Het bericht “Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test” |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Soa-sjoemelaars liegen voor gratis test»?1, en «Aantal mensen met soa's toegenomen in 2016»?2 3
Ja, het bericht is mij bekend. Jongeren tot 25 jaar vallen onder de risicogroepen die staan gedefinieerd in de Regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid (ASG). Zij kunnen zich melden bij de centra seksuele gezondheid (CSG) en in aanmerking komen voor een gratis soa-test. De professionals maken een afweging op zowel risicogroep als risicogedrag of een soa- test of breder seksueel gezondheidsconsult opportuun is. De regeling is bedoeld als vangnet voor degene die niet makkelijk bij de huisarts terecht kunnen of op basis van epidemiologische gegevens een verhoogd risico lopen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als jonge mensen moeten liegen over hun klachten om een soa-test te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het signaal dat twaalf van de achttien GGD’s in het nieuwsbericht vermoeden dat mensen liegen om een gratis soa-test te krijgen?
Ik neem dat signaal serieus. Het is een verschijnsel van alle tijden dat personen onterecht gebruik proberen te maken van gratis voorzieningen. Het is aan de professionals om zo goed mogelijk triage uit te voeren om zoveel mogelijk misbruik te voorkomen. Soms komt daar toch een individu doorheen, door bijvoorbeeld een situatie anders te schetsen dan in werkelijkheid is. Natuurlijk is dat niet de bedoeling. Uit cijfers van het RIVM blijkt wel dat de mensen die uiteindelijk na de triage bij de CSG’s worden getest daar wel een goede reden voor hebben gezien de stijgende vindpercentages. Sinds het financiële plafond op de regeling is het vindpercentage van soa’s onder de mensen die zich laten testen bij de CSG’s toegenomen (zie thermometer seksuele gezondheid 2016 RIVM).
Deelt u de opvatting dat preventie van soa’s op de korte en lange termijn wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik en samen met veldpartijen doe ik ook van alles aan de preventie van soa’s. Zoals gezegd is de ASG-regeling aanvullend aan de reguliere zorg en één van de pijlers binnen de soa-preventie. Naast de ASG-regeling voor GGD’en subsidieer ik landelijke instituten zoals SOA Aids Nederland, Rutgers en FIOM voor voorlichting en om bewustzijn over seksuele gezondheid te vergroten. Daarnaast zijn er allerlei preventieve activiteiten op het gebied van soa’s en seksuele gezondheid zoals bijvoorbeeld aandacht op lagere en middelbare scholen, www.sense.info, gerichte activiteiten voor hoogrisicogroepen, zoals hepatitis B vaccinatie voor mannen die seks hebben met mannen en sekswerkers.
Deelt u voorts de mening dat een eigen bijdrage van 150 euro voor jongeren met geen of weinig inkomen te hoog is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven maakt de ASG-regeling het mogelijk voor jongeren tot 25 jaar om gratis seksuele gezondheidszorg bij CSG te ontvangen. Hieronder valt als het nodig is een soa-test.
Daarnaast vergoedt een aantal zorgverzekeraars soa-zorg in hun aanvullende verzekering. Ondanks de mogelijke eigen bijdrage is het nog steeds zo dat tweederde van de personen zich op een soa laten testen via de huisarts (zie RIVM jaarrapport).
Kunt u toelichten of de stijging van het aantal soa’s in 2016 vooral bij jongeren (onder 25 jaar) het geval is? Ziet u een verband met het afschaffen van de openeinde financiering van de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheidszorg? Deelt u de mening dat er door dit financiering plafond onwenselijke belemmeringen voor het af laten nemen van soa-testen zijn?
De stijging van het aantal soa’s onder personen die zich bij CSG’s laten testen is in alle leeftijdsgroepen te zien. In de eerste helft van 2016 was het soa-vindpercentage bij jongeren (onder 25 jaar) 19,4% en bij niet-jongeren (25 jaar of ouder) 17,1%. In de eerste helft van 2015 was het soa-vindpercentage bij jongeren 17,2% en bij niet-jongeren 16,2%.
Bij het laten vervallen van de openeinde financiering heeft geen bezuiniging plaatsgevonden. Door invoering van het plafond zijn de GGD’en gedwongen de seksuele gezondheidszorg efficiënter en effectiever uit te voeren, bijvoorbeeld door scherpere triage en scherpere afspraken met laboratoria over de prijs van de testen. Daarmee kunnen meer consulten worden uitgevoerd binnen hetzelfde budget. De hogere vindpercentages kunnen ook toe te schrijven zijn aan de scherpere triage, waardoor juist de hoogrisicogroepen bereikt worden. Het RIVM monitort de ontwikkelingen nauwlettend. Daarnaast gaf ik in antwoord op vraag 5 al aan dat zowel voor als na het plafond nog steeds de meeste testen uitgevoerd worden in de reguliere zorg bij de huisarts.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat belemmeringen voor kwetsbare jongeren met geen of weinig inkomen om een soa-test te nemen worden weggenomen, zodat het aantal soa’s daalt in plaats van stijgt? Gaat u naar aanleiding van de stijging nog andere maatregelen nemen?
Zie antwoord 5 en 6.
Het bericht 'Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij' |
|
Aukje de Vries (VVD), Barbara Visser (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ard van der Steur (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Letselschade-uitkering verkeersslachtoffer moet belastingvrij»1 met een oproep van het Verbond van Verzekeraars, Slachtofferhulp Nederland en de Vereniging van Letselschade Advocaten?
Ja
Wat vindt u van deze oproep? Klopt het dat het kabinet letselschadeslachtoffers vooralsnog geen financiële vrijstelling wil geven van de vermogensinkomensbijtelling? Zo ja, wat is daarvan de reden? Zo nee, wat is dan het standpunt van het kabinet?
De eigen bijdragen Wet langdurige zorg (Wlz) en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) worden berekend aan de hand van het bijdrageplichtig inkomen. Dat wordt afgeleid van het verzamelinkomen of – voor mensen die alleen met loonbelasting te maken hebben – van het belastbare loon. Het verzamelinkomen bestaat uit het inkomen uit werk en woning (box 1), het inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen (box 3). Schadevergoedingen aan een slachtoffer met letselschade maken in beginsel, en voor zover zij op de peildatum van 1 januari van ieder jaar nog in bezit zijn van die persoon, deel uit van de rendementsgrondslag van box 3.
Is de rendementsgrondslag hoger dan het heffingvrije vermogen2, dan wordt over het meerdere (de grondslag sparen en beleggen) op forfaitaire wijze3 het inkomen uit sparen en beleggen bepaald. De omvang van het vermogen is dus via het verzamelinkomen van belang voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdragen voor de Wlz en de Wmo 2015. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het fiscale inkomensbegrip als grondslag te nemen met het oog op harmonisatie van de inkomensafhankelijke regelingen 4.
Net als voor de inkomstenbelasting wordt voor de eigen bijdrage niet gekeken naar de herkomst van het vermogen. Overigens is dit al jarenlang geldend recht. Ook voordat het verzamelinkomen werd ingevoerd, telde het inkomen uit vermogen mee voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage van de toenmalige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn door de Minister van Financiën, in overeenstemming met de Ministers die het aangaat, met toepassing van de hardheidsclausule van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wel een aantal afwijkende maatregelen getroffen voor (groepen van) gevallen waarin toepassing van de wet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogenoemde hardheidsclausulelijst). Als het gaat om schadevergoedingen biedt de Uitvoeringsregeling Awir op dit moment alleen de mogelijkheid vermogensbestanddelen uit te zonderen wanneer het gaat om vergoedingen voor immateriële schade.
Per 1 januari 2013 is de vermogensinkomensbijtelling van 8% ingevoerd. De vermogensgrondslag voor deze bijtelling is in beginsel dezelfde als de grondslag sparen en beleggen voor box 3 in de inkomstenbelasting. De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd om de eigen bijdragen in de langdurige zorg meer te baseren op de daadwerkelijke draagkracht van de verzekerden. Verzekerden die, al dan niet naast hun maandelijkse arbeidsinkomen, uitkering of pensioen, een vermogen hebben, betalen door het betrekken van het vermogen een eigen bijdrage die meer in overeenstemming is met hun financiële situatie dan wanneer uitsluitend via het inkomen uit sparen en beleggen rekening wordt gehouden met het vermogen.5 Evenals ander vermogen wordt de schadevergoeding daarom in beginsel relevant geacht voor het bepalen van de eigen bijdrage. Overigens wordt er vanuit gegaan dat letselschadeverzekeraars bij de vaststelling van de omvang van de schadevergoeding rekening houden met de kosten die het slachtoffer heeft als gevolg van de vermogensinkomensbijtelling, zodat de vermogensinkomensbijtelling niet voor rekening van het slachtoffer zelf komt, maar wordt meegenomen in de begroting van de schade.
Er zijn overigens wel schadevergoedingen van slachtoffers met letselschade, die niet worden meegenomen bij de vermogensinkomensbijtelling. Op verzoek van de Tweede Kamer is de vermogensinkomensbijtelling namelijk op een aantal punten verzacht en is aangesloten bij de vermogensbestanddelen die zijn uitgezonderd met toepassing van de hardheidclausule van de Awir van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Onder de hardheidsclausule van de Awir worden schadevergoedingen in verband met letselschade in twee situaties uitgezonderd, namelijk de immateriële schadevergoedingen die worden uitgekeerd voor schade anders dan vermogensschade (smartengeld/emotionele schade, artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek) en de letselschadevergoedingen waarvan de hoogte is vastgelegd in een overeenkomst of rechterlijke uitspraak die is gedateerd vóór 11 oktober 2010, dan wel, indien de uitkering op andere grond tot stand is gekomen, de hoogte is vastgesteld vóór die datum.6 Deze laatste uitzondering geldt sinds de invoering van de vermogensinkomensbijtelling op 1 januari 2013. De datum 11 oktober 2010 betreft de datum waarop het regeerakkoord van het toenmalige kabinet als kamerstuk beschikbaar kwam. In dat regeerakkoord is de invoering van een vermogensinkomensbijtelling afgesproken. Vanaf deze datum konden de belanghebbende en de vergoeder van de schade redelijkerwijs verwachten dat er een vermogensinkomensbijtelling kon worden ingevoerd. Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding kan in dat geval rekening worden gehouden met het bestaan van de vermogensinkomensbijtelling, waardoor vanaf deze datum geen sprake meer hoeft te zijn van benadeling van de belanghebbende door de introductie van de vermogensinkomensbijtelling.7
Op dit moment ben ik nog in overleg met Slachtofferhulp Nederland en andere (ervarings)deskundigen om te bezien welke knelpunten in de praktijk worden ervaren bij de doorwerking van letselschadevergoedingen op het vermogen. Ook wil ik nog in overleg treden met het Verbond van Verzekeraars. Ik verwacht uw Kamer voor de zomer te kunnen informeren over de uitkomsten van deze overleggen.
In hoeverre vindt u het redelijk dat een letselschadevergoedingen die iemand ontvangt, bijvoorbeeld omdat deze persoon als gevolg van een verkeersongeluk niet meer kan werken, tot het «vermogen» wordt gerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Voor welke andere groepen is er wel een vorm van vrijstelling? Klopt het dat er vrijstellingen zijn voor DES-slachtoffers, asbestslachtoffers en de overlevenden van de brand in Volendam? Zo ja, om welke vrijstellingen gaat het dan en kunt u toelichten op welke grond de vrijstellingen zijn verleend?
Er geldt voor een aantal eenmalige uitkeringen een vrijstelling van de vermogensinkomensbijtelling. Daarvoor is eveneens aangesloten bij de situaties die op grond van de hardheidclausule in de Awir zijn uitgezonderd voor de toepassing van de vermogenstoetsen voor de toeslagen. Een overzicht van de aangewezen gevallen is aan het eind van deze brief opgenomen.
Zoals uit het overzicht blijkt gelden er inderdaad uitzonderingen voor eenmalige uitkeringen die zijn verstrekt aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten, aan asbestslachtoffers en aan overlevenden van de nieuwjaarsbrand in Volendam. De uitzonderingen gelden niet voor schadevergoedingen in verband met letselschade aan deze slachtoffers als zodanig. Voor DES-slachtoffers geldt dat uitkeringen uit het DES-fonds zijn vrijgesteld. Voor asbestslachtoffers gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en voor overlevenden van de Volendam-brand gaat het om tegemoetkomingen op grond van de Regeling tegemoetkoming financiële gevolgen in verband met functionele invaliditeit nieuwjaarsbrand Volendam en op grond van de Regeling tegemoetkoming in kosten nieuwjaarsbrand Volendam II.
Klopt het dat het bij de letselschade-uitkering van verkeersslachtoffers om ongeveer 700 personen per jaar gaat? Indien er een vrijstelling zou worden gecreërd, hoe groot zou dan het budgettaire beslag zijn van deze vrijstelling?
Mij is niet bekend hoeveel verkeersslachtoffers jaarlijks betrokken zijn bij letselschade-uitkeringen, noch hoeveel er op dit moment gebruikmaken van de Wmo 2015 of de Wlz en welke leveringsvorm 8 zij genieten. Er valt dus geen goede inschatting te maken van het budgettaire beslag.
Vermogenstoets AWIR
Vermogen van een pleegkinderen
Vermogen van minderjarige kinderen waarover niet kan worden beschikt (BEM-clausule)
Immateriële schadevergoedingen
Schadevergoedingen betaald aan hemofiliepatiënten besmet met aids-virus
Vergoedingen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers
Uitkeringen van de stichting Maror-gelden Overheid
Uitkeringen van de Stichting Het Gebaar
Uitkeringen van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma
Uitkeringen van Stichting Joods Humanitair Fonds
Uitkeringen van de Stichting individuele maror-gelden
Uitkeringen van de Stichting Individuele verzekeringsaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele bankaanspraken Sjoa
Uitkeringen van de Stichting Individuele effectenaanspraken Sjoa
Uitkeringen uit het DES-fonds aan slachtoffers van het gebruik van DES-preparaten
Tegemoetkomingen op grond van Regelingen tegemoetkoming aan slachtoffers van nieuwjaarsbrand Volendam
Vergoedingen op grond van compensatieregeling RKKerk-NL voor slachtoffers van seksueel misbruik
Uitkeringen van de Minister van Defensie op grond van een tweetal besluiten aan invalide oorlogsveteranen
Uitkeringen op grond van Tijdelijke regeling uitkeringen seksueel misbruik minderjarigen in instellingen en pleeggezinnen
Uitkeringen van een voorschot persoonsgebonden budget over 2012 en 2013 die zijn verstrekt voor 1 januari van het betreffende jaar
Uitkeringen op grond van de Uitkeringsregeling Backpay
Overgangsrecht voor letselschadevergoedingen vastgesteld voor 11 oktober 2010. Deze uitzondering geldt tot 1-1-2023
Restantbedragen persoonsgebonden budget die na afloop van het jaar nog op de rekening staan.
Is de wet- en regelgeving recent op dit punt gewijzigd? Zo ja, waarom en hoe? Klopt het dat letselschadeslachtoffers voor 2013 wel een uitzonderingspositie hadden? Zo ja, hoe en waarom is dit dan gewijzigd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre tellen de letselschade-uitkeringen mee bij het betalen van de eigen bijdragen in het kader van de Wlz en Wmo? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Is er recent onderzoek gedaan naar de consequenties hiervan? Zo ja, wat zijn de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid hiernaar te kijken? Gelden er bepaalde uitzonderingen voor dit soort specifieke uitkeringen bij het betalen van de eigen bijdragen? Zo ja welke? Wat is exact de beleidslijn in deze?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht: «Actiz-Inspectie stelt niet altijd de goede vragen» en de reactie van de IGZ hierop middels de tweet: «Niet de IGZ maar Actiz heeft – samen met andere partijen – de indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald»?1 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het gekissebis tussen Actiz en de IGZ via de media? Hoe helpt dit de kwaliteit van zorg voor al die kwetsbare mensen in de verpleeghuizen?
De IGZ heeft middels de tweet aangegeven dat de indicatoren met betrekking tot de kwaliteit van zorg door de sector zelf zijn opgesteld. Dit omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat een en ander zonder betrokkenheid van ActiZ was opgesteld, hetgeen niet het geval is.
Wat is uw rol in dit toneelstuk? Heeft u de regie nog wel waar het gaat om de verbetering van de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen? Kan een toelichting worden gegeven?
Met de start van het programma Waardigheid en Trots is een belangrijke impuls gegeven aan de ontwikkelingen rondom de kwaliteit van zorg in de verpleeghuizen. Het plan is samen met de branche-, beroeps- en cliëntenorganisaties opgesteld en wordt ook samen met deze partijen uitgevoerd. Ook de IGZ en het Zorginstituut zijn betrokken. Elk half jaar stuur ik uw Kamer namens deze partijen een voortgangsrapportage waarin de voortgang en de resultaten van het hele programma staat beschreven. Daarnaast is, zoals eerder gemeld en besproken in de Kamer, de doorzettingsmacht van het Zorginstituut Nederland ingezet om tot een kwaliteitskader te komen.
Wie hebben nu eigenlijk die indicatoren voor kwaliteit van zorg bepaald? Zijn dit inderdaad Actiz en andere partijen? Zo ja, is dat dan niet een gevalletje «slager keurt het eigen vlees»?
Zoals eerder is geantwoord op vragen uit uw Kamer (10 oktober 2016, Kamerstuk 31 765, nr. 236) is door de genoemde partijen op bestuurlijk niveau afgesproken dat er, vooruitlopend op het nieuwe kwaliteitskader verpleeghuizen, begin 2017 informatie over de basisveiligheid openbaar gemaakt zal worden.
Brancheorganisaties (waaronder ActiZ), cliëntenorganisaties en de IGZ hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan de bestuurlijke afspraak en de veiligheidsindicatoren vastgesteld. Binnen dit proces heeft de IGZ nadrukkelijk de uitvoerende rol op zich genomen.
Dit proces is vergelijkbaar met de reguliere praktijk, omdat veldpartijen zelf verantwoordelijk zijn voor onder andere het definiëren van kwaliteitkaders en indicatoren. Pas als veldpartijen er onderling niet uitkomen, zet het Zorginstituut doorzettingsmacht in. Zoals in bovenstaande brief beschreven heeft het Zorginstituut doorzettingsmacht ingezet met betrekking tot het kwaliteitskader verpleeghuizen. Het Zorginstituut levert op 1 januari 2017 een eerste kwaliteitskader op. Hierin krijgen in ieder geval de leidraad personeel en de indicatoren voor basisveiligheid een plek.
Omdat de IGZ jaarlijks al indicatoren uitvraagt voor het uitvoeren van het risicogestuurd toezicht, heeft de IGZ zich bereid getoond om vooruitlopend op de implementatie van het kwaliteitskader eenmalig de zes extra indicatoren mee te nemen in haar uitvraag en de indicatoren openbaar te maken en door te leveren aan ZorgkaartNederland en KiesBeter.nl.
Was de IGZ dan één van de andere partijen? Zo nee, waarom niet? Moet de IGZ hier niet het voortouw in nemen als onafhankelijk toezichtsorgaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer gaat u nu een keer de regie nemen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bijlage 4 bij de Tweede voortgangsrapportage Wet DBA |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
|
In bijlage 4 van uw schrijven van 18 november 2016 geeft u een definitie van kwaadwillenden; klopt het dat de Belastingdienst wel gaat handhaven, naheffen en boetes uit kan delen bij kwaadwillenden?1
Ja, zoals in bijlage 4 bij mijn brief van 18 november 2016 is aangegeven, maakt de Belastingdienst bij de opschorting van de handhaving een uitzondering voor de zogenoemde kwaadwillenden. Er kunnen immers situaties ontstaan waarin partijen evident zo ver buiten het wettelijk kader treden dat de Belastingdienst dat niet mag laten lopen. Vanzelfsprekend gaat het daarbij dus niet om een zelfstandige professional bij wie er ruis is over de gezagsrelatie. Ik preciseer in dit verband graag mijn opmerkingen, die ik hierover heb gemaakt in de Eerste Kamer tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen naar aanleiding van de Miljoenennota 2017. Het gaat echt om uitzonderlijke gevallen waarin opdrachtgevers opereren in een context van opzet, fraude of zwendel. Daarbij kan worden gedacht aan situaties waarin sprake is van listigheid, valsheid of samenspanning en situaties die leiden tot ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting of waarin het risico aanwezig is van uitbuiting. In het debat in de Eerste Kamer heb ik geschat dat het naar de huidige inzichten gaat om ordegrootte 10 gevallen.
Hoeveel personeel was ingepland voor handhaving van de Wet DBA per 1 mei 2017, en met hoeveel personeel gaat de Belastingdienst de handhaving bij kwaadwillenden effectueren?
De handhaving van de Wet DBA is onderdeel van de controleaanpak van de Belastingdienst. De aanpak van kwaadwillenden wordt ingepast in de te plannen controleactiviteiten van 2017 en verder van de Belastingdienst. Hier zijn geen extra kosten aan verbonden.
Zijn aan deze nieuwe inzichten kosten verbonden bij de Belastingdienst, doordat bijvoorbeeld personeel is aangenomen wat vooralsnog niet aan het werk kan?
Zie antwoord vraag 2.
U geeft aan «Kwaadwillend is de opdrachtgever of opdrachtnemer die opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laat ontstaan of voortbestaan, omdat hij weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking (en daarmee een oneigenlijk financieel voordeel behaalt en/of het speelveld op een oneerlijke manier aantast)»; klopt het dat u hiermee doelt op organisaties en zzp'ers die weten of hadden kunnen weten dat ze te maken hebben met gezag, arbeid en loon?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat hiermee ongeveer alle organisaties alsnog als kwaadwillend kunnen worden aangemerkt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat bijlage 4 de inhoud en signaalwerking van uw brief in enige mate tegenspreekt?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft u in bijlage 4 niet gekozen voor een aantal concrete voorbeelden van evidente schijnconstructies?
Zie antwoord vraag 1.
In de media lijkt het nu zo te zijn dat iedereen frank en vrij verder kan gaan tot 2018; zou het waar kunnen zijn dat hierdoor organisaties en zzp'ers op het verkeerde been worden gezet, aangezien niet iedereen bijlage 4 gedegen heeft bestudeerd?
Zoals ook uit de antwoorden op de vorige vragen blijkt hoeven opdrachtgevers en opdrachtnemers ten minste tot 2018 niet te vrezen voor boetes en naheffingen.
Op 18 november 2016 is direct met het versturen van de tweede voortgangsrapportage DBA naar uw Kamer gestart met de communicatie hierover. Naast het persoonlijk informeren van de pers hebben die dag onderstaande acties plaatsgevonden.
De Belastingdienst heeft de informatie direct geplaatst op www.belastingdienst.nl/dba en op de corporatewebsite van de Belastingdienst https://belastingdienst-in-beeld.nl.
Ter attendering op deze informatie en de voortgangsrapportage zijn diverse nieuwsberichten gepubliceerd:
Daarnaast zijn er diverse twitterberichten verstuurd zowel vanuit het Ministerie van Financiën als vanuit de Belastingdienst.
Ook in de komende periode zullen alle communicatiemogelijkheden worden benut. Via een brief zal ik de belangenorganisaties en de brancheorganisaties en via hen ook zoveel mogelijk de opdrachtgevers benaderen. Ik zal ook de fiscaal intermediairs aanschrijven. De ZZp’ers hoop ik te bereiken via hun branche- en koepelorganisaties maar ik zal ook, in de hoop daarmee een groot deel van de ZZP’ers rechtstreeks te benaderen, de mensen benaderen aan wie voorheen een VAR was verstrekt. Uiteraard zal ik ook de mij ter beschikking staande andere communicatiemogelijkheden benutten. Zonder uitputtend te willen zijn, denk ik daarbij aan de site van de Belastingdienst, Webcare, BelastingTelefoon, Ondernemersplein.nl en de Kamer van Koophandel.
Bent u bereid bijlage 4 alsnog middels een persbericht breder onder de aandacht te brengen, zodat iedereen weloverwogen kan besluiten hoe nu verder te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid bijlage 4 zo aan te passen dat de suggestie van opschorting van handhaving van de wet geen wassen neus zal zijn?
Zie antwoord vraag 8.
De verkeers(on)veiligheid op de N36 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er ook na uw bezoek aan de rijksweg N36 vele ernstige ongelukken hebben plaatsgevonden op die weg? Hebben deze ongelukken nog geleid tot nadere inzichten over de verkeers(on)veiligheid van deze weg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de ongevallen die hebben plaatsgevonden op de N36. Deze ongevallen hebben geen nadere inzichten opgeleverd over de verkeersonveiligheid van de weg.
Heeft u er kennis van genomen dat plaatselijke en regionale bestuurders blijven aandringen op maatregelen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen. In het kader van het programma Meer Veilig zijn op de N36 maatregelen gerealiseerd en nog in uitvoering.
Kunt u een lijst geven van de dodelijke ongevallen die u bekend zijn van de afgelopen tien jaar op de N36?
In de periode 2006 – november 2016 vonden op de hoofdrijbaan op de N36 in totaal 16 dodelijke ongevallen plaats. Hierbij vielen 18 dodelijke slachtoffers.
Jaar
Aantal dodelijke ongevallen
Aantal dodelijke slachtoffers
2006
0
0
2007
1
1
2008
2
2
2009
1
1
2010
0
0
2011
1
1
2012
5
5
2013
1
1
2014
3
3
2015
1
1
2016
1
3
Hoeveel dodelijke slachtoffers zijn er op de N36 gevallen de afgelopen tien jaar?
In de afgelopen tien jaar is sprake van 18 dodelijke slachtoffers op de N36.
Hoeveel dodelijk slachtoffers zijn er per wegkilometer gevallen op de 36 kilometer lange N36 in de afgelopen tien jaar?
Op basis van de cijfers is dat 0,5 dodelijk slachtoffer per kilometer. Dit is voor het bepalen van de verkeersveiligheid geen gebruikelijke manier van vergelijken, onder andere omdat de intensiteit van het verkeer hierbij een relevante factor is.
Wat is het gemiddelde aantal dodelijke slachtoffers dat per kilometer N-weg valt?
Een vergelijking van de verkeersonveiligheid van verschillende wegen in Nederland geschiedt op basis van het risicocijfer. Dit cijfer wordt berekend over het totaal aantal ernstige slachtofferongevallen gemiddeld over een periode van 3 jaar per miljard voertuigkilometers. Voor de N36 als geheel is het risicocijfer 0,017in de periode 2012–2014. Voor een vergelijkbare weg als de N36 is het risicocijfer 0,013 in de periode 2012–2014.
Hoeveel procent hoger of lager was het aantal dodelijke slachtoffers op de N36 in vergelijking met andere N-wegen en in vergelijking met alle wegen in Nederland?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 wordt een vergelijking van de verkeersonveiligheid van wegen in Nederland gemaakt op basis van het risicocijfer. Deze wordt per type weg berekend om een goede vergelijking mogelijk te maken. Voor de N36 is het verschil met het gemiddelde van vergelijkbare wegen, 0,004. Dit cijfer verandert jaarlijks doordat het aantal ongevallen en de vervoersprestatie per jaar verschilt. Met de maatregelen die ik neem en zijn verwoord in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren.
Als de N36 net zo veilig was als de gemiddelde N-weg in Nederland, hoeveel slachtoffers zouden daar dan gevallen zijn in de afgelopen tien jaar?
Daar kan geen zinvolle uitspraak over worden gedaan. De verkeersveiligheid wordt berekend op basis van het risicocijfer zoals is toegelicht bij vraag 6.
Kunt u aangeven welke geplande werkzaamheden over de N36 wanneer uitgevoerd worden en hoeveel veiliger elk van deze maatregelen de weg zal maken?
Voor het pakket van Meer Veilig 2-maatregelen op de N36 gaat het om een reductie van 1,5 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. Deze maatregelen zijn inmiddels uitgevoerd. Voor de Meer Veilig 3-maatregelen (tranche 1 en 2 gezamenlijk) gaat het om een reductie van 6,1 ernstige slachtoffers voor het eerste jaar. De werkelijkheid kan hier echter om vele redenen van afwijken.
Maatregel
Periode
Status
Aanbrengen bermverharding
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Westerhaar
2009
Gerealiseerd
Verlengen invoegstroken Vriezenveen
2013
Gerealiseerd
Verlengen invoegstrook Beerzerveld
2013
Gerealiseerd
Reconstructie kruispunt en aanbrengen VRI kruispunt Beerzerweg
2015
Gerealiseerd
Aanbrengen rammelstroken
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Aadorp
2015
Gerealiseerd
Verlengen en reconstructie middengeleider Almelo-Noord
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Vriezenveen
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Verlengen uitvoegstroken Westerhaar
2016
Naar voren gehaald en gerealiseerd
Reconstructie aansluiting A35/N36
2017
Nog te realiseren
Reconstructie bocht spoortunnel Wierden-Almelo, incl. aanpassing middengeleider
2017/2018
Nog te realiseren
Aanbrengen middengeleider Hazepad en Smokkelpad en verlengen en reconstructie in- en uitvoegstroken
2017/2018
Nog te realiseren
Verlengen en reconstructie uitvoegstrook Beerzerveld
2017/2018
Nog te realiseren
Onderhoudswerkzaamheden zoals snoeiwerkzaamheden, schoonmaken en aanbrengen van nieuwe deklagen.
Continue
Continue
Groot Onderhoud km 6.320–9.280 en km
12.770–25.620, incl. aanpassen markering inhaalregime en aanbrengen zaagtandribbelmarkering
2018
Nog te realiseren
Uitvoeren gedragsonderzoek samen met ROV Oost-Nederland
2017–2018
Opstartfase
Zullen de geplande werkzaamheden op de N36 leiden tot een weg die net zo veilig is als een gemiddelde N-weg?
Bovengenoemde maatregelen hebben tot doel de verkeersveiligheid op de N36 te verbeteren en zijn gericht op de meest onveilige locaties, zoals aansluitingen met in- en uitvoegend verkeer en kruispunten. Onveilig weggedrag wordt ook gezien als een mogelijke oorzaak van de verkeersonveiligheid. Rijkswaterstaat heeft daarom met de regionale partners een aanpak in voorbereiding ten behoeve van gedragsbeïnvloeding op de N36.
Bent u bereid een plan te maken dat als doelstelling heeft om de N36 net zo veilig te maken als de gemiddelde N-weg en dat aan de Kamer te doen toekomen?
Met de maatregelen zoals genoemd in het antwoord op vraag 9 beoog ik de veiligheid van de N36 structureel te verbeteren en zo op een vergelijkbaar niveau te krijgen als andere N-wegen. Daarnaast houd ik de veiligheid van de N36 en alle andere Rijkswegen constant in de gaten en neem ik waar nodig maatregelen om de veiligheid te verbeteren.
Kunt u deze vragen een voor een vóór het notaoverleg over het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) voorzien op 28 november 2016 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Gendia medische gegevens misbruikt bij de NIPT |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bedrijf achter NIPT-test misbruikt medische gegevens»?1
Ja, ik ken het bericht.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat vrouwen na het uitvoeren van de NIPT bij Gendia een aanbod krijgen voor vervolgonderzoek? Krijgen zij dit aanbod direct na de NIPT, of veel later? Om wat voor vervolgonderzoek gaat het? Gebeurt dit bij alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT uitvoeren?
Mij is niet bekend hoe vaak vrouwen dit aanbod van Gendia krijgen, of alle Nederlandse vrouwen die bij Gendia de NIPT laten uitvoeren dit aanbod krijgen en binnen welke termijn dit gebeurt. Volgens de website van Gendia gaat het om «nieuwe genetische onderzoeken».
Klopt het dat geen van deze vrouwen expliciet toestemming is gevraagd voor het uitvoeren van dit onderzoek, en dat zij dus ook geen toestemming hebben gegeven? Klopt het dat vrouwen op verzoek medische gegevens hebben verstrekt die niet allemaal relevant zijn voor het uitvoeren van de NIPT, met het oog op het vaststellen van chromosomale afwijkingen bij de foetus?
Zoals blijkt uit het formulier van Gendia (zie in de bijlage het formulier van mei 2015)2, is vrouwen niet expliciet om toestemming gevraagd. Op het formulier is ook te zien welke (medische) gegevens er van de vrouwen zijn gevraagd.
Klopt het dat hier sprake is van «koppelverkoop» en schending van de privacy; zaken die niet zijn toegestaan op basis van Europese en nationale regels en wetgeving? Wat gaat u doen om hier tegen op te treden?
Van koppelverkoop is sprake als de verkoop van een bepaald product of dienst afhankelijk wordt gesteld van de koop van een ander product of dienst. Waar het hier om gaat is of de vrouwen van tevoren zijn ingelicht en uitdrukkelijke toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun medische gegevens voor andere doeleinden dan de NIPT test.
In Nederland is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing op de verwerking van (medische) persoonsgegevens. De Wbp is van toepassing als de verantwoordelijke van de gegevensverwerking een vestiging in Nederland heeft.
De privacywetgeving van de lidstaten van de EU is de uitwerking van de Europese Privacyrichtlijn 1995 die op dit moment geldt. Vanaf 25 mei 2018 zal de nieuwe Europese Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing zijn. Deze verordening is dan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten.
De nu nog geldende Privacyrichtlijn bevat belangrijke beginselen over de verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding. Persoonsgegevens mogen alleen voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardige doeleinden worden verwerkt en mogen vervolgens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Daarnaast mogen persoonsgegevens alleen worden verwerkt voor zover zij – gelet op de doeleinden waarvoor zijn verzameld – toereikend, terzake dienend en niet bovenmatig zijn. Deze beginselen zijn in de Nederlandse Wbp neergelegd.3 Verder gelden op grond van de Privacyrichtlijn en de Wbp voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens (zoals medische gegevens) extra zware eisen.
Uit de Privacyrichtlijn en de Wbp volgt dat alleen die medische gegevens van de zwangere in de vragenlijst mogen worden verzameld die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een juiste uitslag op de test en dat zij alleen daarvoor gebruikt mogen worden. Voor het gebruik van de medische gegevens voor een ander doel is uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene nodig. Deze toestemming moet een vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting zijn. Deelnemers aan de test moeten gewezen worden op vragen die met een ander doel gesteld worden en moeten dus uitdrukkelijke toestemming geven voor gebruik voor dat andere doel. Zonder deze toestemming mogen de gegevens niet voor een ander doel gebruikt worden.
Bedrijven en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht. Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia.
Deelt u de mening dat vrouwen op deze manier, soms veel later nog, nodeloos ongerust worden gemaakt, en worden verleid tot onderzoeken die zij anders waarschijnlijk niet zouden ondergaan? Vindt u de handelwijze van Gendia ook buitengewoon onzorgvuldig, en indruisen tegen het medische beroepsgeheim?
Deze mening deel ik.
Het niet naleven van de privacyregels en oneigenlijk gebruik van gevoelige gegevens als medische gegevens acht ik onwenselijk. Er is sprake van schending van het medische beroepsgeheim indien een in Nederland gevestigde zorgaanbieder het afgenomen bloed en andere gegevens van betrokkene aan Gendia verstrekt zonder toestemming van betrokkene. De toestemming van de betrokkene kan alleen achterwege blijven indien op basis van de contractuele verhoudingen sprake is van één overeenkomst waarbij Gendia niet als derde in de zin van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) geldt.
Wat vindt u ervan dat twee Nederlandse ziekenhuizen (het OLVG in Amsterdam en het Westfries Gasthuis in Hoorn) hebben aangekondigd de samenwerking met Gendia te beëindigen? Zouden andere ziekenhuizen en verloskundigenpraktijken dat niet ook moeten doen? Is het niet zo dat het aanbieden van de NIPT buiten de TRIDENT-studie/UMC’s (Universitaire Medische Centra) nog helemaal niet is toegestaan?
De keuze om de samenwerking te beëindigen is aan ziekenhuizen zelf.
De NIPT als eerste test is in Nederland vanaf 1 april 2017 beschikbaar met alle kwaliteitswaarborgen (bijvoorbeeld wat betreft counseling, informatievoorziening aan de zwangeren en uitvoering van de NIPT) die hiervoor in Nederland gelden. De NIPT wordt tot die tijd alleen als vervolgtest, na een verhoogde kans uit de combinatietest, uitgevoerd in de laboratoria van de universitaire medische centra die hiervoor een vergunning hebben op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Om NIPT nu al als eerste test te kunnen krijgen, nemen vrouwen op eigen initiatief de zogenaamde België-route. Zij gaan fysiek naar Gendia of laten bij een Nederlands ziekenhuis bloed afnemen om dat via Gendia te laten testen. Op deze België-route is de WBO niet van toepassing. Iedereen die zich laat behandelen of testen in het buitenland valt onder de wetgeving en het toezicht van het betrokken land. Vrouwen moeten echter op grond van de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (Wgbo) – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – wel gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat vrouwen die reeds bloed hebben afgestaan, alsnog geconfronteerd worden met vervolgonderzoek? Wat gaat u doen om te voorkomen dat in de toekomst vrouwen direct door Gendia, of indirect via Nederlandse zorgprofessionals, gevraagd worden naar medische gegevens die niet relevant zijn voor het NIPT-onderzoek?
De Autoriteit Persoonsgegevens is in Nederland belast met toezicht op de naleving van de privacywetgeving. In België is er een vergelijkbare autoriteit die toezicht houdt, de Privacycommissie. Zij zijn van deze casus op de hoogte gebracht.
Desgevraagd geeft de Belgische Privacycommissie aan dat zij, in overleg met de Autoriteit Persoonsgegevens, actie onderneemt op de eventuele privacyschending door Gendia. Daarnaast moeten vrouwen op grond van de Wgbo – door de zorgverleners in Nederland die bloed afnemen en dit voor de vrouwen opsturen naar België – gewezen worden op het feit dat zij door het gebruik van de België-route niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving vallen voor het uitvoeren van de NIPT voor wat betreft het afgenomen bloed.
De komst van een Tesla-fabriek naar Nederland |
|
Jan Vos (PvdA), Duco Hoogland (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat Tesla voornemens is volgend jaar een Gigafactory in Europa te bouwen voor de productie van elektrische auto's en batterijen en op zoek is naar een geschikte locatie?1
Ja.
Deelt u de mening dat de komst van zo'n fabriek voor Nederland enorme kansen biedt om onze positie op het gebied van schone en slimme mobiliteit uit te bouwen en zo de duurzame maakindustrie in ons land te versterken?
Ja, de komst van een dergelijke fabriek kan een waardevolle bijdrage leveren aan de verdere uitbouw van de Nederlandse positie op het gebied van elektrisch vervoer en de versterking van onze duurzame maakindustrie.
Deelt u de mening dat Nederland met de hoofdvestiging van Tesla in Tilburg en het grote automotive cluster in Brabant deze kans niet mag laten lopen?
Ja, deze fabriek kan een versterking betekenen van de automotive-sector in Noord-Brabant en andere regio’s in Nederland.
Met hoeveel extra investeringen in de Nederlandse duurzame maakindustrie en hoeveel extra banen zou de komst van een gigafabriek gepaard kunnen gaan?
Ik kan op dit moment geen inschatting maken van de omvang van de eventuele investeringen en de extra banen die deze fabriek met zich mee zouden brengen.
Kunt u toezeggen dat u alles op alles zal zetten om meer banen voor een schone toekomst te realiseren en dus om deze kans te grijpen en de productiefabriek van Tesla naar Nederland te halen?
Ik hecht veel waarde aan een goed, modern industriebeleid voor alle ondernemers. Dit beleid bestaat onder andere uit fiscale faciliteiten voor innovatie, waaronder de WBSO, maatregelen voor toegankelijke financiering (zoals de BMKB en GO) en regeldrukvermindering.
In de brief aan uw Kamer van 7 oktober jongstleden heb ik het vestigingsklimaat met betrekking tot elektrisch vervoer beschreven2. De korte afstanden en dichtbevolkte Randstad maken Nederland bijzonder geschikt voor elektrisch rijden. De Nederlandse automotive-sector is in Zuidoost-Nederland geclusterd. De combinatie en verbinding met het Brainportcluster maakt dat die regio goed gesitueerd is om de ontwikkeling naar slim schoon vervoer – smart e-mobility – in Nederland te realiseren. Dat Nederland interessant is als vestigingslocatie voor bedrijven in deze sector, toont de vestiging van de tweede fabriek van Tesla in Tilburg voor de afbouw van zijn elektrische auto’s voor de Europese markt.
Het kabinet zal zich zeker inspannen om de productiefabriek naar Nederland te halen. Tesla zal echter uiteindelijk zelf de beslissing nemen om deze al dan niet in Nederland te vestigen.
Het bericht dat zorgverzekeraar CZ prostaatkankerzorg wil concentreren in Rotterdam en Nijmegen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraar CZ de behandeling van prostaatkanker wil concentreren in twee centra, te weten het Maasstad Ziekenhuis in Rotterdam en het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis in Nijmegen?1
Specialisatie en concentratie kan een goede zaak zijn, wanneer dit de kwaliteit van zorg ten goede komt. Van sommige complexe ingrepen, zoals de radicale prostatectomieën, is bekend dat een hoger volume leidt tot meer expertise en dus betere uitkomsten.
Voor welke andere aandoeningen is CZ van plan de behandelingen te concentreren, en waar? Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen?
Zorgverzekeraar heeft mij laten weten dat zij momenteel binnen de MSZ selectief inkoopt voor borstkankerzorg, bariatrie, infectiechirurgie bij orthopedische revisieoperaties en schisis. Het is nog niet bekend of er op termijn ook andere vormen van zorg meer selectief zullen worden ingekocht door CZ en of dit leidt tot concentratie van specifieke aandoeningen. Het zorginkoopbeleid 2018 zal uiterlijk 1 april 2017 door zorgverzekeraars, en dus ook door CZ, bekend gemaakt worden.
Weet u of er nog meer verzekeraars zijn die plannen hebben bepaalde behandelingen te concentreren? Zo nee, bent u bereid dit na te gaan? Zo ja, welke zorgverzekeraars, behandelingen en locaties zijn dit?
Zorgverzekeraars maken hun eigen beleid. Het inkoopbeleid voor 2017 is op 1 april 2016 bekend gemaakt. Er zijn zorgverzekeraars die bewust kiezen om bepaalde zorg op bepaalde plekken in te kopen. Ik houd niet exact bij welke zorgverzekeraar wel en welke niet overgaan tot concentratie.
Is de uitspraak van de bestuursvoorzitter van CZ afgestemd met andere verzekeraars, of met bijvoorbeeld het Zorginstituut Nederland? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, iedere zorgverzekeraar heeft een zorgplicht jegens de eigen verzekerden. Inkoopafspraken mogen zelfs niet onderling afgestemd worden.
Wat is het oordeel van de Nederlandse Internisten Vereniging en de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde inzake de wenselijkheid van concentratie van de behandeling van prostaatkanker?
Het is mij niet bekend wat de twee genoemde verenigingen van deze betreffende concentratie vinden.
Vindt u het wenselijk dat iedere verzekeraar voor zich locaties gaat aanwijzen voor de concentratie van bepaalde behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgverzekeraars kunnen geen locaties aanwijzen. Wel hebben zij de vrijheid tot het inkopen van zorg op een specifieke locatie, mits zij daarbij voldoen aan hun zorgplicht op grond van de Zorgverzekeringswet en er sprake is van «goede zorg» zoals bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Wetenschappelijke beroepsverenigingen stellen minimum kwaliteits- en volumenormen op, zoals de Soncos-normen voor complexe kankerbehandelingen. Zorgverzekeraars inventariseren of ziekenhuizen voldoen aan de normen en contracteren geen ziekenhuizen die niet voldoen aan de normen. Op die wijze werken zorgverzekeraars, ziekenhuizen en wetenschappelijke beroepsverenigingen samen aan de concentratie van complexe behandelingen, zodat patiënten verzekerd zijn van de beste zorg.
Recent heeft Zorgverzekeraars Nederland (ZN) bekend gemaakt dat een inventarisatie een concentratie van ziekenhuiszorg laat zien bij 12 van de 21 onderzochte hoog-complexe kankerbehandelingen. Het gaat hierbij onder andere om prostaatcarcinoom. De grootste concentratie is te zien in blaascarcinoom, maagcarcinoom en testiscarcinoom. In totaal gaan volgens de inventarisatie van ZN 31 ziekenhuizen bepaalde hoogcomplexe kankerbehandelingen afstoten omdat zij niet voldoen aan de minimum volumenormen. 2
Kent u het door CZ genoemde voorbeeld van de Martini-Klinik in Hamburg waar specialisatie geleid zou hebben tot minder complicaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De Martini-Klinik in Hamburg staat internationaal bekend als een expertisecentrum op het gebied van behandeling van prostaatkanker. Uit informatie van de Martini-Klinik blijkt dat zij jaarlijks ruim 2000 prostaatverwijderingen uitvoert. Iedere daar werkzame chirurg voert er tussen de 200 en 300 uit per jaar. De uitkomsten van de Klinik zijn, in vergelijking met het Duitse gemiddelde, indrukwekkend. Ter illustratie: na alle prostaatoperaties in Duitsland is 56,7% van de patiënten na een jaar volledig continent, bij patiënten van de Martini-Klinik is dit percentage 93,5%. En na alle prostaatoperaties in Duitsland heeft 75,5% van de mannen na 1 jaar zware impotentieproblemen, bij de Martini-Klinik is dit 34,7%.
Zijn er ook voor Nederlandse ziekenhuizen gegevens beschikbaar om de kwaliteit van prostaatkankerzorg te kunnen vergelijken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Via de website van de Nederlandse Federatie van Kankerpatiënten (NFK) en kiesbeter.nl kunnen patiënten een patiëntenwijzer prostaatkanker vinden. Deze patiëntenwijzer biedt onder meer informatie over de behandeling en over de voorwaarden die vanuit patiëntenperspectief aan de behandeling en aan de instelling worden gesteld. Patiënten kunnen per ziekenhuis bekijken of het ziekenhuis aan de voorwaarden voldoet.
Het Integraal Kankercentrum Nederland heeft in 2014 als onderdeel van het KWF signaleringsrapport verkenning uitgevoerd naar van de verdeling en variatie van de prostaatkankerzorg tussen verschillende type ziekenhuizen in Nederland3.
Is er een wetenschappelijke onderbouwing voor de aanname dat de concentratie van behandelingen leidt tot betere zorg? Kunt u de Kamer deze onderbouwing doen toekomen?
Ja. Voor een aantal chirurgische ingrepen is het verband tussen volume en kwaliteit aangetoond. De sterkte van de relatie verschilt per type ingreep. De literatuur hieromtrent is omvangrijk. Een voorbeeld van een artikel dat ingaat op de verschillende aspecten is: Centralisatie van hoogcomplexe chirurgie – Van ziekenhuisvolume naar structuur- en procesverbetering (Dirk J. Gouma, Han J.S. Laméris, Erik A.J. Rauws en Olivier R.C. Busch. Ned Tijdschr Geneeskd. 2012;156:A4887).
Is er op dit moment voldoende inzicht in de kwaliteit van medisch specialistische behandelingen, zodat indien tot concentratie wordt overgegaan, er iets zinnigs te zeggen valt over de gevolgen daarvan voor de kwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op basis van actuele wetenschappelijke inzichten over kwaliteit worden de richtlijnen en volumenormen opgesteld door de wetenschappelijke beroepsverenigingen. Zij kunnen de uitkomsten van zorg over de jaren heen volgen en bepalen of deze inzichten juist zijn en zo nodig bijgesteld moeten worden, zoals al eerder gedaan is bij pancreaskanker4 5. Deze partijen hebben hun eigen rol en verantwoordelijkheid bij de concentratie van behandelingen.
Hoe oordeelt u over het feit dat CZ wederom eigen normen stelt, terwijl juist de alleingang met borstkankerzorg heeft geleid tot het instellen van het Kwaliteitsinstituut, om te voorkomen dat alle zorgverzekeraars hun eigen normen van kwaliteit stellen?
Zorgverzekeraars hebben zich gecommitteerd om de richtlijnen die tripartiet worden gesteund en ingeschreven bij het Zorginstituut, te volgen. De richtlijn Prostaatcarcinoom is opgenomen in het Register.
Bent u bereid CZ aan te spreken op de ongeoorloofde inmenging in de concentratie van zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daartoe geen aanleiding.
Is het niet juist het Zorginstituut dat een eventuele concentratie van bepaalde behandelingen zou moeten coördineren?
Het Zorginstituut heeft op dit moment geen taak, en dus ook geen bevoegdheden, om een dergelijke concentratie te coördineren.
Matchfixing |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sloveense matchfixer liep tegen de lamp op Schiphol»?1
Ja.
Is de veroordeling van de genoemde matchfixer in Slovenië onherroepelijk? Zo ja, bevatte deze zaak aspecten die duiden op matchfixing in Nederland en welke zijn dat?
Tijdens een controle op Schiphol van een persoon met de Sloveense nationaliteit bleek deze 75.000 euro aan contant geld bij zich te hebben. Onderzoek naar de herkomst van dit geld, onder andere in de telefoon van deze persoon, leidde tot de informatie dat hij zich mogelijk bezig hield met matchfixing. Onder leiding van het Openbaar Ministerie heeft de FIOD deze informatie onderzocht op mogelijke signalen van matchfixing in Nederland. Uit dit onderzoek is van dergelijke signalen niet gebleken. Wel heeft de informatie meer inzicht gegeven in de wijze waarop matchfixing kan zijn georganiseerd. Ik kan hierover geen nadere mededelingen doen, omdat deze informatie nog onderwerp is van verder onderzoek.
Daarnaast is de FIOD-informatie met Europol en Interpol gedeeld en zijn via die weg onder meer de Sloveense autoriteiten van de verkregen informatie in kennis gesteld. Mede op grond van deze informatie is de betrokkene in Slovenië onherroepelijk veroordeeld voor matchfixing.
De verdachte is in Nederland vervolgd en op 1 december jl. door de rechtbank veroordeeld terzake het witwassen van het op Schiphol bij hem aangetroffen geld.
Wordt de genoemde Sloveense matchfixer in Nederland verdacht van matchfixing? Zo ja, om welke verdenking gaat het concreet? Wordt hij er bijvoorbeeld van verdacht dat het geld bij hem op Schiphol is aangetroffen afkomstig is uit matchfixing in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Levert de Sloveense zaak nieuwe inzichten op ten aanzien van de praktijk van matchfixing? Zo ja, welke en kunnen die van belang zijn voor de aanpak van matchfixing?
Zie antwoord vraag 2.
De duizenden kinderen die als kindsoldaten worden gebruikt in de Centraal Afrikaanse Republiek |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel van One World waarin wordt gesteld dat er nog altijd tussen de 6.000 en 10.000 kindsoldaten in de Centraal Afrikaanse Republiek (hierna, CAR) zijn, die worden misbruikt en worden ingezet als seksslaven door de twee rivaliserende groepen Ex-Seleka en Anti-Balaka? Zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Het kabinet is bekend met het artikel van One World en betreurt het zeer dat er nog steeds kinderen in de Centraal Afrikaanse republiek (CAR) worden gerekruteerd en ingezet als strijders in gewapende conflicten. Het kabinet is bezorgd over de situatie van kindsoldaten en heeft grote waardering voor organisaties die zich inzetten voor de demobilisatie en re-integratie van deze kinderen.
Kunt u de door Unicef in het artikel aangehaalde schattingen van het aantal kindsoldaten bevestigen? Hoeveel kinderen zijn er volgens u inmiddels vrijgelaten en hoeveel zitten er nog in de jungle?
Het is onduidelijk hoeveel kindsoldaten er momenteel in de CAR zijn. In 2014 schatte UNICEF dat er 6.000 tot 10.000 kindsoldaten waren in CAR. Op dat moment waren er twee belangrijke milities, de Ex-Seleka en Anti-Balaka. Sinds 2014 zijn UNICEF en haar partnerorganisaties er in geslaagd 9.193 kinderen vrij te krijgen (2.430 meisjes en 6.763 jongens). Op dit moment is het beeld ondoorzichtiger geworden door de opkomst van diverse andere gewapende groepen. In oktober jl. schatte de regering van de CAR het aantal kindsoldaten op 13.000, ondanks de vrijlating van meer dan 9.000 van hen sinds 2014. Ook UNICEF meent dat er momenteel nog duizenden kindsoldaten in de CAR zijn.
Hoe kijkt u aan tegen het afgelopen jaar bereikte akkoord tussen de regering en de gewapende groepen? Kunt u toelichten welke rol Nederland, al dan niet in samenwerking met andere lidstaten en/of donoren, heeft gespeeld bij het bereiken van dit akkoord?
Het kabinet is verheugd over het akkoord dat op 5 mei 2015 is gesloten tussen de regering en tien gewapende groepen en hoopt op snelle en volledige implementatie van het akkoord. Het akkoord heeft drie hoofdpunten:
Nederland is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het akkoord.
Het akkoord kwam tot stand door de inzet van MINUSCA en UNICEF in het kader van hun DDR-programma (Disarmament, Demobilisation and Reintegration) en is in overeenstemming met Veiligheidsraadresolutie 1612(2005) over de bescherming van kinderen in gewapende conflicten.
Wat heeft Nederland tot nu toe gedaan om de vrijgekomen kindsoldaten te bereiken en te voorzien van onderwijs, psychische hulp en een waardige toekomst?
Via de Dutch Relief Alliance financiert Nederland behalve noodhulp ook ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten in de CAR die bijdragen aan het voorkomen van rekrutering van kinderen door gewapende groepen en aan de opvang en re-integratie van voormalige kindsoldaten. Daarnaast draagt Nederland via de algemene vrijwillige bijdrage aan UNICEF bij aan programma’s voor opvang, begeleiding, medische en geestelijke zorg en re-integratie van voormalige kindsoldaten.
Welke mogelijkheden ziet u voor de internationale gemeenschap om de overige kindsoldaten vrij te krijgen? Welke rol kan Nederland daarbij spelen?
De internationale gemeenschap moet actief blijven lobbyen voor uitvoering van het akkoord en voor de aanpak van straffeloosheid. UNICEF zet zich in voor de uitvoering van het akkoord in de CAR en Nederland bij de VN en de EU. Daarnaast steunt Nederland de aanpak van straffeloosheid via een bijdrage aan het VN Multi Partner Trustfund (VN MPTF) voor de CAR, onder andere gericht op de oprichting van een speciaal strafhof.
Kunt u toelichten hoe het geven van humanitaire hulp aan de CAR via het «Bekou Fund» en «Trust Fund» functioneert? Op welke wijze hebben deze fondsen bijgedragen aan het verbeteren van de levens van de ex-kindsoldaten? Kunt u daarbij ingaan op de verschillen tussen de fondsen, en waar ze elkaar mogelijk versterken of juist tekortschieten?
Het EU Bekou Fund richt zich primair op versterking van weerbaarheid, basisdienstverlening, voedselzekerheid en economische activiteiten. Het Bekou Fund werkt hoofdzakelijk met internationale ngo’s, die samenwerken met nationale ngo's en richt zich ook op versterking van de overheid.
De twee fondsen zijn complementair en richten zich op verschillende terreinen. Hoewel deze twee fondsen zich niet primair richten op humanitaire hulp, heeft een deel van de programma's tot nog toe, onder druk van de enorme noden in het land, wel een noodhulp karakter.
De programma’s van beide fondsen hebben onder andere bijgedragen aan technische training, werk en gezondheidszorg voor jongeren. Deze programma’s richten zich echter niet specifiek op voormalige kindsoldaten.
Kunt u toelichten of er momenteel voldoende middelen voor handen zijn voor opvang en psychische alswel medische zorg? Bent u bereid middelen vrij te maken voor extra steun aan de vrijgekomen kindsoldaten zodat zij een eerlijke kans krijgen op een waardige toekomst?
De kosten voor demobilisatie en re-integratie, inclusief psychische en medische zorg, van voormalige kindsoldaten wordt geschat op 56,8 miljoen USD. Voor de komende drie jaar is jaarlijks 18,9 miljoen USD begroot voor de opvang van kindsoldaten binnen het Nationaal Plan voor Herstel en Stabiliteit van de Centraal Afrikaanse Republiek. De totale kosten voor het Nationaal Plan worden geschat op 3,2 miljard USD. Tijdens de donorconferentie voor de CAR in november jl. is 2,2 miljard USD toegezegd. Dit is genoeg om de eerste drie jaar van het Nationaal Plan te implementeren.
In 2016 heeft Nederland een bijdrage van 14 miljoen euro geleverd via het EU Bekou Fund, het VN Multi Party Trust Fund, de Dutch Relief Alliance, het Common Humanitarian Fund en het ICRC. Het kabinet voorziet momenteel geen extra bijdrage.
Risicovolle beleggingen en buitenlandse activiteiten door waterschappen |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Waterschap risicovol bezig in buitenland»?1
Ja.
Betreffen de buitenlandse activiteiten van waterschappen commerciële activiteiten die deels mede direct of indirect uit inkomsten uit zuiveringsheffing, ingezetenenomslag, waterschapsbelasting of andere publieke middelen gefinancierd worden? Zo ja, hoe oordeelt u daarover?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) ondernemen waterschappen geen commerciële activiteiten in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor buitenlandse activiteiten, overwegend door inzet van menskracht. De waterschappen besteden 0,25% van hun personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Bij motie heeft uw Kamer mij opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.3
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise.4
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Hoe groot is het gemeenschappelijke fonds van de Waterschappen (NWB-fonds) van waaruit de waterschappen buitenlandse projecten financieren? Hoe wordt dit fonds gevoed?
Het Fonds is in 2006 opgericht door de NWB Bank. Het vermogen van het NWB Fonds is gevormd in de jaren 2006–2010 door jaarlijkse bijdragen van de NWB Bank oplopend tot een totaalbedrag van circa € 20 miljoen. Volgens het treasury-reglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Alleen de rente (circa € 8 ton per jaar) mag gebruikt worden voor internationale samenwerkingsactiviteiten.
De aandeelhoudersvergadering van de NWB Bank (81% waterschappen, 17% de Staat, 2% provincies) heeft de bijdragen aan het NWB Fonds 2006–2010 goedgekeurd.
Zijn er inderdaad vanuit het NWB-fonds coco-leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan? Wat is uw oordeel hierover? Deelt u de mening van de in het bericht aangehaalde hoogleraar internationale economie dat de coco-lening in strijd is met de reglementen van het fonds? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, er zijn geen leningen voor buitenlandse investeringen aangegaan. Het NWB Fonds doet geen investeringen in het buitenland.
De stichting van het NWB Fonds is zelf verantwoordelijk voor haar beleggingen. Het geld van de stichting wordt volgens het treasuryreglement geïnvesteerd in laag risico beleggingen. Vanwege het lage rendement is begin dit jaar gekozen voor het verstrekken van een «AT1-lening (additioneel tier 1 lening)» aan de NWB Bank door het NWB Fonds. Een AT1-lening is geen coco-lening als bedoeld in het artikel, maar is een andere vorm van hybride kapitaal. De NWB Bank heeft met haar AAA/Aaa ratings een zeer hoge kredietwaardigheid. Het bestuur van het NWB Fonds heeft vastgesteld dat nagenoeg iedere andere belegging een minder gunstige verhouding heeft tussen rendement en risico.
Kortom, de AT1-lening is niet in strijd met de statuten noch het treasuryreglement.
Komen waterschappen, waar het buitenlandse activiteiten met relatief hoge risico’s en een ontwikkelingsbelang betreft, in aanmerking voor exportkredietverzekeringen van bijvoorbeeld Atradius Dutch State Business (DSB)? Zo ja, acht u dit wenselijk?
Nee, dit is niet mogelijk. Volgens de Kaderwet Financiële Verstrekkingen kunnen exportkredietverzekeringen worden verschaft aan ondernemers. Overheidsorganisaties kunnen hier dus geen gebruik van maken en dat zou ook niet wenselijk zijn.
Indien de waterschappen al dan niet volledig zelfvoorzienend zijn in het financieren van buitenlandse activiteiten, hoe ziet u toe op de naleving van de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor verantwoord ondernemen?
Bij investeringen door Nederlandse bedrijven hanteert de overheid een actief Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) -beleid, bijvoorbeeld via informering. Bij dergelijke investeringen door private partijen zijn waterschappen echter niet betrokken.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde wetenschapper van de Universiteit Groningen dat het NWB-fonds een boekhoudkundige manier is om de discussie of waterschappen wel in het buitenland moeten investeren te omzeilen? Zo ja, waarom en hoe oordeelt u daarover? Zo nee, waarom niet?
Waterschappen investeren niet in het buitenland, zie ook vraag 4.
Ik ben van oordeel dat er sprake is van een solide en transparante vorm van financiering van projecten in het buitenland (zie ook antwoord op vraag 4), die op deze wijze noch het vermogen van waterschappen aantast noch ten koste gaat van de eigen taken.
Overigens legt het (bestuur van het) NWB Fonds jaarlijks openbare verantwoording af via een Jaarverslag met Jaarrekening en accountantsverklaring. Deze stukken worden aan alle waterschapsbesturen toegezonden en aan de NWB Bank. Verder worden ze gepubliceerd op de website www.nwbfonds.nl.
Aan welke wet- of regelgeving moet de financiering van buitenlandse projecten door waterschappen voldoen? Voldoet de financiering van de buitenlandse projecten van waterschappen aan die wettelijke regels? Zo ja, waarom en hoe verhoudt zich dat tot de mening van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) dat coco’s ondoorzichtig zijn en volgens anderen riskant zijn? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Via de bijdragen van het Fonds zetten waterschappen wel menskracht in voor internationale projecten. Hier zitten voor de waterschappen geen financiële risico’s aan vast (zie ook vraag 9).
Bestaat er een kans dat de publieke taken van waterschappen in gevaar komen door tegenvallende financiële resultaten uit buitenlandse activiteiten? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat doet u om die kans te verkleinen? Zo nee, waarom niet en bij wie liggen de risico’s dan wel?
Nee, die kans bestaat niet. Volgens het treasuryreglement van het NWB Fonds moet het vermogen – zoals bij elk vermogensfonds – in stand blijven. Dit betekent dat het vermogen niet in projecten gestoken kan worden, maar alleen de rente-inkomsten mogen worden aangewend. En zo wordt er ook gehandeld.
Indien tegenvallende resultaten een gevaar vormen voor de uitvoering van taken door de waterschappen, hoe verhoudt zich dat dan tot de uitspraak van de Unie van Waterschappen dat de Unie de belastingbetaler niet wil en kan laten opdraaien voor buitenlandse projecten?
Zie antwoord vraag 9.
Was u, ook voorafgaand aan de hierboven aangehaalde onderzoeksresultaten van Trouw, op de hoogte van gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom de Colombiaanse stad Cali als gevolg van activiteiten met Nederlandse betrokkenheid? Zo ja, wat was uw reactie hierop? Zo nee, gaat u in gesprek met zowel het betrokken waterschap als de Colombiaanse (lokale) overheid en de vermeende slachtoffers?
De berichten over gewelddadige en gedwongen verhuizingen rondom Cali zijn verontrustend. De Nederlandse ambassadeur sprak op 31 oktober jl. met de burgemeester van Cali om zijn zorgen over te brengen. De burgemeester onderstreepte dat er een uitgebreid plan is voor de evacuatie, waarbij er voor vervangende woonruimte wordt gezorgd en de geëvacueerde mensen compensatie krijgen. De ambassade blijft in gesprek met de gemeente Cali en houdt de mensenrechtensituatie van de mensen op de dijk scherp in de gaten.
Het ontruimen van de dijk is nodig om dijkversterking te kunnen realiseren.
De dijkversterking moet het grote risico van overstroming van delen van de stad Cali sterk verminderen. Voor de omwonenden is de woon-en leefomgeving niet veilig. Uiteraard moeten aanpassingen aan de infrastructuur altijd gepaard gaan met een dialoog met de lokale bevolking en andere belanghebbenden. Het project in Cali is juist gericht op het betrekken van omwonenden.
De adviseurs van het project hebben geadviseerd om de bewoners van alle huizen, die versterking van de dijk belemmeren, te betrekken bij hun herhuisvesting.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat Nederlandse waterschappen «steeds vaker ingezet (worden) als vooruitgeschoven post voor de Hulp- en handelsagenda» en dat zij erop gericht zijn opdrachten binnen te slepen voor Nederlandse ingenieursbureaus in ontwikkelingslanden? Wat is het beleid rondom de deelname van waterschappen aan internationale handelsmissies?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Met name de aangenomen motie, waarin ik door uw Kamer ben opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland, mijn brief van 7 juni 2013 over de wettelijke kaders waarin dit plaats kan vinden en de brief van de regering d.d. 3 februari 2016 over de Internationale Waterambitie van de ministers van EZ en BHOS zijn in dit verband relevant.5
De relatie tussen The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, onderzoeksprogramma Celsus, IQ healthcare, Radboud umc en het ministerie van VWS |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waar in de «2016 Commonwealth Fund International Health Policy Survey of Adults» precies de conclusie wordt getrokken dat de Nederlandse zorg van topkwaliteit is?1 2
In het wetenschappelijke tijdschrift Health Affairs is op 17 November jongstleden een artikel verschenen met de resultaten van dit onderzoek. Dit onderzoek is toegankelijk op de site van het Commonwealthfund (CWF). De onderzoekers concluderen dat «Overall, the Netherlands performed at the top of the eleven-country range on most measures of access, engagement and coordination». Voor verdere informatie verwijs ik u graag naar dit artikel3.
Acht u de goede toegang tot de huisarts en de bereikbaarheid van de zorg een specifieke uitkomst van de marktwerking en concurrentie tussen de zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
De positie van de Nederlandse huisarts is al sinds 1918 goed ingebed in de zorg, dwars door alle stelselherzieningen heen. Dit geldt dus ook voor de stelselherziening van 2006. De toegankelijkheid van zorg is sindsdien wel verbeterd door het gelijktrekken van de toegang tot huisartsenzorg voor particulier verzekerden en ziekenfondspatiënten.
Kunt u aangeven wat de betrokkenheid van uw ministerie is bij het onderzoek van The Commonwealth Fund naar 11 verschillende zorgstelsels?3
VWS participeert net als tien andere landen sinds 2006 in het Amerikaanse Commonwealthfund, een grote private denktank met als doelstelling het bijdragen aan goede en toegankelijke zorg voor iedereen. Met een jaarlijkse survey wordt spiegelinformatie ontwikkeld om van elkaar te leren en te gebruiken voor beleidsontwikkeling. Door het langjarige karakter van deze samenwerking zijn inmiddels veel trends zichtbaar met zinnige beleidsinformatie. Voor Nederland analyseert IQ Healthcare de gegevens en schrijft hierover een rapport ten behoeve van het CWF.
De kosten van de jaarlijkse survey worden door alle participerende landen en het CWF gedragen. Ten behoeve van Nederland worden die in gelijke mate gedragen door het Commonwealthfund en VWS. De bijdrage van VWS bedraagt 30.000 euro. Daarnaast draagt IQ healthcare zelf een beperkt deel bij aan de kosten.
Op welke wijze is het Nederlandse onderdeel van het onderzoek van The Commonwealth Fund precies gefinancierd? Is hier sprake van (co)financiering door uw ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Is het Nederlandse gedeelte van dit onderzoek uitgevoerd door het onderzoeksprogramma «Celsus, academie voor betaalbare zorg», dat een initiatief is van het Ministerie van VWS in samenwerking met IQ healthcare (onderdeel van het Radboud umc)?
Nee, het onderzoek wordt al sinds 2006 uitgevoerd door (de voorloper van) IQ Healthcare. Dit is dus ruim voor de start van het Celsus programma.
Hoeveel draagt iedere partij jaarlijks bij aan Celsus? Heeft dit onderzoeksprogramma buiten uw ministerie en Radboud umc (via IQ healthcare) nog andere financiers? Zo ja, welke?
De bijdragen aan Celsus van het ministerie en IQ Healthcare per jaar (euro’s)
2013: VWS 362.693 IQ 86.007
2014: VWS 361.692 IQ 93.007
2015: VWS 534.371 IQ 137.410
2016: VWS 549.651 IQ 141.340 (begroting)
Daarnaast genereert Celsus in beperkte mate additionele omzet met derdenopdrachten. Dit betreft één opdracht van het Ministerie van SZW in 2015 en één van het Ministerie van Financiën in 2016.
Hoe is IQ healthcare gefinancierd? Is het Radboud umc de enige financier? Zo nee, welke partijen financieren IQ healthcare nog meer?
IQ Healthcare is één van de 50 afdelingen binnen het Radboudumc en onderdeel van het Radboud Insitute for Health Sciences. Ik heb geen zicht op financiering en boekhouding van IQ Healthcare.
Welke onderzoeken heeft Celsus precies uitgevoerd in de afgelopen tijd en wie waren de opdrachtgevers van deze onderzoeken? Vond er voor die onderzoeken nog aparte financiering plaats? Kunt u een overzicht verschaffen?
Alle opdrachten, opdrachtgevers, studies en publicaties kunt u vinden in het jaarverslag van Celsus en in de kwartaalberichten van Celsus5.
Acht u het Amerikaanse zorgstelsel – wat slecht toegankelijk is en bovendien het duurste ter wereld – een goed voorbeeld van hoe in Nederland de zorg zou moeten worden georganiseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Amerikaanse gezondheidszorg is gefragmenteerd: het bestaat uit meerdere subsystemen en er kan dan ook moeilijk worden gesproken over één zorgstelsel. De Amerikaanse zorg kent dan ook veel problemen: zorg is er duur en minder goed toegankelijk voor patiënten dan in Nederland. Tegelijk worden er -juist vanwege deze problemen- in de Verenigde Staten op veel plaatsen interessante experimenten, innovaties en hervormingen uitgevoerd, bijvoorbeeld op het gebied van kwaliteit, bekostiging en patiënt-georiënteerde organisatie van zorg. Op specifieke onderdelen bevat het Amerikaanse zorgstelsel dan ook leerzame lessen, net zoals dat overigens het geval is in andere landen.
Acht u het wenselijk dat topambtenaren en hooggeplaatste mensen uit de Nederlandse zorg een studiebeurs krijgen waarbij ze in een jaar tijd alle «ins en outs» van het Amerikaanse stelsel worden bijgebracht?
Klopt het dat de programmaleider van Celsus, professor Jeurissen – tevens adviseur van uw ministerie – wetenschappers, journalisten, beleidsmakers en beleidsanalisten, managers vanuit de zorg en verzekeringswereld selecteert voor studiebeurzen genaamd The Harkness Fellowship?4 5
Vindt u de doelstelling van The Harkness Fellowship dat stelt «An international program in health policy is designed to promote a high performing U.S. health care system through robust international exchange, research, and learnings» aan te bieden, passen bij de onafhankelijke positie die onderzoekers, beleidsmakers, journalisten behoren in te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke mensen heeft professor en uw topambtenaar Jeurissen voor het komende studiejaar van The Harkness Fellowship geselecteerd? Kunt u een overzicht geven?
Kunt u aangeven welke bemoeienis uw ministerie heeft met het uitgeven van deze studiebeurzen van 130.000 dollar (met mogelijk 60.000 dollar extra voor een meereizend gezin), gezien de aanwezigheid van meerdere ambtenaren van het ministerie op bijeenkomsten van de studieprogramma’s van The Harkness Fellowship van The Commonwealth Fund?
Op welke wijze is uw ministerie, al dan niet via zijn adviseur Jeurissen en Celsus/IQ healthcare, betrokken bij de selectie en het aandragen van mensen voor deze studiebeurzen?
Vindt u het wenselijk dat een particulier fonds, dat een studieprogramma van een jaar aanbiedt om het Amerikaanse zorgstelsel te promoten, zulke nauwe banden onderhoudt met het ministerie? Kunt uw antwoord toelichten?
Welke ambtenaren van uw ministerie hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke positie bekleden deze ambtenaren precies bij het ministerie of bij andere overheidsorganen?
Zijn er naast de plaatsvervangend programmaleider van Celsus, mevrouw Tanke, nog meer onderzoekers van Celsus of van een van de afzonderlijke partijen die momenteel een studiebeurs ontvangen? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?6
Welke onderzoekers van Celsus hebben een studiebeurs ontvangen of volgen nu een studiejaar op kosten van The Harkness Fellowship? Welke functies bekleden deze (oud-) deelnemers? Kunt u ook hiervan een overzicht geven?
Waarom heeft het onderzoeksprogramma Celsus, waar het ministerie medefinancier van is, studiebeurzen van 130.000/190.000 dollar nodig voor zijn plaatsvervangend programmadirecteur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft professor, ambtenaar van VWS, en programmaleider van Celsus Jeurissen zijn plaatsvervangend programmadirecteur voorgedragen voor The Harkness Fellowship?
Erkent u dat de uitgave voor zo'n studiebeurs gezien moet worden als een financiële bijdrage aan het onderzoeksprogramma Celsus? Is het ook op deze wijze opgenomen in de financiële verantwoording? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke financiële band is er tussen uw ministerie en het Commonwealth Fund gezien het feit dat er vele ambtenaren van VWS op de The Harkness Fellowship bijeenkomsten zijn? Hoe wordt de aanwezigheid op dit soort bijeenkomsten betaald?
Erkent u dat deelname van ambtenaren van VWS aan The Harkness Fellowship ook gezien moeten worden als een financiële bijdrage aan het ministerie? Waarom is er van deze financiële relatie niets terug te vinden in de begroting en/of het jaarverslag van uw ministerie?
Erkent u dat met een dure studiebeurs en een studieprogramma van een jaar loyaliteit ontstaat die de wetenschappelijke blik kan vertroebelen? Zo nee, waarom niet?
Hoe is uw bezoek aan The Commonwealth Fund tot stand gekomen? Wat was het programma en wie behoorde tot uw reisgezelschap?7
Vindt u de verwevenheid tussen uw ministerie, The Commonwealth Fund, The Harkness Fellowship, IQ healthcare en Celsus wenselijk? Zo nee, bent u bereid per direct een eind aan te maken aan deze u-bochtconstructie?
Zowel de hoge wetenschappelijke standaards van het CWF zelf als de deelname van 10 andere landen aan de survey vormen afdoende waarborg dat er geen invloed kan worden uitgeoefend op de uitkomsten door het Ministerie van VWS. De beperkte financiële bijdrage aan het CWF om onderzoek bij IQ Healthcare mogelijk te maken doet daar niets aan bij of af.
Ik vind het voor de beleidsvorming over de Nederlandse zorg nuttig en belangrijk om de uitkomsten en effecten van het Nederlandse zorgstelsel in internationaal perspectief te vergelijken. We houden onszelf daarmee als het ware een internationale spiegel voor. Daardoor kunnen we leren wat we ten opzichte van onze peergroep zelf goed doen en waar we (van anderen) kunnen leren. Juist het openstellen van je eigen systeem voor kritiek, maakt dat we gewezen worden op onze zwakke plekken die we moeten verbeteren en onze sterke onderdelen die we moeten koesteren.
Een in Rusland veroordeelde activist |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Russia: Shocking new torture allegations by prisoner of conscience must be investigated»?1
Ja.
Deelt u de analyse van Amnesty International dat Ildar Dadin onterecht veroordeeld is en dat hij een gewetensgevangene is die direct vrijgelaten dient te worden? Zo nee, waarom niet?
De ruimte voor politieke oppositie en voor mensenrechtenverdedigers in Rusland is de afgelopen jaren steeds beperkter geworden. De regelgeving ten aanzien van demonstraties is in 2015 aangescherpt. Wanneer in Rusland een demonstratie niet is aangemeld en goedgekeurd door de autoriteiten, wordt deze automatisch illegaal verklaard. Ildar Dadin is veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf nadat hij twee keer deelnam aan een «niet-geautoriseerde demonstratie». De straffen voor overtreding van de demonstratiewet zijn bovendien relatief hoog. Meer in algemene zin deelt het kabinet de zorgen van Amnesty International en andere mensenrechtenorganisaties over de rechtsgang in Rusland.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van marteling? Deelt u de harde conclusie van Amnesty dat er veel indicaties zijn dat marteling in Rusland gebruikt wordt om elke vorm van oppositie de kop in te drukken?
Er zijn meerdere maatregelen te noemen die de Russische autoriteiten gebruiken om de ruimte voor politieke oppositie in te perken, waaronder de hierboven genoemde regelgeving over demonstraties. De verregaande conclusie dat marteling wordt gebruikt om elke vorm van oppositie de kop in te drukken deelt het kabinet evenwel niet. Het European Committee for the Prevention of Torture van de Raad van Europa doet overigens met enige regelmaat onderzoek naar aanwijzingen voor mogelijke gevallen van marteling, in het bijzonder in de Noordelijke Kaukasus, en bespreekt die op vertrouwelijke basis met de Russische autoriteiten.
Bent u bereid contact met uw Russische collega’s op te nemen om de vrijlating van Ildar Dadin en een onafhankelijk onderzoek naar de beschuldiging van marteling te bepleiten? Wilt u dan ook aandacht vragen voor goede medische zorg voor deze gevangene? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten van Amnesty International over de zaak van Ildar Dadin hebben de Russische autoriteiten inmiddels een onderzoek ingesteld. De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa Thorbjorn Jagland uitte in een telefoongesprek met de Russische Minister van Justitie, Alexander Konovalov, zijn bezorgdheid over de vermeende mensenrechtenschendingen ten aanzien van Ildar Dadin. Op 3 november is het hoofd van de penitentiaire inrichting waar Ildar Dadin vastzit op non-actief gesteld. De nationale mensenrechtenombudsman van Rusland, Tatjana Moskalkova, bezocht Ildar Dadin in de penitentiaire inrichting. Gelet op deze ontwikkelingen zal Nederland, mede in overleg met EU-partners, voorlopig geen aanvullende actie richting de Russische autoriteiten ondernemen. De Nederlandse ambassade in Moskou blijft de zaak wel aandachtig volgen. Daarnaast blijft Nederland de mensenrechtensituatie in Rusland waar mogelijk aan de orde stellen in gesprek met de Russische autoriteiten en in multilateraal verband.
Toegankelijkheid van het spoorvervoer en persoonlijke assistentieverlening op NS-stations (herdruk) |
|
Eric Smaling , Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat NS druk bezig is met het verbeteren van de ondersteuning op stations om mensen met een rolstoel in en uit de trein te begeleiden? In hoeverre bent u hierbij betrokken?
NS is inderdaad druk bezig met het verbeteren van de toegankelijkheid van de treinreis voor mensen met een beperking. In de concessie zijn hierover belangrijke afspraken gemaakt. In aanvulling hierop heb ik vorig jaar met NS overeenstemming bereikt over een pakket van extra maatregelen op dit vlak. Ik heb u daarvan verslag gedaan in mijn brief van 9 april 2016 en het daarbij gevoegde Actualisatierapport 20151.
Naast de inmiddels gerealiseerde verkorting van de aanmeldingstijd van drie naar één uur, en de ontwikkeling van een nieuw boekingssysteem dat interactie met de klant mogelijk maakt werkt NS samen met de belangenorganisatie Ieder(in), de Oogvereniging, de Roos Prommenschenckel Foundation en enkele nauw betrokken mensen met een beperking aan de verruiming van de tijdvakken waarin assistentie op stations wordt verleend en uitbreiding van het aantal stations met assistentie. NS geeft op deze wijze invulling aan zijn maatschappelijke rol.
Wordt het aantal stations met assistentieverlening het komende jaar uitgebreid? Zo ja, hoeveel stations komen erbij en vindt u dat een acceptabel aantal?
Mijn inzet is erop gericht de zelfstandige toegankelijkheid te bevorderen. Aan dit doel werken zowel ProRail als NS. Omdat dit doel niet in enkele jaren bereikt kan worden wordt het aantal stations met assistentieverlening de komende jaren verder uitgebreid. NS had in 2015 al assistentieverlening geïntroduceerd op 8 extra stations. Vervolgens besloot NS na overleg met de eerder genoemde partijen om door te gaan met het uitbreiden van de assistentieverlening met nog eens 45 stations. Daarvan krijgen dit jaar 10 stations assistentie waaronder Etten-Leur, Arnhem Zuid, Veenendaal Centrum, Rijswijk en Barendrecht. Daarnaast stromen met ingang van de nieuwe dienstregeling (december 2016) bij NS nieuwe sprintertreinen in die voorzien zijn van een goede schuiftrede. Op de lijnen waar deze treinen gaan rijden treedt daardoor een verbetering op voor mensen met een rolstoel. Verder bereidt NS de inbouw voor van een nieuwe schuiftrede in alle bestaande sprinters van het type Sprinter Light Train (131 treinen). Als dit traject is afgerond, zal dit eveneens een groot effect op toegankelijk reizen krijgen. Ik wil samen met NS en ProRail bekijken hoe de zelfstandige toegankelijkheid zich in Nederland ontwikkelt en op grond daarvan besluiten of er aanleiding is om de assistentieverlening nog verder uit te breiden.
Wat is er voor nodig om op elk station, waar een rolstoelgebruiker niet zelfstandig in- en uit kan stappen, assistentieverlening in te voeren, gelet op de kosten, organisatie en punctualiteit?
Realisatie van deze wens vergt gedegen onderzoek waarbij inderdaad minimaal gekeken moet worden naar kosten, organisatie en effecten op punctualiteit. Bij uitbreiding van het aantal stations moeten in elk geval meer vlinderbruggen worden aangeschaft.
Hoe verloopt de planning van ProRail om stations aan te passen zodat deze beter toegankelijk zijn en zodat het perron aansluit op het treinstel waardoor een rolstoelgebruiker zelfstandig in- en uit kan stappen? Is het mogelijk dit proces te versnellen?
Het toegankelijk maken van stations loopt conform planning. Zoals in het Actualisatierapport Toegankelijkheid 2015 (Kamerstuk 2015–2016, 29 984, nr. 661, bijlage) is aangegeven reist 92% van de reizigers per januari 2020 van of naar een zelfstandig toegankelijk station. Daarmee wordt voldaan aan de tussendoelstelling (90% per 2020) uit het MIRT-Programma Toegankelijkheid. Per 2030 moeten alle stations toegankelijk zijn.
Het toegankelijk maken van stations vergt soms ingrijpende maatregelen zoals het aanpassen van de perronhoogte of de hoogteligging van het spoor. Jaarlijks worden op ongeveer 20 stations per jaar de perrons geschikt gemaakt voor een toegankelijke instap. Het uitvoeren van deze werkzaamheden vergt buitendienststellingen van het spoor en veroorzaakt daarmee reizigershinder. Het versneld uitvoeren van het programma leidt dus tot een tijdelijk lagere beschikbaarheid van het spoor dan nu het geval is en daarmee tot extra hinder ten opzichte van de uitvoeringshinder die reizigers nu ervaren. Bovendien wordt in een kortere periode een zwaarder beroep gedaan op schaarse capaciteit van spooraannemers hetgeen een prijsopdrijvend effect kan hebben. Versnelling acht ik om die redenen onwenselijk.
Op welke termijn kunnen mensen met een rolstoel op alle stations gebruik maken van de trein door zelfstandig of met hulp in- en uit te stappen?
Het is op dit moment al op heel veel stations in Nederland mogelijk om zelfstandig of met hulp in en uit te stappen. Mijn streven is erop gericht dat in 2020, 90% van alle reizen van en naar een zelfstandig toegankelijk station gemaakt kan worden. ProRail werkt aan de realisatie van deze tussendoelstelling en alles wijst erop dat zij deze gaan halen. In 2030 moeten alle stations zelfstandig toegankelijk zijn. Volgens de huidige planning van NS zullen alle sprinters per 1-1-2025 toegankelijk zijn. Ook nieuwe intercity’s krijgen een schuiftrede waardoor ze een toegankelijke instap hebben. Nu al is er op alle grote stations waar intercity’s stoppen assistentieverlening. Op deze stations kunnen mensen met een rolstoel dus ook gebruik maken van de trein. Er zijn enkele lijnen in Nederland waar alleen intercitymaterieel rijdt. Op deze trajecten stopt de intercity ook op kleine stations. Omdat het langer duurt voordat overal intercity’s rijden met een toegankelijke instap, zal ik aan NS vragen om de stations op die lijnen voorrang te geven bij de toegezegde uitbreiding van het aantal stations met assistentieverlening.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Openbaar vervoer voorzien op 8 december 2016 beantwoorden?
Ja.
Het Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker voor vrouwen van boven de 60 jaar |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat vrouwen van boven de 60 jaar geen uitnodiging krijgen voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gekozen is om deze uitnodiging te sturen aan vrouwen binnen de leeftijdsselectie van 30–60 jaar? Kunt u toelichten waarom vrouwen op hun 60e levensjaar voor het laatst uitgenodigd worden om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker?
De uitvoering van het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker is gebaseerd op het advies van de Gezondheidsraad uit 2011 en de Uitvoeringstoets van het RIVM uit 2013. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep is een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Vrouwen die op hun 60e levensjaar positief scoren op HPV krijgen op hun 65e levensjaar nog een uitnodiging.
Kunt u toelichten of het RIVM bij deze selectie heeft gekeken naar adviezen van internationale adviesorganen? Waarom heeft het RIVM bijvoorbeeld een andere leeftijdsselectie dan de American Cancer Society, welke adviseert om de screening minstens tot op 65-jarige leeftijd uit te voeren en al te beginnen met een screening op een leeftijd van 21 jaar?2
De Gezondheidsraad heeft zich (net zoals andere internationale adviesorganen) gebaseerd op de meest recente internationale literatuur. De onlangs in het International Journal of Cancer gepubliceerde Nederlands/Amerikaans onderzoek, concludeert dat het huidige Nederlandse (minder intensieve) bevolkingsonderzoek vergelijkbare resultaten heeft voor het voorkomen van en sterfte aan baarmoederhalskanker als het Amerikaanse bevolkingsonderzoek en tegelijkertijd 2 tot 3 keer minder schadelijke neveneffecten met zich meebrengt.
Klopt het dat een groot deel van de Nederlandse vrouwen dat overlijdt aan de ziekte baarmoederhalskanker boven de 60 jaar is? Kloppen de cijfers dat in bijvoorbeeld 2014 in totaal 198 vrouwen overleden aan baarmoederhalskanker? Klopt hiernaast het feit dat 110 van deze vrouwen boven de 60 jaar waren? Hoe ziet u deze cijfers in verhouding met het feit dat vrouwen maar tot 60 jaar gescreend worden op de ziekte?3
De vermelde cijfers over 2014 komen overeen met de cijfers van het CBS. Vrouwen tussen de 30 en de 60 jaar lopen het grootste risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Zonder het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker zouden er in Nederland naar schatting jaarlijks 1300 vrouwen de diagnose baarmoederhalskanker krijgen en zouden er 500 vrouwen aan overlijden. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 7.
Kunt u onbegrip en twijfel voorstellen onder vrouwen over het feit dat zij slechts tot hun 60e levensjaar een uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek krijgen?
Dat kan ik mij zeker voorstellen. Aan de andere kant kan het wel screenen van vrouwen boven de 60 jaar ook tot onnodige ongerustheid leiden. Het aanbod van de screening brengt de mogelijkheid van het hebben van baarmoederhalskanker onder de aandacht en kan, in afwachting van de uitslag, onzekerheid opleveren.
De Gezondheidsraad kijkt naar de balans tussen voor- en nadelen. Op basis hiervan heeft de Gezondheidsraad advies gegeven over de leeftijdsgroep 30 tot 60 jaar. Deze leeftijdsgroep is bij het advies van 2011 nogmaals bekeken, er was geen aanleiding de leeftijden aan te passen.
Krijgen vrouwen na hun laatste uitnodiging om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek informatie mee op welke symptomen zij moeten letten en bij welke klachten zij hun huisarts moeten bezoeken?
Alle vrouwen, dus ook de vrouwen die 60 jaar zijn, krijgen bij de uitslag de volgende informatie over hun gezondheid: Blijf letten op klachten zoals abnormale vaginale afscheiding en onverwachts vaginaal bloedverlies. Het gaat om bloedverlies uit uw vagina na het vrijen, tussen twee menstruaties of na de overgang. Maak bij deze klachten een afspraak met uw huisarts. Daarnaast wordt aangegeven dat in het jaar dat de vrouw 60 wordt zij haar laatste uitnodiging krijgt.
Welke mogelijkheden hebben vrouwen van boven de 60 jaar om zelf het initiatief te nemen 7 om deel te nemen aan het bevolkingsonderzoek? Wordt dit actief gestimuleerd bij deze vrouwen? Zo ja, waarom volgt in dat geval geen uitnodiging meer voor deze vrouwen? Zo nee, waarom niet? Heeft u cijfers van het aantal vrouwen dat op eigen initiatief een uitstrijkje laat maken?
Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn kunnen niet op eigen initiatief deelnemen aan het bevolkingsonderzoek. Bij het bepalen van de leeftijdsgroep wordt een afweging gemaakt tussen het risico op het hebben van baarmoederhalskanker en de impact van de screening. Vrouwen die ouder dan 60 jaar zijn lopen relatief weinig risico op het krijgen van baarmoederhalskanker. Om deze reden behoren zij niet tot de doelgroep voor het bevolkingsonderzoek en is er ook geen aanleiding om deze vrouwen te stimuleren tot het laten maken van een uitstrijkje zonder dat er klachten zijn. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze kan het bewustzijn bij vrouwen worden vergroot over de mogelijkheid om ook na hun 60e levensjaar op eigen initiatief een uitstrijkje te laten maken? Bent u voornemens actie te ondernemen om dit bewustzijn te vergroten?
Zie het antwoord op de vragen 6 en 7.
Kunt u een stand van zaken geven van de voorbereidingen voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker vanaf 2017, waarbij het uitstrijkje eerst onderzocht wordt op de aanwezigheid van het hoog risico humaan papillomavirus (HPV)?4
Vanaf januari 2017 krijgen vrouwen in de leeftijdscategorie van 30 t/m 60 jaar een uitnodiging voor het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker.
Zijn recente cijfers bekend van het aantal mensen met het HPV-virus? Kunt u deze cijfers toelichten?
De meest recente cijfers zijn die van het Jeroen Bosch ziekenhuis van begin dit jaar. Ik ben op deze cijfers ingegaan bij de beantwoording van de Kamervragen van mevrouw Bruins Slot en de heer Van Gerven van 9 maart van dit jaar.
Op welke wijze wordt aandacht besteed aan het bestaan en de bestrijding van het HPV-virus? Wordt hierover informatie gegeven bij bijvoorbeeld seksuele voorlichting of het afnemen van testen op seksueel overdraagbare aandoeningen (soa-testen)? Hoe wordt aan de (naams)bekendheid en de mogelijke risico’s van dit virus gewerkt?
Vrouwen krijgen bij de uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie over hrHPV. Meisjes krijgen bij de uitnodiging voor de HPV-vaccinatie informatie over het virus. In het kader van de algemene seksuele voorlichting wordt geen expliciete aandacht besteed aan hrHPV. Bijna alle seksueel actieve vrouwen raken op enig moment besmet met hrHPV. De enige en ook effectieve preventieve maatregel die voorhanden is, is vaccineren. Daarom is de HPV-vaccinatie toegevoegd aan het Rijksvaccinatieprogramma.
Hoe wordt, aangezien volgens het RIVM de beoordeling met de hrHPV-test meer zekerheid geeft dat er binnen 10 jaar geen afwijkingen ontstaan en dat het daarom veilig is om vrouwen minder vaak uit te nodigen voor het bevolkingsonderzoek, omgegaan met de mogelijkheid van besmetting met het HPV-virus binnen de jaren waarin zij minder gescreend zullen worden? Met andere woorden: hoe wordt omgegaan met de mogelijkheid dat vrouwen alsnog besmet raken met het HPV-virus ná de screening en de hrHPV-test? Wordt bij het vernieuwde bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker informatie aan vrouwen gegeven over het HPV-virus?
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over screening op baarmoederhalskanker5 aan dat de meeste gevallen van besmetting met hrHPV door het lichaam zelf worden opgeruimd en niet leiden tot baarmoederhalskanker. Wanneer de besmetting met hrHPV aanhoudt duurt het lang voordat baarmoederhalskanker kan ontstaan, in ieder geval meer dan 10 jaar.
Zie het antwoord op vraag 11 voor informatie aan vrouwen over hrHPV.
Kunt u hiernaast aangeven of, en zo ja op welke manier, de vernieuwde test een betere opsporing van baarmoederhalskanker betekent voor vrouwen boven de 60?
De kans dat vrouwen van 60 die niet hrHPV positief zijn voor hun 70e baarmoederhalskanker krijgen is zeer klein. De kans dat een vrouw hrHPV positief wordt neemt bovendien sterk af naarmate de leeftijd toeneemt. Vrouwen van 60 jaar die wel hrHPV positief blijken te zijn krijgen op hun 65e een nieuwe uitnodiging voor het bevolkingsonderzoek. Het huidige bevolkingsonderzoek verkleint de kans van vrouwen op het krijgen van baarmoederhalskanker totdat zij 65 zijn (vijf jaar na de laatste screening).
Ziet u mogelijkheid om bovenstaande set vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Preventiebeleid voorzien op 14 december 2016?
Ja.
De voortdurende zorgelijke situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er alweer onrust is bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid?1
Het is ernstig dat de situatie bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid nog steeds niet op orde is. Wel zie ik dat de gemeenten van deze regio hun verantwoordelijkheid nemen door nauwgezet het werk van Veilig Thuis te volgen en maatregelen te nemen. Daarnaast houden de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie voor de Jeugdzorg (hierna: inspecties) vinger aan de pols.
Kunt u een opsomming geven van alle maatregelen die zijn genomen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid sinds de publicatie van het inspectierapport een jaar geleden?2
In oktober 2015 hebben de inspecties het deelrapport van het toezicht fase 1 over Veilig Thuis Gelderland-Zuid gepubliceerd. In fase 1 hebben de inspecties bij de Veilig Thuis-organisaties getoetst of zij voldoen aan de wettelijke randvoorwaarden, of er wachtlijsten zijn en of het zicht op de veiligheid van mensen die wachten is geborgd. Gelderland-Zuid voldeed aan slechts 8 van de 24 toetspunten. Veilig Thuis Gelderland-Zuid moest verbetermaatregelen treffen. De betrokken gemeenten hebben een aantal organisatorische maatregelen genomen en extra financiële middelen beschikbaar gesteld.
De noodzakelijke verbeteringen bleven uit en Veilig Thuis Gelderland-Zuid had de inspecties onvoldoende geïnformeerd over de stand van zaken van de wachtlijsten. Daarom hebben de inspecties verscherpt toezicht ingesteld.
Ik heb u hierover geïnformeerd op 13 mei 20163.
Veilig Thuis moet in de periode van het verscherpt toezicht:
Het verscherpt toezicht houdt in dat de inspecties hun zorgen voortdurend met Veilig Thuis Gelderland-Zuid delen, op onderdelen verbeteringen eisen en zich schriftelijk en door het voeren van bestuursgesprekken en door het brengen van (onverwachte) bezoeken laten informeren over de voortgang van de verbetermaatregelen. De inspecties constateerden dat pas vanaf augustus 2016 de situatie verbeterde. Deze verbetering was echter onvoldoende om het verscherpt toezicht te beëindigen en daarom is het verscherpt toezicht met zes maanden verlengd.
Kunt u, in aanvulling op vraag 2, ook specifiek aangeven welke maatregelen genomen zijn in het kader van het verscherpt toezicht dat eind april 2016 is ingesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw oordeel over het feit dat de meldingen die de politie doet volgens justitie niet goed worden opgepakt door Veilig Thuis Gelderland-Zuid? Hoe komt dit volgens u?
Op geen enkel moment is door het OM het vertrouwen opgezegd in Veilig Thuis. Er zijn door de ketenpartners van Veilig Thuis, waaronder het Openbaar Ministerie en de politie, zorgen geuit over de situatie rondom Veilig Thuis Gelderland-Zuid.
Naar aanleiding van de geuite zorgen, heeft het Algemeen Bestuur (AB) van de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) Gelderland-Zuid maatregelen genomen. Veilig Thuis Gelderland-Zuid is een onderdeel van deze GGD.
Op 14 november 2016 zijn de betrokken gemeenteraden hierover door het AB geïnformeerd.
Het AB stelt dat weliswaar de randvoorwaarden voor Veilig Thuis Gelderland-Zuid enorm zijn verbeterd en dat daardoor alle zaken nagenoeg op tijd kunnen worden afgehandeld, maar dat de organisatie nog niet op alle onderdelen op orde is. Ook de inspecties hebben dat geconstateerd. Het AB vindt dat de samenwerking in de keten nog te wensen over laat omdat er te weinig meldingen vanuit Veilig Thuis terugkomen in de justitiële keten en omdat er niet goed wordt doorverwezen naar de lokale teams. Het AB heeft daarom op 11 november 2016 een nieuwe interim--directeur aangesteld om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarnaast is vooralsnog de procesregie voor de meldingen van de politie bij het Veiligheidshuis gelegd. Alle meldingen worden nu eerst in het Veiligheidshuis besproken.
Ik constateer dat de betrokken gemeenten maatregelen hebben genomen om de samenwerking met politie en OM te verbeteren en om er voor te zorgen dat de meldingen van de politie goed worden opgepakt. De inspecties volgen de ontwikkelingen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid in het kader van het verscherpt toezicht.
Wat zijn de gevolgen van het intrekken van het vertrouwen door het Openbaar Ministerie in Veilig Thuis Gelderland-Zuid naar aanleiding van het eigen handelen? Welke acties worden ondernomen om dit vertrouwen weer te herstellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de wachtlijstontwikkeling bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid geweest in het afgelopen jaar?
De inspecties houden toezicht op de volgende termijnen:
Gedurende het verscherpt toezicht ontvangen de inspecties periodiek een overzicht van bovengenoemde zaken. Op basis hiervan constateren de inspecties dat in de periode vanaf augustus 2016 tot peildatum 6 januari 2017 de wachtlijsten zijn afgenomen. In de periode van 29 april 2016 tot 6 januari 2017 is het aantal meldingen waarbij de triage later dan 5 werkdagen gerealiseerd was, tot één teruggebracht. De wachtlijst van de start van een onderzoek nam af van 97 casussen naar 17 casussen. De wachtlijst voor een vervolgtraject nam af van 207 casussen naar 0 casussen. Het aantal zaken waarbij de doorlooptijd van het onderzoek langer dan tien weken was, was afgenomen van 118 naar 26.
Hoeveel meldingen staan er op dit moment op de wachtlijst van Veilig Thuis Gelderland-Zuid? Kunt u deze uitsplitsen naar het wachten op triage tot het wachten op onderzoek?
Het aantal meldingen dat bij Veilig Thuis binnenkomt en getriageerd moet worden fluctueert per dag. Hetzelfde geldt voor de zaken die onderzocht moeten worden. Voor de meest recente cijfers op peildatum 6 januari 2017 verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 6.
Hoe garandeert Veilig Thuis Gelderland-Zuid de veiligheid van personen die momenteel op de wachtlijst staan?
De inspecties hebben tijdens het verscherpt toezicht geconstateerd dat Veilig Thuis Gelderland-Zuid zicht houdt op de directe veiligheid in gezinnen en huishoudens op de wachtlijsten en gedurende het onderzoek.
De wettelijke termijn voor het afhandelen van een onderzoek was op 6 januari 2017 in 26 gevallen overschreden. Hoewel er soms een goede reden kan zijn voor het (nog) niet afsluiten van een onderzoek, vinden de inspecties dit aantal veel te hoog. De inspecties hebben Veilig Thuis daar op aangesproken, zodat de juiste vervolgacties ten behoeve van de veiligheid zo snel mogelijk kunnen worden ingezet. Gedurende de periode van het verscherpt toezicht blijven de inspecties dit volgen bij Veilig Thuis Gelderland-Zuid. Verder gaan zij na of de wachtlijst van de start van een onderzoek verder afneemt en of Veilig Thuis Gelderland-Zuid deze situatie kan bestendigen.
Hoe lang zijn de wachtlijsten bij de 25 andere Veilig Thuis organisaties en hoe wordt hier, in het kader van de daarover aangenomen motie, aan gewerkt?3
In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties van 4 oktober 2017 heb ik u geïnformeerd over de wachtlijsten bij de Veilig Thuis organisaties en over de wijze waarop ik gevolg heb gegeven aan de motie van Bergkamp en Kooiman om bij de verbetering van Veilig Thuis prioriteit te geven aan de aanpak van de wachtlijsten.
Op mijn initiatief werkt het VNG programma Veilig Thuis de basis op orde sinds dit voorjaar aan de verbetering en doorontwikkeling van de Veilig Thuis organisaties en heeft prioriteit gegeven aan advies over de aanpak van wachtlijsten. Het programma heeft de wachtlijsten gepeild bij alle Veilig Thuis organisaties op 31 juli 2016 en deze gegevens geactualiseerd per 29 september 2016.
De conclusie van deze peilingen was dat de organisaties nog te maken hebben met wachtlijsten, hard werken aan het wegwerken hiervan en dat een daling zichtbaar is. De organisaties meldden in september 2016 allemaal dat ze goed zicht houden op de veiligheid van hen die wachten.
De inspecties zullen vanaf januari 2017 starten met de tweede inspectieronde van de Veilig Thuis organisaties. Zij zullen tijdens deze ronde ook de wachtlijsten bij de organisaties in beeld brengen. De inspecties verwachten in mei 2017 hun eindrapport aan uw Kamer aan te bieden.
Eind januari van dit jaar stuur ik uw Kamer de volgende voortgangsrapportage om u te informeren over de stand van zaken.
Welke Veilig Thuis organisaties overschrijden op dit moment de wettelijke termijn voor triage, en als dit gebeurt, met hoeveel dagen?
Zie antwoord vraag 9.
Welke Veilig Thuis organisaties overschrijden op dit moment de wettelijke termijn waarbinnen onderzoek heeft moeten plaatsvinden, en als dit gebeurt, met hoeveel dagen?
Zie antwoord vraag 9.
Het terugdraaien van kilometertellers door hackers |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Autokopers voor 160 miljoen getild door hacken kilometerteller» en «Hacker draait kilometerteller van auto terug»?1
Ja.
Op welke wijze heeft u uitvoering gegeven aan de motie Hoogland over het tegengaan van kilometerfraude bij import?2 Geeft de Rijksdienst Wegverkeer (RDW) inmiddels het oordeel «onlogisch» af als er twijfels zijn rondom de accuraatheid van de kilometerstand van geïmporteerde auto’s? Wat is de laatste stand van zaken rondom de uitwisseling van kilometerstanden tussen de landen die participeren in Eucaris? Zal de verplichte uitwisseling van kilometerstanden in geval van im- en exportauto's binnen EU per 1 januari 2018 daadwerkelijk zijn ingevoerd?
Fraude met tellerstanden dupeert consumenten en dat vind ik onacceptabel. Nationaal heb ik daarom alles in het werk gesteld om de kans op fraude zo klein mogelijk te maken. Onlangs hebt u de evaluatie van de wet- en regelgeving aanpak fraude met tellerstanden ontvangen. De evaluatie laat zien dat het aantal onlogische tellerstanden sterk is teruggedrongen. Ook in Europees verband zet ik mij in om tellerfraude bij import tegen te gaan, want met name daar is tellerfraude een groot probleem, maar het blijft lastig hier voortgang te boeken.
Conform de motie Hoogland geeft de RDW inmiddels het oordeel «onlogisch» bij import van voertuigen die eerder al in Nederland waren geregistreerd als de tellerstand bij deze voertuigen lager is dan de tellerstand op het moment dat deze voertuigen werden geëxporteerd uit Nederland. Wanneer bij import een geldig buitenlands APK rapport aanwezig is, wordt de buitenlandse APK stand ook overgenomen. Als de APK stand hoger is dan de afgelezen tellerstand, dan wordt de aanvrager hiervan tijdens de keuring in kennis gesteld. De RDW baseert haar oordeel alleen op de zelf afgelezen stand en geeft het oordeel «geen oordeel», aangezien de RDW de volledige tellerstand historie van het voertuig niet kent.
Verder is de RDW onlangs gestart met de proef uitwisseling tellerstanden met België bij import. Wanneer er twijfel is rondom de betrouwbaarheid van de tellerstanden, dan wordt de aanvrager hierover in kennis gesteld. In de loop van 2017 verwacht de RDW te gaan differentiëren naar «logisch», «onlogisch» en «geen oordeel» voor import voertuigen uit België.
De motie Hoogland vraagt ook om zo snel mogelijk internationaal tellerstanden uit te wisselen. Om een tellerstand van een geïmporteerd voertuig te kunnen beoordelen moet de tellerstandhistorie bekend zijn bij de RDW. Hiervoor is het nodig dat het land van herkomst tellerstanden registreert en die gegevens uit kan wisselen. Met uitzondering van België en Nederland zijn er geen EU-lidstaten die tellerstanden registreren en deze gegevens ter uitwisseling aanbieden in een systeem zoals Eucaris. Naast België bevraagt Slowakije sinds 25 april 2016 de RDW via Eucaris over de tellerstanden bij herregistratie.
Volgens de Europese APK-richtlijn 2014/45/EU zijn lidstaten in 2018 verplicht de tellerstand van een motorvoertuig te registeren bij de uitvoering van een APK. Er zijn nog geen afspraken gemaakt over een verplichte uitwisseling van tellerstanden. Hierover wordt wel gesproken tijdens de onderhandelingen over het voorstel voor een verordening tot vereenvoudiging van de overbrenging van in een andere lidstaat ingeschreven motorvoertuigen binnen de interne markt3. De onderhandelingen verlopen moeizaam, waardoor de verwachting is dat 1 januari 2018 niet gehaald gaat worden om de verplichte uitwisseling tussen lidstaten te realiseren.
Welke acties onderneemt de RDW of welke acties ondernemen andere instanties tegen hackers die de kilometerstand terugdraaien? In hoeveel gevallen hebben deze acties tot een veroordeling geleid?
Om fraude met het wijzigen van tellerstanden tegen te gaan, is op 1 januari 2014 een wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden, bestaande uit een verbod op het (doen) wijzigen of beïnvloeden van kilometerstanden, de creatie van een grondslag voor een registratie van tellerstanden door de RDW en de verplichting voor erkende bedrijven tellerstanden door te geven aan de RDW. Het Landelijk Informatiecentrum Voertuigcriminaliteit speelt een belangrijke rol bij het onder de aandacht van het Openbaar Ministerie brengen van mogelijke fraudeurs.
Sinds de inwerkingtreding van de wetswijziging is in vijf gevallen van een vermoeden van grootschalige en ernstige fraude met het wijzigen van de tellerstand van motorrijtuigen een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie. Deze zaken lopen nog.
Verder is de RDW onlangs gestart met een vervolgcampagne om consumenten te waarschuwen voor het gevaar van tellerfraude bij de aanschaf van tweedehands voertuigen.
Kunt u inzicht geven in het historisch verloop van het aantal auto’s met een onlogische tellerstand? Gaat het momenteel inderdaad om 163.000 auto’s? Hoe verhouden de cijfers van de RDW zich tot de cijfers van de website autoverleden.nl, waar melding wordt gemaakt van tellerfraude bij 1,7 miljoen auto’s?3 Waardoor worden de verschillen veroorzaakt?
Sinds 1 januari 2014 is de RDW verantwoordelijk voor de registratie van tellerstanden van Nederlands gekentekende voertuigen. Tot 1 januari 2014 werden tellerstanden bijgehouden in het private systeem Nationale autopas (NAP).
De oplopende tellerstandreeksen die de RDW per 1 januari 2014 van NAP heeft overgenomen hebben allemaal het oordeel «logisch» gekregen van de RDW. Alle volgens NAP onlogische tellerstandreeksen hebben het oordeel «geen oordeel» gekregen, met als toelichting «onlogisch volgens NAP». Vanaf een eerste formele registratie bij de RDW krijgen ze het oordeel «logisch», «onlogisch» of «geen oordeel». Volgens de registratie van tellerstanden door de RDW zijn er momenteel ruim 195.000 Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «onlogisch». Dit is ongeveer 1.9% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert.
Daarnaast zijn er circa 2,7 miljoen Nederlands gekentekende voertuigen met het oordeel «geen oordeel». Dit is een kleine 26% van het totale voertuigpark waarvoor de RDW tellerstanden registreert (peildatum 1-10-2016). De RDW geeft in de volgende situaties het oordeel «geen oordeel»; te weinig standen (minder dan twee standen geregistreerd), vijf-cijferige teller, teller vervangen, import voertuigen en onlogisch volgens NAP (standen van voor 1 januari 2014 met een trendbreuk). Uit de toelichting die de RDW bij het oordeel geeft blijkt waar het «geen oordeel» op gebaseerd is.
Waar de website autoverleden.nl haar cijfers op baseert is bij ons niet bekend.
Controleert de RDW behalve aan de hand van digitale uitleesapparatuur ook aan de hand van de slijtage van bepaalde onderdelen om vast te stellen of een kilometerstand aannemelijk is of niet? Zo ja, gebeurt dit voor alle geïmporteerde auto’s of alleen voor auto's uit bepaalde landen? Zo nee, bent u bereid hiertoe over te gaan?
De RDW houdt proeven met het digitaal uitlezen van de on board computer van het voertuig om teruggedraaide tellerstanden te detecteren. De resultaten zijn veelbelovend; er wordt bezien op welke wijze dit instrument structureel kan worden ingezet bij de controle van tellerstanden. De controle van slijtage van bepaalde onderdelen wordt niet toepast, omdat dit een weinig betrouwbare methode is om vast te stellen of een tellerstand al dan niet correct is.
Het bericht dat waterschappen risicovolle buitenlandse projecten aangaan |
|
Barry Madlener (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Waterschappen sluiten risico-lening voor buitenlandse-projecten»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel geld de waterschappen jaarlijks gezamenlijk investeren in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Conform de Wet Financiering Decentrale Overheden (wet FIDO) investeren waterschappen geen geld in het buitenland. Wel zetten waterschappen zich in voor internationale projecten. Het betreft overwegend inzet in menskracht. De waterschappen besteden hieraan gezamenlijk 0,25% van hun totale personele bezetting (27 fte) en 2,3 miljoen euro per jaar, waarvan 0,8 miljoen uit het Nederlandse Waterschapsbank (NWB) Fonds. Daarmee besteden de waterschappen minder dan 0,1% van hun budget aan hun buitenlandse activiteiten.2
Deelt u de mening dat de waterschappen moeten stoppen met deze vorm van ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik – om de volgende redenen – niet met u eens.
Waterschappen wordt gevraagd internationaal kennis en expertise te delen, vanwege de goede reputatie van Nederland en de waterschappen op het gebied van waterbeheer. Dat gebeurt onder de vlag van Dutch Water Authorities. Dit alles in beperkte mate en met beperkte middelen en alleen daar waar de waterschapsbesturen meerwaarde zien in samenwerking.
Het is kabinetsbeleid dat de waterschappen zich samen met de rijksoverheid en andere vertegenwoordigers van de watersector inzetten – binnen de kaders die voor elke partij afzonderlijk hiervoor gelden – voor het vergroten van waterzekerheid en waterveiligheid in landen die hiervoor een beroep doen op Nederlandse expertise. 3
De vraag aan de waterschappen kan gaan over het adviseren van medeoverheden over waterbeheer, financiering en duurzaam beheer en onderhoud, maar ook over het ondersteunen van handelsmissies van het Rijk en het Nederlandse bedrijfsleven (met als doel extra opdrachten voor het bedrijfsleven). Ook kan het gaan om inzet van expertise bij rampenpreventie of rampenbestrijding of om het ontvangen van buitenlandse delegaties om te laten zien hoe wij in Nederland omgaan met complexe en urgente watervraagstukken.
Bent u bereid de waterschappen tot de orde te roepen zodat ze hun internationale waterplannen staken en zich uitsluitend richten op hun Nederlandse kerntaken? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet. De waterschappen vormen een zelfstandige bestuurslaag waarop niet het Rijk maar de provincie toezicht houdt.
Daarnaast ben ik door uw Kamer bij motie opgeroepen tot inzet van de (alle) Nederlandse waterexpertise in het buitenland.4
Bent u bereid de waterschappen onder te brengen bij de provincies? Zo nee, waarom niet?
Ik ben daartoe niet bereid.
In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the future?», beoordeelt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) Nederland als een mondiale referentie op het gebied van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Ook oordeelt de OESO positief over de organisatie van het Nederlands waterbeleid.
In mijn reactie op het OESO-rapport heb ik daarom aangegeven dat de bevindingen van de OESO geen aanleiding geven om bestuurlijke of organisatorische veranderingen in het waterbeheer te bepleiten
Bovendien liggen er flinke opgaven op het gebied van waterveiligheid, waterkwaliteit en zoetwatervoorziening (mede) op het bord van de waterschappen. De uitvoering daarvan is niet gebaat bij een discussie over wie de taken moet uitvoeren.
De documentaire ‘Grenzeloos misbruikt’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met documentaire Grenzeloos Misbruikt van de EO in samenwerking met Terres des Hommes en het International Justice Mission?
Ja.
Wat voor belemmeringen ervaart de politie bij het uitvoeren van online undercover recherchewerk, waaronder op Silk Road, Agora of andere darknet markets? Kan de politie daarbij gebruik maken van zogeheten «honeypot»-technieken? Heeft de politie dergelijke methodes reeds in de praktijk toegepast?
De huidige wetgeving biedt weinig tot geen mogelijkheden om de gebruikers op de bedoelde omgevingen op het TOR-netwerk te de-anonimiseren. Dat netwerk is naar zijn aard zo ingericht dat gebruikers daar anoniem zijn en omgevingen vaak zo besloten dat het onmogelijk of in ieder geval zeer tijdrovend en moeilijk is als «buitenstaander» deelnemer te worden of er ongezien opsporingswerk te verrichten. In het wetsvoorstel Computercriminaliteit III zijn nieuwe bevoegdheden opgenomen die naar verwachting de huidige belemmeringen zoveel als mogelijk opheffen. Dat is noodzakelijk.
Wettelijk gezien is het toegestaan onder voorwaarden gebruik te maken van honeypots of het (overnemen van) het beheer van een internet-omgeving waar strafbare feiten gepleegd worden. De Nederlandse politie heeft daar zelf ook ervaring mee, met name in onderzoeken naar computervredebreuk.
Het uitvoeren van online recherchewerk vraagt om digitale experts. Op dit moment is bij de hier bedoelde soort zaken vooral een aandachtpunt het op peil houden van het aanbod aan digitale specialisten voor de integrale aanpak van de hier bedoelde gedigitaliseerde criminaliteit.
Is naar uw mening een nadere aanpassing van het Wetboek van Strafrecht gewenst teneinde de inzet van virtuele personen mogelijk te maken, zoals bijvoorbeeld toegepast in het Sweetieproject? Welke mogelijke risico's ziet u in dit licht van uitlokking door de politie?
Het Wetboek van Strafrecht staat, na de wijzigingen zoals voorgesteld in het wetsvoorstel Computercriminaliteit III (Kamerstuk 34 372, nr. 2) niet in de weg aan de inzet van lokmiddelen voor de opsporing van online misbruik van kinderen. Door voormelde wetswijzigingen worden gedragingen die gepleegd worden met betrekking tot iemand die zich voordoet als een minderjarige eveneens strafbaar. Hierdoor kan de politie na de wetswijziging de lokpuber inzetten als opsporingsmiddel bij de opsporing van grooming en verleiding van een minderjarige.
De inzet van lokmiddelen is vooral een kwestie van strafvorderlijke aard. Opsporingsambtenaren zijn volgens bestendige rechtspraak van de Hoge Raad op basis van algemene taakstellende bepalingen – de artikelen 3 Politiewet 2012 en 141 van het Wetboek van Strafvordering – onder voorwaarden bevoegd tot het inzetten van lokmiddelen». Eén van de voorwaarden is dat de verdachte door het optreden van de opsporingsambtenaar niet wordt gebracht tot andere handelingen dan die waarop zijn opzet reeds tevoren was gericht, het zogenaamde Tallon-criterium (Hoge Raad 4 december 1979, NJ 1989, 356).
Naar aanleiding van het Sweetieproject heeft het OM enkele tientallen zaken onderzocht, in geen van de zaken is vervolging ingesteld, omdat telkens sprake was van uitlokking. Gelet op deze ervaringen maken politie en OM tot nu toe bij de opsporing geen gebruik van bewegende animaties, zoals toegepast in het Sweetieproject.
Voor zover in de toekomst in de opsporingspraktijk gebruik gemaakt gaat worden van bewegende animaties zal het hiervoor genoemde Tallon-criterium in acht genomen dienen te worden.
Op wat voor manier steunt u de Filipijnse overheid in het aanpakken van webcamseks met minderjarigen?
Via de Nederlandse ambassade in Manila wordt ingezet op versterkte samenwerking met de Filipijnse overheid via de politie liaison, het OM en de private sector door informatie en best pratices op mensensmokkel en seksuele uitbuiting van kinderen uit te wisselen. Daarnaast wordt via het SRGR partnerschapsfonds ngo’s, waaronder Terre des Hommes in de Filipijnen in staat gesteld om tegen commerciële seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder kindersekstoerisme tegen te gaan.
In hoeverre bieden nieuwe technologieën zoals Microsoft’s PhotoDNA technologie oplossingen in samenwerking met bedrijven als Google, Facebook en Twitter teneinde kinderporno op te sporen?
Microsoft’s Photo DNA, maar ook andere technologische mogelijkheden worden door bedrijven zoals Google, Facebook en Twitter gebruikt om materiaal van kinderporno op de eigen servers te ontdekken en dit, op basis van Amerikaanse wetgeving, verplicht te melden bij het Amerikaanse National Centre for Missing and Exploited Children (NCMEC). Photo DNA en soortgelijke technische mogelijkheden resp. producten zijn bij de politie bekend en worden ook gebruikt.
Wat voor rol ziet u weggelegd voor het onderwijs, zowel hier in Nederland als in landen als de Filipijnen, teneinde kinderen digitale vaardigheden en weerbaarheid te leren om seksueel online misbruik te voorkomen?
Het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik is noodzakelijk. Onderwijs en voorlichting hebben daarin zeker een rol. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Hieraan wordt in de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit door scholen in het funderend onderwijs in hun onderwijsprogramma aandacht besteed. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032.
De effecten van de veranderde dienstregeling van NS op West-Brabant |
|
Betty de Boer (VVD), Bas van 't Wout (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de reistijd vanuit West-Brabant naar de Randstad op sommige trajecten, zoals het traject Oudenbosch-Schiphol, is toegenomen met 30 minuten of meer per dag, wat neerkomt op meer dan 2,5 uur per week extra reistijd? Wat vindt u hiervan?
De dienstregeling voor 2017 is volledig nieuw ontworpen en brengt veel veranderingen met zich mee. Voor bijna alle reizigers verandert er iets aan hun treinreis: van kleine wijzigingen in vertrektijden tot andere routes, extra of juist minder overstappen en andere aansluitingen. NS meldt dat op een groot aantal trajecten meer treinen gaan rijden (onder meer vanwege toenemende vraag naar vervoer) Ook worden sommige IC-verbindingen sneller en op enkele stations komen er betere aansluitingen.
NS streeft er bij een nieuwe dienstregeling altijd naar zo veel mogelijk verbeteringen aan te brengen voor reizigers ten koste van zo weinig mogelijk nadeel. Mijn indruk is dat dit gelukt is. Reizigersvereniging Rover oordeelt: «Per saldo vindt Rover de nieuwe dienstregeling vooral een verbetering voor reizigers.»1
Helaas zijn er, zoals ook Rover signaleert, ook dit keer reizigers die erop achteruit gaan, onder meer op de verbinding Oudenbosch–Schiphol Airport. Deze is in de dienstregeling 2017 acht minuten trager dan in de dienstregeling 2016. De totale reistijd wordt 90 minuten, dit was 82 minuten. In de andere richting is deze verbinding 18 tot 21 minuten trager. De totale reistijd wordt 99 tot 102 minuten, dat was 81 minuten. Deze verslechtering wordt veroorzaakt doordat de reizigers in Dordrecht moeten overstappen en de aansluiting daar niet ideaal is. De verschillen in de reistijden tussen de beide richtingen hebben te maken met het feit dat sommige treinen rond Dordrecht niet in een exacte halfuurligging kunnen rijden vanwege brugopeningen en inpassing van goederentreinen.
Overigens zijn er voor de regio West-Brabant ook verbeteringen:
De belangrijkste wijziging in West-Brabant is dat in de nieuwe dienstregeling de Intercity Den Haag–Eindhoven over de HSL gaat rijden en niet meer stopt in Dordrecht. Dit levert reistijdwinst op tot negen minuten. Er rijdt één keer per uur een Intercity tussen Dordrecht en Breda als compensatie voor de nieuwe route van de Intercity Den Haag–Eindhoven.
Daarnaast gaat de Sprinter Dordrecht–Breda doorrijden naar Tilburg en Den Bosch. Dordrecht en Dordrecht Zuid krijgen hiermee een rechtstreekse verbinding met Tilburg Universiteit.
In Dordrecht bieden de Intercity’s een betere aansluiting voor reizigers die vanuit de richting Gorinchem (Merwedelingelijn) willen overstappen richting Rotterdam wat leidt tot zeven minuten reistijdwinst per enkele reis.
In welke opzichten is de dienstregeling tussen West-Brabant en de Randstad veranderd ten opzichte van de dienstregeling die er eerst was en waarom is deze dienstregeling veranderd? Kunt u inzicht geven in de rendabiliteit van deze dienstregeling, uiteengezet in tijdstippen en trajecten?
Naast alle verbeteringen zijn er enkele verslechteringen; op het hele net en dus ook in West-Brabant. Zie hiervoor antwoord 1.
In het jaarverslag van NS staat informatie over het financiële resultaat op het hoofdrailnet. Ik stuur NS niet aan op lijnniveau. Ik heb dus geen inzicht in het financiële resultaat per treindienst, per tijdstip. Bovendien is deze informatie bedrijfsvertrouwelijk.
Hoe verhouden zich veranderingen in de dienstregeling tot de afspraken die zijn gemaakt met NS in de vervoersconcessie en onder welke voorwaarden mag NS overgaan tot een verslechtering van een dienstregeling? Wat is de reden dat de dienstregeling tussen West- Brabant en de Randstad versoberd of verslechterd is en welke besparing levert dit NS op?
De dienstregeling 2017 past, ook voor West-Brabant, binnen de kaders van de vervoerconcessie voor het hoofdrailnet. Deze bepaalt kort gezegd de minimale bediening van elk station (twee keer per uur) en schrijft voor dat NS de dienstregeling afstemt op de vervoervraag en de markt adequaat bedient. Daarbinnen maakt NS een dienstregeling die zo veel mogelijk reizigers een beter product geeft. Veranderingen in de dienstregeling kunnen heel veel redenen hebben. NS hoeft niet elke specifieke verandering bij mij te onderbouwen.
NS overlegt over de dienstregeling elk jaar met decentrale overheden en consumentenorganisaties. Dat overleg is uitvoerig: via presentaties aan de OV en Spoortafels, via bilaterale overleggen met decentrale overheden, en in themasessies met vertegenwoordigers van de consumentenorganisaties uit het Locov. NS probeert zo veel mogelijk rekening te houden met hun wensen. Na het overleg vraagt NS conform de vervoersconcessie over de voorgenomen dienstregeling altijd advies aan de consumentenorganisaties en aan de decentrale overheden (in januari). Voor zover mogelijk neemt NS de adviezen mee in de capaciteitsaanvraag in april. Met dit proces wordt mede geborgd dat NS de diverse belangen, binnen de kaders van de concessie, in de dienstregeling meeweegt.
Naar aanleiding van de vragen vanuit uw Kamer heb ik in dit geval bij NS navraag gedaan. NS meldt mij dat de dienstregeling rond Dordrecht en in West-Brabant afhankelijk is van veel factoren zoals brugopeningen, extra goederenvervoer over de Brabantroute in verband met de werkzaamheden aan het derde spoor voor de Betuweroute in Duitsland, de capaciteit van de infrastructuur tussen Breda en Tilburg, en de bouw van een vrije kruising bij Vught.
NS stelt dat er geen sprake is van besparingen of versoberingen in West-Brabant. Alleen tussen Dordrecht en Breda is een verlaging van de frequentie van vier naar drie treinen per uur aan de orde. Op alle andere verbindingen blijft het treinaanbod gelijk.
Ik heb geen informatie over de financiële gevolgen van elke wijziging in de dienstregeling. Overigens zijn wijzigingen in de dienstregeling zeker niet per definitie louter financieel gedreven. Er spelen ook logistieke en technische overwegingen mee, alsmede regionale wensen (zie de voorbeelden hierboven). Maar feit is dat NS geen overheidssubsidie krijgt voor de exploitatie van het hoofdrailnet (integendeel: NS betaalt mij een concessievergoeding en daarnaast dividend aan de aandeelhouder) en moet dus wel bewaken of de exploitatie van het gehele net rendabel blijft.
Welke versoberingen en verslechteringen zijn er nog meer doorgevoerd in de nieuwe dienstregeling van NS in het land en waarom heeft dat plaatsgevonden?
Naast veel verbeteringen bevat de nieuwe dienstregeling een beperkt aantal verslechteringen. NS geeft de belangrijkste wijzigingen per regio weer op haar website.2 Zoals gezegd hoeft NS niet elke specifieke verandering bij mij te onderbouwen.
Bent u op de hoogte van het feit dat in West-Brabant veel mensen woonachtig zijn die werken in de Randstad en dus dagelijks gebruik maken van deze treinverbinding? Zo ja, deelt u dan de mening dat een dergelijke toename van de reistijd vanuit deze regio een negatieve invloed heeft op de aantrekkingskracht van West-Brabant als woongebied voor forensen?
Het is nauwelijks mogelijk de dienstregeling te verbeteren zonder dat er ook verslechteringen ontstaan. Bij het maken van de dienstregeling houdt NS onder meer rekening met de omvang van vervoerstromen. Natuurlijk is het vervelend voor de reizigers die erop achteruit gaan, maar dat dit sommige reizigers overkomt is bijna onvermijdelijk.
In de overleg- en adviesprocedure (zie antwoord 3) voor de dienstregeling 2017 heeft NS aan de regio’s en de consumentenorganisaties gemeld dat dagelijks 12.000 reizigers profiteren van de snellere Intercity tussen Brabant en de Randstad. Ook profiteren dagelijks 750 reizigers van een betere overstap in Tilburg van de Sprinter uit Dordrecht en Breda op de Intercity naar Eindhoven. Dit is een verbetering van 12 tot 16 minuten. Ik heb aan NS gevraagd welke andere gevolgen er zijn voor reizen vanuit West-Brabant naar de Randstad. Reizigers uit Roosendaal, Breda Prinsenbeek en Lage Zwaluwe naar Rotterdam Centraal zijn tot drie minuten korter of juist langer onderweg, afhankelijk van de reisrichting en het tijdstip op de dag. Reizigers uit Etten-Leur zijn zeven tot 12 minuten sneller op Rotterdam Centraal. De enige stations met een langere reistijd van/naar Rotterdam Centraal zijn Bergen op Zoom (drie tot vijf minuten), Oudenbosch en Zevenbergen (drie tot 13 minuten). In totaal zijn er per dag vanaf Oudenbosch 240 reizen per richting met een herkomst of bestemming in de Randstad ten noorden van Dordrecht. Voor Zevenbergen betreft dit 290 reizen per richting. NS heeft onder meer op basis van deze gegevens geconcludeerd dat er meer reizigers voordeel hebben van deze wijzigingen in de dienstregeling 2017, dan nadeel.
De voor- en nadelen verschillen per reiziger, afhankelijk van de precieze herkomst en bestemming. Het is dan ook niet mogelijk in algemene termen iets te zeggen over op de aantrekkingskracht van de gehele regio West-Brabant.
Is onderzocht wat de economische effecten zijn van een verslechtering van de filedruk van deze regio? Zo nee, bent u bereid hiernaar te kijken?
Nee, dat is niet onderzocht. Zoals gezegd is de dienstregeling de verantwoordelijkheid van NS. NS moet daarbij adequaat inspelen op de vraag, maar is niet verplicht te onderzoeken wat de effecten zijn van elke verandering van de dienstregeling voor andere modaliteiten. Gezien het feit dat een en ander binnen de kaders van de concessie past en NS een balans heeft gevonden tussen verschillende deelbelangen, zie ik geen reden om dit nader te onderzoeken.
Heeft NS decentrale overheden in de regio en consumentenorganisaties geraadpleegd bij het ontwerp van de dienstregeling, zoals is opgenomen in artikel 42 lid 7 van de vervoersconcessie van NS? Zo ja, op welke wijze zijn zij geconsulteerd en wat is er met de uitkomsten van deze consultatie gedaan? Zo nee, waarom niet?
Omdat NS een volledig herontwerp geeft gemaakt voor de dienstregeling 2017 is de NS het overleg- en adviesproces met de regio’s en de consumentenorganisaties (zie antwoord 3) ongeveer een jaar eerder gestart dan gebruikelijk en is er sprake geweest van een intensief traject van circa 2,5 jaar om tot de nieuwe dienstregeling te komen.
In haar advies over de dienstregeling 2017 heeft de provincie Noord-Brabant aandacht gevraagd voor de gevolgen voor de treinforensen uit de regio West-Brabant: door de (extra) overstap in Dordrecht ontstaat niet alleen extra reistijd, maar wordt ook het risico vergroot op het missen van aansluitende treinen door eventuele vertragingen. NS heeft in reactie hierop toegelicht dat deze overstap nodig is om de rechtstreekse Sprinter Dordrecht-Breda-Tilburg-Den Bosch te kunnen rijden. NS heeft hiervoor gekozen omdat er zo een directe verbinding tussen Dordrecht en Tilburg behouden blijft en er een maakbare en efficiënte materieelinzet kan worden gerealiseerd. Het aantal reizigers ten noorden van Dordrecht is hoger dan het aantal reizigers ten zuiden van Dordrecht. Door de overstap kan NS met behoud van hetzelfde aantal verbindingen een deel van het materieel elders inzetten waardoor de zitplaatskans voor reizigers verbetert.
Welke mogelijkheden ziet u nog om in overleg met NS en decentrale overheden de bereikbaarheid van deze regio te verbeteren?
De dienstregeling 2017 start op 11 december 2016. Voor die tijd zijn er geen aanpassingen meer mogelijk. NS is altijd bereid tot overleg met de regio om te bezien welke verbeteringen per 2018 doorgevoerd kunnen worden.
Zou volgens u station Lage Zwaluwe, gezien de aanwezige infrastructuur en ligging, een vergelijkbare rol kunnen vervullen voor de ontsluiting van de zuidkant van de Randstad als station Veenendaal-De Klomp vervult voor de ontsluiting van het oosten? Zo ja, bent u bereid hier in overleg met NS nader naar te kijken? Zo nee, waarom niet?
Ik vermoed dat hier verwezen wordt naar het feit dat er op station Veenendaal-De Klomp Intercity’s stoppen en dat de vraag is of dit op station Lage Zwaluwe ook kan. Zoals gezegd heb ik via de concessie voorgeschreven hoeveel treinen er per uur op station Lage Zwaluwe (en op alle andere stations) moeten stoppen. Maar de concessie bepaalt niet of dit Intercity’s of Sprinters moeten zijn. Dat is een afweging die NS maakt bij het ontwerpen van de dienstregeling. Hierbij speelt een rol hoeveel reizigers er baat zouden hebben bij een Intercity-stop en hoeveel doorgaande reizigers er een langere reistijd door zouden krijgen. Ook is van belang of een extra stop van een Intercity past in het beschikbare pad. Ik overleg niet met NS over de bediening van specifieke stations of over de dienstregeling op specifieke trajecten. Als ze daar behoefte aan hebben, kunnen regio’s dit in het reguliere overleg met NS aan de orde stellen.