Het bericht 'Bestaand aardgasnet kan 30 % waterstof aan' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bestaand aardgasnet kan 30% waterstof aan»?1
Ja.
Bent u van mening dat bijmenging van aardgas met waterstof kan bijdragen om de afhankelijkheid van het Gronings gas te verminderen?
Voor de veiligheid bij transport, opslag en gebruik van aardgas is er in de ministeriële regeling Gaskwaliteit een maximum waterstofgehalte toegestaan: 0,5% in regionale distributienetten en 0,02% in de (landelijke) transmissienetten. Deze beperkte toegestane hoeveelheden maken duidelijk dat op basis van de huidige regelgeving bijmengen van waterstof geen significante bijdrage kan leveren aan het reduceren van het gebruik van Gronings gas.
De veiligheidsrisico’s liggen bij transport en vooral bij verbruik. Bij verbruik verschilt het risico naar het type verbruik. Zo zit het risico voor huishoudelijke toestellen bij de vlamstabiliteit en voor industriële branders en gasturbines bij het verbrandingsgedrag. Ook zal onderzocht moeten worden wat het inzetten van met waterstof gemengd aardgas als grondstof betekent voor diverse toepassingen. In de praktijk kunnen hogere gehaltes waterstof mogelijk zijn voor bepaalde toestellen. Toestellen zijn echter niet gecertificeerd voor hogere gehaltes.
Volgt u op dit moment experimenten waarbij aardgas (deels) wordt gemengd met waterstof?
Projecten richten zich doorgaans ofwel op gas dat aan de kwaliteitseisen van de aardgastransportnetwerken voldoet, zoals invoeding van groen gas dat een laag gehalte waterstof bevat, ofwel op puur waterstof waarbij geen aardgastransportnetwerken worden gebruikt.
Ik ben bekend met het in het genoemde rapport beschreven project in Ameland (waarvoor overigens nieuwe gastoestellen werden gebruikt). De verwachting is dat, mede in het kader van de aardgasvrije wijken, er de komende jaren op verschillende plaatsen in projecten ervaring zal worden opgedaan met inzet van waterstof in de gebouwde omgeving. Daarnaast zijn er projecten met bijmenging van waterstof in o.a. Frankrijk en Duitsland.
Op welke termijn verwacht u dat waterstof daadwerkelijk in de praktijk zal worden gebruikt om de afhankelijkheid van fossiele energie te verminderen en/of het gebruik van fossiele energie te vervangen?
Dit zal afhankelijk zijn van wanneer groene waterstof grootschalig beschikbaar is en van hoe de markt voor waterstof zich gaat ontwikkelen. De huidige verwachting is dat grootschalige toepassing niet voor 2030 zal plaatsvinden. De grootschalige toepassing, als grondstof en brandstof, wordt vooral voorzien in de industrie. Op korte termijn kan waterstof al ingezet worden in de mobiliteit en zal er ervaring worden opgedaan met toepassingen in de gebouwde omgeving. Waterstof kan, in combinatie met grootschalige opslag, ook gebruikt worden in gascentrales, gezien de blijvende behoefte in de elektriciteitssector aan regelbaar vermogen. De komende jaren zullen moeten worden gebruikt voor de opschaling en kostenreductie van elektrolyse, naast het vergroten van het aandeel van voor elektrolyse benodigde duurzame elektriciteit.
Bent u van mening dat het bijmengen van aardgas met waterstof een realistische oplossing is om CO2-uitstoot te verminderen voor wijken waar het uitbannen van aardgas (op korte termijn) lastig of duur is?
Het is een technisch haalbare mogelijkheid, waarbij echter met een aantal aspecten rekening gehouden moet worden. Allereerst moeten alle gebruikers het mengsel veilig kunnen gebruiken. Dit vergt dat alle bestaande toestellen opnieuw gecertificeerd moeten worden voor de gehanteerde waterstofgehaltes, of dat toestellen moeten worden vervangen. Daarnaast dient het bijmengen van waterstof plaats te vinden op een locatie in de aardgastransportnetwerken waarbij het verzekerd is dat het aardgas-waterstofmengsel alleen bij gebruikers terecht komt die veilig dit mengsel kunnen gebruiken.
Het bijmengen van waterstof in aardgas zal alleen de uitstoot van CO2 verminderen als de waterstof geproduceerd is door gebruik te maken van duurzame energie of uit fossiele energie gecombineerd met het afvangen en opslaan van CO2.
Heeft u inzicht in de kosten van het bijmengen van aardgas met waterstof? Zo ja, wat zijn deze kosten? Zo nee, hoe kunnen deze kosten worden achterhaald?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 3 richten projecten en onderzoeken zich niet vaak op het bijmengen van waterstof in aardgas. Ik heb momenteel geen inzicht in de kosten. Partijen in de energiesector kunnen een business-case ontwikkelen om de kosten in kaart te brengen.
Is het mogelijk om hoogcalorisch aardgas met zowel stikstof als waterstof te vermengen opdat dit type gas kan worden gebruikt voor Nederlandse huishoudens?
Dit is mogelijk. Voor de uitvoerbaarheid hiervan gelden echter dezelfde aspecten als genoemd in het antwoord op vraag 5. Naast huishoudens zijn er andere verbruikers die laagcalorisch gas gebruiken in kantoren en fabrieken. Het is dus noodzakelijk dat alle klanten, die het met waterstof gemengde aardgas ontvangen, dit ook veilig kunnen verbruiken. Dit is momenteel niet het geval, zoals beschreven in het antwoord op vraag 2.
De zoutwinning in de gemeente Midden-Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Midden-Groningen oneens over zoutwinning»?1
Ja.
Klopt het dat er door Nedmag boringen plaatsvinden die in strijd zijn met het winningsplan? Zo ja, waarom handhaaft het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ondanks het verzoek van burgemeester en wethouders van Midden-Groningen niet?
Op dit moment vinden er geen boringen plaats. Het handhavingsverzoek van de gemeente Midden-Groningen had betrekking op toekomstige boringen die nu nog niet plaatsvinden. Ik heb eind juli 2018 het formele bezwaar van de gemeente Midden-Groningen ontvangen. Het incident2 in het cavernestelsel van Nedmag en nieuwe daarbij beschikbaar gekomen informatie zal worden betrokken bij de behandeling van het bezwaar van de gemeente. SodM zal het bezwaar behandelen volgens de procedure binnen de daarvoor vaststelde termijn.
Wat zijn de gevolgen en risico’s van het incident waarbij pekel en mogelijk dieselolie wegstroomden?
Nedmag heeft alert gereageerd en maatregelen getroffen om de ongecontroleerde uitstroom uit de caverne in de diepe ondergrond te minimaliseren. Door zoveel mogelijk vloeistof uit de caverne te pompen en de injectie van water te stoppen heeft men de druk in de caverne verlaagd. Door de lage druk wordt de uitstroom van pekel en de mogelijke uitstroom van een deel van de in de caverne aanwezige diesel zoveel mogelijk voorkomen. Het risico dat de het grondwater door de gelekte vloeistoffen wordt verontreinigd, wordt daardoor kleiner.
De samenstelling van het grondwater wordt door Nedmag gemonitord in meerdere diepe en ondiepe peilbuizen op en rond de locatie. Op dit moment is er geen verandering van de samenstelling van het grondwater aangetroffen. Het onderzoek naar de oorzaak en de gevolgen van de lekkage uit het cavernestelsel in de diepe ondergrond is nu gaande en zal naar verwachting in het najaar gereed zijn.
Wat zijn de gevolgen van de versnelde zoutwinning die nu ten aanzien van de bodemdaling?
Welke gevolgen heeft de versnelde bodemdaling op de reeds beschadigde huizen van mensen?
De drukverlaging van het cavernestelsel (zie de beantwoording van vraag 3) zal leiden tot versnelde bodemdaling. Op dit moment wordt door Nedmag berekend wat de maximale bodemdaling zou kunnen worden en in hoeverre deze de vergunde maximale bodemdaling, zoals berekend in het winningsplan, mogelijk zal gaan overschrijden. De extra bodemdaling zal naar verwachting van SodM en Nedmag niet leiden tot schade aan gebouwen. Om dit zeker te weten laat Nedmag hier onderzoek naar doen. De resultaten van dit onderzoek zullen naar verwachting in september worden gepubliceerd.
Door de bodemdaling kan het grondwater relatief hoger komen te staan, waardoor mogelijk aanpassingen door het waterschap nodig zijn om het grondwaterpeil weer op het juiste niveau te brengen. De versnelde bodemdaling veroorzaakt door de lekkage kan dit waterbeheersproces verder versnellen. Nedmag heeft contact met het Waterschap Hunze en Aa’s, waarmee men eerder maatregelen heeft afgesproken om de toekomstige bodemdaling te beheersen. Nu de bodemdaling mogelijk groter zal zijn, zullen deze maatregelen moeten worden herzien.
Welke risico’s brengt de gestapelde mijnbouw (aardgaswinning in combinatie met zoutwinning) specifiek in deze situatie met zich mee?
Op 11 juli 2018 heeft de TU Delft het rapport «Onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in Groningen»3 gepubliceerd. De onderzoekers geven aan dat een uniforme diepe bodemdaling geen gevolgen heeft voor gebouwen. De zoutwinning leidt echter tot een komvormige bodemdaling, waarbij krommingen en hellingen optreden in de bodem en waardoor spanningen kunnen optreden in bouwkundige constructies.
De onderzoekers hebben bij 69 gevallen waarbij mijnbouw heeft geleid tot bodemdaling, de krommingen en hellingen van de bodem in kaart gebracht. Men heeft geconcludeerd dat voor alle gevallen de krommingen en hellingen van de bodem niet tot schade leidt. Dit geldt ook voor de cases die gelegen zijn in gebieden waar zowel gaswinning als zoutwinning plaatsvindt. De krommingen en hellingen in de bodem zijn in de gebieden met «gestapelde mijnbouw» wel groter. De onderzoekers concluderen verder dat diepe bodemdaling een rol kan spelen als indirecte schadeoorzaak vanwege aangepaste oppervlaktewaterpeilen en de doorwerking daarvan in de grondwaterstanden.
Realiseert u zich dat dit incident weer tot extra onrust leidt en bent u bereid daarom alsnog op te treden?
Zie antwoord vraag 6.
Neemt u, gelet op het gegeven dat er geluiden zijn dat mensen met schade in dit gebied van kastje (Nedmag) naar de muur (NAM) gestuurd worden, de aanbeveling van het SodM in de «Staat van de sector zout»2 over om een Loket mijnbouwschade in te stellen met daarachter een fonds gevuld door verschillende partijen waardoor mensen eindelijk verlost zijn van bedrijven en instanties die alleen naar elkaar (door)verwijzen?
Ja, dat realiseer ik mij en dat betreur ik ook. Op dit moment is er veel aandacht voor het gebruik van de ondergrond. We hebben onze ondergrond en mijnbouw nodig voor industriële activiteiten en onze energievoorziening. De ondergrond zal ook in de toekomst ten behoeve van een duurzame energiehuishouding een belangrijk rol spelen. Ik denk dan vooral aan geothermie, energieopslag en CCS. Ik wil dan ook zorgvuldig met de ondergrond en de gevolgen van het gebruik daarvan omgaan.
Zoutwinning is in Nederland alleen toegestaan zolang dit veilig en verantwoord kan plaatsvinden. Dit is een primair aspect bij de vergunningen die ik verleen. Hierbij vraag ik advies aan de decentrale overheden, SodM, Technische commissie bodembeweging (Tcbb) en de Mijnraad.
De toezichthouder beoordeelt of de veiligheid bij de uitvoering van de winning voldoende is geborgd. Indien de toezichthouder de risico’s niet acceptabel vindt dan kan zij handhaven.
Bent u bekend met het artikel «Meer meten in aardbevingsgebieden»?1 Zo ja, wat is uw oordeel over dit artikel?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Uit het artikel blijkt dat er twee opvattingen zijn over het aantal seismometerstations in Noord-Holland. Het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw meent dat er te weinig seismometerstations zijn om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren. Daarentegen merkt het KNMI op dat er zes seismometerstations in Noord-Holland beschikbaar zijn en dat dat voldoende is om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen detecteren.
Ik sluit me aan bij de leidraad die we hiervoor in Nederland hebben en bij het standpunt van het KNMI. Die leidraad is opgesteld door de toezichthouder op de olie- en gaswinning, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). In de leidraad, getiteld «Methodiek voor risicoanalyse omtrent geïnduceerde bevingen door gaswinning» (2016), is beschreven welke mate van seismische monitoring past bij een bepaald gasveld, gegeven de kans op aardbevingen2. Deze leidraad is toegepast op de Noord-Hollandse gasvelden. Dat wil overigens niet zeggen dat de omvang van het meetnet in steen gebeiteld is. Op grond van de Mijnbouwwet moeten de exploitanten jaarlijks een meetplan voorleggen aan SodM. Mocht SodM tot de conclusie komen dat het meetnet ontoereikend is, dan wordt het meetnet uitgebreid. Dit systeem werkt naar mijn idee naar behoren.
Klopt het dat het mogelijk is dat het gasveld van Warder groter is dan waar nu rekening mee wordt gehouden wat betreft het aantal meetopstellingen om aardbevingen door gaswinning goed te kunnen analyseren? Zo ja, bent u bereid om aanvullend onderzoek te doen naar het aantal benodigde meetopstellingen om accuraat aardbevingen door gaswinning uit het gasveld van Warder te kunnen analyseren en het aantal meetopstellingen uit te breiden naar dat gevonden aantal? Zo nee, waarom niet?
Het epicentrum van de aardbeving is door het KNMI gelokaliseerd op een afstand van meer dan 1,5 km van het gasveld Middelie bij Warder. Gelet op de onzekerheidsmarge, die altijd aan de bepaling van het epicentrum is verbonden, valt niet met zekerheid te zeggen dat de gaswinning uit gasveld Middelie daadwerkelijk de oorzaak van de aardbeving is.
De exploitant van het gasveld – de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) – gebruikt 3D-seismische gegevens om een model te maken van de (diepe) ondergrond. Dit model wordt gecombineerd met gegevens uit de putten om de omvang van het gasveld vast te stellen. De technische details van het gasveld worden behandeld in het winningsplan Middelie, dat gepubliceerd is op het Nederlandse Olie- en Gasportaal (www.nlog.nl). Er zijn geen aanwijzingen dat het gasveld Middelie groter is dan aangegeven in het winningsplan.
Voor alle kleine gasvelden op het vasteland is bepaald in welke risicocategorie ze vallen (Kamerstuk 33 529, nr. 275) en welke intensiteit en type monitoring daarbij hoort. Voor gasvelden in de laagste risicocategorie is naar verhouding minder monitoring nodig, dan voor gasvelden die in een hogere categorie vallen. Dit systeem werkt naar behoren. Als na verloop van tijd zou blijken dat er te weinig monitoring plaatsvindt, of dat er andere type monitoring nodig is, dan kan dat via het zogeheten meetplan, dat de gasproducenten jaarlijks aan SodM voorleggen, worden gewijzigd.
Deelt u de analyse van het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw dat gezien de ondergrond het genoemde gebied extra gevoelig is voor aardbevingen? Zo nee, waarom niet?
De gevoeligheid voor bevingen waar het kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw op doelt, is de samenstelling van de (ondiepe) bodem van het genoemde gebied. Uit recente onderzoeken naar de aardbevingen in Groningen is gebleken dat het aanwezig zijn van veen en klei in de bodem kan leiden tot een grotere grondbeweging bij een aardbeving, in tegenstelling tot zandgronden. Een dergelijke bodemgesteldheid (veen en klei) is op veel plaatsen in Nederland te vinden, ook in de buurt van Warder. Het gaat dus niet om een – voor Nederland – uitzonderlijke situatie.
Bent u bereid in overleg te treden met kennisplatform Onafhankelijk Meten Effecten Mijnbouw zodat zij hun ervaring en advies kunnen delen? Zo nee, waarom, niet?
Ja, betrokken medewerkers van mijn ministerie zullen in overleg treden met het kennisplatform.
Het mogelijk gebruik van Chroom-6 in de PI Ter Apel |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel?1 Zijn er gevallen bekend van gezondheidsklachten die gerelateerd kunnen worden aan blootstelling aan Chroom-6, zowel onder (oud-)medewerkers als onder de (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel?
Het artikel over het mogelijke gebruik van Chroom-6 bij de arbeid in de PI Ter Apel is mij bekend. In verschillende penitentiaire inrichtingen wordt bij de arbeid hout bewerkt, zoals het in elkaar zetten van tuinschermen en tuinpoorten. Hout dat bewerkt wordt voor gebruik in de buitenlucht moet worden verduurzaamd om het bestand te maken tegen de invloeden van weer en wind. In sommige gevallen gebeurt dat met chroombestanddelen. De werkzaamheden betreffen onder meer het aan elkaar schroeven van houtdelen en in beperkte mate het verzagen ervan. Voor die laatste categorie bewerkingen van met chroombestanddelen verduurzaamd hout worden met het oog op de risico’s voor de gezondheid veiligheidseisen gesteld.
Ik kan mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Personeel en gedetineerden hebben recht op een veilige werkplek. Ik realiseer mij dat dit voor een extra onzekerheid zorgt bij het personeel dat in een vorig dienstverband in aanraking is gekomen met Chroom-6. Onzekerheid over de vraag of er eventuele gezondheidsrisico’s zijn geweest, en zo ja in welke mate, vind ik onwenselijk. Ik wil die onzekerheid dan ook zo snel mogelijk wegnemen.
Er zijn mij op dit moment geen gevallen bekend van gezondheidsklachten van (oud-)medewerkers of (ex-)gedetineerden van de PI Ter Apel specifiek met betrekking tot Chroom-6. Tot nu toe heeft één oud-medewerker uit de inmiddels gesloten PI Hoogeveen zich met gezondheidsklachten gemeld. Op dit moment is nog niet duidelijk of die klachten verband houden met blootstelling aan Chroom-6. Deze zaak is momenteel in behandeling. Ik kan daar geen nadere mededelingen over doen.
Behalve in de PI Ter Apel werd ook in de PI’s Vught, Leeuwarden en Middelburg gewerkt met hout dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Verder is gebleken dat ook in de inmiddels gesloten penitentiaire inrichtingen in Hoogeveen en Breda in het verleden is gewerkt met verduurzaamd hout.
Deelt u de mening dat het extra wrang is dat er veel oud-defensiepersoneel werkt of werkte in de PI Ter Apel, mensen die in een vorig dienstverband al in aanraking zijn gekomen met Chroom-6, die hier nu nogmaals mee geconfronteerd lijken te worden?
Zie antwoord vraag 1.
Is van deze groep gedetineerden wel in de gaten te houden of mensen gezondheidsklachten krijgen, gelet op het feit dat het hier «Vreemdelingen in het Strafrecht (VRIS)» betreft? Hoe worden deze mensen die na hun straf uitgezet worden in de gaten gehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord hierboven zijn mij geen gezondheidsklachten bekend met betrekking tot Chroom-6 van vreemdelingen die in de PI Ter Apel zijn of waren gedetineerd. Indien vreemdelingen zich alsnog melden met gezondheidsklachten die mogelijk het gevolg zijn van blootstelling aan Chroom-6, worden deze klachten onderzocht. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid volgt in zijn algemeenheid niet of vreemdelingen die inmiddels zijn teruggekeerd naar het land van herkomst of naar een ander land zijn vertrokken gezondheidsklachten krijgen.
Wordt er vandaag de dag nog steeds met hout gewerkt dat is verduurzaamd met Chroom-6? Zo ja, waarom? Welke gezondheidsrisico’s levert dat op voor de werknemers die in het buitenland dit hout moeten impregneren?
Uit voorzorg is inmiddels met de leveranciers afgesproken dat alleen hout wordt geleverd dat niet is verduurzaamd met chroombestanddelen. Op het verduurzamen van hout is de Europese Verordening «REACH» van toepassing.2 Deze verordening geldt voor alle bij de EU aangesloten landen en heeft tot doel de gezondheid van de mens en het milieu beter te beschermen tegen de risico's die chemische stoffen kunnen opleveren. Op grond van deze verordening zijn bedrijven verplicht de risico's die zijn verbonden aan de stoffen die zij in de EU vervaardigen of in de handel brengen te identificeren en te beheersen.
In een veiligheidsinformatieblad dienen bedrijven die het verduurzaamde hout leveren aan te geven hoe het hout veilig kan worden verwerkt en welke risicobeperkende maatregelen dienen te worden getroffen. Daarnaast zijn leveranciers van verduurzaamd hout in Nederland verplicht bij elke lading een KOMO-certificaat te verstrekken. Het KOMO-certificaat betekent dat een certificerende instelling bij het bedrijf dat het hout verduurzaamt, heeft getoetst of het betreffende bedrijf zich houdt aan wettelijke regels en milieunormen ten aanzien van het productieproces en de gebruikte verduurzamingsmiddelen.
Kunt u aangeven hoe wordt gecontroleerd of Chroom-6 aanwezig is in het hout dat gebruikt wordt tijdens de dagbesteding? Wordt elke lading hout op Chroom-6 gecontroleerd of gebeurt dit slechts steekproefsgewijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij binnenkomst van elke lading verduurzaamd hout in een PI dient te worden gecontroleerd of een vrachtbrief en een KOMO-certificaat zijn bijgevoegd. Het verduurzaamde hout wordt tevens steekproefsgewijs gecontroleerd op de aanwezigheid van Chroom-totaal, niet specifiek op Chroom-6. Het bewerken van hout dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen is aan regels gebonden met het oog op het beperken van de gezondheidsrisico’s. Bij deze werkzaamheden wordt waar voorgeschreven gebruik gemaakt van afzuigingsinstallaties om blootstelling aan risicovolle stoffen te beperken. Daarnaast is het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, zoals handschoenen en mondkapjes, verplicht.
Kloppen de resultaten uit het rapport dat in bovengenoemd artikel wordt genoemd, namelijk dat er te hoge doses Chroom-6 zijn aangetroffen in de PI Ter Apel? Zo ja, waarom is dit rapport nooit openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
In 2014 is in opdracht van de PI Ter Apel een zogeheten Aanvullende risico-inventarisatie- en evaluatie (RI&E) uitgevoerd naar aanleiding van wijzigingen in de wijze van houtbewerking in de PI Ter Apel. Dit is het rapport waarnaar in het artikel van De Telegraaf wordt verwezen. Onderdeel van deze RI&E was een onderzoek naar gezondheidsrisico’s die het gevolg kunnen zijn van het bewerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout. Uit de metingen bleek dat de blootstelling aan Chroom-totaal beneden de toenmalige grenswaarde van Chroom-6 lag. Niettemin heeft de PI Ter Apel op 18 november 2014 met de leverancier afgesproken dat voortaan geen hout meer zou worden geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Op verzoek van de leverancier is de PI Ter Apel eind 2015 evenwel akkoord gegaan met het weer bewerken van hout dat is verduurzaamd met een chroomhoudend middel. Het ging hier om een verduurzamingsmiddel dat volgens de bijgeleverde «Geschiktheidsverklaring Houtverduurzamingsmiddel» in Nederland was toegestaan.
Op 18 november 2016 werd de PI Ter Apel geïnformeerd over de resultaten van een tweede Aanvullende RI&E die op grond van de arboregelgeving is uitgevoerd. Als onderdeel van deze RI&E zijn vier metingen gedaan naar de blootstelling aan Chroom-6 in de ademzone. Deze vier metingen waren lager dan de toen geldende grenswaarde voor Chroom-6 (10 microgram per m3), maar wel hoger dan de grenswaarde voor Chroom-6 die later – op 1 maart 2017 – van kracht zou worden (1 microgram per m3). Tevens bleek uit dit rapport dat adembeschermingsmiddelen en handschoenen niet in alle gevallen volgens voorschrift werden gebruikt. In aanvulling op dit rapport is ook een meting uitgevoerd naar de mate waarin chroomhoudende bestanddelen in het verduurzaamde hout voorkwamen. Omdat een te hoge concentratie Chroom in het hout werd aangetroffen, zijn de werkzaamheden tijdelijk opgeschort. Daarop is met de leverancier afgesproken om voortaan geen hout meer te leveren dat verduurzaamd is met chroomhoudende bestanddelen. Op 26 juni 2018 is evenwel bij een controlemeting gebleken dat het geleverde hout toch verduurzaamd was met chroomhoudende bestanddelen. Daarop heeft de PI Ter Apel de werkzaamheden opgeschort.
Gelet op de risico’s die kunnen voortvloeien uit het verwerken van met chroombestanddelen verduurzaamd hout, heeft DJI uit voorzorg besloten dat voortaan in geen enkele PI meer gewerkt zal worden met dit type hout. Hierover zullen scherpe afspraken worden gemaakt met leveranciers. De frequentie waarmee houtladingen worden gecontroleerd, zal voorlopig fors worden verhoogd. Indien blijkt dat een leverancier niet in staat is de verscherpte afspraken na te komen, zal ik in het uiterste geval de samenwerking beëindigen.
Een RI&E is een intern rapport dat bedoeld is om na te gaan in hoeverre voldaan wordt aan de arboregelgeving en welke verbetermaatregelen dienen te worden getroffen. Het is niet gebruikelijk om een dergelijk rapport actief openbaar te maken.
Begrijpt u de zorgen van het gevangenispersoneel, onder andere vanwege het feit dat de productie eerder ook al is stilgelegd, omdat er een gevaarlijke partij hout zou zijn aangetroffen? Hoe zit dit precies, om welke risico’s ging het hier?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2 en 11 kan ik mij goed voorstellen dat personeelsleden en gedetineerden die mogelijk betrokken zijn (geweest) bij de verwerking van met chroom verduurzaamd hout zich zorgen maken. Uit voorzorg is met de leveranciers afgesproken dat voortaan geen hout meer wordt geleverd dat is verduurzaamd met chroomhoudende bestanddelen. Desalniettemin kan ik niet uitsluiten dat het personeel en gedetineerden in het verleden zijn blootgesteld aan hogere doses Chroom-6 dan de hiervoor geldende norm. Ik vind het belangrijk om hierover duidelijkheid te verschaffen voor (oud-)medewerkers en (ex-)gedetineerden. Ik heb daarom het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) verzocht na te gaan of, en zo ja hoe, hier meer duidelijkheid over kan worden verschaft. Het RIVM heeft aangegeven dit onderzoek in september 2018 te kunnen beginnen. Het onderzoek zal naar verwachting van het RIVM een doorlooptijd hebben van circa zes maanden, waarna kan worden bepaald of een vervolgonderzoek mogelijk en noodzakelijk is. Zodra de uitkomsten bekend zijn zal ik uw Kamer hierover informeren.
Goede communicatie met medewerkers en gedetineerden acht ik van groot belang. Medewerkers kunnen met hun vragen in de eerste plaats terecht bij hun vestigingsdirecteur en bij arbodeskundigen binnen DJI. Daarnaast worden er voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor medewerkers en gedetineerden als daar behoefte aan is.
Is het waar dat het geïmporteerde hout vlak naast de gevangenis wordt bewaard, omdat dan het impregneermiddel goed zou kunnen opdrogen, zodat het later tijdens het zagen niet meer schadelijk is? Kunt u zich voorstellen dat hierover grote zorgen bestaan? Hoe zit dit precies?
In de PI Ter Apel wordt het aangevoerde verduurzaamde hout buiten opgeslagen en afgedekt. Dat is onderdeel van de veiligheidsvoorschriften. Gelet op de gezondheidsrisico’s van de blootstelling aan Chroom-6, kan ik mij voorstellen dat men zich zorgen maakt over de opslag van met Chroom verduurzaamd hout. De opslag van verduurzaamd hout zorgt echter niet voor gezondheidsrisico’s, omdat Chroom-6 niet verdampt, waardoor er geen Chroom-6 vrij komt tijdens de opslag. Chroom-6 wordt in hout grotendeels omgezet in Chroom-3. In met chroomverbindingen verduurzaamd hout is daarom voornamelijk Chroom-3 aanwezig. Anders dan Chroom-6 is Chroom-3 niet schadelijk voor de gezondheid.3
Kunt u het gevangenispersoneel en de gedetineerden geruststellen dat zij op dit moment niet blootgesteld worden aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het (oud-)gevangenispersoneel en de (ex-)gedetineerden geruststellen dat zij in het verleden niet blootgesteld zijn aan hogere doses Chroom-6 dan uit gezondheidsoverwegingen veilig is? Zo ja, op welke manier? Zo nee, bent u bereid grondig en onafhankelijk te laten onderzoeken of in het verleden personeel en gedetineerden blootgesteld zijn aan te hoge doses Chroom-6?
Zie antwoord vraag 7.
Wordt of werd er ook in andere penitentiaire inrichtingen gewerkt met Chroom-6?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Verbod op het gebruik van de sleepvoet |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u het in 2016 aangekondigde verbod op het gebruik van de sleepvoet heroverwogen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?1
Het aangekondigde verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester heeft betrekking op het verbod ervan op grasland gelegen op klei- en veengrond. Dit verbod is in 2011 en 2012 al aangekondigd (Kamerstukken 30 654, nr. 99 respectievelijk 33 037, nr. 32). Een verbod op toepassing op zand- en lössgrond werd in 2009 aangekondigd (Kamerstuk 28 385, nr. 134) en is in 2012 ingevoerd (Stb. 2009, nr. 477). In 2016 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer meegedeeld dat de voorgenomen datum van inwerkingtreding van het verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester op grasland op klei- en veengrond werd opgeschort van 1 januari 2017 naar 1 januari 2018 (Kamerstuk 33 037, nr. 182) en in mijn brief van 23 mei jl. (Kamerstuk 33 037, nr. 286) heb ik u geïnformeerd over mijn besluit het verbod op 1 januari 2019 in werking te laten treden vanwege de noodzaak om in het kader het Programma Aanpak Stikstof (PAS) tot aantoonbare vermindering van de ammoniakemissie in de landbouw te komen. Dit is in overeenstemming met de «Overeenkomst generieke maatregelen in het kader van PAS» (maart 2014)1 die mijn ministerie en sectorale vertegenwoordigende instanties uit de landbouw hebben ondertekend. Een van de afspraken is om via het sleepvoetverbod op grasland op klei en veen de ammoniakemissie te verminderen. In lijn met deze overeenkomst zijn er sinds 2013 alternatieven ontwikkeld, mede omdat met de toegestane bemestingssystemen die de mest in de grond brengen door in de graszode te snijden (de zodenbemester en de sleufkouterbemester) er risico’s zijn op beschadiging van de graszode, vooral op veengrond. Op zwaardere kleigrond is veel trekkracht nodig en kunnen deze systemen bij droogte onvoldoende in de grond komen waardoor ze mest niet voldoende in de bodem brengen.
Bent u zich ervan bewust dat met het verbod op het gebruik van de sleepvoetbemester naar alternatieve systemen gezocht moet worden voor het bemesten met drijfmest van grasland op veen en klei?
Zie antwoord vraag 1.
Welke alternatieven zijn er volgens u?
Met medefinanciering van het ministerie zijn er onderzoeken uitgevoerd door het bedrijfsleven om tot alternatieven te komen voor gebruik op grasland op klei- en veengrond. In de Overeenkomst staan de randvoorwaarden: 1) eenzelfde of hogere ammoniakemissiereductie als het injecteren van mest in de bodem, 2) geen negatieve gevolgen voor andere milieuaspecten en 3) handhaafbaar en controleerbaar. De Commissie van Deskundigen Meststoffenwet (CDM) heb ik gevraagd de onderzoeken te beoordelen op de mate van ammoniakemissie2 betreffende voorwaarde 1) en de wijze waarop deze technisch geborgd zouden kunnen worden3 betreffende voorwaarde 3).
De alternatieven die voldoen aan de voorwaarden, zijn de pulse-trackbemester die de drijfmest in kuiltjes in de grond brengt en de sleepvoetbemester waarbij de drijfmest verdund met water (twee delen mest en één deel water) op de grond wordt gebracht in strookjes van maximaal 10 cm breed. Wat betreft voorwaarde 2) is er geen aparte beoordeling door de CDM geweest. De Technische Commissie Bodem (TCB) heeft in haar advies bij het systeem waarbij verdunning van mest plaatsvindt, opgenomen dat er met verdunde mest een groter risico is op afspoeling. In de onderzoeken die zijn uitgevoerd met de sleepvoetbemester waarbij drijfmest die was verdund met water, werd aangewend, is dat echter niet waargenomen; daarbij is tot bijna 40 m3 drijfmest (plus water) per hectare aangewend bij verdunning van twee delen mest en één deel water.
Voor deze alternatieven werkt mijn ministerie nu aan de uitwerking van de regelgeving zodat deze kunnen worden toegepast in 2019. Ook werkt mijn ministerie op verzoek van de sector aan uitwerking van een alternatief voor bedrijven waar de melk- en kalfkoeien bovengemiddeld worden geweid. Dan mag in beperkt mate de sleepvoetbemester worden gebruikt zonder dat daarbij de drijfmest wordt verdund met water; dat betreft de zomerperiode. Want in het voorjaar dient met een emissiearm bemestingssysteem de drijfmest te worden uitgereden; dit kan ook met de sleepvoetbemester, maar dan dient de mest met voldoende water te worden verdund.
Kunt u toelichten wat de gevolgen van het gebruik van deze alternatieven zijn voor de verschillende grondsoorten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ermee bekend dat alternatieve vormen van mestaanwending op sommige grondsoorten haaks staan op uw beleid om het scheuren van grasland tegen te gaan?
De hierboven vermelde alternatieven zijn juist ontwikkeld om het doorsnijden van de graszode op klei- en veengrond te voorkomen. Dit draagt bij aan het tegengaan van het scheuren van grasland op deze grondsoorten.
Kunt u aangeven of, en hoe, er bij het maken van de afweging van het verbod van de sleepvoetbemester alleen gekeken is naar de effecten met betrekking tot Natura 2000 of ook naar de gevolgen van het gebruik van andere technieken voor bijvoorbeeld de grond en het bodemleven?
Er is in de onderzoeken aandacht geweest voor de mate van ammoniakemissie en de beschadiging aan de graszode. Daar deze methoden niet wezenlijk verschillen van de bestaande methoden, is er geen specifieke aandacht geweest voor de gevolgen voor het bodemleven.
Waarom kondigt u aan dat als de controleerbaarheid van alternatieve systemen niet geborgd is het verbod toch van kracht wordt? Hoe houdt u rekening met een goede landbouwpraktijk?
Ik voer het «sleepvoetverbod» in omdat de afspraken die daarover gemaakt zijn, moeten worden doorgevoerd om de doelstellingen van het PAS te realiseren. Indien op de alternatieven waarop borgingstechniek noodzakelijk is, deze techniek niet beschikbaar is in het bemestingsseizoen van 2019, dan zijn alleen de technieken toegestaan waarbij de mest in de grond wordt gebracht. In het kader van goede landbouwpraktijk is het zaak dat deze alternatieve systemen kunnen worden gebruikt zodat beschadiging van de graszode wordt voorkomen. Bij het bemestingssysteem dat de mest in kuiltjes in de grond brengt, lijkt de kans op beschadiging aan de graszode het kleinst.
Wie is verantwoordelijk voor de borging van mogelijke alternatieven en welke rol heeft u daarbij?
De gebruiker is er verantwoordelijk voor dat op de alternatieven die niet meer op het oog kunnen worden gecontroleerd een borgingstechniek aanwezig is, zodat bij controle via digitale informatie kan worden nagegaan of het betreffende alternatief op de juiste wijze heeft gewerkt. Dit betreft de sleepvoetbemester waarmee met water verdunde mest wordt uitgereden. Wat betreft bovengemiddelde beweiding van melk- en kalfkoeien in combinatie met het gebruik van de sleepvoetbemester zonder verdunning met water toe te passen, zal worden aangesloten op de bestaande certificering voor het leveren van weidemelk.
In de uitwerking van de regelgeving is het de bedoeling dat de producent of leverancier ervoor verantwoordelijk is dat, wanneer vereist, nieuw verkochte systemen voor bemesting technisch geborgd zijn. Per type van een machinebouwer moet deze borging, voordat het in de handel komt, getoetst zijn door een door de overheid aangewezen instantie. Voor bestaande systemen geldt dat de eigenaar ervoor verantwoordelijk is dat via een machinebouwer het bestaande systeem wordt voorzien van een technische borging die per machinebouwer is goedgekeurd door een door de overheid aangewezen instantie.
Kunt u aangeven welke voordelen deze nieuwe systemen hebben voor bemesten van bedrijven die de koeien weiden? Kunt u de onderzoeksresultaten daarover naar de Kamer sturen?
Het gebruik van de alternatieve bemestingssystemen wordt niet echt anders. Het enige dat verandert is dat er bij gebruik van de sleepvoetbemester water aan de mest moet worden toegevoegd en dat daarbij een borging nodig is om bij controle te kunnen vaststellen of de voorgeschreven verdunning met water is toegepast. Dit verschilt niet wezenlijk voor de toepassing op bedrijven die wel en niet weiden. Voor het systeem van bovengemiddelde beweiding dient er bovengemiddeld geweid te worden om tot voldoende reductie van ammoniakemissie te komen. Ik heb onlangs een advies aan de CDM gevraagd en ontvangen over het minimale aantal weide-uren dat nodig is om de sleepvoetbemester met onverdunde mest bij bovengemiddelde beweiding te mogen gebruiken (zie bijlage)4. Een daarbij gestelde voorwaarde, in lijn met wat in de Overeenkomst generieke maatregelen staat, is dat de ammoniakemissie op bedrijfsniveau minstens gelijk moet zijn aan een bedrijfssituatie waar de melk- en kalfkoeien 720 uren weidegang per jaar hebben en alle drijfmest emissiearm wordt aangewend (dat is met een systeem waarbij de ammoniakemissie gelijk is aan die van een zodenbemester). Om de sleepvoetbemester toe te passen waarbij alle drijfmest onverdund wordt uitgereden, zijn er gemiddeld 4.200 weide-uren nodig om aan deze voorwaarde te voldoen. Dat wordt lager naarmate een groter aandeel met een emissiearm systeem wordt uitgereden: bij 60% emissiearm zijn 2450 weide-uren nodig.
Welke afwegingen liggen ten grondslag aan de beslissing een uitzondering te maken voor de sleepvoetbemester met sleepslangsysteem aangezien aan deze uitzondering ook nadelen kleven (zo is voor dit systeem veel extra water nodig en zware machines die soms ook bij natte weersomstandigheden over het land moeten rijden)? Bent u bereid deze onderbouwing met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?2
Ik ben niet van plan in de regelgeving een uitzondering te maken voor de noodzakelijke borgingstechniek in het slangaanvoersysteem waarbij een sleepvoetbemester als bemestingselement wordt gebruikt. Elk systeem dat in combinatie met een dergelijk bemestingselement wordt gebruikt en water moet gebruiken voor verdunning zal bij controle door middel van borgingstechniek moeten kunnen aantonen dat op de juiste wijze de verdunning is toegepast. Het slangaanvoersysteem met sleepvoetbemester heeft ten opzichte van het systeem waarbij een tankwagen met daarachter een sleepvoetbemester of waarbij een zodenbemester wordt toegepast als voordeel dat er minder trekkracht nodig is.
Klopt het dat aan alternatieven de eis gesteld wordt dat de mest na toedienen niet meer zichtbaar mag zijn? Zo ja, wat is hiervan de onderbouwing?
Nee, dat is niet juist. Bij op het oog controleerbare systemen moet de mest in sleufjes of kuiltjes van maximaal 5 cm breed liggen waarbij de mest niet over de rand komt. Bij systemen waarbij verdunning met water wordt toegepast, moet de mest in strookjes van maximaal 10 cm breed op de grond worden gelegd; in de rijen is er daarbij een minimale afstand van 15 cm (hart-op-hart).
Jumbojet op waterstof |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Kilometers vreten met waterstofauto»?1
Ja.
Wat is uw visie op hetgeen geschreven wordt in de laatste alinea over een jumbojet op waterstof?
In het kader van het terugdringen van de CO2-emissies door de luchtvaart moeten de verschillende potentieel interessante alternatieven nader worden onderzocht. Daarbij zou het accent moeten liggen op zero-emissie technologie.
Deelt u de conclusie dat het thans aan de politiek is om keuzes te maken? Zo ja, in welk Europees verband zou dat idealiter moeten plaatsvinden?
Op basis van een gedegen analyse van de haalbaarheid moeten uiteindelijk keuzes gemaakt worden. ACARE (Advisory Council for Aviation Research and Innovation in Europe) zou hier een rol in kunnen spelen, evenals het programma CleanSky.
Ik zal de ontwikkeling van waterstoftechnologie nationaal meenemen bij de besprekingen aan de deeltafel duurzame luchtvaart, waar nadrukkelijk ook naar alternatieve duurzame brandstoffen wordt gekeken.
Hoe hoog staat het gebruik van waterstof voor de vliegtuigindustrie op de Europese (innovatie)agenda?
Op dit moment behoort dit niet tot de prioriteiten op de Europese innovatie-agenda.
Welke programma’s lopen er allemaal op het gebied van waterstofontwikkelingen voor de luchtvaart?
Het NLR werkt in Nederland aan de opbouw van waterstofexpertise (onder andere in samenwerking met de Technische Universiteit Delft) en testfaciliteiten (ten behoeve van laboratoriumtesten van brandstofcellen op waterstof). Het NLR wil bijvoorbeeld volgend jaar een vliegende demonstrator op waterstof realiseren op basis van een 40kg drone. Het NLR analyseert daarnaast de mogelijkheden om het recent verkregen elektrische vliegtuig te voorzien van een «range extender» op waterstof, waarmee de vliegduur van dit toestel kan worden verlengd.
Voor de ontwikkeling van deze waterstoftechnologie werkt het NLR aan een aantal nieuwe samenwerkingsverbanden met het bedrijfsleven en met onderzoeksinstituten, zowel nationaal als internationaal. Ook in het buitenland loopt een aantal onderzoeksprogramma’s gericht op kleine toestellen, onder andere bij NASA en het Deutsches Zentrum für Luft- und Raumfahrt (DLR).
Bent u bereid om dit met uw Europese collega’s te bespreken en daarbij in te zetten op een versnelling?
Ik ben bereid om Europees te bespreken op welke wijze deze ontwikkeling kan worden ondersteund en een plaats zou kunnen krijgen op de Europese innovatie-agenda.
In hoeverre bent u in overleg met onder andere KLM om de ontwikkelingen van het gebruik van waterstof in de luchtvaart te bevorderen?
Op dit moment is er met Nederlandse carriers geen overleg dat specifiek is gericht op het gebruik van waterstof, gezien de fase van de ontwikkeling en de schaal waarop er op dit moment mee wordt geëxperimenteerd. Wel zijn we met de sector en maatschappelijke partijen in overleg waar en hoe we de verduurzaming van de luchtvaart nationaal en internationaal zo snel mogelijk vorm kunnen geven onder meer in het kader van de deeltafel duurzame luchtvaart.
Het bericht ‘Nieuwe diesels stoten veel te veel stikstofoxiden uit’ |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe diesels stoten veel te veel stikstofoxiden uit»?1
Ja. Het feit dat dieselvoertuigen op de weg meer uitstoten dan tijdens de officiële testprocedure in het laboratorium is helaas niet nieuw. Over deze thematiek is afgelopen jaren regelmatig met uw Kamer van gedachten gewisseld om dit ongewenste verschijnsel daadkrachtig aan te pakken. Mede door de inzet vanuit Nederland heeft dit geresulteerd in een nieuwe Europese testprocedure, waarbij voertuigen ook op de weg worden gemeten. Het gaat daarbij om de zogenaamde Real Driving Emissions (RDE) testprocedure. Hiermee wordt een definitief einde gemaakt aan het grote verschil in emissies van schadelijke stoffen tussen test en praktijk. Deze verbetering komt nog niet tot uitdrukking in de onderzoeken die ICCT heeft uitgevoerd, omdat daarbij oudere voertuigen zijn gemeten die nog niet aan de nieuwe testprocedure hoeven te voldoen.
Is het waar dat uit de test van de International Council on Clean Transportation (ICCT) blijkt dat de nieuwe Euro-6 diesels niet voldoen aan de Europese normen wat betreft de uitstoot van stikstofoxiden (NOx)? Zo ja, welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Nee. De uitgevoerde testen zijn geen officiële typegoedkeuringstesten en derhalve kunnen op basis hiervan geen uitspraken worden gedaan of de voertuigen wel of niet voldoen aan de Europese emissielimieten. De overschrijdingen die gevonden werden zijn overigens vergelijkbaar met de resultaten uit het TNO rapport van 20162 dat u als bijlage bij de vierde overzichtsbrief dieselfraude heeft ontvangen.
Hoe zijn de Euro-6 diesels tot nu toe beoordeeld door Europese instanties?
De Europese typekeuringsinstanties beoordelen de Euro-6 voertuigen op basis van de Europese toelatingseisen. Alleen wanneer voertuigen voldoen aan de eisen worden ze toegelaten. Vanaf september 2014 gelden de Euro-6 eisen. Sindsdien zijn de eisen verder aangescherpt en gelden vanaf september 2017 de Euro 6d-TEMP eisen, waarbij ten behoeve van de toelating ook auto’s op de weg worden gemeten.
Welke stappen worden (in Europees verband en door Nederland) ondernomen naar aanleiding van de berichtgeving over het niet voldoen aan de normen van de Euro-6 diesels?
Het ICCT-rapport levert geen nieuwe inzichten en bevestigt het beeld dat de oudere types Euro 6 diesel voertuigen in de praktijk meer stikstofoxiden (NOx) uitstoten dan onder laboratoriumomstandigheden. Zoals onder antwoord 2 aangegeven bevat het rapport geen indicaties dat niet aan de normen wordt voldaan. Er is dus geen aanleiding om stappen te ondernemen.
Ziet u mogelijkheden om op te treden tegen auto’s die meer uitstoten dan de normen voor NOx-uitstoot?
In zijn algemeenheid geldt dat indien een voertuig niet voldoet aan de wettelijke eisen de typegoedkeurende autoriteit bevoegd is om de typegoedkeuring in te trekken en/of de betreffende fabrikant te verplichten het voertuig alsnog aan de wettelijke eisen te laten voldoen via een terugroepactie.
Wat betekenen deze te hoge uitstootwaardes van Euro-6 diesels voor de luchtkwaliteit in het algemeen en voor knelpunten in het bijzonder, nu en in de toekomst?
De meetresultaten uit 2016 zijn door TNO verwerkt in de emissiefactoren 2017 welke gebruikt worden in de luchtkwaliteitsmodellen. Omdat in Nederland gerekend wordt met emissiefactoren gebaseerd op praktijkmetingen geeft het nieuwe onderzoek van de ICCT geen aanleiding om de prognoses voor luchtkwaliteit bij te stellen.
Deelt u de mening van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) en de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) dat de meeste fabrikanten een geldige verklaring hadden voor het uitschakelen van de uitstootbeperkende systemen?2 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is fabrikanten wettelijk toegestaan om uitstootbeperkende systemen, tijdelijk en onder voorwaarden, uit te schakelen om de motor te beschermen tegen schade. De typegoedkeurende autoriteit van de betreffende fabrikant beoordeelt of het uitschakelen voldoet aan de wettelijke bepalingen. Ik heb geen reden om te twijfelen aan de bevindingen van de RDW.
Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en blijft om luchtvervuiling tegen te gaan?
Ik deel uw opvatting dat het onwenselijk is dat fabrikanten emissiebeperkende voorzieningen uitschakelen. Slechts bij hoge uitzondering onder extreme rij-omstandigheden zouden zij daar in mijn optiek gebruik van mogen maken. Daarom zijn, mede op verzoek van Nederland, in de meest recente Europese wetgeving richtsnoeren opgenomen over het al dan niet toestaan van deze uitschakeling verder te verduidelijken.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om de legitieme redenen voor het tijdelijk uitschakelen van de uitstootbeperkende systemen te beperken?
Ja, deze wens deel ik. Zoals ik in eerdere antwoorden heb aangegeven wordt de test in het laboratorium aangevuld door een test op de weg. De Real Driving Emissions (RDE)-wetgeving is nagenoeg gereed. Ik verwacht dat het vierde en laatste pakket in januari 2019 in werking zal treden. Het testen op de weg dient plaats te vinden binnen strenge grenzen, de zogenoemde boundaries4. Binnen deze grenzen dienen de uitstootbeperkende systemen te worden toegepast om aan de eisen te voldoen. Verder zijn, zoals ik in antwoord 8 heb aangegeven, in de meest recente Europese wetgeving de richtsnoeren over het al dan niet toestaan van deze uitschakeling verder verduidelijkt. Mijn streven is erop gericht om ook buiten de boundaries de emissiebeperkende maatregelen zoveel mogelijk toe te passen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Europese autobrancheorganisatie dat de test misleidend zou zijn?
In de ogen van de Europese autobrancheorganisatie ACEA is studie misleidend, omdat de onderzoeksmethode niet overeenkomt met de wijze waarop de uitstoot op de weg gemeten moet worden. Ik kan deze kritiek wel plaatsen en grotendeels onderschrijven. Voor de test maakt ICCT namelijk geen gebruik van mobiele meetapparatuur maar van zogenaamde remote emission sensing, waarbij gebruik wordt gemaakt van sensoren naast de weg. Een dergelijke testmethode kan alleen op bepaalde wegen onder gunstige testomstandigheden worden toegepast. Ze geeft slechts een momentopname per voertuigpassage voor specifieke verkeerssituaties. Er zijn duizenden passages nodig om hiermee met een zekere betrouwbaarheid iets te kunnen zeggen over de gemiddelde emissies van een voertuigmodel. Daarnaast werkt het onder de aanname dat de verhouding van de NOx-emissies met de CO2-uitstoot onder alle rij-omstandigheden gelijk is. Voor moderne voertuigtechnologieën is deze aanname niet algemeen geldig. Deze meetmethode kan niet onder alle omstandigheden (zoals bij slecht weer of in de file) worden ingezet. Dat geeft al aan dat er beperkingen zijn aan de resultaten, zodat deze zeker niet overeenkomt met de vereisten van dekking van verkeersituaties zoals in de RDE-wetgeving vereist. Ook is bij passages moeilijk te achterhalen of het voertuig in goede staat is, of ongeoorloofd aangepast. De resultaten zijn daarom slechts indicatief voor de prestaties en hieraan kunnen geen harde conclusies worden verbonden.
Het budgetrecht van de Kamer ten aanzien van een nieuwe deal met Shell en Exxon |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kunt u schriftelijk uiteenzetten waarom het kabinet weigert het parlement vooraf te laten instemmen met het Akkoord op Hoofdlijnen met Shell en Exxon, conform de tijdens het debat over de gaswinning Groningen op 7 juni 2018 ingediende de motie-Nijboer c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 490)?
Het van te voren openbaar maken van een concept akkoord zet grote en onnodige spanning op het proces om met Shell en Exxon te komen tot een overeenkomst, omdat een dergelijk akkoord bedrijfsvertrouwelijke informatie bevat. Het risico dat er dan helemaal geen akkoord tot stand komt, ligt daarbij op de loer. Dat is niet in het belang van de regio en Nederland als geheel.
Daarnaast bepaalt artikel 4.6 van de Comptabiliteitswet 2016 dat een Minister namens de Staat overeenkomsten mag aangaan zonder dat hiervoor het parlement vooraf hoeft te worden geraadpleegd. Op basis van deze bevoegdheid is het de Staat die overeenkomsten met private partijen afsluit, waarbij de Tweede Kamer het kabinet hierop aan de hand van het parlementaire budgetrecht kan controleren. Het resultaat van de onderhandelingen valt niet onder de voorhang van de Comptabiliteitswet 2016. Het parlement stelt begrotingen vast en geeft daarmee vooraf goedkeuring (autorisatie) voor uitgavenmaxima. Om die redenen zal het kabinet de Tweede Kamer terstond informeren op het moment dat een akkoord op hoofdlijnen is afgesloten. Vervolgens kunnen we daarover met elkaar in gesprek gaan.
Gelet op het voorgaande is het kabinet niet voornemens de Tweede Kamer vooraf te laten instemmen met een akkoord op hoofdlijnen met Shell en Exxon.
Hoe verhoudt het budgetrecht van de Kamer zich tot de bevoegdheid van de Minister dan wel het kabinet om met Shell en Exxon langdurige en vergaande afspraken te maken over de verdeling van de opbrengsten van gaswinning, de schadeloosstelling van Groningers, de kosten van de versterkingsoperatie en de compensatie voor waardedaling?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u dan wel het kabinet bevoegd afspraken te maken over aansprakelijkheid op de genoemde terreinen en financiële arrangementen af te spreken zonder daarvoor vooraf instemming van het parlement te krijgen dan wel achteraf parlementaire instemming te verwerven?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen juridisch bindende afspraken worden gemaakt met Shell en Exxon zonder dat het parlement het laatste woord heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de kaders binnen onze parlementaire democratie waarbinnen het kabinet bindende afspraken kan maken met private partijen, zonder deze vooraf aan het parlement voor te leggen dan wel te maken onder voorbehoud van parlementaire instemming?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich ervan bewust dat met de afspraken in het op handen zijnde Akkoord op Hoofdlijnen vele tientallen miljarden zijn gemoeid, daarmee grote publieke belangen in het geding zijn en dergelijke afspraken dus niet als voldongen feit aan het parlement kunnen worden voorgelegd?
Ja.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de stemmingen over de motie Nijboer c.s. op dinsdag 12 juni 2018?
Het terugdringen van de klimaatimpact van de financiële sector |
|
Carla Dik-Faber (CU), Rob Jetten (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de ambitie van de Volksbank om, voor wat betreft de volledige balans van de bank, klimaatneutraal te zijn in 2030?1
Ja.
Zijn er andere banken die eveneens concrete ambities hebben gepubliceerd om de door hen gefinancierde klimaatimpact voor de hele balans terug te dringen binnen een bepaald tijdsbestek?
Op 26 juni jl. hebben een groot aantal financiële partijen aangekondigd dat zij voor 2020 actief de klimaatimpact van alle meetbare financieringen en beleggingen gaan meten en hierover rapporteren via de PCAF-methodiek of alternatieve benaderingen. Met deze ambitie willen zij een bijdrage leveren aan de Nederlandse klimaatdoelstellingen. De deelnemende partijen zijn: ABN AMRO, ACTIAM, Aegon Nederland, ASN Bank, ASR, AXA IM Nederland, BNG Bank, DoubleDividend, FMO, ING, NNEK Vermogensopbouw, Rabobank, SET Ventures, Triodos Bank, de Volksbank.
Zijn er (naast de Volksbank) al andere banken, verzekeraars of pensioenfondsen in Nederland die zich publiekelijk hebben gecommitteerd om de in 2017 ontwikkelde meetmethode van het Platform for Carbon Accounting Financials (PCAF) te benutten om hun totale gefinancierde klimaatimpact te meten en te publiceren?2
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om, mede in het kader van de nog niet uitgevoerde motie-Dik-Faber/Van Veldhoven (Kamerstuk 31 793, nr. 143), in het Klimaatberaad afspraken te maken met banken, verzekeraars en pensioenfondsen over hoe zij concreet bij gaan dragen aan de doelstelling van 1,5° Celcius zoals afgesproken in Parijs en op welke wijze Nederlandse financiële instellingen transparanter worden over de klimaatintensiteit van al hun leningen en investeringen? Zo nee, bent u in dat geval bereid om anderszins uitvoering te geven aan de genoemde motie door in 2018 concrete afspraken te maken met banken, verzekeraars en pensioenfondsen die inhouden dat zij transparanter worden over hun totale gefinancierde klimaatimpact en hoe zij deze klimaatimpact concreet verminderen in lijn met het Parijsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van de betrokkenheid bij en aansluiting van de financiële sector op de doelstellingen van het akkoord van Parijs. Daarom heb ik de sector uitgenodigd om actief deel te nemen aan de gesprekken over het Klimaatakkoord en is er een taakgroep Financiering. Deze taakgroep bestaat uit vertegenwoordigers van banken, verzekeraars, pensioenfondsen, investeerders en andere belanghebbenden uit de financiële sector. De opdracht van de taakgroep is om in samenwerking met de sectortafels concrete plannen te ontwikkelen om de energietransitie te faciliteren. Binnenkort informeer ik uw Kamer over de voortgang om te komen tot een Klimaatakkoord.
De beving bij Warder |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de aardbeving bij Warder in de nacht van 4 op 5 juni 2018?1
Ja.
Wat is de oorzaak van deze beving? Welke relatie heeft deze beving tot de gasvelden?
Het KNMI classificeert deze beving als «geïnduceerd». Dit betekent dat de meest waarschijnlijke oorzaak van deze beving gaswinning is. Het meest nabije gasveld is het «Middelie-veld». Het epicentrum van de aardbeving is door het KNMI gelokaliseerd op een afstand van meer dan 1,5 km van het gasveld. Gelet op de onzekerheidsmarge, die altijd aan de bepaling van het epicentrum is verbonden, valt niet met zekerheid te zeggen dat de gaswinning uit gasveld Middelie daadwerkelijk de oorzaak van de aardbeving is.
Zijn er schademeldingen? Zo ja, hoeveel en van elke aard?
Er is tot nu toe één schademelding bij NAM binnengekomen. Het betreft een niet-structurele schade. Dit indruk bestaat dat de beving door omwonenden niet of nauwelijks is gevoeld. Het KNMI heeft geen melding van omwonenden gehad over deze beving.
Deelt u de mening dat dit aantoont dat er ook bij kleine gasvelden wel degelijk sprake is van veiligheidsrisico’s? Kunt u dit toelichten?
Het veiligheidsrisico voor aardbevingen bij kleine gasvelden hangt af van verschillende factoren. Zo zijn onder meer frequentie van het voorkomen van eventuele beving(en) en magnitude van belang, evenals de samenstelling van de bodem, het type huizen en bevolkingsdichtheid in het gebied. Over de mogelijke veiligheidsrisico’s door gaswinning uit de kleine gasvelden (op het vasteland) heeft TNO een inventarisatie gemaakt (Kamerstuk 33 529, nr. 275).
Erkent u dat het feit dat de NAM het risico op bevingen «zeer klein» noemt niets afdoet aan de risico’s en het gevoel van onveiligheid die optreden op het moment dat er bevingen plaatsvinden?2
Het is moeilijk om eenduidige uitspraken te doen over het gevoel van onveiligheid bij aardbevingen. Of mensen zich veilig of onveilig voelen, hangt af van veel factoren. Ik verwijs hierbij naar mijn brief aan uw Kamer van 30 mei 2018 over gaswinning uit de kleine velden (Kamerstuk 33 529, nr. 469).
Bent u bereid bij de kleine gasvelden meer meetpunten te plaatsen opdat goed (toe)zicht is op alle bevingen die daar plaatsvinden?
Voor alle kleine gasvelden op het vasteland is bepaald in welke risicocategorie ze vallen en welke intensiteit en type monitoring daarbij hoort. Voor gasvelden in de laagste risicocategorie is naar verhouding minder monitoring nodig dan voor gasvelden die in een hogere categorie vallen. Dit systeem werkt naar behoren. Als na verloop van tijd zou blijken dat er te weinig monitoring plaatsvindt, of dat er een ander type monitoring nodig is, dan kan dat via het meetplan, dat de gasproducenten jaarlijks aan SodM voorleggen, worden gewijzigd.
Geven deze bevingen u aanleiding ook de gaswinning uit de kleine gasvelden versneld af te bouwen? Kunt u dit toelichten?
Nee, die aanleiding zie ik niet. In mijn brief aan uw Kamer over «Gaswinning uit de kleine velden in de energietransitie» van 30 mei 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 469) heb ik aangegeven dat de risico’s van gaswinning uit kleine velden qua omvang en impact niet vergelijkbaar met die van de gaswinning in Groningen. Tevens heb ik uiteengezet dat de gaswinning uit de kleine velden mede van belang is voor de energietransitie.
Het bericht ‘Slechts 3 procent nieuwe auto's elektrisch: de schuld van autodealers?’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Slechts 3 procent nieuwe auto's elektrisch: de schuld van autodealers?»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Nederland slechts drie tot vier procent van de nieuwe autokopers een elektrische auto aanschaft, terwijl de interesse tien keer zo groot is2 en het al voor 20% van de potentiële kopers goedkoper is?3 Zo ja, welke oorzaken liggen hier volgens u aan ten grondslag?
Dat in 2017 circa 3% van alle nieuwe registraties uit Elektrische voertuigen (dat wil zeggen volledig elektrisch, plug-in hybride of elektrisch met range extender) bestond kan ik bevestigen. Ik wil wel toevoegen dat het totale aantal volledig elektrische voertuigen in 2017 is toegenomen met 61% ten opzichte van 2016 en dat in de eerste helft van 2018 al meer nieuwe volledig elektrische auto’s verkocht werden dan in geheel 2017.4 Uit de modelberekeningen van het rapport wordt vooral duidelijk dat voertuigen uit het topsegment sneller gunstiger worden. Voor het achterblijven van de adoptie van elektrische voertuigen worden in het rapport al mogelijke oorzaken aangereikt, zoals de onbekendheid met elektrisch rijden, de vermeende beperkte actieradius, bekendheid met de laadinfrastructuur en het aantal beschikbare modellen. In de «ANWB Elektrisch Rijden Monitor 2017» worden ook nog de (hoge) aanschafprijs van elektrische auto’s als ook het (onzeker) gebruik van de auto op vakantie aangevoerd. Ik herken deze punten.
Hebt u kennisgenomen van het onderzoek in Nature Energy4 waaruit blijkt dat Scandinavische autoverkopers mogelijke kopers verkeerd informeren over specificaties van elektrische auto’s en zelfs sterk sturen naar de koop van benzine- of dieselvoertuigen? Kunt u bevestigen of deze situatie ook voor Nederland geldt?
Ja daar heb ik kennis van genomen. In hoeverre deze situatie zich ook in Nederland voordoet is mij niet bekend.
Bent u bereid de uitkomsten van het onderzoek in Nature Energy en het trainen van personeel voor de verkoop van elektrische auto’s te bespreken met de relevante organisaties, zoals de Rijwiel- en Automobielindustrie (RAI) Vereniging en de Bond van Autohandelaren en Garagehouders (BOVAG)? Is dit onderwerp aan de orde gekomen aan de mobiliteitstafel?
Ja, daar ben ik toe bereid. Ik bespreek het onderwerp met de sector (Formule E-Team) en aan de mobiliteitstafel.
Deelt u de mening van de Algemene Nederlandse Wielrijdersbond (ANWB) en Natuur en Milieu dat het aannemelijk is dat Nederlandse autodealers, net als de Scandinavische, ook weinig elektrische auto’s verkopen doordat de verdiensten van bijvoorbeeld «after sales» lager zijn, aangezien elektrische auto’s veel minder onderhoud vergen?5
Ik deel de conclusie van het BOVAG-rapport dat de komst van de elektrische auto onomkeerbaar is en op stoom begint te komen in Nederland en dat de sector wordt opgeroepen hiermee rekening te houden en vooruit te kijken op de consequenties daarvan voor hun verdienmodel. Ik vind het een gemis dat het rapport alleen kijkt naar de betekenis van de komst van de elektrische auto voor de aftersale markt en niet op andere producten van de branche (zoals occasions, (private) lease en deelauto). Dat er in theorie prikkels kunnen zijn om minder elektrische auto’s te verkopen is mogelijk. Ik heb daar in de praktijk nu geen aanwijzingen voor.
Welke rol kan de overheid volgens u spelen in het faciliteren van autodealers naar een succesvolle transitie in een snel veranderende auto-industrie door de komst van nieuwe technologieën, zoals elektrisch rijden en het streven van het kabinet naar de verkoop van 100% emissievrije auto’s in 2030?
Ja, aan de mobiliteitstafel bespreek ik met de brancheorganisaties en het Formule E-team de transitie naar elektrisch rijden. Eind dit jaar wil ik met hen een gezamenlijk maatregelenpakket vastleggen in het klimaatakkoord.
Belangrijke bespreekpunten zijn mogelijke stimuleringsmaatregelen, laadinfrastructuur (bijvoorbeeld maatregelen voor het versnellen van het aanvraag en realisatieproces van laadinfrastructuur, ontwikkeling van open standaarden en protocollen in Europa, stimulering van de uitrol van smart charging) en flankerende maatregelen (zoals parkeerdifferentiatie en afspraken met werkgevers over de inzet van elektrische auto’s).
Duidelijk is dat de transitie naar elektrisch rijden voor alle betrokken partijen uitdagingen met zich meebrengt. Daarom bespreek ik ook hoe de kosten over de totale levensduur van het voertuig zichtbaar kunnen worden gemaakt voor de consument en hoe de kennis over elektrische voertuigen bij dealers vergroot kan worden door middel van cursussen. Daarnaast bezien wij de mogelijkheden van een brede communicatiecampagne om de voordelen van elektrisch rijden onder de aandacht te brengen.
Tot slot wil ik benadrukken dat voor het behalen van de doelstelling uit het Regeerakkoord ook externe factoren zoals Europees beleid en met de name de marktontwikkeling van elektrisch vervoer cruciaal zijn. Naast het bovengenoemde nationale beleid zal dit ervoor moeten zorgen dat elektrisch rijden uiteindelijk voor iedereen betaalbaar, aantrekkelijk en vertrouwd wordt. Elektrisch vervoer levert dan een cruciale bijdrage aan de CO2-reductie maar ook aan het verbeteren van de luchtkwaliteit en aan de energietransitie (via smart charging).
Bent u bereid samen met alle betrokken partijen de kennis bij autodealers en publiek over elektrisch rijden te vergroten? Kunt u een overzicht geven van uw voorgenomen acties om verkoop van elektrische voertuigen te stimuleren?
Zie antwoord vraag 6.
Het pleidooi van gemeenten voor een landelijk vuurwerkverbod |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Regel vuurwerkverbod landelijk», waarin de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) pleit voor een landelijk vuurwerkverbod in plaats van individueel gemeentebeleid?1
Ja.
Is het waar dat het voorgenomen landelijk vuurwerkverbod van de baan is, ondanks het advies van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) om knalvuurwerk te verbieden? Zo ja, welke inhoudelijke argumenten voert u aan om dit belangrijke onderdeel van de OVV in de wind te slaan? Klopt het bericht dat u een algeheel vuurwerkverbod niet invoert omdat coalitiepartij VVD zich daartegen verzet?
In de brief met de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek, die de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 8 juni jl. aan uw Kamer hebben gestuurd, is aangegeven waarom wij ervoor hebben gekozen de aanbeveling van de OVV om te komen tot een verbod op vuurpijlen en knalvuurwerk nu niet uit te voeren. Kortheidshalve verwijs ik naar deze brief2, de daarin verwoorde motivering van het kabinetsstandpunt en hetgeen met uw Kamer is gewisseld in het debat van 20 juni jl.
Deelt u de mening van de VNG dat lokale maatregelen, zoals een gemeentelijk vuurwerkverbod of aangepaste afsteektijden, niet effectief zullen zijn vanwege het risico van het «waterbedeffect», waarbij overlast verplaatst wordt naar omliggende gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in overleg met de VNG over de mogelijkheden om lokaal het afsteken van vuurwerk te reguleren. In dit overleg is alle ruimte om die aspecten, die de VNG bij haar standpunt heeft betrokken, nader toe te lichten en te bespreken. Daarbij zullen ook de toezeggingen aan de orde komen, die in het debat van 20 juni met uw Kamer zijn gedaan met betrekking tot mogelijkheden voor een lokaal afsteekverbod.
Deelt u de mening van de VNG dat een vuurwerkverbod alleen effectief is als het op landelijk niveau wordt ingevoerd en landsbreed geldt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om een algeheel vuurwerkverbod opnieuw als maatregel te overwegen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 8 juni jl. is gemeld, zal de effectiviteit van het pakket maatregelen uit de landelijke aanpak jaarwisselingsproblematiek voor het terugdringen van letsel en verstoringen van de openbare orde na de volgende jaarwisseling geëvalueerd worden. Mocht blijken dat deze maatregelen niet tot het gewenste resultaat leiden, dan is een verbod op bepaalde typen vuurwerk niet uitgesloten.
Het vertrek van de NCG |
|
Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rob Jetten (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat was de opgave van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en hoeveel woningen zijn concreet aangepakt?
De NCG is belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (MJP) en doet hiervoor jaarlijks een voorstel, dat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt vastgesteld. In het Meerjarenprogramma 2017–2021 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) is de ambitie bepaald om in vijf jaar 22.000 woningen en 1.500 overige gebouwen te inspecteren – en waar nodig vervolgens binnen 5 jaar te versterken – wat neerkomt op 5.000 woningen en 300 overige gebouwen per jaar. In de meest recente kwartaalrapportage van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 467) is aangegeven dat er sinds 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2018 7.989 adressen zijn geïnspecteerd en 3.055 versterkingsadviezen zijn opgesteld. Uit de versterkingsadviezen blijkt dat in alle gevallen vergaande versterking nodig is om aan de norm 10-5 conform de NPR 2015 te voldoen. Zoals weergegeven in de kwartaalrapportage zijn er tot en met het eerste kwartaal van 2018 in totaal (zowel binnen als buiten de gebiedsgerichte aanpak van de NCG) 672 adressen versterkt, waarvan 86 in 2017 en 30 in het eerste kwartaal van 2018.
Ik wil hier graag nogmaals benadrukken dat het Rijk, de provincie Groningen en de betrokken gemeenten, steeds samen bestuurlijk verantwoordelijk zijn geweest voor dit programma. Dat de implementatie van het versterkingsprogramma moeizamer bleek dan vooraf werd ingeschat – dat er successen, maar zeker ook tegenvallers moesten worden gemeld – is niet terug te voeren op de NCG, maar valt allereerst onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen.
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij schadeafhandeling en complexe schades met de inwerkingtreding van het nieuwe schadeprotocol?
Met het Besluit Mijnbouwschade Groningen van 31 januari 2018 en het instellen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) per 19 maart 2018 is de afhandeling van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg in het publieke domein belegd. Alle schademeldingen die na 31 maart 2017 zijn geregistreerd worden nu door de TCMG afgehandeld. De TCMG oormerkt schademeldingen daarbij niet als complex of niet-complex. Met een wetsvoorstel dat ik nu voorbereid wordt de tijdelijke constructie van een definitieve grondslag voorzien. Vanwege deze ontwikkelingen heeft de NCG geen rol meer in de schadeafhandeling. Het instellingsbesluit van de NCG is hierop aangepast en op 4 mei jl. in de Staatscourant geplaatst (Jaargang 2018, nr. 25 938).
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij versterking wanneer dat onafhankelijk wordt belegd?
Zoals inmiddels de schadeafhandeling onafhankelijk van de NAM is ingericht, wil ik dit ook regelen voor de versterkingsoperatie. Voor de schadeafhandeling is een manier gevonden waarbij de beoordeling van schademeldingen onafhankelijk plaatsvindt van alle partijen die daar bij betrokken zijn: besluiten over individuele schadeverzoeken van bewoners worden nu genomen door een speciaal daarvoor ingerichte tijdelijke commissie met onafhankelijk benoemde leden. NAM heeft hier geen invloed op. Een vergelijkbare onafhankelijkheid wil ik organiseren voor besluiten over versterken. Voor de precieze organisatie daarvan wil ik het advies van de Mijnraad afwachten, omdat daarmee duidelijk zal worden wat de omvang en het karakter van de versterkingsoperatie zal zijn. Met de bestuurders in de regio heb ik afgesproken dat we snel na 1 juli a.s. verder in gesprek zullen gaan over de vorm van aansturing die hierbij past. Intussen worden alle lopende versterkingswerkzaamheden uitgevoerd, onder regie van de NCG.
Hoe zorgt u ervoor dat de versterkingsopgave onafhankelijk wordt van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn besteed aan de NCG, zijn organisatie en het uitvoeren van zijn taken? Hoeveel van de middelen zijn direct terecht gekomen bij inwoners voor compensatie en versterking?
In het overzicht in de bijlage1 zijn de bestedingen tot eind 2017 weergeven van de Rijksmiddelen die beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen, beleidsartikel 5. In de tabel zijn de kosten voor het apparaat NCG, werkbudget en subsidiemaatregelen opgenomen. Van de € 432,4 miljoen beschikbaar gestelde middelen is tot en met het laatste kwartaal van 2017 € 160,6 miljoen uitgegeven.
Het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG kent voor het grootste deel een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en zo beschikbaar blijft voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma. De kosten van zowel de schadeafhandeling als de noodzakelijke versterking zijn voor rekening van NAM. Deze staan los van de hier genoemde middelen.
Op welke termijn verwacht u dat de 2500 woningen met een versterkingsadvies thuis versterkt zijn? Welke capaciteit is daarvoor beschikbaar? Hoe gaat de u ervoor zorgen dat er geen ellenlange wachtlijst ontstaat van de nog te versterken woningen?
Het uitgangspunt is, in lijn met het advies van de Commissie Meijdam, dat een woning binnen vijf jaar nadat is geconstateerd dat deze niet voldoet aan de norm versterkt moet zijn. Niet alle woningen zijn gelijktijdig beoordeeld, maar van het merendeel hiervan is in december 2016 of eerder vastgesteld dat deze op basis van de NPR 2015 niet voldoen aan de norm. Dat betekent dat deze woningen voor december 2021 moeten zijn versterkt. De NCG heeft met een marktconsultatie in december 2017 de beschikbare capaciteit voor inspectie, engineering en de uitvoering van versterkingswerkzaamheden verkend. Daaruit kwam naar voren dat marktpartijen geen onoverkomelijke belemmeringen zien om de versterking van deze woningen binnen de termijn te realiseren.
Tegelijkertijd blijkt uit recente kwartaalrapportages van de NCG dat de realisatie van het inspectie- en engineering-programma en de versterking van woningen achterblijft ten opzichte van de doelstellingen verwoord in het MJP (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nrs. 321, 389, 454, 467). Hier komt bij dat op basis van de NPR 2015, in vrijwel alle gevallen ingrijpende versterking of zelfs sloop wordt geadviseerd, wat leidt tot een zeer omvangrijke opgave. Om te voorkomen dat de pijplijn verstopt raakt met woningen die wachten op versterking, of mogelijk onnodige sloop, worden nieuwe versterkingsadviezen eerst getoetst aan het advies van de Mijnraad.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar voor de versterking van woningen en wie stelt die middelen ter beschikking?
NAM is als exploitant aansprakelijk voor de kosten voor schade en versterken als gevolg van aardbevingen. Over hoe wordt gegarandeerd dat alle kosten voor schade en de noodzakelijke versterking worden betaald, ben ik in gesprek met aandeelhouders Shell en Exxon.
Kunt u ten aanzien van de knip tussen huizen met een advies thuis en mensen die nog een advies moesten ontvangen toelichten hoe het onderscheid is gemaakt en hoe hierover is gecommuniceerd? Hoever waren die adviezen die in de pijplijn zitten en kunt u ons schetsen hoe die procedure eruitzag op het moment dat u met uw voorgenomen besluit kwam?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wil het kabinet geen onomkeerbare stappen zetten in de huidige versterkingsoperatie in afwachting van meer duidelijkheid over de veiligheid. Daar waar bewoners per brief al een voorstel voor maatregelen hebben ontvangen in de vorm van versterkingsadvies zijn er, ook als er nog geen bindende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering daarvan, mijns inziens dusdanig concrete verwachtingen geschapen dat deze mensen moeten kunnen rekenen op de uitvoering van de versterking volgens dat advies.
Ten aanzien van de overige woningen in de huidige werkvoorraad geldt dat het merendeel is geïnspecteerd en deels geëngineerd op basis van de NPR 2015, waarbij werd uitgegaan van een voortdurende gaswinning op een niveau hoger dan dat van vandaag. De uitkomsten van de berekeningen leiden tot zeer ingrijpende versterkingsadviezen. Bij definitieve besluiten over de versterking van deze woningen wil ik dan ook het advies van de Mijnraad kunnen betrekken. Voor een deel van deze woningen (1.588) zijn versterkingsadviezen opgesteld. Aan deze bewoners is op basis van de eerste sterkteberekeningen in januari gecommuniceerd dat hun woning niet voldoet aan de NPR en daarom bouwkundig versterkt moet worden, maar dat nog onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn. Daarbij is toegezegd dat zij in april 2018 opnieuw informatie zouden ontvangen. Naar aanleiding van bestuurlijk overleg dat plaatsvond op 23 april jl., zijn op 26 april alle bewoners geïnformeerd over de stand van zaken en de betekenis daarvan voor hun situatie.
Hoe zorgt u dat de inwoners van Groningen net zo veilig zijn als in de rest van Nederland, dus uitgaande van een risico van 10–5?
Ik vind het van groot belang dat de veiligheidsnorm voor gebouwen in het aardbevingsgebied zo snel als mogelijk wordt bereikt. Met het besluit de gaswinning versneld af te bouwen heeft het kabinet expliciet beoogd om de veiligheid daadwerkelijk te kunnen borgen door de oorzaak van de problematiek weg te nemen en daarmee de versterkingsnoodzaak tot haalbaarder proporties terug te brengen. Op basis van het advies van de Mijnraad worden de gevolgen van dit besluit voor de versterkingsoperatie bepaald.
Alle voor de veiligheid noodzakelijke versterking moet hoe dan ook worden uitgevoerd. Dit is nu een wettelijke verplichting van de NAM op basis van de Mijnbouwwet. Met het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken 34 957) zal ik alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van mij gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
In hoeverre is de versterkingsopgave een aansprakelijkheidsvraagstuk zoals gesteld door de heer Alders?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is de verdere uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen geborgd?
Het vertrek van de heer Alders mag onder geen beding leiden tot nieuwe onzekerheid over de lopende versterkingswerkzaamheden. Bewoners moeten erop kunnen rekenen dat uitvoering van de lopende versterking doorgaat en daarin speelt de overheidsdienst NCG een belangrijke rol.
Het feit dat de heer Alders zijn functie als NCG beschikbaar heeft gesteld heeft tot veel reacties en aandacht in de media geleid. Ik wil benadrukken dat dit op geen enkele manier negatief mag neerslaan op de inzet van de medewerkers van de overheidsdienst NCG. Zij voeren met veel zorg en aandacht belangrijk werk uit, in een ingewikkelde context en onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders van Rijk en regio. Ook voor de medewerkers van de overheidsdienst NCG is het daarom van belang dat er snel duidelijkheid komt.
De heer Alders heeft aangegeven voor een goede afronding te zorgen en beschikbaar te zijn voor een zorgvuldige overdracht. Vanzelfsprekend streef ik ernaar op een zo kort mogelijke termijn en in overleg met de regio duidelijkheid te kunnen geven over het vervolg.
Bent u bereid met de regio om met een gedragen opvolging te komen om de vaart er bij de versterking in te krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
De risico’s bij zoutwinning |
|
William Moorlag (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht» SodM waarschuwt voor gaten en verontreiniging bij zoutwinning»(FD, 31 mei 2018) en het achterliggende rapport van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) «Staat van de sector zout»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat er onvoldoende is nagedacht over de risico's van zoutwinning op de lange termijn? Zo ja, waarom en wanneer zijn die lange termijn risico’s wel duidelijk geworden? Zo nee, waarom deelt u die conclusie niet?
In het rapport «Staat van de sector zout» heeft SodM verschillende risico’s van de zoutwinning benoemd. Voor een aantal van deze risico’s heeft de industrie afdoende maatregelen genomen, zodat deze risico’s beheersbaar zijn. De toezichthouder gaat ook in op de veranderingen in de samenleving, hetgeen zich heeft geuit in een kritische houding richting mijnbouw en een vermindering van de risico-acceptatie. Mede hierdoor, en gelet op een groot aantal incidenten, heeft SodM besloten om het toezicht op de sector aan te scherpen. Hierdoor zijn ook de risico’s die op een langere termijn spelen meer naar voren gekomen. Voor enkele van deze risico’s voor de lange termijn moet de sector nog meer maatregelen nemen.
SodM heeft het toezicht op de zoutsector meer prioriteit gegeven. Ik ben het daarmee eens, en vind dus ook dat er meer aandacht besteed moet worden aan de risico’s op de lange termijn. Het onderzoek naar de wijze waarop een caverne toekomstbestendig kan worden verlaten is de eerste stap in het proces dat zal leiden tot het wegwerken van de huidige achterstand.
Hoe oordeelt u over het risico van het ontstaan van zinkgaten ten gevolge van het instorten van zoutcavernes? Wat gaat u doen om inwoners van de desbetreffende gebieden in Twente en Overijssel te beschermen tegen dergelijke risico’s?
Zinkgaten kunnen alleen ontstaan bij zoutcavernes die zowel instabiel zijn als zich (relatief ten opzichte van hun grootte) ondiep in de ondergrond bevinden. Op het moment dat een dergelijke zoutcaverne instort, kan dat leiden tot een zeer lokaal zinkgat aan de oppervlakte. Veruit de meeste cavernes in Nederland zijn stabiele cavernes en liggen zo diep dat een dergelijk scenario niet aan de orde is.
In de «Staat van de sector zout» worden 63 oude cavernes in Twente genoemd die potentieel instabiel zijn. Voor deze cavernes is een plan van aanpak opgesteld om de risico’s te mitigeren. Door het ondergronds monitoren van trillingen kan men vroegtijdig signalen oppikken die kunnen wijzen op het begin van het instorten van een caverne. Het instortingsproces van een caverne duurt meerdere jaren. Gedurende dit proces is er voldoende tijd om de instabiele caverne tijdig met kalkslurry (een restproduct van zoutwinning) te vullen. Als de caverne voldoende gevuld is, zal er geen zinkgat meer aan het oppervlak verschijnen. De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover geïnformeerd in de beantwoording2 van vragen van voormalig lid Van Veldhoven en in de beantwoording3 van vragen van voormalig lid Smaling (SP).
Deze beheersmaatregelen ter voorkoming en beperking van schade worden reeds enige tijd toegepast en zijn vastgelegd in het «subsidence management protocol» (SMP). SodM heeft aangegeven dat dit protocol goed door AkzoNobel wordt uitgevoerd. De inwoners van de desbetreffende gebieden zijn daarmee afdoende beschermd.
Deelt u de mening van SodM dat er plannen moeten komen voor de potentiële instabiliteit onder de genoemde vuilstort in Twente? Zo ja, ziet u dat alleen als een verantwoordelijkheid van Akzo Nobel die daar zout wint, of ziet u ook voor de overheid daarin een rol weggelegd? Zo, ja welke rol zou de overheid dan kunnen spelen? Zo nee, waarom deelt u de mening van SodM niet?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3, voorziet het SMP in de monitoring en de aanpak van de potentieel instabiele cavernes. SodM heeft aangegeven dat AkzoNobel dit protocol goed uitvoert. Een potentieel instabiele caverne wordt gesaneerd zodra uit de monitoring is gebleken dat de vorm van de caverne aan het veranderen is.
SodM heeft in de «Staat van de sector zout» speciale aandacht gevraagd voor de twee potentieel instabiele cavernes onder de genoemde vuilstort in Twente. Voor deze cavernes zou men graag zien dat AkzoNobel komt met andere beheersmaatregelen, omdat regulier saneren bij deze cavernes niet direct mogelijk is. SodM adviseert in dit bijzondere geval dat men niet afwacht totdat er eventueel een verandering wordt gedetecteerd maar dat men gezien de locatie een passend plan klaar heeft voor het geval deze potentieel instabiele cavernes daadwerkelijk instabiel zijn geworden.
Ik vind dit een goed voorstel van SodM. Op 13 juli 2018 heeft AkzoNobel SodM per brief4 geïnformeerd dat zij voor het einde van het jaar een specifiek risicobeheersplan op zal stellen voor de twee cavernes onder de vuilstort. SodM heeft daarop per brief5 aangegeven dat zij verwacht voor 15 oktober 2018 een conceptversie van dit plan te ontvangen.
Deelt u de mening van SodM dat een zoutkoepel in het Groningse Heiligerlee potentieel instabiel is en mogelijk gevaar voor omwonenden kan opleveren? Hoe kan dit gevaar worden teruggebracht en door wie? Hoe zie u de verantwoordelijkheid van de overheid in dit gebied?
Het lijkt erop dat de vorm van een caverne nabij Heiligerlee is veranderd. Ook is er op 20 november 2017 een lichte trilling waargenomen door het KNMI. Een van de hypotheses voor de verandering van de cavernevorm is de aanwezigheid van een ander type gesteente waarvan een brok in de caverne is gevallen.
SodM heeft aangegeven dat de caverne in de buurt van de bebouwde kom van Heiligerlee ligt en dat, in het geval dat deze caverne instabiel zou worden, er dan een kans op schade bestaat. Het is volgens SodM daarmee niet gezegd dat de caverne ook daadwerkelijk instabiel is.
SodM heeft AkzoNobel opdracht gegeven om bij Heiligerlee, net zoals in Twente, een akoestisch monitoringsnetwerk aan te leggen waarmee eventuele toekomstige trillingen beter te detecteren, lokaliseren en te interpreteren zijn. Dit netwerk zal uiterlijk 30 september 2018 operationeel zijn. Met dit netwerk kan AkzoNobel de cavernes in Heiligerlee monitoren en met meetgegevens aantonen of deze cavernes stabiel zijn.
In de week van 21 mei 2018 zijn radarmetingen gedaan in de caverne. De radar kan als het ware door het zout heen kijken, zodat bepaald kan worden hoe ver de caverne zich bevindt van de rand van de zoutkoepel. De metingen worden momenteel uitgewerkt. Ik heb SodM gevraagd om de resultaten van dit onderzoek te duiden en openbaar te maken. Ik verwacht dat de resultaten in het najaar worden gepubliceerd.
AkzoNobel is verantwoordelijk voor het monitoren van de cavernes en is gehouden deze na de productie van het zout op een veilige en toekomstbestendige manier te verlaten. SodM houdt toezicht hierop.
Hoe oordeelt u over het risico dat ten gevolge van de zoutwinning bij Veendam diesel in het grondwater terecht zou kunnen komen? Hoe en door wie moet dit risico gereduceerd worden?
In mijn beantwoording van vragen van het lid Beckerman van 9 juli 20186 ben ik ingegaan op het incident bij Nedmag in Veendam. Door dit incident is het risico dat pekel en diesel het grondwater aldaar kunnen verontreinigen reëel geworden. Op dit moment zijn er nog geen aanwijzingen dat het ondiepe grondwater is verontreinigd. Het onderzoek naar de oorzaak en de gevolgen van de lekkage is nu gaande en zal naar verwachting in het najaar gereed zijn.
Nedmag heeft alert gereageerd en maatregelen getroffen om de ongecontroleerde uitstroom uit het cavernestelsel in de diepe ondergrond te minimaliseren. Door de injectie van water in de caverne te staken en zoveel mogelijk vloeistof uit de caverne te pompen heeft men de druk aldaar verlaagd. Door de lage druk wordt de uitstroom van pekel en diesel uit de caverne in de diepe ondergrond zoveel mogelijk voorkomen. Het risico dat de het grondwater door de gelekte vloeistoffen wordt verontreinigd, wordt daardoor kleiner.
De samenstelling van het grondwater wordt door Nedmag gemonitord in meerdere diepe en ondiepe peilbuizen op en rond de locatie. Op dit moment is er geen verandering van de samenstelling van het grondwater aangetroffen. Nedmag is verantwoordelijk voor de lekkage en is verplicht deze zoveel mogelijk te beperken. Het bedrijf is aansprakelijk voor de mogelijke gevolgen en schade van dit incident.
Neemt u het advies van de SodM om voor één schadeloket voor omwonenden te zorgen in gebieden waar zowel zout- als gaswinning plaatsvindt over, zodat omwonenden niet hoeven aan te tonen welke vorm van mijnbouw de schade heeft veroorzaakt? Deelt u de mening dat dit loket zou moeten zorgen voor een onafhankelijk beslissing over de schadeafhandeling en de verdeling van de kosten over de veroorzakers? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u voor dit loket zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie het advies van SodM omtrent het schadeloket en de onafhankelijke schadeafhandeling in het verlengde van het advies dat ik op 1 februari 2018 van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) heb gekregen. Ik heb u op 30 mei 2018 geïnformeerd7 over de wijze waarop ik met het advies van de Tcbb zal omgaan, en verwacht u over de uitvoering de komende weken nader te informeren.
Dekking van de verminderde gasopbrengsten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de weergave van het interview met u in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt deze weergave?
Ja.
Klopt het dat het kabinet dekking heeft gevonden voor de 1,1 miljard euro terugloop in aardgasinkomsten (citaat: «Maar het is ook mijn rol om het huishoudboekje kloppend te houden en ook voor 2022 hebben we 1,1 mrd dekking gevonden. Die komt in de miljoenennota 2019 terug»)?
Conform de reguliere systematiek wordt in de Voorjaarsnota de integrale dekking gepresenteerd voor de budgettaire problematiek in het lopende begrotingsjaar, waaronder lagere aardgasbaten dan geraamd bij Startnota als gevolg van het gasbesluit2. De voorgestelde dekking voor latere jaren wordt zoals gebruikelijk met de Kamer gedeeld op Prinsjesdag.
Waaruit bestaat de dekking die het kabinet blijkbaar al heeft gevonden? Op welke posten wordt bezuinigd of welke meevallers worden voorzien?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd bij de Voorjaarsnota, waarin het kabinet helderheid geeft over de stand van de begroting en de voorziene mee- en tegenvallers?
In de Voorjaarsnota worden de voorgestelde budgettaire wijzigingen voor het lopende jaar (T) gepresenteerd. De verticale toelichting en de suppletoire begrotingen geven tevens inzicht in de voorlopige meerjarige budgettaire doorwerking van deze besluiten. Voorgestelde wijzigingen in het komende begrotingsjaar (T+1) en de meerjarige doorwerking daarvan worden via de Miljoenennota en de departementale ontwerpbegrotingen met de Kamer gedeeld.
Het onderscheid tussen het lopende uitvoeringsjaar en komende begrotingsjaar hangt samen met de verschillende functies van de begrotingsrapportages. De Voorjaarsnota informeert de Kamer over de lopende begroting, zodat zij deze nog kan bijsturen via het uitoefenen van haar budgetrecht via het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende 1e suppletoire begrotingen 2018. De Miljoenennota 2019 informeert de Kamer vervolgens over de voorgenomen besluitvorming voor het komende begrotingsjaar. De Kamer oefent haar budgetrecht op het komende jaar uit door het goedkeuren of amenderen van de door het kabinet ingediende ontwerpbegrotingen. Het gasbesluit is via deze reguliere systematiek gepresenteerd in de Voorjaarsnota.
Zijn de coalitiepartijen formeel of informeel op de hoogte gesteld van de gevonden dekking? Zo ja, waarom informeert het kabinet 76 Kamerleden wel en 74 Kamerleden niet over deze dekking?
De voorjaarsbesluitvorming, inclusief de dekking van het gasbesluit, heeft plaatsgevonden in de ministerraad. De Kamer is hierover geïnformeerd bij Voorjaarsnota. De Kamer wordt, conform de reguliere systematiek, geïnformeerd over de meerjarige budgettaire doorwerking bij Miljoenennota.
Hoe verhoudt de stelling dat het kabinet dekking heeft gevonden zich tot de grondwettelijk vastgelegde informatiepositie van de Kamer, in het bijzonder de actieve informatieplicht? Kunt u deze vraag ook zeker beantwoorden in het licht van aanhoudende vragen, zoals tijdens het Verantwoordingsdebat op 23 mei 2018, om hierover openheid en duidelijkheid te geven?
Zoals gebruikelijk wordt de Kamer op Prinsjesdag geïnformeerd over de budgettaire voorstellen voor het komende begrotingsjaar, inclusief de meerjarige budgettaire doorwerking hiervan. De Kamer kan hierop vervolgens haar budgetrecht uitoefenen middels het goedkeuren of amenderen van de ingediende ontwerpbegrotingen. Over wijzigingen op de lopende begroting 2018 en de meerjarige doorwerking daarvan is de Kamer, conform de comptabiliteitswet, geïnformeerd middels de Voorjaarsnota 2018.
Als die duidelijkheid er is, waarom geeft u deze dan niet direct aan de gehele Kamer en moet de Kamer en de samenleving tot Prinsjesdag wachten?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid alsnog en onmiddellijk aan de gehele Kamer en de samenleving duidelijk te maken hoe de 1,1 miljard euro wordt gedekt?
Zoals gebruikelijk wordt de meerjarige budgettaire dekking van het gasbesluit op Prinsjesdag via de Miljoenennota en de bijbehorende departementale ontwerpbegrotingen gecommuniceerd.
De investeringen in kolencentrales in de Westelijke Balkan |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat Chinese investeringen in kolencentrales in de Westelijke Balkan zorgen voor zeer vervuilende energieopwekkers? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Tijdens het EU-toetredingsproces moeten de Westelijke Balkanlanden hun wet- en regelgeving in toenemende mate in overeenstemming brengen met het EU-acquis. Op het moment van hun EU-toetreding moeten de landen volledig aan de EU-regelgeving voldoen, waarbij deze kolencentrales binnen het Europese emissiehandelssysteem (EU-ETS) moeten functioneren.
Deelt u de mening dat de bouw van kolencentrales die niet voldoen aan de Europese normen voor controle op vervuiling aantoont dat de Westelijke Balkanlanden toetreding tot de Europese Unie (EU) niet serieus nemen? Zo nee, kunt u dat toelichten? Zo ja, wat voor consequenties gaat u hieraan verbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over dit bericht in het licht van het wetsvoorstel dat het gebruik van kolen voor energieopwekking verbiedt? Wat betekent dit voor uw inzet ten aanzien van overleg en afspraken met andere landen?
Over de voortgang in het uitfaseren van het gebruik van kolen voor elektriciteitsproductie in Nederland is de Kamer op 18 mei jl. per brief geïnformeerd (Kamerstuk, 30 196, nr.600).
Nederland heeft zich parallel aan de nationale inspanningen aangesloten bij de Powering Past Coal Alliance. Dit is een internationale alliantie van overheden en bedrijven die zich hebben verbonden aan een nationale uitfasering van kolencentrales en zich daarnaast inzetten voor een versnelde uitfasering van kolen in de elektriciteitsproductie wereldwijd. Dit gebeurt onder meer door het delen van nationale ervaringen hoe de uitfasering van kolen te realiseren. Eén van de doelen van deze alliantie is om tijdens de COP 24 een uitbreiding van het aantal leden te realiseren.
Wat betekent de bouw van deze centrales voor de Europese klimaatdoelen die volgen uit het Akkoord van Parijs, wanneer de Westelijke Balkanlanden tot de EU toetreden?
De EU heeft voor 2030 een doel van ten minste 40% broeikasgasreductie in 2030. Als deze landen tot de EU toetreden zal dat doel gehandhaafd blijven. Tevens zullen deze kolencentrales, net als andere kolencentrales in de EU, komen te vallen onder het EU-ETS, waarvan het «plafond» van emissierechten jaarlijks met 2,2% daalt.
Deelt u de mening dat hiermee weer wordt aangetoond dat de EU niet meer voor de opwaartse ontwikkeling kan zorgen die altijd wordt beloofd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept dat het toetredingsproces een langdurig proces is. Daadwerkelijke toetreding is vooralsnog voor geen van de landen aan de orde. Het kabinet toetst strikt of de op grond van de toetredingscriteria noodzakelijke hervormingen op het gebied van de rechtsstaat, democratisering, goed bestuur, milieu, klimaat en de economie in de uitbreidingslanden zijn geïmplementeerd. Deze hervormingen zijn ook in ons eigen belang. Het kabinet blijft gecommitteerd aan een strikt en fair EU-toetredingsbeleid.
Bent u bereid bij zijn Europese collega’s aan de kaak te stellen dat naast de wijdverspreide corruptie, gebrekkige rechtsstaat en persvrijheid óók het milieu niet serieus wordt genomen op de Westelijke Balkan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet houdt vast aan een strikt en fair EU-toetredingsbeleid en benadrukt dit steevast in Europees verband. Landen zullen aan de strikte voorwaarden moeten voldoen, voordat een stap in het toetredingsproces kan worden gezet. Dat geldt uiteraard ook voor het milieu en klimaatbeleid.
Geluidsnormen op Schiphol |
|
Corrie van Brenk (PvdA), Cem Laçin , Gijs van Dijk (PvdA), Lammert van Raan (PvdD), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ministerie sjoemelde met geluidsnormen Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een betrouwbare overheid zich nooit mag laten verleiden tot gesjoemel en het oprekken van normen en dat het vertrouwen van de burger in de overheid in het algemeen belangrijker is dan een enkel beleidsdoel?
Uiteraard.
Bent u bekend met het gelijkwaardigheidscriterium dat een maximum stelt aan het aantal woningen met een hoge geluidsbelasting (etmaal) vanwege vliegverkeer (ook wel de «huizennorm» of «oer-norm» genoemd)?
Ja.
Klopt de bewering van bewonersorganisaties en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) dat het oorspronkelijk afgesproken aantal van 10.000 zwaarbelastewoningen (1990; 35Ke) is opgerekt naar uiteindelijk 12.300 zwaarbelaste woningen (2005; 58 Lden)? Wist u hiervan? Met welke rechtvaardiging is dit gebeurd? Wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?
Het criterium voor het aantal gehinderde woningen is in het verleden geactualiseerd. Hier liggen verschillende rapportages aan ten grondslag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd per brief van 25 mei 2007 en 4 februari 20082.
Bent u bekend met de brief van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 mei 2007, waarin het beschermingsniveau van het eerste Luchthavenverkeersbesluit (LVB) (wat betreft het aantal zwaarbelaste woningen) wordt gesteld op 10.000 woningen (bestand 1990) met een geluidsbelasting van 35Ke of meer?2
Ja, zie ook vorige vraag.
Kunt u bevestigen dat onder het huidige stelsel (met handhavingspunten en grenswaarden) voor de handhaving van de grenswaarden Lden en Lnight de feitelijk gevlogen vliegpaden worden gebruikt en met name NIET de gemodelleerde routes? Wat is het praktijkverschil voor omwonenden tussen de feitelijk gevlogen routes en de gemodelleerde routes, zoals gebruikt bij de vaststelling van het eerste LVB?
De handhaving onder het huidige stelsel is gebaseerd op de feitelijk gevlogen vliegpaden. Bij het eerste LVB vond de modellering voor het Milieueffectrapport (MER) nog niet plaats op basis van de radartracks van vliegbewegingen op Schiphol. Tijdens de actualisatie van de criteria voor gelijkwaardigheid waarover uw Kamer in 2007 is bericht, is daarom een verbeterde routemodellering gebruikt waarin dit is verwerkt. Dit betekent dat de modellering bij het eerste LVB minder goed aansloot bij de daadwerkelijke vliegpaden. Er is nu dan ook geen sprake van een praktijkverschil tussen gevlogen routes en hetgeen waarop wordt gehandhaafd.
Kunt u bevestigen dat, áls de grenswaarden Lden en Lnight zoals vastgelegd in het eerste LVB (Bijlage 2 en Bijlage 3) nog steeds van kracht zouden zijn en door de ILT strikt (dus NIET «anticiperend») zouden worden gehandhaafd, dan maximaal 11.000 woningen (bestand 2005) 58 Lden of meer geluidsbelasting zouden kunnen ondervinden, zonder ook maar één van de grenswaarden uit Bijlage 2 resp. Bijlage 3 van het eerste LVB te overschrijden? Zo nee, waarom niet en hoeveel dan wél, en waarom?
Nee, het uitgangspunt van de Schipholwet was dat onder de nieuwe wet feitelijk niet meer hinder voor de omgeving mocht ontstaan dan onder de Planologische Kern Beslissing (PKB). Actualisering van de criteria voor gelijkwaardigheid geeft aan dat de milieugevolgen van het scenario van het laatste PKB/eerste LVB zijn onderschat/onjuist beoordeeld en daarom zijn aangepast. Daarmee wordt niet meer hinder toegestaan, maar wordt erkend dat die (maximale) hoeveelheid hinder altijd al in dat eerste LVB besloten lag en dus was toegestaan. Grenswaarden waarvan is gebleken dat die destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering) staan hier in feite los van, waarbij het dus zelfs zo is gebleken dat die grenswaarden destijds onjuist zijn vastgesteld (voornamelijk door de routemodellering). Grenswaarden zijn een middel om de criteria voor gelijkwaardigheid operationeel te maken (en zijn daarmee volgend), maar kunnen de criteria voor gelijkwaardigheid niet nader normeren of beperken.
Onderschrijft u de stelling dat in het hypothetische geval dat na het eerste LVB nimmer meer een wijziging van (de bijlage 2 en 3 van) het LVB zou plaatsvinden, met inachtneming van de grenswaarden ervan (Bijlage 2 en Bijlage 3) maximaal 10.800 woningen (1990) een geluidsbelasting van 35 Ke of meer hadden kunnen moeten dulden? Zo nee, waarom niet, en hoeveel dan wél, en waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Hoeveel actualisaties van de gelijkwaardigheidscriteria zijn er na 2008 doorgevoerd?
Sinds het eerste luchthavenbesluit (2004) zijn de gelijkwaardigheidscriteria zoals (die horen bij het eerste besluit) twee keer geactualiseerd (2007 en 2013) voor nieuwe inzichten en eenmaal gecorrigeerd (2015).
Zijn er uitgangspunten/criteria opgesteld voor het actualiseren? Zo nee waarom niet, en wanneer dan wel?
Als de criteria voor gelijkwaardigheid geactualiseerd worden, dan wordt dit door experts getoetst. Daarbij wordt allereerst gekeken of er voor nieuwe inzichten geactualiseerd dient te worden. Actualisatie van de criteria is aan de orde als met de nieuwe inzichten de effecten van de vliegoperatie beter kunnen worden vastgesteld; voor veranderingen in de vliegoperatie wordt niet geactualiseerd, in het kader van handhaving. Vervolgens wordt, om ervoor te zorgen dat de actualisatie past in het beschermingsniveau vanuit het eerste luchthavenbesluit, achtereenvolgens:
Deze stappen zijn in 2007 ook doorlopen. Indien een actualisatie wordt uitgevoerd, wordt Uw Kamer daarover geïnformeerd.
Wanneer worden die uitgangspunten/criteria met de Kamer besproken?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn alle actualisaties aan de uitgangspunten/criteria getoetst?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de «Procesbeschrijving MER berekeningen» van 23 maart 2004 versie 1.0, in het bijzonder «Diagram 5 Voldaan aan richtlijnen MER» op pagina 12?3
Het processchema waar naar verwezen wordt («Diagram 5») moet gezien worden in relatie tot de berekeningen die zijn uitgevoerd voor de in 2004 opgestelde MER. Het schema beschrijft hoe, op basis van de toen geldende berekeningsmethode7 een scenario met vliegtuigbewegingen «passend» gemaakt werd binnen de toen geldende criteria (o.a. 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour).
In 2007/2008 heeft een omzetting plaatsgevonden om over te gaan van de Kosteneenheid(Ke) als dosismaat naar de Lden (Level day evening night) als dosismaat. Het uitgangspunt voor de omzetting was dat het verkeersschema dat voldoet aan het criterium 10.000 woningen binnen de 35 Ke contour ongewijzigd werd toegepast. Voor dit verkeersscenario is de Lden geluidbelasting berekend.
Het toepassen van andere modellen8 heeft als effect dat het aantal woningen verandert van 10.000 binnen de 35 Ke, naar 12.300 binnen de 58 Lden contour. Hoewel dus het aantal woningen binnen de 58 Lden contour hoger is dan binnen de 35 Ke contour, is het aantal vliegtuigbewegingen dat daarbij hoort voor beide situaties gelijk. Het schema («Diagram 5») is opgesteld voor de in 2004 opgestelde MER en is alleen bruikbaar als alle uitgangpunten (en modellen) die voor de berekeningen gelden identiek blijven. Dat is bij de omzetting van Ke naar Lden niet het geval. Daarom kan dit schema niet worden toegepast in een proces waarbij de Kosteneenheid overgaat naar de Lden.
Bent u bekend met de «Richtlijnen voor het milieueffectrapport» van Januari 2004, in het bijzonder tabel 4.3 Criteria voor gelijkwaardige overgang op pagina 11?4
Zie antwoord vraag 13.
Bent u bekend met Artikel XII (Overgangsbepaling geluidbelasting) van de wijzigingswet van 27 juni 2002 (wijziging van de Wet luchtvaart inzake de inrichting en het gebruik van de luchthaven Schiphol), in het bijzonder lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat Diagram 5 in combinatie met tabel 4.3 de praktische uitwerking is van Artikel XII, lid a en lid c?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het eens met de stelling dat een herberekening van de milieueffecten van het eerste LVB vanwege een andere routemodellering (ook) dient te voldoen aan Artikel XII, lid a en lid c? En derhalve dient te worden berekend conform Diagram 5 en tabel 4.3? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Geluid van warmtepompen en airco’s voor omwonenden |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Frans en Ria kunnen niet meer slapen door warmtepomp van de buren: «Levenssfeer is ernstig aangetast»»?1
Ja.
Hoeveel geluid produceren warmtepompen en airco’s? In welke eenheid en van welke afstand wordt dit gemeten?
Het geluid dat warmtepompen en airco’s produceren verschilt afhankelijk van de toegepaste installatie. Het geluidsvermogensniveau varieert van 38 decibel
(dB) bij een nominale warmteafgifte ≤ 6 kW tot meer dan 70 dB bij een nominale warmteafgifte van meer dan 12 kW. Het geluidsvermogensniveau is een eigenschap van de installatie. De geluidbelasting die iemand van die installatie ontvangt is afhankelijk van de afstand tot het apparaat.
In hoeverre kan het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaken bij omwonenden?
Of het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaakt hangt af van diverse factoren, zoals het aantal installaties in de nabije omgeving, het geluidsvermogensniveau van de installaties, de afstand van de installaties tot andere percelen, getroffen maatregelen tegen geluid en de gevoeligheid van de omwonenden voor dit type geluid.
In hoeverre worden er nationale regels gesteld aan het geluid van warmtepompen en airco’s buiten woningen, voor omwonenden?
Aan het geluid van warmtepompen en airco’s worden in het Bouwbesluit 2012 geen regels gesteld ter bescherming van omwonenden. Ik ben voornemens om hiervoor wel eisen op te nemen in het Bouwbesluit 2012 tegelijkertijd met de eisen in het Bouwbesluit 2012 voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze geluidseisen gelden voor nieuw te plaatsen installaties en zullen ook betrekking hebben op bestaande gebouwen die worden verduurzaamd. Uw Kamer wordt hierover in het najaar van 2018 nader geïnformeerd.
Tot deze aanpassing van het Bouwbesluit 2012 kunnen afzonderlijke gemeenten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels hiervoor opnemen. In de model-APV is een vangnetartikel 4:6 opgenomen waarin staat dat het verboden is toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Een gemeente kan beleidsregels opstellen die een verdere invulling geven aan dit vangnetartikel. Geluidshinder kan bijvoorbeeld worden vertaald naar maximale geluidniveaus op de erfgrens of minimale afstanden van de bron tot de erfgrens.
Daarnaast is er Europese productregelgeving voor warmtepompen en airco’s. Dit betreft de Europese richtlijn Ecodesign (2009/125/EG) en de hierop gebaseerde rechtstreeks geldende verordeningen, waarin eisen zijn gesteld aan het maximale geluidsvermogensniveau van warmtepompen en airco’s die op de markt worden gebracht. Voor warmtepompen zijn dit de verordeningen 813/2013 (ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen) en 814/2013 (waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks). Voor airco’s is dit verordening 206/2012 (airconditioners en ventilatoren). In de praktijk blijkt overigens dat warmtepompen voor geluid veel beter kunnen presteren dan deze maximale niveaus.
In hoeverre stellen gemeenten regels en zijn er regels in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, voor airco’s en warmtepompen ten aanzien van geluid buiten de woning voor omwonenden?
Voor de regels die gemeenten kunnen stellen, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
In een aantal landen in Europa is het onderwerp in landelijke (omgevings)regelgeving opgenomen, waaronder in Duitsland waar het onderwerp omgevingsgeluid onderdeel is van de Bundes-Immissionsschutzgesetz. In de meeste andere landen, waaronder Frankrijk, is het geluid van dergelijke installaties niet landelijk uniform geregeld maar hebben bijvoorbeeld gemeenten de mogelijkheid grenswaarden te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om de geluidshinder van warmtepompen te beperken, bijvoorbeeld ten aanzien van plaatsing en instelling van het apparaat en bekasting?
Warmtepompleveranciers en fabrikanten komen met verschillende oplossingen voor geluidsreductie. Zo zijn er warmtepompen met grotere compressoren en een lager toerental om de geluidsproductie terug te dringen. Een andere optie is geluidswerende omkasting van de buitenunit. Ook kunnen trillingsdempers of een trillingsdempende montagebalk worden geïnstalleerd om de geluidsproductie te doen afnemen. Tot slot is uiteraard de plaatsing van de buitenunit van belang. De geluidsoverlast neemt af naarmate de buitenopstelling verder van de gevel van de aangrenzende woning staat.
Deelt u de mening dat, om draagvlak voor de transitie naar een duurzamere energievoorziening te behouden en de rol die warmtepompen daarin in toenemende mate kunnen hebben, het van belang is overlast door warmtepompen zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo ja, op welke wijze wilt u hieraan bijdragen?
Ja, daarom is het voornemen om het Bouwbesluit 2012 aan te passen zoals gemeld in het antwoord op vraag 4.
Voorts loopt bij de TKI Urban Energy een innovatieregeling onder het programma «korte termijn innovaties aardgasloze wijken, woningen en gebouwen» en worden in het kader van het klimaatakkoord verschillende mogelijkheden om de doorontwikkeling van individuele warmtetechnieken te stimuleren, verkend en gewogen.
Het bericht 'Duits bedrijf gaat zout winnen in Zuidoost-Enschede, maar gemeente weet van niets' |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Duits bedrijf gaat zout winnen in Zuidoost-Enschede, maar gemeente weet van niets»?1
Ja.
Klopt het dat de gemeente Enschede bij de aanvraag van de vergunning in 2011 niet is geïnformeerd over de winningsplannen van Salzwinnungsgesellschaft Westfalen (SGW)? Klopt het dat de gemeente Enschede ook bij het verlenen van de vergunning in 2014 of recenter niet is geïnformeerd over de winningsplannen van SGW? Zo ja, wat vindt u daarvan en waarom is dit niet gebeurd?
Ik ben het eens met het standpunt van de gemeente Enschede over de door haar gewenste rol in de vergunningenprocessen voor de zoutwinning. In de per 1 januari 2017 gewijzigde Mijnbouwwet is de adviesrol voor gemeenten bij de afgeving van vergunningen bij mijnbouwprojecten wettelijk vastgelegd.
In 2011 heeft het Duitse bedrijf Salzgewinnungsgesellschaft Westfalen (SGW) een winningsvergunning voor zout aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken. Als onderdeel van de toenmalige formele procedure is hierover advies gevraagd aan Staatstoezicht op de Mijnen, TNO, de provincie Overijssel en de Mijnraad. De provincie Overijssel heeft op 6 februari 2013 aangegeven geen advies te willen geven. Op basis van de ontvangen adviezen is de winningsvergunning voor zout in 2014 aan SGW verleend. Dit besluit is conform de toen gebruikelijke procedure gepubliceerd in de Staatscourant en opgenomen in het vergunningenoverzicht op www.nlog.nl. De winningsvergunning wordt sinds 2014 jaarlijks vermeld in het jaarverslag «Delfstoffen en Aardwarmte in Nederland». Via dit jaarverslag worden alle opsporings-, winnings- en opslagactiviteiten in Nederland en het Nederlandse deel van het Continentaal plat, vallend onder het regime van de Mijnbouwwet, gezamenlijk gerapporteerd.
Ik heb geen correspondentie gevonden waaruit is gebleken dat de gemeente in 2011 en 2014 is geïnformeerd over respectievelijk de aanvraag en het besluit omtrent het winningsplan van SWG. Destijds had een gemeente geen formele rol in de procedure en werden de regionale aspecten betrokken via het adviestraject van de provincie. Dat is, zoals hierboven al genoemd, nu anders.
Deelt u de mening dat gezien de maatschappelijke onrust die kan ontstaan in gebieden waar mijnbouwactiviteiten plaats (gaan) vinden, het onwenselijk is dat de gemeente hierover niet (eerder) is geïnformeerd en hier niet bij betrokken is?
Zie het antwoord vraag 2. Met de gewijzigde Mijnbouwwet hebben de gemeenten zowel een formele rol – gecoördineerd door de provincie – bij de vergunningverlening voor een winningsvergunning als een eigenstandige adviesrol bij het winningsplan. Ik vind het belangrijk om met gemeenten waar mijnbouwactiviteiten plaatsvinden of plaats gaan vinden in overleg te zijn. In mijn brief2 aan uw Kamer heb ik aangegeven dat op ambtelijk niveau regulier met Hengelo, Enschede en de provincie Overijssel over de zoutwinning wordt gesproken. Dit overleg vindt sinds het najaar van 2016 regelmatig plaats.
Wat vindt u ervan dat de gemeente zegt dat ze eerder bij het proces betrokken had willen worden en een stevigere stem wil hebben in het uiteindelijke besluit?
Ik begrijp het standpunt van de gemeente, en door de gewijzigde Mijnbouwwet heeft de gemeente nu een stevige stem bij vergunningsprocedures.
De aan SWG verleende winningsvergunning legt slechts het alleenrecht vast om binnen het vergunde gebied winningsactiviteiten te mogen ontwikkelen. Er zijn onder andere nog verschillende (omgevings)vergunningen en een goedgekeurd winningsplan nodig voordat het bedrijf daadwerkelijk zout mag winnen in het gebied. SWG heeft nog geen winningsplan ingediend.
De gemeente Enschede heeft door de gewijzigde Mijnbouwwet een rol in de vergunningsprocessen. Zij kan mij rechtstreeks adviseren over een eventueel winningsplan van SWG. Er zal dan ook een inspraakavond worden georganiseerd zodat iedereen zich kan informeren en een zienswijze kan indienen. Er is in dit proces nog voldoende ruimte voor zowel de gemeente als haar inwoners om mee te praten en te denken over de mogelijke toekomstige zoutwinning.
Daarnaast heeft de gemeenteraad de bevoegdheid om de voorgestane zoutwinningslocaties planologisch in te passen. Dit kan met een door de gemeenteraad vast te stellen bestemmingsplan of de afgifte van een verklaring van geen bedenkingen indien een omgevingsvergunning voor planologische inpassing wordt aangevraagd.
Het ministerie is op regelmatige basis in overleg met de gemeente Enschede. De winningsvergunning van SWG zal tijdens dit overleg nader besproken worden. Ik ben ook bereid om samen met de gemeente voor de inwoners van het gebied hierover een informatieavond te organiseren.
Hoe gaat u er in de toekomst voor zorgen dat u gemeenten wel informeert en betrekt bij plannen voor (toekomstige) mijnbouwactiviteiten en het verlenen van vergunningen? Welke mogelijkheden ziet u om de informatievoorziening in de toekomst te verbeteren?
Zie antwoord vraag 4.
Het stroomnetwerk rond Haarlemmermeer |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Stroom rond Haarlemmermeer is op»?1
Ja
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat de beheerder van het stroomnetwerk hier niet op voorbereid was?
Voor het antwoord op vragen 2 tot en met 5 verwijs ik u naar mijn antwoorden op vragen 5, 6, 7, 8 en 9 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255)2.
Welke maatregelen kunnen worden genomen om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze kan er versnelling gebracht worden in de procedures rond de bouw van een elektriciteitsstation zodat het proces aansluit aan de vraag?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat door de groei van de economie de vraag naar elektriciteit door nieuwe bedrijven in hoog tempo groeit in deze regio? Zo ja, op welke wijze wordt in deze regio aan de uitbreiding van het elektriciteitsnet gewerkt? Wie heeft daarin welke verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het risico op capaciteitsproblemen ook in andere gebieden en regio’s? Zo ja, welke en hoe wordt daarop geanticipeerd? Zo nee, welke analyse onderbouwt deze conclusie?
De landelijke netbeheerder TenneT onderzoekt periodiek de leveringszekerheid op regionaal en nationaal niveau en publiceert de uitkomsten jaarlijks in het Rapport Monitoring Leveringszekerheid. De meest recente uitkomsten laten geen (dreigend) tekort aan elektriciteit zien. Wel is het zo dat bijvoorbeeld grootschalige productie van elektriciteit uit wind op land of zonneparken vaak plaatsvindt in dunbevolkte gebieden zoals Friesland, de Flevopolder of de kop van Noord-Holland. De toename van de productie van duurzame energie in deze regio’s is dermate groot en snel dat de historische netconfiguratie hier vaak niet op is toegerust. In die gevallen vinden grootschalige netuitbreidingen plaats om deze ontwikkelingen te faciliteren. Op andere plaatsen is wel rekening gehouden met de komst van grootschalige duurzame energie en is daarvoor al op voorhand een netverzwaring uitgevoerd, bijvoorbeeld in de Flevopolder. Om netbeheerders nog sneller in staat te stellen tijdig in te spelen op de toenemende vraag naar netcapaciteit zet ik bij de onderhandelingen over het Klimaatakkoord in op goede afspraken over ruimtelijke regie op decentraal niveau.
Deelt u de mening dat leveringszekerheid te allen tijde gewaarborgd dient te zijn?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van mijn beleid.
Kan het zo zijn dat Nederland door de energietransitie vaker problemen rondom leveringszekerheid van stroom zal ervaren? Zo ja, hoe kan dit worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan mij voorstellen dat de energietransitie leidt tot een situatie waarin in incidentele gevallen niet direct in alle gevraagde aansluitcapaciteit kan worden voorzien. Dit heeft echter geen gevolgen voor de leveringszekerheid aan bestaande aansluitingen.
Met de groei van het aandeel intermitterende bronnen (zon en wind) zal er de komende decennia wel een grotere vraag naar flexibiliteit ontstaan. Deze vraag kan worden ingevuld door middel van vraagsturing, opslag in bijvoorbeeld accu’s en gebruik van interconnectiecapaciteit. Daarnaast zal ook de ontwikkeling van opslag- en bufffercapaciteit in de vorm van moleculen belangrijk worden. Dit is overigens een vraagstuk dat nadrukkelijk de aandacht krijgt in de gesprekken om te komen tot een Klimaatakkoord.
Kan de Minister, zoals het artikel stelt, onderschrijven dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de huidige capaciteitsproblemen en de stroomstoring op Schiphol van 29 april 2018?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Van der Lee (GroenLinks) over de risico's die de overbelasting van de elektriciteitsvoorziening brengt voor de digitale koppositie van Nederland (Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 2255).
Kan het feit dat er capaciteitsproblemen zijn gevolgen hebben voor de veiligheid van Schiphol? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt Schiphol waarom de stroomvoorziening 29 april jl. op de luchthaven is beïnvloed door de stroomstoring in Amsterdam Zuid-Oost. Daartoe heeft Schiphol TNO als onafhankelijk partij aangesteld om onderzoek te doen naar de toedracht van de verstoring van de elektra en IT-infrastructuur en de bijbehorende beheersmaatregelen van Schiphol. Na publicatie van een tussenrapportage in juni, worden de definitieve uitkomsten naar verwachting over ruim twee maanden bekend. Ik ga niet in op oorzaken en gevolgen vooruitlopend op de definitieve uitkomsten van dit onderzoek.
In hoeverre is de luchthaven Schiphol in staat zelf voldoende alternatieven voorhanden te hebben om te voorkomen dat de operatie in de soep loopt bij een stroomstoring? Wanneer valt het rapport over de recente stroomstoring met daarin de oorzaak en eventuele maatregelen om dit te voorkomen te verwachten?
Zie antwoord vraag 10.
Is er een oorzakelijk verband tussen hetgeen in dit artikel wordt beschreven en de vele recente stroomstoringen in en rond Amsterdam? Indien dat er niet is, hoe zijn deze stroomstoringen dan te verklaren?
Nee. De stroomstoringen in en rond Amsterdam zijn niet gerelateerd aan enig capaciteitstekort. De storingen vanaf 2015 hebben plaatsgevonden op verschillende locaties, op verschillende spanningsniveaus en bij zowel netbeheerder TenneT als netbeheerder Liander. De oorzaken zijn divers van aard.