worden gehouden met het belang van personen met een functiebeperking.2
Is er gericht beleid om de buurt van dit soort instellingen voor blinden en slechtzienden, met name oversteekplaatsen, toegankelijk en bereikbaar te maken voor deze doelgroep? Wat gebeurt er nu met signalen van onveilige oversteeksituaties?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten primair aan zet voor een toegankelijke openbare ruimte. Zij pakken signalen over onveilige oversteeksituaties op. Lokaal maatwerk is hierbij belangrijk.
Deelt u de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig en toegankelijk moeten zijn? Zo ja, bent u het eens dat de toegankelijkheid van oversteekplaatsen voor visueel beperkten niet afhankelijk mag zijn van lokale initiatieven, maar dat er landelijke richtlijnen en beleid voor nodig zijn?
Ik deel de mening dat oversteekplaatsen voor iedereen veilig moeten zijn. Lokale wegbeheerders zijn zich bij uitstek bewust van de lokale knelpunten. Gemeenten kunnen gebruik maken van bijvoorbeeld de «Richtlijn toegankelijkheid» (2014) en «Ontwerpwijzer voetgangers» (2023) van het kennisplatform CROW. Hierin staan handvatten voor een toegankelijke en veilige inrichting van de openbare ruimte, ook voor blinden en slechtzienden. Ook werkt CROW momenteel aan een landelijke standaard voor akoestische signalering bij verkeersregelinstallaties.
Maken voelbare geleidelijnen bij spoorwegovergangen deel uit van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en kunnen de voelbare geleidelijnen in dit programma worden opgenomen?
Binnen het aflopende Landelijk Verbeterprogramma Overwegen is het toepassen van randmarkeringen als gidslijn niet als maatregel meegenomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 staat nog niet vast of deze maatregel noodzakelijk is bij andere overwegen. Pas als een verdere uitrol wenselijk blijkt, zal bekeken worden op welke wijze dit vormgegeven kan worden. Daarbij dient dan sprake te zijn van voldoende dekking.
Bent u van mening dat er prioriteit moet worden gegeven bij het aanleggen van voelbare geleidelijnen bij drukbezochte en dichtbevolkte gebieden? Denk dan bijvoorbeeld aan grote kruispunten, in de omgeving van scholen, of rondom stations. Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat juist deze locaties als eerste toegankelijk en veilig worden voor mensen met een visuele beperking?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het straatbeeld. De prioriteiten voor het aanleggen van hulpmiddelen voor blinden en slechtzienden zijn zeer locatiespecifiek. Gemeenten kunnen hierover de beste afweging maken.
Het bericht ‘Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici’ |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Eigenrichting zoals bij de grens bij Ter Apel mag niet op begrip kunnen rekenen van politici»?
Kunt u beamen dat de acties van deze burgers in strijd zijn met de wet? Zo ja, kunt u toelichten waarom er niet op wordt getreden tegen deze overtredingen van de wet? Zo nee, kunt u toelichten waarom u het geen schending van de wet vindt?
Deelt u de mening dat de acties van de burgers die eigenhandig «grenscontroles» uitvoeren in strijd is met grondbeginsels van de democratie, aangezien het monopolie voor dergelijke controles bij de overheid ligt en dat we op moeten treden tegen iedere vorm van eigenrichting?
Deelt u de opvatting dat het uitblijven van duidelijk optreden tegen wetsovertredingen, zoals eigenrichting door burgers, het risico met zich meebrengt dat het beeld ontstaat dat burgers boven de wet staan? En dat dit kan leiden tot een glijdende schaal met potentieel schadelijke gevolgen voor de rechtsstaat en de democratie? Zo ja, op welke wijze wordt hierop geanticipeerd?
Onderschrijft u de mening van de Minister-President, die stelde dat deze «grenscontroles» een vorm van demonstreren zijn? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot het uitgangspunt van eenheid van kabinetsbeleid? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom deze acties gezien worden als demonstratie en hoe dit zich verhoudt tot het demonstratierecht en de oproepen van de burgemeesters?
Welke concrete stappen zet u om deze eigenrichting tegen te gaan, in het bijzonder na de oproep van Duitsland om hiermee te stoppen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Het rapport ‘State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum’ van de Europese Commissie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «State of play on the implementation of the Pact on Migration and Asylum» van de Europese Commissie?1
Ja
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit? Met hoeveel dient de opvangcapaciteit nog te groeien?
Het algemene beeld dat wordt geschetst is dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt door alle lidstaten van de Europese Unie, ook door Nederland. Per bouwsteen wijst de Commissie vervolgens op wat er goed gaat, en wat uitstaande acties en uitdagingen zijn richting de inwerkingtreding van het Pact in juni 2026.
Nederland ligt op schema om het Pact per juni 2026 te implementeren. De Commissie benoemt dat ook in verschillende onderdelen van het rapport. De Commissie noemt wel de Nederlandse opvangcapaciteit als aandachtspunt. Dat is niet nieuw. Om de opvangproblematiek aan te pakken zet het kabinet in op meerdere sporen, waaronder een lagere instroom. Juist daarvoor biedt goede implementatie van het Pact, met name aan de buitengrenzen, handvatten.
Het succes van het Pact zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de mate van implementatie door alle lidstaten. Het kabinet is daarom blij met de voortgangsrapportage van de Europese Commissie waar in het nieuwsartikel aan wordt gerefereerd. Het is goed om te weten waar de lidstaten staan in hun traject, wat er goed gaat en waar de zorgen van de Commissie zitten. Nederland dringt er ook steeds op aan dit gesprek in Europa met elkaar te voeren.
Hoe bent u van plan de opvangcapaciteit op te schalen en op welke termijn bent u van plan dit te bewerkstelligen, ook in het licht van de plannen om de Spreidingswet in te trekken en gemeenten die hierop reeds anticiperen?
Het kabinet zet primair in op het inperken van de nodige opvangcapaciteit door de instroom te beperken en de uitstroom te bevorderen. Daarnaast zet het kabinet in op zo veel mogelijk realisatie van de verdeelbesluiten in het kader van de Spreidingswet. Hierin wordt nauw samengewerkt met het COA. Tevens worden mogelijkheden gecreëerd om opvangcapaciteit breder in te zetten en deze om te klappen als huisvesting voor andere doelgroepen die woonruimte nodig hebben.
Herkent u het door de Commissie geschetste beeld dat Nederland niet voldoet aan de verwachtingen betreffende opvangcapaciteit voor asielzoekers met speciale behoeften? Met hoeveel dient deze capaciteit te groeien?
De Europese Commissie stelt dat de aanhoudende uitdagingen in Nederland ten aanzien van de opvang ertoe kunnen leiden dat er onvoldoende opvangcapaciteit is, met name voor kwetsbaren. Nederland werkt samen met alle ketenpartners aan voldoende reguliere opvanglocaties van goede kwaliteit, met bijbehorende voorzieningen, en het geleidelijk afbouwen van de noodopvang. De Opvangrichtlijn bevat minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de Europese Unie. Deze normen hebben betrekking op materiële opvangvoorzieningen, zoals huisvesting, voedsel, kleding, evenals immateriële voorzieningen zoals toegang tot gezondheidszorg, onderwijs voor minderjarige asielzoekers en toegang tot werk onder bepaalde voorwaarden. Nederland voldoet aan deze normen. Daarnaast dienen lidstaten rekening te houden met de situatie van kwetsbare personen. Er worden echter geen kwantitatieve doelstellingen voorgeschreven voor deze groep.
Wat is de reden dat u, in tegenstelling tot 22 andere lidstaten, nog geen noodplan bij de Commissie heeft aangeleverd?
Nederland heeft inmiddels een noodplan ingediend bij het Europees Asielagentschap en de Europese Commissie.
Kunt u aangeven of en welke andere complicaties en vertragingen er zijn opgelopen in de voorbereidingen op de implementatie van het Migratiepact?
De planning voor de implementatie van het Asiel- en Migratiepact is uiteengezet in het Nationaal Implementatie Plan (NIP) dat uw Kamer in december 2024 heeft ontvangen. Tevens heeft u recent, op 25 juni jl., een brief ontvangen waarin de voortgang van de implementatie is weergegeven. Tot nu toe is er geen aanleiding geweest om van het NIP af te wijken.
Deelt u de opvatting dat een zorgvuldige en volledige uitvoering van het Migratiepact naar verwachting meer effect zal hebben op de instroom dan nationale wetgeving?
Beide trajecten zijn van belang om meer grip te krijgen op migratie. Zo is het EU-Pact onder meer van belang voor het versterken van de Europese buitengrenzen door het invoeren van een screening van vreemdelingen en een versnelde grensprocedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit landen met weinig perspectief op verblijf. De nationale wetgeving is onder meer van belang vanwege de noodzaak om de druk op het nationale asiel- en opvangstelsel zo snel mogelijk te verminderen.
Kunt u aangeven hoe u gaat voorkomen dat vertraging en gebrekkige voortgang van de Nederlandse regering leidt tot vertraging of verslechtering in de Europese uitvoering van het Migratiepact?
De succesvolle implementatie van het Pact is afhankelijk van de gezamenlijke inzet van de lidstaten van de Europese Unie. Het is daarom van belang dat de voortgang van de implementatie inzichtelijk blijft en dat lidstaten onderling zowel successen als uitdagingen kunnen bespreken. Het kabinet waardeert daarom de voortgangsrapportages van de Europese Commissie en dat deze rapportages gehoor geven aan het verzoek van Nederland dat concrete voorbeelden van lidstaten worden benoemd. De voortgangsrapportages zullen gebruikt worden om vervolgacties en uitdagingen te blijven agenderen in de overleggen met Europese partners en tevens om uw kamer periodiek te informeren over de voortgang van de implementatie.
Hoe zijn de opmerkingen van de Commissie te rijmen met het positieve beeld dat door u tijdens de commissievergadering over de JBZ-Raad van 11 juni over de voortgang werd geschetst?
Het Europese Asiel- en Migratiepact vergt ingrijpende en grootschalige wijzigingen in de huidige werkprocessen van de Nederlandse migratieketen en de implementatietermijn is kort. Nederland ligt goed op schema om binnen de termijn gereed te zijn voor het inwerkingtreden van het Pact. De Europese Commissie wijst terecht op aandachtspunten, maar erkent ook de vooruitgang die is gemaakt, zeker ook door Nederland.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het kwalificeren van zelfuitgevoerde grenscontroles bij Ter Apel als demonstratie door de minister-president |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie van de Minister-President over de zelfuitgevoerde grenscontroles door burgers bij Ter Apel, waarin hij aangaf dat deze «een vorm van demonstreren» zijn?1
Bent u het eens bent met deze kwalificatie van de Minister-President en beschouwt u deze acties daadwerkelijk als een legitieme vorm van demonstreren? Waarom ja of nee?
Deelt u de zorg dat dergelijke uitspraken van het kabinet het risico op eigenrichting vergroten?
Hoe kijkt u naar de reactie van de politie en de gemeente Westerwolde, die aangaven dat het verboden is voor burgers om auto’s aan te houden op de manier waarop de politie dat doet en dat grenscontroles voorbehouden zijn aan de politie en de marechaussee?2 Deelt u deze opvatting? Zo ja, hoe rijmt u dit met de uitspraken van de Minister-President? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat het aan de lokale driehoek is om afwegingen te maken over lokale handhaving en over demonstraties? Zo ja, deelt u de mening dat het niet de plaats van de Minister-President is om te bepalen of er wel of niet sprake was van een demonstratie?
Kunt u uitleggen waarom het kabinet deze acties, die direct de wet overtraden, bestempelt als demonstratie, terwijl dit kabinet andere vormen van protest die binnen de wet vallen soms streng wenst te reguleren of als openbare ordeverstoringen bestempelt? Wat betekent dit voor de consistentie van het beleid omtrent demonstraties en de geloofwaardigheid op dit onderwerp van het kabinet?
Hoe ziet u de discrepantie tussen het soms harde optreden tegen vreedzaam protest enerzijds en de goedkeurende reacties op zelfuitgevoerde grenscontroles die de wet overtreden anderzijds?
Wat zijn volgens u de mogelijke gevolgen als het kabinet deze zelfuitgevoerde grenscontroles, die buiten de wet vallen, bestempelt als een vorm van demonstratie? Ziet u risico’s als deze interpretatie breder verspreid raakt?
Het oppakken en uitzetten van de deelnemers van de March to Gaza |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de deelnemers van de «March to Gaza», een actie van mensen om zich uit te spreken tegen de genocide in Gaza en de illegale blokkade door Israël, door de Egyptische autoriteiten worden opgepakt en uitgezet?
Ja.
Bent u bereid om krachtig te veroordelen dat mensen die gebruik maken van hun recht om zich uit te spreken tegen genocide en tegen de illegale blokkade op deze wijze hun mogelijkheid om zich uit te spreken wordt ontnomen en zonder reden worden vastgezet en uitgezet? Zo nee, waarom niet?
De uitzetting van buitenlandse staatsburgers is in beginsel een soeverein recht van elke staat. Nederland kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde.
Nederland vindt dat vreedzame demonstraties als belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting waar ook ter wereld beschermd moeten zijn. Helaas worden vreedzame demonstraties niet overal toegestaan. In het reisadvies voor Egypte wordt expliciet gewaarschuwd voor het risico op arrestatie bij deelname aan demonstraties, ook als deze vreedzaam zijn. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken wijst Nederlandse reizigers erop dat zij zich dienen te houden aan de lokale wet- en regelgeving en heeft vorige week het reisadvies opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Nederlanders die zich in Egypte bevinden. Deelname aan demonstraties wordt dan ook sterk afgeraden. Er is contact gezocht met de Egyptische autoriteiten en hen is verzocht om proportioneel te handelen. Daarnaast stond de Nederlandse ambassade in Cairo paraat om consulaire bijstand te verlenen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze zet u zich in voor de vrijheid en de veiligheid van de deelnemers van de March to Gaza en hoe zet u hiervoor druk op de Egyptische autoriteiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het ten zeerste afgekeurd dient te worden en dat het de wereld op zijn kop is dat na druk van de Israëlische autoriteiten de mensen die zich uitspreken tegen genocide worden bestraft, in plaats van dat de Israëlische daders van de genocide bestraft worden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat vreedzame demonstraties waar ook ter wereld beschermd moeten zijn, als belangrijk onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. Echter was de March to Gaza gepland in een gebied waar toegang tot dit gebied alleen mogelijk is wanneer deze volgens een formele aanvraagprocedure bij de Egyptische autoriteiten is aangevraagd en goedgekeurd. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. Overigens was en is het gebied waar de mars was gepland rood in het Nederlandse reisadvies, gezien de problematische veiligheidssituatie aldaar, inclusief ontvoeringen en verkrachtingen. Reeds jaren hebben zich er jihadisten en criminele groepen gemend onder lokale volksstammen en is het ronduit gevaarlijk om erheen te gaan. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u bereid om zich internationaal uit te spreken voor ieders recht om overal en op elk moment te kunnen protesteren tegen de genocide in Gaza?
Het recht om vreedzaam te demonstreren is onderdeel van de vrijheid van meningsuiting. Vrijheid van meningsuiting is een mensenrechtenprioriteit binnen het Nederlandse buitenlandbeleid en Nederland maakt zich, zowel bilateraal als multilateraal, hard voor de naleving van dit recht, wereldwijd.
Bent u bereid om deze vragen met grote spoed te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en met de grootst mogelijke zorg beantwoord, binnen de gestelde termijn.
De uitzetting van Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe , Laurens Dassen (Volt) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza zijn uitgezet door de Egyptische regering?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza door de Egyptische regering zijn uitgezet en hun paspoort is ontnomen?
Ja, een aantal Nederlandse deelnemers aan de Mars naar Gaza is uitgezet. Hun paspoorten werden tijdelijk ingenomen, bij aankomst op het vliegveld in Cairo werden zij op een vlucht naar Istanboel gezet. Deze groep is weer teruggekeerd naar Nederland.
Heeft u contact gehad met uw Egyptische collega over deze uitzetting?
Er is contact geweest met de Egyptische ambassade. De Egyptische autoriteiten zijn opgeroepen proportioneel te handelen en geen geweld te gebruiken bij het eventueel uitzetten van Nederlandse deelnemers.
Heeft de Egyptische regering wat u betreft voldoende juridische gronden om Nederlandse staatsburgers uit te zetten en hun paspoort te ontnemen? Kunt u dat toelichten?
De uitzetting van buitenlandse staatsburgers is in beginsel een soeverein recht van elke staat. Nederland kan zich niet mengen in de rechtsgang van een ander land. De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. Het tijdelijk innemen van paspoorten kan deel uitmaken van de procedure.
Klopt het dat de uitzetting volgde op een oproep vanuit de Israëlische Defensieminister Katz?
De Egyptische autoriteiten kunnen besluiten om personen het land uit te zetten wanneer zij vinden dat daar aanleiding toe is, bijvoorbeeld op basis van nationale veiligheid of openbare orde. De Egyptische autoriteiten hebben aangegeven dat toegang tot het gebied waar de March to Gaza was gepland alleen mogelijk was als hier via de formele aanvraagprocedure een verzoek voor was ingediend en goedgekeurd.
Deelt u het inzicht dat deze aangekondigde demonstratie niet op Israëlisch grondgebied gepland stond en de Israëlische Minister daarmee niets te zeggen zou moeten hebben over het uitzetten van vreedzame demonstranten? Zo nee, waarom niet?
De Egyptische autoriteiten hebben het besluit tot uitzetting genomen. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5.
Klopt het dat er meerdere vreedzame demonstranten door de Egyptische regering zijn vastgezet? Zo ja, zitten hier ook Nederlanders tussen?
Het Ministerie van Buitenlandse zaken heeft de situatie nauwlettend gevolgd en contact gehad met de lokale autoriteiten en betrokken Nederlanders om waar nodig consulaire bijstand te verlenen. Vanwege de privacy van betrokkenen kan ik niet mededelen of er Nederlandse demonstranten zijn vastgezet.
Deelt u de mening dat het vastzetten en uitzetten van vreedzame demonstranten door de Egyptische regering buitenproportioneel is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u bereid de Egyptische ambassadeur om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier levert u consulaire bijstand aan de vreedzame demonstranten die zijn vastgezet, zijn uitgezet, of in Egypte verblijven?
De consulaire bijstand nam verschillende vormen aan. Er is contact gezocht met de Egyptische autoriteiten om proportioneel te handelen. Ook is door de ambassade informatie verstrekt over de lokale procedures en juridische mogelijkheden. De ambassade stond paraat om consulaire bijstand aan Nederlanders te verlenen die daar behoefte aan hadden. In het reisadvies voor Egypte wordt expliciet gewaarschuwd voor het risico op arrestatie bij deelname aan demonstraties, ook als deze vreedzaam zijn. Het Ministerie van Buitenlandse zaken wijst Nederlandse reizigers erop dat zij zich dienen te houden aan de lokale wet- en regelgeving en heeft het reisadvies opnieuw onder de aandacht gebracht bij de Nederlanders die zich in Egypte bevinden. Deelname aan demonstraties in Egypte wordt sterk afgeraden. Overigens was en is het gebied waar de mars was gepland rood in het Nederlandse reisadvies, gezien de problematische veiligheidssituatie aldaar, inclusief ontvoeringen en verkrachtingen. Reeds jaren hebben zich er jihadisten en criminele groepen gemend onder lokale volksstammen en is het ronduit gevaarlijk om erheen te gaan.
Deelt u de mening dat de demonstranten groot gelijk hebben in hun eis dat de humanitaire hulp vrij moet worden toegelaten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft altijd duidelijk uitgesproken dat partijen zich aan het humanitair oorlogsrecht moeten houden. De humanitaire blokkade druist in tegen het internationaal recht. Nederland heeft deze blokkade dan ook veroordeeld. De regering blijft de Israëlische regering oproepen onmiddellijk en onvoorwaardelijk humanitaire hulp toe te laten tot de Gazastrook.
Deelt u de opvatting dat Israëls maandenlange blokkade van humanitaire hulp voor Gaza misdadig is?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk en met de grootst mogelijke zorg beantwoord, binnen de gestelde termijn.
Extra windturbines op land |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2024 reeds 39 terawattuur (TWh) aan hernieuwbare energie op land is gerealiseerd, terwijl de doelstelling uit het Klimaatakkoord ligt op 42 TWh (waarvan 35 TWh wind op land en grootschalige zon, en 7 TWh zon op daken)? Kunt u bevestigen dat het met de reeds geplande projecten en de autonome groei van zonne-energie nagenoeg zeker is dat de resterende 3 TWh tussen 2025 en 2030 wordt gerealiseerd?
Ja. In de Monitor RES 2024 van het PBL staat dat per 1 oktober 2024 al 29,8 TWh uit wind op land en grootschalige zon-PV was gerealiseerd. Het CBS becijfert voor 2023 circa 9,1 TWh uit kleinschalige zon-PV. Samen opgeteld is dat afgerond 39 TWh hernieuwbare elektriciteit op land.
Klopt het dat de directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag in 2050 wordt geschat op 273 TWh volgens het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE), en dat deze productie voorziet in de volledige directe vraag vanuit industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 een indicatieve directe, niet-waterstofgerelateerde elektriciteitsvraag van ongeveer 273 TWh. Dit werkgetal dekt de volledige directe behoefte van industrie, landbouw, gebouwde omgeving en mobiliteit. Het is een inschatting (geen bindend doel) en kan bij komende actualisaties van de KE-nota en het Nationaal plan energiesysteem (NPE) worden herzien als nieuwe inzichten over elektrificatie, energiebesparing of vraagverschuiving beschikbaar zijn.
Klopt het dat de aanvullende elektriciteitsbehoefte in 2050 voornamelijk voortkomt uit de productie van waterstof en waterstofgerelateerde grondstoffen, en dat deze bij behoud van de huidige (2024) productiecapaciteit als volgt wordt ingeschat: Totaal: circa 500 TWh?
Ja, dit is een inschatting van de toekomstige energievraag in het NPE die gebruikt wordt om de ontwikkeling van het systeem te beschrijven. Deze inschattingen bevatten onzekerheden en zullen daarom periodiek herijkt worden, voor het eerst bij de actualisatie van het NPE in 2026.
Verwacht u dat de productie van groene bunkerbrandstoffen, e-kerosine, ammoniak en grondstoffen voor de chemische industrie door middel van elektriciteit uit Nederland kostentechnisch kan concurreren met landen die beschikken over meer zon, wind en ruimte?
De toekomst van de energie-intensieve industrie in Nederland kent onzekerheden, onder andere vanwege mogelijk lagere elektriciteitskosten in landen binnen en buiten de EU. Met name zeer elektriciteits-intensieve productiestappen kunnen het moeilijk krijgen, zoals de productie van synthetische brandstoffen en grondstoffen voor de chemie. Vanuit verschillende toekomstverkenningen lijkt het beeld te ontstaan dat daarvoor in toenemende mate gebruik zal worden gemaakt van geïmporteerde, op waterstof gebaseerde halffabricaten zoals methanol en ammoniak. Door deze halffabricaten te importeren in plaats van hier te produceren kan het voornaamste deel van het mogelijke elektriciteitskostennadeel worden weggenomen. Daarbij kan de rest van de productiestappen wel in Nederland plaatsvinden, zodat er behoud is van toegevoegde waarde, werkgelegenheid en strategische autonomie. Zoals het kabinet recent in een uitvoerige appreciatie van een CE-Delft verkenning heeft aangegeven1 moet een toekomstvisie op de basisindustrie er rekening mee houden dat de energietransitie kan uitmonden in gedeeltelijke import. Hierbij heeft het kabinet aangegeven dat daarbij2 ook nog grote onzekerheden te plaatsen zijn, waaronder het ontwikkeltempo van technologie in de benodigde transitieroutes. Daarnaast spelen andere factoren een belangrijke rol in de vestigingskeuze van duurzame industriële productie en zien we op dit moment elders ter wereld nog nauwelijks opbouw van productiecapaciteit voor hernieuwbare waterstofdragende halffabricaten. Het kabinet zal de mogelijke implicaties van import uitwerken in een update van het NPE.
Verwacht u, indien de productiekosten van bijvoorbeeld bunkerbrandstoffen voor scheepsvaart in Nederland aanmerkelijk hoger zijn, dat schepen nog in Nederland gaan bunkeren of dat ze dat bijvoorbeeld onderweg doen, bijvoorbeeld in Egypte dat inzet op deze markt met steun van de Europese Unie?
Het is mogelijk dat een (deel van de) bunkervraag zich verplaatst naar havens buiten Nederland wanneer de productiekosten van alternatieve bunkerbrandstoffen hier structureel hoger liggen dan in concurrerende hubs zoals bijvoorbeeld Egypte. Studiemodellen (o.a. PBL-Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050) laten een brede bandbreedte zien: de bunkervraag in Nederlandse zeehavens kan in 2050 uiteenlopen van circa 200 tot 410 PJ, afhankelijk van prijsconcurrentie, de beschikbaarheid van infrastructuur en de (frequentere) bunkerbehoefte bij brandstoffen met lagere energiedichtheid. De uiteindelijke omvang wordt bepaald door prijsverschillen (vooral de elektriciteits- en CO2-component in e-fuels), beschikbare haven- en bunkercapaciteit en EU-regelgeving (FuelEU Maritime, ETS). Het Nationaal Plan Energiesysteem gaat daarom uit van een mix van binnenlandse productie en import om in de resterende bunkervraag te voorzien.
Kunt u bevestigen dat volgens het NPE de beschikbare duurzame opwekcapaciteit in 2050 als volgt is geraamd: Totaal: 556 TWh?
Ja. Het Nationaal Plan Energiesysteem hanteert voor 2050 deze richtgetallen.
Kunt u bevestigen dat de directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050 kan worden ingevuld met een optimale mix van wind op zee, kernenergie en zonne-energie (exclusief wind op land), samen goed voor 506 TWh?
Het geprojecteerde opwekkingspotentieel van ongeveer 556 TWh uit wind op zee, kernenergie en zonne-energie overstijgt in theorie de geraamde directe elektriciteitsvraag van 273 TWh in 2050. Belangrijke kanttekening daarbij is dat het hier gaat om richtgetallen met beleidsinzet op maximale aanbodontwikkeling, zodat er voldoende ruimte is om tegenvallers op te vangen. De daadwerkelijke realisatie is afhankelijk van onder meer ruimtelijke mogelijkheden, ecologische randvoorwaarden, netcapaciteit en marktcondities.
Kunt u bevestigen dat vijf windturbines van 5 megawatt (MW) in het binnenland gemiddeld ongeveer evenveel elektriciteit opwekken als één 15 MW turbine op zee, vanwege de hogere windsnelheden en vollasturen op zee?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen als een globale benadering. Op basis van gemiddelde vollasturen wekt een 15 MW windturbine op zee ongeveer evenveel elektriciteit op als vijf 5 MW windturbines op land. Het gaat hierbij om een rekenregel om het verschil in productieprofiel en schaalgrootte inzichtelijk te maken; de werkelijke productie kan variëren door locatie-specifieke omstandigheden zoals lokale windsnelheden, type turbine en opstellingsconfiguratie.
Kunt u bevestigen dat het volledig benutten van de wind-op-land potentie van 50 TWh neerkomt op meer dan een verdubbeling van de huidige productie (circa 21 TWh), en dat hiervoor circa 1.933 extra windmolens van 5 MW nodig zijn (uitgaande van 3.000 vollasturen)?
Indien boven op de huidige productie van circa 21 TWh nog 29 TWh met windenergie op land zou moeten worden opgewekt, dan komt dat inderdaad neer op ongeveer 1933 windturbines van 5 MW uitgaande van 3000 vollasturen. De genoemde 50 TWh is een indicatief richtgetal over de potentiële doorgroei van wind op land en geen doelstelling. Bij het formuleren van daadwerkelijke doelstellingen wordt namelijk ook rekening gehouden met factoren zoals ruimtelijke inpassing, andere projecten en beperkingen in de praktijk.
Klopt het dat deze turbines, vooral in het binnenland, hoger dan 250 meter moeten zijn om economisch te kunnen concurreren met wind op zee?
Nee. Een tiphoogte boven ± 250 m kan de business-case van een binnenlandse windturbine verbeteren, maar is geen harde voorwaarde om economisch te kunnen concurreren met wind op zee. Hoe hoger de rotor, hoe hoger en constanter de windsnelheid; daardoor neemt de productie toe en dalen de kosten per kWh. Dit verklaart de trend naar steeds hogere turbines. In Nederland staan op land nog géén turbines hoger dan 250 m. Toch leveren bestaande projecten al elektriciteit tegen kosten die, inclusief netwerkaansluiting, nog altijd onder die van nieuwe wind op zee liggen. Daarnaast kan lokale windenergie helpen bij het verminderen van de hoeveelheid elektriciteitsnetten die nodig is om de energie naar de plekken te brengen waar de vraag is. Daarmee worden kosten bespaard voor de maatschappij en kunnen deze bijdragen aan het verminderen van netcongestie.
Kunt u bevestigen dat deze 1.933 extra windmolens op land theoretisch vervangen kunnen worden door 411 windmolens op zee van 15 MW (uitgaande van 4.700 vollasturen), en dat deze op zee ongeveer 410 vierkante kilometer aan ruimte innemen (circa 0,72% van de Nederlandse Noordzee, minder dan 10% van de in het NPE genoemde potentie)?
Theoretisch is dit correct. Echter, een belangrijk onderdeel van de bronnenstrategie in het NPE is dat wordt ingezet op meerdere bronnen tegelijk, om te voorkomen dat tegenvallende ontwikkelingen bij één van de opties leidt tot stilstand. Daarnaast is de benodigde energie-infrastructuur voor wind op zee vanzelfsprekend vele malen hoger dan voor wind op land en ook deze energie-infrastructuur vraagt ruimte voor bijvoorbeeld aanlanding en transport.
Kunt u bevestigen dat zolang we nog bijstook van gascentrales hebben, windenergie op land relatief meer CO2-uitstoot veroorzaakt dan wind op zee vanwege het ongunstigere productieprofiel (het waait minder vaak op land dan op zee) en de daarmee samenhangende behoefte aan gascentrales voor bijstook?
Het effect op de CO2-uitstoot hangt vooral af van het totale aandeel hernieuwbare opwek. Verschillende bronnen zoals wind op zee, wind op land en zonnepanelen dragen daaraan bij in verschillende profielen die allemaal elkaar in meer of mindere mate aanvullen. Zowel wind op land als wind op zee verdringen dus fossiele bronnen. Beide dragen bij aan een emissiearme elektriciteitsmix. De verschillen tussen verschillende technieken spelen daarbij een hele kleine rol. Door, naast wind op zee en zonnepalen, ook in te zetten op wind op land zorgen we voor een kostenefficiënte transitie naar een CO2-vrij energiesysteem.
Kunt u deze extra uitstoot kwantificeren?
Zie ook antwoord 12. Een precieze inschatting van verschillende effecten is niet te geven. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV 2024) laat wel zien dat het realiseren van meer wind op land doorgaans leidt tot een lagere totale CO2-uitstoot.
In de toekomst is hiervoor extra opslag capaciteit nodig in batterijen met hogere kosten, maar kunt u bevestigen, dat er voorlopig geen zicht op is dat periodes van Dunkelflaute met batterijen op te vangen zijn?
Ja, dat kan het kabinet bevestigen. De huidige batterijtechnologie, en ook de ontwikkelingen op korte termijn zijn primair geschikt voor het opvangen van kortdurende (urenschommelingen) in vraag en aanbod. Meerdaagse periodes van weinig zon én wind (ofwel Dunkelflaute) vragen om flexibiliteitsopties die op langere tijdsschalen functioneren, zoals demand-response, lange termijn opslag, internationale elektriciteitshandel middels import/export en regelbaar vermogen.
En kunt u kwantificeren hoeveel elektriciteit we inmiddels exporteren in 2025 en welk percentage dit is van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit via wind- en zon op land?
Voor 2025 zijn deze cijfers nog niet bekend. Voorlopige CBS-cijfers over 2024 laten zien dat Nederland in dat jaar een netto elektriciteitsexport van circa 4 TWh had (bruto export ≈ 24 TWh, bruto import ≈ 20 TWh). Ter vergelijking: de binnenlandse productie uit wind- en zonne-energie op land bedroeg in 2024 ongeveer 40–42 TWh. Hoeveel van de daadwerkelijke export gevolg is van wind- en zon op land is lastig vast te stellen. Tot slot zorgt import en export binnen Noordwest-Europa ook voor een betrouwbaar binnenlands energiesysteem.
Is er ooit een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uitgevoerd waarin wind op zee, wind op land en verhoogde import en export met elkaar zijn vergeleken, zodat de politiek op basis van een transparant maatschappelijk debat een gemotiveerde keuze kan maken?
Er is in het verleden geen aparte MKBA gedaan voor de vergelijking van wind op zee en wind op land. Het kabinet ziet geen toegevoegde waarde om dit apart te doen. Er loopt al een breed pakket aan programma’s die de maatschappelijke kosten/baten en systeemimpact van verschillende technologiekeuzes in kaart brengen (en in het verleden in beeld hebben gebracht):
Een generieke MKBA zou grotendeels overlappen met bovengenoemde trajecten en voegt momenteel geen unieke inzichten toe. Het kabinet zal de Tweede Kamer tijdig en integraal informeren over de bevindingen en de implicaties voor beleidskeuzes zodra relevante mijlpalen in de trajecten worden bereikt.
Zo nee, bent u bereid hier alsnog opdracht toe te geven met uitwerking van verschillende scenario’s?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe geeft u invulling aan de passage in de regeringsverklaring / wens voormalige regeringspartijen waarin wordt gesteld dat windmolens bij voorkeur niet op land worden gerealiseerd en dat woningbouw voorrang moet hebben op windmolens op land?
In het regeerprogramma is opgenomen dat in nieuw te bestemmen gebieden woningbouw voor windturbines gaat – als er sprake is van concurrentie om grond. Bij het vaststellen van de regionale energiestrategieën (RES) wordt door lokale overheden rekening gehouden met verschillende andere belangen en ruimtelijke opgaven zoals woningbouw. De lokale overheden hebben hierbij de regie. Het kabinet neemt het uitgangspunt uit de regeringsverklaring mee in de samenwerkingsafspraken met de decentrale overheden die gemaakt worden over onder andere windenergie op land in het kader van de nieuwe interbestuurlijke samenwerking voor na 2030. Deze afspraken worden gemaakt om wonen, werken en verplaatsen mogelijk te maken. Lokale opwek kan hierbij een oplossing zijn voor netcongestie en kan dus als kans gezien worden. De ruimte in Nederland is schaars, het rijk en de medeoverheden kijken hoe de ruimtelijke puzzel het beste gelegd kan worden. Om de druk op land te verlichten zet het kabinet ambitieus in op verdere opschaling van wind op zee. Na de zomer verschijnt een actieplan dat de route schetst voor blijvende capaciteitstoename na 2030.
Kunt u toelichten waarom richting burgers kernenergie is gepresenteerd als alternatief voor wind op land, terwijl nu – in strijd met de afspraken in het Klimaatakkoord – desalniettemin wordt ingezet op uitbreiding van windenergie op land, ondanks het behalen van de oorspronkelijke doelstelling van 35 TWh?
Het kabinet kiest voor een brede mix van CO2-vrije bronnen – wind op land, wind op zee, zon én kernenergie – om het energiesysteem robuust en betaalbaar te maken. Door ambitieus in te zetten op wind op zee en kernenergie is er minder hernieuwbare opwek op land nodig. Kernenergie levert stabiele baseload en verlaagt de behoefte aan grootschalige opslag en flexibiliteit. Evenwel zal kernenergie maar een deel van onze elektriciteitsbehoefte kunnen invullen. De eerste grote kerncentrales worden na 2035 verwacht; commerciële SMR’s waarschijnlijk pas na 2035. Wind en zon op land zijn op dit moment de goedkoopste vormen van hernieuwbare opwek en kunnen helpen om lokale of regionale ambities, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw of economie, te realiseren. In de Kamerbrief decentrale ontwikkeling van het energiesysteem3 heeft het Kabinet onlangs beschreven waarom het lokaal zoveel mogelijk combineren van vraag en aanbod wenselijk is. En om diezelfde reden is verder groei van hernieuwbare opwek op land, daar waar vraag is en deze niet conflicteert met woningbouw, ook gewenst.
Kunt u bevestigen dat de aanleg van windparken op zee momenteel stagneert, onder meer door achterblijvende electriciteitsvraag, terwijl TenneT al heeft geïnvesteerd in de benodigde infrastructuur («stopcontacten op zee»)?1
De aanleg van windparken op zee staat inderdaad onder druk. De hogere financieringskosten, druk op internationale toeleveringsketen en onzekerheid over het tempo van vraagontwikkeling maken dat investeringsbeslissingen minder snel worden genomen en tenders dreigen te mislukken. Daarom komt kabinet dit najaar met een actieplan wind op zee. Spoedig ontvangt u ook het wind infrastructuurplan Noordzee waarin onder andere wordt geduid dat TenneT voorinvestereert om de benodigde infrastructuur tijdig gereed te hebben.
Kunt u bevestigen dat uitbreiding van wind op land het verdienmodel op zee potentieel ondermijnt en investeringsrisico’s met zich meebrengt voor de overheid, TenneT en de wind op zee-bouwers/-exploitanten?
Er bestaat in algemene zin een negatief effect op de business case van windparken als er meer windparken bij komen, dit effect wordt ook wel het kannibalisatie-effect genoemd. Dit effect zal met name gelden tussen windparken op zee onderling en in mindere mate ook voor nieuwe windparken op land. Echter, in veel gevallen leidt verdere doorgroei van hernieuwbare opwek zowel op land als op zee nog steeds tot lagere systeemkosten en dus lagere maatschappelijke kosten, hetgeen betekent dat het wenselijk is om te zorgen dat de business case voor windenergie gezond blijft.
Kunt u aangeven hoe het kan dat provincies en gemeenten zich nog steeds beroepen op Regionale Energie Strategieën-doelen (RES) die zon- en wind op land moeten legitimeren terwijl binnen de oorspronkelijke RES-opdracht wind op zee expliciet uitgesloten was, maar er nu binnen het Programma Verbindingen Aanlanding Wind Op Zee (VAWOZ) wordt onderzocht hoe wind op zee ook tot diep in het binnenland, zoals Limburg, kan worden aangevoerd?
De Regionale Energiestrategieën (RES’en) en het Programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) bedienen twee verschillende soorten elektriciteitsvraag: respectievelijk de decentrale vraag uit bijv. de gebouwde omgeving, utiliteit, lokale bedrijfsterreinen etc. en die van de (grote) industrie.
De RES’en zijn, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord, gericht op het realiseren van ten minste 35 TWh zonne- en windenergie op land vóór 2030. Deze opwek isessentieel, onder meer om pieken in warmtepompen en laadpalen op te vangen, netverliezen te beperken en regionale verduurzaming te ondersteunen. Provincies en gemeenten beroepen zich dus terecht op hun RES-doelen, ook nu wind op zee groeit.
Het Programma VAWOZ verkent daarentegen of wind-op-zee-stroom ook diep landinwaarts kan worden aangevoerd – bijvoorbeeld richting Limburg – om daar grootschalige industriële vraag te bedienen. Zulke diepe aanlandingen zijn technisch en economisch complex en zijn pas zinvol als de industriële vraag voldoende groot is. Er is dus géén sprake van overlap, maar van aanvulling.
Het bericht ‘Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: 'Kansrijk om in beroep te gaan' |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vledder laat zich bijpraten over plannen gaswinning: «Kansrijk om in beroep te gaan»» en wat is daarop uw reactie?1
Het bericht is mij bekend. Het is duidelijk dat er over de voorgenomen gaswinning in de buurt van Vledder zorgen leven. Hoewel het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en Vermilion niet waren uitgenodigd bij de bijeenkomst waar het artikel op ingaat, zijn de zorgen die daar aldus RTV Noord zijn geuit ons bekend. Zowel het ministerie als Vermilion proberen via informele bijeenkomsten en formele stappen in de projectprocedure deze zorgen zo goed mogelijk te adresseren en een plaats te geven in de besluiten die worden voorbereid.
Kunt u precies in kaart brengen op hoeveel bewoners de eventuele nieuwe gaswinning bij Vledder impact heeft?
In het winningsplan dat Vermilion nog moet indienen, geeft Vermilion aan waar en hoe de effecten van de gaswinning precies zijn te verwachten. Gedacht kan worden aan bodemdaling of verkeersstromen die horen bij de werkzaamheden.
Verwacht wordt dat buiten een contour van 5 km rondom het gasveld geen effecten te verwachten zijn. Binnen dit gebied zijn circa 7600 adressen gelokaliseerd. Deze adressen omvatten eigenaren (van bedrijven, land of woningen) en bewoners van het gebied. Het aantal personen achter deze 7600 adressen is niet bekend.
Zijn alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft ingelicht en hebben ze allemaal een mogelijkheid gehad om gehoord te worden?
Het is belangrijk dat bewoners worden geïnformeerd en gehoord worden. Vermilion organiseert hiervoor met regelmaat informele bijeenkomsten waarop bewoners geïnformeerd worden en er mogelijkheid is tot het stellen vragen. Het ministerie is daar vaak ook bij aanwezig.
Verder is er ruimte voor inspraak. Tijdens de projectprocedure (voorheen: rijkscoördinatieregeling) van dit project zijn er verschillende formele momenten geweest waarop het ministerie bewoners heeft ingelicht over het project en hen om een reactie heeft gevraagd. In 2021 heeft eerst het Voornemen en voorstel voor Participatie (VenP) ter inzage gelegen en later in dat jaar de concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (concept-NRD). Met een brief en via een advertentie in huis aan huis bladen zijn bewoners op beide momenten geattendeerd op de mogelijkheid een reactie te geven op beide stukken. Tijdens inloopavonden was er mogelijkheid om reactie te geven en nader geïnformeerd te worden.
Zo is er ook eind april 2025 een brief verstuurd naar de 7600 adressen rondom het gasveld om hen op de hoogte te brengen van de laatste stand van zaken. We hebben signalen ontvangen dat enkelen geen post hebben ontvangen. Dat is vervelend. Daarom is het adressenbestand geactualiseerd.
Het kabinet is voornemens om, zoals gebruikelijk bij eerstvolgende stappen in de procedure op dezelfde manier als hiervoor beschreven, bewoners te informeren en de mogelijkheid te geven tot reactie.
Bent u bereid een enquête te houden onder alle bewoners op wie de eventuele nieuwe gaswinning impact heeft en deze uitslag leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Als bevoegd gezag is het kabinet gebonden aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dat neemt niet weg dat maatschappelijk betrokkenheid belangrijk is. Het kabinet zet daarom in op duidelijke communicatie en het actief betrekken van de omgeving. Zo krijgt de omgeving op meerdere momenten gedurende de procedure de mogelijkheid om inbreng te leveren zodat deze kan worden meegenomen in de nadere uitwerking. Het kabinet is niet bereid een enquete te houden, omdat de uitkomst daarvan niet doorslaggevend kan zijn voor de besluitvorming.
Welke stappen gaat u ondernemen om de gemeente Westerveld beter te informeren over de nieuwe gaswinning, zodat ze niet van bewoners moeten horen dat Vermillon afziet van een bepaalde locatie?
Het was de intentie om de gemeente en de omgeving gelijktijdig in te lichten over de noodzaak om een nieuwe locatie aan te wijzen. De brief aan bewoners is helaas een dag eerder aangekomen dan ons bericht aan de lokale overheden. Dat heeft tot de ongelukkige situatie geleid dat bewoners eerder op de hoogte waren dan de gemeente Westerveld. Bij een volgend moment zullen we de lokale overheden eerder informeren over onze communicatie met inwoners van het gebied.
Naast deze contacten met regionale overheden organiseert het ministerie gemiddeld één of twee keer per jaar een ambtelijk en bestuurlijk overleg over dit project. Tijdens deze overleggen worden de lokale overheden op de hoogte gehouden van de stand van zaken van het project en gevraagd om advies op bepaalde stukken. Het ministerie heeft het initiatief genomen om na de zomer weer een nieuw ambtelijk en bestuurlijk overleg te organiseren.
Deelt u de opvatting van de gemeente Westerveld dat ze tegen de eventuele nieuwe gaswinning zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Het kabinet heeft de Kamer op 6 december 2024 (Kamerstuk 33 529, nr. 1264) geïnformeerd dat aardgas in de transitieperiode nodig blijft als overgangsbrandstof en dat er – vooruitlopend op de geplande herziening van de mijnbouwwet – afspraken met de sector worden gemaakt over waar en tot wanneer gas gewonnen kan worden, onder welke voorwaarden en batendeling. De afspraken moeten helderheid bieden over de rol en toekomst van gaswinning op land, in het bijzonder aan omwonenden, richting medeoverheden en de sector. Deze afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van bewoners en regionale overheden, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft. Want er zal de komende jaren nog aardgas nodig zijn en zo lang dat veilig en verantwoord gewonnen kan worden, heeft winning in eigen land de voorkeur van dit kabinet.
Bent u bereid de mening van het lokaal bestuur leidend te maken in de definitieve beslissing voor het verlenen van een vergunning?
Nee, de beslissing voor het verlenen van een vergunning betreft een nationale kwestie. Het is een complex vraagstuk en vraagt om een brede afweging van uiteenlopende (nationale) belangen. Daar komt bij dat het kabinet als bevoegd gezag gebonden is aan juridische kaders voor de beoordeling van aanvragen om gas te winnen. Dit neemt niet weg dat bij de besluitvorming, maar ook gedurende de projectprocedure, op meerdere momenten inbreng wordt gevraagd aan decentrale overheden die meegenomen wordt in de verdere besluitvorming. Deze inbreng is alleen niet leidend voor de uiteindelijke beslissing. Dat komt ook omdat er andere adviezen van wettelijke adviseurs worden ingewonnen die meegewogen worden in de uiteindelijke besluitvorming.
Heeft u als bewindspersoon nog een mogelijkheid om de vergunning te weigeren en het dus een politieke afweging is om de vergunning te verlenen?
Als bevoegd gezag ben ik gebonden aan juridische kaders bij de beoordeling van individuele aanvragen om gas te winnen. Een aanvraag voor gaswinning wordt getoetst aan de Mijnbouwwet. Daarin staat op welke gronden een aanvraag kan worden afgewezen. Ik kan aanvragen voor vergunningen niet rechtmatig weigeren om politieke redenen die geen grondslag hebben in de wet.
Hoe groot acht u de kans dat er vanuit bewoners geprocedeerd gaat worden tegen de nieuwe gaswinning? Vindt u het wenselijk dat Rijksoverheid recht tegenover haar burgers en lagere overheden komt te staan?
Uiteraard zijn procedures voor niemand wenselijk. Tegelijkertijd staat het een belanghebbende vrij om tegen het besluit juridische stappen te ondernemen. Het kabinet werkt aan afspraken met de sector om duidelijkheid te geven hoe de gaswinning er in de transitieperiode uit kan zien en onder welke voorwaarden er nog gas gewonnen kan worden. Deze duidelijkheid moet ertoe bijdragen dat omwonenden en regionale overheden weten waar ze aan toe zijn, en in een vroeg stadium met elkaar het gesprek te voeren om juridische procedures zo veel als mogelijk te voorkomen.
Hoe groot acht u dat de kans dat de vergunning niet verleend wordt door een stikstofuitspraak, gezien de stikstofuitstoot die komt kijken bij de gaswinning en de bouw van de installatie?
Vermilion moet voor de werkzaamheden ook een omgevingsvergunning Natura2000 activiteit aanvragen bij de Minister van Landbouw Visserij Voedselzekerheid en Natuur (LVVN). Het is aan Vermilion om te voldoen aan de dan geldende regels en aan de Minister van LVVN om te beoordelen of de vergunning kan worden verleend.
Kunt u garanderen dat de bewijslast van eventuele schade bij Vermilion komt te liggen en niet bij de bewoners?
Mocht er schade door bodembeweging ontstaan als gevolg van gaswinning in Vledder, dan kunnen bewoners en kleine bedrijven dit melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie Mijnbouwschade doet onderzoek naar de oorzaak van de schade en geeft, indien er sprake is van mijnbouwschade, advies over de hoogte van de vergoeding. Daarmee neemt de Commissie Mijnbouwschade de bewijslast van bewoners over. Vermilion heeft zich via een privaatrechtelijke overeenkomst gecommitteerd aan het opvolgen van de adviezen van de Commissie Mijnbouwschade.
Deelt u de mening dat het bewijsvermoeden altijd bij mijnbouwbedrijven moet liggen, waartoe de aangenomen motie Beckerman/Bushoff oproept?2
Het kabinet deelt deze mening niet. Op 27 maart jl. heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over de voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State over de motie Beckerman/Bushoff (Kamerstuk 33 529, nr. 1284). In deze brief heeft het kabinet toegelicht dat zij – op basis van de voorlichting van de Afdeling – tot de conclusie komt dat het uitbreiden van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden naar de rest van Nederland niet de oplossing biedt voor het verbeteren van de positie van schademelders en dat een uitbreiding van de reikwijdte van het wettelijk bewijsvermoeden bovendien ook niet juridisch houdbaar is. Daarnaast lijkt de maatregel weinig meerwaarde te hebben ten opzichte van de huidige wijze van schadeafhandeling door de Commissie Mijnbouwschade, omdat de commissie bewoners reeds ontzorgt door de bewijslast over te nemen.
Welke lessen heeft de overheid geleerd van de eerdere gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid. Zo is onder andere het veiligheidsbelang voor bewoners beter verankerd in wet- en regelgeving. Er zijn methodieken ontwikkeld om risico's van activiteiten in de diepe ondergrond beter te kunnen beoordelen en de toezichthouder heeft meer capaciteit gekregen. Daarnaast hebben overheden een adviesrol gekregen bij vergunningaanvragen en worden zienswijzen van bewoners meegenomen bij besluiten. Tot slot is de schadeafhandeling via de Commissie Mijnbouwschade georganiseerd waardoor de bewijslast niet bij de bewoner ligt.
Verder worden er aanvullende verbeteringen doorgevoerd naar aanleiding van de parlementaire enquête Aardgaswinning Groningen, in lijn met de maatregelen uit Nij Begun. Zo wordt er gewerkt aan een kennisprogramma voor onderzoek naar sociale effecten van het gebruik van de diepe ondergrond, wordt data over de ondergrond beter toegankelijk gemaakt en wordt het netwerk van KNMI om aardbevingen te meten verder uitgebreid.
Garandeert u dat het principe «Drenten boven gas» leidend wordt en er niet dezelfde fouten worden gemaakt als met de gaswinning in Groningen en Noord-Drenthe?
Met de uitdrukking «Drenten boven gas» lijkt u te refereren naar «Groningers boven gas» welke voortkomt uit het rapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen. Het Groningenveld was uitzonderlijk groot; het was het grootste gasveld van Europa en tenminste 400 keer groter dan de kleine velden in Nederland. De risico's bij gaswinning uit kleine velden zijn vele malen kleiner dan die bij het Groningenveld. De ervaringen met het Groningenveld hebben tot belangrijke verbeteringen geleid aan het gebruik van de diepe ondergrond.
Mijnbouw is niet zonder risico’s, al is de kans op schade erg klein. Op plekken in Nederland waar mijnbouwprojecten zijn, hebben mensen in de omgeving zorgen. De overheid neemt deze zorgen serieus en zorgt voor veilige en verantwoorde mijnbouw via vergunningen en het betrekken van de omgeving. Zo leert de overheid van het verleden en wil zij situaties als in Groningen voorkomen.
Voorafgaand aan goed veiligheidsonderzoek door de overheid, moeten mijnbouwbedrijven allereerst mensen in de omgeving op tijd betrekken. Daarnaast gaat de overheid in gesprek met iedereen die een belang heeft. Dit zijn onder andere de omwonenden, medeoverheden zoals gemeenten en provincies, maatschappelijke en milieuorganisaties, wetenschappers en commerciële bedrijven. Zo wordt duidelijk welke zorgen en vragen er leven en wat daaraan gedaan kan worden. Overheden, mijnbouwbedrijven en omwonenden onderzoeken samen of en hoe mensen kunnen profiteren van de mijnbouwactiviteit in het gebied.
Daarnaast moeten mijnbouwbedrijven een vergunning aanvragen voor mijnbouwactiviteiten. Het Ministerie van KGG verleent deze vergunningen alleen als mijnbouwactiviteiten veilig en verantwoord zijn voor mens, milieu en natuur. Vooraf vraagt het ministerie advies aan verschillende partijen zoals Staatstoezicht op de Mijnen, TNO, Mijnraad, gemeenten, waterschappen en provincies. Op basis van die adviezen wordt beoordeeld of de betreffende mijnbouwactiviteit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dat betekent niet dat er na het geven van de vergunning helemaal geen risico’s zijn. Het betekent wél dat gevolgen zoals beweging van de bodem niet tot onveilige situaties leiden.
Kunt u toezeggen in gesprek te gaan met bewoners van Vledder en omstreken voordat het definitieve besluit betreft nieuwe gaswinning is genomen en de Kamer over deze gesprekken te informeren?
In het lopende traject zijn er al diverse contactmomenten geweest met bewoners en lokale bestuurders. Ook in het vervolg van de vergunningverleningsprocedure, die nog ongeveer anderhalf jaar in beslag zal nemen, zullen er nog verschillende contactmomenten zijn.3 Voordat de besluiten definitief worden, komen ze als ontwerpbesluiten ter inzage. Hierover zullen de bewoners van het gebied worden geïnformeerd per brief, kennisgeving in de Staatscourant en advertenties in lokale huis-aan-huis bladen. Tijdens de informatieavond die dan zal worden georganiseerd zal er de mogelijkheid zijn om met het ministerie in gesprek te gaan over de voorgenomen gaswinning. Daarnaast is het mogelijk een zienswijze in te dienen op de ontwerpprojectbesluiten. Nadat de zienswijzen zijn verwerkt, worden de definitieve besluiten pas vastgesteld. Hierop is beroep mogelijk bij de Raad van State.
Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Therapie voor kinderen met uitputtingsziekte ME/CVS in twijfel getrokken» en de reactie hierop van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK)? Hoe beoordeelt u deze berichtgevingen?1, 2
Klopt het dat cognitieve gedragstherapie (CGT) in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk uit de richtlijnen voor ME/CVS is geschrapt vanwege het risico op verslechtering van de klachten bij patiënten, met name door post-exertionele malaise? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de behandeling van ME/CVS in Nederland gehad? En hoe verhouden eventuele nieuwe inzichten in het buitenland zich tot de Nederlandse richtlijnen?
Klopt het dat de Gezondheidsraad in 2018 adviseerde dat CGT in combinatie met het opbouwen van conditie soms, maar te vaak niet een adequate behadeling is voor ME/CVS? Zo ja, hoe is hierop gereageerd door het werkveld en patiënten(organisaties)?
Zijn er bij u signalen bekend over de zorgen en twijfels van ouders over de huidige therapieën voor kinderen met ME/CVS? Wat wordt er gedaan om de zorgen bij deze ouders weg te nemen?
Hoe wordt momenteel geborgd dat jonge patiënten en hun ouders volledig worden geïnformeerd over de mogelijke risico’s van CGT bij ME/CVS?
Bent u op de hoogte van signalen dat ouders die CGT voor hun kind weigeren of hierover van mening verschillen met artsen, soms worden geconfronteerd met meldingen bij Veilig Thuis? Hoe vaak komt dit voor?3
Klopt het dat het principe van Samen Beslissen ook bij kinderen met ME/CVS leidend is, en behandeldoelen en -keuzes dus altijd in overleg tussen ouders, arts en (indien mogelijk) het kind tot stand komen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de zorgen van ouders over CGT als behandelmethode bij ME/CVS een eventuele meldingen die hieruit voortvloeien bij Veilig Thuis?
Is een aparte categorie richtlijnen voor Post-Acute Infectiesyndromen, zoals ME/CVS en long covid wat u betreft nodig om artsen te helpen post-exertionele malaise beter te herkennen?
Op welke manieren wordt er op dit moment geïnvesteerd in biomedisch onderzoek naar ME/CVS bij kinderen en jongeren in Nederland?
Deelt u de mening dat kennis die wordt opgedaan in post covid expertisecentra bij kan dragen aan de kennis over en behandelmethoden voor ME/CVS? Zo ja, hoe bevordert u deze uitwisseling?
Op welke manieren krijgen artsen ondersteuning in het toepassen van nieuwe inzichten en behandelmethodes bij ME/CVS of voor het herkennen van dit ziektebeeld? Is deze ondersteuning wat u betreft voldoende? Hoe kan deze ondersteuning verder verbeterd worden zodat nieuwe wetenschappelijke inzichten sneller kunnen worden toegepast?
Het bericht ‘Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Groot tekort UWV-keuringsartsen, wachtlijst dreigt op te lopen van 30.000 naar 100.000»?1
Ja. Dit artikel is verschenen naar aanleiding van de Kamerbrief die ik op 11 juni jl. aan uw Kamer heb gestuurd2.
In hoeverre was het volgens u voorzienbaar dat de wachtlijst voor een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen(WIA)-claimbeoordeling bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen(UWV) in deze mate (naar verwachting) zal gaan oplopen?
Vorig jaar heb ik aangegeven dat de verwachting is dat de achterstanden de komende jaren weer zullen gaan oplopen en dat deze oploop niet binnen het huidige stelsel opgelost kan worden. Daarvoor is het verschil tussen de vraag en het aanbod naar sociaal-medische beoordelingen te groot. Er is een herziening van het stelsel nodig om de problematiek op te lossen3. Ik heb destijds niet expliciet gemaakt wat de prognose voor de komende jaren was, maar dat heb ik nu wel gedaan omdat deze dermate negatief is.
Dat de achterstanden zo zouden oplopen als ik in de brief van 11 juni jl. heb geschetst, had ik niet voorzien. Het aantal beoordelingen dat UWV de komende jaren kan doen neemt fors af doordat UWV-artsen die als zelfstandige voor UWV werken vanaf dit jaar niet meer in zal huren. UWV is deze inhuur momenteel aan het afbouwen. Daarnaast worden er meer mensen ziek, die uitvallen op hun werk en een beroep moeten doen op het arbeidsongeschiktheidsstelsel. Dit komt doordat er meer mensen werken en de AOW-leeftijd stijgt, waardoor de verzekerde populatie toeneemt. Daarnaast stijgt het aantal aanvragen als gevolg van post-covid en psychische klachten.
Herkent u de observatie dat het tekort aan verzekeringsartsen al langere tijd speelt bij het UWV?
Het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid staat al een aantal jaar onder druk. Vanaf 2015 is de vraag naar sociaal-medische beoordelingen groter dan het aantal beoordelingen dat UWV kan verrichten en is er sprake van een mismatch. De achterstanden van sociaal-medische beoordelingen zijn de afgelopen jaren opgelopen en lopen nog steeds op. De afgelopen periode heb ik daarom verschillende maatregelen genomen om de oploop van de achterstanden te dempen en om de negatieve gevolgen die daardoor optreden te beperken. Meest recent heb ik bij de voorjaarsbesluitvorming van dit jaar extra middelen geregeld om UWV te ondersteunen bij de omslag naar sociaal-medische centra (SMC’s). Ook ben ik voornemens de 60-plusmaatregel opnieuw in te voeren van 1 september 2025 tot 1 september 2027. Tot slot ben ik voornemens het tijdelijke kwijtscheldingsbeleid van WIA-voorschotten structureel en binnenwettelijk te maken.
Deelt u in dat geval de mening dat het tekort aan verzekeringsartsen een gegeven is waar het UWV ook zélf beter op moet sturen? Zo niet, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat UWV zelf ook beter moet sturen op het slim inzetten van de beschikbare verzekeringsartsen. Daarnaast blijft de mismatch van sociaal-medische beoordelingen het resultaat van de vraag naar beoordelingen enerzijds en het aantal beoordelingen dat UWV kan uitvoeren met de beschikbare capaciteit anderzijds. UWV kan slechts beperkt sturen op de vraag, en er zijn al jaren actieve wervingsstrategieën om artsen aan te trekken, op te leiden en te behouden. UWV werkt daarnaast hard aan de vormgeving van SMC’s. Deze transitie is erop gericht om kwantitatieve en kwalitatieve verbeteringen te realiseren in de sociaal-medische dienstverlening. Er ligt voor UWV de komende jaren een belangrijke opgave om te sturen op de verdere ontwikkeling van SMC’s. Om ervoor te zorgen dat UWV deze inspanning kan doorzetten, zijn in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming middelen vrijgemaakt, structureel € 36 miljoen. Het geld dat ik hiermee investeer is niet vrijblijvend; ik heb met UWV een prestatieafspraak gemaakt die ziet op het verhogen van de productiviteit, zodat ik inzicht krijg in de effecten van de investering. Ik blijf daarnaast in gesprek met UWV hoe deze doelstelling ook past binnen alle maatregelen om de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening te verbeteren.
Hoe verklaart u dat slechts 72 fte's aan zzp-artsen verantwoordelijk zijn voor ongeveer 20% van het totaal aantal claimbeoordelingen?
Eind 2024 werkten er voor UWV 739 FTE aan artsen, waarvan 72 fte extern werd ingehuurd (10%). Extern ingehuurde artsen zijn verantwoordelijk voor ongeveer 20% van het totaal aantal WIA-claimbeoordelingen, maar beslaan minder dan 20% van de artsencapaciteit. Dit komt doordat extern ingehuurde artsen bijna volledig ingezet worden bij de WIA-claimbeoordeling en minder bij overige sociaal-medische beoordelingen. De andere beoordelingen die UWV verricht zijn onder andere voor de Wajong en Ziektewet. Als gekeken wordt naar het aandeel van extern ingehuurde artsen van het totaal aantal sociaal-medische beoordelingen, ligt dat percentage rond de 8%.
Bent u bereid om met het UWV in gesprek te gaan over hoe een oplossing kan worden gevonden voor de uitstroom van verzekeringsartsen op zzp-basis als gevolg van het opheffen van het handhavingsmoratorium? Zo niet, waarom niet?
Ik ben doorlopend met UWV in gesprek over oplossingen voor de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Dit uiteraard binnen de kaders van wet- en regelgeving, waaronder de wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (wet DBA). UWV doet er alles aan om betreffende verzekeringsartsen te behouden. De artsen die bij UWV werken via een ZZP-constructie hebben meerdere keren een aanbod gekregen om bij UWV in dienst te treden. Dit aanbod blijft de komende tijd van kracht.
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen in aanvulling op het bestaande strategische personeelsplan van het UWV om het capaciteitsprobleem binnen de sociaal-medische dienstverlening terug te dringen?
De maatregelen die ik neem zijn erop gericht om de druk op UWV te verlichten door de vraag naar sociaal-medische beoordelingen te dempen. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl., hanteert UWV al jarenlang diverse wervingsstrategieën om artsen aan te trekken. Dit omvat onder meer het uitbreiden van coschappen, een proef met het werven van artsen uit het buitenland, actieve werving via sociale media, de inzet van professionele wervingsbureaus en ambassadeurs, aanwezigheid op beurzen en uitgebreide mogelijkheden voor artsen om binnen UWV mee te lopen.
Het structurele tekort aan verzekeringsartsen maakt het noodzakelijk om ook te kijken naar aanpassingen in de organisatie en vormgeving van het werk, bijvoorbeeld middels taakdelegatie- en ondersteuning.
Deelt u de mening dat preventie een centrale plek moet krijgen in ons arbeidsongeschiktheidsstelsel? Zo ja, op welke wijze?
Ja, preventie is van groot belang voor de houdbaarheid van ons ziekte- en arbeidsongeschiktheidsstelsel. Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld preventie van uitval door werk en om preventie van instroom in ons stelsel. De regels op het terrein van arbeidsomstandigheden beogen dat iedereen gezond en veilig werkt en dat mensen niet ziek worden of overlijden door hun werk en geen arbeidsongeval krijgen. Daar werkt het kabinet hard aan. De naleving van de verplichtingen uit de Arbowet, zoals het hebben van een actuele Risico-Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) met bijbehorend plan van aanpak, blijft met name in het mkb achter. Daarom wordt bijvoorbeeld onderzocht welke financiële prikkels werkgevers kunnen stimuleren meer werk te maken van preventie, zodat het aantal ongevallen, gezondheidsproblemen, zieken en doden op en door werk vermindert. De SER roept ook op tot versterking van preventie en betere uitvoerbaarheid en effectiviteit van arboregels. De Staatssecretaris Participatie en Integratie zal u over dit SER-advies in het najaar nader informeren.
Door risico’s vroegtijdig te signaleren en maatregelen te nemen voordat gezondheidsklachten ontstaan, kunnen verzuim en arbeidsongeschiktheid worden voorkomen. Preventieve arbeidsgerelateerde zorg is daarbij cruciaal. Via het subsidieprogramma Innovatieve Arbozorg wordt een impuls gegeven aan nieuwe ideeën, werkwijzen en samenwerkingen op het terrein van arbozorg, met focus op preventie en blijvende resultaten. Als iemand door ziekte is uitgevallen, wordt door de werkgever en werknemer samen er alles aan gedaan om te zorgen dat iemand op een duurzame manier terug kan keren naar werk. Dat geldt ook voor de re-integratieverplichtingen van ZW-gerechtigden met UWV of bij eigenrisicodragerschap samen met de voormalige werkgever. Ook de voorgenomen beleidsagenda duurzame inzetbaarheid draagt bij aan het voorkomen van uitval door werk.
Hoe is het UWV volgens u in staat om enerzijds om te gaan met dit toenemende capaciteitsprobleem en anderzijds de kwaliteit van de sociaal-medische dienstverlening weer op orde te krijgen?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. en bij het antwoord op vraag 3, tref ik diverse maatregelen om de achterstanden minder snel te laten oplopen. Ik vind het van groot belang dat de capaciteitsproblemen niet ten koste gaan van de kwaliteit. Om die reden heb ik met UWV afgesproken dat er dit jaar nog geen productiviteitsverbetering wordt verwacht van de investeringen in de ontwikkeling van de SMC’s. Op deze manier probeer ik UWV zo goed mogelijk in staat te stellen om zowel de kwantitatieve als kwalitatieve problematiek het hoofd te bieden.
Acht u het waarschijnlijk dat dit toenemende capaciteitsprobleem in de toekomst weer zal leiden tot nieuwe fouten in sociaal-medische beoordelingen? Zo ja, welke stappen bent u voornemens te zetten om dit te voorkomen?
Het is nooit volledig te voorkomen dat er (nieuwe) fouten gemaakt worden. De diverse maatregelen zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 11 juni jl. helpen om de impact van de capaciteitsproblemen zoveel mogelijk te beperken. Om het risico op fouten in de toekomst te beperken werkt UWV aan het herstel van gemaakte fouten, en structurele verbeteringen in kwaliteitsbewaking. In de voortgangsbrief over de verbeteraanpak WIA wordt u hierover binnenkort nader geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht «Trump wil duizenden illegalen naar Guantánamo Bay sturen, ook Nederlanders»?1
Ja, ik heb kennis genomen van de berichten hierover in de pers. Kort na het verschijnen van de berichten heeft de woordvoerder van het Witte Huis Leavitt op X gemeld dat het om «fake news» gaat.
Op basis van de laatste informatie lijkt het bericht dat de Trump administratie zich voorbereidt op de overplaatsing van buitenlanders die illegaal in de VS verblijven naar de Amerikaanse basis in Guantánamo Bay voorbarig.
Er zijn ook geen indicaties dat de Verenigde Staten voornemens is Nederlandse staatsburgers uit te zetten via Guantánamo Bay.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is om mensen, zonder enige vorm van proces, vast te zetten in het detentiecentrum in Guantánamo Bay?
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de Trump-regering geen contact met de Nederlandse overheid heeft opgenomen om u op de hoogte te stellen van de opsluiting van Nederlanders?
Ik verwijs voor de beantwoording van deze vragen naar het antwoord op vraag 1
Heeft u naar aanleiding van deze berichtgeving zelf al contact opgenomen met uw Amerikaanse collega om aan te geven dat van de opsluiting van Nederlanders op deze manier geen sprake kan zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij de ambassade en consulaten in de Verenigde Staten (VS) bekend om welke personen het gaat? En wordt reeds bijstand aan deze Nederlanders verleend?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, samen met Europese collega’s, duidelijk te maken aan de VS dat het zonder proces vastzetten van EU-burgers in Guantánamo Bay consequenties met zich mee zal brengen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, gezien de urgentie, deze vragen voor vrijdag 13 juni om 12.00 uur beantwoorden?
De beantwoording van deze vragen zal binnen de daarvoor geldende termijn plaatsvinden.
Het bericht ‘Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers’ |
|
Don Ceder (CU), Claire Martens-America (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Radicalen vrijuit op universiteiten: gedragscodes blijken vooral papieren tijgers»?1
Herkent u het contrast dat in het artikel wordt geschetst tussen de gedragscodes van de universiteit en het intimiderende gedrag van studenten en medewerkers? Wat is uw reactie daarop?
Deelt u de typeringen van de universiteiten over incidenten als «het debat kan soms schuren» en «demonstraties kunnen gepaard gaan met ongemak»?
Kunt u toelichten in hoeverre de handhaving van gedragscodes door universiteiten door u wordt gevolgd of geëvalueerd?
Op welke manier spreekt u instellingen aan op eventuele nalatigheid ten aanzien van sociale veiligheid?
Kunt u garanderen dat de universiteiten een veilige plek zijn om te werken en te studeren en welke acties onderneemt u?
Welke concrete maatregelen zijn er getroffen of worden overwogen om de veiligheid van studenten en medewerkers beter te waarborgen op universiteiten?
Wat vindt u ervan dat de Tweede Kamer al meermaals aan de bel heeft getrokken over dergelijke incidenten, maar dat dit patroon van intimidatie en verstoring blijft bestaan en welke stappen gaat u nemen?
Zou u willen reageren op de bevindingen in de artikelen «Gemeentelijke eisen vaak hindernis» en «Parkeernormen houden ombouwen lege verdiepingen boven winkels naar woningen tegen»?1, 2
Hoe beziet u het feit dat midden in een wooncrisis circa 50.000 lege verdiepingen boven winkels in Nederland niet worden ingezet om het woningtekort terug te dringen?
Hoe gaat u zich inspannen om zoveel mogelijk van deze verdiepingen boven winkels om te zetten naar woonruimte?
Zou u concreet willen aangeven welke acties, binnen welk tijdspad, u gaat ondernemen bovenop bestaand beleid en bestaande initiatieven?
Wat zijn in uw ogen de oorzaken van het feit dat het aantal woningtransformaties ver achterblijft bij de ambitie van 15.000 woningen per jaar?
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen hoeveel winkels en verdiepingen boven winkels in 2024 tot woningen zijn getransformeerd?
Zou u samen met gemeenten in kaart willen brengen op welke wijze parkeernormen een drempel vormen voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Zou u de vorige vraag ook willen beantwoorden met het oog op de drempels die beleggers ervaren om hierin te investeren?
Hoe gaat u gemeenten helpen om bestaande drempels voor de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen te overwinnen?
Hoe gaat u bijdragen aan het versterken van expertise en capaciteit bij gemeenten op het gebied van de transformatie van verdiepingen boven winkels naar woningen?
Welke kansen ziet u om bij te dragen aan doorbraken op dit gebied, gezien het feit dat veel beleggers geen ervaring hebben met de transformatie van winkelverdiepingen naar woningen?
Deelt u de opvatting dat gemeenten hierin vaak de eerste stap kunnen zetten, en dat zij daarvoor expertise en regie vanuit het Rijk goed kunnen gebruiken?
Herkent u dat gezamenlijke transformatieprojecten van verdiepingen boven winkels complex kunnen zijn doordat de panden vaak in bezit zijn van meerdere eigenaren?
Herkent u dat deze eigendomssituatie transformatie naar woonruimte in de praktijk regelmatig belemmert?
Herkent u dat transformatieprojecten regelmatig vastlopen omdat één eigenaar moet toestaan dat in zijn pand een hoofdopgang of nooduitgang wordt gerealiseerd, wat ten koste kan gaan van gebruiksruimte of inkomsten?
Klopt het dat zulke collectieve transformaties vaak alleen haalbaar zijn als de lasten van bijvoorbeeld gezamenlijke voorzieningen eerlijk verdeeld worden over alle betrokken eigenaren?
Herkent u dat projecten vaak stilvallen of niet van de grond komen omdat de drempels voor individuele eigenaren te hoog zijn om het initiatief te nemen of de regie te pakken? Ziet u hierbij een rol voor gemeenten om initiatiefnemers te ondersteunen, en een mogelijke rol voor het Rijk om gemeenten daarbij te helpen, bijvoorbeeld met expertise, ambtelijke capaciteit of financiële middelen?
Bent u bereid, in samenwerking met gemeenten en de VNG, in kaart te brengen hoeveel van dit soort projecten er zijn of geprobeerd zijn, en in hoeveel gevallen deze zijn vastgelopen of niet van de grond zijn gekomen?
Welke knelpunten ziet u bij deze projecten, en hoe gaat u gemeenten ondersteunen om deze drempels te helpen overwinnen?
Hoe kan het Rijk gemeenten concreet ondersteunen bij dit soort transformatieprojecten, bijvoorbeeld via handreikingen, financiële instrumenten, voorbeeldprojecten of inzet van ruimtelijk ontwerpers?
Bent u bekend met de berichten «Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: onverantwoord» en «Manon wachtte 7 maanden op darmoperatie: impact van darmziekte wordt onderschat»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding van het MDL Fonds dat de gemiddelde wachttijd voor operaties bij mensen met chronische darmontsteking 22 weken is in plaats van de norm van 7 weken, die wordt gesteld op basis van de «Treeknorm» van 7 weken voor niet-spoedeisende zorg, die is vastgesteld door artsen en zorgverzekeraars?
Dat mensen langer dan de Treeknorm op zorg moeten wachten, is een probleem. Het is erg vervelend voor patiënten als zij hierdoor lang(er) met klachten door moeten lopen. Het heeft invloed op de kwaliteit en toegankelijkheid van de zorg. Het baart mij dan ook zorgen dat de gemiddelde wachttijd voor een operatie bij mensen met chronische darmontsteking ruim driemaal zo lang is als de Treeknorm. Ik herken het probleem breder binnen de zorg en ook binnen de medisch specialistische zorg: ook voor andere interventies zijn de wachttijden boven de Treeknorm.
Bent u op de hoogte van de grootte van deze groep patiënten met ernstige, niet-omkeerbare darmschade en soms levensbedreigende ziekteverschijnselen zoals sepsis, peritonitis (buikvliesonsteking) en ernstige vernauwingen die op de wachtlijst staan voor een operatie?
Nee. Ik heb geen inzicht in deze specifieke aantallen. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en monitort daarvoor onder andere de wachttijden. De NZa publiceert drie keer per jaar de Monitor Toegankelijkheid met de wachttijden in de medisch specialistische zorg (diagnostiek, polikliniek en behandelingen). Deze monitor bevat geen gedetailleerde informatie over de omvang van de wachtlijst voor specifieke patiëntengroepen.
Deelt u de analyse van de directeur van het MDL Fonds dat de wachttijden «Onverantwoord lang» zijn en dat 22 weken «echt veel te lang voor mensen die zo ziek zijn dat ze levensbedreigende complicaties hebben»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet hier volgens u aan gedaan worden en wat kunt u hierin betekenen?
Veldpartijen hebben een belangrijke rol in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg. Het is aan zorgaanbieders om via goede triage en samenwerking te zorgen dat patiënten met de meest urgente zorgvraag tijdig geholpen worden. De zorgaanbieder is verplicht om patiënten die langer dan de Treeknormen wachten actief te wijzen op de mogelijkheid van zorgbemiddeling via hun zorgverzekeraar, zodat zij sneller passende zorg kunnen krijgen. Zorgverzekeraars zijn op hun beurt verantwoordelijk voor het inkopen van voldoende kwalitatief goede zorg en, in geval van wachttijden, voor het op verzoek bemiddelen van patiënten naar aanbieders die tijdig goede zorg kunnen leveren.
Het is belangrijk dat we ons blijven inzetten voor korte(re) gemiddelde wachttijden en dat we ervoor zorgen dat mensen met urgente problemen tijdig zorg ontvangen. Mijn voorgangers hebben al ingezet op het maken van bestuurlijke afspraken over transparantie van wachtlijstinformatie en het verbeteren van wachttijdinformatie op ZorgkaartNederland. In het onderhandelaarsakkoord van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn verdere afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de zorg te borgen. Deze afspraken gaan over het verbeteren van inzicht in de wachttijden, het mogelijk maken van actieve wachtlijstbemiddeling en het versterken van triage.
Waarom wordt er geen goede landelijke registratie bijgehouden voor patiënten die lijden aan de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa (IBD-patiënten)?
Op dit moment bestaat er nog geen kwaliteitsregistratie voor patiënten met de aandoening inflammatoire darmziekten (IBD), zoals de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
Om te leren en te verbeteren kunnen er landelijke kwaliteitsregistraties worden opgezet. Een wetenschappelijke vereniging is zelf verantwoordelijk voor het initiatief om een kwaliteitsregistratie op te zetten. In dit geval is het aan de Nederlandse Vereniging van Maag-Darm-Leverartsen (NVMDL) om het initiatief te nemen tot het opzetten van een dergelijke registratie. Zij kunnen daarbij een beroep doen op Stimuleringsgelden Kwaliteitsinstrumenten Medisch Specialistische Zorg (SKMS-gelden) om een registratie op te starten voor zowel financiële als procesmatige ondersteuning.
Bent u bereid om het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) te vragen om een registratie te gaan bijhouden van deze specifieke groep patiënten?
Het opzetten van een kwaliteitsregistratie is de verantwoordelijkheid van de betreffende wetenschappelijke verenigingen. De NVMDL pakt het opzetten van een kwaliteitsregistratie voor IBD-patiënten inmiddels ook op.
Is het u bekend of er een normering bestaat voor aanvaardbare wachttijden voor een operatie voor IBD-patiënten?
De Treeknorm voor klinische behandelingen is 7 weken. De NVMDL geeft aan dat er, naast de Treeknorm, geen specifieke landelijke norm voor aanvaardbare wachttijden bij IBD-operaties bestaat.
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zicht op de duur van de wachttijd voor een operatie voor deze groep patiënten van gemiddeld vijf maanden, die kan oplopen tot een jaar?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is de NZa verantwoordelijk voor het toezicht op de toegankelijkheid van zorg. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van de zorg en is niet verantwoordelijk voor het handhaven van de Treeknormen. Als er sprake is van een (potentieel) risico voor de kwaliteit of veiligheid, bijv. op basis van signaal van de NZa, dan kan de IGJ optreden. Overigens is het aan aanbieders om met behulp van triage en samenwerking ervoor te zorg dat patiënten met urgente klachten tijdig geholpen worden. Zo kunnen patiënten rekenen op spoedzorg wanneer zij dat nodig hebben.
Houdt de IGJ, gezien de ernst van het ziektebeeld bij een opvlamming en de ondraaglijke pijn die vrijwel niet te bestrijden is, toezicht op het handhaven van de algemene Treeknorm voor niet-spoedeisende zorg van maximaal zeven weken wachttijd voor een operatie voor deze specifieke groep patiënten?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, bent u bereid om de IGJ te vragen om toezicht te gaan houden, of te verbeteren, opdat de Treeknorm voor deze groep patiënten wordt gehaald?
De NZa, en niet de IGJ, houdt toezicht op de toegankelijkheid van zorg en ziet toe op de naleving van de zorgplicht door zorgverzekeraars. Daarbij verwijs ik ook naar het antwoord bij vraag 4, waarin ik heb aangegeven dat veldpartijen een belangrijke rol hebben in het bewaken van de toegankelijkheid in de medisch specialistische zorg.
Hoe beoordeelt u het voorstel van MDL Fonds om operaties voor patiënten met chronische darmziekten op te nemen in de OK-programma’s van ziekenhuizen, en om de registratie bij deze groep te verbeteren? En bent u bereid hierover in gesprek te gaan met ziekenhuizen, zorgprofessionals en patiëntenorganisaties en hierover de Kamer voor het einde van jaar over te informeren?
Het verbeteren van de toegang tot zorg is belangrijk voor IBD-patiënten, maar dit moet gebeuren binnen de bredere context van druk op de medisch specialistische zorg en lange wachttijden voor meerdere patiëntengroepen. Daarom zijn in het AZWA concrete afspraken gemaakt met zorgpartijen om de toegankelijkheid te verbeteren. De verantwoordelijkheden voor de verdeling van operatietijd en prioritering van ingrepen liggen bij de zorgaanbieders en beroepsgroepen, niet bij de Minister van VWS.
Daarnaast wordt ingezet op betere kwaliteitsregistraties om de kwaliteit van zorg te verbeteren. De afgelopen jaren heb ik daarom samen met de partijen van het Bestuurlijke Overleg Kwaliteit medisch specialistische zorg hard gewerkt aan het verbeteren en professionaliseren van het kwaliteitsregistratielandschap. Hierbij biedt het in uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Kwaliteitsregistraties Zorg een belangrijke juridische basis. Specifiek is voor IBD een uitkomstenset ontwikkeld binnen het programma Uitkomstgerichte Zorg, in samenwerking met de wetenschappelijke vereniging. Ik moedig partijen aan om in gesprek te blijven over verdere stappen naar een landelijke kwaliteitsregistratie, maar ziet op dit moment geen verdere rol voor mijzelf.
«Onverantwoord» (Patiënten met een darmontsteking staan maanden op wachtlijsten: «Onverantwoord» – RTV Noord)
De vergoeding van fysiotherapie als behandeling van endometriose |
|
Sarah Dobbe |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
Wat is de reden dat endometriose niet op de lijst van chronische aandoeningen staat waarvoor fysiotherapie wel vergoed wordt? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat fysiotherapie een bewezen effectief onderdeel is van de behandeling voor endometriose?1
Ik ga ervan uit dat u met «de lijst van chronische aandoeningen waarvoor fysiotherapie wordt vergoed» doelt op bijlage 1 van het Besluit zorgverzekering (Bzv), ook wel de «chronische lijst» genoemd. De basis voor de lijst is het Nivel-rapport De omvang van fysiotherapeutische behandeling naar verschillende patiëntencategorieën uit 1995. Endometriose werd in dit rapport niet expliciet genoemd.
Aandoeningen kunnen aan bijlage 1 van het Bzv worden toegevoegd wanneer de behandeling daarvoor voldoet aan het wettelijke criterium «de stand van de wetenschap en praktijk»2. In andere woorden, of het effectief is. Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) beoordeelt dit en adviseert hierover. Het Zorginstituut kan dit uit eigen beweging doen, of op verzoek van de politiek of veldpartijen. Voor fysiotherapie bij endometriose heeft geen beoordeling plaatsgevonden.
Naar aanleiding van uw vragen heb ik het Zorginstituut verzocht de systematische review van Abril Coello et al. (2023), waar u in uw vraag naar verwijst, door te nemen. Het Zorginstituut heeft mij laten weten dat er geen onomstotelijk wetenschappelijk bewijs is dat fysiotherapie effectief is bij vrouwen met endometriose. In de systematische review zijn namelijk verschillende soorten behandelingen3 samengevoegd. Niet al deze behandelingen vallen binnen het beroepsprofiel van de fysiotherapeut. Daarnaast zijn de effecten direct na de behandeling gemeten, en zijn de effecten op de langere termijn onbekend. Bovendien is het de vraag of de effecten klinisch relevant4 zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot veel klachten voor vrouwen die hieraan lijden en als gevolg daarvan een grote impact heeft op hun leven?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Endometriose heeft een grote impact op het dagelijkse leven van vrouwen door onder andere hevige pijnklachten, mogelijke onvruchtbaarheid en negatieve gevolgen op de fysieke en mentale gezondheid. Mede daarom zet ik met de recent gelanceerde Nationale Strategie Vrouwengezondheid5 in op de verbetering van de gezondheid van vrouwen met bijvoorbeeld endometriose, zodat zij tijdig passende zorg en ondersteuning ontvangen.
In het document van WOMEN Inc., waar u in vraag 3 naar verwijst, staat dat het ongeveer 7 tot 10 jaar duurt voordat de diagnose endometriose wordt gesteld en een adequate behandeling wordt gestart. Dit leidt tot veel onnodig lijden voor vrouwen en niet-passende zorg. Ook het Zorginstituut wijst mij hierop. Daarom vind ik vroege diagnostiek bij endometriose een belangrijk verbeterpunt. Veldpartijen zijn hiermee al aan de slag gegaan via een financiële bijdrage van ZonMw. In een consortium werken zij aan het bouwen van een platform waarin alle informatie over endometriose overzichtelijk bij elkaar gebracht wordt en geschikt is om te gebruiken door patiënten, zorgverleners en geïnteresseerden. Binnenkort wordt dit platform rondom endometriose gelanceerd.
Bent u ervan op de hoogte dat endometriose leidt tot € 2,3 miljard aan verzuim per jaar?2
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Bent u bereid om in gesprek te treden met vrouwen die lijden aan endometriose en fysiotherapeuten om te horen wat de toegevoegde waarde zou zijn van het vergoeden van fysiotherapie bij endometriose?
Ik ben altijd bereid over de vergoeding van deze zorg in gesprek te gaan met vrouwen die lijden aan endometriose en met de behandelaars die bij hun zorg betrokken zijn. Ik kan echter zelf geen inhoudelijk oordeel vellen over de toegevoegde waarde van een behandeling. Dat is aan de betrokken beroepsgroepen, zorgverzekeraars en patiënten(vertegenwoordigers).
Bent u bereid om het Zorginstituut te vragen om te beoordelen of endometriose alsnog aan de lijst met chronische aandoeningen kan worden toegevoegd?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is het allerminst zeker dat fysiotherapie effectief is voor de behandeling van endometriose. Als de zorg niet effectief is, dan kan het niet vergoed worden uit het basispakket. Daarom vind ik het op dit moment belangrijker dat de relevante veldpartijen goed onderzoek uitvoeren naar de effectiviteit van fysiotherapie bij endometriose.
In hoeverre wordt de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed ook meegenomen in de Nationale Strategie Vrouwengezondheid?
In de Nationale Strategie Vrouwengezondheid wordt niet ingegaan op de vraag welke behandelingen voor vrouwspecifieke en vrouwsensitieve aandoeningen worden vergoed. Wel richt het zich op het opschalen van reeds beschikbare kennis over vrouwspecifieke gezondheidsproblematiek. Ook richt het zich op het faciliteren van passende zorg en ondersteuning voor vrouwen.
Bent u het ermee eens dat het feit dat fysiotherapie niet volledig in het basispakket is opgenomen dit soort onuitlegbare verschillen in vergoedingen veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om fysiotherapie alsnog op te nemen in het basispakket?
Ik deel uw opvatting niet. Om voor vergoeding uit het basispakket in aanmerking te komen, moet de effectiviteit van zorg aantoonbaar zijn. Dit is voor een groot deel van de fysiotherapie (nog) niet het geval, zoals het Zorginstituut stelt7. Daarom ben ik niet bereid om fysiotherapie alsnog volledig op te nemen in het basispakket. Wel ben ik bereid om te kijken of onderdelen van de fysiotherapeutische zorg aan het basispakket toegevoegd kunnen worden als deze effectief blijken te zijn.