Het bericht ‘De Zonnebloem introduceert nieuw verkeersbord’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het initiatief van de Zonnebloem?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de campagne van de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat de Zonnebloem een nieuw verkeersbord introduceert als bewustwordingscampagne?
De insteek van de campagne, zo verwoordt door de Zonnebloem, is om aandacht te vragen voor toegankelijkheid van Nederland voor mensen met een beperking. Als coördinerend bewindspersoon voor de implementatie van het VN-verdrag handicap moedig ik het aan als partijen, zoals de Zonnebloem, aandacht vragen voor de positie van mensen met een beperking.
Ik zie ook dat er nog veel drempels zijn voor mensen met een beperking, ook in het fysieke domein. Ik werk aan het wegnemen van drempels met het programma Onbeperkt Meedoen. Toegankelijkheid voor mensen met een fysieke beperking is ook een belangrijk onderwerp binnen dit programma.
Biedt uw departement ondersteuning of participeert het in de campagne van de Zonnebloem, of juist niet? En zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS participeert niet in deze campagne van De Zonnebloem. Als coördinerend bewindspersoon maak ik ook gebruik van communicatie uitingen en campagnes om te zorgen voor meer bewustwording van inclusie voor mensen met een beperking. Hierover werk ik samen met ervaringsdeskundigen en andere maatschappelijke partners zoals VNO-NCW/MKB-NL, VNG en Ieder(in). Mijn departement heeft contact met de Zonnebloem hoe de campagnes van Zonnebloem, VWS en maatschappelijke partners elkaar in de toekomst kunnen versterken.
Wat vindt u ervan dat 73 procent van de ondervraagden (N=3067) regelmatig uitstapjes aan zich voorbij laat gaan, omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik betreur het als mensen, met of zonder beperking, geen uitstapjes ondernemen omdat zij gehinderd worden door een ontoegankelijke omgeving. Daarom zet ik mij, met maatschappelijke partners, in om ook voor toegankelijke uitstapjes en vrijetijdsbesteding te zorgen. Ik werk bijvoorbeeld samen met VNO-NCW/MKB-NL om in heel het land winkelgebieden en winkelroutes toegankelijk te maken. De afgelopen jaren zijn met het project «Toegankelijke routes» al 20 winkelgebieden onder handen genomen en de komende jaren komen daar komen nog 100 winkelgebieden bij.
Daarnaast ondersteun ik een inclusiepact van partijen in de recreatiesector, waarbij dierenparken en maatschappelijke partners ervoor zorgen dat hun dierenpark en de nabije omgeving toegankelijk worden gemaakt voor iedereen.
Bent u bereid in overleg te gaan met de Zonnebloem om verder te onderzoeken waarom mensen met een handicap uitstapjes aan zich voorbij laten gaan omdat ze te veel problemen ervaren?
Ik ga graag op het aanbod van de Zonnebloem in, om met hen in gesprek te gaan over hun onderzoek en hoe we samen Nederland toegankelijker kunnen maken. Hierover is al contact tussen mijn departement en de Zonnebloem.
Wat vindt u ervan dat 79 procent van de ondervraagden straten en wegen in de eigen woonwijk niet toegankelijk genoeg vindt?
In het onderzoek van de Zonnebloem wordt genoemd dat van de ondervraagden: 43% van de rollatorgebruikers, 66% van de rolstoelgebruikers, 76% van de elektrische rolstoelgebruikers en 57% van de scootmobielgebruikers, wel eens problemen op straten en wegen ervaart als ze erop uitgaan. Dit gaat bijvoorbeeld om een slecht wegdek of obstakels op voetpaden.
Toegankelijkheid van straten en wegen is een belangrijk thema bij het maken van lokaal inclusief beleid. Ik werk in het programma Onbeperkt Meedoen daarom samen met de VNG om ervoor te zorgen dat alle gemeenten inclusief lokaal beleid maken voor én met mensen met een beperking. Het VNG-project «Iedereen doet mee» zorgt ervoor dat gemeenten goed geïnformeerd zijn hoe bijvoorbeeld gemeenten toegankelijkheid in lokale wetten en regels kunnen opnemen. Toegankelijkheid van de fysieke omgeving is een belangrijk onderwerp dat aan bod komt bij dit project van VNG.
Gemeente zijn voor gemeentelijke wegen het bevoegd gezag en moeten toezien op naleving van deze eisen. Ik wil het daarom aan gemeenten laten om fysieke toegankelijkheid een plek te geven in hun lokale beleid.
Een mooi voorbeeld van een gemeente die werk maakt van toegankelijkheid in het fysieke domein is de gemeente Stein. Deze gemeente is in 2021 verkozen tot Meest Toegankelijke gemeente in een publieksverkiezing, georganiseerd door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).
Bent u bereid dit probleem onder de aandacht te brengen bij gemeenten?
Zie antwoord vraag 6.
Zou het niet helpen betere eisen over toegankelijkheid in bouwregelgeving op te laten nemen, juist nu er veel meer moet worden gebouwd?
Ook de toegankelijkheid van bouwwerken in onze samenleving is van belang. Met het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw, dat door het Ministerie van BZK in 2018 in samenwerking met veel betrokken partijen is opgesteld2, wordt hier invulling aan gegeven.
Op 27 februari 2020 bent u door de Minister van BZK geïnformeerd over de voortgang daarvan3. Naar aanleiding van het actieplan zijn al aanvullende eisen in de bouwregelgeving opgenomen. Hieronder valt de bereikbaarheid van de toegang voor rolstoelgebruikers vanaf de openbare weg. Daarnaast wordt nog gewerkt aan een eis voor drempels om ook balkons goed toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers. Ook komt er een eis voor drempels om de buitenberging goed toegankelijk te maken voor bijvoorbeeld een scootmobiel. Tot slot wordt er in opdracht van het Ministerie van BZK door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) hard gewerkt aan een vrijwillige NEN-norm, die is gebaseerd op de Europese norm voor toegankelijkheid van bouwwerken en verschillende richtlijnen en kaders vanuit brancheverenigingen en bouwpartijen. Ik verwacht dat stichting NEN eind 2023 een conceptversie zal publiceren. Deze NEN-norm geeft bouwers handvatten om gebouwen nog toegankelijker te maken. Ik ben erg blij met deze ontwikkeling.
Ik ben van mening dat woningen en gebouwen goed toegankelijk moeten zijn. Waar dat precies aanpassing in de bouwregelgeving betreft, is niet aan mij om te beoordelen. De Minister van BZK is verantwoordelijk voor de bouwregelgeving en maakt samen met betrokken partijen afwegingen daarin. Ik verwijs hiervoor naar het Actieplan Toegankelijkheid voor de Bouw dat in 2018 als onderdeel van het programma Onbeperkt meedoen is gepresenteerd en de vervolgacties die hieruit zijn voortgekomen. Mijn collega, de Minister van VROM, heeft de Kamer op 5 juni jl. reeds geïnformeerd over verbeterde toegankelijkheidseisen in de bouwregelgeving.4 En er wordt ambtelijk samengewerkt tussen onze departementen in het kader van het programma Onbeperkt Meedoen.
Bent u, als coördinerend Minister handicap, van mening dat er meer en betere toegankelijkheidseisen in bouwregelgeving moet worden opgenomen? Waarom wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u, als coördinerend bewindspersoon, bereid om hierover in overleg te gaan met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 8.
De stakingen bij de sociale werkvoorziening |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Wat vindt u van de eisen van de stakers bij de sociale werkvoorziening, namelijk een loonsverhoging van 10,15%, een verhoging van de reiskostenvergoeding van € 0,10 naar € 0,21 per kilometer en gelijke behandeling met andere gemeenteambtenaren?
Hoewel ik oog heb voor de zorgen en belangen van de werknemers in de sociale werkvoorziening, zijn hun cao’s (cao Sociale Werkvoorziening (SW) en cao Aan de slag) aan de VNG en Cedris als werkgeversorganisaties om af te sluiten met de vakbonden. De Rijksoverheid is geen partij in de cao’s. Ook is het aan gemeenten hoe om te gaan met de verschillen in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers die vallen onder de cao’s SW en Aan de slag enerzijds, en die onder de cao Gemeenten anderzijds. Daarom past mij terughoudendheid bij het beoordelen van de door de vakbonden geëiste verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Omdat ik het belangrijk vind dat de werknemers passende arbeidsvoorwaarden hebben, blijf ik in gesprek met de verantwoordelijke partijen over de situatie.
Over hoeveel medewerkers bij de twee verschillende collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) (cao Aan de slag en cao Sociale Werkvoorziening) gaat deze verhoging van het loon en de reiskostenvergoeding?
Het aantal werknemers dat op dit moment onder beide cao’s valt en het aantal arbeidsjaren dat zij vertegenwoordigen, zijn niet bekend. Statistieken over de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) worden een halfjaar na het betreffende jaar gepubliceerd. Op basis van actuele prognoses vallen medio 2023 circa 57 duizend personen onder de cao SW en vertegenwoordigen zij circa 54 duizend arbeidsjaren. Op basis van de informatie die werkgeverspartijen VNG en Cedris hebben verstrekt, vallen medio 2023 circa 17 duizend personen onder de cao Aan de slag en vertegenwoordigen zij circa 12 duizend arbeidsjaren. Daarbij merk ik op dat in de cao’s de reiskostenvergoeding alleen van toepassing is voor werknemers die verder dan zes kilometer van hun werk wonen. Daarom hebben minder werknemers baat bij de verhoging van de reiskostenvergoeding dan de bovengenoemde aantallen.
Hoeveel zou het inwilligen van de eisen de rijksoverheid kosten?
De Rijksoverheid is niet de werkgever en is daarom geen partij in de cao’s. De Rijksoverheid heeft daarom onvoldoende zicht op de kosten die gemoeid zijn met de eisen van de vakbonden. Het inwilligen van de eisen van de vakbonden is aan de werkgeversorganisaties; voor de cao SW is dit de VNG en voor de cao Aan de slag zijn dit de VNG en Cedris. De werkgevers zijn verantwoordelijk voor de kosten van de cao’s.
De Rijksoverheid biedt gemeenten financiering voor de uitvoering van de Wsw en de Participatiewet, waaronder beschut werk, via het Gemeentefonds. De middelen in het Gemeentefonds zijn vrij besteedbaar en gemeenten besluiten zelf hoeveel middelen zij vrijmaken om cao’s af te sluiten. Bij de financiering houdt de Rijksoverheid rekening met stijgende loonkosten.
Dit biedt arbeidsvoorwaardenruimte, maar gemeenten zijn vrij om hier meer of minder geld voor beschikbaar te stellen. In de meicirculaire 2023 van het Gemeentefonds heeft het kabinet een compensatie voor de loonontwikkeling van € 110 miljoen toegekend op de rijksbijdrage Wsw. Naast de algemene indexatie voor loonstijgingen heeft het kabinet met de Voorjaarsnota 2023 besloten om van 2023 tot 2048 geld beschikbaar te stellen om gemeenten te compenseren voor de bijzondere verhoging van het minimumloon in de Wsw. Voor 2023 bedraagt deze compensatie € 26,6 miljoen. Binnen de rijksbijdrage Wsw groeit ook het bedrag dat per werknemer beschikbaar is vanwege een volumevoordeel: het aantal werknemers in de Wsw neemt sneller af dan was geraamd. Ook de budgetten voor loonkostensubsidie, onder andere voor de werknemers onder de cao Aan de slag, worden geïndexeerd op basis van het wettelijk minimumloon. Tot slot heeft het kabinet eerder besloten om voor alle werkgevers het lage-inkomensvoordeel tijdelijk met terugwerkende kracht te verhogen, vanwege de bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon per 2023. Voor de werknemers onder beide cao’s ontvangen werkgevers hierdoor circa € 15 miljoen extra in 2023.
Kunt u deze berekening onderbouwen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Participatiewet op woensdag 14 juni?
Ja.
Welke huidige minister politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met uw antwoorden in eerder gestelde Kamervragen over wie staatsrechtelijk politiek verantwoordelijk is voor de Mondkapjesdeal?1, 2, 3, 4, 5
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord waarin u aangaf dat de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, verantwoordelijk was voor het sluiten van de Mondkapjesdeal omdat hij staatsrechtelijk verantwoordelijk was voor de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes, maar dat u staatrechtelijk niet de opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport?
Ja.
Bent u bekend met uw eerdere antwoord dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer Kuipers, nu verantwoordelijk is voor het beleid betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) waaronder mondkapjes en niet u?
Ja.
Als u niet de staatrechtelijke opvolger bent van de oud-minister voor Medische Zorg en Sport, de heer Van Rijn, die verantwoordelijk was voor PBM/mondkapjes/Mondkapjesdeal, en u niet de huidige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bent, maar de heer Kuipers, die nu verantwoordelijk is voor PBM/mondkapjes, waarom bent u nu dan de politiek verantwoordelijke Minister voor de Mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden6 en van 1 juni jongstleden7
Zoals ik daarnaast ook in mijn brief aan uw Kamer van 19 juni jongstleden heb laten weten ben ik als Minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: LZS) verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.8 Daaronder valt ook het door de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport ingestelde aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek naar de inkoop van PBM).9 Dientengevolge is het debat over het door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) ingestelde onderzoek naar de inkoop van PBM terecht met mij gevoerd.
Bent u de huidige ministerieel verantwoordelijke Minister die verantwoordelijk is voor het sluiten van de Mondkapjesdeal waarmee € 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging? Kunt u antwoorden met ja of nee? Zo nee, wie dan wel?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Zo ja, wilt u dan alsnog antwoord geven op de vraag of u dan wel de juiste bewindspersoon bent om de € 100,8 miljoen euro belastinggeld die met de Mondkapjesdeal verloren ging terug te halen, omdat uit het Deloitte-onderzoek blijkt dat meerdere functionarissen VWS die onder de politiek verantwoordelijke Minister voor Medische Zorg en Sport vielen (namens het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) in de periode 10 tot 22 april 2020 betrokken waren bij de totstandkoming van de Mondkapjesdeal (en dus VWS) en u nu de politiek verantwoordelijke Minister voor die Mondkapjesdeal bent?
Zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 4 en van de Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jongstleden.10 En zie daarnaast, met betrekking tot de slagingskans van een eventuele rechtszaak, mijn brief van 19 juni jongstleden aan uw Kamer waarin ik toelicht dat de landadvocaat momenteel de rapporten van onderzoeksbureaus Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. (hierna: Deloitte) en EBBEN Partners B.V. (hierna: EBBEN) en de transacties die daarin worden behandeld, bestudeert.11 Indien een beoordeling van de landsadvocaat leidt tot een concrete vaststelling van een onregelmatigheid, zullen er passende stappen worden ondernomen. De landsadvocaat is verzocht om de rechten van VWS te monitoren en waar nodig veilig te stellen om bijvoorbeeld verjaring te voorkomen.12 De landsadvocaat heeft mij bevestigd dat de verschillende verjaringstermijnen onderdeel uitmaken van die monitoring. De eerste stuitingsbrieven – om verjaring te voorkomen – zijn derhalve reeds door de landsadvocaat verzonden. VWS zet hiermee alles op alles om de slagingskans van een eventuele rechtszaak te vergroten. Daarnaast heb ik de rapporten aan het OM overgedragen om te beoordelen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen in de onderzochte transacties.
Wilt u de vragen alstublieft gaarne ieder afzonderlijk beantwoorden zonder samen te voegen?
Wilt u alstublieft in uw antwoorden niet verwijzen naar eerdere antwoorden, maar het antwoord hier in deze antwoorden integraal opnemen?
Voor zover de antwoorden geen herhalingen zijn van eerdere antwoorden heb ik dat gedaan.
Wilt u alstublieft niet voor een derde keer in deze vervolgvragenreeks een uitstelbrief wegens afstemming sturen? U weet de antwoorden toch?
De beantwoording van Kamervragen wordt zo zorgvuldig mogelijk gedaan. In sommige gevallen lukt dit niet binnen de gestelde termijn.
Het persbericht van het Openbaar Ministerie ‘Nieuw College, nieuwe accenten’ |
|
Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Openbaar Ministerie «Nieuw College, nieuwe accenten» van 1 juni 2023 en het bijbehorende document «Prioriteiten College van procureurs-generaal 2023–2026», waarin het college aankondigt minder te gaan focussen op preventie van strafbare feiten?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de overwegingen van het college om dit te besluiten? Zo ja, wat zijn die overwegingen geweest en wat is uw inbreng hierin geweest?
Ja. De wijziging van de samenstelling en het voorzitterschap van het College van Procureurs-Generaal was aanleiding om de prioriteiten voor de komende jaren vast te leggen. Ik heb over de prioriteiten gesproken met het College en er kennis van genomen.
Hoe verhoudt deze aankondiging zich volgens u tot het feit dat er meerdere strafdoelen bestaan en dat generale en speciale preventie ook twee van de strafdoelen zijn? Voelt het Openbaar Ministerie zich hier minder verantwoordelijk voor?
Nee, de nieuwe prioriteiten betekenen niet dat het OM zich minder verantwoordelijk voelt of dat het taken laat vallen. Het Openbaar Ministerie heeft bij de strafoplegging of afdoening via strafbeschikking onverminderd de kern van de strafdoelen voor ogen, waaronder dus de generale en speciale preventie. Het gaat er vooral om dat het OM meer focus wil leggen op zijn kerntaak, de handhaving van de strafrechtelijke rechtsorde. Het OM wil bijvoorbeeld nog meer aandacht schenken aan de aanpak van doorlooptijden en de juridische kwaliteit van zijn producten, zoals de strafbeschikking.
Heeft u zicht op de effectiviteit van de inzet op preventie door het Openbaar Ministerie in de afgelopen jaren?
Het OM werkt samen met andere organisaties aan de aanpak en preventie van verschillende vormen van criminaliteit. De aanpak van veel van deze vormen van criminaliteit is in het verleden geëvalueerd, zoals de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat het OM een essentiële partner is bij de aanpak en preventie van criminaliteit, alleen al door het belang van de rechtmatige deling van strafrechtelijke informatie met partners.
Hoe gaat dit exact de inzet van het Openbaar Ministerie veranderen voor preventieprogramma’s zoals Preventie met Gezag en voor preventie op onderwerpen als corruptie, terrorisme, cybercriminaliteit en jeugdcriminaliteit?
Er zijn vooralsnog geen plannen om deze inzet van het OM hiervoor te veranderen. Het OM blijft trouw aan de gedane toezeggingen op al deze thema's, zo lang er sprake is van een aangifte of bewijsbaar strafbaar feit. Bij ernstige misdrijven blijft het OM onverminderd dezelfde rol vervullen als de laatste decennia.
Deelt u de mening dat het, juist nu de druk op de strafrechtketen al zo hoog is, van groot belang is om in te zetten op preventie van strafbare feiten omdat een gebrek aan focus hierop alleen maar meer strafzaken zal opleveren?
Ja.
Welke «andere organisaties» bedoelt het college die verantwoordelijk zijn voor preventie van strafbare feiten en hebben deze organisaties voldoende capaciteit om «primair verantwoordelijk» te worden gehouden voor preventie?
Als er geen sprake is van strafbare feiten waar het OM een strafrechtelijke rol heeft te vervullen, ligt de verantwoordelijkheid zoals vanouds bij andere actoren als gemeenten, jeugdzorg, reclassering en vele andere organisaties die hun eigen wettelijke taken hebben uit te oefenen. Zoals hiervoor vermeld is het niet de bedoeling dat het OM zich uit allerlei samenwerkingsverbanden terugtrekt.
Wat gaat deze koerswijziging van het Openbaar Ministerie naar uw verwachting voor gevolgen hebben voor het aantal strafbare feiten?
Het OM zet in op het afdoen van meer strafbare en bewijsbare feiten door het OM zelf. Daardoor moet de afhandeling van strafzaken sneller verlopen, waardoor slachtoffers en verdachten eerder duidelijkheid over de uitkomst van de strafzaak krijgen. En waardoor minder slachtoffers in de kou blijven staan. Dat komt de geloofwaardigheid van het strafrecht ten goede.
Kunt u garanderen dat deze koerswijziging geen afbreuk doet aan de afspraken die in het coalitieakkoord zijn gemaakt omtrent preventie?
Het OM heeft mij verzekerd dat de afspraken die in het kader van het Coalitieakkoord zijn gemaakt gewoon worden uitgevoerd.
Het bericht 'Weer een tegenvaller bij Gecombineerde opgave' |
|
Derk Boswijk (CDA), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Weer een tegenvaller bij Gecombineerde opgave»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat boeren zijn verzocht om de Gecombineerde opgave nog een keer te controleren en opnieuw in te sturen, omdat er meerdere fouten in het systeem bleken te zitten waardoor de scores niet betrouwbaar zijn?
Boeren die zich hebben aangemeld voor de eco-regeling zijn gevraagd om in het aanmeldsysteem van de Gecombineerde opgave hun percelen opnieuw te bevestigen. Dit is gedaan omdat er een fout zat in de online systemen van de RVO, die ertoe leidde dat aanvragers van de eco-regeling een verkeerde eindberekening te zien konden krijgen. Ik vind dit heel vervelend, boeren die ruim op tijd de Gecombineerde opgave hebben afgerond wordt nu gevraagd er toch nog een keer doorheen te lopen. Een klein deel van hen zal vervolgens mogelijk een extra eco-activiteit willen uitvoeren, wat opnieuw besluitvorming vraagt. Dit doet opnieuw een beroep op de flexibiliteit van boeren en dit had ik graag anders gezien.
De achtergrond is dat door opnieuw de percelen te bevestigen, het systeem wel de correcte berekening van de eco-premie op het scherm aangeeft. Voor boeren is dit geen verplichting, de uitbetaling vindt plaats op basis van het bedrijfsplan dat zij eerder hebben opgegeven en de eco-activiteiten die zijn uitgevoerd en niet op basis van de getoonde berekening. Bij toekenning zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) op basis van de opgegeven en uitgevoerde eco-activiteiten de definitieve categorie bepalen. Het opnieuw bevestigen is niet noodzakelijk maar wel aan te bevelen voor een betrouwbaar beeld van de categorie van de uitbetaling van de eco-regeling (brons, zilver of goud) die men kan verwachten. Indien er geen wijzigingen worden aangebracht is opnieuw indienen van de Gecombineerde opgave niet nodig.
Wat is volgens u de oorzaak van de vele fouten in het systeem? Wat had er kunnen worden gedaan om dit te voorkomen en wat wordt er in de toekomst gedaan om dit koste wat het kost te voorkomen?
De introductie van het nieuwe GLB is een grote en complexe stelselwijziging waarbij nieuwe landschapselementen zijn geïntroduceerd. Bij het aanbieden van het definitieve NSP aan uw Kamer in oktober 2022 (Kamerstuk 28 625 nr. 343) heeft mijn ambtsvoorganger daarom aangegeven dat er dit jaar een extra administratieve last zou ontstaan. Extra complicerend daarbij was dat bepaalde delen van de regelgeving zoals derogatie voor GLMC8 en de bufferstroken relatief laat bekend waren. Voor de agrarische sector is het nieuwe GLB uiteraard een grote uitdaging, maar dat geldt ook voor de implementatie bij RVO. Er is onder grote tijdsdruk een maximale inspanning geleverd door RVO om haar systemen hierop in te richten. Ik moet echter helaas constateren dat vanwege die tijdsdruk in combinatie met de complexiteit van de regelgeving er niet genoeg ruimte is geweest om het grote aantal aanpassingen in de systemen naar behoren te beproeven en door te testen. Met als gevolg meerdere bijzonder vervelende verstoringen. Deze ervaring wordt ingezet om de dienstverlening naar de toekomst toe te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat tienduizenden boeren nu, acht dagen voor de deadline, nog eens veel tijd vrij moeten maken of last minute op eigen kosten op zoek moeten naar een adviseur voor het controleren of opnieuw insturen van de Gecombineerde opgave?
Dat een technische fout nu leidt tot het verzoek aan aanvragers van de eco-regeling om hun percelen opnieuw te bevestigen en mogelijk aanpassingen te maken betreur ik. Tegelijk hecht ik eraan hier transparant over te zijn. Boeren hebben al veel flexibiliteit getoond en het valt me zwaar om opnieuw extra inspanningen van hen te vragen. Daarom heb ik mijn brief van 8 juni 2023 (2023Z10321) ook aangeven dat na sluiting van de Gecombineerde opgave op 15 juni, boeren die aan de eco-regeling deelnemen twee extra weken hebben om de eco-waarde te controleren en eventueel eco-activiteiten toe te voegen of aan te passen.
Wat adviseert u boeren die op deze termijn geen bedrijfsadviseur meer kunnen vinden?
Ten eerste wil ik benadrukken dat het niet doorlopen van het verzoek van RVO geen consequenties heeft voor de aanvraag zoals deze nu door RVO is ontvangen.
RVO heeft een instructie gepubliceerd op de RVO-website waarin boeren stapsgewijs wordt uitgelegd hoe deze bevestiging zelf gedaan kan worden. Door twee weken extra te geven voor deze controle en het kunnen toevoegen van eco-activiteiten hoop ik daarnaast dat meer boeren desgewenst gebruik kunnen maken van hun bedrijfsadviseur.
Hoe is de ondersteuning voor deze boeren de komende tijd geregeld? Zijn er in de avond en in het weekend hulplijnen, zoals helpdesks en of ICT, beschikbaar?
Het contactcentrum van RVO is standaard op werkdagen geopend van 8.30 tot 17.00 uur. Medewerkers, gespecialiseerd in de Gecombineerde opgave beantwoorden telefonisch en via chat vragen. Ook kunnen vragen via mail gesteld worden. Daarnaast heeft RVO besloten om het contactcentrum extra te openen. Op zaterdag 10 juni was het telefonisch bereikbaar van 08.30 tot 17:00 uur. Van maandag 12 juni tot en met donderdag 15 juni van 08.30 tot 20.00 uur via telefoon en chat.
Als extra ondersteuning aan agrarisch ondernemers kunnen zij bij RVO een telefonische afspraak maken om hulp te krijgen bij het intekenen van de landschapselementen. Op de website van RVO (rvo.nl/gecombineerde-opgave) kan de agrarisch ondernemer alle informatie vinden die van belang is bij het doen van de Gecombineerde opgave.
Erkent u dat de boeren wederom de dupe zijn van een fout van de overheid?
Het nieuwe GLB kent grote wijzigingen met een ingewikkelde implementatie. Daarbij is niet alles goed gelopen en is er veel gevraagd van de boeren in de voorbereiding en bij het invullen van de Gecombineerde opgave. Voor de overheid zijn er verschillende leermomenten geweest in het proces. Die ervaring wordt ingezet om ervoor te zorgen dat de dienstverlening voor de boeren bij de volgende Gecombineerde opgave wordt verbeterd. Met de genomen mitigerende maatregelen ga ik ervan uit dat boeren niet gedupeerd worden.
Hoe verhoudt dit zich tot de regel dat wanneer boeren een fout maken bij het invullen van hun Gecombineerde opgave, zij boetes krijgen die op kunnen lopen tot vele duizenden euro’s? Vindt u dat de overheid nu in deze omstandigheid ook een verantwoordelijkheid heeft om boeren financieel tegemoet te komen?
Het aangepaste GLB kent meer mogelijkheden om fouten te herstellen of om in het ingangsjaar bij een geconstateerde fout een waarschuwing te geven. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn brief over het ingangsjaar GLB van 14 november 2022 (Kamerstuk 28 625, nr. 347). Daarnaast kunnen aanvragers administratieve fouten in het aanvraagproces herstellen tot uiterlijk 30 november. Bij herstel is geen sprake van sancties. Deze aanpassing betreft niet alleen 2023 maar geldt voor ieder jaar.
Wat gaat u eraan doen om deze ondernemers te ontlasten en (financieel) te compenseren voor deze fout?
Ik heb besloten dat boeren die in de Gecombineerde opgave hebben aangegeven dat ze aan de eco-regeling deelnemen, na de sluiting van de Gecombineerde opgave tot 30 juni hebben om aanpassingen te doen en eco-activiteiten toe te voegen. Hierdoor kan ook de door RVO gevraagde controle tot op die datum worden uitgevoerd. Hiermee hoop ik boeren te ontlasten.
Het is duidelijk dat er dit jaar meer gevraagd wordt om een subsidieaanvraag voor het GLB en de eco-regeling te doen. Dat betreur ik. Tegelijk ligt een financiële compensatie voor het doen van een subsidieaanvraag voor mij niet in de rede.
Kan er in ieder geval vanuit worden gegaan dat de deadline voor de Gecombineerde opgave met minimaal anderhalve maand wordt opgeschoven?
Nee. De openstellingsdatum voor de Gecombineerde opgave blijft op 15 juni. Daarmee is al één maand extra tijd gegeven ten opzichte van de oorspronkelijke datum van 15 mei. Het probleem heeft zich nu voorgedaan bij de eco-regeling. Daarbij zal voor het grootste deel van de ondernemers er geen verandering zijn in de verwachting die er was voor de uitkomst van de eco-regeling. Door extra tijd te geven voor het toevoegen van eco-activiteiten hoop ik de ondernemers die wel een verkeerde uitkomst hebben gezien de mogelijkheid te geven hierop te acteren. Een generiek uitstel van de Gecombineerde opgave met zes weken zou voor zeer grote risico’s in de uitvoering en controle zorgen. Een dergelijk uitstel is daarmee niet mogelijk en niet wenselijk.
Wat vindt u van het voorstel van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) om boeren die geen «goud» hebben gescoord bij het invullen van hun opgave, waarbij een onterechte, lagere score het resultaat kan zijn van systeemtechnisch falen, financieel ruimhartig te compenseren uit andere, aanvullende middelen?
Deze situatie doet zich niet voor. Ik wil benadrukken dat geen enkele boer benadeeld wordt waar het gaat om de te ontvangen GLB-subsidie voor eco-activiteiten door deze technische fout. Iedereen wordt vergoed voor de opgegeven en uitgevoerde eco-activiteiten in de daarbij behorende categorie (brons, zilver, goud). Bij de definitieve opgave, uiterlijk 30 november 2023, bevestigen deelnemers welke van de opgegeven eco-activiteiten zijn uitgevoerd. Dat is de basis voor de betaling brons, zilver en goud. Financiële compensatie is daarmee niet aan de orde.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 9 juni 2023 beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken.
Het bericht Ziekenhuizen bezorgd: 'Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Ziekenhuizen bezorgd: «Personeelsmarkt ontdekt door private investeerders»»?1
Het signaal dat in betreffend bericht wordt gegeven is mij bekend. Schaarste aan personeel in zorg en welzijn is – net als in andere sectoren – de dagelijkse realiteit geworden. Het tekort aan medewerkers in zorg en welzijn is en blijft de komende jaren een belangrijke uitdaging. Het feit dat private investeringsfondsen in deze uitdaging rendement zien, vind ik onwenselijk en zorgelijk.
Bent u het ermee eens dat de opkomst van private equity in de zorg een groot probleem is?
Private investeringen in de zorg kunnen een waardevolle aanvulling zijn om bijvoorbeeld projecten te kunnen financieren. Nieuwe praktijkvormen kunnen daarbij een verrijking zijn, innovatie teweegbrengen en helpen om de druk op de zorg te verminderen. Tegelijkertijd zouden kwalitatief goede en/of toegankelijke zorg in het gedrang kunnen komen. Ik vind het onwenselijk dat financiële resultaten zwaarder wegen dan goede patiëntenzorg. Op dit moment is het echter nog onduidelijk wat precies de (zowel negatieve als positieve) gevolgen zijn van private equity wat betreft kwaliteit, toegankelijk en betaalbaarheid van zorg.
Welk percentage van de kosten van de inhuur van extern personeel in ziekenhuizen gaat naar bemiddelingsbureaus?
Het Ministerie van VWS beschikt niet over deze cijfers. Dit is niet uit CBS data of andere bronnen te destilleren.
Hoeveel zorggeld verdwijnt ieder jaar in de zakken van private equity partijen?
De NZa houdt zicht op overnames waarbij private equity partijen betrokken zijn. Echter, goedkeuring van de NZa voor een fusering of overname is alleen noodzakelijk als het een onderneming met tenminste 50 personen die zorg in Nederland verlenen betreft. Informatie over kleinere overnames is echter nog zeer beperkt. Voor zover ik weet is niet bekend hoeveel zorggeld er uiteindelijk bij private equity partijen terechtkomt.
Hoe komt het dat er wel geld is om extern zorgpersoneel tegen een hoger salaris in te huren en de daarbij komende kosten voor detacheringsbureaus te betalen, maar niet om een zorgverlener in loondienst een vergelijkbaar salaris te geven, terwijl daarvoor geen detacheringskosten hoeven te worden gemaakt?
Het Ministerie van VWS stelt ieder jaar extra arbeidsvoorwaardenruimte beschikbaar via verhoging van de financiële kaders. Voor 2023 gaat het om 3 miljard euro en voor 2024 naar huidige inzichten om 4 miljard euro structureel extra. Via de zorgverzekeraars komen deze extra middelen bij de aanbieders terecht. Het is aan hen om een afweging te maken over de inzet van deze middelen.
Bent u het ermee eens dat het dringend nodig is om zorgverleners meer zeggenschap te geven over hun werk, zodat het minder aantrekkelijk wordt om als zelfstandige zonder personeel (ZZP’er) of via een detacheringsbureau aan de slag te gaan in hetzelfde ziekenhuis? Zo ja, welke stappen gaat u hiervoor zetten?
Wij vinden het belangrijk dat zeggenschap wordt bevorderd om werkplezier te vergroten en uitstroom terug te dringen. We zien het bevorderen van zeggenschap primair als opgave voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap. Om werkgevers te ondersteunen zet de Minister voor Langdurige Zorg en Sport met het arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendigheid Arbeidsmarkt Zorg (hierna: TAZ) beleidsmatig in op zeggenschap. Onder meer met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap, waarmee in 2022 in totaal 12,75 miljoen euro subsidie beschikbaar is gesteld om op instellingsniveau met dit thema aan de slag te gaan. Parallel hieraan organiseert de projectorganisatie Landelijk Actieplan Zeggenschap (hierna: LAZ) zeggenschapsactiviteiten, zoals netwerk- en leerbijeenkomsten. Verder wordt op dit moment bezien hoe invulling gegeven kan worden gegeven aan de aanpak op de langere termijn, waarbij het doel is zeggenschap duurzaam te verankeren in de bedrijfsvoering van organisaties. Tot slot is ook een klankbordgroep ingesteld onder leiding van de Chief Nursing Officer, prof. dr. Evelyn Finnema. Hiermee wordt geborgd dat zorgmedewerkers inbreng hebben in het programma en de manier waarop goede ideeën in de praktijk kunnen worden gebracht.
Wat gaat u doen om de werkomstandigheden van ziekenhuispersoneel te verbeteren, zodat het aantrekkelijker wordt voor zorgverleners om in vaste dienst voor een ziekenhuis te werken?
Om grip te krijgen op het personeelsverloop, is het belangrijk dat zorgorganisaties voldoende inzicht hebben in de vertrekredenen van medewerkers en waar ze naartoe gaan. Daartoe heeft RegioPlus een landelijk uitstroomonderzoek uitgevoerd, welke een waardevolle aanvulling betreft op andere onderzoeken onder het personeel, zoals het exitgesprek en het medewerkerstevredenheidsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de reden veelal ligt in de wens naar meer professionele autonomie, zeggenschap en ontwikkelmogelijkheden. Dit zijn opgaven voor werkgevers in het kader van goed werkgeverschap, waarbij ik ondersteuning zal bieden. In het Integraal Zorgakkoord (hierna: IZA) is de opgave opgenomen dat regionale werkgeversorganisaties, zorginkopers en het Ministerie van VWS actief inzetten op regionaal werkgeverschap (flexibele schil in loondienst) en een moderner arbeidscontract dat werknemers meer mogelijkheden biedt om meer regie te voeren over vormgeving van werk en werktijden om zo het werken in loondienst aantrekkelijker te maken. Daarnaast is regionaal werkgeverschap een belangrijk onderwerp binnen het programma TAZ omdat regionaal werkgeverschap ook kan bijdragen aan het aantrekkelijker maken van werken in loondienst. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft hiertoe een kerngroep ingericht. Deze kerngroep onderzoekt op welke manier belemmeringen kunnen worden weggenomen bij het uitrollen van initiatieven op dit gebied, en hoe (potentieel) succesvolle initiatieven kunnen worden opgeschaald. Hierbij worden bestaande initiatieven vanuit de sector zorg en welzijn en andere sectoren als voorbeeld genomen. Tot slot is er binnen het programma TAZ ook een kerngroep die zich richt op een betere balans tussen medewerkers in vaste dienst en zzp’ers. Deze kerngroep kijkt bijvoorbeeld hoe door middels van werkafspraken de taken tussen vaste en flexibele medewerkers eerlijk verdeeld worden, wat ook zal bijdragen aan het vergroten van de aantrekkelijkheid van werken in loondienst.
Welke stappen gaat u zetten om de opkomst van private equity in de zorg tegen te gaan?
In het kader van de bredere ontwikkeling onderzoekt de IGJ momenteel in samenwerking met de NZa de opkomst van verschillende bedrijfsketens binnen de huisartsenzorg en tot welke risico’s dit leidt. Resultaten hiervan worden einde van dit jaar verwacht. Daarnaast overweeg ik nader onderzoek gericht op beter zicht op de omvang en de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de gehele zorg op bijvoorbeeld kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid. Zodat ik per saldo kan bepalen of, en zo welke, maatregelen gewenst zijn.
Signalen van gebedsgenezers die autisme claimen te kunnen genezen door uitdrijving van demonen |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de vele signalen die er zijn over gebedsgenezers die claimen autisme of mentale stoornissen te kunnen reduceren of genezen door middel van demonenuitdrijving en/of genezingen als onderdeel van een grootschalig publieksevenement, zoals recent in Rotterdam?1
Ik ben bekend met het evenement dat is georganiseerd in Ahoy Rotterdam georganiseerd en de brief die de LBVSO naar aanleiding hiervan heeft gestuurd met de verzamelde klachten over gebedsgenezing.
Het is belangrijk dat mensen met autisme zichzelf kunnen zijn. Ik vind het schrijnend dat er jongeren en/of ouders met kinderen met autisme zijn die hun situatie niet zo ervaren, maar het gevoel of de overtuiging hebben dat ze van autisme moeten worden genezen.
Vindt u dat de vrijheid van godsdienst van toepassing is op dermate intensieve behandelingen van mentale stoornissen bij kinderen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Herkent u de cijfers dat 70% van de jongeren die zulke uitdrijvingen ondergaan, uiteindelijk een trauma ontwikkelen als gevolg daarvan? Zo nee, welke cijfers zijn nog meer bij u bekend?
De LBVSO heeft mij een brief gestuurd om de klachten over gebedsgenezing onder de aandacht te brengen. Hierin bericht LBVSO dat zij in totaal 210 klachten hebben ontvangen over gebedsgenezing en dat uit de meldingen bleek dat 70% PTSS gediagnosticeerd is. Er zijn mij geen andere cijfers bekend over de omvang van het aantal jongeren dat te maken heeft gehad met gebedsgenezingen voor autisme en negatieve ervaringen daarmee.
Bent u van mening dat autisme iets slechts is waar mensen van moeten worden bevrijd, zoals de houding is van een groot deel van deze gebedsgenezers? Hoe dient de overheid zich te verhouden tot deze praktijken indien deze grote impact hebben op de kinderen die deze behandelingen ondergaan?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn. De beweging van neurodiversiteit vind ik dan ook een mooi voorbeeld. Mensen met ADHD, ADD of autisme ervaren de wereld anders. Dit is niet iets waar iemand van genezen zou moeten worden.
Er zijn mensen die dit anders zien of iets anders geloven en dat is hun recht. Deze vrijheden hebben wij grondwettelijk met elkaar vastgelegd. Indien sprake is van strafbare feiten of kindermishandeling is het wél aan de overheid om op te treden. Voor zover ik weet is dat hier niet het geval.
Is er voldoende bewijs van (aanmerkelijke kans op) schade door deze vormen van therapie om een verbod in te stellen?
Dergelijke religieuze bijeenkomsten beschouw ik niet als behandeling van mentale stoornissen bij kinderen zoals deze op basis van de jeugdwet plaatsvindt. Deze bijeenkomsten worden ook niet vanuit andere zorgwetten gezien als behandeling.
Bent u voornemens onderzoek te doen naar mogelijke schade aan kinderen door deze vormen van therapie die stellen autisme te kunnen reduceren of genezen door uitdrijvingen?
Gelet op de antwoorden hierboven ben ik niet voornemens om onderzoek te doen.
Bent u voornemens (verscherpt) toezicht uit te voeren naar gebedsgenezers die claimen autisme of andere mentale stoornissen te kunnen genezen?
Gelet op het feit dat het gaat om religieuze bijeenkomst en er geen sprake is van zorg die vergoed wordt op basis van de Jeugdwet of een andere zorgwet, is er geen toezicht via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
Wanneer er vermoedens zijn van kindermishandeling, lichamelijk of geestelijk, dient een melding te worden gemaakt bij Veilig Thuis. Indien er (mogelijk) sprake is van strafbare feiten kunnen mensen terecht bij de politie.
Bent u van mening dat gebedsgenezers die claimen autisme te kunnen genezen recht moeten blijven houden op een algemeen nut beogende instelling (ANBI)-status?
In de wet – artikel 5b Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – is vastgelegd wat als algemeen nut voor de ANBI-regeling wordt beschouwd. Het gaat om een aantal limitatief opgesomde categorieën, waaronder «religie, levensbeschouwing en spiritualiteit», die tezamen weergeven wat de algemeen geaccepteerde goede doelen zijn.
Mensen hebben vanuit hun levensbeschouwelijke of politieke overtuiging verschillende opvattingen over wat als algemeen nut zou moeten worden beschouwd. Dit valt ook terug te zien in de verschillende doelen die ANBI’s nastreven en de daarbij behorende feitelijke activiteiten. ANBI’s zijn binnen de kaders van de ANBI-regelgeving in principe vrij hoe zij het nastreven van hun doel aanpakken. De grens van deze vrijheid ligt bij overtreding van de wet of waar een instelling door de rechter verboden wordt.
De Belastingdienst toetst of de doelstelling en activiteiten van een instelling vallen binnen één of meer van die categorieën van algemeen nut, genoemd in artikel 5b van de AWR. Als dat het geval is en een instelling voldoet aan de overige voorwaarden zoals bijvoorbeeld voor ten minste 90% het algemeen nut statutair en in de praktijk dienen, heeft deze instelling in principe recht op de ANBI-status. Indien een instelling claimt middels gebed autisme te kunnen genezen, biedt dit geen basis voor de Belastingdienst om de ANBI-status te kunnen weigeren of in te trekken.
Omdat de maatschappelijke opvattingen over wat algemeen nuttig is, niet altijd samengaan met bepaalde activiteiten die door ANBI’s worden verricht, is door toenmalig Staatssecretaris Financiën Vijlbrief een adviescommissie van deskundigen ingesteld. Deze commissie heeft zich gebogen over de vraag welke veranderingen in de regels voor ANBI’s en het toezicht op de naleving van die regels ervoor kunnen zorgen dat deze instellingen geen gedrag vertonen dat ingaat tegen algemeen gangbare waarden en normen. De commissie besteedt in haar rapport2 uitgebreid aandacht aan de (on)mogelijkheid om binnen de ANBI-regelgeving te toetsen aan grondrechten in brede zin en adviseert geen grondrechtentoets op te nemen in de ANBI-regelgeving omdat zij dit onwenselijk, onnodig, en onwerkbaar acht. Het kabinet heeft dit advies overgenomen3, 4.
Tegelijkertijd heeft het kabinet aangegeven dat het belangrijk is om zich uit te blijven spreken. Zoals ik reeds aangaf in mijn beantwoording op vraag 4 vind ik het belangrijk dat iedereen in Nederland zichzelf kan zijn en dat autisme niet iets is waar iemand van kan of zou moeten «genezen».
Welke privacywaarborgen gelden voor mensen die bij een gebedsdienst zoals Revival is Now zeer heftige ervaringen ondergaan, terwijl deze mensen uitgebreid gefilmd worden en direct de volgende dag op YouTube te zien zijn? In hoeverre wordt in dit geval voldaan aan deze privacywaarborgen?
Het registreren en verspreiden van de videobeelden waarop personen herkenbaar zijn, is een verwerking van de persoonsgegevens waarop de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) van toepassing is. In artikel 6 van de AVG staan zes grondslagen genoemd voor het verwerken van persoonsgegevens. De eerste is toestemming van de persoon om wie het gaat. Als deze grondslag wordt ingeroepen, moet aan enkele voorwaarden zijn voldaan. Zo moet de toestemming «vrij» zijn gegeven. Dit betekent dat de persoon die toestemming geeft, niet onder druk mag worden gezet om toestemming te verlenen en ook geen nadeel mag ondervinden voor het niet verlenen van diens toestemming. Ook moet de toestemming uitdrukkelijk zijn gegeven. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website5 de voorwaarden voor rechtsgeldige toestemming uitgelegd. Automatische toestemming is niet voldoende.
Bij een vermoeden dat een organisatie zich niet aan de privacywet houdt, kan een tip ingediend worden bij de Autoriteit Persoonsgegevens.6 Gelet op de informatie die tot mij is gekomen zal vanuit het Ministerie van VWS de Autoriteit Persoonsgegevens hierop attenderen. Ik vind het namelijk zeer onwenselijk als beelden van minderjarige kinderen én hun ouders van deze gebedsgenezing op internet terug te vinden zijn en er twijfels bestaan of hier vrijelijk toestemming voor gegeven is.
Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierover te oordelen en te handhaven op privacywetgeving indien organisaties zich hier niet aan houden.
Is automatische toestemming voor filmopnames voldoende om directe online plaatsing van zulke heftige beelden waar mensen herkenbaar op staan mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 9.
Vindt u het over het algemeen wenselijk dat herkenbare beelden van autismebehandelingen of andere vormen van intieme vormen van (alternatieve) zorg op (sociale) media gedeeld worden en bent u voornemens hierover nadere regelgeving in te stellen?
Persoonsgegevens betreffende gezondheid of religieuze overtuiging zijn volgens de AVG «bijzondere categorieën van persoonsgegevens». Het verwerken daarvan is verboden, tenzij er een uitzonderingsgrond geldt. De enige uitzonderingsgrond die hier in aanmerking komt is toestemming, waar zoals aangegeven hierboven, voorwaarden aan verbonden zijn. Aangezien hier al regelgeving voor is, acht ik aanvullende regelgeving niet nodig.
Welk gevolg is gegeven aan de uitspraken van de toenmalig Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in reactie op een uitzending van De Monitor uit juli 2020 over de sterke toename van omstreden homeopathische autismegenezingen, waarin hij stelde dat deze signalen serieus opgepakt zouden worden?
Op 27 augustus en op 2 december 2020 heeft uw Kamer antwoord op Kamervragen ontvangen over wat bekend was over CEASE en het voornemen van toenmalig Staatssecretaris Paul Blokhuis om samen met de IGJ en CBG te kijken naar (wettelijke) ingangen om de aanpak van mogelijke schadelijke homeopathische behandelingen te verbeteren. Naar aanleiding van verontrustende berichten en vragen over de homeopathische behandeling van autisme, is er samen met diverse partijen, waaronder IGJ, gekeken naar mogelijkheden van handhaving en toezicht op voorschrijven en gebruik van homeopathische middelen. Aanscherping van toezicht rondom berichtgeving en aanprijzen van dergelijke behandelingen heeft wel plaatsgevonden. De IGJ heeft op basis van de Geneesmiddelenwet de nodige boetes opgelegd voor onterechte medische claims die zijn gedaan omtrent geregistreerde (homeopathische) geneesmiddelen of ongeregistreerde geneesmiddelen. Verdere mogelijke stappen in handhaving, zoals een schadeclaim of strafrechtelijke vervolging, zijn alleen mogelijk als een afnemer aantoonbare schade aan zijn of haar gezondheid heeft gemeld. Een individueel geval van schade door CEASE-therapie was toentertijd niet bekend. In opdracht van de Staatssecretaris is er vervolgens onderzoek uitgezet om de omvang van de problematiek rondom CEASE-therapie te bepalen. Uw kamer is hierover geïnformeerd per brief op 28 januari 20217 en over de resultaten van het onderzoek op 1 juli 2021.8
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de omvang en ervaringen met alternatieve behandelingen onder mensen met autisme. Hieronder vallen bijvoorbeeld op voeding gebaseerde interventies, acupunctuur of homeopathische behandelingen. Hieruit bleek dat binnen deze groep van respondenten met een aandoening in het autistisch spectrum, frequent gebruik werd gemaakt van alternatieve therapieën (ongeveer een derde en bij kinderen was de helft). De holistische aanpak en de ruime tijd en aandacht werden genoemd als positieve punten die specifiek werden gewaardeerd. Als risico schetsen onderzoekers dat het waarschijnlijk is dat deze alternatieve behandelingen bijdragen aan de verspreiding van desinformatie over het ontstaan van autisme en de mogelijkheid van genezing.9
Zijn in het oppakken van deze signalen uit De Monitor over autismegenezingen ook praktijken zoals uitdrijvingen betrokken?
Nee, deze zijn daar niet bij betrokken.
Geweld tegen christenen in India |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Violence in India kills scores of Christians and turns churches to ashes»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat recent in noordwestelijk India zo’n 70 christenen gedood werden, zo’n 30 kerken in de as werden gelegd, en ruim tienduizend christenen ontheemd raakten?
In Manipur, een deelstaat in het noordoosten van India, zijn begin mei ernstige onlusten uitgebroken tussen de Meitei en de Kuki, twee van de vele etnische groeperingen in de deelstaat, met ieder een eigen taal, cultuur en godsdienst.
Hoewel de Meitei overwegend hindoeïstisch en de Kuki overwegend christelijk zijn, is het conflict in eerste instantie een etnisch conflict dat draait om kwesties als landeigendom en positieve discriminatie. De Kuki genieten een speciale tribale status als «Scheduled Tribe» onder de Indiase Grondwet, die exclusieve eigendomsrechten op land in hun woongebieden en bijzondere toegang tot onderwijs en overheidsfuncties geeft. De Meitei eisen een soortgelijke status.
Het conflict tussen deze groeperingen heeft de afgelopen decennia tot onlusten en geweld geleid, met honderden doden tot gevolg. Ook andere factoren dragen bij aan de spanningen, zoals een recente (controversiële) oorlog tegen drugs, illegale migratie vanuit Myanmar, druk op land en gebrek aan werkgelegenheid. Begin mei zijn de spanningen geëscaleerd. Er zijn honderden kerken en tempels verbrand en vernietigd, en meer dan honderd dodelijke slachtoffers gevallen, verder zijn tienduizenden mensen ontheemd, waaronder christenen en hindoes. Het geweld richt zich vooral tegen de Kuki. De Naga, een andere eveneens overwegend christelijke bevolkingsgroep in Manipur, zijn in veel mindere mate getroffen door geweld.
Welke actie(s) hebben de Indiase politie- en veiligheidsdiensten ondernomen om deze golf van geweld te stoppen?
De Indiase autoriteiten hebben verschillende maatregelen genomen om het geweld in Manipur te stoppen. Het leger is ingezet, er zijn duizenden burgers geëvacueerd en er is tijdelijk een avondklok geïntroduceerd. De lokale autoriteiten hebben ook het internet vijf dagen ontoegankelijk gemaakt, een bevoegdheid waarover een deelstaat beschikt bij dreiging voor de openbare veiligheid door mogelijk misbruik van mobiele internetdiensten. Op 20 juni heeft het Hooggerechtshof van Manupur de deelstaatregering opgedragen de beperkingen op internetverkeer weer op te heffen. Minister van Binnenlandse Zaken Amit Shah heeft voor eind juni een speciale vergadering belegd met alle betrokken partijen om de noodsituatie in Manipur te bespreken.
Heeft u kennisgenomen van de diverse oorzaken en verschijningsvormen van vervolging in India in bredere zin, zoals de hulporganisatie Open Doors dit in kaart heeft gebracht?2
Ik ben bekend met de rapportages van Open Doors. Ook andere bronnen geven aan dat het groeiend hindoenationalisme in India leidt tot inperking van de rechten van religieuze minderheden, vooral van moslims en christenen. Dit komt tot uiting in geweld tussen gemeenschappen, haat zaaien en arbitraire toepassing van zgn. anti-bekeringswetten.
Zoals in het antwoord op vraag 2 toegelicht, zijn de onlusten in Manipur een gevolg van reeds veel langer sluimerende lokale etnische tegenstellingen, die niet direct zijn terug te voeren op groeiend hindoenationalisme op nationaal niveau.
Heeft u contact gehad met de Indiase overheid om deze mensenrechtenschendingen aan te kaarten? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Wilt u hiervan verslag doen richting de Tweede Kamer?
Nederland voert een mensenrechtendialoog met India in bilateraal, EU- en in VN-verband. De mensenrechtenambassadeur heeft begin maart van dit jaar een bezoek aan India gebracht. Met vertegenwoordigers van de regering en de Nationale Mensenrechtencommissie heeft zij onder meer gesproken over het belang van vrijheid van meningsuiting en media (online en offline), alsmede de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. In Kolkata heeft de mensenrechtenambassadeur een interreligieuze dialoog gevoerd met religieuze leiders van verschillende geloofsovertuigingen, waaronder ook christenen.
De speciaal gezant religie en levensovertuiging heeft bij zowel de Indiase ambassadeur in Den Haag als de Indiase permanente vertegenwoordiger bij de VN in Genève aandacht gevraagd voor het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging.
In de mensenrechtendialoog tussen de EU en India, die naar verwachting later dit jaar weer zal plaatsvinden (de vorige vond in juni 2022 plaats), zullen vrijheid van meningsuiting, de rechten van minderheden en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging naar verwachting weer op de agenda staan.
Nederland zet via het bilaterale mensenrechtenfonds actief in op het ondersteunen van organisaties die zich o.a. inzetten voor de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging. Over de inzet van mensenrechtendiplomatie, instrumenten en fondsen wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer gerapporteerd via de Mensenrechtenrapportage. De rapportage over 2022 verschijnt binnenkort.
Op welke wijze werkt u in Europese Unie (EU)- of Verenigde Naties (VN)-verband samen met bondgenoten zoals het Verenigd Koninkrijk, om de vervolging van christelijke minderheden expliciet in India effectief te adresseren?
Zowel Nederland als India zijn lid van de VN Mensenrechtenraad. Afgelopen jaar heeft in het kader van de UPR (Universal Periodic Review) van de Mensenrechtenraad een bespreking van de mensenrechtensituatie in India plaatsgevonden. Nederland heeft hier actief aan bijgedragen en zorgpunten overgebracht, o.a. over de zgn. anti-bekeringswetten die in sommige deelstaten van kracht zijn. In dit verband kan ik u melden dat de regering van de deelstaat Karnataka heeft aangekondigd de bestaande anti-bekeringswetgeving te willen intrekken, hetgeen positief is.
Nederland draagt bij aan de uitvoering van de EU-Human Rights and Democracy Country Strategy voor India, en steunt de EU in de dialoog met Indiase autoriteiten over verbreding van de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Voorts ondersteunt Nederland de EU-India Mensenrechtendialoog die jaarlijks plaatsvindt. Zorgpunten over o.a. de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging worden daarbij aan de orde gesteld.
Het artikel 'Stijging ziekteverzuim in 2022 naar 5,6%: hoogste ooit' |
|
Bart Smals (VVD), Daan de Kort (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Stijging ziekteverzuim in 2022 naar 5,6%: hoogste ooit»1?
Ja.
Deelt u de analyse dat de huidige arbeidsmarktkrapte en het hoge ziekteverzuim een versterkend effect op elkaar hebben en dus een groot probleem zijn voor de Nederlandse arbeidsmarkt?
Krapte op de arbeidsmarkt en een hoog ziekteverzuim kunnen elkaar inderdaad versterken. De Sociaal-Economische Raad constateerde ten aanzien van de (semi-)publieke sectoren dat krapte kan leiden tot meer overvraging en werkdruk voor personeel en tot een neerwaartse spiraal.2 Dit kan zich uiteraard ook voordoen in andere kraptesectoren. Er ligt een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers om een dergelijke neerwaartse spiraal te voorkomen of doorbreken. De opgave is om werkenden grip op hun werk te bieden, door hen de ruimte te bieden om hun werk- en privéleven goed te kunnen combineren. En door te zorgen voor een cultuur op de werkvloer waar binnen te hoge werkdruk bespreekbaar is. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij werknemers om een te hoge werkdruk te bespreken wanneer dat aan de orde is.
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief Aanpak arbeidsmarktkrapte van 24 juni 2022 werkt het kabinet langs verschillende sporen aan het verminderen van de krapte. Dit gaat bijvoorbeeld om de inzet op technologische- en procesinnovatie, om een inzet op het vergroten van het arbeidsaanbod en om het stimuleren van meer uren werken.
Deelt u de opvatting dat het ziekteverzuim met meer landelijke regie teruggedrongen moet worden? Zo ja, hoe bent u dat van plan?
Volgens de Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim van het CBS is het ziekteverzuim gestegen van 4,9% in 2021 naar 5,6% in 2022. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) van TNO/CBS blijkt dat het aandeel werknemers dat heeft verzuimd fors is gestegen (van 47% in 2021 naar 58% in 2022). Het aantal keer dat er is verzuimd is toegenomen en de verzuimduur is gestegen. De coronapandemie en een griepgolf in het najaar van 2022 hebben bijgedragen aan het hoge(re) verzuim. De stijging van het verzuim wordt daardoor vooral veroorzaakt door factoren die niet samenhangen met het werk. Van alle werknemers was in 2022 voor veruit de grootste groep (57 procent) griep, verkoudheid of een andere virusinfectie (waaronder COVID-19) de oorzaak van hun verzuim. Psychische klachten, overspannenheid of een burn-out (5 procent) werden ook relatief vaak genoemd. Het ziekteverzuim onder werknemers is inmiddels iets afgenomen en was in het eerste kwartaal van 2023 5,7 procent. Hoewel dit percentage lager is dan het hoogtepunt van 6,3 procent in dezelfde periode in 2022, is het ziekteverzuim vergeleken met de voorgaande jaren nog steeds hoger.
Dit hoge ziekteverzuimcijfer is zorgelijk. Het laat duidelijk zien dat er een grotere inzet nodig is op preventie van uitval door ziekte. Dit is in de eerste plaats aan werkgevers en werknemers, die hierover in het kader van goed werkgeverschap samen in gesprek moeten gaan. Vanuit de overheid ondersteun ik werkgevers en werknemers. Bijvoorbeeld via het verbeteren van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Maar ook via de Brede Maatschappelijke Samenwerking (BMS) die specifiek gericht is op het verminderen van burn-outklachten.
Uiteindelijk is voorkomen beter is dan genezen. Daarom wil ik zoveel mogelijk inzetten op preventie om te voorkomen dat mensen ziek worden. Na de zomer ontvangt u mijn Arbovisie 2040 waarover de SER recent advies heeft uitgebracht.
Deelt u de opvatting dat goed werkgeverschap een oplossing kan zijn voor het hoge ziekteverzuim, en dat werkgevers hier ruimte voor moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 3.
In het rapport wordt beschreven dat «Wat werkgevers zeggen te doen aan verzuimpreventie, en wat werknemers ervaren, vaak niet overeen komt», deelt u deze analyse? Zo ja, wat is hier uw verklaring voor?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze kunt u met name midden- en kleinbedrijf (mkb-)werkgevers helpen bij het terugdringen van de verzuimcijfers? Zijn er bijvoorbeeld mogelijkheden tot het meer uitwisselen van best practices tussen werkgevers? En in welke mate komen beschikbare subsidieregelingen en ondersteuning gericht op duurzame inzetbaarheid en terugdringen van verzuim bij hen terecht?
Het kabinet vindt het belangrijk dat mensen gezond werkend hun pensioen kunnen halen. Daarom wordt ingezet op preventie, om te voorkomen dat mensen ziek worden of langdurig uitvallen. Daartoe wordt ingezet op leven lang ontwikkelen en worden werkgevers ondersteund, bijvoorbeeld via het verbeteren van de Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E). Maar ook via de Brede Maatschappelijke Samenwerking (BMS) die specifiek gericht is op het verminderen van burn-outklachten.
Sinds 2021 is er subsidie beschikbaar voor duurzame inzetbaarheidsprojecten: de Maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden (MDIEU). Met de MDIEU regeling ondersteunt het kabinet sectoren die investeren in duurzame inzetbaarheid. Zij kunnen daarvoor subsidie krijgen. Sectoren worden gestimuleerd om een zo groot mogelijk bereik te hebben, zowel onder werkenden als onder werkgevers. We zien dat sectoren juist ook activiteiten ondernemen waarvan het midden- en kleinbedrijf kan profiteren. Voorbeelden hiervan zijn: externe adviseurs langs laten gaan bij mkb-werkgevers of een «road-show» die langs (kleinere) bedrijven gaat.
Deze best practices worden door mijn ministerie gedeeld via een «menukaart» met goede voorbeelden van duurzame inzetbaarheidsactiviteiten en via interviews in nieuwsbrieven. Ook worden er door mijn ministerie rondetafelsessies georganiseerd waarbij sectoren kennis kunnen uitwisselen. Op deze manier kunnen werkgevers van elkaar leren. Alle informatie over MDIEU is terug te vinden via de website van Uitvoering van Beleid van het Ministerie van SZW: Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid & Eerder Uittreden (MDIEU) sectoren | Subsidie en regeling | Uitvoering van Beleid (uitvoeringvanbeleidszw.nl)
Specifiek voor het mkb is er de subsidieregeling Leren en Ontwikkelen in het mkb: de SLIM-subsidieregeling. Deze subsidieregeling betekent een stimulans voor duurzame inzetbaarheid en daarmee helpt het vroegtijdige uitval tegen te gaan. Vanaf 2020 is € 48 miljoen per jaar beschikbaar gesteld voor initiatieven gericht op stimuleren van leren en ontwikkelen in het mkb. Op de website van Katapult (Leren en ontwikkelen in het mkb (wijzijnkatapult.nl)) worden best practices gedeeld. Ook brengen zij SLIM’ers met elkaar in contact om ervaringen uit te wisselen.
Hoe bent u voornemens om de vicieuze cirkel tussen arbeidsmarktkrapte en ziekteverzuim te doorbreken? In het bijzonder in de zorg, waar dit probleem het zwaarst weegt?
Het terugdringen van de arbeidsmarktkrapte is één van de grootste uitdagingen waar de zorgsector voor staat, vooral gezien de sterk groeiende vraag. Dit vraagt om een breed scala van instrumenten waarmee ingezet wordt op goed werkgeverschap, waarmee ook meer ruimte voor behoud van medewerkers wordt gecreëerd.
Hier ligt een belangrijke taak voor de werkgever die primair verantwoordelijk is voor goed personeelsbeleid en vanuit die rol zowel voor behoud van personeel als voor het terugdringen van ziekteverzuim moet zorgen. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) ziet het als haar taak om werkgevers hierbij te stimuleren en te ondersteunen waar dat nodig is. Dit gebeurt via het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg (TAZ). In dit programma werkt de Minister voor LZS samen met vele partijen in de sector aan een toekomstbestendige arbeidsmarkt in zorg en welzijn. Binnen dat programma is een aantal prioritaire thema’s benoemd waarvan verschillende ook bij zullen dragen aan het behoud van medewerkers in de sector Zorg en welzijn en terugdringen van verzuim:
Specifiek op het gebied van terugdringen van verzuim en verloop heeft de Minister voor LZS begin 2023 subsidie verleend voor een «Preventieplan voor medewerkers in zorg en welzijn». Met dit plan willen de Coöperatie PGGM, Stichting IZZ en kenniscentrum FWG het ziekteverzuim en ongewenst verloop in de sector terugdringen. Dit doen zij onder andere door het bundelen van landelijke en regionale kennis en het organiseren van regionale dialoogsessies. Hiermee krijgen partijen meer inzicht en handelingsperspectief om verzuim en verloop terug te dringen. Voor de zomer stuurt de Minister voor LZS een uitgebreide voortgangsrapportage over het TAZ-programma naar de Kamer.
Herkent u zich in het beeld uit het trendrapport dat er een opwaartse trend is in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA-)instroom wordt voorspeld. Zo ja, op welke wijze beïnvloedt dit uw inzet ten aanzien van de mismatch en grote achterstanden in sociaal-medische beoordelingen?
De stijging van het ziekteverzuim zegt op zichzelf niet noodzakelijk iets over de instroom in de WIA. Voor de WIA gaat het om de stijging van het langdurig ziekteverzuim. Het aantal 42e-weeks ziektemeldingen is in 2022 inderdaad fors gestegen ten opzichte van 2021. Dit kan met corona te maken hebben. Vooralsnog laten realisatiecijfers over de eerste 4 maanden van 2023 geen duidelijke stijging van de WIA-instroom ten opzichte van dezelfde periode in 2022 zien.
De instroom in de WIA stijgt trendmatig omdat het aantal werkende ouderen stijgt door de verhoging van de pensioenleeftijd. Ouderen worden niet vaker ziek dan jongeren, maar als zij ziek worden, zijn ze langer afwezig en is de kans op arbeidsongeschiktheid groter. Daarnaast werken er meer mensen dan ooit, wat ook betekent dat meer mensen arbeidsongeschikt zullen worden. Tot slot is door de gevolgen van de coronapandemie de WIA-instroom tussen 2019 en 2021 tijdelijk sterker toegenomen. Daaromheen speelt de uitvoeringsproblematiek. Als gevolg van de achterstanden bij UWV kunnen mensen een voorschot ontvangen tijdens hun vaak lange wachttijd voor de WIA. Deze voorschotten zijn in de cijfers niet te onderscheiden van «echte» WIA-uitkeringen. Hierdoor lijkt de WIA-instroom hoger dan hij werkelijk is. Zodra de WIA-claimbeoordeling heeft plaatsgevonden en het recht op een uitkering bekend is, wordt dit gecorrigeerd in de cijfers (de uitstroom neemt dan toe).
Mede door de trendmatige WIA-stijging blijft het echter van groot belang dat we maatregelen treffen om de achterstanden in sociaal-medische beoordelingen terug te dringen. Hier werk ik dan ook hard aan samen met UWV. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd in mijn brief over de aanpak van WIA-hardheden en de mismatch sociaal-medisch beoordelen van 26 augustus 2022 en in mijn voortgangsbrief van 28 april 2023.
Bent u het ermee eens dat zoveel mogelijk mensen vanuit de WIA begeleid moeten worden naar de arbeidsmarkt? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik vind het belangrijk dat mensen in de WIA zo veel als mogelijk het werk weer kunnen hervatten en de mogelijkheden die zij hebben om te werken benutten. Daarom heeft UWV de opdracht om voor alle publiek verzekerde mensen die in de WIA instromen tenminste vijf jaar activerende dienstverlening in te zetten. WGA-gerechtigden die al langer dan vijf jaar een uitkering ontvangen, krijgen op eigen verzoek re-integratieondersteuning. Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van re-integratiedienstverlening heeft UWV samen met mijn ministerie een experiment op de WGA-dienstverlening ingericht. Om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om deze dienstverlening te verbeteren zijn UWV en SZW het gezamenlijke onderzoeksprogramma «Onbeperkt aan het werk» gestart. Met mijn brief van 2 september 20223 heb ik uw Kamer via een midterm review geïnformeerd over de voortgang van het experiment en de doorontwikkeling van de activerende dienstverlening aan mensen in de WIA.
Ook in de IVA zitten mensen die (beperkte) mogelijkheden hebben om te werken en ook graag willen werken. Samen met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heb ik het mogelijk gemaakt dat UWV met ingang van 22 april 2023 ook voor hen tijdelijk re-integratieondersteuning kan inzetten. Deze mensen kunnen op eigen verzoek ondersteuning naar werk van UWV ontvangen.
Klopt het dat het aandeel Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA-)toekenningen in 2022 toenam? Zo ja, welke verklaring hebt u hier voor?
Het aandeel IVA-uitkeringen in het totaal van WIA-uitkeringen neemt per jaar iets toe. Dat is ook het geval in 2022 t.o.v. van 2021. Die reguliere stijging komt omdat de IVA vanuit twee bronnen wordt gevoed, namelijk de instroom van nieuwe IVA-uitkering en de doorstroom vanuit WGA-uitkeringen naar de IVA middels een herbeoordeling. Bij de WGA is sprake van een trendmatige groei van de instroom (zie ook het antwoord op vraag 8) en dat werkt door in de doorstroom naar de IVA.
Wanneer we kijken naar het aantal nieuwe IVA-uitkeringen in 2022, dan volgt uit de kwantitatieve cijfers van UWV juist dat dat aantal is afgenomen ten opzichte van 2021.4 In 2021 waren er 11.584 nieuwe IVA-uitkeringen en in 2022 10.709. Kantekening hierbij is wel dat het aantal voorschotten is toegenomen, waardoor het zicht op de werkelijke situatie wordt belemmerd. Er is een groep mensen die uiteindelijk recht op IVA blijkt te hebben, maar in eerste instantie wordt geregistreerd als recht hebbend op een WGA-uitkering.
Op welke wijze wordt op dit moment gewerkt aan het verbeteren van de samenwerking tussen bedrijfsartsen en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)? Bent u bereid om met verzekeraars en bedrijfsartsen in gesprek te gaan om te kijken hoe de in het rapport uitgesproken wens tot betere samenwerking vorm kan krijgen?
De samenwerking met de bedrijfsartsen heeft de aandacht van UWV. Zodoende heeft UWV verkennende gesprekken ingepland met onder andere de NVAB en de arbodiensten over het verbeteren van de samenwerking tussen UWV en bedrijfsartsen. Verder verwacht ik in de toekomst dat in ieder geval het instrument beschrijving arbeidsbelastbaarheid en re-integratiemogelijkheden (BAR) als effectief communicatiemiddel leidt tot een betere samenwerking.
Laten doen van onderzoek door externe bureaus, denktanks of lobbyclubs. |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Deelt u de conclusie van de universiteit van Pennsylvania dat transparantie het kenmerk van een onafhankelijke denktank is? Zo nee, waarom niet en wat is dan uw definitie van een onafhankelijke denktank en wat is daarbij de grens met een (politieke) lobbyorganisatie? Zo ja, op welke wijze eist u transparantie van de expertbureaus of denktanks waaraan u betaalde opdrachten geeft? Kunt u dat toelichten?1
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie zijn niet bekend met dit specifieke onderzoek van de universiteit van Pennsylvania en de daaruit voortgekomen genoemde conclusie, maar delen de mening dat transparantie van belang is voor het goed functioneren van een denktank. Voor ons is een denktank een instituut dat onafhankelijk, beleidsrelevant onderzoek verricht gebaseerd op gespecialiseerde kennis. Een lobbyorganisatie heeft als primair doel politieke besluitvorming en wetgeving te beïnvloeden.
BZ en Defensie maken gebruik van de kennis van denktanks om vraagstukken op het terrein van buitenlands beleid en internationale veiligheid onafhankelijk te beantwoorden. Onafhankelijkheid van onderzoeksopdrachten die bij denktanks worden uitgezet is een belangrijk uitgangspunt. Van denktanks wordt transparantie verwacht over de wijze waarop conclusies en aanbevelingen tot stand zijn gekomen.
Is het juist dat vanwege de klantrelatie geen totale lijst van opdrachtgevers met denktanks of expertbureaus bestaat? Of bestaat zo’n lijst wel en wordt deze niet bekendgemaakt? Zo ja, waarom?2
Voor vragen over de klantrelatie van de denktanks met betrekking tot hun overige opdrachtgevers verwijzen wij naar de denktanks zelf. Clingendael en HCSS vermelden in hun rapporten voor Defensie en BZ wanneer deze opdrachtgever zijn geweest. Vanuit BZ en Defensie onderschrijven wij dat de denktanks op al hun onderzoeksopdrachten vermelden.
Is het juist dat u een raamovereenkomst heeft met het HCSS voor 800.000 euro per jaar? Zo nee, wat zijn dan de feiten?3
Nee. Er is een raamovereenkomst voor beleidsondersteunend onderzoek, «PROGRESS» (2020–2023) tussen BZ en Clingendael. Hier maken ook Defensie en HCSS onderdeel van uit. Zowel BZ als Defensie besteden binnen deze raamovereenkomst ieder 1 miljoen euro inclusief BTW per jaar. Dit komt voor circa 60–40% bij respectievelijk Clingendael en HCSS terecht. Deze raamovereenkomst is openbaar gemaakt in het Woo-besluit BS2023015382 en is te vinden via open.overheid.nl.
Op welke begrotingspost zijn deze uitgaven terug te vinden?
De uitgaven van BZ aan PROGRESS verlopen via begrotingspost artikel 4.4. Consulaire dienstverlening en uitdragen Nederlandse waarden (Hoofdstuk 5 Buitenlandse Zaken). De uitgaven van Defensie aan PROGRESS verlopen via Hoofdstuk 10, Artikel 9 Algemeen (Programma-uitgaven, Opdrachten).
Wat is het kenmerk van zo’n raamovereenkomst? Waarin verschillen de werkzaamheden in het kader van een raamovereenkomst van losse opdrachten?
Een raamovereenkomst biedt de mogelijkheid om meerjarig met de denktanks samen te werken op een reeks vaste onderwerpen. Dit zijn onderwerpen waarvoor meerjarige kennisbehoeftes bij de departementen zijn, waarop de denktanks kunnen anticiperen en plannen. Daarbij hoeft niet voor iedere onderzoeksvraag binnen deze onderwerpen een separate aanbestedingsprocedure gestart te worden. Losse opdrachten betreffen kennisbehoeftes op een specifiek domein.
Voor welke periode is de raamovereenkomst afgesloten? Op basis van welke argumenten wordt zo’n raamovereenkomst verlengd?
De huidige PROGRESS (2.0) raamovereenkomst loopt van 2020–2023 met éénmaal een verlengingsoptie van maximaal twaalf maanden. BZ en Defensie bezien hoe zij hierna in hun kennisbehoeften gaan voorzien.
Deelt u de analyse dat het HCSS veel krijgsmachtonderdelen als opdrachtgever heeft? Deelt u de kritiek dat dat ingegeven is door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van het HCSS? Zo nee, waarom niet?
Defensie zet onderzoeksopdrachten uit bij HCSS afhankelijk van haar kennisbehoefte. Defensieonderdelen hebben een eigen domein-gerelateerde, specifieke kennisbehoefte die zij kunnen laten onderzoeken. Op dit moment lopen er naast PROGRESS opdrachten vanuit het Directoraat-Generaal Beleid, de landmacht en de marine. Deze gecoördineerde opdrachten zijn ingegeven door de kennisbehoefte van Defensie en niet ingegeven door de noodzaak tot continuïteit van de werkzaamheden van HCSS. HCSS en Clingendael geven invulling aan de gecoördineerde kennisbehoefte van Defensie met hun specifieke politiek-strategische en militaire kennis. Met die expertise voeren zij onafhankelijk onderzoek uit.
Voor welke opdrachtgevers die onderdeel zijn van de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken worden de losse opdrachten van het HCSS uitgevoerd?
In antwoord op de Kamervragen van lid Van Houwelingen (FvD) van 30 mei jl. over HCSS (kenmerk 2023Z09524) zijn de opdrachten van Defensie aan HCSS aan uw Kamer uiteengezet.
In antwoord op Kamervragen van lid Van Houwelingen aan de Minister van Buitenlandse Zaken (kenmerk 2023Z0952) zijn de kleinschalige opdrachten die vanuit Buitenlandse Zaken sinds 2020 zijn uitgezet bij HCSS geïnventariseerd en het financiële totaaloverzicht per jaar is gedeeld. Hieronder bevinden zich geen onderzoeksopdrachten.
Heeft u andere raamovereenkomsten met andere expertbureaus of denktanks? Kunt u een overzicht geven met wie dat is?
Er zijn op dit moment geen raamovereenkomsten met denktanks behalve HCSS en Clingendael vanuit Defensie. BZ heeft naast PROGRESS een aantal andere raamovereenkomsten met Clingendael die zich echter uitsluitend op training richten, niet op onderzoek.
Is het juist dat krijgsmachtonderdelen als de Kustwacht en de Koninklijke Marine een bedrijf als het HCSS hebben ingehuurd om zaken «bovenaan de politieke agenda» te krijgen? Zo ja, hoe vaak?
Nee. HCSS voert onafhankelijk onderzoek uit voor verschillende Defensieonderdelen. Het doel hiervan is om kennis op te bouwen t.b.v. Defensie vraagstukken en om Defensie te ondersteunen in beleidsvorming, besluitvorming en/of kennisontwikkeling. Het onderzoek dat denktanks uitvoeren voor Defensie wordt openbaar gemaakt en draagt daarmee bij aan een breder kennisniveau. Het kan daardoor ook onderdeel gaan uitmaken van het maatschappelijk debat.
Hoe vaak maken de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie precies gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie en het debat? Kunt u dat toelichten?
De Ministeries van BZ en Defensie maken geen gebruik van commerciële bureaus voor beïnvloeding van de publieke opinie of het debat.
Deelt u de opvatting dat, indien er binnen een ministerie de behoefte is iets hoger op de politieke agenda te krijgen, de geëigende route daarbij is via de Minister de Kamer te informeren, en niet via derden?
Ja.
Deelt u de opvatting dat het, indien (een onderdeel van) Defensie of een ander ministerie een bedrijf betaalt voor het beïnvloeden van de publieke opinie, altijd volstrekt helder moet zijn in uitingen van dit bedrijf dat het ministerie opdrachtgever is?
BZ en Defensie betalen geen bedrijven voor het beïnvloeden van de publieke opinie. Onderzoeksproducten die opgeleverd worden door denktanks in opdracht van BZ en Defensie vermelden dat zij opdrachtgever zijn geweest. Dit past zowel bij het streven van de ministeries naar transparantie als bij de werkwijze van de denktanks.
Geeft u losse opdrachten aan andere expertbureaus of denktanks? Zo ja, aan wie?
Defensie heeft op dit moment geen onderzoeksopdrachten uitgezet bij andere denktanks dan HCSS en Clingendael.
Buitenlandse Zaken werkt met verschillende kennispartners samen. Deze worden onder andere betrokken bij het uitvoeren van programma evaluaties, worden ingezet door posten of directies voor kennisversterking of voor het uitvoeren van trainingen. Voor een overzicht van de kennispartners van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zie «Inventarisatie en appreciatie van het BZ onderzoeksbeleid» (Kwink, 2018). Momenteel wordt een update van dit onderzoek uitgevoerd.
Bent u bereid een verplicht transparantieregister in te stellen waarvoor academische instellingen, denktanks en lobbyorganisaties zich moeten inschrijven als voorwaarde om voor opdrachten van de overheid in aanmerking te komen? Zo ja, wanneer stelt u zo’n register in? Zo nee, waarom niet?
Dat is niet aan de orde. Volgens de wettelijke kaders, waaronder de Wet Open Overheid, wordt openheid van de overheid verwacht. Ook is de overheid vanuit het aanbestedingsrecht gehouden aan – onder meer – het transparantiebeginsel.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld zet het kabinet de komende tijd met een aantal maatregelen in op meer transparantie (Kamerstuk 36 101-16). De Minister van BZK zal het effect van deze maatregelen evalueren en uw Kamer daarover nader informeren.
Het bericht 'Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: 'Klachten blijven binnenkomen’' |
|
Jimmy Dijk |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tilburg bezuinigt flink op Wmo, inwoners krijgen minder huishoudelijke hulp: «Klachten blijven binnenkomen»» van 1 juni 2023?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat de rijksoverheid bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 verantwoordelijk is om er op toe te zien of gemeenten voldoen aan de randvoorwaarden om grote verschillen in de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en ondersteuning tussen gemeenten te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) op eigen juridisch gezag uit. Gemeenten hebben bij de totstandkoming van de Wmo 2015 ruime beleidsvrijheid gekregen om hun lokale beleid zo in te richten dat het aansluit bij de behoeften van hun inwoners en om op basis van lokale democratische besluitvormingsprocessen en de lokale ondersteuningsstructuur invulling te geven aan hun wettelijke verantwoordelijkheid.
Hoe wordt vanuit de rijksoverheid erop toegezien of gemeenten bij de uitvoering van de Wmo 2015 voldoen aan die randvoorwaarden?
Indien mij bijvoorbeeld structureel signalen bereiken van een veronderstelde ondeugdelijke uitvoering van de wet in een bepaalde gemeente, kan ik, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, overwegen interbestuurlijk toezicht in te zetten en te interveniëren.
Ten aanzien van besluitvorming door gemeenten in het individuele geval staat rechtsbescherming open. Indien een inwoner meent dat zijn of haar gemeente de Wmo 2015 en/of het lokale beleid niet juist toepast, kan de inwoner rechtsmiddelen aanwenden tegen besluitvorming van de gemeente. Ook kan de inwoner een klacht indienen bij de gemeente en zich eventueel wenden tot de Nationale ombudsman. De rechtbank Zeeland- West Brabant heeft de toepassing van het in 2020 gewijzigde beleidskader van de gemeente Tilburg eerder in een individuele situatie als redelijk beoordeeld (ECLI:NL:RBZWB:2023:49 gepubliceerd 10 januari 2023: ECLI:NL:RBZWB:2023:49, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, AWB- 21_4133 (rechtspraak.nl).
Bent u het er mee eens dat, gezien dit bericht, de gemeente Tilburg mogelijk niet meer voldoet aan die randvoorwaarden als het gaat om de uitvoering van de Wmo 2015?
Dat kan niet worden beoordeeld op basis van het door u aangehaalde bericht in de media.
Is bij u bekend of vergelijkbare situaties rondom de uitvoering van de Wmo 2015 spelen in andere gemeenten in Nederland?
Meerdere gemeenten geven aan te kampen met personele en budgettaire tekorten. Dit mag er niet toe leiden dat de Wmo 2015 niet naar behoren wordt uitgevoerd, maar we zien, ook ten aanzien van de Wmo 2015, dat de zogenoemde houdbaarheid onder druk staat. Daarom is met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten afgesproken dat we de komende periode een houdbaarheidsonderzoek Wmo 2015 uitvoeren, waarin gemeenten en Rijk samen kijken naar de nabije toekomst en de uitdagingen ten aanzien van de Wmo 2015.
Heeft de rijksoverheid voldoende zicht of er voldaan wordt aan de randvoorwaarden rondom de uitvoering van de Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
In aanvulling op de antwoorden op de vragen 2 tot en met 5 is het van belang om te benadrukken, dat er veelvuldig (evaluatief) onderzoek plaatsvindt naar de werking van de Wmo 2015 en met name naar de uitvoeringspraktijk. Conclusies uit dergelijke onderzoeken worden vanzelfsprekend besproken met gemeenten, aanbieders en cliënten. Zo zijn bijvoorbeeld naar aanleiding van een uitgebreide evaluatie van het Sociaal Cultureel Planbureau ten aanzien van de Hervorming van de Langdurige Zorg vele regionale bijeenkomsten georganiseerd, om de conclusies te duiden en op lokaal niveau te onderzoeken hoe verbetering kan worden aangebracht aan en in de uitvoeringspraktijk. Deze «Merkbaar Beter Thuis» bijeenkomsten werden veelvuldig bezocht door zowel gemeenten, cliënten(organisaties) en (zorg)aanbieders.
Krijgen de gemeenten voldoende ondersteuning vanuit de rijksoverheid voor de uitvoering van Wmo 2015? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Rijk is voortdurend in gesprek met de VNG en gemeenten, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig. Ook worden gemeenten op vele vlakken, zowel inhoudelijk als financieel, ondersteund door mijn ministerie om de uitvoeringspraktijk te verbeteren of te versterken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat minister van staat Sorgdrager en oud-minister Van Aartsen oproepen om de Omgevingswet niet in te voeren en te schrappen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Omgevingswet gaat «hoop ellende» teweegbrengen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Hoe reageert u op de oproep van Minister van staat Sorgdrager en oud-minister Van Aartsen om de Omgevingswet te schrappen? («Sorgdrager: «Mijn advies over de Omgevingswet is: doe het niet. Nu kan het nog.» Van Aartsen: «Precies.»»)
De oproep tot «het niet invoeren» en «het schrappen» van de Omgevingswet gaat voorbij aan de uitkomsten van een zorgvuldig en democratisch besluitvormingsproces, dat met betrokkenheid van een groot aantal partijen uit de uitvoeringspraktijk is doorlopen. De Omgevingswet, de Invoeringswet en de vier Aanvullingswetten zijn met grote meerderheid door het parlement aanvaard. De wetgeving is vervolgens vastgesteld en gepubliceerd. Dat laatste geldt ook voor de uitvoeringsregelgeving.
Ook de besluitvorming over de inwerkingtreding heeft een uitgebreid en zorgvuldig proces doorlopen, in nauwe afstemming met de decentrale overheden. Vervolgens hebben in februari en maart de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met 1 januari 2024 als datum van inwerkingtreding. De inwerkingtredingsbesluiten zijn vervolgens vastgesteld en gepubliceerd. Er ligt nu een opdracht om te zorgen voor een zorgvuldige in- en uitvoering van het nieuwe stelsel.
Hoe weegt u hun waarschuwingen (zoals onder andere: «dit is een monstrum van een wet»)?
Dit beeld herken en deel ik niet, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Hoe weegt u hierbij dat mevrouw Sorgdrager Minister van staat is aangezien het de taak is van Ministers van staat om de regering en het staatshoofd te adviseren?
Een Minister van Staat kan als adviseur van de regering worden belast met speciale opdrachten of gevraagd worden om de regering te representeren. Het interview met mevrouw Sorgdrager is niet in die hoedanigheid gegeven, maar als lid van de commissie Van Aartsen. Dat gezegd hebbende, respecteer ik de mening en inhoudelijke opmerkingen van mevrouw Sorgdrager. Zij heeft vragen over de wisselwerking tussen enerzijds de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het stelsel vergunningverlening, handhaving en toezicht (VTH) te versterken en anderzijds het inwerkingtreden van de Omgevingswet op 1 januari 2024.
In de beantwoording van de vragen van de Eerste Kamer van februari 20232 ben ik ingegaan op de relatie tussen deze twee trajecten. Hierbij heb ik aangegeven dat de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de versterking van het VTH-stelsel plaatsvinden in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit gebeurt onder regie van de VTH-stelselverantwoordelijke Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Eventuele hieruit voortvloeiende wijzigingen van wet- en regelgeving worden voorgelegd aan het parlement.
Dergelijke wijzigingen zijn niet afhankelijk van of gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Als het gaat om de doelstellingen van de Omgevingswet zijn de omgevingsdiensten positief. Voor hen is het belangrijk dat de kwaliteit van de fysieke leefomgeving wordt geborgd. De medewerkers van de omgevingsdiensten zijn opgeleid op de inhoud van de Omgevingswet en worden dit jaar verder opgeleid in de vaardigheden die nodig zijn om hun taken in overeenstemming met de doelen van de Omgevingswet uit te voeren.
Zie verder ook mijn antwoorden op vraag 2 en 3.
Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om de Omgevingswet te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is vermeld is zowel de totstandkoming van de Omgevingswet als de besluitvorming over de inwerkingtreding onderdeel geweest van een democratisch proces. Het schrappen van de aangenomen en vastgestelde wetgeving zou een nieuw wetgevingsproces vergen. Een onderzoek daarnaar is niet aan de orde. Met de vaststelling van de wetgeving en de besluitvorming tot inwerkingtreding op 1 januari 2024 ligt er een opdracht om te komen tot een zorgvuldige in- en uitvoering van het nieuwe stelsel.
Zoals met u afgesproken, houden de bevoegd gezagen en ik de stand van zaken van de implementatie scherp in de gaten en monitoren de implementatie van de Omgevingswet. De implementatie loopt ook na 1 januari 2024 door en zijn er nog stappen te zetten. Over de stand van zaken van de implementatie ontvangt u op 30 juni 2023 en in oktober 2023 een voortgangsbrief.
Gaat u – ter bescherming van de volksgezondheid, milieu, natuur, leefomgeving en klimaat – de Omgevingswet schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Omgevingswet biedt een geharmoniseerd instrumentarium dat juist kan worden benut voor een integrale of samenhangende aanpak van maatschappelijke opgaven op het terrein van de fysieke leefomgeving. De Omgevingswet en in het bijzonder de regels in de AMvB’s – welke voor veel van de door u genoemde beleidsterreinen de ruimte voor afwegingen bepalen – bieden een gelijkwaardig beschermingsniveau als het huidig recht. Hierover heb ik uw Kamer in antwoord op eerder door uw Kamer gestelde vragen geïnformeerd.3 Daarbij heb ik aangegeven dat bij de uitwerking van de AMvB’s steeds gekozen is voor een gelijkwaardig beschermingsniveau aan de huidige regelgeving, waarbij het gebruik van eventuele extra afwegingsruimte is ingekaderd of beleidsneutraal is overgenomen. Om zeker te stellen dat een gelijkwaardig beschermingsniveau blijft bestaan, gelden inhoudelijke en procedurele waarborgen (o.a. instructieregels, participatie en beroep).
Zoals toegezegd, ontvangen de Eerste en Tweede Kamer na inwerkingtreding van de wet jaarlijks een monitor over het wetgevingsstelsel en wordt het stelsel geëvalueerd door een onafhankelijke evaluatiecommissie.4 Dit kan eventueel op onderdelen tot bijstelling leiden. Wanneer dat het geval is, worden daartoe wetsvoorstellen gedaan.
Het bericht ‘Deze drie 14-jarigen moeten voor hun moeder zorgen: ‘Soms ben ik er wel klaar mee’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u dit artikel en wat vindt u van de situatie die deze kinderen schetsen?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel. Ik constateer dat hier sprake is van een zorgelijke en soms ook pijnlijke situatie. Hoewel het mooi is als mensen voor elkaar zorgen, is het zeker bij jongeren niet de bedoeling dat dit ten koste gaat van gelijke kansen en ontwikkeling. Het is duidelijk dat bij de jongeren uit het artikel de verantwoordelijkheid zwaar op hen drukt.
Vindt u dat deze jonge mantelzorgers voldoende worden herkend en erkend door gemeenten, zorgorganisaties en scholen?
Over het algemeen liggen er mogelijkheden voor een sterkere herkenning en erkenning van jonge mantelzorgers. Het is belangrijk dat er op zoveel mogelijk plaatsen oog is voor de jonge mantelzorger. In de mantelzorgagenda, die ik voor het zomerreces aan uw Kamer verzend, zijn maatregelen opgenomen die zich hierop richten. Zo faciliteert VWS de Strategische Alliantie Jonge Mantelzorg in het opzetten van een bewustwordingscampagne voor betere erkenning van jonge mantelzorgers. Verder wordt momenteel door het Ministerie van OCW onderzoek gedaan naar de oorzaken van stress en prestatiedruk onder studenten, en wordt er gewerkt aan een integrale aanpak studentenwelzijn. Scholen hebben niet altijd goed zicht op welke studenten mantelzorger zijn. Dat kan verschillende oorzaken hebben. Studenten maken het niet altijd zelf bekend, maar ook de instelling communiceert niet altijd proactief over de voorzieningen die zij voor mantelzorgers bieden. Scholen bieden namelijk wel mogelijkheden voor studenten die ook mantelzorger zijn om hun opleiding te kunnen blijven volgen. Dat kan door middel van extra herkansingsmogelijkheden, uitstel van een bindend studieadvies of begeleiding vanuit de studieadviseur.
Is er veel bekend over de gevolgen van het op jonge leeftijd mantelzorger zijn? Wordt hier onderzoek naar gedaan?
In Nederland valt het onderzoek naar jonge mantelzorgers binnen de monitor informele zorg van het Sociaal Cultureel Planbureau. In juni 2022 is een update2 gegeven met daarin kerncijfers jonge mantelzorgers. Het SCP schrijf dat 33% van de jongeren zich matig belast voelt door het geven van hulp. Dit aandeel ligt hoger onder de intensieve helpers (45%). Een kleine minderheid (3%) voelt zich ernstig belast door het geven van hulp. De mensen die ernstig belast zijn, ervaren bijvoorbeeld dat de situatie van de persoon voor wie zij zorgen hen nooit loslaat, dat zij meer moeite hebben om hun huishouden te regelen of dat hun gezondheid achteruitgegaan is door het helpen. De belasting ligt hoger bij jongeren die iemand helpen met psychische of psychosociale klachten.
Onder welke wet vallen «jonge mantelzorgers»: de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of de Wet op de jeugdzorg? Ziet u dat er vervolgens sprake kan zijn van tegengestelde vraagstukken en belangen?
Wanneer het gaat om het ondersteunen van mantelzorgers is de Wmo van toepassing. Als het gaat om de verhouding tussen onderwijs en mantelzorg is onderwijswetgeving van toepassing. Als de jonge mantelzorger zelf hulp nodig heeft, hangt het af van de leeftijd en aard van de klachten of sprake is van de Jeugdwet, de Wmo, de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.
Hebben gemeenten jonge mantelzorgers voldoende in het zicht? Zijn zij bij gemeenten bekend of kunnen zij zich ergens melden?
Of gemeenten jonge mantelzorgers specifiek in het zicht hebben, wisselt per gemeente. Cijfermatig is er landelijk beeld van het aantal jonge mantelzorgers. We weten door onderzoek van het SCP dat ruim een kwart van de 16–24-jarigen hulp geeft aan een zieke naaste. Het gaat om ongeveer 500.000 mensen. Maar niet iedereen ziet zichzelf op mantelzorger, of gaat voor ondersteuning naar de gemeenten. Zij kunnen zich wel melden als ze behoefte hebben aan ondersteuning. Gemeenten dragen verantwoordelijkheid voor het ondersteunen van mantelzorgers, jonge mantelzorgers zijn één van de groepen die in deze verantwoordelijkheid een erkende positie verdienen.
Komen jonge mantelzorgers in de knel, omdat zij worden geconfronteerd met de gebruikelijke zorg die wij elkaar bieden? Zijn hier cijfers of onderzoeken over bekend?
Uit de publicatie van het SCP uit 2022 blijkt dat een kwart van de jongeren die hulp biedt aan een naastte binnen de zogenaamde mantelzorgklem valt. Met deze term wordt bedoeld dat de jongere het idee heeft dat niemand anders de naaste kan helpen, of dat de naaste het liefst door de jongere wordt geholpen. Dit kan ertoe leiden dat de jonge mantelzorger meer verantwoordelijkheid op zich neemt dan wenselijk.
Is bekend hoeveel gemeenten in Nederland beleid of projecten hebben, specifiek voor jonge mantelzorgers?
Op landelijk niveau zijn hier geen gegevens over beschikbaar.
Kan een jonge mantelzorger, een minderjarige mantelzorger, ook gebruik maken van mantelzorgondersteuning en de gemeentelijke cliëntondersteuner? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Jonge mantelzorgers kunnen voor de ondersteuning gebruik maken van de voorzieningen vanuit de gemeente. Ook van de onafhankelijk cliëntondersteuner. Het hangt van de hulpvraag af welke middelen en voorzieningen van toepassing zijn op de situatie.
Zou u in overleg willen gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) om gemeenten te stimuleren meer ondersteuning aan deze groep te bieden en dan specifiek de mentale gevolgen die jonge mantelzorgers op termijn kunnen ervaren?
Met inwerkingtreding van het GALA en de toekenning van de brede SPUK zijn er middelen beschikbaar voor gemeenten om, als dat nodig is, aanvullende ondersteuning gericht op jonge mantelzorgers mogelijk te maken. Dit gebeurt vanuit het onderdeel «sociale basis op orde».
Daarnaast zijn in het GALA ook afspraken opgenomen om gemeenten te stimuleren om de mentale gezondheid van mensen te versterken en ervoor te zorgen dat iedereen mee kan blijven doen. Om gemeenten hierin te ondersteunen zijn, vanuit het Meerjarenprogramma depressiepreventie, ketenaanpakken voor risicogroepen ontwikkeld. Eén van die aanpakken richt zich op mantelzorgers. De ketenaanpak «mantelzorgers» is ontwikkeld vanuit het perspectief dat mantelzorgers steeds meer taken en verantwoordelijkheden krijgen, dit combineren met hun eigen gezinsleven, een opleiding of een baan en hun eigen gezondheid. In de aanpak is tevens specifieke aandacht voor de doelgroep Jonge mantelzorgers. Als fysieke en/of mentale belasting bij mantelzorgers té lang té hoog is kan dit leiden tot overbelasting. Die somberheid (op den duur) kan leiden tot depressieve klachten. Om mantelzorgers te ondersteunen is samenwerking nodig en dit kan via deze ketenaanpak vorm worden gegeven. De ketenaanpak gericht op mantelzorgers is in mei 2023 opgeleverd en beschikbaar om te gebruiken. In mijn gesprekken met de VNG ga ik gemeenten hierop wijzen.
Het bericht 'Na Zaanstad start ook Tilburg proef met 'gratis geld' voor 150 bijstandsgezinnen' |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Na Zaanstad start ook Tilburg proef met «gratis geld» voor 150 bijstandsgezinnen»?1
Ja.
Klopt het dat het niet in de geest van Gemeentewet is om inkomenspolitiek te voeren? Zo ja, deelt u de analyse dat betreffende gemeenten, door het toestaan van de maandelijkse gift van € 150, actieve inkomenspolitiek bedrijven? Zo ja, wat gaat u doen om gemeente Zaanstad en Tilburg terug te fluiten met betrekking tot deze inkomenspolitieke proef?
De inkomensondersteuning aan minima vindt zijn regeling in de Participatiewet. Voor gemeenten geldt dat zij deze inkomensondersteuning binnen de kaders van de Participatiewet vorm dienen te geven. In de situatie van Tilburg en Zaanstad gaat het om een initiatief van het Kansfonds. Het Kansfonds is een vrijwel volledig uit privaat geld gefinancierde stichting die een door de Hogeschool van Amsterdam gemonitord onderzoek uitvoert. Het is dus niet de gemeente die een gift doet en er is dus ook geen sprake van actieve inkomenspolitiek door de gemeente in dit geval. Vraag die wel bij de gemeente ligt is of zij aan deze gift bijstandsrechtelijke consequenties verbindt. De wet bepaalt dat giften buiten beschouwing kunnen worden gelaten voor zover dit naar het oordeel van het college verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. Deze bepaling biedt gemeenten ruimte om op basis van een individuele beoordeling giften, zoals de gift vanuit het Kansfonds, buiten beschouwing te laten.
Gegeven dat u recentelijk een versoepeling van de Participatiewet heeft aangekondigd, waarbij schenkingen tot € 100 per maand vrijgesteld zijn van aftrek van de bijstandsuitkering, klopt het dat het bedrag dat de gemeente Tilburg via het Kansfonds aan bijstandsgerechtigden schenkt dit bedrag overschrijdt met 50% per maand? Kunt u aangeven of deze gift van € 150 per maand – bovenop de al bestaande giftenmogelijkheid van € 100 per maand – kan worden opgeteld tot een totale giftenmogelijkheid van € 250 per maand? Hoe beoordeelt u dit binnen de huidige kaders van de Participatiewet?
De huidige wet biedt gemeenten al de mogelijkheid om giften buiten beschouwing te laten voor zover zij dit verantwoord oordelen met het oog op bijstandsverlening. Dat vraagt steeds om een individuele beoordeling, waarbij ook betrokken dient te worden of iemand al op andere wijze giften heeft ontvangen/ontvangt.
In het op dit moment ter consultatie aangeboden wetsvoorstel Participatiewet in Balans is een giftenvrijlating opgenomen van € 1.200 per jaar. Deze giftenvrijlating beoogt mensen meer rechtszekerheid te bieden, door een heldere norm te bieden aan gemeenten en bijstandsgerechtigden. In individuele gevallen kan een hoger bedrag buiten beschouwing worden gelaten.
Kunt u aangeven welk aandeel van de totale kosten van deze pilots gefinancierd wordt met publiek geld?
De giften zijn afkomstig van Kansfonds. Kansfonds is een stichting die haar inkomsten vrijwel volledig via private initiatieven genereert. Uit het op de site van Kansfonds beschikbare jaarverslag is te herleiden dat minder dan 2% (€ 200.000,– in 2022) van de inkomsten via publiek geld (overheid) worden verkregen.
Bent u van mening dat met deze giftenuitbreiding het aanzienlijk minder lonend is om te gaan werken? Zo ja, gaat u onder andere met dit argument de wet handhaven? Zo nee, waarom niet?
Een gift biedt iemand extra middelen. Dat geldt zowel voor een bijstandsgerechtigde als voor iemand die via arbeid in zijn bestaan voorziet. De gift verandert in die zin ook niets in de mate waarin werken lonend is.
Ook voor de bijdrage binnen het huidige onderzoek van Kansfonds geldt dat iemand deze blijft ontvangen wanneer hij gedurende het onderzoek werk aanvaardt. De gift van € 150 komt dan bovenop het uit arbeid verworven inkomen.
Voor bijstandsgerechtigden speelt daarbij wel, anders dan bij werkenden, dat bij een gift – binnen het huidige wettelijke kader – steeds zal moeten worden gekeken of deze verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. Dat vloeit voort uit het vangnetkarakter van de bijstand. In die zin is de mate waarin bijstandsgerechtigden giften kunnen ontvangen zonder dat daaraan bijstandsrechtelijke consequenties worden verbonden wel wettelijk begrensd.
Bent u in gesprek met gemeente Zaanstad en Tilburg over deze projecten? Zo ja, wijst u hen in die gesprekken op de wettelijke kaders van de huidige Participatiewet? Zo ja, waarom geven deze gemeenten hier geen gehoor aan? Zo nee, waarom bent u niet met deze gemeenten in gesprek?
Bij giften dient de gemeente op basis van de huidige wet te beoordelen of de gift naar haar oordeel verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. Dat vraagt om een individuele afweging, waarbij het college beoordelingsruimte is gegeven. De gemeenten Zaanstad en Tilburg handelen dus binnen de wettelijke kaders van de Participatiewet. Ik ben daarom ook niet specifiek over dit onderwerp met hen in gesprek.
Vindt u dat onder andere het doel van deze wet is om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen? Zo ja, kunt u uitleggen hoe het geven van «gratis» geld zorgt voor een verhoogde kans op het vinden van werk?
Doel van de Participatiewet is onder meer om de zelfredzaamheid en participatie te bevorderen. De Participatiewet bevat in dit kader ook instrumentarium, dat ik met het wetsvoorstel Participatiewet in Balans verder wil uitbreiden, om die zelfredzaamheid en participatie nog meer te stimuleren.
Voor giften van derden geldt dat deze niet binnen het participatie-instrumentarium van de Participatiewet vallen, maar dat vanuit de optiek van het vangnetkarakter van de Participatiewet, wel steeds de vraag gesteld moet worden of de desbetreffende gift nog verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. In dat kader wil ik met de door mij voorgestelde giftenvrijlating van € 1.200 duidelijkheid scheppen, zowel richting de bijstandsgerechtigde als de uitvoering.
Kunt u zich mijn schriftelijke vragen herinneren over de gemeente Utrecht die buiten de Participatiewet om het bijstandsregime heeft versoepeld voor jongeren?2 Vindt u het zorgelijk dat gemeenten steeds vaker een loopje nemen met de wettelijk gestelde kaders van de Participatiewet? Zo ja, wat gaat u concreet doen om gemeenten per direct te laten stoppen met deze proeven/regelingen die buiten de wet vallen? Zo nee, hoezo niet en waarom hoeven gemeenten, in tegenstelling tot burgers, zich niet aan de wet te houden?
Binnen de Participatiewet is gekozen om bevoegdheden deels decentraal te beleggen. Die keuze is gemaakt omdat in deze de gemeente dichter bij zijn inwoners staat en daardoor beter zicht heeft waar wettelijke kaders in individuele situaties knellen. De Participatiewet biedt gemeenten in dat kader ook op meerdere plekken ruimte om, als individuele omstandigheden daarom vragen, maatwerk te bieden. Dat vraagt dus steeds om een individuele afweging, waarbij gemeenten wel de mogelijkheid hebben om beleidsmatig een afwegingskader aan de uitvoering mee te geven.
Voor het huidige onderzoek van Kansfonds geldt dat de wet gemeenten ruimte biedt om hier in individuele situaties geen consequenties aan te verbinden. Dat laat onverlet dat ik indien gemeenten in strijd met de wet handelen wel met hen het gesprek aanga.
Het artikel 'Twee jaar wachttijd maakt ‘verplichte AOV’ uitvoerbaar en betaalbaar' |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twee jaar wachttijd maakt «verplichte AOV» uitvoerbaar en betaalbaar»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit artikel en in het bijzonder over de volgende zin uit dit artikel: «Neem SharePeople. Dat is geen broodfonds en ook geen verzekering. SharePeople is een coöperatie (opgericht in 2019) met inmiddels 13.000 zzp’ers die het risico op (blijvende) arbeidsongeschiktheid onderling opvangen, dus zonder verzekeraar. Ook voor 30 jaar als het moet.»? Is dit niet het bewijs dat zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) wel degelijk en zelfs nu al in staat zijn, zonder verzekeraar, (blijvende) arbeidsongeschiktheid, «ook voor 30 jaar als het moet», onderling op te vangen? Zo nee waarom niet?
Vooropgesteld waardeer ik (private) initiatieven om het arbeidsongeschiktheidsrisico dat ondernemers nu dragen, op te vangen. Ik zie ook een belangrijke rol voor hen in het nieuwe stelsel, bijvoorbeeld gedurende de eerste periode van arbeidsongeschiktheid.
Ik heb in mijn brief van 3 april jongstleden aangegeven dat ik de opt-out nog aan het uitwerken ben. Ik vind dat, wil een verzekering onder de opt-out vallen, deze ten minste moet voldoen aan de voorwaarden van ten minste dezelfde premie (als de publieke verzekering) en ten minste dezelfde dekking. Dit heeft de Stichting van de Arbeid ook geadviseerd in het advies «Keuze voor zekerheid». Als een privaat initiatief aan deze voorwaarden voldoet, komt deze in aanmerking als vehikel om uit te stappen.
Onder de voorwaarde van ten minste dezelfde dekking valt dat er zekerheid moet zijn dat de verzekering bij ingetreden arbeidsongeschiktheid tot de AOW-gerechtigde leeftijd uitkeert.
Voor verzekeraars geldt een stelsel van verplichtingen vanuit de Wet op het financieel toezicht. DNB en AFM houden toezicht op de naleving van die verplichtingen. Op die manier zijn er waarborgen om te zorgen dat een ondernemer bij ingetreden arbeidsongeschiktheid daadwerkelijk tot de AOW-gerechtigde leeftijd een uitkering kan krijgen. Deze waarborgen kennen niet-verzekeraars niet. Daardoor acht ik het onwaarschijnlijk dat een niet-verzekeraar dergelijke langjarige verplichtingen voldoende zeker kan nakomen.
Bent u, nu u bekend bent met dit artikel, wellicht bereid uw appreciatie van motie Van Houwelingen2 ingediend tijdens het debat over de hervorming van de arbeidsmarkt op woensdag 1 juni 2023 te herzien? Zo nee, waarom niet?
Om de reden bij de beantwoording van vraag 2 aangegeven, namelijk dat er onvoldoende zekerheid is dat een niet- verzekeraar dergelijke verplichtingen kan nakomen, blijf ik erbij om de – reeds verworpen – motie te ontraden.
Kunt u de bovenstaande vragen beantwoorden voor het «commissiedebat zzp» van woensdag 7 juni?
Ja.
De uitzending ‘Leven na een amputatie’ |
|
Lucille Werner (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Leven na een amputatie» van de Publieke Tribune?1
Ja.
Kent u de organisatie Korter maar Krachtig (vereniging voor mensen met een prothese c.q. orthese) alsmede hun magazine Kort & Krachtig?2
Ik ken de organisatie Korter maar Krachtig – ik voer daar met enige regelmaat overleg mee – en ik ben op de hoogte van het bestaan van het magazine, maar ik ken de inhoud ervan niet.
Wat vindt u ervan dat iemand die al decennia in een huis woont en een amputatie moet ondergaan van de gemeente 2.000 euro krijgt om te «verkassen», maar dat de gemeente niet bereid is om een traplift te bekostigen?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015, waarbij zij binnen het wettelijke kader beleidsvrijheid hebben t.a.v. deze uitvoering. De gemeenteraad controleert of het college het vastgestelde beleid op correcte wijze uitvoert. Gemeenten zijn verplicht een onderzoek te verrichten naar iemands ondersteuningsbehoefte en indien meerdere oplossingen passend zijn, kunnen zij voor de goedkoopste optie kiezen. Verhuizen naar een aangepaste woning, al dan niet met een verhuisvergoeding, kan in sommige gevallen een passende oplossing zijn. Mocht een cliënt het niet eens zijn met een dergelijk beluit van een gemeente, kan hij/zij daar bezwaar tegen maken. Ik ken deze specifieke situatie niet en kan er daarom geen uitspraken over doen.
Wat vindt u van het feit dat revalidatiebedrijven een software blokkade inbouwen in bijvoorbeeld een dure kunstknie (prijs van een auto), terwijl de knie na zes jaar nog goed te gebruiken is?
Ik heb begrepen dat dit te maken heeft met veiligheidsredenen en onderhoud. Er zijn na deze periode soms updates nodig in de software en/of hardware, waar de fabrikant voor verantwoordelijk is. De gebruiker krijgt tijdens dit onderhoud een vervangende kunstknie in bruikleen. Kunstknieën worden vervolgens door de fabrikanten onderhouden en nagekeken, en waar nodig voorzien van updates in hard- en software. Een deel van deze kunstknieën is daarna weer opnieuw te gebruiken.
Wat vindt u van het feit dat gemeenten weinig tot geen kennis hebben van sportrolstoelen waardoor nieuwe rolstoelen worden aangeschaft terwijl door lagers te vervangen, de stoel weer jarenlang te gebruiken is?
Mij is niet bekend of en hoe vaak dit voorkomt. Een gemeente moet zorgen dat de kennis voor doelmatig gebruik van hulpmiddelen beschikbaar is. Daarover maken gemeenten afspraken met o.a. hun gecontracteerde hulpmiddelenleverancier(s). Mijn indruk is dat over het algemeen voldoende kennis aanwezig is bij gemeenten en leveranciers om doelmatig gebruik van hulpmiddelen te bewerkstelligen.
Wat vindt u van het feit dat bijdragen voor hulpmiddelen (sportrolstoel) uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) bij de ene gemeente 1.500 euro is, bij een andere 2.500 euro en bij een derde 4.500 euro?
Een gemeente dient voor een inwoner de ondersteuningsbehoefte in kaart te brengen en maatwerk toe te passen t.b.v. het versterken van de zelfredzaamheid en participatie. Een maatwerkvoorziening kan ook bestaan uit een tegemoetkoming voor de aanschaf van een hulpmiddel. In het geval gemeenten een standaardvergoeding hanteren als tegemoetkoming op een sportrolstoel, is geen sprake meer van maatwerk en is dat niet in lijn met de Wmo 2015. Ik heb geen signalen ontvangen dat gemeenten gebruik maken van standaardvergoedingen.
Wat vindt u van het feit dat bij verhuizing van gemeente A naar gemeente B betrokkene een nieuwe dure aangepaste fiets kreeg omdat er een ander contract was met een hulpmiddelenleverancier?
Deze specifieke casus is mij niet bekend. In het algemeen geldt dat er een verhuisconvenant bestaat met afspraken over het meeverhuizen van een op-maat-gemaakt hulpmiddel, waarbij gemeenten altijd in individuele gevallen een beoordeling maken of het hulpmiddel bijvoorbeeld al is afgeschreven. In dat geval zou het verstrekken van een nieuwe fiets een logisch besluit zijn. Ik ga ervan uit dat gemeenten goed inkoopbeleid hebben, waarbij zij gebruik maken van de «Handreiking inkoop hulpmiddelen» van de VNG.
Wat vindt u ervan dat veel gemeenten geen beleid hebben voor mensen met een prothese?
Gemeenten hoeven niet voor iedere doelgroep specifiek doelgroepenbeleid te hebben. Als mensen met een prothese beperkt worden in hun vermogen om te participeren in de samenleving of in hun zelfredzaamheid, kunnen zij zich tot de gemeente wenden. Een gemeente onderzoekt of en welke voorziening er kan worden verstrekt.
Wat vindt u van het feit dat in veel gemeenten onafhankelijke cliëntondersteuners niet bekend of niet aanwezig zijn?
Gemeenten en zorgkantoren zijn ervoor verantwoordelijk dat inwoners en cliënten met hun naasten, wanneer zij daaraan behoefte hebben, cliëntondersteuning kunnen krijgen. Elke gemeente heeft cliëntondersteuning ingekocht. Op de website www.regelhulp.nl is een overzicht te vinden met contactgegevens van cliëntondersteuning in elke gemeente en van elk zorgkantoor. Uit de monitor van het RIVM over de ontwikkeling van clientondersteuning bleek echter dat de functie clientondersteuning nog onvoldoende bekend is.3 Om de bekendheid van clientondersteuning én het bereik te vergroten, heb ik met de VNG en Movisie afspraken gemaakt over hoe de ingezette beweging om cliëntondersteuning te versterken kan worden voortgezet en wat aanvullend nodig is.
Wat vindt u van het feit dat veel zorgverzekeraars bij de jaarvergoeding (zie ook vraag 13) geen rekening houden met de aard en functionaliteit van de prothese waardoor er amper maatwerk voor cliënten mogelijk is?
Zorgverzekeraars zijn ervoor verantwoordelijk dat zij de zorg uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet contracteren voor hun verzekerden. Inhoudelijke en financiële afspraken zijn daarbij tussen de zorgverzekeraar en leverancier.
Wat kunt u eraan doen dat een relatief goedkope prothese zoals een doucheprothese geweigerd wordt maar dat onder de Wmo wel de gehele douche wordt aangepast?
In principe worden protheses vergoed die nat mogen worden. Het is aan verzekeraars om de beoordeling te maken of iemand hiervoor in aanmerking komt. Het is aan gemeenten en verzekeraars om de verstrekking van hulpmiddelen en andere voorzieningen op elkaar af te stemmen.
Kunt u aangeven of bij de verstrekking van hulpmiddelen domeinoverstijgend wordt gewerkt?
Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht om af te stemmen met aanpalende leefgebieden. Met de verbeteragenda hulpmiddelen heb ik samen met alle betrokken partijen in de hulpmiddelenverstrekking gewerkt aan een intensivering van de domeinoverstijgende samenwerking. Inmiddels weten hulpmiddelenverstrekkers en -leveranciers elkaar steeds beter te vinden.
Kent u de brancheorganisatie NVSO Orthobanda?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat een prothese-ondernemer een jaarlijkse vergoeding krijgt waarbij alle kosten die hij heeft gemaakt in termijnen worden vergoed en dus bank van een lening is voor de zorgverzekeraar?
Zie antwoord op vraag 10.
Waarom wordt de prothese niet in één keer vergoed door de zorgverzekeraars en wordt er een jaarlijkse betaling voor onderhoud gedaan in plaats van een jaarvergoeding waarbij de kosten voor aanschaf in termijnen worden vergoed en het risico van overlijden door de cliënt bij de ondernemer wordt gelegd?
Zie antwoord vraag 14.
Kent u de brancheorganisatie F-med?
Ja.
Klopt het dat het aantal mensen dat een stoma nodig heeft qua aantal een redelijk stabiele groep is?
Ja, het betreft hier ongeveer 66.000–74.000 gebruikers.4
Kunt u een overzicht geven van de prijsontwikkeling van stoma-materiaal, alsmede de totale uitgaven aan stoma-materiaal over de laatste tien jaren?
Ik heb geen inzicht in deze prijsontwikkeling, want de contractering is een proces tussen zorgverzekeraars en leveranciers. De prijzen die zorgverzekeraars uiteindelijk betalen zijn niet openbaar. Gegevens over de totale uitgaven zijn wel te vinden in het Genees- en hulpmiddelen Informatie Project (GIP) van het Zorginstituut. Uit de gegevens over de periode 2017–2021 blijken de totale uitgaven van stoma-materiaal te variëren tussen € 105 miljoen en € 120 miljoen.
Moeten medische bedrijven die dit soort gespecialiseerde hulpmiddelen leveren de data die ze over de patiënt bijhouden ook delen in een persoonlijke gezondheidsomgeving (PGO) en klopt het dat ze de data niet mogen delen met fabrikanten?
Nee, medische bedrijven hoeven en kunnen hun data over patiënten nu niet delen met PGO’s van deze patiënten. Op dit moment wordt met name gewerkt aan het ontsluiten van gegevens door de verschillende zorgsectoren. Het delen van gezondheidsgegevens is niet toegestaan tenzij er een uitzonderingsgrond van toepassing is (zoals toestemming of een wettelijke grondslag die dat mogelijk maakt). Het is aan de medische bedrijven om aan te tonen dat van een dergelijke uitzondering sprake is.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 19 juni aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Bent u bekend met de berichten «Minister Adriaansens schrikt van krimppercentage»1 en «Duitse recessie wakkert zorgen aan om Europese economie»?2
Ja.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op de krimp van de Nederlandse economie, de verschillende oorzaken daarvan en de gevolgen voor de concurrentiepositie van Nederland?
Op het moment verkeert Nederland in een milde recessie, doordat de economie de afgelopen twee kwartalen met respectievelijk 0,4% en 0,3% is gekrompen. Ondanks de twee kwartalen van economische krimp verwacht het CPB nog steeds economische groei op jaarbasis van 0,7%. In 2024 verwacht het CPB dat de groei toeneemt naar 1,4%. De economische krimp lijkt dus van tijdelijke aard te zijn. Sinds 2020 presteerde de Nederlandse economie echter boven verwachting goed en ook fors beter dan omringende landen.3 De economie heeft daarmee een aanzienlijk herstelvermogen getoond.
Er zijn meerdere redenen voor het sterke herstelvermogen. Ten eerste heeft Nederland in 2021 en 2022 sterk geprofiteerd van een aantrekkende wereldmarkt waardoor de uitvoer toenam. Zo is de groei van uitvoer in de «machine-industrie» sector recentelijk sterk gestegen. Denk hierbij aan het wereldwijde chiptekort waardoor de vraag naar Nederlandse chipmachines toenam. Ten tweede is de wederuitvoer gedurende de crisisjaren ook sterk door blijven stijgen. Dit zijn goederen die na een kleine bewerking in bijvoorbeeld de Rotterdamse haven uitgevoerd worden naar het buitenland. Deze twee componenten vertaalden zich in een sterk herstel na de coronacrisis. Dit lijkt nu echter tot een einde te komen doordat de groei van de wereldeconomie terugvalt.
Ook is de inflatie de afgelopen jaren erg hoog geweest, door de oververhitting van de economie en door de invloed van de energieprijsschok. Hogere prijzen leiden onder normale omstandigheden tot afnemende consumptieve bestedingen, en hebben daarmee een drukkend effect op de groei. Hogere lonen en overheidssteun hebben dit effect echter beperkt. Dit zien we terug in de consumptiecijfers van huishoudens: in de periode 2022–2024 is er sprake van 3,1% groei. Ook de stijging van de overheidsconsumptie (2,3%) jaagt de economie op korte termijn aan. Mede hierom verwacht het CPB in 2023 nog wel economische groei.
Daarbij drukt ook de hogere rente de economische groei. Een indicatie hiervoor zijn de teruglopende investeringscijfers: in de periode 2022–2024 is er beperkte groei van investeringen van 1,2%. Naar verwachting zullen afnemende investeringen een negatieve invloed hebben op de concurrentiepositie en op de langetermijngroei. Daarnaast kunnen hogere prijzen en lonen de concurrentiepositie ten opzichte van andere economieën onder druk zetten. Tot slot heeft Nederland, net als veel andere ontwikkelde economieën al jaren last van teruglopende productiviteitscijfers, hetgeen de concurrentiepositie ook kan drukken.
Desalniettemin blijf ik positief gestemd over de toekomst. De fundamenten onder onze economie zijn nog steeds goed. Er is historisch lage werkloosheid en er zijn nog altijd meer banen beschikbaar dan werkzoekenden. Wel is het voor het groeipotentieel van de Nederlandse economie – gezien de langetermijnuitdagingen zoals vergrijzing en achterblijvende arbeidsproductiviteitsgroei – van belang dat de investeringen verder toenemen.
In hoeverre verwacht u dat de krimp van de Nederlandse en Duitse economie tijdelijk zijn en waarom?
De Nederlandse en Duitse economie verkeren op dit moment beide in een milde recessie. Toch zijn de onderliggende fundamenten en de ernst van de recessie verschillend. Zo lijkt Nederland met name last te hebben van tijdelijke factoren zoals een hogere rente en terugvallende buitenlandse vraag.
De Duitse economie heeft daarentegen meer last van structurele factoren. Dit heeft meerdere oorzaken zoals hogere energieprijzen, sterke afhankelijkheid van een minder presterende Chinese economie en een auto-industrie die ondermaats presteert. Door het grotere aandeel van de energie-intensieve industrie ten opzichte van Nederland, is de Duitse economie daarmee gevoeliger voor stijgende energieprijzen.
Duitsland en Nederland hebben ook een aantal overlappende structurele uitdagingen op de lange termijn. Zo zal vergrijzing het arbeidsaanbod verminderen, en daarmee de structurele economische groei. Daarnaast hebben beide landen de laatste decennia te maken met een achterblijvende productiviteitsgroei en staat de industrie voor een verduurzamingsopgave.
Nederland verkeert momenteel in een milde recessie met iets negatievere groeicijfers dan Duitsland. Het CPB raamt op jaarlijkse basis echter nog steeds groei van 0,7%4, hetgeen wijst op herstel in de tweede helft van het jaar. Ook voor de volgende jaren wordt economische groei geraamd. De economische krimp is hiermee dus vooral tijdelijk van aard en volgt op sterke groei van de economie in de afgelopen twee jaar (zie ook antwoord op vraag 2). Het zijn al met al dus vooral tijdelijke factoren die de Nederlandse economie raken, terwijl Duitsland met meer structurele factoren te maken heeft.
Kunt u nader toelichten wat u bedoelt met de uitspraak «Als je kijkt naar omliggende landen, zie je dat de cijfers heel erg anders zijn»? Om welke cijfers en om welke landen gaat het?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 doet Nederland het de afgelopen periode goed vergeleken met andere landen. De Nederlandse economie is sinds begin 2020 met 6,2% gegroeid. De Duitse economie groeide in dezelfde tijd met 0,2% en de Franse economie met 1,3%. Het herstelvermogen van de Nederlandse economie blijkt dus een stuk sterker te zijn geweest vergeleken met landen,s zoals Duitsland en Frankrijk.
Kunt u toelichten hoe de situatie in Nederland anders is dan in omliggende landen en waarom dit lagere groeicijfers en zelfs krimp tot gevolg heeft?
Op het moment verkeert Nederland in een milde recessie, doordat de economie de afgelopen kwartalen met respectievelijk 0,4% en 0,3% is gekrompen. Daarvoor presteerde de Nederlandse economie echter boven verwachting goed en ook fors beter dan omringende landen. Met name door dit zeer krachtige herstel onderscheidt de Nederlandse economie zich sinds de coronacrisis van de omringende economieën.
De keerzijde van deze sterke economische periode is dat de Nederlandse economie al lange tijd oververhit is. Dat is geen houdbare situatie, dus een lichte afkoeling van de economie is niet onwelkom om de balans in de economie te herstellen. Oververhitting heeft immers als keerzijde dat het prijsdruk genereert, waardoor de inflatie toeneemt. Het is de afgelopen maanden ook gebleken dat de Nederlandse inflatie hoger was dan in de ons omringende landen. Deze hogere inflatie heeft recentelijk zijn weerslag op de economie gehad, via een minder sterke uitvoer en afgenomen consumptie.
De ons omringende landen hebben in mindere mate last ervaren van oververhitting van de economie, die de Nederlandse economie recentelijk typeerde. De groei in deze landen was sinds de coronacrisis lang niet zo hoog als in Nederland, maar nu is ook de krimp iets minder groot. Desalniettemin is de uitgangssituatie voor de Nederlandse economie goed door de sterke fundamenten van de Nederlandse economie zoals de historisch lage werkloosheid, goede infrastructuur en een innovatief bedrijfsleven.
Hoe wilt u alerter worden om kansen in de handel beter te benutten? Wat is daarvoor nodig?
Voor Nederland als open economie is handel een belangrijke manier waarop wij onze welvaart verdienen. Grofweg een derde van ons bbp wordt verdiend met handel. Nederland is dan ook gebaat bij handelskansen en sterke handelsrelaties met andere landen. Het kabinet zet zich op verschillende manieren in om handelskansen beter te benutten. Allereerst zet het kabinet zich in voor een sterke interne markt in de Europese Unie, het vergemakkelijken van toegang tot markten, het wegnemen van handelsbarrières en het stimuleren van internationaal ondernemen om de handelskansen voor het Nederlandse bedrijfsleven binnen en buiten de EU te vergroten. Daarom heb ik ook recent laten weten een onderzoek te starten naar de reikwijdte van territoriale leveringsbeperkingen in Nederland en welke aanverwante belemmeringen het verhandelen van Europese (niet-Nederlandse) producten in Nederland verhinderen.5
Voorts zet het kabinet op verschillende manieren in op het Nederlandse verdienvermogen, bijvoorbeeld via investeringen uit het Nationaal Groeifonds en beleid zoals het Techniekpact en het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Daarnaast zet het kabinet zich in voor het creëren van exportkansen via investeringen in sleuteltechnologieën en internationaal via ons ambassadenetwerk dat Nederlandse bedrijven (in het bijzonder het mkb) ondersteunt bij het pakken van kansen over de grens. Ook het handelsbevorderende en financieringsinstrumentarium dat wordt uitgevoerd door Atradius DSB, Invest International en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) draagt hier dagelijks aan bij.
In hoeverre zijn de krimpcijfers van de Duitse economie reden tot zorg voor Nederland, gezien de grote verwevenheid van de Duitse en Nederlandse economie?
Vanouds is Duitsland de belangrijkste handelspartner van Nederland: zowel aan de invoer- (17%) als de uitvoerzijde (23%) zijn de beide economieën sterk met elkaar verweven. Deze verwevenheid neemt echter de laatste decennia af, waardoor de Nederlandse conjunctuur ook minder afhankelijk is geworden van de Duitse situatie. De Nederlandse uitvoer is de afgelopen jaren gediversifieerd. De uitvoer gaat tegenwoordig naar meer verschillende Aziatische landen, en ook binnen de grenzen van de EU is de Nederlandse uitvoer inmiddels meer gespreid.
Bovengenoemde redenen beperken de gevolgen van de economische vertraging in Duitsland voor de Nederlandse economie. Echter blijft Duitsland onze belangrijkste handelspartner. Een langdurig stagnerende Duitse economie zal dus op termijn wel een negatieve invloed hebben.
In welke sectoren in Nederland zijn de vooruitzichten voor komend jaar en op de middellange termijn het slechtst en in welke sectoren het best?
Bedrijfseconomische ontwikkelingen zijn afhankelijk van veel verschillende factoren. Daarom is het lastig om accurate voorspellingen te doen over de toekomst van bedrijfstakken. Het bedrijfsleven heeft te maken met verschillende uitdagingen, waaronder hoge energieprijzen en een stijgende rente. Nationaal spelen er uitdagingen op het gebied van schaarse ruimte en milieuwetgeving. Desalniettemin heb ik veel vertrouwen in het aanpassingsvermogen en de creativiteit van ons bedrijfsleven.
Wel is duidelijk dat bovengenoemde uitdagingen sommige sectoren harder raken dan andere. De cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)6 laten zien dat de chemie, rubber- en kunststofproducten en metaalindustrie al langere tijd te maken hebben met dalende dagproductiecijfers. Recent is ook de dagproductie van de elektronische apparaten en machine-industrie afgenomen. Energie-intensieve sectoren die bloot staan aan internationale concurrentie hebben uiteraard meer last van de gestegen energieprijzen. Dit geldt met name voor de zware industrie, vooral waar deze draait op aardgas en/of elektriciteit, zoals de chemie en basismetalenindustrie. Ook de sectoren die sterk verbonden zijn met Duitsland zijn gevoelig. Dit geldt voor veel sectoren, waaronder de chemie, metaal- en auto-industrie en logistieke sector. Dalende productiecijfers in het verleden geven echter geen voorspelling voor de toekomst, gezien de uiteenlopende factoren die de prestaties van de sectoren beïnvloeden.
In hoeverre zijn de sectoren waar de economische verwachtingen het minst gunstig zijn cruciaal voor het oplossen van belangrijke maatschappelijke opgaven? Is er reden tot zorg voor de doelstellingen op bijvoorbeeld het gebied van woningbouw, digitalisering en het klimaat?
De gevolgen van de economische omstandigheden voor maatschappelijke opgaven verschillen per geval. De energieprijsschok en hogere rente hebben geleid tot hogere bouwprijzen, en kunnen daarmee invloed hebben op toekomstige woningbouwplannen. Het kabinet blijft hierover in nauw contact met de sector. Digitalisering en de klimaatopgaven kunnen nog steeds gerealiseerd worden. Wel is er een indirecte zorg dat in een zwakkere economische basis het moeilijker wordt om de middelen beschikbaar te maken om de benodigde investeringen te doen. Dit geldt voor zowel bedrijven als overheid. Tegelijkertijd stimuleren maatschappelijke opgaven ook innovatie in het bedrijfsleven. Zo heeft een deel van het bedrijfsleven zich aan weten te passen aan de gestegen energieprijzen door energie te besparen.
Wat is uw verwachting ten aanzien van de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Nederland voor het komende jaar en hoe vertaalt zich dit naar de verschillende sectoren?
De werkgelegenheid blijft groeien, maar deze groei neemt wel af. Dit komt mede door het stijgende aantal faillissementen vergeleken met de coronatijd in 2020/2021. Deze stijging is echter wel ten opzichte van het extreem lage aantal faillissementen tijdens de coronatijd: 1818 in 2021. In de jaren voor de coronacrisis lag het aantal tussen de 3000 en 5000. De afgelopen twaalf maanden lag het aantal faillissementen iets onder de 3000. Vergeleken met de jaren voor de coronacrisis is dit macro-economisch gezien dus nog geen zorgwekkend cijfer. Wel kunnen faillissementen pijnlijk zijn en grote impact hebben op betrokkenen.
Desalniettemin is het voor een gezonde economische dynamiek wel van belang dat bedrijven die niet rendabel zijn, uiteindelijk stoppen. Alleen dan ontstaat er ruimte voor een gelijk speelveld voor gezonde bedrijven, nieuwe economische activiteiten en kan arbeid en kapitaal naar bedrijven en sectoren vloeien waar zij het meest meerwaarde leveren.
Daarbij blijft de werkloosheid in 2024 relatief laag (4,0%) en blijft de arbeidsmarkt krap. Er zijn geen concrete onderzoeken beschikbaar over hoe zich dit vertaalt per sector. Wel zal naar verwachting de werkgelegenheid in de zorgsector de komende jaren harder groeien dan het arbeidsaanbod.7 Dit betekent dat de beschikbare arbeid voor andere sectoren af zal nemen.
Deelt u de mening dat deze cijfers aanleiding geven om te blijven investeren in innovatie, zowel gericht op het midden- en kleinbedrijf (mkb) als op grote bedrijven en, zo ja, welke stappen neemt u hiertoe?
Het kabinet onderschrijft dat deze cijfers onderstrepen dat het van belang is om te investeren in innovatie, zowel gericht op het midden- en kleinbedrijf als op grote bedrijven. Dit is namelijk van groot belang om onze brede welvaart te behouden en te vergroten en om onze publieke voorzieningen ook in de toekomst te kunnen blijven betalen.8 Daarbij is innovatie van groot belang voor de maatschappelijke uitdagingen die op onze samenleving afkomen. Met het Nationaal Groeifonds investeert het kabinet de afgelopen en komende jaren fors in het duurzaam verdienvermogen van de Nederlandse economie. Daarnaast bestaat er generiek instrumentarium om investeringen in innovatie en duurzaamheid aan te jagen, zoals de Innovatiebox, de Energie-investeringsaftrek en de WBSO.
Het bericht ‘Vrouwen in gevangenis Nieuwersluis slachtoffer van seksuele misstanden’. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen in gevangenis Nieuwersluis slachtoffer van seksuele misstanden»?1
Ja.
Kunt u schetsen wanneer de eerste signalen bij het ministerie en/of de Inspectie zijn binnengekomen over misstanden in de gevangenis? Waren er al signalen voor de piketmelding van 17 mei 2022?
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt ieder jaar DJI-breed een aantal signalen/meldingen van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag van individuele medewerkers. Als er signalen zijn binnen een Penitentiaire Inrichting (PI) laat de directie van de PI deze onderzoeken door het Bureau Integriteit van DJI. De signalen worden beoordeeld door het Bureau Integriteit maar leiden niet altijd tot een piketmelding bij het ministerie en de Inspectie. De vestigingsdirectie Nieuwersluis heeft bij elk incident dat is gemeld of bekend was actie ondernomen.
Op 30 maart 2022 heeft zich de advocaat van een vrouw gemeld bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Deze advocaat gaf aan dat zijn cliënt gedetineerd was geweest in PI Nieuwersluis medio 2016 en gedurende detentie slachtoffer van ernstig grensoverschrijdend gedrag van een DJI-medewerker is geworden. In de contacten die er met de advocaat na 30 maart 2022 zijn geweest heeft de advocaat aangegeven dat er meer slachtoffers waren en er volgens hem sprake zou zijn van een bredere problematiek. Ontwikkelingen in een strafrechtelijk onderzoek naar deze kwestie hebben geleid tot de piketmelding van DJI van 17 mei 2022 waarin melding wordt gemaakt van een verdenking van onder meer seksueel misbruik van meerdere gedetineerden door een voormalig medewerker van PI Nieuwersluis. Op basis van deze ernstige melding is de Inspectie een oriëntatie gestart waarna zij heeft besloten tot onderzoek.
Kunt u aangeven waarom niet eerder is besloten over te gaan tot meer generieke maatregelen ten aanzien van de sociale veiligheid in Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis, bijvoorbeeld na de verbreding van het onderzoek vanaf november 2022?
Terwijl het onderzoek van de Inspectie liep, is in de PI Nieuwersluis al een aantal specifieke maatregelen genomen ten aanzien van de sociale veiligheid. Zo heeft de directie van de PI Nieuwersluis onder andere verschillende bijeenkomsten georganiseerd met medewerkers, gedetineerden, de gedetineerdencommissie en de Commissie van Toezicht om het onderwerp bespreekbaar te maken. Ook zijn de mogelijkheden om niet-integer gedrag te melden onder de aandacht gebracht bij de gedetineerden. Meldingen bekend bij de directie heeft zij laten onderzoeken door Bureau Integriteit. In het geval dat een melding gegrond wordt verklaard worden disciplinaire maatregelen genomen.
De Inspectie heeft geconcludeerd dat er binnen PI Nieuwersluis een cultuur bestaat waardoor het mogelijk is dat penitentiair inrichtingswerkers (PIW’ers) niet-integer gedrag, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, vertonen.
Het inspectierapport en de aanbevelingen die daarin opgenomen waren, gaven aanleiding tot aanvullende maatregelen. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven nemen DJI en ik alle aanbevelingen van de Inspectie over.2
Wat zijn de precieze regels voor fouilleren en visiteren door mannelijke medewerkers? Is het überhaupt wenselijk dat visitatie van vrouwelijke gedetineerden plaatsvindt door mannelijke medewerkers?
Fouilleren en visiteren van gedetineerden in de vrouwengevangenissen wordt in principe uitgevoerd door een vrouwelijke medewerker van de inrichting. Artikel 29 Penitentiaire beginselenwet stelt dat het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde wordt verricht. Als fouilleren of visiteren omwille van de veiligheid noodzakelijk is en er geen medewerker van hetzelfde geslacht als de gedetineerde beschikbaar is, dan kan het in uitzonderlijke gevallen voorkomen dat het onderzoek niet door een persoon van hetzelfde geslacht als de gedetineerde wordt verricht.
Is de balans tussen mannelijke en vrouwelijke bewakers ook binnen teams in andere vrouwengevangenissen volledig zoals gewenst? Zo nee, waarom worden de maatregelen die zien op verbeteren van die balans niet ook in die inrichtingen genomen?
Zoals ik in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport heb aangegeven, is diversiteit binnen teams van groot belang. Het streven naar divers samengestelde teams is in zijn algemeenheid een prioriteit voor DJI. In de vrouwengevangenissen, maar ook in alle andere inrichtingen, streeft DJI naar een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel. Overigens gaat diversiteit binnen teams niet alleen om de verhouding man-vrouw maar ook om een goede balans tussen nieuwe en ervaren medewerkers, jong en oud, fulltime en parttime, et cetera. DJI zet actief in op diversiteit met haar personeelsbeleid. Hoewel dit een streven is, is de optimale balans in de praktijk niet altijd haalbaar, bijvoorbeeld door personele krapte.
Kunt u reflecteren op de vraag of niet ook in jeugdinrichtingen waar meisjes zitten, zoals Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg, tot (een aantal van de genoemde) maatregelen zou moeten worden overgegaan? Is afdoende in beeld of zich hier soortgelijke misstanden voordoen of is ook hier aanvullend onderzoek op zijn plaats?
In mijn beleidsreactie op het rapport van de Inspectie heb ik aangegeven dat een aantal maatregelen gelden voor alle DJI-inrichtingen, zo ook in Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hunnerberg. Het verbeteren van de sociale veiligheid is DJI-breed een prioriteit. Zo is er een DJI-breed programma sociale veiligheid, met onder andere een module voor alle leidinggevenden en de ontwikkeling van een zesdelige podcastreeks voor het personeel over sociale veiligheid. Daarnaast moeten gedetineerden zonder enige vorm van drempel kunnen melden. De toegankelijkheid en de bekendheid van het meldproces is onvoldoende. Daarom wordt in de Commissie van Toezicht van iedere DJI-inrichting een aandachtsfunctionaris niet-integer gedrag aangesteld, dus ook in de RJJI De Hunnerberg.
DJI geeft aan dat er de afgelopen jaren één melding van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag is gedaan. Deze is opgepakt door Bureau Integriteit, conform de procedure zoals beschreven bij vraag 2. Op dit moment wordt verkend of het jaarlijkse leef-, leer- en werkklimaatonderzoek kan worden uitgebreid met vragen die inzicht kunnen geven in de sociale veiligheid.
DJI heeft continue aandacht voor de specifieke behoeften van deze doelgroep. Het groepspersoneel van de RJJI volgt wanneer zij starten bij een RJJI een inwerkprogramma en de basisopleiding jeugd. Tijdens deze periode van circa twee maanden wordt stilgestaan bij de gedragscode DJI, de huisregels van de RJJI, thema’s rondom integriteit en het werken met deze doelgroep. Binnen de jeugdinrichting is er op individueel- en teamniveau veel aandacht voor intervisie en coaching voor medewerkers en leidinggevenden. Ook in de inrichting met meisjes wordt gestuurd op een goede balans tussen mannelijk en vrouwelijk personeel op de afdelingen en bij de beveiligers.
Zijn er soortgelijke signalen bekend van seksueel grensoverschrijdend gedrag in justitiële inrichtingen (voor volwassenen dan wel voor jeugd) voor mannen?
Ook in justitiële inrichtingen waar mannen (volwassen en jeugd) gedetineerd zitten is helaas elk jaar sprake van een aantal meldingen van mogelijk affectieve (of seksuele) relaties tussen een justitiabele en een personeelslid. Vanwege de aard en opdracht van het werk en in het bijzonder de afhankelijke positie van de justitiabele wordt elke relatie tussen een medewerker en een justitiabele geduid als niet integer.
Deze signalen leiden tot een onderzoek, zoals bij antwoord op vraag 2 beschreven, en indien nodig tot passende maatregelen. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb gemeld is iedere vorm van seksueel grensoverschrijdend gedrag in de relatie tussen gedetineerde en medewerkers onacceptabel. De detentie moet humaan en veilig gebeuren. Gedetineerden moeten er tijdens hun detentie zeker van zijn dat zij op een integere manier behandeld worden en medewerkers verdienen te werken in een veilige werkomgeving. In mijn beleidsreactie heb ik u geïnformeerd over de maatregelen die ik DJI-breed laat nemen, onder andere om zonder enige drempel te kunnen melden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat Gevangeniswezen en tbs van woensdag 21 juni aanstaande?
Het debat Gevangeniswezen en tbs is verplaatst naar 4 juli. Ik beantwoord de vragen voorafgaand daaraan.
Het bericht ‘Zorgwekkend aniossentekort in ziekenhuizen’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Zorgwekkend aniossentekort in ziekenhuizen»?1
Ja.
Wanneer verwacht u de resultaten van het verdiepend onderzoek naar de omvang en dynamiek van de problematiek en de bijbehorende kabinetsreactie naar de Kamer te kunnen sturen?
Het Capaciteitsorgaan doet op dit moment onderzoek naar de concrete samenstelling van verschillende groepen basisartsen alsmede de redenen voor het wel of niet doorstromen van basisartsen naar bepaalde geneeskundige vervolgopleidingen. Het Capaciteitsorgaan voert deze taak onafhankelijk uit en informeert het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regulier over de voortgang.
Vindt u ook dat naast aniossen, ook physician assistants en verpleegkundig specialisten in de ziekenhuiszorg bijdragen aan de continuïteit en de kwaliteit van zorg? Welke stappen worden ondernomen om de effectiviteit van hun inzet te verhogen?
Allereerst wil ik graag benoemen dat alle zorgprofessionals van groot belang zijn en bijdragen aan de continuïteit van zorg, zo ook de physician assistant (PA) en de verpleegkundig specialist (VS). Iedere zorgprofessional heeft zijn eigen rol in het zorgsysteem. Het aantal werkzame PA’s en VS’en in de ziekenhuiszorg is de afgelopen jaren fors gestegen. Dit blijkt uit de nieuwe raming van het Capaciteitsorgaan. De positie van de PA/VS wordt versterkt, onder andere door toenemende taakherschikking. Het Capaciteitsorgaan adviseert dan ook om meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen voor de PA’s en VS’en. Ik kom aan dat advies tegemoet. In de kabinetsreactie van 13 juni jl. heb ik aangegeven dat vanaf het studiejaar 2025–2026 gefaseerd wordt toegewerkt naar het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan voor de PA en VS.
Hoeveel physician assistants en verpleegkundig specialisten zijn er momenteel werkzaam in de ziekenhuizen in Nederland? En kunt u dit per specialisme uitsplitsen?
Dit blijkt uit het nieuwe advies van het Capaciteitsorgaan van januari 2023:
Wat is de impact van aniossen op niet-ziekenhuiszorg en kunt u dat kwantificeren?
De term anios verwijst naar basisarts (nog) niet in een geneeskundige vervolgopleiding. Dat betekent dat aniossen niet alleen werkzaam kunnen zijn intramuraal maar ook extramuraal. Er is een tekort aan artsen in de sociale geneeskunde en de eerstelijnsgeneeskunde (verslavings-artsen, huisartsen, artsen VG (verstandelijk gehandicapten), specialisten ouderengeneeskunde). In het veranderende zorglandschap (IZA, WOZO) zijn de extramurale artsen (en dus ook anios) noodzakelijk om beweging te realiseren naar meer preventie en meer zorg in de thuissituatie.
Gedurende hoeveel jaar aaneengesloten zijn artsen gemiddeld als anios werkzaam en bij gemiddeld hoeveel verschillende specialismen of in hoeveel verschillende ziekenhuizen is dat? Is dit gedurende de afgelopen jaren erg veranderd?
Er zijn geen duidelijke cijfers bekend. Voor een deel is dit afhankelijk van de voorkeur van de individuele arts. Dit volgt onder andere uit de Nationale a(n)ios enquête Gezond en veilig werken 2022 van De Jonge Specialist (DJS).2 Op dit moment is er onvoldoende duidelijkheid en inzicht in de achtergrondredenen voor het wel of niet doorstromen van basisartsen naar bepaalde geneeskundige vervolgopleidingen. Tegelijkertijd lijkt er een toename in tijd te zijn tussen afronden van de basisopleiding en het starten van een vervolgopleiding. Over de mogelijke oorzaken hiervan kan vooralsnog alleen maar gespeculeerd worden. Dit onderschrijft het belang van goed onderzoek. Het Capaciteitsorgaan doet op dit moment onderzoek naar het «reservoir» van basisartsen en informeert het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW regulier over de voortgang.
Hoe is de deeltijdfactor onder aniossen? Deelt u de mening dat het uitgangspunt een (bijna-)voltijdsbaan zou moeten zijn? Wat is de reden dat dit nu niet zo is?
Uit de hiervoor genoemde enquête van De Jonge Specialist uit 2022 blijkt dat 79% van de aniossen fulltime werkt. De deeltijdfactor bij artsen ligt weliswaar hoger dan bij veel andere zorgberoepen, maar ook hier moedigt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) het aan om contractuitbreidingen van mensen die dat kunnen en willen te faciliteren. Zij heeft daarin echter enkel een stimulerende rol, de uiteindelijke beslissing over de grootte van een contract is tussen werkgever en werknemer.
Om contractuitbreiding te stimuleren ondersteunt de Minister voor LZS de stichting Het Potentieel Pakken. Met verandertrajecten proberen zij belemmeringen om meer uren werken weg te nemen binnen de zorg en welzijn. In deze verandertrajecten ligt de focus op het voeren van het goede gesprek over onder andere werk-privé balans en betere roostering, zodat naast contractuitbreiding ook behoud van medewerkers gestimuleerd wordt.
Op welke manieren denkt u de deeltijdfactor onder aniossen te kunnen vergroten? Bent u van mening dat een meerurenbonus de deeltijdfactor daar een bijdrage aan kan leveren? Zo nee, waarom niet?
De hoeveelheid uren die een anios werkt is een aangelegenheid tussen werknemers en werkgevers. Een meerurenbonus is één van de manieren om meer uren werken in het algemeen te stimuleren. Om uit te zoeken wat de meeste effectieve vorm van zo’n bonus is, is door Berenschot een vignettenstudie uitgevoerd. Zoals op 6 juli jl. met uw Kamer gedeeld in de voortgangsrapportage van het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ), zal de Minister voor LZS regiobijeenkomsten voor werkgevers organiseren waarin de mogelijkheden en (juridische) onderbouwing van een meerurenbonus besproken worden.
Hoe beoordeelt u de mate van «Goed werkgeverschap» jegens aniossen? Deelt u de mening dat voor aniossen vaak niet duidelijk is wie hun werkgever is en wie ze moeten aanspreken op «goed werkgeverschap»?
Goed werkgeverschap houdt in dat een organisatie zorg draagt voor een gezonde en veilige werkomgeving, luistert naar de wensen, behoeften en ambities van de medewerkers en het werk organiseert en faciliteert zodat dit passend is voor elke medewerker. De mate waarin aniossen dit ervaren, varieert binnen en tussen werkgevers. Ik kan daarom geen algemeen geldende beoordeling geven over de mate van goed werkgeverschap jegens aniossen. De verantwoordelijkheid voor goed werkgeverschap ligt primair bij de werkgever, oftewel de entiteit waarmee de anios een arbeidsovereenkomst heeft. Aniossen die in loondienst zijn van een ziekenhuis of maatschap, kunnen – afhankelijk van hun arbeidsovereenkomst – het ziekenhuis of de maatschap aanspreken op goed werkgeverschap.
Verschillende gremia denken na over de professionele begeleiding van de a(n)ios op de werkvloer. Op 22 juni 2023 heeft de NFU het visiedocument «Het opleidingscontinuüm van student tot geneeskundig specialist» gepubliceerd. Het doel van dit document is om een bijdrage te leveren aan het gesprek over een zinvolle en effectieve invulling of overbrugging van de periode tussen het afronden van de initiële geneeskundeopleiding en de start als geneeskundig specialist in opleiding. De professionele begeleiding van de anios op de werkvloer krijgt hierin een prominente rol.
Deelt u de mening dat meer zeggenschap over de invulling van de werkzaamheden en meer inspraak in de werkroosters kunnen bijdragen aan het behoud van aniossen, alsmede de inzet van physician assistants en verpleegkundig specialisten? Kunt u toezeggen om samen met ziekenhuizen een plan op te stellen om via «goed werkgeverschap» de zorgwekkende tekorten te helpen oplossen?
Zeggenschap van zorgmedewerkers kan bijdragen aan de kwaliteit van zorg, meer waardering, werkplezier en behoud zorgmedewerkers. Het is dan ook belangrijk dat zorgmedewerkers zeggenschap ervaren en betrokken worden bij de besluitvorming over de inrichting van hun werk, onder andere als het gaat om werkroosters. De Minister voor LZS en ik vinden het belangrijk dat de aankomende jaren de zeggenschap van medewerkers in zorg en welzijn verder verbetert. Primair is dit een aangelegenheid tussen werkgevers en werknemers. Om zeggenschap duurzaam te verankeren in de arbeidsrelatie tussen werkgevers en werknemers is het belangrijk dat een cultuuromslag gestimuleerd wordt en het bestuur van zorgorganisaties, samen met hun zorgmedewerkers, de zorg voor de patiënt vormgeeft.
Op dit moment wordt vanuit het Ministerie van VWS binnen het arbeidsmarkprogramma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt in Zorg en Welzijn (TAZ) reeds samen met de sector, waaronder ook de ziekenhuizen, gewerkt aan het aanpakken van de tekorten in de zorg. Binnen het programma wordt met verschillende initiatieven ingezet op het behoud van zorgmedewerkers door het stimuleren van goed werkgeverschap en het verbeteren van de zeggenschap van zorgmedewerkers.
Voor de anios in het bijzonder geldt dat behoud van autonomie, flexibiliteit (in werkzaamheden en carrièreperspectief) en vermindering van regelgeving en registratielast belangrijke pijlers zijn. Op dit moment gaat een groot deel van de werkzaamheden op aan administratie met daarbij weinig regie en autonomie voor
de anios. Alle initiatieven die hier een positieve invloed op hebben en verbetering in geven, zullen logischerwijs een positieve uitwerking hebben op behoud van bevlogenheid en werkplezier en dus behoud van (alle) generaties zorgprofessionals, dus ook de toekomstige en jonge dokters.
Het bericht dat twee Arnhemse zorg-uitzendbureaus strafrechtelijk onderzocht worden wegens valse diploma’s |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat twee Arnhemse zorg-uitzendbureaus strafrechtelijk onderzocht worden wegens valse diploma’s?1
Ik vind het zeer zorgelijk dat het aantal meldingen bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) over medewerkers, die met valse diploma’s of zonder Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) in de zorg werken, toeneemt. Diplomafraude is een ernstige zaak vanwege mogelijke gezondheidsrisico’s voor cliënten.
Bent u het ermee eens dat dit soort diplomafraude in de zorg de kwaliteit van zorg in gevaar kan brengen?
Ja, ik sluit mij aan bij de IGJ en vind ook dat de patiëntveiligheid in het geding wordt gebracht indien niet alle medewerkers gecontroleerd worden op de juiste diploma’s en een VOG. Samen met de inspectie en toezichthouders moeten we er alles aan doen om deze vorm van fraude tegen te gaan.
Hoe kan het dat uitzendkrachten en zelfstandigen zonder personeel (ZZP’ers) jarenlang ongeschoold aan het werk kunnen zijn bij zorginstellingen?
Zorgaanbieders zijn te allen tijde eindverantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en zijn verantwoordelijk voor het aannemen van personeel met de juiste kwalificaties. Zij kunnen dit op diverse wijzen nagaan. Zo kunnen werkgevers door middel van een uittreksel van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) eenvoudig en kosteloos de echtheid van een diploma controleren. Een VOG kan door werkgevers zelf op echtheid gecontroleerd worden.
Wanneer men wordt geconfronteerd met valse documenten van sollicitanten is het van belang dat er aangifte bij de politie wordt gedaan, en melding wordt gedaan bij de IGJ. Alleen indien fraude wordt gemeld, kan opsporing plaatsvinden en kunnen daders vervolgd worden. De IGJ heeft werkgevers hier recent op gewezen met een brief en oproep op haar website.
Hoe komt het dat deze medewerkers met valse diploma’s en Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG’s) kunnen werken?
Werkgevers in de zorg en jeugdhulp zijn wettelijk verplicht om hun werknemers te controleren op de juiste papieren en of zij geschikt zijn voor het werk dat zij doen. Dit heet de «vergewisplicht». Door de huidige krapte op de arbeidsmarkt werven veel werkgevers in de zorg personeel via bemiddelingsbureaus of uitzendbureaus. Dit gebeurt vaak via afspraken met die bureaus over de controle van cv’s, diploma’s en VOG’s van sollicitanten en zzp’ers.
Zoals eerder gemeld, blijven werkgevers zelf verantwoordelijk voor een screening van werknemers en een controle op valse papieren. Het is belangrijk dat zorgaanbieders hierin zelf hun verantwoordelijkheid nemen.
Geeft deze situatie niet aan dat het te gemakkelijk is voor mensen om een zorgbedrijf op te richten?
Allereerst wil ik benadrukken dat we weten dat in de zorg voor het overgrote deel goedwillende en deskundige zorgverleners werken die we met onze zorgvraag kunnen vertrouwen. Er zijn verschillende wettelijke maatregelen genomen, of in voorbereiding, om ervoor te zorgen dat we kwaadwillenden in de zorg zoveel mogelijk kunnen weren. Zo is de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) op 1 januari 2022 in werking getreden. Deze wet brengt alle zorgaanbieders die zorg leveren onder de Zorgverzekeringswet, Wet Langdurige Zorg en Jeugdwet, beter in beeld en maakt hen beter bewust van de (kwaliteits-)eisen waaraan zij moeten voldoen. Dit geldt ook voor PGB-zorgaanbieders die beroeps-of bedrijfsmatig zorg verlenen. Op dit moment werkt mijn ministerie ook samen met DSW Zorgverzekeraar, de IGJ, de NZa en het CIBG aan een pilot waarin de (on)mogelijkheden om zorgaanbieders aan de voorkant te screenen, en van de markt te weren, worden onderzocht.
Welke stappen gaat u zetten om diplomafraude beter te bestrijden?
Ik blijf zorgaanbieders actief oproepen om scherp te blijven op valse papieren. Zij zijn wettelijk verplicht om iemands arbeidsverleden te controleren. Op de website van de IGJ staan diverse adviezen voor werkgevers om de papieren van (nieuwe) werknemers te controleren.
Hoe reageert u op de uitspraak van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) dat zorgaanbieders een ernstig risico lopen als ze niet van elke medewerker het diploma controleren en dat een steekproef niet voldoet?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat de zorginstellingen hun eindverantwoordelijkheid gaan dragen als het gaat om het controleren van diploma’s? Welke sancties staan erop als ze dat niet doen?
Werkgevers zijn verantwoordelijk voor de controle op de juiste papieren van hun werknemers. De IGJ vraagt zorgaanbieders en bemiddelingsbureaus valse papieren van sollicitanten en medewerkers actief te melden bij het Openbaar Ministerie (via de politie) en bij de IGJ. Vervolgens kan het Openbaar Ministerie (OM) iemand vervolgen voor valsheid in geschrifte. Tevens kan een BIG-registratie van een zorgverlener ongedaan gemaakt worden door het CIBG, als deze gebaseerd was op valse papieren.
De IGJ kan een zorgaanbieder adviseren wat te doen na een melding. Afhankelijk van de situatie kan de IGJ eveneens een onderzoek starten naar de kwaliteit en veiligheid van zorg bij de zorgaanbieder.