De berichten “Werkgroep: “Haven Lauwersoog is gedoemd te verdwijnen” en “Haven Lauwerseach ferdwynt as polityk neat docht” |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Werkgroep: «Haven Lauwersoog is gedoemd te verdwijnen»»1 en «Haven Lauwerseach ferdwynt as polityk neat docht»2? Wat vindt u van deze berichten?
De berichten zijn mij bekend. De conclusie dat de haven gedoemd is om te verdwijnen deel ik niet. Ik volg de ontwikkelingen en momenteel vindt onderzoek plaats naar de mogelijkheden om de bereikbaarheid van Lauwersoog te bevorderen.
Wat is de exacte situatie met betrekking tot de vaargeul naar Lauwersoog (het Westgat)? Welke problemen zijn daar op dit moment? Welke afspraken liggen er met betrekking tot het op peil houden van de vaargeul naar Lauwersoog?
De buitendelta tussen Ameland en Schiermonnikoog is een erg dynamisch gebied. Het Westgat, de toegangsgeul vanaf de Noordzee naar de vaargeul naar Lauwersoog verplaatst zich door de jaren heen regelmatig en fluctueert in diepte. De morfologische ontwikkelingen rondom het Westgat worden om die reden nauwkeurig gevolgd en de vaarwegmarkering wordt hier met enige regelmaat op aangepast om op die manier de meest optimale route aan te geven. De vorming van ondiepere delen (drempels) in dit gebied is dus niet nieuw. Doorgaans zorgt de natuurlijke dynamiek voor voldoende diepgang in één van de geulen in de buitendelta. Nu is er echter sinds 2013 sprake van een verondieping en laat de vorming van een nieuwe diepe geul langer op zich wachten. De laatste lodingen van Rijkswaterstaat (september 2015) wijzen uit dat er sprake is van een «drempel» met een minimale diepte van 4,6 meter onder NAP. Om Lauwersoog te bereiken zijn de grotere viskotters op dit moment meer afhankelijk van het getij dan voorheen. Daarom is over dit onderwerp contact tussen regio en Rijkswaterstaat over dit specifieke onderwerp.
Rijkswaterstaat hanteert voor de vaargeul van Lauwersoog tot aan de buitendelta een streefdiepte van -5m NAP en voert hiervoor onderhoudsbagger-werkzaamheden uit. Het Westgat ligt in de buitendelta. Vanwege de grote dynamiek in dit gebied baggert Rijkswaterstaat hier niet. Deze afspraken zijn vastgelegd in de door alle bij het Waddengebied betrokken overheden opgestelde beheerplannen.
Welke gevolgen heeft de verzanding van het Westgat voor Lauwersoog, met name voor de economie en economische sectoren zoals visserij en toerisme? Klopt het dat de omzet van de haven van Lauwersoog, de visafslag en andere gelieerde bedrijven is gedaald als gevolg van de slechte bereikbaarheid?
Door de Provincie Groningen, gemeente De Marne en de Exploitatiemaatschappij Haven Lauwersoog (EHL) wordt gewerkt aan een MKBA waaruit moet blijken wat de economische effecten zijn voor de haven van Lauwersoog en in hoeverre deze effecten daadwerkelijk zijn toe te schrijven aan de verondieping van het Westgat.
Wat zijn mogelijke oplossingen voor de problemen met betrekking tot de vaargeul en welke overheden of andere partijen zijn hierbij betrokken? Waar liggen de verschillende verantwoordelijkheden met betrekking tot het onderhoud en op diepte houden van de vaargeul? Wanneer kan daarover meer duidelijkheid zijn?
Het antwoord op de vraag of er duurzaam en economisch verantwoord in de natuurlijke dynamiek ingegrepen kan worden, hangt af van de te verwachten morfologische ontwikkelingen in combinatie met de economische rentabiliteit van de vaargeulverdieping. Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het onderhoud aan de vaargeul van Lauwersoog tot aan de buitendelta. Met de regio is afgesproken dat Rijkswaterstaat een onderzoek zal laten uitvoeren naar de morfologische ontwikkelingen in het Westgat en naar de vraag of het mogelijk/zinvol is in een dergelijk dynamisch gebied in te grijpen. Op basis van de uitkomsten van het RWS onderzoek en de eerder genoemde MKBA, kan een eventuele ingreep in het Westgat worden overwogen. De uitkomsten van voorgenoemde rapporten worden eind november verwacht. Overigens zal een eventuele ingreep moeten voldoen aan de gestelde afwegingskaders in de Planologische Kernbeslissing Waddenzee en de Natuurbeschermingswet.
Klopt het dat er een onderzoek plaatsvindt door de gemeente De Marne, de Exploitatiemaatschappij Haven Lauwersoog (EHL), de provincie Groningen en Rijkswaterstaat? Waar richt dat onderzoek zich op? Wanneer is dat onderzoek klaar? En hoe wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Ja, zoals gesteld in het antwoord op vraag 4 wordt er door provincie, gemeente en EHL een MKBA uitgevoerd en RWS voert een morfologische studie uit. Beide onderzoeken zullen naar verwachting eind november worden opgeleverd. Ik zal u daarna over de uitkomsten informeren.
Het gevaar van lozingen in de Rijn |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «PFT-Skandal in Düsseldorf: Vergiftetes Grundwasser fließt in den Rhein», waaruit blijkt dat kankerverwekkende chemicaliën die op luchthaven Düsseldorf worden gebruikt in blusmiddelen, het grondwater insijpelen?1 Kent u het bericht «Nederland alert op gif door Duits lek»?2 Wat zijn de gevaren die hier in Nederland kunnen ontstaan?
Ja, ik ken beide berichten. Tot op heden is er geen gevaar voor Nederland. Bij Lobith zijn vrijwel verwaarloosbare concentraties PFT3 gemeten. Rijkswaterstaat blijft de waterkwaliteit bij Lobith continu monitoren. De concentraties bij de innamepunten van drinkwaterbedrijven zitten ruim onder de toegestane norm/signaleringswaarde. Voorts zijn tot dusverre geen significante verhogingen in Nederlandse wateren gedetecteerd. Ook de drinkwaterbedrijven bewaken de waterkwaliteit. Drinkwaterbedrijven en RWS blijven alert op PFT.
Klopt het dat dit risico al sinds 2007 bekend was? Zo ja, welke maatregelen zijn sindsdien genomen? Klopt het dat pas in 2016 de nodige maatregelen zullen worden getroffen om het doorlekken naar de Rijn te voorkomen?
Risico’s van de groep stoffen met de verzamelnaam PFT is steeds duidelijker geworden. Ze vallen inmiddels onder de Richtlijn Prioritaire Stoffen, waarmee op Europees niveau regelgeving in werking is voor het terugdringen van emissies. In dit geval van mogelijke lozing lijkt het vooral een regionaal Duits probleem rondom de luchthaven van Düsseldorf. Er wordt ter plekke in samenspraak tussen bevoegde autoriteiten en de luchthaven reeds gewerkt aan een reinigingsplan wat moet voorkomen dat er vanaf het vliegveld PFT-houdend grondwater naar de Rijn stroomt. Het plan wordt in 2016 van kracht.
Deelt u de mening dat, met het oog op de verbetering van de waterkwaliteit, risico’s op vervuiling van de grote rivieren moeten worden aangepakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, daar zet ik me al lange tijd voor in. De meer dan 60-jarige bestaande samenwerking binnen de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn heeft vorig jaar de internationale rivierprijs ontvangen voor de samenwerking en de bereikte verbetering van de waterkwaliteit. Ook binnen de riviercommissies van de Maas en de Schelde en in het Eemsstroomgebied wordt met de buitenlandse partners gezamenlijk aan de verbetering van de waterkwaliteit gewerkt.
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s over de vraag hoe de waterkwaliteit van de grote rivieren verder kan worden verbeterd door dit soort ernstige incidenten te helpen voorkomen?
Zoals in vraag 3 aangegeven wordt gezamenlijk met de buitenlandse partners gewerkt aan de verbetering van de waterkwaliteit. Dit is ook een verplichting van de Kaderrichtlijn water. Binnen alle rivierencommissies bestaat een waarschuwings- en alarmeringsprocedure over hoe te handelen in geval van lozingen en calamiteiten. In geval van (calamiteuze) lozingen worden de bevoegde autoriteiten en de drinkwaterbedrijven gewaarschuwd zodat men, indien nodig, gerichte voorzorgsmaatregelen kan treffen. In geval van onbekende lozingen informeert men elkaar met monitoringinformatie, zodat de bron opgespoord kan worden. Overigens zijn calamiteiten nooit helemaal te voorkomen.
De normering van pyrazol in de Maas en Rijn |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u duidelijk toelichten hoe men tot de verhoging van de toegestane concentratie pyrazol van 1 microgram per liter naar 15 microgram per liter is gekomen?1
De 1 μg/l betreft een signaleringswaarde. Deze is vastgelegd in Drinkwaterbesluit en Drinkwaterregeling, en bedoeld als signalering dat nader onderzoek moet plaatsvinden.
Een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis voor de opkomende stof pyrazol ontbreekt nog op dit moment, evenals een norm voor pyrazol bij de innamepunten en drinkwater. Daarom heb ik een tijdelijke maximale concentratie van 15 μg/l aangegeven voor de inname van water voor de drinkwaterbereiding. Deze waarde is gebaseerd op onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater. Daarbij is een conservatieve berekening gehanteerd, vanwege de beperkt beschikbare toxicologische informatie voor pyrazol. Uitgangspunten voor deze tijdelijke maximale waarde zijn dat de blootstelling niet langer duurt dan maximaal 2 jaar en dat de emissies in de tussentijd zo spoedig mogelijk worden teruggedrongen. De tijdelijke maximale concentratie is bepaald op verzoek van en in afstemming met de betrokken partijen; de drinkwaterbedrijven, VEWIN, Unie van waterschappen en Waterschap Roer en Overmaas.
Zie voor meer informatie mijn eerdere antwoord op vragen van het lid Jacobi (ons kenmerk IenM/BSK-2015/187039 Uw kenmerk 2015Z16417).
Deelt u de mening dat het tijdelijk verhogen van de grenswaarde pyrazol een verkeerd signaal afgeeft, nu bedrijven hierdoor niet gedwongen worden zo snel mogelijk orde op zaken te stellen?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven hebben beide waarden een verschillende werking.
Zijn er consequenties voor het bedrijf Sitech, nu blijkt dat er nog steeds sprake is van pyrazollozing? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag dat moet toezien op het nakomen van de vergunning is het Waterschap Roer en Overmaas. Dit waterschap heeft op 8 oktober jl. per direct handhavend opgetreden tegen de overschrijding van de toegestane waarden en heeft aan Sitech een last onder dwangsom opgelegd.
Op welke wijze wordt de komende twee jaar teruggegaan naar een concentratie van 1 microgram per liter? Welke gevolgen heeft het wanneer deze concentratie na twee jaar nog niet terug op niveau is?
De lozing van pyrazol dient te voldoen aan het landelijk beleid, dat wil zeggen het voorzorgbeginsel en de Best Beschikbare Technieken. De restlozing wordt beoordeeld aan de hand van een toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis, de tijdelijk toegestane concentratie voor drinkwaterinname en het maximaal terugdringen van de emissies. In mijn brief aan de drinkwaterbedrijven (kenmerk IenM/BSK-2015/172095) geef ik aan dat het ministerie samen met de stakeholders werkt aan een protocol dat een handelingsperspectief moet bieden bij dit soort gevallen van verhoogde concentraties onbekende antropogene stoffen. In dit traject zal ik beoordelen of de regelgeving met betrekking tot de normering van onbekende antropogene stoffen aanpassing behoeft. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Klopt het dat Duitsland veel minder strenge regels hanteert, waardoor de toegestane concentratie van pyrazol daar velen malen hoger ligt dan in Nederland? Op welke (overige) punten komen de normen voor de waterkwaliteit in het stroomgebied van Rijn en Maas niet overeen?
Pyrazol is een antropogene stof waarvoor nog geen toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis of norm is vastgelegd in de regelgeving, voor zowel de waterkwaliteit in het oppervlaktewater als voor drinkwater. Dit is ook in Duitsland het geval. Duitsland (het Umweltbundesambt, UBA) hanteert uit voorzorg vooralsnog een gezondheidskundige oriënteringswaarde in drinkwater van 3 μg/l, deze geldt voor een levenslange blootstelling.
In de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn zijn voor de zogeheten Rijnrelevante stoffen gezamenlijke normen afgeleid. Deze komen overeen, maar alle landen hanteren voor nationaal relevante stoffen eigen normen. In de Maas hanteert men voor de Maasrelevante stoffen de nationale normen, maar wordt wel gewerkt aan afstemming om de verschillen in normen te verkleinen of te verklaren. Over pyrazol wisselen Nederland en Duitsland informatie uit, onder andere hoe we van de aanpak van zo’n opkomende stof van elkaar kunnen leren. Dit zal ook in de ICBR en IMC besproken worden.
Bent u bereid om in Europees verband een striktere normering van pyrazol te bepleiten?
Het is vooralsnog onduidelijk hoe wijdverbreid pyrazol aanwezig is in het Nederlandse en Europese watersysteem, en hoe hoog de concentratie pyrazol is in oppervlaktewateren die niet door industriële emissie zijn belast. Indien pyrazol wijdverbreid voorkomt in het Nederlandse watersysteem, ligt mijn prioriteit bij onderzoek om te komen tot een adequate nationale toxicologisch onderbouwde milieukwaliteitseis en norm bij de innamepunten en drinkwater.
Ook onder de Europese Richtlijn prioritaire stoffen is het mogelijk om te komen tot een Europese milieukwaliteitseis. Daarbij geldt als criterium dat een stof in meerdere lidstaten een probleem moet zijn om voor selectie voor de lijst prioritaire stoffen in aanmerking te komen. Ik zal het onderwerp daarom agenderen op de overleggen van de internationale stroomgebiedscommissies en betreffende werkgroepen van de Europese Commissie.
Het recente arrest van het Europese Hof van Justitie inzake de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europese Hof van Justitie over de interpretatie van de Kaderrichtlijn Water?1
Ja.
Hoe verhouden de conclusies van het arrest zich tot de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009, en de daarin opgenomen indirecte toetsing van projecten aan de waterkwaliteitsnormen uit de Kaderrichtlijn Water?2
De conclusies van het arrest ondersteunen de wijze waarop Nederland de Kaderrichtlijn Water heeft geïmplementeerd in de Waterwet en het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009. Nederland heeft, anders dan de meeste Europese lidstaten, in regelgeving uitwerking gegeven aan het begrip «geen achteruitgang». Dit is gedaan als houvast voor de praktijk van de waterbeheerder en om discussie over de interpretatie van het begrip te voorkomen. Daarbij werkt Nederland al per kwaliteitselement. Dit betekent bijvoorbeeld dat als er een probleem is met de toestand voor het kwaliteitselement «vissen», dat geen effect hoeft te hebben over een besluit dat gaat over «kwik».
Het Europese Hof legt een vergelijkbare uitwerking van «geen achteruitgang» nu vast met het arrest.
Het arrest geeft verder aan dat de doelen van de Kaderrichtlijn Water moeten worden toegepast op projecten. Het Europese Hof heeft niet vastgesteld hoe deze toetsing precies moet plaatsvinden. Op grond van de Nederlandse wet- en regelgeving dienen projecten aan de water- en beheerplannen te worden getoetst, waarin de doelen van de KRW zijn opgenomen.
Het arrest heeft overigens betrekking op een zaak uit Duitsland en doet geen uitspraak of toepassing van een programmatische aanpak daarbij moet worden uitgesloten.
Kunt u aangeven wat de conclusies van het arrest kunnen betekenen voor vergunningverlening in de Nederlandse praktijk?
Op grond van de interpretatie gegeven in antwoord 2, wordt aangenomen dat de conclusies van het arrest geen gevolgen hebben voor vergunningverlening in de Nederlandse praktijk. Uiteindelijk zijn rechtelijke uitspraken bepalend of de huidige praktijk voldoet. Ik volg de ontwikkelingen in het waterrecht daarom nauwlettend.
Wat betekenen de conclusies van het arrest voor de wijze waarop in de Omgevingswet de programmatische aanpak is opgenomen?
Op grond van de interpretatie gegeven in antwoord 2, wordt aangenomen dat het arrest geen gevolgen heeft voor de wijze waarop in de Omgevingswet de programmatische aanpak is opgenomen. Ook hiervoor geldt dat de ontwikkelingen in het waterrecht nauwlettend worden gevolgd.
Hoe waardeert u het arrest, gelet op het feit dat Nederland het «afvoerputje» van Europa is en het daarom niet eenvoudig is om de waterkwaliteit te verbeteren?
Het beeld dat Nederland het «afvoerputje» van Europa is, dient genuanceerd te worden. Voor veel stoffen werkt het relatief schone Rijn-water verdunnend. Daardoor zijn concentraties in het hoofdwatersysteem voor bijvoorbeeld nutriënten lager dan het regionale watersysteem. Indien het arrest in bovenstroomse landen zou leiden tot aanscherping van de praktijk, zou dit positief zijn voor de kwaliteit benedenstrooms.
Wat gaat u, indien nodig, doen om voor voldoende aansluiting tussen Nederlandse regelgeving en de Kaderrichtlijn Water en voor voldoende ruimte voor projectontwikkeling te zorgen?
Om voldoende ruimte voor projectontwikkeling te verkrijgen is het in de eerste plaats nodig om een goede waterkwaliteit te behouden of waar nodig te realiseren en daarmee dus te voldoen aan de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Daarvoor heb ik in de stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 diverse maatregelen opgevoerd en die zijn de afgelopen jaren ook uitgevoerd. In de stroomgebiedbeheerplannen die dit jaar worden vastgesteld neem ik aanvullende maatregelen op voor de periode 2016–2021.
De Nederlandse regelgeving sluit goed aan op Kaderrichtlijn Water. Zoals gezegd volg ik de ontwikkelingen in het waterrecht nauwlettend. Indien daaruit volgt dat aanpassing nodig is, zal ik u hierover informeren.
Het beleid van Rijkswaterstaat ten aanzien van de loodsplicht havengebied Moerdijk en de Dordtsche Kil |
|
Farshad Bashir (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Rijkswaterstaat een loodsplicht oplegt aan gezagvoerders op schepen die voorrang hebben boven het andere scheepvaartverkeer, ook als dit gezagvoerders zijn die door het loodswezen zijn opgeleid om zonder loods door het havengebied van Rotterdam te mogen varen (verklaringhouders)?
In de Scheepvaartverkeerswet wordt bepaald dat alle gezagvoerders van zeeschepen op bepaalde vaarwegen loodsplichtig zijn. De Scheepvaartverkeerswet geeft ook de mogelijkheid van de loodsplicht vrijgesteld te worden. Rijkswaterstaat en havenbeheerders geven invulling aan deze vrijstellingsmogelijkheden, waarbij algemene en regio specifieke voorwaarden worden gesteld. Voor de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil naar de zeehaven Moerdijk is het uitgangspunt dat bovenmaatse schepen niet worden vrijgesteld van de loodsplicht vanwege de veiligheidsoverwegingen.
Wat is de reden dat Rijkswaterstaat in de haven van Moerdijk en de Dordtsche Kil een loodsplicht heeft opgelegd voor schepen met een diepgang van meer dan 5,5 meter, terwijl in dit havengebied zeeschepen terecht kunnen met een diepgang tot 8,4 meter waardoor een verklaringshouder alleen voor het laatste stuk een loods aan boord moet nemen?
Rijkswaterstaat hanteert bij het vrijstellen van loodsplicht, onder andere, de voorwaarde dat een zeeschip op de Oude Maas, Dordtse Kil en Oversteek Hollandsch diep niet bovenmaats mag zijn. In de Regeling aanwijzing bovenmaatse schepen 2011 is bepaald wanneer een zeeschip op welk vaarwater bovenmaats is. Aangezien bovenmaatse schepen, op het betreffende vaarwater, door hun lengte of diepgang beperkt zijn in hun manoeuvreerruimte is het vrijstellen van de algemeen geldende loodsplicht voor gezagvoerders van zeeschepen (Scheepvaartverkeerswet, artikel 10, lid 1) niet aan de orde.
Bent u van mening dat het voor een ervaren kapitein die frequent vaart op de Dordtsche Kil mogelijk moet zijn om de door hem behaalde vrijstelling te benutten zonder (alsnog) loodsplichtig gemaakt te worden? Zo ja, bent u bereid om in samenspraak met Rijkswaterstaat dit beleid aan te passen?
Frequentie en categorieën schepen bepalen of het mogelijk is om een vrijstelling van de loodsplicht te krijgen en onder welke voorwaarden. Voor bovenmaatse schepen bestaat op de vaarwegen Oude Maas en Dordtse Kil de mogelijkheid niet aangezien deze schepen niet de manoeuvreerruimte hebben, om bijvoorbeeld uit te wijken, die voor de overige scheepvaart wel beschikbaar is.
Momenteel wordt in het kader van het project «Loodsplicht nieuwe stijl» bezien of de huidige loodsplichtvrijstellingen en de huidige systematiek nog voldoet. De omgang met vrijstellingen op loodsplichtige wateren wordt hierin meegenomen. We streven ernaar om de internetconsultatie over de conceptregelgeving begin 2016 te starten.
Deelt u de mening dat het voor de ontwikkeling van de haven van Moerdijk en de veiligheid goed zou zijn wanneer dit gebied ook «vessel traffic service»-dekking (VTS) krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het ministerie onderzoekt de mogelijkheden om de veiligheidssituatie in het gebied rondom de haven Moerdijk (Hollandsch Diep – Dordtse Kil) te verbeteren. Hierbij wordt niet alleen naar de noodzaak en mogelijke effecten van VTS (verkeersdiensten zoals verkeersbegeleiding door bijvoorbeeld radar of communicatie), maar ook naar andere maatregelen gekeken. Regionale partijen zijn hierbij actief betrokken. Zodra het onderzoek naar het meest effectieve maatregelenpakket is afgerond zal ik een beslissing nemen. Ik verwacht dat dit begin 2016 zal zijn.
Het bericht dat de Maas in Limburg al sinds 4 augustus ongeschikt is voor drinkwaterwinning door een chemische lozing op Chemelot |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht waaruit blijkt dat de zuiveringsinstallatie van het bedrijf Sitech op industrieterrein Chemelot in Geleen maandag 7 september 2015 twee keer zoveel pyrazolen in de Maas loosde als wettelijk is toegestaan?1
Ja.
Is het waar dat de Maas als sinds de ontdekking van de vervuiling met pyrazolen op 4 augustus jl. ongeschikt is als bron voor drinkwater?
Nee, dat is niet juist. Een verhoogde concentratie pyrazool in de Maas bij het innamepunt betekent niet per definitie dat het water ongeschikt is als bron voor de bereiding van drinkwater voor menselijke consumptie.
Voor pyrazool geldt een signaleringswaarde van 1 microgram per liter (µg/l) gemeten op het innamepunt van het drinkwaterbedrijf. Een signaleringswaarde heeft een andere betekenis en functie dan de reguliere kwaliteitseisen voor specifieke stoffen. Aan signaleringswaarden ligt geen toxicologisch onderzoek ten grondslag. Deze waarden dienen als signalering om onderzoek te doen naar mogelijke verontreiniging en (als groep) om de kwaliteit van de bron te bewaken. Als deze waarden worden gemeten dient een melding plaats te vinden aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en nader onderzoek te worden verricht.
Het Waterschap Roer en Overmaas alsmede de drinkwaterbedrijven moeten inspanningen leveren om de concentraties pyrazool in drinkwater respectievelijk oppervlaktewater zo laag mogelijk te houden.
Is het bedrijf Sitech de enige bron voor de vervuiling met pyrazolen?
Voor zover nu bekend is het bedrijf Sitech de enige bron in Nederland voor de vervuiling met pyrazolen in de Maas. Sitech is het zuiveringsbedrijf van het chemische bedrijvencomplex Chemelot te Geleen en zuivert het afvalwater dat afkomstig is van dit bedrijventerrein.
Wat is het gevolg van de huidige ongeschiktheid van de Maas als drinkwaterwinningsgebied voor de drinkwaterwinning in Limburg?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 is het niet zo dat de Maas nu ongeschikt is als ruwwaterbron waaruit drinkwater wordt bereid. De drinkwaterbedrijven hebben bij constatering van de verhoogde concentraties pyrazool de drinkwaterinname uit de Maas uit voorzorg direct gestaakt. Zij zijn overgestapt op drinkwater uit een andere bron (grondwater of uit de Lek) of uit reservebassins. Omdat een innamestop slechts voor kortere tijd wenselijk is, hebben zij met mijn ministerie contact gezocht toen de verhoogde concentratie langer dan twee weken duurde.
Op basis van onderzoek door het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater, waaraan o.a. het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) deelneemt, heb ik besloten voor de duur van maximaal 2 jaar een hogere concentratie pyrazool in het Maaswater dat wordt gebruikt voor de bereiding van de drinkwater toe te staan, van maximaal 15 µg/l. Uit het onderzoek van het Crisis Expert Team (CET) Milieu en Drinkwater blijkt een dergelijke concentratie niet tot nadelige gezondheidseffecten te leiden. Zie hiervoor ook het afschrift van mijn brief op 27 augustus 2015 over pyrazool in Maaswater met het kenmerk IenM/BSK-2015/172095 welke als bijlage aan de beantwoording van Kamervragen van het lid Smaling (SP) is toegevoegd (kenmerk IenM/BSK-2015/167450).
Hiermee kunnen de drinkwaterbedrijven, wanneer dat noodzakelijk is voor de continuïteit van de drinkwatervoorziening, de inname van water ten behoeve van drinkwater hervatten zonder risico’s voor de volksgezondheid. Ook vindt overleg plaats tussen het Waterschap Roer en Overmaas en het bedrijf Sitech over het terugdringen van lozingen met pyrazoolhoudend water.
Het Waterschap Roer en Overmaas heeft het bedrijf inmiddels een tijdelijke gedoogbeschikking gegeven om hogere concentraties pyrazool te mogen lozen. Deze beschikking is erop gericht de concentraties onder de 15 µg/l in de Maas te houden en zo snel mogelijk terug te gaan naar < 1 µg/l. Het Waterschap Roer en Overmaas doet hiertoe metingen. Aangezien de lozingsvergunning april 2016 verloopt voert het Waterschap Roer en Overmaas nu al het gesprek met het bedrijf over de herziening van de vergunning. Vanuit het Ministerie zal ik aandringen op het zo snel mogelijk teruggaan naar een concentratie van 1 µg/l.
Het bedrijf Sitech heeft inmiddels verdere maatregelen genomen en daardoor zijn sinds 12 september de concentraties in het effluent van de zuiveringsinstallatie, en daarmee in de Maas, sterk gedaald. De komende weken wordt gemonitord of deze concentraties ook verlaagd blijven.
Wat is de rol van de rijksoverheid bij dit soort milieudelicten?
Het bevoegd gezag ligt bij het Waterschap Roer en Overmaas, omdat wordt geloosd op een regionaal water, de Ur (een zijriviertje van de Maas). Het Waterschap Roer en Overmaas is primair verantwoordelijk voor de vergunningverlening, het toezicht en de verdere handhaving van de lozing. Het Waterschap Roer en Overmaas heeft hierover afspraken met Sitech gemaakt. Ik word hierover door het Waterschap Roer en Overmaas geïnformeerd en blijf aangesloten op dit traject. Ik ga er van uit dat het Waterschap Roer en Overmaas er in zal slagen op korte termijn een eind te maken aan de lozing van te hoge concentraties pyrazool, zodat er geen effecten meer zijn op de drinkwatervoorziening. Waar nodig en mogelijk zal ik dit blijven ondersteunen.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) is bij deze zaak betrokken vanwege de effecten van de lozingen op de drinkwatervoorziening. Het Rijk levert kennis over de risico’s van de concentratie in het oppervlaktewater en het drinkwater. Ook is er bestuurlijk overleg met het Waterschap Roer en Overmaas en andere betrokken partijen, zoals het bedrijf Sitech, de drinkwaterbedrijven en de provincie. Mijn inzet is gericht op ondersteuning van de drinkwaterbedrijven met het oog op de continuïteit en kwaliteit van de drinkwatervoorziening. Maar het Rijk ondersteunt waar nodig ook het Waterschap Roer en Overmaas bij haar inzet tot het beëindigen van de lozingen van te hoge concentraties pyrazool. Als beheerder van de rijkswateren, waaronder de Maas, is Rijkswaterstaat (RWS) betrokken in de vorm van monitoring van de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) houdt toezicht op de drinkwaterbedrijven en de maatregelen die de drinkwaterbedrijven moeten nemen in verband met de lozing van pyrazool in het oppervlaktewater.
Het afschaffen van de kwijtschelding van de heffing voor de zuivering van afvalwater door het waterschap van Delfland |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Alle inwoners betalen voor zuiveren» en het voornemen van het waterschap Delfland om de kwijtschelding van de Afvalwater-zuiveringsheffing in twee stappen geheel af te schaffen?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen.
Kent u andere waterschappen die de kwijtschelding voor waterschapheffingen hebben afgeschaft of voornemens zijn dat te doen? Zo ja, welke waterschappen zijn dat? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Delfland?
Er zijn geen andere waterschappen die de kwijtschelding op dit moment hebben afgeschaft en, voor zover mij bekend, zijn er op dit moment ook geen waterschappen die voornemens zijn dit te doen. Wel is het zo dat waterschappen, gegeven de omvang van de kwijtschelding (die voor 2015 naar verwachting in totaal ruim € 83 miljoen zal bedragen), momenteel nadenken over mogelijkheden om de kwijtschelding in de toekomst beheersbaar te houden. Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald.
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting zal dit najaar het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht.
Hoe verhoudt het afschaffen van de kwijtschelding zich tot het advies van de Unie van Waterschappen dat «het vanwege politiek/maatschappelijke en imago-overwegingen moeilijk, dan wel zeer onwenselijk, is het huidige kwijtscheldingsbeleid te versoberen [...] Als versobering van de kwijtschelding al onwenselijk is, dan geldt dat naar de mening van de werkgroep des te meer voor volledige afschaffing van de kwijtschelding»?2
Voorop staat de vrijheid van elk waterschap om zijn kwijtscheldingsbeleid in een democratisch afwegingsproces vorm en inhoud te geven. In deze vrijheid treedt de Unie van Waterschappen niet. Het rapport van de Unie van Waterschappen uit 2012 moet dan ook tegen deze achtergrond worden gezien. De geciteerde passage moet gegeven deze context worden gelezen als een «waarschuwing» ten overvloede dat het versoberen of volledig afschaffen van de kwijtschelding altijd op maatschappelijke en politieke weerstand zal stuiten en in die zin dus geen gemakkelijke weg zal zijn.
Hoe verhoudt het afschaffen van de genoemde kwijtschelding zich tot de interbestuurlijke samenwerking die bij de totstandkoming van de Waterwet en als voorwaarde voor de toen gekozen taakverdeling tussen alle vier de overheden is afgesproken?
De interbestuurlijke samenwerking ingevolge de Waterwet is vooral gericht om waterbeheer van watersystemen en afvalwater tussen beheerders onderling en tussen waterschappen en gemeenten goed te regelen. Het kan namelijk zo zijn dat als de ene overheid iets doet of nalaat, de andere daar last van kan hebben bij het waterbeheer. De samenwerking dient ertoe om het waterbeheer samenhangend en doelmatig te maken, zodat overheden geen «last» van elkaar hebben. De belastingheffing noch de kwijtschelding speelt een rol bij de interbestuurlijke samenwerking.
Wat brengt het aan extra lasten voor de laagste inkomens met zich mee indien de kwijtschelding voor waterschapheffingen in Delfland wordt doorgezet?
In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
Deelt u de mening dat met de eenzijdige afschaffing van de kwijtscheldingen door Delfland gemeenten een zwaardere taak kunnen krijgen ten aanzien van het bieden van bijzondere bijstand of schuldhulpverlening? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet?
De waterschappen hebben de bevoegdheid om zelf te bepalen of zij kwijtschelding toepassen of niet. De kwijtscheldingsmogelijkheden van lagere overheden acht ik een belangrijk element in het armoede- en schuldenbeleid. In dat kader is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens om de Unie van Waterschappen voor een gesprek uit te nodigen. Ik ga er van uit dat de medeoverheden, net als nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen.
Deelt u de mening dat met het versoberen of afschaffen van de kwijtscheldingen door waterschappen uw beleid ten aanzien van armoede kan worden doorkruist? Zo ja, waarom, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het verdwijnen van ligplaatsen in de 1e Rijksbinnenhaven in IJmuiden en het ligplaatsenbeleid voor de binnenvaart |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de klacht van de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) inzake het ligplaatsbeleid in de eerste Rijksbinnenhaven in IJmuiden?1
Ja. Hierbij wil ik graag onderscheid maken tussen de lig/overnachtingsplaatsen voor de binnenvaart in het voorste deel van de 1e Rijksbinnenhaven en een aantal schepen die al gedurende langere periode in strijd met de regelgeving van de Scheepvaartverkeerswet in het achterste deel van de haven ligt en waarmee geen activiteiten worden uitgeoefend als binnenvaartschip.
Rijkswaterstaat heeft tot voor kort weinig klachten gehad over de ligplaatsvoorzieningen in IJmuiden. Recent veranderde dat, nadat een ontruimingsprocedure was gestart tegen de schepen in het achterste deel van de haven. Doordat ook een invaartverbod voor dit deel is ingesteld, is ten onrechte het beeld bij binnenvaartschippers ontstaan dat hierdoor ligplaatsen verdwijnen. Dat is niet het geval. Het aantal officiële lig- en overnachtingsvoorzieningen in het eerste en middelste deel van de Rijksbinnenhaven, blijft hetzelfde. De ingezette ontruimingsprocedure past in de aanpak van Rijkswaterstaat om terreinen, zoals havens, efficiënter te benutten en waar mogelijk te exploiteren. De schepen in het achterste deel van de haven staan een verdere uitvoering van dit beleid in de weg. De bedoeling is de haven weer geschikt te maken voor overslagactiviteiten (b.v. wanneer de aannemer tijdens de aanleg van de nieuwe zeesluis gebruik wil maken van de haven). De eigenaren van de schepen zijn hierover in 2014 geïnformeerd. De meeste schepen zijn reeds vertrokken, maar 2 eigenaren (met meerdere schepen) verzetten zich tegen ontruiming.
Wat is de reden voor het verbieden van het gebruik van de eerste Rijksbinnenhaven voordat alternatieven voor de binnenvaart zijn gerealiseerd?
Er is geen reden om voor de eigenaren van de schepen in het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven een alternatief te realiseren, omdat zij zonder toestemming, tegen de Scheepvaartwet in, gebruik maken van dit deel van de haven. RWS is, in lijn met het ligplaatsenbeleid, niet verantwoordelijk voor het creëren van ligplaatsen voor langdurig gebruik.
Klopt het dat in het «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» in 2003 is aangegeven dat er vanaf 2010 een fors tekort zou zijn aan ligplaatsen maar dat desondanks het aantal ligplaatsen niet is uitgebreid?2
In het document «Ligplaatsbeleid Noordzeekanaalgebied» staat inderdaad een passage met bovenstaande strekking. Tussen 2003 en 2010 is in het kader van bovengenoemd ligplaatsenbeleid het aantal wacht- en overnachtingsplaatsen uitgebreid tot 78 afmeerpalen. In overleg met de belangenvereniging Schuttevaer zijn bovendien afloopvoorzieningen en een autoafzetsteiger gerealiseerd.
Klopt het dat in een nabij gelegen Spuikanaal wel enige ligplaatsen zijn, maar dat hier maar maximaal drie keer 24 uur mag worden aangemeerd? Klopt het dat deze plaatsen niet geschikt zijn voor de kleinere binnenvaart omdat de aanmeerpalen te ver uit elkaar staan en hier bovendien in veel gevallen loopbruggen ontbreken om aan wal te komen?
In het nabij gelegen Spuikanaal zijn inderdaad ligplaatsen aanwezig, waarvan enkele ook een afloopvoorziening hebben en waar maximaal 3x 24 uur aangemeerd mag worden. Ook is hier een auto afzetsteiger aanwezig.
Het Noordzeekanaal en sluizencomplex IJmuiden zijn onderdeel van een hoofdtransportas. De afstand tussen de aanmeerpalen is gebaseerd op grote en middelgrote schepen. Kleinere schepen verplaatsen zich niet of zelden via de hoofdtransportas. Zij kunnen desgewenst uitwijken naar nabij gelegen havens van Beverwijk of Amsterdam.
Er zijn enkele afloopvoorzieningen gerealiseerd. Daar waar de afloopvoorzieningen ontbreken heeft dit te maken met het feit dat de aangrenzende oever geen openbaar terrein is.
Deelt u de mening dat er voor de binnenvaart onvoldoende alternatieven zijn bij IJmuiden door het sluiten van de mogelijkheid bij de eerste Rijksbinnenhaven?
Deze mening deel ik niet. In de 1e Rijksbinnenhaven verandert er niets aan het aantal beschikbare ligplaatsen voor binnenvaartschepen (voor- en middengedeelte). Er zijn in dit gebied voldoende voorzieningen getroffen om schippers in staat te stellen te voldoen aan wet- en regelgeving en de beroepsvaart voort te zetten via de hoofdtransportas. Voor langer verblijf of permanent gebruik is de hoofdtransportas geen geschikte locatie, maar kan men uitwijken naar havens nabij het Noordzeekanaal.
Welke structurele alternatieven zullen er worden gerealiseerd voor de binnenvaart in IJmuiden en voor de schepen in de eerste Rijksbinnenhaven en wanneer zijn deze beschikbaar en welke oplossingen zullen er komen voor de korte termijn?
Deze vraag is gebaseerd op de veronderstelling dat er ligplaatsen voor binnenvaartschepen verdwijnen uit de 1e Rijksbinnenhaven/IJmuiden. Dit bestrijd ik. Er is in mijn optiek dan ook geen reden om (vooralsnog) alternatieve ligplaatsen te realiseren voor de binnenvaart in IJmuiden. Met de twee eigenaren van de schepen uit het achterste deel van de 1e Rijksbinnenhaven vindt nog overleg plaats.
Welke invloed verwacht u op het ligplaatsvolume door de bouw van een nieuwe zeesluis in IJmuiden?
De bouw van de nieuwe zeesluis IJmuiden heeft beperkte invloed op het aantal ligplaatsen. Ten gevolge van het verplaatsen van functies van af te graven delen van de sluiseilanden zijn er in 2015 tijdelijk enkele aanmeerpalen niet beschikbaar.
Ik ben bereid om dit nader te onderzoeken.
Kunt u aangeven waarom op steeds meer ligplaatsen van Rijkswaterstaat een verbod geldt om langer dan drie keer 24 uur of zeven keer 24 uur te liggen?
De ligplaatsen zijn wacht- en overnachtingsplaatsen om de schippers in staat te stellen om te voldoen aan wet- en regelgeving zoals gesteld in o.a. de Wet vaartijden. De ligplaatsen hebben veelal een maximale ligtijd van 3x 24 uur en zijn bedoeld voor schepen in de actieve vaart. De ligplaatsen dragen bij aan een veilig gebruik van de vaarweg. Door de beperkte tijdsduur kunnen meerdere schepen gebruik maken van de ligplaatsen. In gevallen van calamiteiten (denk bv aan ziekenhuisopname van degene die het schip bestuurt) kan een uitzondering worden toegestaan en een langer lopende ontheffing verleend worden. In de praktijk gelden deze meestal voor maximaal 14 dagen.
Deelt u de mening dat deze verboden leiden tot onnodige vaarbewegingen en navenante milieudruk en dat dit de binnenvaartsector ook onevenredig hindert in de bedrijfsvoering en het huishouden van de gezinnen op deze schepen?
Ik kan me voorstellen dat het lastig is om te moeten verplaatsen in afwachting van een nieuwe lading, maar er zijn voldoende alternatieven beschikbaar. Anderzijds geldt dat als deze plekken als ligplaats voor langere tijd worden gebruikt er geen plekken genoeg zijn voor de actieve vaart, die moet laden en lossen.
Wat is uw reactie op het pleidooi van de ASV deze verboden te vervangen door een minder vergaande maatregel, zoals bijvoorbeeld de invoering van een onbepaalde ligplaatstijd mits de schipper kan aantonen dat het vaartuig beroepsmatig wordt gebruikt (bijvoorbeeld als er sprake is van een (communautair) binnenvaartcertificaat)? Deelt u de mening dat zo ook voldoende kan worden verzekerd dat ligplaatsen niet door andere schepen worden ingenomen?
Om optimaal gebruik van de ligplaatsen mogelijk te maken zijn de Rijksligplaatsen alleen bedoeld voor kortdurend verblijf. Het voorstel van de ASV om schepen die wel een vergunning (communautair certificaat) hebben om als binnenvaartschip te varen maar dat niet in de reguliere vaart doen langer te laten liggen aan Rijksligplaatsen past niet in dat gebruik. Voor langer verblijf moet men uitwijken naar andere, vaak gemeentelijke, ligplaatsen.
Het ligplaatsenbeleid van de Rijksbinnenhaven in IJmuiden |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat vindt u van de vele klachten van binnenvaartschippers over het ligplaatsenbeleid van de Rijksbinnenhaven in IJmuiden?1
Hierbij wil ik graag onderscheid maken tussen de lig/overnachtingsplaatsen voor de binnenvaart in het voorste deel van de 1e Rijksbinnenhaven en een aantal schepen die al gedurende langere periode in strijd met de regelgeving van de Scheepvaartverkeerswet in het achterste deel van de haven ligt en waarmee geen activiteiten worden uitgeoefend als binnenvaartschip.
Rijkswaterstaat heeft tot voor kort weinig klachten gehad over de ligplaatsvoorzieningen in IJmuiden. Recent veranderde dat, nadat een ontruimingsprocedure was gestart tegen de schepen in het achterste deel van de haven. Doordat ook een invaarverbod voor dit deel is ingesteld, is ten onrechte het beeld bij binnenvaartschippers ontstaan dat hierdoor ligplaatsen verdwijnen. Dat is niet het geval. Het aantal officiële lig- en overnachtingsvoorzieningen in het eerste en middelste deel van de Rijksbinnenhaven, blijft hetzelfde. De ingezette ontruimingsprocedure past in de aanpak van Rijkswaterstaat om terreinen, zoals havens, efficiënter te benutten en waar mogelijk te exploiteren. De schepen in het achterste deel van de haven staan een verdere uitvoering van dit beleid in de weg. De bedoeling is de haven weer geschikt te maken voor overslagactiviteiten (bijvoorbeeld wanneer de aannemer tijdens de aanleg van de nieuwe zeesluis gebruik wil maken van de haven). De eigenaren van de schepen zijn hierover in 2014 geïnformeerd. De meeste schepen zijn reeds vertrokken, maar 2 eigenaren (met meerdere schepen) verzetten zich tegen ontruiming.
Deelt u de mening dat er een mogelijkheid moet zijn om gebruik te maken van veilige afloopsteigers? Zo ja, waarom ontbreken deze steigers op veel plekken?
Ik ben het er mee eens dat gebruik van veilige afloopsteigers mogelijk moet zijn. In de 1e Rijksbinnenhaven zijn deze weliswaar niet aanwezig maar in de directe omgeving van de Rijksbinnenhaven, rond het sluizencomplex IJmuiden, zijn wel ligplaatsen met een veilige afloopvoorzieningen beschikbaar. Afloopvoorzieningen zijn niet overal noodzakelijk en bovendien kunnen afloopvoorzieningen alleen worden gerealiseerd als ze aansluiten op openbaar toegankelijk terrein. Ik ga onderzoeken of het mogelijk is om door het aanbrengen van extra afloopvoorzieningen de bestaande ligplaatsen beter te benutten.
Vindt u het redelijk om van binnenvaartschippers die tijdelijk zonder vracht zitten te verwachten dat ze doelloos leeg rond gaan varen, omdat ze de maximale ligtijd hebben overschreden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is zeker niet de bedoeling om doelloos rond te varen, maar de ligplaatsen en overnachtingshavens die in beheer zijn bij het Rijk zijn bedoeld voor het gebruik van 1 x 24 uur tot maximaal 3 x 24 uur door schepen in de actieve vaart. Door de beperkte tijdsduur kunnen meerdere schepen gebruik maken van de ligplaatsen. Als een schip langer aan de wal moet liggen, zal hiervoor moeten worden uitgeweken naar andere vaak gemeentelijke havens. Hiervoor moet in de regel wel liggeld worden betaald. Het is niet de verantwoordelijkheid van het Rijk om ligplaatsen te accommoderen voor langdurig gebruik in afwachting van bijvoorbeeld lading.
Bent u bereid om maatregelen te nemen ter verbetering van het ligplaatsenbeleid in IJmuiden om de binnenvaartsector tegemoet te komen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Het Rijk is verantwoordelijk voor de aanleg van voldoende lig/overnachtingsplaatsen voor de binnenvaart die zijn bedoeld voor gebruik voor een beperkte tijd (1 x 24 uur tot maximaal 3 x 24 uur) om in het normale logistieke proces te kunnen voldoen aan vaar- en rusttijden. Dat doen we om schepen in de actieve vaart zo goed mogelijk te accommoderen. Onze indruk is dat er voor die schepen voldoende ligplaatsen aanwezig zijn, maar ik zal onderzoeken of er binnen de kaders van het beleid werkelijk knelpunten in IJmuiden bestaan.
Het bericht dat de drinkwaterinname uit de Maas is stopgezet |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het bericht «Vervuilende stof door lek Chemelot niet in Limburgs drinkwater», waaruit blijkt dat begin juli chemische stoffen van industrieterrein Chemelot in de Maas terecht zijn gekomen, waarop de drinkwaterinname stil is komen te liggen?1
Dergelijke incidenten zijn nooit geheel uit te sluiten. Daarom houden met name de drinkwaterbedrijven die gebruik maken van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater, in hun bedrijfsvoering rekening met dit soort incidenten. De drinkwaterbedrijven meten uitgebreid op stoffen en nemen het zekere voor het onzekere als onbekende stoffen in het oppervlaktewater worden aangetroffen. De inname wordt dan indien nodig gestaakt. Er is altijd back-up beschikbaar (bijvoorbeeld spaarbekkens, alternatieve bronnen) om periodes met vervuiling te overbruggen. Inzet is om zo te voorkomen dat deze stoffen in het uiteindelijke drinkwater terecht komen.
Is bij een kwestie als hier beschreven niet snel sprake van «bestuurlijke spaghetti» waarbij rijk, provincie en waterschap overlappende rollen vervullen? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe het besluit tot ingrijpen door een drinkwaterbedrijf en het handhaven door het waterschap zo soepel mogelijk op elkaar kunnen aansluiten?
Er zijn verschillende partijen betrokken, elk met hun eigen verantwoordelijkheid. In de onderhavige situatie trad Rijkswaterstaat met betrekking tot de waterkwaliteit op als regievoerder, vanuit haar verantwoordelijkheid voor de oppervlaktewaterkwaliteit van het Maaswater (rijkswater). Het waterschap Roer en Overmaas was betrokken als bevoegd gezag voor de watervergunning op basis waarvan het bedrijf mag lozen op regionaal water en daarmee ook voor de handhaving daarvan. Daarmee zijn de primair verantwoordelijke partijen voor de waterkwaliteit benoemd. De drinkwaterbedrijven dragen primair zorg voor borging van de kwaliteit en de continuïteit van de drinkwatervoorziening, conform de regels die de wetgeving op drinkwatergebied daaromtrent stelt. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport is hiervoor de toezichthouder. Genoemde partijen zijn, door goed hierin samen op te trekken, prima in staat gebleken om tot een adequate aanpak te komen.
Hoe oordeelt u over de voorkomende praktijk dat overheden alleen handhavend optreden wanneer vaststaat welke (schadelijke) stoffen zijn vrijgekomen, en dat op het moment dat alleen sprake is van een sterk vermoeden een fabriek niet stilgelegd zal worden uit angst voor mogelijke schadeclaims? Acht u dit voorzichtige gedrag van betrokken overheden wenselijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang vaststaat dat de drinkwatervoorziening niet in gevaar komt of dreigt te komen en dit steeds nadrukkelijk wordt getoetst gedurende het proces, is het terecht dat eerst zo zorgvuldig mogelijk wordt bepaald of er daadwerkelijk een probleem speelt. Een risicobeoordeling van de betreffende stof(fen) voor de drinkwatervoorziening maakt hier onderdeel van uit. Dat laat onverlet dat bij overtreding van de watervergunning of regels over lozingen het bevoegd gezag handhavend zal optreden. Om uniform en passend te interveniëren, hebben partijen bestuurlijk afgesproken om te werken volgens een Landelijke Handhavingstrategie.
Deelt u de mening dat altijd duidelijk moet zijn wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is, en dat er geen drempels moeten bestaan (zoals bijvoorbeeld angst voor schadeclaims) om die verantwoordelijkheid direct te kunnen nemen?
Zie tevens de antwoorden op de vragen 2 en 3. De verantwoordelijkheden en verantwoordelijke partijen zijn duidelijk. De samenwerking die vervolgens is gezocht tussen partijen om oorzaken, risico’s en mogelijke maatregelen gezamenlijk nader in beeld te brengen, heeft geleid tot een adequate aanpak van het probleem.
Hoe oordeelt u over het risico dat door het dalen van het waterpeil van de Maas de concentratie (mogelijk) schadelijke stoffen zal toenemen, met alle gevolgen voor de drinkwaterreserves? Op welke wijze kunt u garanderen dat de waterreserves ook in de toekomst toereikend zullen zijn?
Bij dit incident spelen verschillende oorzaken een rol, zoals een laag waterpeil van de Maas, de benodigde tijd voor een risicobeoordeling en het opsporen van de veroorzaker. Samen met de drinkwaterbedrijven ben ik bezig geweest een aanpak op te stellen waarmee sneller op dergelijke incidenten rond nieuwe stoffen kan worden ingespeeld. Hierover heb ik de drinkwaterbedrijven nader geïnformeerd (zie bijlage)2.
Deelt u de mening dat er deze zomer sprake is van een relatief fors aantal incidenten op het industrieterrein Chemelot?2 3 4 Hoe is de veiligheid van omwonenden gegarandeerd?
Het bevoegd gezag hiervoor ligt bij de provincie. Namens de provincie Limburg heeft de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid Limburg aangegeven dat er weliswaar de afgelopen maanden een aantal goed waarneembare incidenten heeft plaatsgevonden in de omgeving van Chemelot, maar dat van een toename van incidenten geen sprake is.
De veiligheid van omwonenden is geborgd door het vastleggen van risicocontouren in de ruimtelijke ordening, door veiligheidseisen in de milieuvergunning van het bedrijf en door het toezicht daarop. Daarnaast zijn hulpdiensten voorbereid op crisisbeheersing en rampenbestrijding.
De positie van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen binnen de Woningwet, Omgevingswet en de Erfgoedwet |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de Stichting Verenigde Hollandse Zeil Compagnie (VHZC) op de consultatie betreffende de wijziging van de Woningwet in verband met de definitie van een bouwwerk?
Ja.
Kunt u expliciet aangeven welke schepen onder de in de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk vallen?
De onder de Omgevingswet opgenomen definitie van bouwwerk sluit aan bij de definitie uit gemeentelijke bouwverordeningen. Bij beantwoording van de vraag of een drijvend object als bouwwerk moet worden aangemerkt, is doorslaggevend dat het object gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren. Dat blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 14 april 2014. Varende schepen vallen in elk geval niet onder het begrip bouwwerk. Pas als een schip een vaste plaats inneemt en gelet op het gebruik bedoeld is om ter plaatse te functioneren is er sprake van een bouwwerk.
Deelt u de mening dat zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen niet onder de in het wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk zouden moeten vallen, gelet op het gegeven dat op deze schepen de woonfunctie van ondergeschikt belang is, ook al liggen deze schepen buiten hun vaarseizoen gemiddeld vijf maanden op hun vaste winterligplaats? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de betrokken partijen hierover actief te informeren en hierover met hen in gesprek te gaan?
Ja, ik deel deze mening. Hieraan zal expliciet aandacht worden besteed in de memorie van toelichting behorende bij de in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet en in de terugkoppeling van de verwerking van de internetconsultatie die over die voorgenomen wijziging heeft plaatsgevonden. Bezien wordt nog of het nodig is ook in de wet zelf een bepaling hierover op te nemen. Over de verwerking van de internetconsultatie wordt, zoals gebruikelijk, is te zijner tijd een consultatieverslag geplaatst op www.internetconsultatie.nl.
Deelt u de mening dat de eerdergenoemde wetswijziging niet mag leiden tot complexere regulering voor het Nederlandse varend erfgoed en bent u bereid voor de bruine vloot een aparte benadering te formuleren?
De in vraag 1 bedoelde wijziging van de Woningwet, is bedoeld als verduidelijking van de positie van drijvende objecten in de (bouw)regelgeving. Een aparte benadering van zeilende zeegaande en binnenvaartpassagiersschepen en motorpassagiersschepen acht ik in dat verband niet nodig, omdat zij niet onder de in het in consultatie gebrachte wetsvoorstel opgenomen definitie van bouwwerk vallen. De regering hecht zeer aan de bescherming van cultureel erfgoed. Het wettelijk instrumentarium voor de bescherming van cultureel erfgoed is tevens beschikbaar voor varend erfgoed (Kamerstuk 34 109, nr. 7, p.80). Bij de plenaire Kamerbehandeling van de Erfgoedwet is met motie van de leden Jasper van Dijk (SP) en Monasch (PvdA) (Kamerstuk 34 109, nr. 33) de regering verzocht pal te staan voor het mobiele erfgoed. Met de uitwerking van deze motie zal tevens de positie van de bruine vloot in ogenschouw worden genomen. Voor het einde van dit jaar zal uw Kamer door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierover worden geïnformeerd.
Het bericht ‘Reddingsboten tijdens storm vast in waterplanten' |
|
Barbara Visser (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht: «Reddingsboten tijdens storm vast in waterplanten»?1
Ja.
Bent u er mee bekend dat er in de afgelopen periode meer incidenten op de Zuidelijke Randmeren hebben plaatsgevonden waarbij boten en zwemmers verstrikt zijn geraakt in de waterplanten?
Ja.
Herkent u zich in de constatering in het artikel dat waterplanten ook tijdens rustiger weer voor problemen zorgen, bijvoorbeeld voor de pleziervaart? Worden dergelijke incidenten en meldingen landelijk bijgehouden? Zo ja, kunt u aangeven hoeveel van dit soort incidenten zich de afgelopen drie jaren op de Nederlandse binnenwateren hebben voorgedaan? Zo nee, bent u bereid om navraag te doen bij de betrokken organisaties om een beeld van de aard en omvang van de problematiek te krijgen?
Ja, het is mij bekend dat de recreatievaart op de Zuidelijke Randmeren buiten de vaargeul hinder ondervindt van waterplanten. Rijkswaterstaat registreert samen met andere beheerders ongevallen en houdt daarvan een landelijk overzicht bij. Het zwaartepunt van registratie ligt bij ongevallen die leiden tot letsel of schade aan mens, schip, lading, infrastructuur of het milieu van blijvende aard. Ongevallen worden wel gemeld, maar niet altijd in de landelijke database als significant (bepaalde mate van schade of letsel) opgenomen. Van de periode 2012 t/m 2014 zijn landelijk 9 incidenten bekend waarbij waterplanten als oorzaak zijn aangemerkt. Hiervan waren er 2 significant. Mij is bekend dat ook bij andere partijen in het gebied meldingen en klachten worden gedaan zoals gemeentes, recreatieschappen, KNRM of Coöperatie Gastvrije Randmeren. Onder andere de KNRM houdt op haar website incident-rapporten bij. Gezien het lage aantal significante ongevallen en het feit dat de scheepvaartroutes regulier beschikbaar zijn zie ik geen aanleiding hier verdere navraag te doen. Ik blijf de ontwikkelingen op het gebied van de nautische veiligheid uiteraard wel volgen.
Kunt u aangeven of de veiligheid bij deze incidenten (inclusief het incident met de reddingsboten) in het geding is geweest? Herkent u zich in de zorgen die de Koninklijke Nederlandse Redding Maatschappij (KNRM) en de brandweer uiten over de veiligheid op het water? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat veiligheid voor ontwikkeling van natuur moet gaan?
Of de veiligheid op 25 juli door de waterplanten in het geding is geweest kan ik niet beoordelen omdat deze situatie met de reddingsboot niet als apart ongeval of incident is geregistreerd. Op 25 juli woedde er een storm met code rood en de waterplanten bleken onder die specifieke omstandigheden een obstakel voor de KNRM. Ik begrijp uiteraard de zorgen van de KNRM en de brandweer en het is ongewenst als een reddingsactie door waterplanten zou worden belemmerd.
De veiligheid staat voorop en het is mijn ambitie om te zorgen voor een optimaal en veilig gebruik van het water voor alle gebruikers.
Vindt u het acceptabel dat waterplanten tot deze overlast kunnen leiden en dat daarmee de veiligheid in het geding kan komen? Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat treffen om gevaarlijke situaties in de toekomst te voorkomen?
Vanuit mijn verantwoordelijkheid vind ik het niet acceptabel dat waterplanten tot nautisch onveilige situaties zouden kunnen leiden waar schippers zich niet op kunnen voorbereiden. Daarom houd ik de vaargeulen voor de scheepvaart volgens afspraak altijd begaanbaar en wordt informatie verstrekt over de waterplanten.
Verder heb ik recent laten onderzoeken hoe de waterplanten zich in de toekomst kunnen gaan ontwikkelen. In meren met voedselarmer water is de verwachting dat bodem bedekkende soorten zoals kranswieren toenemen en gaan domineren. Hierdoor zal de overlast naar verwachting afnemen. Toch zullen ook in deze meren bijvoorbeeld fonteinkruiden onderdeel blijven uitmaken van de watervegetatie en is overlast niet geheel uit te sluiten.
Wat zijn de afspraken inzake het noodzakelijke beheer van waterplanten in binnenwateren? Wat is de rol van Rijkswaterstaat in deze? Wie is waarvoor verantwoordelijk, welk niveau van beheer is afgesproken en welke financiële middelen zijn hiervoor beschikbaar?
Rijkswaterstaat houdt de vaargeul van de Rijksvaarwegen en de specifiek voor de recreatietoervaart aangewezen vaargeulen vrij van waterplanten voor zover deze hinder veroorzaken voor het scheepvaartverkeer. In overige gevallen ligt het initiatief voor het maaien van waterplanten bij derden. De «Handreiking waterplanten maaibeheer» dient daarbij het als uitgangspunt. De Provincie is het bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet die toetst of er geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen worden veroorzaakt door een project of activiteit. In de handreiking voor maaien is aangegeven onder welke condities gemaaid kan worden. Tot nu toe is maaien in de vaargeul niet aan de orde geweest zodat ik geen middelen reserveer voor maaien. In 2013 heb ik aan een samenwerkingsinitiatief een eenmalige aanmoedigingsbijdrage gegeven, omdat ik het wenselijk vind dat de regio en de watersportsector de waterplantenproblematiek buiten de vaargeulen samen ter hand nemen.
Welke afspraken zijn er gemaakt inzake het beheer van waterplanten in relatie tot de opgave in de Kaderrichtlijn Water? Met andere woorden, gelden er bepaalde verplichtingen uit deze Kaderrichtlijn waardoor het niet mogelijk is om waterplanten, zoals het fonteinkruid, weg te halen?
De Kaderrichtlijn Water (KRW) richt zich op het verbeteren van de ecologische en chemische kwaliteit van grond- en oppervlaktewater. Ondanks dat waterplanten een bijdrage leveren aan verbetering van de waterkwaliteit is het maaien van waterplanten voor recreatief medegebruik van de watersystemen door derden onder voorwaarden toegestaan. Deze staan in de «Handreiking waterplanten maaibeheer» waarbij de normen van Natura 2000 en KRW zijn opgenomen. Voor het maaien is in veel gevallen wel een vergunning nodig op basis van de Natuurbeschermingswet.
Het watertekort op Saba |
|
Ronald van Raak (SP) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de bevolking op Saba deze zomer opnieuw te maken heeft met een tekort aan water en aangewezen is op waterbakken?1
De inwoners van Saba maken voor hun watervoorziening gebruik van regenwater, dat opgevangen wordt in zogeheten «cisterns» onder hun huizen. Dit is een gangbare en relatief goedkope drinkwatervoorziening voor de bevolking op Saba. Daarnaast is het mogelijk om water via particuliere bedrijven aan te schaffen. In het geval van droogte, waar nu inderdaad sprake van is, wordt hier meer gebruik van gemaakt.
Is het waar dat de levering van 1.000 liter water tussen de 105 en 110 dollar (en soms zelfs meer) kost?
Buiten het opgevangen regenwater kent Saba in principe geen natuurlijk zoet water. Er zijn twee particuliere bedrijven die een osmosefabriek hebben, waar drinkwater wordt geproduceerd uit zeewater. Dit water wordt vervolgens via vrachtwagens verspreid onder diegenen die het water besteld hebben. Dit proces is relatief duur. De prijs van water die de waterproducenten (inclusief transport) rekenen ligt tussen de 105 en 120 dollar per 1.000 gallons. Dit is ongeveer 3.800 liter water. Overigens kan men drinkwater op Saba ook per fles in de supermarkten kopen.
Begrijpt u dat veel burgers op Saba dit niet kunnen betalen en dat veel bedrijven hierdoor in financiële problemen komen?
Een goede en goedkope watervoorziening op Saba is cruciaal voor de bevolking en het bedrijfsleven. Water is een eerste levensbehoefte en is essentieel, zeker in gebieden die langere perioden van droogte kennen. Watervoorziening heeft dan ook de nadrukkelijke aandacht van het lokale bestuur en het kabinet. Het kabinet werkt sinds 2012 samen met het bestuurscollege van Saba om zowel tijdelijke maatregelen als meer structurele oplossingen voor het waterprobleem in tijden van grote droogte te realiseren. De verwachting hierbij is dat de kosten voor burgers en bedrijven, die hoog zijn op het moment dat het gratis water uit de cisternen op raakt, hierdoor gereduceerd kunnen worden. Bovendien heeft het bestuurscollege van Saba onlangs aangekondigd een noodsubsidie te verstrekken om het water 20 dollar per 1.000 gallons goedkoper te maken voor de bewoners. Tot slot zijn er vanuit het Ministerie van SZW mogelijkheden om in het kader van de bijzondere onderstand (een inkomen onder 834 US dollar per maand) de cisternen bij te laten vullen.
Is het waar dat Organoponics Garden, dat belangrijk is voor de werkgelegenheid en voor een goede voedselvoorziening, door de hoge waterprijzen gevaar loopt?
Organoponics Garden is één van de bedrijven die in deze droge tijd afhankelijk is van de drinkwatertransporten. Door de droogte moet men nu dus meer betaald water afnemen. Op het moment dat de droogte langer aanhoudt, stijgen vanzelfsprekend de kosten voor het bedrijf. Mij zijn geen signalen bekend dat Organoponics Garden gevaar zou lopen in verband met hoge waterprijzen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat droge perioden zich elk jaar voordoen op Saba en dat bedrijven in staat moeten worden geacht om hierop te anticiperen.
Kunt u uitsluiten dat het voor de economie van Saba zo belangrijke toerisme gevaar loopt door het tekort aan water?
De invloed van de verminderde beschikbaarheid van water uit de cisternen op het toerisme acht het kabinet gering. In de supermarkten op Saba is drinkwater in voldoende mate beschikbaar en vanuit de horeca zijn er geen signalen dat men de toeristen niet meer van water kan voorzien. Daarbij voert elk hotel in tijden van droogte een waterbesparingsbeleid in.
Bent u bereid om dit jaar, net als in 2009 en in 2013, de Nederlandse marine in het Caribisch gebied water naar Saba te laten brengen?2
Het kabinet en het bestuurscollege van Saba werken als gezegd samen om de watervoorzieningen structureel te verbeteren en de beschikbaarheid van goedkoop drinkwater te verbeteren. In het geval Saba een dringend beroep doet op het kabinet en de Nederlandse marine om water te leveren, dan zal het kabinet een dergelijk verzoek vanzelfsprekend zeer serieus nemen en binnen het kabinet overleggen welke hulp de Nederlandse marine kan bieden. Van een dergelijk noodscenario of verzoek in dit kader is op dit moment echter geen sprake, dat hebben contacten tussen betrokken departementen en het openbaar lichaam Saba uitgewezen. Indien zich in de toekomst een noodgeval voordoet, is het niet ondenkbaar dat (in het kader van steunverlening in het openbare belang) er wederom een beroep wordt gedaan op Defensie. Het eenmalig brengen van water is uiteraard geen structurele oplossing; zie de antwoorden op vragen 3 en 7.
Wat is er gebeurd met de plannen die in 2013 zijn gemaakt om de waterzekerheid op Saba te vergroten?
Het drinkwaterprogramma, dat in 2013 samen met Saba is opgesteld, is inmiddels volop in uitvoering. Het kabinet is positief gestemd over de samenwerking met het openbaar lichaam Saba en de uitvoering van dit programma, dat vooral gericht is op het vergroten van de opslagcapaciteit van water (zowel drink- als grijswater) en het verbeteren van het transport van water door middel van pijpleidingen. Op dit moment wordt een grote grijswateropslag gebouwd in Windwardside. De bouw hiervan zal naar verwachting nog dit jaar worden afgerond. Hierin kan 125.000 gallon (bijna 500.000 liter) water worden opgeslagen, voor publiek gebruik. Daarnaast zal een extra leiding worden aangelegd naar The Bottom om drinkwater naar een bestaande publieke opslag te pompen. Ook worden er twee aanvullende opslagbekkens gebouwd voor drinkwater, die elk 75.000 gallon (bijna 300.000 liter) kunnen bevatten. Ten slotte zal het opslagbekken onder de school in St.John's worden vergroot. Met het vergroten van de opslagcapaciteit van (drink- en grijs) water kunnen de twee drinkwaterbedrijven constanter blijven produceren om problemen in de droge tijd te voorkomen.
Het kabinet heeft tevens het wetsvoorstel inzake regels met betrekking tot de productie en de distributie van elektriciteit en drinkwater op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet elektriciteit en drinkwater BES, kamerstuk 34 089) aanhangig gemaakt in uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt het reguleren van een betrouwbare, duurzame en betaalbare elektriciteit- en drinkwatervoorziening van goede kwaliteit op Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Waarom is er nog steeds niet voldoende opslag van water op Saba om de telkens terugkerende periodes van droogte door te komen?
Het kabinet en het openbaar lichaam Saba hebben als gezegd afspraken gemaakt om de watervoorziening en opslagcapaciteit structureel te verbeteren. De uitvoering loopt en enkele belangrijke onderdelen hiervan worden binnen afzienbare tijd gerealiseerd, waarmee de effecten van de terugkerende perioden van droogte verminderd kunnen worden. Dat dit proces tijd genomen heeft, heeft onder andere te maken met de natuurlijke omstandigheden op Saba. Het eiland heeft onvoldoende zoetwaterbronnen, geen natuurlijke opslagcapaciteit voor regenwater en wordt gekenmerkt door harde, rotsige bodem wat het bouwen van kunstmatige opslagcapaciteit en het aanleggen van pijpleidingen bemoeilijkt. De bedrijven die drinkwater produceren uit zeewater hebben tot op heden een beperkte productie en een beperkte opslagcapaciteit. Pas met het beschikbaar stellen van financiële middelen door het kabinet is het voor het openbaar lichaam Saba mogelijk geworden deze opslagcapaciteit, in samenwerking met het kabinet, te gaan uitbreiden.
De natuurlijke omstandigheden op Saba brengen overigens ook met zich mee dat de perioden van droogte – uiteraard – sterk verschilden per jaar. Er zijn jaren waarin er nauwelijks tekort is aan water en de inwoners voldoende water beschikbaar hebben uit hun eigen cisterns.
Bent u bereid een plan op te stellen om op korte termijn op Saba meer hergebruik mogelijk te maken van water dat nu in zee stroomt?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid op korte termijn onderzoek te doen naar de mogelijkheden en de kosten om drinkwater uit zeewater te halen?
Deze methode (omgekeerde osmose) wordt al toegepast op Saba, en is overigens in de gehele regio de meest gebruikte techniek van drinkwaterbereiding.
Gebiedsaanwijzing op de Noordzee |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wanneer en op welke wijze worden de gebieden voor wind op zee definitief aangewezen? Hoe zal de besluitvorming hierover zich verhouden tot bijvoorbeeld het wetsvoorstel Wind op zee en het Nationaal Waterplan?
Met het Nationaal Waterplan 2009–2015 en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee zijn de windenergiegebieden Borssele en IJmuiden Ver aangewezen. Met het vaststellen van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11) zijn daaraan de windenergiegebieden Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden toegevoegd.
Het kabinet wil met de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust twee stroken vanaf 10 mijl (circa 18,5 km) uit de kust toevoegen aan het gebied Hollandse Kust. Daarmee wordt het mogelijk gemaakt om kavels voor de realisering van windparken aan te wijzen op een afstand van minimaal 18,5 km uit de kust. Ter voorbereiding van het plan-MER voor de voorgenomen structuurvisie heeft van 24 april tot en met 11 juni 2015 de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen. De hierop ontvangen zienswijzen worden betrokken bij het opstellen van het plan-MER en de Passende Beoordeling in de tweede helft van 2015 en bij het opstellen van de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust.
In december 2015 zal het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 met de bijbehorende Beleidsnota Noordzee worden vastgesteld. Het voornemen is de ontwerpRijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust in januari 2016 ter inzage te leggen. Op de ontwerpstructuurvisie kunnen zienswijzen worden ingediend. Na standpuntbepaling van het kabinet naar aanleiding van nog lopend onderzoek en de inhoud van de zienswijzen kan dan medio 2016 in het kader van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust de twee stroken tussen 10 en 12 mijl aangewezen worden.
Volgens het wetsvoorstel Windenergie op zee, dat op 23 juni door de Eerste Kamer is aangenomen, mogen windparken alleen gebouwd worden op locaties (kavels) die zijn aangewezen in een kavelbesluit. Kavels worden uitsluitend aangewezen in gebieden die als voor windenergie geschikte gebieden zijn aangewezen in het Nationaal Waterplan. Om tot aanwijzing te komen van de eerder genoemde stroken tussen de 10- en 12-mijlszone is daarom een partiële herziening van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 nodig.
Hoe worden belanghebbenden bij het proces om tot aanwijzing te komen betrokken en hoe is dit tot op heden gebeurd?
De afgelopen jaren is rond de inpassing van windenergie op zee intensief contact geweest met alle bestaande gebruikers van de Noordzee. Het Rijk heeft op basis daarvan een goed beeld van de belangen en meningen van deze gebruikers en betrekt deze bij de afwegingen rond de aanwijzing en inrichting van gebieden voor windenergie. Zo wordt bijvoorbeeld met het oog op een veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes voldoende afstand gehouden tot aangewezen windenergiegebieden. Ten behoeve van recreatievaart en visserij wordt onderzocht of (en onder welke voorwaarden) windparken opengesteld kunnen worden voor doorvaart en medegebruik door kleine schepen. Natuurorganisaties zijn betrokken bij onderzoek naar effecten en maatregelen ter bescherming van natuurwaarden.
Bij de Haalbaarheidsstudie naar windparken binnen de 12-mijlszone is een uitgebreid maatschappelijk proces doorlopen. Op basis van de aanbevelingen die in dit proces zijn gedaan, wil het kabinet de toe te voegen extra ruimte aan de gebieden voor de Hollandse Kust (HK) beperken tot een strook van maximaal twee nautische mijl. De 12-mijlszone wordt daarmee zoveel mogelijk ontzien. Zonder deze stroken wordt de uitrol van windenergie op zee fors duurder want dan moeten er windparken verder weg op zee worden gebouwd. Bij realisatie zullen de eerste windturbines negen kilometer verder uit de kust komen te liggen dan het nu dichtstbijzijnde bestaande windpark.
In het kader van het huidige project Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zijn er contacten met de relevante stakeholders en kustgemeenten. De eerste stap in de procedure is het publiceren van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD). Van 24 april tot en met 11 juni 2015 heeft deze Notitie ter inzage gelegen. Ruim 500 insprekers hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt een inspraakreactie in te dienen. In deze periode heeft het Rijk drie informatieavonden gehouden voor kustgemeenten en belanghebbenden, respectievelijk in Egmond aan Zee, Scheveningen en Noordwijkerhout.
Op welke onderzoeken en «meetlat» wordt de definitieve besluitvorming over de mogelijke aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl gebaseerd? Wanneer en op welke wijze wordt de Kamer hierbij betrokken?
Bij het vaststellen van de routekaart is gekozen voor ontwikkeling van nieuwe windparken in Borssele, Hollandse Kust A en Hollandse Kust B. Dit is gedaan op basis van een groot aantal onderzoeken die tegelijkertijd met de routekaart naar uw Kamer gestuurd zijn (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11). Daarna zijn er nog diverse brieven over de kosten toegestuurd (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nrs. 12, 15 en 18).
In de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee (Kamerstukken 2014/15, 33 561, nr. 11) is gekeken of windenergie op zee dichter bij de kust mogelijk was en of het goedkoper was dan in verder weg gelegen gebieden. Op basis van onderzoeken en het proces met stakeholders heeft het Kabinet ervoor gekozen een groot deel van de onderzochte gebieden niet te benutten en slechts de strook tussen de 10 en 12 mijl aan te willen wijzen. Voordat wordt overgegaan tot aanwijzing van gebieden tussen de 10 en 12 mijl wordt een milieueffectrapportage (MER) uitgevoerd. De ingediende zienswijzen op de NRD worden daarbij betrokken. Aan de hand van de resultaten daarvan wordt een ontwerpstructuurvisie opgesteld. Die wordt (naar verwachting in het eerste kwartaal van 2016) naar uw Kamer gestuurd. Ook op dit ontwerp is weer inspraak mogelijk.
Kunt u een kaart (schaal 1:150.00) aan de Kamer doen toekomen waarin limiterende activiteiten zoals de kabelveiligheidszones, scheepvaartroutes, te vermijden gebieden en pijpleidingen zijn ingetekend tezamen met de reeds geplaatste windmolenparken en de aangewezen windmolengebieden zowel binnen als buiten de 12 mijlszone?
Ja, zie bijgeleverde kaart.1 Toelichting: de ruimte voor windenergie op de Noordzee wordt beperkt door de ruimte die nodig is voor veilige scheepvaart in de (internationale) scheepvaartroutes, in voorzorggebieden en nabij ankergebieden. Bij de begrenzing van de gebieden is hiermee rekening gehouden (zie ook het antwoord op vraag 6). In de aangewezen gebieden zelf moet nog rekening worden gehouden met onderhoudszones langs kabels en leidingen. Daarnaast liggen er in en rond de gebieden HK A en HK B nog mijnbouwplatforms. Rond deze platforms geldt een veiligheidszone van 500 meter, waarbinnen geen andere obstakels gebouwd mogen worden. Daarnaast moet voldoende ruimte beschikbaar blijven voor de bereikbaarheid van de platforms door helikopters.
Waarom is in de Haalbaarheidsstudie Windenergie op zee binnen de 12 mijlszone bij geen van de onderzoeken rekening gehouden met cumulatieve effecten? Kunt u aangeven hoe en op welk moment er wel rekening gehouden wordt met de cumulatie van effecten? Deelt u de mening dat, zolang er geen inzicht is in de cumulatieve effecten, er geen gedegen beslissing gemaakt kan worden ten aanzien van het aanwijzen van gebieden binnen de 12 mijlszone? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te laten voeren waaruit de cumulatieve effecten duidelijk worden? Op welke termijn wilt u dit doen en wat betekent dit voor het besluitvormingsproces?
De Haalbaarheidsstudie was bedoeld om inzage te krijgen in de mogelijkheden van en het draagvlak voor windenergie in de 12-mijlszone. Op basis van deze studie heeft het kabinet in de routekaart gekozen om drie van de vijf onderzochte gebieden te laten vervallen en van de overige twee gebieden alleen de stroken tussen de 10 en 12 mijl te benutten, op minimaal 18,5 km uit de kust. Bij de formele aanwijzing van deze stroken worden de (cumulatieve) ecologische effecten onderzocht in het kader van de MER.
De Commissie voor de Milieueffect-rapportage (Commissie m.e.r.) heeft in haar advies bij de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee aangedrongen op een zelfstandig toetsingskader voor cumulatie van effecten op natuur. Het Rijk heeft daarop het zogenoemde Kader ecologie en cumulatie (KEC) ontwikkeld. Bij een tussentijds advies over een concept-projectMER van de kavelbesluiten I en II van windenergiegebied Borssele en het daarbij gehanteerde KEC heeft de Cie m.e.r. geoordeeld dat een belangrijke stap voorwaarts is gezet in de beschrijving en beoordeling van de cumulatieve effecten op zeezoogdieren en vogels van (ook toekomstige) windparken op zee.
Ook bij het – in de tweede helft van dit jaar – opstellen van de MER en de Passende Beoordeling bij de opstelling van de Rijksstructuurvisie Aanvulling gebied Hollandse Kust zal het KEC worden toegepast.
Waarom kunnen de 2 mijl binnen de 12 mijlszone niet aan de achterkant van het gebied geplaatst worden? Welke kosten zijn ermee gemoeid als we dat wel zouden doen? Welke andere regels hebben betrekking op dat gebied?
De huidige routering voor scheepvaart op de Noordzee is na 5 jaar van voorbereiding en internationaal overleg in augustus 2013 doorgevoerd. Dit is gedaan om scheepvaart op de Noordzee veiliger en efficiënter te maken en meer ruimte te scheppen voor ander gebruik, zoals de olie- en gaswinning en de aanleg van windparken.
Het gebied Hollandse Kust is aangewezen met de vorig jaar vastgestelde Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee. De in 2013 gewijzigde scheepvaartroutes vormden het uitgangspunt voor het aanwijzen van het windenergiegebied.
De gebieden voor windenergie moeten altijd op veilige afstand van de scheepvaartroutes en ankergebieden liggen. Die afstand wordt bepaald met het «afwegingskader voor veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken», zoals vastgelegd in het National Waterplan 2009 – 2015. In het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 wordt dit het «ontwerpcriterium afstand tussen scheepvaartroutes en windparken» genoemd.
De noordelijke en westelijke grenzen van HK A en HK B zijn zo opgesteld dat ze aan het ontwerpcriterium voldoen. Met dit criterium is het niet mogelijk om aan de «achterkant» van de aangewezen windenergiegebieden nog extra ruimte voor windenergie te vinden zonder dat dit ten koste gaat van de veilige scheepvaart in de internationale scheepvaartroutes.
Is er onderzoek gedaan naar de kosten en baten voor het plaatsen van windmolens in het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone? Zo ja, is hier ook rekening gehouden met de cumulatieve effecten? Zo nee, bent u bereid een volledig onderzoek naar de haalbaarheid van uitbreiding achter de 12 mijlszone te doen? Bent u bereid een MKBA uit te voeren voor het plaatsen van windmolens tussen het gebied 2 mijl achter de 12 mijlszone die een-op-een vergelijkbaar is met een MKBA binnen de 12 mijlszone?
Uit de beantwoording van vraag 6 volgt dat uitbreiding achter de 12-mijlszone niet haalbaar is. Onderzoeken en analyses zijn derhalve niet zinvol.
De stijging van rioolbelasting door klimaatverandering |
|
Eric Smaling (SP) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Meer regen door klimaatverandering: rioolbelasting omhoog»?1
Ja.
Onderschrijft u de correlatie tussen klimaatverandering en de toename in frequentie van felle, lokale regenbuien? Zo nee, waar komt dit volgens u dan door?
Ja.
Deelt u de constatering dat gemeenten en waterschappen te weinig middelen hebben om de problemen die deze piekbuien met zich meebrengen het hoofd te bieden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, gemeenten en waterschappen anticiperen de laatste jaren op extremere weersomstandigheden, zoals piekbuien. Investeringen daarvoor worden (grotendeels) gefinancierd uit de rioleringsheffing en de waterzuiverings- en watersysteemheffing.
Deelt u de zorg die bij veel gemeenten leeft over de toenemende wateroverlast en de belasting die dit legt op het rioleringssysteem? Zo nee, waarom niet?
Ik kan me voorstellen dat een aantal gemeenten zich zorgen maakt, maar signaleer ook dat gemeenten al volop aan de slag zijn om wateroverlast aan te pakken. Uit de «Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving, 2015», waar het door u aangehaalde artikel betrekking op heeft, komt naar voren dat het thema breed leeft: 84% van de gemeenten ziet wateroverlast door hevige neerslag als meest urgente klimaatprobleem.
Vindt u het wenselijk dat de rioolbelasting omhoog gaat? Zo nee, welke opties staan decentrale overheden dan ter beschikking om het probleem te lijf te gaan?
Het is onvermijdelijk dat de rioolbelasting in Nederland de komende jaren in veel gemeenten stijgt. Dit hangt samen met de noodzakelijke vervanging van de riolering (ooit gefinancierd uit de grondexploitatie bij de aanleg van nieuwe wijken, en destijds geen onderdeel van de rioolheffing) en het anticiperen op nieuwe maatschappelijke opgaven. De inning van rioolbelasting is een lokale bevoegdheid. Ik ga er daarom vanuit dat gemeenten dit zelf goed in het oog zullen houden.
In het Bestuursakkoord Water van 2011 heb ik afspraken gemaakt over doelmatiger beheer van de waterketen om de stijging van de lasten voor burgers te beperken. Ik heb met de Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten afgesproken om een besparing te realiseren in de afvalwaterketen (riolering en zuivering) oplopend tot € 380 mln. per jaar in 2020. In het rapport van de onafhankelijke Visitatiecommissie Waterketen van december 2014 is opgenomen hoe het staat met de voortgang van deze besparingen. De commissie heeft geen aanwijzingen dat de besparingen uit het Bestuursakkoord Water (BAW) ten koste gaan van de twee andere doelen van het BAW, te weten vermindering van kwetsbaarheid en verbetering van kwaliteit van het stedelijk waterbeheer: «Integendeel, de besparingen die door samenwerking worden gerealiseerd, hebben veelal tevens als voordeel dat de kwetsbaarheid afneemt en de kwaliteit verbetert.»
In de bestuursovereenkomst Deltaprogramma heb ik samen met provincies, gemeenten en waterschappen afgesproken dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht zal zijn. Via het deelprogramma Ruimtelijke Adaptatie van het Deltaprogramma worden hulp en stimulansen verstrekt aan partijen die het aangaat, om de ruimtelijke inrichting waterrobuust en klimaatbestendig te maken. Dit gebeurt via het Kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie en via het Stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie. Een van de te nemen maatregelen is bijvoorbeeld het – waar dat mogelijk is – afkoppelen van hemelwaterafvoer van het riool, waardoor de riolering minder wordt belast en daarmee ook de stijging van de riolerings- en zuiveringskosten kan worden beperkt.
Is er een inschatting te maken van schade aan funderingen van gebouwen als gevolg van de toename van de neerslagfrequentie, gevolgd door een trage afvoer? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Wateroverlast leidt soms tot schade aan muren en vloeren (zie ook «Gemeentelijke Barometer Fysieke Leefomgeving»), maar het is zeer onwaarschijnlijk dat het tot schade aan funderingen leidt. Schade aan (met name houten) funderingen kan wel optreden als gevolg van grondwateronderlast.
Weet u nog dat u tijdens de behandeling van de vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2015 bent gewezen op de problemen die de toename aan hevigheid van de buien met zich meebrengt?2
Ja.
Weet u nog dat u tijdens de behandeling van de vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2015 de motie-Smaling over Waterveiligheid en Ruimtelijke adaptatie ontraadde?3 Bent u inmiddels, een half jaar «sadder and wiser», van gedachten veranderd?
Nee, ik ben niet van gedachten veranderd. Anticiperen op piekbuien zie ik nog steeds als een verantwoordelijkheid van lokale overheden, waar een lokale oplossing en een lokale financiering bij hoort. Het Deltafonds is bedoeld voor de aanpak van nationale vraagstukken als veiligheid en zoetwater.
De oproep van de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) om de waterkwaliteit te verbeteren |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de lijst met 62 concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren die de Vereniging van waterbedrijven in Nederland (Vewin) heeft opgesteld en aan u heeft aangeboden?1
Ik waardeer het dat de Vewin laat zien dat zij actief wil meedenken over mogelijke aanvullende maatregelen.
Is het waar dat Vewin op uw verzoek deze lijst met concrete maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren heeft opgesteld?
Er is regelmatig contact met maatschappelijke organisaties over beleidsopgaven. Zo is op 1 mei jongstleden uitgebreid gesproken met vertegenwoordigers van drinkwaterbedrijven, onder meer over de rol van Rijk, regionale overheden en de Europese Commissie bij het nemen van maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren. Daarbij lag ook de vraag voor welke concrete maatregelen kunnen bijdragen om de concentraties van probleemstoffen in het water dat wordt gebruikt voor de bereiding van drinkwater verder te verlagen. Naar aanleiding daarvan heeft de Vewin een lijst met maatregelen opgesteld.
Bent u bereid om het maatregelenpakket dat Vewin heeft opgesteld concreet, en voorzien van doelen, in het Nationaal Waterplan op te nemen, om de doelen van de Kaderrichtlijn water zonder uitstel te halen? Zo nee, waarom niet?
De door de Vewin opgestelde lijst bevat een grote diversiteit aan maatregelen, van aanpassing van Europees beleid, aanvullend nationaal beleid tot regionale gebiedsgerichte maatregelen. Vewin is op 30 juni aanstaande uitgenodigd voor een aanvullend gesprek, om in meer detail in te kunnen gaan op de haalbaarheid en effectiviteit van de maatregelen. Tijdens het AO Water van 24 juni aanstaande zal ik nader met uw Kamer spreken over de aanpak voor het realiseren van de waterkwaliteitsdoelen in Nederland. Het definitieve pakket maatregelen zal worden opgenomen in het Nationaal Waterplan en de stroomgebiedbeheerplannen voor de Kaderrichtlijn Water die daarvan onderdeel uitmaken.
Het bericht 'Opinion: State of moorings affects Saba tourism' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «State of moorings affects Saba tourism»?1
Ja
Wat is uw reactie op het bericht dat reizigers de haven van Saba vermijden vanwege technische mankementen rondom de haven?
De haven van Saba is een zeer kleine zeehaven aangelegd binnen vrij complexe zee- en landzijdige kaders. Het eiland is een bergtop die steil uit zee rijst waardoor er weinig mogelijkheden zijn om goed opgezette toegankelijkheidsinfrastructuur aan te leggen. Landzijdig moet de haven aansluiten op de enige weg die het eiland kent. Er is dus niet veel ruimte voor het bouwen van een optimale haven waardoor technische mankementen in beginsel niet het doorslaggevende argument hoeven te zijn voor reizigers om de haven te mijden. Niettemin kan worden gesteld dat herstelwerkzaamheden aan de orde kunnen zijn en moet er voor gezorgd worden dat eventuele technische mankementen worden verholpen (zie verder antwoord op vraag 3).
Kunt u toelichten wat de vooruitgang is van de ontwikkelingen rondom de haven van Saba in relatie tot het ontwikkelplan van Saba?
De ontwikkelingen laten zich in twee onderdelen uit een zetten:
Is er sprake van monitoring vanuit uw Ministerie van zowel de problematiek rondom de haven van Saba als in hoeverre de toeristische sector hieronder lijdt?
Ja, de haven van Saba heeft mijn aandacht (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Gezien de door de feitelijke omstandigheden sub optimale lay out van de haven, zal deze nooit dezelfde aantrekkelijkheid krijgen zoals sommige van de omringende eilanden. Er zijn ferrydiensten met St Maarten met een frequentie van 3 maal per week. Deze vervoert (dag)toeristen en Sabanen die goederen meenemen.
Kunt u voorts specifiek ingaan op het effect van de kwaliteit van de zogenoemde «mooring rubbers» op het toerisme in Saba?
Deze mooring rubbers zijn vooral bedoeld om kleinere plezier- of visserijvaartuigen te verankeren buiten de feitelijke haven en golfbrekers zelf. De moorings worden aangelegd in beheer van het marine park, die de verankering ook dient onderhouden. Het eilandbestuur van Saba, dat hiervoor verantwoordelijk is, subsidieert een deel van de kosten, maar ook de zg. mooring dues dragen in de kosten bij. Indien er sprake is van onvoldoende dekking van de kosten, kan ik mij voorstellen dat de mooring dues omhoog zullen gaan. Met een betere verankering van de moorings zullen de kleinere vaartuigen en jachten minder snel op drift raken en daarmee zou de aantrekkelijkheid van het eiland voor onder andere toeristen kunnen verbeteren. Volledigheidshalve wil ik aangeven dat de mooring rubbers als zodanig geen directe relatie hebben met mijn verantwoordelijkheden in de infrastructuur die de veiligheid en toegankelijkheid van de haven en golfbrekers als zodanig borgen.
U heeft in 2013 in antwoord op vragen tijdens een wetgevingsoverleg het volgende aangeven: «wij adviseren Saba, zitten al met hen aan tafel en brengen al kennis, kunde en expertise in.»2; kunt u uiteenzetten hoe deze kennis, kunde en expertise tot nu toe effect heeft gehad op de haven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u uw antwoord op vraag 5 vervolgens afzetten tegen de eerder genoemde berichtgeving over het effect van de staat van de haven op het toerisme van Saba?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er tussen 2013 en nu oplossingen aangedragen en/of maatregelen genomen om de toestand van de haven in Saba te verbeteren?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u uiteenzetten wat de effecten zijn van de oplossingen die zijn aangedragen en/of maatregelen die zijn genomen sinds 2013 om de haven van Saba te verbeteren?
Er is meer kennis en inzicht bij zowel het havenbedrijf als het eilandbestuur voor haventaken en veilig scheepvaartverkeer. Ook is er een groter inzicht ontstaan in de mate van (achterstallig) onderhoud. Onderwateronderzoek moet nog worden uitgevoerd, maar dit kan in het kader van mogelijke havenverbeteringen worden uitgevoerd en bijdragen aan de verdere planvorming (zie ook vraag 10).
Bent u bereid om nadere actie te ondernemen teneinde de toestand van de haven van Saba op korte termijn te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie bent u voornemens te nemen en op welke termijn?
Ik heb aan de Rijksvertegenwoordiger aangegeven dat ik op korte termijn zal gaan bezien of er financiële middelen vrij gemaakt kunnen worden voor de verbetering van de haven van Saba. In mijn afweging neem ik mee dat een deel van de haveninfrastructuur een eilandelijke verantwoordelijkheid is, zoals bijvoorbeeld de havenbekkens van Rotterdam en Amsterdam dat als gemeentelijke havens ook zijn. De toegankelijkheid en de zeewering zijn in beginsel een rijksaangelegenheid. De verdere besluitvorming hierover loopt via de voorjaarsbesluitvorming binnen het kabinet.
Het bericht ‘Weesboten steeds groter probleem’ |
|
Wassila Hachchi (D66), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Ben u bekend met de berichten «Weesboten steeds groter probleem»1 en «Nederland telt over een paar jaar 35.000 spookboten»?2
Ja.
Deelt u de inschatting van Waterrecreatie Advies BV3 dat het aantal zogenaamde spookboten de komende jaren kan stijgen tot 35.000 en het probleem steeds groter wordt, vergeleken met de situatie in 2013, toen al vragen4 over dit onderwerp zijn gesteld?
Het rapport van Waterrecreatie Advies BV. stelt dat er in de komende 5 jaar naar schatting 12.500 boten zullen worden gesloopt. Dat aantal zou volgens het rapport kunnen oplopen naar 35.000 tussen 2025 en 2030. Het is mogelijk dat een deel van deze «end of life» boten zullen worden achtergelaten in bijvoorbeeld jachthavens en dat daarmee het aantal spookboten stijgt. Het is evenwel niet de taak van de rijksoverheid om dit soort gegevens te verzamelen en te beheren, maar van de beheerder van de betreffende vaarweg.
Bent u op de hoogte van de uitkomsten van het rapport van Waterrecreatie Advies BV, dat mede mogelijk is gemaakt door het Ministerie van Economische Zaken, waarin verontrustende scenario’s zijn opgenomen voor de periode 2015–2030? Zo nee, waarom niet?
Ja.
In het licht van het feit dat u twee jaar geleden in uw beantwoording van genoemde eerdere vragen aangaf dat u geen verantwoordelijkheid zag voor de rijksoverheid om het inmiddels steeds groter wordende probleem van spookboten aan te pakken en bij te dragen aan mogelijke oplossingen die destijds werden voorgedragen; hebt u in de afgelopen twee jaar inderdaad geen enkele actie ondernomen om, samen met de betrokken brancheorganisaties, het probleem van spookboten structureel aan te pakken, terwijl u er door het eerder genoemde rapport ervan op de hoogte was dat het probleem steeds groter werd?
Zoals ik in de beantwoording van Kamervragen van 11 juli 2013 heb aangegeven, zie ik geen verantwoordelijkheid voor de rijksoverheid om het probleem van spookboten aan te pakken. Dat neemt niet weg dat ik dit jaar in het kader van het Programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) en op basis van een initiatief van de NRK (branchevereniging van de Nederlandse Rubber en Kunststof Industrie) onderzoek ben gestart naar de mogelijkheden om vezelversterkte composieten te kunnen recyclen. Ik zie een groeiende trend van toepassing van vezelversterkte composiet materialen in allerlei producten, waaronder pleziervaartuigen. Momenteel is dat materiaal niet goed te recyclen.
Bent u nog altijd van mening dat de rijksoverheid geen verantwoordelijkheid heeft als het gaat om het aanpakken van het probleem van spookboten en de daarmee gepaard gaande schade aan en/of risico’s voor landschap, natuur, milieu en de gezondheid/veiligheid van recreanten, door bij te dragen aan mogelijke oplossingen? Hoe valt dit te rijmen met het feit dat het Ministerie van Economische Zaken wel degelijk een subsidie heeft verleend om het eerder genoemde onderzoek van Waterrecreatie Advies BV mogelijk te maken?
Ja. Het Rijk heeft geen verantwoordelijkheid voor achtergelaten spookschepen op of in gronden of wateren die niet van het Rijk zijn. Het Ministerie van Economische Zaken heeft een (kleine) subsidie verleend voor een haalbaarheidsstudie in het kader van de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT), voor de topsector Water. De subsidie is gebruikt om de gegevens die per provincie beschikbaar waren over de problematiek op een rij te zetten en te analyseren. De studie is zonder inhoudelijke bemoeienis vanuit het ministerie tot stand gekomen.
In 2013 erkende u dat er naast de kosten die gemaakt worden door jachthavens om spookboten op te ruimen er ook kosten gemaakt worden door lokale overheden voor spookboten in wateren die worden beheerd door gemeenten en waterschappen; deelt u de mening dat er dan ook sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel overheid als producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties?
Het is juist dat verschillende partijen met de kosten van verwijdering te maken kunnen krijgen. Dat zijn zowel private partijen als overheden. De betrokken overheid is die overheid die de vaarweg beheert waarin het betrokken vaartuig zich bevindt. Dit is vaak een provincie, gemeente of waterschap.
Deelt u voorts de mening dat een fonds voor het opruimen van spookboten in heel Nederland een goede manier zou zijn om deze gezamenlijke verantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen en daarmee tevens te garanderen dat belastinggeld op een zo efficiënt mogelijke wijze wordt uitgegeven?
Zoals ik in de beantwoording van eerder genoemde vragen in 2013 heb aangegeven, zie ik het al dan niet oprichten van een fonds voor het opruimen en verwerken van verwaarloosde vaartuigen als een verantwoordelijkheid van producenten en importeurs van pleziervaartuigen, van overkoepelende branche- en belangenorganisaties, eventueel in samenwerking met beheerders van wateren waar pleziervaartuigen varen (waterschappen, provincies en de gemeenten). Verantwoordelijke partijen zouden daarbij het vraagstuk verder in kaart kunnen brengen en op basis daarvan bezien welke combinatie van instrumenten het meest effectief is.
Handhaaft u met de kennis van nu uw uitspraak uit 2013 dat u niet wilt bijdragen aan een landelijk fonds en kunt u daarbij nader ingaan op uw inschatting uit 2013, dat een dergelijk fonds «waarschijnlijk niet op korte termijn voldoende gevuld zal zijn»?
Ja. Ook bij het instellen van een verwijderingsbijdrage zal er naar verwachting enige tijd nodig zijn om voldoende financiële middelen op te bouwen.
Heeft u contact gehad met producenten en importeurs van pleziervaartuigen en van overkoepelende branche- en belangenorganisaties over de haalbaarheid van een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen?
Nee. Zoals in de beantwoording van de Kamervragen van 2013 is aangegeven, zijn er reeds twee registratiesystemen voor (plezier)vaartuigen:
Bent u op de hoogte van het succesvolle registratiesysteem voor pleziervaartuigen dat de gemeente Amsterdam hanteert? Is het mogelijk om een dergelijk systeem landelijk in te voeren?
Ik ben op de hoogte van het registratiesysteem van de gemeente Amsterdam. Reeds diverse malen is vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het voormalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingegaan op de wenselijkheid van een kentekenregistratie van pleziervaartuigen (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 XII, nr. 6, brief aan gemeente Amsterdam van 5 juli 2012). Mijn ministerie bekijkt dit vanuit haar verantwoordelijkheid voor de veiligheid op het water. Vanuit die optiek is met een kentekenregistratiesysteem geen significant voordeel te behalen en de administratieve lasten zullen naar verwachting aanzienlijk zijn.
De omstandigheden zijn ten opzichte van 2012 en 2009 niet dusdanig veranderd, dat ik mijn standpunt hierop wil aanpassen. Dat neemt niet weg dat het lokale overheden vrij staat om in navolging van de gemeente Amsterdam eigen maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat het probleem van de spookboten groter is dan enkel de gemeente Amsterdam, dat meerdere gemeenten, waterschappen en jachthavens, verspreid over heel Nederland, kampen met dezelfde problematiek en er daarom sprake is van een sterke landelijke dimensie? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de gemeente Amsterdam van 5 juli 20125 heb ik de gemeente erop gewezen dat zij zelf, vanuit haar rol als toezichthouder voor de Binnenvaartwet en bevoegde autoriteit op basis van de Scheepvaartverkeerswet, vergaande bevoegdheden heeft om het scheepvaartverkeer te reguleren. De gemeente heeft dat uitstekend opgepakt.
Het feit dat meerdere bevoegde autoriteiten kampen met het verschijnsel «spookboten», duidt niet per definitie op een landelijke dimensie. Een spookboot is bij uitstek gebonden aan het grondgebied van de bevoegde autoriteit waarop het zich bevindt. Vanuit de bestaande wetgeving hebben deze autoriteiten voldoende bevoegdheden om deze problematiek aan te pakken.
Handhaaft u voorts onverkort uw uitspraak uit 2013 ten aanzien van de twee bestaande registratiesystemen dat u «geen noodzaak ziet om als rijksoverheid aanvullend aan deze twee systemen een nieuw systeem in te voeren of een van de twee systemen om te bouwen tot een verplicht landelijk systeem voor alle pleziervaartuigen», terwijl ook de brancheorganisatie van de watersportindustrie Hiswa Vereniging juist opnieuw vraagt om een landelijk registratiesysteem voor pleziervaartuigen, zoals ook het geval is bij auto’s, motoren en brommers?5
Ja. Het opzetten van een nieuw landelijk registratiesysteem zal naar verwachting leiden tot een toename van de administratieve lasten voor de burger. Lasten die zullen toenemen als naast snelle motorboten, ook andere motorboten of vaartuigen moeten worden geregistreerd. Daarnaast blijven de kosten voor verwijdering staan. De vraag is dan ook of een dergelijke maatregel effectief is.
Gemeenten hebben evenwel verregaande bevoegdheden om, indien nodig, zelf het scheepvaartverkeer beter te reguleren.
Hoe denkt u over het inrichten van een aantal strategische locaties, verspreid door het land, om zo een laagdrempelige manier te creëren voor eigenaren om verantwoord afstand te kunnen doen van hun pleziervaartuig?
De verantwoordelijkheid om een systeem van inzameling en verwerking te organiseren ligt bij de partijen die geconfronteerd worden met de afgedankte pleziervaartuigen. Het is aan hen om te bepalen of zij gezamenlijk tot een dergelijk systeem besluiten.
Kunt u in dit verband ingaan op de inschatting van de Nederlandse Jachtbouw Industrie (HJI) dat er behoorlijke grote «prop» aan zit te komen van af te danken pleziervaartuigen en dat het daarom zaak is ervoor te zorgen dat de infrastructuur op orde is voordat het echt te laat is en schepen her en der verweesd het milieu gaan belasten?
Zie antwoord op vraag 2. Er moet een onderscheid gemaakt worden ten aanzien van vaartuigen die ordentelijk worden aangeboden aan een afvalverwerker en de zogenaamde «weesboten» die door de eigenaar zijn achtergelaten. Of meer eigenaren van af te danken vaartuigen het gedrag gaan vertonen om hun vaartuig maar ergens achter te laten, kan ik niet bevestigen.
Deelt u de mening dat bij milieustraten voor pleziervaartuigen vanuit milieuoogpunt ook kansen liggen, aangezien verschillende afvalstromen direct gescheiden kunnen worden?
Het is een mogelijkheid om een milieustraat hiervoor in te richten. Het is aan de verantwoordelijke eigenaren, producenten en gemeenten om te beslissen om deze vorm van inzameling en verwerking nader – ook op financiële haalbaarheid – te onderzoeken.
Deelt u de mening dat er, door middel van concentratie op voorgenoemde locaties, genoeg volume van afgedankte pleziervaartuigen kan ontstaan opdat een milieustraat voor pleziervaartuigen ook economisch aantrekkelijk kan zijn voor gemeenten en waterschappen? Bent u bereid de business case hiervan te onderzoeken?
Zolang vezelversterkte composieten niet goed kunnen worden gerecycled, en dus als waardevolle grondstof wederom gebruikt kunnen worden om nieuwe producten te ontwikkelen, is mijn verwachting dat voorlopig nog geen gezonde business case ontwikkeld kan worden. Zie tevens vraag 4, waarin ik inga op het onderzoek naar de mogelijkheden om vezelversterkende composieten te kunnen recyclen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Scheepvaart voorzien op 25 juni 2015?
Ja.
Het bericht 'Haven gaat zelf treinlijn opzetten' |
|
Duco Hoogland (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haven gaat zelf treinlijn opzetten»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Bent u bekend met de plannen van de Rotterdamse haven om als havenbedrijf te gaan investeren in (buitenlandse) spoorlijnen?
In het bericht wordt de suggestie gewekt dat het Havenbedrijf Rotterdam zal investeren in (buitenlandse) spoorlijnen. Daarbij is van belang onderscheid te maken tussen het investeren in spoorinfrastructuur en het investeren in vervoersdiensten op het spoor. Van het eerste is hier geen sprake. Met betrekking tot het tweede is het volgende van belang.
De heer Castelein heeft gerefereerd aan het bestaande programma «rail incubator» van het Havenbedrijf. Door dit programma investeert het Havenbedrijf in nieuwe vervoersdiensten die door marktpartijen worden geïnitieerd en die voldoen aan een aantal criteria op het gebied van modal shift en marktontwikkeling. Het Havenbedrijf stelt een financiële bijdrage aan de exploitant beschikbaar en ondersteunt de marketing van het betreffende spoorproduct. Uiteindelijk stapt het Havenbedrijf op een verantwoord moment weer uit de betreffende vervoersdienst en beoogt de investering terug te verdienen. In een investeringsovereenkomst wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de bijdrage wordt verstrekt en terugbetaling plaatsvindt.
Wat is de rol van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu bij deze strategische keuze van het havenbedrijf? Wat zou deze rol volgens u moeten zijn?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen rol bij strategische keuzes van het Havenbedrijf Rotterdam; zie tevens het antwoord op vraag 6 hierna. Het ministerie is wel inhoudelijk betrokken.
De gemeenteraad van Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam hebben eind 2011 de Havenvisie 2030 vastgesteld. Het realiseren van de Havenvisie vereist inzet van het bedrijfsleven, de overheid en het Havenbedrijf Rotterdam. Samenwerking is hierbij essentieel. Daarom hebben de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken, de provincie Zuid-Holland, Deltalinqs, de gemeente Rotterdam en het Havenbedrijf Rotterdam het «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» (Stcrt. 15138, 20 juli 2012) ondertekend. In dat convenant onderschrijven zij de visie en ambitie van het Havenbedrijf.
In de Topagenda 2014–2015 voor de uitvoering van de Havenvisie 2030 is door de convenantpartijen geconstateerd dat in het bijzonder de spoorketen extra aandacht nodig heeft. Het spoorvolume blijft achter bij de groeiambities. Een goede spreiding van het goederenvervoer over de verschillende achterlandmodaliteiten is essentieel om de Rotterdamse haven bereikbaar te houden.
Waar het Havenbedrijf binnen genoemde Topagenda en passend bij de visie en ambities van de Havenvisie 2030 activiteiten ontplooit, onderschrijf ik deze in beginsel.
Welke rol is in dit kader weggelegd voor ProRail? En voor de Nederlandse Spoorwegen?
Voor ProRail is in dit kader geen andere rol weggelegd, dan de in de Spoorwegwet opgelegde taak: het op verzoek van vervoerders die zijn toegelaten tot het spoorwegnet, beschikbaar stellen van capaciteit op de spoorweginfrastructuur en het (be-)geleiden van het spoorverkeer.
Voor de Nederlandse Spoorwegen (NS) is geen enkele rol in dit kader weggelegd. NS is één van de toegelaten vervoerders (voor reizigers) op het spoorwegnet.
Deelt u de analyse van haventopman Castelijn dat als de haven zelf op het gebied van spoor geen actie onderneemt, «die treinen er niet komen»? Zo nee, op welke termijn verwacht u ontwikkelingen op de door de haven gewenste spoorlijnen?
De markt voor spoorgoederenvervoer is een volledig geliberaliseerde markt. Vanuit de ambities van het Havenbedrijf is goed voorstelbaar dat het Havenbedrijf stimulansen biedt om het spoorgoederenvervoer van en naar het achterland vorm te geven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 onderschrijf ik dergelijke initiatieven voor zover deze passen binnen de Topagenda en de Havenvisie 2030.
Zou een havenbedrijf naar uw mening moeten investeren in (buitenlandse) spoorlijnen om de concurrentiepositie te verbeteren? Zo ja, wat zegt dit over het beleid van de Nederlandse, buitenlandse en de Europese overheid? Zo nee, welke acties onderneemt de regering jegens het havenbedrijf?
Het Havenbedrijf Rotterdam opereert als zelfstandige onderneming conform de mogelijkheden daartoe vanuit de statuten en aandeelhoudersovereenkomst. De ambities van het Havenbedrijf Rotterdam ten aanzien van de spoorvoorzieningen zijn met het eerder aangehaalde «Convenant governance uitvoering Havenvisie 2030» reeds onderschreven.
Het programma van het Havenbedrijf past overigens goed in beleidsambities op verschillende niveaus. In het Werkprogramma zeehavens dat vorig jaar aan uw Kamer is aangeboden (Kamerstuk 29 862, nr. 25), is de verdere ontwikkeling van achterlandverbindingen één van de geformuleerde acties. De Europese Commissie ambieert met de Trans-Europese Netwerken goede verbindingen tussen de lidstaten, waaronder de achterlandverbindingen van de zeehavens. Meer specifiek heeft de Europese Commissie in de Verordening 913/2010 de Europese spoorgoederencorridors benoemd, welke momenteel geïmplementeerd worden. In de Lange Termijn Spoor Agenda is de implementatie van de corridors die door Nederland lopen, eveneens als actiepunt benoemd.
Indien het havenbedrijf daadwerkelijk investeert in spoorlijnen, welke gevolgen heeft dat voor de publieke zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het gebruik van die spoorlijnen?
Met betrekking tot de Hoofdspoorweginfrastructuur zijn de bepalingen uit de Spoorwegwet van kracht. De Hoofdspoorweginfrastructuur is publieke infrastructuur; het Havenbedrijf Rotterdam heeft hierover geen zeggenschap. Indien het Havenbedrijf Rotterdam zou investeren in andere infrastructuur niet zijnde Hoofdspoorweginfrastructuur, dan is de publieke zeggenschap daarover beperkt tot bepalingen die gericht zijn op het veilig gebruik van deze infrastructuur. Verder, zoals hiervoor aangegeven, opereert het Havenbedrijf Rotterdam als zelfstandige onderneming.
Iraanse dreiging voor scheepvaart in de Straat van Hormuz |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «US warships accompany British commercial vessels in Strait of Hormuz?1
Ja.
Ziet u aanleiding om net als de Britten aan de Verenigde Staten te verzoeken om Nederlandse koopvaardijschepen in de Straat van Hormuz te begeleiden? Zo neen, waarom niet?
De begeleiding van Britse en Amerikaanse koopvaardijschepen door de Amerikaanse marine heeft de afgelopen maand een aantal keer plaatsgevonden op verzoek van de desbetreffende reders. Er zijn geen verzoeken van Nederlandse reders ontvangen omtrent bescherming in de Straat van Hormuz. Er is daarom op dit moment geen aanleiding voor Nederland om begeleiding van koopvaardijschepen door de Amerikaanse marine te verzoeken.