De investeringsplannen van Schiphol |
|
Christine Teunissen (PvdD), Ines Kostić (PvdD) |
|
Tieman , Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Zijn de bewindspersonen bekend met het bericht dat Schiphol de komende 10 jaar 10 miljard gaat investeren in de luchthaven1 en met het Strategisch Plan 2025–20352 die 21 november 2025 in de media is gepubliceerd?
Wat is het precieze totaalbedrag dat Schiphol investeert in dit plan, welk bedrag daarvan betreft investeringen in Nederland, welk bedrag betreft investeringen in buitenlandse luchthavens (en welke luchthavens heeft Schiphol op het oog) en hoe verhoudt dit zich tot het eerder aangekondigde investeringsprogramma van € 6 miljard voor 2024–2029?
Zijn er binnen het investeringsprogramma alternatieven overwogen waarbij een lager investeringsbedrag zou volstaan, en zo ja, op basis van welke afwegingen zijn deze alternatieven verworpen?
Kunt u specificeren hoe de totale investeringen tot 2035 uiteenvallen in individuele investeringsprojecten, welke projecten de statutaire drempel van € 200 miljoen overschrijden (zoals de Nieuwe Terminal Zuid, de A-pier in 2027, de lounges, de nieuwe metrolijn, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way), wat per project het investeringsbedrag is en wanneer deze individuele projecten ter goedkeuring aan de aandeelhouders voorgelegd worden?
Indien u deze specificatie niet kunt geven: wat is (a) het totaalbedrag aan investeringen binnen het programma 2025–2035 waarvoor aandeelhoudersgoedkeuring vereist is, (b) welk percentage dit is van de totale investering (c) hoeveel individuele investeringsprojecten dit betreft en (d) wanneer worden deze projecten uiterlijk ter goedkeuring aan de aandeelhouders voorgelegd?
Welk percentage van de totale investering betreft investeringen die geen aandeelhoudersgoedkeuring vereisen (dus onder de drempel van € 200 miljoen), om hoeveel euro gaat dit, en op welke wijze houdt de Staat als aandeelhouder toezicht op deze investeringen?
Aangezien Schiphol stelt dat in haar investeringsplannen extra «ruimte nodig is om grotere en stillere vliegtuigen te faciliteren» en voor «de grootste vliegtuigen aanvullende gates nodig» zijn, kunt u aangeven wat de verwachte ontwikkeling is van het aantal passagiers op Schiphol voor de jaren 2025–2035?
Wat is de verwachte CO2-uitstoot van Schiphol voor de jaren 2025–2035 uitgesplitst naar scope 1 (directe emissies), scope 2 (indirecte emissies van energiegebruik) en scope 3 (emissies van vliegtuigbewegingen) en hoe verhoudt deze zich tot het uitstootniveau van 1990?
Deelt u de conclusie dat het klimaatdoel van het Rijk (55% reductie in 2030 ten opzichte van 1990) vereist dat ook de luchtvaart een substantiële CO2-reductie realiseert en acht u de investeringsplannen van Schiphol die passagiersgroei faciliteren in overeenstemming met de klimaatdoelstellingen van het Rijk?
Wat is de verwachte ontwikkeling van de stikstofuitstoot op Schiphol voor de periode 2025–2035, en wat is het effect van de facilitering van grotere vliegtuigen op deze uitstoot?
Deelt u de mening dat investeringen van € 10 miljard die expliciet bedoeld zijn om grotere vliegtuigen en daarmee meer passagiers te faciliteren (zoals de aanvullende gates voor de grootste vliegtuigen), niet in overeenstemming zijn met het ontbreken van een geldige natuurvergunning vanwege stikstofuitstoot en zo nee, waarom niet?
Op welke data en in welke gremia (zowel formeel als informeel) heeft de Staat in de periode november 2024–november 2025 input gegeven op het Strategisch Plan 2025–2035 van Schiphol?
Heeft de Staat bij deze input expliciet stilgestaan bij de vraag of de investeringen die passagiersgroei faciliteren in strijd zijn met de klimaat- en stikstofdoelen van het Rijk en zo ja, wat was het standpunt van de Staat en zo nee, waarom heeft de Staat hier niet expliciet bij stilgestaan?
In welke stukken van de Voorjaarsnota 2025 heeft u de Kamer geïnformeerd over de tijdelijke aanpassing van het dividendbeleid van Schiphol waarbij specifiek het verlagen van het uitkeringspercentage van 60% naar 30% genoemd wordt, zoals waarnaar wordt verwezen in het verslag van een schriftelijk overleg over Jaarverslag Beheer staatsdeelnemingen 20243?
Heeft Schiphol conform het Handboek Financiële Positie4 meerdere scenario’s voor het financieel meerjarenplan opgesteld waarbij minimaal (a) handhaving van 60% dividenduitkering en (b) verlaging naar 30% zijn doorgerekend voor de impact op kasstromen, solvabiliteit en dividenduitkeringen over 2025–2035?
Zijn deze scenarioanalyses met de Staat als aandeelhouder gedeeld en zo nee, waarom heeft de Staat deze analyses niet ontvangen of niet verlangd?
Wat zijn in absolute bedragen de verwachte cumulatieve dividenduitkeringen van Schiphol aan de Staat over de periode 2025–2035 bij (a) handhaving van 60% dividenduitkering en (b) verlaging naar 30% dividenduitkering?
Indien u de absolute bedragen per scenario niet kunt delen: wat is het cumulatieve verschil in dividenduitkeringen tussen de twee scenario’s over 2025–2035?
Wanneer heeft het Ministerie van Financiën Schiphol verzocht om additionele bepalingen aan het dividendbeleid toe te voegen (zoals beschreven in de evaluatie van Schiphol5) en hoe en wanneer is de Kamer hierover geïnformeerd?
Welke specifieke financiële ratio’s heeft de Staat als aanvullende voorwaarde aan het dividendbeleid van Schiphol toegevoegd en wat zijn de concrete drempelwaarden per aangehouden ratio?
Welke financiële ratio’s van Schiphol voldeden in 2024 niet aan de afgesproken normen waardoor geen dividend werd uitgekeerd, wat waren de gerealiseerde waarden in 2024 ten opzichte van de norm en door welke norm is de verwachting dat over het boekjaar 2025 wél dividend uitgekeerd zal gaan worden?
Indien u geen enkele concrete informatie over de ratio’s kunt delen: hoe kan de Kamer dan beoordelen of de door de Staat aan het dividendbeleid toegevoegde bepalingen proportioneel zijn en correct worden toegepast? Deelt u de mening dat de Kamer deze informatie moet kunnen inzien om haar controlerende taak uit te kunnen voeren?
Kunt u uitleggen waarom er naar een extra «strategische aandeelhouder»6 gezocht wordt door Schiphol en wat dit zou betekenen voor de positie van het Rijk? Wat is de tijdlijn voor dit proces, welke criteria worden gehanteerd bij de selectie van een strategische aandeelhouder en in welke fase van dit proces bevindt Schiphol zich momenteel?
Heeft de Staat als meerderheidsaandeelhouder goedkeuring gegeven voor het zoeken naar een strategische aandeelhouder, welke eisen stelt de Staat aan een eventuele nieuwe aandeelhouder (bijvoorbeeld op het gebied van klimaat, milieu, natuur of publiek belang) en welke vetorechten of blokkeringsrechten is de Staat bereid een strategische aandeelhouder te geven?
Is de Staat bereid om bij Schiphol een deel van het beschikbare aandeelhouderschap te reserveren voor een vertegenwoordiger van natuur en toekomstige generaties die namens de natuur en toekomstige generaties stemt en zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat – gelet op de uitgebreide parlementaire procedure die in 2005–20067 is gevolgd bij de destijds overwogen verkoop van een minderheidsbelang in Schiphol – ook een eventuele nieuwe strategische aandeelhouder in Schiphol onderwerp moet zijn van voorafgaande parlementaire behandeling en goedkeuring door beide Kamers en zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en deze beatwoording zo snel mogelijk, maar in ieder geval een week voor het commissiedebat Staatsdeelnemingen op 4 februari 2026 met de Kamer delen?
De herbeoordeling van F-35-export Israël |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u aangeven of de herbeoordeling van de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël is gedaan aan de hand van de acht criteria die in het EU Gemeenschappelijk Standpunt zijn opgenomen? Zo nee, waarom niet?1
Conform het arrest van de Hoge Raad (d.d. 3 oktober 2025) is de uit- en doorvoer van F-35 onderdelen vanuit Nederland naar Israël opnieuw beoordeeld aan de hand van de geldende kaders voor wapenexportcontrole. Daarbij is de reguliere toets aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport toegepast.
Kunt u per criterium de Kamer informeren hoe u tot het oordeel bent gekomen de uitsluiting van Israël als eindbestemming voor de algemene vergunning AV009 te handhaven? Kunt u, kortom, de exporttoets zelf met de Kamer delen, niet enkel de uitkomst ervan, zodat de Kamer haar controlerende taak kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is transparant over de resultaten van het wapenexportbeleid. Over zowel toegewezen als afgewezen vergunningaanvragen wordt openbaar gerapporteerd via rijksoverheid.nl. In aanvulling daarop wordt de Tweede Kamer conform de motie El Fassed c.s. (Kamerstuk 2010–2011, 22 054, nr. 165 en Kamerstuk 2011–2012, 22 054, nr. 181) versneld (binnen twee weken na afgifte van vergunning) per brief geïnformeerd over afgegeven nieuwe vergunningen (niet zijnde een verlenging of vervanging) voor de definitieve uitvoer van volledige wapensystemen met een waarde van meer dan EUR 2 miljoen indien het land van eindbestemming geen EU/NAVO-land of een daaraan gelijk gesteld land (Japan, Zwitserland, Nieuw-Zeeland en Australië) betreft. De herbeoordeling van de uit- en doorvoer van F-35-onderdelen naar Israël voldoet niet aan die voorwaarden. Daarnaast omvat de herbeoordeling gevoelige informatie die schadelijk kan zijn voor bilaterale relaties van Nederland. Gelet op bovenstaande is het kabinet niet voornemens af te wijken van de staande praktijk inzake informatievoorziening over de resultaten van het wapenexportbeleid.
Waarom heeft u besloten tot een volgende herbeoordeling binnen een uiterlijke termijn van zes maanden?
Gelet op de recente ontwikkelingen rondom het staakt-het-vuren en de verdere uitwerking van het vredesplan, is er sprake van een situatie die voortdurend in ontwikkeling is. Het kabinet heeft daarom besloten tot een volgende herbeoordeling binnen een uiterlijke termijn van zes maanden. Dat het kabinet over de mogelijkheid beschikt om naar eigen inzicht over te gaan tot een herbeoordeling wordt ook bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 3 oktober 2025.
Waarom schrijft u dat het staakt-het-vuren standhoudt? Bent u ermee bekend dat Israël vrijwel dagelijks het staakt-het-vuren schendt en talloze aanvallen op Gaza zijn uitgevoerd, waarbij honderden Palestijnen zijn gedood sinds 10 oktober, waaronder veel burgers?
Het staakt-het-vuren is fragiel, maar houdt stand. Het is zaak dat dit zo blijft en dat afspraken worden gemaakt over de tweede fase van het vredesplan, waaronder de ontwapening van Hamas. Dat is een grote uitdaging.
Erkent het kabinet dat ook in de nieuwe situatie op de grond die het kabinet beschrijft in de Kamerbrief het lijden van Palestijnse burgers in Gaza onverminderd doorgaat als gevolg van de totale verwoesting, ontheemding, en tekorten aan levensreddende goederen?
Het leed van Palestijnen in de Gazastrook gaat niet aan het kabinet voorbij. Daarom is het van belang dat implementatie van het vredesplan voor de Gazastrook, waar een groot deel van de wereld zich achter geschaard heeft, en VN Veiligheidsraadsresolutie 2803 (2025) slagen. Daar is de inzet van het kabinet op gericht.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat Israël momenteel ongeveer de helft van Gaza bezet houdt?
Het standpunt van Nederland is onverminderd dat Israël de bezettende macht is in de Palestijnse gebieden, inclusief de Gazastrook, en daarom verplichtingen heeft op basis van het bezettingsrecht. Nederland veroordeelt unilaterale stappen die zouden neerkomen op annexatie van de Gazastrook door Israël en staat achter het zelfbeschikkingsrecht van het Palestijnse volk.
Het is voor het kabinet essentieel dat de Palestijnse Autoriteit in de toekomst verantwoordelijkheid draagt voor het bestuur van de Palestijnse Gebieden, mede omdat de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden. Het kabinet onderstreept daarbij dat Hamas de wapens dient neer te leggen en geen rol mag spelen in het toekomstige bestuur van Gaza. Het vredesplan van president Trump biedt hier aanknopingspunten voor. Het is van belang dat dit plan wordt geïmplementeerd in overeenstemming met het internationaal recht en de onderhandelingen over de tweede fase spoedig worden voortgezet.
Deelt u de opvatting dat export van onderdelen van de F-35 naar Israël uitgesloten dient te blijven zolang de dreiging blijft bestaan dat dit wapensysteem ingezet wordt voor mensenrechtenschendingen of oorlogsmisdaden in Gaza (of elders in de regio) en Israël de kuststrook deels bezet? Zo nee, waarom niet?
De internationaalrechtelijke verplichtingen in het kader van wapenexportcontrole van Nederland (het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport en het Wapenhandelsverdrag) zijn leidend bij besluitvorming over wapenexport. De Hoge Raad heeft dit bevestigd in het arrest van 3 oktober 2025. Op grond van die verplichtingen geldt dat het kabinet geen vergunningen verleent voor de uitvoer van militaire goederen, indien een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen kunnen worden gebruikt bij het begaan of faciliteren van ernstige schendingen van mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht.
Bent u, nu u tot het oordeel komt dat de levering van F-35-onderdelen aan Israël voorlopig niet plaats mag vinden, eveneens van mening dat landen die dergelijke onderdelen van of via Nederland geleverd krijgen, deze onderdelen ook niet zouden moeten doorleveren aan Israël? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het bevel van de Hoge Raad en in het verlengde daarvan de uitgevoerde herbeoordeling ziet niet op de uit- en doorvoer van F-35 onderdelen vanuit Nederland naar andere landen.
Op het moment van uitvoer van in Nederland geproduceerde, onderhouden of opgeslagen F-35-onderdelen naar andere F-35 partnerlanden, bijvoorbeeld voor de productie van nieuwe toestellen, is het vanwege de werking van de internationale logistieke keten in het F-35-programma niet duidelijk welke onderdelen uiteindelijk bij welke F-35 gebruiker terechtkomen. Er kunnen meerdere jaren zitten tussen de uitvoer van deze onderdelen uit Nederland aan het andere F-35 partnerland, en het moment dat het afgebouwde F-35-toestel door het andere F-35 partnerland daadwerkelijk aan een F-35-gebruiker wordt geleverd. Voor dergelijke projecten met EU-, NAVO-, en daaraan gelijkgestelde landen (Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland) geldt binnen de Nederlandse exportcontrole bij de uitvoer van componenten naar producenten al langere tijd het ontvangende land als land waaraan getoetst wordt, als op het moment van uitvoer geen eindgebruiker bekend is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat op 11 december over de Raad Buitenlandse Zaken van 15 december?
Ja.
Het bericht ‘Kabinet negeert alarmbellen rond nieuwe Zeeuwse kerncentrales’ |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Kabinet negeert alarmbellen rond nieuwe Zeeuwse kerncentrales»?1
Ja.
Klopt het dat op uw ministerie al sinds 2024 meerdere rapporten bekend zijn (onder meer van Deltares, Arcadis en de Commissie voor de milieueffectrapportage) waarin wordt gewezen op mogelijke ecologische en juridische risico’s bij de waterkoeling van kerncentrales in de Westerschelde?
Kunt u bevestigen dat deze rapporten reeds beschikbaar waren vóór het versturen van uw voortgangsbrief van mei 2025 aan de Kamer? Zo ja, waarom zijn deze koelwaterwaarschuwingen toen niet met de Kamer gedeeld?
Kunt u toelichten op welke wijze deze rapporten zijn meegenomen in het huidige locatieonderzoek voor nieuwe kerncentrales?
Hoe beoordeelt u de conclusie van Deltares dat de Westerschelde tijdens de levensduur van de geplande kerncentrales structureel te warm kan worden om als koelwaterbron te dienen zonder schending van Europese regelgeving?
Hoe beoordeelt u de mogelijke impact van opwarming van het koelwater in de Westerschelde op de ecologische toestand van het Natura 2000-gebied en op de bedrijfsvoering van de geplande kerncentrales?
Herkent u het beeld dat er al sprake is van regelmatige onderwaterhittegolven in de Westerschelde? Wat betekent dit voor de toekomstige bedrijfszekerheid van nieuwe kerncentrales in Borssele of Terneuzen?
Kunt u uitsluiten dat de geplande kerncentrales incidenteel of structureel moeten worden stilgelegd wegens te warm koelwater, zoals reeds gebeurt bij Franse kerncentrales tijdens warmteperiodes?
Klopt het dat de provincie Zeeland in de «Borselse voorwaarden» heeft vastgelegd dat er geen koeltorens mogen komen, waardoor waterkoeling de enige resterende optie lijkt?
In de provinciale voorwaarden wordt aangegeven dat een koeltoren veel impact heeft op de lokale leefbaarheid en het landschap. De provincie Zeeland wil daarom geen koeltorens. De signalen rondom koelwater betekenen niet automatisch dat er koeltorens nodig zijn zoals bijvoorbeeld bij de kerncentrale Doel in België. Er zijn ook andere mitigerende maatregelen mogelijk. Bijvoorbeeld tijdelijke stilstand, het plannen van onderhoudsvensters of andere vormen van (bij)koeling. In het huidige locatieonderzoek worden dit soort maatregelen verkend om te zien in hoeverre deze voor de diverse onderzoekslocaties aan de orde zouden kunnen zijn.
Kunt u aangeven wat de meerkosten zouden zijn van kerncentrales met koeltorens ten opzichte van waterkoeling, mede gezien de bevindingen van de International Atomic Energy Agency (IAEA) dat koeltorens vier tot vijf keer duurder zijn?
Ongeacht de koelwateroplossing zijn de kosten hiervan sterk afhankelijk van de daadwerkelijke locatie. Zowel de bodem, de afstand tot de kust, of het een open of gesloten water toe- en uitvoer is, zijn dusdanig bepalend voor de kosten van het koelwatersysteem als geheel, dat daar nu nog niet op vooruit gelopen kan worden. Na de locatiekeuze en de techniekkeuze zal een ontwerp gemaakt worden voor het koelwatersysteem, op basis waarvan een kosteninschatting gemaakt kan worden.
Bent u bereid de Kamer inzicht te geven in de financiële en juridische risico’s van beide koelingsopties (directe waterkoeling versus koeltorens) alvorens verdere besluiten worden genomen over de oprichting van het staatsbedrijf NEO NL en de locatiekeuze?
Vanzelfsprekend houdt het kabinet de Kamer van de risico’s op de hoogte via de reguliere voortgangsbrieven. De financiële risico's van koelwateroplossingen zijn sterk afhankelijk van de locatiekeuze. Daarom zal eerst tot een locatie moeten worden gekomen, voordat de koelwateroplossing ontworpen kan worden en daarmee de financiële en juridische risico’s in beeld gebracht. Het gebruik van koeltorens of van doorstroomkoeling kent op zichzelf geen juridische risico’s maar moet gezien worden als een technische uitdaging met impact op aspecten zoals landschap, milieu, investeringskosten en bedrijfseconomie. Daarbij moet voldaan worden aan Nederlandse wet- en regelgeving. Het ontwerp van de koelwateroplossing wordt pas na de locatiekeuze bepaald, waarbij vooralsnog wordt uitgegaan van doorstroomkoeling tenzij dit niet kan vanwege bijvoorbeeld ecologische beperkingen. Dit wordt in de planMER beoordeeld. De oprichting van NEO NL is voorzien in Q1 2026 parallel aan de plan MER en Integrale Effectenanalyse (IEA). De (voorbereiding van de) locatiekeuze is een van de taken die niet wordt overgedragen naar NEO NL bij de verzelfstandiging. Zoals gesteld wordt de Kamer na de zomer op de hoogte gebracht van de locatiekeuze en worden de onderzoeken die deze keuze onderbouwen gepubliceerd.
Hoe verhoudt de inzet op Zeeland zich tot de verplichting onder artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water om verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, zeker gezien de huidige chemische belasting van de Westerschelde?
In de planMER wordt voor alle locaties onderzocht in hoeverre de thermische en chemische lozingen van de kerncentrales de waterkwaliteit beïnvloeden. Hierbij wordt het Toetsingskader Waterkwaliteit gehanteerd waarin de Kaderrichtlijn is uitgewerkt. De techniekleveranciers zullen gedurende het inkoopproces een ontwerp voorstellen voor de door het kabinet aangewezen locatie, rekening houdend met deze randvoorwaarden. De uiteindelijke beoordeling of het ontwerp voldoet aan de Nederlandse wet- en regelgeving vindt vervolgens plaats bij de vergunningaanvraag.
Hoe zorgt u ervoor dat de Kamer volledig geïnformeerd wordt over de ecologische, juridische en financiële risico’s in het besluitvormingsproces over de kerncentrales?
Zodra alle onderzoeken zijn afgerond zal de Kamer een totaalbeeld per locatie ontvangen. In dat beeld zullen effecten en risico’s van juridische, financiële en ecologische aard worden meegenomen. Dit moment is voorzien direct na de zomer van 2026. Op dat moment zal de ontwerp Voorkeursbeslissing samen met de Integrale Effectenanalyse en planMER ter inzage worden gelegd. Als de wettelijke adviezen en de binnengekomen reacties zijn verwerkt, wordt de Voorkeursbeslissing definitief. Ook hier wordt de Kamer over geïnformeerd door middel van de voortgangsbrieven die periodiek verzonden worden. Hierna zal de planuitwerkingsfase starten waarvoor een project-MER zal worden opgesteld. Dit nieuwe onderzoek naar de effecten op het milieu en de leefomgeving zal meer detail hebben dan de planMER. Deze project-MER zal de vergunningaanvragen en het uiteindelijke Projectbesluit onderbouwen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet in de voorbereiding van de nieuwe kerncentrales (zoals de oprichting of kapitalisatie van NEO NL), voordat de Kamer volledig inzicht heeft gekregen in de koelwaterproblematiek en de ecologische haalbaarheid van de locaties in Zeeland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beoogt bij de vormgeving van de verschillende werksporen snelheid te behouden én de beperking van risico's in acht te nemen. In de Kamerbrief van 17 oktober jl.8 is op pagina 9 de routekaart te zien met de verschillende trajecten. De oprichting van NEO NL is voorzien in Q1 2026 parallel aan de plan MER en Integrale Effectenanalyse (IEA) waarin de effecten van de verschillende locaties in beeld worden gebracht. In de ontwerpVoorkeursbeslissing zal het Kabinet de voorkeurslocatie beschrijven en motiveren. Deze wordt naar verwachting direct na de zomer van 2026 gepubliceerd. Na het verwerken van adviezen en reacties wordt de Voorkeursbeslissing definitief vastgesteld.
De techniekleveranciers zullen gedurende het inkoopproces een ontwerp voorstellen voor de door het kabinet aangewezen locatie. Deze ontwerpen zullen van elkaar verschillen. Na de keuze voor de uiteindelijke techniekleverancier zal een definitief ontwerp gemaakt worden. Met het definitieve ontwerp kunnen de volledige ecologische effecten in kaart worden gebracht door middel van een project-MER. Het kabinet werkt tegelijkertijd aan meerdere parallelle werksporen, waarmee de gewenste snelheid wordt behouden en tegelijk de risico's in acht worden genomen door de verschillende trajecten te laten interacteren.
Conform de motie van het lid de Groot (31 239-438) zal in de eerstvolgende nieuwbouwbrief begin volgend jaar teruggekomen worden op het behouden van de snelheid die gewenst is in dit project. Het kabinet blijft stappen zetten maar neemt geen besluiten met potentiële ecologische of financiële effecten zonder daarover de Tweede Kamer voorafgaand te informeren.
De Nederlandse klimaatfinanciering aan ontwikkelingslanden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van recente berichtgeving waaruit blijkt dat Nederland in de rapportage over internationale klimaatfinanciering projecten meerekent die niet primair gericht zijn op klimaatmitigatie of -adaptatie, zoals programma’s op het gebied van gezondheid, cultuur of voedselzekerheid?1
Ja.
Kunt u toelichten welke criteria het kabinet hanteert bij het bepalen of een project of programma meetelt als klimaatfinanciering, en hoe wordt vastgesteld welk deel van een projectbudget wordt toegerekend aan klimaatdoelen?
De klimaatrelevantie van internationale projecten wordt op drie manieren bepaald:
Erkent u dat het toerekenen van delen van bredere ontwikkelingsprojecten aan klimaatfinanciering het risico met zich meebrengt dat de werkelijke omvang van de Nederlandse bijdrage aan klimaatmaatregelen in kwetsbare landen wordt overschat?
Nederland zet zich er voor in een realistische inschatting te maken van klimaatrelevantie van bredere ontwikkelingsprojecten. De Rio-marker systematiek is een internationaal erkende en op dit moment de meest efficiënte methode om deze inschatting te maken. Het kabinet erkent dat het meten van klimaatfinanciering op basis van de Rio-markers op activiteitniveau soms kan leiden tot een wat hogere of lagere schatting van de gerealiseerde klimaatimpact. De gedachte is dat de over- en onderschatting binnen het gehele portfolio elkaar in balans houden en de markers zo op portfolioniveau de best mogelijke weergave geven van de klimaatrelevantie.
Hoeveel publieke middelen heeft Nederland in het meest recente verslagjaar aangemerkt als internationale klimaatfinanciering, uitgesplitst naar mitigatie, adaptatie en gemengde projecten?
Van de publieke klimaatfinanciering in 2024 kwam EUR 659 miljoen (62%) ten goede aan klimaatadaptatie en EUR 352 miljoen (33%) ten goede aan klimaatmitigatie. Van EUR 59 miljoen (5%) is niet gespecificeerd of dit ten goede kwam aan mitigatie of adaptatie (cross-cutting).3
In hoeverre bestaan de Nederlandse bijdragen aan klimaatfinanciering uit schenkingen (giften) dan wel uit leningen of andere financiële instrumenten die moeten worden terugbetaald?
De Nederlandse publieke klimaatfinanciering bestaat bijna volledig uit schenkingen (giften). Een deel van de bijdragen aan de multilaterale ontwikkelingsbanken of bijvoorbeeld de staatsfondsen bij de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO heeft de vorm van een kapitaalaanvulling of een revolverende schenking.
Bij de privaat gemobiliseerde klimaatfinanciering is sprake van meer diversiteit in de financieringsvorm. Van de privaat gemobiliseerde klimaatfinanciering in 2024 (exclusief de financiering vanuit de multilaterale ontwikkelingsbanken) betreft 40% een lening, 25% een garantie, 17% een schenking en 18% is een restcategorie. De gedetailleerde uitsplitsing kunt u vinden op pagina 61 van de Nederlandse private mobilisatie rapportage in 2024.4
Hoe verklaart het kabinet dat Nederland achterblijft bij andere ontwikkelde landen in het leveren van klimaatfinanciering aan armere landen, terwijl juist de rijkste landen hiervoor verantwoordelijk zijn?2
Het klopt niet dat Nederland achterblijft bij andere ontwikkelde landen in het leveren van klimaatfinanciering. Binnen de EU is Nederland, na Duitsland, Frankrijk en Spanje, in absolute cijfers de vierde donor als het gaat om het verstrekken van publieke klimaatfinanciering.6 Ook het Overseas Development Institute (ODI) constateerde in 2025 dat Nederland zijn bijdrage aan internationale klimaatfinanciering levert en plaatst Nederland als 7e op een ranglijst van in totaal 23 landen.7
Welke stappen onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat klimaatfinanciering daadwerkelijk ten goede komt aan de landen en gemeenschappen die het meest kwetsbaar zijn voor de gevolgen van klimaatverandering?
Nederland zet zich actief in om de kwetsbaarheid van landen en gemeenschappen voor de gevolgen van klimaatverandering te verminderen. In 2024 kwam dan ook 62% van de publieke Nederlandse klimaatfinanciering ten goede aan adaptatie. Naar verwachting zal zowel het aandeel als het bedrag voor klimaatadaptatie binnen de Nederlandse publieke klimaatfinanciering verder groeien door groeiende klimaatrelevantie van de inzet op vooral water en voedselzekerheid. Nederland sluit hiermee goed aan op de uitkomst van de 30e Conferentie van Partijen (COP30) bij het Klimaatverdrag, in Belém, Brazilië, waarin wordt opgeroepen tot versterkte inzet op adaptatiefinanciering. Dit past ook bij de bredere aanmoediging van deze COP om gezamenlijk toe te werken naar een verdriedubbeling van de totale financiering voor adaptatie in 2035 binnen de kaders van het afgesproken klimaatfinancieringsdoel.
Uit een onderzoek van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) in de deelstudie «Financiële toezeggingen in transitie» (Nederlandse klimaatfinanciering voor ontwikkeling 2016–2019, Kamerstuk 32 813, nr. 811) blijkt dat 60% van de publieke klimaatfinanciering ten goede komt aan lage inkomenslanden en, met een gedeeltelijke overlap, 25% aan fragiele landen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat deze percentages sindsdien sterk zijn gewijzigd.
In hoeverre is de door Nederland gerapporteerde klimaatfinanciering additioneel ten opzichte van de reguliere middelen voor ontwikkelingssamenwerking, en hoe wordt deze additionaliteit gecontroleerd en verantwoord?
De discussie over de betekenis van nieuw en additioneel heeft nooit geleid tot een internationaal geaccepteerde definitie. Ontwikkeling die geen rekening houdt met het klimaat is geen bestendige ontwikkeling; en zonder klimaatbeleid wordt ontwikkeling tenietgedaan. De rapportage van de Nederlandse klimaatfinanciering is transparant en volgt zoveel mogelijk de internationaal (in OESO-verband) afgesproken methodes. Doordat de Nederlandse publieke klimaatfinanciering bijna volledig uit giften bestaat en zich voor een groot deel op adaptatie richt, wordt deze over het algemeen positief beoordeeld. De review van het eerste Biennial Transparency Report (BTR) van Nederland onder het Akkoord van Parijs is tijdens COP30 in Bélem succesvol afgesloten. De transparantie van de rapportage laat de ruimte aan ontvangende landen om de Nederlandse bijdrage kritisch te beoordelen.
Hoe beoordeelt het kabinet de constatering dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen relatief weinig publieke klimaatfinanciering bijdraagt aan ontwikkelingslanden, gemeten naar nationale welvaart en historische uitstoot?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, is deze constatering onjuist. In vergelijking met andere Europese landen levert Nederland relatief veel publieke klimaatfinanciering.
Bent u bereid de Kamer een overzicht te sturen van alle door Nederland als klimaatfinanciering opgevoerde projecten over de afgelopen drie jaar, inclusief de onderliggende motivering voor hun klimaatdoelstelling en de gehanteerde verdeelsleutel per project?
Ik verwijs u graag naar het online klimaatdashboard.8 Deze openbare database geeft inzicht in de Nederlandse publieke klimaatfinanciering en alle onderliggende programma’s in 2024 en de voorgaande jaren (vanaf 2020). Daarbij is zichtbaar gemaakt welke klimaatrelevantie is meegegeven aan de programma’s (inclusief verdeling adaptatie en mitigatie) en kan worden doorgeklikt naar onderliggende documentatie, zoals de beoordeling die aan de goedkeuring van de activiteit ten grondslag heeft gelegen.
De walvis- en dolfijnenjacht op de Faeröer-eilanden |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de walvisjacht van Fuglafjørður, zoals gedocumenteerd door Sea Shepherd, waarbij 285 grienden van 300–400 dieren werden gedood, wat leidt tot een totaal van 992 gedode walvisachtigen op de Faeröer-eilanden in 2025?1 Wat vindt u hiervan?
Kunt u bevestigen dat walvis- en dolfijnenslachtingen in strijd zijn met de Europese dierenwelzijnsregels en met de internationale overeenkomst on the Conservation of Small Cetaceans of the Baltic and North Seas (ASCOBANS), waarin de Faeröer eilanden geen partij zijn, maar Denemarken wel? Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Denemarken bij de dolfijnenslachtingen in het licht van deze verdragen?
Bent u bereid Denemarken er op aan te spreken dat deze jachten strijdig zijn met internationale afspraken over de bescherming van walvisachtigen, en te verzoeken dat Denemarken maatregelen neemt om een einde te maken aan de Grindadráp? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om Denemarken aan te spreken op het steunen van de dolfijnen- en walvisslachtingen en de Europese Commissie op te roepen eveneens in actie te komen? Zo nee, waarom niet?
Hoe ziet u de rol van Nederland in het internationaal bevorderen van de bescherming van walvisachtigen, bijvoorbeeld via de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) en binnen de Verenigde Naties, in het licht van deze recente gebeurtenissen?
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het volgende overleg met Denemarken en/of binnen de EU over dit onderwerp? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een gezamenlijk optreden tegen de walvis- en dolfijnenjacht op de Faeröer-eilanden, bijvoorbeeld door de kwestie te agenderen bij de Raad Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Nederland is een ontbossingsland’ |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland is een ontbossingsland»?1
Ja.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat Nederland via de financiële sector, zeehavens en consumptiepatronen in aanzienlijke mate bijdraagt aan wereldwijde ontbossing?
Het artikel wijst op de rol die de financiële sector, zeehavens en consumptiepatronen kunnen hebben in activiteiten met een verhoogd risico op ontbossing. Daar waar het gaat om de financiële sector wordt er geen directe causale relatie gelegd tussen investeringen en ontbossing zelf, maar bevestigt het artikel dat er een mogelijkheid is dat financiële instellingen betrokken zijn bij projecten waarin ontbossingsrisico’s aanwezig zijn.
Kunt u aangeven in welke mate Nederlandse financiële instellingen, waaronder banken en pensioenfondsen, nog steeds investeren in bedrijven of projecten met een aantoonbaar ontbossingsrisico?
Ontbossing is een internationaal vraagstuk dat ook Nederland raakt via handel, financiële instellingen en onze havens. Het is van belang dat Nederlandse bedrijven voldoen aan Europese regelgeving en internationale afspraken.
Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij handelen conform internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Deze standaarden schrijven voor dat risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, worden onderkend en aangepakt. Afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij eventuele schade moet een financiële instelling bijdragen aan herstel of haar invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen, en welke keuzes zij maakt ten aanzien van investeringen of het aangaan van gesprekken met bedrijven, is de verantwoordelijkheid van de instellingen zelf. Dit geldt ook voor een eventuele beslissing om bedrijven uit te sluiten.
Bent u bekend met het rapport Banking on Biodiversity Collapse 2025, waarin de Rabobank op de achtste plaats wereldwijd wordt genoemd onder financiële instellingen met de hoogste ontbossingsrisico’s? Kunt u toelichten wat uw oordeel is over de bevindingen van dit rapport?
Het rapport geeft een beeld van de internationale positie van financiële instellingen, waaronder de Rabobank, in relatie tot ontbossingsrisico’s en biodiversiteitsverlies. Ik heb kennis genomen van de bevindingen. Voor mij staat voorop dat financiële instellingen zich houden aan de geldende Europese en internationale kaders. Het is aan de instellingen zelf om hun beleid en risicobeheersing hierop in te richten.
Acht u de huidige beleidsinstrumenten en wettelijke verplichtingen voor Nederlandse financiële instellingen om investeringen met ontbossings- of biodiversiteitsrisico’s te vermijden toereikend?
Er is reeds een aanzienlijk aantal EU-vereisten voor financiële instellingen ten aanzien van het beheersen van ontbossings- of andere biodiversiteitsrisico’s.
Voorbeelden zijn de richtlijn met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (Corporate Sustainability Reporting Directive, afgekort CSRD) en bijbehorende European Sustainable Reporting Standards (ESRS). De onder deze regelgeving vallende ondernemingen, waaronder financiële instellingen, rapporteren over de impact (inclusief afhankelijkheden, risico’s en kansen) van hun bedrijfsstrategie en het gevoerde beleid op biodiversiteit en ecosysteemdiensten. Ook vereist de ESRS transparantie over biodiversiteitsdoelen en inzicht in de eenheden die gebruikt worden om voortgang ten aanzien van de gestelde doelen te meten.
Daarnaast zijn er verschillende andere instrumenten, zoals de EU-taxonomie voor duurzame investeringen, waarmee financiële instellingen inzicht geven in wanneer een investering in een bepaalde economische activiteit als duurzaam kan worden aangemerkt, en die van financiële instellingen verlangen om te rapporteren in hoeverre hun financiële portefeuille daarmee in lijn is.
De CSDDD, CSRD en Taxonomie worden op dit moment vereenvoudigd. Het doel hiervan is om de administratieve lasten te verlagen en het ondernemingsklimaat te versterken, zonder de kern van transparantie en betrouwbaarheid te verliezen. Het kabinet steunt de inzet om de rapportagelasten te versimpelen en verminderen.
Tot slot houden de ECB en DNB vanuit prudentieel oogpunt toezicht op de beheersing van financiële duurzaamheidsrisico’s van financiële instellingen, zoals de financiële risico’s die kunnen voortvloeien uit biodiversiteitsverlies en ontbossing. Dit omvat ook reputatierisico’s die zouden kunnen ontstaan als een instelling eigen doelstellingen of beloftes ten aanzien van biodiversiteit niet na blijkt te komen. In 2020 heeft de Europese Centrale Bank (ECB) toezichtverwachtingen geformuleerd ten aanzien van het beheersen van aan klimaat en biodiversiteit gerelateerde financiële risico’s, waar Europese banken aan moeten voldoen. Voor de toezichtprioriteiten 2025–2027 blijft het volledig naleven van de toezichtverwachtingen ten aanzien van de beheersing van duurzaamheidsrisico’s door financiële instellingen een prioriteit.2
Acht u het in het artikel vermelde bedrag van 5 miljoen euro dat Nederland zal bijdragen aan de Tropical Forest Forever Facility in verhouding tot de omvang van de Nederlandse betrokkenheid bij internationale handelsstromen van producten die gerelateerd zijn aan ontbossing, zoals palmolie, soja en cacao? Overweegt u deze financiële bijdrage te verhogen?
Het bedrag van 5 miljoen euro dat Nederland zal bijdragen aan de Tropical Forest Forever Facility dient te worden gezien als een bijdrage aan de opstartkosten van dit fonds, dat momenteel nog niet operationeel is. Een mogelijke investering in het fonds zelf is aan het volgende kabinet. Tegelijkertijd wordt samen met de private sector onderzocht hoe aanvullende middelen kunnen worden aangetrokken om doelstellingen van het fonds te versterken.
Hoe beoordeelt u de stand van zaken rondom de Europese Ontbossingsverordening en de rol die Nederland vervult bij de implementatie daarvan binnen de Europese Unie?
Het kabinet zal het aankomende jaar gebruiken om in nauwe samenwerking met de Europese Commissie en de lidstaten toe te werken naar een zorgvuldige implementatie en daadwerkelijke administratieve lastenverlichting, die non discriminatoir en WTO-conform zijn. Nederland kan deze rol goed vervullen omdat de bevoegde autoriteiten (NVWA en Douane) alsook voor de meeste bedrijven in Nederland klaar zijn om de EUDR toe te passen.
Op welke wijze zal toezicht worden gehouden op de naleving van de Ontbossingsverordening in Nederland, in het bijzonder bij importerende bedrijven die grondstoffen of producten verhandelen uit gebieden met een risico op ontbossing?
Hoewel de NVWA is voorbereid op handhaving van de EUDR per 30 december 2025, wordt op dit moment nog onderhandeld over aanpassingen aan de EUDR en daarmee hoe de werking van de EUDR in de nabije toekomst exact vorm krijgt. Dit wordt pas definitief als na de triloog de aangepaste EUDR wordt gepubliceerd in The Official Journal of the European Union. Hierdoor is er op het moment nog onduidelijkheid voor toezicht en over de verplichtingen voor ondernemingen. Deze onduidelijkheid zal door middel van voorlichting moeten worden weggenomen. Ook in de toelichting bij het inwerkingtredingsbesluit van de implementatieregelgeving zal hieraan aandacht moeten worden besteed.
Kunt u toelichten hoe de uitvoering van deze Europese verordening wordt ingebed in het nationale klimaat- en natuurbeleid?
De uitvoering van deze verordening vanuit de overheid bestaat hoofdzakelijk uit toezicht en handhaving door de NVWA en via de reguliere controle van de Douane. Dit wordt ingebed in het bredere werkpakket van de NVWA op het publiek belang van natuur en milieu.
Hoe ondersteunt Nederland via internationaal beleid en ontwikkelingssamenwerking de bescherming van landrechten van inheemse gemeenschappen in tropische bosgebieden?
Het versterken van de rechten en positie van inheemse volkeren en lokale gemeenschappen (IPLCs) is een voorwaarde voor effectief en duurzaam beheer van tropische bosgebieden en behoud van biodiversiteit. Tijdens de recente VN-Klimaattop (COP30) heeft Nederland daarom de hernieuwde «Forest and Land Tenure Pledge» onderschreven, een internationale verklaring uit 2021 gericht op de ondersteuning van landrechten van IPLCs, evenals de aanverwante «Intergovernmental Land Tenure Commitment» waarmee verschillende tropische bossenlanden zelf hier hun steun aan hebben verbonden.
Via steun aan multilaterale fondsen, zoals de Climate Investment Funds, en programma’s op het gebied van voedselzekerheid, water en klimaat, draagt Nederland bij aan de versterking van de rechten en weerbaarheid van IPLCs voor het duurzaam beheer van hun leefgebieden en ecosystemen. Zoals hierboven reeds vermeld kondigde Nederland tijdens COP30 een bijdrage van 5 miljoen dollar aan de opstartkosten van de Tropical Forest Forever Facility, een nieuw investeringsfonds gericht op het behoud van bossen. 20% van de betalingen uit dit fonds dienen rechtstreeks ten goede te komen aan IPLCs.
Op welke wijze stimuleert u bewustwording bij Nederlandse consumenten over de relatie tussen hun koopgedrag en mondiale ontbossing, en welke instrumenten zet u in om duurzaam consumptiegedrag te bevorderen?
Consumenten die duurzame keuzes willen maken, moeten de gelegenheid hebben om dat te doen. Bedrijven, maatschappelijke organisaties en de overheid kunnen burgers daarbij helpen, door duurzame keuzes haalbaar, aantrekkelijk en acceptabel te maken.
De berichten ‘Omstreden gasproject in Mozambique herstart met Nederlandse rol’ en ‘VVD-minister verhulde steun voor graven in beschermd koraalgebied’ |
|
Tom van der Lee (GL), Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Aukje de Vries (VVD), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Omstreden gasproject in Mozambique herstart met Nederlandse rol»1 en het artikel «VVD-minister verhulde steun voor graven in beschermd koraalgebied»?2
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste conclusies uit deze artikelen?
De artikelen maken melding van een hervatting van werkzaamheden door Van Oord. Zoals eerder uiteengezet in de beantwoording van Kamervragen op 1 en 29 september 2025 en in mijn brief van 11 november 2025 klopt het dat Van Oord in opdracht van Total, anticiperend op een herstart van het project, voorbereidende baggerwerkzaamheden heeft uitgevoerd.3 Dit is een besluit dat Total eigenstandig heeft genomen, Nederland was hierin geen partij. Zolang Van Oord zich houdt aan de polisvoorwaarden kan zij rechten ontlenen aan de exporteurspolis. Sinds 28 mei 2021 is op verschillende momenten met uw Kamer gedeeld dat de Staat gebonden is aan de in maart 2021 verstrekte polissen – een financieringspolis aan Standard Chartered Bank en een exporteurspolis aan Van Oord – en dat het handelingsperspectief wordt bepaald door geldend Nederlands verzekeringsrecht.4
Voor de financieringspolis gold dat door de ontstane force majeure situatie sprake is van een nieuw wegingsmoment. Inmiddels is er van herbeoordeling geen sprake meer, omdat Total heeft besloten af te zien van het door Nederland verzekerde deel van de financiering. Voor de exporteurspolis is er geen sprake van een nieuw wegingsmoment.
De artikelen stellen verder dat er sprake is van natuurschade door de baggerwerkzaamheden door Van Oord. De negatieve milieueffecten van het project zijn voor afgifte van de polissen nauwkeurig in kaart gebracht. Van Oord en de projecteigenaar zijn er voor verantwoordelijk om schade aan natuurwaarden zoveel mogelijk te beperken en – waar dit niet mogelijk is – te compenseren. De werkzaamheden zijn hiermee in lijn met internationale standaarden voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Onafhankelijke experts zien toe op de uitvoering. De resultaten uit de monitoring van de natuurcompensatie zijn positief.
Bent u op de hoogte van de recente toename van geweld in Cabo Delgado, inclusief rond Palma, en van het feit dat het projectgebied («Fort Afungi») door TotalEnergies hermetisch is afgesloten en enkel via lucht en water toegankelijk is?3, 4 Is dit in lijn met gemaakte afspraken met Atradius DSB?
Ik ben op de hoogte van het huidige veiligheidsprotocol rond het projectgebied en van diverse recente veiligheidsincidenten in de regio Cabo Delgado, inclusief de incidenten die in de aangehaalde bronnen worden gemeld. De veiligheidsconsultant ADIT die namens de betrokken exportkredietverzekeraars optreedt, monitort de veiligheidssituatie en -incidenten continu en rapporteert daarover periodiek. Total is zelf verantwoordelijk voor de wijze van de beveiliging van het project(gebied). Hierover worden geen afspraken gemaakt tussen het project en de exportkredietverzekeraars. ADSB monitort of de situatie in lijn is met internationale standaarden.
Hoe beoordeelt u de kwetsbaarheid van burgers in de omliggende gebieden wanneer de militaire inzet primair gericht lijkt op de bescherming van het project zelf?
De veiligheid van burgers in de provincie Cabo Delgado blijft een punt van zorg en is de verantwoordelijkheid van de Mozambikaanse autoriteiten. De Mozambikaanse president Chapo heeft afspraken gemaakt met Rwanda over de inzet van Rwandese veiligheidstroepen in Cabo Delgado. Het is niet bekend wat de afspraken zijn tussen Rwanda en Mozambique, waardoor de bestendigheid van de afspraken niet goed kan worden beoordeeld. De militaire inzet heeft in het verleden laten zien dat de Rwandese troepen effectief zijn geweest in het tegengaan van terrorisme en beschermen van burgers in omliggende gebieden van de projectlocatie. De Mozambikaanse troepen worden tijdelijk ondersteund door een Europese trainingsmissie EUMAM (EU Military Assistance Mission). EUMAM Mozambique helpt de Quick Reaction Forces (QRF) van het Mozambikaanse leger om uiterlijk in juni 2026 een duurzame operationele inzet te bereiken met respect voor het internationaal humanitair recht. De impact van EUMAM op de lange termijn zal afhangen van de vraag of het Mozambikaanse leger deze hervormingen kan internaliseren en zelfstandig effectieve operaties kan uitvoeren. Hoewel training en begeleiding de operationele paraatheid van het Mozambikaanse leger hebben verbeterd, is Mozambique nog steeds sterk afhankelijk van internationale partners, waaronder de troepen van Rwanda, om de veiligheid te handhaven.
Zijn er (onafhankelijke) onderzoeken ingesteld naar meldingen van aanvallen op burgers of vissers door marineschepen in de nabijheid van het projectgebied, en wat is de status van het onafhankelijk onderzoek naar het geweld dat volgde op de aanvallen in Palma in 2021?
Het onafhankelijke onderzoek door het Mozambikaanse OM in samenwerking met de Nationale Mensenrechtencommissie naar de gebeurtenissen in de nasleep van de Palma aanval in 2021 is nog gaande en hiervan zijn nog geen uitkomsten bekend. Ik ben niet op de hoogte van andere (onafhankelijke) onderzoeken naar recente meldingen. Wel is er door het project een klachtenmechanisme opgezet waar misstanden door het leger gemeld kunnen worden. Alle meldingen worden doorgegeven aan de relevante Mozambikaanse autoriteiten.
Over welke mechanismen beschikt Atradius DSB om de gevolgen van het project voor conflict-dynamieken en veiligheid van burgers te monitoren (driver-analyse)? En hoe analyseert Van Oord haar eigen rol in dit verband?
De onafhankelijke veiligheidsconsultant ADIT monitort doorlopend de veiligheidssituatie in de regio. Zij rapporteren meerdere malen per jaar aan de betrokken financiers en exportkredietverzekeraars. Daarnaast heeft ADSB regulier overleg met de Nederlandse ambassade in Maputo over het project en de veiligheidssituatie. Het is niet aan mij om uitspraken te doen over hoe Van Oord haar eigen rol ziet.
Acht u het verantwoord dat Nederlandse bedrijven, deels met publieke dekking, doorgaan met werkzaamheden als baggeren terwijl er sprake is van ernstige veiligheidsrisico’s, lopende onderzoeken naar mensenrechtenschendingen en een nog maar zeer recent opgeheven force majeure? Welke normen en waarborgen hanteert u voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in dergelijke contexten?
In het kader van de ekv eist Nederland dat negatieve gevolgen voor mens, dier en milieu conform internationale standaarden worden gemitigeerd of, wanneer dit niet mogelijk is, worden gecompenseerd. Voor de afgifte van onderhavige ekv-polissen heeft er een uitgebreide risicobeoordeling plaatsgevonden. Sinds afgifte van de polis monitort ADSB het project intensief op naleving van internationale standaarden. Uit de monitoring blijkt dat Van Oord zich aan de internationale mvo-standaarden houdt.
Wanneer en op welke wijze bent u geïnformeerd over de activiteiten van Van Oord in Mozambique onder dekking van Atradius DSB?
ADSB en Van Oord onderhouden contact over de status van het project en de uitvoering van werkzaamheden. ADSB is in mei 2024 geïnformeerd over de plannen van Total om, anticiperend op een herstart, voorbereidende werkzaamheden uit te laten voeren. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd in de tweede helft van 2024. Zoals aangegeven in mijn brief van 11 november 2025 is Van Oord betaald voor alle werkzaamheden en is er geen sprake geweest van een financieel risico voor de Nederlandse staat.7
Waarom is in de voorafgaande jaren geen toelichting gegeven op de verschillende polissen die Atradius DSB heeft uitgegeven, waaronder de doorlopende polis aan Van Oord?
Net als voor alle andere verstrekte ekv-polissen is informatie over onderhavige polissen binnen een maand na afgifte gepubliceerd op de website van ADSB.8
Het kabinet heeft ook de Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de twee polissen voor onderhavig project. Op 12 februari 2021 is de Kamer op de hoogte gebracht van het bestaan van twee dekkingstoezeggingen (voorlopers van de twee polissen).9 Zoals toegelicht in mijn brief van 11 november 2025 heeft het kabinet vervolgens de Kamer onder meer op 28 mei 2021, 21 februari 2023 en 15 december 2023 geïnformeerd over de impact van de ontstane situatie op de twee verschillende ekv-polissen.10
Bent u op de hoogte van het feit dat TotalEnergies recent de Force Majeure heeft opgeheven?5 Welke omstandigheden waren doorslaggevend voor dit besluit? Wat betekent dit voor de status van de polis van Atradius DSB aan Standard Chartered?
Ja, ADSB is hier op 12 november 2025 van op de hoogte gebracht. Dit is een besluit dat door Total en diens consortiumpartners is genomen. Uit de brief van het consortium aan de regering van Mozambique over het voornemen om de force majeureop te heffen blijkt dat een belangrijke voorwaarde om tot dit besluit te komen de garantie van aanwezigheid van Rwandese troepen gedurende de opstartfase van het project is. President Chapo maakte hierover recent nieuwe afspraken met de president van Rwanda, waarvan de inhoud niet bekend is. Total heeft besloten het project voort te zetten zonder de Nederlandse financiering. Het opheffen van de force majeureis daarmee niet meer relevant voor de financieringspolis aan Standard Chartered Bank.
Kunt u toelichten wat de juridische betekenis van Force Majeure is binnen dit project (zoals gedefinieerd in de contracten met Anadarko en ENH)? Kan de projecteigenaar onder force majeurezelfstandig activiteiten voortzetten? Wordt daarmee de verplichting tot naleving van internationale milieu- en mensenrechtenstandaarden opgeheven?
De relaties tussen de bij het LNG-project betrokken partijen zijn vastgelegd in een groot aantal overeenkomsten, zoals onder meer de concessieovereenkomst, de bouwcontracten, de LNG-afname contracten en de financieringsovereenkomst. In al die overeenkomsten zijn force majeure bepalingen opgenomen. Het doel van deze bepalingen is om contractpartijen te beschermen tegen de gevolgen van een overmachtssituatie die het (een van de) contractspartijen onmogelijk maakt om contractuele verplichtingen na te komen. De force majeure bepalingen regelen hoe de contractspartijen met elkaar verkeren in een dergelijke situatie. Deze bepalingen laten toe dat in onderling overleg besloten kan worden om bepaalde activiteiten gedeeltelijk, in aangepaste vorm of op een alternatieve locatie uit te voeren. Alle verplichtingen op het gebied van internationale milieu- en mensenrechtenstandaarden zijn altijd onverminderd van kracht gebleven.
Kunt u, gelet op uw stelling in de beantwoording van eerdere Kamervragen dat een lopende polis alleen ontbonden kan worden bij fraude of nalatigheid, aangeven hoe «fraude» en «nalatigheid» in de contracten van Atradius DSB zijn gedefinieerd?6
De polisvoorwaarden bieden de mogelijkheid om de verzekeringsovereenkomst op te zeggen indien blijkt dat de verzekerde partij, in de context van de verzekerde transactie, betrokken is bij omkoping. Voorts is in de polisvoorwaarden opgenomen dat de rechten op schadevergoeding kunnen komen te vervallen indien een verzekerde zich niet houdt aan diens verplichtingen onder de polis of indien er sprake is van onjuiste of onvolledige opgave van informatie door verzekerde (vooraf) die van belang is voor het beoordelen van het betalingsrisico, het milieu- en sociale risico of het risico op omkoping.
Valt het niet-naleven van milieu- of mensenrechtenstandaarden onder fraude of nalatigheid? Wanneer geldt een polis als «lopende polis» en waarom wordt de polis aan Standard Chartered niet als zodanig beschouwd?
Zie het antwoord op vraag 12 voor een beschrijving van fraude en nalatigheid met betrekking tot (opgave van) milieu- en sociale risico’s. Voor grote of risicovolle projecten wordt naleving van milieu- en mensenrechtenstandaarden vastgelegd in een Environmental and Social Action Plan (ESAP). Dit is een contractdocument waarvan de uitvoering wordt opgenomen als voorwaarde in de verzekerde leningsovereenkomst. Er is sprake van een «lopende polis» wanneer verzekerde daar rechten aan kan ontlenen. Zoals uiteengezet in mijn brief van 11 november 2025 geldt voor de financieringspolis voor Standard Chartered Bank dat er door de uitzonderlijke omstandigheden sprake was van een nieuw wegingsmoment voor de Nederlandse staat.13 Projectleider Total heeft ekv-uitvoerder ADSB heeft laten weten af te zien van het door Nederland verzekerde aandeel in de financiering van het LNG-project in Mozambique, waardoor de polis voor Standard Chartered Bank komt te vervallen.
Vindt u de eis van TotalEnergies dat de Mozambikaanse overheid de kosten van vertraging en veiligheidsmaatregelen moet dragen proportioneel, gezien de mogelijke rol van het bedrijf in het aanwakkeren van conflictdynamieken en de kwetsbare financiële positie van Mozambique?7 Hoe verhoudt deze eis zich tot de belofte dat het project zou bijdragen aan de ontwikkeling van Mozambique?
Het is aan de Mozambikaanse overheid om te oordelen over de voorwaarden in het voorstel dat Total aan Mozambique heeft gedaan. De president van Mozambique heeft aangegeven het voorstel van Total momenteel te bestuderen en mogelijk met een tegenvoorstel te komen. De uitkomst van die onderhandelingen en de herstart van het project zijn van groot belang voor de sociaaleconomische ontwikkeling van Mozambique op de korte en de middellange termijn. Zowel het in het leven geroepen – en in de wet vastgelegde – Sovereign Wealth Fund als investeringen door Total in de sociaaleconomische ontwikkeling van de regio zullen hier aan bijdragen.
Kunt u er voor instaan dat ook de huidige geweldsspiraal, de hermetische afsluiting van het project gebied en de druk die TotalEnergies uitoefent op de Mozambikaanse overheid om TotalEnergies te compenseren voor kosten gemaakt door het conflict, zorgvuldig worden meegenomen in de herbeoordeling van Atradius DSB? Hoe weegt u, en hoe weegt Atradius DSB bij haar herbeoordeling, de conclusies uit het Proximities-, Uprights- en Rufin-rapport en de waarschuwingen van experts dat herstart van het Mozambique LNG-project het geweld kan verergeren?8
Projectleider Total heeft ekv-uitvoerder ADSB heeft laten weten af te zien van het door Nederland verzekerde aandeel in de financiering van het LNG-project in Mozambique. Hiermee is er geen sprake meer van een herbeoordeling over de Nederlandse betrokkenheid in de financiering.
Heeft u onderzoek gedaan naar de extra-territoriale verplichtingen die Atradius DSB heeft ten opzichte van het bijdragen aan projecten die schulden van landen verhogen? Kunt u verantwoorden dat dit project voldoet aan deze verplichtingen?
ADSB heeft onderzocht of, en zo ja op welke wijze, de overheid van Mozambique financiële verplichtingen is aangegaan ten behoeve van het Mozambique LNG project. Voorts heeft ADSB gecontroleerd of die verplichtingen in overeenstemming zijn met de afspraken die het land heeft gemaakt in het kader van de beginselen van het duurzaam leenbeleid. Dat laatste is het geval; de Wereldbank heeft eenwaiver verstrekt aan Mozambique voor het aangaan van bepaalde financiële verplichtingen voor het project omdat het project financieel-economisch gezien van groot belang is voor het land. Ook het IMF onderschrijft het belang van de winning van gasreserves voor de schuldhoudbaarheid op middellange en lange termijn.16
Bent u op de hoogte van het contract van TotalEnergies en de Mozambikaanse staat? Wordt daarin gebruik gemaakt van clausules die TotalEnergies in kan zetten om gebruik te maken van ISDS?
ADSB is bekend met de concessieovereenkomst tussen Mozambique en het project. Het is mij noch ADSB bekend welke bepalingen in de overeenkomsten tussen het project en de Mozambikaanse staat zijn opgenomen op het gebied van geschillenbeslechting.
TotalEnergies stelt bepaalde voorbereidende werkzaamheden uit eigen vermogen te financieren. Waarom is in dat geval publieke exportkredietverzekering of projectfinanciering noodzakelijk? Hoe verhoudt de polis voor Standard Chartered zich tot de polis voor Van Oord?
De projectfinanciering is nodig om het project tot stand te brengen. Zoals gebruikelijk bij dit soort projecten worden de betrokken aannemers (waaronder Van Oord) deels betaald uit de eigen middelen van de projecteigenaren en deels uit een commerciële lening. Voor zowel Van Oord als de aan de projecteigenaren lenende banken gold dat zij de betalingsrisico’s die zijn verbonden aan het project wensten te verzekeren. Dit heeft geresulteerd in twee verzekeringspolissen die contractueel en juridisch volledig los staan van elkaar.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van DataDesk naar de schade aan koraalriffen en biodiversiteit door de baggerwerkzaamheden van Van Oord?9
Ja
Zijn deze werkzaamheden uitgevoerd in overeenstemming met internationale richtlijnen en eerdere afspraken, en over welke analyses beschikt u die de gevolgen voor biodiversiteit in kaart brengen?
Ja, de uitvoering van deze werkzaameden is in overeenstemming met internationale richtlijnen en eerdere afspraken.18 De gevolgen voor biodiversiteit worden door de onafhankelijke milieu- en sociale consultant RINA in kaart gebracht en gemonitord. Hieruit zijn geen onregelmatigheden gebleken.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat «het baggeren niet om het project zelf gaat» in het licht van de evidente ecologische impact van deze activiteiten?
Het baggerwerk dat wordt uitgevoerd is onderdeel van de projectscope. Van het hele project zijn de ecologische gevolgen in kaart gebracht en zijn mitigerende en compenserende maatregelen afgesproken met een onafhankelijke commissie met experts. Op de uitvoering van deze maatregelen wordt toegezien middels intensieve monitoring.
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat publieke middelen worden ingezet voor bedrijfsactiviteiten die mogelijk bijdragen aan geweld, milieuschade en schuldenlast in een van de armste landen ter wereld?
Nederland wil geen transacties verzekeren met onaanvaardbare gevolgen voor mens, dier of milieu. Daarom hanteert Nederland een streng milieu- en sociaal beleid voor de ekv dat in lijn is met internationale standaarden.19 Daarnaast volgt Nederland de OESO-aanbeveling voor Sustainable Lending om te voorkomen dat door ekv-gedekte transacties bijdragen aan een onhoudbare overheidsschuld.20
Met de ekv worden betalingsrisico’s verzekerd die zijn verbonden aan Nederlandse export en investeringen in het buitenland. Door het verzekeren van deze risico’s worden deze transacties mogelijk gemaakt. Dit is goed voor de internationale concurrentiepositie van Nederlandse ondernemers en het behoud van kennis en banen voor de Nederlandse economie. Bovendien kunnen Nederlandse bedrijven zo een positieve bijdrage leveren aan de ontwikkelingsdoelstellingen van andere landen. Bedrijven die gebruik maken van de ekv betalen hier een marktconforme premie voor.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voordat de herbeoordeling wordt afgerond?
Zoals uiteengezet in deze brief is er door het besluit van Total om af te zien van het door Nederland verzekerde deel van de lening niet langer sprake van een herbeoordeling.
Opgelegde dwangsommen voor het niet halen van klimaatdoelen uit het Klimaatfonds betalen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten dat de staat voorbereidingen treft om noodmaatregelen te nemen om de CO2-uitstoot snel te verminderen, met hoge kosten tot gevolg, en dat de kosten daarvoor, en mogelijke dwangsommen, uit het Klimaatfonds zullen worden betaald?1 2
Ja.
Hoeveel geld uit het Klimaatfonds is tot nu toe besteed aan uitgaven die niet bijdragen aan het verminderen van de uitstoot, zoals het verlagen van de energierekening en het compenseren van fossiele subsidies?
Conform de Tijdelijke wet Klimaatfonds dienen middelen uit het fonds uitgegeven te worden aan additionele maatregelen die bijdragen aan het behalen van de reductiedoelstellingen in de Klimaatwet, de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening, economie en samenleving en een rechtvaardige klimaattransitie. Dit is ook het uitgangspunt voor het huidige kabinet. Middelen zijn bedoeld voor maatregelen binnen het klimaat- en energiedomein, waarbij de scope breder is dan puur CO2-reductie. Ook andere belangen tellen mee die de transitie vooruit helpen. Het is belangrijk dat er draagvlak blijft voor klimaat- en energiebeleid en dat burgers en bedrijven niet worden geconfronteerd met (te) hoge energiekosten. Dit remt niet alleen de verduurzaming, bijvoorbeeld middels elektrificatie, maar draagt ook niet bij aan de ervaren rechtvaardigheid in het licht van de transitie. Om die reden heeft het kabinet dit voorjaar ook middelen uit het Klimaatfonds beschikbaar gesteld die energierekening voor huishoudens en bedrijven verlagen en tegelijkertijd een prikkel geven voor elektrificatie. Voor een exact verloop van de toevoegingen, onttrekkingen en uitgaven van het fonds – verwijs ik u naar Hoofdstuk 2 van de Meerjarenprogramma’s Klimaatfonds van de afgelopen jaren.
Vindt u het wenselijk dat belastinggeld uit het Klimaatfonds, dat bedoeld is voor klimaatmaatregelen, wordt gebruikt om juridische boetes en dwangsommen wegens tekortkomingen in het klimaatbeleid te betalen?
Nee. De middelen uit het Klimaatfonds zijn wettelijk bestemd voor maatregelen die bijdragen aan emissiereductie en aan de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening. Het betalen van boetes of dwangsommen valt niet binnen deze wettelijke bestemming. Bovendien zijn de middelen binnen het Klimaatfonds op dit moment vrijwel volledig bestemd voor klimaatmaatregelen via reserveringen en toekenningen onder voorwaarden, waardoor betaling van dwangsommen uit het Klimaatfonds ten kosten zou gaan van emissiereductie die door deze maatregelen in 2030 zou worden gerealiseerd. Het aanwenden van middelen uit het Klimaatfonds voor het betalen van dwangsommen is om deze redenen niet wenselijk.
Kunt u bevestigen dat uw juridische analyses inderdaad concluderen dat het niet halen van de klimaatdoelen van 2030 tot schade zullen leiden? Ben u bereid de bedoelde juridische analyses te delen? Zo nee, waarom niet?
Er is een ambtelijke juridische notitie opgesteld die mogelijke risico’s schetst van ontoereikend beleid voor het nastreven van klimaat- en energiedoelen. Het kabinet heeft deze notitie niet openbaar gemaakt, omdat die, toen en nu, informatie bevat die het procesbelang van de Staat kan schaden.
Mag het Klimaatfonds wettelijk worden ingezet voor het betalen van dwangsommen? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, zijn de middelen uit het Klimaatfonds op grond van de Tijdelijke wet Klimaatfonds bestemd voor maatregelen die bijdragen aan emissiereductie en aan de transitie naar een klimaatneutrale energievoorziening en samenleving. Het betalen van dwangsommen valt niet binnen het in de Tijdelijke wet Klimaatfonds geformuleerde doel. Uiteraard heeft de Kamer budgetrecht en kan zij beslissen over uitgaven van middelen uit het fonds.
Op welke manier denkt u de klimaatdoelen te halen als middelen uit het Klimaatfonds naar juridische boetes en dwangsommen gaan in plaats van naar klimaatmaatregelen? Op welke manier gaat u de gebruikte middelen uit het Klimaatfonds compenseren?
De inzet van het kabinet is gericht op het binnen bereik brengen van de klimaatdoelen onder andere door het op orde krijgen van de randvoorwaarden in de uitvoering en logische stappen in de sectoren.
Aan de Staat zijn geen boetes of dwangsommen opgelegd in klimaatprocedures. Er is dus geen sprake van verbeurte van dwangsommen, noch van betalingen van dwangsommen of boetes ten laste van het Klimaatfonds.
Hoe verhouden de waarschuwingen van ambtenaren voor de gevolgen van niet-nakoming van de klimaatverplichtingen en het voornemen om dwangsommen uit het Klimaatfonds te betalen zich tot de publieke stellingname, waaronder in juridische zaken, van de regering dat het behalen van de klimaatdoelen voor 2030 een «streefdoel» is en niet als een juridisch afdwingbare verplichting?
Het nationale 2030-doel van de Klimaatwet is een streefdoel dat niet rechtstreeks juridisch afdwingbaar is. Het kabinet moet zich inspannen om dit doel na te streven, en het parlement kan het kabinet daarop aanspreken. De Klimaatwet waarborgt politieke controle op de voortgang van het klimaatbeleid.
Op grond van andere rechtsbronnen, zoals het Unierecht en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), gelden ook klimaatverplichtingen. Zoals onder meer uit het Urgenda-arrest blijkt, kan de rechter bindende uitspraken doen over klimaatverplichtingen op basis van het EVRM.
Kan op basis van de waarschuwingen van ambtenaren worden geconcludeerd dat de Nederlandse regering er vanuit gaat dat de klimaatdoelen van 2030 niet zullen worden gehaald?
De inzet van het kabinet blijft gericht op het binnen bereik brengen van de klimaatdoelen onder andere door het op orde krijgen van de randvoorwaarden in de uitvoering en logische stappen in de sectoren.
Bent u het eens met de stelling dat het geld uit het Klimaatfonds vele malen beter geïnvesteerd kan worden om het structureel behalen van de klimaatdoelen zeker te stellen en verdere rechtszaken, met mogelijk hoge dwangsommen, te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen neemt u daartoe?
Besluitvorming over de besteding van middelen in het Klimaatfonds heeft afgelopen jaren plaatsgevonden, waarbij samen met de verantwoordelijk sectorministers en de Minister van Financiën is gekeken naar wat er in de verschillende sectoren nodig is om een bijdrage te leveren aan de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Dit is gebeurd in samenhang met normerend en beprijzend beleid, en het beleid gericht op het op orde brengen van de randvoorwaarden. Herbestemming van middelen voor de maatregelen uit het fonds zou direct ten kosten gaan van deze evenwichtige mix.
Wanneer kan de Kamer de door u toegezegde analyse van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof verwachten, waaruit mogelijk extra klimaatverplichtingen voor Nederland volgen?
Het streven is de toegezegde reactie voor 1 januari 2026 te versturen.
De situatie in Soedan |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Deelt u de opvatting dat Nederland, als partij bij het Genocideverdrag, een juridische én morele plicht heeft om actief maatregelen te nemen om genocide in Soedan te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Genocide is een uiterst serieuze kwalificatie en daarom is het kabinet in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan: het aantonen van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Hierbij geldt een hoge bewijslast en is grondig feitenonderzoek noodzakelijk.
Het kabinet spant zich naar vermogen in om verergering van de situatie te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de inzet van het kabinet in de VN-Mensenrechtenraad, als lid van de Soedan kerngroep in de Mensenrechtenraad, samen met Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Ierland en Noorwegen, voor de uitbreiding van het mandaat van de Fact-Finding Mission in Soedan, zodat ook specifiek onderzoek kan worden gedaan naar de gebeurtenissen in Darfoer. Op deze manier zet het kabinet in op gedegen en onafhankelijk onderzoek naar de misstanden in Soedan.
Op vrijdag 14 november jl. heeft in de Mensenrechtenraad, op verzoek van de Soedan-kerngroep waar Nederland deel van uitmaakt, een sessie plaatsgevonden over de mogelijke misdaden tegen burgers in en om El Fasher. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft hierbij het belang van waarheidsvinding benadrukt en opgeroepen tot naleving van het humanitair oorlogsrecht, het VN-wapenembargo en het waarborgen van voldoende humanitaire hulp.
Voor verdere uiteenzetting van Nederlandse inzet omtrent Soedan verwijzen we u graag naar de antwoorden op de vragen van het lid Teunissen (PvdD) over de laatste stand van zaken Nederlandse inzet op humanitaire crisis in Soedan1 de Kamerbrief van 24 september jl. inzake de humanitaire situatie in Soedan2 en de Kamerbrief van 24 november betreft de ontwikkelingen en humanitaire situatie van El Fasher na de inname door de RSF en de Nederlandse reactie hierop3.
Welke concrete preventieve stappen onderneemt Nederland momenteel in internationaal verband om de massamoorden in Darfur en de hongersnood in El Fasher en Kadugli te stoppen, zoals bevestigd door de VN-voedselwaakhond en het Rode Kruis?1 2
Via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale kanalen blijft Nederland zich inzetten voor een staakt-het-vuren en het verbeteren van humanitaire toegang. Het kabinet heeft het recente geweld in en rond El Fasher veroordeeld, onder meer via de gezamenlijke verklaring «Joint Statement Condemning Atrocities and Violations of IHL in Sudan» van 10 november jl. die door 20 landen en de Europese Commissie is getekend en door vele andere landen is gesteund.6
Binnen de EU blijft Nederland zich inspannen voor een effectieve, gezamenlijke aanpak richting Soedan. Samenwerking in EU verband is van belang om in de complexe dynamiek van het Soedan conflict verschil te maken.
In bilaterale gesprekken met leden van de Quad (Verenigde Staten, Verenigde Arabische Emiraten, Egypte en Saoedi-Arabië) worden zorgen uitgesproken over de humanitaire situatie ter plekke, het geweld tegen burgers en de negatieve consequenties van het voortduren van de oorlog voor zowel Soedan, de regio als de EU. Ook wordt het belang van het stoppen van de toevoer van wapens naar Soedan in deze gesprekken benadrukt.
Naast onze diplomatieke inzet werken ook Nederlandse partnerorganisaties die gespecialiseerd zijn in conflictbemiddeling en bescherming van burgers aan het tegengaan van (gericht) geweld tegen burgers en andere schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals het blokkeren van humanitaire hulp.
Nederland ondersteunt humanitaire organisaties werkzaam in Soedan bij het werk om de hoogste noden, inclusief de hongersnood, te adresseren. Dit gaat zowel via flexibele financiering – zoals aan de belangrijkste VN-organisaties (waaronder het Wereldvoedselprogramma/WFP en UNICEF) en de Rode Kruis- en Rode Halvemaanbeweging – als via financiering specifiek voor Soedan (via de Dutch Relief Alliance en het VN-landenfonds Sudan Humanitarian Fund/SHF). De Nederlandse manier van voorfinancieren biedt hulporganisaties de ruimte om snel en flexibel te reageren op crises zoals nu El Fasher en Kadugli.
Sinds de inname van El Fasher, de wreedheden die daar plaatsvinden en de stroom mensen die de stad ontvluchten, heeft het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN USD 20 miljoen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan de getroffen bevolking en vluchtelingen. Daarnaast is door SHF in 2025 al USD 48 miljoen gealloceerd voor humanitaire hulp in zowel Kordofan als Darfoer. Nederland is voor zowel het CERF als het SHF een van de belangrijkste donoren. Over de brede humanitaire inzet heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd via de Kamerbrief Humanitaire situatie Soedan en specifiek El Fasher.7
Human Rights Watch heeft op 3 november 2025 gezamenlijk met ngo’s opgeroepen tot een speciale zitting van de VN-Mensenrechtenraad over de situatie in en rond El Fasher in Noord-Darfur, met als doel urgent onderzoek naar mogelijke misdrijven onder internationaal recht, inclusief de rol van externe actoren zoals de Verenigde Arabische Emiraten (VAE); bent u bereid dit verzoek te steunen, en welke concrete bijdrage zal Nederland leveren aan zo’n Human Rights Council (HRC)-speciale zitting en de follow-up onderzoeken?3
Op 14 november heeft er een speciale zitting van de VN-Mensenrechtenraad plaatsgevonden, aangevraagd met steun van Nederland, waarbij de situatie in Soedan en in het speciaal in El Fasher is besproken. Tijdens deze speciale zitting is een nieuwe resolutie met consensus aangenomen met dat het mandaat van de Fact Finding Mission Soedan uitbreid om ook specifiek onderzoek te doen naar de gebeurtenissen in El Fasher. Nederland is als lid van de kerngroep nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van deze resolutie en heeft diplomatieke capaciteit ingezet om de resolutie aangenomen te krijgen. De Minister van Buitenlandse zaken heeft de VN-Mensenrechtenraad via een videoboodschap toegesproken en het belang van waarheidsvinding voor deze schendingen benadrukt, opgeroepen tot een onmiddellijk einde van het conflict, het respecteren van het humanitair oorlogsrecht, naleving van het VN-wapenembargo op Darfoer en voldoende humanitaire hulp.
Hoe beoordeelt u de rol van de VAE in de oorlogsmisdaden van de Rapid Support Forces (RSF), nu meerdere bronnen, waaronder The Guardian, Wall Street Journal en RTL Nieuws, melden dat de VAE de RSF voorzien van wapens, huurlingen en geld in ruil voor goud?4 5 6
De VAE maakt onderdeel uit van het Quad initiatief – een samenwerkingsverband met de Verenigde Staten, Saoedi-Arabië en Egypte. De Quad heeft in een verklaring in september jl. opgeroepen tot een wapenstilstand en noemde een einde aan externe militaire steun cruciaal voor het beëindigen van het conflict. De groep landen spreekt met beide partijen om een einde te maken aan het conflict.
Het is in algemene zin van belang om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Nederland pleit tot maatregelen hiertoe in EU-verband, waaronder bijvoorbeeld het oproepen tot een wapenembargo voor geheel Soedan.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het humanitair oorlogsrecht en ongehinderde humanitaire toegang.
Bent u bereid de wapenexportvergunningen naar de VAE onmiddellijk te schorsen of in te trekken, zolang niet onafhankelijk is vastgesteld dat deze wapens niet in Soedan belanden?
Het kabinet toetst alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen per geval en zorgvuldig conform het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB), met onder andere specifieke aandacht voor het risico op omleiding van de goederen naar ongewenste eindgebruikers. In het geval van de voor uitvoer naar de VAE afgegeven vergunningen is in het verleden ten aanzien van de uit te voeren goederen geen risico op omleiding naar Soedan vastgesteld. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om goederen ten behoeve van marineschepen met als eindgebruiker de VAE marine. Gelet op het feit dat er in Soedan geen sprake is van een maritiem conflict is het niet aannemelijk dat dergelijke goederen worden omgeleid naar Soedan.
Welke stappen heeft u gezet om de aangenomen moties van de leden Dobbe en Boswijk en Dobbe en Van der Burg over diplomatieke druk en maatregelen tegen VAE te implementeren?7 8
Het kabinet spreekt binnen de brede bilaterale relatie met de VAE ook over de situatie in Soedan, zowel op politiek als hoog-ambtelijk niveau. Zo sprak de Minister van Buitenlandse Zaken op 19 november jl. met de Minister van Buitenlandse Zaken, Sheikh Abdullah bin Zayed Al Nahyan, waar aandacht is gevraagd voor de situatie in El Fasher en het belang is onderstreept om te komen tot een einde aan het geweld. Inzet van de gesprekken is constructief engagement met de VAE als een relevante actor die aangeeft bij te willen dragen aan een einde van het conflict.
Het kabinet heeft conform motie-Ceder c.s. (21 501-02, nr. 3276) tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november gepleit voor engagement vanuit de EU met externe actoren, inclusief in de context van EU-GCC relaties. Ook heeft het kabinet bepleit dat de EU zich inzet voor een onmiddellijke wapenstilstand, bescherming van burgers, onbelemmerde humanitaire toegang voor hulporganisaties en het verder verhogen van de humanitaire hulp voor Soedan.
Het kabinet steunt het werk van de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika en het werk van de VS om een einde te maken aan het conflict, het laatste voornamelijk via het kader van het Quad-initiatief (VS, Verenigde Arabische Emiraten, Saoedi Arabië en Egypte).
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland momenteel controleert of door Nederland geëxporteerde militaire goederen via de VAE in handen van de RSF terechtkomen?
Wapenexportcontrole wordt vormgegeven door een zorgvuldige risicoanalyse op grond van alle beschikbare informatie die op het moment van toetsing beschikbaar is, waarbij alle relevante ontwikkelingen van dat moment worden meegenomen.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5, toetst het kabinet alle vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig en per geval aan de hand van de acht criteria uit het EUGS. Bij het toetsen van een eventueel omleidingsrisico wordt er onder andere zorgvuldig gekeken naar de risico’s in relatie tot de specifieke aard van de goederen, het opgegeven eindgebruik, de eindgebruiker en het land van eindbestemming. Om zicht te krijgen op (de aannemelijkheid van) het eindgebruik, is onder andere een eindgebruikersverklaring vereist bij een vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen. Ook wordt op basis van de aard van de goederen bezien hoe waarschijnlijk het is dat zij na omleiding inzetbaar zouden zijn in conflictgebieden, bijvoorbeeld Soedan. Zo is bij uitvoer van goederen ten behoeve van marineschepen met als eindgebruiker de VAE bijvoorbeeld overwogen dat het, gelet op het feit dat er in Soedan geen sprake is van een maritiem conflict, niet aannemelijk is dat dergelijke goederen worden omgeleid naar Soedan.
De EU onderhandelt sinds april 2025 over een vrijhandelsverdrag met de VAE; bent u bereid deze onderhandelingen op te schorten vanwege de steun van VAE aan de RSF met wapens, huurlingen en financiële middelen?9
Op 28 mei 2025 zijn de onderhandelingen over een mogelijk handelsverdrag (FTA) tussen de EU en de VAE gestart. De onderhandelingen richten zich op het opheffen van beperkingen op de handel in goederen, diensten en investeringen, evenals samenwerking in strategische sectoren zoals hernieuwbare energie, groene waterstof en kritieke grondstoffen.
Conform het betreffende BNC-fiche15 heeft het kabinet een positieve grondhouding ten aanzien van EU-handelsakkoorden, waarbij het uitgangspunt blijft dat ieder akkoord op de eigen merites wordt beoordeeld. Juist nu het wereldwijde handelssysteem onder druk staat, is het belangrijk dat we, conform de motie Hirsch-Ceder, afspraken blijven maken met internationale partners over moderne en duurzame handelsbetrekkingen, en ons inzetten voor een open en op regels gebaseerd handelssysteem.
In het mandaat voor de onderhandelingen met de VAE wordt verwezen naar de beginselen en doelstellingen van het externe optreden van de EU, waaronder de naleving van het internationaal recht door derde landen. De Raad heeft met dit onderhandelingsmandaat ingestemd. Het is nu aan de Commissie om op basis hiervan tot een onderhandelingsresultaat te komen met de VAE. Het kabinet zal daarover een positie innemen op het moment dat een eventueel onderhandelingsresultaat ter besluitvorming wordt voorgelegd aan de Raad.
Bent u bereid zich in te zetten voor een Europees verbod op de import van goud uit de VAE, zolang er een reëel risico bestaat dat dit goud afkomstig is uit door de RSF gecontroleerde mijnen in Soedan?
Sinds 2021 implementeert Nederland de Europese conflictmineralenverordening. Deze voorziet in wettelijke gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen voor Europese importeurs die boven een bepaalde drempelwaarden tin, tantaal, wolfraam en goud (3TG) importeren. Deze Verordening ziet toe op de controle op handel in 3TG met als doel om bij te dragen aan het tegengaan van de financiering van gewapende groepen en mensenrechtenschendingen. Hoewel de implementatie niet landen specifiek is bestaat er onder de Verordening wel een lijst van conflict- en hoog risicogebieden, opgesteld door onafhankelijke externe experts. Lidstaten en de Europese Commissie hebben geen directe invloed op de lijst. Desalniettemin heeft het kabinet zorgen over doorvoerlanden besproken met de Commissie. De Commissie gaf aan de intentie te hebben om het element van doorvoerlanden onderdeel te maken van de aanbestedingsprocedure voor actualisatie van de lijst.
Bent u bereid samen te werken met gelijkgezinde landen aan een internationaal onderzoek naar de rol van de VAE in de financiering en bewapening van de RSF?
Het is in algemene zin van belang om wapentoevoer en financiële stromen richting de strijdende partijen in te dammen, met als doel een eind te maken aan het geweld. Nederland pleit tot maatregelen hiertoe in EU-verband, waaronder bijvoorbeeld het oproepen tot een wapenembargo voor geheel Soedan.
Nederland spreekt bovendien externe actoren aan op hun verantwoordelijkheid om geen handelingen te verrichten die het conflict voeden en om in te zetten op de-escalatie, naleving van het humanitair oorlogsrecht en ongehinderde humanitaire toegang.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid van gerichte sancties tegen VAE-entiteiten of individuen die de RSF direct of indirect ondersteunen?
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in november zijn sancties aangenomen tegen Abdelrahim Hamdan Dagalo, de tweede man binnen de RSF en broer van Hemedti, leider van de RSF. Conform de motie-Piri c.s. (21 501-02, nr. 3278) en motie-Piri (21 501-02, nr. 3279) heeft Nederland tijdens de Raad gepleit voor aanvullende sancties tegen verantwoordelijken voor de oorlog, zowel binnen als buiten Soedan, en inclusief de strijdende partijen op het hoogste niveau.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De Joint Letter of Intent met Tata Steel, de fors hogere uitstoot van Tata Steel, staalslakken en de forse salarisverhogingen van directieleden bij Tata Steel |
|
Ines Kostić (PvdD), Geert Gabriëls (GL), Christine Teunissen (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Omgevingsdienst ziet fors hogere uitstoot Tata Steel in 2024»1?
Ja.
Wat vindt u ervan dat Tata Steel Nederland (TSN) vorig jaar van meerdere stoffen significant meer heeft uitgestoten dan de jaren ervoor? Wat verklaart exact de toename van de uitstoot van benzeen, lood, nikkel en zink?
Tata Steel Nederland (TSN) rapporteert een hogere uitstoot voor een aantal stoffen in het Milieujaarverslag (e-MJV) 2024 dan in voorgaande jaren is gerapporteerd. Hiervoor zijn meerdere oorzaken mogelijk.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) is vaker eigen metingen gaan uitvoeren en heeft daarmee meer inzicht gekregen in de emissies van het bedrijf. Zo heeft de OD NZKG in 2024 stoffen gemeten die niet eerder door TSN zijn gemeten of gerapporteerd. Ook meet de OD NZKG op meerdere plaatsen op andere manieren dan het staalbedrijf dat zelf eerder heeft gedaan. TSN heeft deze nieuwe metingen op verzoek van de OD NZKG meegenomen in het e-MJV over 2024. Er kunnen ook andere oorzaken zijn voor verschillen tussen uitstootgegevens, bijvoorbeeld wijzigingen in de productie- of procesomstandigheden van de fabriek. De OD NZKG heeft TSN om een verklaring gevraagd voor de gerapporteerde toenames. Wij wachten deze verklaring van de gerapporteerde toenames, net als de OD NZKG, af.
In hoeverre is deze hogere uitstoot te wijten aan het feit dat de uitstootmeting van beide kooksgasfabrieken is meegenomen in 2024?
Zie ook het antwoord op vraag 2 waarin wordt toegelicht dat hogere uitstoot meerdere oorzaken kan hebben.
Bij het opstellen van een e-MJV moeten representatieve gegevens worden gebruikt. Met de metingen die zijn uitgevoerd door de OD NZKG zijn nieuwe inzichten ontstaan over de emissie die daadwerkelijk uit de schoorsteen komt. Deze uitgevoerde emissiemetingen zijn vervolgens verwerkt in het e-MJV, waardoor de jaarvrachten van een aantal stoffen hoger uitvalt.
Wat betekenen deze resultaten voor de aanzeggingsprocedure van de provincie? Klopt de aanname dat de overtredingen bij de Kooksgasfabriek 2 niet zijn beëindigd en dat intrekking van de vergunning een stap dichterbij is gekomen?
Dat is op dit moment nog niet te zeggen. De besluiten op dit onderwerp zijn aan het bevoegd gezag, de provincie Noord-Holland en de door haar gemandateerde OD NZKG. De aanzeggingsprocedure bij de Kooksgasfabriek 2 is in 2024 door de OD NZKG in gang gezet. TSN heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In het vierde kwartaal van 2025 verwacht de Provincie Noord-Holland een besluit op bezwaar te nemen. Wanneer dit besluit op bezwaar zal worden gepubliceerd, zal ook bekend worden welke feiten en omstandigheden aan het besluit ten grondslag zijn gelegd.
Wat betekent de grotere uitstoot van grotendeels zeer zorgwekkende stoffen voor de gezondheid van omwonenden?
Het is nu nog niet mogelijk om met zekerheid te zeggen wat de hogere gerapporteerde uitstoot voor effect heeft, onder andere omdat de oorzaken van de hoger gerapporteerde uitstoot nog niet bekend zijn (zie ook antwoord op vraag 2). Wel is duidelijk dat de door de jaren heen gemeten luchtkwaliteit in de leefomgeving niet is veranderd door de hogere gerapporteerde emissie in 20242.
In de IJmond staat een vast luchtmeetnet waarmee de luchtkwaliteit in de leefomgeving (de immissie) wordt gemeten. De immissie betreft de concentratie op leefniveau, in de lucht die wij inademen en is daarmee relevant voor de mate waarin de leefomgeving gezond is. Uit de immissiemetingen blijkt dat in 2024 op alle meetlocaties wordt voldaan aan de wettelijke EU-grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Het luchtmeetnet meet de actuele luchtkwaliteit en staat los van wat er met de emissiemetingen door de OD NZKG is geconstateerd en wat er in het e-MJV 2024 is gerapporteerd.
Waren deze cijfers al bekend toen de Joint Letter of Intent (JLoI) met TSN werd ondertekend?
Deze getallen zijn voorafgaand aan publicatie vertrouwelijk en onder embargo van openbaarmaking gedeeld met de Rijksoverheid.
In de JLoI worden afspraken gemaakt over maximale emissies in 2030. De maximale emissies voor 2030 die in artikel 3, lid 2 van de JLoI zijn opgenomen, zijn geverifieerd en gevalideerd door een technische adviseur van de staat. Daarnaast bevat de JLoI een bepaling (artikel 11, lid 12) waarin is opgenomen dat de maximale emissies geactualiseerd kunnen worden als er nieuwe inzichten zijn.
Wat is er met het advies «Geef meer duidelijkheid over de effecten van de transitie op emissie van de zeer zorgwekkende stoffen en neem de doelstellingen in het advies van de Expertgroep over» van de Expertgroep Gezondheid IJmond gedaan?
In artikel 6.12 van de JLoI is hier meer over opgenomen. Zie hieronder het artikel (geparafraseerd uit het Engels):
Zoals ook in de begeleidende Kamerbrief bij de JLoI aangegeven, zijn niet alle doelstellingen van de Expertgroep met de maatwerkafspraak haalbaar. Dat vraagt om meer maatregelen, meer middelen en meer tijd. De Expertgroep geeft advies over de doelstellingen uitsluitend kijkend naar de beoogde gezondheidswaarden. De Expertgroep geeft zelf in haar advies aan dat om de door hen voorgestelde waarden te behalen het onder andere nodig is om de sinterfabriek en de hoogovens te sluiten3. Dat vraagt dus de sluiting van een additionele hoogoven en de gehele sinterfabriek. Dit zou gaan om grote ingrepen bovenop de voorziene sluiting van Hoogoven 7 en Kooksgasfabriek 2, die vervangen worden door de Direct Reduction Plant en de Electric Arc Furnace (de «DRP-EAF») in het kader van de eerste fase van de vergroening waarop de maatwerkafspraak ziet. Dat zijn grote projecten die niet binnen de scope van deze maatwerkafspraak vallen. In het advies van de Adviescommissie Maatwerk Verduurzaming Industrie, samen met de Expertgroep Gezondheid, is in de conclusie ook aangegeven dat er zonder maatwerkafspraak geen vooruitgang in de gezondheid optreedt en dat stoppen met een maatwerkafspraak daarom niet gewenst is.
Waarom is het advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond om een reductie van 90% voor Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK’s), benzeen en een selectie aan metalen op te nemen niet opgenomen in de JLoI, terwijl dit volgens de expertgroep zorgt voor een grote verlaging van gezondheidsrisico’s? Kunt u deze keuze onderbouwen zonder dat de gezondheidseffectrapportage is afgerond?
Een reductie van 90% van PAK's is zoals de Expertgroep zelf ook toelicht in haar advies alleen mogelijk als naast Kooksgasfabriek 2, ook Kooksgasfabriek 1 sluit4.
De beide Kooksgasfabrieken zijn de start van het productieproces bij TSN. Als beide tegelijk sluiten zonder dat daarvoor vervangende installaties, zoals een Direct Reduced Plant (de «DRP»), worden gebouwd zal het productievermogen van de fabriek dusdanig worden aangetast dat verdere financiering van de transitie zeer uitdagend wordt. Daarom wordt door TSN een gefaseerde transitie beoogd, waarbij eerst de helft wordt vervangen (KGF2 en HO7) en in een tweede fase de resterende helft (KGF1 en HO6). De maatwerkafspraak heeft betrekking en budget voor de eerste fase, de tweede fase zal het bedrijf zelfstandig moeten financieren. Met de maatwerkafspraak kan niet in één keer de volledige transitie worden behaald, dat vraagt meer maatregelen, meer middelen en meer tijd. Wel wordt met de maatwerkafspraak een significante stap gezet richting de beoogde reductiepercentages van de Expertgroep.
Bent u bekend met het artikel «Salaris van Tata-directie verdubbeld, terwijl medewerkers geen kerstpakket meer krijgen?»2
Ja.
Wat vindt u van dit nieuws?
Het kabinet snapt dat dit artikel en deze kop vragen oproepen. Ondanks het feit dat het beloningsbeleid van een private onderneming in principe de verantwoordelijkheid van de onderneming zelf is, wil de staat in de maatwerkafspraak met Tata Steel afspraken maken over het beloningsbeleid. De maatwerkafspraak geeft hier gezien de aard en omvang ook de reden en mogelijkheid voor. Daarom is in artikel 10 van de JLoI opgenomen dat TSN een passend, redelijk en uitlegbaar beloningsbeleid moet implementeren. De daadwerkelijke invulling hiervan is onderdeel van de uitwerking van de JLoI in een maatwerkovereenkomst.
Vindt u het eerlijk dat de salarissen van de directie van TSN omhoog zijn gegaan terwijl er op de werkvloer op kerstpakketten, overwerkmaaltijden en koffie wordt bezuinigd?
Zie het antwoord op vraag 10. Het besluit over het beloningsbeleid van een private onderneming is in principe aan de onderneming zelf. Bij de uitwerking van de JLoI in een maatwerkovereenkomst worden afspraken geïmplementeerd over een passend, redelijk en uitlegbaar beloningsbeleid.
Wat vindt u ervan dat de directie hogere salarissen krijgen, terwijl eerder dit jaar diezelfde directieplannen bekend maakte om één op de vijf werknemers te ontslaan?
TSN heeft aangekondigd een reorganisatie door te voeren om de concurrentiepositie en winstgevendheid te herstellen. Bij deze reorganisatie zullen naar verwachting 1200 fulltimebanen verdwijnen. Voor degenen die dit betreft is dit uiteraard ingrijpend. Om de transitie naar groen en schoon staal te kunnen maken moet TSN een winstgevend bedrijf zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
In deze fase zijn eventuele besluiten over het beloningsbeleid in principe aan de onderneming zelf, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 10.
Wat ziet u als een gepaste beloning voor de bedijfsleiding, zoals dat in de JLoI is geformuleerd, en vallen de huidige bonussen in die range?
In de JLoI is in artikel 10.1 opgenomen dat TSN in de maatwerkafspraak het beleid inzake de salarissen en bonussen voor de top van TSN vastlegt door middel van: «een redelijk, gepast en uitlegbaar beloningsbeleid voor haar raad van bestuur vast te stellen en daaraan uitvoering te geven, waarbij eventuele wijzigingen in het huidige bonusbeleid (zoals beoordeeld door de Staat) worden vastgesteld na redelijk overleg met de Staat».
De verdere invulling van dit artikel en de definitie van «redelijk, gepast en uitlegbaar» wat betreft het beleid van de salarissen en bonussen van de Board of Management vindt plaats in de maatwerkafspraak en is onderdeel van de verdere onderhandelingen.
Bent u bekend met het bericht «Staalslakken op veel meer plekken gevonden: aantal locaties bijna verdubbeld»3?
Ja.
Klopt het dat op zeker 216 plekken in Nederland staalslakken zijn gebruikt? Was u bekend met elk van deze gevallen? Hoeveel locaties verwacht u dat er nog meer boven water komen? Bent u dit volledig in kaart aan het brengen?
Het is bekend dat staalslakken al jaren als secundaire bouwstof worden toegepast. Publieke inventarisaties groeien sinds dit onderwerp in het nieuws is, maar een landelijk totaaloverzicht ontbreekt omdat er geen landelijke meld- en informatieplicht bestond voor deze toepassingen. Daarom zijn deze locaties niet allemaal bekend. We werken aan een meldplicht om het zicht voor bevoegde gezagen te verbeteren.
Om een beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek is er behoefte aan regie vanuit de overheid om locaties en type toepassing scherper te krijgen, daarom is een Taskforce Bestaande Toepassingen Staalslak opgericht die moet komen tot een gezamenlijke aanpak met als doel:
De Taskforce is een samenwerking tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Vereniging Nederlandse gemeente, Interprovinciaal Overleg en Unie van Waterschappen, met deelname van Omgevingsdienst NL en GGD GHOR Nederland, onder leiding van een onafhankelijk voorzitter.
Zoals aangegeven in de signaalrapportage heeft ILT nog aanvullend onderzoek gedaan naar andere locaties waar LD-staalslakken grootschalig zijn toegepast. Dit rapport bevindt zich in de afrondende fase en zal voor het eind van dit jaar openbaar worden gemaakt. ILT kan al wel aangeven dat 7 van de onderzochte locaties niet voorkomen op de kaart van Nu.nl en Investico d.d. 8 oktober 2025. Deze resultaten zullen worden betrokken bij de inventarisatie die wordt uitgevoerd onder regie van de Taskforce.
Wat vindt u ervan dat sommige gemeenten, zoals Muiden, Amstelveen, Texel, Den Haag en Heusden, al proactief staalslakken hebben verwijderd, bijvoorbeeld bij paden of hofjes in woonwijken of in de buurt van speelplaatsen en scholen? Stimuleert u andere gemeenten om in dergelijke gevallen hetzelfde te doen? Hoe moeten gemeenten dit bekostigen?
De toepassing van niet-vormgegeven bouwstoffen met meer dan 20 massaprocent staalslak in situaties waarin direct contact mogelijk is (zoals bij speelplaatsen of paden) is inmiddels verboden op grond van de tijdelijke regeling staalslakken. De verantwoordelijkheid voor toezicht en eventuele maatregelen ligt bij het lokale bevoegd gezag. Om een beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek is er behoefte aan regie vanuit de overheid om locaties en type toepassing scherper te krijgen, daarom wordt een Taskforce Bestaande Toepassingen Staalslak opgericht die moet komen tot een gezamenlijke aanpak voor de bestaande toepassingen staalslak.
Bent u voornemens om een saneringsplan op te stellen voor de plaatsen waar staalslakken het meest acute gevaar vormen? Bent u in gesprek met provincies en gemeenten die al maatregelen aan het nemen zijn?
Er komt geen landelijk saneringsplan. Het beoordelen en eventueel treffen van maatregelen is een taak van het lokale bevoegd gezag, dat op basis van de zorgplicht kan optreden wanneer sprake is van risico’s voor mens of milieu. Om een beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek is er behoefte aan regie vanuit de overheid om locaties en type toepassing scherper te krijgen, daarom wordt een Taskforce Bestaande Toepassingen Staalslak opgericht met als doel een gezamenlijke aanpak voor de bestaande toepassingen staalslak.
Wanneer is het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar de veilige toepassingen van staalslakken afgerond? Deelt u de opvatting dat, gezien de schaal van dit probleem, er eerst onomstotelijk moet zijn vastgesteld dat de toepassingen veilig zijn en dat daarom een tijdelijk totaalverbod vanuit het voorzorgsprincipe de juiste weg is?
Het RIVM voert momenteel aanvullend onderzoek uit naar de risico’s van het toepassen van staalslakken, onder meer op basis van vragen van de Europese Commissie en ter voorbereiding van een structurele regelgeving. Deze onderzoeken lopen mee met de looptijd van de tijdelijke regeling en worden aan het eind van het voorjaar 2026 afgerond, zodat de resultaten kunnen worden gebruikt voor het beleid dat volgt op de tijdelijke regeling.
De tijdelijke regeling past het voorzorgsbeginsel toe door de meest risicovolle toepassingen te verbieden. Voor toepassingen waarbij direct contact met de omgeving kan optreden of waarin staalslakken in lagen dikker dan een halve meter worden toegepast, geldt een verbod. Voor overige toepassingen geldt een vergunningplicht, zodat het bevoegd gezag per geval kan toetsen of de toepassing veilig is. Een generiek totaalverbod acht het kabinet op dit moment niet effectief en uitvoerbaar, is niet wetenschappelijk onderbouwd, niet proportioneel en juridisch niet houdbaar.
Wat gebeurt er met de staalslakken die naar de Baltische Staten geëxporteerd worden? Hoe worden ze daar toegepast?
Staalslakken worden binnen de Europese Unie verhandeld of vervoerd afhankelijk van de kwalificatie als afvalstof of bijproduct. Bij export als afvalstof gelden de regels van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).
Het ministerie beschikt niet over een volledig overzicht van de eindbestemmingen en toepassingen in het buitenland. De toepassingsvoorwaarden worden bepaald door de bevoegde autoriteiten van het ontvangende land.
Bent u bekend met het artikel «Waar komen verwijderde staalslakken terecht? Geen zicht op»4?
Ja. Ik ben bekend met dit artikel en de daarin geschetste zorgen over het zicht op de afvoer en verwerking van verwijderde staalslakken.
Klopt het dat er geen zicht op is waar verwijderde staalslakken terechtkomen?
Wanneer staalslakken worden verwijderd omdat men zich daarvan ontdoet, worden zij als afvalstof beschouwd. De verwerking daarvan valt onder het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3, sectorplan 29), waarin recycling de minimumnorm is. Er bestaat geen centraal overzicht van alle afgevoerde hoeveelheden en eindbestemmingen. Wel wordt toezicht gehouden via de bestaande afvalstoffenregelgeving.
Na verwijdering kunnen staalslakken ook een nieuwe toepassing krijgen, zowel binnen Nederland als in andere lidstaten, mits wordt voldaan aan de geldende milieuregels en de toepasselijke Europese en nationale voorschriften.
Gaat u dit inzichtelijk brengen om te voorkomen dat de problemen steeds verplaatst worden?
Ja. Met de voorgenomen meldplicht voor toepassingen van staalslakken (beoogde inwerkingtreding voorjaar 2026) ontstaat structureel beter zicht op nieuwe toepassingen. De meldplicht ziet uitsluitend op toepassingen binnen Nederland.
Om een beeld te krijgen van de aard en omvang van de problematiek is er behoefte aan regie vanuit de overheid om locaties en type toepassing scherper te krijgen, daarom is een Taskforce Bestaande Toepassingen Staalslak opgericht die moet komen tot een gezamenlijke aanpak voor de bestaande toepassingen staalslak.
Kunt u nogmaals uiteenzetten hoe het precies zit met de ontbindende voorwaarden die in de JLoI over staalslakken zijn opgenomen? Waarom zei u tijdens het commissiedebat Leefomgeving en externe veiligheid dat deze voorwaarden er niet toe leidt het kabinet zich terughoudend zal opstellen ten opzichte van staalslakken?
In de JLoI zijn geen ontbindende voorwaarden opgenomen, maar opzeggronden. De specifieke opzeggrond rondom staalslak staat in artikel 15, vierde lid onder c: Het nationale beleid of de nationale beleidsmaatregelen met betrekking tot staalslakken veranderen op een zodanige wijze dat dit een aanzienlijk negatief effect heeft op de activiteiten, projecten, bedrijfsvoering of financiële positie van TSN. De opzeggrond over staalslakken heeft dus alleen betrekking op wijzigingen in nationaal beleid rondom staalslakken die de business case van TSN aanzienlijk negatief beïnvloeden. Het is expliciet niet zo dat het bedrijf dat bij elke wijziging van beleid zou kunnen doen. Deze opzeggrond staat niet in de weg bij het maken of aanpassen van nationaal beleid rondom staalslakken, maar biedt TSN in het geval dat dergelijk beleid de business case van TSN aanzienlijk negatief beïnvloedt de mogelijkheid de JLoI – de inspanningsverplichting om te komen tot bindende afspraken – op te zeggen.
De maatwerkafspraak vraagt om een grote investering van het bedrijf en het moederbedrijf, naast een subsidiebijdrage van de staat. Het bedrijf is in haar businesscase voor deze investering uitgegaan van de bestaande wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot staalslakken. Indien er wijzigingen in het nationale beleid komen die aanzienlijk negatieve invloed hebben op de businesscase van TSN, is het bedrijf mogelijk niet meer in staat om de benodigde investering voor de maatwerkafspraak te doen. In dat geval zijn de verplichtingen uit de JLoI om zich in te spannen om een maatwerkafspraak te maken niet meer na te komen voor het bedrijf. Daarom is deze mogelijkheid opgenomen.
Kunt u toelichten wat artikel 15, vierde lid, van de JLoI over de CO2-heffing en staalslakken precies betekent voor toekomstig beleid op deze terreinen? Wat zou een verhoging van de CO2-heffing (juridisch) betekenen voor de maatwerkafspraken? Wat zou een totaalverbod op staalslakken betekenen voor de maatwerkafspraken?
Artikel 15, vierde lid bevat opzeggronden. Het gaat hier dan om gronden om de JLoI – wat de inspanningsverplichting is om te komen tot bindende afspraken – op te zeggen. Wanneer een partij van een opzeggrond gebruik maakt, dan is die partij dus niet meer verplicht om zich in te spannen om te komen tot een maatwerkafspraak. Op basis van artikel 15, vierde lid van de JLoI kan TSN de JLoI opzeggen, onder bepaalde voorwaarden. Dit is wat betreft de CO2-heffing (artikel 15, vierde lid onder d) het geval als deze voor TSN leidt, of naar verwachting zal leiden, tot aanzienlijke kosten voor TSN.
Wat betreft staalslakken (artikel 15, vierde lid, onder f) geldt dat TSN de JLoI kan opzeggen als het overheidsbeleid met betrekking tot staalslakken zodanig wijzigt dat dit de activiteiten, projecten, bedrijfsvoering of financiële positie van TSN aanzienlijk negatief beïnvloedt. Deze opzeggronden zijn opzettelijk niet verder ingekaderd en het uitwerken van scenario’s kan de onderhandelingspositie van de staat schaden.
Klopt het dat er met artikel 15, vierde lid 4, feitelijk afspraken gemaakt worden die gaan gelden voor alle bedrijven in Nederland? Waarom levert u op deze aspecten geen maatwerkmaatregelen, bijvoorbeeld op de manier zoals beschreven in de aangenomen motie-Thijssen (Kamerstuk 29 826, nr. 236)? Bent u het ermee eens dat deze bepaling in artikel 15, vierde lid, betekent dat bedrijven die bij u hebben aangegeven niet verder te willen praten over verduurzaming wel dit belastingvoordeel (het afschaffen van de CO2-heffing) krijgen?
Artikel 15, vierde lid van de JLoI betreft geen (generieke) afspraak, maar een opzeggrond voor de intentieverklaring. Op grond van artikel 15, vierde lid kunnen TSN en Tata Steel Limited (TSL) de JLoI opzeggen. De JLoI is een afspraak tussen TSN, TSL, de staat en de Provincie Noord-Holland en deze opzegmogelijkheid geldt dan ook enkel voor ondertekenende partijen; andere partijen (of bedrijven) kunnen dus geen beroep op deze afspraken en opzeggronden doen. Het kabinet beoogt met het komen tot een maatwerkafspraak om de verduurzamingsplannen van TSN financieel te ondersteunen. In paragraaf 7.2 van de JLoI staan daarnaast de inspanningen en handelingen van de staat m.b.t. financiën en de beoogde steun benoemd. De beoogde steun zal, wanneer de definitieve maatwerkafspraak is overeengekomen, gegeven worden voor verduurzaming en het schoner en meer circulair maken van de productie in Nederland.
Het kabinet heeft op 30 juni 2025 aangekondigd8 dat de gesprekken met een aantal bedrijven in de maatwerkaanpak is gestopt. In de gesprekken met TSN zag, en ziet het kabinet voldoende perspectief om te komen tot een bindende maatwerkafspraak. In de Kamerbrief over Uitvoering Pakket voor Groene Groei heeft het kabinet gehoor gegeven aan de brede wens van de Kamer, met de motie Van Dijk c.s. en motie Flach en Vermeer, welke het kabinet verzocht9 de CO2-heffing zo snel mogelijk af te schaffen. Het kabinet heeft aangekondigd de nationale CO2-heffing effectief en op verantwoorde wijze buiten werking te stellen. Het kabinet heeft ook aangekondigd met de industrie en andere stakeholders in overleg te gaan over borgende maatregelen en verduurzaming op de lange termijn.
Kunt u exact uiteenzetten welke maatregelen u aanvullend heeft genomen na het advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid (AMVI) in samenwerking met de Expertgroep Gezondheid IJmond en welke adviezen u specifiek niet heeft overgenomen? Kunt u in een overzicht ingaan op wat u met elk van de adviezen en aanbevelingen uit het AMVI-advies heeft gedaan?
Wij zijn niet bekend met een advies van Arbeid, Mens, Verzuim en Inzetbaarheid. Waarschijnlijk doelt de vraag op de Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI). De Kamerbrief over de ondertekening van de JLoI geeft het gevraagde overzicht van de adviezen van de AMVI en de Expertgroep op hoofdlijnen en geeft ook aan hoe het kabinet opvolging heeft gegeven of gaat geven aan de adviezen.
Aanvullend hieraan is in artikel 6, lid 11 van de JLoI aangekondigd dat TNO een methode ontwikkelde om de PM10-bijdrage van TSN te bepalen aan de immissie in de IJmond en dat het RIVM op dit onderzoek van TNO een second-opinion zou geven. Beide rapporten zijn inmiddels afgerond10 11. De Expertgroep adviseert «om in de definitieve JLoI reductiedoelen zoveel mogelijk vast te leggen op emissieniveau»12. Onder andere op basis van beide rapporten en het advies van de Expertgroep is gebleken dat de methode van TNO niet gebruikt kan worden om bindende afspraken te maken. In de definitieve afspraak zal dus een alternatieve meetmethode vastgelegd moeten worden.
Wat betekent het maximum subsidiebedrag van twee miljard euro door de Rijksoverheid? Betekent dit dat de eventuele meerkosten van de uitvoering van de adviezen van de gezondheidseffectrapportage (GER) per definitie voor de rekening van TSN zijn?
Dit betekent dat de specifieke ondersteuning vanuit de staat vanuit de maatwerkaanpak maximaal 2 miljard euro zal bedragen. Mochten de totale kosten hoger uitvallen, dan zijn deze aanvullende kosten niet voor rekening van de staat. Zie hiervoor ook artikel 7.1.1. onder a van de JLoI.
Zoals ook aangegeven in de eerdere beantwoording13 van Kamervragen, staat het TSN vrij om, net als andere bedrijven, in de toekomst aanspraak te maken op generieke subsidie-instrumenten. Of een subsidie wordt toegekend, zal dan objectief beoordeeld worden aan de hand van de relevante subsidievoorschriften en -voorwaarden.
Waarom is het doel voor TSN om over te zijn op groene waterstof en biomethaan pas gesteld in 2047? Hoe verhoudt dit zich tot de deadline van de uitgifte van ETS-rechten die is gesteld in 2040? Hoe verhoudt zich dit tot aangenomen moties (Kamerstukken 29 826, nrs. 186 en 187)?
In de JLoI worden afspraken gemaakt over de eerste fase van de verduurzaming van TSN die moet zijn afgerond in 2037 (en dus niet in 2047 zoals in de vraag lijkt te worden gesuggereerd). De verplichtingen ten aanzien van het gebruik van waterstof en biomethaan in de JLoI lopen dan ook tot en met 2037. Om volledig klimaatneutraal te worden moet TSN nog een tweede fase van de verduurzaming doorvoeren. In de JLoI is vastgelegd dat er voor deze tweede fase geen maatwerkondersteuning vanuit de staat is voorzien, zie hiervoor artikel 5 lid 1 sub d van de JLoI. Wel is in de JLoI opgenomen dat TSN zo snel mogelijk en uiterlijk in 2045 klimaatneutraal moet zijn.
Het EU ETS systeem zorgt er inderdaad voor dat de rechten aflopen in 2040. Het is echter mogelijk om rechten op te sparen en mee te nemen in de jaren daarna. Er kunnen in 2040 en kort daarna dus nog rechten in omloop zijn. Daarbij is er de mogelijkheid tot compensatie via negatieve emissies, wat bij TSN een mogelijkheid is door de combinatie van CCS en biomethaan.
Welke juridische waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken om er zeker van te zijn dat TSN van aardgas over gaat op groene waterstof? Hoe wordt lock-in voorkomen?
In de JLoI is vastgelegd dat TSN in de periode 2032–2037 het aardgas in de DRP zal vervangen door groene waterstof en/of biomethaan. Voor de aankoop van deze groene energiebronnen verstrekt de staat een lening van 200 miljoen. Indien er in de gehele periode geen groene waterstof en/of biomethaan wordt gekocht door TSN, moet de lening inclusief rente en een (eventuele) boete worden terugbetaald. Als de waterstof en/of biomethaan wel wordt ingekocht, wordt de lening (proportioneel) omgezet in een subsidie. Zie hiervoor ook artikel 7.2.2. van de JLoI. 7.2.2. Verdere juridische waarborgen worden de komende tijd uitgewerkt en opgenomen in de maatwerkafspraak. Het voorkomen van een lock-in op aardgas is ook een van de eisen die volgt uit het relevante staatssteunkader van de Europese Commissie.
Waarom wordt er ook ingezet op Carbon Capture & Storage (CCS), naast de overgang van aardgas op groene waterstof? Is CCS nog nuttig als de fabriek overgaat op groene waterstof? Zo nee, betekent CCS dan niet een lock-in voor het maken van staal met aardgas?
Er wordt CCS toegepast op de DRP om de emissies verder te reduceren tijdens de tussenfase waarin de DRP op aardgas draait omdat groene waterstof en/of biomethaan in die fase naar verwachting nog onvoldoende beschikbaar en betaalbaar zijn. De DRP produceert een zeer zuivere CO2-stroom, waardoor CCS kosteneffectief toe te passen is. Wanneer de overstap op biomethaan wordt gemaakt, kunnen met CCS negatieve emissies worden gerealiseerd.
Wat zijn de totale kosten om eerst 15 jaar lang staal te maken met aardgas en CCS en daarna 15 jaar groen staal te gaan maken (met groene waterstof) in vergelijking met 30 jaar lang groen staal maken (met groene waterstof)? Kunt u bij dit antwoord werken met verschillende IEA en PBL-scenario’s voor de CO2-prijs, aardgasprijs, prijs van groene waterstof en prijs van CCS?
De nieuwe installaties zijn technisch al voorbereid op het gebruik van waterstof en/of biomethaan. Hiervoor zijn dus geen aanpassingen nodig. De vraag impliceert een keuze tussen de transitie naar groene waterstof via aardgas en CCS en de directe transitie naar groene waterstof. Deze keuze is er niet. Het project kent een noodzakelijke tussenfase met aardgas en CCS op weg naar een toekomst op basis van groene waterstof en/of biomethaan. Deze tussenfase is nodig omdat groene energiebronnen naar verwachting nog onvoldoende beschikbaar zijn op korte termijn. In de uiteindelijke maatwerkafspraak zal een tendermechanisme komen met daarin afspraken over de prijs die TSN kan bieden voor waterstof en/of biomethaan. Deze prijs hangt af van onder andere de aardgasprijs, de ETS prijs en de «green steel premium». Zodra waterstof en/of biomethaan in voldoende mate beschikbaar is tegen de afgesproken prijs, wordt het aardgas vervangen. Om die reden is als tussenfase gekozen voor de combinatie van aardgas en CCS. De beschikbaarheid en prijs bepalen dus hoelang de noodzakelijke tussenfase exact zal duren. Uit het advies van de AMVI volgt ook dat de inzet van CCS zeer kosteneffectief is.
Waarom heeft u de aangenomen motie-Thijssen c.s. over de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond (Kamerstuk 28 089, nr. 307) niet als harde voorwaarde opgenomen in de JLoI? Heeft u dit wel besproken met Tata? Wat was het antwoord van TSN? Wat zijn de kosten om deze adviezen wel op te volgen?
De motie-Thijssen verzocht de regering de adviezen van de Expertgroep als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen. Zoals eerder ook is aangegeven in de Kamerbrief over de JLoI, is dit gebeurd. In de definitieve JLoI zijn veel van deze adviezen overgenomen. Zo zijn voor alle, door de Expertgroep voorgestelde stoffen, (reductie)doelen opgenomen. Ook zijn er monitoringsafspraken voor geur en geluid gemaakt en zijn er verschillende toezeggingen opgenomen over het verschaffen van meer transparantie over metingen. Een exacte berekening van de kosten van het opvolgen van alle adviezen is niet mogelijk, omdat de maatregelen die nodig zijn om de doelen te behalen niet altijd helder zijn en dus geen volledige inschatting gemaakt kan worden van de benodigde kosten.
Zoals ook uit de beantwoording van vraag 7 en 8 naar voren komt, is voor het volledig behalen van hun adviezen volgens de Expertgroep nodig om naast de beoogde vervanging van KGF 2 en HO7 met een DRP-EAF onder andere ook sluiting van KGF 1, HO6 en de Sinterfabriek nodig.
Wat is de uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment en op basis van welke gegevens zijn de afspraken over emissiereductie in 2030 gemaakt? Zijn de metingen van deze emissies onafhankelijk gedaan? Kan het zijn, zoals in het eerdergenoemde artikel, dat later blijkt dat emissies toch weer hoger zijn? Zijn de door het RIVM gemeten deposities buiten het TSN-terrein verklaarbaar met de op dit moment bekende emissies? Zo nee, waar komt het verschil door?
De uitstoot van alle schadelijke stoffen op dit moment is te vinden via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV)14. De emissiereducties van 2030 zijn uiteraard momenteel niet meetbaar omdat deze emissies pas in de toekomst zullen plaatsvinden. Om de emissiereductiedoelen te bepalen zijn dus berekeningen uitgevoerd op basis van onder andere de technische documentatie en modellen met betrekking tot de projecten. Meer details hierover staan in het rapport van de technische adviseur van de staat15. Dit rapport is met de Kamer gedeeld bij het versturen van de JLoI en kamerbrief.
Het zou kunnen dat gemeten emissies in de toekomst hoger uitvallen omdat meettechnieken verbeteren. Daarom bevat de JLoI absolute maximale emissiewaarden in plaats van reductiepercentages als doelen. Hierdoor blijft het einddoel altijd helder en gelijk. Het kan wel zijn dat de reductieopgave voor TSN in werkelijkheid dus groter is dan nu verwacht. Dit is een risico dat bij het bedrijf ligt omdat de steun van de staat gemaximaliseerd is en de doelen, wanneer die finaal in de maatwerkafspraak overeengekomen zijn, vast zullen staan.
Wat betreft uw vraag over de depositiemetingen: het RIVM meet sinds 2020 in de IJmond hoeveel polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en metalen er zitten in grof stof dat is neergedaald op de bodem. Een belangrijke bron van deze stof is TSN. In het meest recente onderzoek waren de hoeveelheden PAK, aluminium, lood en zink in het stof in de meeste dorpen iets lager dan in 2020. Ook de hoeveelheid ijzer is sinds 2020 flink gedaald16. Het is niet duidelijk of de dalingen structureel zijn en wat de oorzaak ervan is. Dat komt doordat verschillende factoren invloed hebben op de hoeveelheid stof die in de omgeving neerdaalt. Een daarvan is de hoeveelheid stof die door TSN wordt uitgestoten. Maar ook de windsterkte en windrichting hebben invloed op de hoeveelheid stof die neerdaalt. Omdat het weer (wind en neerslag) sterk verschilde in de onderzochte jaren, is niet duidelijk wat de invloed van deze factoren precies is geweest. Het is dus niet mogelijk om de depositiemetingen in de IJmond direct te koppelen aan de emissies van TSN.
Is er in de afspraken ook rekening gehouden met de waarschuwing van de Expertgroep Gezondheid IJmond dat de emissies in de bouwfase kunnen toenemen? Kunt u in een tabel aangeven wat de emissies en andere overlast jaarlijks gaat zijn van nu tot 2032?
De bouwfase wordt gereguleerd door bestaande wet- en regelgeving. Zo wordt bijvoorbeeld ook getoetst aan de geldende geluidsregels. In het milieueffectrapport wordt inzichtelijk gemaakt welke emissies tijdens de bouw- en transitiefase optreden. Het MER wordt op dit moment beoordeeld door het bevoegd gezag (de provincie Noord-Holland).
De toename in fijnstofemissies als gevolg van de bouwactiviteiten is voorzien op 3.9 ton/jr. Dit is volgens TSN een toename van minder dan 1%. Onderstaande tabel geeft voor fijnstof (PM10) de emissies aan over de verschillende fases zoals beschreven in het MER. Naast de realisatie van de nieuwe installaties die het MER beschouwt zal TSN ook aanvullende maatregelen nemen om fijnstof verder te reduceren. Dit betreft het bouwen van overkappingen en een windbreker bij de grondstofvelden en het treffen van maatregelen in de verwerking en opslag van staalslakken. Deze volgen een aparte vergunningsprocedure en zijn daarom geen onderdeel van het MER voor Groen Staal.
Huidig
753
JLoI
Referentie
542
Tabel 4.2 – p 39 MER
Bouwactiviteiten
+3.9
Tabel 5.1 – p 44 MER
Transitiefase
594
Tabel 6.2 – p 48 MER
Operationele fase aardgas
548
Tabel 7.2 – p 56 MER
Operationeel + overkappingen + slak
467
JLoI
De emissies voor de eerste 4 genoemde fases zijn geschaald naar een productie van 7.23 miljoen ton per jaar van staal, en zullen(?) voor de operationele fase de gereduceerde productiecapaciteit van 6.8 miljoen ton per jaar reflecteren.
Waarom gaat TSN verder onderzoek doen naar ultrafijnstof? Waarom is niet afgesproken dat het RIVM verder onderzoek gaat doen naar de uitstoot van ultrafijnstof? Waarom wordt de Expertgroep Gezondheid IJmond niet gevraagd om op basis van een eventueel RIVM-onderzoek naar fijnstof advies te geven over de gezondheidseffecten van fijnstof en hoe deze effecten te verminderen? Wordt fijnstof meegenomen in de GER?
Ter voorkoming van verwarring, fijnstof is de verzamelnaam voor stofdeeltjes kleiner dan 10 micrometer. Een subcategorie van fijnstof is ultrafijnstof, dan gaat het om deeltjes kleiner dan 0,1 micrometer17. Over fijnstof is in het algemeen al veel bekend en dit wordt ook al structureel gemeten en gemonitord door zowel het bedrijf als via het luchtmeetnet, beheerd door de GGD Amsterdam. Over de subcategorie ultrafijnstof is nog niet zoveel bekend en zowel de GGD-Amsterdam en TSN meten en monitoren dit ook nog niet structureel in de omgeving van TSN. De GGD-Amsterdam meet wel al sinds langere tijd structureel ultrafijnstof in Amsterdam-West nabij Schiphol (op immissieniveau), alleen nog niet nabij TSN. Er wordt momenteel onderzocht hoe het luchtmeetnet van de GGD Amsterdam in de IJmond kan worden aangevuld met een permanent meetpunt voor ultrafijnstof. In de maatwerkafspraak is over ultrafijnstof specifiek het volgende opgenomen:
TSN gaat dus specifiek onderzoek doen naar hoe zij het beste ultrafijnstofemissie en -verspreiding kunnen meten en verminderen op hun terrein. Uiteraard wordt er ook veel onderzoek gedaan naar ultrafijnstof in het algemeen, waaronder door publieke organisaties zoals het RIVM18. Zowel fijnstof als ultrafijnstof (voor zover mogelijk) zijn onderdeel van de GER. Ook wordt dus onderzocht hoe het luchtmeetnet van de GGD Amsterdam in de IJmond kan worden aangevuld met een permanent meetpunt voor ultrafijnstof. Dit meetnet is publiek gefinancierd. TSN heeft hierin geen rol.
Wat zijn de gezondheidseffecten van de schadelijke stoffen die nog wel uitgestoten mogen gaan worden? Wat is het cumulatieve gezondheidseffect van deze emissies? Kunt u dit weergeven in DALY’s (Disability Adjusted Life Years), zoals ook de Expertgroep Gezondheid IJmond doet? Hoe vergelijkt dit gezondheidseffect zich met een gemiddelde stad in Nederland?
Er wordt specifiek voor TSN momenteel gewerkt aan de Gezondheidseffectrapportage die op basis van onder andere de MER-gegevens in beeld zal brengen wat de verwachte gezondheidseffecten van de maatwerkafspraak ten opzichte van de huidige situatie zal zijn. Hierbij zal het cumulatieve gezondheidseffect waar mogelijk kwantitatief in beeld worden gebracht, met behulp van disability-adjusted life-years («DALY's»).
Zoals u kunt lezen in de brief met de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond19, heeft het kabinet overwogen of een vergelijking met een gemiddelde stad kan worden gemaakt. Ondanks dat het in eerste instantie een mooi uitgangspunt en een praktische invulling lijkt van de vraag wat gezond genoeg is, heeft het veel haken en ogen. De ene stad scoort beter op het ene aspect, de volgende stad op het andere aspect. Er zal dus een keuze moeten worden gemaakt tussen relevante gegevens, die zich niet eenvoudig met elkaar laten vergelijken of afwegen. Ook fluctueren waardes van steden – in de regel is er sprake van een neerwaartse trend – waardoor hoe dan ook referentiewaarden zouden moeten worden gehanteerd. Het advies van de Expertgroep bevat weliswaar enkele rekenvoorbeelden, maar deze zijn op zichzelf onvoldoende om als referentiewaarden te dienen. Het vaststellen van deze referentiewaarden roept daarnaast weer nieuwe vragen op, bijvoorbeeld hoe die zich verhouden tot de wettelijke milieukwaliteitswaarden. Ook is te verwachten dat een dergelijke keuze tot een precedentwerking leidt en dus weloverwogen moet worden. Het kabinet heeft er voor gekozen om dit niet te doen en het zal dus ook geen onderdeel zijn van de GER.
Wanneer verwacht u dat de GER af zal zijn? Waarom vraagt u geen advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond naar aanleiding van de GER? Hoe gaat de GER invloed hebben op de bindende afspraken die u wilt maken met TSN? Wanneer vindt u de uitkomsten van de GER op de maatwerkafspraken voldoende?
De GER is een nieuw instrument, dat zal laten zien wat de geschatte gezondheidseffecten van de beoogde maatwerkafspraak met Tata Steel zullen zijn. Zoals ook in eerdere debatten en het schriftelijk overleg is gemeld, wordt een GER-TSN momenteel opgesteld door een werkgroep samengesteld met experts van het RIVM, de GGD Kennemerland, en het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht onder voorzitterschap van ABDTOPConsult.
Deze werkgroep heeft aangegeven dat een GER idealiter wordt opgesteld op basis van een definitieve MER, die ook beoordeeld is door de Commissie mer en het bevoegd gezag, omdat de data dan volledig gevalideerd zijn. Deze versie van het MER is nu nog niet beschikbaar. Tegelijkertijd vraagt de Kamer om zo spoedig mogelijk een GER op te stellen. Daarom wordt er een balans gezocht tussen nauwkeurigheid en snelheid. Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van de m.e.r.-procedure, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in. Ook is de Expertgroep Gezondheid IJmond betrokken bij het proces. Zowel bij het opstellen van de methodiek als nu bij de uitvoering denken ze mee.
De GER zal geen oordeel bevatten over de vraag of de voorgenomen maatregelen voldoende of onvoldoende zijn om de gezondheid van werknemers en omwonenden te borgen; het is een instrument om de gezondheidseffecten in kaart te brengen. Of de effecten voldoende zijn is een politieke afweging die het kabinet en de Tweede Kamer zullen moeten maken, op het moment dat de uitkomsten beschikbaar zijn.
Het kabinet heeft besloten niet te wachten op een GER met het tekenen van de JLoI, omdat het tekenen van de JLoI een tussenstap is richting het komen tot een definitieve maatwerkafspraak. Het advies van de AMVI, samen met de Expertgroep, heeft het kabinet gesteund in de lijn om in te zetten op het zo snel mogelijk komen tot een JLoI (en daarna maatwerkafspraak). In de conclusie van het advies wordt ook het belang erkend om zo spoedig mogelijk tot resultaten te komen op het gebied van gezondheid en klimaat. Er zijn nog een aantal stappen te zetten om tot een maatwerkafspraak te komen en daar zal ook nog enige tijd voor nodig zijn. (Tussentijdse) inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Daarnaast is in de JLoI de afspraak opgenomen dat de uitkomsten van de GER worden betrokken bij het vaststellen van o.a. de maximale emissies (zie artikel 11, lid 12 onder d).
Wat zegt u tegen omwonenden die de afgelopen jaren meerdere RIVM-rapporten hebben gelezen over hun leefomgeving die stellen dat de lucht rond TSN ongezond is? Welke concrete gezondheidswinst kunt u garanderen aan de omwonenden?
Om doelen voor de (bovenwettelijke) verbetering van de gezondheid te kunnen behalen, werkt het kabinet aan het zo snel mogelijk sluiten van een maatwerkafspraak waarin garanties worden opgenomen voor de gezondheidswinst. Zoals ook naar voren komt in de beantwoording van de voorliggende Kamervragen, bestaat aan de ene kant de wens om heel nauwkeurig te zijn en aan de andere kant de wens om grote snelheid te maken. Ook speelt de vraag wanneer er voldoende gezondheidswinst geboekt wordt en hoe dit op een betrouwbare manier gemeten en gemonitord kan worden. De nauwkeurigheid en de snelheid zijn op sommige punten moeilijker te verenigen. Hierin wordt gezocht naar een goede balans.
Is de toename van het hergebruik van staal tot 30% in 2030 in lijn met de aangenomen motie-Kröger/Thijssen over de circulariteitsdoelen (Kamerstuk 29 826, nr. 186)?
Ja. Daar waar kansen liggen om, bovenop het generieke beleid, via de maatwerkaanpak extra bij te dragen aan de circulariteitsdoelen, wordt dit meegenomen in de maatwerkaanpak. Hiermee wordt invulling gegeven aan de genoemde motie, zoals reeds aan uw Kamer gemeld20.
Is in de JLoI afgesproken dat alle grondstofvelden worden verkapt?
Als onderdeel van de additionele milieumaatregelen zullen bij Mengveld 2 (MV2), Ertsopslag 2 (EO2) en Schrootopslagplaats 3 (SOP3) overkappingen worden gerealiseerd en wordt bij Mengveld 1 (MV1) een windscherm geplaatst. Daarnaast zullen, als onderdeel van het DRP-EAF project, de transportbanden worden overkapt en ook de nieuw te bouwen schrootopslagen zullen volledig worden overkapt. Zie ook artikel 6 en Annex II van de JLoI. Dit betekent dat niet alle grondstofvelden worden overkapt. Het volledig overkappen van grondstofvelden brengt aanzienlijke kosten met zich mee. Daarom is ervoor gekozen om maatregelen te treffen die kostenefficiënt én doelgericht zijn in het zo veel mogelijk verminderen van stofverspreiding. De gekozen aanpak biedt een evenwichtige balans tussen effectiviteit, kosten en de transitie naar een duurzamere productie.
Ter verdere achtergrond, in 2020 hebben TSN en Harsco een hal in gebruik genomen voor de behandeling van de slakken afkomstig uit de Ruwijzerontzwavelingsinstallaties (ROZA) slak om zo de verspreiding van grafiet houdend stof naar de omgeving te elimineren. Ook heeft TSN in 2024 een windscherm van circa één kilometer lang en 18 meter hoog rondom de kolenvelden geplaatst ter vermindering van stofverspreiding. Bovendien zullen deze kolenvelden op termijn verdwijnen, omdat de productie kolenvrij wordt. Een volledige overkapping van de kolenvelden zou daarom geen doelmatige besteding zijn.
Onderschrijft u dat de passage in de JLoI "TSN to do its utmost to ensure that TSN will continue to generate the cash flow needed to complete the Projects" een financiële prikkel geeft aan TSN om kosten te reduceren waardoor mogelijk arbeidsvoorwaarden kunnen verschralen en maatregelen ter bescherming van de omgeving en omwonenden kunnen verminderen? Als TSde aangekondigde reorganisatie van afgelopen april niet doorzet, vindt u dan dat TSN voldoet aan dit stuk van de JLoI? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
TSN moet concurrerend en winstgevend blijven om de noodzakelijke investeringen te kunnen doen voor de transitie naar groener en schoner staal. Deze transitie is in het belang van het bedrijf, de staat en de maatschappij. Het economisch levensvatbaar blijven dient ook het belang van de werknemers, de omgeving en de omwonenden. Zonder die randvoorwaarde kan de transitie namelijk geen doorgang vinden. Dat is dan ook de reden dat dit in de JLoI is opgenomen. Hoe een private onderneming zorgt dat het de benodigde investeringen kan doen, is binnen de grenzen van de wet- en regelgeving, aan de onderneming zelf. Het belang van goedwerkgeverschap is ook opgenomen in de JLoI en dient dus meegenomen te worden in de afweging die Tata Steel maakt (zie onder andere artikel 10, lid 1 van de JLoI).
Hoe groot vindt u dat de «final instalment» minimaal moet zijn, die wordt overmaakt als de CGP2 en BF7 gesloten zijn? Wat is de rationale achter dit bedrag?
Het proces om te komen tot een maatwerkafspraak kent tussenstappen. In de JLoI staan enkele concepten opgenomen die nader uitgewerkt moeten worden. Onderdeel daarvan is ook het concept dat de laatste bevoorschotting pas wordt gedaan op het moment dat het project ook daadwerkelijk is afgerond. Het is voor de staat van belang dat Tata Steel met dit concept kon instemmen voordat we verder gaan in het proces. Dit is voor de staat een randvoorwaarde omdat het meer financiële zekerheid geeft en mogelijkheden om druk te zetten op het finaliseren van het project. En om de doelen van een maatwerkafspraak te behalen, moeten de projecten gefinaliseerd worden. De precieze afspraken over te behalen mijlpalen en bijbehorende subsidievoorwaarden worden uitgewerkt en vastgelegd in de definitieve maatwerkafspraak. Welk bedrag precies redelijk en noodzakelijk is, moet nader worden bekeken en zal ook onderdeel zijn van de onderhandelingen. Het is vanuit dat perspectief voor de positie van de staat niet goed om hier op dit moment nader op in te gaan.
Wat is de rekensom achter de 200 miljoen euro die de Staat bereid is te lenen om de overstap naar biomethaan of groene waterstof mogelijk te maken? Hoe waarschijnlijk is het dat dit bedrag voldoende is om de lock-in van aardgas te voorkomen? Als TSN geen gebruik maakt van de lening en niet overgaat op biomethaan of groene waterstof, wat gebeurt er dan?
Bij het bepalen van het steunbedrag voor de lening van waterstof en/of biomethaan is rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder de benodigde hoeveelheden waterstof en/of biomethaan, de verwachte prijzen van aardgas, ETS, groene waterstof en biomethaan en het beschikbare budget. Als TSN besluit om gedurende de gehele periode (2032–2037) geen groene waterstof en/of biomethaan in te kopen, dan moet de lening inclusief rente en een mogelijke boete (terug)betaald worden aan de staat. De hoogte van deze sanctie is afhankelijk van de reden waarom TSN geen groene waterstof en/of biomethaan heeft ingekocht. Het voorkomen van een lock-in op aardgas is ook een van de eisen die volgt uit het relevante Europese staatssteunkader.
Onderschrijft u dat, om eventueel gebruik te maken van het genoemde clawback mechanisme, het nodig is dat de Staat inzicht heeft in de rendementen die gemaakt worden en dus ook in de geldstromen tussen TSN en Tata Steel Limited (TSL)? Heeft u dit ook besproken met TSN en TSL? Hoe gaan zijn inzicht geven in de bedrijfsvoering?
Een goede monitoring van de afspraken is vereist om vast te stellen of de afgesproken doelen worden behaald, of de projecten conform afspraken worden uitgevoerd en of bijsturing nodig is. Ook voor het clawback mechanisme, bedoeld om oversubsidiëring te voorkomen, is inzicht nodig in de financiële situatie van het bedrijf. De manier waarop deze monitoring wordt ingericht is onderdeel van de maatwerkafspraak en wordt de komende periode verder uitgewerkt.
Hoe is de 600 miljoen euro berekend voor additionele maatregelen voor gezondheids- en milieuwinst?
Op grond van het relevante staatssteunkader van de Europese Commissie mag een staat, onder voorwaarden, deel van de totale investeringskosten subsidiëren. In het bepalen van de gezondheids- en milieuwinst is vanuit de staat daarbinnen gezocht naar een ambitieus, doelmatig en haalbaar pakket van maatregelen. Het kabinet is van mening dat met het huidige plan en de bijdrage van de staat een zeer forse en kosteneffectieve verbetering plaatsvindt van de leefomgeving voor omwonenden.
Welke scenario’s heeft u gezien die aantonen dat met de voorgenomen investeringen TSN tot de meest concurrerende Europese staalproducenten zal behoren? Welke aannames zijn daarbij gedaan voor de prijzen van CO2, kolen, ijzererts, gas, wind op zee, groene waterstof, etc.? Hoe verhoudt dit zich tot de prijs van zonne-energie in Zuid-Europa en Noord-Afrika ofwel kan TSN concurreren met dergelijke locaties gezien de lage kosten van zonne-energie?
Het kabinet maakt bij dit scenario gebruik van de analyse uit het rapport van Wijers/Blom21. Ook de AMVI beschouwt het rapport van Wijers/Blom als onverminderd relevant en heeft het gebruikt in haar advies.
In heel Europa wordt gewerkt aan de verduurzaming van de staalsector. Wijers/Blom hebben hierover aangegeven dat staalproductie in landen zoals Zweden en Spanje een kostenvoordeel oplevert, vanwege de beschikbaarheid van groene energie (zon, wind, waterkracht). Echter, de opbouw van nieuwe fabrieken kost veel tijd en geld. En elders in Europa, bijvoorbeeld in Zweden en Spanje, gaat het verduurzamen van de staalsector ook niet gemakkelijk: er doen zich onder andere problemen voor met elektriciteitsnetwerken en de beschikbaarheid en betaalbaarheid van waterstof.
Uit het rapport van Wijers/Blom blijkt dat TSN de potentie heeft om binnen Europa een sterke concurrentiepositie te veroveren als producent van groen staal. Dit komt met name door haar gunstige ligging aan zee, dichtbij een diepzeehaven en nabij een aanlandingsplaats voor wind op zee en beperkte afhankelijkheid van binnenlands transport van goederen, energie en moleculen. Daarbij kan TSN gebruikmaken van bestaande infrastructuur voor de aan- en afvoer van grondstoffen en producten. Daarnaast leidt de geïntegreerde site van TSN tot proces- en kostenefficiëntie en heeft TSN een feedstockvoordeel door de eigen pelletfabriek. Volgens Wijers/Blom kan TSN door haar rol als grote gebruiker van duurzame energie de ontwikkeling van een duurzaam energiesysteem in Nederland aanjagen. Ook de AMVI geeft aan dat de transitie van Tata Steel een impuls kan geven aan de markt voor biomethaan of groene waterstof.
Wat wordt bedoeld met de potentiële «coal ban»?
De potentiële «coal ban» komt voort uit de aangenomen motie-Rooderkerk over het publiekrechtelijk borgen dat het industrieel gebruik van kolen op termijn wordt beëindigd22.
Het kabinet denkt bij de invulling van deze motie aan het op termijn invoeren van een verbod op grootschalig gebruik van fossiele kolen. Daardoor kan TSN op termijn geen staal meer produceren op basis van kolen.
Kan het huidige stikstofslot ervoor zorgen dat TSN niet kan gaan bouwen aan de nieuwe fabrieken?
In 2022 is de natuurvergunning, die in 2016 aan TSN is verleend, aangescherpt door het bevoegd gezag (de provincie Noord-Holland en de door haar gemandateerde omgevingsdienst Noord-Holland Noord). Dat betekent dat de ruimte van TSN voor de uitstoot van stikstof met ongeveer 8% wordt ingeperkt. Deze ruimte komt ten gunste van de natuur. Het staalbedrijf behoudt naar verwachting voldoende stikstofruimte om de komende jaren de omschakeling naar duurzame productie van groen staal mogelijk te maken, maar het is op dit moment te vroeg om hier een definitieve uitspraak over te doen. In 2026 zal het bevoegd gezag de natuurvergunning opnieuw actualiseren. Daarbij ligt de beoordeling bij het bevoegd gezag (de Provincie Noord-Holland).
Bonaire en klimaatmaatregelen |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Rijkaart , Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het krantenartikel over de situatie op Bonaire met betrekking tot de gevolgen van de klimaatcrisis?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken wat betreft de maatschappelijke en ecologische impact van de klimaatcrisis op Bonaire?
De effecten van klimaatverandering in Caribisch Nederland worden doorlopend onderzocht en gemonitord. Dit gebeurt ook voor Bonaire. Naast de KNMI’23 Klimaatscenario’s, waar een hoofdstuk is opgenomen voor Caribisch Nederland, brengt het KNMI jaarlijks «De Staat van ons Klimaat» uit waarin aandacht wordt besteed aan het klimaat in Caribisch Nederland. In de laatste versie hiervan uit januari 20252 wordt aandacht besteed aan de bovengemiddelde warme temperaturen en het orkaanseizoen van 2024. Ook is in 2025 de «Staat van de Natuur Caribisch Nederland» uitgekomen. De Kamer is hier recent over geïnformeerd.3 Daarin wordt klimaatverandering – naast «loslopend vee» en «invasieve soorten» – geïdentificeerd als de belangrijkste bedreiging die brede gevolgen heeft voor de natuur van Caribisch Nederland, op zowel korte als midden-lange termijn.
Welke maatregelen zijn tot nu toe door u genomen om Bonaire te beschermen tegen overstromingen, extreme hitte, schade aan koraalriffen en andere klimaatgerelateerde risico’s?
Vanuit de Rijksoverheid wordt ondersteuning geboden aan Bonaire in de vorm van rijksbeleid, ondersteuning van beleid, onderzoek en subsidies voor infrastructurele en ecologische projecten. Een voorbeeld van rijksbeleid waar ruim aandacht wordt gegeven aan klimaatadaptatie is het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland (ROCN) dat in 2024 is vastgesteld.4 Daarnaast heeft de Rijksoverheid in het kader van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) klimaatadaptatieprojecten gefinancierd. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het mangroveherstel, dammenherstel, en het ontwerpen van een afvalwatervisie. Een volledig overzicht van alle projecten van het NMBP is met de evaluatie van het NMBP aan de Kamer gestuurd.5 Andere voorbeelden zijn de financiering van de Klimaateffectenatlas BES die in opdracht van de Rijksoverheid wordt opgesteld en geactualiseerd om de bevolking van Bonaire te informeren over klimaatrisico’s.
In de Kamerbrief «Kabinetsreactie op sommatiebrief van Greenpeace en zeven inwoners Bonaire» is een overzicht gegeven van al het onderzoek dat in opdracht van de Rijksoverheid in het kader van klimaat(adaptatie)beleid voor Bonaire (en breder voor Caribisch Nederland) is uitgevoerd.6 In 2024 zijn ook risicoprofielen door overstromingen opgesteld aan de hand van de KNMI’23 klimaatscenario's.7
Bent u bereid concrete extra maatregelen te nemen om Bonaire beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De Klimaattafel Bonaire, die door de Ministeries van BZK, KGG en IenW wordt ondersteund, schrijft op dit moment aan een klimaatplan. In dit klimaatplan wordt in beeld gebracht welke aanvullende maatregelen nodig zijn op Bonaire om weerbaarder te worden tegen de gevolgen van klimaatverandering. De klimaattafel verwacht in het eerste kwartaal 2026 het klimaatplan op te leveren. Daarnaast wordt de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) momenteel herijkt, deze zal ook een hoofdstuk bevatten over Caribisch Nederland.
Kunt u aangeven of en wanneer overleg is gevoerd met het bestuur van Bonaire en relevante maatschappelijke organisaties over klimaatbescherming?
De hierboven genoemde onderzoeken – zoals de KNMI’23 scenario’s en de risicoprofielen voor overstromingen – zijn toegelicht en besproken met het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) en maatschappelijke organisaties op Bonaire. Verder is klimaatbescherming en de stand van zaken van de Klimaattafel Bonaire één van de terugkerende gespreksonderwerpen in de reguliere gesprekken met gedeputeerden en maatschappelijke organisaties. Deze gesprekken vinden elk kwartaal plaats, de laatste was in oktober.
Op welke wijze worden inwoners van Bonaire door u geïnformeerd over en betrokken bij de aanpak van de klimaatcrisis op Bonaire?
Alle plannen en programma’s voor Caribisch Nederland zoals het ROCN en het NMBP doorlopen een participatieproces en worden publiekelijk geconsulteerd op de eilanden. Ook de Klimaattafel Bonaire heeft de afgelopen maanden brede consultatierondes gehouden, zowel met lokale organisaties als inwoners. Daarnaast ondersteunt het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zowel de Klimaateffectatlas BES8 als het Kennisportaal Klimaatadaptatie (Cariben).9 Deze webpagina’s zijn voor iedereen toegankelijk en laten zowel de gevolgen van klimaatverandering zien, als welke maatregelen genomen kunnen worden.
Bent u het eens met het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat Nederland een wettelijke zorgplicht heeft Bonaire te beschermen tegen de klimaatcrisis en dat nalaten van actie kan leiden tot schending van grond- en mensenrechten?
Ja, in de Klimaseniorinnen-uitspraak van 9 april 2024 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bevestigd dat het recht op eerbiediging van privé, gezins- en familieleven van artikel 8 EVRM het recht van personen omvat op effectieve bescherming door de overheid tegen de ernstige negatieve gevolgen van klimaatverandering voor hun leven, gezondheid, welzijn, en levenskwaliteit. En dat elke staat een verantwoordelijkheid heeft om klimaatverandering tegen te gaan.10 Het Hof benadrukt dat naast mitigatiemaatregelen ook adaptatiemaatregelen moeten worden genomen en dat procedurele waarborgen van belang zijn, zoals het openbaar maken van informatie en toegang tot de rechter. Het niet nakomen van deze verplichtingen kan leiden tot een schending van artikel 8 EVRM.
Hoe waarborgt u dat het nationale klimaatbeleid integraal rekening houdt met de dringende klimaatuitdagingen in de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie de antwoorden op de vragen 4, 9 en 11.
Hoe waarborgt u dat Caribische gemeenten volwaardig worden betrokken in Europese en mondiale klimaatstrategieën?
Voor zowel klimaatadaptatiebeleid als klimaatmitigatiebeleid acht het kabinet het van belang om Caribisch Nederland volwaardig te betrekken in Europese en mondiale klimaatstrategieën.
Door het kabinet wordt actief ingezet op Europese en mondiale samenwerking en kennisuitwisseling. Op het gebied van klimaatmitigatie wordt dit gedaan door o.a. het organiseren van de CCEC (Caribbean Climate and Energy Conference) en wordt elk jaar gewerkt aan een gezamenlijke inzet voor de COP om zo de belangen van het Caribische deel van het Koninkrijk te behartigen. Op het gebied van klimaatadaptatie wordt dit gedaan via het International Panel for Deltas and Coastal areas (IPDC). Via het IPDC worden alle zes de eilanden van het Koninkrijk ondersteund bij het ontwikkelen van eigen klimaatadaptatieplannen. Tevens wordt via het IPDC onderlinge kennisuitwisseling gestimuleerd.
Daarnaast heeft de Staat per 18 april 2023 de heer Edison Rijna (voormalig gezaghebber van Bonaire) benoemd tot speciaal gezant voor Caribisch Nederland voor EU-fondsen, fondsen van de Verenigde Naties (VN) en economische betrekkingen met Latijns-Amerika. De speciaal gezant zet zich in voor betere toegang tot fondsen van de EU en VN voor de BES-eilanden. Op het gebied van klimaatmitigatie zijn -mede door de inzet van de speciaal gezant – de BES-eilanden onlangs toegelaten tot het «30 for 2030» project van de EU. De eilanden kunnen hierdoor rekenen op intensieve ondersteuning vanuit de EU om hun ambitie te realiseren uiterlijk in 2030 de energievoorziening volledig te hebben verduurzaamd. Dit komt boven op de nationale inspanning van het kabinet op het gebied van de energietransitie voor Caribisch Nederland. In 2022 is € 33,6 miljoen beschikbaar gesteld voor een versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden.
Op het gebied van klimaatadaptatie hebben de BES-eilanden (en tevens Aruba, Curaçao en Sint Maarten) toegang tot specifiek voor hen geoormerkte fondsen, via het Europese LGO-besluit (Landen en Gebieden Overzee). Dit besluit biedt alle Caribische delen van het Koninkrijk de mogelijkheid om onder meer in te zetten op biodiversiteit, water en waterbeheer.
Kunt u antwoord geven op de vraag die in het artikel wordt gesteld door Angelo Vrolijk, te weten «(w)aarom moeten op Bonaire ziekenhuizen en scholen overstromen als er weer een grote storm is geweest, maar is dat in Europees Nederland onacceptabel?»
Meerdere rapporten laten zien dat ook Caribisch Nederland niet ontkomt aan de gevolgen van klimaatverandering. Net als in Europees Nederland – waar overstromingen en wateroverlast als gevolg van extreme neerslag steeds vaker voorkomen – kunnen we deze niet allemaal voorkomen. We kunnen ons wel beter voorbereiden. Dat voorbereiden doen we onder meer door het concreet maken van de risico’s van klimaatverandering, nu en in de toekomst, en het identificeren van maatregelen om deze te beheersen. Dat is voor alle Nederlandse gemeenten van belang.
Hierbij wordt het Openbaar Lichaam op verschillende wijzen door de Rijksoverheid ondersteund. Dit jaar nog zal op de Klimaateffectatlas BES een kaartlaag verschijnen die de gevolgen van een extreme regenbui op Bonaire goed inzichtelijk maakt. Ook worden verschillende maatregelen voor regenwaterbeheer, zoals het aanpakken van achterstallig onderhoud bij dammen en rooien, ondersteund via het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland. De Rijksoverheid ondersteunt ook de Klimaattafel Bonaire, waar toegewerkt wordt naar een klimaatplan met nadruk op aanpassen aan klimaatverandering. Verder worden via de Nationale Adaptatiesstrategie (NAS), die in 2026 uitkomt, stappen bepaald voor zowel Europees Nederland als Caribisch Nederland om beter voorbereid te zijn op dit soort extreme situaties.
Daarnaast wordt gewezen op de antwoorden op eerdere vragen hierover naar aanleiding van de hevige regenval en overstromingen op Bonaire in 2022.11
Bent u het ermee eens dat Nederland ook zelf aan klimaatdoelen moet voldoen om de uitstoot voldoende terug te dringen en op die manier ook moet bijdragen aan het verminderen van klimaatrisico’s voor Bonaire? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet erkent dat klimaatverandering overal ter wereld negatieve gevolgen heeft voor mens en natuur; ook in het Caribisch deel van het Koninkrijk en in Europees Nederland. Daarom zet Nederland zich, in lijn met de Overeenkomst van Parijs, in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C. Dat gebeurt op allerlei manieren, zowel op nationaal, Europees als internationaal niveau. Het gaat onder meer om maatregelen die zijn en worden genomen met het oog op de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet, maatregelen in het kader van de EU Green Deal en het Fit-for-55-pakket, de financiering van emissiereductieprojecten buiten de Europese Unie en de bijdrage van Nederland aan kennisontwikkeling en technologieoverdracht. Ook zet Nederland zich in bij internationale onderhandelingen over toekomstige emissiereductiedoelstellingen.
Bent u het eens met de stelling dat zelfs beperkte CO2-reducties essentieel zijn voor het beschermen van kwetsbare gebieden zoals Bonaire tegen de ernstige gevolgen van de klimaatcrisis?
Zoals in het antwoord op vraag 11 beschreven, zet het kabinet zich in voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging. Klimaatverandering is een mondiaal probleem dat om gezamenlijke inspanning vraagt op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Elke reductie van broeikasgassen, hoe beperkt ook, draagt bij aan het beperken van klimaatverandering. Alleen door gezamenlijke mondiale emissiereductie kunnen de risico's voor kwetsbare gebieden worden beperkt. Het is ook om die reden dat Nederland zich blijft inzetten voor de beperking van de mondiale temperatuurstijging tot ruim beneden de 2 ⁰C en zo mogelijk 1,5 ⁰C.
Hoe rechtvaardigt u het feit dat Nederland met fossiele subsidies grote vervuilers hand boven het hoofd houdt terwijl de kwetsbare bevolking van Bonaire nu al lijdt onder de gevolgen van gebrekkig klimaatbeleid?
Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – echter (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen.
Zijn er plannen om het klimaatbeleid specifiek te richten op het verminderen van sociale ongelijkheid in de effecten van de klimaatcrisis, bijvoorbeeld voor kwetsbare groepen op Bonaire?
Het kabinet vindt het belangrijk om bij het maken van klimaatbeleid oog te houden op wat de impact is voor kwetsbare groepen. Zo ook op Bonaire. Hier wordt nadrukkelijk aandacht aan besteed in het proces van de klimaattafel Bonaire en in de NAS. Om deze reden wordt voor de NAS ook een Sociale Impact Analyse (SIA) opgesteld. Daarnaast doet het Ministerie van OCW nu onderzoek dat inzicht geeft in de gebieden met hoge risico’s en de minder toekomstbestendige woningen in Europees Nederland en op Bonaire. Daarbij wordt nadrukkelijk gekeken naar inkomen, gender, leeftijd, migratieachtergrond en het soort woning. Tevens worden mogelijke interventies onderzocht om verdere ongelijkheid in deze gebieden te voorkomen en waar mogelijk juist te verminderen. Daarnaast heeft de Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid (WRR) onlangs een rapport uitgebracht over de sociale dimensie van klimaatadaptatie.12 Voor Caribisch Nederland zal in 2026 ook een soortgelijke publicatie verschijnen.
Wilt u toezeggen het klimaatbeleid in Caribisch Nederland hetzelfde gewicht te geven als in Europees Nederland, en met een daadkrachtig actieprogramma voor Bonaire te komen?
Het kabinet werkt – net als in Europees Nederland – aan klimaatbeleid voor Caribisch Nederland. Op het gebied van klimaatmitigatie werkt het kabinet aan de versnelde overstap op duurzame elektriciteit op de BES-eilanden, waarvoor in 2022 € 33,6 miljoen beschikbaar is gesteld.13 De aanpak van klimaatadaptatiebeleid – en voor Caribisch Nederland in het algemeen – is volop in ontwikkeling. Zo zal de Kamer binnenkort worden geïnformeerd over de tweede fase van het NMBP en is op 7 november jl. een kabinetsreactie naar de Kamer verstuurd over het advies omtrent de staat van het fysiek domein in Caribisch Nederland van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli) en Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB).14 Verder wordt er ook gewerkt aan de herijking van de Nationale klimaatadaptatiestrategie (NAS) waar ook aandacht is voor Caribisch Nederland. Al deze initiatieven dragen bij aan daadkrachtig klimaatbeleid voor Caribisch Nederland en daarmee dus ook voor Bonaire.
De volgende berichten in de uitzending Pauw & De Wit op NPO1 van 6 oktober 2025 |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Sarah Dobbe (SP), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met bovenstaande berichten en de inhoud van bovenstaande uitzending?1
Ja.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk, internationaal onderzoek naar de vermeende mishandelingen van (Nederlandse) opvarenden van de Global Sumud Flotilla door Israël? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet heeft destijds bij de Israëlische autoriteiten aandacht gevraagd voor de detentieomstandigheden van de betrokken Nederlanders. Sinds de onderschepping van de schepen van het Flotilla heeft het kabinet consulaire bijstand verleend en zich verder op alle mogelijke niveaus ingezet voor een spoedig vertrek van alle betrokken Nederlanders uit Israël. De behandeling van gedetineerden is al langere tijd onderwerp van gesprek en Nederland heeft bij meerdere gelegenheden zorgen daarover geuit en Israël aangesproken op zijn verplichtingen onder het internationaal recht. Het kabinet overweegt op dit moment geen andere stappen.
Hoe beoordeelt u het besluit van Spanje om een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof vanwege de gebeurtenissen omtrent de Global Sumud Flotilla?3
Het kabinet beschikt niet over nadere informatie over deze klacht en onthoudt zich daarom van een nadere beoordeling van dit bericht.
Bent u bereid om, in navolging van Spanje, ook een klacht in te dienen tegen Israël bij het Internationaal Strafhof? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid andere vergelijkbare stappen te ondernemen?
Nee. Sinds de onderschepping van de schepen van het Flotilla heeft het kabinet zich op alle mogelijke niveaus ingezet voor een spoedig vertrek van alle betrokken Nederlanders uit Israël. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in contacten met de Israëlische autoriteiten meermaals aangedrongen op een goede behandeling van de Nederlandse deelnemers. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van deze onderbouwing.
Erkent u dat de onderschepping van de humanitaire vloot, A Thousand Madleens, in internationale wateren strijdig is met het internationaal recht, zoals ook VN-experts oordelen? Zo nee, waarom niet? Kunt u in dat geval de juridische onderbouwing daarvan per ommegaande met ons delen?4
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van deze onderbouwing.
Zo ja, welke actie(s) onderneemt u om het internationaal recht ten uitvoering te brengen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Klopt het dat de opvarenden van A Thousand Madleens niet onderworpen waren aan Israëlische wet- en regelgeving op het moment van onderschepping door Israël in internationale wateren? Zo ja, welke actie koppelt u aan dit feit? Zo nee, kunt u juridisch onderbouwen waarom dit wel het geval zou zijn?
Ja, het klopt dat de opvarenden van A Thousand Madleens op het moment van onderschepping door Israël in internationale wateren waren en dus niet onderworpen waren aan Israëlische wet- en regelgeving. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van deze onderbouwing.
Bent u bereid om de meest recente onderschepping van de Freedom Flotilla Coalition, The Conscience en A Thousand Madleens door Israël in internationale wateren te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft zorgen op dit gebied overgebracht bij de Israëlische autoriteiten en daarnaast verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van deze onderbouwing.
Heeft Nederland contact gehad met de Verenigde Naties of met andere Europese partners over de bescherming van de opvarenden van de flotilla, zoals de VN-experts hebben verzocht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft meermaals contact gehad met EU-partners over de bescherming van de opvarenden van de Flotilla.
Bent u bereid voor aankomende humanitaire missies van internationale flotilla’s bescherming te bieden aan de (Nederlandse) opvarenden? Zo nee, waarom niet?
In algemene zin biedt het Ministerie van Buitenlandse Zaken consulaire bijstand aan Nederlanders in nood naargelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden. Tegelijkertijd roept het kabinet Nederlandse burgers op om niet naar de Gazastrook af te reizen. De kleurcode van het reisadvies voor de Gazastrook is rood. Dat betekent: wat uw situatie ook is, reis er niet heen. Het is er te gevaarlijk.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor gezamenlijke maatregelen om naleving van het internationaal recht af te dwingen, inclusief het waarborgen van veilige doorgang voor toekomstige humanitaire missies?
Humanitaire hulp moet onmiddellijk en aanzienlijk worden opgeschaald en moet alle mensen in nood kunnen bereiken in de hele Gazastrook. Nederland blijft aandringen bij de Israëlische autoriteiten om veilige en ongehinderde humanitaire toegang van professionele en gemandateerde hulporganisaties tot de hele Gazastrook te faciliteren, in lijn met de verplichtingen van Israël onder internationaal recht. Daarvoor pleit het kabinet ook in EU-verband.
Bent u bereid om in multinationaal (Europees) verband de aankomende humanitaire missies van de internationale flotilla’s bescherming te bieden?
Professionele, gemandateerde hulporganisaties moeten structurele en ongehinderde toegang krijgen voor de invoer en distributie van hulpgoederen, ook in Gaza. Nederland blijft hierop aandringen.
Erkent u dat het uitblijven van een internationale reactie de kans vergroot dat Israël doorgaat met aanvallen op humanitaire schepen? Welke stappen neemt Nederland om dit te voorkomen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de zorgen op dit gebied overgebracht aan de Israëlische autoriteiten en tevens verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van deze onderbouwing.
Kunt u bovenstaande vragen los van elkaar en, gezien de ernst van de situatie, met spoed uiterlijk vóór aanvang van het debat over de Europese top van volgende week donderdag (d.d. 16 oktober) beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat de Israëlische marine de humanitaire schepen van de Global Sumud Flotilla momenteel enter(t) en dat eerder al in de nacht van 23 september aanvallen met drones en explosieven plaatsvonden, met schade en gewonden tot gevolg?
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten over de onderschepping van de schepen van de Global Sumud Flotilla door de Israëlische autoriteiten tussen 1 en 2 oktober jl., en over de explosies en vermeende droneaanvallen in de nacht van 23 september jl.
Erkent u dat het enteren en aanvallen van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren een ernstige schending van internationaal recht en van de vrijheid van vreedzaam protest vormt?
Op dit moment is onvoldoende bekend over de onderschepping om tot een definitief oordeel te komen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen.
Bent u bereid deze aanvallen en het enteren van schepen met burgers en hulpgoederen in internationale wateren krachtig te veroordelen en dit onmiddellijk onder de aandacht te brengen in de EU en de VN? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om sancties tegen Israël in te zetten? Zo ja, welke sancties overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in afwachting van een onderbouwing van Israël over de rechtsbasis van het onderscheppen van de schepen. Het is op dit moment niet aan de orde om sancties in te stellen tegen Israël naar aanleiding van de onderschepping van de schepen van de Flotilla. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wilt u, gezien het acute gevaar voor de opvarenden, deze vragen binnen 24 uur te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De beschietingen van humanitaire reddingsschepen door de Libische kustwacht en de Nederlandse/Europese verantwoordelijkheid. |
|
Marieke Koekkoek (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Arno Rutte (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving dat de Libische kustwacht op 24 augustus 2025 in internationale wateren gedurende circa 15–20 minuten met scherp heeft geschoten op het reddingsschip Ocean Viking van SOS Méditerranée, terwijl er tientallen geredde mensen en bemanning aan boord waren, met aanzienlijke schade maar zonder fysieke gewonden?1 Zo ja, hoe duidt u dit incident?
Ik heb kennisgenomen van dit incident. Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie hierover. Het kabinet veroordeelt geweld tegen hulpverleners altijd. Daarom is het van belang dat de Libische autoriteiten dit incident nader onderzoeken, de daders straffen en gepaste maatregelen nemen. Hier hebben de Nederlandse ambassade en de EU-delegatie in Tripoli bij de Libische autoriteiten op aangedrongen.
Klopt het dat kort daarna opnieuw een humanitair reddingsschip, de Sea-Watch 5, onder vuur is genomen door een Libische patrouilleboot vlak na een redding, terwijl er tientallen mensen waren gered? Wat is uw reactie hierop?
Ook dit incident is bekend bij het kabinet. Zie verder antwoord bij vraag 1.
Wat doet Nederland concreet om het internationaal humanitair recht te beschermen in Europa en langs de Europese buitengrenzen, inclusief – maar niet beperkt tot – de Middellandse Zee, waar dit soort incidenten zich voordoen?
Nederland zet zich actief in voor de bescherming van het internationaal recht en de mensenrechten langs de Europese buitengrenzen, waaronder de Middellandse Zee. Dit wordt door het Kabinet ook bij samenwerking met de landen rondom de buitengrenzen onder de aandacht gebracht.
Het kabinet hecht tevens waarde aan de bescherming van hulpverleners wereldwijd. Op 3 juni 2025 verstuurde het Ministerie van Buitenlandse Zaken een adviesaanvraag aan de AIV en aan de CAVV voor een gezamenlijk advies over het bestrijden van straffeloosheid voor geweld tegen hulpverleners. In dit advies worden de AIV en de CAVV gevraagd welke diplomatieke, juridische, financiële en eventueel andere instrumenten Nederland kan inzetten om de straffeloosheid voor geweldpleging tegen hulpverleners te bestrijden.2
Kunt u bevestigen of er bij deze incidenten Nederlandse burgers aan boord waren (als bemanningslid, vrijwilliger of waarnemer)? Wat heeft de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan om hun veiligheid te beschermen, en welk plan ligt er klaar om bescherming te bieden bij eventuele toekomstige situaties of om te voorkomen dat deze zich voordoen?
Het kabinet heeft geen bericht ontvangen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van deze schepen waren tijdens deze incidenten.
Bij consulaire hulpverzoeken van Nederlanders in het buitenland bekijkt het Ministerie van Buitenlandse Zaken naar gelang de mogelijkheden en specifieke omstandigheden hoe consulaire bijstand kan worden verleend.
Hoe beoordeelt u dit soort aanvallen juridisch in het licht van het internationaal zeerecht en de plicht tot redding op zee, mede gezien dat de Ocean Viking in internationale wateren opereerde? Welke (strafrechtelijke of diplomatieke) stappen acht u passend richting betrokken autoriteiten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over het incident. In algemene zin onderschrijft het kabinet dat het tegengaan van verlies van levens op zee en de internationaalrechtelijke plicht om mensenlevens op zee te redden te allen tijde de uitgangspunten blijven.
Dit incident is daarom zorgelijk. Om die reden, en zoals genoemd in antwoord op vraag 1, heeft de Nederlandse ambassade in Tripoli de autoriteiten opgeroepen tot een gedegen onderzoek, bestraffing van de daders en het nemen van gepaste maatregelen.
Hoe kijkt Nederland naar de financiering voor de Europese Unie (EU) en internationale erkenning van de Libische kustwacht, terwijl die herhaaldelijk heeft gefaald om conform de internationale standaard voor zeeredding te handelen, met verlies van mensenlevens en nu ook een directe aanval op hulpverleners tot gevolg?
De steun van de Europese Commissie is gericht op het versterken van de zoek- en reddingscapaciteit en capaciteit op het gebied van grensbeheer van de Libische kustwacht. Deze EU-inzet in Libië heeft tot doel verlies van levens op zee te voorkomen, irreguliere migratie naar de EU te verminderen en mensensmokkel- en handel aan te pakken. De steun is daarnaast onderdeel van de bredere Europese inzet in Libië en op de Centraal Mediterrane Route om migratie in goede banen te leiden. Daarbij is versterking van mensenrechtenstandaarden nadrukkelijk een onderdeel van de inzet.
Libië heeft een eigen kustwacht en is verantwoordelijk voor het uitvoeren en coördineren van reddingsoperaties in de eigen Search and Rescue (SAR) zones. Naast dat niet met zekerheid is vastgesteld dat de Libische kustwacht de beschietingen heeft gedaan, is het voor het kabinet niet met zekerheid vast te stellen in hoeverre het specifieke incident waarbij NGO-schepen zijn beschoten direct, dan wel indirect is gefaciliteerd door Europese steun. SAR-operaties vallen onder de verantwoordelijkheid van de Libische autoriteiten, die autonoom handelen. Dit gaat echter gepaard met risico’s. Dit soort incidenten laat dan ook opnieuw zien dat het essentieel is dat Europese steun gepaard gaat met adequate monitorings- en evaluatiemechanismen. Nederland pleit hier consequent voor. De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma’s en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden. Het kabinet blijft er ook op aandringen dat de EU-samenwerking met de Libische kustwacht periodiek wordt geëvalueerd.
Welke informatie heeft Nederland ontvangen via EU-kanalen (Europese Commissie/Frontex) over de toedracht van de beschietingen, en hoe beoordeelt u de reactie van de Europese Commissie dat zij eerst de reactie van de Libische autoriteiten afwacht? Acht u die houding voldoende, gelet op de ernst?
Nederland staat in voortdurend contact met de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden in zowel Tripoli als in Brussel. De incidenten zijn besproken. De woordvoerder van de Commissie veroordeelde het incident eerder en gaf aan dat er contact is opgenomen met de Libische autoriteiten om een onderzoek uit te voeren. Tevens zijn er door het Europees parlement vragen gesteld aan de Raad van de Europese Unie over het voorval.
Welke inzet pleit Nederland in de Raad (JBZ/RBZ) voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar beide incidenten (Ocean Viking en Sea-Watch 5), inclusief de keten van verantwoordelijkheid aan Libische en Europese zijde, en voor mogelijke consequenties, zoals herziening van steun, sancties of restricties op overdracht van materieel?
Nederland heeft zowel zelfstandig als in EU-verband het belang van een gedegen onderzoek benadrukt in gesprekken met de Libische autoriteiten.
Bent u bereid om – in afwachting van structurele EU-maatregelen – nationaal te bevorderen dat Nederlandse publieke middelen niet bijdragen aan steun die kan leiden tot schendingen van mensenrechten en het zeerecht door actoren in Libië en dit ook actief uit te dragen richting partnerlanden?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Hiertoe heeft het kabinet bilateraal en in EU-verband opgeroepen. Tegelijkertijd zal er naar het oordeel van het kabinet niets verbeteren als de EU zich terugtrekt uit de samenwerking met Libië. De inzet van de EU en lidstaten is er (mede) op gericht de activiteiten van de kustwacht op het gebied van mensenrechten te verbeteren. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Het is vanDeze incidenten onderstrepen belang om voortdurend te blijven monitoren. Daarnaast is het noodzakelijk om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Hoe beoordeelt u de operationele gevolgen van deze aanvallen voor de reddingscapaciteit in het centrale Middellandse Zeegebied (zoals schepen die tijdelijk in haven blijven of missies afgelasten)? Welke maatregelen kan Nederland (bilateraal of via EU/International Maritime Organization) ondersteunen om te waarborgen dat levensreddende operaties veilig kunnen doorgaan?
Zie ook antwoord op vraag 5.
De operationele gevolgen van deze aanvallen zijn op dit moment nog niet bekend. Nederland zal het SAR systeem evenals de conventies die betrekking hebben op SAR en SOLAS bij de relevante landen en instanties onder de aandacht blijven brengen.
Is Nederland bereid in EU-kader te pleiten voor duidelijke rode lijnen (bijvoorbeeld het verbod op het gebruik van vuurwapens tegen civiele reddingsschepen) met concrete consequenties voor samenwerking met de Libische kustwacht wanneer die lijnen worden overschreden?
Het kabinet wil irreguliere migratie naar Nederland en Europa terugdringen. Het kabinet pleit daarom ook binnen de EU voor een stevige aanpak. De bescherming van migranten op migratieroutes loopt in dat kader als een rode draad door de inzet om uitbuiting, misbruik en mishandeling van migranten te voorkomen. Het gebruik van geweld tegen civiele reddingsschepen is onaanvaardbaar. Het kabinet zal hier ook in de toekomst aandacht voor vragen, in EU-verband en bilateraal richting de Libische autoriteiten.
Welke stappen zet Nederland, samen met partnerstaten, om de criminalisering en bestuurlijke detentie van NGO-reddingsschepen door nationale autoriteiten (zoals Italië) tegen te gaan en de vrijheid van humanitaire hulp op zee te beschermen conform internationaal recht?
Het kabinet acht het van belang dat er een gedegen onderzoek naar de incidenten plaatsvindt. Bij incidenten zoals de beschieting van de Sea-Watch 5 is het van belang dat de Libische overheid gedegen onderzoek uitvoert, de daders bestraft en gepaste maatregelen neemt. Het kabinet blijft in EU-verband en bilateraal aandacht vragen voor (gewelds)incidenten waar de Libische kustwacht mogelijk bij betrokken is. Deze incidenten onderstrepen het belang van voortdurende monitoring, evenals de noodzaak om de voorwaarden en uitvoering van Europese steun aan Libische autoriteiten kritisch te blijven volgen en indien nodig bij te stellen.
Het kabinet waardeert de inzet van NGO’s om mensen in nood op zee te redden. Tegelijkertijd moeten we voorkomen dat de activiteiten van private schepen, die in SAR-zones drenkelingen aan boord nemen, criminele activiteiten van mensensmokkelaars die mensenlevens op het spel zetten juist in stand houden. Dit is een delicate balans waarbij er volgens het kabinet oog moet zijn voor beide aspecten.
Bent u bereid de Kamer te rapporteren over: (a) eventuele Nederlandse betrokkenheid (burgers/organisaties) bij de getroffen schepen; (b) uw diplomatieke contacten met de Europese Commissie, Italië en de Libische autoriteiten; (c) de stand van juridische stappen (bijvoorbeeld onderzoeken door Italiaanse autoriteiten); en (d) uw inzet voor structurele veiligheidsprotocollen voor civiele reddingsschepen in internationale wateren?
Daar waar beschikbaar en mogelijk, zal ik op verzoek van de Kamer nadere informatie over deze incidenten verstrekken.
De ratificatie van het VN-oceaanverdrag (BBNJ-overeenkomst) |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Tieman , Rummenie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat Nederland het VN-Oceaanverdrag, dat in maart 2023 door een historische meerderheid van VN-lidstaten is aangenomen, nog altijd niet heeft geratificeerd, terwijl inmiddels 90 landen dit wel hebben gedaan en nog slechts tien ratificaties ontbreken voor de inwerkingtreding?
Deze berichten zijn bekend. Inmiddels is het vereiste aantal van 60 aanvaardingen bereikt voor inwerkingtreding van de op 19 juni 2023 te New York tot stand gekomen «Overeenkomst in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, inzake het behoud en het duurzame gebruik van de mariene biologische diversiteit van gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht» (Biodiversity Beyond National Jurisdiction; hierna: BBNJ-overeenkomst), waardoor deze op 17 januari 2026 in werking zal treden. Op het moment van sturen van deze brief is de BBNJ-overeenkomst door 74 landen en de Europese Unie (EU) aanvaard.1
Veel van de landen die de BBNJ-overeenkomst al hebben aanvaard, hoeven pas na de aanvaarding uitvoeringswetgeving op te stellen. Dat betekent in praktische zin dat niet ieder land dat een overeenkomst aanvaardt ook al klaar is om invulling te geven aan de doelen van de betreffende overeenkomst. In Nederland moet deze uitvoeringswetgeving gereed zijn vóór de aanvaarding om meteen klaar te zijn voor de effectieve uitvoering. Momenteel wordt hard gewerkt om de uitvoeringswetgeving zo snel mogelijk af te ronden zoals toegelicht in de Kamerbrief Voortgang goedkeuringstraject BBNJ-overeenkomst van 16 juli jl.2
Erkent u dat het uitblijven van ratificatie afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van Nederland als voorvechter van biodiversiteit en marien natuurherstel, zeker nu het verdrag de bescherming van 30 procent van de oceanen in 2030 mogelijk moet maken?
Nee. Nederland hecht veel waarde aan de BBNJ-overeenkomst en was mede daarom sinds de start van de onderhandelingen in 2004 nauw betrokken bij deze overeenkomst. Ook na afronding van de onderhandelingen blijft Nederland actief bijdragen aan de internationale processen die de effectieve implementatie van de overeenkomst voorbereiden.
Tegelijkertijd draagt Nederland ook bij aan de effectieve implementatie van diverse verdragen die toezien op bescherming en herstel van het mariene milieu en de mariene biodiversiteit. Bijvoorbeeld het VN-Biodiversiteitsverdrag (CBD)3, de Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren4, de Arctische Raad, en het Londenverdrag en -protocol.5
Ook blijft Nederland bijdragen aan het realiseren van het doel om uiterlijk in 2030 ten minste 30 procent van de zeeën en oceaan te beschermen («30-by-30»-doel). De nadere invulling die Nederland geeft aan het Kunming Montreal Global Biodiversity Framework (KM GBF) van de CBD, waaronder dit doel, staat in het eerste Nationaal Biodiversiteit Strategie & Actieplan Nederland 2025–2030, dat op 25 maart jl. naar de Tweede Kamer is gezonden.6 Voor de zeegebieden binnen de nationale rechtsmacht van Nederland wordt deze doelstelling gehaald.
Hoe beoordeelt u de constatering van mariene wetenschappers en maatschappelijke organisaties dat vertraging van ratificatie de uitvoering van de afgesproken beschermingsdoelen bemoeilijkt en daarmee het voortbestaan van kwetsbare ecosystemen zoals koraalriffen, walvissen en diepzeenatuur verder in gevaar brengt?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, staat het aanvaarden van een overeenkomst niet gelijk aan het effectief (kunnen) uitvoeren daarvan. De overeenkomst moet voor de uitvoering ook effectief en zorgvuldig worden geïmplementeerd, waarvoor nationale regels en procedures nodig zijn. In sommige landen kan een overeenkomst direct aanvaard worden en hoeven pas daarna nationale regels en procedures opgesteld te worden. In Nederland moet de uitvoeringswetgeving gereed zijn voordat een overeenkomst kan worden aanvaard. Dat is aan de voorkant een langer proces, maar het betekent in het geval van de BBNJ-overeenkomst ook dat Nederland op het moment van aanvaarding direct klaar is voor de effectieve uitvoering ervan. Verder zet Nederland zich al lange tijd in voor een gezond marien milieu en mariene biodiversiteit en zal dit blijven doen, zie ook het antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven welke stappen Nederland concreet heeft gezet om de eigen mariene bescherming in lijn te brengen met de doelen van het VN-Oceaanverdrag en het Kunming-Montreal Global Biodiversity Framework?
In 2024 heeft Nederland het convenant met «The Ocean Cleanup» herzien om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de BBNJ-overeenkomst.7 In dat convenant zijn de afspraken over het doen van milieueffectbeoordelingen voor de activiteiten die The Ocean Cleanup uitvoert in gebieden voorbij de grenzen van de nationale rechtsmacht aangepast en voor zover mogelijk in lijn gebracht met de bepalingen van de BBNJ-overeenkomst.
Daarnaast is één van de doelen van de BBNJ-overeenkomst het versterken van samenwerking tussen organisaties en raamwerken die mandaten hebben op de oceaan. Nederland roept daarom op in onder andere de Internationale Zeebodemautoriteit (ISA), de OSPAR8-commissie, de CBD en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) tot samenwerking tussen de organisaties met mandaten die zien op de oceaan en zeeën.
Daarnaast streeft Nederland ernaar om nationaal en regionaal, bijvoorbeeld middels het OSPAR-verdrag, maatregelen te nemen die onder andere in lijn zijn met de BBNJ-overeenkomst en het KM GBF. Voorbeelden zijn het aanwijzen van mariene beschermde gebieden en het nemen van andere beschermings-maatregelen en het uitvoeren van monitoring en onderzoeken onder de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn, OSPAR en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 2 wordt het «30-by-30»-doel van het KM GBF voor de zeegebieden binnen de nationale rechtsmacht van Nederland gehaald.
Zoals vastgelegd in het Ruimtelijk Ontwikkelingsprogramma Caribisch Nederland, streeft Nederland, in lijn met het KM GBF, ook in Caribisch Nederland ernaar om tenminste 30% van de gehele Exclusieve Economische Zone (EEZ) en terrestrische gebieden te beschermen, herstellen en beheren.
Deelt u de analyse dat het niet geloofwaardig is als Nederland in 2026 deelneemt aan de geplande VN-Oceaantop, terwijl het verdrag nog altijd niet door ons land is geratificeerd? Zo nee, waarom niet?
Die analyse wordt niet gedeeld. De eerste Vergadering van de Verdragspartijen (COP) van de BBNJ-overeenkomst vindt mogelijk in 2026 of begin 2027 plaats. Nederland zal aan de eerste BBNJ COP deelnemen, omdat het voortzetten van onze deelname in lijn is met de eerdere betrokkenheid bij de BBNJ-overeenkomst. Momenteel neemt Nederland deel aan het internationale proces dat deze COP voorbereidt, onder meer om ervoor te zorgen dat de afspraken over implementatie ambitieus zijn en tegelijk voor Nederland uitvoerbaar blijven. Dat is in het belang van onze maritieme industrie en onze onderzoeksinstituten die – na inwerkingtreding van de BBNJ-overeenkomst voor het Europese en het Caribische deel van Nederland – zich daaraan moeten houden. Bovendien kan Nederland ook invloedrijk zijn in de internationale uitvoering. Omdat Nederland al langere tijd vrij gedetailleerd bezig is met de ontwikkeling van de nationale uitvoeringswetgeving, kijken andere landen naar ons land als voorbeeld hoe de BBNJ-overeenkomst te implementeren.
Bent u bereid het VN-Oceaanverdrag nog dit jaar voor te leggen aan de Tweede Kamer, zodat Nederland uiterlijk begin 2026 de ratificatie heeft voltooid en een geloofwaardige bijdrage levert aan het realiseren van 30 procent oceaanbescherming in 2030? Zo nee, waarom niet?
Dit is praktisch niet mogelijk, vanwege de termijnen die voor de verschillende fasen van de wetgevingsprocedure staan. Voor de parlementaire goedkeuringsprocedure van de BBNJ-overeenkomst bestaan de goedkeuringsstukken in ieder geval uit de Rijkswet tot goedkeuring van het verdrag en de benodigde uitvoeringswetgeving. Momenteel loopt de interdepartementale ambtelijke voorbereiding van de regelgeving, waarin de uitvoeringswetgeving wordt opgesteld en met de uitvoeringsorganisaties wordt gesproken over de daadwerkelijke uitvoering van de BBNJ-overeenkomst voor Nederland. Na afronding van de interdepartementale voorbereiding worden de wetgevingsprocedures voor respectievelijk de goedkeuringswet en uitvoeringswetgeving gevolgd.9 Vanwege de termijnen die voor de verschillende fasen in deze procedures staan, is de verwachting dat de goedkeuringsstukken op zijn vroegst eind 2026 aan de Tweede Kamer aangeboden kunnen worden.
Kunt u toezeggen dat Nederland, in de tussentijd dat het verdrag nog niet in werking is getreden, geen enkel besluit zal nemen of steunen dat diepzeemijnbouw, grootschalige visserij of andere schadelijke activiteiten in internationale wateren faciliteert?
Volgens het internationaal recht dient Nederland als ondertekenaar van de BBNJ-overeenkomst zich te onthouden van handelingen die het voorwerp en het doel van de BBNJ-overeenkomst zouden ontnemen.
Nederland handelt in internationale gremia met mandaten op de oceaan en zeeën in lijn met deze verplichting, maar het is belangrijk om te benadrukken dat de BBNJ-overeenkomst ook na inwerkingtreding niet in de plaats zal treden van al bestaande bevoegde autoriteiten, zoals het beheer van visserijactiviteiten, scheepvaart en diepzeemijnbouw. Deze activiteiten blijven onder de bevoegdheid van respectievelijk bestaande regionale visserijbeheerorganisaties, de IMO en de ISA. Daarbij is en blijft Nederland gebonden aan de bestaande internationale wet- en regelgeving die geldt voor de visserij, diepzeemijnbouw en scheepvaart.
De laatste stand van zaken Nederlandse inzet op de humanitaire crisis in Soedan. |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten welke stappen Nederland inmiddels heeft gezet om, samen met partnerlanden, de VN Fact Finding Mission voor Soedan te verzoeken zorg te dragen voor een volledige documentatie van alle schendingen van het humanitair oorlogsrecht, zoals verzocht in de aangenomen motie-Bamenga c.s. (29 237, nr. 228)?
Via diplomatieke inzet in bilaterale en multilaterale kanalen blijft Nederland het belang van de Fact Finding Mission Sudan benadrukken.
In de VN-Mensenrechtenraad hebben Nederland en de Europese Unie (EU) steun voor de Fact Finding Mission Sudan benadrukt en een oproep gedaan aan de strijdende partijen om het humanitair oorlogsrecht te respecteren. Het mandaat van de Fact Finding Mission Sudan is sterk en omvat onder meer het verzamelen, analyseren en documenteren van alle mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitair oorlogsrecht, om zo bij te dragen aan het tegengaan van straffeloosheid. De Fact Finding Mission Sudan wordt ook aangemoedigd samen te werken met het internationale strafhof.
Nederland is in augustus jl. toegetreden tot de Soedan kerngroep van de VN-Mensenrechtenraad. Deze kerngroep (bestaande uit het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Noorwegen en Ierland) heeft zich ingezet voor de verlenging van de resolutie die over het mandaat van de Fact Finding Mission Sudan gaat. Op 6 oktober jl. is deze resolutie aangenomen en daarmee is het mandaat van de Fact Finding Mission met een jaar verlengd. Nederland levert daarmee een extra inspanning om ervoor te zorgen dat dit instrument voor Soedan behouden wordt en schendingen kan blijven documenteren. Ook heeft Nederland diverse malen met de leden van de Fact Finding Mission Sudan gesproken over hun werk en belang volledige documentatie onderstreept.
Hoe wordt hierbij specifiek gewaarborgd dat aanvallen op internationale en lokale hulpverleners goed worden gedocumenteerd en meegenomen in internationale rapportages?
De Fact Finding Mission Sudan onderzoekt en documenteert alle schendingen van humanitair oorlogsrecht, waaronder ook aanvallen op hulpverleners.
Daarnaast zijn er nog andere organisaties en instituten die aanvallen op hulpverleners documenteren, registreren en/of publiceren, zoals AWSD (Aid Workers Security Database) en INSO (International NGO Security Organisation).
Welke concrete stappen zijn sinds de aangenomen motie-Dobbe c.s. (21 501-02, nr. 2886) gezet om hulpgoederen via alle mogelijke kanalen aan de bevolking van Soedan te leveren, zolang dit niet voldoende via land kan?
De rol van Nederland in humanitaire hulpverlening is recent besproken in de Kamerbrief van 24 september jl. (Kamerstuk 29 237, nr. 234) en in beantwoording van recente Kamervragen van de leden Dobbe (ref. 2025Z15099) en Paternotte (ref. 2025Z15576).
Beschikbare hulp kan Soedan wel bereiken, maar niet altijd daar waar de hoogste noden zijn. Nederland heeft zich gezamenlijk met de Europese Unie, EU-lidstaten en andere landen diplomatiek ingezet om hulp in de meest getroffen gebieden te krijgen en belemmeringen op te heffen. Op 14 augustus jl. ondertekende Nederland samen met 30 andere landen een statement waarin de strijdende partijen werden opgeroepen om hulp ongehinderd toe te laten, met name ook naar de belegerde stad El Fasher. Ook vanuit de Verenigde Naties is vanuit het allerhoogste niveau (Secretaris Generaal Antonio Guterres en Noodhulpcoördinator Tom Fletcher) getracht om met name grootschalige hulp naar El Fasher te krijgen door in te zetten op een humanitaire pauze. Tot op heden is het helaas nog niet gelukt om zo’n pauze voor elkaar te krijgen. Door de recente inname van El Fasher door de Rapid Response Forces (RSF) en het grootschalige geweld is het nu vrijwel niet meer mogelijk om hulp te verlenen aan de inwoners van de stad. De hulpverlening richt zich met name op de opvang van vluchtelingen uit El Fasher in plaatsen waar dat nog wel mogelijk is, met name in de nabije gelegen stad Tawila waar meer dan 650.000 mensen afhankelijk zijn van humanitaire hulp.
In het afgelopen jaar heeft diplomatie er wel toe bijgedragen dat de grensovergang bij Adre (Tsjaad) open is gegaan en gebleven waardoor hulp wel de westkant van Soedan en Darfoer binnenkomt. Via lokale organisaties, waaronder de Emergency Response Rooms, kunnen ook in moeilijk toegankelijke gebieden mensen bereikt worden met directe hulp vanuit gemeenschapskeukens. Nederland pleit daarom samen met andere donoren voor het ondersteunen van lokale organisaties en bereikt deze via de steun aan het Sudan Humanitarian Fund van de VN, de Dutch Relief Alliance en het Rode Kruis. In reactie op de inname van El Fasher, het geweld en de wreedheden die daar plaatsvinden en de stroom mensen die de stad ontvluchten heeft het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN USD 20 miljoen beschikbaar gesteld voor humanitaire hulp aan de getroffen bevolking en de vluchtelingen. Dit komt bovenop de USD 48 miljoen die het Sudan Humanitarian Fund heeft gealloceerd voor humanitaire hulp in Darfoer en Kordofan. Nederland is voor beide fondsen een van de belangrijkste donoren.
Welke obstakels ondervindt Nederland bij het bereiken van getroffen bevolkingsgroepen en hoe worden deze momenteel aangepakt?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er afspraken gemaakt met buurlanden of internationale partners om de toegang van hulpgoederen te verbeteren? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe geeft Nederland momenteel invulling aan de aangenomen motie-Dobbe en Van der Burg (21 501-02, nr. 3009) om een leidende rol te spelen in het organiseren van internationale humanitaire hulp aan Soedan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de uitkomsten geweest van de bijeenkomst in Den Haag met EU-landen en Noorwegen en van de senior-officials missie die in maart heeft plaatsgevonden?
Op vrijdag 13 december 2024 organiseerde Nederland een informele EU-coördinatiebijeenkomst over Soedan, samen met elf EU-lidstaten, EDEO (diplomatieke tak van de EU), ECHO (Humanitaire Hulp tak van de EU) en de Speciaal Vertegenwoordiger van de EU voor de Hoorn van Afrika, Annette Weber. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over het intensiveren van de EU-inzet richting Soedan via een EU kerngroep (zoals toegezegd door de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens het debat over de Raad Buitenlandse Zaken op 18 november 2024), het verbeteren van humanitaire toegang en het bijdragen aan een staakt-het-vuren.
Tijdens de senior officials meeting in Brussel van maart 2025 hebben deelnemende landen gesproken over betere afstemming en bundeling van diplomatieke inspanningen, met name om toegang van humanitaire hulp te verbeteren, maar ook om samen met uitvoerende organisaties te spreken over de verschillende vormen van hulpverlening. Hierbij werd de rol van kleine, lokale organisaties benadrukt en gesproken over de wijze waarop het beste kan worden samengewerkt met gemeenschapsorganisaties zoals de Emergency Response Rooms (ERRs) die nog wel in moeilijk bereikbare gebieden kunnen werken, maar ook beperkte institutionele capaciteit hebben. Vanuit lidstaten en vanuit de VN (OCHA – Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) werd het commitment uitgesproken om financiële steun via de ERRs te continueren en waar mogelijk te verhogen, ook in het licht van het wegvallen van veel Amerikaanse financiering.
Hoe heeft Nederland zijn rol in het bevorderen van een vredesproces in Soedan, inclusief toepassing van het «women, peace and security»-principe, geconcretiseerd?
Nederland financiert vanuit het Versterking Maatschappelijk Middenveld (VMM) subsidiekader (2021–2025) via twee partnerschappen activiteiten in Soedan die zich mede richten op de participatie van vrouwen in vredesopbouw (lokaal en nationaal) en het aanpakken van conflict-gerelateerd geweld (CRSV). Via deze programma’s zijn vrouwen getraind in vredesonderhandeling en -bemiddeling en zijn vredescollectieven opgezet die psychosociale steun en bescherming bieden aan slachtoffers en overlevenden. Via internationale campagnes is er door partners aandacht gevraagd voor de rol van vrouwen in het vredesproces en CRSV en zijn CRSV misdaden gedocumenteerd, o.a. ter ondersteuning van het werk van de Fact Finding Mission Sudan.
Tot de Nederlandse inzet behoort ook het versterken van de weerbaarheid van Soedanese burgers en het voorkomen van geweld tussen gemeenschappen. Nederland ondersteunt hierbij lokale, regionale en nationale initiatieven gericht op conflictbemiddeling, transitional justice en vredesopbouw. Ook wordt er ingezet op een inclusief vredesproces met plaats voor alle Soedanese burgers, waaronder vrouwen en jongeren. Nederland prioriteert bijvoorbeeld de bescherming van mensenrechtenverdedigers en ondersteunt het werk van vrouwen(-rechten) organisaties.
Welke vervolgstappen ziet u om internationale druk en betrokkenheid bij het vredesproces te vergroten?
Nederland zet zich internationaal in voor een staakt-het-vuren, het verbeteren van humanitaire toegang, accountability en het bijdragen aan een transitie richting civiel bestuur in Soedan. Daarom heeft de Minister van Buitenlandse Zaken vorig jaar het voortouw genomen om een informele EU-kerngroep voor Soedan op te richten. Onder andere via deze kerngroep ondersteunt Nederland de diplomatieke inspanningen van de EU Speciaal Vertegenwoordiger voor de Hoorn van Afrika, Annette Weber.
Eén van deze inspanningen is het initiatief van de EU Speciaal Vertegenwoordiger om te bemiddelen in de bescherming van kritieke infrastructuur in Soedan. Dit initiatief doelt op het bewerkstelligen van lokale staakt-het-vuren rondom kritieke infrastructuur, in het bijzonder de dammen en waterreservoirs. De inzet is dat dit kan werken als opmaat naar een groter staakt-het-vuren.
Daarnaast zet Nederland zich in voor sterke Raadsconclusies dit najaar, waarin de EU zich committeert aan het verbeteren van humanitaire toegang, het beëindigen van het conflict, een inclusieve transitie naar een democratische regering en het herstellen en het versterken van de rechtsstaat, verantwoordelijkheid, respect voor internationaal recht en rechtvaardigheid in Soedan.
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2025 heeft Nederland een High Level event georganiseerd over het werk van de Emergency Response Rooms en accountability in Soedan, samen met het Verenigd Koninkrijk en Liberia. De doelen van dit evenement waren het agenderen van de ernst van de humanitaire crisis in Soedan in het internationale debat, het oproepen tot internationale financiering van deze lokale humanitaire organisaties en het genereren van steun voor de verlenging van het mandaat voor de Fact Finding Mission Sudan in de VN-Mensenrechtenraad.
Op 24–25 november aanstaande zal de top van de Europese Unie en de Afrikaanse Unie plaatsvinden in Luanda. Nederland zal tijdens de top oproepen tot wapenstilstand en humanitaire toegang in Soedan, met name in El Fasher en pleiten voor krachtiger gezamenlijk optrekken van EU en AU en haar lidstaten. Bilateraal onderhoudt Nederland het hele jaar door diplomatieke banden met de Afrikaanse Unie en IGAD, onder andere via de Nederlandse speciaal gezant voor de Hoorn van Afrika. Nederland zal dit tevens benadrukken in bilaterale contacten tijdens de top.
Hoe ziet u de rol van Nederland de komende maanden in relatie tot de Europese Unie, de Verenigde Naties en Afrikaanse regionale organisaties met betrekking tot Soedan?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de Kamer periodiek te informeren over de voortgang van de Nederlandse inzet op zowel humanitaire hulp als diplomatieke inspanningen richting een vredesproces?
Ja, bij grote ontwikkelingen rondom de humanitaire situatie in Soedan en humanitaire hulp en diplomatieke inspanningen zal het kabinet uw Kamer daarover informeren. Recent is er een Kamerbrief over Soedan verstuurd (24 september jl. Kamerstuk 29 237, nr. 234) net als eerder dit jaar (21 februari jl. Kamerstuk 29 237, nr. 207).
Gegeven de recente escalatie in El Fasher na de inname door de RSF zal uw Kamer binnen afzienbare tijd via een brief op de hoogte gesteld worden van de ontwikkelingen, de humanitaire situatie en de Nederlandse reactie hierop.
De gelekte brief waarin Tata Steel 685 miljoen euro moet betalen vanwege trage verduurzaming |
|
Christine Teunissen (PvdD), Laurens Dassen (Volt) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Tata Steel Nederland (TSN) de komende jaren honderden miljoenen extra kwijt zal zijn aan het kopen van emissierechten, in totaal € 685 miljoen in 2030?1
Ja.
Erkent u dat dit geen onverwachte tegenvaller is, maar een volledig voorzienbare consequentie van de ETS-systematiek waarin de gratis rechten gebaseerd zijn op historische productievolumes? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid gratis rechten is inderdaad onder andere gebaseerd op historische productievolumes, maar bijvoorbeeld ook op de Europese benchmark en op de langere termijn ook op de implementatie van de Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). Voor TSN speelt mee dat de werkzaamheden aan Hoogoven 6 begin 2024 zijn uitgelopen waardoor er minder staal is geproduceerd. Dit lagere productievolume heeft geresulteerd in minder gratis rechten. Deze consequentie was van tevoren bekend en daarom ook in de bedrijfsvoering meegenomen.
Deelt u de mening dat het doel van het ETS-systeem is om vervuilers financieel te prikkelen sneller te verduurzamen, en dat het huidige systeem in die zin «werkt» doordat TSN nu met forse kosten wordt geconfronteerd? Hoe rijmt u dit met het beleid om tegelijkertijd via subsidies de financiële prikkels van het ETS-systeem deels teniet te doen?
Het EU ETS is een marktinstrument waarmee de Europese Unie de uitstoot van broeikasgassen kosteneffectief wil verminderen. De handel in emissierechten is de handel in emissieruimte: het recht om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten. Het aantal beschikbare rechten is beperkt en gaat ook nog eens elk jaar omlaag. Bedrijven, zoals TSN, ontvangen gratis rechten én kunnen handelen in rechten. De prijs voor een emissierecht, de CO2-prijs, wordt bepaald door vraag en aanbod. Dat maakt emissiehandel een marktinstrument om klimaatverandering tegen te gaan.
Het kabinet hecht aan het belang van een verduurzaamde industrie in Nederland. Het Nederlandse beleid ten aanzien van de verduurzaming van de industrie bestaat uit verschillende instrumenten. Zo zijn er beprijzende instrumenten, zoals EU ETS, waardoor bedrijven moeten gaan betalen voor hun CO2-uitstoot. Ook zijn er stimulerende instrumenten gericht op de opbouw van deze duurzame industrie en het behoud van de industrie. Te denken valt aan de ontwikkeling van innovatieve technologieën, ondersteund door bijvoorbeeld de maatwerkaanpak, NIKI, SDE++ en DEI+. Deze instrumenten subsidiëren (een deel van) de onrendabele top van een investering, dus enkel het deel dat nodig is om de business case sluitend te krijgen. De maatwerkaanpak richt zich op bovenwettelijke maatregelen, dus meer of sneller verduurzamen dan de wet vraagt. Dit geldt dus ook voor de maatwerkafspraak met TSN.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van emeritus hoogleraar Sweder van Wijnbergen in het artikel dat subsidie aan Tata Steel de bedoeling van het ETS-systeem ondermijnt?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 vermeld, bestaat het Nederlandse beleid uit een combinatie van instrumenten om verduurzaming te realiseren. Alle bedrijven die onder het EU ETS systeem vallen, kunnen ook aanspraak maken op de stimulerende instrumenten, niet alleen TSN. Daarbij is het ETS een Europees systeem. Ook andere Europese staalfabrieken die onder het ETS systeem vallen worden ondersteund bij hun verduurzamingsopgave.
Was u voor het verschijnen van dit artikel op de hoogte van deze additionele kosten, waarvan het bedrijf zelf in elk geval sinds februari 2024 weet (de datum van het interne document)? Zo ja, heeft u dit meegewogen in de onderhandelingen over maatwerksubsidie? Zo nee, in hoeverre verandert dit uw inzet bij de onderhandelingen?
In de business case voor de maatwerkafspraak wordt gekeken naar meest actuele prognoses van kosten en opbrengsten, in dit geval cijfers en prognoses uit 2025. Dit geldt dus ook voor de CO2 kosten.
Heeft TSN de afgelopen jaren een voorziening aangelegd voor de gratis emissierechten die zij door lagere productie «te veel» ontvingen? Zo ja, wat is de omvang van deze voorziening en hoe wordt deze ingezet? Zo nee, acht u dit prudent ondernemingsbeleid?
Vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid kunnen geen uitspraken worden gedaan over specifieke cijfers of, in dit geval, voorzieningen. Het kabinet wil benadrukken dat de CO2 kosten en de maatregelen die TSN in verband daarmee getroffen heeft integraal zijn meegenomen in de business case die onderdeel is van de maatwerkgesprekken.
Hoe schat u de concurrentiepositie van Tata Steel in nu ze de komende jaren 685 miljoen euro extra kosten kunnen verwachten, zelfs ten opzichte van concurrenten binnen Europa? Ziet u nog een toekomst waarin Tata Steel op eigen kracht kan concurreren, of is dit bedrijf structureel afhankelijk geworden van staatssteun?
Zie het antwoord op vraag 6 wat betreft de bedrijfsvertrouwelijkheid van deze cijfers en het integraal meenemen van de CO2 kosten in de business case en het antwoord op vraag 5 dat we bij de maatwerkafspraak met TSN kijken naar de cijfers en prognoses van 2025. Op basis van die business case ziet het kabinet zeker een toekomst waarin TSN op eigen kracht kan opereren. Ook de Europese Commissie toetst hierop aangezien er onder het relevante staatssteunkader geen staatssteun mag worden gegeven aan een bedrijf in financiële moeilijkheden. Voordat er een subsidie kan worden gegeven is ook akkoord van de Europese Commissie nodig.
Hoe weegt u dat Tata zelf aangeeft dat het «Groen Staal-plan» onder druk komt te staan als er een verbod komt op de verwerking van giftige staalslakken2, terwijl deze ETS rechten financieel een veel grotere tegenvaller kunnen zijn? Wat zegt dit over de kwetsbaarheid van Tata’s plannen?
TSN opereert in een internationale context. Voor het bedrijf is het daarom van belang om stabiliteit in het overheidsbeleid te hebben en vergelijkbare concurrentievoorwaarden met omringende landen. EU-beleid en nationaal beleid hebben impact op de business case van een bedrijf, zo ook beleid omtrent ETS en staalslakken. Het Groen Staal-plan vergt een grote investering van het bedrijf en het moederbedrijf. Het is dus niet meer dan logisch dat het bedrijf mogelijke risico’s ten aanzien van de business case zorgvuldig in kaart brengt. De weging van de verschillende risico’s en het uiteindelijk wel/niet doen van de investering is aan het bedrijf.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste actuele en potentiële financiële risico’s voor TSN, waaronder in elk geval: een mogelijk verbod op de verwerking van staalslakken, het tekort aan gratis ETS-rechten, de invoerheffingen op staal in de VS3 en de werkzaamheden naar aanleiding van de aanzegging tot intrekken van de vergunning van Kooksgasfabriek 2?
Zoals ook in het antwoord op de vorige vraag zijn er externe factoren die impact hebben op de business case van Tata Steel. In de financiële modellen wordt gewerkt met prognoses. Deze prognoses worden getoetst en gevalideerd door de staat en een externe financiële adviseur. De uiteindelijke risico inschatting en afweging van de verschillende factoren is aan het bedrijf.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop deze financiële risico’s worden betrokken in de lopende gesprekken over mogelijke steunmaatregelen of maatwerkafspraken met TSN?
De Kamer wordt regelmatig, waar mogelijk openbaar en waar nodig vertrouwelijk, geïnformeerd over de voortgang van de maatwerkafspraken met Tata Steel, bijvoorbeeld via Kamerbrieven en technische briefings. Ook in de toekomst zal het kabinet dit blijven doen.
Hoe beoordeelt u of het verstrekken van substantiële subsidies aan Tata Steel in lijn is met prudent financieel bestuur, gezien de vele vooraanstaande economen4 5 die ons waarschuwen dat dit een zeer onverstandige vorm van staatssteun is?
Zoals al eerder in de beantwoording aangegeven, bestaat het Nederlandse verduurzamingsbeleid uit een mix van instrumenten en wordt er door de staat en de Europese Commissie getoetst op de haalbaarheid van de business case aangezien er onder het relevante staatssteunkader geen steun mag worden verstrekt aan een onderneming in financiële moeilijkheden. Voor de staat is het essentieel dat de subsidie voor het behalen van de beoogde doelen wordt gebruikt: verduurzaming en verbetering van de gezondheid. Er zullen dan ook strenge voorwaarden aan de eventuele subsidie verbonden zijn. Zo wordt de subsidie in tranches uitgekeerd, bij het behalen van vooraf vastgestelde mijlpalen. Indien de doelen niet worden behaald kan de staat de subsidie terugvorderen of boetes opleggen. Daarnaast zullen er clawback-mechanismes komen om oversubsidiëring te voorkomen.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden, vóór de behandeling van de begroting Klimaat en Groene Groei, zodat de Kamer deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van de maatwerkafspraken met Tata Steel?
Ja.
De Israëlische aanval op de Global Sumud Flotilla |
|
Christine Teunissen (PvdD), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Aukje de Vries (VVD), David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat de Global Sumud Flotilla, bestaande uit meerdere schepen met honderden internationale deelnemers, waaronder vijftien Nederlanders, in de nacht van 23 op 24 september meermalen is aangevallen met drones door Israëlische troepen, met aanzienlijke schade aan de schepen en gewonden tot gevolg?1 2
Ja, het kabinet is bekend met deze berichten.
Hoe beoordeelt u de meldingen dat er 13 afzonderlijke aanvallen hebben plaatsgevonden, waarbij onder andere zeilen zijn kapot gereten en een deelnemer een bijtende stof in het gezicht heeft gekregen?
Het kabinet keurt elke vorm van geweld tegen vreedzame actievoerders af. Er is op dit moment nog veel onbekend over de precieze aard en toedracht van de voorvallen.
Bent u ermee bekend dat twee van de Nederlandse deelnemers zich aan boord bevonden van schepen die daadwerkelijk aangevallen zijn? Welke maatregelen neemt u om hun veiligheid en die van de overige Nederlanders te garanderen?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie over de vermeende droneaanvallen en kan daarom niet bevestigen dat twee Nederlandse deelnemers zich aan boord bevonden van de schepen waarop de vermeende droneaanvallen plaatsvonden.
Het kabinet heeft de Israëlische autoriteiten destijds geïnformeerd over de aanwezigheid van Nederlandse staatsburgers op de schepen van de Flotilla en het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten meermaals verzocht de veiligheid van de schepen en hun opvarenden te waarborgen.
Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken destijds aan Spanje en Italië verzocht om, via hun fregatten die zich op afstand van de Flotilla bevonden voor het leveren van bijstand aan hun burgers en andere deelnemers van de Flotilla, ook eventuele bijstand te bieden aan Nederlandse opvarenden in geval van nood.
Sinds de onderschepping van de schepen van de Flotilla door de Israëlische autoriteiten op 1 en 2 oktober jl. heeft het kabinet zich op alle mogelijke niveaus ingezet voor een spoedig vertrek van alle betrokken Nederlanders uit Israël. Daarnaast heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contacten met de Israëlische autoriteiten meermaals aangedrongen op een goede behandeling van de Nederlandse deelnemers.
Zie verder het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het aanvallen van schepen met internationale burgers op internationale wateren een ernstige schending van het internationaal recht vormt? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van die onderbouwing.
Bent u bereid de aanvallen op de Global Sumud Flotilla door Israël krachtig te veroordelen en binnen de EU en de VN te pleiten voor onmiddellijke maatregelen om een veilige doorgang voor de vloot te waarborgen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met Italië dat in een democratie protest, mits in lijn met internationaal recht, beschermd moet worden, ook wanneer het via schepen plaatsvindt op zee?
Op basis van internationale mensenrechten en het recht van de zee geldt de vrijheid van demonstratie ook op zee. Dit is expliciet bevestigd in de uitspraak van het arbitraal tribunaal in de Arctic Sunrise-arbitrage van 14 augustus 2015 (para. 225 e.v.). Wanneer de vrijheid van demonstratie wordt uitgeoefend in de exclusieve economische zone van een kuststaat of op volle zee, geldt deze als een internationaal rechtmatig gebruik van de zee gerelateerd aan de vrijheid van navigatie. Ondanks het fundamentele belang van de vrijheid van demonstratie is deze vrijheid niet zonder beperkingen. De vrijheid mag worden ingeperkt wanneer dit nodig is ter bescherming van andere belangen. Dergelijke inperkingen moeten echter wel voldoen aan de in internationale mensenrechtenjurisprudentie uitgewerkte criteria (zoals wettelijke basis; gerechtvaardigd doel; en noodzakelijkheid & proportionaliteit). Het kabinet hecht grote waarde aan de vrijheid van demonstratie, ook op zee. Wel geldt voor demonstraties op zee, vanwege het feit dat de omstandigheden op zee anders zijn dan op land, speciale aandacht voor de veiligheid van dergelijke demonstraties.
Hoe verhoudt de reactie van Israël zich tot de internationale oproepen, waaronder die van VN-experts, voor een veilige doorgang van humanitaire flotilla’s?
Humanitaire hulp moet onmiddellijk en aanzienlijk worden opgeschaald en moet alle mensen in nood kunnen bereiken in de hele Gazastrook. Professionele en gemandateerde hulporganisaties moeten voldoende humanitaire toegang krijgen over land. Nederland blijft dit benadrukken richting de Israëlische autoriteiten.
Welke stappen onderneemt Nederland op dit moment, of zal Nederland nemen, om te garanderen dat Nederlandse staatsburgers aan boord van de Global Sumud Flotilla of vergelijkbare initiatieven veilig kunnen opereren?
Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om, mede gezien de herhaalde aanvallen, binnen de EU te pleiten voor een structurele VN-gecoördineerde humanitaire zee-corridor naar Gaza, waar ook burgerinitiatieven zoals de Global Sumud Flotilla onder vallen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid om, mocht blijken dat Israël doelbewust schade heeft toegebracht aan deze schepen met burgers aan boord, op internationaal niveau sancties of juridische stappen te bepleiten?
Het uitgangspunt is dat in beginsel alleen de vlagstaat dergelijke stappen kan ondernemen. Nederland zou derhalve uitsluitend bevoegd zijn, gelet op het bestaan van exclusieve rechtsmacht, stappen te ondernemen ten aanzien van Nederlands gevlagde schepen. Voor zover bekend is geen schade aangericht aan het Nederlands gevlagde schip. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Israëlische autoriteiten verzocht om een onderbouwing van de juridische basis voor het Israëlische handelen naar aanleiding van de onderschepping van de schepen. Het kabinet is in afwachting van die onderbouwing.
Bent u bereid deze vragen, gezien de ernst en urgentie van de situatie, voor het commissiedebat Humanitaire hulp d.d. 25 september 2025 te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Nederland moet meewerken aan het overbrengen van ambassadebewakers |
|
Derk Boswijk (CDA), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA), Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de kantonrechter in een kort geding dat de Nederlandse Staat transportmiddelen beschikbaar moet stellen voor het overbrengen van 42 Afghaanse bewakers?
Ja. Ik ben bekend met de uitspraak van de kantonrechter in kort geding van 2 september jl.
Wat vindt u van het feit dat de rechter stelt dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld en haar zorgplicht niet heeft nageleefd door de Afghaanse bewakers niet te evacueren?
Het kabinet neemt zijn werkgeversverantwoordelijkheid serieus, ook in het buitenland. In dit geval waren de 42 eisers geen werknemers van de Staat. In deze procedure zijn verschillende redenen om aan te nemen dat artikel 7:658 lid 4 BW, het Nederlandse artikel waaruit de kantonrechter een zorgplicht van de Staat tegenover de 42 eisers heeft afgeleid, niet van toepassing is. Voor de beantwoording van vraag 2 verwijs ik u verder naar de brief1 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe verklaart u dat Hongaarse beveiligers die via hetzelfde bedrijf (Asman Abi) waren ingeleend wel geëvacueerd zijn, terwijl Afghaanse bewakers die hetzelfde werk verrichtten niet werden geëvacueerd? Hoe is deze afweging tot stand gekomen?
De Hongaarse bewakers zijn door speciale eenheden van een partnerland naar het vliegveld gebracht en uiteindelijk zonder tussenkomst van Nederland gerepatrieerd naar Hongarije. Zij hadden als EU-onderdanen recht op consulaire bijstand en hierover zijn voorafgaand aan de acute evacuatiefase specifieke afspraken gemaakt. Dit is niet vanwege hun werk als extern ingehuurde bewakers bij de Nederlandse ambassade gebeurd, zoals ook gecommuniceerd is in de brief2 die aan de Tweede Kamer is verzonden op 5 september jl.
Hoe ziet u het feit dat de rechter stelt dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft tegenover deze bewakers, omdat zij ook na de evacuatie en de machtsovername door de Taliban de ambassade nog enige tijd hebben beveiligd onder gevaarlijke omstandigheden? Bent u het hiermee eens? Hoe gaat u deze bijzondere zorgplicht vervullen?
Bewakers in dienst van de externe dienstverlener hebben na de val van Kaboel doorgewerkt op de Nederlandse ambassade-compounds tot aan de afstoting daarvan, waarvan de eerste eind 2021 en de tweede eind 2022 plaatsvond. Er is met enige regelmaat contact geweest met de externe dienstverlener over de veiligheid van de voormalige extern ingehuurde ambassadebewakers. Tot op heden heeft het kabinet geen berichten ontvangen waaruit blijkt dat bewakers die voor de externe dienstverlener werkten gevaar lopen vanwege hun voormalige werkzaamheden voor de Nederlandse ambassade.
De kantonrechter overweegt in het vonnis dat de omstandigheid dat de ambassadebewakers na de evacuatie de toen ontruimde ambassade nog enige tijd hebben beveiligd zou kunnen inhouden dat de Staat zelfs een bijzondere zorgplicht heeft. Wat de kantonrechter daarmee bedoelt, wordt niet verder uitgewerkt en is het kabinet niet duidelijk.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze bewakers met hun gezinnen nu zo snel mogelijk alsnog worden overgebracht?
Het overbrengen van Afghanen is een complex proces. Dat proces bestaat uit verschillende stappen, waaronder verificatie van alle gegevens en documenten. Naar aanleiding van de uitspraak van 2 september jl. heeft de Staat eerste stappen gezet voor het mogelijk maken van deze overbrengingen.
Het gerechtshof heeft op 12 september jl. de verplichting voor de Staat geschorst om per direct uitvoering te geven aan het vonnis totdat het hof in het hoger beroep over deze zaak heeft geoordeeld. Om deze reden onderneemt het kabinet momenteel geen verdere stappen om het vonnis uit te voeren.
Onderschrijft u dat de uitspraak van de kantonrechter bij voorbaat uitvoerbaar is en zo snel mogelijk uitgevoerd moet worden?
De Staat heeft een turbospoedappel ingesteld gezien het kabinet zich niet kan vinden in de uitspraak van de kantonrechter, zoals eerder aangegeven in kabinetsbrief3 van 5 september jl. en de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 19 september jl.4 Hierbij heeft de Staat verzocht om een snelle uitspraak in het schorsingsincident. Op 12 september jl. heeft het gerechtshof in het schorsingsincident de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraad verklaring toegekend.
Sommige bewakers van deze groep bevinden zich momenteel in Pakistan en Iran en zouden snel naar Nederland kunnen komen. Gaat u direct dit proces in gang zetten?
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van vraag 5.
Gelden voor de overbrenging van gezinsleden dezelfde voorwaarden als voor het recht op gezinshereniging voor asielstatushouders?
In punt 4.45 van het vonnis heeft de kantonrechter ten aanzien van familieleden het volgende gezegd:
«Ter voorkoming van misverstanden daaromtrent zal de kantonrechter bepalen dat als familieleden van Eisers zullen worden aangemerkt hun wettige echtgenoten of partners, die daarmee rechtens kunnen worden gelijkgesteld, en de van hen afhankelijke minderjarige kinderen, die op het moment van vertrek nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt.»
Ook bij gezinshereniging na asiel wordt in beginsel uitgegaan van het kerngezin, zijnde de partner en minderjarige kinderen (paragraaf C2.4.1 Vreemdelingencirculaire). Het door de kantonrechter bepaalde is daarmee in lijn met de gezinshereniging voor asielstatushouders.
Kunt u de Kamer wekelijks (kort) op de hoogte houden van de status van deze overbrengingen?
Op dit moment wacht het kabinet de uitspraak in hoger beroep af.
Kunt u de beantwoording van deze vragen meenemen in de kabinetsbrief die tijdens de procedurevergadering van 4 september jl. is aangevraagd door de commissie Buitenlandse Zaken?
De kabinetsbrief5 is op 5 september jl. verstuurd. Hierin worden veel van de hierboven gestelde vragen beantwoord, zie ook de verwijzingen naar de brief in de beantwoording. Daarnaast is op 19 september jl. de beantwoording van het Schriftelijk Overleg6 naar de Kamer verstuurd.
Nieuwe fossiele boringen op de Noordzee en het sectorakkoord gaswinning |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pompen of Verzuipen: wat te doen met het Noordzeegas?»1
Ja.
Klopt het dat u op 23 april 2025 samen met Energie Beheer Nederland (EBN) en de gassector het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie heeft gesloten en bent u het eens met de stelling van Advocates for the Future dat dit sectorakkoord in strijd is met verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs?
Het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie is op 23 april 2025 door de betrokken partijen gesloten. De Kamer is daarover dezelfde dag geïnformeerd2. Het kabinet is het niet eens met de stelling dat dit akkoord in strijd zou zijn met de verplichtingen uit het Klimaatakkoord van Parijs. Het kabinetsbeleid is gericht op een reductie van broeikasgasemissies van 55% in 2030 ten opzichte van 1990 en een netto nul uitstoot in 2050, passend binnen de afspraken van het Parijsakkoord.
In de overgang naar een klimaatneutraal energiesysteem blijft aardgas voorlopig nog nodig. Hierbij heeft het kabinet een voorkeur voor aardgas met zo min mogelijk klimaatimpact en zo min mogelijk afhankelijkheid van andere landen. Met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie zet het kabinet in op opschaling van gaswinning uit gasvelden op de Noordzee. Voor gaswinning uit de kleine velden op land worden er aanvullende afspraken gemaakt die momenteel worden uitgewerkt. Deze aanvullende afspraken moeten bijdragen aan het vinden van een balans tussen enerzijds de zorgen van inwoners en regionale bestuurders, en anderzijds de belangrijke functie die gaswinning op land nog heeft.
Voor het nastreven van deze klimaatdoelen stuurt het kabinet op het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen, niet op het verminderen van de productie ervan. Een afname van binnenlandse productie leidt niet automatisch tot een daling van het gebruik en daarmee tot een daling van de emissies. Een afname van binnenlandse productie zal immers vervangen worden door een toename van import, met name van LNG. Daar komt bij dat LNG, vanwege de wijze van productie en het transport naar Nederland, een hogere CO2-uitstoot kent dan gas gewonnen op de Noordzee.
Volgens de jaarlijkse prognose van TNO in het jaarverslag Delfstoffen en Aardwarmte past een opschaling van de gaswinning op de Noordzee, zoals beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario, waarmee Nederland op koers blijft voor de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Met andere woorden: ook met een tijdelijk hogere gasproductie op de Noordzee blijft dit volume ruim onder wat er binnenlands wordt gebruikt aan aardgas.
Hoe beoordeelt u het sluiten van het Sectorakkoord in het licht van de Advisory Opinion van het Internationaal Gerechtshof van 23 juli 2025, waarin wordt bevestigd dat staten private actoren moeten reguleren om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen?2
Uit de Advisory Opinion volgt dat staten passende maatregelen moeten treffen die redelijkerwijs in staat zijn om klimaatdoelen (NDC’s) te behalen. Deze verplichting omvat het inzetten van wetgevende en bestuurlijke instrumenten, waaronder een effectieve regulering van private actoren die grote emissies veroorzaken.
Nederland en de EU beschikken over een regelgevend kader dat is gericht op het realiseren van de klimaatdoelen voor 2030 en 2050. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 past de opschaling van de gaswinning binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen.
Heeft u bij het ontwikkelen van het Sectorakkoord een analyse gemaakt van de juridische risico’s, bijvoorbeeld ten aanzien van mensenrechten, klimaatrecht en mogelijke aansprakelijkheidsclaims en zo ja, kunt u deze delen?
Nee, er is geen verdere analyse gemaakt op de juridische aspecten die u benoemt.
Bent u bekend met de conclusie van het Internationaal Energieagentschap (IEA) dat er in een 1,5°C-scenario geen ruimte meer is voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en hoe weegt u deze conclusie in relatie tot nieuwe gasprojecten op de Noordzee?3
De scenario’s van het IEA schetsen terecht dat er mondiaal in principe geen verdere exploratie activiteiten van fossiele brandstoffen nodig zijn, omdat alle fossiele projecten die reeds zijn ontdekt en in (verschillende stadia van) ontwikkeling zijn al zouden voorzien in de mondiale vraag die past binnen een 1,5 graad scenario.
Dit veronderstelt wel dat deze voorkomens ook ontwikkeld zullen worden, wat niet altijd het geval zal zijn. Tevens wordt hierbij geen rekenschap genomen van enige mate van voorzieningszekerheid en de wens van dit kabinet om, zolang we nog gebruik maken van fossiele bronnen zoals aardgas, te kiezen voor gaswinning uit kleine velden boven de import van aardgas uit andere delen van de wereld. Dit omdat dergelijke binnenlandse productie bijdraagt aan een zo laag mogelijke emissie-voetafdruk (die veelal lager is dan geïmporteerd aardgas) en daarnaast bijdraagt aan de (West-Europese) importonafhankelijkheid.
Het onlangs gepubliceerde rapport door het IEA, dat gaat over de implicaties van de productiedaling van olie- en gasvelden5, geeft daarbij ook als aanbeveling aan om inzicht in de afnamesnelheden van olie- en gasvelden in de langetermijnplanning van energiesystemen te integreren. Dit heeft onder meer betrekking op de binnenlandse productie en energiezekerheid, de locatie van import- en exportmarkten en de juiste omvang en toekomstbestendigheid van nieuwe en bestaande olie- en gasinfrastructuur.
Erkent u dat investeringen in nieuwe gasprojecten leiden tot lock-in van fossiele infrastructuur, waardoor de transitie vertraagt en de Staat wordt blootgesteld aan extra juridische en financiële risico’s?
Het kabinet richt zich zowel op energiebesparing, de opschaling van duurzame energieproductie, alsmede de afbouw van de vraag naar fossiele brandstoffen en daarmee ook de noodzaak voor de productie daarvan. Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen verleen ik nu instemming tot en met 2045 met het oog op de door TNO gestelde prognoses van zowel de gasvraag als de binnenlandse gasproductie. Deze zullen in de meest progressieve scenario’s van daling van de vraag en nieuwe productie in 2047 met elkaar kruisen. Financiële risico’s in de ontmantelingsfase worden daarnaast middels de Decommissioning Security Agreement (DSA) systematiek zoveel mogelijk gemitigeerd door afspraken tussen alle vergunninghouders over te stellen financiële zekerheden met betrekking tot de ontmanteling van activa en herstel van productielocaties.
Daarnaast streeft het kabinet naar een volledig circulaire en fossielvrije economie. Daartoe worden richting 2050 het gebruik van fossiele brandstoffen zoveel mogelijk geminimaliseerd en is ook middels het Noordzeeakkoord door alle betrokkenen afgesproken dat het niveau van de binnenlandse gasproductie de binnenlandse gasvraag niet zal overstijgen. Er zal echter nog geruime tijd een zekere behoefte aan gas in de energievoorziening zijn. Zo lang we nog gas gebruiken, is het ook voor het klimaat gunstiger om binnenlands geproduceerd gas te gebruiken, omdat dit leidt tot minder broeikasgasemissies dan geïmporteerd gas.
Kunt u toelichten hoe de rol van EBN als mede-investeerder in nieuwe gasprojecten zich verhoudt tot de publieke verantwoordelijkheid van de Staat en acht u het risico op stranded assets en de mogelijke financiële gevolgen voor de belastingbetaler voldoende afgedekt?
Zoals ook uiteengezet in de beantwoording van de vragen 2, 5 en 6 past een tijdelijke opschaling van de gaswinning, zoals is beoogd met het Sectorakkoord Gaswinning in de Energietransitie, binnen het meest progressieve aardgasvraagreductiescenario waarmee Nederland de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 kan behalen. Op grond van de Mijnbouwwet participeert EBN in olie- en gasprojecten en is daardoor een belangrijke partij bij de opschaling van de gaswinning.
Bij de actualisatie van winningsplannen en de instemming met nieuwe winningsplannen wordt instemming verleend tot en met 2045, waarbij naast de eerder aangegeven klimaatdoelstellingen en de gasleveringszekerheid ook de investeringszekerheid van dergelijke kapitaalintensieve projecten niet uit het oog moet worden verloren. Het kabinet wil wel ruimte houden voor maatwerk indien dat op een later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog gas nodig is voor de binnenlandse vraag én dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen. Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden. Hierdoor is het risico op stranded assets beperkt en mogelijk zelfs omgekeerd: bestaande infrastructuur kan wellicht langer gebruikt worden door aansluiting van nieuwe gaswinning locaties.
Heeft u vernomen dat EBN in jaarverslagen en strategie over haar publieke taak spreekt van maatschappelijke verantwoordelijkheid en bijdrage aan het versnellen van de energietransitie en dat ook in de evaluatie van EBN dit beeld wordt onderschreven? Hoe rijmt u deze duiding met het feit dat EBN als staatsdeelneming actief investeert in nieuwe gasprojecten, die de klimaatcrisis juist verergeren en de transitie vertragen?4
Ja, de bijdrage van EBN aan het versnellen van de energietransitie is bij ons bekend. Het kabinet verschilt met u van mening dat nieuwe investeringen in gasprojecten in Nederland de klimaatcrisis verergeren en de transitie vertragen. De investeringen zijn juist nodig om de transitie door te komen. Deze investeringen dienen daarnaast ook een ander publiek belang, namelijk het borgen van de energiezekerheid. Zie ook de beantwoording van vragen 2, 3 en 5.
Deelt u de opvatting dat het onjuist is dat EBN zichzelf presenteert als uitvoerder van een «publieke taak» en «maatschappelijke verantwoordelijkheid» rond de energietransitie, zolang de wettelijke taak zich beperkt tot opsporing en winning van olie en gas (art. 82 Mijnbouwwet)? Trekt u daaruit de conclusie dat EBN dan of zijn publieke taakomschrijving moet aanpassen, of moet ophouden met deze claims?
Deze opvatting deelt het kabinet niet. Op grond van artikel 82 lid 2 van de Mijnbouwwet richt EBN zich met een wettelijke taak ook op geothermie en op grond van artikel 82 lid 4 van de Mijnbouwwet is instemming verleend aan EBN om onder meer activiteiten te ontwikkelen ten aanzien van CCS en groen gas. Ook worden er door EBN voorbereidingen getroffen om mogelijk aan de slag te gaan als Nationale Deelneming Warmtenetten. Dit zijn activiteiten anders dan de opsporing en winning van olie en gas en ook ter borging van publieke belangen.
Bent u het ermee eens dat effectieve handhaving op de wettelijke energiebesparingsplicht en het kiezen voor een toekomstbestendige industrie op basis van een integrale industrievisie een effectievere bijdrage levert aan leveringszekerheid en economische veerkracht dan het openen van nieuwe gasvelden?
In het kader van zowel de leveringszekerheid als de economische veerkracht zullen zowel een verdere energiebesparing, toekomstperspectief voor de industrie als ook de exploratie van nieuwe gasvelden een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Op dit moment wordt reeds ingezet op versterking van toezicht en handhaving van de energiebesparingsplicht, waarvan nu de eerste effecten zichtbaar worden. Hier heeft het kabinet de Kamer met de brief van 25 juni jl. over geïnformeerd.7
Op 5 september jl. is de Kamer per brief geïnformeerd over het toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie.8 In de brief geeft het kabinet aan dat er ook op de lange termijn perspectief is voor de industrie in Nederland. Het kabinet zet daarbij in op drie lijnen: Europees gelijk speelveld, transitiepaden voor de lange termijn en benutting van comparatieve voordelen.
Kunt u deze vragen apart en voor het commissiedebat Klimaat en Energie van 3 september 2025 beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om deze vragen op de door u gewenste termijn te beantwoorden.