Uitbetalingen van geld en speelwinst door online kansspelaanbieders |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het gegeven dat veel online kansspelaanbieders bewust een vertraging hebben ingebouwd in hun uitbetalingen aan spelers en dat er zelfs ranglijsten zijn om te kunnen vergelijken bij welke aanbieder het geld sneller wordt uitbetaald? Wat vindt u hiervan?1, 2
Mij is bekend dat er online kansspelaanbieders zijn die met vertraging voldoen aan het verzoek van een speler om speeltegoed uit te betalen. Verder is mij bekend dat in de (online) media de snelheid van uitbetalen wordt besproken. In artikel 4.26 van het Besluit kansspelen op afstand (Bkoa) is opgenomen dat de vergunninghouder de speelrekening crediteert en debiteert «zonder onnodige vertraging». Voor de vertraging in betalingen kunnen goede redenen bestaan, waarop ik hieronder in ga.
Bent u het ermee eens dat kansspelaanbieders zo snel als mogelijk geld zouden moeten uitbetalen aan spelers als zij daar om vragen, dus zonder enige vertraging, zodat de kans op bedenkingen van spelers en het gevaar voor toch doorspelen met het geld zo klein mogelijk wordt gemaakt? Zo ja, vindt u dat alle kansspelaanbieders zich hier op dit moment ook voldoende aan houden?
Zoals eerder aangegeven in antwoord 1 is de vergunninghouder verplicht om de speelrekening zonder onnodige vertraging te crediteren en debiteren. Speeltegoeden mogen bij een verzoek om uitbetaling niet onnodig lang worden aangehouden door de vergunninghouder, bijvoorbeeld om rente te kweken, aldus de toelichting bij het Besluit. Het is aan de Kansspelautoriteit (Ksa) om toezicht te houden op dat kansspelaanbieders zich hieraan houden. Tot op heden vormen de risico’s die mogelijk verbonden zijn aan de vertraagde uitbetaling van speeltegoeden onvoldoende aanleiding voor de Kansspelautoriteit om dit nader te onderzoeken.
Bent u het ermee eens dat er geen verschil zou moeten zitten tussen kansspelaanbieders in de snelheid waarmee geld wordt uitbetaald aan spelers? Zo ja, wat gaat u doen om dit zo snel als mogelijk te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De snelheid waarmee uitbetaald wordt is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Zo kan het bijvoorbeeld nodig zijn om een controle op fraude en witwassen uit te voeren of een controle waarbij de aanbieder bonusvoorwaarden controleert voordat een bonus uitgekeerd kan worden. De ene kansspelaanbieder is wellicht sneller dan de andere. De norm blijft «zonder onnodige vertraging», waarop zoals hiervoor beschreven de Ksa toezicht houdt. Er is vooralsnog geen aanleiding om te interveniëren.
Wat vindt u ervan dat online kansspelaanbieders spelers erop wijzen dat, nadat zij om uitbetaling hebben gevraagd van hun geld, de uitbetaling alsnog geannuleerd kan worden?3 Vindt u dat dergelijke teksten door de beugel kunnen? Zo nee, wat gaat u eraan doen om dit een halt toe te roepen? Zo ja, waarom?
De wijze van attenderen op de mogelijkheid tot annulering van de betaalopdracht moet worden bezien in relatie tot de zorgplicht die aanbieders hebben
om gokverslaving te voorkomen. Aanbieders dienen daarbij continu alert te zijn op signalen van problematisch speelgedrag en moeten daadkrachtig ingrijpen als er signalen zijn. Doorgaans zal het eenmalig annuleren van een betaalopdracht niet snel problematisch zijn, maar moet het worden bezien in relatie tot het volledige speelgedrag van de betreffende speler. Met de invulling van de zorgplicht door aanbieders wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt tegengegaan, zoals ook beoogd is met de aangehaalde waarschuwende tekst. De Kansspelautoriteit houdt er toezicht op dat aanbieders de zorgplicht naleven. Overigens is de Kansspelautoriteit, zoals ik tijdens het commissiedebat kansspelen d.d. 6 oktober 2022 met uw Kamer heb gedeeld, een onderzoek gestart naar de invulling van de zorgplicht door kansspelaanbieders. Dit onderzoek wordt naar verwachting in het voorjaar 2023 afgerond. In afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek zie ik geen aanleiding om het melden van de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Hoe verhoudt het actief wijzen en aanmoedigen op de mogelijkheid om een opname te annuleren en alsnog door te spelen zich tot de waarschuwingszin «Wat kost gokken jou? Stop op tijd»? Erkent u dat het waarschijnlijk is dat gokbedrijven de mogelijkheid bieden om uitbetaling te annuleren omdat dit het verdienmodel ten goede komt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van het idee dat, zodra iemand om uitbetaling verzoekt, het onmogelijk wordt gemaakt om een uitbetaling alsnog te annuleren; in het kader van het verminderen van het risico dat iemand zich toch bedenkt en alsnog doorspeelt met zijn of haar geld? Bent u bereid dit aan alle online kansspelaanbieders op te leggen en/of dit via het verplichte verslavingspreventiebeleid vorm te geven?
Deelnemers aan kansspelen moeten de regie kunnen voeren over het bedrag dat op de speelrekening staat. Een speler kan de vergunninghouder verzoeken om het bedrag op de speelrekening uit te betalen (artikel 4.29, derde lid, onder a Bkoa). Zoals in antwoord 2 aangegeven dient de vergunninghouder aan dat verzoek zonder onnodige vertraging gehoor te geven. Onderdeel van het zelf de regie kunnen voeren is ook de mogelijkheid om een opdracht tot uitbetaling nog te kunnen annuleren. Zoals eerder aangegeven in antwoord 4 en 5 wordt het risico dat iemand te lang doorspeelt door de invulling van de zorgplicht door aanbieders tegengegaan. In afwachting van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de Kansspelautoriteit zie ik geen aanleiding om de annuleringsmogelijkheid te verbieden.
Het standpunt van het kabinet inzake mensenrechten en internationale sporttoernooien |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk , Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de KNVB en de FNV aan kabinet en bedrijfsleven met het verzoek om steun ten aanzien van acties die erop zijn gericht om mensenrechten te verbeteren in Qatar?1
Ja.
Welke rol ziet u voor zichzelf ten aanzien van dit toernooi? Staat u nog steeds achter uw stelling «Het kabinet draagt door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog met Qatar centraal staan, bij aan verbetering van de mensenrechtensituatie, en specifiek de situatie van arbeidsmigranten»? zoals verwoord in de kabinetsbrief van 22 mei jongstleden? Zo ja, kunt u heel concreet aangeven wat de resultaten zijn van het constructief-kritische beleid?
Ja. Het kabinet draagt door middel van constructief-kritisch beleid, waarin samenwerking en dialoog centraal staan, bij aan verbetering van de mensenrechtensituatie en specifiek de situatie van arbeidsmigranten.
Qatar heeft een aantal concrete stappen gezet zoals de afschaffing van de meest problematische en beperkende aspecten van het zogenaamde kafala- of sponsorschapssysteem, waaronder het afschaffen van het uitreisvisum vereiste en het «certificaat van geen bezwaar». Hierdoor kunnen arbeidsmigranten gemakkelijker van werkgever veranderen. Daarnaast zijn elektronische betalingen ingevoerd, medezeggenschapsraden opgericht, een non-discriminatoir minimumloon ingesteld, hittestress wetgeving ingevoerd en is een «Workers» Support and Insurance Fund» opgericht. Ondanks de doorgevoerde arbeidshervormingen blijven er zorgen over de situatie van arbeidsmigranten, onder meer ten aanzien van implementatie en handhaving van de hervormingen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft mede daarom ook tijdens haar bezoek aan Qatar namens het kabinet aandacht besteed aan mensenrechten en de situatie van arbeidsmigranten. Na het WK zal het kabinet zich onverminderd inzetten voor verdere samenwerking met Qatar op het gebied van mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten in Qatar.
Welke gesprekken zijn er afgelopen jaren geweest tussen kabinet, vakbonden, mensenrechtenorganisaties en de KNVB over het WK mannenvoetbal in Qatar? Welke afspraken zijn daarin gemaakt? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om de oproep van mensenrechtenorganisaties te ondersteunen, die vragen om structurele beleidsverandering?2
Nederland bespreekt mensenrechten, ook los van het WK, regelmatig met de Qatarese autoriteiten, zowel op politiek als op hoog-ambtelijk niveau. In maart jl. bracht de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Qatar, waarbij zij onder andere de positie van arbeidsmigranten heeft aangekaart bij de Qatarese autoriteiten. Ook heeft de secretaris-generaal van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken in februari van dit jaar een bezoek gebracht aan Qatar en zorgen omtrent de implementatie van arbeidshervormingen besproken met de Qatarese overheid. Naast directe gesprekken met Qatar is Nederland hierover in gesprek met verschillende stakeholders, waaronder gelijkgezinde landen, de KNVB, internationale organisaties en vakbonden, mensenrechtenorganisaties en arbeidsmigranten. Nederland werkt te allen tijde samen met relevante stakeholders en partners, om voortgang op het gebied van implementatie van de arbeidshervormingen te monitoren en versterken.
Bent u voornemens gehoor te geven aan de recente oproep van KNVB en FNV? En bent u bereid om ook het Nederlandse bedrijfsleven op te roepen om bij te dragen? Hoe kan het dat zo kort voor de start van het WK deze oproep nodig is?
Het kabinet heeft en neemt zijn eigen verantwoordelijkheid in de betrekkingen met Qatar. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij ondernemen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de VN-richtlijnen voor bedrijfsleven en mensenrechten. In dit kader bevordert het kabinet op EU-niveau wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), voert het nationale IMVO-wetgeving in en stelt het kabinet IMVO-voorwaarden bij overheidsinkoop en bij het handelsinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het kabinet verwacht dat op deze manier de toepassing van gepaste zorgvuldigheid door ondernemingen wordt verhoogd en in de ketens van Nederlandse bedrijven verder wordt gewerkt aan de bescherming van mens en milieu. Nederlandse bedrijven maken zelf een afweging over de mate waarin zij betrokken willen zijn bij de oproep van de KNVB en FNV, additioneel aan hun inspanningen gericht op IMVO.
Bent u ook bereid om u publiekelijk uit te spreken tegen de schending van mensenrechten bij de bouw van de stadions?
Zoals ook verwoord in de brief d.d. 19 oktober jl. en de brief d.d. 11 november jl. deelt het kabinet de opvatting dat de mensenrechtensituatie en specifiek die van arbeidsmigranten in Qatar verbetering behoeft. De in antwoord op vraag 3 benoemde onderwerpen zal Nederland in dialoog blijven bespreken. De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden in samenwerking met de Qatarese overheid, de ILO en het bedrijfsleven. Het kabinet hecht er aan zich ook na het WK onverminderd in te blijven zetten voor verdere verbeteringen voor de positie van arbeidsmigranten.
Wat kunt u doen om samen met andere landen, sportorganisaties en mensenrechtenorganisaties ervoor te zorgen dat bij de toekenning van internationale toernooien ook het naleven van mensenrechten en arbeidsomstandigheden wordt meegewogen? Bent u het ermee eens dat internationale afspraken juist de sportwereld kunnen ondersteunen, zodat het niet bij vrijblijvende afspraken blijft, maar ook daadwerkelijk gaat gebeuren?3
Voor het toekennen van sportevenementen bepalen federaties in beginsel zelf welke eisen zij stellen. De sportsector dient zich hierbij uiteraard aan reguliere wetgeving in het desbetreffende land te houden. Universele mensenrechten dienen hierbij als fundamentele waarde te allen tijde in acht te worden genomen. Om dit nogmaals onder de aandacht bij de sector te brengen, zijn gesprekken met internationale sportfederaties nodig.
In 2021 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport samen met alle andere EU-sportministers een verklaring ondertekend waarin we de Europese Commissie oproepen om in gesprek te gaan met deze federaties. Dit jaar heeft Nederland in de EU-Sportraad nogmaals de Europese Commissie opgeroepen om gesprekken met internationale sportfederaties te voeren. Hierbij moet centraal staan dat bij toewijzing, voor, tijdens en na sportevenementen rekening gehouden moet worden met mensenrechten.
Bent u het ermee eens dat het vormgeven van een serieus en structureel maatschappelijk verantwoord beleid voor en samen met de sportwereld over deelname aan mondiale sporttoernooien niet alleen een zaak is van de sport, maar ook vraagt om politieke verantwoordelijkheid? Zo ja, bent u bereid om samen met de KNVB en de sportwereld afspraken te maken over maatschappelijk bewust deelnemen aan sportevenementen in lijn met het beleid gericht op internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)? En om daarbij samen met de sportwereld een convenant op te stellen gericht op de bescherming van mensenrechten?
We werken in Europees verband aan het verbeteren van de manier waarop internationale sportevenementen op een maatschappelijk verantwoorde manier kunnen worden georganiseerd. De Minister voor Sport informeert u periodiek over hoe dit op nationaal niveau in samenwerking met de sportsector en gemeenten vorm krijgt. Zie voorts het antwoord op vraag 4 voor het beleid inzake IMVO.
Bent u ook bereid om de KNVB en andere sportbonden diplomatiek te ondersteunen als het gaat om maatschappelijk bewust deelnemen? Zo ja, op welke manier? Bent u bereid om dit ook te doen als straks na afloop van het WK in Qatar de spotlights weg zijn?
Nederland werkt ten alle tijde samen met relevante stakeholders en partners om voortgang te realiseren op maatschappelijk bewust deelnemen. Ambassades kunnen sportbonden hierin desgewenst ondersteunen. Zo spreekt de ambassade in Doha regelmatig met de KNVB over mensenrechten en maatschappelijk bewuste deelname en brengt onze ambassade de KNVB waar nodig in contact met relevante stakeholders in Qatar. Ook met enkele andere Nederlandse sportdelegaties zijn deze zaken besproken. Dergelijke diplomatieke ondersteuning is ook voorstelbaar bij volgende grote sportevenementen.
Wat kunt u doen om samen met vakbonden, mensenrechtenorganisaties en sportbonden druk op de FIFA te zetten, zodat er een compensatiefonds komt met de inhoud van minimaal het ingezette prijzengeld? Welke financiële en diplomatieke afspraken zijn er gemaakt? Spant u zich in internationaal verband in voor deze doelen? Welke middelen heeft u om met andere regeringsleiders de FIFA te bewegen om dit compensatiefonds op te zetten en hier ruim voor de start van het WK duidelijkheid over te geven?
Zoals ook benoemd in de brief van 19 oktober jl. staat Nederland positief tegenover de oproep van de voetbalbonden en Amnesty International om een fonds of andere vorm van compensatie voor arbeidsmigranten en hun nabestaanden te faciliteren. We zijn hierover in contact met EU-collega’s. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de reacties van Qatar en FIFA – ondanks de druk vanuit verschillende voetbalbonden, waaronder de KNVB – vooralsnog terughoudend zijn.
Bent u het ermee eens dat er absurde bedragen gemoeid zijn met internationale toernooien in met name het mannenvoetbal aan sponsorgeld, premies en prijzengeld?
Het kabinet constateert dat, in vergelijking met veel andere sporten, in het internationale mannenvoetbal hoge bedragen omgaan.
En ziet u dit WK ook als een mooie aanleiding om hierover het gesprek aan te gaan met als doel om premies en prijzengeld te normaliseren? Bent u bereid om in internationaal verband op te trekken om ook het bedrijfsleven en sponsoren te bewegen om bij internationale toernooien meer te investeren in maatschappelijk ondernemerschap? Bent u bereid om het voortouw te nemen om in gezamenlijk overleg met andere landen ook het gesprek aan te gaan met de FIFA hierover?
In een commerciële sport zoals het betaald voetbal wordt de marktwaarde van de sport en de spelers bepaald door vele factoren. Het Ministerie van VWS speelt daarbij geen rol. Vanuit deze positie wordt het daarom niet gepast geacht om hierin het voortouw te nemen richting de FIFA. Vanuit Nederlands perspectief is het kabinet van mening dat het aan de KNVB is om hier een eventuele actieve rol in op te pakken. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zou dat van harte omarmen en desgevraagd mede-ondersteunen, passend bij diens rol en verantwoordelijkheid.
Een rol die overheden wel kunnen pakken is het gezamenlijk zorgen voor een gelijk speelveld. In 2020 dienden de leden Westerveld en Diertens een motie in (Kamerstuk 30 234, nr. 250) over het gelijke speelveld voor voetbalclubs en de kwetsbaarheid door hoge transferkosten. Voormalig Minister voor Sport heeft dit besproken in EU-verband. Andere lidstaten erkennen dit probleem en de Europese Commissie zou naar aanleiding hiervan in gesprek met FIFA gaan over dit onderwerp. Gezien het internationale karakter van topsport is het belangrijk dat we problematiek gezamenlijk aanpakken.
Hoe kan het dat op moment van schrijven nog steeds niet is gereageerd op de motie Karabulut c.s. (Kamerstuk 21 501–02, nr. 2273), die al anderhalf jaar geleden het kabinet opriep geen officiële delegatie te sturen, ondanks herhaaldelijk verzoek van de Kamer om een reactie? Heeft dit te maken met handelsbelangen?
Middels de brief d.d. 19 oktober 20224 is uw Kamer geïnformeerd over het standpunt van het kabinet ten aanzien van uitvoering van deze motie.
Bent u bereid om de antwoorden op deze vragen binnen twee weken naar de Kamer te sturen?
Beantwoording heeft meer tijd gevergd dan de verzochte twee weken.
Het vervolgen van verslagleggingsfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel waarin betoogt wordt dat verslagleggingsfraude vaker vervolgd zou moeten worden in Nederland, omdat misleiding van het publiek voorkomen moet worden en de betrouwbaarheid van jaarrekeningen en het publieke vertrouwen daarin essentieel is voor het goed functioneren van het economisch verkeer?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Is bekend hoe groot naar schatting de omvang van de schade door verslagleggingsfraude is? Zo ja, hoeveel bedraagt deze schade? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Bij verslagleggingsfraude wordt gebruik gemaakt van onjuiste of valse en misleidende informatie en stukken. Verslagleggingsfraude kan om die reden ook op grond van valsheid in geschrifte worden vervolgd. Cijfers over schade van verslagleggingsfraude worden niet apart bijgehouden. De omvang van deze fraude is ook niet goed vast te stellen, omdat het causaal verband tussen onjuiste jaarverslaglegging en schade die derden ondervinden moeilijk te bepalen is. Ook komt jaarverslagleggingsfraude in combinatie met andere vormen van fraude voor. Welke schade door welke fraude wordt veroorzaakt, is lastig te bepalen. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een onderzoek in te stellen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel veroordelingen er de afgelopen vijf jaar zijn geweest van zogenaamde verslagleggingsfraude (art. 336 Sr), per jaar uitgesplitst?
Volgens de registratie van de Raad voor de Rechtspraak is in de jaren 2017 t/m 2021 in minder dan 10 zaken per jaar artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht bewezen verklaard door de rechter in eerste aanleg. Ter aanvulling merk ik op dat dit geen volledig beeld geeft over de strafrechtelijke aanpak van verslagleggingsfraude, aangezien ook vervolging kan worden ingesteld op grond van valsheid in geschrifte (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) vanwege het gebruikmaken van valse stukken. In de jaren 2017 t/m 2021 gaat het om zo’n 500 tot 800 zaken per jaar waarin de rechter in eerste aanleg valsheid in geschrifte bewezen heeft verklaard. Hierbij gaat het ook om andere fraudevormen dan verslagleggingsfraude.
Hoe vaak heeft het Openbaar Ministerie (OM) de afgelopen vijf jaar verslagleggingsfraude ten laste gelegd, per jaar uitgesplitst?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in 2017 in totaal 14 zaken op grond van artikel 336 van het Wetboek van Strafrecht afgedaan, waarvan in 4 zaken het OM tot een dagvaarding heeft besloten. In 2018 waren dat in totaal 3 zaken, waarvan in 1 zaak een dagvaarding. In 2019 waren het in totaal 9 zaken, waarvan in 3 zaken een dagvaarding. In 2020 betrof het 10 zaken, waarvan in 4 zaken een dagvaarding. In 2021 ging het om in totaal 3 zaken zonder een dagvaarding. In de zaken waarin niet is gedagvaard, kan het OM de zaak met een transactie, strafbeschikking of sepot afdoen.
Bent u het ermee eens dat een actieve houding ten aanzien van het vervolgen van verslagleggingsfraude goed zou zijn in het tegengaan financieel crimineel handelen? Zo ja, wordt verslagleggingsfraude op dit moment volgens u voldoende actief vervolgd? Indien ja, waar blijkt dit dan uit?
Ja, ik ben het ermee eens dat vervolging van verslagleggingsfraude belangrijk is, ook als signaal dat dergelijk frauduleus gedrag strafbaar is. Op de gepleegde inzet ben ik ingegaan bij het antwoord op vraag 3 en 4. Deze acht ik op basis van de huidige signalen en beschikbare capaciteit afdoende.
Heeft het OM voldoende capaciteit om verslagleggingsfraude zo veel als mogelijk te vervolgen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Verslagleggingsfraude wordt zoals is toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3 in de meeste gevallen niet afzonderlijk vervolgd, maar veelal in combinatie met valsheid in geschrifte. Het OM onderzoekt uiteraard ontvangen meldingen van verslagleggingsfraude, maar zal ook afwegen of de inzet van het strafrecht in een individuele zaak passend is en wat er kan binnen de beschikbare capaciteit.
Kut u ingaan op de voorstellen die gedaan worden door de auteur van het artikel? Bent u bereid deze voorstellen over te nemen?
Ik zal hieronder ingaan op de achtereenvolgende voorstellen van de auteur, die ik steeds eerst citeer.
De bindende aanwijzing is een zeer vergaande bevoegdheid, waarbij de Minister zich zeer terughoudend dient op te stellen. Het Openbaar Ministerie opereert zelfstandig en onafhankelijk en dat geldt ook in geval van de opsporing en vervolging van verslaggevingsfraude. Het geven van een specifieke aanwijzing vind ik mede gelet op wat het OM reeds doet op dit onderwerp dan ook niet nodig en acht ik bovendien onwenselijk. Over de keuzes en prioritering die het OM hanteert, wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd met een Kaderbrief en daarover vindt verantwoording plaats aan uw Kamer.
Vennootschappen die gebruik maken van trustkantoren dienen een jaarrekening te publiceren en blijven daarvoor verantwoordelijk en aansprakelijk. Zoals is toegelicht in de kabinetsreactie bij het rapport «De toekomst van de trustsector», die 7 oktober naar uw Kamer is gezonden, gaat het kabinet niet over tot een verbod op de trustsector.2 In het onderzoeksrapport wordt geconcludeerd dat een verbod niet efficiënt en doelmatig is ter beheersing van integriteitsrisico’s gemoeid met trustdienstverlening. Wel worden de integriteitsrisico’s bij trustdienstverlening gezien. Daarom blijft het kabinet zich inzetten voor verschillende lopende wettelijke maatregelen om dergelijke risico’s beter te beheersen en zijn aanvullende maatregelen aangekondigd, zoals wetgeving om trustshoppen te voorkomen en het bevorderen van transparantie in de jaarrekening van trustkantoren.
Het laten uitvoeren van een accountantscontrole vloeit voort uit de EU-richtlijn 2013/34/EU inzake de jaarrekening. De controle door een accountant kan op basis van die richtlijn enkel verplicht worden gesteld voor middelgrote en grote ondernemingen (artikel 34). Dat zijn ondernemingen die voldoen aan twee van de drie volgende eisen: een balanstotaal van meer dan € 20 miljoen, een netto-omzet van meer dan € 40 miljoen en meer dan 250 werknemers (artikelen 3 en 4). De richtlijn laat de lidstaten niet de vrijheid om een accountantscontrole voor te schrijven aan kleinere vennootschappen.
De genoemde beroepsgroepen vallen onder het tuchtrecht en onder de aangestelde toezichthouders. Berisping, bestraffing of een beroepsverbod kunnen, afhankelijk van de specifieke omstandigheden van elk geval, deel uit maken van op te leggen maatregelen.
De openbaarmaking van de jaarrekening geschiedt bij het handelsregister. Indien een onderneming onder de verplichting valt om de jaarrekening door een accountant te laten controleren, dan dient ook de controleverklaring openbaar gemaakt te worden bij het handelsregister (artikel 394, vierde lid en artikel 392, eerste lid, onder a, van Boek 2 van het Burgerlijk wetboek). Het is dus al zichtbaar in het handelsregister of de jaarrekening en de accountantsverklaring zijn gedeponeerd.
Wat betreft de jaarrekeningcontrole dient te worden opgemerkt dat het in de eerste plaats de algemene vergadering van aandeelhouders is die kan nagaan of de accountantsverklaring is opgesteld. Zij geven doorgaans zelf de opdracht aan de accountant tot het doen van onderzoek van de jaarrekening (artikel 2:393, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en zij dienen voor de vergadering waarop zij de jaarrekening dienen vast te stellen, ook de accountantsverklaring voorgelegd te krijgen (artikelen 2:102 en 212 BW). Verder kan een bestuurder die niet heeft voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2:394 BW, waaronder de openbaarmaking van de jaarrekening en de accountantsverklaring, hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld in geval van faillissement, omdat hij dan zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en er wordt vermoed dat onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit kan ook een bestuurder betreffen die vanuit een trustkantoor optreedt. Ook de markt zelf vervult een sanctionerende rol wanneer partijen geen zakendoen met of geen financiering verstrekken aan ondernemers die hun jaarrekening niet openbaar maken of niet hebben laten controleren ondanks de verplichting daartoe. Het openbaar maken van de jaarrekening door beursvennootschappen valt op grond van de Wet op het financieel toezicht onder het toezicht van de Autoriteit Financiële Markten. Handhaving vindt plaats op basis van signalen. De strafrechtelijke handhaving van de verplichting om de jaarrekening te deponeren wordt ingezet als ultimum remedium.
Ten aanzien van het UBO-register wordt de handhaving uitgevoerd door Bureau Economische Handhaving (BEH). Het niet voldoen aan de registratieplicht in het UBO-register betekent een overtreding van de Handelsregisterwet en is daarnaast een delict onder de Wet op de economische delicten. Dat betekent dat verschillende sancties opgelegd kunnen worden, waaronder een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. In uitzonderlijke gevallen kan BEH een casus voor strafrechtelijke handhaving doorverwijzen naar het Openbaar Ministerie met in zeer uitzonderlijke gevallen een gevangenisstraf als gevolg. Voordat een sanctie wordt opgelegd, ontvangen juridische entiteiten altijd eerst per brief een laatste waarschuwing met een termijn om alsnog aan de registratieplicht te voldoen. Er wordt dus niet zonder aankondiging een boete of sanctie opgelegd. Het kabinet is van mening dat met de bestaande maatregelen sprake is van een adequate inzet van publieke middelen.
De mogelijkheid in het erfrecht dat de dader erft van een slachtoffer |
|
Michiel van Nispen , Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat iemand die terbeschikkingstelling (tbs) opgelegd heeft gekregen nadat hij zijn eigen vrouw had vermoord toch aanspraak maakt op haar erfenis?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst in deze zaak, namelijk dat de dader toch mag erven, als zeer onrechtvaardig beschouwd kan worden en onacceptabel is voor de nabestaanden? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak betreft een individuele casus die nog onder de rechter is. Uit ambtelijk ingewonnen informatie bij de rechtspraak heb ik vernomen dat tegen de uitkomst in deze zaak hoger beroep is ingesteld. Ik kan hierover daarom nog geen uitspraken doen. In algemene zin ben ik wel met u eens dat het zeer onrechtvaardig voelt dat iemand van wie bewezen is verklaard dat hij zijn echtgenote om het leven heeft gebracht en daarvoor de maatregel tbs heeft opgelegd gekregen, nog aanspraak zou kunnen maken op haar erfenis. Voor de overige nabestaanden is dit heel pijnlijk. Ik snap dan ook de maatschappelijke verontwaardiging die hierover is ontstaan.
Kunt u schetsen hoe op dit moment wordt omgegaan met de interpretatie van de onwaardigheid om uit een nalatenschap voordeel te trekken van artikel 4:3 Burgerlijk Wetboek (BW)? Klopt het dat deze uitzonderingsgrond, op basis waarvan iemand een erfenis kan worden ontzegd, op dit moment zeer strikt wordt uitgelegd door rechters?
Artikel 4:3 BW bevat een aantal limitatieve gronden waarop een persoon van rechtswege onwaardig wordt om uit de nalatenschap enig voordeel te trekken. Een van deze gronden is het geval dat iemand onherroepelijk is veroordeeld voor het ombrengen van de overledene, dat heeft geprobeerd, voorbereid of hieraan heeft deelgenomen. Een andere grond is het geval dat iemand onherroepelijk is veroordeeld voor een opzettelijk tegen de overledene gepleegd misdrijf waarop naar de Nederlandse wettelijke omschrijving een vrijheidsstraf is gesteld met een maximum van ten minste vier jaar of dat misdrijf heeft geprobeerd te plegen, heeft voorbereid of daaraan heeft deelgenomen.
Van een onherroepelijke veroordeling is geen sprake als het strafbare feit niet aan de dader kan worden toegerekend vanwege een ziekelijke stoornis en hem uitsluitend de maatregel tbs is opgelegd. Vanwege het ontbreken van een veroordeling valt een dergelijke situatie niet onder een van de onwaardigheidsgronden in artikel 4:3 BW.
In de zaak die aanleiding heeft gegeven tot de voorliggende Kamervragen oordeelde de rechtbank Gelderland dat artikel 4:3 BW niet van toepassing is, omdat de dader niet strafrechtelijk veroordeeld is voor het strafbare feit, maar van alle rechtsvervolging is ontslagen wegens ontoerekeningsvatbaarheid. Hierdoor kan de dader geen verwijt worden gemaakt van het plegen van het strafbare feit en niet verantwoordelijk worden gehouden voor zijn daad (Rechtbank Gelderland 26 januari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:498). Deze uitspraak is vergelijkbaar met een uitspraak van het Hof Amsterdam van 13 mei 1976, ECLI:NL:HGHAMS:1976:AC3027, NJ 1977, 213. Daarin werd geoordeeld dat van een veroordeling die tot onwaardigheid leidt, geen sprake is als de erfgenaam wegens zijn geestestoestand niet strafbaar is verklaard en de opname in een psychiatrisch ziekenhuis wordt bevolen. Om dezelfde reden – het ontslag van alle rechtsvervolging en de niet-toerekenbaarheid van de dader in strafrechtelijke zin – oordeelde de rechtbank Gelderland dat zich niet zodanig uitzonderlijke feiten en omstandigheden voordoen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de dader zijn rechten uitoefent die hem als wettig erfgenaam toekomen.
In de rechtspraak zijn enkele gevallen bekend waarin erfgenamen, ondanks dat zij juridisch niet onwaardig waren, toch geen voordeel uit de nalatenschap konden trekken, omdat dit zodanig indruist tegen het rechtsgevoel en strijd oplevert met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Ik noem hier de uitspraak van de Rechtbank Middelburg van 5 oktober 2011, ECLI: NL:RBMID:2011:BU6593. In deze zaak was van een strafrechtelijke veroordeling geen sprake en daarmee ook niet van onwaardigheid op grond van artikel 4:3 BW, omdat de man die werd verdacht van moord op zijn echtgenote, in afwachting van zijn strafproces zich in de penitentiaire inrichting van het leven had beroofd. Op grond van de wettelijke erfopvolging zou de erfenis van de om het leven gebrachte vrouw aan de man toekomen en na diens overlijden aan zijn erfgenamen. De rechtbank oordeelde dat deze vererving zo stuitend is dat het onaanvaardbaar is voor het rechtsgevoel om de erfenis aan hem en zijn erfgenamen te laten toekomen. Het uitoefenen van de rechten als wettelijk erfgenaam leverde naar het oordeel van de rechtbank, ook in het licht van het algemene rechtsbeginsel dat men geen voordeel behoort te hebben van de opzettelijk veroorzaakte dood van een ander, onder de omstandigheden van dat geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een onaanvaardbaar resultaat op.
Een ander vreselijk geval met een soortgelijke uitkomst is de zaak die leidde tot de uitspraak van het Hof Amsterdam van 15 augustus 2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AF5771, NJ 2003, 53. In deze zaak ging het om een kleinzoon die een levenslange gevangenisstraf had opgelegd gekregen wegens moord op zijn ouders, waarna zijn oma hem bij testament uitdrukkelijk had uitgesloten als erfgenaam. Na het overlijden van zijn oma beriep de kleinzoon zich op het erfdeel van zijn om het leven gebrachte vader waarop hij in de plaats van zijn vooroverleden vader aanspraak zou hebben. Omdat het levensdelict niet was gepleegd tegen de overledene (de oma) was artikel 4:3 BW naar de letter van de wet niet van toepassing. Het Hof bevestigde het oordeel van de rechtbank dat hier sprake was van zodanig zeer uitzonderlijke omstandigheden dat de kleinzoon op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid geen voordeel mag hebben uit de erfenis van zijn oma. Daarbij overwogen de rechtbank en het hof dat de regeling van onwaardigheid in het erfrecht uitdrukking geeft aan een achterliggend algemeen beginsel in het recht dat men geen voordeel behoort te hebben van het opzettelijke doden van een ander.
Uit deze uitspraken volgt dat niet gezegd kan worden dat artikel 4:3 BW in de rechtspraak steeds zeer strikt wordt uitgelegd. Een niet-restrictieve uitleg vindt ook steun in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM 1 december 2009, ECLI:NL:XX:2009:BL6889, NJ 2010, 206 m.nt. S. Perrick (Velcea et Mazare/Roemenië)). Volgens het Hof verplicht het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) verdragspartijen niet om een wettelijke bepaling inzake de onwaardigheid van erfgenamen te hebben, maar als hiervoor een nationale bepaling bestaat, dan moet deze bepaling worden uitgelegd op een wijze die verenigbaar is met de bedoeling ervan. Het Hof oordeelde in een soortgelijk geval als in de zaak die leidde tot de hiervoor genoemde uitspraak van de Rechtbank Middelburg, dat de bijzondere omstandigheden van het geval meebrachten dat het automatisch en restrictief uitleggen van de Roemeense bepaling inzake het onwaardig verklaren om te erven verder gaat dan wat nodig was om de rechtszekerheid te waarborgen.
Wordt met de huidige lezing van artikel 4:3 BW volgens u voldoende recht gedaan aan de gevoelens van de nabestaanden in gevallen zoals beschreven in bovengenoemd bericht? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 blijkt, wordt artikel 4:3 BW, ondanks de limitatieve opsomming van onwaardigheidsgronden, niet steeds restrictief uitgelegd. De maatstaven van redelijkheid en billijkheid bieden de rechter ruimte om vanwege de bijzondere omstandigheden van het concrete geval een erfenis aan een erfgenaam te ontzeggen. Zoals hiervoor ook vermeld, begrijp ik dat de uitspraak die aanleiding heeft gegeven tot de recente nieuwsberichten en de vragen van uw Kamer, heel onbevredigend is voor de nabestaanden van de om het leven gebrachte vrouw, maar kan ik daarop niet verder ingaan vanwege het daartegen ingestelde hoger beroep
Bent u het eens met de stelling dat het goed zou zijn om het erfrecht aan te scherpen, zodat expliciet wordt gemaakt dat een dader – ontoerekeningsvatbaar of niet – geen voordeel kan hebben van zijn daad en dus niet kan erven van het slachtoffer dat is overleden? Bent u bereid te kijken of er andere manieren zijn om in ieder geval dit doel te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hiervoor heb vermeld, heb ik uit ambtelijk ingewonnen informatie begrepen dat tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld. Ik wil nu eerst de verdere procedure afwachten voordat ik ga onderzoeken of het nodig is om de onwaardigheidsgronden van artikel 4:3 BW uit te breiden.
Het voortbestaan van een onrechtmatige toestand van huwelijkse gevangenschap en de mogelijke verjaring |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van een zaak die draaide om de afwikkeling van een huwelijkse gevangenschap, waarin de rechter bepaalde dat het slachtoffer geen beroep kon doen op schending van de onrechtmatige daad, omdat er sprake zou zijn van verjaring?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voortbestaan van de onrechtmatige toestand van huwelijkse gevangenschap eigenlijk niet zou moeten kunnen verjaren, juist omdat het al zo lang duurt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hier aan?
Graag stel ik voorop dat het niet aan mij is om een oordeel uit te spreken over deze rechterlijke beslissing. Zeker niet nu, zoals ik heb begrepen, tegen deze beslissing hoger beroep is ingesteld. Los van die beslissing merk ik graag het volgende op.
De maatschappelijke plicht tot medewerking aan het tenietdoen van een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis zal met het Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen (35 348) wettelijk worden verankerd. Dat wetsvoorstel ligt voor behandeling gereed in de Eerste Kamer, in afwachting van de novelle Tegengaan Huwelijke gevangenschap (36 123) waarvan een nota naar aanleiding van het verslag op 13 oktober door uw Kamer is ontvangen. Het wetsvoorstel regelt dat wanneer een partij verzoekt om het teniet doen van een dergelijke verbintenis, de andere partij daaraan in beginsel dient mee te werken. Een partij zal deze medewerking kunnen afdwingen door bij de rechter nakoming van deze wettelijke verplichting te vorderen. Nu het hier gaat om een wettelijke verplichting van familierechtelijke aard, zijn de verjaringsregels niet zomaar van toepassing; dit is enkel het geval voor zover de betrokken rechtsverhouding zich daartegen niet verzet. In dit geval is duidelijk dat de rechtsverhouding zich wel verzet tegen toepassing van deze regels. Het kan nooit, en dus ook niet na verloop van tijd, van iemand worden gevergd dat hij blijft vastzitten in een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis die hij niet wenst.
Is bekend hoeveel vrouwen de afgelopen jaren op basis van een toevoeging hebben geprocedeerd om een einde te maken aan hun huwelijkse gevangenschap? Zo ja, hoeveel gevallen betreft dit?
Nee, dat kan niet worden afgeleid uit de gegevens die de Raad voor Rechtsbijstand bijhoudt. De registratie van de afgifte van een toevoeging in dat soort zaken gebeurt op een restcode waar ook andere soorten toevoegingen op worden geregistreerd.
Bent u bereid om de puntenvergoeding voor advocaten bij zaken omtrent huwelijkse gevangenschap uit te breiden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Per 1 januari 2022 is de puntenvergoeding voor zaken die zien op huwelijkse gevangenschap verhoogd van 11 naar 19 punten met de uitvoering van scenario 1 van de Commissie van der Meer. Een geschil over de ontbinding van een religieus huwelijk waarbij de Nederlands rechter bevoegd is, bijvoorbeeld een Nikaah of een Sharia huwelijk, wordt bovendien door de Raad voor Rechtsbijstand toegevoegd onder code O010 (geschil onrechtmatige daad). Dit betreft een (algemene) zaakcode waar vele verschillende geschillen onder vallen. Het verhogen van de vergoeding sec voor huwelijkse gevangenschap is om deze redenen niet wenselijk.
Vindt u het terecht dat een slachtoffer van huwelijkse gevangenschap überhaupt kosten moet maken om de huwelijkse gevangenschap bij de rechter aan te kaarten? Zo ja, waarom?
Ja, volgens de systematiek van de Wet op de rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand is iedere rechtszoekende bij het verkrijgen van gesubsidieerde rechtsbijstand een eigen bijdrage verschuldigd. De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het inkomen van de rechtszoekende.
Hoeveel vrouwen hebben een beroep gedaan op bijstand van het Ministerie van Buitenlandse Zaken om hun huwelijkse gevangenschap te beëindigen? Heeft het ministerie voldoende capaciteit om iedereen adequaat bij te staan? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) verleent consulaire bijstand aan Nederlanders in nood, waaronder slachtoffers van huwelijkse gevangenschap, huwelijksdwang en achterlating. Het aantal meldingen van huwelijkse gevangenschap in het buitenland wordt niet separaat geregistreerd. Bij een melding van huwelijkse gevangenschap in het buitenland beoordelen BZ en het Landelijk Knooppunt voor Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) de hulpvraag. Vanuit consulaire dienstverlening is het handelingsperspectief bij huwelijkse gevangenschap beperkt. Als er sprake is van een strafbaar feit valt dit onder de jurisdictie van het land in kwestie. De Nederlandse overheid kan daar niet in treden. In veel gevallen adviseren BZ en LKHA om in het land zelf juridische bijstand te zoeken.
Bent u bereid ook in internationaal verband aandacht te vragen voor de problematiek van huwelijkse gevangenschap en ook te kijken hoe met andere landen beter samengewerkt kan worden om huwelijkse gevangenschap uit te bannen? Zo ja, op welke momenten en hoe gaat u dit precies doen? Zo nee, waarom niet?
BZ kijkt regelmatig naar verdere mogelijkheden voor samenwerking met andere landen in het verlenen van consulaire bijstand. Zo is het onderwerp huwelijksdwang en achterlating recent mede op initiatief van Nederland besproken in de EU raadswerkgroep voor consulaire zaken. Samen met andere lidstaten wordt gekeken waar we intensiever samen kunnen werken en informatie en ervaringen onderling kunnen delen, hierbij zal BZ ook aandacht vragen voor het onderwerp huwelijkse gevangenschap. Zoals toegezegd in het mensenrechtendebat van 20 oktober zal de Minister van Buitenlandse Zaken dit onderwerp, waar dat past, onderdeel maken van de bilaterale dialoog.
Wat heeft u gedaan met de aanbeveling van het Verenigde Naties (VN)-Vrouwenrechtencomité om rechters, Openbaar Ministerie en politie te trainen in het onderwerp van huwelijkse gevangenschap?2
Binnen de beroepsgroep van rechters en advocaten bestaat reeds aandacht voor het thema huwelijkse gevangenschap in de vorm van studiedagen en publicaties in vaktijdschriften. Daarnaast bouwt de politieacademie en het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld (LEC EGG) jaarlijks bij duizenden politieambtenaren de kennis en expertise op over schadelijke praktijken, waaronder huwelijkse gevangenschap. Door het LEC EGG worden ook presentaties over schadelijke praktijken verzorgd aan de medewerkers van de ketenpartners. Middels een piketregeling is er voorts 24/7 een specialist op het thema beschikbaar. Aanvullend hierop worden er door het LEC EGG lesboeken gemaakt die aan politieambtenaren gratis beschikbaar worden gesteld.
Bent u bereid om mogelijkheden te onderzoeken hoe slachtoffers van huwelijkse gevangenschap nu en in de toekomst beter, financieel en juridisch, ondersteund kunnen worden?
Onder de actieagenda schadelijke praktijken zijn (en worden) diverse maatregelen ingezet om slachtoffers van schadelijke praktijken nu en in de toekomst beter te beschermen en ondersteunen. Uw Kamer wordt deze maand geïnformeerd over de voortgang. Aanvullend hierop wordt door middel van het Wetsvoorstel tegengaan huwelijkse gevangenschap de maatschappelijke plicht tot medewerking aan het tenietdoen van een religieuze of levensbeschouwelijke verbintenis wettelijk verankerd. Dit versterkt de juridische positie van een slachtoffer van huwelijkse gevangenschap.
Het voornemen dat nu ook het Openbaar Ministerie in Den Haag wegens capaciteitsproblemen strafzaken wil schrappen |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat nu ook het Openbaar Ministerie (OM) in Den Haag zich genoodzaakt ziet de rechtbank te vragen strafzaken te schrappen wegens capaciteitsproblemen?1
Ik betreur dat het OM zich genoodzaakt ziet dit te doen. Het is niet goed voor het vertrouwen in de rechtstaat als zaken op deze manier worden afgerond.
Zag u dit aankomen? Sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
Ik ben uiteraard goed op de hoogte van de druk op de capaciteit en de mede door corona ontstane voorraden bij het OM en de rechtspraak. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. Over het voornemen om de behandeling van de 53 strafzaken te stoppen ben ik op woensdag 21 september jl. geïnformeerd.
In welke andere regio’s dreigt dit nu nog meer te gebeuren?
Er zijn op dit moment geen andere regio’s met een vergelijkbaar voornemen. Ik heb met het College van Procureurs-generaal afgesproken dat ik, mocht een dergelijke situatie zich weer voordoen, tijdig en van tevoren wordt geïnformeerd.
Deelt u de mening dat het niet behandelen van strafzaken vanwege het feit dat er geen capaciteit is bij het OM en de rechtspraak eigenlijk onacceptabel is? Is dit nog te voorkomen, zo ja, hoe?
Bij de aanpak van criminaliteit zal het OM altijd prioriteiten moeten stellen. Er is niet genoeg capaciteit om alle criminaliteit aan te pakken. Ik vind echter dat als strafzaken in behandeling worden genomen deze ook voortvarend en op een juiste manier moeten worden afgerond. Hierbij hebben alle betrokken partijen een rol. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat ook dit het gevolg is van het beleid van vorige kabinetten Rutte? Zo niet, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijgedragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Hoe wordt geselecteerd welke strafzaken geschrapt zullen worden? Deelt u de mening dat «slachtofferloze delicten» eigenlijk niet bestaan? Hoe worden betrokken partijen hierover geïnformeerd?
Ik deel uw mening dat slachtofferloze delicten eigenlijk niet bestaan. Bij het plegen van delicten is de maatschappij altijd het slachtoffer. Criminaliteit ondermijnt economische, juridische en maatschappelijke structuren en leidt daarmee altijd tot schade.
Bij de selectie van de zaken heeft het OM een afweging gemaakt op basis van de inhoud van de zaak en de verschillende belangen die meespelen. Relevante factoren waren onder meer: dat er geen directe slachtoffers zijn, dat er al schadeherstel heeft plaatsgevonden, dat een andere reactie op het misdrijf is gevolgd of dat de verdachte sindsdien niet meer in aanraking is gekomen met justitie. Verder is gekeken naar de aard van de feiten: zo wordt er bijvoorbeeld niet getornd aan de vervolging van ernstige geweldsmisdrijven en zedendelicten.
Voor alle zaken geldt dat zij minimaal vier jaar oud zijn. Het zijn zaken die al eerder op zitting zijn besproken, maar niet inhoudelijk zijn afgedaan. In afwachting van een nieuwe zitting kregen andere zaken, bijvoorbeeld met directe slachtoffers, voorrang. De meeste zaken hebben geen directe slachtoffers. In de paar zaken waar sprake was van een direct slachtoffer heeft het OM contact met hen opgenomen en hen de omstandigheden uitgelegd.
Rechtszekerheid en een goede procesorde brengen met zich mee dat de zaken die bleven liggen in het belang van alle partijen wel moeten worden afgedaan. De wet bepaalt dat zaken die al eerder op zitting zijn geweest alleen kunnen worden beëindigd door het OM niet-ontvankelijk te verklaren.
Waarom wordt er bijvoorbeeld voor gekozen ook ontnemingszaken niet te behandelen? Erkent u dat dit pijnlijk en onrechtvaardig is, omdat misdaad niet mag lonen, maar ook onverstandig omdat dit (misdaad)geld uitstekend gebruikt zou kunnen worden om te investeren in OM en rechtspraak?
Ik ben het, net als het OM, met u eens dat de maatschappij erop moet kunnen vertrouwen dat het recht zijn beloop heeft en dat misdaad niet mag lonen.
Onder de zaken bevinden zich inderdaad ontnemingszaken. Daarin wilde het OM crimineel geld afpakken, maar bleek bijvoorbeeld dat er bij de verdachte weinig tot niets te halen viel. In een aantal gevallen is het afpakken al op een andere manier geregeld, bijvoorbeeld doordat de rechter in de bijbehorende strafzaak (die altijd naast een ontnemingszaak loopt) al heeft gevonnist dat het geld van verdachte naar de slachtoffers moet. Het is dus niet per definitie zo dat deze zaken veel geld hadden opgebracht, waarmee de capaciteit van het OM en rechtspraak zou kunnen worden uitgebreid.
Het bericht dat TBS-patiënten die geriatrische zorg nodig hebben nu nergens terecht kunnen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin een advocaat beschrijft hoe een cliënt van hem niet de juiste zorg krijgt, terwijl de rechtbank juist bij haar beslissing om de tbs van de cliënt te verlengen had overwogen dat door de tbs-kliniek gezocht zou worden naar een plek waar passende forensische en medisch geriatrische zorg geboden kon worden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Kunt u uiteenzetten waar tbs-patiënten nu terechtkunnen als zij geriatrische zorg nodig hebben? Klopt het dat er geen speciale afdelingen dan wel instellingen zijn voor deze groep mensen?
Het klopt dat er nog geen speciale afdelingen of instellingen zijn waar tbs-gestelden geriatrische zorg geboden kan worden. Het uitgangspunt is dat tbs-gestelden de zorg ontvangen die zij nodig hebben. DJI en de Forensisch Psychiatrische Centra (hierna: FPC’s) geven waar nodig invulling aan geriatrische zorgvragen. Zo kan een tbs-gestelde onder verantwoordelijkheid van de FPC in een verpleeghuis worden geplaatst. Dat kan als dat geen risico’s voor de veiligheid van de samenleving oplevert. Als dat niet aan de orde is dan levert de FPC binnen de muren van de kliniek de benodigde medische zorg. Indien een specifieke zorgvraag niet in huis aanwezig is, kan de tbs-kliniek deze zorg inkopen bij andere partijen. De meerkosten worden vergoed door DJI.
Klopt het dat er eerder plannen waren om een forensische zorgafdeling op te zetten, waar ook geriatrische zorg geleverd kon worden? Zo ja, wat is er met deze plannen gebeurd?
Het afgelopen jaar zijn er verkennende gesprekken geweest tussen DJI en een FPC. Naar aanleiding van deze gesprekken inventariseert DJI momenteel de omvang van de zorgbehoefte en wat er nodig is om een dergelijke afdeling vorm te geven. Het is een complex vraagstuk omdat in een dergelijke afdeling specifieke kennis van de tbs-behandeling en van geriatrische zorg gecombineerd moeten worden. Daarnaast spelen de afwegingen of er binnen de tbs-gestelden een uniforme doelgroep is die groot genoeg is voor een speciale afdeling, of er zorgaanbieders zijn die dit kunnen vormgeven en hoe de financiering van deze zorg eruit zou zien. Ik zal u op de hoogte houden van de voortgang in de voortgangsbrief forensische zorg van juni 2023. DJI heeft voor de zekerheid de optie voor de realisatie van een dergelijke afdeling meegenomen in de aanbesteding voor het jaar 2024.
Bent u bereid om alsnog op zo kort mogelijke termijn te kijken naar de realisatie van een speciale afdeling, dan wel instelling, waar geriatrische zorg geleverd kan worden voor tbs-patiënten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er een groot tekort aan officieren van justitie is?1
Het Openbaar Ministerie heeft momenteel te maken met een hoge werkdruk en ondercapaciteit. Dit is al enige tijd onderwerp van gesprek tussen mij en het College van procureurs-generaal. De zorgen over overbelasting en ondercapaciteit hebben mijn nadrukkelijke aandacht en er zijn en worden maatregelen getroffen, zoals uit onderstaande antwoorden blijkt.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze tekorten op de reeds overbelaste officieren van justitie en hun ondersteunend personeel, de partners in de strafrechtketen en de slachtoffers van misdrijven?
Het werk van officieren van justitie wordt steeds complexer en vraagt om meer specialisatie en maatwerk. Ik erken dat dit op gespannen voet kan staan met de duurzame inzetbaarheid en vitaliteit van individuele medewerkers. Dit kan bijvoorbeeld gevolgen hebben voor het aantal zaken dat het OM in behandeling kan nemen en de doorlooptijd van zaken. Dit raakt dan ook de slachtoffers en de ketenorganisaties.
Erkent u dat dit het gevolg is van het beleid van de vorige kabinetten Rutte? Zo nee, waarom niet?
Naar de oorzaken van toegenomen druk op de capaciteit van de organisaties binnen de strafrechtketen is onderzoek gedaan. Mijn ambtsvoorganger heeft u met een brief van 26 juni 20202 over de uitkomst geïnformeerd. Geconstateerd werd dat verschillende maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder digitalisering en internationalisering van criminaliteit en sterk toegenomen inzet voor ondermijnende criminaliteit, het werk complexer hebben gemaakt en hebben bijdragen aan een hogere werkdruk. Daarnaast heeft een veelheid aan wets-en beleidswijzigingen geresulteerd in een hogere werkdruk, vanwege de organisatorische implicaties ervan voor de betrokken organisaties. In de afgelopen jaren zijn daarnaast door de coronacrisis de voorraden gestegen, waardoor de druk extra is verhoogd.
Welke extra inspanningen gaat u samen met het Openbaar Ministerie (OM) leveren om dit op te lossen?
Het OM (en de rechtspraak) krijgt structureel extra budget om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie voor verbetering van de ketensamenwerking. In totaal, inclusief onder meer extra middelen voor ondermijning, krijgt het OM in de periode van 2020 tot 2027 circa 100 miljoen aan extra middelen structureel (zie uiteenzetting vraag 5).
Het OM is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie reeds vorig jaar gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden, zoals het organiseren van meer contactmomenten met het OM (bijvoorbeeld via webinars) voor kandidaten en het voeren van langere wervingscampagnes, om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen. Ook is er voor de zomer al extra geld naar de arrondissementsparketten gegaan om maatregelen te kunnen treffen ter verlichting van de werkdruk.
Verder blijkt uit recent tijdsbestedingsonderzoek van het OM dat officieren van justitie relatief veel tijd moeten besteden aan werkzaamheden die niet direct in verband staan met het behandelen van strafzaken, zoals o.a. beleidsoverleggen met ketenpartners. Om de werkdruk te verlichten heeft Het College de ambitie het volume van deze indirecte werktijd terug te dringen. Medewerkers met een ander type functie, zoals beleidsmedewerkers en interventiespecialisten, worden vaker voor dit type werk ingezet. Verder is afgesproken dat Officieren van Justitie die werken in management- en beleidsfuncties een vastgesteld aantal uren per maand op strafzaken worden ingezet.
Tot slot is haperende ICT een van de oorzaken van de hoge werkdruk bij het OM. Het OM heeft hiervoor een programma opgezet gestart om de continuïteit van de ICT te waarborgen en het aantal verstoringen is de laatste maanden afgenomen. Middels het verbeteren van de randvoorwaarden waaronder officieren hun werk moeten doen (zoals het verbeteren van de ICT) – moet het OM beter in staat zijn de werkdruk tegen te gaan.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de werkdruk bij het OM?2 Welk deel van de middelen die het kabinet toevoegt aan de begroting van het OM komt ten goede aan de verlichting van de werkdruk en het terugdringen van het tekort aan personeel?
Zoals bij vraag 4 aangegeven, is het OM gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Daarbij wordt gebruik gemaakt van nieuwe methoden om ook in de huidige arbeidsmarkt kandidaten te werven en te selecteren. Verder is de wijze van opleiden gemoderniseerd en zijn de loopbaanpaden geconcretiseerd om het werken bij het OM aantrekkelijker te maken. Deze maatregelen zijn ingezet om het tekort aan personeel terug te dringen.
Er worden op grond van het Coalitieakkoord middelen ter hoogte van in totaal € 200 mln. ingezet voor de «versterking justitiële keten», waaronder vooral rechtspraak en OM. Het gaat om een oplopende reeks van € 50 mln. in 2022 oplopend naar € 200 mln. vanaf 2025.
De onderstaande gelden voor het OM zijn voor een groot deel bedoeld om onder andere het werk eenvoudiger te maken (bijvoorbeeld informatievoorziening en digitaal betekenen) en de capaciteit te vergroten (bijvoorbeeld algemene- en specifieke versterking) in de periode van 2020–2027. De middelen voor het OM zijn als volgt verdeeld:
Informatievoorziening
35,0
algemene versterking
14,4
specifieke versterking (ZSM, milieu)
6,0
digitaal betekenen
6,0
gerechtskosten
6,0
huisvesting
3,0
diverse wet- en regelgeving (prokuratuur arrest, EOM)
4,6
Dit is exclusief de middelen (25 mln.) voor onder andere ondermijning die eerder aan het OM zijn toegekend.
Wanneer verwacht u dat de tekorten bij het OM zijn opgelost?
Het College neemt – binnen de bestaande mogelijkheden – de nodige beslissingen om tot een verantwoorde en gefaseerde uitbreiding van het aantal officieren te komen. En daarnaast de parketten de ruimte te geven om de werkdruk aan te pakken, of terug te dringen. Ondanks deze grote inspanningen op zowel korte als langere termijn, is sprake van een complex en weerbarstig probleem. Met het in drie jaar werven en opleiden van 250 officieren van justitie wordt aan het oplossen daarvan een substantiële bijdrage geleverd.
Het problematisch tekort aan sociaal advocaten |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat er in de nabije toekomst grote tekorten aan sociaal advocaten zullen zijn?1
Ja.
Wat betekent het volgens u voor de rechtsbescherming van Nederlanders als er een tekort aan sociaal advocaten is?
In het rapport wordt de conclusie getrokken dat er in de toekomst tekorten voor de sociale advocatuur in het verschiet kunnen liggen. De conclusies uit het rapport vind ik verontrustend. Ik onderschrijf daarbij het belang van de sociale advocatuur en het belangrijke werk dat sociaal advocaten verrichten in onze rechtsstaat. Sociaal advocaten vormen een onmisbare schakel voor de rechtsbescherming in Nederland.
Onderschrijft u de conclusie in het rapport dat het verhogen van de vergoedingen van de sociaal advocatuur de beste remedie zal zijn om de tekorten op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Lucratieve verdiensten kunnen het voor mensen aantrekkelijk maken om voor een bepaald beroep te kiezen. Vergoedingen voor gefinancierde rechtsbijstand worden betaald uit beperkte publieke middelen en vergoedingen kunnen daarom niet in verhouding staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd. In het rapport wordt geconcludeerd dat het verschil tussen commerciële tarieven en de vergoedingen voor gesubsidieerde rechtsbijstand er mede toe leidt dat jonge juristen minder snel voor de sociale advocatuur kiezen. Daarbij is ook opgemerkt dat «zowel voor nieuwe sociaal advocaten als huidige sociaal advocaten de financiële vergoedingen het belangrijkste probleempunt blijven. De vergoeding per uur is in de meeste gevallen minder dan de helft van het tarief dat een advocaat bij een commercieel kantoor krijgt. De per 1 januari 2022 ingezette verhoging in uren zal een structureel karakter moeten krijgen en de komende jaren moeten worden doorgezet».
Per 1 januari 2022 zijn de vergoedingen voor de sociale advocatuur al structureel verbeterd. In het Coalitieakkoord 2021–2025 zijn hiervoor ook structureel extra financiële middelen vrijgemaakt. In het Programma Stelselvernieuwing Rechtsbijstand wordt op dit moment een herijkingsproces ontwikkeld, waardoor deze vergoedingen in de toekomst bij de tijd zullen blijven. Ik zal uw Kamer in de Voortgangsrapportage rechtsbijstand, die voor het kerstreces verzonden wordt, hierover nader informeren. Daarnaast deel ik niet de conclusie dat de tarieven sec de oorzaak zijn van het kiezen voor een bepaald beroep. Er kunnen ook andere redenen zijn waarom mensen wel of niet voor een bepaald beroep kiezen.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden om de uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële advocatuur en sociaal advocatuur te beperken, zoals ook de Raad voor Rechtsbijstand bepleit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op korte termijn is een overleg tussen mijn ministerie, de Raad voor Rechtsbijstand en de Nederlandse Orde van Advocaten gepland om de te nemen vervolgstappen te bespreken. Ik ben van plan om een aanvullend onderzoek uit te laten voeren met daarbij onder meer aandacht voor de demografische spreiding van sociaal advocaten en de vraag en aanbod per rechtsgebied. Een onderzoek naar uiteenlopende vergoedingen voor de commerciële en sociale advocatuur ga ik niet laten uitvoeren. Zoals bij vraag 3 al aangegeven heb ik te maken met beperkte publieke middelen die niet in verhouding kunnen staan tot de uurtarieven die in de commerciële praktijk worden gehanteerd.
Bent u bereid om de tarieven van de sociaal advocatuur in ieder geval actueel te houden nu na diverse jaren eindelijk scenario 1 van Van der Meer is ingevoerd, het aantal uren periodiek te herijken en het uurtarief voor gefinancierde rechtsbijstand te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie vraag 2.
De noodzaak van onderzoek naar misstanden in vrouwengevangenissen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de recente, verontrustende, berichten over misstanden in de vrouwengevangenis Penitentiaire Inrichting (P.I.) Nieuwersluis?1
Ja.
Klopt het dat de Inspectie voor Justitie en Veiligheid inmiddels onderzoek doet naar de misstanden in P.I. Nieuwersluis, naar aanleiding van zeer concrete meldingen van (ex-) gedetineerden en advocaten over misstanden? Zo ja, wat is de reikwijdte van dit onderzoek? Kunnen mensen zich actief melden bij de inspectie als zij voorbeelden van misstanden hebben? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat de Inspectie Justitie en Veiligheid (JenV) onderzoek doet naar mogelijk seksueel misbruik door een gevangenismedewerker in de vrouwengevangenis in Nieuwersluis. De Inspectie wil weten wat hierover bij de inrichting bekend was en wat de inrichting met die (mogelijke) signalen heeft gedaan. Zij gaat bij dit onderzoek te werk volgens haar reguliere plan van aanpak Incidentonderzoek. De Inspectie JenV gaat niet over de strafrechtelijke kant van de zaak, dat is aan het OM en de politie.
Burgers kunnen via een contactformulier, te vinden op de website van de Inspectie melding doen van misstanden bij de Inspectie JenV. Daarnaast kan dit ook via andere kanalen, bijvoorbeeld schriftelijk of in persoon als de Inspectie op locatie is. Deze laatste optie geldt met name voor gedetineerden en/of medewerkers van een inrichting. Deze mogelijkheden gelden uiteraard voor een ieder die misstanden in de PI Nieuwersluis willen delen.
Kunt u bevestigen dat er op uw ministerie naast voorbeelden van seksueel grensoverschrijdend gedrag ook onderbouwde voorbeelden binnen zijn gekomen over machtsmisbruik en het onthouden van juiste medische zorg in verschillende vrouwengevangenissen? Zo ja, op welke manier worden deze meldingen onderzocht?
Ja, mij hebben ook signalen over machtsmisbruik en het onthouden van juiste medische zorg in vrouwengevangenissen bereikt. Ik heb de Inspectie JenV hiervan op de hoogte gesteld en gevraagd deze meldingen te betrekken in haar onderzoek en indien nodig uit te breiden naar de andere vrouwengevangenissen als daar aanleiding toe is. De Inspectie bepaalt uiteraard zelf de reikwijdte van haar onderzoek en kan in de loop daarvan besluiten het onderzoek uit te breiden.
Dit is vastgelegd in de Aanwijzingen van de Minister-President inzake de rijksinspecties.2
Wanneer heeft de Inspectie voor Justitie en Veiligheid het leef- en werkklimaat in de vrouwengevangenissen voor het laatst grondig onderzocht? Bent u het ermee eens dat het goed zou zijn als de Inspectie een grondig onderzoek doet naar het leef- en werkklimaat in de vrouwengevangenissen? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie heeft in het verleden op verschillende momenten onderzoek gedaan naar de drie vrouwengevangenissen. In 2008 heeft voor het laatst een doorlichting in PI Ter Peel plaatsgevonden, in 2013 in PI Nieuwersluis en in 2020 in PI Zwolle. Een doorlichting is een onderzoek aan de hand van een toetsingskader3 en niet naar een specifiek thema.
Daarnaast zijn de verschillende PI's betrokken geweest bij diverse (thema)onderzoeken. De resultaten van deze onderzoeken zijn beschikbaar via de website van de Inspectie. Zo is PI Ter Peel in 2017 betrokken geweest bij het onderzoek dat zich richtte op het tegengaan van contrabande, niet-integer gedrag en voortgezet crimineel handelen tijdens detentie («Binnen de Muren niet toegestaan»). Ook is PI Ter Peel betrokken bij het lopende onderzoek naar re-integratie. Dit onderzoek wordt naar verwachting einde van het jaar opgeleverd.
De PI Zwolle is onder meer betrokken bij onderzoeken naar de kwaliteit van de taakuitvoering in 2018 («Uit Balans»), het onderzoek naar de Terroristen Afdeling in 2018 en naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC). Dit laatste onderzoek loopt nog.
PI Nieuwersluis is in 2018 betrokken geweest bij het onderzoek «Uit Balans» en het lopende onderzoek naar re-integratie.
Signalen die mij bereiken over het werk- en leefklimaat in vrouwengevangenissen geef ik door aan de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Inspectie. Zoals hiervoor aangegeven, bepaalt de Inspectie zelf de reikwijdte van haar onderzoeken. Zij is immers onafhankelijk. Ik kan de Inspectie, die haar werkzaamheden in onafhankelijkheid uitvoert, niet opdragen onderzoek te doen naar bepaalde onderwerpen.
Het bericht dat gedetineerden niet met verlof kunnen vanwege maandenlange wachttijden bij de verlofaanvraag |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat verloven van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- of zedendelict zijn ingetrokken omdat de wachttijden bij psychologen soms maanden bedragen? Herkent u deze problemen?1
Ja. Het beeld dat bepaalde categorieën gedetineerden moeten wachten op de afname van een risicotaxatie en delictanalyse voorafgaand aan hun verlof(fase) herken ik.
Klopt het dat deze ingetrokken verloven het gevolg zijn van de nieuwe werkwijze onder de Wet straffen en beschermen? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Het intrekken van verloven op deze grond is niet terug te voeren op de (deels) per 1 juli 2021 inwerking getreden Wet straffen en beschermen. De ingetrokken verloven zijn het gevolg van de wijziging van artikel 3 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Rtvi) uit november 2021.2 Met de wijziging werd geregeld dat een risicotaxatie en delictanalyse verplicht worden betrokken bij het re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig gewelds- en zedenmisdrijf en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. In de formulering van dit artikel is ten onrechte opgenomen dat dat voor iedere verlofsituatie dient te worden opgesteld. Hierdoor zijn de voorwaarden voor re-integratieverlof voor een te ruime doelgroep aangescherpt. Door de hierdoor toegenomen vraag om een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren, zijn er wachttijden ontstaan bij de inrichtingspsychologen die deze risicotaxatie en delictanalyse moeten afnemen. Dit heeft tot gevolg dat het langer duurt voordat op een verlofaanvraag kan worden beslist. Het kan hierdoor ook voorkomen dat nieuwe verloven nu niet worden toegekend aan gedetineerden die eerder wel met verlof mochten. Op dit moment wordt de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld (zie ook antwoord op vraag 6).
Bent u het ermee eens dat verloven van wezenlijk belang zijn om recidive te verminderen en dat het dus niet goed is als verloven geen doorgang kunnen vinden?
Ja, re-integratieverlof is een wezenlijk onderdeel van het detentie- en re-integratietraject van gedetineerden en belangrijk om recidive te verminderen. Daarbij is het wel belangrijk dat risico’s voor de veiligheid van de samenleving, voorafgaand aan het re-integratieverlof, goed in beeld worden gebracht. Voor de verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) wordt daarom altijd de Risicoscreener Geweld afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie aangewezen.
Is bij de inwerkingtreding van de nieuwe Wet straffen en beschermen voldoende geanticipeerd op het feit dat meer gedetineerden voor hun verlof aan een risicotaxatie of delictanalayse onderworpen dienen te worden? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
De verplichting om bij de doelgroep van veroordeelden voor een ernstig geweld- of zedendelict verplicht een risicotaxatie en delictanalyse uit te voeren voorafgaand aan een plaatsing vanuit detentie naar een forensische zorginstelling, vloeit voort uit de maatregelen die in 2019 zijn genomen naar aanleiding van de zaak Michael P. De ontstane situatie vloeit, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet voort uit de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen. Deze verplichting is met de genoemde wijziging van de Rtvi in november 2021 ten onrechte te ruim aangescherpt naar alle aanvragen tot re-integratieverloven voor deze doelgroep.
Kunt u per gevangenis aangeven hoe lang de extra wachttijden gemiddeld zijn voor gedetineerden die een ernstig zeden- en/of geweldsdelict op hun kerfstok hebben, en om hoeveel gedetineerden het gaat die tegen vertragingen voor hun verlof aanlopen?
Op 31 augustus 2022 betrof het landelijk totaal aantal aanvragen om toekenning van re-integratieverlof van gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en waarbij moest worden gewacht op een risicotaxatie en delictanalyse, ongeveer 100 zaken. Omdat dit per geval en per penitentiaire inrichting verschilt is het niet mogelijk om de gemiddelde wachttijd aan te geven die is gemoeid met het wachten op een risicotaxatie en delictanalyse.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat wachttijden om met verlof te mogen gaan zo spoedig mogelijk verleden tijd zijn? Bent u bereid om te kijken of de eis van een risicotaxatie/delictanalyse niet te breed is geformuleerd?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 aangegeven wordt op dit moment de huidige (te ruime) formulering in de Rtvi aangepast. Het streven is de gewijzigde regeling per 1 januari in werking te laten treden. Vooruitlopend op deze wijziging heb ik met DJI afgesproken dat zij vanaf 6 september 2022 niet meer bij alle verlofaanvragen van gedetineerden waarbij sprake is van een ernstig gewelds- of zedenmisdrijf, standaard een risicotaxatie en delictanalyse verplicht wordt gesteld. De risicotaxatie en delictanalyse zijn verplicht voor gedetineerden die zijn veroordeeld voor een ernstig geweld- of zedendelict en in verband met een specifieke zorg- of behandelingsbehoefte worden overgeplaatst naar een forensische zorginstelling. Voorafgaand aan alle verzoeken tot re-integratieverlof (extramurale arbeid, kortdurend- en langdurend re-integratieverlof) dient altijd in de penitentiaire inrichting de Risicoscreener Geweld te worden afgenomen. Indien uit de Risicoscreener Geweld volgt dat sprake is van ernstige zorgen is afname van een verdiepende risicotaxatie noodzakelijk, tenzij door de penitentiaire inrichting afdoende beargumenteerd kan worden waarom er gegronde redenen zijn om een verdiepende risicotaxatie niet af te nemen.
Het bericht dat advocatenkantoor Houthoff nog steeds zaken doet met Russische klanten |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat advocatenkantoor Houthoff, in tegenstelling tot eerdere berichtgeving, nog steeds zaken doet met Russische klanten?1
Ja.
Klopt het dat de huidige Amsterdamse deken tevens ook partner is bij Nauta-Dutilh en dat Houthoff cliënt is bij Nauta-Dutilh? Zo ja, wat vindt u hiervan? Is onafhankelijk dekentoezicht op het kantoor Houthoff op deze manier wel voldoende gewaarborgd? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen?
Met ingang van 1 september 2022 heeft Amsterdamse orde van advocaten twee dekens, waarvan er een inderdaad partner is bij NautaDutilh.2 Ik heb begrepen dat zij vanuit NautaDutilh niet betrokken is bij enige zaak die voor of namens Houthoff wordt gevoerd. Overigens geldt dat alle lokale dekens met hun kantoor een professioneel statuut hebben getekend met als doel de randvoorwaarden voor het zorgvuldig en onafhankelijk functioneren van de deken vast te leggen en (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen.3
In de voortgangsbrief aanpak georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting4 en in antwoord op eerdere Kamervragen5 heb ik aangegeven dat de lokaal deken nu veel verschillende taken en rollen heeft, dat die taken en rollen elkaar kunnen versterken, maar ook tegenstrijdig kunnen zijn met elkaar en dat ik de zorgen van uw Kamer over de schijn van belangenverstrengeling deel. Op 26 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de versterking van het toezicht op de advocatuur. Die versterking houdt onder meer in dat er een Landelijk toezichtautoriteit advocatuur (LTA) komt die verantwoordelijk wordt voor het toezicht op alle advocaten in Nederland, dat de rol van de lokaal deken bij het toezicht komt te vervallen en dat er een blik van buiten komt die kijkt hoe de LTA functioneert. Ik ben er van overtuigd dat er met de voorgestelde versterking van het toezicht op de advocatuur een robuust en toekomstbestendig toezichtstelsel voor de advocatuur ontstaat.
Kunt u meer duidelijkheid geven over de uitkomsten van onderzoek naar de werkzaamheden van Houthoff dat onder toezicht van de vorige deken van Amsterdam heeft plaatsgevonden, in het kader van een mogelijke overtreding van de sanctieregels? Kunt u ook aangeven welke specialist dat onderzoek precies heeft uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen6 heb aangeven vindt, gelet op de bijzondere positie van de advocatuur in onze samenleving, het toezicht op advocaten onafhankelijk van de overheid plaats. Daarbij hoort dat ik in beginsel terughoudend ben met het reageren op individuele casus zo ook deze.
In antwoord op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven dat ik uit een bericht van de website van de Amsterdamse orde van advocaten opmaak dat de toenmalig Amsterdamse deken na onderzoek heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van de schending van sancties.7 De naam van de ingeschakelde specialist is mij niet bekend. Ik heb begrepen dat de Amsterdamse deken in het kader van toepassing van de sanctieregelgeving door advocaten diverse interne en externe specialisten raadpleegt en dat de precieze wijze waarop een onderzoek wordt uitgevoerd en de uitkomsten van dat onderzoek onder de van de advocaat afgeleide geheimhoudingsplicht van de deken valt (artikel 45a, tweede lid Advocatenwet).
Hoe weegt u de beslissing van de tuchtrechter dat het, ondanks de afgekondigde sancties mogelijk moet zijn voor rechtsbijstandsverleners om Russische cliënten bij te staan, op grond van artikel 18 van onze Grondwet? Mogen en moeten rechtsbijstandsverleners nu wel of niet juridische bijstand verlenen aan Russische cliënten?2
In Nederland geldt de toegang tot het recht voor iedereen. Dat betekent dat ook gesanctioneerde (rechts)personen zich tot een Nederlandse rechter moeten kunnen wenden of zich moeten kunnen verweren.
Artikel 13 van de Advocatenwet bepaalt dat de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich kan wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. Een deken kan alleen wegens gegronde reden dit verzoek afwijzen en tegen de afwijzing staat beklag open bij het hof van discipline.9 In onderhavige zaak ging het om het instellen van een cassatieberoep namens de Russische Federatie. Voor het instellen van een cassatieberoep is een advocaat noodzakelijk. Het hof van discipline heeft het beklag tegen de weigering om in een specifieke zaak een cassatieadvocaat aan te wijzen gegrond verklaard (ECLI:NL:TAHVD:2022:132) met als argument dat de weigering om in deze zaak een advocaat aan te wijzen ertoe leidt dat de toegang tot de rechter onmogelijk wordt gemaakt en dat is in strijd met het fundamentele beginsel van de Nederlandse rechtstaat dat een ieder toegang tot de rechter moet kunnen hebben. Als gevolg van de uitspraak moet de deken in het arrondissement Den Haag een advocaat aanwijzen, waarbij die advocaat op grond van artikel 13, vierde lid van de Advocatenwet verplicht is zijn diensten te verlenen.
Rechtsbijstandsverleners mogen zonder meer diensten verlenen aan Russische cliënten, zolang die Russische cliënten niet op enigerlei wijze op een sanctielijst voorkomen of verbonden zijn aan een (rechts)persoon die op een sanctielijst voorkomt. Voor rechtsbijstand aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen gelden aanvullende eisen (zie ook het antwoord op vraag 5 en 6).
Kunt u nauwgezet uiteenzetten in welke gevallen rechtsbijstand aan Russische cliënten uitgezonderd is van de sancties die op dit moment gelden, nu hier nog altijd onduidelijkheid over is?3
Op grond van artikel 2, tweede lid, van Verordening (EU) Nr. 269/2014 van de Raad van 17 maart 2014 betreffende beperkende maatregelen met betrekking tot acties die de territoriale integriteit, soevereiniteit en onafhankelijkheid van Oekraïne ondermijnen of bedreigen («de verordening») is het niet toegestaan economische middelen, rechtstreeks of onrechtstreeks, ter beschikking te stellen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dit geldt in beginsel ook voor het verlenen van juridische diensten.
Het is de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking die op grond van artikel 4 van bovengenoemde verordening toestemming kan verlenen voor het beschikbaar stellen van economische middelen aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Eind juli 2022 heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking een nadere uitleg gegeven over de invulling van voornoemde bevoegdheid voor zover het gaat om het verlenen van juridische diensten aan gesanctioneerde (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Die uitleg is gedeeld met vertegenwoordigers van de Nederlandse orde van advocaten.
Bij de uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening en de invulling van de bevoegdheid van artikel 4 van de verordening is een balans gezocht tussen een effectieve en juiste uitvoering van de EU-sancties enerzijds en het waarborgen van de fundamentele rechten binnen de EU en Nederland anderzijds. Zowel artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie als artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden borgt namelijk het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures. Daarnaast refereert de Europese Commissie in door haar opgestelde richtsnoeren bij de verordening aan het borgen van het fundamentele recht op verdediging in juridische procedures, zoals neergelegd in het Handvest en het EVRM. Een ruime uitleg van het verbod van artikel 2 van de verordening zou daarmee op gespannen voet staan.
Op dit moment wordt de volgende lijn gehanteerd voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen.
Buiten de werking van het verbod van artikel 2, tweede lid, van de verordening valt de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor de verdediging of vertegenwoordiging van een gesanctioneerde (rechts)persoon of verbonden (rechts)persoon in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen de juridische dienstverlening die noodzakelijk is voor het bepalen van de rechtspositie of voor het instellen of vermijden van een rechtsgeding. Advisering ten behoeve van het verkrijgen van een ontheffing van EU-sancties valt hier ook onder.
Voor andere vormen van juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (rechts)personen, bijvoorbeeld de advisering ten behoeve van de oprichting, een fusie of een overname van een bedrijf, is nog steeds toestemming vereist van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft deze lijn tevens voorgelegd aan de Europese Commissie en is nog in afwachting van een antwoord.
Voor de volledigheid merk ik op dat bovenstaande lijn alleen geldt voor juridische dienstverlening aan gesanctioneerde (Russische) (rechts)personen en met hen verbonden (rechts)personen. Dat betekent dat het verlenen van juridische diensten aan Russische cliënten die niet op een sanctielijst staan en niet verbonden zijn aan een gesanctioneerde (rechts)persoon, nog steeds mogelijk is (zie ook het antwoord op vraag 4). Daarbij blijft uiteraard gelden dat juridische dienstverleners op grond van bestaande wet- en regelgeving alert moeten zijn op het risico dat de gevraagde dienstverlening niet wordt gebruikt voor onwettige activiteiten en zonodig de dienstverlening stoppen.
In het geval er uitzonderingen zijn op de sancties in het kader van het grondwettelijke recht op rechtsbijstand, zijn deze uitzonderingen dan definitief of zijn zij nog onderhevig aan een standpunt van de Europese Commissie of enige gerechtelijke instantie, Nederlands of Europees?
Zie antwoord vraag 5.
De desastreuze gevolgen van de hoge energieprijzen voor de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de grote zorgen over de explosie van de energiekosten voor sportverenigingen en sportondernemers, zoals zwembaden, ijsbanen en andere sportaanbieders?1, 2
Ik deel de zorgen over de stijgende energieprijzen en de gevolgen die dit kan hebben voor de sport.
Wat heeft u tot nu toe precies gedaan met deze zorgen, die er al veel langer zijn, maar zeker de laatste tijd zo urgent zijn geworden? Welke maatregelen heeft u al genomen en zijn deze naar uw mening voldoende en doeltreffend?3
In de afgelopen maanden heb ik veel gesproken met de sector, en heb ik het Mulier Instituut verzocht bij sportclubs en ondernemende sportaanbieders te inventariseren4 in welke mate zij te maken krijgen met de gevolgen van stijgende energielasten, en hoe zij dit denken op te vangen.
Ik heb allereerst extra ingezet op informatie over besparingen en op ondersteuning bij verduurzaming. Sportclubs en exploitanten krijgen besparingstips via de website www.duurzamesportsector.nl. Op de lange termijn is verduurzaming van de sport de belangrijkste oplossing om de kosten te drukken en minder afhankelijkheid te zijn van externe factoren als de energieprijs. Om die reden heb ik begin dit jaar financiering beschikbaar gesteld voor ontzorgingstrajecten om verduurzaming toegankelijk te maken voor sportclubs en accommodaties. Via het online platform www.sportnlgroen.nl kunnen sportclubs, gemeenten, sportbedrijven en exploitanten gratis professionele begeleiding inschakelen bij het verduurzamen van de accommodatie.
Deze ondersteuning helpt de sport om te besparen en te verduurzamen. Daarnaast kijk ik naar de invulling van de motie Mohandis c.s., die het kabinet oproept om de sportsector te ondersteunen om de gevolgen van hoge energieprijzen op te vangen. In de kamerbrief «Budgettaire impact APB» heeft het kabinet u geïnformeerd dat er uitvoering wordt gegeven aan de motie Heerma c.s. die oproept tot ondersteuning voor maatschappelijke voorzieningen zoals zwembaden en sportverenigingen. Daarnaast bent u geïnformeerd over de Tegemoetkoming Energie Kosten door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Naar verwachting zal een groot deel van de energie-intensieve sportverenigingen en sportondernemers (waaronder zwembaden en ijsbanen) onder de TEK vallen. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre deze voldoende geholpen is middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn. Beide uitwerkingen wil ik betrekken bij mijn antwoord op de motie Mohandis c.s.. Ik informeer uw Kamer daarover in november.
Erkent u dat sport voor veel mensen onbetaalbaar dreigt te worden wanneer verenigingen en sportaanbieders zich genoodzaakt zien de prijzen van contributies, lidmaatschappen en toegangskaartjes fors te verhogen? Vindt u dat acceptabel?
Ik begrijp dat het ongewenst is dat verenigingen en sportaanbieders de prijzen verhogen om de stijgende kosten te kunnen dragen. Echter zie ik ook de gedeelde verantwoordelijkheid in het opvangen van de energiecrisis en hoe we hier als sportsector aan kunnen bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Deelt u de mening dat prijsstijgingen voor het sport- en beweegaanbod moeten worden voorkomen, omdat er nu al beweegarmoede is in Nederland en er nu al sprake is van tweedeling in de samenleving, en deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat nog minder mensen voldoende bewegen met alle gevolgen (zoals ook hoge zorgkosten) van dien? Zo niet, waarom niet?
Het opvangen van de energiecrisis is een gedeelde verantwoordelijkheid, en ik wil samen met de sport, gemeenten en exploitanten kijken hoe de sportsector hier aan kan bijdragen. Ik vraag de sportsector om te kijken hoe de stijgende kosten kunnen worden opgevangen door energie te besparen en om, in overleg met leden, sponsoren en gemeenten, op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. De maatregelen vanuit het kabinet om de koopkracht te versterken dragen verder bij om ook de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Bovendien kunnen minder energie-intensieve sportaanbieders profiteren van het ingestelde tariefplafond om zo de kostenstijging deels op te vangen. Aanvullend zal naar verwachting een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders binnen de Tegemoetkoming Energie Kosten regeling vallen waardoor de gestegen energielasten deels worden gecompenseerd.
Erkent u dat zelfs een deel van het voortbestaan van een deel van de sportsector op het spel staat, nu zwembaden dreigen de deuren te moeten sluiten en schaatsbanen niet gaan openen in het winterseizoen omdat de kosten niet meer te dragen zijn? Vindt u dat acceptabel?
Ik deel de mening dat het ongewenst is dat sportclubs en -aanbieders de deuren moeten sluiten of dat de financiële drempel om te sporten te hoog wordt. Om die reden roep ik de sportsector op om zelf te kijken naar mogelijkheden om de hogere kosten op te vangen, bijvoorbeeld door energie te besparen of op zoek te gaan naar manieren om extra inkomsten te genereren. Aangekondigde maatregelen vanuit het kabinet, zoals het tijdelijk prijsplafond voor kleinverbruikers, kunnen verder ondersteuning bieden om de sport zo toegankelijk mogelijk te houden. Energie-intensieve mkb’ers kunnen bovendien aanspraak maken op de subsidieregeling Tegemoetkoming Energiekosten. Naar verwachting zullen daar ook een groot deel van de energie-intensieve sportaanbieders, waaronder de zwembaden, aanspraak op kunnen maken om de gestegen energielasten deels te compenseren. Vanwege de diversiteit van de sportsector wordt geïnventariseerd in hoeverre ook de zwembaden voldoende geholpen zijn middels de TEK regeling en waar eventueel aanvullende maatregelen nodig zijn.
Deelt u de mening dat voorkomen moet worden dat veel mensen hun sport niet meer kunnen beoefenen omdat sportondernemers en verenigingen de energieprijzen niet meer kunnen dragen? Deelt u ook de mening dat niet ingrijpen zou betekenen dat kinderen niet meer leren zwemmen, mensen hun therapie niet meer kunnen volgen, ouderen bijvoorbeeld hun baantjes niet meer kunnen zwemmen en dat dit enorm schadelijk zou zijn voor de (zwem)veiligheid, het welzijn van mensen en uiteindelijk de hele samenleving?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zo snel mogelijk een adequate compensatieregeling te treffen, zodat het sport- en beweegaanbod in Nederland intact blijft? Zo niet, waarom niet? Zo ja, hoe ziet die regeling er uit?
Om de veranderende situatie zo goed mogelijk in de gaten te houden blijf ik in gesprek met gemeenten en sportclubs en -aanbieders. De focus ligt hierin op hoe de sportsector zelf kostenstijgingen kan opvangen en hoe mijn ondersteuning en aanvullende maatregelen vanuit het kabinet hieraan kunnen bijdragen. Uw Kamer zal in november worden geïnformeerd over de uitwerking van de motie van het lid Pieter Heerma c.s., en ik zal u dan ook informeren over de wijze waarop het kabinet de gewijzigde motie van het lid Mohandis c.s. invult.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk, zo snel mogelijk en uiterlijk voor Prinsjesdag beantwoorden?
De problematiek van stijgende energielasten is sterk aan verandering onderhevig. Het kabinet heeft zich de afgelopen tijd ingezet om aanvullende maatregelen op te stellen zoals het energieplafond voor kleingebruikers en de tegemoetkoming Energie Kosten voor energie-intensief mkb. Hierbij is eerst gekeken hoe de sport hierop aan kan sluiten alvorens een goede inschatting te kunnen maken van de eventuele resterende benodigdheden voor de sport. Om deze reden was het niet mogelijk deze vragen voor Prinsjesdag adequaat te beantwoorden.
Het bericht dat politie en NFI de grote golf van explosies nauwelijks aankunnen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de politie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) de forse toename van het aantal explosies en plofkraken niet aankunnen en daardoor onderzoeken naar deze zaken lang blijven liggen?1
Ja.
Was u bekend met het gegeven dat het NFI en de politie moeite hebben om onderzoeken naar explosies en plofkraken tijdig op te pakken? Zo ja, sinds wanneer was u hiermee bekend en wat heeft u sinds die tijd gedaan om dit probleem aan te pakken? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Landelijk is er een stijging van het aantal gerichte explosies, plofkraken en overige incidenten waarbij explosieven worden gebruikt. Vanwege de maatschappelijke impact en het veiligheidsrisico worden alle zaken die te maken hebben met explosieven door de politie meteen opgepakt. Dit vraagt bij de politie-eenheden om extra inzet van de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). Omdat de TEV een neventaak is maar tevens een geprioriteerde taak, leidt meer inzet al snel tot capaciteitsdruk. Momenteel is de werkdruk nog niet zo hoog dat zaken blijven liggen. De bij deze zaken behorende sporen worden zo spoedig mogelijk ingestuurd naar het NFI. Dit gaat gepaard met een zorgvuldige prioritering. Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken.
Ziet u ook in dat een snelle afhandeling van een zaak kan bijdragen aan een goede verwerking bij slachtoffers? Wat gaat u in dat licht doen om het NFI weer zo snel als mogelijk in staat te stellen haar werk volledig en snel te kunnen doen?
Tussen NFI, OM en Politie is een werkwijze afgesproken waarbij het NFI een snelle, korte rapportage levert en later een uitgebreide rapportage. In het opsporingsonderzoek kan worden gewerkt met beperkt onderzoek en de korte rapportage. De uitgebreide rapportage is pas nodig als de zaak voor de rechter wordt gebracht. Daardoor is het geen probleem dat deze rapportage langer op zich laat wachten en heeft dit geen gevolgen voor slachtoffers.
Om voorbereid te zijn op een mogelijke verdere stijging van het aantal explosievenonderzoeken onderzoeken Politie en OM of deze ook buiten het NFI kunnen worden verricht. Dat zou het forensische bestel robuuster maken. Die andere aanbieder moet uiteraard wel kwalitatief voldoende zijn. Ook wordt binnen het NFI gekeken hoe meer onderzoeken kunnen worden gedaan en hoe de NFI-onderzoeken robuuster en flexibeler kunnen worden gemaakt.
Deelt u de mening dat de werkwijze waarbij het NFI vooraf contracten aangaat met de politie voor een x-aantal onderzoeken (en de politie dus ook eigenlijk niet meer kan insturen dan dat aantal) niet voldoende flexibel is om bijvoorbeeld stijgingen in de werklast adequaat op te kunnen vangen?
Het is lastig om forensische onderzoekscapaciteit snel op of af te schalen. Dat komt niet door de jaarlijkse productieafspraken, maar doordat onderzoekers deskundig zijn binnen een bepaald onderzoeksgebied en vaak niet op een ander onderzoeksgebied kunnen worden ingezet. Voor zover dat gaat probeert het NFI hier meer flexibiliteit in te creëren. Een andere manier om tot meer flexibiliteit te komen is door naast het NFI ook gebruik te maken van andere aanbieders van forensisch onderzoek. Doordat die meer klanten bedienen hebben zij meer speelruimte dan het NFI bij het op- en afschalen van de capaciteit die zij aan de Nederlandse strafrechtketen bieden.
Deelt u tevens de mening dat vraag en opsporingsbehoefte leidend zouden moeten zijn in het capaciteitsvraagstuk bij NFI? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid te onderzoeken wat de werkelijke behoefte aan sporenonderzoek is bij de politie, door dit bijvoorbeeld bij de politie-eenheden zelf uit te vragen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke uitvraag vindt al plaats. Ieder jaar stellen politie, OM en NFI in onderling overleg een service level agreement op. Daarbij geven politie en OM per type onderzoek aan of zij er in het komende jaar meer of minder van nodig verwachten te hebben.
Bent u bereid, in tegenstelling tot uw ambtsvoorganger, om wel extra geld vrij te maken voor het NFI zodat zij meer onderzoeken kan oppakken en dit geld al deze begroting vrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Om de druk op de forensische keten te verminderen heb ik (in een jaarlijks oplopende financiële reeks) structureel geld vrijgemaakt om deze robuuster te maken. Een deel van dit budget wordt besteed door het NFI.
Heeft de huidige onmacht bij het NFI om zaken snel en volledig te onderzoeken ook te maken met de in 2021 gerapporteerde financiële tekorten voor de komende jaren bij het NFI? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?2
Bij het NFI was in 2021 sprake van een sluitende begroting en een positief resultaat. Er was dus geen sprake van een tekort en ook voor 2022 en de komende jaren wordt dat niet verwacht. Vermoedelijk is gedoeld op de productieverlaging die in 2021 heeft plaatsgevonden om geld vrij te maken voor hogere uitgaven aan het onderhouden en vernieuwen van IT-systemen en het vervangen van laboratoriumapparatuur. Deze productieverlaging kon dankzij de extra middelen die sinds dit jaar aan het NFI zijn toegekend weer ongedaan worden gemaakt en speelt dus geen nadelige rol als het gaat om de capaciteit voor het onderzoeken van explosieven.
Justitiële dwalingen en de reactie daarop |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin een justitiële dwaling is vastgesteld? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, het is zeer te betreuren dat hij, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld en een jarenlange tbs met dwangverpleging heeft moeten ondergaan. Tegelijkertijd ben ik blij dat er na een lange periode van onzekerheid nu zekerheid is gekomen voor de gewezen verdachte in deze zaak.
Iedere justitiële dwaling is er wat mij betreft een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht te bieden.
Hoe vindt u dat de afhandeling van justitiële dwalingen gaat?
De huidige wettelijke regeling van de herziening ten voordele voorziet in een zorgvuldige en solide procedure die aan veroordeelden de mogelijkheid biedt hun zaak aan herziening te laten onderwerpen indien zij menen ten onrechte te zijn veroordeeld. De huidige regeling van de herziening ten voordele is in 2018 geëvalueerd.2 In die evaluatie is geconcludeerd dat met de huidige regeling een goede balans is ontstaan tussen aan de ene kant rechtsbescherming voor degene die meent ten onrechte te zijn veroordeeld, en aan de andere kant de rechtszekerheid die erbij gebaat is dat er op een gegeven moment een einde komt aan een strafzaak.
Daarnaast is het van belang dat er na een onterechte veroordeling rehabilitatie plaatsvindt en goede nazorg wordt geregeld voor de betrokkene. Zoals in de brief van 4 oktober 20173 van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer is aangegeven, hoort daarbij niet alleen het maken van excuses aan de betrokkenen, maar ook het herstel van de geleden materiële en immateriële schade, alsmede ondersteuning bij de terugkeer in de samenleving.
Kunt u zich de verontwaardiging van de advocaat van de verdachte zoals die in het artikel omschreven is voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een onterechte veroordeling heeft grote gevolgen voor de betrokkene en zijn naasten en kan niet alleen bij de betrokkene tot verontwaardiging leiden, maar bij de hele samenleving. Zoals ik in antwoord op de eerste vraag heb aangegeven is het zeer te betreuren dat de betrokkene in deze zaak, naar nu is gebleken, ten onrechte is veroordeeld. Hij is onderworpen aan opsporing en vervolging, terwijl hij tegelijkertijd het verlies van zijn levenspartner moest verwerken.
Vindt u ook dat – nu vaststaat dat er een justitiële dwaling is – excuses aan de ten onrechte veroordeelde gemaakt moeten worden? Bent u daar ook zelf toe bereid als Minister voor Rechtsbescherming nu vaststaat dat de verdachte ten onrechte is veroordeeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel het OM, de rechtbank Oost-Brabant als het gerechtshof ’s-Hertogenbosch hebben in deze zaak kort na herziening excuses aangeboden aan de betrokkene. Het OM heeft aangegeven met de betrokkene en zijn advocaat in gesprek te gaan om te bespreken hoe de rehabilitatie verder vormgegeven kan worden. Dat is belangrijk omdat het aanbieden van excuses een eerste stap is naar volledige rehabilitatie van de betrokkene. De vervolgstappen in het proces van rehabilitatie kunnen zijn het vergoeden van de geleden materiële en immateriële schade en het bieden van nazorg om de spoedige terugkeer van de betrokkene in de samenleving te bevorderen. Daarom is het primair aan de direct bij de strafzaak betrokken organisaties om excuses aan te bieden. Ik ben blij dat in deze zaak dat ook is gebeurd en ik hoop dat dit behulpzaam is voor het verdere verloop van het rehabilitatieproces.
Maakt u zich ook zorgen over het feit dat dit al de zoveelste justitiële dwaling is die is vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
Iedere justitiële dwaling is er een te veel. Onterechte veroordelingen hebben niet alleen zeer ingrijpende gevolgen voor de direct betrokken personen, maar zijn ook schadelijk voor het vertrouwen van burgers in de rechtsbescherming die een rechtstaat aan haar burgers wordt geacht bieden.
De inzet van alle in de strafrechtspleging betrokken actoren is er daarom op gericht de kans op onterechte veroordelingen te minimaliseren. Hier is ook expliciete aandacht voor in de opleiding voor rechercheurs, rechters en officieren van justitie.
Gelukkig komen justitiële dwalingen slechts zeer zelden voor. De kwaliteit van de Nederlandse strafrechtspleging is – ook internationaal beschouwd – hoog. Opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten vindt plaats met uiterst grote zorgvuldigheid.
Hoezeer deze en eerdere justitiële dwalingen ook te betreuren zijn, geven deze daarom geen aanleiding tot zorg over de Nederlandse strafrechtspleging in algemene zin. Wel is het van belang lering te trekken uit deze zaken, zodat nieuwe justitiële dwalingen zoveel mogelijk worden voorkomen.
Onderhavige zaak speelde in de periode voor de Schiedammerparkmoordzaak. Naar aanleiding van deze laatste zaak is het Programma Versterking Opsporing en Vervolging opgezet, met het doel om tunnelvisie en fouten in de opsporing en vervolging zoveel mogelijk te beperken.
Grijpt u deze uitspraak aan om de hoge drempel voor herzieningen tegen het licht te houden, zoals bijvoorbeeld het novum-criterium, zoals al eerder bepleit? Zo nee, waarom niet?2
In de brief van 6 april 2020 van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer is uiteengezet waarom er geen aanleiding is het novumbegrip te verruimen.5 Onderhavige uitspraak geeft mij geen aanleiding dat standpunt te wijzigen. Voor een uitgebreide motivering van dat standpunt verwijs ik naar de bedoelde brief.
Het buitenspeelbeleid in gemeenten |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van het Mulier Instituut die stelt dat structurele aandacht voor buitenspelen in het beleid van het Rijk en gemeenten ontbreekt?1
Begin september heeft het Mulier Instituut een factsheet uitgebracht waarin we zien dat 65 procent van de gemeenten buitenspeelbeleid heeft, waarvan 40 procent specifiek op dit onderwerp en 25 procent als onderdeel van een breder beleidsplan2. We zien dus de aandacht voor dit onderwerp ook bij gemeenten toeneemt. Echter zien we ook dat een groot deel van de gemeenten moeite heeft met het formuleren van beleid en het stellen van doelstellingen en dat monitoring/evaluatie van dit beleid bij weinig gemeenten prioriteit krijgt. Om dit te verbeteren heb ik een aantal acties lopen:
Wat vindt u ervan dat slechts 40 procent van de gemeenten specifiek beleid heeft voor buitenspelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat slechts 21 procent van de gemeenten het buitenspeelbeleid monitoren of evalueren? Wat kunt u doen om dit te bevorderen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te kijken naar het buitenspeelbeleid in andere landen en te kijken welke succesvolle maatregelen in Nederland kunnen worden overgenomen? Zo neen, waarom niet?
Uit de beleidsverkenning van Mulier in een aantal Europese landen blijkt dat beleid gericht op buitenspelen divers is. Ik blijf hiervan op de hoogte en laat me hierdoor inspireren.
Op welke wijze kunnen nieuwe impulsen ter bevordering van buitenspelen voor kinderen opgenomen worden in het afgesloten Sportakkoord, Preventieakkoord en SamenSpeelAkkoord?
Het Ministerie van VWS ondersteunt de ambities van het Samenspeelakkoord en financiert het Samenspeelnetwerk5. Dit Samenspeelnetwerk draagt bij het verbinden van partijen die zich willen inzetten voor inclusief spelen, toegankelijke speeltuinen en aan het verspreiden van kennis over inclusief spelen.
Vanuit sport heb ik bijgedragen aan de totstandkoming van de Buitenspeelcoalitie6 en zijn we voornemens dit jaar nog vier verschillende pilots te draaien waarin de Buitenspeelcoalitie meer wil leren over het vergroten van de groep kinderen die buitenspelen. Ik heb de ambitie om buitenspelen, en specifiek inclusief buitenspelen, breder op te pakken en gedurende deze coalitieperiode in te zetten op een intensievere buitenspeelaanpak die past binnen het nieuwe beweegbeleid7. We zijn hierin echter afhankelijk van de VWS brede inzet en de beschikbaarheid van preventiegelden. Ik verwacht dat we hier tegen het eind van 2022 meer duidelijkheid over hebben.
Een ander mooi voorbeeld van een nieuwe impuls is het programma Gezonde Buurten, onderdeel van het Nationaal Preventieakkoord, waarbij buitenspelen voor kinderen centraal staat. Een Gezonde Buurt is een fijne, groene plek waar kinderen creatief kunnen spelen, waar bewoners elkaar ontmoeten en iedereen voldoende kan bewegen. Initiatiefnemers Jantje Beton, IVN Natuureducatie en JOGG ontwikkelen in samenwerking met gemeentes en bewoners plekken die voldoen aan de behoeften van de buurt. Inmiddels zijn er 13 Gezonde Buurten in Nederland en daar komen er de komende periode 9 buurten bij.
VWS levert daarnaast op het bredere thema leefomgeving een bijdrage via stimuleringsmiddelen en ondersteuning van het kennisbeleid hieromtrent bij gemeenten en provincies.8
Met de Minister van VRO, LNV en IenW zet ik in op het bevorderen van een gezonde groene leefomgeving in de steden die ook ruimte biedt om te bewegen en – voor de kinderen – om buiten te spelen. De concrete invulling van de openbare ruimte in een wijk vraagt echter steeds maatwerk en is ook afhankelijk van de bevolkingssamenstelling, de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de gemeente. Zoals aangegeven ondersteun ik de gemeenten met kennis en door de ontwikkeling van een toolbox om gemeenten te helpen om op een goede wijze invulling te geven aan hun verantwoordelijkheid in deze.
Bent u bereid om met uw collega Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening te kijken op welke wijze buitenspeelruimte een plek krijgt binnen de toegenomen verstedelijking?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u uw plannen kenbaar maken hoe u zich deze periode gaat inzetten voor buitenspeelbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de justitiële samenwerking tussen Nederland en India niet goed verloopt |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht waaruit blijkt dat de Nederlandse autoriteiten geen voet aan de grond krijgen bij de Indiase autoriteiten, ook al weet de Nederlandse justitie in de meeste gevallen exact waar de verdachten zitten?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke inspanningen de afgelopen jaren zijn geleverd om de justitiële samenwerking tussen Nederland en India te bevorderen?
Internationale samenwerking bij de aanpak van (grensoverschrijdende) criminaliteit is van groot belang, ook met India. Samen met de politie, het OM en het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekijk ik voortdurend op welke wijze de samenwerking met specifieke landen kan worden verbeterd of geïntensiveerd. Ook het sluiten van bilaterale verdragen op het gebied van justitiële samenwerking kan daartoe een middel zijn. Ten aanzien van India geldt dat tijdens bilaterale consultaties in 2021 is gesproken over nadere intensivering van justitiële samenwerking. Op dit moment worden de mogelijkheden daartoe met de Indiase autoriteiten verkend.
Bent u bereid meer te investeren in het organiseren van een goede justitiële samenwerking tussen Nederland en India, bijvoorbeeld door een hernieuwd verdrag te tekenen met concrete afspraken over een betere justitiële samenwerking, zoals België recent heeft gedaan? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Werkt de Nederlandse justitiële keten op dit moment met zogeheten liaisons in India? Zo ja, hoeveel zijn dit er en zou dit aantal niet uitgebreid moeten worden?
Liaisons zijn een waardevol instrument om de politiële en justitiële samenwerking te stimuleren. Tegelijkertijd is liaisoncapaciteit een schaars en kostbaar goed. In afstemming met mijn departement, het OM en uitvoeringspartners zoals de KMar besluit de politie in welke landen liaisons het beste geplaatst kunnen worden.
Hierbij worden altijd meerdere criteria meegewogen, zoals de intensiteit van de internationale criminaliteitsrelatie met het land of de regio en de aard en omvang van de rechtshulprelatie. Deze integrale afweging heeft vooralsnog niet geleid tot het besluit om een politieliaison in India te plaatsen.
Het bericht ‘onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen’ |
|
Sandra Beckerman , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen» in het Financieel Dagblad d.d. 24 juli jl.?1
Ja.
Ten aanzien van dit artikel en ook de andere artikelen van het Financieele Dagblad, die hieronder worden genoemd, zijn we met de leden Beckerman en Van Nispen van de SP van mening dat de problematiek op (een deel van de) vakantieparken2 onze volle aandacht heeft. Het is van groot belang dat problemen op een effectieve wijze worden aanpakt. Veel maatregelen op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn daarom de afgelopen periode getroffen, in het kader van de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3. Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Enkele concrete voorbeelden op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn landelijke en regionale leerkringen, kennisbijeenkomsten, specifieke handreikingen en instrument en een barrièremodel. In het bijzonder kan ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Deze belangrijke maatregelen zijn eerder benoemd in antwoord op vragen van de dezelfde leden van SP over de problematiek op vakantieparken4, naar aanleiding van het openbare rapport van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) Oost-Nederland naar criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland5. We bezien in overleg met betrokken partijen of en waar extra maatregelen nodig zijn.
Wat vindt u van dit artikel?
In het artikel wordt ingegaan op de stijging van het aandeel particuliere hypotheekverstrekkingen en een daling van bancaire hypotheekverstrekkingen door vier Nederlandse grootbanken op recreatief vastgoed sinds 2010. Een stijgende vraag naar recreatief vastgoed, een afnemend aantal financieringsopties en lage spaarrentes zijn de redenen dat particulieren in de pandemie meer particuliere hypothecaire inschrijven vestigden op vakantieparken, aldus het Financieele Dagblad. Voor een nadere duiding ervan is een drietal personen met verschillende expertises (anti-witwassen, vastgoedfinanciering en -beleggingen en hypotheekadvisering) geciteerd.
In het onderzoek van de Basisregister Kadaster (BRK) «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij»6, dat in samenwerking met het Financieele Dagblad is geschreven, wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. We herkennen hiermee het beeld dat de markt voor vakantiewoningen is aangetrokken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die zicht kunnen hebben op eventuele risico’s, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. In antwoord op de meer specifieke vragen die hieronder zijn gesteld, wordt nader ingegaan op het artikel.
Hoe kijkt u tegen deze onderhandse financieringen aan?
Onderhandse financiering kán een risico voor criminele investering of witwassen zijn. Immers, het zicht op wie de financierder is en/of de financieringsgelden op legale wijze zijn verkregen, kan daarbij lastiger te zijn achterhalen en verhullend werken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 7 en 8. Hierbij zij opgemerkt dat er ook een groot aantal andere risico-indicatoren is, dat kan duiden op een verhoogde kans van aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden in de (recreatieve) vastgoedsector. Een verhoogde kans staat daarbij niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen. Voorgaande staat ook duidelijk beschreven in voornoemd RIEC-rapport.
Onderschrijft u de conclusies in dit artikel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
We onderschrijven de cijfermatige inzichten en risico’s op criminele investeringen en witwassen die gepaard kunnen gaan met onderhandse financiering. Het onderwerp ondermijning in relatie tot vakantieparken staat al langer bij ons op de radar. Hiervoor zijn al veel maatregelen getroffen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat de opkoop van vakantieparken beter gereguleerd dient te worden om ondermijning en grote (persoonlijke) gevolgen voor standplaatshouders te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar we geen voorstander van zijn. We begrijpen dat voor de individuele standplaatshouder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen dan ook van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is daarom het gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Verder blijkt uit het recent verschenen onderzoeksrapport over het opkopen van vakantieparken7, dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden met het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat tijdens de pandemie alleen al 182 miljoen euro aan hypothecaire inschrijvingen gevestigd zijn?
We beschouwen dit als een aanwijzing dat er inderdaad een verhoogd aantal hypothecaire inschrijvingen op vakantieparken zijn, en dat de binnenlandse vakantieparkenmarkt meer in trek is geraakt tijdens de pandemie
Bent u het met de stelling in dit artikel eens dat de stijging van 40% in het aandeel particuliere hypotheekverstrekkers sinds 2010 een rode vlag voor politie en justitie had moeten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan onderhandse financiering op (recreatief) vastgoed een risico-indicator zijn van criminele investering of witwassen. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Dat geldt voor politie en justitie en ook voor andere partijen, zoals gemeenten, toezichthouders en poortwachters van het financiële stelsel. Naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vergroot de kans dat een risico op witwassen tijdig wordt onderkend en maakt waar nodig de inzet van repressieve maatregelen mogelijk. Ook het delen van informatie binnen wettelijke kaders, zoals in RIEC-verband, kan helpen bij het tijdig signaleren. Ook zijn de afgelopen jaren verschillende preventieve maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Wat hebt u gedaan met de informatie waarvan bekend is dat hypotheken op eigen naam de meest voorkomende risico-indicator zijn van witwassen op vakantieparken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor gevolgen heeft de opkoop van vakantieparken door criminele investeerders voor de huidige en eventuele toekomstige standplaatshouders?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). In het onderzoek is overigens gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit.
Dit komt wel aan de orde in het voornoemde RIEC-rapport. Dit rapport is geïnitieerd na signalen van criminele investeringen op vakantieparken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, staat een verhoogde kans op aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen.
Hoeveel vakantieparken zijn er naar schatting door criminele investeerders opgekocht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar hoeveel vakantieparken door criminele investeerders zijn opgekocht.
Bent u het met witwasexpert van de Universiteit Utrecht, meneer Ferwerda, eens als hij spreekt van een zeer ongebruikelijke en dubieuze financieringsvorm die populair is onder criminelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitspraak van de heer Ferwerda gaat over onderhandse financiering van vastgoed en de mogelijkheid die dit met zich brengt voor het witwassen van crimineel verkregen vermogen. Ik verwijs dan ook naar het antwoord dat is gegeven op vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat 455 miljoen euro aan particuliere inschrijvingen op recreatief vastgoed een enorm bedrag is waar de risico’s niet van te overzien zijn? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de leningen zegt niet direct iets over de aard daarvan. De marktsituatie is veranderd door corona, wat invloed kan hebben gehad op de omvang van de leningen omdat vakantieparken als meer interessant investeringsobject worden gezien. In de Actie-agenda vakantieparken wordt expliciet ingezoomd op de risico’s van ondermijning, die overigens breder zijn dan investeringen alleen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebben u signalen bereikt dat de grootbanken zich steeds vaker terugtrekken uit de financieringsmarkt voor de opkoop van vakantieparken als gevolg van witwaspraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het Ministerie van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat de grootbanken zich terugtrekken uit de financieringsmarkt voor vakantiewoningen of -parken vanwege witwaspraktijken. Het ministerie voert regelmatig gesprekken met banken over belemmeringen die partijen in sectoren met een hoog witwasrisico ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. Ook in deze gesprekken is dit thema niet naar boven gekomen.
Bent u bereid om met de grootbanken in gesprek te gaan over de financiering van vakantiehuizen? Zo ja, kunt u ons informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën zal in de hiervoor genoemde gesprekken met de banken hun beleid ten aanzien van financiering van vakantiewoningen en -parken en de rol die het anti-witwasbeleid hierin speelt, betrekken. We zullen u op een later moment informeren over de bevindingen uit deze gesprekken.
Bereiken u signalen dat particuliere investeerders in vakantiewoningen veel te rooskleurige rendementen als gevolg van te hoge bezettingsgraden en te lage geprognosticeerde onderhoudskosten en dergelijke worden voorgesteld door de grote (buitenlandse) opkopers die deze vakantiewoningen als investeringsobject aanbieden? Zo ja welke signalen zijn dat en hoeveel?
Tot op heden hebben ons hierover geen signalen bereikt. Ook bij de AFM zijn hierover geen signalen ontvangen, waarbij het een rol kan spelen dat beleggen in vakantiewoningen in veel gevallen buiten het toezicht van de AFM valt. Bij de ACM is er een enkel signaal binnengekomen via ConsuWijzer met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met het bericht «Schimmige geldstromen in vakantieparken schreeuwen om aandacht» in het Financieel Dagblad van 25 jl.?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gebrek aan transparantie in de markt voor recreatief onroerend goed biedt immers criminelen een kans om geld wit te wassen», waarover het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland recent concludeerde in een vertrouwelijk rapport dat een gebrek aan regels en toezicht hier debet aan is?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is zodoende een bevestiging van het belang om, middels de nauwe samenwerking, de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is vermeld, willen we eerst het resultaat van de acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022, waarin aandacht is voor veiligheid en de aanpak van ondermijning op vakantieparken, afwachten. We bezien daarbij in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het zicht krijgen op de problematiek op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. We zullen uw Kamer hierover begin 2023 informeren in de eindrapportage van de Actie-agenda.
Waarom is er nog steeds een gebrek aan regels en toezicht terwijl dit probleem al veel langer bekend is? En wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kijkt u tegen strenger toezicht op ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs en dergelijken aan?
Ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs, vervullen een rol als poortwachter van het financiële stelsel. Voor hen en ook andere instellingen gelden verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarop wordt toezicht gehouden, en bij overtreding van die verplichtingen kan handhavend worden opgetreden. Op korte termijn ontvangt uw Kamer de beleidsagenda witwassen bestaande uit prioriteiten en vervolgacties om de aanpak van witwassen op een aantal terreinen verder te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat binnen een groep van bijna 70.000 particulieren in twee jaar tijd voor 800 miljoen euro aan vastgoed verhandeld is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u ervan dat sommige experts al hebben geconstateerd dat dubieuze beleggers hun werkterrein verwisselen van de binnensteden naar vakantieparken? Was dit bij u ook bekend? Zo ja, sinds wanneer?
We zijn er mee bekend dat er signalen zijn dat dubieuze beleggers investeren in vakantieparken en dat particuliere beleggers sinds de corona-uitbraak in vakantiewoningen hebben geïnvesteerd. Het is niet duidelijk hoeveel procent van de investeringen op vakantieparken en/of in de binnensteden door criminelen zijn gedaan, over een verwisseling kunnen we daarom niet spreken.
Begrijpt u nu de noodkreten van de vele vakantieparken die te maken hebben gekregen met een opkoop van hun vakantiepark?
Voor wat betreft het opkopen van vakantieparken blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek «opkopen vakantieparken» dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Uiteraard begrijpen we dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak «Reden genoeg dus voor de autoriteiten om met een stofkam geldstromen na te pluizen»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de aanpak van criminele geldstromen een belangrijk en onlosmakelijk onderdeel is van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarbij worden criminele verdienmodellen en processen zo veel mogelijk verstoord. De integrale aanpak van criminele geldstromen volgt de fase van het crimineel verdienmodel: voorkomen dat criminelen veel geld kunnen verdienen; voorkomen dat illegaal verdiend geld in het legale circuit komt; en het opsporen van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen. Deze aanpak is tot stand gekomen in samenspraak met de betrokken autoriteiten, te weten de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, politie, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Onder regie van mijn ministerie wordt dit plan, dat ik op 26 april jl. aan uw Kamer heb toegestuurd9, uitgevoerd. Dit stelt de betrokken ketenpartners beter in staat om hun taken uit te voeren.
Bent u bekend met het bericht «Zo ziet de Nederlandse vakantiewoningmarkt eruit» in het Financieel Dagblad van 22 juli jl.?3
Ik en de eerdergenoemde bewindspersonen zijn bekend met de artikelen. In het eerdergenoemde onderzoek naar het opkopen van vakantieparken komt naar voren dat er recent een versnelde toename plaatsvindt van overnames van vakantieparken. In dit onderzoek is echter niet gekeken naar overnames van vakantiewoningen op individueel niveau en de financieringsvormen, maar naar overnames van parken in zijn geheel. Daarbij spelen er meerdere factoren een rol bij de ontwikkeling van de markt, waaronder bijvoorbeeld de lage rentestand en corona, waardoor het binnenlands toerisme een impuls kreeg. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen zoals hier geschetst meegenomen. Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrag van 1,6 miljard euro aan aankoop van vakantiewoningen door particuliere en professionele beleggers in slechts twee jaar enorm is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u ervan dat het aantal transacties in 2020 en 2021 flink is toegenomen van tussen 4.000 en 8.000 in het afgelopen decennium naar meer dan 10.000? Welk signaal geeft dit volgens u af?
Zie antwoord vraag 24.
Correspondeert dit aantal met de conclusie uit het onderzoeksrapport dat de opkoop van vakantieparken in een versnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u bekend met het bericht «Markt voor Nederlandse vakantiehuisjes geëxplodeerd sinds corona-uitbraak» in het Financieel Dagblad d.d. 22 juli jl.?4
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van de uitspraak dat «de regelluwe, relatief onvolwassen markt voor vakantievastgoed, fungeert echter ook als een magneet voor fout geld en brengt sterk verhoogde witwasrisico’s met zich mee»? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op het regelluwe aspect en de verhoogde witwasrisico’s?
Op de gevraagde aspecten zijn we ingegaan in antwoord op vragen 1, 3, 7, 8, 17 en 18. Daar verwijs ik in dit verband naar.
Was de toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen als risico-indicator bij u bekend? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het fenomeen van toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen in vastgoed is eerder onderkend, onder meer in de National Risk Assessment witwassen 2019. 12 Dit geldt des te meer wanneer daarbij meerdere partijen betrokken zijn, de zogenoemde ABC-transacties. Ook in de nationaal dreigingsbeeld analyses over georganiseerde criminaliteit13 is dit fenomeen meermaals genoemd. Deze informatie is openbaar, breed verspreid en goed bekend bij alle relevante publieke en private partijen.
Klopt het dat pandjesbeleggers vanwege onder andere regulering wegtrekken uit de woningmarkt en zich (steeds meer) storten op de recreatiewoningen? Zo ja, bent u met mij van mening dat regulering hier ook nodig is en kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het eerder genoemde onderzoek van de BRK «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij», wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. Dit herkennen we. In het rapport wordt echter niet aangegeven dat deze toename wordt veroorzaakt door vastgoedbeleggers. Een toename van het aantal investeerders in vakantiewoningen zien we niet direct als aanleiding om deze markt verder te reguleren. Zoals eerder aangegeven is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken.
Kunnen we concluderen dat de populariteit van vakantievastgoed en -grond groot is, niet alleen onder particulieren maar ook onder projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers, en dat deze het niet alleen opkopen voor een beleggingskans, maar mogelijk ook voor toekomstige woonontwikkelingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In hetzelfde, eerder genoemde onderzoek van de BRK wordt gesteld dat vakantiehuizen aantrekkelijke beleggingsobjecten zijn geworden. Waar het de projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers betreft, zien we geen reden om aan te nemen dat de vergrote aandacht voor vakantiewoningen disproportioneel van deze partijen afkomstig is. In hoeverre investeerders in vakantiehuizen beleggen met het oog op toekomstige woonontwikkelingen kunnen we niet zeggen. In een eerder onderzoek dat aan uw Kamer is gestuurd14, is aangegeven dat locaties voor wonen en recreëren vaak verschillend zijn, en dat een woonontwikkeling op een voormalige recreatie locatie niet altijd voor de hand ligt.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre stroken de cijfers met betrekking tot het aantal transacties en investeringsvolumes/hypothecaire inschrijvingen en de constateringen uit de artikelen met het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
De reikwijdte van het onderzoek van de BRK en het onderzoek «opkopen vakantieparken» komen niet geheel overeen, wat het niet mogelijk maakt de cijfers met elkaar te vergelijken. In het onderzoek «Opkopen vakantieparken» is immers onderzoek gedaan naar het opkopen van vakantieparken door investeerders, waar het Kadaster onderzoek heeft gedaan naar het (op)kopen van separate vakantiewoningen.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar uw antwoorden op onze eerder gestelde vragen over de opkoop van vakantieparken?
We volgen de ontwikkelingen met betrekking tot vakantieparken nauwlettend vanuit de optiek van vastgoedcriminaliteit. Daarbij maken we een onderscheid tussen criminele vastgoedexploitatie, waarbij vastgoed wordt gebruikt voor criminele activiteiten (zoals drugsproductie, -handel en -opslag en bijvoorbeeld arbeidsuitbuiting) en witwassen via vastgoed. Dit vormt nog geen reden om de hele sector als risicovol aan te merken, maar we zien wel dat er op sommige plekken meerdere risicofactoren samenkomen. Die samenkomst van risicofactoren baart ons zorgen en vraagt om extra aandacht van opsporingsdiensten en gemeenten. De gemeenten zijn betrokken zowel uit hun rol bij hulp voor kwetsbaren als vanuit hun rol in toezicht en handhaving.
Ik verwijs u verder graag naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manieren zijn de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) betrokken in het aanpakken van deze onwenselijke geldstromen?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is in de Wwft aangewezen als de autoriteit waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door instellingen. De FIU-Nederland analyseert de meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. Hierbij is het goed om op te merken dat verschillende private instellingen als poortwachter van het financiële stelsel verplicht zijn om cliëntonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelaren in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
€ 10.000 of meer. Indien de FIU-Nederland meldingen van ongebruikelijke transacties van deze meldingsplichtige instellingen ontvangt met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans worden deze geanalyseerd en al dan niet verdacht verklaard door het hoofd van de FIU-Nederland en vervolgens ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.
De Nationaal Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) is opgericht voor het delen van informatie en het bedenken van nieuwe methoden om criminele structuren en hun verdienmodellen te verstoren. De betrokken overheidsinstanties15 hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen. De focus van NSOC ligt op de aanpak van criminele geldstromen en de achterliggende bedrijfsstructuren, zoals witwaspraktijken via handelsstromen en financiële dienstverleners die criminelen bij bedrijven helpen, corruptie en geweld. Ook wordt gericht gekeken naar logistieke dienstverleners van criminelen, aangezien onze goede infrastructuur met de grote transportsector, lucht- en zeehavens helaas ook voor illegale zaken wordt misbruikt.
De NSOC en de FIU-Nederland werken samen op de aanpak van criminele geldstromen op alle voorkomende onderwerpen, waaronder Trade Based Money Laundering (TBML, het opzetten van handelsstructuren om crimineel geld wit te wassen).
Herkent de FIU de eerdergenoemde signalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Wat voor opvolging hebben de politie en het OM (in het geval dat de FIU deze signalen herkent) hieraan gegeven? Hoe kan het (in het geval dat de FIU deze signalen niet herkent) dat deze signalen voor de FIU nieuw zijn? Kunt u daarbij ingaan op waar het in de keten misgaat?
Heeft de FIU voldoende capaciteit om de omvang van deze malafide geldstromen bloot te leggen?
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze verdachte transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
De handhavingspartners kennen de signalen met betrekking tot vakantieparken. Zo heeft RIEC Oost-Nederland het uitgebreide, eerdergenoemde onderzoek verricht en is in samenwerking met CCV een barrièremiddel ontwikkeld, dat ik heb beschreven in het antwoord op vraag 1. Voor het opstellen van fenomeenonderzoeken en criminaliteitsbeelden worden onder meer de verdachte transacties van de FIU-Nederland gebruikt. Deze kunnen op uiteenlopende wijzen worden gebruikt, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Een verdachte transactie staat overigens niet gelijk aan een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (artikel 27 Wetboek van Strafvordering). Een verdachte transactie moet worden verrijkt met andersoortige data, voordat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart.
Over concrete strafzaken kunnen door het Openbaar Ministerie geen mededelingen worden gedaan, maar er lopen (of liepen) diverse strafrechtelijke (voor)onderzoeken op het bredere thema vakantieparken. Ook het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de verdachte transacties en andere signalen van misstanden op vakantieparken diverse vormen van criminaliteit kunnen betreffen. Daardoor moet per geval worden bekeken wat de beste interventie is.
Kijkt de NSOC ook specifiek naar het probleem van de malafide geldstromen op campings en vakantieparken? Zo ja, wat is precies de toegevoegde waarde van de NSOC in dit geheel? Zo nee, zou het goed zijn als de NSOC dat alsnog gaat doen en kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven16, wordt de formatie van de FIU-Nederland op dit moment uitgebreid naar circa 90 fte. Eind 2021 waren er 82 fte werkzaam bij de FIU-Nederland. Met de middelen die bij Prinsjesdag 2021 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal, bovenop deze 90 fte, worden toegewerkt naar een extra structurele capaciteitsuitbreiding van ten minste 25 fte. De inzet van capaciteit hangt daarnaast nauw samen met de verbeteringen in technologie, kennis en expertise. Daarom heeft de FIU-Nederland ook ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Met de middelen van Prinsjesdag 2021 zijn, naast het verder verhogen van de capaciteit, ook hiervoor gelden beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is het toenemende aantal ongebruikelijke transacties te analyseren en te werken aan het opstellen en overdragen van arbeidsintensieve dossiers, waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
De grote zorgen om jihadisten die in Nederland blijven terwijl het paspoort is afgepakt |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Begrijpt u de kritiek dat veroordeelde terroristen, wiens nationaliteit of paspoort is afgepakt, makkelijker van de radar verdwijnen indien zij niet uit eigen beweging terugkeren? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom u vindt van niet?1
In juni 2020 heeft ABDTOPConsult op verzoek van de toenmalig Minister en Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar de werking en effecten van het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, tweede lid, aanhef en onder b, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Mede als reactie op de uitkomsten van dit onderzoek is door onze voorgangers in de brief van 25 juni 2020 het dilemma onderkend dat het zicht en handelingsperspectief op de betrokkenen verminderen wanneer het Nederlanderschap is ingetrokken, maar betrokkenen nog niet uit Nederland zijn vertrokken.2 In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 55 en 563 wordt aandacht gevraagd voor de mogelijke veiligheidsrisico’s die gemoeid zijn met de vrijlating van voor terroristische misdrijven veroordeelden personen, waaronder een aantal mannen en vrouwen die veroordeeld zijn voor hun uitreis naar Syrië en Irak. Dit risico is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, het behouden van zicht en het beperken van risico’s voor de nationale veiligheid.
Er wordt ingezet op het realiseren van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Een deel van de veroordeelden waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken verlaat Nederland vanuit detentie. Waar mogelijk zal de betrokkene aansluitend aan de strafrechtelijke detentie nog in vreemdelingenbewaring worden gesteld om aan zijn gedwongen vertrek te werken. Als vertrek niet direct lukt, wordt meestal een meldplicht en gebiedsgebod opgelegd dat gehandhaafd wordt door de afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM), onderdeel van de politie. Daarnaast onderzoeken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging. Dit alles binnen de kaders van de Wet Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (Wiv 2017).
Ondertussen blijft de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) werken aan het vertrek.
Hoe wordt volgens u de samenleving er veiliger van als de Nederlandse nationaliteit wordt ontnomen maar de persoon vervolgens niet wordt uitgezet?
Een persoon waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken én bij wie een inreisverbod is opgelegd heeft de plicht te vertrekken. Door de Dienst Terugkeer & Vertrek wordt gewerkt aan het mogelijk maken van dit zelfstandige vertrek, wanneer gedwongen vertrek(nog) niet mogelijk is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is de vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen.
Dit betreft onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument, waaronder de mate waarin het land van de tweede nationaliteit aan het verkrijgen van reisdocumenten meewerkt. Dat (gedwongen) vertrek op een gegeven moment niet mogelijk is, vormt geen reden om af te zien van intrekking nadat iemand veroordeeld is voor een terroristisch misdrijf. Het kabinet werkt continue aan de verbetering van vertrek, waaronder samenwerking met derde landen. Zolang vertrek nog niet plaatsvindt, werken diverse ketenpartners samen om zicht te houden met als doel tijdig mitigerende maatregelen te kunnen treffen. In de beantwoording van vraag één is nader ingegaan op deze soorten maatregelen.
Ik wil hierbij onderstrepen dat de intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) een ordemaatregel is en geen bijkomende straf. Uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) volgt dat het Nederlanderschap kan worden ingetrokken indien sprake is van misdrijven die zich richten tegen de essentiële belangen van het Koninkrijk. De onherroepelijk veroordeelde persoon heeft met zijn of haar gedrag de band met het Koninkrijk »opgezegd» en heeft daarmee het risico van het verlies van diens Nederlandse nationaliteit geaccepteerd. In iedere concrete zaak vindt een individuele afweging plaats waarbij alle relevante aspecten van de zaak moeten worden betrokken.
Hoe verhoudt de waarschuwing van uw eigen ministerie, in de hoedanigheid van de Nationaal Coordinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), dat er een verhoogde dreiging is voor de nationale veiligheid als veroordeelde jihadisten vrijkomen maar weigeren te vertrekken, zich tot de zorgen van onder andere de reclassering, dat het Nederlanderschap intrekken juist minder zicht geeft op deze potentiële gevaren? Wat doet u met deze waarschuwingen en welke gevolgen heeft dat voor uw beleid?
Zoals ook gesteld in de beantwoording op vraag 1, onderken ik het probleem dat het zicht en handelingsperspectief op de betrokkenen wordt beperkt wanneer het Nederlanderschap is ingetrokken, maar nog niet uit Nederland zijn vertrokken. In het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 55 en 564 wordt aandacht gevraagd voor de mogelijke veiligheidsrisico’s die gemoeid zijn met de vrijlating van voor terroristische misdrijven veroordeelden personen, waaronder, een aantal mannen en vrouwen die veroordeeld zijn voor hun uitreis naar Syrië en Irak. Dit risico is bekend bij alle relevante ketenpartners die zich gezamenlijk inspannen voor het realiseren van vertrek, het behouden van zicht en het mitigeren van risico’s voor de nationale veiligheid. Zie antwoord op vraag 1 voor een nadere toelichting op dergelijke maatregelen.
In hoeveel gevallen was het intrekken van het Nederlanderschap de reden om daadwerkelijk te vertrekken?
Van de 21 intrekkingen op grond van artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) hebben, sinds de inwerkingtreding van de wet in 2010, 5 vreemdelingen uit de caseload van Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) Nederland aantoonbaar verlaten. In alle gevallen verleende de vreemdeling in meer of mindere mate medewerking aan vertrek. Er zijn verschillende redenen waarom de overige vreemdelingen (nog) niet zijn vertrokken, bijvoorbeeld omdat zij in strafrechtelijke detentie zitten, er sprake is van tijdelijke opschorting van de vertrekprocedure vanwege een toegewezen voorlopige voorziening (bijvoorbeeld wanneer nog een hoger beroep procedure loopt) of geen geldige reisdocumenten beschikbaar zijn. De vreemdelingen die nog niet zijn vertrokken zijn in beeld bij de DT&V ten behoeve van hun vertrekproces.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is omtrent de procedures die nog lopen met betrekking tot het intrekken van het Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid? Hoeveel beroepszaken lopen nog? In welke mate kan de reële verwachting of iemand daadwerkelijk kan en zal vertrekken hierbij worden meegewogen?
Allereerst wil ik opmerken dat van (inzet op) terugkeer alleen sprake is als de vreemdeling zich in Nederland bevindt. Dit is het geval bij intrekkingen op grond van artikel 14 tweede lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) waarbij het Nederlanderschap wordt ingetrokken van personen die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf. Deze personen dienen Nederland te verlaten. Er wordt ingezet op het realiseren van vertrek vanuit of aansluitend op de strafrechtelijke detentie. Intrekking op grond van artikel 14 vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) heeft betrekking op uitreizigers die zich in het buitenland hebben aangesloten bij een terroristische organisatie. Vertrek uit Nederland is bij deze categorie niet aan de orde aangezien zij bij intrekking zich in het buitenland bevinden.
Ik ga er vanuit dat u doelt op de intrekkingsgrond uit artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De huidige stand van zaken is dat van 21 personen is besloten tot het intrekken van het Nederlanderschap op grond van artikel 14 tweede lid RWN. 8 bezwaarzaken tegen de intrekkingen zijn nog in behandeling bij de IND. Tien zaken bevinden zich nog in de beroeps- of hoger beroepsfase. Drie intrekkingen staan in rechte vast.
Wat betreft de vraag over meewegen van mogelijkheden voor vertrek, willen we onderstrepen dat uit de behandeling van het wetsvoorstel ten aanzien van artikel 14 tweede lid in de Kamer nadrukkelijk blijkt dat (on)mogelijkheid van vertrek niet van invloed is op de beslissing het Nederlanderschap in te trekken. De vraag of (gedwongen) vertrek kan plaatsvinden is afhankelijk van meerdere omstandigheden die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Dit zijn onder meer de individuele omstandigheden van de vreemdeling, de beschikbaarheid van een reisdocument, waaronder de mate waarin het land van de tweede nationaliteit aan het verkrijgen van reisdocumenten meewerkt. Ten slotte weegt de situatie in het land waarnaar de vreemdeling dient terug te keren mee. Tevens komt de vraag naar de mogelijkheid van vertrek aan de orde wanneer de Dienst Terugkeer & Vertrek daadwerkelijk aan het vertrek kan werken. Dat kan zijn direct na de intrekking van het Nederlanderschap maar het is ook mogelijk dat de betrokkene nog een gevangenisstraf moet uitzitten. In dat geval komt de verwijderbaarheidsvraag pas later aan de orde. Zelfstandig vertrek is echter vrijwel altijd mogelijk, ongeacht de vraag of er wel/geen zicht op gedwongen vertrek bestaat.
Wat is uw reactie op de brief van de burgemeesters van de grote steden die erop aandringen dat u verantwoordelijkheid neemt voor de groep ex-jijadisten van wie het Nederlandse paspoort is ingetrokken? Zo nee, hoe ziet u deze verantwoordelijkheid voor zich, wie houdt nu zicht op deze groep en hoe blijven zij in het belang van de veiligheid in beeld?
Ik waardeer de inspanning van gemeenten om samen met relevante ketenpartners en de rijksoverheid te blijven inzetten op effectieve samenwerking. Gezien het belang en de complexiteit van het onderwerp blijf ik bezien hoe uitvoeringsknelpunten mogelijk kunnen worden weggenomen. Op een brief gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid is uiteraard inhoudelijk naar de afzenders gereageerd.
In algemene zin is het uitgangspunt van het kabinet dat de Nederlandse nationaliteit wordt ingetrokken bij personen met een dubbele nationaliteit die onherroepelijk zijn veroordeeld voor een terroristisch misdrijf of uitreizigers die zich vrijwillig hebben aangesloten bij een terroristische organisatie die een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid.
Voor het antwoord op de vraag wie er zicht houdt verwijzen wij naar het antwoord op vraag 1.
Heeft de vreemdelingenpolitie voldoende capaciteit deze groep in de gaten te houden als straks meer terugkeerders vrij gelaten worden? Hoe ziet dat toezicht eruit?
Als vertrek van vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken niet direct plaatsvindt, wordt in de regel een meldplicht en een gebiedsgebod opgelegd. AVIM handhaaft deze maatregelen. AVIM heeft hier voldoende capaciteit voor aangezien het aantal gevallen waarin de AVIM de meldplicht en gebiedsgebod dient te handhaven bij vreemdelingen waarvan het Nederlanderschap is ingetrokken, relatief beperkt is. Dit geldt eveneens voor de gevolgen voor de capaciteit van de AVIM. De AVIM heeft verschillende vreemdelingrechtelijke taken. Met name op taken in het werkterrein asiel staat grote druk. Bij inzet van capaciteit weegt de AVIM daarom het totaal van de werkzaamheden af, waaronder de capaciteit die nodig is voor toezichtstaken.
Hoeveel capaciteit kost het de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) om «een oogje in het zeil te houden»? Waaruit bestaat dat toezicht en hoe intensief is dat?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 1, onderzoeken de inlichtingen- en veiligheidsdiensten voortdurend de ontwikkelingen in de dreiging. Dit alles binnen de kaders van de Wiv 2017. Op basis hiervan geeft de AIVD uitvoering aan zijn wettelijke taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
Is inmiddels onderzocht of alle bestuurlijke maatregelen om terrorisme te bestrijden daadwerkelijk effectief zijn, sinds uit het WODC-onderzoek bleek dat de effectiviteit niet kon worden vastgesteld?2
De motie Motie-Bikker c.s.6, die verzoekt om alle contra-terrorismewetgeving in samenhang te evalueren en daarbij ook het decentrale bestuur te betrekken, is inmiddels in uitvoering genomen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). De verwachting is dat het onderzoek tegen het einde van dit jaar gereed zal zijn.
Een van de conclusies uit de vorige evaluatie is dat de bestuurlijke maatregelen die op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (hierna: Twbmt) kunnen worden toegepast toegevoegde waarde hebben voor de lokale persoonsgerichte aanpak en daarmee een belangrijke bijdrage leveren aan de bescherming van de nationale veiligheid. De werkingsduur van de Twbmt is recent verlengd met 5 jaar tot 1 maart 2027. Vanwege de verlenging van de Twbmt zal wederom een evaluatie van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk worden uitgevoerd om de noodzaak tot behoud van de wet te kunnen bepalen. Overeenkomstig de motie-Koekkoek7 zal dit jaarlijks geschieden.
De verdubbeling van het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het aantal zaken dat de politie zonder onderzoek terzijde schuift sinds 2018 is verdubbeld?1
De inzet van politiecapaciteit is per definitie een kwestie van keuzes maken. Ook in het kader van de opsporing moeten er door politie en Openbaar Ministerie keuzes worden gemaakt. Dit geldt altijd, maar in tijden van krapte moeten de keuzes nog scherper worden gemaakt. Die afweging vindt plaats met als basis het selectiekader dat is vastgesteld door het Openbaar Ministerie – zie voor een nadere toelichting de beantwoording van vraag 3. De belangrijkste factoren die hierbij meewegen zijn: of er enige opsporingsindicatie is om een zaak succesvol te kunnen afronden; of zaken op een andere wijze – bijvoorbeeld door mediation of verwijzing naar hulpinstanties – kunnen worden afgedaan; en de ernst en prioriteit van het delict waarvan aangifte wordt gedaan.
Bent u geschrokken van dit bericht, of wist u eigenlijk wel dat dit de huidige staat van de politie is?
Het is mij en u bekend dat de politie momenteel door uitstroom van ervaren politiemensen druk ervaart op de beschikbare capaciteit, dus ook op de opsporing. Daarnaast is de complexiteit van zaken in veel gevallen toegenomen in verband met digitalisering en internationalisering van de criminaliteit waardoor er meer inzet (ook van specialisten) vereist is. Ik vind het, net als uw Kamer, van het grootste belang dat het capaciteitstekort van de politie zo snel mogelijk wordt aangevuld. Daarom hebben het vorige en het huidige kabinet diverse maatregelen genomen, waaronder het versneld opleiden van aspiranten.
Vindt u het aan slachtoffers van oplichting, cybercrime, fraude en bijvoorbeeld mishandeling uit te leggen dat de daders in hun zaken wegens capaciteitsproblemen niet worden opgespoord?2
Het is belangrijk dat slachtoffers zich gehoord voelen en dat de politie transparant is over de keuzes die er gemaakt worden. In zaken van internetoplichting wordt onder andere bekeken of er andere mogelijkheden zijn voor slachtoffers om hun schade vergoed te krijgen: banken geven (na aangifte) de gegevens door van de persoon die óf niet heeft betaald, of niet heeft geleverd. Slachtoffers hebben dan de mogelijkheid de schade eventueel civiel te verhalen. Daarnaast wordt ook sterk ingezet op preventie en voorlichting.
In gevallen kan een andere interventie – denk aan een civiele, bestuursrechtelijke, zorg gerelateerde of een fiscale – een oplossing bieden richting slachtoffers. Ook mediation of buurtbemiddeling kan in een aantal gevallen een oplossing bieden. De politie en het Openbaar Ministerie worden geconfronteerd met een veelheid aan strafbare feiten. Daarnaast is de beschikbare opsporingscapaciteit beperkt en dwingt dat tot het maken van keuzes welke aangiften in behandeling worden genomen. Dat betekent dat steeds afgewogen moet worden of in een zaak tot opsporing wordt overgegaan en, zo ja, met welke inzet. Het Openbaar Ministerie heeft daartoe een screenings- en selectiviteitskader misdrijven opgesteld, hetgeen een nadere uitwerking is van de criteria uit de Aanwijzing voor de opsporing. Het kader geeft handvatten voor de politie en het OM om de juiste keuzes te maken in de aanpak van misdrijven aan de hand van criteria benoemd om de juiste zaken op te pakken. Naast de opsporingsindicatie worden ook meegenomen zaken als de impact op de maatschappij en de bijdrage van het strafrecht aan het oplossen van betreffende zaak.
Vindt u dat de afgelopen jaren goed geanticipeerd is op de vergrijzing en de verwachte uitstroom van personeel bij de politie en de toenemende complexiteit van zaken? Waren dit soort capaciteitsproblemen niet gewoon te voorzien?
De vergrijzing was voorzien, maar achteraf zijn minder mensen met vroegpensioen gegaan dan voorspeld waardoor de uitstroom later op gang kwam dan verwacht. Mede hierdoor was er lange tijd financieel geen ruimte om tijdig extra aspiranten op te leiden anticiperend op die uitstroom. Immers, de politie had lange tijd te maken met een door de Minister vastgestelde begroting inclusief sterkte-afspraken waarvan niet kon worden afgeweken. Inmiddels is de politieke keuze (in 2018) gemaakt om meer geld beschikbaar te stellen zodat er extra aspiranten (kunnen) worden opgeleid. Daarnaast is (in 2021) begonnen met het sneller opleiden van aspiranten voor de uitbreiding en vervanging. Om te anticiperen op toenemende complexiteit van zaken wordt niet zozeer ingezet op meer personeel maar vooral op anders toegerust personeel. Zo wordt er sinds een aantal jaren meer ingezet op zij-instroom van mensen met andere kennis (zoals financieel of digitaal).
Denkt u dat uw plannen voldoende zijn om deze ernstige capaciteitsproblemen tegen te gaan? Zo ja, per wanneer? Zo nee, wat gaat u meer of anders doen?
De politie en de Politieacademie zetten alles op alles om met het geld dat beschikbaar is gesteld zo snel en zorgvuldig mogelijk aspiranten op te leiden om de (uitgebreide) formatie te bezetten. Naar verwachting komen de formatie en de bezetting in de loop van 2024–2025 weer in balans. Ik onderstreep dat deze verwachting gebaseerd is op de meest recente personeelsprognose. Momenteel is er een nieuwe personeelsprognose in de maak ter onderbouwing van de begroting en het beheersplan van de politie. Indien de nieuwe personeelsprognose daar aanleiding toe geeft kom ik hier bij uw Kamer op terug.
Voor hoeveel zaken vindt u het acceptabel dat deze wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven? Moet het streefcijfer nul zijn? Zo nee, hoeveel zaken mogen dit dan zijn?
Dit is geen ontwikkeling van de laatste tijd maar een gegeven dat al heel lang bestaat. Politie en OM opereren altijd in een situatie van schaarste. Uiteraard zouden zij graag alle slachtoffers willen helpen door het oppakken van hun zaak. Dit zou echter een veelvoud aan opsporingscapaciteit kosten. Daarnaast is het strafrecht niet altijd de beste oplossing voor slachtoffers. Door kritischer te kijken naar de reden waarom men aangifte doet en wat de – voor de burger – meest effectieve interventie is, kan de beschikbare opsporingscapaciteit zo goed mogelijk worden ingezet.
Het gaat naar mijn oordeel dan ook niet over het aantal zaken dat wegens capaciteitsproblemen terzijde worden geschoven, maar dat – gegeven de beschikbare capaciteit – vooral die zaken worden opgepakt die kansrijk zijn (opsporingsindicatie), die prioriteit hebben (vanuit de impact op slachtoffers, de ernst van het delict, de Veiligheidsagenda en de lokale prioriteiten) en waarbij een strafrechtelijke interventie het meest aangewezen is.
We zetten in op het versneld op orde brengen van de politiesterkte. Ik wil de Kamer verwijzen naar de lopende initiatieven op dat vlak, zoals het versneld opleiden van aspiranten en het sterker inzetten op zij-instroom. Ik verwijs ook naar het meest recente halfjaarbericht politie van 17 juni 2022. Maar ook als de politiecapaciteit weer op orde is, zal er altijd sprake zijn van relatieve schaarste: niet elke zaak kan worden opgepakt. Ook blijven er altijd zaken waarbij er geen enkele opsporingsindicatie is of waarbij – ondanks dat er opsporingsonderzoek is verricht – er geen dader wordt gevonden c.q. berecht.