Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Vernielingen door Israël in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de vernieling door het Israëlische leger van meer dan twintig gebouwen in Palestijns gebied?1
Ja.
Klopt het dat hierdoor meer dan 100 mensen dakloos zijn geworden?
Ja.
Kunt u bevestigen dat bij de vernielingen ook schade is toegebracht aan hulpprojecten die door de EU en lidstaten zijn gefinancierd, en dat zonnepanelen in beslag zijn genomen die door internationale hulporganisaties waren gedoneerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Volgens opgave van de VN zijn 23 huizen, zes latrines en vijf zonnepanelen vernield. Tien huizen waren door de EU gefinancierd uit humanitaire middelen.
Is het waar dat de getroffen dorpen al lang bewoond werden voordat de Israëlische bezetting in 1967 begon, en dat Israël het betreffende gebied in de jaren ’70 als militair oefenterrein heeft aangewezen, in de wetenschap dat daar Palestijnse burgers wonen?
Ja. Israël betwist overigens dat de Palestijnse boeren het gebied permanent bewoonden op het moment dat de boeren bezwaar maakten tegen het verbod om in het betreffende gebied te wonen.
Deelt u de opvatting van mensenrechtenorganisaties dat de vernielingen een schending vormen van verplichtingen die Israël onder het internationaal recht heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gebied maakt onderdeel uit van Area C in de door Israël bezette gebieden. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht specifieke verplichtingen tegenover de Palestijnse bevolking en moet bij het bestuur van het gebied de belangen van de lokale bevolking in acht nemen. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering. Op basis van de beschikbare informatie lijken deze vernielingen niet onder deze uitzondering te vallen.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten van plan zijn om tien andere Palestijnse dorpen, waarin circa duizend mensen wonen, eveneens te vernielen?2
Ja. In 12 dorpen, waaronder de nu getroffen dorpen, zijn slooporders tegen nog meer huizen uitgevaardigd. Mensenrechtenorganisaties, deels met Nederlandse steun, hebben een spoedprocedure tegen verdere sloop aangespannen.
Heeft u bij de Israëlische autoriteiten geprotesteerd tegen de vernielingen in Palestijns gebied en bent u bereid op Europees niveau aan te dringen op hardere Europese maatregelen, erop gericht de Israëlische autoriteiten te bewegen tot een «fundamental change of policy by Israel with regard to the occupied Palestinian territory, particularly in Area C», zoals genoemd in recente EU-Ministerraadconclusies?3 Zo nee, waarom niet?
De EU heeft zorgen uitgesproken over het besluit. Tevens dringt de EU aan op de ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking. Het Kwartet, dus ook de EU, dringt bij Israël aan op transformatieve stappen, die de Palestijnen vertrouwen geven in een fundamentele verbetering.
Het aanvallen van een scheidsrechter door spelers van de voetbalclub Nieuw Sloten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Scheidsrechter aangevallen door spelers Nieuw Sloten»1 en «Duel Nieuw-Sloten gestaakt na wangedrag speler»2? Herinnert u zich het feit dat voetballers van deze voetbalclub zijn veroordeeld vanwege betrokkenheid bij het overlijden van een scheidsrechter?3
Ja.
Is er naar aanleiding van het recente incident aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub? Zo ja, wat is de stand van zaken van deze aangifte? Zo nee, op welke gronden kan het Openbaar Ministerie (OM) overwegen over te gaan tot ambtshalve vervolging en wordt dit ook overwogen?
Er is geen aangifte gedaan tegen spelers of andere betrokkenen van de genoemde voetbalclub. De politie heeft op eigen initiatief wel gesproken met de scheidsrechter. De scheidsrechter kiest ervoor om geen aangifte te doen. Het Openbaar Ministerie heeft besloten niet ambtshalve tot vervolging over te gaan, vanwege de ernst van hetgeen dat is voorgevallen, het feit dat de scheidsrechter geen aangifte wenst te doen en het besluit van het bestuur van de voetbalvereniging om het betrokken team uit de competitie te halen.
In hoeverre kan het feit dat er eerder spelers van Nieuw Sloten betrokken waren bij een geweldsincident tegen een scheidsrechter meespelen bij een besluit van het OM om in geval van het recente incident vervolging tegen spelers of de club in te stellen?
Ook deze omstandigheid is onderdeel geweest van de afweging over de vervolging, waarbij uiteindelijk besloten is om niet tot vervolging over te gaan.
Doet de KNVB onderzoek naar spelers van Nieuw Sloten en/of de club? Zo ja, wat is de stand van zaken van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
De KNVB doet net als bij andere tuchtzaken onderzoek naar de toedracht van het voorval. Daders worden hierbij gestraft. Het onderzoek is nog niet afgerond. Lopende dit onderzoek zijn op voorhand alle spelers van dit elftal voorlopig uitgesloten van deelname aan wedstrijden.
Daarnaast is de KNVB met de vereniging in gesprek over verdere begeleiding en ondersteuning. Dit om de kans op misdragingen in de toekomst verder te verlagen.
De aanhoudende bedreigingen door een militie uit Oekraïne in verband met het referendum |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht «Video. Weer Oekraïens dreigfilmpje aan Nederlandse volk»?1
Ja.
In hoeverre is de betreffende dreigvideo authentiek en hoe duidt u de video?
Zowel de Oekraïense regering als het Azov-bataljon nemen met kracht afstand
van de bedreigingen. De filmpjes zijn bekend bij de Nederlandse opsporingsinstanties.
Is er onderzoek gedaan naar de eerdere dreigvideo aan het adres van Nederland? In hoeverre betreft het hier een serieuze bedreiging?
Zie antwoord vraag 2.
Worden er, indien de dreiging reëel is, veiligheidsmaatregelen getroffen, ook ten aanzien van de initiatiefnemers van het referendum?
Burgers en organisaties mogen van de overheid verwachten dat die hen te hulp schiet op het moment dat de aantasting van hun veiligheid zodanige vormen dreigt aan te nemen, dat zij daar op eigen kracht geen weerstand tegen kunnen bieden. Indien dreiging en risico zodanig zijn dat beveiligingsmaatregelen genomen dienen te worden dan worden die, onder lokaal bevoegd gezag, genomen.
De aanpak van radicalisering op scholen |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Welke mogelijkheden grijpt u aan om iets te ondernemen tegen het gebrek aan leiding dat veel docenten op scholen ervaren als het gaat om radicalisering?1
Maatschappelijke problemen worden zichtbaar in het onderwijs. Docenten kunnen geconfronteerd worden met extreme opvattingen van leerlingen of kunnen vermoedens hebben dat een leerling radicaliseert. Deze docenten moeten niet het gevoel hebben alleen te staan; ze moeten weten wat ze kunnen doen en waar ze terecht kunnen. Dit is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van schoolleiders en bestuurders. Die moeten duidelijk maken waar de school voor staat, zodat docenten een gedeeld ijkpunt hebben in hun handelen. Het Ministerie van OCW ondersteunt hen hierbij. De Stichting School en Veiligheid biedt deskundige ondersteuning op maat voor onderwijsinstellingen met een specifieke hulpvraag over radicalisering, biedt gratis trainingen aan voor onderwijspersoneel over het herkennen van jongeren die dreigen te radicaliseren en beheert een telefonische helpdesk («hotline») waar onderwijsinstellingen en docenten met vragen terecht kunnen. Ook worden er afspraken gemaakt met de achttien gemeenten waar de problematiek van radicalisering het meest nijpend is. Over deze «complementaire aanpak» heb ik u op 3 juni 2015, mede namens de ministers van SZW en VenJ, geïnformeerd.2 Daarnaast biedt de Stichting School en Veiligheid trainingen aan docenten om hen praktische handvatten te geven voor het voeren van gesprekken over gevoelige maatschappelijke onderwerpen. Ook organiseert de stichting in april een landelijke conferentie over dit thema gericht op leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs en op opleiders van lerarenopleidingen en pabo’s.
Op welke wijze(n) heeft het kabinet inmiddels uitvoering gegeven aan de motie van het lid Jadnanansing inzake een effectievere begeleiding en aanpak bij de problematiek rond ontwortelde jongeren?2
Lerarenopleidingen hebben de belangrijke taak om hun studenten voor te bereiden op wat zij in hun toekomstige lespraktijk zullen tegenkomen. De lerarenopleidingen zijn daarom verantwoordelijk voor een curriculum dat aansluit bij maatschappelijke ontwikkelingen en dat hun studenten voorbereidt op het verzorgen van burgerschapsonderwijs en het bespreekbaar maken van burgerschapsthema’s. Er gebeurt veel binnen de lerarenopleidingen om studenten hierop voor te bereiden. Om te beginnen komen de kennis en vaardigheden die hiervoor nodig zijn terug in de landelijke kennisbases voor de pabo’s en de tweedegraads lerarenopleidingen. Daarnaast heb ik tijdens mijn rondgang langs de lerarenopleidingen en binnen de voorloperaanpak gezien dat er veel aandacht bestaat voor Bildung in de lerarenopleidingen. Toekomstige leraren zijn beter voorbereid op het voeren van moeilijke gesprekken en het geven van goed burgerschapsonderwijs wanneer zij zelf een morele, kritische en open houding hebben. De aandacht voor burgerschapsonderwijs in het nieuwe curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs vraagt ook van lerarenopleidingen om toekomstige docenten hierop voor te bereiden. Tot slot stimuleer ik samen met mijn ambtgenoot van SZW de inzet op het vergroten van vaardigheden van toekomstige leraren door het project «Dialoog als burgerschapsinstrument» te financieren. Hierin wordt samen met lerarenopleidingen een methodiek ontwikkeld waarmee toekomstige leraren worden ondersteund bij het vormgeven van burgerschapsonderwijs.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen dat iedereen die van de lerarenopleiding komt, in staat is om leerlingen met extreme ideeën en uitspraken, een afwijkend wereldbeeld tegemoet te treden én daarnaast in staat is bij alle leerlingen kritisch denken en empathie te bevorderen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wilt u ervoor zorgdragen om docenten die «in de maatschappelijke frontlinie staan, alle steun te bieden die ze nodig hebben», zodat zij op korte termijn niet alleen onze morele steun krijgen, maar ook daadwerkelijk methoden aangereikt krijgen waarmee zij hun essentiële rol kunnen waarmaken?3
Zie het antwoord op vraag 1.
Wat heeft u ondernomen en gaat u nog ondernemen met uw toezegging om in het middelbaar beroepsonderwijs de aandacht voor burgerschapsonderwijs te vergroten met betrekking tot kritische denkvaardigheden en het kunnen voeren van een dialoog over complexe thema’s zoals, radicalisering, racisme, discriminatie, democratische waarden, vrijheid van meningsuiting en religie?4
Het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen (EKB) WEB wordt gewijzigd vanwege het aanscherpen van de generieke kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap op kritische denkvaardigheden. Studenten dienen te worden toegerust op de moderne maatschappij waarbij kritisch kunnen denken van belang is. Hiertoe is het van belang docenten in de positie te brengen deze vaardigheden aan studenten in het mbo over te brengen. Er wordt een handreiking ontwikkeld om de docenten te ondersteunen.
De wijziging van het EKB in het onderdeel loopbaan en burgerschap maakt de bevordering van kritisch denken expliciet onderdeel van iedere kwalificatie in het mbo. Daarmee wordt het een verplicht onderdeel en zal dit aspect meer aandacht in het onderwijs krijgen. De internetconsultatie waarbij iedereen kon reageren op de wijziging van de regeling is op 8 februari 2016 gesloten. Naar verwachting zal de wijziging ingaan op 1 augustus 2016.
Omdat het van groot belang is dat kennis over burgerschapsonderwijs wordt gedeeld ondersteun ik daarnaast het Netwerk Burgerschap. Dit netwerk, een initiatief van vrijwilligers, is nu bij de MBO Raad gepositioneerd en wordt verder geprofessionaliseerd. Het netwerk verzorgt een website en organiseert ook bijeenkomsten voor kennisdeling. Verder zal ook de Stichting School en Veiligheid een training ontwikkelen waarmee docenten beter toegerust worden om het gesprek over complexe maatschappelijke thema’s te voeren met hun studenten.
Het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een verhoogd eigen risico |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer mensen kiezen voor een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico?1
Het artikel in Trouw signaleert dat de groei in het aantal verzekerden dat een polis met beperkte voorwaarden kiest, stagneert. De overstapcijfers en verdeling van verzekerden over de polissen van het jaar 2016 zijn nog niet bekend. Deze komen in april. Ik zie al wel dat het aantal aangeboden polissen met beperkende voorwaarden gedaald is (net als het totaal aantal basispolissen).
Ook wat betreft het vrijwillig eigen risico zijn de cijfers voor 2016 nog niet bekend. Wel laten de cijfers van Vektis zien dat het aantal verzekerden dat een maximaal vrijwillig eigen risico afsluit licht gegroeid is de laatste jaren. Ik vind dit geen slechte ontwikkeling. Het eigen risico maakt mensen bewust van de kosten van de zorg en remt hen in het gebruik van niet-noodzakelijke zorg. Daarbij wil ik graag mensen die een verhoogd eigen risico kunnen dragen, ook de ruimte geven om hiervoor te kiezen en zo hun zorgkosten besparen.
Herkent u het beeld van vergelijkingssite Independer dat 30 procent van de verzekerden die overstappen een verhoogd eigen risico neemt tot maximaal 885 euro?
Er zijn op dit moment geen cijfers bekend over het aantal verzekerden dat in 2016 een vrijwillig eigen risico heeft afgesloten. De cijfers uit het artikel in Trouw zijn afkomstig van Independer waarbij de overstappers niet representatief hoeven te zijn voor de gehele populatie. Ik kan hier dus geen uitspraken over doen.
In 2015 was het aantal verzekerden dat koos voor een vrijwillig eigen risico gestegen naar 12%, waarbij 8% van de verzekerden koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, Zorgthermometer, 2015). In 2012 koos ongeveer 6% van de verzekerden voor een vrijwillig eigen risico, waarbij ongeveer 3,5% koos voor een maximaal vrijwillig eigen risico (Vektis, 2012). Dit is een stijging van 6 procentpunt in drie jaar, ofwel een stijging van ongeveer 2 procentpunt per jaar. Een polis met een vrijwillig eigen risico spreekt verzekerden blijkbaar aan. Er lijkt me geen sprake te zijn van een explosieve stijging.
Wat is, gelet op het feit dat in 2012 slechts 6 procent van de verzekerden gebruik maakten van een zorgverzekering met een verhoogd eigen risico, uw reactie hierop? Is hier sprake van een explosieve stijging?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het voor de leeftijdscategorie die met name het eigen risico verhoogt, jongeren van 25 tot 35 jaar, een weloverwogen en bewuste keuze is dit te doen? Welke redenen spelen bij deze groep om dat hoge eigen risico te nemen?
Ik heb geen betrouwbare informatie over het profiel van de mensen die kiezen voor het vrijwillig eigen risico. De genoemde categorie van 25- tot 35-jarigen is gebaseerd op slechts de overstappers bij Independer. Dit kan niet zomaar geëxtrapoleerd worden naar de gehele verzekerden populatie.
In mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt»3 van 29 januari jl. heb ik aangekondigd dat er onderzoek gedaan zal worden naar het vrijwillig eigen risico. Hierin zal het profiel van de mensen die voor het verhoogd eigen risico kiezen ook worden meegenomen.
Heeft u inzicht welke inkomensgroepen met name het eigen risico vrijwillig verhogen? Zo ja, welke groep is dit? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u inzage in het aantal mensen dat door het verhoogde eigen risico in de betalingsproblemen komt? Zo ja, hoe groot is die groep? Zo nee, bent u bereid deze gegevens alsnog te achterhalen en aan de Kamer te zenden?
Mensen komen in betalingsproblemen op het moment dat hun inkomsten lager zijn dan hun uitgaven en zij hun rekeningen niet meer kunnen betalen. Een zorgrekening kan één van deze rekeningen zijn. Het ophogen van het vrijwillig eigen risico is een eigen keuze, waarbij vooraf bekend is hoeveel een verzekerde maximaal zelf moet betalen voor de zorg. Een verzekerde krijgt met een vrijwillig eigen risico ook een korting op de premie en kan dus sparen als hij/zij toch onverwacht zorgkosten maakt. De zorgtoeslag borgt de toegang tot de zorg voor de lagere inkomens. Ik kan dus niet zeggen hoeveel mensen in de betalingsproblemen komen door het verhoogde eigen risico, omdat het eigen risico zelden tot nooit het enige element is dat bij betalingsproblemen een rol speelt.
Wat is uw verklaring dat zorgverzekeraars enerzijds oproepen het eigen risico juist te verlagen, maar anderzijds wel meer verzekeringen met zelfs een verhoogd eigen risico hebben verkocht dan ooit tevoren?3
Om de solidariteit in het stelsel te behouden is het wettelijk mogelijk om vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden op te nemen. Gezien de toenemende mate waarin verzekerden hiervoor kiezen, blijkt een verhoogd eigen risico «in ruil voor» een premiekorting aantrekkelijk voor een grotere groep verzekerden. Zorgverzekeraars spelen hiermee derhalve in op de wensen van de consument. Of en in welke mate zorgverzekeraars vrijwillig eigen risico in de polisvoorwaarden opnemen, laat ik aan hen. Het relativeert tegelijkertijd het pleidooi van de verzekeraars voor een lager verplicht eigen risico.
Wanneer kunt u de definitieve cijfers van het aantal overstappers, de afgesloten typen zorgverkeringen en het aantal mensen met een verhoogd eigen risico aan de Kamer doen toekomen?
In april publiceert Vektis traditiegetrouw de Zorgthermometer met cijfers over verzekerden. Naar verwachting zal zij dat dit jaar ook weer rond deze tijd doen en zal ik dan aan de Tweede Kamer doen toekomen.
Wat is uw mening over het verhoogd eigen risico aangezien uit onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?4
De NZa geeft in het rapport aan dat zij op basis van het huidige onderzoek juist niet kan concluderen dat het verhoogd eigen risico gebruikt wordt voor risicoselectie of dat het de risicosolidariteit aantast. Verzekerden met een vrijwillig eigen risico of met een selectieve polis betalen inderdaad minder premie, maar daar staan ook beperkende voorwaarden en een hoger risico tegenover. De NZa heeft bij de interpretatie van de premieverschillen geen rekening gehouden met de specifieke kenmerken van de polis. Daarbij zou een positief vereveningsresultaat ook door doelmatige zorginkoop kunnen komen. In het komende kwalitatieve onderzoek gaat de NZa hier verder op in. Voor een uitgebreide reactie wil ik u verwijzen naar mijn brief «Kwantitatief onderzoek naar risicoselectie en risicosolidariteit op de zorgverzekeringsmarkt» van 29 januari jl. waarin ik reageer op het rapport van de NZa.
Wat is uw mening over polissen met beperkende voorwaarden, ook wel de budgetpolis genoemd, aangezien uit onderzoek van de NZa blijkt dat dit een middel kan zijn voor risicoselectie en mogelijk de risicosolidariteit aantast?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is uw reactie op het onderzoek van de NZa waaruit blijkt dat verzekerden met gunstige en ongunstige gezondheidsrisico's in aparte polissen terechtkomen?
Van de 74 door de NZa onderzochte polissen hebben zeven polissen een verzekerdenpopulatie die afwijkt van het gemiddelde. Dit kan komen door bewuste acties van zorgverzekeraars, maar ook de acties van zorgverzekeraars die een ander doel hebben en door de acties van verzekerden zelf. Het is echter alleen ongewenst als dit zou komen door doelbewuste acties vanuit de zorgverzekeraar en dit de risicosolidariteit ondermijnt. Of en zo ja in welke mate dit gebeurt, onderzoekt de NZa verder in het kwalitatieve vervolgonderzoek.
Hoeveel onderzoeken denkt u nog nodig te hebben voordat u tot de conclusie komt dat zorgverzekeraars op slinkse wijze aan risicoselectie doen?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar risicoselectie en risicosolidariteit. Dit onderzoek stelt dat er bij een aantal polissen selectie lijkt plaats te vinden, maar het is onduidelijk of dit een bewuste of onbewuste actie van zorgverzekeraars is of komt door zelfselectie van verzekerden. De NZa doet hier aanvullend onderzoek naar. Dit onderzoek wacht ik af.
Bent u van mening dat ongeacht of er sprake is van kwade opzet, risicoselectie en de ondermijning van de solidariteit, per direct gestopt dient te worden? Zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Risicoselectie en aantasting van de solidariteit vind ik ongewenst. Ik wacht de conclusies van het aanvullende onderzoek van de NZa af. Los daarvan is het vrijwillig eigen risico voor sommige mensen juist een aantrekkelijke keuze. Ik wil het dus ook niet zomaar zonder goede reden afschaffen.
Bent u derhalve bereid om op basis van de schokkende uitkomsten van het NZa-onderzoek per direct de budgetpolis en het verhoogd eigen risico te verbieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
De uitspraak van een gemeenteraadslid dat de Islam “weggevaagd” mag worden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haagse PVV'er: Islam mag weggevaagd worden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het goed is dat het stadsbestuur van Den Haag afstand heeft genomen van de uitspraak van het raadslid dat de islam weggevaagd mag worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het College van burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag heeft mij laten weten dat het niet op zijn weg vindt liggen om uitingen van volksvertegenwoordigers op de sociale media te volgen en van commentaar te voorzien. Zoals al meerdere malen door het College aangegeven, neemt het College afstand van polariserende uitingen, ongeacht van wie deze afkomstig zijn, die erop gericht zijn bevolkingsgroepen tegen elkaar op te zetten.
Ik ben van mening dat het goed is dat het College afstand neemt van dergelijke polariserende uitingen.
Deelt u de mening dat een passende reactie tegen uitingen die verdeeldheid zaaien, mensen tegen elkaar opzetten of beledigen binnen het strafrecht als ultimum remedium kan worden gevonden? Zo ja, waarom en welke delicten zijn in dit kader mogelijk van toepassing? Zo nee, waarom niet?
Indien er sprake is van een verdenking van een strafbaar feit, zoals bijvoorbeeld opruiing (artikel 131 Sr), groepsbelediging (artikel 137c Sr) of aanzetten tot haat, discriminatie of geweld (artikel 137d Sr), is het strafrecht het aangewezen middel om adequaat te reageren.
Is er aangifte gedaan tegen het genoemde raadslid in verband met haar uitspraak dat de islam weggevaagd mag worden of vanwege het verspreiden van het genoemde filmpje? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Zo nee, stelt het Openbaar Ministerie ambtshalve vervolging in?
Op 8 februari jl. is aangifte gedaan, deze aangifte wordt momenteel door het Openbaar Ministerie (OM) bestudeerd.
Deelt u de mening dat iedereen die een godsdienst wil aanhangen dat moet kunnen doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Godsdienstvrijheid is in Nederland in de Grondwet verankerd. Dit betekent dat je in Nederland elke godsdienst mag aanhangen en dat je in Nederland niet op ongelijke wijze mag worden behandeld vanwege je geloof of je afkomst.
Deelt u de mening dat het «wegvagen» van een godsdienst in strijd is met de vrijheid van godsdienst? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Artikel 6 van de Grondwet waarborgt het recht van een ieder zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De vrijheid van godsdienst heeft daarmee betrekking op de vrijheid van het belijden van de godsdienst. Uitspraken over godsdienst kunnen vallen onder de vrijheid van meningsuiting. Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven kan wel sprake zijn van een strafbaar feit of van discriminatie zoals omschreven in artikel 1 van de Grondwet.
Kan er sprake zijn van een strafbaar feit, zoals groepsbelediging of haatzaaien, indien de dader zich niet direct richt tot een groep mensen (bijvoorbeeld moslims of homo’s) maar wel tot datgene wat die specifiek groep kenmerkt, zoals hun geloof of seksuele gerichtheid (de islam of homoseksualiteit)? Zo nee, waarom niet?
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BF0655) dient een uitlating voor strafbaarheid wegens groepsbelediging onmiskenbaar betrekking te hebben op een groep mensen wegens hun godsdienst. Per geval zal beoordeeld moeten worden of daar sprake van is. Daarbij dient niet alleen te worden gekeken naar de uitlating sec, maar ook naar de samenhang met de rest van de uiting en de context waarin de uitlating is gedaan. Voor aanzetten tot haat geldt evenzeer dat alle voor de strafbaarheid relevante omstandigheden van het geval moeten worden meegewogen. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM9132 en ECLI:NL:HR:2010:BM9135) dienen uitlatingen niet uitsluitend op zichzelf te worden bezien, doch tevens in de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van de mogelijke associaties die deze wekken.
Maakt het in dit kader in juridische zin verschil of iemand zegt dat «moslims vies zijn» dan wel «de islam is vies»? Zo ja, waaruit bestaat dit verschil? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken van de jurisprudentie over groepsbelediging of haatzaaien met betrekking tot de vraag of een uitlating beledigend of haatzaaiend is indien die niet direct tot een groep mensen is gericht maar tot een geloof?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat, indien uit de jurisprudentie blijkt dat uitlatingen over een geloof in dit kader niet strafbaar zijn, de wet in die zin zou moeten worden aangepast dat dat wel strafbaar kan worden, gezien de verbondenheid tussen een geloof en de gelovigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op de vragen 7, 8 en 9 aangegeven volgt uit de jurisprudentie dat er sprake kan zijn van strafbaarheid, maar dat dit afhangt van de omstandigheden van het geval. Ik zie dan ook geen reden om de wet aan te passen.
Mensenhandel in Djibouti |
|
Salima Belhaj (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Seks, spionnen en soldaten» over Djibouti op OneWorld.nl?1
Ja.
Herkent u het beeld zoals geschetst aan de hand van de memoires van de Amerikaanse contractor? Zo nee, waarop baseert u dat andere beeld?
Dit beeld is in grote lijnen herkenbaar.
Kunt u, nu militairen als voornaamste klanten van de meisjes genoemd worden en er de afgelopen jaren in het kader van antipiraterij-missies ook Nederlandse soldaten in Djibouti geweest zijn, uitsluiten dat Nederlandse militairen bijdragen aan de genoemde misstanden in het artikel, in het specifiek de handel in en prostitutie van jonge meisjes? Zo nee, welke maatregelen treft u om dit wel te kunnen uitsluiten?
In het kader van de anti-piraterijmissies zijn geen Nederlandse militairen in Djibouti gestationeerd. Wel leggen Nederlandse marineschepen er van tijd tot tijd kort aan voor onder andere bevoorrading. Sinds de zelfmoordaanslag in mei 2014 in Djibouti is het de bemanning van Nederlandse marineschepen niet toegestaan om van boord te gaan in Djibouti.
Hoe beoordeelt u de suggestie in het artikel dat de Verenigde Staten Djibouti omwille van politieke en economische belangen te mild beoordeelt aangaande het werk maken van de aanpak van mensenhandel, omdat plaatsing in de laatste categorie gevolgen voor de samenwerking tussen beide landen zou hebben?2
Die suggestie is voor rekening van de schrijfsters van het artikel.
Volgt of gebruikt Nederland op enigerlei wijze deze Amerikaanse categorisering? Zo ja, hoe? Zo nee, welk systeem gebruikt Nederland en hoe is Djibouti daarin geclassificeerd?
Nederland levert op verzoek van de VS jaarlijks input voor het Trafficking in Persons Report. Het rapport is een unieke en waardevolle bron van informatie over de bestrijding van mensenhandel wereldwijd, en wordt als zodanig ook gebruikt door de relevante instanties in Nederland die belast zijn met de bestrijding van mensenhandel. Ons land heeft geen eigen classificatiesysteem. Waar nodig wordt op ad hoc basis onderzoek gedaan naar de mate waarin mensenhandel in een bepaald land een rol speelt. Gelet op de beperkte relevantie voor Nederland krijgt Djibouti geen specifieke aandacht.
Kijkt Nederland omwille van economische of diplomatieke belangen met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti? Zo ja, welk concreet belang rechtvaardigt dit?
Neen. Nederland kijkt niet met een vergoelijkend oog naar mensenrechtenschendingen in Djibouti.
Welke inzet pleegt Nederland in haar relaties met Djibouti, zowel bilateraal als multilateraal, om via hulp en handel mensenhandel in Djibouti tegen te gaan en de rechtsstaat te versterken?
Nederland onderhoudt bilaterale relaties met Djibouti, maar deze relaties zijn weinig intensief. Er is geen Nederlandse ambassade in Djibouti en geen Djiboutiaanse ambassade in Den Haag. De wederzijdse handelsvolumina zijn beperkt. Wel liggen er kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven bij de uitbreiding van de haven van Djibouti en de aanleg van gerelateerde infrastructuur. In 2014 vond om die reden een handelsmissie naar het land plaats. Er is geen ontwikkelingssamenwerkingsprogramma. Nederlandse hulp aan Djibouti is indirect en vindt plaats via ongeoormerkte bijdrages aan onder meer VN-organisaties. De EU-delegatie in Ethiopië financiert een project met UNODC om mensenhandel in Ethiopië en Djibouti aan te pakken.
Wat is uw reactie op het feit dat in januari zeker zestien dode potvissen1 en twee gestreepte dolfijnen2 zijn aangespoeld op de kusten van de Noordzee?
Het aantal gestrande potvissen op de Nederlandse, Britse en Duitse kust sinds begin januari 2016 is tot 29 dieren opgelopen. Hoewel een stranding van meerdere dieren op de Noordzeekust wel vaker voorkomt, is dit een zeldzame gebeurtenis.
Wat is uw reactie op recente onderzoeken waaruit blijkt dat het toenemende lawaai onder water in zee, onder meer van havens, olieplatforms, scheepvaart, windmolens en militaire activiteiten, een verstorend effect heeft op walvisachtigen zoals potvissen, orka’s, dolfijnen en bruinvissen?3 4
In de initiële beoordeling van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020, Deel I (Kamerstuk 33 450, nr. 1) is geconcludeerd dat het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten in de zuidelijke Noordzee aanzienlijk is toegenomen en dat de intensiteit daarvan veel groter is dan die van natuurlijke geluiden.
De effecten van het onderwatergeluid als gevolg van menselijke activiteiten op bijvoorbeeld zeezoogdieren kunnen variëren van kleine, subtiele gedragsverandering, vermijding van gebieden en verminderde gehoorcapaciteit, tot – in extreme gevallen – direct sterven.
Acht u het aannemelijk dat onderwatergeluid de aangespoelde walvisachtigen heeft verstoord en wordt dit meegenomen in het onderzoek naar hun doodsoorzaak? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dit niet bevestigen. Potvissen trekken in de winterperiode van het noorden naar het zuiden. Soms komen dieren tijdens de trek terecht in de ondiepere Noordzee, waar de kans op strandingen groot is. Op dit moment is niet bekend waarom de potvissen in de Noordzee terecht zijn gekomen. Hier kunnen verschillende redenen voor zijn.
De doodsoorzaak bij een stranding van dergelijke grote zeezoogdieren is in het algemeen verstikking onder het eigen gewicht. Door het uitvoeren van pathologisch onderzoek wordt getracht om informatie te krijgen over de mogelijke strandingsoorzaak.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een belangrijke factor vormt in het onderwatermilieu van de Noordzee, onder andere omdat het een van de drukste scheepvaartgebieden ter wereld is en er op grote schaal olie-, gas- en zandwinning plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Onderwatergeluid is een factor in het onderwatermilieu (zie ook het antwoord op vraag 2). De inzet met betrekking tot onderwatergeluid is vooral gericht op het voorkomen van schadelijke effecten op mariene fauna (vooral zeezoogdieren) als gevolg van specifieke activiteiten die impulsgeluid veroorzaken, zoals heien en seismisch onderzoek of sonar. Over de effecten van achtergrondgeluid zoals van scheepvaart is nu nog slechts beperkte kennis beschikbaar.
Deelt u de mening dat onderwatergeluid een onderdeel zou moeten zijn in de monitoring van de milieukwaliteit van de Noordzee? Klopt het dat systematisch meten van onderwatergeluid in de Noordzee echter nog niet plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?5
In de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee deel 2 (KRM-monitoringprogramma, Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, 33 450 nr. 25) is per milieudoel, waaronder voor onderwatergeluid, het opzetten van monitoring opgenomen. Vanwege het grensoverschrijdend karakter van onderwatergeluid is het alleen zinvol om samen met andere Noordzeelanden te gaan monitoren. Voor impulsief geluid is inmiddels een internationaal register operationeel, en de eerste resultaten worden in de loop van dit jaar geëvalueerd en meegenomen in de Intermediate Assessment 2017 van OSPAR. Voor achtergrondgeluid wordt met andere Noordzeelanden onderzocht of een gezamenlijk monitoringsprogramma georganiseerd kan worden.
In hoeverre wordt onderwatergeluid meegenomen in ontwikkelprogramma’s voor de Noordzee?
Het Rijk stelt met het Noordzeebeleid de kaders voor ruimtelijk gebruik van de Noordzee in relatie tot het mariene ecosysteem. In het programma van maatregelen van de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee, deel 3, (Tweede Kamer vergaderjaar 2014–2015, Bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 35) zijn voor diverse thema’s, waaronder onderwatergeluid, maatregelen beschreven om de goede milieutoestand te bereiken en/of te behouden.
De belangrijkste beschreven maatregelen met betrekking tot onderwatergeluid op nationaal niveau zijn:
Kunt u aangeven of en in welke mate er in militaire marine oefeningen, zowel in die van Nederland als die van andere EU-lidstaten, rekening gehouden wordt met het verstorende effect ervan op walvissen, aangezien uit onderzoek blijkt dat het effect aanzienlijk is?6 Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van actieve sonar bij militaire oefeningen is gereguleerd in het voorschrift Commando Zeestrijdkrachten MWC 230 «Verantwoord gebruik van actieve sonar». Dit voorschrift heeft als doelstelling schadelijke gevolgen van uitzendingen van onderzeebootbestrijdingssonars op zeezoogdieren te voorkomen of te verminderen. Ook een aantal andere Europese lidstaten hanteert vergelijkbare voorschriften.
Kunt u aangeven welke initiatieven u neemt in EU-verband en Internationale Maritieme Organisatie (IMO)-verband om onderwatergeluid op zee te verminderen? Bent u bereid uw inzet hierop te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, gedeeld met het Verenigd Koninkrijk, voorzitter van de Europese expertgroep Technical Group on Noise (TG Noise), en is ook één van de trekkers van de OSPAR werkgroep Noise. Ook experts van Nederlandse instituten als TNO dragen hieraan bij.
De IMO heeft in 2014 een niet-verplichtende richtlijn aangenomen (Guidelines for the Reduction of Underwater Noise from Commercial Shipping) die het reduceren van onderwatergeluid door de commerciële scheepvaart tot doel heeft. Deze aanbeveling heeft betrekking op nieuw te bouwen schepen. Nederland heeft bijgedragen aan het opstellen van deze richtlijn.
Concluderend ben ik van mening dat de regering nationaal en internationaal voldoende actie onderneemt om de goede milieutoestand op de Noordzee te bereiken.
De United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de United Nations Convention on Transparency in Treaty-based Investor-State Arbitration?
Ja.
Wat is de reden dat Nederland het verdrag nog niet heeft ondertekend, terwijl de Verenigde Staten en Canada dat al wel hebben gedaan?
De UNCITRAL-transparantieregels voor investeerder-staat arbitrage (transparantieregels) bevatten procedurele regels die voorzien in transparantie en openbare toegankelijkheid van investeerder-staat geschillenbeslechtingsprocedures. De transparantieregels gelden voor investeringsgeschillen onder verdragen die zijn gesloten op of na 1 april 2014 en waarin deze regels zijn opgenomen. Dit is het geval voor de EU-verdragen die zijn uitonderhandeld met Canada, Singapore en Vietnam en voor alle lopende en toekomstige onderhandelingen tussen de EU en derde landen. Nederland wil de UNCITRAL-regels ook van toepassing verklaren in toekomstige investeringsverdragen die het bilateraal afsluit of wijzigt.
Op 10 december 2014 is de UNCITRAL Conventie voor transparantie in investeerder-staat geschillenbeslechting (ook bekend als de «Mauritius Conventie») aangenomen. Deze conventie ziet op toepassing van de UNCITRAL-transparantieregels op geschillenbeslechtingsprocedures onder bestaande investeringsverdragen. Het eerste moment van ondertekening van de Conventie was voorzien op 17 maart 2015 in Mauritius. De Europese Unie en Nederland zijn voorstander van meer transparantie in investeringsgeschillen. Daarom was de Europese Commissie voornemens op 17 maart 2015 namens de EU te ondertekenen en om tevens lidstaten te autoriseren hetzelfde te doen. In de EU-besluitvorming hierover is tot op heden echter geen consensus bereikt waardoor de EU nog niet heeft kunnen ondertekenen.
De Nederlandse inzet richtte zich in eerste instantie op het bereiken van consensus binnen de EU. Dit is de reden dat Nederland nog niet heeft ondertekend. Nu deze consensus nog steeds niet is bereikt, heeft een aantal EU-lidstaten besloten de transparantieconventie te ondertekenen.
Bent u bereid het verdrag zo snel mogelijk te ondertekenen?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken heeft aangegeven in de plenaire sessie van het Europees parlement op 3 februari jongtsleden, is één van de prioriteiten van het Nederlands EU-voorzitterschap om de Europese besluitvorming verder te brengen. Parallel daaraan zal het kabinet op zeer korte termijn een besluit nemen over de ondertekening van het verdrag en ook de goedkeuringsstukken zijn in de laatste fase van voorbereiding.
Wat is de reden dat er geen gezamenlijk beleid vanuit EU-lidstaten is om dit verdrag te ondertekenen, nu sommige landen, zoals België, Frankrijk en Finland, het verdrag namelijk al wel ondertekend hebben?
Zie antwoord vraag 2.
De gevolgen van de afschaffing van leerlinggebonden financiering en de positie van logopedisten in de eerste lijn |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat logopedische behandelingen in de eerste lijn, op basis van de tariefbeschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)1, enkel worden vergoed als het een activiteit betreft die in aanwezigheid van patiënt wordt verricht? Zo ja, wat is uw oordeel hierover?
Nee, een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. In de tariefbeschikking logopedie van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is een prestatiebeschrijving individuele zitting reguliere telelogopedie opgenomen. Hiermee kan een zorgaanbieder logopedische zorg declareren zonder dat er direct face-to-face contact plaatsvindt. De individuele zitting reguliere telelogopedie dient ter vervanging van een individuele zitting reguliere logopedie. Echter, deze prestatie kan alleen worden gedeclareerd wanneer er sprake is van een bestaande behandelrelatie met de patiënt waarbij ook face-to-face contacten hebben plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat, in het belang van de patiënt en de logopedische behandeling, het voor de logopedist soms noodzakelijk is om activiteiten te verrichten, zoals bijvoorbeeld het voeren van (multidisciplinair) overleg of het simpelweg onderhouden van contact met andere betrokken zorgprofessionals, medewerkers van het kinderdagverblijf of basisschool of mensen in de directe omgeving van de patiënt? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet beoordelen waarom sommige professionals die aan een multidisciplinair overleg deelnemen wel een vergoeding krijgen en andere niet.
Een logopedist kan de zorg declareren bij de zorgverzekeraar als de behandeling een geneeskundig doel heeft. Contact met andere professionals behoort tot de activiteiten van een logopediebehandeling en kan daarom bekostigd worden uit de huidige prestaties en tarieven. De totstandkoming van afspraken over de kwaliteit en prijs van de zorg is een proces dat plaatsvindt tussen een zorgverzekeraar en zorgaanbieder. De zorgverzekeraar heeft in dit proces de plicht om kwalitatief goede zorg in te kopen voor patiënten.
Een logopedist kan ook om advies worden gevraagd ter ondersteuning van het onderwijsproces gericht op het voorkomen of verminderen van onderwijsbelemmeringen, of als onderdeel van een traject vanuit samenwerkingsverband passend onderwijs en/of gemeenten. Er kan dan bijvoorbeeld overleg plaatsvinden met leerkrachten of andere bij het onderwijs betrokken personen of een logopedist kan betrokken worden bij de invulling van jeugdgezondheidszorg. Afhankelijk van de invulling bekostigt dan de onderwijsinstelling of de gemeente de logopedie.
Acht u het wenselijk dat logopedisten activiteiten die als wenselijk of noodzakelijk worden beschouwd voor een goede logopedische behandeling en die niet vergoed worden wél uitvoeren? Hoe beoordeelt u in dit kader de situatie dat sommige professionals die deelnemen aan bijvoorbeeld een multidisciplinair overleg wél een vergoeding krijgen voor hun werk, maar de eerstelijns logopedist niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het mogelijk dat hierdoor inkomensongelijkheid ontstaat tussen eerstelijns logopedisten en logopedisten die werkzaam zijn bij een zorg- of onderwijsinstelling? Zo ja, wat kunt u doen om deze ongelijkheid weg te nemen?
Er zijn meerdere aspecten die invloed hebben op het inkomen van een logopedist of een andere zorgverlener. Ook is er bij zorgverzekeraars, onderwijsinstellingen en gemeenten ruimte om met zorgaanbieders tot passende prijsafspraken te komen. Het is daarom niet mogelijk om een dergelijke conclusie te trekken.
Deelt u de opvatting dat een goede logopedische behandeling, en alle daarbij behorende activiteiten, nooit afhankelijk mag zijn van de vraag of bijvoorbeeld ouders de kosten kunnen betalen van die activiteiten die op dit moment volgens de tariefbeschikking van de NZa niet worden vergoed?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat voor alle activiteiten, ook de activiteiten waarbij de patiënt niet aanwezig is, die worden verricht in het belang van een goede logopedische behandeling de logopedist recht heeft op een vergoeding? Zo nee, waarom niet?
Een zorgaanbieder kan een logopedische behandeling ook in rekening brengen wanneer deze plaatsvindt zonder directe aanwezigheid van de patiënt. Een logopedist kan zorg declareren overeenkomstig de prestaties en tarieven van de NZa en de afspraken die daarover zijn gemaakt met de zorgverzekeraar. Zoals ik in het antwoord op vraag 2,3 en 5 aangeef, kan het contact met andere professionals ook bekostigd worden uit deze prestaties en tarieven.
Advies op verzoek van een school of gemeente wordt door henzelf bekostigd.
Welke rol spelen de zorgverzekeraars in (het ontstaan van) deze situatie? Kunnen zorgverzekeraars een rol spelen in het oplossen ervan? Zo ja, bent u bereid om hierover niet-vrijblijvende afspraken met hen te maken?
De zorgverzekeraar heeft de plicht om kwalitatief goede logopedische zorg in te kopen voor patiënten gericht op een geneeskundig behandeldoel en er zodoende voor te zorgen dat deze zorg betaalbaar en toegankelijk is. De vergoeding logopedie in de basisverzekering is niet gewijzigd. Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars ten aanzien van logopedie geen uitvoering geven aan hun zorgplicht.
Het afschaffen van leerlinggebonden financiering heeft geen consequenties voor de mogelijkheid van logopedisten of andere zorgaanbieders om zorg te verlenen die ten laste komt van de Zorgverzekeringswet.
Met de invoering van passend onderwijs hebben gemeenten en scholen meer ruimte om onderwijs en zorg op maat te organiseren die aansluit bij de behoefte in de regio. Zij maken verplicht afspraken over de aansluiting tussen onderwijs en jeugdhulp. Als onderdeel van deze afspraken kunnen onderwijsinstelling en gemeente bijvoorbeeld gezamenlijk preventieve onderwijszorgtrajecten ontwikkelen.
Het laten herkansen van toetsen uit het leerlingvolgsysteem in het basisonderwijs |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel Cito-test door leraar basisschool»?1
Ja.
Kent u (de resultaten van) het onderzoek naar het aantal leerlingen in het basisonderwijs dat de kans krijgt om een toets uit het leerlingvolgsysteem nogmaals te maken en wat in die gevallen de motivatie is van leraren en/of scholen om dit te doen? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te laten doen?
Mij zijn geen resultaten van dergelijk onderzoek bekend. Noch bij Cito, noch bij de Inspectie van het Onderwijs (hierna: «Inspectie») zijn signalen binnengekomen van andere scholen die leerlingen de kans geven om leerlingvolgsysteemtoetsen (hierna: lvs-toetsen) opnieuw te maken. Mogelijk is de motivatie van de locatiedirecteur in dit geval dat de inspectie ook de tussenresultaten beoordeelde. Inmiddels is het toezicht op de tussenresultaten van scholen aangepast. De inspectie verbindt geen oordeel meer aan de lvs-toetsresultaten (zie ook het antwoord op vraag2, waardoor hiervan geen prikkel meer uitgaat. Omdat er geen andere signalen zijn en er geen prikkel meer zit in het systeem, zie ik geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u de mening dat sommige leraren, scholen en/of ouders blijkbaar zo’n grote waarde hechten aan de resultaten op toetsen uit het leerlingvolgsysteem dat de situatie waarin leerlingen de toets hebben gemaakt, en die mogelijk van invloed is op het resultaat ervan, niet in ogenschouw (kunnen) worden genomen bij het interpreteren, waarderen en gebruiken van deze resultaten?
Ik deel deze mening. In het bericht gaat het om één locatieleider die de resultaten belangrijker vindt dan het voldoen aan de eisen die gelden ten aanzien van de afname van de toets.
Deelt u de mening dat in dergelijke gevallen gesproken kan worden van een perverse prikkel die uitgaat van het gebruik van toetsresultaten die noch recht doen aan het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsperspectief van leerlingen, noch aan het professioneel handelen en beoordelingsvermogen van de leraar?
De motieven van de locatieleider ken ik niet. Mogelijk wilde de locatieleider de kinderen meer kansen bieden, maar het is ook mogelijk dat de locatieleider de tussenresultaten positief wilde beïnvloeden. Zoals aangegeven in vraag 1 verbindt de inspectie nu geen oordeel meer aan de tussenresultaten. Voorheen deed de inspectie dit bij een deel van de scholen wel. De inspectie kijkt wel hoe scholen de tussenresultaten gebruiken om zicht te krijgen op de ontwikkeling van de leerlingen.3
Acht u het mogelijk dat er bij leraren en/of scholen die hun leerlingen toetsen uit het leerlingvolgsysteem laten herkansen juist géén sprake is van een situatie waarin wordt «gesjoemeld» en het ontwikkelingsniveau van leerlingen «te hoog» wordt ingeschat, maar van een situatie waarin kinderen de kans krijgen om een reëel beeld te geven van hun kunnen als dat tijdens een eerdere toetsafname, om aannemelijke redenen, niet is gelukt?
Het is mogelijk dat die bedoeling erachter zit. Lvs-toetsen zijn echter primair bedoeld om na te gaan wat leerlingen beheersen en wat nog niet, zodat de leerkracht op basis van de uitkomsten vervolgstappen kan bepalen. Het ligt daarom niet voor de hand om leerlingen een lvs-toets te laten herkansen.
Wat is er naar uw idee voor leraren en/of scholen mogelijk, wenselijk en nodig om te doen in situaties waarin kinderen om aannemelijke redenen een lager resultaat op een toets uit het leerlingvolgsysteem hebben behaald dan mag worden verwacht?
In die gevallen dient de leerkracht te onderzoeken hoe het komt dat het kind niet laat zien wat werd verwacht. Op basis van deze nadere analyse kunnen dan eventuele bijstellingen in het onderwijs worden doorgevoerd. Op deze manier vervult een lvs-toets de formatieve functie zoals bedoeld. Bij een dergelijk gebruik ligt het niet in de rede om een leerling opnieuw een toets te laten maken.
Wat bent u van plan om te gaan doen om de perverse prikkels in de toetscultuur van het basisonderwijs te bestrijden?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
De minder plek voor rolstoelgebruikers in bussen in Arnhem |
|
John Kerstens (PvdA), Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat er in nieuw aangeschafte trolleybussen in Arnhem minder plek voor rolstoelgebruikers is?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat alle haltes in Arnhem wel rolstoeltoegankelijk zijn gemaakt, en vervolgens in de nieuwste bussen die deze haltes gebruiken er nauwelijks ruimte is voor een elektrische rolstoel?
Het is een goede zaak dat in Arnhem inmiddels veel haltes toegankelijk zijn gemaakt. De provincie Gelderland heeft daar als concessieverlener van het busvervoer hard aan getrokken. De bussen die recent zijn aangeschaft zijn toegankelijk voor twee mensen met een rolstoel, maar de bewegingsruimte voor mensen met een grote elektrische rolstoel is helaas iets kleiner geworden.
Het vervoerbedrijf Connexxion heeft op 2 maart 2016 de proef op de som genomen en mij geïnformeerd over de uitkomsten. Twee elektrische rolstoelgebruikers hebben – daartoe uitgenodigd door Connexxion – de nieuwe Hess rolstoelopstelling (met tussenschotten) uitgeprobeerd. De ene gebruiker paste er met zijn rolstoel goed in (het kostte hem wel wat meer tijd om te manoeuvreren dan voorheen). De andere reiziger paste er met haar rolstoel schuin in. Dit kwam vooral door de omvang van de rolstoel; de rolstoel ondersteunt een positie met de benen gestrekt naar voren. Connexxion zal nu eerst intern bekijken welke mogelijkheden er zijn om de schotten aan te passen. De opstelling moet namelijk ook aan de veiligheidseisen blijven voldoen. Connexxion prefereert het hebben van twee rolstoelplekken boven het hebben van één grote rolstoelplek.
De vervoerder heeft de twee rolstoelgebruikers uitgenodigd om in een klankbordgroep voor rolstoelgebruikers van Connexxion plaats te nemen.
Connexxion wil op landelijk niveau met enige regelmaat de ervaringen uit meerdere regio's verzamelen en deze – ook met organisaties van gehandicapten – bespreken. Dit initiatief wordt door het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten (ApcG) ondersteund.
Bent u ervan op de hoogte dat volgens het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten Europese richtlijnen de oorzaak zijn van de beperkte (beweeg)ruimte voor rolstoelers? Kunt u aangeven welke richtlijnen dit zijn, en hoe deze richtlijnen in verhouding staan met de Europese toegankelijkheidsakte en het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Ik ben op de hoogte van zienswijze van het Arnhems Platform Chronisch Zieken en Gehandicapten over Europese richtlijnen. De EU houdt zich voor wat betreft de inrichting van bussen aan reglement 107 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN-ECE). Daarin zijn de uniforme bepalingen voor bussen vastgelegd. Dit reglement is direct van toepassing op bussen die in Nederland in gebruik worden genomen. Het reglement is gericht op het verbeteren van de veiligheid in bussen en op het harmoniseren van de technische eisen aan bussen in de 56 lidstaten van de VN-ECE. De provincie Gelderland moet zich als concessieverlener van het openbaar busvervoer aan deze voorschriften houden en heeft dat ook gedaan.
De Europese toegankelijkheidsakte is een voorstel van de Europese Commissie waarover uw Kamer recent is geïnformeerd en is dus nog geen geldend recht. Bij het van kracht worden van een Europese richtlijn zou dit – afhankelijk van de uitkomst van de besprekingen en besluitvorming – consequenties kunnen hebben voor de functionele eisen die aan het ontwerp en produceren van bussen worden gesteld.
Voor wat betreft het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ligt dat anders, in die zin dat de Europese Unie het verdrag reeds heeft geratificeerd. Het verdrag is sinds januari 2011 in werking voor de EU. Nederland heeft het verdrag nog niet geratificeerd. De goedkeuringswet en uitvoeringswet betreffende het verdrag zijn in behandeling bij de Eerste Kamer.
Het bevorderen van de toegankelijkheid is in het verdrag een belangrijk punt (artikelen 3 en 9 van het verdrag). Bij de totstandkoming van de voor ratificatie benodigde wetgeving is vastgesteld dat de Nederlandse vervoersregelgeving niet in strijd is met het verdrag. Wel dient op grond van het verdrag uiteraard verder gewerkt te worden aan de verbetering van de toegankelijkheid van het (bus)vervoer.
Wat vindt u van deze ontwikkeling in Arnhem, en wat betekent deze ontwikkeling voor een inclusieve samenleving die deze regering nastreeft ook in het kader van de ratificatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De laatste tien jaar is er met name in het busvervoer een grote verbetering in de haltetoegankelijkheid tot stand gebracht. Daarnaast hebben de vervoerbedrijven hun personeel en het materieel voorbereid op reizen van rolstoelgebruikers met OV-bussen. In grote delen van Nederland wordt door mensen met een rolstoel al gebruik van de bus gemaakt, al is deze groep naar de indruk van concessieverleners nog steeds relatief beperkt. De inclusieve samenleving komt zo steeds een stukje dichterbij. In de voorschriften voor de inrichting van nieuwe trolleybussen is rekening gehouden met bepaalde maten rolstoelen en met de veiligheid van de rolstoelpassagiers. Kennelijk gaan de meest recente voorschriften voor bussen ten koste van de manoeuvreerruimte voor grote elektrische rolstoelen.
Het betreffende vervoerbedrijf en de concessiehouder (provincie Gelderland) tonen zich betrokken en blijken oog te hebben voor het beschreven probleem.
Bent u bereid in overleg met uw collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken rondom veiligheid in het openbaar vervoer, en de mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren voor de zomer? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de inspanningen van het vervoerbedrijf en de concessiehouder teneinde tot een oplossing te komen, heb ik op dit moment geen aanleiding om met mijn collega van infrastructuur en milieu de richtlijnen uit Europa te bekijken ten aanzien van de veiligheid in het openbaar vervoer en mogelijke onwenselijke effecten hiervan op de toegankelijkheid van het openbaar vervoer voor mensen met een beperking. Mogelijk ziet het vervoerbedrijf naar aanleiding van de test in de praktijk mogelijkheden om met inachtneming van de veiligheidseisen de inrichting van de bus aan te passen, zodat deze categorie van elektrische rolstoelen van de Arnhemse trolleybussen gebruik kan blijven maken.
De website ‘woman on web’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Website biedt zwangeren met zika gratis abortus»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. Naar ik heb begrepen uit het artikel wordt er op dit moment alleen informatie verstrekt.
Wat weet u over de online gemeenschap «woman on web»? Op welke wijze gaat zij te werk? Klopt het dat het hier weliswaar gaat om een internationale organisatie, maar dat deze in Nederland gehuisvest is? Vindt u het eveneens verstandig dat er onderzoek wordt gedaan naar het handelen van deze gemeenschap?
Women on web is een internationale virtuele gemeenschap van mensen en organisaties die het recht op abortus onderschrijven en vrouwen die een abortus hebben gehad. De organisatie verstrekt informatie aan vrouwen die een abortus overwegen, verstrekt medicatie aan vrouwen die in een land wonen waar een veilige abortus niet mogelijk is, en biedt ondersteuning aan vrouwen die een abortus hebben gehad door middel van het delen van verhalen.
Women on Web International Foundation staat niet ingeschreven in de Kamer van Koophandel in Nederland of in Canada. Op basis van hun website kan vastgesteld worden dat Women on Web een postadres in Amsterdam heeft.
Kunt u aangeven in hoeverre het verstrekken van een gratis abortus op de wijze waarop «woman on web» dit doet strafbaar is conform Nederlands en internationaal recht?
Op basis van de Nederlandse wetgeving is het uitvoeren van een zwangerschapsafbreking alleen toegestaan in een ziekenhuis of kliniek die een vergunning heeft op basis van de Wet afbreking zwangerschap. Dit betekent dat er ook sprake moet zijn van goede counseling, voorlichting en nazorg. De beroepsgroep heeft hier richtlijnen over opgesteld.
Tevens moet er voldaan worden aan de voorwaarden zoals die neergelegd zijn in de Wet afbreking zwangerschap. Daarnaast is het in Nederland op grond van de Geneesmiddelenwet (art. 67) verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven zonder dat een arts de patiënt persoonlijk ontmoet heeft, een arts de patiënt kent of een arts de beschikking heeft over de medicatiehistorie van de patiënt. Op internationaal niveau zijn er geen regels opgesteld op het terrein van abortus.
Indien de behandeling plaatsvindt in Nederland dan is de Nederlandse wetgeving van toepassing. Het is onbekend waar Women on Web gehuisvest is en waar de behandeling plaatsvindt. Women on Web is geen rechtspersoon die ingeschreven is van de Kamer van Koophandel in Nederland of in Canada.
De IGZ heeft naar aanleiding van de berichtgevingen Women on Web aanvullende vragen gesteld over de werkwijze van deze online gemeenschap, om na te gaan in hoeverre de werkwijze past binnen de kaders van de Nederlandse wet.
Deelt u de mening dat op deze wijze goede counseling, voorlichting en nazorg bij een overtijdbehandeling niet zijn geborgd? Deelt u voorts de mening dat het handelen van «women on web» schade kan toebrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook ongepast dat de organisatie «woman on web» zwangeren met het zikavirus een gratis abortus aanbiedt? Deelt u de mening dat de digitale gemeenschap «woman on web» met het bieden van een gratis medische handeling ingaat tegen afgesproken medische werkwijzen, en dat dit absoluut onwenselijk is? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer naar verwachting meer bekend is over het Zikavirus en het verband met microcefalie en het syndroom van Guilian-Barré?
Er zijn vele oorzaken van microcefalie: o.a. vroeggeboorte, genetisch, intoxicaties, voedingstoestand, en ook infecties zoals toxoplasma, rode hond, herpes, en HIV. Het syndroom van Guillain-Barré (GBS) is een auto-immuunreactie na voorafgaande infectie bijv. Campylobacter. Van beide kan worden gezegd dat er in plaats en tijd een verband lijkt te zijn met de Zika-uitbraak.
Op 1 februari 2016 heeft de WHO-IHR Emergency Committee de Zika-uitbraak bestempeld tot een «public health emergency of international concern» (PHEIC). Dit omdat er meer onderzoek nodig is om relatie tussen het zikavirus en beide aandoeningen beter te karakteriseren en om een snelle gecoördineerde aanpak daarbij te bewerkstelligen. Dit vraagt onder andere om case control studies van kinderen met en zonder microcephalie en hun moeders en gestandaardiseerde protocollen voor follow-up en dergelijke. Knelpunten daarbij zijn dat er op dit moment nog geen test is, waarbij achteraf een doorgemaakte infectie met zikavirus kan worden aangetoond en dat er geen eenduidige definities van microcefalie zijn. Ook voor het verband tussen GBS en het zikavirus is internationaal onderzoek opgezet.
Op 8 maart jl vond de tweede vergadering plaats van de WHO-IHR Emergency Committee. De duiding «PHEIC» blijft gehandhaafd. Naar aanleiding van de meest recente onderzoeken komt men tot de conclusie dat er steeds meer aanwijzingen zijn voor het bestaan van een causaal verband met Zika. Dit onderstreept volgens de WHO de noodzaak tot intensivering en verder onderzoek als ook standaardisering van de surveillance. Professor M. Koopmans van het Erasmus Medisch Centrum, vanuit Nederland betrokken bij het onderzoek naar het mogelijke verband naar beide aandoeningen en het Zikavirus, heeft uw Kamer op 10 februari jl. in de Technische Briefing Zikavirus laten weten dat de verwachte doorlooptijd van de diverse onderzoeken zeker weken tot maanden is. Gezien de uitkomsten van de voornoemde de WHO-meeting heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat er op heel korte termijn met meer zekerheid wetenschappelijk conclusies getrokken kunnen worden.
De berichten ‘Uitbraak Zikavirus miljoenen besmettingen verwacht’ en ‘Experts waarschuwen Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa’ |
|
Erik Ziengs (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitbraak Zikavirus: miljoenen besmettingen verwacht.»1 en «Experts waarschuwen: Zikavirus deze zomer in Zuid-Europa»?2
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Wat is uw reactie op beide berichten?
Zoals inmiddels bekend is, heeft de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) de zika-uitbraak uitgeroepen tot een Public Health Emergency of International Concern, oftewel een noodsituatie. Met dit besluit krijgt het onderzoek naar de mogelijke link tussen het zikavirus en microcefalie hoge prioriteit. De uitbraak van het zikavirus wordt internationaal zeer serieus genomen en Nederland doet dit ook.
De Aedes aegypti (gelekoortsmug) is verantwoordelijk voor de verspreiding van het zikavirus. Deze mug komt in Nederland en in Europa niet voor en kan zich vanwege het Nederlandse klimaat niet in Europees Nederland vestigen. Verspreiding van het Zikavirus in Nederland is dan ook heel onwaarschijnlijk. Sinds kort wordt de Aziatische tijgermug door het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) gezien als een potentiële overdrager van het zikavirus, waarbij het ECDC aangeeft dat dit in de Europese populatie nog niet is aangetoond. De eerste onderzoeken laten zien dat deze mug er ook minder gevoelig voor lijkt te zijn. Deze ontwikkelingen worden gevolgd, door de WHO en door het RIVM.
Exotische muggen, zoals de tijgermug, kunnen meegevoerd worden met de import van goederen, zoals tweedehands banden en Lucky Bamboo-planten. Bij deze bedrijven worden al jaren preventieve maatregelen genomen, voert de NVWA standaard inspecties uit en als er muggen worden aangetroffen, worden deze actief bestreden. Dit beleid is succesvol en het Responseteam Zikavirus geeft aan dat aanvullende maatregelen niet nodig zijn.
Reizigers naar gebieden waar het zikavirus voorkomt, worden goed voorgelicht over het belang van het gebruik van muggenwerende middelen. Zwangere vrouwen, en vrouwen die zwanger willen worden, worden geadviseerd om uitstel van niet-noodzakelijke reizen te overwegen.
Voor de inwoners van de overzeese gemeenten (Bonaire, Saba en Sint Eustatius) ligt de situatie anders, omdat daar de gelekoortsmug wel voorkomt. Aangezien deze mug verantwoordelijk is voor de uitbraak met het zikavirus, maakt dat de kans dat het virus daar opduikt reëel. Daarom heb ik contact gezocht met de eilandbesturen en aangegeven dat desgevraagd extra hulp of ondersteuning kan worden geboden. Bijvoorbeeld bij de bestrijding van de muggen, hulp bij een publiciteitscampagne of extra ondersteuning en advies vanuit het RIVM. Verder biedt het RIVM structurele ondersteuning bij onder andere het stellen van snelle diagnoses, het ontwikkelen van richtlijnen voor artsen en gynaecologen en preventie. Ook de andere eilanden binnen het Koninkrijk kunnen gebruik maken van de kennis en informatie van het RIVM.
Hoe waardeert u de recente berichtgeving met het oog op de Nederlandse volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre bestaat de kans dat het Zikavirus in de toekomst ook in Nederland kan opduiken? Wordt hierop gemonitord door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dan wel het Centrum Monitoring Vectoren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze wereldwijd, dan wel in Europees verband, wordt gesproken om de gevolgen van het Zikavirus in te dammen dan wel te voorkomen?3
Een infectie met het zikavirus verloopt in 75–80% van de gevallen zonder klachten. En bij personen die klachten krijgen, is het verloop van de infectie mild en zij herstellen snel. Wereldwijd gaat de aandacht dan ook vooral uit naar het mogelijke verband van het virus met een vermeende stijging van het aantal baby’s met microcefalie. Daarover bestaat nog veel onzekerheid. In internationaal onderzoek, gecoördineerd door de WHO, zullen de onderzoeksprioriteiten worden vastgesteld. De aandacht gaat daarbij uit naar muggenbestrijding, de relatie met microcefalie en het syndroom van Guillain-Barré, goede diagnostiek en vaccinontwikkeling.
Welke maatregelen worden in Nederland genomen om de komst en verspreiding van deze muggen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2, 3 en 4.
Bent u voornemens Nederlandse vrouwen die zwanger zijn of zwanger willen worden voor te lichten over de gevolgen van het Zikavirus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zwangere vrouwen, of vrouwen die zwanger willen worden, worden momenteel in ieder geval via de websites van het RIVM en het LCR ingelicht over de mogelijke risico’s van het zikavirus. Daarbij wordt hen eveneens geadviseerd om de risico’s van een reis naar een gebied waar het zikavirus voorkomt met een arts te bespreken en mogelijk uitstel van niet noodzakelijke reizen te overwegen.
In hoeverre draagt de ontwikkeling van drassige natuurgebieden in Nederland bij aan de overlevingskansen van de muggenpopulatie in Nederland?
In 2009 heeft het WUR-onderzoeksinstituut Alterra in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek uitgevoerd naar de effecten van vernatting op de muggenstand (Verkenning van de steekmuggen en knuttenproblematiek bij klimaatverandering en vernatting; Alterra rapport nr. 1856). Dit onderzoek heeft aangetoond dat ook zonder natuurontwikkeling het aantal muggen in Nederland naar alle waarschijnlijkheid zal toenemen. Ter verduidelijking, dit heeft betrekking op een toename van de populatie van inheemse muggen en niet van exotische muggen zoals de gelekoortsmug die op dit moment de Zika-uitbraak in Zuid- en Midden-Amerika veroorzaakt. Het onderzoek van Alterra heeft daarnaast aangetoond dat de ontwikkeling van drassige natuurgebieden niet leidt tot een gewijzigde inschatting van infectierisico’s veroorzaakt door deze muggen. Het huidige beleid rondom muggen heeft als voornaamste onderdelen de signalering van ziekten die door muggen worden overgedragen op mens en dier, het verzamelen van gegevens over het verspreidingspatroon van inheemse en exotische muggen en het, indien nodig, bestrijden van exotische muggen.
In hoeverre dragen drassige natuurgebieden bij aan de instandhouding, en zelfs uitbreiding, van de muggenpopulatie in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u aangeven in welke mate deze drassige natuurgebieden door het herbergen van grote, diverse muggenpopulaties een gevaar kunnen vormen voor de volksgezondheid? Welke virussen komen voor bij de Nederlandse muggenpopulatie die overdraagbaar zijn op de mens?
Ik heb bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen inderdaad aangegeven een beleidsadvies over inheemse muggen van het RIVM en de NVWA/Centrum Monitoring Vectoren af te wachten. Dit beleidsadvies heeft vertraging opgelopen. Naar verwachting wordt dit advies in maart opgeleverd.
De reden voor deze vertraging is dat er over de inhoud met meerdere partijen, binnen en buiten Nederland, afstemming is gezocht. Daarbij kan worden gedacht aan de diverse experts van het European Centre for Disease Control, het Laboratorium voor Entomologie van de Wageningen UR en met de Universiteit van Amsterdam, afdeling Aquatische Ecologie. Zodra ik dit beleidsadvies ontvangen heb zal ik deze de Kamer doen toekomen. Wel wil ik u er graag op wijzen dat er geen verband is tussen inheemse muggen en Zika. Het zikavirus komt dan ook niet aan de orde in het advies.
Overigens worden er in Nederland geen muggenpopulaties bestreden. Daar is ook geen reden toe. Het laatste geval van een autochtone patiënt met een muggenoverdraagbare aandoening, in dit geval malaria, stamt uit 1959. Toch wil ik wel voorbereid zijn mocht zich in de toekomst zo’n situatie voordoen en daar geeft het betreffende beleidsadvies aanbevelingen voor.
Op welke wijze worden muggenpopulaties bestreden binnen Nederland, en Nederlandse natuurgebieden, om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u zich de antwoorden op eerdere vragen herinneren, waarin u heeft aangegeven op verdere adviezen van het RIVM te wachten over eventuele effecten ten aanzien van gezondheidsrisico’s?4
Zie antwoord vraag 10.
Zijn deze adviezen inmiddels voorhanden? Betreffen deze adviezen ook het Zikavirus?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Syrian refugees in Turkish garment supply chains: An analysis of company action to address serious exploitation' |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Syrian refugees in Turkish garment supply chains: An analysis of company action to address serious exploitation», de bijbehorende briefing en de antwoorden van bedrijven op de website van het Business & Human Rights Resource Centre?1
Ja.
Deelt u de zorgen over het gebrek aan actie van bedrijven om te voorkomen dat er Syrische vluchtelingen worden uitgebuit in de Turkse textielindustrie?
Op grond van de OESO-richtlijnen verwacht het kabinet van bedrijven dat zij zich inspannen voor naleving van arbeidsrechten in de toeleveringsketen. Nu er signalen zijn dat Syrische vluchtelingen in de Turkse textielindustrie worden uitgebuit, verwacht het kabinet dat afnemers hun toeleveringsketen in Turkije onderzoeken. Fair Wear Foundation (FWF) en de Ethical Trading Initiative (ETI) hebben zich hiervoor recentelijk al ingespannen, samen met een groot aantal modemerken, en hebben hierover met de Turkse overheid gesproken. Het kabinet heeft er waardering voor dat FWF en ETI via hun leden decent work onder Syrische vluchtelingen bevorderen.
Hoe beoordeelt u de situatie dat Syrische kinderen nu in de Turkse textielindustrie werken en onze betaalbare kleding maken?2
Kinderen horen op school en niet in een textielfabriek. Helaas is er voor Syrische kinderen nu nog gebrek aan onderwijs in de Arabische taal in Turkije. De Turkse regering zet zich er voor in om meer onderwijs te verzorgen voor deze kinderen. Het kabinet waardeert deze inspanningen. De EU draagt hieraan bij met fondsen uit de zogeheten Turkey Refugee Facilitywaaruit onder meer projecten op dit terrein kunnen worden gefinancierd.
Op welke manier krijgt het beschermen van Syrische vluchtelingen tegen uitbuiting een plek in de afspraken die met Turkije worden gemaakt over de opvang van Syrische vluchtelingen?
Het kabinet is positief over de recente aanname van regelgeving in Turkije waardoor Syrische vluchtelingen een werkvergunning kunnen aanvragen vanaf zes maanden nadat ze hun identiteitskaart hebben ontvangen. Ze hebben daarbij recht op hetzelfde minimumloon als Turkse werknemers. Dit past in de afspraken die met Turkije zijn gemaakt in het kader van het EU-Turkije Actieplan dat onder meer ten doel heeft steun te geven aan de Syrische gemeenschappen die onder het Turkse tijdelijke beschermingsregime vallen.
Verder wil het kabinet een sociale component opnemen over decent work in de Associatieverdragen met Turkije, Libanon en Jordanië.
Bent u bereid om na te gaan of de Nederlandse textielbedrijven die niet in dit onderzoek betrokken zijn hun beleid wel op orde hebben en de Kamer te informeren over de resultaten van uw onderzoek?
Het kabinet ziet weinig in het zelf uitvoeren van een dergelijk onderzoek. De Nederlandse textielbedrijven die in Turkije produceren zijn zich goed bewust van de situatie rondom Syrische vluchtelingen in Turkije. Via één van hun brancheorganisaties hebben zij enkele maanden geleden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken advies gevraagd over deze situatie. Het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul heeft hen van informatie voorzien. Sindsdien zien de Nederlandse textielbedrijven extra erop toe dat de tewerkstelling van Syrische vluchtelingen voldoet aan de Turkse regels voor tewerkstelling en daarbij horende arbeids- en veiligheidsnormen.
Verder is de problematiek van minderjarige Syrische vluchtelingen toegevoegd aan het onderzoek naar kinderarbeid in de textielketen in Turkije dat in het kader van het Plan van Aanpak Verduurzaming Nederlandse textiel- en kledingsector in samenwerking met Stop Kinderarbeid, Unicef, de Fair Labor Association en de Turkse NGO Development Workshop wordt uitgevoerd.
Wat gaat u ondernemen om textielbedrijven die steken laten vallen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid en hun mogelijkheid om dit te veranderen?
Op dit moment wordt er, op initiatief van de sector, onderhandeld over een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenant voor de Nederlandse textiel- en kledingsector. Het tegengaan van kinderarbeid is één van de onderwerpen waarover afspraken worden gemaakt. Het kabinet verwacht van de sector dat dit convenant ertoe leidt dat kinderarbeid daadwerkelijk wordt aangepakt.
Wanneer start het Fonds tegen Kinderarbeid, dat het voor bedrijven aantrekkelijker maakt om te investeren in het bestrijden van kinderarbeid?
Op dit moment worden de opties uitgewerkt om dit fonds operationeel te maken. Hiervoor worden gesprekken gevoerd met verschillende partijen.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() ![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat kinderen uit moslimgezinnen in Den Haag op steeds jongere leeftijd radicale ideeën hebben en dat dit op steeds meer scholen wordt gesignaleerd? 1
Ja.
Zo ja, herkent u de signalen dat kinderen van 9 en 10 al vatbaar zijn voor radicale ideeën en kunt u aangeven in hoeverre hier sprake is van een landelijk trend? Zijn er landelijke cijfers bekend over aantallen kinderen met radicale ideeën?
Het is mij bekend dat kinderen op school soms controversiële uitspraken doen. Deze duiden zelden op een radicaliseringproces. Vaak betreft het stoerdoenerij, spiegelen van uitingen van vrienden of uit de thuissituatie. Het is aan docenten om hier vaardig mee om te springen en het gesprek met de leerling aan te gaan. Om docenten te helpen bij het maken van de inschatting of er sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in het gedrag van de leerling, is de handreiking2 «Puberaal, lastig of radicaliserend» ontwikkeld.3 Indien nodig of gewenst kunnen scholen vervolgens hulp inschakelen via Stichting School en Veiligheid of de gemeente. Van dit soort incidenten wordt geen registratie bijgehouden.
Deelt u de mening dat radicale ideeën bij jonge kinderen een potentieel groot gevaar vormen voor de samenleving en dat het de taak van ouders en scholen is om kinderen weerbaar te maken tegen anti-westerse indoctrinatie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om scholen hierbij te ondersteunen, ook waar het gaat om signalering van radicalisering?
Op welke wijze kan het actiever uitdragen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving een bijdrage leveren aan het weerbaarder maken van kinderen en jongeren tegen anti-westerse indoctrinatie? Op welke wijze wilt u het uitdragen van deze kernwaarden bevorderen?
Om mee te kunnen komen in onze samenleving is kunnen omgaan met diversiteit en weet hebben van de codes en ongeschreven regels die hier gelden onontbeerlijk. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat iedereen, ook kinderen, leert hoe de samenleving werkt. Dit is om binding aan de samenleving te bewerkstelligen, om vervreemding te voorkomen en jongeren weerbaar te maken tegen indoctrinatie van welke vorm dan ook. Op verschillende manieren wordt reeds ingezet om jongeren via het onderwijs maatschappelijke codes mee te geven, bijvoorbeeld vanuit mijn Agenda Integratie.4 Ook burgerschapsvorming in het onderwijs draagt bij aan de voorbereiding van jongeren op hun deelname aan de samenleving. Onlangs is uw Kamer geïnformeerd over het advies van het platform Onderwijs 2032 over een toekomstig curriculum voor het primair en voortgezet onderwijs. Hierin wordt een prominentere positie voor burgerschapsonderwijs in het kerncurriculum geadviseerd.5 Het advies van het platform zal de basis vormen voor een vernieuwd curriculum in het primair en voortgezet onderwijs. Een ontwerpteam zal hiertoe een nieuw kerncurriculum ontwerpen, dat naar verwachting eind 2016 wordt afgerond. Burgerschap zal hiervan een belangrijk onderdeel vormen.
Ook met de motie Van Dam werkt het kabinet uit hoe het uit- en overdragen van gedeelde waarden en het versterken van de onderlinge verbondenheid in de samenleving in het beleid kunnen worden opgenomen dan wel versterkt.6 Daar wordt nu uitvoering aangegeven onder leiding van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel doet het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) onderzoek naar de gedeelde waarden in de Nederlandse samenleving. Het onderzoeksrapport wordt begin maart verwacht. Samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal ik een reactie geven op het rapport van SCP en zullen we de Kamer informeren over de vervolgstappen die we nemen om te komen tot de uiteindelijke kabinetsreactie die volgt voor de zomer van 2016.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2015?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.
Het bericht “Europese Commissie voorspelt economische groei voor Oekraïne op basis van gedateerd onderzoek” |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Europese Commissie voorspelt economische groei voor Oekraïne op basis van gedateerd onderzoek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de resultaten van de onderzoeken van Ecorys en de Duitse adviesgroep Oekraïne niet langer houdbaar zijn gezien nieuwe realiteit in het land sinds de burgeroorlog die in 2013 in uitbrak? Indien neen, waarom niet?2 3
Deelt u de mening van DG-Trade dat er «een verse analyse» nodig is van de (economische) gevolgen van het akkoord «om een actueel en volledig beeld te krijgen van de algehele impact van het verdrag»? Indien neen, waarom niet?4
Heeft u er begrip voor dat diverse denktanks aangeven anno nu geen impactstudie uit te kunnen voeren vanwege de economische en geopolitieke instabiliteit? Indien neen, waarom niet?5
Hoe oordeelt u over het feit dat Ecorys hier geen probleem in zag?6
Welke gevolgen heeft het feit dat er geen actuele studie gedaan is naar de (economische) gevolgen van het akkoord voor het kabinetsstandpunt dat het akkoord bijdraagt aan een gezonde economie in Oekraïne?7
Kunt u verklaren waarom de Europese Commissie besloten heeft om nieuw onderzoek naar de (economische) gevolgen van het akkoord voor Oekraïne stop te zetten?8
Hoe oordeelt u over de waarschuwing dat er mogelijk negatieve economische effecten voor de Oost-Oekraïense industrie zouden zijn als gevolg van het associatieakkoord, in het bijzonder wanneer het de kolenmijnen betreft?9
Kunt u ingaan op de bezwaren die gemaakt worden jegens het akkoord in het artikel «EU-associatieakkoord verdeelt Oekraïne», waarin onder meer gesteld wordt dat de Oekraïense bevolking verdeeld is over het akkoord, en dat het akkoord met name gunstig is voor het Europese bedrijfsleven, terwijl veel Oekraïense ondernemers weggeconcurreerd dreigen te worden? Indien neen, kunt u de reden daarvan vermelden?10
De regering en de bevolking van Oekraïne hebben zelf gekozen voor het aangaan van het associatieakkoord met de EU. Dit was een soevereine keuze. De Oekraïense regering heeft het associatieakkoord richtinggevend verklaard voor de toekomst. Een recente opiniepeiling laat zien dat een meerderheid van de Oekraïense bevolking voorstander is van verdere samenwerking met de EU (bron: Rating group, november 2015).
Door het associatieakkoord zullen Oekraïense bedrijven hun productie in lijn moeten brengen met EU-normen. Deze aanpassingen zullen inspanning van de kant van het Oekraïense bedrijfsleven vergen. Daarom is in het associatieakkoord ook afgesproken dat de handelsmaatregelen geleidelijk worden ingevoerd gedurende een periode van tien jaar. Ook heeft de EU een faciliteit opgezet om specifiek het MKB te ondersteunen in de overgang naar een nieuwe marktsituatie.
Klopt het dat de Oekraïense bevolking als gevolg van het akkoord meer geld zal moeten gaan betalen voor energie, software en medicijnen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?11
De precieze gevolgen voor deze sectoren zullen mede afhangen van de hervormingen en investeringen in institutionele verbeteringen die Oekraïne moet doorvoeren. Daarnaast spelen andere factoren buiten het verdrag een rol.
Het effect op de energieprijzen hangt vooral af van factoren buiten het verdrag, zoals de lopende hervormingen in de energiesector. Het associatieakkoord bevat afspraken over de wijze waarop de prijzen berekend zullen worden en dat dubbele prijsstelling en het opleggen van douanerechten en kwantitatieve beperkingen bij in- en uitvoer verboden zijn. Beperkingen op de doorvoer van energie is verboden, net als ongeoorloofde toe-eigening en onderbreking van levering van energiegoederen. Als lid van de Energie Community Treaty (EnCT) heeft Oekraïne zich al eerder verplicht om relevante EU-wetgeving op het gebied van elektriciteit en gas over te nemen.
In het associatieakkoord bevestigen Oekraïne en de EU hun bestaande internationale verplichtingen met betrekking tot intellectueel eigendom, ook op het gebied van software. Er zijn bepalingen opgenomen inzake het auteursrecht die de TRIPS overeenkomst aanvullen en die betrekking hebben op de handhaving van intellectuele eigendomsrechten volgens de interne regels van de EU.
In het associatieakkoord bevestigen de EU en Oekraïne expliciet het belang van de Doha Verklaring over TRIPS en Public Health, waarin door de WTO-leden een nadere interpretatie van de TRIPS-overeenkomst is overeengekomen om betere toegang tot betaalbare geneesmiddelen te garanderen, onder andere door de mogelijkheid een dwanglicentie af te geven voor de productie van generieke medicijnen als dat nodig is voor de volksgezondheid. De WTO heeft in haar Besluit van 30 augustus 2003 de mogelijkheid vastgelegd dat een land dat geen of onvoldoende eigen productiecapaciteit heeft om medicijnen onder dwanglicentie te produceren, in staat moet worden gesteld elders geschikte leveranciers te vinden. Het associatieakkoord bepaalt dat de partijen bij zullen dragen aan de implementatie van dit WTO-Besluit.
Radicalisering van jonge kinderen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat door het strafbaar stellen van verheerlijking van terroristisch geweld er effectiever opgetreden kan worden tegen ronselaars die het hebben gemunt op jongeren?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u voornemens hiertoe de wet aan te passen?
Ik heb u toegezegd te onderzoeken of het mogelijk is om het verheerlijken van geweld strafbaar te stellen.
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om op te treden wanneer uitingen geschieden in een context van opruiing tot geweld en het aanzetten tot haat jegens andere bevolkingsgroepen. Daarvoor is het niet noodzakelijk om het strafrecht uit te breiden.
Wilt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg integratieonderwerpen voorzien op 10 februari 2016?
Vanwege het verplaatsen van dit Algemeen Overleg is de gebruikelijke termijn voor beantwoording van deze Kamervragen aangehouden.
De ondergrens voor subsidieverlening via FLOW II |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de geuite zorgen omtrent de manier waarop subsidies via het programma FLOW II verleend zijn?
Ja
Kloppen de volgende getallen en berekeningen? Indien zij niet kloppen, hoe luiden zij volgens u wel?
Ad 1. In het subsidiebesluit voor het MDG3-fonds op 28 februari 2008 werd een subsidieplafond van € 50 miljoen gepresenteerd. Dit bedrag werd later opgehoogd naar € 70 miljoen (bij besluit nr. DJZ/BR-0890/08 van 3 oktober 2008). Het drempelbedrag voor subsidies werd gesteld op € 900.000 voor programma’s voor het tijdvak 2008 tot en met 2011 en € 750.000 voor programma’s voor het tijdvak 2009 tot en met 2011. De maximale looptijd van alle MDG3-programma’s was 3 jaar. In 2015 is het fonds éénmalig opgehoogd met een bedrag van € 7 miljoen waarmee de lopende programma’s een extra subsidie konden ontvangen van maximaal 15% van het oorspronkelijke subsidiebedrag.
Ad 2. In het FLOW I-fonds was het originele subsidiebedrag € 70 miljoen. Het drempelbedrag voor een individuele subsidie bedroeg € 1 miljoen voor programma’s met een tijdsduur van 3 of 4 jaar. In één geval werd een ingediend bezwaar gegrond verklaard. De betreffende organisatie die in eerste instantie was afgewezen, ontving daarop alsnog een subsidie. Hiermee kwam het totale toegekende bedrag op € 80,5 miljoen. Na een amendement (Maij, 2013) werd – gedurende de looptijd van FLOW I – € 5 miljoen extra gemobiliseerd en hebben de ontvangers in 2013 een extra subsidie ontvangen van maximaal 12% van het reeds toegekende bedrag. Het totaal van in het FLOW I fonds uitgekeerde subsidiebedragen kwam daarmee op € 85,5 miljoen.
Ad 3. In FLOW 2016–2020 is het drempelbedrag voor de subsidies gesteld op € 5 miljoen voor programma’s met een looptijd van vijf jaar. De hoogte van de toegekende subsidies was gebaseerd op de geraamde budgetten van de best scorende aanvragers, indachtig de maximale budgettaire bovengrens van het totale fonds van € 95 miljoen. Dit leidde tot 9 gehonoreerde aanvragen.
Klopt het dat (bijna) alle 9 voor FLOW II geselecteerde programma’s grotere noordelijke ngo’s of consortia betreffen? Zo ja, hoe kan het volgens u dat lokale programma’s niet door de selectie gekomen zijn en hoe verhoudt zich dit tot het streven naar lokaal eigenaarschap en autonomie?
Er zijn in totaal veertien hoofdaanvragers in het nieuwe FLOW programma. Sommige aanvragers hebben gezamenlijk een voorstel ingediend, als consortium. De hoofdaanvragers zijn allemaal internationaal werkende NGO’s, dat was een vereiste van het beleidskader, net als in het MDG3-fonds en in FLOW I. De organisaties hebben in sommige gevallen een dubbele thuisbasis. Ze zijn afkomstig uit Australië (1); Denemarken (1); Nederland (6); Noorwegen (1); Senegal (1); VS/Verenigd Koninkrijk (1); VS/Brazilië/Rwanda/Burundi (1); Nederland/Guatemala/Burundi (1); Verenigd Koninkrijk/Zuid Afrika (1).
Bij de selectie was kwaliteit in het licht van het FLOW-beleidskader het enige criterium; de negen best scorende programma’s zijn gehonoreerd.
In de uitwerking van de negen programma’s zijn tientallen lokale organisaties uit 33 landen betrokken. Het gaat hier in bijna alle gevallen om lokale vrouwenorganisaties. Daarnaast zijn enkele andersoortige organisaties betrokken, bijvoorbeeld: een mediaorganisatie in Malawi in het programma van Hivos over politieke participatie van vrouwen; hetInstitute for Research and Democratic Development in Liberia in het programma van Education for Development (IBIS) en Impunity Watch over geweld tegen vrouwen en politieke participatie; en de Wide Bay Conservation Association in Papua New Guinea in het programma van de lnternational Women’s Development Agency (IWDA) over politieke participatie en empowerment.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse inzet voor gendergelijkheid en vrouwenrechten cruciaal is omdat vrouwenorganisaties steeds vaker onder druk staan omwille van krimpende politieke, maatschappelijke en financiële ruimte? Zo nee, waarom niet?
De behoefte aan financiering voor vrouwenrechten en gendergelijkheid is enorm en er is internationaal sprake van een diepe financieringskloof. Door de toenemende controverse rond de rechten van vrouwen en meisjes komen in sommige landen de activiteiten van vrouwenorganisaties steeds meer onder druk te staan. Door landenselectie vooraf is in het nieuwe FLOW-kader gestuurd op zoveel mogelijk steun in landen waar de noden het hoogst zijn. FLOW heeft voorts sterk gestuurd op de maatschappelijke transformatie die nodig is om gendergelijkheid te bewerkstelligen. De geselecteerde programma’s scoren hoog op dit aspect. Naast de negen hoogst scorende programma’s waren er meer voorstellen van hoge kwaliteit. Helaas kan Nederland alleen niet in deze grote financieringsbehoefte voldoen.
Het politieke draagvlak voor vrouwenrechten is internationaal nog steeds hoog, wat onder meer blijkt uit de brede steun voor Global Goal 5 voor Gendergelijkheid. Deze steun leidt helaas nog niet altijd tot nieuwe internationale financiering. Nederland is nog steeds de grootste donor op dit gebied. Tijdens de bijeenkomst van de Commission on the Status of Women (CSW) die in maart 2016 wederom gehouden zal worden, zal Minister Bussemaker eveneens hierop wijzen en de internationale collega’s vragen bij te dragen voor de verdere realisatie van Global Goal 5. De belangstelling van particulieren, filantropen en het bedrijfsleven lijkt toe te nemen om te investeren in gelijkheid, bijvoorbeeld op de werkvloer en in veiligheid en tegengaan van geweld tegen vrouwen. In maart 2016 zal een dialoog gestart worden met nationale en internationale bedrijven om te zien welke rol zij in het donorlandschap kunnen spelen.
Welk signaal geeft, in acht nemende het bovenstaande, het stopzetten van deze rechtstreekse financiering aan de regimes die deze vrouwenorganisaties onderdrukken en aan andere donorlanden?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre verwacht u dat er sprake zal zijn van regranting vanuit de grotere fondsen die nu de FLOW-subsidies verkrijgen? Waarop baseert u die verwachting en is dat voldoende voor het borgen van continuïteit?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om FLOW II op zo kort mogelijke termijn zodanig bij te sturen dat (middelgrote) vrouwenorganisaties weer rechtstreeks toegang tot financiering hebben?
De FLOW-selectie is afgerond en heeft geleid tot de selectie van negen programma’s met een goede thematische spreiding en een goede spreiding over de landen die in aanmerking kwamen voor subsidie. De programma’s zijn in januari van start gegaan in 33 landen. Er zijn geen mogelijkheden om binnen FLOW 2016–2020 aanvullende activiteiten te financieren.
Het kabinet is bekend met de zorgen die hierover bestaan bij maatschappelijke organisaties en heeft deze geadresseerd in een brief aan de betrokkenen. In deze brief wordt onder meer beschreven dat het kabinet bereid is om binnen het Accountability Fonds te zorgen dat ten minste een derde deel van de beschikbare middelen ingezet wordt voor Zuidelijke vrouwenorganisaties. Dit betekent dat ten minste € 5 miljoen per jaar beschikbaar is voor de steun aan lokale vrouwen- en genderorganisaties gedurende de looptijd van het Accountability Fonds, 2016–2020. Ambassades zullen de situatie van lokale vrouwenrechten actief in kaart brengen en op zoek gaan naar organisaties met goede voorstellen. Organisaties kunnen bovendien steun krijgen bij het schrijven van voorstellen.
Kloppen de signalen dat zeer nuttig werk verrichtende zuidelijke vrouwenorganisaties failliet dreigen te gaan? Bent u zo nodig bereid met hen, al dan niet in samenwerking met andere landen, voorlopige voorzieningen te treffen teneinde hun voortbestaan te borgen?
Zie antwoord vraag 4.