Het bericht dat veel eindexamenkandidaten onvoldoende kennis hebben over het leenstelsel en het aangaan van schulden |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Leenstelsel abracadabra voor toekomstig studenten»1 en de enquête van het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS)?
Ik heb het bericht ter kennisgeving aangenomen.
Deelt u de zorg over het gebrek aan kennis over lenen en het aangaan van schulden bij eindexamenkandidaten, bijvoorbeeld over de start van het leenstelsel, de voorwaarden van een lening, terugbetalingstermijnen en de hoogte van eventuele schulden?
Ik deel de zorg niet. Eindexamenkandidaten zijn in deze fase van het jaar vooral bezig met hun studiekeuze, en nog niet zo zeer met hun studiefinanciering. Onze voorlichtingscampagne concentreert zich daarom vooralsnog op de studiekeuze. Met onder andere de brief aan alle eindexamenkandidaten en de inzet van visuals op social media, willen we scholieren laten nadenken over vragen als: welke studie ga ik doen, op welk niveau, en in welke stad? Dat zijn de vragen waar eindexamenkandidaten eerst mee aan de slag gaan. Pas daarna komt de studiefinanciering in beeld. Daarbij geldt dat scholieren doorgaans wel goed op de hoogte zijn van de grote lijnen van het stelsel van studiefinanciering, maar hele specifieke informatie – zoals exacte bedragen of aflostermijnen- pas opzoeken als ze die informatie daadwerkelijk nodig hebben.
Waarom is de huidige voorlichting richting eindexamenkandidaten onvoldoende, bijvoorbeeld door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Waarom zijn studenten nu vooral aangewezen op informatievoorziening via ISO en LAKS en niet via de overheid? Wat gaat u verbeteren in de voorlichting?
De voorlichting aan scholieren en studenten over de mogelijkheden in de studiefinanciering heeft mijn continue aandacht. Samen met DUO, decanenorganisaties, LOB’ers en de onderwijsinstellingen (vo, mbo en ho), werk ik er hard aan om alle scholieren en studenten te bereiken met goede informatie. Daarin trek ik op met de scholieren- en studentenbonden, zoals ISO en LAKS.
Ik onderschrijf uw stelling dat studenten vooralvia de bonden aan hun informatie komen echter niet. Ik nodig u uit om eens een kijkje te nemen op duo.nl, startstuderen.nl en studiekeuze123.nl, of de brief te lezen die eindexamenkandidaten in oktober hebben ontvangen. Dat geeft u een goed beeld van wat ik het afgelopen jaar gedaan heb in de voorlichting aan studenten, en wat er de komende tijd nog gepland staat.
Daaraan wil ik toevoegen dat de voorlichting aan studenten en scholieren breder is dan de voorlichting over studiefinanciering alleen. Ze richt zich ook op studieoriëntatie en studiekeuze. In de jaarlijkse cyclus die de voorlichtingscampagne doorloopt, ligt de nadruk in januari en februari vooral op het maken van de studiekeuze, en in maart en april op het tijdig aanmelden en de rechten en plichten die daarbij horen. De content op startstuderen.nl past zich daarop aan, net als de advertenties op de radio, inclusief digitale zenders en spotify. Vanaf mei tot en met augustus concentreert de campagne zich op de financiële voorlichting en het aanvragen van de studiefinanciering; ook dat gaat weer via radio, via facebook en andere social media, en ook daarin speelt startstuderen.nl een centrale rol.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat scholieren op tijd de juiste kennis hebben voordat zij hun studiekeuze maken, ook voor de opleidingen met vervroegde inschrijfdeadlines?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico's heeft het aangaan van een lening zonder kennis over de voorwaarden en gevolgen van die lening? Op welke manier wilt u studenten niet alleen feitelijke kennis meegeven, maar ook advies geven over het voorkomen van hoge studieschulden, bijvoorbeeld met behulp van de tips van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud)?
Met u ben ik van mening dat studenten goed op de hoogte moeten zijn van hun rechten en plichten in de studiefinanciering voordat zij een lening aangaan. En met u vind ik dat studenten dienen te beseffen wat de (financiële) gevolgen zijn van een studieschuld. Mede daarom hebben we dit jaar een rekenhulp op startstuderen.nl gelanceerd, waarmee (aankomend) studenten een studiebegroting kunnen maken. Met deze tool kunnen zij berekenen hoeveel inkomen zij maandelijks nodig hebben om rond te komen, welk bedrag ze daarvoor moeten lenen bij DUO, hoeveel schuld die maandelijkse lening uiteindelijk oplevert bij afstuderen, en welke aflosbedragen daarbij horen.
Deze rekenhulp zal ook een rol spelen in de voorlichting rond het afbetalen, waarin ik wil stimuleren dat studenten die de ruimte hebben om sneller af te lossen, dat ook daadwerkelijk doen. Flexibel en vervroegd afbetalen zal daartoe beter gefaciliteerd worden, zodat studenten snel en gemakkelijk de maandelijkse aflossingsbedragen kunnen verhogen of verlagen en hun terugbetalingspatroon flexibel kunnen aanpassen, naar gelang hun persoonlijke situatie of levensfase dat toelaat. De rekenhulp helpt daarbij inzichtelijk te maken wat de kosten zijn van de mogelijke aflostermijnen. Op deze manieren wil ik studenten bewust maken van de gevolgen van de financiële beslissingen die zij nemen, zodat het lenen van geld bij DUO voorbehouden blijft voor dat waarvoor de faciliteit bedoeld is, namelijk inkomensondersteuning tijdens de studie.
In de voorlichting aan studenten wordt verder samengewerkt met het Nibud. Zo beheert Nibud het financieelstudieplan.nl dat studenten in staat stelt om een gedetailleerd financieel studieplan bij te houden. Dat instrument bevat ook veel handige tips van het Nibud en is in co-creatie met de studenten- en scholierenorganisaties en met medewerking van OCW tot stand gekomen. Tot slot is ook Wijzer in Geldzaken een goede partner, met veel handige informatie en tips voor studenten op www.wijzeringeldzaken.nl/studeren.
Bent u bereid om studenten te informeren dat «Geld lenen kost geld» ook betrekking heeft op een lening van de overheid? Bent u bereid dit duidelijk te communiceren in de voorlichting en op de website van DUO?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er voor een docent geen ruimte op school is om te bidden |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Biddende docent is niet welkom op Rijswijks Lyceum»1
Ja.
Deelt u de mening dat door een biddende docent niet welkom te heten, de kinderen als boodschap krijgen dat ook zij en hun ouders niet welkom zijn als het gaat om hun identiteit, inspiratie en levenshouding?
Deze zaak is mij bekend uit de berichtgeving die daarover is geweest. Daaruit maak ik op dat er verschillende interpretaties bestaan van wat er precies is voorgevallen. In een brief aan de ouders van de leerlingen verklaart de directeur juist dat de school openstaat «voor alle kinderen en medewerkers, met welke levensovertuiging, afkomst en godsdienst ook».
Ik kan niet beoordelen of het in deze zaak inderdaad zo is dat de docent niet welkom was. Als hier sprake van zou zijn geweest, vind ik dat onacceptabel. Het openbaar onderwijs is toegankelijk voor alle leerlingen en docenten, ongeacht hun godsdienst of levensbeschouwing.
Deelt u de mening dat een dergelijke impliciete boodschap bij de kinderen een gevoel van innerlijke onveiligheid teweeg brengt die slecht is voor hun leerhouding, integratie negatief beïnvloedt en bij een aantal gezinnen uitnodigt tot terugtrekking in een religieuze zuil met islamitisch onderwijs waar de kinderen wél welkom zijn inclusief hun religieuze identiteit?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Ik kan niet beoordelen wat er precies is voorgevallen en welk effect dit heeft op leerlingen en ouders. Ik deel echter uw mening dat een veilig gevoel een voorwaarde is voor leerlingen om te kunnen leren en ontwikkelen. Het is de opdracht van de school om zorg te dragen voor sociale veiligheid. Het is aan ouders om een keuze te maken tussen openbaar of bijzonder onderwijs, passend bij hun overtuiging of voorkeur.
Deelt u de mening dat de meerwaarde van het openbaar onderwijs juist is dat een parallelle samenleving volgens eigen zuil niet nodig is, omdat openbare scholen open zijn voor alle levensovertuigingen, zowel voor ouders, leerlingen als docenten?
Vrijheid van onderwijs is een grondrecht en een groot goed. Openbare scholen zijn voor iedereen toegankelijk en baseren hun onderwijs niet op godsdienst of levensovertuiging.
Bijzondere scholen hebben een religieuze of levensbeschouwelijke grondslag. Zij mogen onder voorwaarden bepaalde eisen stellen bij de toelating van leerlingen en docenten. In het traject Meer ruimte voor nieuwe scholen werk ik aan mogelijkheden om ook op andere gronden, zoals pedagogisch-didactische concepten, bijzondere scholen te stichten.
Zowel het openbaar onderwijs als de bijzondere scholen hebben hun eigen waarde. Deze scholen bestaan naast elkaar: het één is geen vervanging voor het ander.
Het bericht “Nederlanders hebben weinig kennis van zorg” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlanders hebben weinig kennis van zorg»?1
Ja.
Wat vindt u van de gemiddelde score van een 5,3 die door de ondervraagden werd behaald bij een zorgkennisquiz?
Ik ben voorzichtig met de kennis als onvoldoende te bestempelen; daarvoor kan ik het onderzoek onvoldoende beoordelen op representativiteit en vergelijkbaarheid met onderzoeken naar andere (verzekerings)producten. Achter het gemiddelde van 5,3 gaat een grote spreiding schuil. Sommige mensen scoren heel hoog, anderen juist weer lager. Bovendien is het een gemiddelde van alle antwoorden. Ik denk dat het belangrijker is dat mensen weten dat de huisarts buiten het eigen risico valt – daar richten we ons in de informatievoorziening ook op – dan de algemene kennis of logopedie al dan niet in het basispakket valt. Dat laatste is alleen relevant voor mensen die hiervan gebruik maken of dat denken te gaan doen.
Ik vind het overigens wel wenselijk om het kennisniveau op het terrein van de Zorgverzekeringswet waar mogelijk te vergroten. Op het Ministerie van VWS en ook op andere plekken wordt voortdurend gewerkt aan het vergroten van kennis over zorgverzekeringen. Vanaf december 2015 is de eindejaarscampagne gestart www.meerwetenoverzorg.nl met specifieke aandacht voor het gespreid betalen van het eigen risico, het eigen risico in relatie tot de spoedeisende hulp of de huisarts(-enpost), wachtlijstbemiddeling, zorgtoeslag, de zorgverzekering als je 18 wordt (premie betalen en zorgtoeslag ontvangen) en zwangerschap in relatie tot de zorgverzekering (geen eigen risico verloskundige zorg en kraamzorg)en het eigen risico. Daarnaast zijn de website van rijksoverheid.nl en de zorgverzekeringslijn.nl recent geactualiseerd, is een voorbeeldartikel opgesteld voor patiënten- en consumentenorganisaties en regionale bladen en in 2016 zal er een voorlichtingsteam van VWS het land in gaan om mensen uitleg te geven over bovengenoemde onderwerpen; juist om mensen te bereiken die de informatie zelf mogelijk niet direct zoeken of kunnen vinden op internet.
Deelt u de mening dat het een zorgelijk signaal is dat de kennis van Nederlanders over zorgverzekeringen waarschijnlijk onvoldoende is, en dat bijvoorbeeld 44% van de ondervraagden niet wist wat voor soort basisverzekering zij hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste oorzaak van deze lage mate van kennis over de werking van zorgverzekeringen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze lage mate van kennis voor een groot deel kan worden verklaard door de ingewikkeldheid van het zorgverzekeringssysteem en onduidelijke informatie over zorgpolissen?
Dat valt uit het opinieonderzoek niet op te maken. Ik zie het als een combinatie van zaken, waarbij bijvoorbeeld ook een rol speelt dat gezonde mensen de neiging hebben zich minder in zorgverzekeringen te verdiepen. Bij het kiezen van een zorgverzekering moet een verzekerde een aantal vragen echt voor zichzelf beantwoorden: welke zorg verwacht ik volgend jaar nodig te hebben? Wil ik een vrijwillig eigen risico? Wil ik me aansluiten bij een collectiviteit? Uit onderzoek van bijvoorbeeld de ACM blijkt, dat mensen steeds beter stilstaan bij dergelijke vragen. Zo hield in 2013 (ten opzichte van 2014) 2% van de bevolking rekening met zijn gezondheidssituatie bij het overstappen naar een andere polis. In 2014 (ten opzichte van 2015) was dat al toegenomen naar 18%. Ik beschouw dat als een goede ontwikkeling, dat mensen zichzelf de vraag stellen welke zorgverzekering het beste bij hen past. De NZa, Consuwijzer van de ACM, de NPCF, de consumentenbond en ook rijksoverheid.nl doet verzekerden een handreiking om te komen tot een afgewogen keuze om wel of niet over te stappen.
Welke mogelijkheden ziet u voor de versimpeling van het systeem, en de verbetering van de begrijpelijkheid van het systeem en zorgverzekeringen?
Van belang is om de wijzigingen beperkt te houden. Er is de afgelopen jaren bijvoorbeeld vaak iets veranderd op het terrein van het eigen risico (no claim, eigen bijdrage, etc.), de hervorming langdurige zorg (wijkverpleging naar de Zvw). Ik zie daarnaast duidelijke communicatie als algemene randvoorwaarde. De NZa stelt in de regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten eisen aan de informatie die een zorgverzekeraar hoort te verstrekken. Om de informatie transparant te houden hebben ook zorgverzekeraars aangegeven in hun actieplan Kern Gezond dat zij zich zullen houden aan duidelijke en begrijpelijke uitleg over de polis. Zorgverzekeraars hebben daarin aangegeven dat verzekerden en zorgaanbieders snel en gemakkelijk moeten kunnen inzien welke zorg voor een verzekerde, gelet op zijn of haar polis, is gecontracteerd. Ik zie dit jaar polisvoorwaarden voorbij komen, van bijvoorbeeld De Friesland, die zeer leesbaar zijn en geen verwijzingen naar andere artikelen meer bevatten. De vergelijkingssites spelen vaak een nuttige rol bij het inzichtelijk maken van producten in het overstapseizoen en het aanleveren van de juiste informatie aan deze sites is ook onderdeel van het NZA-toezicht.
In de monitor van het overstapseizoen die ik thans laat uitvoeren, wordt gekeken naar de informatie op websites van verzekeraars. Hoe worden de polissen aangeboden, welk taalniveau wordt er gebruikt, hoe vindbaar is de informatie op de websites etc.? Ik verwacht dat dit onderzoek het inzicht vergroot in de wijze waarop verzekeraars verzekerden werven en bestaande verzekerden proberen te behouden. Waar gaat het goed, waar kan het beter?
Kunt u een uiteenzetting geven van de rollen die u ziet weggelegd voor de verschillende partijen in het veld zoals de zorgverzekeraars, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), het Zorginstituut, zorgverleners, verzekerden en uw ministerie om deze ontwikkeling in gang te zetten?
Zorgverzekeraars zijn het eerste loket waar de burger kijkt voor zijn zorgverzekering. Deze informatie moet dus volledig, correct en begrijpelijk zijn. Ik zie het actieplan Kern Gezond als goede stap en verwacht dat verzekeraars die lijn zullen voortzetten voor het verbeteren van informatievoorziening aan verzekerden.
Het Ministerie van VWS informeert het algemeen publiek ieder jaar over de veranderingen in het basispakket van het jaar erop. Naast de veranderingen in het basispakket besteden we in een voorlichtingscampagne ook aandacht aan maatschappelijk actuele onderwerpen. Dit jaar gaat het over het eigen risico, de zorgtoeslag in het algemeen en de zorgtoeslag voor 18-jarigen, kiezen van een nieuwe zorgverzekering, bezoek aan de Spoedeisende hulp (SEH) en huisarts/huisartsenpost en wachtlijstbemiddeling. In alle voorlichtingsuitingen verwijzen we naar www.meerwetenoverzorg.nl. Dit jaar zal er voor het eerst een voorlichtingsteam actief het land intrekken om mensen actief te benaderen en te informeren.
De NZa stelt bij de uitvoering van haar taken het algemeen consumentenbelang voorop en ziet erop toe dat zorgverzekeraars en aanbieders transparant zijn over hun producten en diensten. Zorgaanbieders moeten in ieder geval informatie over de tarieven en de kwaliteit van hun prestaties en diensten verschaffen. Verzekeraars moeten inzicht geven in de premies en de kwaliteit van de aangeboden producten en diensten en de wijze van dienstverlening. De NZa werkt aan een consumentensite met meest gestelde vragen over de zorg.
Conform artikel 64 en 65 van de Zvw geeft het Zorginstituut (Zinl) aan zorgverzekeraars, zorgaanbieders en burgers voorlichting over de aard, inhoud en omvang van de verzekerde prestaties. NZa en Zinl bieden op hun eigen websites specifieke informatie aan voor verzekerden.
In hoeverre wordt volgens u nu ingezet op de ontwikkeling van begrijpelijke informatie over zorgverzekeringen en de werking van de Zorgverzekeringswet?
Zie mijn antwoord op vraag 2, 3, 4, 6 en 7.
Deelt u de mening dat een dergelijke ontwikkeling kan bijdragen aan een sterkere positie van de verzekerde binnen het systeem?
Die mening deel ik met u. Het is onnodig dat mensen niet overstappen omdat zij bijvoorbeeld denken niet geaccepteerd te zullen worden. Zorgverzekeraars geven dit jaar bij iedere basisverzekering aan dat iedereen geaccepteerd zal worden voor die verzekering. Als mensen daardoor het gevoel hebben dat er een drempel vervalt is dat een groot goed.
In verlengde daarvan benoem ik regelmatig dat ook de medische selectie voor de aanvullende verzekering nog maar voor 5% van de polissen geldt en dan alleen bij de aller zwaarste pakketten, in het bijzonder specifieke tandartsverzekeringen. Mensen zijn onvoldoende op de hoogte dat het aantal medische selecties voor aanvullende verzekeringen al enorm is afgenomen de afgelopen jaren. Dat is jammer, want daardoor ervaren mensen mogelijk onnodig drempels. Zoals hierboven aangegeven probeer ik via diverse kanalen mensen daarop te wijzen. Als we door uitleg dergelijke misverstanden kunnen wegnemen, zal dat verzekerden meer het gevoel geven dat zij als kritische verzekerde hun eigen afweging kunnen maken bij het kiezen van een polis.
Op welke manier wordt informatie over zorgverzekeringen betrokken in het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar?
Het centraal informatiepunt, dat als speerpunt (het verbeteren van de informatievoorziening voor zorgvragers) is toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling vorig jaar, had vooral betrekking op de hervorming langdurige zorg en jeugd. Informatie over de zorgverzekering is vorig jaar meegenomen in de eindejaarscampagne met de bijbehorende voorlichtingscampagnesite «De zorg verandert mee». Het centraal informatiepunt zal vanaf 2016 worden vervangen door regelhulp, met name gericht op de langdurige zorg en maarschappelijke ondersteuning.
Momenteel loopt de jaarlijkse eindejaarscampagne. De eindejaarscampagne is 1 december 2015 van start gegaan. De doelstelling van de campagne is het kennisniveau van de burgers over met name het eigen risico van de zorgverzekering te laten toenemen. Zoals reeds aangegeven zullen wij in aanvulling op de publiekscampagne via media ook aanwezig zijn op beurzen en markten waar veel publiek komt met de inzet van een voorlichtingsteam. Deze inzet zal plaatsvinden van januari–mei 2016. In die periode wordt de voorlichting over de zorgverzekering vooral gericht op de categorie 18–39 jaar en 65 plus.
Het bericht dat de politie zelf drugs gaat testen |
|
Michiel van Nispen , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie test zelf drugs»?1
Mede in het licht van de conclusies van de Commissie Toekomst Forensisch Onderzoek (Commissie Winsemius) zijn het NFI, de politie en het Openbaar Ministerie (OM) continu met elkaar in gesprek om te bezien waar door middel van innovaties het forensisch onderzoek sneller, beter en efficiënter kan plaatsvinden. Het in het bericht genoemde project, dat NFiDENT wordt genoemd, is één van de uitkomsten van dit proces. Dergelijke samenwerking sluit ook goed aan bij de gedachte van de zogeheten driejaarlijkse signalering die momenteel wordt uitgevoerd. Deze driejaarlijkse signalering is een strategische verkenning naar trends, knelpunten en kansen in het forensisch onderzoek en de samenwerking tussen de betrokken partijen.2
Het doel van deze nieuwe werkmethode is om op locatie identificatie van de meest voorkomende drugs uit te kunnen laten voeren door de politie zonder dat dit afdoet aan de eigenschappen bewijswaardig, snel, eenvoudig, robuust, veilig en efficiënt.
Er zijn inderdaad pilots met deze werkmethode uitgevoerd in de politie-eenheden Noord-Nederland en Den Haag. De uitkomsten van de pilots laten zien dat het met deze werkwijze relatief eenvoudig is om drugstesten door de Forensische Opsporing van de politie zelf uit te laten voeren. Het NFI interpreteert vervolgens de gegevens en rapporteert deze terug aan de politie en het OM. De resultaten kunnen direct worden gebruikt in het verdere opsporingsproces en later voor de bewijsvoering. Hiermee is het proces van vondst tot rapportage enorm versneld zonder dat is afgedaan aan de betrouwbaarheid en de kwaliteit in vergelijking met het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI.
Kunt u meer vertellen over de conclusies die zijn getrokken uit de pilots die zijn gehouden in Noord-Nederland en Den Haag?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de doorlooptijden van drugstesten als ze uitgevoerd worden door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) en wat zijn de doorlooptijden als de politie het zelf doet? Hoe zijn deze doorlooptijden berekend?
De totale doorlooptijd in de bestaande werkwijze bij het NFI bedraagt 19 tot 21 dagen. In de pilots is aangetoond dat de doorlooptijd met behulp van NFiDENT verkort kan worden tot 24 uur.
Is er bij afloop van de pilots ook onderzocht of de testen kwalitatief hetzelfde waren als wanneer het NFI deze zou hebben uitgevoerd? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit eerst duidelijk moet zijn voordat de politie deze taak overneemt van het NFI?
Ja, de pilots zijn afgesloten met vergelijkend kwalitatief onderzoek. Hierbij zijn in totaal 66 zaken met NFiDENT én met het bestaande proces verwerkt. De uitkomsten waren in alle gevallen gelijk. Uit alle testen is geconcludeerd dat NFiDENT bewijswaardige resultaten levert en van gelijkwaardige kwaliteit is als het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI.
Hoe lang hebben specialisten van het NFI een opleiding gevolgd voordat zij dergelijke drugstesten mochten uitvoeren? Waarom wordt een tweedaagse cursus voldoende geacht voor agenten om drugstesten zorgvuldig en goed uit te kunnen voeren?
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de technische handeling ten behoeve van de analyse door de politie en de interpretatie en rapportage door het NFI. Voor de technische handeling door de politie is een tweedaagse opleiding voldoende omdat het om medewerkers uit de Forensische Opsporing gaat, die al over forensisch bewustzijn beschikken en omdat door de technologie en de speciaal voor NFiDENT ontwikkelde software de apparatuur relatief eenvoudig te bedienen is. De interpretatie en rapportage blijft gedaan worden door een deskundige van het NFI, die hiervoor een meerjarige opleiding heeft gevolgd.
Hoeveel extra capaciteit kost het binnen de politieorganisatie om de drugstesten uit te voeren? Waar wordt deze capaciteit vrij gemaakt?
De uitkomsten van de pilots laten zien dat de tijdsbesteding voor de politie per saldo gelijk blijft. De extra tijdsinvestering voor het zelf uitvoeren van de test onder de nieuwe werkwijze valt weg wanneer die tijdsduur wordt afgezet tegen de tijdsduur die onder de huidige werkwijze gepaard gaat met het versturen naar het NFI, de bijbehorende administratie en de wachttijd.
Vindt u dat er genoeg capaciteit is binnen de politieorganisatie om de drugstesten uit te voeren?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de precieze redenen dat de politie zelf de drugstesten uitvoert? Heeft dat alleen te maken met het capaciteitsgebrek bij het NFI?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is er geen geld vrijgemaakt voor extra capaciteit bij het NFI om drugstesten uit te voeren, zoals gebeurd is in Schiphol, of is er niet onderzocht of een snellere testmethode is?
De politie, het OM en het NFI hebben samen gekeken naar nieuwe, snelle en effectieve methoden voor het uitvoeren van drugstesten. Het uitvoeren van drugstesten door de politie met NFiDENT is daar de uitkomst van. Dit zorgt voor een aanzienlijke verkorting van de doorlooptijd en levert resultaten van gelijkwaardige kwaliteit als het reguliere verdovende middelen onderzoek bij het NFI. Daarnaast heb ik vanaf 2016 € 5 mln. extra beschikbaar gesteld voor het forensisch onderzoek. Dit kan onder andere gebruikt worden voor extra capaciteit op onderzoeksgebieden waar daar behoefte aan is.
Politie-eenheden zullen zelf de komende jaren de drugstesten gaan uitvoeren, maar wat gebeurt er daarna?
Het is niet de bedoeling dat de politie complex laboratoriumonderzoek van het NFI over gaat nemen. Als technologie het mogelijk maakt om op eenvoudige wijze sporen veilig te laten stellen en te laten identificeren door de politie kan dat. Daarbij worden doorloopsnelheid, capaciteitsinzet, financiën, opsporingsbelang en bewijswaarde voor de rechtbank voortdurend gewogen.
De vondst van werkgevers om de transitievergoeding te omzeilen |
|
Roos Vermeij (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland in een zaak waarbij een werknemer een verzoek deed tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid en na 1 jaar loonsanctie opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aan de werkgever?1
Ja.
Herinnert u zich eerdere vragen over de vondst van werkgevers om de transitievergoeding te omzeilen?2
Ja.
In hoeverre wordt het loon voor een werknemer doorbetaald wanneer er sprake is van een sluimerend dienstverband?
Bij ziekte van de werknemer rust op de werkgever een loondoorbetalingsverplichting van (in beginsel) twee jaar. Gedurende die periode rust er op de werkgever en de werknemer de verplichting om zich in te spannen voor re-integratie. Wanneer het UWV oordeelt dat de re-integratie inspanningen van de werkgever onvoldoende waren, kan een loonsanctie worden opgelegd van maximaal 52 weken (artikel 25 lid 9 WIA). Dat betekent dat de werkgever ook gedurende die periode het loon van de werknemer moet doorbetalen. Als het UWV een loonsanctie oplegt, wordt het opzegverbod bij ziekte met dezelfde periode verlengd.
Na de periode van twee jaar, eventueel verlengd door een loonsanctie van het UWV, vervalt de verplichting van de werkgever om het loon door te betalen. De werknemer ontvangt dan, mits hij aan de voorwaarden voldoet, een WIA-uitkering. Daarbij is niet van belang of de arbeidsovereenkomst is beëindigd. Wanneer de arbeidsovereenkomst in stand blijft dient de werkgever wel de overige verplichtingen na te komen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst, zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen heb aangegeven (zie noot 2).
Kunt u toelichten wat u, naast de gegeven voorbeelden in de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid, verstaat onder ernstig verwijtbaar handelen of nalaten?
Bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever is de werkgever naast een transitievergoeding ook een billijke vergoeding verschuldigd. In de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid (Wwz) is aangegeven dat het om uitzonderlijke gevallen gaat, en is een aantal voorbeelden gegeven van situaties waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uiteindelijk is het aan de rechter om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het geval te oordelen of er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. In bijlage 3 bij mijn brief van 27 november jl.3 is een aantal voorbeelden opgenomen van jurisprudentie waarin de rechter al dan niet heeft geoordeeld dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (of de werknemer).
In hoeverre vindt u dat het niet nakomen van de re-integratieverplichtingen door een werkgever, bijvoorbeeld blijkend uit een maximaal opgelegde loonsanctie door het UWV, aangemerkt moet worden als ernstig verwijtbaar handelen?
Ook hier geldt dat de feiten en omstandigheden van het geval bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of het niet-nakomen van re-integratieverplichtingen als ernstig verwijtbaar kan worden aangemerkt. Een door het UWV opgelegde loonsanctie kan een aanwijzing zijn dat hiervan sprake is. In deze zaak heeft de rechter echter gemotiveerd geoordeeld dat er geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, ondanks de door het UWV opgelegde loonsanctie. Ik treed niet in dit oordeel. Wanneer de werknemer het niet eens is met het oordeel van de rechter, kan hoger beroep worden ingesteld.
Indicatieproblemen bij terminale thuiszorg |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Wat vindt u van situaties waarin terminale patiënten door indicatieproblemen niet thuis kunnen sterven?1
Ik vind dat onwenselijk.
Deelt u de mening dat iedere terminale patiënt thuis moet kunnen sterven, ook als deze patiënten (kort) in een zorginstelling hebben gewoond? Deelt u voorts de mening dat systemen de mensen moeten volgen, en dat het geen goede zaak is als kwetsbare patiënten geen terminale thuiszorg krijgen, omdat dit niet in het systeem past?
Ja. Ik wil juist verschuivingen tussen Wlz en Zvw in de laatste levensfase van mensen voorkomen om zo onrust voor cliënten en mantelzorgers te vermijden. De beleidsregels indicatiestelling Wlz waren daar al op gericht en zijn inmiddels verduidelijkt (zie ook antwoord op vraag 3), zodat er geen misverstanden hoeven te bestaan over de mogelijkheid dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven.
Vindt u dat het zorgkantoor in kwestie een juiste interpretatie geeft van de wet- en regelgeving voor terminale patiënten die in een instelling wonen en niet thuis kunnen sterven? Waar kunnen patiënten en hun familie heen als ze er niet uitkomen met het zorgkantoor, en wie heeft de verantwoordelijkheid om voor een tijdige (thuis-)oplossing te zorgen?
In de mij nu bekende gevallen gaat het om indicatiebesluiten voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg. Het CIZ geeft deze besluiten af (met de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen), het zorgkantoor heeft hierbij geen directe rol.
In de voornoemde situaties bleken de beleidsregels indicatiestelling Wlz niet duidelijk genoeg te zijn. Vervolgens is overleg gevoerd tussen CIZ en VWS over de interpretatie van de beleidsregels. Dit mede in de context van het beoogde beleid om thuis te kunnen overlijden. Het overleg heeft geleid tot een verduidelijking van de beleidsregels specifiek voor mensen die in een instelling wonen en elders willen overlijden.
In deze gevallen gaat het om mensen die al zorg krijgen. Bij een wijziging van de zorgvraag is het zaak dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om voor tijdige oplossingen te zorgen. Zorgkantoren hebben daarbij een zorgplicht. Dat betekent dat het zorgkantoor moet zorgen dat de cliënt de zorg krijgt waar hij recht op heeft. Het zorgkantoor koopt de zorg in bij zorgaanbieders. De zorgaanbieders waar mensen al in zorg zijn, hebben ook een taak om voor goede vervolgzorg te zorgen. Transferverpleegkundigen van het ziekenhuis regelen bijvoorbeeld indicaties, verzorging, verpleging en materialen nodig voor zorg die aansluit op de ziekenhuisopname. Een soortgelijke functie bestaat in het verpleeghuis.
In hoeverre klopt het dat voor cliënten van zorginstellingen de gelden die veel ZZP-indicaties (Zorgzwaartepakket) in de thuissituatie opleveren ontoereikend zijn om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden? Wat vindt u ervan dat families dan geld moeten bijleggen, terwijl terminale thuiszorg een verzekerd recht is? In hoeverre vindt u het wenselijk dat alleen ZZP-10 voldoende gelden in de thuissituaties oplevert om 24-uurs terminale thuiszorg te bieden, terwijl bij veel terminale patiënten niet aan alle voorwaarden voor ZZP-10 kan worden voldaan?
Het beschikbare zorgprofiel (voorheen ZZP) biedt inderdaad niet in alle gevallen voldoende ruimte voor zorgaanbieders om palliatief terminale zorg thuis te bieden. Daarom heb ik geregeld dat het CIZ bij mensen die thuis willen overlijden een indicatiebesluit voor zorgprofiel beschermd wonen met intensieve palliatief terminale zorg kan afgeven. Daarnaast heb ik geregeld dat de zorgkantoren extra zorg boven op dit zorgprofiel (voorheen ZZP) kunnen toekennen als dat nodig is.
Er is overigens geen sprake van dat mensen in de thuissituatie geld moesten bijleggen. In een hospice kan het voorkomen dat mensen een aanvullende eigen bijdrage moeten betalen voor bijkomende kosten (maar niet voor verpleging en verzorging). In de beleidsregels is duidelijk aangegeven dat als cliënten in de laatste levensfase de zorg thuis of in een hospice (zonder toelating voor verblijf) willen ontvangen, het zorgprofiel VV beschermd verblijf met intensief pallatief terminale zorg kan worden geïndiceerd, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de aanvullende voorwaarden.
Wat gaat u doen om er per direct voor te zorgen dat terminale patiënten met een ZZP-indicatie voor een zorginstelling een indicatie voor terminale thuiszorg kunnen krijgen, zodat zij thuis kunnen sterven? Bent u bereid de Kamer hier nog dit jaar over te informeren?
Zie antwoord op vraag 2. De oplossing is in 2015 gerealiseerd en ik heb u vroeg in 2016 geïnformeerd.
Het bericht ‘Transitie doet administratieve lasten met 30 procent groeien’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de transitie in het sociale domein de administratieve lasten met 30 procent heeft doen toenemen door een gebrek aan regie en een wildgroei aan bureaucratische regels?1
Maatwerk voor en dichtbij de cliënt alsmede vermindering van administratieve lasten zijn belangrijke doelstellingen die met de decentralisaties worden nagestreefd. Dankzij de decentralisaties is bijvoorbeeld de verplichte indicatiestelling met een duur van maximaal negen weken in de jeugdzorg afgeschaft. Verschillende vormen van hulp zijn bij de Wmo en de Jeugdwet onder één financieringsstelsel gebracht. Door integrale hulpverlening – waarbij professionals meer bewegingsruimte krijgen – moeten de lasten terug kunnen.
Het is inherent aan grote stelselwijzigingen dat de vernieuwing in de uitvoering tijd nodig heeft om zich in te regelen. Aanbieders moeten met meerdere financiers (gemeenten) afspraken maken. Gemeenten en aanbieders zijn nog op zoek naar de meest optimale selectie-modellen die integrale hulpverlening en ondersteuning op een doelmatige wijze kunnen faciliteren. Ik beschik niet over een representatief onderzoek over de administratieve lasten als gevolg van de transitie. Er zijn wel diverse signalen. Er zijn positieve geluiden over een snellere toegang met minder bureaucratie, waarin professionals sneller kunnen schakelen. Er zijn ook (voorzichtige) positieve signalen over het toepassen van nieuwe inkoopmodellen die juist minder administratieve lasten met zich mee brengen. Tegelijkertijd zijn er reële klachten van met name regionaal en bovenregionaal werkende aanbieders die met meerdere financiers afspraken moeten maken.
Om de stijging van administratieve lasten te beperken heb ik in 2014 afspraken gemaakt met zorgaanbieders (verenigd in iZa) en de VNG om in projectverband gezamenlijk een zorgvuldige implementatie van het gegevensverkeer, waaronder een beperking van de administratieve lasten, te waarborgen. In 2015 hebben hier eerste acties op plaatsgevonden, waaronder een zeer forse reductieslag in het aantal productcodes en een zogenaamde modeloplegger bij eerder gesloten contracten, teneinde gestelde eisen aan verantwoordings- en beleidsinformatie vergaand te beperken.
Medio 2015 hebben op mijn initiatief de VNG en de branches van zorgaanbieders een – op basis van een met het veld tot stand gebrachte probleemanalyse – een werkagenda Administratie en ICT2 opgesteld. Inmiddels is een gezamenlijke uitvoeringsorganisatie van gemeenten en zorgaanbieders ingericht die de regie voert over de activiteiten. Het doel van deze uitvoeringsorganisatie is om de informatievoorziening te stroomlijnen en de administratieve lasten rondom inkoop en verantwoording te verminderen. Dit gebeurt onder andere door het stimuleren van gemeenten en aanbieders om gebruik te maken van beschikbare standaarden en in de spotlights zetten van goede voorbeelden aangaande afspraken tussen gemeenten een aanbieders die weinig administratieve lasten met zich mee brengen.
Was het niet juist de bedoeling dat de administratieve lasten in de zorg zouden afnemen? Kunt u uw antwoord toelichten
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat deze toename in administratieve lasten mede veroorzaakt wordt door uw beleid waarin u aan de gemeenten heel veel (beleids)vrijheid heeft gelaten, waardoor elke gemeente en elke zorgorganisatie zaken in het kader van de transitie anders aanpakken en het wiel op vele verschillende manieren wordt uitgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Eén van de belangrijkste doelen van de decentralisaties in het sociaal domein is dat gemeenten cliënten integraal lokaal maatwerk bieden bij hun hulpvraag en participatie in de samenleving. Deze hulpvraag is afhankelijk van de kenmerken van de persoon en diens situatie en zal als regel dan ook veelal per cliënt verschillen. Gemeenten hebben om die reden beleidsvrijheid in de wijze waarop zij maatwerk bieden aan de cliënt. Dit leidt tot een verscheidenheid aan activiteiten en diensten. Tegelijkertijd moet het mogelijk zijn dit leveren van maatwerk gepaard te doen laten gaan met zo min mogelijk administratieve lasten. Beleidsruimte sluit het slim organiseren van bedrijfsvoeringprocessen, met zo min mogelijk administratieve lasten, het gebruik maken van standaarden, geenszins uit. Administratieve processen dienen ondersteunend te zijn aan zorgverlening en niet belemmerend.
Maakt deze toename van administratieve lasten de zorg volgens u beter, of gaat de tijd die men hieraan kwijt is ten koste van een goede zorgverlening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel, en welke gemeenten hebben gebruik gemaakt van externe inhuur van ambtenaren en/of gebruik gemaakt van externe adviesbureaus, en welke kosten waren hiermee gemoeid? Bent u bereid de Kamer hiervan een overzicht te sturen? Zo nee, waarom niet?
Er is op landelijk niveau géén informatie beschikbaar over externe inhuur van ambtenaren of adviesbureaus door gemeenten en de hiermee verbonden kosten. Ik zie daar ook geen aanleiding toe, nog los van de lasten die dat met zich meebrengt.
Zijn er verschillen tussen gemeenten als het gaat om de hoeveelheid bureaucratie en/of kosten aan externe inhuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in reactie op de vragen 1 en 2 heb aangegeven wordt de mate van administratieve lasten vooral in de uitvoeringspraktijk bepaald; het is aan gemeenten en zorgaanbieders om zich hiervan bewust te zijn en adequate keuzes te maken.
Welke kosten zijn er met deze toename van administratieve lasten gemoeid? Kunt u dit inzichtelijk maken?
Ik beschik niet over het gevraagde inzicht. Mijn inzet is er op gericht om samen met de daarvoor verantwoordelijke partijen te streven naar minimalisering van de administratieve lasten in de langdurige zorg. Zoals onder 1 en 2 aangegeven lopen daartoe al acties.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot uw aanpak om de bureaucratie bij gemeenten en zorgorganisaties te verminderen? Zijn er al concrete resultaten zichtbaar? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de vragen 1 en 2 ben ik ingegaan op de reeds ondernomen acties. In het voorjaar van 2016 zal ik u uitgebreider informeren over de brede aanpak.
De betrokkenheid van bedrijven uit de Nederlandse financiële sector bij de bosbranden in Indonesië |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport Failures in Wilmar’s promise to clean up the palm oil business en de daarin geconstateerde betrokkenheid van Nederlandse financiële instellingen bij de bewust veroorzaakte bosbranden op Kalimantan?1
Ja
Kunt u aangeven of de in het rapport geconstateerde schade die de lokale bevolking en het milieu op Kalimantan berokkend worden wat u betreft onder de ketenverantwoordelijkheid van de in Wilmar en Bumitama investerende bedrijven valt?
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Deze richtlijnen gelden voor alle sectoren. Het in de richtlijnen vastgelegde due dilligence principe houdt in dat ook financiële instellingen MVO risico’s in de keten in kaart brengen en hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, dan wel aan te pakken. Daarbij is de mate van verantwoordelijkheid afhankelijk van de mate van betrokkenheid van het bedrijf bij de misstand.
Bent u bereid de Rabobank, ABN AMRO en ABP als financiers en investeerders in deze bedrijven aan te spreken op hun belang in en verantwoordelijkheid voor het moedwillig vernietigen van regenwoud en de leefomgeving van mensen en bedreigde diersoorten zodat op de grond palmolie kan worden verbouwd?
Het kabinet spreekt bedrijven aan op hun verantwoordelijkheid in de keten in allerlei overleggen en fora. Zo spoort het in het IMVO-convenantentraject financiële instellingen als Rabobank, ABN AMRO en ABP aan binnen de financiële sector afspraken te maken hoe zij gezamenlijk risico’s in de keten kunnen aanpakken en voorkomen. Op 7 december jl. organiseerde Nederland een conferentie over mondiale waardeketens. Hierbij nam Rabobank deel aan een sessie over de verantwoordelijkheid van financiële instellingen bij de verduurzaming van ketens. Toen is ook de mogelijkheid besproken om de Nederlandse aanpak met betrekking tot de IMVO-convenanten onderdeel te maken van de invoering van de EU-richtlijn voor rapportage van niet-financiële informatie.
Ook in het door het Ministerie van Economische Zaken periodiek georganiseerde overleg tussen het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en overheid over soja en palmolie komen duurzaamheid en risico’s in de keten en ieders rol en verantwoordelijkheid, inclusief die van banken, uitgebreid aan bod. Uit deze dialoog blijkt dat financiële instellingen zich in toenemende mate bewust zijn van hun ketenverantwoordelijkheid.
Het kabinet heeft kennis genomen van de op 15 januari 2016 verschenen eindverklaring van het Nationaal Contactpunt (NCP) voor de OESO-richtlijnen inzake de melding van Friends of the Earth in 2014 over een vermeende schending van de OESO-richtlijnen door Rabobank. Naar aanleiding van deze melding is onder leiding van het NCP een dialoog gevoerd tussen de partijen over het palmoliebeleid van de Rabobank. In de eindverklaring bevestigt het NCP het belang van engagement en dialoog tussen partijen. De uitnodiging van Rabobank aan Wilmar en Friends of Earth voor verdere dialoog ziet het kabinet als een positieve stap.
Overigens blijkt niet uit het rapport van Milieudefensie/Friends of the Earth dat er vanuit de betrokken bedrijven sprake is geweest van het moedwillig vernietigen van regenwoud en de leefomgeving van mensen en bedreigde diersoorten, zodat op de grond palmolie kon worden verbouwd. Elke brand is er één te veel, maar niettemin is het van belang de nuancering aan te brengen dat niet alle branden aan de palmolieplantages te wijten zijn. Platbranden op kleine schaal is voor de vele kleine boeren toegestaan om nieuwe landbouwgrond te ontwikkelen. Bovendien blijkt uit data van Forest Watch dat slechts 10% van de branden gerelateerd zou zijn aan de palmolieproductie.
Bent u bereid de grootschalige vernietiging door de branden, de daarmee gepaard gaande landroof, roofbouw en de schade door de rookontwikkeling te betrekken bij de onderhandelingen over de convenanten voor de financiële sector zodat dit probleem integraal wordt aangepakt?
Landroof en verlies van ecosysteemdiensten worden, naast mensenrechtenschendingen, in de Sector Risico Analyse van KPMG aangemerkt als risico’s voor de financiële sector en zullen onderdeel zijn van de IMVO-convenanten dialoog om tot afspraken te komen hoe gezamenlijk de risico’s in de keten aan te pakken en te voorkomen.
De bancaire sector heeft het initiatief genomen tot het afsluiten van een IMVO-convenant over de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen en is hierover in gesprek met vakbonden, maatschappelijke organisaties en de overheid. Verder hebben banken, waaronder de Rabobank, zich gecommitteerd aan het Banking Environment Initiative, dat moet leiden tot zero-net deforestation, mede ook door de verstrekking van lagere kredietverleningstarieven aan bedrijven die aantoonbaar duurzaam produceren.
Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven toe te willen werken naar een IMVO-convenant. Het verbond gaat in gesprek met relevante stakeholders over de geïdentificeerde risico’s en eventuele vervolgstappen.
De pensioensector heeft tot heden nog geen initiatief genomen om te komen tot een IMVO-convenant. De sector zal echter in het eerste kwartaal van 2016 de mogelijkheden voor verdere stappen bespreken.
Sinds 2014 is er de door het kabinet geïnitieerde Land Governance Multi Stakeholder Dialoog. Hierin zijn ook financiële instellingen zeer actief betrokken. Versterken van landrechten in Indonesië komt hierbij expliciet aan bod. De dialoog heeft geleid tot gerichte acties op het versterken van landadministratie en verscherpte aandacht voor het verbeteren van het free prior informed consent
principe bij landtransacties. Deze bijdrage is onderdeel van een brede aanpak om landroof tegen te gaan en inclusieve economische ontwikkeling te bevorderen. Integratie van kleinschalige landgebruikers in lokale, regionale en internationale economische ketens is daarbij essentieel.
Kunt u aangeven welke in Nederland opererende bedrijven voor de Nederlandse markt palmolie inkopen die op Kalimantan is verbouwd op grond van bedrijven die zich schuldig maken aan landroof en het moedwillig aansteken van branden en met welk doel deze palmolie wordt ingekocht?
Ik heb geen overzicht van de in Nederland opererende bedrijven die voor de Nederlandse markt palmolie inkopen die op Kalimantan is verbouwd. Ik verwacht van deze bedrijven dat zij de OESO richtlijnen naleven, onder andere ten aanzien van due diligence en transparantie. Bedrijven behoren tijdige en accurate informatie over alle relevante aspecten van hun activiteiten, structuur, financiële situatie, resultaten, eigendom en toezicht openbaar te maken. Zo moeten in het (maatschappelijk) jaarverslag in ieder geval transacties met derden en belangrijke voorzienbare risicofactoren worden meegenomen. Ook moet, indien van toepassing, deze informatie worden uitgesplitst naar activiteitensector en geografisch gebied.
Wat is uw houding ten aanzien van een verbod op palmolie die is verbouwd op landbouwgrond die op deze manier is gecreëerd?
De Nederlandse regering zet al jaren in op het maken van vrijwillige afspraken met marktpartijen in Nederland, in Europa en wereldwijd. Een wettelijk verbod op palmolie afkomstig van plantages die verwikkeld zijn in conflicten over landrechten of te maken hebben met branden, is op dit moment internationaal niet haalbaar. Vrijwillige afspraken bieden bovendien meer ruimte voor verdergaande betrokkenheid van alle partijen dan wettelijk opgelegde verboden. De vrijwillige afspraken met marktpartijen zijn immers zeker niet vrijblijvend.
Zo heeft de Nederlandse voedsel- en veevoer-sector, grootverbruiker van palmolie, zich in 2010 gecommitteerd aan 100% duurzame inkoop in 2015. In 2014 is 72% bereikt. In 2015 zal dat percentage naar verwachting verder zijn gestegen. Deze cijfers worden in het tweede kwartaal van 2016 bekend. Dit betekent een transformatie naar duurzaamheid in de markt. Tijdens de conferentie over mondiale waardeketens van 7 december jl. is deze inzet met een vergelijkbare doelstelling voor 2020 breder in Europa overgenomen door acht sectororganisaties die actief zijn in tien Europese landen. Dit initiatief is ondersteund in een politieke verklaring door Denemarken, Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Nederland.
In de mondiale markt verwelkomt Nederland de Roundtable on Sustainable Palm Oil (RSPO) als een vrijwillige en transparante standaard. Maatschappelijke organisaties zijn betrokken om deze standaard vast te stellen en te monitoren. In enkele jaren tijd is 20% van de wereldproductie van palmolie RSPO gecertificeerd. Het kabinet onderstreept dat dit een succes is, alsmede een opdracht om dit percentage verder te verhogen. Nederland steunt de meest recente afspraken over RSPO Next die een verder aanscherping betekenen op het gebied van ontbossing, veengronden en biodiversiteit. Hierbij wordt ook de door Milieudefensie bepleite onafhankelijke monitoring vormgegeven door satelliet monitoring via het programma Forest Watch. Daaruit blijkt dat het aandeel branden op RSPO gecertificeerde plantages drastisch is gereduceerd.
Nederland is sinds eind 2014 met Chinese bedrijven en maatschappelijke organisaties in gesprek over het belang van verduurzaming van import van palmolie in China, de derde grootste importeur in de wereld na India en de EU. Een eerste kennisuitwisseling tussen Chinese en Nederlandse bedrijven en organisaties heeft in 2015 in Nederland plaatsgevonden. In oktober jl. is een Chinese werkgroep rond dit thema opgericht. Het kabinet is van mening dat dergelijke breed gedragen initiatieven een effectievere aanpak vormen dan een verbod, zeker als dit wordt ondersteund door gemeten voortgang in productiegebieden en in het marktaandeel van duurzame producten.
Coffeeshops die in verzet komen tegen de komst van scholen in de buurt |
|
Michel Rog (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u de precieze voorwaarden in de afspraak die in het vorige decennium tussen de VNG en het kabinet werden gesloten omtrent het afstandscriterium nogmaals schetsen?1 Kunt u voorts een limitatieve opsomming geven van de redenen waarom het niet mogelijk zou zijn voor gemeenten een afstandscriterium te hanteren van 250 meter?
In 2008 is tussen de VNG en de toenmalige ministers van Justitie en BZK afgesproken dat gemeenten met één of meer coffeeshops in 2011 voor coffeeshops een afstandscriterium van minimaal 250 meter tot scholen hanteren óf andere drempelverhogende maatregelen treffen. Vervolgens is bij brief van 19 november 20122 aan u gemeld dat vanwege de keuze voor lokaal maatwerk het afstandscriterium niet via de landelijke regels – te weten de Aanwijzing Opiumwet- wordt opgelegd. Dit omdat lokaal maatwerk past bij het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren. Gemeenten zijn dus niet verplicht een afstandscriterium op te nemen in het lokale coffeeshopbeleid. De conclusie kan dan ook niet getrokken worden dat gemeenten geen afstandscriterium hebben omdat het niet mogelijk zou zijn. Het is immers een keuze van het lokale bestuur om dit criterium toe te passen.
Hoeveel procent van de gemeenten heeft niet alleen het afstandscriterium in het lokale beleid opgenomen, maar houdt zich ook aan het criterium van (minimaal) 250 meter? Hoeveel en welke gemeenten hanteren een ruimere grens van 350 meter?
Uit het meest recente rapport «Coffeeshops in Nederland 2014»3 blijkt dat 84,5% van de 103 gemeenten met een coffeeshop een afstandscriterium heeft vastgesteld in het lokale beleid. Van de gemeenten met een afstandscriterium hebben er 78 (89,7%) een minimale afstand tussen een coffeeshop en een onderwijsinstelling vastgelegd. De meeste gemeenten (55,2%) hanteren een afstand van 250 meter of minder. 34,5% van de coffeeshopgemeenten hanteert een afstand van meer dan 250 meter. Een relatief kleine groep gemeenten met een afstandscriterium kiest ervoor om de afstand niet specifiek vast te leggen of de afstand af te laten hangen van de locatie van de coffeeshop of het type onderwijsinstelling. Ik heb geen informatie over welke gemeenten dit zijn.
Behoort tot de drempelverhogende maatregelen, die kunnen worden genomen indien men zich niet houdt aan het afstandscriterium, ook de mogelijkheid om een coffeeshop (tijdelijk) te sluiten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze mogelijkheid onder de aandacht te brengen alsmede concreet bespreken met de VNG?
Een gemeente kan in het lokale beleid een afstandscriterium opnemen en op basis daarvan besluiten de vergunning van een coffeeshop in te trekken. Het (tijdelijk) sluiten van een coffeeshop is echter geen drempelverhogende maatregel die gemeenten opnemen om het afstandscriterium te handhaven.
Op pagina 23 van het aan uw Kamer gestuurde rapport «Coffeeshops in Nederland 2014»4 staat een overzicht van de vestigingscriteria. Voorbeelden van drempelverhogende maatregelen zijn, naast het afstandscriterium: geen verbinding tussen woning en coffeeshop, niet bij daklozen- en of verslaafdenopvang en niet bij horeca, winkels en bedrijven. Pagina 25 bevat een overzicht van de overige criteria zoals mogelijke vereisten ten aanzien van de openingstijden en eisen met betrekking tot het personeel.
Kunt u een overzicht geven van de drempelverhogende maatregelen die zijn genomen in iedere gemeente die zich niet heeft gehouden aan het afstandscriterium van 250 meter?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u in elk geval ten aanzien van de coffeeshophouders in Amsterdam die de «Amsterdamsche School» wilden uitkopen, de coffeeshop die mocht blijven nadat de nabij gelegen scholengemeenschap (4e Gymnasium) was vertrokken en de coffeeshophouder die belette dat in zijn omgeving de Vinse School zich niet mocht vestigen, aangeven waarom het niet mogelijk is het afstandscriterium te handhaven? Welke drempelverhogende maatregelen zijn genomen per betrokken coffeeshop?
Het verkleinen van de zichtbaarheid van coffeeshops voor scholieren is lokaal maatwerk. Of het mogelijk is een afstandscriterium te implementeren en te handhaven is dan ook aan het lokale bestuur en aan de lokale driehoek.
De gemeente Amsterdam hanteert het beleid dat een school zich kan vestigen indien het bestemmingsplan dit toelaat. Of er een coffeeshop in de buurt gevestigd is maakt voor de school niet uit. Per situatie wordt bekeken wat de consequenties zijn voor de betreffende coffeeshop.
Waarom wilt u, gelet op uw verantwoordelijkheid voor de bestrijding van drugstoerisme en georganiseerde drugsmisdaad, zich niet bemoeien met de handhaving op lokaal niveau van het afstandscriterium, indien dit overduidelijk, zoals in Amsterdam het geval is, met voeten wordt getreden? Bent u bereid in elk geval met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over de onwenselijkheid van het aldaar gevoerde beleid?
Naast de criteria uit de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie kunnen gemeenten in het lokale coffeeshopbeleid zelf additionele criteria toevoegen, zoals het afstandscriterium. Gemeenten zijn geenszins verplicht een afstandscriterium op te nemen in het lokale coffeeshopbeleid. Het ligt dan ook niet in de rede om hierover contact te zoeken met de burgemeester van Amsterdam.
Waarom is het ingezetenencriterium wél als zodanig opgenomen in de Aanwijzing Opiumwet maar wordt hierin geen aandacht besteed aan (handhaving van) het afstandscriterium? Is dat niet vreemd, omdat juist de aanwijzing ook ziet op de bestuurlijke en aspecten van het gedoogbeleid ten aanzien van coffeeshops?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 1 is vanwege de keuze voor lokaal maatwerk het afstandscriterium niet via de landelijke regels – te weten de Aanwijzing Opiumwet- opgelegd. Het overgrote deel van gemeenten met één of meer coffeeshops hanteert wel een afstandscriterium.
Deelt u de mening dat zowel de wettelijke inbedding als de concrete handhaving van het afstandscriterium verbeterd dienen te worden? Welke stappen gaat u hiertoe nemen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het huidige beleid voldoet en voorts onderneem ik geen stappen om hier een wijziging in aan te brengen.
Het bericht dat toezichthouders van Patyna het eigen salaris fors verhogen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat toezichthouders in de thuiszorg het eigen salaris verhogen terwijl er van thuiszorgmedewerkers gevraagd wordt om salaris in te leveren?1
Het kabinet wil maatschappelijk acceptabele inkomens voor zorgbestuurders. Normen voor bezoldiging zijn vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). Binnen de grenzen die de wet, in het bijzonder de WNT, stelt is het aan de toezichthouders om te bepalen wat een passende beloning is. Ik ga er van uit dat zij daarbij niet enkel naar de letter van de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden. Dat blijft maatwerk, mij past daarom terughoudendheid in de oordeelsvorming over individuele gevallen.
Inmiddels heeft Patyna de verhoging van de vergoeding van de toezichthouders herroepen, naar aanleiding van de maatschappelijke verontwaardiging daarover. In overleg met de cliëntenraad en ondernemingsraad zal worden onderzocht of de beloning in de toekomst nog moet worden aangepast. Dit geeft mij het vertrouwen dat er in deze een goede maatschappelijke afweging zal worden gemaakt.
Wat is uw morele oordeel over de verhoging van de vergoeding van toezichthouders in de zorg? Acht u dit moreel wenselijk aangezien er miljarden worden bezuinigd in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de volgende uitspraak in het artikel: «Een kleine steekproef bij andere zorginstellingen leert dat Patyna niet uit de pas loopt met nieuwe vergoedingen»? Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van zorgorganisaties waarin toezichthouders het eigen salaris hebben verhoogd? Zo nee, waarom niet?
De jaarrekeningen van de thuiszorgorganisaties van 2015 zijn nog niet opgesteld. Deze gegevens zijn dus nog niet beschikbaar. Overigens verwijs ik u naar de WNT-jaarrapportage die jaarlijks aan de Eerste en Tweede Kamer wordt verzonden. Hierin treft u alle gegevens over bezoldigingen van toezichthouders.
Hoe oordeelt u over de uitspraken van toezichthouder Henk W. die aangeeft dat de verhoging van het salaris een passende beloning is bij de zwaarte van het werk en dat het niet in de rede ligt dat er op dit besluit teruggekomen wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de toezichthouders van Patyna aan te spreken op hun zeer moreel verwerpelijke, onverantwoorde en egoïstische gedrag en dringend duidelijk te maken dat deze asociale vertoning maatschappelijk ongewenst is, juist in tijden dat zorgverleners en zorgbehoevende mensen te maken hebben met forse bezuinigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze de kwaliteit van toezichthouders wordt beoordeeld? Kunt u toelichten welke hogere eisen er aan de toezichthouders worden gesteld in vergelijking met voorgaande jaren, aangezien de hogere eisen de aanleiding zijn voor de hogere vergoeding?2
Het belang van kritische interne toezichthouders is toegenomen. Goed bestuur vergt immers in de eerste plaats dat het interne toezicht goed werkt zodat de kwaliteit, continuïteit en de maatschappelijke opdracht van de instelling wordt bewaakt. Een Raad van Toezicht moet een volwaardige gesprekspartner zijn, die zich bewust is van de risico’s, de publieke belangen en de organisatiebelangen. Dat betekent ook dat de zij onafhankelijk van de bestuurder informatie inwint bij relevante stakeholders binnen en buiten de organisatie. Hierop moet de beschikbare tijd en daarmee ook de vergoeding zijn afgestemd.
Met de Nederlandse Vereniging voor Toezichthouders Zorg (NVTZ) ben ik in gesprek over het inrichten van een accreditatietraject voor toezichthouders. Met dit traject proberen we de vakontwikkeling en verdere professionalisering van toezichthouders kracht bij te zetten. Het doel hiervan is tweeledig: het functioneren van de raad van toezicht als orgaan te verbeteren en het nader invullen van de eisen die moeten worden vervuld om te spreken van een goede toezichthouder. Eind februari ontvangt uw Kamer de eerste voortgangsrapportage waarin u wordt geïnformeerd over de huidige stand van zaken.
Het bericht dat Nederland interesse heeft in de transactietaks |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland heeft interesse in transactietaks»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is zich aan te sluiten bij de kopgroep, die onderhandelt over de transactietaks? Zo ja, waarom?
De Oostenrijkse Minister Schelling heeft tijdens zijn persconferentie gedurende de Ecofin Raad van 8 december de indruk gewekt dat de onderhandelingen over de FTT vorderen en dat Nederland zich zou hebben aangemeld voor de FTT groep. Dat is niet het geval. De onderhandelingen lopen moeizaam en Nederland heeft zich niet aangemeld om te participeren aan deze versterkte samenwerking. Wel heb ik mijn zorgen geuit over de mogelijke grensoverschrijdende effecten van een mogelijke FTT.
Kunt u aangeven waarom Estland is afgehaakt en zich niet meer kon vinden in de plannen?
Estland vreest dat de kosten om een FTT in te voeren niet opwegen tegen de baten. Zo kan een FTT leiden tot verplaatsing van de aandelenhandel naar gebieden buiten de FTT zone waardoor de belastinginkomsten voor Estland laag zullen uitvallen.
Kunt u aangeven in hoeverre aan de drie keiharde voorwaarden uit het regeerakkoord is voldaan, te weten dat pensioenfondsen gevrijwaard blijven, er geen disproportionele samenloop is met de huidige bankenbelasting en dat de inkomsten volledig moeten terugvloeien naar de lidstaten? Staan deze voorwaarden nog steeds overeind?
Op dit moment is er nog geen akkoord bereikt over de FTT. De onderhandelingen zijn nog steeds gaande. Mocht de FTT groep in de toekomst tot een akkoord komen dan zal ik dit akkoord beoordelen aan de hand van de genoemde criteria in het regeerakkoord. Zoals eerder in uw Kamer toegezegd, zal ik deze appreciatie dan met de Kamer delen.
Wat betekent het voor de financiële sector en de pensioenfondsen als de transactietaks straks wordt ingevoerd door Nederland of door andere lidstaten?
Op dit moment kan ik daar geen concrete uitspraken over doen omdat er nog geen concreet voorstel op tafel ligt. Wel zal de FTT, mocht deze door Nederland worden ingevoerd, effecten hebben op de financiële sector omdat de marktprijs van financiële instrumenten door deze belasting wordt verhoogd.
Klopt het dat het Verenigd Koninkrijk heeft aangegeven een gang te maken naar de Europese rechter? Zo ja, wat is de stand van zaken hiervan en waarom sluit Nederland zich niet hierbij aan?
Het Verenigd Koninkrijk overweegt een gang naar het Hof van Justitie over de FTT. Deze overweging kan pas plaatsvinden op het moment dat er een concreet FTT voorstel is en als er duidelijk is wat de schade van dit voorstel voor het Verenigd Koninkrijk betekent. Het Verenigd Koninkrijk moet namelijk aantonen dat de Britse belastingrechten zijn geschaad door de FTT heffing.
Gaat u in keiharde bewoordingen het signaal afgeven in Brussel dat belastingheffing een nationale bevoegdheid is en dat Nederland nooit en te nimmer zal instemmen met een transactietaks of welke Europese taks dan ook? Zo neen, waarom niet?
Ik ga geen signaal afgeven omdat Brussel al weet dat belastingheffing een nationale bevoegdheid is. Aan de andere kant is het belangrijk om te realiseren dat Nederland niet alleen op de wereld staat en dat internationale afspraken (ook over belastingen) om bijvoorbeeld fraude en belastingontwijking te bestrijden zowel voor Nederland als voor andere landen van groot belang zijn. Op deze manier kunnen gezamenlijke stappen worden gezet die een land in zijn eentje niet kan maken. In mijn optiek is het belangrijk om een balans te slaan tussen beide principes.
Bent u het er mee eens dat we beter snel afscheid kunnen nemen van de Europese Unie, voordat we straks helemaal niets meer te zeggen hebben over ons land?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Klokkenluider aan de grond’ |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Klokkenluider aan de grond»?1
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen over deze kwestie al heb aangegeven zijn de misstanden waar het nu om gaat niet gewenst2. Dat geldt eens te meer als blijkt dat de werknemer die zijn recht heeft proberen te halen daar nog lange tijd de nadelen van ondervindt. Het is belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en dat werknemers het loon ontvangen waar zij op grond van de wet of hun cao recht op hebben.
Bent u bereid na te gaan wat het verschil van inzicht is tussen de Portugese Belastingdienst en de Nederlandse Belastingdienst? Bent u bereid om u in te spannen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Belastingdienst kantoor buitenland te Heerlen is bevoegd voor de belastingaangelegenheden van inwoners van Portugal, zoals betrokkene. De Belastingdienst heeft over deze problematiek contact met betrokkene.
Bent u bereid om te onderzoeken of het waar is dat de klokkenluider geen werk kan vinden doordat hij op een zwarte lijst is geplaatst? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen als dit het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik heb vernomen dat Rimec Ltd. (thans: Mecra) beschikt over een lijst waarop de namen van werknemers staan vermeld. Aan een aantal namen is een kwalificatie of diskwalificatie toegevoegd. Op welke wijze deze lijst gebruikt wordt, of de lijst wordt verspreid naar andere bedrijven en of betrokkene daarop is vermeld is mij niet bekend. Het betreft hier een zaak tussen werkgever en werknemer. Het is dan ook aan de werknemer om de afweging te maken of er voldoende aanknopingspunten zijn om tegen de handelwijze van de Rimec/Mecra een civielrechtelijke procedure te starten.
Hebben alle benadeelde werknemers die betrokken waren bij de aanleg van de A2-tunnel in Maastricht gekregen waar zij recht op hebben? Zo ja, welk bedrag is er totaal aan de werknemers overgemaakt? Zo nee, wat is hiervan de oorzaak en welke stappen gaat u ondernemen?
Bij vonnis van 22 juli 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland (Utrecht) een veroordeling uitgesproken ten laste van Rimec/Mecra. Deze houdt – zakelijk weergegeven – in dat Rimec/Mecra alle bepalingen van de cao Bouwnijverheid dient na te leven jegens de werknemers van haarzelf en enkele dochtervennootschappen. De Rechtbank heeft geoordeeld dat het Technisch Bureau Bouwnijverheid bevoegd is deze naleving door Rimec/Mecra af te dwingen en dat dit bedrijf daartoe de benodigde informatie dient te verschaffen. Rimec/Mecra is tevens veroordeeld zodanige nabetalingen te doen aan haar arbeidskrachten dat deze hebben ontvangen waarop zij conform cao recht hebben. Voorts dient het bedrijf een bedrag aan het Bedrijfstakpensioenfonds Bouw te voldoen wegens achterstallige premie.
Rimec/Mecra heeft tot nog toe niet aan deze veroordelingen voldaan. Hoger beroep tegen genoemd vonnis is momenteel aanhangig.
Arme scholen die online campagnes organiseren om geld in te zamelen |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Acht u het wenselijk dat meer dan tweehonderd scholen online via crowdfundingsacties om geld moeten bedelen om onder andere het schoolplein te renoveren, muziekinstrumenten aan te schaffen of tablets te organiseren voor het onderwijs?1
Zie het antwoord op vraag 2.
Beschouwt u muziekinstrumenten en tablets als leermiddelen voor het primaire onderwijsproces? Zo ja, bent u van mening dat dergelijke leermiddelen door de overheid bekostigd dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De overheid is verantwoordelijk voor de reguliere bekostiging waarmee scholen in staat worden om kwalitatief goed onderwijs te geven en aan hun wettelijke verplichtingen te voldoen. Die bekostiging is voldoende om vorm en uitvoering te geven aan het primaire onderwijsproces. Scholen gaan over de inrichting van dat primaire proces en kiezen zelf welke leermiddelen daar onderdeel van uitmaken. Zij kunnen voor de aanschaf daarvan, in aanvulling op de reguliere bekostiging, gebruik maken van aanvullende middelen uit bijvoorbeeld crowdfunding. Ik vind dat aanvaardbaar, want het verwerven van extra middelen kan leiden tot een verdere verrijking van het onderwijs. Het getuigt van maatschappelijke betrokkenheid dat op deze manier ook bedrijven een bijdrage willen leveren aan het onderwijs op school.
Acht u het verantwoord dat scholen tijd en energie moeten steken in het bij elkaar sprokkelen van voldoende middelen om hun taken als onderwijsinstelling uit te kunnen voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat docenten en directeuren op scholen zijn aangesteld om leerlingen te onderwijzen in plaats van geld in te zamelen voor het primaire onderwijsproces? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het bericht dat arme scholen via online campagnes geld in moeten zamelen voor het onderwijs?
De bekostiging die scholen van de overheid ontvangen is voldoende om hun wettelijke taken als onderwijsinstelling uit te kunnen voeren. Scholen hebben de vrijheid om in aanvulling daarop op zoek te gaan naar additionele middelen. Het is inderdaad de taak van docenten en directeuren om leerlingen te onderwijzen. Daarbij kan het onderwijs aan die kinderen worden verrijkt of nog beter worden gemaakt, door het inzetten van extra middelen bovenop de reguliere bekostiging. Wanneer zij hiervoor kiezen moet dit uiteraard zorgvuldig gebeuren. De kwaliteit of continuïteit van het onderwijs mag hier niet onder lijden.
Deelt u de mening dat er een tweedeling tussen scholen gaat ontstaan wanneer het de ene school wel lukt om extra financiering via crowdfunding binnen te halen en de andere niet? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
De overheid zorgt voor reguliere bekostiging, waarmee scholen in staat worden gesteld om te voldoen aan hun wettelijke verplichtingen. Daarmee is gewaarborgd dat op iedere school vorm en inhoud gegeven kan worden aan kwalitatief goed onderwijs. Daarnaast hebben alle scholen de mogelijkheid om het onderwijs te verrijken door bijvoorbeeld crowdfunding. Dat kan leiden tot verschillen tussen scholen. Door de reguliere bekostiging is echter gewaarborgd dat alle scholen voldoende middelen te hebben om goed onderwijs te geven.
Bent u nog steeds van mening dat er geen sprake is van ongelijkheid in het onderwijs nu weer blijkt dat overheidsfinanciering niet voldoende is en dat scholen naar extra, andere inkomstenbronnen zoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Naar mijn mening blijkt uit de ontwikkeling naar meer gebruik van crowdfunding door scholen niet dat de reguliere bekostiging vanuit de overheid onvoldoende is voor het bekostigen van de wettelijke taken, maar blijkt uit die ontwikkeling dat scholen steeds creatiever worden in het zoeken naar extra middelen bovenop de overheidsfinanciering, om het onderwijs voor de leerlingen te verrijken. Met de reguliere bekostiging wordt gewaarborgd dat elke school vorm en uitvoering kan geven aan goed onderwijs. Daarnaast hebben scholen gelijke mogelijkheden om op zoek te gaan naar aanvullende middelen via bijvoorbeeld crowdfunding of sponsoring. In mijn ogen is hier dus geen sprake van ongelijkheid.
Hoe beoordeelt u het feit dat er tegenprestaties – een gebruikelijke praktijk bij crowdfunding – door scholen geleverd moeten worden aan donateurs?
Wanneer er sprake is van een tegenprestatie is het in april 2015 hernieuwde en aan uw Kamer toegezonden convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring» van toepassing.3 Dit convenant bevat breed gedragen kaders voor sponsoring die ik samen met partijen uit onderwijs en bedrijfsleven heb opgesteld. In het convenant is onder andere opgenomen dat de onafhankelijkheid van de school gewaarborgd moet blijven. Ook moet de tegenprestatie verenigbaar zijn met taak en doelstelling van de school, de onderwijsinhoud niet beïnvloeden en geen schade berokkenen aan de ontwikkeling van leerlingen. Het is uiteindelijk aan de school om in een concrete situatie een verantwoorde afweging te maken. De medezeggenschapsraad moet daarbij op grond van artikel 10 sub f van de Wet medezeggenschap op scholen om instemming worden gevraagd, want het is belangrijk dat er voor het aanvaarden van sponsoring en het aangaan van een tegenprestatie draagvlak is binnen de school.
Beschouwt u crowdfunding, sponsoring of donaties als een wenselijke en stabiele bron van inkomsten voor scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het zoeken naar extra middelen voor het onderwijs (door bijvoorbeeld crowdfunding, sponsoring of donaties) niet onwenselijk, want het is winst voor het onderwijs wanneer scholen hun onderwijs voor de leerlingen kunnen verrijken met extra middelen in aanvulling op de reguliere overheidsbekostiging. Deze aanvullende inkomstenbronnen zijn niet altijd stabiel. Daarom is in het hiervoor genoemde sponsorconvenant ook opgenomen dat het primaire onderwijsproces niet afhankelijk mag worden van sponsorbijdragen. Het is uiteindelijk aan de school om in een concrete situatie een verantwoorde afweging te maken.
Klopt het dat uw ministerie tien scholen laat experimenteren met andere, extra inkomstenbronnen en wat houden deze experimenten precies in? Kunt u een overzicht van deze experimenten aan de Kamer doen toekomen evenals de resultaten die deze experimenten tot op heden hebben opgeleverd?
In september 2015 is de door OCW gesubsidieerde pilot «Diversificatie van inkomstenbronnen voor het voortgezet onderwijs» gestart, met als doel om met schoolleiders/bestuurders van tien scholen in het voortgezet onderwijs te onderzoeken of en op welke manier zij hun inkomstenbronnen kunnen diversifiëren. Extra inkomstenbronnen zijn (naast de reguliere bekostiging) giften, sponsoring, nalatenschappen en social investment, in geld en/of in goederen, tijd en expertise. De schoolleiders/bestuurders werken in een aantal werkcolleges aan de ontwikkeling en uitvoering van de plannen en maken keuzes op welke manier zij hiermee verder gaan. De geleerde lessen (wat kan wel en wat kan niet) worden breed verspreid en indien er sprake is van een positieve uitkomst zal een toolkit samengesteld worden voor verspreiding van de lessen in het veld.
Het is nog te vroeg om concrete casussen te noemen. Wel kan gezegd worden dat de richting waarin de casussen zich ontwikkelen zeer divers is. Enkele voorbeelden van richtingen zijn: het vergroten van de betekenis van de school op lokaal sociaal maatschappelijk gebied door samen te werken met andere maatschappelijke instellingen, het verdiepen van de relatie met potentiële werkgevers o.a. door opleidingen aan te bieden aan medewerkers van deze werkgevers, het verdiepen en verbreden van relaties van de school met vervolgopleidingen en het verdiepen van de gekozen specialisatie van een school (bijvoorbeeld kunst of sport). De pilot zal in september 2016 worden afgerond met het aanbieden van een publicatie aan het Ministerie van OCW, waarin ook de genoemde toolkit kan worden opgenomen.
Bent u nog steeds van mening dat scholen door u voldoende worden gefinancierd om al hun taken naar behoren te kunnen uitvoeren? Kunt u uw antwoord ook toelichten?
De reguliere overheidsbekostiging die scholen ontvangen is voldoende om naar behoren uitvoering te geven aan hun wettelijke taken en om vorm en inhoud te geven aan kwalitatief goed onderwijs. Scholen gaan zelf over de inrichting van het onderwijs. Daarbij hebben ze de vrijheid om op zoek te gaan naar additionele middelen om het onderwijs voor hun leerlingen te verrijken.
Het bericht dat de politie-pc’s brandhout zijn |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht politie-pc brandhout?1
De Telegraaf schetst in het bericht een te somber beeld van de ICT bij de politie. Ik herken dit beeld alleen uit de tijd van het onderzoek «ICT politie 2010» van de Algemene Rekenkamer. De politie heeft haar ICT sindsdien sterk verbeterd.
Naar aanleiding van het onderzoek van de Algemene Rekenkamer heeft mijn ambtsvoorganger het Aanvalsprogramma Informatievoorziening in 2013 gestart. De gelijknamige Review Board houdt toezicht op de uitvoering daarvan. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van de uitvoering van het Aanvalsprogramma. Dit is laatstelijk gebeurd op 31 augustus 20152.
Sinds de start heeft de politie onder andere de volgende belangrijke resultaten behaald:
In de laatste voortgangsrapportage politie heb ik de Kamer geïnformeerd dat de vernieuwing van de ICT langer zal duren, omdat ik binnen de beschikbare financiële middelen en menscapaciteit bij de eenheden, het Politie Diensten Centrum en de Staf korpsleiding, voorrang geef aan het op orde brengen van de basis van de Nationale Politie. De politieorganisatie heeft derhalve meer tijd nodig om de gewenste vernieuwing van de ICT goed te realiseren.
Politiemensen hebben onlangs de gebruikstevredenheid en de bruikbaarheid van de ICT met een 6+ beoordeeld. Het streefcijfer is een 7. De politie is er dus nog niet. De vernieuwing van de ICT zal hieraan een aanzienlijke bijdrage leveren.
Wanneer was u op de hoogte van dit tekort bij de politie? Was u hiervan op de hoogte voor de behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie?
De korpschef heeft mij op 2 november 2015, na de aanbieding van de begroting 2016 aan de Kamer op Prinsjesdag, gemeld dat hij de (concept) portfolio informatievoorziening (IV) 2016 niet kan realiseren binnen het financiële IV-kader van de politiebegroting 2016. Ik heb op 23 november 2015, voor de begrotingsbehandeling op 25/26 november 2015, de Kamer hierover geïnformeerd3.
Wat gaat u doen, nu u weet hoe hoog het tekort op de ICT-voorzieningen is? Komt u nog voor de Voorjaarsnota met een voorstel geld hiervoor vrij te maken?
Het niet kunnen realiseren van de concept IV-portfolio binnen het beschikbare financiële IV-kader betreft vooralsnog 2016. In het tussenbericht over de herijking4 heb ik reeds aangegeven dat ik ten aanzien van de IV-portfolio 2016 en de herijking van het Aanvalsprogramma scherpe keuzes zal maken. Deze keuzes kunnen effect hebben op het tempo van eerdere toezeggingen aan de Kamer en de nog vast te stellen uitvoeringsplanning van de herijking. De (financiële) uitvoering van de IV-portfolio 2016 zal ik vervolgens strikt bewaken.
Zoals aangekondigd bij de begrotingsbehandeling laat ik momenteel een onderzoek uitvoeren naar de verhouding tussen het personele en materiële budget van de politie. In dat onderzoek worden ook de risico's van de financierbaarheid van de informatiseringsportefeuille van de Nationale Politie meegenomen. De uitkomst van dit onderzoek zal ik met uw Kamer delen en betrekken bij de Voorjaarsbesluitvorming 2016 van het Kabinet.
Daarnaast heb ik in de bovengenoemde brief aangekondigd dat de politie een zelfbeoordeling van de financiële sturing zal doen en dat ik een extern onderzoek daarnaar zal laten doen. Ik heb de Commissie van toezicht op het beheer politie gevraagd om het externe onderzoek voor haar rekening te nemen.
Deelt u de mening dat goede ICT-voorzieningen belangrijk zijn voor politiepersoneel om het werk goed uit te kunnen voeren en zelfs gevaarlijke situaties kan opleveren wanneer informatie kwijtraakt?
Ja, ik deel de mening dat goede ICT-voorzieningen belangrijk zijn voor politiemensen om hun werk op het terrein van zowel operatiën als bedrijfsvoering goed te kunnen uitvoeren en dat informatie voor hen beschikbaar, beveiligd en betrouwbaar moet zijn.
Deelt u de mening, zoals in het artikel naar voren komt, dat het huidige tekort alleen is voor het in stand houden van slecht werkende ICT-voorzieningen? Zo ja, wat is uw plan voor de vervanging van deze slecht werkende voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de korpschef heeft bij het opstellen van de concept IV-portfolio 2016 de hoogste prioriteit gegeven aan het in stand houden en het onderhouden van de bestaande ICT-voorzieningen en de continuïteit van het politiewerk. De vernieuwing van de bestaande ICT-voorzieningen zal zoals ook aangegeven in de herijking langer vergen, zie ook de beantwoording van vraag 1. Dit betekent niet dat de vernieuwing stil ligt. De uitrol van MEOS-smartphones en de nieuwe informatievoorzieningen voor de operationele processen briefing en executie & signalering worden bijvoorbeeld voortgezet.
Deelt u de mening van de vakbond NPB dat er een onderzoek moet komen naar de aansturing van ICT-projecten bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de mening van de vakbond NPB niet. In het verleden hebben reeds meerdere externe onderzoeken naar de ICT plaatsgevonden, waaronder de governance van ICT-projecten. De politie is mede naar aanleiding van deze onderzoeken gericht bezig met het verder professionaliseren van het ICT-projectportfoliomanagement, zowel op het terrein van de sturing als de beheersing van de ICT-projectportfolio. Daarnaast zal de Review Board, conform de Kaderwet adviescolleges, medio 2016 een evaluatieverslag opstellen. Voorts wacht ik af of en zo ja wanneer, de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de ICT bij de politie zal doen als vervolg op het onderzoek in 2010.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg politie op 14 januari?
Ik zal ervoor zorgdragen dat de Kamer de beantwoording van de vragen van het lid Kooiman ontvangt voor het Algemeen Overleg Politie dat op 20 januari 2016 voorzien is.
De bovenwettelijke ouderbijdragen van de Groningse Schoolvereniging |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat een school geadviseerd wordt ouders bewust niet te informeren over hun rechtspositie omdat dit misschien «slapende honden» wakker kan maken?1 2
Scholen moeten ouders in hun schoolgids expliciet wijzen op het vrijwillige karakter van de bijdrage en mogen dat karakter dus niet verhullen. Scholen moeten zich houden aan de bepalingen hierover in de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet medezeggenschap op scholen (WMS). Indien scholen zich niet aan de wet houden (en ouders bijvoorbeeld niet wijzen op het vrijwillige karakter van de ouderbijdrage), kan de inspectie handhavend optreden en scholen er zo toe bewegen om hun handelen alsnog in overeenstemming met de wet te brengen.
In hoeverre is er volgens u sprake van een vrijwillige ouderbijdrage wanneer dit in het verleden niet op deze wijze kenbaar is gemaakt of zelfs achteraf verzwegen wordt? Gaat u dergelijke praktijken toestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Scholen kunnen ouders een bijdrage vragen voor zaken die ofwel niet essentieel zijn voor het onderwijs («extraatjes»), ofwel openstaan voor alle leerlingen ongeacht of hun ouders de bijdrage betalen of niet. Deze bijdrage is vrijwillig. Scholen dienen ouders hier expliciet op te wijzen. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u het feit dat de zogenaamde «schoolfee» – de bovenwettelijke bijdrage – onsplitsbaar is en ouders dus niet kunnen kiezen waar zij de bijdrage aan kunnen besteden? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De school heeft op grond van de WMS de voorafgaande instemming van de oudergeleding van de medezeggenschapsraad (MR) nodig ten aanzien van de vaststelling of wijziging van de hoogte van de ouderbijdrage en de vaststelling en wijziging van de bestemming van de ouderbijdrage. Ouders hebben via deze weg dus altijd invloed op de hoogte en de bestemming van de ouderbijdrage.
Is het toegestaan dat de bovenwettelijke bijdrage in feite een contributie is voor de lidmaatschap van een vereniging? Wat is uw oordeel hierover?
Het van rijkswege bekostigde basisonderwijs is gratis en voor iedereen toegankelijk. Scholen kunnen ouders een vrijwillige bijdrage vragen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). Het lidmaatschap van een school- of oudervereniging staat los van de wet- en regelgeving over de vaststelling en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage. De inspectie zal de genoemde casus nader bekijken.
Acht u het wenselijk dat betalende ouders via de algemene ledenvergadering van de vereniging – door de directe betrokkenheid bij het schoolbestuur en vanwege de verantwoording die het schoolbestuur over het financiële en onderwijskundige beleid van de school aan hen af moet leggen – meer zeggenschap hebben dan de medezeggenschapsraad van de school? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is altijd aan het bestuur om, met instemming van de oudergeleding van de MR, de hoogte en de bestemming van de vrijwillige ouderbijdrage te bepalen. De randvoorwaarden voor deze inspraak liggen vast in de WMS. Ouders zijn hiermee wettelijk in positie gebracht. Er zijn dus geen andere partijen die meer zeggenschap hebben dan het bestuur en de medezeggenschapsraad.
Acht u het wenselijk dat een school feitelijk een tweedeling maakt tussen ouders die de zogenaamde «schoolfee» kunnen betalen en ouders die dit niet kunnen? Vindt u het normaal dat deze school vakleerkrachten inzet voor leerlingen waarvan de ouders de schoolfee wel kunnen betalen en groepsleerkrachten voor leerlingen waarvan de ouders de schoolfee niet kunnen betalen? Hoe gaat u aan deze tweedeling in het onderwijs paal en perk stellen?
Scholen kunnen ouders een vrijwillige bijdrage vragen (zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2). Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra leerkracht, die ingezet wordt voor het geven van onderwijs, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet kunnen of willen meebetalen hiervan niet worden uitgesloten. Van een tweedeling mag dan ook geen sprake zijn. Ook voor dit punt geldt dat de inspectie handhavend kan optreden, als zij constateert dat scholen zich niet houden aan de wettelijke bepaling dat toelating tot de school niet afhankelijk mag worden gesteld van een geldelijke bijdrage.
Is het correct dat computer-, muziek-, gym- en Engelse lessen onder extra voorzieningen vallen wanneer deze lessen door vakleerkrachten gegeven worden in plaats van door groepsleerkrachten? Acht u dit onderscheid wenselijk?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Overeenkomstig de regels met betrekking tot de ouderbijdrage kan een school een ouderbijdrage vragen ten behoeve van het aanstellen van vakleerkrachten, mits de oudergeleding in de MR hiermee heeft ingestemd, en ouders niet gedwongen worden om mee te betalen. Indien een ouderbijdrage wordt gebruikt voor het aanstellen van een extra (vak)leerkracht, kunnen kinderen van ouders die hieraan niet kunnen of willen meebetalen hiervan niet worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat scholen voor al hun leerlingen goed onderwijs moeten verzorgen? Acht u het geoorloofd dat een school die tweedeling in de hand werkt het predicaat «excellent» krijgt?
Scholen worden geacht goed onderwijs te verzorgen voor al hun leerlingen. Het van rijkswege bekostigde onderwijs is gratis en voor iedereen toegankelijk. Dit geldt ook voor scholen met het predicaat Excellente School.
Klopt het dat het internationale onderwijs op deze school nu, of in het verleden niet onder het reguliere onderwijs valt óf viel en dit onderwijs daardoor niet volledig bekostigd wordt? Is het in uw ogen vervolgens dan ook juist om daar een extra bijdrage voor te vragen bovenop de al geldende bovenwettelijke bijdrage? Wat is uw oordeel hierover?4
Het internationaal georiënteerd onderwijs wordt gegeven binnen een afdeling van een reguliere school en volgt een eigen onderwijsprogramma. Voor toelating gelden specifieke eisen. De school ontvangt reguliere bekostiging voor deze leerlingen en daar bovenop een aanvullende bekostiging. Het internationaal georiënteerd onderwijs wordt vanuit OCW niet kostendekkend bekostigd. De school mag voor dit onderwijs een bijdrage vragen van de belanghebbenden (ouders/bedrijven). Dit geld wordt gebruikt voor de speciale inrichting van dit onderwijs: met name de noodzaak tot kleine groepen, de kosten van de werving en bijscholing van personeel en aanschaf van Engelse leermiddelen. De ouderlijke bijdrage mag worden verplicht. Als ouders niet willen betalen, dan kan hen de toegang worden ontzegd tot het internationaal georiënteerd onderwijs, maar blijft de leerling welkom op het reguliere Nederlandse gedeelte.
Tegenstrijdige berichten over de ‘Class for the gifted’ van het Aloysius College |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Is het bericht van het Aloysius College waar waarin de school stelt dat er geen andere school bereid gevonden is om de «Class for the Gifted» voor basisschoolleerlingen uit groep 7 & 8 over te nemen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot uw antwoorden op eerdere vragen waarin wordt gesteld dat «het Zandvliet heeft aangegeven dat ze ook een programma voor getalenteerde leerlingen uit groep 7 en 8 van het basisonderwijs zullen aanbieden»?1 2
Zoals in het plan van aanpak van het bestuur van het Aloysius College reeds is gemeld, zal het huidige programma van de «Class for the Gifted» bij sluiting van de school niet kunnen worden gecontinueerd. Wel was duidelijk dat het Zandvliet College, bij voldoende aanmelding van de hoogbegaafde leerlingen afgelopen november, ook de intentie had om een programma voor hoogbegaafde leerlingen uit groep 7 en 8 basisonderwijs te gaan aanbieden per schooljaar 2016–2017. Het is u bekend dat de aanmelding van hoogbegaafde leerlingen vanuit het Aloysius College naar het Zandvliet College niet die omvang heeft gehad die was verwacht. Daarmee was ook de intentie voor een aanbod voor het basisonderwijs in eerste instantie niet meer in beeld. Pas onlangs heeft de school besloten om alsnog een soortgelijk programma aan te bieden. Dit aanbod, waarover ik uw Kamer begin december heb geïnformeerd, zal starten in april 2016 met een klas van hoogbegaafde leerlingen uit de groepen 7 en 8 van enkele basisscholen in de Haagse regio. Het gaat hierbij uitdrukkelijk om een eigen aanbod van het Zandvliet College en niet om een voortzetting van de «Class for the Gifted» zoals dat op het Aloysius College vormgegeven werd.
Ik betreur de onduidelijkheid die is ontstaan over het al dan niet aanwezig blijven van een programma voor hoogbegaafden in klas 7 en 8 basisonderwijs. Bestuur en directie van het Aloysius College hebben al hun energie besteed aan het vormgeven van een goed onderwijsprogramma voor de eindexamenkandidaten. Daarmee was er weinig ruimte om ook nog het programma «Class for the Gifted» vorm te geven. Niet op de hoogte zijnde van het pas onlangs bekend geworden initiatief van het Zandvliet College, heeft de rector van het Aloysius College de ouders geïnformeerd over de beëindiging van het programma en het ontbreken van een alternatief aanbod. Ik begrijp dat hiermee verwarrende informatie is ontstaan. Dat wordt door alle partijen betreurd.
Er is in de hierboven geschetste situatie een lacune ontstaan tussen het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heb ik hierover contact gezocht met de interim-bestuurder van het Aloysius College. Hij onderkent dat er op deze wijze geen sprake is van een soepele overgang van het aanbod van het Aloysius College en het aanbod van het Zandvliet College. Daarom heeft hij mij toegezegd alles in het werk te stellen om vanaf januari 2016 weer een aanbod te hebben voor de hoogbegaafde leerlingen van groep 7 en 8 basisonderwijs. Hij heeft hier inmiddels een brief over gestuurd naar de ouders.
Welke maatregelen gaat u nemen om deze vorm van extra onderwijs aan getalenteerde kinderen uit groep 7 & 8 van de basisschool in stand te houden?
Zie antwoord op vraag 1.
Het bericht dat medische websites gezondheidsgegevens lekken |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Medische websites lekken gezondheidsgegevens»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat websites van medische organisaties, zoals ziekenhuizen en het Nederlands Huisartsengenootschap (NHG), gezondheidsinformatie van bezoekers doorgeven aan commerciële bedrijven?
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, voorheen College Bescherming Persoonsgegevens, om te oordelen in hoeverre praktijksituaties als deze aan wet- en regelgeving voldoen. Deze regels voor de omgang met persoonsgegevens in Nederland zijn vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Daarnaast treedt per 1 januari 2016 de Wet meldplicht datalekken in werking. Voor een toelichting op deze wetten en regelgeving en het toezicht hierop verwijs ik u naar de Autoriteit Persoonsgegevens.
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps zeer onwenselijk. Juist ook omdat ik vanwege de positieve effecten groot voorstander ben van het gebruik van consumenten eHealth en eHealth apps. Uit onderzoek blijkt dat de inzet van consumenten eHealth, bijvoorbeeld in het geval van telemonitoring bij COPD en hartfalen, positieve effecten heeft op de kwaliteit van leven van patiënten en dat het leidt tot minder ziekenhuisbezoek. Het kan mensen ook stimuleren in een gezondere leefstijl en meer beweging.
Dat mensen zelf informatie verzamelen over hun gezondheid en dat eventueel delen met hun zorgverleners is niet nieuw. Dat doen ze nu ook al door bijvoorbeeld gebruik te maken van een zwangerschapstest, weegschaal of thermometer. Door de snelle ontwikkeling van eHealth nemen de gegevens die kunnen worden gemeten en verzameld wel snel toe. De voordelen hiervan zijn groot, maar er zijn ook mogelijke risico’s. Naast toezicht is daarom «privacy by design» belangrijk. In dat licht is het zeer onwenselijk als persoonsgegevens als big data en voor commerciële doeleinden gebruikt worden met consequenties voor patiënten zonder dat deze daar weet van hebben.
Daarom wil ik, naast mijn vertrouwen in het toezicht op de relevante wet- en regelgeving, met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Overigens gaat het hier om een onderwerp dat ook speelt voor niet medische websites en voor buitenlandse websites. Dit vraagt erom dat consumenten in algemene zin bewust zijn van de sporen die men onbewust of ongewenst achterlaat bij online verkeer.
Deelt u de mening dat het bijzonder onwenselijk is dat websites, zoals thuisarts.nl en tweedstedenziekenhuis.nl, databedrijven toestaan gegevens van bezoekers te verzamelen, zonder de bezoekers hier expliciet over te informeren? Is er naar uw mening sprake van oneigenlijk gebruik van gegevens? Zo ja, wat bent u voornemens hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te onderzoeken op welke schaal dit nog meer voorkomt? Zo nee, waarom niet?
Ik vind oneigenlijk gebruik van persoonsgegevens verkregen uit gezondheidssites of apps, hoe groot of klein in omvang ook, onwenselijk. Gezien mijn eHealth ambities vraagt dit mogelijk om extra waarborgen, zodat gegevens niet ongemerkt verzameld, verkocht of gebruikt worden. Ik zal daartoe met de leden van het Informatieberaad bespreken of er mogelijkheden zijn om extra waarborgen te realiseren.
Kunt u aangeven wat de mogelijke gevolgen voor de patiënt/verzekerde zijn als dergelijke gezondheidsgegevens worden gevolgd en opgeslagen? Heeft u helder aan welke bedrijven de data zijn doorverkocht? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat deze praktijken per direct verboden moeten worden, omdat deze privégegevens tot het individu behoren, en geen onderdeel mogen zijn van een lucratief winstmodel van organisaties?
Zie antwoord vraag 2.
Arbeidsmigratie binnen Europa |
|
John Kerstens (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Parijs» en Brexit blazen arbeidsmigratie van Europese agenda»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voorkomen van onderbetaling, oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt waarmee vrij verkeer van werknemers te vaak gepaard gaat óók een urgent probleem is dat snel (mede) in EU-verband moet worden aangepakt?
Zoals bekend deel ik de zorgen van de vragenstellers over de gevolgen van het vrije verkeer binnen Europa. Ook de Europese Commissie deelt inmiddels dit standpunt. De Commissie wil de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt in de EU steviger aanpakken. Volgens EU Commissaris Thyssen van Werk, Sociale Zaken en Arbeidsmobiliteit is het slecht voor het imago en de geloofwaardigheid van de EU als daar niets tegen wordt gedaan.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat er bijvoorbeeld vertraging ontstaat rondom de noodzakelijke aanpassing van de Detacheringsrichtlijn? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er spoedig een grondige herziening van de Detacheringsrichtlijn tot stand komt? Op welke wijze gaat u hierop inzetten in het kader van het Nederlandse voorzitterschap in 2016?
Gezien het belang dat de Europese Commissie aan dit onderwerp hecht verwacht ik niet dat er onnodige vertraging ontstaat. Commissaris Thyssen hoopt dat het Arbeidsmobiliteitpakket binnenkort wordt uitgebracht, zodat in de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid die op 7 maart 2016 plaatsvindt een eerste gedachtewisseling kan plaatsvinden. Nederland heeft als reactie op de mededeling van de EU Commissaris om met een Arbeidsmobiliteitpakket te komen, aangegeven, dat zij als Voorzitter dit pakket graag verder wil brengen. Nederland zal haar concrete standpunt formuleren als de inhoud van het Arbeidsmobiliteitpakket bekend is.
Bent u bereid om in Nederland alvast aan de slag te gaan met de aanpak van schijnzelfstandigheid, de problemen rondom het door de belastingdienst met de uitzendbranche overeengekomen ET-convenant en het A1-formulier, onder meer naar aanleiding van signalen hierover van de FNV? Zo ja, wat zijn uw voornemens met betrekking tot deze onderwerpen? Op welke termijn gaat u op deze punten actie ondernemen?2
In mijn brief van 2 oktober 2015 waarin ik de kabinetsreactie op het IBO-advies ZZP heb gegeven, ben ik ingegaan op mogelijkheden om schijnzelfstandigheid te bestrijden (EK, vergaderjaar 2015–2016, Bijlage bij Kamerstuk 34 036, letter H).
Wat betreft de door deze leden genoemde problematiek rondom buitenlandse uitzendkrachten heb ik tijdens het AO arbeidsmigratie van 23 september 2015 aangegeven dat het complexe materie blijkt te zijn. Eenvoudige oplossingen zijn niet voorhanden. Zodra er duidelijkheid over is zal ik, samen met de Staatssecretaris van Financiën, de Tweede Kamer informeren.
Ook ben ik bezig de problemen rond het A1-formulier aan te pakken. De Administratieve commissie voor de coördinatie van sociale zekerheidsystemen van de EU heeft een werkgroep ingesteld die als taak heeft de problemen rond de A1-verklaring te inventariseren en met oplossingen te komen. Nederland is voorzitter van deze werkgroep.
De veel te hoge prijs die Nederland betaalt voor kankergeneesmiddelen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland betaalt hoofdprijs voor medicijnen tegen kanker»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht over het onderzoek van het NKI en drie andere Europese kankercentra (gepubliceerd in The Lancet Oncology) over prijsverschillen van dure geneesmiddelen in Europa.
Hoe duidt u het gegeven dat Nederland, als het gaat om de negen kankergeneesmiddelen die het meeste zorggeld opslokken, bij zeven daarvan in de top-3 staat van meest betalende landen?
Dit onderzoek is gebaseerd op de prijzen die ziekenhuizen in verschillende landen betalen voor dure kankergeneesmiddelen. Het laat zien dat de prijzen van dure kankergeneesmiddelen vaak het hoogste liggen in de meer welvarende landen, zoals Nederland. In het onderzoek, uitgevoerd op basis van de cijfers van 15 landen, staat Nederland voor 7 van de 9 geneesmiddelen in de top 3. Het is nadelig voor Nederland dat wij relatief veel blijken te betalen voor kankergeneesmiddelen. Tegelijkertijd ondersteunt dit mijn beeld dat er klaarblijkelijk nog veel lucht in de prijzen van dure geneesmiddelen zit en de prijzen van deze dure geneesmiddelen omlaag kunnen. Ik ben mede daarom voorstander van meer transparantie over de prijzen. Dit onderzoek onderstreept het belang daarvan. Verder vind ik dat er wat moet gebeuren aan de hoge prijzen van (innovatieve) geneesmiddelen in het algemeen. Ik kom hier op terug in de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Spaanse kankercentra 40% korting op de officiële verkoopprijs van bijvoorbeeld het medicijn ipilimumab (tegen melanoom) krijgen en Nederland slechts 2 procent?
Waarom bij dit specifieke geneesmiddel in Spanje een hogere korting wordt verstrekt door de fabrikant is mij niet bekend. Wel laat dit zien dat het belangrijk is de inkoopmacht te versterken, zodat we ook in Nederland hogere kortingen kunnen bedingen. Dit onderwerp loopt daarom mee in mijn gesprek met de sector over een integraal pakket aan maatregelen rond de dure geneesmiddelen. Dit integrale pakket aan maatregelen wordt meegezonden met de visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd.
Deelt u de visie dat het nooit zo mag zijn dat Nederland te veel betaalt voor kankergeneesmiddelen en deze geneesmiddelen om die reden niet in het verzekerde pakket terecht komen? Graag een toelichting.
Ik vind het belangrijk om nieuwe innovatieve geneesmiddelen toegankelijk en betaalbaar te houden, ook voor de lange termijn. Daar zet ik mij voor in. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat er iets aan de prijzen van geneesmiddelen gebeurt. In mijn visie geneesmiddelen die ik u in het eerste kwartaal van 2016 heb toegezegd kom ik op het betaalbaar en toegankelijk houden van innovatieve geneesmiddelen terug.
Het aan werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Neem onze werklozen in plaats van Polen of Roemenen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat voor veel functies waarvoor werknemers uit Oost-Europa geworven worden ook in Nederland gegadigden te vinden zijn?
Deelt u de mening dat de aanpak in Nijmegen zoals weergegeven in het artikel navolging verdient? Bent u bereid om hierbij een actieve rol te vervullen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Navraag bij de gemeente Nijmegen leert dat de wethouder van Werk en Inkomen en Economische Zaken, als hij bedrijfsbezoeken aflegt bij ondernemers in de regio, de groep werkzoekenden aan de onderkant van de arbeidsmarkt actief onder de aandacht brengt. Voor hen zijn de beschikbare banen schaars, terwijl ook deze groep werk zoekt om uit de bijstandsuitkering te komen.
Ik juich toe dat gemeenten zich actief inzetten om de kansen op de arbeidsmarkt van werkzoekenden met een afstand tot de arbeidsmarkt te vergroten. Dit sluit aan bij de verantwoordelijkheid en opdracht van gemeenten op grond van de Participatiewet om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Het is ook goed om te merken dat ondernemers deze groep een kans willen geven.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Dijkgraaf c.s. (Kamerstuk 29 817 nr. 121) waarmee de regering verzocht is te onderzoeken hoe sectoren waarin veel vraag is naar laaggeschoolde arbeid ontvankelijker kunnen worden voor arbeidsbeperkten? Wat heeft de uitvoering van deze motie tot nu toe opgeleverd?
De motie Dijkgraaf c.s. dateert van 5 februari 2013. De intentie van de motie wordt door de regering onderschreven. Op 11 april 2013 hebben sociale partners en het kabinet afspraken gemaakt in het sociaal akkoord. Deze afspraken zijn onder meer gericht op versterking van de arbeidsdeelname van arbeidsbeperkten en omvatten de afspraak dat werkgevers in de markt en de overheid 125.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking creëren met een quotum als stok achter de deur. Met ingang van 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden en op 1 mei 2015 de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Daarmee is het wettelijk kader beschikbaar voor bedrijven, sectoren en regio’s, gemeenten en UWV om daadwerkelijk extra banen te creëren voor mensen met arbeidsbeperkingen. Ik stel vast dat partijen momenteel over een breed front aan de gemaakte afspraken werken. De inspanningen worden door mij voortdurend gevolgd; uiteraard wordt uw Kamer daarover geïnformeerd.