De website www.werkenmetwajong.nl |
|
Marith Volp (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de website http://www.werkenmetwajong.nl/? Zijn er naar uw weten nog andere sites gericht op Wajongers die soortgelijke manieren van bijverdienen promoten?
Ja. Ik ben door «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik ben niet bekend met andere sites die expliciet gericht zijn op het aanbieden van soortgelijke bijverdiensten aan Wajongers. Wel leert een korte rondgang op internet dat de teksten van de betreffende website terugkomen op meerdere websites.
Deelt u de mening dat het adres van de genoemde site de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite, een site die gelieerd is aan de overheid of een site met algemene informatie over overheidsbeleid betreffende de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat mensen die op zoek zijn naar officiële informatie over manieren om bij te verdienen als Wajonger eenvoudig op deze site terecht kunnen komen? Zo ja, welke conclusie trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De naamgeving van de website verwijst niet naar een overheidsinstantie en de website oogt door de gebruikte opmaak en foto's als een commerciële website. Daarom ben ik van mening dat de genoemde site niet de indruk wekt dat het hier gaat om een overheidssite. De website maakt onderdeel uit van het openbare domein. Het is daarom zeer goed mogelijk dat personen op deze site terecht komen. Ik constateer echter op basis van een steekproef dat de website met een algemene zoekopdracht naar werk voor Wajongers niet op de eerste twee tot drie pagina’s naar voren komt.
Kunt u nadere uitleg geven over de passage op de site dat de gepromote activiteiten plaats vinden «in overleg met de uitkeringsinstantie»? In hoeverre vinden deze activiteiten om bij te verdienen in de Wajong plaats in overleg met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Deelt u de mening dat deze passage en andere links op de site naar UWV, de sociale dienst en de rijksoverheid de indruk wekken dat het hier gaat om officiële overheidsinformatie of dat de site een band heeft met deze overheidsinstanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u richting deze site nemen om deze indruk weg te nemen?
De website adviseert Wajongers om in overleg te treden met UWV over de mogelijkheden van bijverdienen en het effect daarvan op de uitkering. Het staat Wajongers vrij om op vrijwillige basis een baan te accepteren of op andere manieren geld te verdienen. Wajongers zijn echter op basis van de wet verplicht om UWV te informeren over feiten of omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van hun uitkering. Ik deel uw mening niet dat het enkele feit dat de website links bevat naar overheidsinstanties de indruk wekt dat het gaat om officiële overheidsinformatie. Met nadruk meld ik dat de rijksoverheid geen partner van deze website is, al stond de link naar de site van de rijksoverheid onder het kopje «Partners». Mijn departement heeft daarom schriftelijk contact opgenomen met de beheerder van de website met het verzoek om de link naar www.rijksoverheid.nl te verwijderen. De beheerder heeft aan deze wens voldaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als mensen die zoeken naar officiële informatie over bijverdienen in de Wajong terecht komen op deze site? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het ongewenst is dat er een site over bijverdienen in de Wajong is die zich enkel toespitst op de manieren van bijverdienen die op werkenmetwajong.nl gepromoot worden? Zo ja, welke consequenties heeft dat? Zo nee, waarom niet?
Ik besef dat de website betrekking heeft op «functies» binnen een maatschappelijk omstreden bedrijfstak. Met uw Kamer hebben we daarom ook uitgesproken dat werkzoekenden deze functies ook niet aangeboden krijgen als passend werk. UWV biedt functies uit deze bedrijfstakken niet aan. De website geeft an sich juiste informatie en werft Wajongers boven de 18 jaar voor legale werkzaamheden. Wajongers mogen derhalve dit werk aanvaarden. Bemiddelen naar deze banen mag zolang er geen sprake is van dwang of opzettelijk profiteren van het onvermogen van iemand om een bewuste beslissing te nemen.
Er zijn geen harde juridische belemmeringen voor deze website om zich in het algemeen voor de werving van sekswerkers te richten op Wajongers als doelgroep, maar het schuurt wel. Wajongers vormen een kwetsbare groep. Meer dan 75% van de Wajongers heeft vanwege een ontwikkelstoornis of een psychiatrisch ziektebeeld een Wajong-uitkering. De website «verleidt» deze groep om (op zich legaal) thuiswerk te verrichten, terwijl niet duidelijk is of zij zich realiseren dat het om een maatschappelijk omstreden bedrijfstak gaat. Ik heb daarom UWV verzocht om intern UWV medewerkers die te maken hebben met Wajongers hierover actief te informeren, zodat zij alert zijn op deze vorm van bijverdiensten en indien Wajongers vragen hebben of melden dat zij gaan werken in deze branche Wajongers over de potentiële risico’s behorende bij deze werkzaamheden kunnen informeren.
Daarnaast heeft mijn ministerie de beheerder van de website schriftelijk verzocht de activiteiten van deze website, specifiek gericht op Wajongers, te staken. De beheerder heeft de verwijzing naar de rijksoverheid verwijderd, maar zag geen reden om de activiteiten te staken.
Hoe beoordeelt u het risico dat Wajongers met een (verstandelijke) beperking via deze site ongewild in de (online) seksindustrie of prostitutie terecht komen? Welke actie gaat u ondernemen om dit risico bij deze site en mogelijke vergelijkbare andere sites te ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat het op de site duidelijker wordt dat de beschikbare informatie geen officiële overheidsinformatie is? Welke actie gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat mensen die op zoek zijn naar officiële overheidsinformatie over bijverdienen als Wajonger op de juiste plaats terecht komen en niet op deze site? Bent u bereid om hierover met de site in overleg te treden en te pleiten voor aanpassingen in bovengenoemde richting?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Op basis van welk (wetenschappelijk) onderzoek en/of analyse beweert u dat een groot ziekenhuis over een paar jaar achterhaald is?1
In het desbetreffende interview heb ik beschreven welke ontwikkeling ik de komende jaren in de ziekenhuiszorg verwacht. Als we de komende jaren de zorg echt rond de patiënt willen organiseren, is een verandering van de ziekenhuiszorg nodig. Met zorg die georganiseerd is in netwerken die zich niet uitsluitend richten op het uitvoeren van verrichtingen, maar op het gezond houden en maken van patiënten. Met nieuwe ICT-toepassingen, zodat de patiënt een deel van zijn behandeling thuis kan ondergaan. Wanneer zorg dichtbij georganiseerd wordt waar dat kan, gaat een patiënt alleen naar een ziekenhuis als dat echt nodig is. Dit zal ontegenzeggelijk leiden tot een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur en uiteindelijk tot de afbouw van het aantal bedden. Deze ontwikkeling is goed voor de patiënt, die echt centraal komt te staan, en voor de premiebetaler, die geen geld hoeft uit te geven aan onnodige ziekenhuiscapaciteit.
Als u niet begrijpt dat grote ziekenhuizen nog gefinancierd worden, vindt u dan dat wat in ziekenhuizen gebeurt onnodige en overbodige zorg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind niet in algemene zin dat de zorg die in ziekenhuizen plaatsvindt onnodig of overbodig is. De ziekenhuizen in Nederland bieden kwalitatief hoogstaande zorg en dat moeten we koesteren. Dat neemt niet weg dat de in mijn antwoord op vraag 1 genoemde ontwikkelingen een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur vergen, waar ziekenhuizen op zullen moeten inspelen. Financiering van ziekenhuizen zou dus in de toekomst niet alleen moeten gaan over financiering van «stenen» maar steeds meer over investeren in ICT-toepassingen, logistiek en in teams en professionals die niet per definitie binnen de ziekenhuismuren maar op locatie werken.
Erkent u dat het vreemd overkomt dat u in de krant zegt dat grote ziekenhuizen overbodig worden, terwijl u op geen enkele wijze de fusiegolf – en daarmee de schaalvergroting – in de ziekenhuiszorg een halt heeft toegeroepen in uw ambtstermijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan ziekenhuizen zelf om in overleg met zorgverzekeraars goed in te spelen op de ontwikkelingen die ik in mijn antwoord op vragen 1 en 2 heb toegelicht. Daarbij is het een optie om de samenwerking te zoeken met andere ziekenhuizen. De meest vergaande vorm van samenwerking is een fusie. Dit kan tot voordelen leiden maar kan ook leiden tot een toename van de grootte van een ziekenhuis en tot afname van de keuzemogelijkheden van patiënten. Gelet op het toekomstperspectief van de ziekenhuiszorg waarin de zorg dichter bij de patiënt wordt georganiseerd, acht ik het zeer van belang dat ziekenhuizen fusieplannen vooraf goed doordenken en relevante stakeholders goed betrekken. Hierop wordt door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) getoetst in het kader van de zorgspecifieke fusietoets, die in 2014 is geïntroduceerd. Daarnaast worden fusies getoetst op de gevolgen voor de concurrentie door de Autoriteit Consument en Markt (ACM), zodat er voor patiënten en zorgverzekeraars voldoende alternatieven zijn om ziekenhuizen te blijven stimuleren tot verandering. Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief «Kwaliteit Loont», neem ik maatregelen om het markt- en mededingingstoezicht te versterken.
Hoe kunt u op hetzelfde moment dat u (grote) ziekenhuizen overbodig noemt, verrast zijn dat ambulances niet terecht kunnen op spoedeisende hulpposten omdat ze in verband met drukte dicht zijn?2
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen 1 en 2 heb aangegeven, vind ik niet dat (grote) ziekenhuizen overbodig worden, maar voorzie ik een verandering van de ziekenhuisinfrastructuur als gevolg van een aantal ontwikkelingen in de zorg. Niet alle zorg die nu in ziekenhuizen wordt geleverd zal naar mijn verwachting ook in de toekomst in ziekenhuizen geleverd worden, maar een deel (waaronder ook acute zorg) wel. Het eerder door het TraumaNet AMC afgegeven signaal dat spoedeisende hulpposten SEH’s in de regio Amsterdam de patiëntenstroom niet zouden aankunnen neem ik zeer serieus. Ik heb uw Kamer daar op 6 juni per brief nader over geïnformeerd.
Het in weerwil van een Kamermotie sluiten van gevangenissen |
|
Judith Swinkels (D66), Madeleine van Toorenburg (CDA), Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat er toch gevangenissen dichtgaan?1
Uw Kamer heeft op 26 april jl. de motie van de leden Van Oosten en Volp4 aangenomen waarin wordt gesteld dat sluiting van penitentiaire inrichtingen (inclusief justitiële jeugdinrichtingen) nu niet aan de orde is. Ik voer deze motie dienovereenkomstig uit. Zoals ik inmiddels bij brief d.d. 14 juni5 heb toegelicht betekent dit dat ik nu geen gevangenissen sluit en hiermee rekening houd in de begroting van Veiligheid en Justitie voor 2017 en het meerjarige beeld. DJI brengt in samenspraak met het veld en de medezeggenschap de gevolgen en oplossingen voor de (huidige) leegstand in kaart, zoals ik ook in het AO van 30 maart jl. aan gaf. Uw Kamer zal te zijner tijd worden geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning van DJI.
In het artikel in de Telegraaf wordt de suggestie gewekt dat doordat DJI nadenkt over de concentratie van leegstand, er momenteel feitelijk wel sluitingen gaande zijn. Dat is niet het geval. Het concentreren van leegstand is onderdeel van de interne bedrijfsvoering en dient ter optimalisering van de organisatie van de primaire processen in de inrichtingen. Het concentreren van leegstand gebeurt op locatieniveau, afdelingsniveau of op celniveau. Door leegstand te concentreren kan de bedrijfsvoering binnen de bestaande setting – dus zonder sluiting – efficiënter worden ingericht.
Klopt het dat er voorbereidingen worden getroffen teneinde de gevangenissen te sluiten na de Tweede Kamerverkiezingen van maart 2017? Wat voor soort voorbereidende handelingen betreft het?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhouden de voorbereidingen om gevangenissen te sluiten zich tot de motie waarin staat dat sluiting van gevangenissen aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en derhalve dienovereenkomstig moet worden gehandeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het dienovereenkomstig handelen in ieder geval ook betekent dat geen voorbereidingshandelingen getroffen mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u de opdracht aan de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) verder te gaan met de planvorming met betrekking tot het sluiten van gevangenissen niet heeft ingetrokken? Zo ja, waarom heeft u dat gezien de wens van de Kamer niet gedaan?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze bent u van plan uitvoering te geven aan de motie waarin de Kamer heeft uitgesproken dat sluiting van de gevangenissen niet aan de orde is?3
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat het de bedoeling is dat de DJI de leegstand op korte termijn concentreert, wat kan leiden tot feitelijke sluiting van gevangenissen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het, nog afgezien van de voornoemde motie, onverstandig is voorbereidende handelingen te treffen voor de sluiting van gevangenissen onder andere omdat politie en Openbaar Miniserie hebben aangegeven onvoldoende middelen te hebben voor de opsporing4, een groot aantal veroordeelde personen de celstraf nog niet heeft uitgezeten en er nog geen visie op resocialisatie en recidivebestrijding is conform de aangenomen motie-Kooiman c.s.?5 Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 14 juni jl.8 heb ik uw Kamer tevens geïnformeerd over de uitkomsten en impact van de doorrekening van verschillende alternatieve factoren die van invloed zijn op de benodigde capaciteit in de strafrechtketen en de celcapaciteit in het bijzonder. De conclusie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op basis van de doorrekening is dat verhoging van het ophelderingspercentage, c.q. het opsporen van meer verdachten, leidt tot een relatief beperkte toename van de behoefte aan celcapaciteit. Evenwel ga ik onverminderd door met het versterken van de prestaties van de strafrechtketen. Tijdens het AO strafrechtelijke onderwerpen op 22 juni jl. heb ik echter ook aangegeven dat het tijd kost maatregelen te treffen aan de voorkant van de strafrechtketen. Daarbij zullen deze maatregelen pas na verloop van tijd merkbare gevolgen hebben in de fase van tenuitvoerlegging. Mocht een dergelijke toename zich (op termijn) in de praktijk voordoen, dan kan deze worden opgevangen binnen de bestaande capaciteit van DJI. Juist om redenen die u opwerpt, vind ik het verstandig dat DJI nadenkt over het vormgeven van de flexibele capaciteit. Een hernieuwde visie op resocialisatie en recidivebestrijding staat hier los van. Deze kan immers niet worden benut als instrument om de leegstand bij DJI tegen te gaan. Uw Kamer zal de door mij toegezegde brief over resocialisatie en recidivebestrijding voor het zomerreces ontvangen.
Het bericht van de stichting Hart van Homo’s: “Nieuwe organisatie voor homoseksuele jongeren” |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de stichting Hart van Homo’s «Nieuwe organisatie voor homoseksuele jongeren»1 en het bericht «Bussemaker wil met Hart van Homo’s praten over lessenreeks»?2
Ja.
Is de stichting uit het bericht dezelfde stichting waarover het Reformatorisch Dagblad schrijft?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat in de visie van de stichting staat: «We willen informatie geven en steun bieden aan jongeren die zoeken naar een manier om met hun homoseksualiteit om te gaan. We denken daarbij vooral aan jongeren die willen nadenken over de keuze voor een celibataire levensstijl (geen seksuele relatie). Hart van Homo’s is een plek waar deze jongeren in alle rust en veiligheid kunnen zoeken naar wie ze zijn als mens – gelovig en homoseksueel.»?3
Ik ben ervan op de hoogte dat deze formulering onderdeel was van de visie van de stichting zoals die op de site stond vermeld. Dit was een van de aanleidingen om op 20 juni jongstleden met de stichting Hart van Homo’s in gesprek te gaan.
Tijdens dat gesprek heeft de stichting toegelicht dat het tot doel heeft LHBT-jongeren meer inzicht te geven in hoe ze met hun homoseksualiteit om kunnen gaan. De stichting verschaft informatie en probeert homoseksualiteit op orthodox-christelijke scholen bespreekbaar te maken. Docenten worden getraind door hun kennis te vergroten en hun handelingsperspectief om homoseksualiteit te bespreken in de klas, uit te breiden. Hiermee wil de Stichting de sociale veiligheid op orthodox-christelijke scholen bevorderen. Het lesmateriaal dat hiervoor wordt ontwikkeld wordt ingebed in bestaand lesmateriaal waarin wordt gesproken over weerbaarheid in seksualiteit. LHBT-jongeren ontvangen daarnaast steun, worden gecoacht en werken aan zelfacceptatie. Hierdoor kunnen LHBT-jongeren hun identiteit versterken, waardoor zij weerbaar zijn. Het is vervolgens aan jongeren zelf om te kiezen hoe zij invulling geven aan hun homoseksualiteit.
Naar aanleiding van het gesprek heeft de stichting haar visie verhelderd en is dientengevolge de formulering op de site aangepast. Deze luidt: «We willen informatie geven en steun bieden aan jongeren die zoeken naar een manier om met hun homoseksualiteit om te gaan. Daarbij gaat het om vragen als: «Wie ben ik?», «Hoe kan ik mezelf zijn?», «Wie is God voor mij?», «Wat mag ik verwachten van de (kerkelijke) gemeente?» Ook vragen over het al dan niet aangaan van een (seksuele) relatie of een vriendschap kunnen aan de orde komen.»
Klopt het dat uw ministerie de oprichting en de werkzaamheden van de stichting financieel mogelijk maakt middels een subsidie? Zo ja, sinds wanneer krijgt de stichting subsidie en om welk bedrag gaat het?
Ja dat klopt. De stichting ontvangt in 2015, 2016 en 2017 een subsidie van € 45.000,– p.j.
Waarom heeft u een subsidie toegekend die propageert om een wezenlijk onderdeel van homo-zijn, namelijk seksualiteit, te ontkennen?
De subsidie is toegekend om orthodox-christelijke jongeren de gelegenheid te bieden om open te zijn over hun homoseksualiteit in een gemeenschap die daar zeer afwijzend tegenover staat. Het biedt jongeren uit deze gesloten gemeenschappen een kans om in contact te komen met gelijkgestemden wat betreft beleving van hun seksualiteit én van hun geloof.
Deelt u de observatie dat u door toekenning van een subsidie ook de handelwijze en doelstelling van een gesubsidieerde organisatie onderschrijft of in ieder geval goedkeurt?
Ja, die deel ik, met de nuancering dat een subsidieverstrekking met name een erkenning is van de veronderstelde bijdrage die een organisatie heeft op de door mij vastgestelde emancipatiedoelen. In dit geval is dat het doel om LHBT-emancipatie binnen gesloten gemeenschappen – vanuít die gemeenschappen zelf – te stimuleren en te bevorderen.
Deelt u de mening dat de overheid nooit financiële ondersteuning vanuit het rijk moet geven aan een organisatie die de vrijheid om te zijn wie je bent beperkt? Deelt u daarnaast de mening dat ieder individu in principe zelf zijn eigen leven mag inrichten?
Ja, die deel ik.
Bent u bereid te onderzoeken of de subsidie niet voortijdig stopgezet kan worden en elke overgemaakte euro terug te laten storten?
Ik heb dat onderzocht en zie geen aanleiding tot voortijdig stopzetten van de subsidie. De organisatie heeft in het gesprek dat ik op 20 juni met ze had nadrukkelijk aangegeven zich in te zetten voor het welzijn van LHBT-jongeren in orthodox-christelijke gemeenschappen. De organisatie werpt elke insinuatie dat het zich daarbij bedient van methoden om jongeren onder druk zetten om te kiezen voor een celibatair leven, verre van zich. Wel is het zo dat bij de organisatie betrokken homoseksuelen er zelf voor kiezen om vanwege hun geloof celibatair te leven. Deze keuze, die LHBT-jongeren hebben, is onderwerp van gesprek binnen de werkwijze van de organisatie. Het staat iedereen vrij om elke keuze te maken, erover te spreken, of te overwegen. In dit geval geldt ook het principe dat ieder individu zelf zijn of haar leven mag indelen, zoals onderstreept in vraag 7.
Overigens moet de stichting, net als alle andere subsidieontvangers, ter afsluiting van het project aan de hand van een activiteitenverslag en een financieel verslag aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Tegenover de NOS stelde u: «Sociale acceptatie kan op verschillende manieren, en dat betekent dat je niet alleen moet kunnen ontdekken dat je LHBT’er bent en dat het bespreekbaar wordt, maar dat je het ook moet kunnen doen»; als u dit vindt, is het dan niet logisch om de subsidie aan Hart van Homo’s per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer gaat u dat doen?
Ik hecht er aan te benadrukken dat iedereen zijn of haar leven moet indelen zoals hij of zij dat graag wil. Dat iedereen moet kunnen zijn wie hij of zij is. Moet mogen houden van wie hij of zij houdt en een relatie aangaan met wie hij of zij wil. Het is voor jongeren, zeker in gesloten gemeenschappen vaak ingewikkeld om uit de kast te komen. Ik moedig een ieder daartoe wel aan, hoe moeilijk ook voor de jongeren in kwestie. Als je als LHBT-jongere uit de kast wil komen binnen je familie, op school, of binnen je geloofsgemeenschap, dan moet daarbij niets je in de weg staan. Het is aan de overheid om de randvoorwaarden te creëren zodat iedereen in vrijheid zijn of haar leven kan inrichten. Wanneer in gemeenschappen geen veilige omgeving is om over keuzes te praten, worden mensen beknot in hun autonomie. Daar verzet ik mij tegen. Om daar verandering in te brengen, zet ik in op emancipatie binnen gesloten gemeenschappen, op een wijze die aansluit bij de belevingswereld die binnen die gemeenschappen geldt. Ik realiseer me daarbij dat dat vragen en discussie oproept. Daar loop ik niet voor weg. Voor mij een reden om met deze specifieke organisatie in gesprek te zijn geweest en te blijven. Het doel van mijn emancipatiebeleid is klip en klaar: het bieden van vrijheid aan individuen om te zijn wie ze zijn en hen te ondersteunen om in vrijheid, autonoom, de keuzes te kunnen maken die bij hem of haar past.
Uit het bericht valt op te maken dat u in gesprek wil met de stichting over onder meer een lessenreeks van de stichting; wat is dan de bedoeling van dit gesprek? Is de enige mogelijke uitkomst niet dat de aanpak of zienswijze van de stichting verandert?
Zie het antwoord op vragen 3, 8 en 9.
Bent u bekend met het bericht «Ophoping kernafval Petten door falende apparatuur»,1 waarin een klokkenluider zich uitspreekt over de falende apparatuur waardoor de radioactieve inhoud van de vaten nucleair afval die staan opgeslagen in Petten niet betrouwbaar kan worden vastgesteld, en het bericht «De onverwachte drone-aanval op Petten»?2
Ja.
Klopt het dat de ontworpen installatie in juni 2013 is geïnstalleerd en nog nooit goed heeft gewerkt? Hoeveel is er inmiddels geïnvesteerd in deze apparatuur en hoeveel kost het als er zou worden besloten tot aanschaf van een nieuw systeem?
NRG heeft in 2012 besloten om de bestaande VINISH-installatie aan te passen en deze geschikt te maken voor het karakteriseren van hoogactief afval, alphahoudend afval en splijtstofafval. In juli 2015 leek de VINISH-installatie technisch gereed voor gebruik maar de nauwkeurigheid van de metingen voldeed nog niet aan de eisen van NRG en COVRA voor het sorteren van het radioactieve afval.
In totaal heeft NRG één a twee miljoen euro geïnvesteerd in de modernisering van de bestaande VINISH-installatie en het bouwen van een tweede VINISH-installatie.
Het is niet bekend wat de ontwikkeling en aanschaf van een nieuw systeem kost.
Kunt u aangeven of de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) op de hoogte was van het feit dat de apparatuur en de software waarmee de radioactieve inhoud van de in Petten opgeslagen vaten nucleair afval gemeten moet worden op dit moment niet voldoen aan de moderne eisen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Indien de ANVS hiervan op de hoogte was, hoe lang is dit reeds bij deze inspectiedienst bekend en welke actie heeft deze hierop genomen richting de exploitant van de kernreactor, de Nuclear Research and consultancy Group (NRG)?
De ANVS is sinds het voorjaar 2015 op de hoogte van het feit dat de nauwkeurigheid van de VINISH-installatie op dat moment niet voldoende was om de met COVRA afgesproken karakterisering te realiseren. De ANVS heeft maandelijks overleg met NRG over de voortgang van het project en hieruit is gebleken dat het gereedkomen van de VINSH-installatie nog niet op het kritieke tijdspad ligt van het project.
Waarom heeft u hier voorts geen melding van gemaakt in het Algemeen overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016, toen door meerdere woordvoerders grote zorgen werden geuit omtrent de veiligheid van de in Petten opgeslagen vaten, de inhoud daarvan en de plannen die er zijn om te komen tot de adequate verwerking en afvoer van deze vaten, terwijl u de Kamer wel kon verzekeren dat de veiligheid van de installaties in Petten op orde is en de veiligheid van de installatie voor u de hoogste prioriteit heeft?
Ik heb niet apart melding gemaakt van de problemen met de VINISH-installatie omdat het niet optimaal functioneren van deze installatie op dit moment niet op het kritieke tijdspad ligt.
Wel heb ik op basis van de informatie van de ANVS, aangegeven dat het afval veilig is opgeslagen in de pluggenloods en dat er binnen het project geen sprake was van ontwikkelingen waardoor de veiligheid in het geding zou zijn en dat de veiligheid van de installatie voor mij de hoogste prioriteit heeft en dat deze verzekerd is.
Kunt u aangeven wat de gevolgen kunnen zijn van het niet precies kunnen meten van wat er in de vaten nucleair afval zit op de veiligheid van de opslag van nucleair afval in Petten en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen? Zo nee, kunt u uiteenzetten waarom dit daar geen gevolgen voor zou hebben? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan?
De VINISH-installatie is van belang voor de karakterisering van het afval, dat wil zeggen de vaststelling van welke radioactieve stoffen zich erin bevinden. De COVRA accepteert alleen afval als een zeer nauwkeurige karakterisering van het afval heeft plaatsgevonden. Zo lang de VINISH-installatie niet voldoende nauwkeurig functioneert, kan het afval niet afgevoerd worden naar de COVRA en blijft het veilig opgeslagen in Petten in de pluggenloods.
NRG zoekt naar een oplossing voor de gesignaleerde problemen. Voorlopig kan het meest tijdsintensieve deel van het werk doorgaan. Dit betreft het uitsorteren van het afval naar laag, laag middelactief en hoog middelactief afval in de zogenoemde hotcells. Om het tijdpad tot aan 2022 te halen is het noodzakelijk dat de problemen met de VINISH-installatie op een termijn van enkele maanden (eind 2016) worden opgelost.
Kunt u zich herinneren dat op de eerder (in het algemeen overleg) gestelde vraag over hoe de ANVS weet wat er in de vaten zit u heel precies kon antwoorden dat er sprake zou zijn van 1647 vaten historisch afval, en dat uit een audit uit 2015 was gebleken dat 500 van deze vaten mogelijk alphahoudend zijn? Zo ja, kunt u nogmaals aangeven hoe u zich er zeker van kunt stellen dat de ANVS inderdaad weet wat er precies in deze vaten zit nu blijkt dat al langer bekend was dat de apparatuur waarmee dit gemeten wordt niet betrouwbaar is? Kunt u voorts aangeven wat er nu precies in welk aantal vaten zit?
Zoals ik tijdens het debat heb aangegeven is het aantal vaten bekend (1647), en ook dat ongeveer 500 daarvan mogelijk alphahoudend afval bevatten. Deze informatie is afkomstig uit de inventarisatie die in 2012 door NRG is afgerond en waarover de ANVS beschikt. Voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van administratiegegevens over de herkomst van het afval en metingen met de nog niet gemoderniseerde VINISH-installatie, die voor dit doel wel de benodigde nauwkeurigheid had.
Om de precieze inhoud van de vaten vast te kunnen stellen en dus om te bepalen welke radioactieve stoffen er in de afvalvaten zitten, is sortering van het afval in de hotcells en een nauwkeurige meting noodzakelijk. De hierbij beoogde nauwkeurigheid wordt thans met de VINISH-installatie nog niet gehaald.
Nu kan dus nog niet gezegd worden wat er precies in welke vaten zit. Pas na de sortering van het afval in de hotcells en karakterisering met een goed werkende VINISH-installatie zal bekend zijn wat de inhoud is van de vaten die naar de COVRA afgevoerd worden.
Kunt u aangeven welke actie de NRG sindsdien ondernomen heeft om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaat deze actie en bent u van mening dat NRG adequaat en binnen een acceptabele tijdsspanne heeft gehandeld?
NRG is sinds 2013 bezig met verbeteringen en aanpassingen aan de VINISH-installatie zodat deze geschikt wordt voor de karakterisering van het afval ten behoeve van de afvoer naar de COVRA. In het RAP-maandrapport van NRG dat eind mei 2016 aan de ANVS is gestuurd, geeft NRG aan dat er momenteel prioriteit gegeven wordt aan een «goed» werkende VINISH-installatie. De status en de verbeterpunten van de VINISH-installatie worden in kaart gebracht door alle beschikbare NRG -experts.
Voor de beantwoording van de vraag of NRG adequaat heeft gehandeld verwijs ik naar het antwoord op vraag 11.
Is er wat u betreft aanvullende actie nodig van de kant van de inspectie en/of de NRG om dit probleem zo snel mogelijk aan te pakken? Zo ja, waaruit bestaat deze actie? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor het project ligt bij de vergunninghouder, te weten NRG. De ANVS houdt de vinger aan de pols door maandelijks overleg en het houden van inspecties op de locatie. Tot dusver is de conclusie dat NRG binnen zijn mogelijkheden voldoende prioriteit aan dit project geeft (zie ook antwoord op vraag 11).
Deelt u de mening dat de nieuwe informatie die hierboven gevraagd wordt relevant is voor de Kamer om deze in staat te stellen een goede inschatting te kunnen maken over de vraag die in het eerdergenoemde debat voorlag, namelijk of de verwerking, opslag en de plannen die er zijn om het afval op een veilige manier weg te krijgen wel adequaat zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor zowel uw Kamer als voor mij is de nucleaire veiligheid van groot belang. Binnen het project dat nu loopt om te komen tot de afvoer van het historisch radioactief afval is het belangrijk dat dit op een zorgvuldige wijze gebeurt waarbij de veiligheid voorop staat, tegenslagen binnen het project worden opgelost en het kritieke tijdpad in de gaten wordt gehouden. Indien er ontwikkelingen zijn die een negatieve invloed hebben op de veiligheid en/of het kritieke tijdpad van het project dan zal ik uw Kamer daarover nader informeren.
Welke andere redenen zijn er volgens de NRG voor de opgelopen vertraging van de berging? Zijn deze andere redenen voorafgaand aan het debat van 24 mei 2016 richting uw ministerie gecommuniceerd door de NRG?
Voordat het afval door COVRA wordt geaccepteerd, moet dit, volgens de afspraken tussen COVRA en NRG, worden gesorteerd, gekarakteriseerd en (een deel ervan) worden voorbewerkt. Dit is een zeer complex proces dat geen voorbeelden elders op de wereld kent. Dat betekent dat er speciale apparatuur voor dient te worden ontworpen, speciale transportcontainers en een installatie waar de genoemde voorbewerking kan worden verzorgd. Een dergelijk uniek project is omgeven door vele onzekerheden waarbij een veilige uitvoering steeds voorop dient te staan. Dit is de afgelopen maanden in brieven aan uw Kamer (bijvoorbeeld Kamerstuk 25 422, nr. 126 en Kamerstuk 25 422, nr. 141) aangegeven. Tijdens het debat op 24 mei 2016 heb ik aangegeven dat het een complex project is, waarbij inderdaad de afgelopen jaren meerdere keren vertragingen zijn opgetreden, dat NRG er nu alles aandoet om de voortgang er in te houden en dat voor mij veiligheid gaat boven snelheid.
Volgens NRG heeft ook een aantal andere factoren geleid tot vertraging waardoor de datum van eind 2017 niet wordt gehaald. In het bijzonder heeft het «Return 2 Service» programma, dat eind 2013 is gestart, ingrijpende gevolgen gehad. Hierdoor werden alle nucleaire installaties van NRG tijdelijk uit bedrijf genomen om de technische staat en de veiligheidsaspecten te valideren. Het afvalscheidingsproces is als gevolg hiervan bijna 1 jaar stopgezet geweest. Daarnaast kostten onder andere de reorganisatie bij NRG, de Europese aanbestedingen, de contractovereenkomst met Belgoprocess (die de voorbewerking van een deel van het afval uitvoert) en de oplevering van de speciale Rotabel-container, meer tijd dan eerder voorzien.
Bij de goedkeuring van de nieuwe plannen van aanpak heeft de ANVS kennis genomen van deze redenen. De ANVS heeft geoordeeld dat de nieuwe plannen voldoende zijn onderbouwd, maar ook dat er nog vele onzekerheden in zitten. Aan de goedkeuring van de plannen van aanpak is daarom een aantal voorwaarden verbonden met het oog op de geconstateerde onzekerheden, de veiligheid, de financiële situatie en de overzichtelijkheid. De plannen zijn goedgekeurd tot medio 2017; daarvóór zal NRG inzicht moeten geven in de situatie.
Kunt u gespecificeerd onderbouwen hoe de NRG komt tot minimaal vijf jaar uitstel van de berging van het afval bij de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA)?
Zie antwoord op vraag 11.
Houdt de COVRA een precieze boekhouding bij van al het aangeboden kernafval, naar soort, stralingsintensiteit, afkomt, aanbieder datum van aanleveren?
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de directeur van de COVRA zegt in de gegevens over 1996 en 1997 niet precies te kunnen achterhalen om welk afval het gaat en zegt dat het «waarschijnlijk» om eigen afval gaat?
Op basis van informatie uit de aanvoergegevens, heeft COVRA aan de ANVS meegedeeld dat er in 1996, en mindere mate 1997, meer afval is afgevoerd vanuit Petten naar COVRA dan gebruikelijk was. Het gaat in totaal om ruwweg een gemiddelde jaarafvoer extra vanuit NRG. Deze hogere afvoer betreft waarschijnlijk afval dat in de jaren 1993 en 1994 in Petten is ontstaan. Toen verhuisde COVRA van Petten naar Nieuwdorp in de gemeente Borsele en kon COVRA in Nieuwdorp tijdelijk geen afval aannemen. Dat afval is in de jaren daarna alsnog afgevoerd.
Dit lijkt mij een redelijke verklaring.
Welk «eigen« afval produceerde de COVRA eigenlijk?
In dit geval werd met «eigen afval» bedoeld afval dat in Petten is ontstaan, in 1993 en 1994. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u inzicht geven in de precieze hoeveelheden radioactief afval – naar herkomst, soort en datum van aanleveren – die nu aanwezig is bij de COVRA?
Jaarlijks rapporteert COVRA over de in dat jaar ontvangen en de totale hoeveelheden radioactief afval per soort. Daarnaast geeft de afvalinventaris, die uitgevoerd is ten behoeve van het nationaal programma, inzicht in de herkomst, de productie, de opgeslagen hoeveelheden en de verwachtingen naar de toekomst. Zowel de jaarrapportages als de afvalinventaris zijn verkrijgbaar via de website van COVRA(http://www.covra.nl/downloads).
Klopt het dat de lening van 82 miljoen euro (gedeeltelijk) aangewend is om de problemen bij afvalverwerking op te lossen en/of te financieren in plaats van voor het op peil houden van de productie van medische isotopen en wetenschappelijk onderzoek? Was u hiervan op de hoogte en komt hierdoor de productie van medische isotopen in gevaar?
In oktober 2014 heeft het kabinet besloten (Kamerstuk 25 422, nr. 112), na een doorrekening van de business case, om onder voorwaarden een rentedragende lening met een hoofdsom van maximaal € 82 miljoen ter beschikking te stellen aan Energieonderzoek Centrum Nederland en haar dochter de Nuclear Research and consultancy Group (hierna: ECN/NRG). Het krediet is gericht op het dekken van een tijdelijk financieel tekort bij ECN/NRG dat de continuïteit van de bedrijfsvoering van ECN/NRG, waaronder ook de productie van medische radioisotopen, in gevaar bracht. Het krediet wordt gebruikt voor de totale bedrijfsvoering van ECN/NRG waar het herstelplan voor de Hoge Flux Reactor en het opruimen van het historisch radioactief afval in Petten een integraal onderdeel van zijn. Besteding van het krediet aan het historisch radioactief afval dat in Petten ligt opgeslagen is dan ook conform de opzet van het krediet en brengt de productie van medische isotopen niet in gevaar.
Hoe wordt de lening van 82 miljoen euro terugbetaald?
De voorwaarden waaronder het krediet is verleend zijn vastgelegd in een leningsovereenkomst. Daarin is onder meer een terugbetalingschema vastgelegd waaraan minimaal voldaan dient te worden. Volgens dat terugbetalingschema start de aflossing uiterlijk medio 2018 en dient het gehele krediet inclusief rente uiterlijk medio 2023 geheel afgelost te zijn. Dat is anderhalf jaar voor afloop van de business case (tot eind 2024) die aan het krediet ten grondslag ligt.
Kunt u een financieel overzicht geven met daarin in ieder geval de hieronder staande informatie? 1. Hoeveel er inmiddels is geïnvesteerd in de overbrenging van het afval van de NRG naar de COVRA 2. Hoeveel vaten in dat verband inmiddels zijn verhuisd 3. Hoeveel geld er nog nodig is voor het afronden van deze operatie 4. Hoeveel vaten er nog moeten worden verhuisd
Het Rijk heeft in het verleden bijgedragen aan de voorziening voor de dekking van de kosten voor het afvoer van het radioactief afval in de vorm van leningen en subsidies ter hoogte van € 74,8 miljoen.
Vaten worden niet één op één naar de COVRA overgebracht. De inhoud van de vaten wordt op activiteit gesorteerd, herverpakt en gekarakteriseerd. In Petten lagen in 2013 1647 vaten waarvan er thans 210 zijn gesorteerd.
De sortering van de genoemde 210 vaten heeft geresulteerd in 36 herverpakte vaten met laag radioactief afval die van Petten naar COVRA zijn afgevoerd. De afvoer van het overige herverpakte afval is verder aangehouden in afwachting van oplossing van de problemen met de VINISH-installatie.
Overeenkomstig de raming van ECN/NRG van vorig jaar zal er voor de sortering, herverpakking, eventuele bewerking en afvoer van alle vaten uit de WSF in totaal circa 82,9 mln euro nodig zijn.
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag b zitten er thans nog 1437 ongesorteerde vaten in de pluggenloods en een aantal vaten waarin gesorteerd afval zit. Het proces van sortering en herverpaking gaat thans verder. Een deel van deze herverpakte vaten zal, nadat de VINISH-installatie is aangepast, rechtstreeks naar COVRA worden afgevoerd, de rest van de vaten zal eerst naar België gaan voor nadere bewerking.
De overbrenging van het historische afval naar de COVRA maakt deel uit van het radioactive Waste Management Program (RWMP). Het RWMP omvat naast de vaten in de pluggenloods ook nog overig afval dat dient te worden afgevoerd. Het gaat bijvoorbeeld om afval dat ontstaat bij de ontmanteling van de Lage Flux Reactor. De raming van NRG uit 2015 van de resterende kosten voor het RWMP bedroeg 109 miljoen euro. Eerder was al 17 miljoen aan dit programma uitgegeven. De totale kosten van het RWMP zijn 40% hoger dan een eerdere raming uit 2012.
Hoe de huidige raming zich verhoudt tot de oorspronkelijke begroting?
Ik onderschrijf de visie dat er op nationaal niveau overzicht dient te zijn over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid van (de verwerking van) radioactief afval. In Nederland is dit ook het beleid en daarom dient het radioactieve afval op een centrale plek te worden opgeslagen bij COVRA in Zeeland.
Deelt u de mening dat er in Nederland geen enkele onduidelijkheid mag bestaan over de aard, het proces, de risico’s en de veiligheid omtrent (de verwerking van) nucleair afval, te meer aangezien Nederland deze mate van helderheid ook van andere landen verwacht wanneer het gaat over hoe zij omgaan met (de verwerking van) nucleair afval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de onduidelijkheid die er is gerezen zo spoedig mogelijk weg te nemen?
De genoemde signalen zijn mij bekend. De signalen zijn en worden door de ANVS onderzocht. Daarbij heeft de ANVS in haar reguliere toezicht extra aandacht voor de veiligheidscultuur binnen NRG. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Wat is uw reactie op het signaal van de klokkenluider dat er sprake zou zijn van een «angstcultuur» bij de NRG? Bent u op grond van deze nieuwe informatie bereid opnieuw onderzoek te doen naar de vraag of er een angstcultuur heerst bij de NRG?
Ik ben van mening dat binnen een nucleaire installatie een goede veiligheidscultuur onontbeerlijk is. In de afgelopen periode heeft de ANVS, naar aanleiding van signalen over veiligheidscultuur, inspecties uitgevoerd op dit punt en ook voor de komende tijd staan er inspecties gepland. Op verzoek van de ANVS (en conform een voorschrift in de vergunning) zal het IAEA nog dit jaar opnieuw een internationale missie in Petten uitvoeren waarbij de veiligheidscultuur een van de aandachtspunten is. Daarnaast zal er begin volgend jaar een tweede IAEA-missie zich volledig richten op de veiligheidscultuur bij NRG.
Deelt u de mening dat dit een zorgwekkend signaal is en dat ten aanzien van installaties met een dermate hoog risicogehalte er te allen tijde sprake moet zijn van een werkklimaat waarbinnen misstanden gemeld en/of andere problemen/risico’s aan de orde gesteld kunnen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat moet er volgens u gebeuren om een dergelijk klimaat bij de NRG te borgen?
De structuur van de stralingshygiënische zorg van NRG wordt beschreven in het rapport Stralingshygiënische zorg NRG. Deze bestaat uit circa twaalf onafhankelijke, gekwalificeerde en gecertificeerde stralingsdeskundigen. De leiding daarvan berust bij de algemene stralingsdeskundige en zijn of haar vervanger. Zij zijn onder andere eindverantwoordelijk voor interne toestemmingen om handelingen met radioactieve stoffen te verrichten en voor het stralingshygiënisch toezicht. Omdat de vergunninghouder verantwoordelijk is voor de stralingsbeschermingseenheid is het gebruikelijk dat de genoemde functionarissen op de loonlijst van het eigen bedrijf staan. Het Besluit stralingsbescherming (Bs) bevat verschillende verplichtingen die ertoe moeten leiden dat deze dienst zich binnen het bedrijf onafhankelijk kan opstellen. Artikel 12 van het Bs geeft in het tweede lid, onder c, aan dat de stralingsbeschermingseenheid «functioneel en organisatorisch gescheiden is van productie- en technische eenheden». De algemene coördinerend stralingsdeskundige heeft een wettelijke taak om toe te zien op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Kernenergiewet (artikel 2.4 van de Uitvoeringsregeling stralingsbescherming) en heeft daartoe een rechtstreekse lijn naar de directie van NRG.
Ondanks dat de algemene coördinerend stralingsdeskundige op basis van de Kernenergiewet een eigen verantwoordelijkheid heeft en er toezicht wordt uitgevoerd door de ANVS, ben ik mij ervan bewust dat een dergelijke structuur alleen functioneert indien er sprake is van een goede veiligheidscultuur binnen een bedrijf. Daarom houdt de ANVS hierop ook zorgvuldig toezicht (zie ook beantwoording van vraag 22).
Hoe verhoudt zich bovenstaande tot het feit dat de stralingscontroleurs bij de NRG eveneens op de loonlijst staan van de NRG? Kunt u ingaan op de stelling dat dit wellicht niet bevorderlijk is voor het hierboven beschreven werkklimaat? Zo nee, waarom niet?
Beide worden gelijktijdig aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten- Generaal worden aangeboden.
Kunt u deze vragen gelijktijdig met de andere reeds gestelde vragen over dit onderwerp beantwoorden?
Het bericht ‘Kwart zorgbestuurders boven Balkenendenorm’ |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het feit een kwart van de bestuurders in de ouderenzorg boven de Balkenendenorm verdient?1
Het kabinet wil ook voor bestuurders in de ouderenzorg een maatschappelijk acceptabel en verantwoord niveau van inkomens. Normen voor bezoldiging zijn daarom vastgelegd in de Wet normering topinkomens (WNT). De hogere salarissen van deze bestuurders zijn te verklaren doordat zij onder overgangsrecht vallen. Dit overgangsrecht vloeit voort uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het overgangsrecht houdt in dat bestaande bezoldigingsafspraken, boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging worden teruggebracht tot het voor die topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum.
Zodra er echter sprake is van een overtreding van de WNT treedt de toezichthouder in de zorg, het CIBG, handhavend op.
Kunt u uitleggen dat u enerzijds hard bezuinigt in de ouderenzorg (huishoudelijke zorg, wijkverpleging én instellingszorg), waardoor veel zorgverleners hun inkomen en/of baan verliezen, en dat anderzijds de bestuurders in de ouderenzorg met fluwelen handschoentjes wordt gevraagd of ze hun salaris willen minderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de ontslagvergoeding van 426.113 euro, wat ruim 5,5 keer zoveel is als het maximum in de Wet normering topinkomens, dat is betaald aan de voormalig directeur van zorginstelling Driezorg in Zwolle?2
Normen voor bezoldiging en ontslagvergoedingen zijn vastgelegd in de WNT. Voor afspraken van voor de inwerkingtreding van de wet, die meer bedragen dan de toepasselijke norm, geldt overgangsrecht. Deze afspraken zullen voor de duur van het overgangsrecht moeten worden gerespecteerd. Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Vindt u het een goed signaal dat een bestuurder van een instelling die door de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor langere tijd onder verscherpt toezicht is geplaatst, omdat de zorg op de elf locaties ernstig te kort schoot, een dergelijke ontslagvergoeding krijgt?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het aantal mensen dat zich aan de Balkenendenorm houdt snel genoeg bereikt wordt als een derde in 2014 en een kwart in 2015 er nog boven zat?4
Dit is het gevolg van het overgangsrecht dat voortvloeit uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Ik ga er van uit dat instellingen en toezichthouders bij de toepassing van de wet overigens niet enkel naar de maxima in de wet kijken, maar binnen die grenzen een maatschappelijke afweging maken die recht doet aan de specifieke omstandigheden.
Wat is het beeld van de beloningen in andere zorgsectoren? Is het daar «beter» of «slechter» verdienen voor bestuurders?
In de sectoren zorg en jeugdhulp geldt sectorale regelgeving met verlaagde maxima, afhankelijk van de klasse waarin de instelling valt. Voor grotere, complexere rechtspersonen of instellingen is een hoger bezoldigingsmaximum van toepassing dan voor kleinere, eenvoudige rechtspersonen of instellingen. De maxima variëren tussen € 98.000 tot het algemene bezoldigingsmaximum van € 179.0005. Na afloop van het overgangsrecht zal de bezoldiging aan deze maxima moeten voldoen.
Bent u bereid met noodwetgeving te komen om te zorgen dat de bestuurders volgend jaar allemaal hun salaris hebben «gematigd» tot aan de Balkendenorm?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Huurverlaging bij inkomensdaling |
|
Farshad Bashir , Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat bij een inkomensdaling van een huurder de woningcorporatie de huurprijs niet moet terugschroeven?1
In de wet is sinds 2013 geregeld dat een huurder een huurverlaging kan voorstellen indien het huishoudinkomen na een of meer inkomensafhankelijke hogere huurverhogingen daalt. De regeling is tweeledig:
Deze regeling is conform de afspraken in het Woonakkoord van 12 februari 2013 en is vastgelegd in artikel 7:252b van het Burgerlijk Wetboek en artikel 14 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Deze regeling is tegelijkertijd met de overige bepalingen inzake de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging op 16 maart 2013 in werking getreden.
De informatie op rijksoverheid.nl waarna u verwijst2, is een weergave van de geldende regelgeving en het door dit kabinet gevoerde beleid.
Het artikel waarnaar u verwijst1 gaat uit van de foutieve veronderstelling dat ik heb gezegd dat een woningcorporatie de huurprijs na een inkomensdaling van de huurder niet moet terugschroeven. In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 en het daarop volgende VAO van 31 mei 2016 heb ik echter aangegeven dat in de wet al een mogelijkheid voor huurverlaging na inkomensdaling na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen geregeld is en dat die regeling conform de afspraken uit het Woonakkoord is en dat ik niet bereid ben een verdergaande regeling in te voeren.
Bent u van mening dat wanneer huurverhogingen kunnen plaatsvinden op basis van het inkomen, dan ook huurverlagingen moeten plaatsvinden wanneer het inkomen daalt? Zo nee, waarom voert u dat het beleid niet uit zoals staat aangegeven op de site van de rijksoverheid?2
Zie antwoord vraag 1.
Van hoeveel huurders die afgelopen jaren inkomensafhankelijke huurverhogingen hebben gekregen, is het inkomen gedaald zodat zij in een lagere inkomenscategorie vallen en een huurverlaging zouden moeten krijgen? Hoeveel van hen hebben daadwerkelijk huurverlaging gekregen?
In het AO Diverse woononderwerpen van 25 mei 2016 heb ik toegezegd dat ik dit najaar bij de woningcorporaties ga navragen hoe vaak zij de huurprijs op voorstel van de huurder wegens inkomensdaling hebben verlaagd.
Waarom handhaaft u verhoogde huurprijzen voor huurders die in inkomen zijn gedaald, en straft u daarmee rechtmatig huurders van sociale huurwoningen door hen elke maand opnieuw de huurverhoging te laten betalen, terwijl zij bij een verhuizing deze verhoging niet zouden hoeven te betalen?
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, biedt de wet aan huurders van wie het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen (substantieel) daalt de mogelijkheid om een huurverlaging aan de verhuurder voor te stellen.
Het huurbeleid kent alleen een inkomensafhankelijke huurverhoging, niet een inkomenafhankelijke huurprijs. De (maximale) huurprijs van een woning is afhankelijk van de kwaliteit van de woning. Die woningkwaliteit wordt met het woningwaarderingsstelsel uitgedrukt in punten en aan een puntenaantal wordt een maximale huurprijsgrens toegekend (hoe meer punten, hoe hoger de maximale huurprijsgrens van de woning). Indien de huurprijs door de voorgestelde huurverhoging boven de maximale huurprijsgrens van de woning uitstijgt, kan de huurder met succes bezwaar maken tegen het huurverhogingsvoorstel.
Het is geen vaststaand gegeven dat een huurder bij een verhuizing de verhoogde huurprijs niet zou hoeven te betalen. Dat is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs die de huurder voor de (oude) woning betaalt, van het type verhuurder van de nieuwe woning (een woningcorporatie is of niet), van de inkomenscategorie van de huurder en de woningkwaliteit van de nieuwe woning.
Sinds 1 juli 2015 moeten woningcorporaties jaarlijks minimaal 80% van hun vrijgekomen sociale huurwoningen toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot € 35.739 (prijspeil 2016). Verder mag 10% naar huishoudens met een inkomen tussen € 35.739 en € 39.874 (prijspeil 2016) en 10% naar de hogere inkomens. En voor de laagste inkomens geldt dat woningcorporaties jaarlijks bij hun woningtoewijzing aan 95% van de huishoudens met een inkomen onder de huurtoeslaggrens (€ 22.100 voor eenpersoonshuis-houdens en € 30.000 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016) een woning moeten toewijzen met een huurprijs die niet hoger is dan de aftoppingsgrens (€ 586,68 voor een- en tweepersoonshuishoudens en € 628,76 voor meerpersoonshuishoudens; prijspeil 2016).
Voor sociale huurwoningen van beleggers of particuliere verhuurders gelden geen (maximale) inkomensgrenzen.
Hoe verhoudt uw oproep de huren niet te verlagen zich tot de uitspraak van de Kamer waarin u het verzoek heeft gekregen huurverlaging bij woningcorporaties te stimuleren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals ik in antwoord 1 en 2 heb aangegeven, heb ik geen oproep gedaan om de huren niet te verlagen. Ik heb slechts aangegeven dat ik niet bereid ben om de bestaande huurverlagingsmogelijkheid (zie het antwoord op vragen 1 en 2) te verruimen.
In mijn brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 218) heb ik in reactie op de motie Karabulut/Monasch3 over het stimuleren van toegelaten instellingen tot huurverlaging zodat mensen huurtoeslag kunnen aanvragen, aangegeven dat de wet al een dergelijke huurverlagingsmogelijkheid biedt voor huishoudens waarvan het inkomen na een of meer inkomensafhankelijke huurverhogingen is gedaald en dat het verhuurders in overige gevallen vrij staat om de huurprijs te verlagen. Het probleem bij dit laatste is dat de verhuurder niet het recht heeft de huurprijs ook weer in één keer naar het oude niveau te verhogen indien het huishoudinkomen weer is gestegen.
Met de huursombenadering zoals die per 1 januari 2017 geldt, is het basishuurverhogingspercen-tage gesteld op inflatie+2,5%. Dat biedt verhuurders al de mogelijkheid om een relatief lage huurprijs met de jaarlijkse huurverhogingen enigszins versneld te verhogen. De extra huurverhoging voor huishoudens met een inkomen boven de toewijzingsgrens voor corporatiehuurwoningen biedt verhuurders de mogelijkheid om indien het huishouden een inkomensstijging tot boven die grens heeft doorgemaakt, de huurprijs in grotere sprongen te verhogen (inflatie+4%). Met deze instrumenten kunnen verhuurders een afgewogen keuze maken of zij bereid zijn de huurprijs bij een inkomensdaling van huurders vrijwillig te verlagen, en zo ja, in welke mate.
Het bericht 'Fransen kapen KLM’ en ‘Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM' |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht van 8 juni 2016 getiteld «Gevangene» inzake de positie van KLM, het bericht van 9 juni 2016 getiteld «Fransen kapen KLM» en van de uitzending van Nieuwsuur inzake «Stakingsdreiging Air France: wat zijn de consequenties voor KLM»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat de relatie tussen KLM en Air France daardoor onder grote spanning staat?
In de media is melding gemaakt van plannen bij Air France om vluchten van KLM op Schiphol over te hevelen naar Parijs Charles de Gaulle.Air France KLM heeft aangegeven dat hiervan geen sprake is.
Heeft u ook vernomen dat KLM slachtoffer dreigt te worden van de plannen van Air France om KLM-vluchten over te hevelen naar Parijs en dat de moedermaatschappij Air France/KLM dit voornemen steunt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het overhevelen van vluchten van het KLM-label naar het Air France label, van Amsterdam naar Parijs, conform het beleid waar de Nederlandse Staat als aandeelhouder mee heeft ingestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat de overheveling inhoudt dat er meer werk voor Franse piloten komt en is bedoeld om een staking van Franse vliegers te voorkomen tijdens het EK voetbal?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel bestemmingen de luchthaven Schiphol door deze plannen dreigt te verliezen en hoeveel banen verloren dreigen te gaan? Indien u die gegevens thans nog niet kunt geven, wanneer denkt u daarover dan wel te kunnen berichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is, in het licht van de dreigende stakingen, uw visie op het feit dat KLM betere resultaten behaalt, terwijl Air France aanmerkelijk slechter presteert?3
De strategie van de onderneming (Perform 2020) is gericht op kosten besparen en productiviteit verhogen. Voor een gezonde toekomst van Air France-KLM is het noodzakelijk dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen. KLM heeft daartoe een aantal goede stappen gezet en werkt aan verdere maatregelen. De betere resultaten, waarnaar in de vraag verwezen wordt, zijn mede veroorzaakt door de eerder genoemde afspraken over de groei.
De staking bij Air France is uiteraard slecht voor het bedrijf, leidt tot hoge kosten en is schadelijk voor de reputatie. Ook de passagiers worden hier de dupe van. Daarnaast bestaat de kans dat hierdoor de kostenbesparing en verhoging van de productiviteit nog verder uit beeld verdwijnt. Wij roepen KLM en de stakeholders op zich niet van de wijs te laten brengen door de staking bij Air France en het ingezette proces voortvarend voort te zetten.
In hoeverre interfereren de twee zustermaatschappijen met hun eigen winst- en verliesrekeningen, gezien het feit dat de financiële schade van de staking geheel voor rekening van de Fransen komt, maar er aan het einde van het jaar wel een gezamenlijke jaarrekening gepresenteerd wordt? Welke weerslag hebben deze gebeurtenissen daarop?
KLM en Air France hebben aparte winst- en verliesrekeningen. De kosten van stakingen slaan daarom neer bij Air France.
Deelt u de mening dat KLM ernstig te leiden heeft onder de stakingsdreiging bij Air France en dat sprake is van een «destructieve staking», die ook schade toebrengt aan de reputatie van KLM?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een gevaar dat de holding Air France/KLM uit elkaar klapt? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om verdere schade aan KLM te voorkomen? Zo, nee waarom niet?
Nee, de afgelopen jaren hebben Air France en KLM laten zien dat beide maatschappijen kunnen groeien binnen een dual-hubsysteem. Echter door de verslechterde concurrentiepositie blijft kostenreductie en productiviteitsverhoging wel noodzakelijk, dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen, zowel Air France als KLM. Wanneer zowel Air France als KLM hieraan invulling geeft verwachten wij dat er voor beide luchtvaartmaatschappijen weer ruimte voor groei is en de concurrentiepositie verbetert.
Hoe gaat u de komende tijd de belangen van KLM in de holding borgen en verdedigen?
Het uitgebreide netwerk van KLM op Schiphol is van groot belang voor onze economie, werkgelegenheid en de vestiging van internationale bedrijven. We blijven ons inzetten voor de borging van de publieke belangen die met KLM en de mainportfunctie van Schiphol zijn gemoeid.
In onze contacten met KLM en Air France KLM zullen wij erop blijven wijzen dat voor een gezonde toekomst van Air France KLM het noodzakelijk is dat de onderneming flink snijdt in de kosten. Dat geldt voor beide luchtvaartmaatschappijen; zowel Air France als KLM.
Wat betreft de recente discussie bij Air France voorafgaand aan de staking is het kabinet van mening dat de ontwikkelingen bij Air France niet ten koste mogen gaan van rendabele verbindingen van KLM en daarmee het bestemmingennetwerk van KLM op Schiphol. In dit licht is wat betreft het kabinet een aanpassing van de productiebalans dan ook niet aan de orde: groei moet worden «verdiend» zoals in de strategie van Air France KLM «Perform 2020» is opgenomen. Prioriteit bij Air France en KLM moet liggen bij het besparen van kosten en het verhogen van hun productiviteit. Tegemoet komen aan de eisen van de piloten zonder dat daar hun bijdrage tegenover staat is een verkeerd signaal; zowel naar de Franse piloten als naar hun Nederlandse collega's. Ook de Franse overheid is met ons van mening dat er geen sprake kan zijn van dat problemen bij het ene bedrijfsonderdeel worden opgelost ten koste van rendabele activiteiten bij het andere onderdeel.
Kunt u zo spoedig mogelijk de Kamer informeren middels een brief over de spanningen tussen KLM en Air France en de mogelijke actie die u van plan bent te ondernemen? Kunt u deze brief nog voor het zomerreces naar de Kamer sturen?
Ja.
Een doppler echo om vast te stellen of foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang liggen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het verhaal van baby Luna, die binnen elf dagen overleed omdat pas tijdens de bevalling bleek dat er foetale bloedvaten voor de geboorte-uitgang lagen (vasa preavia)?1
Ja.
Heeft u actuele gegevens over het aantal baby’s dat jaarlijks overlijdt, dan wel blijvende schade oploopt door vasa preavia? Zo ja, wat zijn de aantallen? Zo nee, bent u bereid deze aantallen te verzamelen?
Vasa praevia is een hele zeldzame aandoening en komt voor op 0,6 per 1.000 zwangerschappen. De huidige registratiesystemen hebben de mogelijkheid om vasa praevia als zwangerschapscomplicatie te registreren. Ik heb bij Perined informatie over de registratie in 2014 opgevraagd. Vasa praevia is in 2014 48 keer geregistreerd. Eén van deze baby’s is overleden en twee baby’s hadden restverschijnselen van deze complicatie bij het verlaten van het ziekenhuis.
Wanneer wordt een doppler echo uitgevoerd, wie bepaalt dat en op basis waarvan? Welke rol speelt de samenwerking tussen verloskundigen en gynaecologen hierbij?
Er wordt niet standaard gescreend op deze aandoening omdat het een hele zeldzame aandoening betreft. Het huidige beleid is dat bij een laagliggende placenta, een voorliggende placenta of een placenta bilobata (2 lobben) de verloskundige doorverwijst naar de gynaecoloog om aanvullend onderzoek te doen; dit conform de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap». Hierover bestaat geen verschil van mening tussen verloskundigen en gynaecologen; de lokale samenwerking is in het algemeen goed.
In hoeverre kan gesteld worden dat het te laat of niet vaststellen van vasa preavia leidt tot vermijdbare gezondheidsschade? Deelt u de mening dat ieder letsel door vasa preavia er één te veel is, omdat dit letsel te voorkomen is door een goede risico-inschatting en follow-up?
Ik ben met u van mening dat iedere vermijdbare schade of sterfte er één teveel is. Ik heb begrepen dat vasa praevia niet altijd zou hoeven te leiden tot problemen. Laat onverlet dat ik het van belang vind, dat indien signalen zich voordoen het gewenst is om conform de richtlijn te handelen en nader onderzoek bij de zwangere uit te voeren.
Bent u van mening dat een standaard-uitvoering van een doppler echo bij de 20-weken echo veel letsels door vasa preavia kan voorkomen? Zo ja, bent u bereid u hiervoor in te zetten, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waaruit blijkt dat? Welke andere interventie stelt u voor om letsel door vasa preavia uit te bannen?
De beroepsgroepen zijn bezig met een revisie van de richtlijn «bloedverlies in de 2e helft zwangerschap» om de laatste wetenschappelijke inzichten daarin te verwerken. Ik heb begrepen dat die laatste inzichten niet zullen leiden tot een voorstel om standaard op deze zeldzame aandoening te screenen. Het is aan hen om deze inhoudelijke richtlijn op te stellen. Ik zie derhalve geen aanleiding hen te vragen de huidige praktijk aan te passen.
Wilt u bovenstaande vragen vóór het Algemeen overleg Zwangerschap en geboorte van 23 juni 2016 beantwoorden?
Ja.
Vrij reizen voor veteranen op Veteranendag |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
|
Hebt u kennisgenomen van het verzoek vrij reizen voor veteranen op Veteranendag?1
Ja.
Deelt u de mening, van driekwart van de Nederlandse bevolking, dat veteranen meer openlijke waardering zouden mogen ontvangen voor hun belangrijke werk?
In de Veteranenennota 2015–2016 is gemeld dat het percentage Nederlanders dat vindt dat veteranen bijzondere waardering verdienen in 2015 – net als in 2014 – op 76 procent lag.
Het veteranenbeleid is onder andere gericht op het bestendigen en vergroten van de erkenning en waardering voor veteranen in de Nederlandse samenleving, en het bestendigen en vergroten van het gevoel van erkenning en waardering bij de veteranen zelf. Dit is ook in de Veteranenwet en het Veteranenbesluit neergelegd.
Erkenning en waardering worden onder meer bevorderd door de Nederlandse Veteranendag, het decoratiebeleid, het schoolprogramma «Veteraan in de klas», en veteranenconcerten. Daarnaast zijn er talloze particuliere initiatieven die openlijk waardering uiten voor veteranen.
Zo ja, in hoeverre bent u bereid om – in aanvulling op het initiatief van het Veteraneninstituut2 – ook actieve veteranen de mogelijkheid te geven vrij te reizen naar de Veteranendag en daarmee dat stukje extra waardering te tonen?
Veteranen in werkelijke dienst hebben die mogelijkheid al. Zij kunnen reizen naar veteranenevenementen declareren.
Kunt u deze vragen vóór zaterdag 25 juni beantwoorden?
Ja.
Defensiebedrijven die via Nederland belasting ontwijken |
|
Jasper van Dijk , Arnold Merkies (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Tax evasion and weapon production – Mailbox arms companies in the Netherlands»?1
Deelt u de mening dat de voornaamste reden voor grote defensiebedrijven om zich in Nederland te vestigen via een brievenbusfirma is om zo min mogelijk belasting te hoeven betalen? Zo nee, wat is volgens u de reden dat zoveel defensiebedrijven zich fiscaal verbinden aan Nederland?
Klopt het dat één van elke twee dollar die verdiend wordt in de defensie-industrie Nederland passeert via een financiële constructie? Welke verklaring geeft u daarvoor?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden.
Hoe oordeelt u over het feit dat naar schatting 40% van alle corruptie in mondiale transacties toe te schrijven is aan corruptie binnen wapenhandel, gezien de grote hoeveelheid holdings van defensiebedrijven in Nederland? Door welke instantie en op welke manier wordt bijgehouden in hoeverre de financiële stromen van defensiebedrijven die Nederland passeren corruptievrij zijn? Op welke wijze wordt deze corruptie in Nederland aangepakt?
Corruptie moet te allen tijden aangepakt worden en heeft de aandacht van het kabinet. Ik heb geen inzicht in de verdeling van corruptie over verschillende bedrijfstakken. Recent is de Europese vierde anti-witwasrichtlijn vastgesteld. Die bevat diverse aanscherpingen om witwassen, terrorisme financiering en ook fraude en corruptie effectiever aan te pakken. Deze richtlijn moet in de zomer van 2017 zijn omgezet in Nederlands recht. Op nationaal niveau worden de regels die gelden voor trustkantoren verder aangescherpt. Een concept wetsvoorstel is recent voor consultatie beschikbaar gemaakt. Tevens zijn op alle bedrijven in Nederland, dus ook bedrijven verbonden aan de defensiesector, de regels van het strafrecht en van bijzondere toezichtsbepalingen van toepassing.
Klopt het dat zes van de tien grote bedrijven een holding in Nederland hebben, een derde van de honderd grootste defensiebedrijven één of meer holdings in Nederland heeft, en dertig van de honderd belangrijkste wapenbedrijven één of meer holdings in Nederland hebben? Waarom wordt er niet bijgehouden of holdings in Nederland gelieerd zijn aan een defensiebedrijf in het buitenland? Bent u bereid dit voortaan wel bij te houden, gezien de conclusies van het rapport?2
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden en daar is ook geen reden voor.
Hoeveel defensiebedrijven hebben een Advance Pricing Agreement (APA) of Advance Tax Ruling (ATR) aangevraagd, maar niet gekregen vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen?
De redenen waarom aan een belastingplichtige geen zekerheid vooraf wordt verstrekt in de vorm van een APA of ATR, zijn divers. Één van de redenen kan zijn dat niet wordt voldaan aan de substance eisen. Een andere reden kan zijn dat er sprake is van strijd met de goede trouw. Ook dan wordt een vooroverleg met een inspecteur niet voortgezet en neemt hij ook geen inhoudelijk standpunt in. Er is bijvoorbeeld sprake van strijd met de goede trouw als de inspecteur betrokkenheid vermoedt bij witwassen, steekpenningen, ernstige vermogensdelicten of terrorismefinanciering.
Er zijn geen specifieke cijfers bijgehouden of en hoeveel defensiebedrijven geen APA of ATR kreeg vanwege het niet voldoen aan de substance-eisen. Er gelden immers geen afwijkende regels in het fiscale recht voor defensiebedrijven.
Hoeveel belastinggeld gaat er naar Onderzoek en Ontwikkeling binnen Nederlandse defensiebedrijven?
Deze gegevens worden niet als zodanig bijgehouden. Wel bestaat inzicht in de uitgaven aan technologieontwikkeling door Defensie. Jaarlijks stelt Defensie hiervoor ongeveer 20 miljoen euro ter beschikking. Bedrijven, kennisinstellingen en/of universiteiten participeren samen in deze ontwikkelingsprojecten. Per project variëren de bijdragen per deelnemer afhankelijk van de aard van de technologie en de samenstelling van de participanten.
Op welke wijze heeft u zich ingespannen voor het speerpunt transparantie in fiscale zaken onder het Nederlands voorzitterschap als het gaat om het tegengaan van belastingontwijking door de defensie-industrie?
Het Nederlandse voorzitterschap heeft zich hard gemaakt om belastingontwijking aan te pakken en de fiscale transparantie te verbeteren in alle bedrijfstakken. Zo is er tijdens de Ecofin Raad van 8 maart 2016 een akkoord bereikt over de richtlijn voor Country by Country Reporting tussen belastingdiensten. Bovendien worden vanaf 1 januari 2017 binnen de EU op automatische basis rulings uitgewisseld. Deze uitwisseling van rulings heeft een terugwerkende kracht van 5 jaar.
Deelt u de mening dat er meer onderzoek nodig is naar de schaal waarop de defensie-industrie profiteert van het Nederlandse belastingklimaat, ook met oog op de gevoeligheid voor corruptie? Zo ja, bent u bereid een dergelijk onderzoek te starten?
Ik deel de mening dat het noodzakelijk is dat de regering bij het indienen van wetsvoorstellen rekening houdt met de risico’s van corruptie en met de mogelijkheid dat belastingregels misbruikt worden. Ik zie geen aanleiding één of meerdere bedrijfstakken in het bijzonder in die beschouwing te betrekken.
Een Amerikaanse undercoveroperatie in Nederland |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat uw voorganger de Kamer onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd over een Amerikaanse undercoveroperatie?1
Ik onderschrijf deze stelling niet.
Zou u in het licht van deze informatie de eerdere vragen aan uw voorganger anders hebben beantwoord?2 Zo ja, op welke wijze en kunt u daarbij aangeven wat de redenen waren dat uw voorganger verkeerde antwoorden aan de Kamer heeft gezonden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de antwoorden die mijn voorganger aan uw Kamer zond, zijn ook in het licht van de berichtgeving waaraan de vraagsteller refereert juist en volledig.
Klopt het dat de Verenigde Staten rechtshulpverzoeken heeft ingediend waaruit bleek dat Marc W. de hoofdverdachte is van een Amerikaanse drugsonderzoek en dat de Amerikanen middels pseudo-aankopen van drugs bewijs verzamelden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe is hierop door uw ministerie gereageerd en waarom heeft uw voorganger eerder geantwoord dat een rechtshulpverzoek niet nodig was?
Voor handelingen die de Amerikaanse autoriteiten in Nederland wensten te laten verrichten, hebben de Verenigde Staten rechtshulpverzoeken ingediend. In die verzoeken werd informatie over het onderzoek gegeven. Eveneens werd daarin gemeld dat Marc W. een van de verdachten was. Een rechtshulpverzoek aan Nederland voor het doen van pseudokoop via internet was niet vereist, omdat er geen undercoveracties op Nederlands grondgebied plaatsvonden. Het betrof hier een organisatie die via het internet handelde in drugs. Eveneens via internet hebben Amerikaanse undercoveragenten zich als geïnteresseerde kopers voorgedaan. Door langs deze weg contact te leggen met een anonieme organisatie die wereldwijd actief is, wordt de Nederlandse soevereiniteit niet geschonden als vervolgens blijkt dat sommige bestellingen vanuit Nederland zijn verzonden. In het geval van Marc W. was er dan ook geen undercoveroperatie op Nederlands grondgebied waarvoor Nederlandse toestemming vereist was.
Deelt u de mening dat onder het Nederlandse recht sprake is van uitlokking indien, zoals hier het geval was, door middel van pseudo-aankopen van drugs bewijs wordt verzameld door opsporingsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat voor dergelijke wijze van bewijsverzameling geen toestemming mag en kan worden gegeven door Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het opsporingsmiddel pseudo-koop (artikel 126i Wetboek van Strafvordering) is naar Nederlands recht toegestaan zolang geen sprake is van uitlokking, zoals het tweede lid van artikel 126i bepaalt. Mij zijn geen aanwijzingen bekend dat in deze zaak uitlokking heeft plaatsgevonden, nu de Amerikaanse opsporingsambtenaren reageerden op advertenties die de verdachten zelf hadden geplaatst.
Het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland schrijft voor dat voor het verrichten van onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Rechtshulpverzoeken kunnen worden ingewilligd als het recht van de aangezochte staat zich daar niet tegen verzet. Zoals gezegd is pseuod-koop naar Nederlands recht een geoorloofd opsporingsmiddel.
In hoeverre heeft Nederland toestemming gegeven aan de Verenigde Staten om al dan niet via deze wijze een strafrechtelijk onderzoek te verrichten naar Marc W.? Indien dit niet het geval was, betekent dit dan niet dat de Verenigde Staten zonder toestemming van Nederland opsporingsactiviteiten heeft verricht op Nederlands grondgebied naar een Nederlandse hoofdverdachte?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 3 en 4. De Nederlandse soevereiniteit is niet geschonden door de Verenigde Staten.
Waarom is er, in het licht van voorgaande en reeds bij uw ministerie bekende informatie, destijds niet toe besloten om Marc W. in Nederland te vervolgen, maar hem uit te leveren aan de Verenigde Staten?
Het uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten is, na een zorgvuldige (rechterlijke) beoordeling, ingewilligd. Aan alle voorwaarden voor uitlevering was voldaan en een aanleiding ontbrak om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Gebeurt het vaker dat de Verenigde Staten zonder toestemming van Nederland opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied verrichten en dus zonder eerbiediging van het Nederlandse recht te werk (kunnen) gaan?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5 van mijn voorganger op vragen van het Kamerlid De Wit (SP) over het op Nederlands grondgebied verrichten van opsporingsactiviteiten door Amerikaanse diensten en het naar aanleiding daarvan uitleveren van een Nederlander.3
Hoe wordt en zal worden voorkomen dat buitenlandse opsporingsdiensten zonder medeweten van of in ieder geval zonder toestemming van uw ministerie opsporingsactiviteiten verrichten in Nederland?
Het is in het internationale verkeer van algemene bekendheid dat het ongeoorloofd is om opsporingshandelingen in een ander land te verrichten zonder toestemming van dat land. Mocht dat toch voorkomen, dan spreek ik het land in kwestie daar vanzelfsprekend op aan.
Het bericht ‘Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe tegenvaller Staat bij verkoop Vivat»?1
Ja.
Kunt u nadere informatie verschaffen over het pensioenakkoord dat gesloten is tussen Vivat, Anbang en SNS Reaal van afgelopen mei? Welke verplichtingen levert dit op voor SNS Reaal?
Klopt het dat de Staat 117 miljoen euro moet bijstorten in de pensioenpot voor medewerkers en ex-medewerkers van wat vroeger Reaal heette?
Klopt het dat Vivat nog niet alle leningen aan het vroegere moederbedrijf heeft afgelost, terwijl dat wel in eerdere instantie was afgesproken? Om welk bedrag gaat het?
Wat is de rol van de toezichthouder geweest in deze?
Zijn er meer aspecten van de overeenkomst met Anbang die nog financiële gevolgen kunnen hebben voor het Rijk? Zo ja, welke?
Met de overeenstemming over de pensioenindexatieverplichtingen is een belangrijk element van de koopovereenkomst afgewikkeld. Naast dit onderdeel zijn in de koopovereenkomst enkele garanties, vrijwaringen en andere regelingen opgenomen die gebruikelijk zijn bij dit soort transacties. De totale aansprakelijkheid van SRH jegens Anbang die voortvloeit uit deze garanties, vrijwaringen en andere regelingen is in geen geval hoger dan EUR 150 mln. Ik verwijs u hiervoor ook naar het advies van NLFI dat als bijlage is meegestuurd met de Kamerbrief update verkoopproces REAAL d.d. 10 juli 2015.2
Het bericht ‘Laat veteranen op 25 juni vrij reizen’ |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Laat veteranen op 25 juni vrij reizen»?1
Ja.
Klopt het dat post-actieve veteranen op Veteranendag (25 juni a.s.) gratis mogen reizen bij NS? Is dat inclusief hun familieleden?
Het Veteraneninstituut geeft post-actieve veteranen de mogelijkheid op twee keer per jaar gratis treinvervoer voor het bezoeken van veteranenevenementen. Zij bepalen zelf aan welke evenementen deze treinreizen worden besteed. Voor de gekozen dagen krijgen de veteranen een 1 Dag Trein Vrij kaart. Gedurende de dag kunnen ze daarmee onbeperkt in- en uitchecken. Een 1 Dag Trein Vrij kaart geldt niet alleen bij NS, maar ook bij de andere spoorvervoerders.
Post-actieve veteranen die zich voor de Nederlandse Veteranendag aanmelden voor het defilé ontvangen voor zichzelf en voor de partner of begeleider een extra gratis kaart. Dit geldt ook voor post-actieve veteranen die slecht ter been zijn en op de tribune worden ontvangen. Eventuele andere familieleden reizen in beide gevallen op eigen kosten mee.
Klopt het ook dat dit aanbod niet geldt voor actief dienende veteranen? Zo ja, op basis waarvan wordt dit onderscheid gemaakt?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
Vindt u ook dat bovengenoemd onderscheid arbitrair en daarmee ongewenst is? Bent u bereid om u hard te maken voor het wegnemen van dit onderscheid met als uitkomst dat ook actief dienende veteranen, inclusief hun familieleden, op Veteranendag gratis mogen reizen bij NS? Wilt u uw antwoord toelichten?
Actief dienende veteranen kunnen de reiskosten voor een veteranenbijeenkomst (per openbaar vervoer of per auto) bij Defensie declareren. Post-actieve veteranen krijgen de vervoerbewijzen via het Veteraneninstituut, omdat zij niet via de reguliere Defensiekanalen kunnen declareren.
NS draagt bij aan de Veteranendag door, net als bij andere grote evenementen, voldoende capaciteit in de treinenloop te bieden om de grote hoeveelheid bezoekers een comfortabele reis te bieden.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden, in ieder geval ruim voor 25 juni aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Mbo-student negatief over lessen' |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Mbo-student negatief over lessen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de resultaten van het onderzoek waaruit blijkt dat een grote groep mbo-studenten zich niet uitgedaagd en/of gemotiveerd voelt tijdens de les en lessen niet als nuttig ervaart? Welk initiatief kunt u nemen om bij te dragen aan het veranderen hiervan?
Ik vind het jammer dat een deel van studenten zich niet uitgedaagd voelt in hun mbo-opleiding. Het onderzoek van JOB laat zien dat het afgelopen jaar het merendeel van de studenten, namelijk 54%, de lessen positief waardeert. 18% van de studenten waardeert de lessen echter negatief. Hoewel deze scores iets beter zijn dan die van de afgelopen jaren, is hier nog duidelijk ruimte voor verbetering. Onvoldoende uitdaging en motivatie onder studenten speelt al langer. Dit is één van de redenen geweest waarom ik bijv. in augustus 2014 de mbo-4 opleidingen heb verkort en geïntensiveerd. Ook andere maatregelen die ik heb genomen zijn erop gericht om het onderwijs te verbeteren en daarmee aantrekkelijker te maken. Via de kwaliteitsafspraken zet ik bijvoorbeeld in op de professionalisering van docenten en op uitdagend en excellent vakmanschap.
Volgens JOB geven veel studenten ook aan dat het nut van de meer algemene onderdelen van de opleiding zoals Nederlandse taal, Engels en rekenen duidelijk moet zijn. Om dit te verbeteren is het zaak het onderwijs gericht op deze onderdelen zoveel mogelijk op de beroepspraktijk te laten aansluiten. De afgelopen jaren is hier al op ingezet door het verspreiden van goede voorbeelden onder docenten via het steunpunt taal en rekenen mbo. Het verbinden van rekenen aan de beroepsgerichte onderdelen van de opleiding maakt ook onderdeel uit van de agenda rekenonderwijs vo/mbo die op 8 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd.
Wat is uw oordeel over het feit dat een grote groep mbo-studenten aangeeft dat aangeschafte lesmaterialen te weinig worden gebruikt? Hoe beoordeelt u dit in relatie tot de voortgaande discussie over de schoolkosten in het mbo en het feit dat er nog steeds studenten zijn die grote moeite moeten doen om alle benodigde materialen te kunnen aanschaffen? Wat is de stand van zaken van uw overleg met de sector over de hoogte van de schoolkosten?
Uit de resultaten van de JOB-monitor blijkt dat 41% van de studenten lesmateriaal aanschaft dat nauwelijks word gebruikt. Dat vind ik zeer ongewenst. Het is van belang dat de onderwijsinstelling met de studentenraad het gesprek aan gaat over de onderwijsbenodigdheden die nodig zijn om de lessen voor te bereiden. De instelling dient zorgvuldig af te wegen welke zaken echt noodzakelijk zijn om zo de kosten voor studenten en hun ouders tot een minimum te beperken. Uit informatie van de JOB blijkt dat bij instellingen, zoals ROC van Amsterdam en ROC van Flevoland, studenten aan het einde van de lesperiode kunnen melden wanneer zij lesmateriaal niet hebben gebruikt. Er wordt dan onderzocht of dit klopt. Als de studenten gelijk hebben, krijgen zij de kosten voor deze lesmaterialen terug van de school. In de Tweede Kamer ligt het wetsvoorstel voor waarin studentenraden adviesrecht krijgen op het schoolkostenbeleid van een instelling. Hiermee kan worden voorkomen dat schoolboeken of ander lesmateriaal wel in rekening wordt gebracht door de mbo-instelling, maar uiteindelijk niet of nauwelijks wordt gebruikt gedurende de opleiding. Onlangs heeft uw Kamer een brief ontvangen over schoolkosten. Hierin heb ik onder andere aangegeven dat de JOB en de MBO Raad in overleg zijn met het doel te komen tot gemeenschappelijke afspraken om de studentenraden in de mbo-instellingen beter te ondersteunen en in positie te brengen. Zelf zal ik hierover ook het gesprek aangaan met de MBO Raad en de JOB. Verder ben ik in overleg met de sector en overige betrokken partijen om de schoolkosten voor mbo-studenten en hun ouders beperkt te houden en onduidelijkheden daarover te benoemen en op te lossen.
Hoe beoordeelt u de studenttevredenheid over beroepspraktijkvorming? Op welke wijze verhoudt dit zich tot de financiële beloning van mbo-instellingen die betere resultaten boeken op het gebied van de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van beroepspraktijkvorming en de toekenning van de financiële beloningen?
De JOB-monitor laat zien dat als totaal oordeel de bbl-studenten (67%) meer tevreden zijn over de werkplek dan de bol-studenten (58%) over de stageplek. Voor beiden is dit een lichte stijging sinds 2014. Ik vind de kwaliteit van het onderwijs en dus ook de kwaliteit van de beroepspraktijkvorming belangrijk.
De uitkomsten van tevredenheidsonderzoeken zoals de JOB-monitor zijn in eerste instantie bedoeld als startpunt voor een dialoog tussen betrokkenen. De tevredenheid wordt mede bepaald door omstandigheden op een instelling of opleiding en ervaring van de studenten. Een gesprek tussen betrokken partijen is dus van belang om de tevredenheid te verbeteren.
Ik heb mbo-instellingen die in aanmerking willen komen voor de resultaatafhankelijke beloning voor betere resultaten van de bpv in het kader van de Kwaliteitsafspraken mbo, gevraagd een verbeterplan bpv op te stellen. Alleen instellingen die minimaal voldoende verbetering hebben gerealiseerd bij het behalen van hun beoogde resultaten, komen in aanmerking voor de resultaatafhankelijke beloning. Onvoldoende verbetering betekent geen resultaatafhankelijke beloning.
In het verbeterplan bpv maken mbo-instellingen een analyse van de huidige situatie. Op grond daarvan kiezen zij passende ambities (beoogde resultaten) die aansluiten bij de opgave voor de instelling zoals die uit de analyse naar voren komt. Voor het meten van de behaalde resultaten kiezen zij passende en betrouwbare indicatoren om de voortgang en verbetering zichtbaar te kunnen maken. De uitkomsten van een tevredenheidsonderzoek, zoals bijvoorbeeld de JOB-monitor, zou zo’n indicator kunnen zijn. Een goede analyse betekent immers dat de beschikbare informatie over de kwaliteit van de bpv benut wordt.
Mbo-instellingen zijn op dit moment druk aan de slag met het maken van hun verbeterplannen bpv, die zij uiterlijk op 31 augustus 2016 indienen.
Wat is, in algemene zin, kenmerkend voor die instellingen en opleidingen waarover mbo-studenten uitgesproken positief zijn? Op welke manier kan deze kennis en ervaring naar uw idee worden benut door gehele sector om de kwaliteit van het middelbaar beroepsonderwijs verder te versterken?
De JOB monitor geeft aan dat de mbo-instellingen sterk verschillen van hun studentenpopulatie. De verschillen bij instellingen waarbij de kenmerken van studenten het meest van invloed zijn: het actief willen denken over verbeteren van school/opleiding, op dezelfde manier beoordeeld worden als de medestudenten, voldoende mogelijkheden om in eigen tempo te werken, van te voren weten hoe de opleiding is opgebouwd en tevredenheid over afwisseling zelfstandig werken en in groepen werken. Waar ik kan, zal ik het onderwijs ondersteunen o.a. door kennisdeling via het servicepunt LOB-mbo, het evalueren van de bijsluiter Studie in Cijfers en de kwaliteitsafspraken over professionalisering.
Welke ontwikkelingen ziet u in de uitkomsten van de JOB-monitor van 2012, 2014 en 2016 en op welke wijze verhouden deze ontwikkelingen zich tot uw inzet voor het versterken van de kwaliteit van het mbo in de nabije toekomst?2
Een ontwikkeling is te zien bij studieloopbaanbegeleiding. De stijgende positieve waardering was in 2008 38%, in 2012, 42% en in 2016 48%. Dit is mede te danken aan de ontwikkelde instrumenten voor LOB ondersteuning in de mbo-scholen en betere objectieve en transparante studie en beroepskeuze informatie over opleidingen, beroepen en arbeidsmarkt (MBO Stad, Beroepen in Beeld en de bijsluiter Studie in Cijfers). Het door mij ingestelde lob servicepunt ondersteunt de onderwijspraktijk bij de verbetering van de studieloopbaanbegeleiding. De resultaten van de monitor laten namelijk ook zien dat er nog verbetering nodig is (19% is ontevreden). In de zomer stuur ik Uw kamer een brief met aanvullende maatregelen.
De bekendheid van de studentenraad is verbeterd, zodat er meer inspraak mogelijk is. Dit is voor een deel te danken aan de inzet van de JOB. Daarnaast zal met het wetsvoorstel kwaliteitsaspecten mbo waarin studentenraden adviesrecht krijgen op het schoolkostenbeleid van een instelling, de betrokkenheid van de student bij het beleid van de school wordt vergroot. Zo wordt de medezeggenschap betrokken bij de implementatie van de kwaliteitsplannen van de mbo-instellingen in het kader van de kwaliteitsafspraken.
De Job-monitor is een belangrijk instrument voor het meten van de kwaliteit van het mbo vanuit het perspectief van de student, zowel landelijk als op instellingsniveau. Zo was de tevredenheid van studenten in de JOB-monitor over de bpv een van de aanleidingen om verbetering van de bpv als thema te kiezen in het kader van de kwaliteitsafspraken. Met de kwaliteitsafspraken investeer ik in de verbetering van de kwaliteit van het mbo, waarbij de instellingen in hun kwaliteitsplannen aandacht besteden aan de landelijke thema’s: professionalisering ook van examenfunctionarissen), excellent vakmanschap, taal en rekenen, beroepspraktijkvorming en studiewaarde.
De stijging van externe inhuur bij gemeenten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw verklaring voor de stijging van externe inhuur van personeel door gemeenten?1
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat gemeenten steeds meer geld besteden aan duur extern personeel?
Bent u bereid om, samen in met de VNG, met voorstellen te komen hoe de «Roemernorm» ook bij gemeenten toegepast kan worden?
De CvO-plicht betreffende sleepboten |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zorgen van de watersportsector over het verplicht stellen van het Certificaat van Onderzoek (CvO) betreffende sleepboten?1
Ja. Daarover heb ik in 2015 al reacties ontvangen. Inmiddels hebben mij daarover ook enkele brieven bereikt.
Acht u een CvO-plicht betreffende sleepboten proportioneel voor de pleziervaart?
Ik kan mij situaties voorstellen waarbij een CvO-plicht proportioneel is. Hierbij moet dan onder andere worden gekeken naar de frequentie waarmee wordt gesleept, de vaartuigen die worden gesleept en de wateren waarop gevaren wordt. Het maakt nogal verschil of dergelijke vaarbewegingen plaatsvinden op bijvoorbeeld de Vinkeveense Plassen of op de Westerschelde.
Deelt u de mening dat de CvO-plicht betreffende sleepboten in de voorbeelden die het Watersportverbond in zijn brief en op de website geeft (bijvoorbeeld het slepen van rubberbootjes of een surfplank) niet passend is? Zo ja, bent u bereid om voor de pleziervaart (zoals zeilverenigingen, zeilscholen, waterscouting en zeekadetten) een uitzondering te maken op de CvO-plicht betreffende sleepboten en wanneer past u de wet- en regelgeving hierop aan? Zo nee, waarom niet?
Letterlijke toepassing van de regelgeving kan inderdaad leiden tot ongewenste situaties. Naar aanleiding van de klachten van de sector ben ik reeds met hen in gesprek om te bekijken of en hoe de regelgeving moet worden aangepast en voor welke categorieën van sleepboten een CvO-plicht gewenst is of niet.
Aangezien de wettelijke bepalingen te vinden zijn op het niveau van het Binnenvaartbesluit en de Binnenvaartwet zelf, zou een eventuele aanpassing enige tijd in beslag kunnen nemen. Nog deze maand zal de Europese Raad een nieuwe richtlijn voor technische eisen aan binnenvaartschepen vaststellen ter vervanging van richtlijn 2006/87/EG. Ik zal trachten een eventuele wijziging van de regelgeving te laten meelopen in het traject van implementatie van de nieuwe richtlijn.
Waarom is in artikel 1 van de Binnenvaartwet vastgelegd dat in het geval van slepen altijd sprake is van bedrijfsmatig varen? Hoe verhoudt deze bepaling zich tot de door het Watersportverbond genoemde voorbeelden?
In de memorie van toelichting bij de Binnenvaartwet is daarover opgemerkt dat op die manier de regelgeving betreffende de vereiste documenten voor toelating tot het bedrijfsmatige vervoer op de binnenwateren volledig op deze schepen van toepassing werd verklaard. Dat was in overeenstemming met de voorschriften die op grond van de Wet vervoer binnenvaart aan deze schepen werden gesteld.
De voorbeelden die door het Watersportverbond naar voren worden gebracht, zijn overigens niet terug te voeren op dit artikel, maar op de definitie van het begrip sleepboot, waaruit blijkt dat elk schip dat wordt gebruikt om te slepen ook automatisch een sleepboot is en dus CvO-plichtig.
Op welke wijze handhaaft de inspectie de CvO-plicht betreffende sleepboten voor de pleziervaart? Bent u bereid de handhaving voor de pleziervaart op te schorten en hierover met de sector in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor pleziervaartuigen die een bijboot van de kinderen slepen zal de ILT nooit een boete geven wegens ontbreken van een certificaat van onderzoek. Wel is het zo dat in 2014 handhaving is aangekondigd op de CvO-plicht voor sleepboten die stelselmatig sleepdiensten verrichten aan kleine pleziervaartuigen. Naar aanleiding van deze aankondiging kwamen de bezwaren van de branche aan het licht.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik al met de branche in gesprek over deze problematiek. In afwachting van de uitkomst van deze gesprekken heeft de ILT de handhaving op de CvO-plicht voor kleine sleepboten die zijn bestemd of worden gebruikt om kleine schepen te slepen vooralsnog opgeschort. Is het gesleepte schip echter 20 meter of langer of heeft het gesleepte schip een waterverplaatsing van 100m3 of meer, dan moet de sleepboot ongeacht zijn eigen lengte zijn voorzien van een certificaat van onderzoek.
Het schenden van mensenrechten in Brazilië in de aanloop naar de Olympische Spelen |
|
Michiel van Nispen , Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bruut politiegeweld in Olympisch Brazilië» van Amnesty International? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen over het buitensporige politiegeweld in Brazilië? Deelt u de vaststelling dat er van de beloftes, gedaan rondom de toewijzing van de Olympische Spelen aan Rio de Janeiro, om extra maatregelen te nemen om de stad veiliger te maken niets terecht is gekomen? Wat is hierop uw reactie?
Het geweld in de grote steden van Brazilië baart het kabinet zorgen. Zo werden er in 2014 volgens het Braziliaanse Ministerie van Gezondheid 59.627 moorden in Brazilië gepleegd, voornamelijk in steden. Van de twintig meest gewelddadige steden ter wereld liggen er dertien in Brazilië, dus deze problematiek strekt veel verder dan alleen Rio de Janeiro, dat vanwege de a.s. Olympische Spelen uiteraard volop in de belangstelling staat. Bedacht dient te worden dat er, alleen al in de stad Rio de Janeiro, meer dan 1,5 miljoen mensen in 763 favela’s (sloppenwijken) wonen, en geweld in de favela’s gerelateerd is aan sociaaleconomische problemen.
In aanvulling op het pacificatiebeleid in de stad Rio de Janeiro, gericht op het terugdringen van drugscriminaliteit en misdaad in de favela’s, is in de aanloop naar het WK2014 en de OS2016 de aanwezigheid van politie, en op sommige locaties ook het leger, tijdelijk uitgebreid. De huidige economische teruggang heeft een negatief effect op de situatie, vooral ook omdat door teruglopende overheidsbudgetten veel sociale programma’s van de regering gekort zijn. Op veel locaties in Rio de Janeiro is de strijd tussen drugsbaronnen om macht en invloed verder opgelaaid. Nadat het aantal moorden in de afgelopen jaren dalende was, is helaas het aantal moorden in 2016 weer aan het stijgen, veelal vanwege drugsoorlogen om territorium tussen bendes, en tussen bendes en de politie.
Tijdens officiële ontmoetingen tussen Nederland en Brazilië worden bovenstaande zorgen opgebracht.
Deelt u eveneens de zorgen over het feit dat het politiegeweld toenam ten tijde van het vorige grote sportevenement, het WK voetbal in 2014, alsmede over het feit dat recent wetten zijn aangenomen die het recht op vreedzame protesten en vrije meningsuiting inperken?
Voorafgaand aan het WK2014 heeft, vanwege ontruimingen van sloppenwijken, een aantal gewelddadige confrontaties plaatsgevonden tussen politie en bewoners. Tijdens het WK zelf is echter geen sprake van gewelddadigheden geweest. Voorafgaand aan de Olympische Spelen van dit jaar is er weinig geweld geweest dat gerelateerd was aan de bouw van Olympische stadions e.d. Het geweld dat plaatsvindt, is geweld dat al sinds jaren in de favela’s voorkomt en nu weer oplaait. Dit baart zorgen. De anti-terrorismewetgeving die in de eerste helft van dit jaar in Brazilië werd goedgekeurd, geeft brede bevoegdheden aan autoriteiten voor mogelijke restrictie van fundamentele vrijheden. Nederland deelt het commentaar dat verschillende Speciale Rapporteurs van de VN Mensenrechtenraad op deze wetgeving hebben geuit. Indien toepassing van deze wet inderdaad leidt tot inperking van het recht op vreedzame protesten of vrijheid van meningsuiting, zal Nederland zijn zorg hierover uiten aan de Braziliaanse autoriteiten.
Bent u bereid uw zorgen hierover uit te drukken, al dan niet gezamenlijk met andere collega’s uit EU-lidstaten, bij het Olympisch Comité en de Braziliaanse autoriteiten, en aandacht te vragen voor het treffen van maatregelen die het risico op schendingen van mensenrechten kunnen beperken, en het instellen van verantwoordingsmechanismen om straffeloosheid te voorkomen? Zo niet, waarom niet?
De mensenrechtensituatie in Brazilië, waaronder de kwestie van politiegeweld, is vast onderwerp van gesprek tijdens de reguliere dialogen, waaronder de EU-Brazilië mensenrechtendialoog, en zal ook door Nederland worden aangekaart tijdens bilaterale politieke dialogen op alle relevante niveaus. Op lokaal niveau in de contacten van het Nederlandse Consulaat-General in Rio de Janeiro met verantwoordelijke autoriteiten, waaronder de federale politie en de deelstaatregering, wordt regelmatig gesproken over de veiligheidssituatie in Rio de Janeiro. In de aanloop naar de Olympische Spelen zijn deze contacten geïntensiveerd. De kwestie van disproportioneel politiegeweld wordt daarbij aan de orde gesteld. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Daarnaast heeft het kabinet zich tijdens het Nederlands Voorzitterschap van de Europese Unie gericht op de versterking van de integriteit binnen de sport. Tijdens de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) zijn Raadsconclusies vastgesteld over integere en transparante toewijzing, uitvoering en verantwoording van grote sportevenementen met aanbevelingen aan lidstaten, Europese Commissie, lokale overheden en sportorganisaties voor het bevorderen van integriteit waaronder aandacht voor mensenrechten2.
Het ontbreken van het beroep 'leraar basisonderwijs' op de kansberoepenlijst van het UWV |
|
Eppo Bruins (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de kansberoepenlijst van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), die bepalend is voor het al dan niet verkrijgen van een scholingsvoucher voor mensen die zich willen laten omscholen, en van de UWV-analyse waar deze kansberoepenlijst op is gebaseerd?1 2
Ja. In mei 2016 is de Tijdelijke regeling «Subsidie scholing richting een kansberoep» in werking getreden.3 Om te beoordelen of een werkzoekende in aanmerking komt voor een scholingsvoucher op basis van deze regeling, heeft UWV een lijst opgesteld van kansberoepen. Deze is op de website van UWV te vinden.4 De lijst met kansberoepen komt tot stand op basis van arbeidsmarktinformatie van UWV en wordt elk half jaar geactualiseerd.
Kunt u uitleggen waarom beroepen waarbij krapte wordt verwacht op de middellange termijn (2017–2019) op dit moment niet op de kansberoepenlijst van het UWV staan, terwijl omscholing toch één à enkele jaren zal duren?
Zie de beantwoording bij vraag 4.
Erkent u dat van sommige krapteberoepen nog onzeker is of daadwerkelijk tekorten ontstaan, en in welke omvang? Deelt u de mening dat het beroep «leraar basisonderwijs» aan geen van de onzekerheden onderhevig is die worden genoemd door het UWV, zoals het blijvend aantrekken van de economie, de uitwerking van bepaalde beleidsmaatregelen (bijvoorbeeld in de zorg) en de snelle ontwikkelingen op het gebied van robotisering en digitalisering?
UWV heeft in februari 2015 een notitie gepubliceerd waarin krapteberoepen op de middellange termijn in beeld zijn gebracht.5 De notitie is bedoeld om richting te geven aan werkgelegenheidsbevorderende initiatieven op de arbeidsmarkt binnen de sectorplannen. Of er daadwerkelijk krapte ontstaat en in welke omvang is zoals aangegeven in de notitie, niet met zekerheid te voorspellen.
Het overzicht van krapteberoepen is gebruikt als basis voor het opstellen van de lijst met kansberoepen voor het al dan niet verkrijgen van een scholingsvoucher. Een beroep wordt aangemerkt als kansberoep wanneer de kans op werk in dat beroep relatief goed is, bijvoorbeeld als het aantal vacatures groot is in verhouding tot het aantal werkzoekenden dat die vacatures kan vervullen. De aangehaalde onzekerheden spelen voor het al dan niet opnemen van een beroep op de lijst met kansberoepen strikt genomen geen rol.
Kunt u uitleggen waarom het beroep «leraar basisonderwijs» niet op de kansberoepenlijst van het UWV staat, terwijl wel krapte wordt verwacht op de middellange termijn (2017–2019) en het behalen van lesbevoegdheid meestal meerdere jaren in beslag neemt?
Het beroep «leraar basisonderwijs» staat op de lijst met krapteberoepen, omdat wordt verwacht dat er zich voornamelijk in de vier grote steden knelpunten zullen voordoen in de personeelsvoorziening.6
Het beroep is niet opgenomen op de lijst van kansberoepen om de volgende redenen. Indien er voldoende werkzoekenden ingeschreven staan die op zoek zijn naar een baan in een bepaald beroep, wordt dit beroep niet als kansberoep aangemerkt voor het al dan niet toekennen van een scholingsvoucher. Immers, er zijn voldoende kandidaten die zonder aanvullende scholing, de openstaande vacatures kunnen vervullen. De werkgelegenheid voor leraren in het primair onderwijs is de afgelopen jaren flink gedaald. Waren er in 2011 nog ruim 99 duizend voltijdbanen, in 2015 is dat gedaald tot bijna 92 duizend voltijdbanen. In het primair onderwijs bedroeg het aantal WW-uitkeringen in 2015 bijna 7.800. Daardoor zijn er vooralsnog voldoende gekwalificeerde kandidaten beschikbaar voor een baan als leraar in het primair onderwijs.
Bent u bereid om het beroep «leraar basisonderwijs» zo spoedig mogelijk op te nemen op de kansberoepenlijst van het UWV?
UWV volgt de vraag- en aanbodontwikkelingen en actualiseert twee maal per jaar de lijst met kansberoepen. Daarbij wordt opnieuw beoordeeld welke beroepen aan de criteria voldoen. Indien daarbij blijkt dat het beroep «leraar basisonderwijs» aan de criteria voldoet, zal dit op de lijst met kansberoepen worden opgenomen.
Het bericht dat asielkinderen wegkwijnen in grootschalige opvang |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht over de alleenstaande minderjarige vluchtelingen (AMV's) die in grootschalige asielzoekerscentra te weinig psychische hulp zouden krijgen en in aanraking komen met drank en drugs1?
Ja.
Hoe verklaart u het gebrek aan psychische hulp aan met name de groep 15- tot 18-jarige AMV’s, gezien het feit dat dit wel een van de taken van de overheid is met betrekking tot deze groep?
Uit het bericht waarnaar wordt verwezen kan ik niet opmaken waarop is gebaseerd dat er een gebrek zou zijn aan psychische hulp voor minderjarige vreemdelingen. Alleenstaande minderjarige vreemdelingen hebben net als ingezetenen van Nederland recht op medische zorg. Dit geldt voor somatische en psychische gezondheidszorg. Op de asielopvangcentra is de eerstelijns zorg geregeld via het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GC A). Hier is ook een GGZ-consulent aanwezig die functioneert onder de verantwoordelijkheid van de huisarts van het GCA. De medische zorg is daarmee laagdrempelig beschikbaar voor de bewoners van een asielzoekerscentrum. Via de zorg in de eerste lijn kan indien noodzakelijk ook de tweedelijns (specialistische) zorg worden ingeschakeld.
Dat neemt niet weg dat als er verbeteringen in de medische zorg aan asielzoekers mogelijk zijn daar serieus naar wordt gekeken. Om die reden juich ik het ook toe dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) zo nauw betrokken is en constant een vinger aan de pols houdt. Eventuele opgelegde maatregelen en aanbevelingen die door de IGZ worden gedaan worden opgevolgd. Daarnaast voert – in opdracht van ZonMw – de Stichting Arq, Psychotrauma Expert Groep een inventarisatie uit naar het aanbod van psycho-sociale ondersteuning voor vluchtelingen met specifieke aandacht voor kinderen. Het doel is om de toegang en kwaliteit van psychosociale ondersteuning voor vluchtelingen te verbeteren door het samenbrengen van actuele kennis en good practices. Ik ben benieuwd naar de uitkomsten van dit onderzoek en hoop dat er vanuit het veld van (psycho-sociale) hulpverleners een visie wordt neergelegd op het gebied van de psycho-sociale hulp.
Bent u het eens met de constatering van kinderrechtendeskundige Karin Kloosterboer van Unicef, dat één bezoek in de maand aan een voogd niet voldoende is voor deze alleenstaande tieners van 15 tot 18 jaar? Zo ja, kunt u vertellen op welke manier hier verandering in aangebracht kan worden? Zo nee, waarop baseert u dan de constatering dat dit voldoende zou zijn?
Het bepalen van de daadwerkelijke contactfrequentie tussen de voogd en een kind, is afhankelijk van methodische wenselijkheid, de beschikbare tijd en de noodzaak voor contact voor elk specifiek kind. Nidos hanteert voor haar doelgroep methodieken die aansluiten bij landelijk gebruikte best practices als «Delta» en «Beter Beschermd» die tot stand zijn gekomen in een wisselwerking tussen theorie en praktijk. Kern van het methodisch handelen is het plan van aanpak en de periodieke evaluaties en het werken met «het plan op tafel». De door Nidos gehanteerde methodieken voldoen aan de door het Keurmerkinstituut gestelde eisen voor gecertificeerde instellingen voor Jeugdbescherming.
Alle jeugdbeschermers zijn in de methodieken geschoold. De gehanteerde methoden worden regelmatig geëvalueerd en indien nodig verder ontwikkeld. De methoden voldoen aan de wettelijke vereisten en worden getoetst door de Inspecties. De methodiek is afgestemd op de begeleidingsmethodiek van de mentoren in de opvang.
Het beeld dat er alleen met de voogd contact zou zijn is niet volledig. Naast de voogd heeft de amv dagelijks contact met een mentor die werkzaam is binnen de amv-opvang van het COA of contractpartij Nidos of met de opvangouders wanneer het kind in een gezin is geplaatst. In de amv-opvang is er 24 uursbegeleiding. Daarnaast zijn er reguliere contacten met docenten en mentoren binnen het onderwijs dat wordt gevolgd.
Wat gebeurt er momenteel om vrijwilligersnetwerken rondom deze groep kwetsbare jongeren te bevorderen, als uitbreiding van het sociale vangnet naast de voogd?
In reactie op de hoge instroom van asielzoekers in 2015 hebben zich zeer veel vrijwilligers gemeld bij diverse maatschappelijke organisaties en instanties die werkzaam zijn op verschillende terreinen, vanuit verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Hierbij kan naast het COA worden gedacht aan bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Nederland, het Rode Kruis maar ook religieuze instellingen en kleine lokale en particuliere initiatieven. De inzet van de vele vrijwilligers heeft eraan bijgedragen dat we er gezamenlijk in zijn geslaagd om de uitdagingen op het terrein van de verhoogde asielinstroom het hoofd te bieden.
Op alle COA-locaties vinden activiteiten plaats met als doel het bieden van dagbesteding aan bewoners. Deze activiteiten worden lokaal ingevuld omdat de mogelijkheden locatie- en omgevingsafhankelijk zijn. Hierbij vervullen lokale (sport-)verenigingen, vrijwilligersorganisaties en gemeentelijke initiatieven een belangrijke rol.
Gaat u de bevindingen uit het Unicef-rapport meenemen in het verbeterplan waar u begin maart bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om gevraagd heeft met concrete maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de opvang voor AMV’s en om het verdwijnen van jongeren tegen te gaan2?
Het COA is voortvarend aan de slag gegaan met het verbeterplan en heeft dit in april al voorgelegd aan de Inspecties. De Inspecties hebben aangegeven dat het verbeterplan aansluit bij de nodige geconstateerde verbetermaatregelen. Daarbij hebben de Inspecties aangegeven dat het verbeterplan voldoende volledig, realistisch en ambitieus is. Tijdens het Algemeen Overleg van 26 mei jl. heb ik toegezegd om voor het zomerreces 2016 uw Kamer te informeren over de door het COA doorgevoerde maatregelen om de kwaliteit te verbeteren van de beschermde opvang voor amv’s.
Bent u bereid om met Nidos om tafel te gaan en de problematiek rondom het voogdijschap te bespreken en de voortgang van deze gesprekken te delen met de Kamer?
Met Nidos vinden regelmatig gesprekken plaats. Als er, zoals de vraag veronderstelt, problematiek rondom de voogdijschap zou zijn dan zou ik hier uiteraard ook het gesprek met Nidos over voeren. Maar dat is niet het geval.