Het bericht “Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op” |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op»?1 Wat vindt u van het feit dat ondernemers nu nog langer moeten wachten op de afhandeling?
Ja, ik ken het bericht «Aanpak van derivatendossier loopt nog meer vertraging op». Zoals in het schriftelijk overleg rentederivaten d.d. 10 mei jl. is aangegeven, verwachten Rabobank en ABN AMRO het jaar 2017 nodig te hebben voor het beoordelen van alle rentederivatendossiers, maar houden zij er rekening mee dat een aantal klanten pas in 2018 een aanbod tot herstel zal ontvangen. Ik verwacht van de banken dat zij alles in het werk zullen stellen om de gedupeerde klanten zo spoedig mogelijk te compenseren.
Waarom kunnen de problemen niet, zoals vorig jaar door u is aangegeven, medio 2017 afgehandeld c.q. opgelost zijn?
Het herstelkader is complex en de uitwerking daarvan heeft de nodige tijd in beslag genomen. Op 19 december 2016 is de pilot-fase afgerond en is het definitieve herstelkader gepubliceerd. Daarna hebben de banken en externe beoordelaars de laatste hand gelegd aan de plannen van aanpak. Na publicatie bleek dat banken, externe beoordelaars en belangenorganisaties op meerdere punten specifieke vragen hadden over het herstelkader. Deze vragen hebben zij voorgelegd aan de derivatencommissie. Die vragen zijn door de derivatencommissie in de periode sinds 19 december 2016 beantwoord en gepubliceerd als toelichting in de vorm van sets met vragen en antwoorden (Q&A’s) op de website van de derivatencommissie. Hoewel niet is uitgesloten dat er nog meer Q&A’s volgen, is hiermee, naar het zich nu laat aanzien, voldoende nadere duiding gegeven aan het herstelkader. De banken en externe beoordelaars hebben naar aanleiding van de Q&A’s hun organisatie en systemen verder ingericht en zijn begonnen met de uitvoering van het herstelkader.
Wat zijn de oorzaken van de vertraging(en)? Welke knelpunten zijn er? Waarover zijn nog onduidelijkheden bij de banken, externe dossierbeoordelaars en/of de Autoriiteit Financiële Markten? Hoe kunnen de knelpunten en onduidelijkheden snel opgelost worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de vertraging (deels) wordt veroorzaakt door ruis op de lijn tussen de AFM en de banken, zoals wordt gesteld in het artikel? Zo ja, waar gaat het dan precies over en hoe kan dit opgelost worden?
Er is geen ruis tussen de AFM en de banken zoals gesteld in het artikel. De AFM heeft half maart 2017 aan alle banken laten weten geen belemmeringen meer te zien voor de uitvoering van het herstelkader.
Deelt u de mening dat de ondernemers met een zorgvuldig proces, ook zo snel mogelijk duidelijkheid moeten krijgen, zoals afgesproken is? Klopt het dat de minder complexe gevallen moeten wachten op de complexe dossiers? Zo ja, waarom is dit het geval en hoe kan dit worden opgelost?
Banken maken onderscheid tussen complexe en minder complexe gevallen om zo snel mogelijk zoveel mogelijk klanten een compensatievoorstel te kunnen doen. In alle gevallen geldt dat banken, conform het herstelkader, «kwetsbare groepen» (waaronder klanten in bijzonder beheer) met voorrang behandelen. Dit betreft vaak complexere gevallen. Banken kunnen eenvoudige dossiers waarin bijvoorbeeld alleen een coulancevergoeding en/of vergoeding van renteopslagen aan de orde is, gelijktijdig behandelen met de behandeling van kwetsbare groepen, mits dit niet ten koste gaat van de behandeling van de groep kwetsbare klanten. Het is dus niet zo dat de behandeling van de eenvoudige dossiers moet wachten tot de «kwetsbare klanten» een compensatievoorstel hebben ontvangen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de vertraging wordt beperkt en/of de einddatum (teveel) opschuift? Bent u bereid om bij de banken, externe dossierbeoordelaars en AFM aan te dringen op snelheid?
Het proces dient zo snel als mogelijk te worden afgerond. De snelheid moet echter niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid waardoor klanten mogelijk onjuiste compensatie krijgen aangeboden. Banken streven ernaar de beoordelingen zo snel als mogelijk en op een zorgvuldige manier uit te voeren. De algehele doorlooptijd verschilt per bank en is afhankelijk van de aantallen en de complexiteit van de dossiers die de banken in hun portefeuille hebben.
In de eerste voortgangsrapportage die ik in juni dit jaar van de AFM verwacht, zal meer inzicht worden gegeven in de planning en de voortgang. Deze rapportage zal ook met de Kamer worden gedeeld.
De berichten 'Pensioenfondsen oneerlijk' en 'DNB: Rendement pensioenfondsen te laag om te herstellen' |
|
Léon de Jong (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Pensioenfondsen oneerlijk»1 en «DNB: Rendement pensioenfondsen te laag om te herstellen»?2
Ja
Hoe is het mogelijk dat, terwijl de Nederlandse pensioenfondsen te maken hebben met een een buffer van 1400 miljard euro, De Nederlandse Bank met een waarschuwing komt voor mogelijke pensioenkortingen voor miljoenen Nederlanders?
Het Nederlandse stelsel van aanvullende pensioenen is gebaseerd op kapitaaldekking. Dat wil zeggen dat er geld wordt gespaard voor de toekomstige pensioenuitkeringen. De Nederlandse pensioenfondsen beschikken momenteel over ruim € 1.300 miljard aan gespaard vermogen. Tegenover dat gespaarde vermogen staan echter toezeggingen aan de deelnemers van ongeveer dezelfde orde van grootte. De gemiddelde actuele dekkingsgraad bedroeg eind april circa 105%. Dit is ruim onder het vereist eigen vermogen (vev) waar fondsen aan moeten voldoen (gemiddeld 130%). Fondsen beschikken daarmee over onvoldoende buffers om de toezegging ook werkelijk met een hoge mate van zekerheid waar te kunnen maken.
Ten opzichte van een jaar geleden zijn de dekkingsgraden aanzienlijk verbeterd. Bij de huidige dekkingsgraden is de kans beperkt dat er volgend jaar fondsen zullen moeten korten. Tegelijkertijd blijft de financiële situatie van de fondsen kritiek. Indien een pensioenfonds vijf jaar achtereen een dekkingsgraad heeft onder het minimum vereist eigen vermogen (mvev, circa 105%), dan dient het maatregelen te nemen waardoor de dekkingsgraad in één keer wordt teruggebracht op het niveau van het minimum vereist vermogen. Voor zover het daarbij gaat om een korting, mag deze worden uitgesmeerd over maximaal tien jaar. Als de financiële positie van de fondsen de komende jaren niet verbeterd is de kans reëel dat een deel van de fondsen in 2020 een korting moet doorvoeren. Op dat risico wijst DNB.
Deelt u de mening dat door het hanteren van onnodig lage rekenrentes een onrealistisch en onterecht minder positief beeld ontstaat van de dekkingsgraden van pensioenfondsen? Zo ja, bent u dan bereid om de rekenrente naar de oude realistische systematiek van voor 2007 terug brengen? Zo neen, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De rente in ontwikkelde economieën is sinds de jaren »80 trendmatig gedaald. Dit hangt ondermeer samen met de afname van de inflatie en van de economische groei en met veranderingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking. De rente is op dit moment op een historisch laag niveau. Die lage rente is een reëel en internationaal fenomeen, waar pensioenuitvoerders wereldwijd mee worden geconfronteerd. Een lage rente maakt het opbouwen van een pensioen duurder.
Het verhogen van de rekenrente heeft als gevolg dat een deel van het pensioenvermogen dat nu is gereserveerd voor de financiering van het toekomstige pensioen van jongeren, op de korte termijn gebruikt kan worden voor de indexatie van het pensioen. Dat komt met name ten goede aan oudere deelnemers. Als de werkelijke rente echter niet op korte termijn stijgt tot boven de gekozen rekenrente, resulteert er een tekort voor toekomstige gepensioneerden.
Het verhogen van de rekenrente zorgt er voor dat er meer geld wordt uitgekeerd, terwijl de werkelijke financiële positie van de pensioenfondsen niet verbetert. Het is daarom onverstandig om de rekenrente te verhogen.
Deelt u de mening dat dit soort berichtgeving van De Nederlandse Bank voor onnodige onrust zorgt? Deelt u de mening dat de toezichthouder zich in dit soort gevallen zou moeten beperken tot de communicatie richting de pensioenfondsen en dat het vervolgens de taak van de pensioenfondsen is om te communiceren met hun deelnemers?
Het is de taak van de toezichthouder om pensioenfondsen te wijzen op hun verantwoordelijkheden en te wijzen op de risico’s voor de pensioensector als geheel.
Deelt u de mening dat het korten op pensioenen absoluut niet aan de orde zou moeten zijn? Zo ja, bent u bereid u hiertegen te verzetten en alles in het werk te stellen pensioenkortingen te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Het verlagen van pensioenaanspraken is een pijnlijke aangelegenheid voor de deelnemers. Mede daarom stelt de Pensioenwet dat kortingen een ultimum remedium zijn. Het nieuwe financieel toetsingskader dat per 1 januari 2015 in werking is getreden, biedt fondsen de ruimte om financiële schokken binnen tien jaar op te vangen. Indien het naar verwachting niet mogelijk is om een tekort in tien jaar weg te werken, dient een korting te worden doorgevoerd. Doordat deze kortingen over een periode van maximaal tien jaar kunnen worden uitgesmeerd en voorwaardelijk zijn, blijft de hoogte van eventuele kortingen beperkt. Ik ben van mening dat het financieel toetsingskader hiermee een goed evenwicht biedt tussen een stabiele pensioenuitkering en de financiële houdbaarheid van de pensioenregeling.
Boeren in Limburg die drones gaan gebruiken in de strijd tegen criminelen die in hun maisvelden stiekem hennepplantages onderbrengen |
|
Dion Graus (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Boer vecht tegen wiet»?1
Ja.
Klopt het dat boeren in Limburg drones gaan gebruiken in de strijd tegen criminelen die in hun maisvelden stiekem hennepplantages onderbrengen, omdat er sinds 2016 geen geld meer is voor de «hennepvluchten» die de politie per helikopter uitvoerde?
De politie heeft tot 2016, in samenwerking met de Limburgse Land- en Tuinbouwbond (LLTB) en het Openbaar Ministerie, controles met helikopters uitgevoerd om hennepteelt op landbouwgronden te detecteren. Omdat het aantal wietplantages dat op deze wijze werd opgespoord zeer gering was, is besloten te stoppen met deze controlevluchten. Indien er concrete aanwijzingen zijn voor wietteelt, kan de politie nog steeds besluiten om bijvoorbeeld helikopters in te zetten om luchtbeelden te maken.
Hoe valt dit uit te leggen in het kader van de aanpak van de georganiseerde (drugs)criminaliteit in deze regio?
Het is belangrijk dat de opsporingscapaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet. Waar sprake is van georganiseerde criminaliteit, treedt de politie handhavend op. Burgers en bedrijfsleven hebben daarnaast ook een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de bescherming van hun eigendommen tegen crimineel misbruik.
Hoe verwacht u dat de boeren weerbaarder worden tegen dit soort criminelen, boeren worden soms namelijk onder druk gezet om wiet te planten of toe te staan dat criminelen dit doen, als de politie ze niet meer ondersteunt
De politie staat voor de veiligheid van burgers en bestrijdt actief georganiseerde criminaliteit. In de strijd tegen (georganiseerde) drugscriminaliteit trekt de politie samen op met publieke en private partners. Bij gevallen van bedreiging of andere criminele activiteiten wordt burgers geadviseerd om altijd aangifte te doen, zodat de politie hierop kan reageren.
Voor het overige verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2, 6 en 8.
Deelt u de mening dat dit een klap is in het gezicht van de boeren omdat de teelt zorgt voor inkomstenderving, overlast en boeren gevaar lopen als ze onder druk gezet worden door criminelen of als ze wiettelers betrappen en we hen juist moeten beschermen tegen dit soort georganiseerde misdaad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de hennepvluchten niet meer worden uitgevoerd omdat er weinig hennep meer gevonden werd, prioriteit is gegeven aan controles op de grond, er geen capaciteit is voor deze vluchten en er ook geen gelden voor zijn vrijgemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vreest u niet dat de criminelen hier slim gebruik van maken en (opnieuw) gaan telen? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen worden door de politie in de gaten gehouden. Als er concrete aanwijzingen zijn voor hennepteelt, kan de politie besluiten om helikopters in te zetten om luchtbeelden te maken.
Bent u bereid te regelen dat er per direct weer van dit soort vluchten worden uitgevoerd en de boeren niet opdraaien voor de taak van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De beantwoording van eerdere vragen inzake de situatie op Schiphol |
|
Barbara Visser (VVD), Rob Jetten (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u aangeven waartoe precies, in de overleggen op 8 mei en 9 mei jongstleden, door het ministerie, BARIN, KLM en Schiphol besloten is (zie het antwoord op eerdere vragen)?1
Zoals aangegeven in de beantwoording op uw eerdere vragen 8 mei jl., is in het gesprek van 8 mei 2017 op basis van toezeggingen van Schiphol afgesproken dat in de periode van 1 juli tot en met 31 augustus 2017 alle security lanes van vertrekhal 1 door Schiphol de hele dag volledig worden bemand. Ook de security lanes van vertrekhal 2 worden in diezelfde periode volledig bemand, tenzij na ervaring in die periode blijkt dat het aantoonbaar niet nodig is. Schiphol zal daarnaast nader aangeven aan welke aanvullende data van de luchtvaartmaatschappijen zij behoefte heeft voor een betere voorspelbaarheid van de passagiersstromen. Elke passagier vindt zijn weg als het gaat om het indienen van schadeclaims: de luchtvaartmaatschappijen zijn contractpartij voor claims, maar dat sluit niet uit dat passagiers of KLM zelf claims indienen. Er volgt op korte termijn nog een bespreking met dezelfde partijen die 8 mei jl. aan tafel zaten om te spreken over onderwerpen die op middellange termijn spelen (2–3 jaar).
In een overleg tussen Schiphol en KLM op 9 mei 2017 zijn de afspraken die 8 mei jl. zijn gemaakt verder uitgewerkt, zijn enkele operationele interventies besproken en verdere afspraken gemaakt over onder andere vertrekhal 3.
Wat betekent het uitgangspunt dat Schiphol «alles op alles» gaat zetten om ellenlange wachtrijen te voorkomen? Met andere woorden, waar kan de reiziger precies op rekenen?
Het reizigersproces moet optimaal verlopen, voor zowel de passagiers als de betrokken bedrijven: dat betekent voldoende personeel bij de incheckbalies en voldoende bezetting bij security en de grenspassage. Hierbij heeft Schiphol aangegeven dat het onvermijdelijk is dat er tijdens de zomerdrukte op momenten langere rijen kunnen ontstaan. Er wordt echter alles op alles gezet om dit te voorkomen. Dat kan als zowel Schiphol, de luchtvaartmaatschappijen en de Koninklijke Marechaussee in het proces zorg dragen van een optimale bemensing, zowel bij incheckbalies, security als grenspassage. Het is in ieders belang om goed samen te werken en zo de positie van de mainport Schiphol sterk te houden.
Schiphol heeft ten aanzien van het eigen proces aangegeven dat het de securityfilters langer opent en voor de zomerperiode nog eens extra personeel inhuurt: dit betreft circa 350–400 personen. Op de locaties met de grootste drukte is dan permanent een volledige bezetting aanwezig, ook buiten de geplande piekuren. Bij de andere securityfilters wordt rondom piekuren de capaciteit eerder op- en later afgeschaald. Er worden ook flexibele teams ingezet die stand-by staan. Daarnaast wordt extra personeel ingezet om reizigers te begeleiden en de doorstroming veilig en efficiënt te laten verlopen. Voor reizigers die ervoor kiezen met geen of weinig handbagage te reizen, wordt er geëxperimenteerd met speciale «no trolley» security lanes, zodat reizigers sneller kunnen doorstromen. Tot slot worden, naast de al eerder gerealiseerde tijdelijke extra vertrekhal, extra security lanes bijgebouwd en wordt extra personeel ingezet om eventuele storingen nog sneller te verhelpen.
Zijn er prestatieafspraken met de betrokken partijen, dan wel met uw ministerie, gemaakt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Prestatieafspraken met betrekking tot wachtrijen zijn binnen een veiligheidsproces niet opportuun. De controles zijn er immers primair voor om zorg te dragen voor de veiligheid van de passagiers, het personeel en het vliegverkeer. Prestatieafspraken brengen dan het risico met zich mee dat snelheid gaat prevaleren boven veiligheid en dat vind ik niet verstandig.
Vindt u dat de acties die Schiphol heeft genomen, en nu heeft voorgenomen, voldoende zijn om de chaos zoals die zich de afgelopen periode heeft voorgedaan, op korte- en middellange termijn te voorkomen? Zo ja, welke garanties heeft u hiertoe gekregen? Zo nee, welke acties gaat u ondernemen?
In het overleg zijn heldere afspraken gemaakt, waarbij Schiphol in samenwerking met de andere betrokken partijen alles op alles zet om de lange wachtrijen zoveel mogelijk te voorkomen. Echter, door het toegenomen aantal reizigers kunnen in de zomerperiode op piektijden nog steeds langere wachtrijen ontstaan voor met name aankomende passagiers. De besproken maatregelen moeten er toe leiden dat deze acceptabel blijven. Binnenkort wil ik in een vervolggesprek met Schiphol, KLM en BARIN bespreken welke acties deze partijen kunnen nemen om op middellange termijn naar een meer structurele oplossing toe te werken.
Op welke wijze wordt hierbij de afspraak betrokken dat er wordt «gestreefd» om ook tijdens de topdrukte te regelen dat passagiers en hun handbagage binnen maximaal tien minuten gecheckt zijn? Welke afspraken zijn er gemaakt als dit streven niet wordt gehaald? Op welke wijze en door wie kan er worden ingegrepen als deze afspraak niet wordt nagekomen, aangezien deze afspraak al enige jaren als uitgangspunt dient?
Schiphol heeft bij de opening van de nieuwe centrale securityvoorzieningen in juni 2015 aangegeven dat het er naar streeft om 95% van de passagiers binnen tien minuten het securityproces te laten doorlopen. Voor passagiers in business/first class geldt een streeftijd van vijf minuten. Dit is exclusief het inchecken van de bagage bij de balie, waar de luchtvaartmaatschappijen verantwoordelijk voor zijn, en het proces van de paspoortcontrole, waarvoor de Koninklijke Marechaussee verantwoordelijk is. Dit getal is een streven, geen prestatieafspraak. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Reden waardoor het bij het securityproces moeilijker is geworden om de beoogde doorstroom te realiseren, zijn de toegenomen verplichte controles op handbagage en de hoeveelheden handbagage die door passagiers wordt meegenomen. Schiphol heeft diverse maatregelen aangekondigd om de doorstroom te versnellen, zoals aangegeven in vraag 2. Daarnaast is op sommige momenten de doorstroom afhankelijk van de doorloop bij de grenscontrole. In de laatste plaats is het van belang dat luchtvaartmaatschappijen ervoor zorg dragen dat de incheckbalies en bagage-afgiftepunten open zijn op het tijdstip dat zij hun klanten adviseren om op de luchthaven aanwezig te zijn. Dit voorkomt opstoppingen bij de incheckbalies en zorgt voor een meer gespreide toestroom van passagiers naar het securityproces. Een goede informatie-uitwisseling met de luchtvaartmaatschappijen is daarbij van groot belang.
Nu er geïnvesteerd wordt in een nieuwe terminal inclusief bagagefaciliteiten en een nieuwe pier die respectievelijk in 2023 en 2019 gereed zijn, is de vraag of er door Schiphol en betrokkenen is gekeken of er een mogelijkheid is om die terminal en pier eerder gereed te laten zijn; is dat zo? Zo nee, wat is de reden? In hoeverre is de planning voor deze investeringen de afgelopen jaren al aangepast? Met andere woorden, welke garanties zijn er dat deze investeringsprojecten tijdig zijn afgerond?
In de afgelopen jaren is er in de sector veelvuldig gesproken over de bouw van de nieuwe pier en terminal. Zoals aangegeven in de antwoorden op Kamervragen op 8 mei 2017, was er enkele jaren geleden vanuit luchtvaartsector onvoldoende steun voor de investeringsagenda van Schiphol, met name omdat een deel van de sector pessimistischer was dan Schiphol over de verwachte groei en zorgen had over het kostenverhogend effect van deze investeringen. Met name hierdoor zijn deze investeringen uitgesteld.
Begin 2016 is de besluitvorming omtrent de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal afgerond. Vanwege de capaciteitsbehoefte op Schiphol is de ontwikkeling van de nieuwe pier en terminal voortvarend opgepakt. De ambitie van Schiphol is de pier en terminal respectievelijk eind 2019 en in 2023 op te leveren. Dit is de snelst mogelijke uitvoering. Er is volgens Schiphol geen mogelijkheid de pier en terminal eerder te realiseren.
Kunt u aangeven wat de consequenties zijn voor de huidige logistieke afhandeling van de drukte als versnelling van de investeringen niet lukt? Wat betekent dit als de groei van het afgelopen jaar qua passagiersaantallen zich de komende jaren doorzet?
De verwachting is dat het aantal passagiers blijft groeien, ook als het plafond van 500.000 vliegtuigbewegingen dat geldt tot eind 2020, al eerder wordt bereikt. Verdere passagiersgroei zal beperkt zijn en is alleen mogelijk door het uitbreiden van het aantal stoelen op reeds bestaande vluchten, bijvoorbeeld door de inzet van grotere toestellen of doordat er meer passagiers meegaan op reeds bestaande vluchten.
Schiphol maakt op basis van input van de luchtvaartmaatschappijen een zo accuraat mogelijke prognose van de te verwachte drukte. Hier past Schiphol de inzet van mensen en middelen zo optimaal mogelijk op aan. Dit betekent voor de komende jaren dat alle betrokken partijen zorg moeten dragen voor een optimaal proces: Schiphol moet de bemensing bij de securitycontrole op peil houden, de luchtvaartmaatschappijen dragen zorg voor voldoende bezetting bij de check-in, verstrekken Schiphol de informatie die het nodig heeft om de processen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen en meer Koninklijke Marechaussee dient beschikbaar te zijn voor de paspoortcontrole.
Kunt u aangeven met welke groeiprognoses er rekening worden gehouden in de investeringsagenda van Schiphol? Worden deze jaarlijks herijkt? Welke rollen en verantwoordelijkheden hebben de betrokken ministeries, zoals Infrastructuur en Milieu en Financiën, hierin? Is in de laatste consultatie in 2016, door Schiphol, naast de tijdelijke terminal tot nog meer investeringen opgeroepen door de luchtvaartmaatschappijen dan wel door andere betrokkenen? Zo ja, op welke wijze is daar invulling aan gegeven?
Jaarlijks worden de luchtvaartmaatschappijen door Schiphol geconsulteerd over onder meer de groeiprognoses, de investeringsagenda en tarieven. Mede op basis van de consultatie in 2016 is in de investeringsagenda van Schiphol rekening gehouden met 70 miljoen passagiers in 2021 (+10% versus 2016). De ministeries hebben verder geen formele rol in het consultatieproces, maar de groeiprognoses worden wel besproken met het Ministerie van Financiën als aandeelhouder. Voor grote investeringen heeft Schiphol goedkeuring nodig van haar aandeelhouders, waaronder de Nederlandse Staat.
Schiphol heeft als antwoord op de sneller dan verwachte groei in de afgelopen jaren een pakket van operationele maatregelen geïmplementeerd om de periode tot de oplevering van de nieuwe pier en terminal te overbruggen. De luchtvaartmaatschappijen zijn hierover in 2016 geconsulteerd. De tijdelijke terminal is onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Vindt u dat u een eigenstandige rol heeft als beleidsbepaler in het mainportbeleid, als wetgever of als aandeelhouder, in het voorkomen van eventuele chaossituaties, zoals bijvoorbeeld exorbitante wachtrijen? Zo ja, welke acties heeft u dan eigenhandig ondernomen om de wachtrijen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zet me in om een maximale samenwerking tussen de sectorpartijen te bevorderen om de wachtrijen op Schiphol zoveel mogelijk te beperken. Hierbij spreek ik partijen direct aan op hun rol en verantwoordelijkheden. Ik ben daarom in gesprek gegaan met Schiphol, KLM en Barin. Voorts zet het kabinet zich in voor extra bemensing van de Koninklijke Marechaussee om de doorstroom bij de grensbewaking te bevorderen.
Is er contact geweest met de Raad van Commissarissen van Schiphol ten aanzien van recente ontwikkelingen op Schiphol? Zo ja, wat is er besproken en wat is uw reactie daarop geweest?
Ik heb geen contact gehad met de Raad van Commissarissen van Schiphol. Het Ministerie van Financiën heeft vanuit haar rol als aandeelhouder wel contact met de Raad van Commissarissen gehad over de recente gebeurtenissen en de rol van de Raad van Commissarissen daarin.
Klopt het dat er geen sprake schijnt te zijn van 9.400 extra slots, maar van een verschuiving van niet gebruikte slots van het winterseizoen naar het zomerseizoen? Als er geen sprake is van extra slots, wat verklaart dan de groei van het aantal passagiers? Wat is het effect geweest van het Reward-programma van Schiphol?
Het gaat hier niet om nieuwe slots. Binnen het plafond van de capaciteitsdeclaratie worden niet gebruikte slots van het winterseizoen 2016–2017 (30 oktober 2016 tot 25 maart 2017) verschoven naar het zomerseizoen. Dit is op basis van afspraken die Schiphol met de sector heeft gemaakt dat niet gebruikte winterslots worden toegevoegd aan de capaciteit in de zomer. Dit is ook zo opgenomen in de capaciteitsdeclaratie voor de zomer 2017. Schiphol heeft de slots – in lijn met de praktijk in de afgelopen jaren en conform afspraken – daarom toegevoegd aan de capaciteit in het zomerseizoen. Schiphol heeft de onafhankelijke slot coördinator gevraagd niet te overboeken.
In de eerdere beantwoording 8 mei jl. is al gesteld dat op dit moment sprake is een combinatie van oorzaken die elkaar versterken en zorgen voor de passagiersgroei. Naast de aantrekkende economie, nadert de capaciteit op Schiphol het afgesproken plafond 500.000 vliegtuigbewegingen tot en met 2020. Luchtvaartmaatschappijen hebben hierop geanticipeerd en hun plannen voor extra routes en/of hogere frequenties op Schiphol naar voren gehaald. Daarnaast zijn operationele kosten van luchtvaartmaatschappijen gedaald door lagere olieprijzen en de daling van de havengelden op Schiphol (cumulatief 23% in drie jaar). Deze daling is mede gevolg van de nadrukkelijke wens van luchtvaartmaatschappijen om tot een scherpere tarifering op Schiphol te komen. Eén van de effecten hiervan is dat lagere operationele kosten doorwerken in lagere ticketprijzen waardoor de vraag naar vliegreizen verder wordt gestimuleerd. Daarnaast is Schiphol nog steeds een aantrekkelijke luchthaven voor reizigers en overstappers.
Wat het effect van het rewardprogramma is geweest, is moeilijk exact vast te stellen. Veel luchthavens hebben een dergelijk programma om luchtvaartmaatschappijen tegemoet te komen in de kosten voor de opstart van een nieuwe operatie maar niet overal is sprake van zulke groeicijfers. Een luchtvaartmaatschappij neemt het rewardprogramma in overweging in haar besluit om wel of niet een nieuwe route te starten. Echter, gegeven het bescheiden aandeel van het rewardprogramma op de totale operationele kosten van een nieuwe route is dit niet de belangrijkste factor in het besluitvormingsproces van een luchtvaartmaatschappij om wel of niet een nieuwe route op te starten.
Nu er sprake blijkt te zijn van verschuiving van «winterslots» naar de zomer, blijft de vraag hoe Schiphol verrast kon zijn door de ontstane wachtrijen; had men dat niet moeten zien aankomen, mede gelet op het feit dat de wachtrijden in de zomer van 2016 immers ook al fors waren? Wat is uw verklaring en welke afspraken zijn hierover precies gemaakt?
Het besluit over de verschuiving van de niet-gebruikte slots moet los worden gezien van de huidige drukte op Schiphol omdat deze niet-gebruikte slots niet voor de piekmomenten zijn, maar daarbuiten. Schiphol heeft aangegeven dat het anticiperend op de passagiersgroei, die sterker was dan verwacht vanwege de onder vraag 11 genoemde redenen, al maatregelen heeft genomen. Zo is er al extra personeel ingezet en is april jl. een tijdelijke terminal opgeleverd. Dat bleek op sommige piekmomenten in de meivakantie niet voldoende te zijn.
Klopt het dat het verschuiven van «winterslots» naar de zomer niet een verplichting is, maar een keuze die Schiphol zelf maakt? Zo ja, wat vindt u van de gemaakte keuze?
Het is toegestaan om in de capaciteitsdeclaratie voor een winterseizoen te bepalen dat capaciteit die in het winterseizoen niet gebruikt wordt, overgeheveld mag worden naar het volgende zomerseizoen van hetzelfde gebruiksjaar. Daarmee kan de totaal toegestane capaciteit in een bepaald gebruiksjaar nog beter worden geoptimaliseerd. De afgelopen jaren is deze overheveling steeds toegepast. Ik heb geen rol in de vaststelling van de capaciteitsdeclaratie. Het is aan Schiphol en de luchtvaartmaatschappijen vertegenwoordigd in het Operationeel Schiphol Overleg (OSO) om op basis van hun eigen afwegingen deze mogelijkheid al dan niet op te nemen in de capaciteitsdeclaratie. Ik vind het wenselijk dat in het OSO het verschuiven van slots de komende jaren kritisch wordt bezien in het licht van de capaciteitsknelpunten op Schiphol.
Klopt het dat de inzet van het Reward-programma sinds 2009 is gewijzigd van kwaliteitsgedreven naar volumegedreven? Zo nee, wat is dan momenteel het uitgangspunt? Zo ja, zou het selectiviteitsbeleid ondersteund kunnen worden wanneer dit programma weer kwaliteitsgedreven zou worden?
Het rewardprogramma bestaat 10 jaar en is in deze periode veranderd met de ontwikkelingen in de markt. Schiphol heeft laten weten dat tot 2009 bijdragen werden toegekend aan luchtvaartmaatschappijen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van het aantal vliegtuigbewegingen en voor Europese bestemmingen op basis van passagiersaantallen. In 2009 is dit gelijkgetrokken. Reden hiervoor was onder andere de toenmalige financieel-economische crisis waardoor het aantal passagiers op Schiphol terugliep.
Recent zijn de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma opnieuw geactualiseerd. Vanaf 1 april 2017 geldt het rewardprogramma alleen voor nieuwe intercontinentale vluchten op basis van passagiersaantallen. Hiermee probeert Schiphol binnen de nog beschikbare capaciteit nieuwe intercontinentale bestemmingen te stimuleren. Dat komt ten goede aan de verdere ontwikkeling van de netwerkkwaliteit van de luchthaven, hetgeen in lijn is met het luchtvaartbeleid van de overheid.
Schiphol bespreekt jaarlijks de voorwaarden voor deelname aan het rewardprogramma met luchtvaartmaatschappijen. Schiphol heeft onlangs aan luchtvaartmaatschappijen voorgesteld om het rewardprogramma, gegeven de beperkte capaciteit tot 2020, vanaf de volgende tariefperiode (vanaf 1 april 2018), tot nader bericht op te schorten.
Wat was tijdens de afgelopen meidrukte de gemiddelde wachttijd bij de paspoortcontrole? Acht u dit gemiddelde acceptabel? Wat zijn de afspraken voor de zomerpiek?
De KMar verricht geen metingen naar de wachttijd bij de grens controle. Bij de inzet van capaciteit wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de verwachte passagiersaantallen. Er wordt naar gestreefd de wachttijden beperkt mogelijk te houden zonder afbreuk te doen aan de uitvoering van het grensproces en daarmee de veiligheid van het Schengengebied. Met de aangekondigde verhoogde inzet van Schiphol en de KLM valt niet uit te sluiten dat er tijdens de zomerperiode wachtrijen ontstaan.
Het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol is sterk afhankelijk van de drukte op de luchthaven en de druk die op de andere taken van de KMar ligt. In de zomer is het aantal medewerkers van de KMar op Schiphol hoger dan tijdens rustige perioden. De 135 fte extra zijn met ingang van juni 2017 inzetbaar, na voltooiing van hun opleiding.
Hoeveel van de extra 135 fte Koninklijke Marechaussee (KMar) die u eind vorig jaar aan de Kamer toezegde, is inmiddels ingevuld? Indien nog niet alle fte zijn ingevuld, kunt u aangeven op welke termijn dit wel het geval zal zijn? Hoeveel fte KMar werken er nu op Schiphol in vergelijking tot 31 december 2016?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel van de personen die deze 135 fte KMar in moeten vullen hebben de opleiding al volledig doorlopen en zijn fulltime en volledig inzetbaar? Indien een percentage nog niet volledig inzetbaar is, wanneer is dat dan wel het geval?
Zie antwoord vraag 15.
Kunt u aangeven wat de uitstroom is bij de KMar, afgezet tegen de 135 fte die u heeft toegezegd, en voorts de vraag beantwoorden of het hier inderdaad netto 135 fte extra betreft?
Instroom, doorstroom en uitstroom worden over de hele KMar-organisatie bezien. Bij een hogere verwachte uitstroom wordt de werving geïntensiveerd. Voor dit jaar is de realisatie in- en uitstroom conform planning. De 135 fte zijn dus inderdaad netto.
Kunt u bevestigen dat deze 135 fte is vrijgemaakt voor álle Nederlandse vliegvelden, en niet enkel en alleen voor Schiphol? Kunt u voorts aangeven hoeveel Kmar daadwerkelijk in 2017 worden ingezet en hoeveel daarvan op Schiphol?
De 135 fte’s zullen worden ingezet ten behoeve van de grensbewaking op de luchthavens, met name Schiphol. De KMar werkt met een landelijke aansturing waardoor de capaciteit kan worden ingezet waar de behoefte het grootst is.
Kunt u aangeven in hoeverre de vorig jaar door betrokken partijen ingeschatte behoeftestelling van de KMar op Schiphol, variërend tussen de 300 en 500 fte extra, voor piekmomenten nog actueel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er, op welk termijn, nodig om aan deze behoefte te voldoen?
In mijn brief van 29 november 2016 heb ik kenbaar gemaakt welke maatregelen ik op de korte termijn heb genomen. Door de combinatie van technologie (e-gates), creatieve oplossingen en tijdelijk extra KMar-capaciteit (135 fte) kan de KMar de minimale door het gezag gewenste prestaties leveren in 2017.
Voor de langere termijn is bij de Voorjaarsnota vanaf 2018 een bedrag van 20 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld. Hiermee kunnen de 135 fte extra structureel worden gemaakt en kunnen in 2018 nog eens 65 fte extra worden geworven. Met het extra geld kan worden gewerkt aan het herstellen van de balans tussen toegenomen werkdruk en beschikbare KMar-capaciteit.
Om gehoor te geven aan de moties van het lid Verhoeven en de leden Tellegen/Recourt wordt een aantal opties uitgewerkt voor de noodzakelijke inzet van de KMar vanaf 2018 op de luchthavens en de maritieme grensbewaking. De extra capaciteitsinzet in 2017 voorkomt niet dat er bij drukte op Schiphol bij de paspoortcontrole rijen kunnen ontstaan. De 65 extra fte kunnen vanwege wervingsprocedure en opleidingstraject niet eerder dan 2018 worden ingezet.
Kunt u hierbij ook ingaan op de uitwerking van motie Tellegen/Recourt (Kamerstuk 19 637, nr. 2284) zoals eerder al gevraagd in de vragen d.d. 10 april 2017 en hierbij ook ingaan op de stand van zaken met betrekking tot het onderzoeken van opties om ander overheidspersoneel in te zetten dat onder toezicht van de Kmar enkele taken zou kunnen uitvoeren? Wat zijn de uitkomsten of wanneer kunnen deze worden verwacht?
De KMar doet een beroep op andere diensten voor directe of indirecte ondersteuning bij de grenscontrole of andere taken van de KMar op Schiphol. Zo wordt de KMar op dit moment gesteund door medewerkers van DJI, die taken verrichten die in nauw verband staan met hun eigen werkzaamheden. De KMar capaciteit die dit uitspaart, wordt ingezet ten behoeve van de grenscontrole. Het gaat om ongeveer 50 fte DJI personeel. Daarnaast worden militairen van het Commando Landstrijdkrachten ingezet bij de controle van voertuigen op de maritieme grenscontrole op Hoek van Holland. Het betreft illegale migratie richting het Verenigd Koninkrijk. Gelet op de wettelijke bevoegdheden en taken van de grenswachter en de operationele druk op deze andere diensten, zijn de mogelijkheden voor ondersteuning begrenst.
Wat zijn precies de afspraken inzake het aantal slots voor 2017 en de komende jaren? Is er na 2017 kans op overschrijding, mede in verband met de zogenaamde overboekingsmogelijkheden? Wie stelt de kaders hiervoor vast?
Per zomer- en winterseizoen wordt de zogenaamde capaciteitsdeclaratie vastgesteld, waarin de aantallen slots zijn vastgelegd die de onafhankelijke slotcoördinator kan verdelen. De meest recente capaciteitsdeclaratie betreft het komende winterseizoen 2017/2018. Basis voor de capaciteitsdeclaratie zijn de capaciteitslimieten die binnenkort wettelijk worden verankerd.
Wat is de stand van zaken omtrent de investeringen die u eind vorig jaar aankondigde te doen, te weten 3 miljoen euro voor technologische ondersteuning (onder andere voor het ontwikkelen van het systeem dat paspoorten uitleest en voor mobiele paspoort lezers) en 4,5 miljoen euro voor uitbreiding en effectievere benutting van het aantal e-gates? Kunt u dit afzetten tegen de vele malen grotere investeringsopgave die er ligt voor de technologische innovatie van het grensproces?
Het aantal e-gates op Schiphol wordt de komende weken uitgebreid tot 78. Ook is de afgelopen tijd gewerkt aan de doorontwikkeling van de e-gates, en is de software waar het systeem op draait vernieuwd. De mogelijkheden worden verkend om ook e-gates te plaatsen op andere grensdoorlaatposten. Door te investeren in geautomatiseerde ondersteuning kunnen de productiviteit en kwaliteit van de controles van reisdocumenten door de KMar toenemen. Daarvoor worden ook extra paspoortscanners aangeschaft. Daarnaast worden innovatieve toepassingen ingezet om paspoortcontroles mobiel en flexibel uit te kunnen voeren.
De komende jaren moet aanzienlijk worden geïnvesteerd in het grensproces om de nieuwe Europese ontwikkelingen zoals het in- en uitreissysteem, het ETIAS en voorgestelde wijzigingen in het SIS toe te passen aan de grens. De onderhandelingen zijn nog niet voltoooid, waardoor nog niet duidelijk is wat de kosten zijn. Wel heeft de Europese Commissie laten weten dat zij de kosten van de ontwikkeling van de systemen zal dragen. Daarnaast worden met Schiphol de mogelijkheden verkend om met behulp van technologische innovaties publieke en private luchthavenprocessen verder te verbeteren en de doorstroom van passagiers te bevorderen.
Verwacht u tijdens de komende zomerpiek andere partijen, zoals de landmacht, te moeten inschakelen om de druk bij de KMar op te vangen, zoals tijdens de zomer van 2016 nog het geval was?
Zie het antwoord op vraag 21.
Klopt het dat voor de invulling van het selectiviteitsbeleid nu vooral wordt ingezet op acties die pas in de toekomst effect hebben, zoals de groei op luchthaven Lelystad, het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels voor Schiphol en de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt, met het oog op de huidige groei, op dit moment door verschillende partijen (luchthaven en Rijk) het selectiviteitsbeleid geoperationaliseerd? Kunt u deze uitkomsten met de Kamer delen?
In de beantwoording op de vragen 25 tot en met 27 wordt nader ingegaan op het selectiviteitsbeleid. Hiermee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie (Kamerstuk 31 936-385, nr. 11245) waarin de regering wordt opgeroepen om ervoor te zorgen dat er meer concrete resultaten worden geboekt door middel van het selectiviteitsbeleid, en de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te informeren.
Ook de afgelopen jaren is invulling gegeven aan het selectiviteitsbeleid, zoals het creëren van regionale luchthavencapaciteit (Eindhoven Airport) en verbetering van de landzijdige bereikbaarheid. De maatregelen hebben al effect. Voor Lelystad Airport betreffen het op dit moment voornamelijk acties die pas in de toekomst effect hebben wanneer de luchthaven opengesteld wordt voor commercieel verkeer. Dit betreffen maatregelen zoals het verbeteren van de landzijdige bereikbaarheid, de marktprikkels om maatschappijen te stimuleren vanaf Lelystad Airport te gaan opereren en de uitwerking van de regeling voor de verdeling van verkeer tussen Schiphol en Lelystad Airport.
Klopt het dat na de evaluatie uit 2013 inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant Selectiviteit zijn nagekomen en dat er nadien geen aanvullende evaluatie is uitgevoerd? Zo nee, kunt u dan de uitkomsten delen van de laatste evaluaties die hebben plaatsgevonden? Wat kan er geconcludeerd worden ten aanzien van de handhaving van de afspraken gedurende de afgelopen vier jaar? Kunt u uw oordeel geven over de handhaving door uw ministerie in de afgelopen vier jaar? Kan daarbij ook de recente groei en groeiprognoses van Schiphol worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er in 2013 een evaluatie inzake het convenant Selectiviteit tussen het Rijk en Schiphol is uitgevoerd. Hierin is geconcludeerd dat de gemaakte afspraken uit het convenant selectiviteit zijn nagekomen. Ook de commissie Shared Vision (bestaande uit een vertegenwoordiger van het Rijk, Schiphol en KLM) heeft zich, in opdracht van het Rijk, in 2012 en 2013 gebogen over de vraag of de in 2008 gemaakte afspraken ten aanzien van selectiviteit correct zijn nageleefd. In haar rapport heeft de commissie de vraag, voor de periode 2008–2012, bevestigend beantwoord, zowel ten aanzien van het stimuleren van het mainportgebonden verkeer als het inzetten van de regionale luchthavencapaciteit als alternatief voor het niet-mainportgebonden verkeer. Hier zijn de afgelopen jaren met de luchthavenbesluiten voor Eindhoven en Lelystad belangrijke stappen in gezet.
De commissie Shared Vision heeft voorts aanbevolen de mogelijkheden voor verkeersverdeling tussen Schiphol en Lelystad te onderzoeken. Het Rijk werkt zoals gemeld thans deze verkeersverdelingsregel uit als extra instrument om achter de hand te hebben voor het geval dat het stimuleringsbeleid van Schiphol Group onvoldoende effect sorteert. Als Lelystad Airport opent, moet blijken of dit stimuleringsbeleid in combinatie met de andere genoemde onderdelen van het selectiviteitsbeleid voldoende effectief is. Ik blijf hierover in contact met Schiphol en andere belanghebbende partijen.
Klopt het dat de mogelijkheden om direct te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol beperkt zijn, mede door Europese regels? Hoe denkbaar is het dat in dit licht de Regeling verdeling verkeer Schiphol en Lelystad niet wordt geaccepteerd door de Europese Commissie? Liggen er scenario’s klaar voor een dergelijke uitkomst? Zo ja, welke zijn dat? Hoe wordt dan bewerkstelligd dat niet-mainportgebonden verkeer gebruik gaat maken van Lelystad? Zo nee, deelt u de mening dat dergelijke scenario’s wel opgesteld zouden moeten worden?
De mogelijkheden om op directe wijze te sturen op de samenstelling van het vliegverkeer op Schiphol zijn inderdaad beperkt, mede vanwege de EU-regels inzake de interne markt (met name verordening (EG) nr. 1008/2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap). De genoemde verordening biedt de mogelijkheid om een verkeersverdelingregel in te voeren voor luchthavens die dezelfde stad of agglomeratie bedienen, mits wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden.
Zo moet een verkeersverdelingsregel in overeenstemming zijn met algemene beginselen als evenredigheid, transparantie en gebaseerd zijn op objectieve criteria. Ook gelden meer specifieke voorwaarden over onder meer de bereikbaarheid. Ik streef er uiteraard naar om de verkeersverdelingsregel voor Schiphol en Lelystad zodanig vorm te geven dat wordt voldaan aan de gestelde EU-eisen. Het opstellen van een werkbare verkeersverdelingsregel, die juridisch houdbaar is, is echter niet eenvoudig en vormt een uitdaging. Hiertoe wordt bij de uitwerking waar mogelijk ook contact onderhouden met de Europese Commissie.
Tegelijkertijd kan ik niet vooruitlopen op het oordeel van de Europese Commissie. Zoals eerder genoemd is de verkeersverdelingsregel primair bedoeld om een instrument achter de hand te hebben voor het geval het stimuleringsbeleid onvoldoende effect sorteert. Ik houd over de ontwikkeling van het stimuleringsbeleid de vinger aan de pols en zonodig zal ik me in overleg met Schiphol en andere belanghebbende partijen beraden over inzet van de verkeersverdelingsregel en eventueel noodzakelijke en haalbare alternatieven of additionele maatregelen.
Wanneer en binnen welke kaders zal naar aanleiding van de geluidsberekening de omgevingsraad Schiphol u adviseren naar aanleiding van de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol (inclusief de motie-Visser, Kamerstuk 34 098, nr. 14)? Hoe zal het proces daarna verder verlopen en hoe wordt de Kamer daarin betrokken?
De ORS zal mij adviseren op basis van de kaders die door mij zijn geschetst in de adviesaanvraag middellange termijnontwikkeling Schiphol, welke ik met uw Kamer heb gedeeld op 29 april 20162. Per brief van 18 mei 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingstelsel voor Schiphol (NNHS) en de advisering door de Omgevingsraad Schiphol (ORS).
In deze brief heb ik aangegeven dat ik uw Kamer zal informeren over de planning van de veiligheidsanalyse ten behoeve van de voorziene besluitvorming over de verdere groei van Schiphol boven de 500.000 vliegbewegingen. Gelijktijdig zal ik uw Kamer ook informeren over de consequenties van deze analyse voor de implementatie van het NNHS.
Daarnaast zal ik met de voorzitter van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) overleggen wat de consequenties zijn voor de planning van de advisering door de ORS over de middellangetermijnontwikkeling van Schiphol, omdat veiligheid in die adviesaanvraag door mij als het belangrijkste kader is meegegeven. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren.
Kunt u ingaan op de huidige stand van zaken van de voorbereidingen inzake de pre-clearance, mede na de onderbrekingen, naar aanleiding van het Amerikaanse inreisverbod?
Formele gesprekken vinden alleen plaats met de Verenigde Staten op technisch ambtelijk niveau, inclusief toetsing van concepten. De politieke afronding van de onderhandelingen blijft onverkort gepauzeerd totdat ambtelijke overeenstemming is bereikt over de concepttekst van een bilateraal verdrag conform onze condities en onderhandelingsmandaat. De politieke afronding en politieke besluitvorming vinden plaats ná akkoord ministerraad, waarbij de Tweede Kamer wordt geïnformeerd. De Nederlandse inzet blijft gericht op het eenzijdig kunnen opschorten van preclearance bij inbreuk op de Nederlandse en Europese wet -en regelgeving, in het licht van de voorwaarden die Nederland heeft gesteld bij de start van de onderhandeling (zie Kamerbrief d.d. 9 december 20163).
Het bericht dat Albert Heijn op de vingers is getikt vanwege leeftijdsdiscriminatie |
|
Jasper van Dijk |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat supermarktketen Albert Heijn door het College voor de Rechten van de Mens (CRM) schuldig is bevonden aan leeftijdsdiscriminatie?1
Het kabinet vindt discriminatie een ernstige zaak en onacceptabel. Discriminatie en uitsluiting, ook in de werving en selectiefase, is in Nederland verboden. Indien iemand zich gediscrimineerd voelt, is het belangrijk dat hij of zij hiervan een melding maakt bij de gemeentelijke antidiscriminatievoorziening (ADV), het College voor de Rechten van de Mens (College) dan wel aangifte doet bij de politie. Door aangifte te doen dan wel een melding te maken wordt er een duidelijke grens getrokken en kan er door het College een oordeel in de betreffende zaak worden gegeven dan wel door de rechter een uitspraak worden gedaan. Zij zijn hiertoe bevoegd en het beste uitgerust. Het is dan ook een goede zaak dat deze zaak is voorgelegd aan het College.
Welke maatregelen neemt Albert Heijn om leeftijdsdiscriminatie in het vervolg te voorkomen? Gelden deze maatregelen alleen voor de vestiging in Nijmegen of voor alle vestigingen?
Albert Heijn (AH) heeft in reactie op het oordeel van het College aangegeven niet de intentie te hebben gehad om te discrimineren en dat AH de website in lijn met het oordeel van het College zal aanpassen. Ik vind het een goede zaak dat AH met dit oordeel aan de slag gaat.
Wat voor gevolgen heeft deze veroordeling voor andere supermarkt- en winkelketens die eveneens vacatures hebben die exclusief gericht zijn op scholieren of studenten? Bent u bereid deze bedrijven te wijzen op het verbod op leeftijdsdiscriminatie, mede op basis van de uitspraak van het CRM?2
Uit het recent in opdracht van mij door de Vrije Universiteit uitgevoerde onderzoek naar leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten3 blijkt dat leeftijdsdiscriminatie in vacatureteksten nog steeds voorkomt. Naar aanleiding van deze resultaten bekijk ik momenteel op welke wijze ik werkgevers het beste kan voorlichten over verboden direct en indirect onderscheid in vacatureteksten. In de volgende voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie (NAD) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, voorzien voor de eerste helft van 2018, zal ik u informeren over de uitkomst hiervan.
Bent u bereid om naar aanleiding van deze uitspraak het toezicht op leeftijdsdiscriminatie door de Inspectie SZW te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW houdt reeds rekening met geïdentificeerde risicosectoren en signalen van mogelijke discriminatie uit bedrijven, College, ADV’s en politie in haar selectie van te inspecteren bedrijven. Zo kan het team bij signalen dat een bepaalde werkgever c.q. inlener discrimineert, zoals bijvoorbeeld in onderhavig oordeel van het College aan de orde, nagaan of het bedrijf een afdoende anti-discriminatiebeleid heeft. Daarbij wordt gekeken of de werkgever inventariseert welke verschijningsvormen van discriminatie er kunnen zijn, of er maatregelen zijn genomen om discriminatie te voorkomen en of de werkgever regelmatig toetst of maatregelen werken en waar nodig bijstuurt. Alle discriminatiegronden, waaronder ook leeftijdsdiscriminatie, worden hierbij betrokken. De bevoegdheden van het team richten zich hierbij tot het beleid met betrekking tot de werkvloer. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, beloningsaspecten en individuele gevallen.
Heeft de Inspectie SZW voldoende bevoegdheden om bedrijven die zich schuldig maken aan leeftijdsdiscriminatie een sanctie op te leggen? Zo nee, bent u bereid die bevoegdheden uit te breiden met bijvoorbeeld het opleggen van boetes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW heeft voldoende bevoegdheden. In 2016 zijn 227 inspecties uitgevoerd. Vanaf april 2016 wordt daarbij handhavend opgetreden. In 80 tot 90% van de bedrijfsbezoeken is daarbij handhavend opgetreden met een «eis tot naleving». Deze bedrijven voldeden niet (afdoende) aan de wettelijke plicht om anti-discriminatiebeleid te moeten voeren en waren niet altijd (afdoende) bekend met de inhoud van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). Deze bedrijven hebben met een eis tot naleving de mogelijkheid gekregen om het leven te beteren. De eerste herinspecties van het team worden, conform inspectiebrede procedures, ingepland na één jaar, te weten vanaf dit voorjaar. In de volgende voortgangsrapportage over het NAD wordt u geïnformeerd over de uitkomsten van de herinspecties.
Heeft de Inspectie SZW voldoende capaciteit om toezicht te houden op leeftijdsdiscriminatie en ook op discriminatie op de arbeidsmarkt in het algemeen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van een tijdens de begrotingsbehandeling van SZW in december 2016 aangenomen amendement4 van de leden Van Weyenberg (D66) en Karabulut (SP) is voor 2017 en 2018 voor het team Arbeidsdiscriminatie bij de Inspectie SZW extra financiering ter beschikking gesteld ten behoeve van extra inzet op voorlichting en inspecties. In de volgende voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie (NAD) dat u begin 2018 wordt aangeboden, zal ik nader ingaan op de activiteiten die het team mede n.a.v. deze extra financiering in 2017 heeft ondernomen.
Erkent u dat – zolang jongeren aanzienlijk minder verdienen dan volwassenen – er altijd een perverse prikkel zal zijn voor werkgevers om zich exclusief te richten op jongeren?
Met het minimumjeugdloon is beoogd om de ontwikkeling van jongeren op de arbeidsmarkt op de langere termijn gunstig te beïnvloeden. Bij de vormgeving en hoogte van het wettelijk minimumjeugdloon dient altijd een balans gevonden te worden tussen het versterken van de inkomenspositie van werkzame jongeren enerzijds en de gevolgen voor de werkgelegenheid en de scholingsdeelname anderzijds. De aanpak van jeugdwerkloosheid is een van de speerpunten van dit kabinet. De werkgever die bij de verloning van jongeren bij het in de wet gemaakte leeftijdsonderscheid aanknoopt, maakt zich mitsdien niet schuldig aan verboden onderscheid op grond van leeftijd bij de arbeid. Werkgevers mogen echter, zoals de uitspraak van het College bevestigt, niet exclusief jongeren werven met een beroep op het wettelijk minimumjeugdloon. Het stimuleren van de ontwikkeling van jongeren op de arbeidsmarkt door middel van het minimumjeugdloon is dus geen vrijbrief om verboden onderscheid op grond van leeftijd te maken bij de werving van personeel. Het is goed dat werkgevers zich hiervan bewust zijn.
Bent u bereid om het afschaffen van het minimum jeugdloon versneld en volledig door te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bekend heeft de regering besloten tot de verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassen minimumloon naar 22 jaar en de verhoging van de minimumjeugdlonen voor 18 tot 21-jarigen. Inmiddels is het wetsvoorstel daartoe door beide Kamers aangenomen en deze wijzigingen treden per 1 juli 2017 in werking. Een tweede verlaging van de leeftijd waarop men recht heeft op het volwassen minimumloon naar 21 jaar (en bijbehorende verhoging van de jeugdlonen voor 18 tot 20-jarigen) is bij wet voorzien twee jaar nadat de eerste stap in werking is getreden (te weten 1 juli 2019). Een verdere verlaging naar bijvoorbeeld 18 jaar zou volgens het CPB grote negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid van jongeren, waardoor hiervan bewust is afgezien.5 Hierdoor heeft het kabinet gekozen voor een verlaging van de leeftijd naar 21 jaar in twee stappen zodat de effecten van de eerste stap kunnen worden gemonitord om te bezien of deze wijzigingen hebben geleid tot aanzienlijke negatieve effecten op de werkgelegenheid. In dat geval kan het kabinet bezien of aanvullende (sectorale) maatregelen noodzakelijk zijn.
Het nieuwbouw proefdiercentrum van het Erasmus MC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de bouw van een groot nieuw proefdiercentrum (6.000 vierkante meter) door het Erasmus MC in Rotterdam, dat nu al ruim 30.000 dierproeven per jaar uitvoert?
Ja.
Is het waar dat u een renteloos krediet van 4,2 miljoen euro aan het Erasmus MC heeft toegewezen voor het nieuwe proefdiercentrum?1 2
Met de nieuwe regeling Toekomstfondskrediet (TOF) voor onderzoeksfaciliteiten wordt de bouw van hoogwaardige faciliteiten voor onderzoek gestimuleerd die van groot belang zijn voor het ontwikkelen van innovatieve producten en diensten in Nederland. Uw Kamer is op 9 juni 2016 geïnformeerd over alle projecten die zijn gehonoreerd in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet inclusief de investeringsbedragen en leningen (Kamerstuk 31 288, nr. 543).
Deelt u de mening dat de bouw van dit nieuwe proefdiercentrum niet rijmt met de ambitie van het kabinet om Nederland in 2025 wereldwijd koploper te laten zijn met innovatief onderzoek zonder proefdieren?3 Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is dat Nederland in 2025 internationaal voortrekker is op het gebied van proefdiervrije innovaties. De nieuwe onderzoeksfaciliteit van het Erasmus MC zal innovatief onderzoek met oog op medische vooruitgang stimuleren. Daarbij zullen ook veel methoden zonder proefdieren worden ontwikkeld en toegepast. Verder zal de nieuwe faciliteit meer mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en implementatie van methoden die bijdragen aan vermindering en verfijning en vervanging van dierproeven. De bouw van deze onderzoeksfaciliteit betreft het samenvoegen van de bestaande faciliteiten op één plek. Deze nieuwe faciliteit zal volgens de laatste inzichten worden gebouwd wat betreft milieu en veiligheidsaspecten en dierenwelzijn. Het gaat daarbij niet om een uitbreiding van het aantal dierproeven maar om verbetering van de omstandigheden voor het onderzoek.
Deelt u de mening dat, gezien de hierboven genoemde ambitie van het kabinet, het niet langer gepast is om overheidsmiddelen in te zetten om proefdiergebruik stimuleren? Deelt u de mening dat overheidsmiddelen in plaats daarvan volledig dienen te worden besteed aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Overheidsmiddelen worden ingezet om hoogwaardig innovatief onderzoek te stimuleren, bij voorkeur zonder dierproeven. Echter, om medische innovatie te realiseren kunnen dierproeven helaas nog niet volledig worden vervangen. Voor deze nog steeds nodige dierproeven zijn goede en moderne voorzieningen onmisbaar ook om een hoge standaard van dierenwelzijn te kunnen waarborgen.
Bent u bereid om in de toekomst subsidie-aanvragen om proefdiercentra uit te breiden en/of nieuwe proefdiercentra te bouwen, te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Alle subsidieaanvragen voor verbetering van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland worden zorgvuldig getoetst op economische en maatschappelijke waarde en op de wetenschappelijke kwaliteit. Daarbij worden ook waarden zoals duurzaamheid en de 3Vs in beschouwing genomen. Goede voorstellen zullen ook in de toekomst worden gehonoreerd indien blijkt dat deze kunnen bijdragen aan de 3Vs.
Problemen na de update van auto's van Volkswagen Group |
|
Jessica van Eijs (D66), Maurits von Martels (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van consumentenprogramma Radar waaruit naar voren komt dat 25% van het gebruikte panel problemen ondervindt na de update van auto’s van de Volkswagen Group, zoals hoger brandstofgebruik, verlies van vermogen en/of het uitvallen van de EGR-klep?1
Ja.
Klopt het dat de software-update er gelet op het bovenstaande toe kan leiden dat de EGR-klep (die moet voorkomen dat er minder stikstofoxide wordt uitgestoten) anders gaat werken, waardoor de auto meer diesel gaat verbruiken en/of vermogen verliest? Zo nee, waarom niet?
De software-updates zijn zo ontwikkeld dat de EGR beter werkt en ze geen negatief effect hebben op het brandstofverbruik of het motorvermogen. Dit is bevestigd door het KBA (de Duitse typegoedkeuringsinstantie). Ook de RDW en TNO hebben in hun rapport laten weten dat zij tot diezelfde conclusie zijn gekomen bij nader onderzoek.2
Klopt dat het dat om deze effecten te voorkomen de EGR tijdens de rit ook wel uitgezet wordt en dat het daarnaast in Nederland erg gemakkelijk is om de EGR compleet te laten verwijderen of permanent uit te laten schakelen, waardoor de motor veel te veel stikstofoxide uitstoot en de te behalen gezondheidswinst uitblijft? Zo nee, waarom niet?
Autofabrikanten laten de mate waarin de EGR wordt ingeschakeld afhangen van verschillende factoren, zoals de buitentemperatuur. Dat betekent dat soms minder of geen uitlaatgassen worden gerecirculeerd om de motor te beschermen. Dit houdt echter geen verband met de software-update van Volkswagen.
Daarnaast kunnen op dit moment voertuigeigenaren op eigen initiatief hun voertuig laten chip-tunen waarbij deze systemen buiten werking worden gesteld. Dat vind ik onwenselijk; zoals eerder aangegeven aan uw Kamer3, laat ik momenteel de regelgeving aanpassen zodat dergelijke wijzigingen aan het emissiebeheersingssysteem van auto’s strafbaar worden. Zie ook antwoord 5.
Deelt u voorts de mening dat naast de software-update de Volkswagen Group tevens een update van de EGR en eventuele andere technologie moet aanbieden die garandeert dat de auto schoon blijft? Deelt u daarnaast de mening dat er op zijn minst voor moet worden gezorgd dat deze onderdelen met enige regelmaat moeten worden vervangen?
Om de voertuigen weer in lijn te brengen met de typegoedkeuringseisen is het van belang dat de software-update uitgevoerd wordt. Eventuele vervanging van de EGR-klep is onderdeel van het reguliere onderhoud van het voertuig.
Waarom is het laten uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep überhaupt niet verboden in Nederland? Welke Nederlandse en Europese wetgeving is relevant voor de praktijk van het (laten) uitschakelen en of verwijderen van de EGR-klep? Heeft Nederland bij markttoezichtonderzoek (onder Richtlijn 2007/46/EC) of periodieke keuringen (Richtlijn 2014/45/EU) deze wetgeving toegepast en voldoende ingezet op het opsporen en beboeten van voertuigmanipulatie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in de brief aan uw Kamer van 3 april jl.4, moeten nieuwe auto’s die op de markt worden gebracht aan de Europese emissie-eisen voldoen. Daarvoor rusten fabrikanten nieuwe auto’s met allerlei technische voorzieningen uit, zoals een roetfilter, uitlaatgasrecirculatie (EGR-klep) en katalysatoren. Vanzelfsprekend is het de bedoeling dat deze voorzieningen goed blijven functioneren nadat voertuigen op de markt zijn gebracht en deelnemen aan het dagelijkse verkeer. Gebleken is dat deze systemen, op verzoek van de eigenaar, met enige regelmaat worden verwijderd of buiten werking worden gesteld. Hoewel er in Europees verband geen verbod geldt om roetfilters te verwijderen, zal ik de Regeling voertuigen zodanig wijzigen dat het verwijderen, aanpassen en buiten werking stellen van emissiecontrolesystemen verboden wordt als deze voorzieningen nodig zijn om aan de emissie-eisen te voldoen. Ik verwacht het nieuwe verbod binnenkort te publiceren, waarna het op 1 oktober 2017 in werking kan treden.
Hoe kan het dat consumenten nog altijd niet weten waar ze moeten zijn en waar ze recht op hebben als ze nadelige gevolgen (denken te) ondervinden van de software-update?
Ik heb geregeld contact met PON over de terugroepactie. Als consumenten vragen of klachten hebben over de software-update kunnen zij daarvoor terecht bij de klantenservice van Volkswagen of hun dealer. PON heeft mij laten weten dat elke klacht individueel wordt behandeld en er wordt een passende oplossing gezocht per situatie.
Bent u bereid om tekst en uitleg te vragen aan Pon Dealer Groep (PON) over hun «individuele aanpak» van de genoemde problemen en de negatieve ervaringen daaromtrent die uit de uitzending van Radar naar voren komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 6.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de ene klant wel en de andere klant geen (gedeeltelijke) vergoeding krijgt voor reparaties die (gebaseerd op de Radar-uitzending) tussen de 600 en 1.100 euro kosten? Zo ja, op welke termijn gaat u in gesprek met PON om er zorg voor te dragen dat er helder wordt gecommuniceerd over wanneer consumenten wel, en wanneer zij niet in aanmerking komen voor een (gedeeltelijke) vergoeding van de kosten, zodat er geen sprake is van willekeur? Zo nee, waarom niet?
Aan het uitvoeren van de software-update zijn voor de consument geen kosten verbonden. Voor reparaties hanteert PON protocollen waarin is vastgelegd wanneer een consument aanspraak maakt op compensatie. Het compensatiebedrag kan naar de aard van de reparatiebeurt en het voertuigverleden verschillen. Zoals eerder aangegeven wordt door PON per situatie een passende oplossing gezocht.
Deelt u de mening dat consumenten die aantoonbaar negatieve effecten ondervinden ten gevolge van de software-update volledig moeten worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog is het niet gebleken dat de software-update negatieve effecten heeft op de rijeigenschappen van het voertuig.
Welke actie onderneemt u op dit moment om consumenten die problemen ondervinden met hun auto na een software-update bij te staan? Is daar frequent overleg met importeur PON over en wat is daarvan de stand van zaken? Zo nee, waarom niet?
Zoals gezegd heb ik regelmatig overleg met PON. PON verzekert mij dat elke klacht serieus wordt genomen. Momenteel ligt het aantal klachten over de software-update ruim onder de 1%. PON geeft aan dat voor verreweg de meeste gemelde klachten inmiddels een passende oplossing is gevonden. Ik heb er vertrouwen in dat PON er alles aan doet om de klachten naar behoren af te handelen.
Hoe verhouden de problemen die consumenten zeggen te ondervinden met hun auto na de software update zich tot uw uitspraken in het laatste algemeen overleg over Dieselgate aangaf, namelijk dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt het signaal dat Radar ontving van Volkswagen Duitsland, namelijk dat de software-update er inderdaad voor zorgt dat de EGR-klep anders gaat werken (met alle mogelijke gevolgen van dien voor brandstofverbruik en/of vermogen) en van PON, namelijk dat de update inderdaad tot klachten heeft geleid, zich tot uw eigen uitspraken dat de update geen nadelige gevolgen heeft voor consumenten?
De mededeling van Volkswagen Duitsland had betrekking op het roetfiltersysteem. Als gevolg van de software-update zullen sommige voertuigtypes vaker het roetfiltersysteem moeten regenereren. Deze regeneratie kost extra brandstof. Dit extra brandstofverbruik wordt gecompenseerd door verbeterde inspuiting. Daardoor resulteert de software-update niet in een verhoogd gebruik. Onafhankelijk onderzoek door het KBA en een second opinion door de RDW en TNO bevestigen dit.
Kunt u verklaren waarom u in het onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts/van Veldhoven (Kamerstuk 31 209, nr. 197) niet achter deze mogelijke negatieve gevolgen voor consumenten bent gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het onafhankelijke onderzoek door het KBA, RDW en TNO heeft geconcludeerd dat de software-updates niet hebben geleid tot negatieve gevolgen voor het brandstofverbruik of het motorvermogen. Zoals eerder aangegeven is het mogelijk dat consumenten een verschil in rijervaring merken. Dit komt volgens PON in de meeste gevallen door het feit dat consumenten niet altijd de eerder door de fabrikant aangeboden software-updates hebben laten uitvoeren.
Bent u bereid deze mogelijke gevolgen mee te nemen in het aanvullend onderzoek naar aanleiding van de motie-Geurts (Kamerstuk 31 209, nr. 207)? Zo nee, waarom niet? Wanneer bent u voornemens dit aanvullend onderzoek aan de Kamer te doen toekomen?
Ter uitvoering van de Kamermotie heb ik naast het onderzoek door RDW en TNO een reactie gevraagd aan mijn Duitse collega Minister Dobrindt om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de software-update van Volkswagen. Zodra ik nieuwe informatie heb, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat het een onlangs verschenen onderzoek2 naar de gevolgen van sjoemeldiesels, waaruit blijkt dat jaarlijks 38.000 mensen (waarvan de meesten hier in Europa) vroegtijdig overlijden ten gevolge van te veel uitgestoten stikstofoxiden (NOx) door diesels, laat zien dat het van het allergrootste belang is dat alle sjoemeldiesels terug naar de garage komen voor een update die ervoor zorgt dat de uitstoot van schadelijke stoffen voldoet aan de wettelijke normen? Kunt u de Kamer van een reactie voorzien op het genoemde onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek benadrukt het belang van schone lucht en het negatieve effect van dieselvoertuigen die onder normale rijomstandigheden niet aan de Europese emissie-eisen voldoen. Inmiddels is hiervoor de Real Driving Emissions testprocedure vastgesteld, waarbij auto’s ook op de weg worden gemeten. Deze nieuwe testprocedure is vanaf 1 september 2017 verplicht voor nieuwe voertuigtypen en twee jaar later voor alle nieuwe personenauto’s. Ik verwacht, dat mede als gevolg hiervan dat nieuwe personenauto’s veel schoner worden.
Wat denkt u dat het effect is van de signalen uit de Radar-uitzending op de bereidwilligheid van consumenten om mee te doen aan de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties?
Zoals eerder aangegeven herken ik de signalen uit de Radar-uitzending niet. Ik steun de oproep van PON, dat consumenten die klachten hebben zich bij PON melden, zodat voor elk geval een oplossing kan worden gevonden.
Wat zijn de milieu en gezondheidsvoordelen van het updaten van de software van auto’s met sjoemelsoftware? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze auto’s met sjoemelsoftware een update krijgen?
Met de update wordt de software, waarmee een voertuig herkent dat het in een laboratorium wordt getest en overschakelt naar andere regeling van de motor, verwijderd. Door deze update zullen de NOx-emissies iets afnemen, hetgeen de volksgezondheid ten goede komt. Voor een meer uitgebreide analyse van de positieve effecten van de software-updates, verwijs ik u verder naar rapporten opgesteld door de RDW en anderen, gepubliceerd op de website van de RDW.
Volkswagen is door het KBA verplicht tot het aanbieden van de software-update. Het is aan Volkswagen dat de terugroepactie wordt uitgevoerd. Het is bovendien aan consumenten of ze meewerken aan de terugroepactie. De update is op dit moment bij circa 82.000 voertuigen uitgevoerd. De RDW volgt de terugroepactie uiteraard nauwgezet.
Zijn deze signalen en het effect daarvan op de – tot nu toe nog altijd – vrijwillige terugroepacties voor sjoemeldiesels voor u reden om Volkswagen alsnog te verzoeken over te gaan op verplichte terugroepacties, zoals gevraagd in het vijfpuntenplan voor herstel van vertrouwen in de autosector «Genoeg van het gesjoemel»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief van 24 mei 20177 heb aangegeven, zal ik het vijf-puntenplan vergelijken met ons huidige beleid en u hierover voor de zomer informeren. Gezien de demissionaire status van het kabinet zal ik de beleidsinhoudelijke reactie overlaten aan mijn opvolger.
Kunt u deze vragen, voorafgaand aan het Algemeen overleg Raad voor Concurrentievermogen (formeel) op 29 en 30 mei 2017, uiterlijk 23 mei 2017 beantwoorden? Kunt u deze vragen tevens afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de aard en omvang van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden binnen de gevraagde termijn te beantwoorden.
Het bericht "Tilburg woedend op Klijnsma om stoppen bijstandsproef: 'We gaan gewoon door' " |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburg woedend op Klijnsma om stoppen bijstandsproef: «We gaan gewoon door»»?1
Ja.
Klopt het dat u de onderzoeksopzet van de gemeente Tilburg heeft afgewezen?
Nee, dit klopt niet. De aanvraag zal worden gehonoreerd. Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2017 over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet.
Zo ja, op welke gronden is de opzet afgewezen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat dit is gebeurd na 1,5 jaar intensief overleg tussen gemeente en Ministerie van SZW over het experiment?
De afstemming waarop wordt gedoeld betrof de mogelijkheid om in het kader van de Participatiewet te experimenteren. De concrete onderzoeksopzet van Tilburg is op 6 april 2017 ingediend. Bij de eerste beoordeling van deze onderzoeksopzet bleek dat nog niet aan alle eisen werd voldaan. Op 12 mei 2017 is het college gemotiveerd geïnformeerd op welke onderdelen het verzoek verbetering behoefde. Er zijn geen aanvullende verplichtingen opgenomen.
Zoals vermeld in mijn brief van 3 juli 2017, over de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet, verrichten Tilburg en de overige gemeenten die willen experimenteren in het kader van de Participatiewet pionierswerk, waarbij het begrijpelijk is dat plannen niet in een keer aan alle eisen voldoen. Het plan van Tilburg voldoet inmiddels wel aan alle eisen.
Klopt het dat in de brief aan de gemeente Tilburg enkel verplichtingen worden opgelegd en het experiment verder moet worden beknot om volgens de Staatssecretaris te voldoen aan de algemene maatregel van bestuur?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de desbetreffende brief aan de gemeente Tilburg toe te sturen aan de Tweede Kamer?
Ja. Bijgaand treft u de brief aan.
Vindt u dat u met de afwijzing van de Tilburgse experimentopzet heeft voldaan aan de wens van de Tweede Kamer om gemeenten maximaal de ruimte te geven om hun eigen experiment vorm te geven en uit te voeren binnen het voorgestelde ontwerpbesluit, vastgelegd in de motie Voortman (Kamerstuk 34 352, nr. 48)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De wens van de Tweede Kamer heeft betrekking, zo is uitdrukkelijk gewisseld in het VAO van 2 november 2016, op de uitwerkingsruimte voor gemeenten binnen de kaders van de AMvB. De brief aan Tilburg beperkt zich tot de toets of haar voorstel voldoet aan de geldende kaders. Op keuzen binnen die kaders heeft de brief van 12 mei 2017 geen betrekking.
Hoeveel gemeenten hebben zich aangemeld voor een experiment?
In mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 2017 heb ik de stand van zaken met betrekking tot de experimenten Participatiewet weergegeven.
Hoeveel aanvragen daarvan zijn goedgekeurd, hoeveel aanvragen zijn afgewezen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat moesten gemeenten doen om zich aan te melden voor een experiment?
In de regelgeving is opgenomen dat het college een verzoek kan indienen en dat dit verzoek een plan van aanpak dient te bevatten en een wetenschappelijk onderbouwde analyse en opzet van het onderzoek.
Herkent u dat verschillende gemeenten klachten hebben over de hoeveelheid informatie en papierwerk die moest worden aangeleverd om een aanvraag te doen voor een experiment? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet.
Nee, want de gevraagde informatie komt voort uit de regelgeving en het wetenschappelijk beoordelingskader en is noodzakelijk om de gemeentelijke aanvraag te kunnen beoordelen. Ter bevordering van het aanvraag- en beoordelingsproces is een format aanvraagformulier beschikbaar gesteld.
Het bericht 'Amsterdamse politie wil hoofddoekje toestaan bij uniform' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amsterdamse politie wil hoofddoekje toestaan bij uniform»?1
Ja.
Is het waar dat de Amsterdamse politie bekijkt of agentes een hoofddoek mogen dragen bij hun uniform om het werk aantrekkelijker te maken voor mensen met een migratieachtergrond en daarmee shariavoorschriften introduceert?
De politie onderschrijft de Gedragscode lifestyle-neutraliteit. In de Gedragscode lifestyle-neutraliteit is bepaald dat de politieambtenaar in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezag uitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen.
Desgevraagd gaf de politiechef van de eenheid Amsterdam tijdens een interview met het AD aan dat in Amsterdam is gesproken over de hoofddoek als onderdeel van het politie-uniform, mocht de werving van medewerkers met een dubbele culturele achtergrond op reguliere wijze niet de gewenste effecten hebben. Er was geen concreet voorstel of plan met betrekking tot dit onderwerp.
Deelt u de mening dat het dragen van islamitische symbolen niet strookt met de neutraliteit van de politie? Zo nee, waarom niet? Wat is de reden dat u afwijkt van hetgeen geregeld was in het regeerakkoord Rutte I?
Die mening deel ik, dit geldt voor alle religieuze uitingen. Zoals hierboven aangegeven, schrijft de Gedragscode lifestyle-neutraliteit voor dat de politieambtenaar in het belang van zijn gezag, neutraliteit en zijn eigen veiligheid, bij zijn optreden, in contact met het publiek, een gezag uitstralende, neutrale en veilige houding behoort in te nemen en zich dus onthoudt van zichtbare uiting(en) van (levens)overtuiging, religie, politieke overtuiging, geaardheid, beweging, vereniging of andere vorm van lifestyle.
Vindt u ook dat de politie te ver doorschiet in het diversiteitsbeleid door al onze regels aan de kant te schuiven om maar meer allochtonen bij de politie te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Er is naar mijn mening geen sprake van dat de politie doorschiet in haar diversiteitsbeleid, noch dat zij alle regels aan de kant schuift. Uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger met een motie gevraagd de politie een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten. De politie neemt maatregelen in het kader van het programma «De Kracht van het Verschil». Daarbij geldt overigens dat diversiteit breder is dan culturele achtergrond: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Dit is van belang omdat het korps moet aansluiten bij de veiligheidsproblemen in de verschillende wijken en in alle groepen van de maatschappij.
Deelt u de mening dat adviezen van een directeur diversiteit die PvdA-politica was, islam activiste is en zelf een hoofddoek draagt, niet erg objectief zijn? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 september 2015 wordt deze persoon door de politie ingehuurd om o.a. te werken aan en te adviseren over het verbeteren van de verbindingsvraagstukken binnen en buiten de politie en het continue ontwikkelen van vakmanschap en professionaliteit.
In eerdere Kamervragen en debatten heb ik aangegeven dat een divers korps noodzakelijk is voor een effectieve aanpak van criminaliteit, radicalisering, discriminatie en overlast en voor verbinding met en draagvlak in onze samenleving. Het is logisch dat de politie een scala aan initiatieven en maatregelen ontplooid om daarin te slagen.
Hoeveel belastinggeld kost het de politie om deze directeur diversiteit in te huren? Deelt u de mening dat dit beter kan worden besteed aan het vangen van boeven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u deze aanval op de neutraliteit van agenten per direct stoppen, zeker gezien het feit dat de Algemene Nederlandse Politie Vereniging (ANPV) wederom aangeeft dat allochtone agenten hier juist last van hebben en het dus averechts kan werken?
Voor de politie geldt dat zij zich houdt aan de Gedragscode lifestyle-neutraliteit die in 2011 door de Minister, de vakbonden en de politie is vastgesteld. Ik zie geen reden om hiervan af te wijken.
Het bericht dat de basisteams van de politie ernstig tekortschieten |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Kleine criminaliteit vaak niet opgepakt»?1
Ja.
Is het waar dat er door een schreeuwend tekort aan rechercheurs een enorm capaciteitsprobleem is waardoor talloze zaken veelvoorkomende criminaliteit niet worden opgepikt?
In het door u aangehaalde krantenbericht wordt verwezen naar het rapport «De lokale betekenis van de basisteams» van de Politieacademie. Ik stuurde u dit rapport toe op 18 mei jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 703)
De onderzoekers concluderen niet dat er een «schreeuwend tekort aan rechercheurs» is, evenmin dat daardoor de veelvoorkomende criminaliteit niet goed zou worden aangepakt of dat dit gevolgen heeft voor de aanpak van zware en georganiseerde misdaad. Wel komt in het rapport naar voren dat burgers de politie gemiddeld met een 6,9 waarderen. In de conclusies van het rapport zie ik dan ook geen grondslag voor bovenstaande stellingname.
Verder verwijs ik u naar mijn uitgebreide reactie op het onderzoek, dat de Kamer parallel met de beantwoording van deze vragen is toegezonden.
Deelt u de mening dat dit onacceptabel is en het vertrouwen van burgers in de politie hiermee wordt geschaad, omdat het een vorm van criminaliteit betreft die de burger rechtstreeks raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u ook het gevaar van demotivering bij wijkagenten als er te weinig rechercheurs zijn die met hun signalen aan de slag kunnen gaan? Zo nee, waarom niet?
Voor mijn antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn uitgebreide reactie op het rapport De lokale betekenis van de politie, dat de Kamer parallel met de beantwoording van deze vragen is toegezonden.
Waarom is er een schreeuwend tekort aan rechercheurs? Hoe gaat u dit probleem zo spoedig mogelijk oplossen nu dit, naast overlast voor burgers, ook directe gevolgen heeft voor de aanpak van zware georganiseerde misdaad?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de robuuste basisteams te groot en onsamenhangend zijn, waardoor politiemensen elkaar vaak nauwelijks kennen en er veelal een grote kloof tussen de werkvloer en de chefs is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren zodat de teams daadwerkelijk robuust zijn en functioneren zoals bedoeld?
Zie antwoord vraag 4.
De ‘Vrienden van de Industrie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ook Nederland moet een «Vriend van de Industrie» worden»?1
Ja.
Waarom heeft Nederland de gezamenlijke brief aan de Europese Commissie over de digitalisering van de Europese industrie niet ondersteund?
De brief van 2016 aan de Europese Commissie is ondertekend door 16 van de 28 EU-lidstaten die zich Friends of Industry noemen. De brief heeft als doel het belang van de industrie in de conclusies van de Raad voor Concurrentievermogen van 29 mei a.s. vast te leggen. Nederland bekleedde gedurende de eerste helft van 2016 het EU-voorzitterschap. Nederland was wel aanwezig bij het overleg van de Friends of Industry, maar vanuit de positie als voorzitter en «honest broker» is de verklaring door Nederland niet meegetekend.
Wat is de reden dat Nederland zich niet heeft aangesloten bij de «Vrienden van de Industrie»? Bent u bereid dat alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
De Friends of Industry is een coalitie van lidstaten waarbij Nederland steeds op hoogambtelijk niveau vertegenwoordigd is. Verklaringen van de Friends of Industry ondertekenen we indien deze in lijn zijn met onze inzet voor het Europese industriebeleid. Nederland heeft zich tot nu toe niet aangesloten omdat de Friends of Industry-coalitie inzet op de doelstelling dat de industriële productie in de EU 20% van het bbp dient te halen. Nederland steunt deze inzet niet omdat de dienstensector hier niet in mee wordt genomen en door «servitisation» het onderscheid tussen maakindustrie en dienstverlening steeds verder aan het vervagen is. Een minimumpercentage zou contraproductief kunnen werken door de deur open te zetten voor protectionistische maatregelen.
De Europese Commissie gaat volgend jaar met een nieuwe industriestrategie komen; hoe zou volgens u deze strategie eruit moeten komen te zien?
Nederland zet in op een ambitieus Europees industriebeleid dat aanvullend is en samenhangt met beleidslijnen van de individuele lidstaten. De komende jaren liggen de grootste uitdagingen voor de industrie en gerelateerde dienstverlening op de versterking van het verdienvermogen van de Europese industrie en de noodzakelijke transities op het terrein van verduurzaming en de digitalisering. Tegelijkertijd liggen hier ook grote kansen voor het bedrijfsleven en kan een succesvolle aanpak bijdragen aan het versterken van het Europese vestigingsklimaat voor de industrie. Belangrijke elementen van het Europese industriebeleid zijn de focus op innovatie en het realiseren en verbeteren van randvoorwaarden die de EU mede bepaalt, zoals het versterken van de interne markt, het verbeteren van regelgeving, het verbeteren van toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Deze lijn is eerder met uw Kamer gedeeld via onder andere BNC-fiches over de mededeling industriebeleid (Kamerstuk 22 112, nr. 1800), de mededelingen staal (Kamerstuk 22 112, nr. 2122), sluiten van de kringloop (Kamerstuk 34 395 nr. 3) en digitalisering van de industrie van 2016 (Kamerstuk 22 112, nr. 2129).
Zijn er nog meer samenwerkingsverbanden op het gebied van industriebeleid om onderwerpen op de Europese agenda te houden en te praten over de inhoud van het beleid? Zo ja, heeft Nederland zich hierbij aangesloten? Zo nee, waarom niet?
Nederland oefent op veel manieren invloed uit en is zeer actief in Europees verband. Daar waar nodig, zinvol en qua doelstelling aansluitend op het Nederlandse beleid zal Nederland deelnemen aan samenwerkingsverbanden.
Hoe denkt u invloed uit te oefenen op het nieuw te vormen industriebeleid als Nederland niet aan tafel zit? Welke verschillende mogelijkheden zijn hiervoor en welke hebben uw voorkeur?
Nederland oefent op verschillende wijzen invloed uit. In de eerste plaats via mijn deelnames aan de Raad voor Concurrentievermogen en bilaterale overleggen met mijn buitenlandse collega’s. Daarnaast nemen mijn medewerkers, waaronder die op de permanente vertegenwoordiging, actief deel aan gremia in Brussel en in andere Europese hoofdsteden.
Een recordaantal kinderen dat op de vlucht is |
|
Achraf Bouali (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Record aantal kinderen op de vlucht»1 en het onderliggende UNICEF-rapport «Een kind is een kind»?
Ja.
Bent u bereid in navolging van uw alliantie «She Decides» ook op dit thema internationaal de aanvoering te nemen, door bijvoorbeeld een «Young But Not Alone»-alliantie te starten om deze kinderen zo goed mogelijk bij te staan?
Een dergelijk initiatief klinkt sympathiek en sluit goed aan bij de bestaande inzet van het kabinet ter bescherming van kinderen op de vlucht. Zo heeft het kabinet speciale aandacht voor kwetsbare groepen, zoals kinderen, in de programma’s voor versterkte opvang in de Syrië-regio en in de Hoorn van Afrika. In Libanon en Jordanië steunt het kabinet onderwijs voor Syrische kinderen. In Ethiopië steunt Nederland (samen met de EU) speciale opvang en zorg voor onbegeleide minderjarigen. Dankzij dit programma kon UNHCR vorig jaar voor tweemaal zoveel kinderen familieleden traceren die de kinderen nu opvangen. Een ander voorbeeld van een programma dat het welzijn en de bescherming van kinderen bevordert is de registratie van vluchtelingen in Ethiopië en Oeganda. Registratie en documentatie is voor vluchtelingen essentieel om volwaardig mee te kunnen draaien in een maatschappij. Het leidt tot betere toegang tot lokale voorzieningen, zoals onderwijs en gezondheidszorg en maakt het gemakkelijker om een bankrekening te openen, een telefoonabonnement af te sluiten of een vergunning te verkrijgen voor het oprichten van een bedrijf. Dit programma biedt bovendien een oplossing voor tienduizenden kinderen van vluchtelingen die zijn geboren na aankomst in Ethiopië. Zij kunnen momenteel nergens worden geregistreerd; UNHCR registreert mensen alleen bij aankomst en de kinderen kunnen voor registratie niet terecht bij hun herkomstland of opvangland. Het kabinet steunt de plannen van UNICEF en UNHCR om voor dit probleem een oplossing te vinden, samen met de Ethiopische overheid. Het kabinet zal actief aandacht blijven vragen bij andere landen om samen de bescherming van kinderen op de vlucht te vergroten.
Hoe voorkomen wij dat op EU-grondgebied er kinderrechtenschendingen plaatsvinden? Heeft u een totaaloverzicht van waar die schendingen plaatsvinden of waar daartoe risico’s zijn? Welke acties worden daaraan gekoppeld?
Het EU-acquis bevat bepalingen die gericht zijn op de bescherming van minderjarigen en hun rechten, zoals vervat in het Handvest van de grondrechten van de EU, het Kinderrechtenverdrag en – via de algemene beginselen van het Unierecht – het EVRM. Alle lidstaten zijn gebonden aan het EU-acquis. Het kabinet acht het van groot belang dat minderjarige migranten uiterst zorgvuldig worden behandeld. Nederlandse standaarden op dit vlak zijn dan ook hoog. De Commissie ziet, als hoedster van de verdragen, toe op de naleving van het acquis en heeft, bijvoorbeeld in de rapportages over hervestiging en herplaatsing, gewezen op het belang van aandacht voor kwetsbare migranten zoals minderjarigen.
Het kabinet beschikt niet over een totaaloverzicht van gemelde schendingen en de acties die daartegen worden ondernomen. De mededeling die de Commissie op 12 april 2017 uitbracht over de bescherming van migrerende kinderen, waarover het kabinet op 24 mei een BNC-fiche uitgebracht (Kamerstuk 22 112, nr. 2352), bevat evenwel veel informatie over de situatie van migrerende kinderen binnen en buiten de Europese Unie. In de mededeling wordt onder meer verwezen naar een rapport over migranten- en vluchtelingenkinderen van Tomáš Boček, Speciaal Vertegenwoordiger van de SG van de Raad van Europa. Voor zijn rapport voerde de heer Boček fact-findingmissies uit naar Griekenland, Macedonië, Turkije, Noord-Frankrijk en Italië.
In de genoemde mededeling geeft de Commissie aan welke acties er ondernomen moeten worden door lidstaten en andere relevante actoren om de situatie van migrerende kinderen te verbeteren. Enkele voorbeelden: de Commissie stelt dat er in elke hotspot een kinderbeschermingsmedewerker actief moet zijn en dat lidstaten beter moeten rapporteren en informatie moeten uitwisselen over vermiste kinderen. De Commissie constateert ook dat kinderen binnen de Europese Unie niet overal opgevangen worden op een wijze die in lijn is met de belangen van het kind en geeft aan dat dit moet verbeteren. De JBZ-raad van 8 juni 2017 nam conclusies aan over de bescherming van migrerende kinderen.
Hoe staat het met de uitvoering van de gedane toezegging 750 vluchtelingenkinderen uit kampen in Italië en Griekenland naar Nederland te halen?2
Ten aanzien van de gedane toezegging4 kan ik u informeren dat er tot begin juni circa 750 minderjarige asielzoekers naar Nederland zijn herplaatst. Dit zijn zowel minderjarige asielzoekers in gezinsverband als alleenstaande minderjarige asielzoekers.
Nodigt u op korte termijn Save the Children, UNICEF en War Child uit om de situatie van kindervluchtelingen op zoveel mogelijk vlakken te verbeteren?
Het kabinet werkt nauw samen met Save the Children, UNICEF, War Child en andere partners om de situatie van kindervluchtelingen te verbeteren, onder meer via programma’s voor Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Ik ben graag bereid om genoemde organisaties uit te nodigen voor een gesprek over de problematiek van migrerende kinderen.
Op ambtelijk niveau vond op 23 juni jl. een overleg plaats met UNICEF en zijn de bevindingen van het rapport «Een kind is een kind» besproken.
Verdringing en het schaden van werknemersrechten door Flextensie |
|
Jasper van Dijk |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gaat de deur naar goedkope arbeid iets verder open?», met daarin de opvatting van arbeidsjuristen: «Gemeenten spelen uitzendbureautje, maar dan vanuit een machtspositie waar geen Randstad tegenop kan»?1
Re-integratie-instrumenten waarbij werkzoekenden (leer)werkervaring opdoen door het tijdelijk verrichten van werkzaamheden zonder dienstbetrekking zijn bedoeld om hen meer kansen te bieden op een reguliere betaalde baan. Dit betekent echter niet dat deze instrumenten absoluut ongeclausuleerd kunnen worden ingezet. Verdringing van regulier werk door verstoring van de concurrentieverhoudingen moet worden voorkomen. Daarom is in artikel 7, lid 9 van de Participatiewet artikel 5 Wsw van toepassing verklaard, waarin is geregeld dat bij werken met behoud van uitkering een marktconforme prijs moet worden betaald.
De verantwoordelijkheid voor een juiste uitvoering van de wet ligt bij gemeenten. Ik heb uw Kamer toegezegd bij de beantwoording van eerdere vragen van het lid Karabulut over Flextensie – een bedrijf dat gemeenten ondersteunt bij het plaatsen van bijstandsgerechtigden bij werkgevers en het administreren van het aantal uren dat met behoud van uitkering is gewerkt – als ook in het Algemeen Overleg over de Participatiewet van 26 januari 2017 om onderzoek te laten doen naar de wijze waarop gemeenten gebruik maken van deze constructie2. Het onderzoek loopt. Naar verwachting wordt het onderzoek na de zomer afgerond, waarna ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de uitkomsten zal informeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat bijstandsgerechtigden zonder sociale rechten (zoals doorbetalen bij ziekte of pensioenopbouw) aan het werk gaan, ten koste van reguliere werknemers?
Ik heb de afgelopen jaren samen met de Minister van SZW verschillende maatregelen genomen om een juiste toepassing van de wet door gemeenten te faciliteren. Zo heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek naar beleid en uitvoering bij tien gemeenten gedaan, genaamd «Gemeentelijke aandacht voor verdringing door bijstandsgerechtigden»3. Mede naar aanleiding van dit onderzoek heb ik gemeenten in de Verzamelbrief nogmaals opgeroepen om het beleid ter voorkoming van verdringing en onrechtmatig werken zonder loon explicieter in hun re-integratieverordening op te nemen. Zo wordt de gemeenteraad daadwerkelijk betrokken bij de nadere invulling van de randvoorwaarden en krijgen individuele klantmanagers meer houvast. Ook heb ik begin 2016 een landelijke wethoudersbijeenkomst georganiseerd waar het vraagstuk hoe verdringing te voorkomen op de agenda stond. Verder heb ik Divosa gevraagd om binnen het programma Effectiviteit & Vakmanschap een werkwijzer te ontwikkelen om zo scherp mogelijk invulling te geven aan de randvoorwaarden (zoals het leveren van een bijdrage aan arbeidsinschakeling, het inzetten van het instrument voor slechts een beperkte periode en onder begeleiding, geen openstaande vacature voor soortgelijke activiteiten en het verrichten van wisselende activiteiten) en om de mogelijkheden te schetsen voor operationalisering van beleid (zoals het expliciteren van beleid in re-integratieverordeningen, het organiseren van peer reviews, het bespreken van moeilijke gevallen, het instellen van een adviesraad, het opzetten van een meldpunt en het maken van afspraken met relevante partijen). De werkwijzer is niet alleen relevant voor beleidsmakers en klantmanagers van gemeenten, maar ook voor re-integratiebedrijven en sociale partners. Zo heeft een aantal gemeenten, waaronder de gemeente Den Haag, met de FNV afspraken gemaakt om verdringing en het werken zonder loon zoveel mogelijk te voorkomen. Onderdeel daarvan is een digitaal meldpunt waar meldingen gedaan kunnen worden over situaties die niet volgens de gemaakte afspraken verlopen, die in een interventieteam worden besproken.
Is de uitzend cao volgens u van toepassing op mensen die via een Flextensie constructie werken?
De uitzend cao is niet van toepassing. Bij de inzet van bijstandsgerechtigden is er geen sprake van een dienstbetrekking en dus het verdienen van loon als werknemer bij een werkgever. De bijstandsgerechtigden die werken met behoud van uitkering ontvangen een premie voor arbeidsinschakeling (als bedoeld in Participatiewet artikel 31 lid 2 onderdeel j).
Onderschrijft u dat het ontduiken van de cao (inclusief loonheffing en sociale premies) via de Flextensie constructie, onaanvaardbaar is?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre verschilt de nieuwe constructie tussen gemeenten en Flextensie (waarbij de BV Flextensie naar eigen zeggen een stap terug doet) van de oude constructie?
Het eigenaarschap van het concept is door Flextensie overgedragen, niet de administratieve uitvoering. De overdracht biedt gemeenten de mogelijkheid om afspraken te maken over de manier waarop ze het instrument willen inzetten, om toezicht te houden en om het instrument desgewenst door te ontwikkelen. Over de overdracht is geen overleg geweest met het ministerie.
Welk overleg is er vanuit uw ministerie geweest met de gemeenten over de nieuwe Flextensie formule? Heeft u er op aangedrongen dat gemeenten verdringing voorkomen en cao’s naleven? Zo ja, welke afspraken zijn hierover gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat deze werkwijze gemeenten een ongewenste machtspositie geeft, een race to the bottom over de rug van de mensen met de laagste inkomens?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, is het verrichten van werkzaamheden zonder dienstbetrekking voor bepaalde tijd een geschikt re-integratie-instrument om mensen meer kans te bieden op een reguliere betaalde baan. Dit instrument kan absoluut niet ongeclausuleerd worden ingezet.
Hoeveel omzet en hoeveel winst heeft de BV Flextensie gemaakt sinds deze constructie met bijstandsgerechtigden is gestart?
Over de boekjaren 2014/2015 is een uittreksel van het jaarverslag gedeponeerd. Flextensie publiceerde over 2014/2015 een omzet van 260.000 euro en heeft eerder aangegeven op dit moment een «break even» begroting te hebben. Recentere cijfers zullen na afronding van het boekjaar via de Kamer van Koophandel beschikbaar komen.
Is er volgens u sprake van verdringing bij de werkzaamheden die via het bedrijf Flextensie door bijstandsgerechtigden worden uitgevoerd? Kunt u aangeven waar u uw antwoord op baseert?
Zoals ik heb aangegeven bij de beantwoording van eerdere vragen van het lid Karabulut over Flextensie komt uit de informatie van enkele gemeenten en Flextensie naar voren dat zij gezamenlijk verschillende maatregelen hebben genomen om verdringing te voorkomen. Enerzijds is dit de tijdelijke inzet van het instrument: de maximale termijn is beperkt tot enkele maanden. Gemeenten hanteren hierbij verschillende grenzen: van 3 tot 6 maanden. Anderzijds moet de opdrachtgever voor de inzet via Flextensie een marktconform tarief betalen. Dit is tenminste het wettelijk minimumloon inclusief werkgeverslasten, maar gemeenten moeten dit tarief aanpassen wanneer voor de gevraagde werkzaamheden een hoger cao-loon van toepassing is. Nadere informatie kan ik geven na afronding van het onderzoek.
Is er volgens u sprake van verdringing bij het inhuren van bijstandsgerechtigden via Flextensie door winkelketen Action?
Zie antwoord vraag 9.
Welke werkzaamheden verrichtten de 24 bijstandsgerechtigden voor de Action Zwaagdijk en welk bedrag betaalde de Action de gemeente hiervoor per uur per bijstandsgerechtigde?
Tussen 25 april 2016 en 29 augustus 2016 hebben in totaal 24 bijstandgerechtigden via het Flextensie-instrument werkzaamheden verricht bij het distributiecentrum van de Action in Zwaagdijk, een vestiging met in totaal circa 1.200 fte aan medewerkers. De kandidaten zijn ingezet op twee herstelprojecten: het controleren van een lading parasols waarvan een deel defect was en het controleren en stickeren van een vracht dozen waarvan een deel een verkeerde scancode bevatte. Een uurtarief gold van € 11,75 per gewerkt uur (excl. BTW), gebaseerd op de hoogte van het WML per 1 april 2016. Van de 24 kandidaten hebben er 10 aansluitend bij de Action in Zwaagdijk een (parttime) dienstverband gekregen als orderpicker voor een periode van 7 maanden. Daarnaast is nog een kandidaat door de gemeente geplaatst op een dienstverband bij een derde werkgever. Naast deze 24 kandidaten zijn er geen kandidaten via het Flextensie-instrument geplaatst bij het distributiecentrum of bij Action-winkels.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek gedaan.
Hoeveel bijstandsgerechtigden werken er voor de Action naast de 24 die voor de Action in Zwaagdijk werken? Welke werkzaamheden betrof dit? Heeft de Inspectie SZW onderzoek gedaan naar eventuele verdringing? Zo nee, gaan zij dit alsnog doen?
Zie antwoord vraag 11.
In welke mate controleert de Inspectie SZW op verdringing bij de inzet van bijstandsgerechtigden? Kunt u in uw antwoord aangeven hoeveel fte de Inspectie SZW hierop inzet, hoeveel casussen onderzocht zijn en welke maatregelen of vervolgstappen er naar aanleiding van deze onderzoeken genomen zijn?
De Inspectie SZW is op grond van de Wet SUWI onder meer belast met het toezicht op de wijze waarop gemeenten gezamenlijk bijdragen aan het behalen van de doelen van de wetgever op het terrein van werk en inkomen. Dit doet zij door op geaggregeerd niveau te oordelen in hoeverre gemeenten effectief bijdragen aan de werking van het stelsel van de sociale zekerheid. Vanuit deze invalshoek heeft de Inspectie SZW medio 2015 een kwalitatief onderzoek gedaan. Nadien heeft de inspectie naar dit onderwerp geen nieuw onderzoek gedaan.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een woordvoerder van Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU): «Mensen in de bijstand zijn lastig inzetbaar op tijdelijke klussen omdat hun uitkering dan wordt stopgezet of gekort»?
De bijstand is bedoeld als inkomensondersteuning voor degenen die (tijdelijk) niet zelfstandig in het bestaan kunnen voorzien. Het is de bedoeling dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden regulier werk gaan verrichten. Volledige en duurzame uitstroom is natuurlijk wenselijk, maar deeltijdwerk en tijdelijk werk kunnen daartoe een opstap vormen en sluiten aan bij het complementaire karakter van de bijstand. Gemeenten hebben beleidsruimte en wettelijke instrumenten om bijstandsgerechtigden daarbij te ondersteunen, door bijvoorbeeld het geven van een extra financiële stimulans of het adequaat inrichten van een hernieuwde aanvraag. Zie ook mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Kerstens4.
Bent u bereid de bijverdienmogelijkheid voor bijstandsgerechtigden te verruimen?
Het al dan niet verruimen van de vrijlating van inkomsten voor bijstandsgerechtigden (onder 27 jaar) is aan een volgend kabinet. De afgelopen periode heb ik meerdere stappen gezet om bijstandsgerechtigden meer mogelijkheden te geven om naast de uitkering een deel van inkomen uit arbeid of een vrijwilligersvergoeding te houden:
Bent u bereid bijverdienmogelijkheden voor bijstandsgerechtigden onder de 27 jaar in te voeren?
Zie antwoord vraag 15.
Hoeveel bijstandsgerechtigden hebben via Flextensie een baan gevonden? Zijn dit banen met uitzicht op een vast dienstverband?
Nadere informatie hierover kan ik geven na afronding van het bij antwoord 1 genoemde onderzoek.
Het bericht dat de huisartsenpraktijk uit Woerden verdwijnt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de huisartsenpost die verdwijnt uit Woerden?1
Ja
In hoeverre bent u van mening dat een huisartsenpost in Leidsche Rijn volstaat voor de inwoners van Woerden in de avond, nacht en weekenden, terwijl deze op 17 minuten afstand ligt?2
Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars om de zorg op lokaal niveau zo in te richten dat kwaliteit en bereikbaarheid voldoende zijn gewaarborgd. Primair Huisartsenposten heeft mij aangegeven dat de gemaakte keuze de uitkomst is van een al langer lopend proces. Samen met betrokken organisaties zoals het Zuwe Hofpoort ziekenhuis, het Antonius Ziekenhuis en de preferente verzekeraar Zilveren Kruis zijn, gegeven de sluiting van de SEH in Woerden, meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Vervolgens zijn de verschillende opties met de gemeente Woerden besproken. In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Kunt u aangeven waarom is afgezien van een huisartsenpraktijk-plus vorm, dichtbij de mensen in de gemeente?
Ik heb van Primair Huisartsenposten begrepen dat zij verwachten een hogere kwaliteit te kunnen garanderen met aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn ten opzichte van een aparte huisartsenpost in Woerden. Reden hiervoor is dat een deel van de patiënten op een huisartsenpost vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek wordt doorgestuurd naar een spoedeisende hulp. In Leidsche Rijn zit de huisartsenpost naast de spoedeisende hulp waardoor de tijd tussen huisartsenpost en spoedeisende hulp minimaal is. In Woerden zou dit niet het geval zijn.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk en onwenselijk is dat deze vorm van eerstelijnszorg verdwijnt voor een gemeente waarin 50.000 inwoners wonen? Zo ja, hoe gaat u dit besluit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners van de gemeente Woerden hebben nog steeds toegang tot eerstelijnszorg in avond-, nacht- en weekenduren. Weliswaar neemt de reistijd toe maar door aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn verwachten de huisartsen kwalitatief betere huisartsenzorg te kunnen bieden. Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3.
In hoeverre kunt u aangeven of deze situatie zich mogelijkerwijs ook op andere plaatsen in Nederland voordoet of lijkt te gaan voordoen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u dit (laten) inventariseren?
Er wordt niet bijgehouden waar in Nederland huisartsenposten besprekingen voeren over het al dan niet veranderen van locatie. Wel weten we uit onderzoek van het RIVM dat er een beweging gaande is waarbij huisartsenposten en spoedeisende hulpen steeds vaker op één locatie gevestigd zijn en gebruik maken van één balie voor de triage van patiënten.3 Dit is overigens conform de beleidsmatige inzet, die politiek breed is gesteund.
Het aanhouden van een veroordeelde terrorist op de vliegbasis Volkel |
|
Albert van den Bosch (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veroordeelde terrorist aangehouden op vliegbasis Volkel»?1
De schriftelijke vragen van leden Van den Bosch en Tellegen (beiden VVD), vraagnummer 2017Z06621, zijn beantwoord middels brief «Reactie op verzoek van het lid De Graaf, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 18 mei 2017, over het bericht «Veroordeelde jihadist aangehouden op vliegbasis Volkel»» (Kamerstuk 34 550-X, nr. 91).
Kunt u bevestigen dat de aangehouden persoon in september 2015 is aangehouden bij de Turks-Syrische grens en zich in het strijdgebied in Syrië wilde aansluiten bij een terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u eveneens bevestigen dat deze persoon voor een bouwbedrijf graafwerk verrichte op de vliegbasis Volkel en inviel voor iemand die ziek was?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het mogelijk is dat iemand die veroordeeld is voor terrorisme toegang heeft gekregen tot deze militaire vliegbasis? Deelt u de mening dat dit ontoelaatbaar is en een groot gevaar voor de nationale veiligheid oplevert?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u inzichtelijk maken welke toegangseisen zijn gesteld om op de vliegbasis te kunnen komen? Hoe kan het dat deze toegangseisen niet toereikend zijn geweest om deze veroordeelde terrorist toegang tot de basis te ontzeggen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat naar personen die werkzaamheden verrichten op militaire terreinen zoals de vliegbasis Volkel altijd een achtergrondcheck (screening) gedaan moet worden? Is dat gedaan bij deze persoon? Zo ja, hoe kan het dat hij daarna toch toegang heeft gekregen tot de basis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat mensen te werk worden gesteld op een plaats die van groot belang kan zijn voor de nationale veiligheid, zonder dat eerst een achtergrondcheck wordt uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de toegangseisen/procedures voor militaire bases naar aanleiding van deze gebeurtenis aangescherpt moeten worden om herhaling in de toekomst te voorkomen? Is dat reeds gebeurd of gaat het nog gebeuren? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoe het kan dat iemand foto’s maakt op militair terrein – hetgeen verboden is – maar het OM hem toch na twee dagen vrij laat omdat «uit het onderzoek van de marechaussee geen aanwijzingen zijn gekomen dat hij geen strafbare feiten heeft gepleegd of wilde plegen»? Het maken van dergelijke foto’s en opnamen is toch per definitie verboden? Waarom is deze persoon niet langer vastgehouden, helemaal gezien zijn antecedenten?
Zie antwoord vraag 1.
Is deze persoon tijdens detentie en voor zijn vrijlating onderzocht op welke ontwikkeling zijn terroristische gedachtegoed heeft doorgemaakt? Zo ja, wat kwam daaruit? Zo nee, waarom niet? Zou dat niet een standaardprocedure moeten zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze persoon vervroegd in vrijheid is gesteld? Zo ja, welke voorwaarden waren hieraan verbonden? Was het niet betreden van plekken die van groot belang (kunnen) zijn voor onze nationale veiligheid een van deze voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De uitspraak van de Hoge Raad dat vergaand onderzoek in smartphones privacy-rechten schendt |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van de Hoge Raad van 4 april 2017 over onderzoek aan een smartphone (ECLI:NL:HR:2017:584) waarin de Hoge Raad oordeelt dat onderzoek aan een smartphone mogelijk is op grond van de artikelen 94, 95 en 96 van het Wetboek van Strafvordering, maar dat dat onderzoek onrechtmatig kan zijn indien dat onderzoek zo verstrekkend is dat er een min of meer compleet beeld wordt verkregen van het persoonlijk leven van de gebruiker van die smartphone?
Ja.
Wat betekent naar uw opvatting het oordeel van de Hoge Raad voor strafrechtelijk onderzoek aan in beslag genomen smartphones?
Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad geldt in strafrechtelijke onderzoeken vanaf 4 april 2017 als hoofdregel dat, indien sprake is van zelfstandig beslag door de opsporingsambtenaar, er voor het doen van onderzoek aan een inbeslaggenomen smartphone of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, de toestemming van de officier van justitie voor dat onderzoek vereist is. Slechts indien een niet meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt zal na zelfstandige inbeslagname het onderzoek door de opsporingsambtenaar zonder toestemming van de officier van justitie mogen plaatsvinden. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen zal sprake zijn van betrokkenheid van de rechter-commissaris bij een zelfstandige inbeslagname door de opsporingsambtenaar, te weten uitsluitend in die gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn.
In gevallen waarin de officier van justitie en/of de rechter-commissaris reeds zijn bevoegdheden uitoefent voor de inbeslagname van de elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk, behelst de uitvoering van die bevoegdheden tevens de bevoegdheid voor het doen verrichten van onderzoek.
In hoeverre voorziet de wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering in verband met de verbetering en versterking van de opsporing en vervolging van computercriminaliteit (Wet computercriminaliteit III, Kamerstukken 34 372) waarin het heimelijk toegang verschaffen tot gegevensdragers wordt geregeld, ook in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld?
In voornoemde zaak heeft de Hoge Raad geoordeeld over de inbeslagneming van en het onderzoek aan een zogenaamde smartphone, op grond van artikel 94 Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III voorziet juist in de mogelijkheid om op afstand binnen te dringen in een smartphone en bepaalde onderzoekshandelingen te verrichten, zonder dat er sprake is van inbeslagneming van dat voorwerp. Het doel van deze bevoegdheid is om toegang te verkrijgen tot de gegevens die in een geautomatiseerd werk zijn of worden verwerkt ten behoeve van de opsporing van ernstige vormen van computercriminaliteit of andere ernstige misdrijven. Via een verbinding, zoals een intern netwerk, het internet of een Wi-Fi-verbinding, kan op afstand toegang worden verkregen tot het geautomatiseerde werk. Het wetsvoorstel voorziet dus niet in de bevoegdheid waarover de Hoge Raad in voornoemde zaak heeft geoordeeld.
In voornoemde zaak overweegt de Hoge Raad overigens in r.o. 2.8 dat – in het licht van artikel 8 EVRM – aan [het] onderzoek door de rechter-commissaris in het bijzonder valt te denken in gevallen waarin op voorhand is te voorzien dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zeer ingrijpend zal zijn. In het wetsvoorstel computercriminaliteit III is een machtiging van de rechter-commissaris voorgeschreven voor het op afstand heimelijk binnendringen van een geautomatiseerd werk.
Deelt u de mening dat een spoedige wettelijke regeling voor onderzoek aan smartphones wenselijk is, zowel voor de bescherming van de belangen van opsporing als voor die van de gebruiker van een smartphone? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel tegemoet zien?
De Hoge Raad overweegt in r.o. 2.8 van het eerder aangehaalde arrest ten overvloede, gelet op het vooralsnog ontbreken van een daarop toegesneden wettelijke regeling, het volgende: de bevoegdheid tot inbeslagneming van voorwerpen en de daarin besloten liggende bevoegdheid tot het verrichten van onderzoek aan die voorwerpen, kunnen op grond van de artikelen 95 en 96 Sv ook worden uitgeoefend door de op grond van artikel 148 Sv met het gezag over de opsporing belaste officier van justitie, nu deze blijkens artikel 141a Sv met opsporing is belast. Voorts kunnen die bevoegdheden op grond van artikel 104, eerste lid, Sv worden uitgeoefend door de rechter-commissaris. Deze bepalingen bieden tevens de grondslag voor het verrichten van onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen door de officier van justitie respectievelijk de rechter-commissaris, indien de inbeslagneming is geschied door een opsporingsambtenaar. In zo’n geval vormen genoemde wettelijke bepalingen een toereikende grondslag voor onderzoek aan inbeslaggenomen voorwerpen dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer meebrengt.
In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heb ik in februari van dit jaar het nieuwe Boek 2 «Het opsporingsonderzoek» in consultatie gegeven. In titel 7.4 van dit Boek zijn enkele bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het onderzoek aan elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken.
Het bericht dat in het Indonesische Atjeh twee mannen tot stokslagen zijn veroordeeld wegens hun homoseksualiteit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Twee mannen in het Indonesische Atjeh zijn tot stokslagen veroordeeld wegens hun homoseksualiteit»?1
Ja.
Heeft u uw zorgen over dit vonnis geuit in de richting van uw Indonesische ambtsgenoot? Zo ja, wat was de reactie? Zo nee, op welke termijn zult u dat gaan doen?
In Atjeh, Indonesië, zijn twee mannen veroordeeld en bestraft wegens homoseksuele handelingen. De mannen kregen op 23 mei ieder 83 stokslagen toegediend. Dit gebeurde in het openbaar in aanwezigheid van 500–1.000 toeschouwers in Banda Atjeh. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast. Er lijkt sprake van toenemende druk op de LHBTI-gemeenschap, ook in overige delen van Indonesië.
De ontwikkelingen rond de positie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië worden dan ook op de voet gevolgd door mij persoonlijk en de Nederlandse ambassade in Jakarta. Gelijke rechten voor LHBTI’s vormen onderdeel van de structurele dialoog tussen Nederland en Indonesië op het gebied van mensenrechten. De mensenrechtenambassadeur heeft dan ook direct tijdens zijn bezoek aan Indonesië van 1 t/m 12 mei 2017 de Nederlandse zorgen over de situatie van de LHBTI-gemeenschap, waaronder ontwikkelingen rondom de zaak tegen twee mannen in Atjeh, besproken met zowel de LHBTI gemeenschap als de Indonesische autoriteiten.
De Nederlandse regering heeft de kwestie niet alleen via de mensenrechtenambassadeur opgebracht, ook voerde de EU-vertegenwoordiger in Jakarta een demarche uit namens de EU op 2 juni j.l. Hierbij werden de zorgen over de LHBTI situatie in Indonesië aangekaart, waaronder ook de veroordeling en bestraffing van de twee mannen in Atjeh.
De situatie van de LHBTI-gemeenschap in Indonesië, en met name in Atjeh, zal later dit jaar ook besproken worden in het kader van de EU-Indonesië mensenrechtendialoog.
Heeft u over dit vonnis contact gehad met uw Europese ambtsgenoten? Zo ja, is er bereidheid tot een Europese reactie richting Indonesië? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan worden voorkomen dat de Indonesische bevolking buiten Atjeh deze gang van zaken als voorbeeld zal nemen of zal zien, en zo de rechten en vrijheden van onder meer homoseksuelen in Indonesië – al dan niet indirect – ingeperkt zullen raken?
Nederland zet zich in internationale fora en in bilaterale relaties stelselmatig in voor de bescherming en bevordering van gelijke rechten van LHBTI-personen. Belangrijk onderdeel daarvan, naast de bevordering van sociale acceptatie en het tegengaan van discriminatie, is de afschaffing van de strafbaarstelling van homoseksualiteit. In Indonesië, met uitzondering van Atjeh, is homoseksualiteit niet strafbaar. In Atjeh wordt, als enige provincie in Indonesië, de sharia wetgeving toegepast.
De strafbaarstelling van homoseksualiteit in Atjeh is mogelijk door invoering van lokale wetten op basis van de sharia die in sommige gevallen ingaan tegen internationale mensenrechtenbepalingen. Tijdens zijn bezoek aan Indonesië is de mensenrechtenambassadeur specifiek ingegaan op deze discriminerende lokale wetten in gesprekken met de Indonesische autoriteiten.
Belangrijk is verder dat lokale organisaties in staat zijn om de situatie van LHBTI te verbeteren en een dialoog met respect voor mensenrechten voor een ieder te bevorderen. Nederland werkt dan ook actief samen met NGO’s die zich inzetten om de situatie van de LHBTI-gemeenschap te verbeteren. Inzet is om volwaardige participatie van LHBTI’s in de maatschappij te bewerkstelligen
Een hongerstaking van Palestijnen in Israëlische detentie |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Amid hunger strike, UN expert urges Israel to comply with international law on detention»?1
Ja.
Deelt u de opvatting van Michael Lynk, de UN Special Rapporteur on the situation of human rights in the Palestinian territories occupied since 1967, dat Israël het internationaal recht schendt door grootschalige toepassing van administratieve detentie en doordat veel Palestijnen in Israël gevangen zijn gezet in plaats van op Palestijns grondgebied? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet deelt zorgen over de schaal en duur van administratieve detentie.
Detentie is om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd op basis van het humanitair oorlogsrecht als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Personen beschermd onder het humanitair oorlogsrecht mogen niet worden overgebracht of gedeporteerd naar het grondgebied van de bezettende mogendheid (zie tevens antwoorden op de vragen gesteld door het lid Van Bommel (SP), kenmerk 2013Z08923 d.d. 28 juni 2013). Zowel Nederland als de EU spreken op reguliere basis met Israël over mensenrechten. Daarbij worden ook de omstandigheden van gevangenen in Israëlische detentie kritisch aan de orde gesteld.
Deelt u de zorgen van de VN-rapporteur over berichten dat deelnemers aan de hongerstaking in eenzame opsluiting zijn geplaatst, dat toegang tot advocaten wordt geweigerd en andere wijzen waarop hongerstakers worden gestraft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft met zorg kennisgenomen van de hongerstaking van Palestijnse gevangenen tegen de omstandigheden in Israëlische detentie en verwelkomt het bericht dat met het akkoord over verbeteringen van de omstandigheden de hongerstaking beëindigd is. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, bij monde van de vertegenwoordiger in Israël de kwestie aangekaart bij de Israëlische autoriteiten. Tevens heeft de EU op 6 mei jl. een lokale verklaring uitgebracht. Daarin wordt Israël opgeroepen om de mensenrechten van alle gevangenen volledig te respecteren. Ook roept de EU in de verklaring op tot het indienen van formele aanklachten tegen de gedetineerden.
Bent u bereid contact met uw Israëlische collega’s op te nemen om erop aan te dringen dat Israël Palestijnse gevangen behandelt in overeenstemming met het internationaal recht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ´Stampvolle stad feest uitbundig’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Stampvolle stad feest uitbundig»?1
Ja.
Is het waar dat in Zuidland een fan van Feyenoord na een explosie van een stuk vuurwerk zijn hand is kwijtgeraakt?
Ja.
Deelt u de waarneming dat op de dag van de huldiging in Rotterdam geregeld te midden van groepen mensen zware vuurwerkbommen tot ontploffing werden gebracht? Deelt u de mening dat dit tot (potentieel) gevaarlijke situaties heeft geleid?
Ja, deze waarneming deel ik. Het afsteken van zware vuurwerkbommen leidt tot zeer gevaarlijke situaties.
Deelt u de mening dat – evenals bij de laatste oud en nieuw viering(en) – het afsteken van zwaar vuurwerk in toenemende mate risico’s vormt bij openbare festiviteiten? Deelt u de mening dat door het afsteken van (zwaar) vuurwerk in groepen dan wel door het gooien van (zwaar) vuurwerk in de richting van hulpverleners (met name politie, boa’s, toezichthouders) de veiligheid van deze mensen ernstig in het gedrang komt?
Het is juist dat het afsteken van zwaar vuurwerk risico’s vormt voor de veiligheid van mensen en voor de openbare orde. Uit de brief over de jaarwisseling2 die onlangs aan uw Kamer is verstuurd, blijkt dat het aantal incidenten als gevolg van het afsteken van vuurwerk echter niet is toegenomen ten opzichte van andere jaren. Wanneer sprake is van het gooien van (zwaar) vuurwerk in de richting van hulpverleners, komt hiermee de veiligheid van deze mensen ernstig in het gedrang.
Kunt u aangeven in welke categorieën illegaal vuurwerk is in te delen, bijvoorbeeld op criteria als zwaarte en schadelijkheid? Kunt u per categorie aangeven wat de geldende strafbaarstelling is, inclusief een inzicht of er een mogelijkheid bestaat voor het opleggen van voorlopige hechtenis? Kunt u per categorie aangeven wat het geldende opsporings- en vervolgingsbeleid is? Kunt u aangeven of daders die (zwaar) vuurwerk gebruiken ten opzichte van hulpverleners strenger bestraft worden?
Voor een gedetailleerd overzicht verwijs ik naar de Richtlijn voor strafvordering vuurwerkdelicten van het College van procureurs-generaal,3 waarin vuurwerk wordt ingedeeld in verschillende categorieën. Naast een categorie voor verboden handelingen met consumentenvuurwerk zijn er categorieën voor lichter professioneel vuurwerk, specifieke soorten professioneel vuurwerk en niet-gedefinieerd vuurwerk dat zodanig zwaar is dat het in handen van particulieren (levens) gevaarlijk is en geïmproviseerd vuurwerk. De strafbaarstelling is per categorie aangegeven en is afhankelijk van verschillende criteria zoals de hoeveelheid vuurwerk, het voorhanden hebben of ter beschikkingstellen/afleveren.
Voor het voorhanden hebben of aan een ander ter beschikking stellen van zwaar vuurwerk ter vermaak staat gevangenisstraf van maximaal zes jaar. Bij deze delicten is voorlopige hechtenis mogelijk. Bij het gooien van zwaar vuurwerk naar hulpverleners kan naast de vuurwerkovertreding – afhankelijk van de concrete omstandigheden – sprake zijn van poging tot zware mishandeling, poging tot doodslag of erger, wat in voorkomende gevallen zwaardere straffen oplevert. Daarnaast wordt in deze gevallen zwaarder gestraft omdat het gaat om medewerkers met een publieke taak, waarover ik uw Kamer naar aanleiding van de motie van de leden Van Toorenburg en Tellegen onlangs heb geïnformeerd.4
Kunt u inzichtelijk maken welke opsporingscapaciteit binnen de Nationale Politie, de Koninklijke Marechaussee en een instantie als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) incidenteel en structureel beschikbaar is om illegaal vuurwerk op te sporen?
Het bevoegde gezag heeft mij laten weten dat ten behoeve van de opsporing van illegaal vuurwerk opsporingscapaciteit wordt geleverd door de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Ook de Koninklijke Marechaussee kan vanuit de algehele opsporingstaak op luchthavens illegaal vuurwerk onderscheppen, waarna een opsporingsonderzoek wordt gestart. Het gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de aard en omvang van het opsporingsonderzoek.
Hoeveel illegaal vuurwerk is afkomstig uit landen als België en Duitsland, alsmede – al dan niet per postzending – uit Oost-Europese landen? Welke maatregelen worden genomen en kunnen worden genomen om in samenwerking met die landen de export van (zwaar) illegaal vuurwerk te voorkomen? Is de bestaande regelgeving, ook qua verdragen, toereikend om politie en justitie adequaat op te laten treden? Bent u bereid om zeker in de periode voor oud en nieuw zowel qua (grens)toezicht als qua opsporing een uiterste inspanning te leveren om illegaal vuurwerk te bestrijden?
Het Openbaar Ministerie publiceert jaarlijks het aantal kilo’s inbeslaggenomen vuurwerk op zijn website (de vuurwerkbarometer). Vanaf oktober 2016 tot en met week 7 in 2017 is bijna 40.000 kilo vuurwerk in beslag genomen. Daarbij is de hoeveelheid afgekeurd consumentenvuurwerk van de legale importeurs niet meegeteld, omdat de ILT dit bestuursrechtelijk aanpakt. Daarnaast is door onderzoek van het Functioneel Parket in Duitsland 45 ton professioneel vuurwerk onderschept dat was bestemd voor de Nederlandse markt; voor respectievelijk België en Oost-Europese landen is dit niet bekend.
In beginsel is export van zgn. zwaar vuurwerk niet verboden indien de ontvangende partij een professional is. Wanneer uit een onderzoek blijkt dat grensoverschrijdende handel in professioneel vuurwerk bestemd is voor de particuliere markt, wordt deze informatie gedeeld met de betrokken landen. De Nederlandse regelgeving is gebaseerd op de Europese richtlijn voor pyrotechnische artikelen en wordt door het bevoegde gezag als adequaat ervaren. Echter, niet elke EU-lidstaat heeft deze regelgeving in strafrechtelijke zin geïmplementeerd.5 Bijgevolg kan het voorkomen dat in geval van grensoverschrijdende opsporingsonderzoeken rechtshulpverzoeken niet uitgevoerd kunnen worden. Om die reden neemt Nederland op internationaal niveau op verschillende manieren het initiatief om maatregelen te nemen om de export van illegaal vuurwerk te voorkomen. Door gesprekken te voeren op Europees niveau met de Europese Commissie en bilateraal met onder andere Italië, Tsjechië en Duitsland zet Nederland in op verbeterde toezicht en handhaving in de lidstaten zelf en een verscherping van de richtlijn.
Het gehele jaar door zijn opsporingsinstanties actief, waarvoor voldoende capaciteit ter beschikking staat.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen te combineren met de door u op 31 maart 2017 beloofde brief met aanvullende maatregelen en oplossingen voor een veilig verloop van de jaarwisseling en andere evenementen (Kamerstuk 28 684, nr. 495)?
Dat is helaas niet gelukt.
Treinvertragingen door wangedrag |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen dat het merendeel van de treinvertragingen veroorzaakt wordt door wangedrag?1
Ja.
Wat is uw visie op het feit dat het merendeel van de vertragingen op het spoor niet te wijten is aan storingen, aangezien 53 procent van alle treinvertragingen wordt veroorzaakt door roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen?
ProRail berekent het aantal verstoringen van de treindienst op basis van zogenaamde treindienst aantastende onregelmatigheden (TAO’s). Dit is een verstoring die tot een vertraging van meer dan drie minuten van minimaal één trein leidt. Daarbij worden vier hoofdcategorieën onderscheiden: techniek, processen, derden en het weer. Enkele voorbeelden van derden storingen (53% van het totaal) zijn inderdaad roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen. Maar er zijn er meer. In de bijlage is een overzicht van alle oorzaken binnen deze categorie weergegeven, waarbij opvalt dat meer dan helft van de 53% is toe te schrijven aan spoorlopers (3105 meldingen).
Voor mij staat voorop dat het levensgevaarlijk is om het spoor te betreden als men daar niets te zoeken heeft. ProRail en de vervoerders nemen gerichte maatregelen om incidenten en vertragingen te voorkomen. Het spoor is echter geen gesloten systeem (denk bijvoorbeeld aan overwegen) dus de invloed van derden op de dienstregeling is niet geheel te voorkomen. Het sluitstuk wordt gevormd door artikel 3 van de Spoorwegwet, op grond waarvan het een ieder is verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de spoorweg wordt veroorzaakt of dat het verkeer wordt gehinderd.
Zoals aangegeven in mijn brief van 5 juli 20162 heb ik NS en ProRail gevraagd om te komen tot een jaarlijkse brede rapportage over verstoringen. Het doel is om alle verstoringen met een grote impact voor de treindienst te evalueren, daaruit trends te signaleren en bijpassende maatregelen te nemen. De eerste jaarrapportage verstoringen (over 2016) van NS en ProRail stuur ik voor de zomer naar uw Kamer.
Kunt u aangeven met welk percentage de vertragingen zouden afnemen indien een halt zou worden toegeroepen aan roekeloos gedrag, vandalisme en bommeldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke trajecten of in welke gebieden dergelijke vertragingen meer dan gemiddeld voorkomen, ook in de tijd uitgezet?
Storingen die door derden worden veroorzaakt vinden relatief vaak plaats op locaties in de Randstad waar het spoor redelijk makkelijk toegankelijk is. Dit zijn zogenaamde risicolocaties. ProRail heeft deze locaties in het vizier. ProRail geeft er echter, gelet op de gevoeligheid van deze problematiek, de voorkeur aan deze locaties niet openbaar te maken.
Op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat het aantal zogenoemde «spoorlopers en overwegpiraten» wordt verminderd? Wat zijn daar de kosten van en hoe verhouden die zich tot de kosten van de vertragingen?
ProRail voert in mijn opdracht, samen met vervoerders, programma’s uit om met gerichte maatregelen het aantal storingen door derden te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn het hekwerkenprogramma (budget circa € 18 mln. tot 2020) en de programma’s ter bevordering van de veiligheid en doorstromingen op overwegen (budget circa € 235 mln. tot 2028). De aanpak van bijvoorbeeld spoorlopers vraagt niet alleen om fysieke maatregelen, maar ook om mogelijkheden om het gedrag van mensen te beïnvloeden. Binnen de hele keten worden ervaringen uitgewisseld en onderzoek gedaan naar mogelijkheden om dergelijk gedrag te ontmoedigen. ProRail voert landelijke campagnes om roekeloos gedrag op overwegen tegen te gaan. Bij incidenten met roekeloos gedrag op overwegen wordt inmiddels standaard aangifte gedaan. Daarnaast heb ik uw Kamer 11 mei 20173 geïnformeerd over het nieuwe programma suïcidepreventie (budget circa € 14 mln. tot 2021). Binnen dit programma worden diverse maatregelen genomen om de toegang tot het spoor te beperken/ontmoedigen, bijvoorbeeld door op risicolocaties hekken,
anti-suïcideverlichting, camera’s en anti-loopmatten te plaatsen. Ook worden maatregelen genomen om de afhandeltijd na een incident te verkorten, zodat de impact op de dienstregeling zo beperkt mogelijk blijft.
Een deel van de maatschappelijke kosten van verstoringen zijn afgelopen jaar door het Kennisinstituut voor Mobiliteit (KiM) voor het eerst in beeld gebracht4. In het Mobiliteitsbeeld 2016 zijn de resultaten opgenomen. De maatschappelijke kosten van verstoringen op het spoor bedroegen in 2015 minimaal € 145 mln. (prijspeil 2015). Dit bedrag vormt een ondergrens omdat nog niet alle aspecten (bijvoorbeeld andere vervoerders dan NS, extra exploitatiekosten personen- en goederenvervoer) zijn meegenomen. Vervolgonderzoek is gestart om meer aspecten mee te nemen, hierover zal in het Mobiliteitsbeeld 2017 worden gerapporteerd.
Kunt u aangeven welke prioriteit de handhaving en vervolging van het hier bedoelde wangedrag krijgt? Bent u van mening dat er een hogere prioriteit aan gegeven zou moeten worden, zo nee, waarom niet?
ProRail heeft circa 50 buitengewone opsporingsambtenaren in dienst die regelmatig handhavingsacties op overwegen en surveillances langs het spoor uitvoeren. Het verbaliseren van personen die risicovol gedrag vertonen heeft tot doel dat men zich bewust wordt van de gevaren van het spoor. Meldingen van machinisten en analyses naar ontwikkelingen op risicolocaties zijn een belangrijke bron voor het bepalen van de inzet van de BOA’s en voor de politie bij het opsporen van spoorlopers. Ik vind dit een verstandige aanpak. In totaal zijn in 2017 door deze BOA’s reeds 317 processen-verbaal opgemaakt, waarvan 299 op overwegen. In ongeveer 25 gevallen is, in het kader van gevaarzetting op overwegen, aangifte gedaan bij de politie. De prioriteitstelling in de afhandeling van aangiftes bij de politie en vervolging, is een aangelegenheid van het Openbaar Ministerie.