Het rapport van Don’t Buy into Occupation (DBIO) aangaande investeringen in nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever |
|
Jan Paternotte (D66), Kati Piri (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van DBIO ««European Financial Institutions» Continued Complicity in the Illegal Israeli Settlement Enterprise» waaruit blijkt dat 776 Europese financiële instellingen actief zijn in illegale nederzettingen op bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat veertien Nederlandse financiële instellingen door middel van investeringen bijdragen aan de bouw en uitbreiding van illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland beschouwt Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van nederzettingen beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk. Dit geldt ook voor financiële instellingen.
Wat doet Nederland op dit moment om de in het rapport genoemde Nederlandse bedrijven (waaronder booking.com) te ontmoedigen activiteiten in nederzettingen te ondernemen? Is dit bekend bij uw ministerie?
Nederland kent sinds 2006 een ontmoedigingsbeleid ten aanzien van economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in nederzettingen. Conform dit beleid ondersteunt de Nederlandse overheid geen activiteiten van bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen, of deze direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten van bedrijven gevestigd in nederzettingen en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen en kolonisten.
Ook voert Nederland EU-wetgeving met betrekking tot juiste en niet-misleidende herkomstaanduiding uit. Dat betekent dat de herkomstaanduiding duidelijk moet maken wanneer een product afkomstig is uit een Israëlische nederzetting in door Israël bezet gebied. Op grond van het Associatieakkoord tussen de EU en Israël kunnen producten uit Israël, binnen de grenzen van 1967, in aanmerking komen voor een preferentiële tariefbehandeling. Producten die zijn geproduceerd in Israëlische nederzettingen in de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, komen hiervoor niet in aanmerking en vallen buiten het territoriale toepassingsgebied van het akkoord.
Het ontmoedigingsbeleid bestaat in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Van de zijde van het bedrijfsleven verwacht het kabinet dat zij zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In de dienstverlening van Nederlandse ambassades worden ondernemers gewezen op mogelijke risico’s, waaronder mensenrechtenterrein, zodat bedrijven hierin een zorgvuldige afweging kunnen maken.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Nederlandse bedrijven investeren of actief zijn in, onder internationaal recht, illegale nederzettingen? Hoe kan het dat zij dit blijken te doen?
Het kabinet beschouwt bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan de ontwikkeling of bestendiging van illegale nederzettingen in bezet gebied inderdaad als onwenselijk. Daarnaast verwacht het kabinet van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord opereren door invulling te geven aan internationale normen zoals vastgelegd in de bovengenoemde OESO-richtlijnen. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken en hierover op de gebruikelijke wijze verantwoording af te leggen.
Was u ervan op de hoogte dat Nederlandse bedrijven investeren en actief zijn in illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever?
Het is mij bekend dat er zorgen en rapporten zijn met betrekking tot de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven bij illegale Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever.
Hoe verhoudt dit zich tot het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet voert?
Het Nederlandse ontmoedigingsbeleid blijft onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven zich wenden tot de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zoals gezegd beschouwt het kabinet dergelijke activiteiten als onwenselijk.
Deelt u de constatering dat het ontmoedigingsbeleid niet functioneert? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het ontmoedigingsbeleid wel effectief wordt?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, bestaat het ontmoedigingsbeleid in aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid die bedrijven hebben om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dat Nederlandse bedrijven zaken doen in lijn met de OESO-richtlijnen voor internationaal maatschappelijk ondernemen. Het kabinet zal het ontmoedigingsbeleid blijven uitdragen door bedrijven, ondernemers en vertegenwoordigers van brancheorganisaties wanneer nodig over het vigerende beleid ten aanzien van Israëlische nederzettingen te informeren.
Bent u bereid in overleg te treden met de in het rapport genoemde Nederlandse financiële instellingen en om aan te moedigen om investeringen terug te trekken als bedrijven betrokken blijven bij activiteiten in de illegale nederzettingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bereid de desbetreffende Nederlandse financiële instellingen te benaderen en een toelichting te geven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet toepast.
Kunt u reflecteren op de aanbevelingen die worden gegeven in het rapport? Bent u bereid deze uit te voeren?
Het kabinet zal de aanbevelingen in het rapport zorgvuldig bestuderen. Veel van de genoemde ontwerpen zijn reeds onderdeel van reguliere beleidsdialoog in relevante internationale gremia.
Waarom is booking.com niet actief benaderd toen de activiteiten van dit bedrijf in de nederzettingen aan het licht kwamen?2
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is al geruime tijd met Booking.com in gesprek. In een recent gesprek wees het ministerie Booking.com op de eigen verantwoordelijkheid om internationaal maatschappelijk verantwoord te ondernemen en is het ontmoedigingsbeleid ten aanzien van de bezette Palestijnse Gebieden onderstreept. Booking.com nam niet deel aan de missie naar Israël en de Palestijnse Gebieden in 2020 (gepland voor 2019).
Hoe kan het dat booking.com toch mee is genomen op handelsmissie naar Israël, terwijl er in 2019 in interne memo’s bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgen zijn geuit over de activiteiten van dat bedrijf in illegale nederzettingen?
Zie antwoord vraag 11.
Wat is het ontmoedigingsbeleid van het kabinet wanneer er wordt gezocht naar een Nederlands bedrijf voor de aanbestedingsprocedure voor een project in een illegale nederzetting op de Westelijke Jordaanoever? Zijn er richtlijnen die de Nederlandse ambassade dient te volgen wanneer zij worden benaderd voor advies over een aanbesteding in een Israëlische nederzetting?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kan het dat de Nederlandse ambassade Nederlandse bedrijven in contact brengt met Israëlische bedrijven over projecten in illegale nederzettingen, terwijl in een juridisch advies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dat «strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven die investeren in of exporteren naar Israëlische nederzettingen of op andere wijze werkzaamheden uitvoeren actief zijn in nederzettingen [...] niet [kan] worden uitgesloten»?
Het ontmoedigingsbeleid geldt eveneens voor aanbestedingsprocedures en projecten. De Nederlandse overheid levert geen diensten aan bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. De Nederlandse ambassade faciliteert dan ook geen aanbestedingsprocedures voor projecten in illegale nederzettingen en brengt dus ook geen Nederlandse bedrijven in contact met Israëlische bedrijven.
Deelt u met ons de mening dat de relevantie van de motie wederom is bewezen met het recent vallen van het kabinet, waarna er weer een nieuwe bewindspersoon zal aantreden die verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van de hersteloperatie toeslagen?
Ja. Zoals aangegeven in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd1, vindt het kabinet het juist met het oog op kabinetswisselingen van belang om de continuïteit van de hersteloperatie nog verder te waarborgen.
Bent u het met ons eens dat een kabinetswissel vertraging oplevert in lopende beleidsprocessen?
Nee. Door middel van de ingevoerde herstelwetten zijn kaders voor de hersteloperatie gesteld. Ook zijn gedurende 2023 een groot aantal versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat ze op het gebied van het toeslagenschandaal doorgaat alsof ze missionair is en blijft het kabinet sturen op gerichte versnelling en verbetering van de hersteloperatie. De kabinetswissel zorgt daarom niet voor vertraging in lopende beleidsprocessen. Bovendien zijn er, zoals benoemd in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd, verschillende actoren en instanties die de continuïteit in het herstelproces waarborgen.
Deelt u met ons de mening dat het voor ouders op dit moment toch vooral de bewindspersoon is die het gezicht is van de hersteloperatie?
De bewindspersoon speelt weliswaar een belangrijke rol, maar is niet de enige rol om de continuïteit en voortgang te bewaken zoals ook in de brief is aangegeven. Daarom is invulling gegeven aan de motie vanuit het uitgangspunt om opties te verkennen die de continuïteit kunnen waarborgen over kabinetsperiodes heen. Deze opties zijn beschreven in de eerdergenoemde kamerbrief. Zoals aangegeven ziet het kabinet het als een vruchtbare optie om met de voorzitter van de oudercommissie in gesprek te gaan over het versterken van zijn rol, omdat dit de continuïteit bevordert zonder de bestuurlijke drukte rondom de hersteloperatie te vergroten.
Waarom bent u van mening dat de waarborging van continuïteit vooral volgt uit het sturen op voortgang in de uitvoering en koersvastheid van het huidige beleid, terwijl we veel klachten krijgen over deze voortgang en het beleid, wettelijke termijnen niet worden gehaald en steeds meer ouders naar de rechter stappen?
Het ingrijpend wijzigen van de hersteloperatie zou ten koste gaan van de ingezette versnellingen en verbeteringen van de hersteloperatie en daarom kunnen leiden tot een algehele vertraging van de hersteloperatie. Dit is daarom niet wenselijk.2 Juist door te sturen op koersvastheid en voortgang in de uitvoering kan de continuïteit worden gewaarborgd. Daarbij worden, aan de hand van ontvangen signalen en adviezen van ouders, gerichte en uitvoerbare versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd die voor ouders daadwerkelijk tot versnelling leiden. In het afgelopen jaar zijn er daarom ook al verschillende versnel- en verbetermaatregelen in gang gezet, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling en de alternatieve schaderoute.
Hoe kunnen de oudercommissie en haar voorzitter of de IBTD fungeren als bewaker van de continuïteit van de hersteloperatie, als zij geen formele bevoegdheden hebben bij het vormen en vaststellen van beleid, anders dan dat zij vrijblijvend advies geven?
De oudercommissie en haar voorzitter zorgen vanuit een signalerende rol dat de hersteloperatie op koers blijft. De IBTD heeft het domein van Toeslagen, en daarmee ook de hersteloperatie, in haar scope en heeft op die wijze ook een signalerende rol bij het bewaken van de continuïteit van het herstelproces. Hierdoor fungeren deze partijen vanuit een signalerende rol als continuïteitsbewaker. De IBTD rapporteert rechtstreeks aan de Kamer en haar rol is vastgelegd in het organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën. De adviezen en aanbevelingen van de IBTD en de oudercommissie zijn bovendien openbaar (en hierover wordt eveneens gerapporteerd in de voortgangsrapportages).
Gelet op de waarborgen die er volgens u al zijn om de continuïteit van de hersteloperatie veilig te stellen, bent u van mening dat u die waarborgen ook als zodanig behandelt en serieus neemt?
Vanzelfsprekend worden deze waarborgen zeer serieus genomen.
Vindt u bijvoorbeeld dat de IBTD daadwerkelijk een rol heeft in de waarborging van continuïteit, als u geen opvolging heeft gegeven aan het advies van de IBTD om de zwaarst gedupeerde ouders met maatwerk te gaan behandelen?
De IBTD heeft een continue rol in het zorgen dat de hersteloperatie op koers blijft. Het kabinet herkent zich niet in de bewering dat er niets wordt gedaan met het signaal met de titel «Levens in de wachtstand» dat de IBTD heeft gegeven. In de kabinetsreactie op dit signaal van de IBTD is reeds ingegaan op de diverse maatregelen die zijn getroffen om gedupeerden met urgente problemen zo snel mogelijk te helpen.3 Daarnaast is er opvolging gegeven door in gesprek te gaan met de IBTD en de door de inspectie naar voren gebrachte ouders en deskundigen over hun suggesties met betrekking tot het eerder in beeld krijgen van de groep zwaarst gedupeerden en hoe de door de IBTD geformuleerde definitie van deze groep daarbij kan helpen. De toetssteen hierbij is dat de maatregelen echte versnelling opleveren en uitvoerbaar zijn.
Is onderzocht op welke manier een vertrouwd gezicht de continuïteit zou kunnen verbeteren, en een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de ouders, en heeft u deze vraag voorgelegd aan de ouders zelf?
Uit gesprekken met ouders en de oudercommissie is gebleken dat het aangaan van de dialoog, ontvankelijkheid voor signalen en het terugkoppelen van deze signalen heel belangrijk is voor ouders. De oudercommissie en haar voorzitter vervullen hierin reeds een belangrijke rol. Om nog nadrukkelijker te kunnen fungeren als zichtbare, continue factor in de samenleving is het voornemen om de positionering van de voorzitter te versterken. De intentie is om de rol van de voorzitter verder uit te breiden door, als bestaand vertrouwd gezicht, nog sterker naar buiten te treden als vertolker van het stemgeluid van alle ouders en op te treden als verbindende schakel tussen alle betrokkenen. Hierdoor wordt een positief effect verwacht op de rol van de voorzitter als bewaker van de continuïteit, op de zichtbaarheid van de voorzitter en daarmee de beleving van ouders. Over de wijze waarop dit concreet vorm dient te krijgen wordt nog overlegd.
Bent u bereid de adviezen van de oudercommissie en de brede groep ouders en kinderen via het platform in de voortgangsrapportage op te nemen en aan te geven hoe u hieraan opvolging geeft?
De adviezen van de oudercommissie en de opvolging die hieraan wordt gegeven worden al in elke voortgangsrapportage opgenomen. Op het onderzoeksplatform wordt aan de hand van concrete onderzoeksvragen input opgehaald onder een bredere groep ouders. De opbrengst van deze onderzoeksvragen en andere relevante opbrengsten kunnen in de volgende voortgangsrapportages met de Kamer worden gedeeld.
Welke concrete acties bent u bereid verder te nemen ter verbetering van de continuïteit?
Zoals benoemd bij vraag 8 wordt er op dit moment verkend hoe er concreet invulling gegeven kan worden aan het uitbreiden van de rol van de voorzitter.
Het bericht ‘Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor boeren: grond onder hun voeten vandaan»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat Staatsbosbeheer recent een brief heeft gestuurd aan natuurbeherende boeren dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, mogelijk niet wordt verlengd? Klopt het dat dit geldt voor ongeveer 550 boeren?
Staatsbosbeheer geeft (natuur)gronden in gebruik aan agrarische ondernemers door middel van verpachting. Het klopt dat Staatsbosbeheer een brief heeft gestuurd aan deze agrarische ondernemers dat hun pachtovereenkomst, als deze per 1 januari 2024 eindigt, niet automatisch kan worden verlengd. Als overheidsorganisatie mag Staatsbosbeheer sinds het zogeheten Didam-arrest namelijk niet langer gronden onderhands in gebruik geven aan haar pachters. Staatsbosbeheer geeft ongeveer 40.000 ha van haar areaal uit in geliberaliseerde pacht (< 6 jaar volgens titel 7.5 artikel 397 lid 1 van het BW). Dit betreft circa 3.000 pachters. Deze pachters maken deel uit van verschillende agrarische sectoren, zoals biologische boeren en landschapsboeren. De pachtovereenkomsten eindigen niet allemaal tegelijk. Jaarlijks eindigen er 500–600 pachtovereenkomsten.
Klopt het dat pachtovereenkomsten tot nu toe altijd stilzwijgend werden verlengd? Waarom zijn deze boeren hier zo laat over geïnformeerd dat dit nu niet zo is?
Het gaat in deze kwestie om pachtovereenkomsten die na een looptijd van maximaal 6 jaar definitief eindigen en dus niet (stilzwijgend) verlengd kunnen worden. Pachters kregen voorheen na het verlopen van de overeengekomen pachttermijn veelal onderhands een nieuwe pachtovereenkomst aangeboden. Na het Didam-arrest was ook Staatsbosbeheer genoodzaakt deze werkwijze te herzien, wat heeft geresulteerd in een nieuwe, openbare pachtprocedure. Deze procedure is in september 2023 door Staatsbosbeheer vastgesteld, waarna pachters hierover per brief zijn geïnformeerd. Wanneer Staatsbosbeheer in de periode voorafgaand aan de brief gesprekken voerde met pachters, is aandacht gevraagd voor de aankomende wijziging. Zulke gesprekken hebben echter niet met alle pachters plaatsgevonden, gelet op de grote hoeveelheid pachters en de beperkte tijd die beschikbaar was. Daarnaast zijn stakeholders, zoals LTO Nederland en de provincies, geïnformeerd. De formele kennisgeving met de pachter-specifieke informatie wat dit voor hun eigen contractsituatie zou betekenen, was pas mogelijk na de vaststelling van de nieuwe pachtprocedure in september. Ik heb er begrip voor dat het voor de pachters prettiger zou zijn geweest wanneer dit eerder had kunnen gebeuren.
Hoe ziet de nieuwe wijze van verpachten door Staatsbosbeheer eruit? Wat zijn de voorwaarden voor dit puntensysteem?
Staatsbosbeheer heeft de afgelopen jaren ingezet op duurzame ingebruikgeving (DIG) van zijn gronden. De basis voor de kwaliteit van de ingebruikgeving wordt gevormd door de voorwaarden in de pachtovereenkomst, waarbij de natuurdoelen in stand worden gehouden. Staatsbosbeheer zoekt naar intrinsiek gemotiveerde pachters die de natuurgronden in gebruik willen nemen en daar zijn toelatingscriteria en vergelijkingscriteria (de zogenaamde inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria) voor opgesteld. De criteria zijn objectief, toetsbaar en redelijk, zoals ervaring hebben met het in gebruik hebben van natuurgrond/agrarische gronden met natuurdoelen, keurmerken zoals SKAL, het hebben van een GLB brons/zilver/goud label en de nabijheid van het bedrijf van de inschrijvende partij tot de pachtgrond. Met de gestelde criteria beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
Klopt de uitspraak dat de intensieve melkveehouderij wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek? Deelt u de mening dat dit niet mogelijk zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, die uitspraak klopt niet. Bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen maakt Staatsbosbeheer geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden. De eerste resultaten van inschrijvingen volgens het nieuwe pachtproces laten zien dat de intensieve melkveehouderij niet wordt bevoordeeld met de nieuwe systematiek.
Op welke wijze worden de belangen afgewogen?
Zoals ook aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 maakt Staatsbosbeheer bij het beoordelen van inschrijvingen op pachtpercelen geen afweging tussen agrarische sectoren, maar wordt enkel geselecteerd op duurzaamheid, kwaliteit en prijs. Dit moet samen met de voorwaarden in het pachtcontract leiden tot het vinden van een pachter die in staat is op een optimale manier het in pacht uit te geven perceel te gebruiken, om de door de provincie gestelde natuurdoelen in stand te houden.
Op welke wijze wordt de afweging gemaakt tussen het voortbestaan van natuurbeherende boeren en het scherper sturen op natuurdoelen?
Staatsbosbeheer werkt graag samen met pachters die een duurzame bedrijfsvoering nastreven. Dit is meegenomen bij de inschrijfvoorwaarden en gunningscriteria. Met het voor pacht ter beschikking stellen van gronden en de specifiek daarvoor geldende pachtvoorwaarden biedt Staatsbosbeheer mogelijkheden voor meer natuurinclusieve bedrijfsvoering door boeren. Het voortbestaan van boeren en het scherper sturen op natuurdoelen gaan in die zin hand in hand. Staatsbosbeheer heeft echter geen taak om sectoren of specifieke, individuele boerenbedrijven te faciliteren – hetgeen bovendien in strijd zou zijn met het Didam-arrest.
Wordt bestaande natuurbeherende boeren ook mogelijkheden geboden om de grond te blijven pachten én scherper te sturen op natuurdoelen?
Ja. Alle pachters van Staatsbosbeheer hebben de mogelijkheid om mee te dingen naar pachtgrond, niet alleen hun huidige pachtgrond, maar ook pachtgrond elders. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 4 maken duurzaamheids- en natuurdoelstellingen onderdeel uit van de voorwaarden en de gunningscriteria van het nieuwe stelsel. Hiermee beoogt Staatsbosbeheer niet alleen te selecteren op prijs, maar ook een pachter te selecteren die ervaring met en kennis heeft van het gebruik van natuurgronden.
Het bericht ‘Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen’ |
|
Reinder Blaauw (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ramen Universiteitsbibliotheek vernield en beklad met pro-Palestinaleuzen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat bij de Universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) ramen zijn vernield en «Free Palestine», «We will escalate» en een Antifa-logo op de muur is gekalkt?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze openlijke vernieling van publieke eigendommen volstrekt onacceptabel is?
Ja, ik deel deze mening. Het aanbrengen van vernielingen levert geen enkele bijdrage aan oplossingen voor het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Vernieling is tevens een misdrijf en is strafbaar gesteld in artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deelt u de mening dat «Free Palestine» en «We will escalate» samen met het Antifa-logo valt in een gewelddadige context?
Door de heftige gebeurtenissen zoals het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden kunnen gevoelens van woede, onbegrip en onmacht overheersen. Daarom is het echter juist van groot belang dat de discussie over dit conflict op een respectvolle en waardige manier wordt gevoerd. Discussies mogen schuren, maar er wordt een wettelijke grens overschreden als publieke eigendommen worden vernield, er wordt gediscrimineerd of opgeroepen tot geweld en aangezet tot haat.
Bent u bereid om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan om dit geweld en de vernielingen openlijk te veroordelen?
Ik zie momenteel geen aanleiding om samen met het College van Bestuur van de RUG in gesprek te gaan over deze gebeurtenissen. Het is in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen, daarbij waar nodig de daartoe bevoegde partijen in te schakelen en bij strafbare feiten aangifte te doen bij de politie. Dit is ook gebeurd. Het College van Bestuur heeft ook op de website van de universiteit een statement geplaatst waarin deze vernielingen worden veroordeeld en wordt opgeroepen om juist in deze tijden het gesprek met elkaar te blijven voeren, met respect voor elkaars omstandigheden en standpunten. Ik onderschrijf dit standpunt. Verder voer ik diverse gesprekken met onder meer studenten, docenten, wetenschappers en onderwijsbestuurders over de impact van het conflict en hoe zij daarmee omgaan.
Wat gaat u eraan doen om in de toekomst dit soort gewelddadigheden te voorkomen?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het in de eerste plaats aan de universiteit om dergelijke casuïstiek proportioneel af te handelen. Dit is ook gebeurd. Opsporing en vervolging van de daders is aan de politie. Ik voer vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid gesprekken met het onderwijsveld over de maatschappelijke spanning en de impact van het conflict. Zowel over hoe het onderwijs hiermee omgaat, wat er beschikbaar is qua informatie en kennis over het conflict als over het voeren van het moeilijke gesprek binnen instellingen, de randvoorwaarden hiervoor en wat er mogelijk gedaan kan worden om informatie breder te ontsluiten en uit te wisselen. De gesprekken helpen mij ook om een vinger aan de pols te blijven houden bij verdere ontwikkelingen in het onderwijsveld.
Het niet vergoeden van revalidatietherapie voor een ernstig ziek kind |
|
Fleur Agema (PVV), René Claassen (PVV) |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Mensen schrijven soms: «Laat die jongen toch doodgaan, want anders gaan de zorgkosten nog meer omhoog»?1
Ja. Ik ben bekend met het artikel. Laat ik beginnen dat ik intens meeleef met de ouders uit het artikel. Het is zwaar om ouders te zijn van een ernstig ziek kind. De ouders zijn in een zeer complexe situatie terechtgekomen. De rechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zorgverzekeraar de door de ouders gewenste behandeling in Amerika niet hoeft te vergoeden. Zoals u zult begrijpen, kan ik mij niet in dit juridisch geschil mengen. Vandaar dat ik onderstaande vragen in algemene zin zal beantwoorden.
Om voor een behandeling in aanmerking te komen vanuit de basisverzekering op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De eerste stap is dat de zorgverlener aan de hand van medische criteria kijkt naar de gezondheidsklachten van de patiënt (artikel 14 Zvw) en de medische indicatie vaststelt. Vervolgens bekijkt de zorgverlener of de klachten van de patiënt dusdanig zijn, dat de patiënt redelijkerwijs op een bepaalde behandeling is aangewezen (artikel 2.1 Besluit Zorgverzekering). Hierbij baseert de zorgverlener zich bij voorkeur op de richtlijnen of kwaliteitstandaarden van de beroepsgroep.
De volgende stap is dat de specifieke behandeling moet voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk, dus aantoonbaar effectief en werkzaam is bij de vastgestelde indicatie (artikel 2.1 lid 2 Besluit zorgverzekering). Daarnaast spelen ook andere pakketcriteria een rol in de afweging of zorg deel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om de zorg collectief te verzekeren en of de zorg kosteneffectief en uitvoerbaar is. Als aan al deze voorwaarden is voldaan, kan de zorg vanuit de Zvw worden vergoed.
Tot slot kan planbare ziekenhuiszorg in het buitenland onder bepaalde voorwaarden vanuit de Zvw worden vergoed. Hiervoor is vereist dat de verzekerde een verwijzing van een zorgprofessional heeft om de behandeling in het buitenland te ondergaan, de zorg in het buitenland voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk en dat de zorgverzekeraar vooraf toestemming voor de behandeling heeft verleend.
Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom worden deze ouders nergens gehoord en moeten ze diep in de eigen buidel tasten, aangevuld met crowdfunding acties om een noodzakelijke behandeling voor hun kind te krijgen? Waarom draaien deze ouders zelf op voor medisch noodzakelijke zorg voor hun kind? Wat is het verplicht verzekerd zijn waard voor deze ouders? Wat is het verplicht voor zorg verzekerd zijn waard voor deze jonge jongen die voordat hij een zeldzame polio-achtige virusziekte kreeg, volkomen gezond was?
Uit het artikel maak ik op dat de belanghebbenden een crowdfunding actie willen starten ter financiering van het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechter. Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval. Ik kan daarom de vragen alleen in algemene zin beantwoorden.
Op grond van de Zvw heeft een verzekerde de keuze om een geschil met een zorgverzekeraar voor te leggen aan de onafhankelijke Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekering (SKGZ) of aan de rechter.
De geschillencommissie van de SKGZ is een toegankelijk alternatief voor een rechter. Voor de behandeling van een geschil wordt door de SKGZ een beperkte bijdrage gevraagd. Een procedure bij rechter brengt doorgaans meer kosten met zich mee. Het is aan de belanghebbenden om te beslissen naar welke rechtsgang hun voorkeur uitgaat. De SKGZ kan, indien gewenst, de belanghebbenden hierover adviseren.
Bent u op de hoogte van het personeelsgebrek bij ziekenhuizen en revalidatiecentra waardoor de veiligheid van de gezondheid van dit kind dat intensieve zorg nodig heeft niet gewaarborgd kan worden? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Mij zijn geen signalen bekend dat revalidatiecentra en ziekenhuizen wegens personeelsgebrek hun taken niet naar behoren kunnen uitoefenen.
Hoe rijmt u het niet krijgen van noodzakelijke zorg voor deze jongen met toegankelijke en veilige zorg, terwijl het zorgstelsel dat wel zou moeten garanderen?
Hoewel ik – als gezegd – niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat uitsluitend een zorgprofessional op grond van medische criteria kan beoordelen of een verzekerde, gelet op zijn medische klachten, in aanmerking komt voor een specifieke behandeling. Deze behandeling moet daarnaast voldoen aan de stand van wetenschap en praktijk dus aantoonbaar effectief zijn en werkzaam zijn bij de vastgestelde indicatie. Pas dan kan een behandeling voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking komen.
Zorg die door de veldpartijen als effectief wordt aangemerkt, stroomt rechtstreeks in het «open» deel van het basispakket. Op deze wijze kunnen innovatieve behandelingen snel bij de patiënt terechtkomen. Als er twijfels zijn over de effectiviteit, kan het Zorginstituut Nederland (Zorginstituut) gevraagd worden om een duiding. Het Zorginstituut kan ook uit eigen beweging overgaan tot het duiden van zorg. Dit gebeurt vaak op basis van signalen die het Zorginstituut ontvangt over de pakketwaardigheid van die zorg.
Voor bepaalde vormen van zorg geldt een «gesloten» of «beheerste» instroom.
Dan wordt nieuwe zorg door het Zorginstituut getoetst op pakketwaardigheid.
Op basis van deze beoordeling brengt het Zorginstituut advies uit aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over opname in het basispakket. Voorbeelden hiervan zijn de extramurale geneesmiddelen en (dure) intramurale geneesmiddelen die in de sluis zijn geplaatst.
Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, wordt planbare zorg in het buitenland vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden vergoed.
Begrijpt u dat ouders met een kind dat intensieve medische verzorging nodig heeft, naast een grote gebruikelijke ouderlijke kindverzorging veel medische handelingen op zich nemen en door dat tijdbeslag in de knel komen met andere ouderlijke verplichtingen zoals voor een betaalde baan, het gezinsleven en dergelijke? Zo ja, zouden deze mensen niet op meer zorg moeten kunnen rekenen?
Het is begrijpelijk dat ouders zoveel als mogelijk aanwezig en betrokken willen zijn bij de verzorging van hun ernstig zieke kind. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kan zorg vanuit de Zvw onder bepaalde voorwaarden worden vergoed.
Wat vindt u van de gang van zaken dat de zorgverzekeraar verwacht van het ziekenhuis dat deze de zorg levert, het ziekenhuis dat niet kan en dan aan de ouders vraagt om het zelf te regelen met een persoonsgebonden budget (pgb) of met verpleegkundigen die al via de thuiszorg in dienst zijn bij het kind?
Zoals ik eerder heb aangegeven, kan ik niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
In algemene zin is het uitsluitend de zorgprofessional die beoordeelt of een verzekerde aangewezen is op een specifieke behandeling (de zogenaamde medische indicatie). Vervolgens dient deze behandeling te voldoen aan het wettelijke vereiste van stand van wetenschap en praktijk en daarmee aantoonbaar effectief zijn om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen.
Zou dit niet allemaal simpel op te lossen zijn, dat indien er afspraken worden gemaakt tussen ouders, behandelaars en het ziekenhuis, de zorgverzekeraar daarin mee zou moeten gaan? Dat is toch beter voor de medische veiligheid van het kind en zijn gelijk de kosten gedekt?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom krijgt deze jongen door al deze toestanden met verzekeraar en ziekenhuis in ons land niet de optimale kans op een zo hoog mogelijke mate van herstel? Indien dat gaat over kosten, het zo ernstig ziek en zorgbehoevend blijven, kost toch ook veel geld? Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat deze jongen geen optimale kans op herstel krijgt? Zo ja, wat gaat u doen om hem wel een optimale kans in eigen land of in het buitenland te geven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u het ermee eens dat indien een revalidant meer zelfstandig kan doen, zijn of haar kwaliteit van leven stijgt en dat door het vroegtijdig starten van revalidatie, complicaties voorkomen kunnen worden en de algehele kosten voor de maatschappij drastisch verminderen?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u het normaal dat in Nederland ouders naar de rechter moeten stappen om de behandeling voor hun kind vergoed te krijgen?
Als een verzekerde een geschil heeft met een zorgverzekeraar over de vergoeding van een behandeling biedt de Zvw de verzekerde de mogelijkheid om het geschil voor te leggen aan de SKGZ of de burgerlijke rechter. De toegang tot de SKGZ is in vergelijking met de burgerlijke rechter een laagdrempelige voorziening.
De behandeling is in Nederland wel goedgekeurd en wordt wel vergoed bij andere indicaties, wat moet er gebeuren om de indicatie uit te breiden naar die van deze jongen?
Ik kan niet verifiëren wat de in de vraag genoemde «behandeling» inhoudt en of en onder welke voorwaarden deze behandeling tot het basispakket is toegelaten. Bovendien kan ik niet ingaan op de individuele casus.
In algemene zin merk ik op dat het uitsluitend aan zorgprofessionals is om te bepalen of een patiënt een medische indicatie heeft voor een specifieke behandeling. Vervolgens zal de zorgprofessional in samenspraak met de patiënt beslissen welke effectieve behandeling voor de patiënt meerwaarde heeft.
Waarom bestaat er geen versnelde procedure voor zieke kinderen, die niet eindeloos kunnen wachten totdat de effectiviteit van de behandeling onomstotelijk is vastgesteld?
Als algemene regel geldt dat alleen zorg die aantoonbaar effectief is ofwel zorg die voldoet aan de stand van wetenschap en praktijk, onderdeel is van het basispakket op grond van de Zvw.
Met de subsidieregeling Veelbelovende zorg is het mogelijk een tijdelijke financiering te krijgen voor behandelingen die veelbelovend lijken, maar nog niet uit het basispakket worden vergoed, omdat de effectiviteit nog niet is bewezen. Het Zorginstituut en ZonMW voeren deze regeling uit. De beroepsgroep kan hiertoe een aanvraag indienen om mogelijk aanspraak te maken op subsidie om onderzoek uit te voeren. Daarbij worden zowel de zorg- als de onderzoekskosten gesubsidieerd.
Wat moet er gebeuren om deze behandeling vergoed te krijgen of deze nu in Nederland of in het buitenland plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de effectieve behandeling van deze zeldzame polio-achtige virusziekte voor deze jongen bij het Kennedy Krieger Institute in Baltimore, een internationaal erkend revalidatie ziekenhuis, niet vergoed of mogelijk gemaakt? Kunt u bewerkstelligen dat dat wel gaat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bewerkstelligen dat deze zorg- en revalidatiemethode in Nederland mogelijk wordt, om kinderen en jongvolwassenen met ruggenmergletsel, niet-aangeboren hersenletsel (NAH) of met een beroerte te helpen naar een toekomst, die gezonder, zelfstandiger, onafhankelijker en daarenboven als bonus ook nog eens goedkoper is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid bij de zorgverzekeraar aan te dringen op een coulanceregeling voor de behandelkosten, gezien de schrijnende situatie van deze jongen? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, heeft de rechter in eerste aanleg de zorgverzekeraar in het gelijk gesteld. De behandeling in Amerika hoeft niet door de zorgverzekeraar te worden vergoed. Ik kan mij niet mengen in een juridische procedure.
Bent u het ermee eens dat voorkomen moet worden dat de reeds aangeschafte hulpmiddelen voor deze jongen weer verkocht moeten worden om de procedure in hoger beroep te kunnen betalen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat alles in het werk gesteld moet worden dat deze jongen, die ondanks het ernstige verloop van de ziekte die dit zeldzame polio achtige virus bij hem veroorzaakte, het nog steeds erg goed doet op school, perspectief krijgt op een toekomst met minder beperkingen?
Ik kan geen uitspraken doen over een individueel geval. In algemene zin geldt dat iedereen in Nederland toegang heeft tot zorg in het basispakket. Dit is het pakket van verzekerde zorg waar iedereen recht op heeft. Het is aan de zorgprofessional om op basis van zorginhoudelijke criteria te bezien of een patiënt redelijkerwijs op deze zorg is aangewezen.
Het bericht ’Ombudsman: Overheid dwingt burgers tot fraude’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ombudsman: Overheid dwingt burgers tot fraude», naar aanleiding van het rapport «DigiD helpt niet mee» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Klopt het dat bewindvoerders en mantelzorgers noodgedwongen fraude plegen om hun cliënten en naasten te kunnen helpen?
Het is mij bekend dat sommige vertegenwoordigers, waaronder ook bewindvoerders en mantelzorgers, de DigiD gebruikersnaam en wachtwoord van de personen die zij vertegenwoordigen gebruiken om toegang te krijgen tot digitale dienstverlening. Het is niet toegestaan dat een DigiD door een ander wordt gebruikt. Dit geldt voor iedereen. De aard van de vertegenwoordigingsrelatie, bloedverwant of niet, is hiervoor niet relevant. En tegelijkertijd weet ik ook dat de meeste mantelzorgers, met de beste bedoelingen, digitaal zaken doen met de DigiD van degene die zij vertegenwoordigen.
In het verlengde hiervan begrijp ik daarom ook dat als de mogelijkheid om andermans DigiD te gebruiken morgen abrupt zou stoppen, een groot deel van de vertegenwoordigers en dus uiteindelijk de hulpbehoevenden een probleem zouden ondervinden met het afnemen van dienstverlening die zij juist zo hard nodig hebben. Dit is uiteraard niet gewenst en vormt een dilemma. Gelet op dit dilemma zijn we begonnen aan de landelijke uitrol van nieuwe digitale voorzieningen voor machtiging en wettelijke vertegenwoordiging. Totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zal ik, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Deze voorzieningen vragen aanpassing van de systemen van de dienstverleners. Ik werk daarom samen met Logius en de publieke dienstverleners aan het verbeteren van het aansluitproces en stimuleer dienstverleners om hun systemen gereed te maken en aan te sluiten. Zo zal ik bijvoorbeeld overleg initiëren met software leveranciers voor de gemeentelijke markt om hun software pakketten geschikt te maken voor aansluiting op de vertegenwoordigingsvoorzieningen.
Handelingsbekwame hulpbehoevenden moeten via DigiD Machtigen of anderszins hun mantelzorger machtigen, zodat deze mantelzorger met zijn eigen DigiD zaken kan doen namens de hulpbehoevende. Gelet op de bescherming die ik hulpbehoevenden wel wil en moet bieden, neem ik uiteraard wel maatregelen als ik signalen ontvang van misbruik van DigiD.
Waarom is DigiD niet bruikbaar voor professionele bewindvoerders, wettelijk vertegenwoordigers en mantelzorgers die digitaal zaken willen doen met de overheid, een zorgverzekeraar of de bank, namens iemand die dat zelf niet kan?
DigiD wordt gebruikt als authenticatiemiddel in het (semi)publieke domein. Zoals ik hierboven heb toegelicht moet omwille van de beschermende werking het uitgangspunt dat DigiD persoonsgebonden is, blijven gelden. Om wettelijk vertegenwoordigers langs digitale weg diensten af te laten nemen namens anderen, bestaan voorzieningen voor:
Voor personen die zelf niet digitaal kunnen of willen handelen, moet de mogelijkheid bestaan om langs een andere weg, per brief of via een loket, diensten af te nemen. Ook kunnen zij ervoor kiezen iemand (bijvoorbeeld hun mantelzorger) te machtigen via DigiD Machtigen. Deze gemachtigde kan dan met diens eigen DigiD de dienst afnemen namens de persoon die hij vertegenwoordigt. Op dit moment zijn 554 diensten bij 528 dienstverleners aangesloten, waaronder veel grote dienstverleners zoals bijvoorbeeld de Belastingdienst en het UWV. Dit zijn nog lang niet alle publieke dienstverleners. Dat komt omdat het aansluitproces als lastig wordt ervaren.
Voor de groep personen die zelf niet mogen handelen omdat ze (deels) handelingsonbekwaam zijn, zoals het geval kan zijn met mensen met een verstandelijke beperking, geldt dat zij ook niet iemand mogen machtigen. Zij hebben een door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger, zoals een bewindvoerder, mentor of een curator.
Onder mijn regie zijn voor wettelijke vertegenwoordiging een tweetal digitale oplossingen gerealiseerd: de bevoegdheidsverklaringsdienst en de gezagsmodule.
De bevoegdheidsverklaringsdienst wordt in 2024 in gebruik genomen. Gestart wordt met bewindvoerders en curatoren, die dan de mogelijkheid hebben om bij een paar eerste dienstverleners in te kunnen loggen namens hun klant, daarna volgen ook mentoren. De gemeenten Rotterdam en Den Haag hebben de bevoegdheidsverklaringsdienst beproefd en in gebruik genomen.
Voor het vaststellen van gezag over minderjarigen is in aanvulling op de bevoegdheidsverklaringsdienst de gezagsmodule ontwikkeld. Met de gezagsmodule kunnen overheidsinstanties vaststellen wie het gezag over een minderjarige heeft op basis van de informatie in de BRP. Wettelijk vertegenwoordigers van minderjarigen kunnen met de gezagsmodule, in combinatie met de bevoegdheidsverklaringsdienst, namens hen langs digitale weg diensten afnemen.
Deze voorzieningen vragen aanpassing van de systemen van de dienstverleners. Ik werk daarom samen met Logius en de publieke dienstverleners aan het verbeteren van het aansluitproces en stimuleer dienstverleners om hun systemen gereed te maken en aan te sluiten. Zo zal ik bijvoorbeeld overleg initiëren met softwareleveranciers voor de gemeentelijke markt om hun softwarepakketten geschikt te maken voor aansluiting op de vertegenwoordigingsvoorzieningen.
Bent u bereid om in overleg te treden met belangenorganisaties zoals EMB Nederland, de vereniging van ouders en verwanten van mensen met een ernstige meervoudige beperking, en de Nederlandse Branchevereniging voor Bewindvoering en Inkomensbeheer (NBBI), de brancheorganisatie van professionele bewindvoerders en curatoren, om ervoor te zorgen dat DigiD zo wordt ingericht dat de gebruiker centraal staat?
Wij zijn al in gesprek met de belangenorganisaties en zijn ons zeer bewust van de praktische problemen die zij ondervinden in het digitale contact met de overheid.
Klopt het dat veel overheden en uitvoeringsorganisaties niet werken met een «machtigings-DigiD»? Zo ja, waarom niet?
In antwoord 3 ben ik ingegaan op de aansluiting van dienstverleners op DigiD Machtigen.
Wat bedoelt u met «De afgelopen jaren hebben wij geïnvesteerd in gebruikersonderzoek en het testen van ontwerpvoorstellen met gebruikers» in uw brief van 1 december 2023? Tot welke «merkbare verbeteringen» heeft dit geleid, wat zijn de verbeteringen en voor wie zijn die merkbaar?
Mede naar aanleiding van het rapport «Hoezo MIJNOverheid?» van de Nationale ombudsman uit 2017 is de afgelopen jaren geïnvesteerd in gebruikersonderzoek en het testen van ontwerpvoorstellen met gebruikers. Zo wordt er inmiddels meer en op verschillende manieren onderzoek gedaan om van gebruikers te leren. Hiervoor worden verschillende methoden van onderzoek ingezet om aan de verschillende soorten vragen tegemoet te komen.
Een van die onderzoeken, in het kader van MijnOverheid, was met laaggeletterden. Naar aanleiding van dit onderzoek zijn de teksten op MijnOverheid zo veel mogelijk aangepast naar taalniveau B1. Ook is het interne werkproces aangepast: nieuwe teksten gaan voor publicatie langs de afdeling communicatie voor controle op duidelijke taal. Daarnaast worden ontwerpvoorstellen voor aanpassingen van MijnOverheid eerst getest met gebruikers. Waar nodig worden de ontwerpvoorstellen verbeterd, voordat ze worden doorgevoerd. Zo is de gebruikersinterface (de front-end) van MijnOverheid volledig aangepast, gericht op meer overzicht en gemakkelijker gebruik. Dit is gerealiseerd door middel van een nieuwe vormgeving, verbeterde informatievoorziening en duidelijkere navigatie. De ontwerpen zijn getest met burgers en ook voorgelegd aan onafhankelijke experts. In bijlage 1 van de brief van 1 december 2023 aan de Nationale ombudsman staat een overzicht van onderzoeken die sinds 2021 rondom MijnOverheid zijn uitgevoerd en onderzoeksmethoden die daarbij zijn gebruikt (vanaf p. 81).
Ook voor DigiD worden er gebruikersonderzoeken uitgevoerd. Met de uitkomsten van deze onderzoeken wordt bijvoorbeeld het ontwerp van de DigiD-app gebruikersvriendelijker gemaakt. Zo zijn bijvoorbeeld, naar aanleiding van de opgedane inzichten, de stappen vereenvoudigd die iemand moet doorlopen om de app te activeren. Uitleg over bijvoorbeeld het toevoegen van de ID-check is vereenvoudigd en burgers kunnen makkelijker stappen die zij als lastig ervaren overslaan. Een ander voorbeeld is MijnDigiD, het portaal waar DigiD gebruikers bijvoorbeeld hun gebruikersgeschiedenis kunnen inzien. MijnDigiD is uitgebreid getest onder blinden en slechtzienden, waardoor het ontwerp van MijnDigiD is verbeterd en toegankelijker is gemaakt.
In de brief van 1 december 2023 aan de Nationale ombudsman worden nog meer verbeteringen voor de gebruiker, de burger, benoemd. Zie hiervoor onder andere de antwoorden op de vragen «Welke verbeteringen zijn er doorgevoerd sinds het rapport uit 2017 rond MijnOverheid?» (vanaf p. 70) en «Hoe gebruiksvriendelijk is DigiD?» (vanaf p. 74).
Bent u bereid gehoor te geven aan de oproep van de Nationale ombudsman om binnen drie maanden met een duidelijk en haalbaar plan van aanpak te komen, waarin u een concreet en realistisch tijdpad opneemt?
Met mijn Kamerbrief van 28 oktober jl.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke voortgang is geboekt op het gebied van digitaal vertegenwoordigen en een vooruitblik gegeven op de (nabije) toekomst; dit beschouw ik als mijn plan van aanpak. In mijn brief laatste voortgangsbrief digitalisering heb ik hiervan een update gegeven en aangeven hoe zich dat verhoudt tot de bevindingen van de Nationale ombudsman.
De Beyond Oil and Gas Alliance |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de Beyond Oil and Gas Alliance om een afbouwpad van fossiele energie te omarmen in lijn met de IPCC-scenario’s voor 5 graad?
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe verschilt de oproep van de Beyond Oil and Gas Alliance zicht tot de toezegging van de Staatssecretaris van Mijnbouw om een afbouwpad voor fossiele winning te realiseren in lijn met de 1.5 graden doelstelling, zoals ook in de aangenomen motie-Kröger en Thijssen over een wetenschappelijk onderbouwd afbouwpad voor fossiele winning (Kamerstuk 33 529, nr. 1052) staat?
Het kabinet zet in op de afbouw van fossiele winning en heeft daartoe ook besloten om aan alle nieuwe vergunningen voor fossiele winning op de Noordzee een einddatum te verbinden. Desondanks speelt aardgas de komende twee decennia nog een rol in de energiemix. De Beyond Oil and Gas Alliance roept op om geen nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning uit te geven. Het kabinetsbeleid is om eigen productie op de Noordzee toe te staan zolang dit niet de eigen consumptie van aardgas overschrijdt. De reden hiervoor is dat de import van aardgas een vele malen hogere CO2-voetafdruk heeft dan eigen gasproductie uit de Noordzee.
Erkent u dat de afbouw van fossiele winning een cruciale stap is in de aanpak van klimaatverandering?
Zoals in de Kamerbrief van 16 juni 2023 over Afbouw fossiele winning1 is aangegeven, is de uitfasering van fossiele brandstoffen essentieel voor het behalen van de Klimaatdoelen. Volgens het TRANSFORM2 scenario, dat uitgaat van een ambitieus toekomstscenario, zal er de komende decennia nog steeds (in afnemende mate) vraag zijn naar aardgas in Nederland. Deze vraag zal, in dit scenario, geleidelijk afnemen tot nul in 2050 door de inzet van duurzame energiebronnen en door energie-efficiëntie. De rol van binnenlandse productie van fossiele delfstoffen zal daarom ook geleidelijk steeds kleiner worden de komende jaren.
Wat is de reden dat Nederland hier niet onder staat, in tegenstelling tot landen als Zweden, Denemarken, Frankrijk en Portugal?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland is de verwachting dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. De transitie naar een volledig duurzaam energiesysteem is niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. Zolang er, passend binnen de klimaatdoelen, nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan exploratie en winning van aardgas uit de Nederlandse kleine velden op zee om de redenen zoals ook geformuleerd in de beantwoording van vraag 2. De landen die u noemt hebben zelf niet of nauwelijks fossiele winning. Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid van Nederland, is dit kabinet nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het debat over de Klimaatnota 2023 en KEV plaatsvindt?
Nee, dat is niet gelukt. Het debat over de Klimaatnota 2023 vond plaats op 20 december. Er was onvoldoende tijd om de vragen voorafgaand aan dat debat schriftelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Geldproblemen door chronisch ziek kind: ik voel me een schooier' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geldproblemen door chronisch ziek kind: ik voel me een schooier»?1
Ja
Komt het vaak voor dat ouders van chronisch zieke kinderen moeten verhuizen omdat de aanpassingen aan hun woning niet vergoed worden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo)? Zo ja, om hoeveel ouders gaat dit?
Ik heb geen gegevens over hoe vaak het voorkomt dat ouders van chronisch zieke kinderen moeten verhuizen omdat de aanpassingen aan hun woning niet vergoed worden vanuit de Wmo 2015.
Op welke wijze werkt het «hoger beroep» als gemeenten vanuit de Wmo woningaanpassingen onvoldoende vergoeden? Verhuizen kan toch niet op enig moment de enige optie zijn?
Mensen met een ondersteuningsbehoefte kunnen op grond van de Wmo 2015 van de gemeente een woningaanpassing krijgen. Hiervoor geldt de gebruikelijke Wmo-procedure, waarbij eerst melding gemaakt wordt van de hulpvraag en de gemeente onderzoek doet naar de ondersteuningsbehoefte en vervolgens een beschikking opstelt. Wanneer een ingezetene het niet eens is met de beschikking, bijvoorbeeld omdat niet de (gehele) woningaanpassing vergoed wordt, kan de ingezetene tegen de beschikking van de gemeente in bezwaar. Als een ingezetene het vervolgens niet eens is met de daarop volgende beslissing op bezwaar van de gemeente, dan kan deze in beroep gaan bij de bestuursrechter en ten slotte in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (de hoogste rechter m.b.t. de Wmo 2015).
Er is een aantal redenen waarom een woningaanpassing niet of niet geheel wordt vergoed. Voorbeelden hiervan zijn dat een huis niet geschikt is om te worden aangepast of dat de aanpassing op langere duur niet toereikend is. Daarnaast mag de gemeente bij de keuze voor ondersteuning de kosten van verschillende oplossingen betrekken. Als verhuizen de enige optie is, kan dat zeer ingrijpend zijn voor de betrokkenen.
Wat vind u ervan dat deze ouders hun huis moeten verkopen omdat zij anders niet voor hun chronisch zieke dochtertje kunnen blijven zorgen?
Het is tragisch om te lezen dat het gezin uit dit artikel noodgedwongen moet verhuizen vanwege de extra kosten die samenhangen met de zorg en ondersteuning voor hun dochter. Ik realiseer me dat de zorg voor een chronisch ziek kind zwaar kan zijn en dat ouders zoals genoemd in het artikel bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg soms tegen knelpunten aanlopen. De gemeente waar deze ouders woonachtig zijn, zijn verantwoordelijk voor het organiseren van passende ondersteuning. Het is niet aan mij om te oordelen over de afwegingen die de gemeente hierin gemaakt heeft. Wel is naar aanleiding van de berichtgeving in de media vanuit mijn ministerie contact opgenomen met het gezin en zijn zij in contact gebracht met verschillende instanties en belangenorganisaties die ouders kunnen adviseren en/of ondersteuning kunnen bieden.
Schaamt u zich niet als ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen? Wat onderneemt u hiertegen?
Het is een onwenselijke situatie wanneer ouders van chronisch zieke kinderen door zorgkosten in financiële problemen komen. Daarom hecht ik ook veel waarde aan de cliëntondersteuning die zowel vanuit de Wmo 2015 als de Jeugdwet beschikbaar is om gezinnen te ondersteunen bij het organiseren van passende ondersteuning en zorg en om de ouders te informeren over relevante wetten en regelgeving. Het is belangrijk dat gemeenten op de mogelijkheden van cliëntondersteuning wijzen. Aanvullend is het van belang dat gemeenten op grond van de Wmo 2015 (artikel 2.1.7.) een tegemoetkoming kunnen verstrekken aan mensen met een beperking of chronische problemen voor aannemelijke meerkosten die verband houden met deze beperking of problemen ter bevordering van de zelfredzaamheid en participatie.
Hulp aan mannelijke sekswerkers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Eindhovens inloophuis voor jongensprostitués met sluiting bedreigd: «Probleem alleen nog maar groter»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat jonge en zelfs minderjarige mannelijke sekswerkers die te maken hebben met misstanden waaronder gedwongen prostitutie, mensenhandel en uitbuiting hulp nodig hebben? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat die hulp geboden dient te worden onder andere om uitstappen mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Er is een onderscheid tussen sekswerk en seksuele uitbuiting (mensenhandel). Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Voor sekswerkers die willen stoppen met het werk en daarbij hulp nodig hebben, worden uitstapprogramma’s gefinancierd middels de Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s Prostituees (DUUP). Het doel van de uitstapprogramma’s is om in contact te komen met sekswerkers om hen indien gewenst te voorzien van informatie, hulp aan te bieden bij het proces van overwegen te stoppen en/of het realiseren van een andere daginvulling. De uitstapprogramma’s zijn toegankelijk voor alle sekswerkers. Er bestaat een grote diversiteit onder de sekswerkers, waaronder ook meerderjarige mannelijke sekswerkers, transpersonen en buitenlandse sekswerkers.
Het kopen van seks met een minderjarige is een strafbaar feit. Dit is strafbaar gesteld onder art. 248b van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) wanneer het gaat om 16- of 17-jarige slachtoffers. In het geval van slachtoffers jonger dan 16 jaar valt het kopen van seks onder andere zedenfeiten, namelijk ontucht met een persoon jonger dan 16 jaar (art. 245 of 247 Sr.). Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Hulp en opvang aan slachtoffers van mensenhandel wordt op verschillende manieren aangeboden, denk aan opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo2015), de Categorale Opvang Slachtoffers Mensenhandel (COSM), en de Jeugdwet.
Naar specifiek jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting heeft het «Consortium seksuele uitbuiting jongens en jonge mannen» (een samenwerking tussen zorg- en expertiseorganisaties Koraal, Fier, Lumens, Pretty Woman/Best Man, Sterk Huis) in opdracht van het Ministerie van VWS onderzoek2 uitgevoerd om meer inzicht te krijgen in de achtergrond en ondersteuningsbehoefte van jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. In het onderzoek zijn jongens zelf aan het woord gelaten over seksuele uitbuiting en seksueel geweld en wat eraan vooraf ging. De opgedane kennis en inzichten zijn gebundeld in handreikingen voor ouders van jongensslachtoffers en geven professionals in de zorg, het wijkteam, het onderwijs en bij politie handvatten voor het signaleren, handelen en bieden van passende zorg en ondersteuning. Het Ministerie van VWS ondersteunt in het kader van de no-regrets 2023 van het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2024 het vervolgtraject van het Consortium. Dit ziet o.a. op het bereiken van (potentiële) jongensslachtoffers met informatie over slachtofferschap en mogelijkheden voor hulp, gratis e-learning voor professionals en het doorontwikkelen en implementeren van specifieke zorgmethodieken voor jongens en mannen, wat bijdraagt aan laagdrempeligere en toegankelijke zorg en ondersteuning.
Ten slotte is vanuit het Programma Samen tegen Mensenhandel in 2023 een pilot gestart om kwetsbare jongens online proactief te benaderen. Met de pilot, uitgevoerd door het Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), wordt beoogd online preventie, signalering en zorg aan te bieden aan jongens. Hierbij wordt de overdracht van online naar offline hulpverlening landelijk goed afgestemd.
Kunt u een indicatie geven van hoe groot deze groep landelijk is?
Het is moeilijk om zicht te krijgen op het aantal slachtoffers van seksuele uitbuiting, waaronder het aantal mannelijke slachtoffers. In het jaarbeeld van 2022 van Comensha wordt gesproken over 1 jongensslachtoffer en 53 mannelijke slachtoffers in 2022. In eerder onderzoek wordt echter aangegeven dat geen goede inschatting gemaakt kan worden van de grootte van de groep mannelijke slachtoffers van seksuele uitbuiting.3
Klopt het dat het Eindhovense inloophuis zelf jaarlijks 70–100 jongens opvangt en begeleidt naar een normaal leven? Hoeveel van die jongens komen van buiten de gemeente Eindhoven?
Ik heb geen inzage in de aantallen jongens en mannen die gebruik maken van dit inloophuis en uit welke regio zij komen.
Deelt u de mening dat het voor jonge mannelijke sekswerkers vanwege taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap moeilijk is om hulp te zoeken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Onderzoek bevestigt dat mannelijke sekswerkers vaak minder goed op de radar staan van instanties als hulp- en zorgverleners binnen gemeenten. Dat kan onder andere komen door taboes op homoseksualiteit, sekswerk en mannelijk slachtofferschap.4 Mannelijke sekswerkers vallen soms buiten het bereik van het ondersteuningsaanbod.5 Om de drempel voor mannelijke sekswerkers te verlagen hebben verschillende DUUP-organisaties mannelijke hulpverleners aangenomen. Ook concentreren bepaalde organisaties zich op een afgebakende groep binnen de seksbranche, zoals mannelijke sekswerkers. Informatie over moeilijk bereikbare doelgroepen wordt onder andere gedeeld met hulpverleningsorganisaties en DUUP-(centrum)gemeenten via de landelijke ontmoetingsdagen. De verwachting is dat kennisuitwisseling over moeilijk bereikbare doelgroepen ervoor zorgt dat het ondersteuningsaanbod beter aansluit bij de behoefte, waardoor mannelijke sekswerkers de uitstapprogramma’s beter weten te vinden.
Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag 2 is in de afgelopen jaren en wordt het komende jaar ingezet op het bieden van betere bescherming en hulp aan jongensslachtoffers van seksuele uitbuiting. Onder andere door het verlagen van drempels voor jongensslachtoffers om hulp te zoeken die – veelal door taboes – niet durven te praten over wat ze meemaken.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige en bij deze doelgroep landelijk bekende hulpvoorziening moet blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waar kunnen deze sekswerkers dan wel terecht?
Meerderjarige mannelijke sekswerkers kunnen voor laagdrempelige hulpvoorzieningen terecht bij de uitstapprogramma’s. Op dit moment is een landelijk dekkend netwerk van uitstapprogramma’s operationeel. Naast de uitstapprogramma’s kunnen meerderjarige mannelijke sekswerkers ook terecht bij andere organisaties, bijvoorbeeld de GGD voor hulp rond seksuele gezondheid.
Deelt u de mening dat het House of Inner Strength (HIS) een goede plek is waartoe vanuit heel Nederland mannen en jongens die sekswerk verrichten zich kunnen wenden en waar zij geholpen kunnen worden? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit inloophuis te laten continueren en in ieder geval niet voor het einde van het jaar al te laten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het is voor potentiële slachtoffers van alle vormen van uitbuiting van belang dat zij de juiste opvang en ondersteuning op de juiste plek krijgen. De opvang van slachtoffers mensenhandel wordt voornamelijk door de centrumgemeenten Vrouwenopvang uit de Decentralisatie-uitkering Vrouwenopvang bekostigd. Hier valt ook de mannenopvang onder. Voor specialistische jeugdhulp voor minderjarigen die te maken hebben met seksuele uitbuiting en seksueel geweld kunnen gemeenten gebruik maken van specialistische zorginstellingen. Gemeenten kunnen hiervoor eigen middelen uit de Algemene Uitkering en de Wmo2015 en Jeugdwet inzetten om de opvang, ondersteuning en hulp te financieren.
Binnen dit stelsel kunnen voorzieningen als het House of Inner Strength, waarin jongens op laagdrempelige wijze in contact komen met lotgenoten en verschillende vormen van hulp kunnen krijgen, bekostigd worden.
Het is nadrukkelijk de taak van gemeenten om opvang en ondersteuning te organiseren. Als het gaat om meer gespecialiseerde voorzieningen kan regionale of bovenregionale samenwerking daarbij noodzakelijk zijn.
Ik heb de kwestie van het House of Inner Strength vorig jaar voorgelegd aan de VNG met het verzoek hierover in gesprek te gaan met de gemeente Eindhoven. Om tegemoet te komen aan de motie Mutluer c.s.6 die de regering verzoekt om met betrokken gemeenten en de VNG in overleg te treden over mogelijke continuering van het House of Inner Strength, zullen zowel JenV als VWS deelnemen aan een vervolggesprek met betrokken organisaties. Dit gesprek zal in maart plaatsvinden.
Bent u bereid om Decentralisatie Uitkering Uitstapprogramma’s voor Prostituees (DUUP) van nu 6 miljoen euro per jaar te verhogen zodat ook de specifieke hulp voor jongen mannelijke sekswerkers daaronder komt te vallen? Zo ja, met welk bedrag gaat u deze uitkering verhogen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2023 is er per jaar 6 miljoen euro structureel beschikbaar voor de uitstapprogramma’s. Hieronder valt ook de specifieke hulp aan meerderjarige mannelijke sekswerkers. Het netwerk van uitstapprogramma’s is landelijk dekkend.
Bent u bereid om na te gaan hoe het HIS in ieder geval voor 2024 financiering kan ontvangen om de genoemde hulp te kunnen waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u bovenstaande vragen voor het op 21 december 2023 geplande commissiedebat over mensenhandel beantwoorden?
Het bericht 'Tom Klaassen belandde in een ‘zorgvacuüm’ en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen' |
|
Jimmy Dijk (SP), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tom Klaassen belandde in een «zorgvacuüm» en stierf terwijl nog overlegd werd wie hem moest helpen» van 1 december 2023?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het beeld dat in het artikel wordt geschetst van het totaal ontbrekende zorgaanbod in Nederland voor complexe psychiatrische patiënten met een verslaving? Wat is uw analyse over de vraag waarom dit zorgaanbod zo in gebreke is?
Ik herken dat personen met complexe psychiatrische problematiek en een verslaving niet altijd tijdig de juiste zorg ontvangen. Voor cliënten met een zogenoemde dubbele diagnose is een specifieke, geïntegreerde behandelaanpak vereist die bij voorkeur wordt uitgevoerd door een multidisciplinair team. Deze geïntegreerde behandelaanpak is niet altijd breed beschikbaar, bij de instellingen die dit wel bieden zijn dan vaak ook wachtlijsten. Voor het overige herken ik de beelden uit het artikel niet
Wat heeft ervoor gezorgd dat noodzakelijke voorzieningen en aanbod voor deze doelgroep zijn verdwenen zoals opvangplekken voor ontgifting, bedden voor de opvang van mensen met een combinatie van verslaving en psychiatrie, dagbesteding voor deze doelgroep, aandacht voorharmreduction, uitslaapplekken en dronkenmanscellen, pensions voor alcoholisten? Kunt u per bovengenoemde opvangplek uitleggen waarom en wanneer deze zijn verdwenen?
Over het lokale aanbod van de verschillende soorten opvangplekken en voorzieningen voor mensen met verslavingsproblematiek wordt geen landelijke data verzameld. Ik kan daarom geen inzicht geven in de ontwikkeling van het aanbod hiervan. Ik heb hierbij ook geen signalen dat er sprake is van een structurele afname van voorzieningen.
Bent u het ermee eens dat defocus op zelfregie voor deze doelgroep niet passend is? Zo ja, waarom wordt daar toch nog steeds op ingezet?
Het is aan de behandelaar of behandelaren van een patiënt met complexe psychiatrische problemen om te bepalen wat voor deze patiënt de meest passende zorg en ondersteuning is. De term «zelfregie» wordt hierbij gebruikt voor het behandelprincipe dat de verantwoordelijkheid voor de keuzes in de behandeling en het dagelijks leven zoveel mogelijk gedeeld worden door de patiënt. Zelfregie betekent hierbij niet dat de patiënt zelf zijn koers moet bepalen of zelfstandig elke behandelstap moet aangaan.
Gaat u gehoor geven aan de oproep uit het veld om meer aanbod voor deze doelgroep, door bijvoorbeeld meer acute bedden voor ontgifting, langdurige bedden voor behandeling en een inzet op harmreduction en dagbesteding te creëren? Zo niet, waarom niet?
Ik vind het met het veld belangrijk dat er passende en tijdige zorg en ondersteuning wordt geboden aan deze doelgroep vanuit een integrale blik op zowel verslaving als psychische problematiek. Hieronder geef ik aan hoe de Staatssecretaris en ik er reeds op inzetten om de zorg en ondersteuning voor deze doelgroep te verbeteren.
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is met onder andere de gemeenten afgesproken om in de komende vijf jaar te komen tot een landelijk dekkend netwerk van laagdrempelige steunpunten, waar iedere inwoner toegang toe heeft. Deze steunpunten zijn met name bedoeld voor inwoners met een ernstige psychische kwetsbaarheid.
Voor mensen met complexe en meervoudige problematiek die niet uit zichzelf hulp zoeken kunnen gemeenten op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) inzetten op bemoeizorg. Om de (bemoei)zorgketen zo goed mogelijk te laten functioneren, zijn er vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Ook worden gemeenten met het actieprogramma «Grip op onbegrip» in staat gesteld om de aanpak voor mensen met complexe psychiatrische problemen verder vorm te geven.
Tot slot is er ook aandacht voor het aanbod van zorg. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven waar ik samen met partijen vanuit het IZA in het kader van de toegankelijkheid van de ggz aan werk, het borgen van de continuïteit en het realiseren van voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20232 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u het met ons en deskundigen eens dat juist om terugval tegen te gaan, het relevant is dat mensen wat te doen hebben en er structuur is? Klopt het dat er geen bekostiging is voor activiteiten in opvang en zorglocaties? Zo ja, bent u bereid hierover afspraken te maken met zorgverzekeraars zodat ook activiteiten, sport en ontspannen bekostigd worden?
Voor mensen met complexe psychiatrische problemen kan dagbesteding een belangrijk onderdeel zijn van de behandeling voor herstel en terugvalpreventie. Dagbesteding wordt op verschillende manieren aangeboden en bekostigd. Voor patiënten die opgenomen zijn in een kliniek kan dagbesteding binnen de curatieve zorg worden bekostigd. Voor EPA-cliënten die ambulant behandeld worden kan op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw) aanspraak gemaakt worden op dagbesteding. Daarnaast wordt ook vanuit gemeenten voorzien in dagbesteding op basis van de Wmo.
Kent u het vertrouwelijke ggz-rapport dat over deze doelgroep geschreven is door Zegerius, Zoeteman en De Wit? Wat is de status van het rapport en op welke manier is er opvolging gegeven aan dit document?
Ik heb kennisgenomen van het artikel en het vertrouwelijke rapport waar in het artikel via een digitale link naar wordt verwezen. Ik vind het aan de opdrachtgevers van dit rapport om te bepalen of en op welke manier hier opvolging aan gegeven zou moeten worden.
In het rapport wordt gesteld dat het moeilijk is om de omvang van de doelgroep in kaart te brengen, wat maakt dit zo moeilijk? Wat wordt ondernomen om deze groep wel in beeld te krijgen?
Het is complex om deze groep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek in kaart te brengen. Dit wordt onderschreven door het Trimbos-instituut in het rapport «Recente inzichten in harm reduction voorzieningen in Nederland» (2022)3. Hierin wordt beschreven dat het een niet homogene doelgroep betreft, die ook verandert over de tijd qua kenmerken en zorgbehoeften. Daarnaast gaat het hier voor een deel om mensen die de zorg mijden of waar door het ontbreken van een vaste woon- of verblijfplaats weinig zicht op is.
Wanneer er sprake is van mensen die niet uit zichzelf hulp zoeken kan op basis van de Wmo worden ingezet op bemoeizorg, waardoor mensen dan binnen een gemeente toch in beeld komen. Vanuit de aanpak voor personen met onbegrepen gedrag zijn daarbij instrumenten ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het uitvoeren van deze taak. Voorbeelden hiervan zijn het inrichten van meldpunten niet-acute zorg, Streettriage en de wijk-GGD’er.
Wat is uw reactie op het feit dat palliatieve zorg wordt genoemd als één van de «gewenste oplossingen» voor het tekortschietende zorgsysteem?
Het artikel verwijst naar een intern rapport dat is opgesteld vanuit de regio Amsterdam. Op basis van het artikel en in reactie op uw vraag vind ik het belangrijk om het volgende te benadrukken.
Palliatieve zorg mag nooit ingezet worden om eventuele tekortkomingen in het zorgaanbod te compenseren. Palliatieve zorg starten dient een zorgvuldig proces te zijn, waarvoor een kwaliteitskader en richtlijnen voor professionals gelden. Principes van palliatieve zorg, zoals geformuleerd in het kwaliteitskader palliatieve zorg, zijn onder andere gezamenlijke besluitvorming en proactieve zorgplanning. Dit vormt de basis voor de zorgverlening, waarin de patiënt en diens naasten centraal staan. En waarbij zo goed als mogelijk tegemoet wordt gekomen aan de waarden, wensen, behoeften en omstandigheden van de patiënt en diens naasten.
Deelt u de mening van experts in het artikel dat een dergelijke aanbeveling ethische en juridische grenzen overschrijdt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het artikel plaatst één van de experts ethische en juridische vraagtekens bij het benoemen van palliatieve zorg in de context van een tekort aan zorgaanbod. Daarnaast stelt een andere expert dat besluiten dat genezing niet meer mogelijk is zonder overleg met de patiënt en mede ingegeven door de tekortkomingen in het zorgsysteem niet kan. Dit sluit aan bij het feit dat aan professionele zorgverlening (zorg)ethische en juridische principes verbonden zijn, zoals opgenomen in het kwaliteitskader palliatieve zorg4. De zorgverlener herkent, erkent en verkent de complexe ethische kwesties die zich voor kunnen doen in de zorg voor patiënten met een levensbedreigende aandoening of kwetsbaarheid. Geldende wet- en regelgeving, erkende medische zorgstandaarden en professionele richtlijnen vormen de kaders waarbinnen de waarden, wensen en behoeften van de patiënt of wettelijk vertegenwoordiger en diens naasten worden gerespecteerd. Ook wijst deze expert er op dat verzoeken voor euthanasie bij verslaving alleen in zeer uitzonderlijke situaties gehonoreerd worden. «Er is veel meer nodig om te voldoen aan het criterium van ondraaglijk lijden.»
In hoeverre is deze aanbeveling van palliatieve zorg, met of zonder verzoek van de patiënt zelf, al in de praktijk gebracht?
In het artikel wordt verwezen naar een intern rapport uit de regio Amsterdam. In hoeverre aanbevelingen uit het rapport in de praktijk zijn gebracht is mij niet bekend.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om het afschuiven van verantwoordelijkheid, zoals te zien is in de in het artikel genoemde casus, maar ook bij andere ggz-patiënten met een complexe zorgvraag, tot het verleden gaat behoren? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de toekomst meer samenwerking plaatsvindt tussen de betrokken partners?
Bij mensen met een complexe zorgvraag zijn vaak meerdere partijen betrokken die ieder een eigen rol en verantwoordelijkheid hebben om passende zorg of ondersteuning te bieden. Het is daarbij vooral belangrijk dat deze partijen goed samenwerken aan passende en integrale ondersteuning en zorg, waarbij de wensen en behoeften van mensen centraal dienen te staan. Er zijn op landelijk niveau verschillende initiatieven om deze samenwerking te bevorderen. Zo is het actieprogramma «Grip op onbegrip» in belangrijke mate gericht op het versterken van domeinoverstijgende samenwerking tussen het sociaal, zorg- en veiligheidsdomein. Het versterken van domeinoverstijgende samenwerking staat ook centraal in het IZA. Zo wordt in de regio’s gewerkt aan een integrale aanpak van gezondheidsvraagstukken op basis van regioplannen. Verder wordt in het IZA specifiek voor de GGZ ingezet op verbetering van de samenwerking tussen het sociaal domein, de eerstelijnszorg en de ggz.
Welke gerichte maatregelen gaat u nemen om de gevolgen van eerder wegbezuinigde of anderszins verdwenen specialistische voorzieningen te herstellen en verdere verschraling van de ggz-zorg te voorkomen?
De door u genoemde bezuiniging herken ik niet. De uitgaven in de ggz zijn de afgelopen jaren niet afgenomen, maar juist toegenomen. Het betreft een stijging van € 5,5 miljard in 2016 naar € 9,3 miljard in 2023.
Zoals hierboven aangegeven gaat het voor de doelgroep van mensen met complexe psychiatrische problemen en verslavingsproblematiek om een combinatie van voorzieningen die aangeboden worden door de gemeenten en de specialistische ggz. Ten aanzien van de specialistische ggz is één van de opgaven om voldoende toegankelijk ggz aanbod voor patiënten met een hoog complexe zorgvraag te creëren, de zogenaamde cruciale ggz. In mijn brief van 21 december 20235 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken en de verdere aanpak hiervan.
Bent u bereid om te werken naar een systeem waarbij juist de hoogcomplexe ggz-zorg gebaat is bij stabiele financiering zodat zij een landelijk dekkende brandweerfunctie kan vervullen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende aanbod is van ggz voor mensen met een hoogcomplexe zorgvraag en dat hiervoor stabiele financiering en bekostigingsvorm beschikbaar is. Zoals aangegeven in de brief die ik op 21 december 2023 aan uw Kamer heb gestuurd6, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) recentelijk een verkenning uitgevoerd, waarin ze op dit moment tot de conclusie komen dat er binnen de huidige bekostiging en de huidige reguliere zorginkoop op dit moment afdoende mogelijkheden zijn om goede afspraken te maken over ggz-zorg voor de allerzwaarste patiënten. Zoals in de brief van 21 december is aangegeven zal ik later in het proces de NZa nogmaals vragen naar dit vraagstuk te kijken.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en te beantwoorden?
Ja, hiertoe ben ik bereid.
Het bericht 'Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; ‘niet financierbaar en onacceptabele risico’s’' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Den Haag pauzeert plannen warmtenetten; «niet financierbaar en onacceptabele risico’s»»?1
Ja.
Hoe onderbouwt u de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe warmtewet in meerderheid in publieke handen te laten zijn, en welke afwegingen zijn gemaakt met betrekking tot mogelijke consequenties voor investeringen in warmtenetten door commerciële partijen, zoals geïllustreerd in de gemeente Den Haag?
Met mijn brief van 21 oktober 20222 heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) en mijn besluit voor een verplicht publiek meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven. Inmiddels is de keuze onderdeel van het wetsvoorstel waar de ministerraad op 27 oktober 2023 mee heeft ingestemd, waarna het advies aanhangig is gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
De onderbouwing voor de keuze om warmtebedrijven in de nieuwe Wet collectieve warmte (Wcw) in meerderheid in publieke handen te laten zijn is vierledig. Hiermee wordt beoogd de publieke regie op de warmtetransitie te versterken door de medeoverheden meer sturingsmogelijkheden te geven. Verder is een publiek meerderheidsbelang wenselijk gezien de hoge mate van samenhang tussen bestuurlijke keuzes in de lokale warmtetransitie en bedrijfseconomische overwegingen van het aangewezen warmtebedrijf. Ook past deze keuze bij het toenemende vitale karakter van collectieve warmtevoorzieningen. Een laatste overweging is dat hiermee tegemoet wordt gekomen aan de nadrukkelijke en breed gedragen wens van gemeenten en provincies. Voor medeoverheden is een publiek warmtebedrijf van belang om invulling te kunnen geven aan hun regierol en draagt het bij aan het draagvlak bij inwoners bij de uitvoering van de warmtetransitie.
In de brief van 21 oktober wordt onderkend dat het besluit op de korte en middellange termijn vertragende effecten kan hebben op de voortgang van de warmtetransitie. In deze brief heb ik echter ook maatregelen aangekondigd om deze mogelijke vertraging te beperken en het voor private warmtebedrijven voldoende aantrekkelijk te laten zijn om actief te blijven in het domein van collectieve warmte. Zo zal in de Wcw een ingroeiperiode worden opgenomen zodat gemeenten dan nog warmtebedrijven kunnen aanwijzen die niet voldoen aan de vereiste van een publiek meerderheidsaandeel. In mijn brief van 6 juli 20233 licht ik verder toe hoe het wetsvoorstel borgt dat ook vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode geïnvesteerd kan blijven worden in warmtenetten. Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om deze investeringen terug te verdienen; ze blijven zo rendabel voor zowel private als publieke investeerders.
Signalen uit de praktijk wijzen er bovendien op dat investeringen doorgang vinden. Zowel publieke als private partijen blijven aanvragen indienen voor de Warmtenetten Investeringssubsidie (WIS). Na de openstelling van deze regeling op 1 juli 2023 zijn aanvragen ingediend voor in totaal ruim € 200 mln. Na toetsing door RVO zal het totaal beschikbaar gestelde bedrag van € 150 mln. voor de eerste tranche grotendeels toegekend kunnen worden. Met een plafond van maximaal € 6.000 per aansluiting vertaalt zich dat in minimaal 25.000 nieuwe aansluitingen in de bestaande bouw.
Tegelijk gaat een omvangrijke stelselwijziging zoals beoogd met de Wcw gepaard met investeringsrisico’s waardoor sommige ambitieuze projecten worden gepauzeerd in afwachting van de verdere wetsbehandeling. Ook andere factoren zoals de inflatie en de stijgende rentes kunnen de business case onder druk zetten.
Hoe beoordeelt u de specifieke financiële uitdagingen en risico's die gemeenten, zoals Den Haag, ervaren bij het uitgeven van warmteconcessies en welke maatregelen overweegt u om deze te adresseren?
De uitdagingen en risico’s bij het ontwikkelen van warmtenetten zijn sterk locatie-afhankelijk. De ondergrond, de beschikbaarheid van bronnen en het type bebouwing zijn bepalend voor de risico’s en de geschiktheid voor warmtenetten. De financiële uitdagingen van de gemeenten en hun investeringsopgave zijn groot. De mate waarin gemeenten de ruimte hebben die opgave uit te voeren verschilt. Om die reden werkt het kabinet in de Wcw en, in samenhang daarmee, met de Wgiw aan instrumenten voor gemeenten om de regie te voeren op de kosteneffectieve aanleg van collectieve warmte en om risico’s te mitigeren. Ook werk ik aan flankerend beleid, zoals de bovengenoemde WIS, en onderzoek ik opties als een waarborgfonds en een nationale deelneming ter ondersteuning van gemeentelijke inspanningen. Het Rijk ondersteunt de gemeenten daarnaast ook via het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW).
Op welke manier heeft de nieuwe warmtewet invloed op de verdeling van financiële lasten tussen publieke en private stakeholders bij de ontwikkeling van warmtenetten?
Op dit moment zijn de meeste warmtenetten in private handen. Onder de Wcw zal een meerderheidsaandeel in aangewezen warmtebedrijven op termijn in publieke handen komen, en daarmee gaan de lasten én de baten van deze warmtebedrijven over van private naar publieke aandeelhouders.
Welke dialoog voert u met gemeenten en commerciële partijen om inzicht te krijgen in de praktische uitdagingen en zorgen met betrekking tot de financiering en uitvoering van warmtenetten?
Er is een wekelijks overleg met zowel de warmtebedrijven, de medeoverheden en de netwerkbedrijven over de voortgang van de Wcw en de gevolgen voor de warmtetransitie. Aanvullend hierop spreek ik met regelmaat de individuele gemeenten, regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegen aanlopen. Ook wordt geregeld overleg gevoerd met partijen uit de financiële sector, zoals banken en pensioenfondsen over de financierbaarheid van de warmtetransitie.
Wat gaan de kosten zijn van de gekozen publieke route van de Minister voor de warmtetransitie ten opzichte van een model waarin een warmtebedrijf in meerderheid privaat mag zijn? Kunt u daarbij onderscheid maken in de kosten voor gemeentes en het Rijk?
De publieke kosten voor de warmtetransitie bestaan uit de subsidiering van het onrendabele deel van warmtenetten. Dit onrendabele deel wordt gesubsidieerd door het Rijk via de WIS voor de wijken waar warmtenetten de kosteneffectieve warmtestrategie zijn. Deze subsidie is beschikbaar voor zowel publieke als private warmtebedrijven. De gekozen publieke route heeft dus geen effect op de omvang van deze kosten.
Wel leidt de gekozen publieke route ertoe dat de verschillende overheden, voornamelijk gemeenten, voldoende publiek kapitaal beschikbaar moeten stellen om de nodige investeringen te kunnen doen. Dit zijn rendabele investeringen die nu veelal worden gedaan door private partijen en die zich op termijn terugverdienen.
In de Kamerbrief van 21 oktober geef ik een toelichting op de rapporten van Greenvis en PwC over dit onderwerp, die ook als bijlagen bij de brief zijn meegezonden. Greenvis raamt de totale investeringsopgave voor het realiseren van 500.000 nieuwe aansluitingen in 2030 op 5,6 miljard euro. Om in 2050 2,6 miljoen nieuwe aansluitingen te kunnen realiseren bedraagt de investeringsopgave rond de 40 miljard euro. PwC gaat er in haar analyse van uit dat de investeringsopgave voor 70% met vreemd vermogen gefinancierd zal kunnen worden, wat leidt tot een resterende minimale investeringsopgave voor 2030 van minimaal 1,7 miljard euro (30%) in geval van volledig publiek eigendom. Voor 2050 is in totaal minimaal 12 miljard euro publiek eigen vermogen nodig (30% van de minimale investeringsopgave van 40 miljard euro bij volledig publiek eigendom). Deze publieke investeringsopgave valt lager uit als private bedrijven betrokken blijven als minderheidsaandeelhouder. Ook de inzet van een waarborgfonds wordt onderzocht als middel om de publieke investeringsopgave te kunnen verkleinen.
Kunt u toelichten hoeveel van het vereiste publieke geld al beschikbaar is gesteld? Kunt u toelichten hoe hij het ontbrekende bedrag verwacht te bekostigen?
Vooruitlopend op de Wcw wordt in veel gemeenten en provincies overwogen (deels) publieke warmtebedrijven op te richten, zijn deze in oprichting, of bestaan ze reeds. Bedrijven als HVC en Warmtestad Groningen investeren al lange tijd in warmtenetten. In Gelderland is onlangs het Gelders WarmteInfra Bedrijf (GWIB) opgericht, en recentelijk hebben de provincie Brabant en gemeente Amsterdam aangekondigd een verkenning te starten naar een publiek warmtebedrijf.
De publieke warmtebedrijven zijn met een startkapitaal in staat om te investeren in collectieve warmte en deze netten te exploiteren. De inkomsten kunnen vervolgens worden ingezet om verder te investeren en uit te breiden.
In aanvulling op deze initiatieven onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een nationale deelneming die naast decentrale overheden publiek aandeelhouder kan zijn in regionale of provinciale warmtebedrijven en een rol kan spelen in het inbrengen van expertise, kapitaal en publieke zakelijkheid. Verder onderzoek ik instrumenten die verstrekkers van vreemd vermogen meer zekerheid geven waardoor zij minder eigen vermogen van publieke aandeelhouders van een warmtebedrijf vereisen. In dit kader onderzoek ik de wenselijkheid en doelmatigheid van een waarborgfonds voor warmtenetten. Voor deze twee instrumenten zijn nog geen middelen vrijgemaakt. Over de dekking hiervoor zal moeten worden besloten bij een volgend besluitvormingsmoment.
Kunt u toelichten hoe het streven naar meer publieke controle over warmtenetten de investeringsbereidheid van commerciële partijen heeft beïnvloed, en of er beleidsaanpassingen overwogen worden om deze dynamiek te optimaliseren?
Het overgangsrecht biedt voldoende tijd en ruimte om investeringen die worden gedaan vooruitlopend op de wet en tijdens de overgangsperiode terug te verdienen. Daarmee blijft het voor private warmtebedrijven rendabel om te blijven investeren in warmtenetten. Ook na de overgangsperiode zal de Wcw ruimte houden voor commerciële partijen mits sprake blijft van doorslaggevende publieke zeggenschap. We zijn met de warmtebedrijven in gesprek hoe zij binnen die ruimte kunnen blijven bijdragen aan een voortvarende warmtetransitie en hoe het besluit voor een publiek meerderheidsbelang wordt ingevuld in de herijking van hun langetermijnstrategie.
Op welke manier ondersteunt u gemeenten bij het inschatten en beheersen van de financiële gevolgen van warmteconcessies, met name in relatie tot de bijdragen van Rijk?
Met regelmaat voeren we overleg met de individuele gemeenten, de regio’s en warmtebedrijven over hun plannen en de uitdagingen waar ze tegenaanlopen. Om gemeenten verder te ondersteunen heb ik het Nationaal Programma Lokale Warmtetransitie (NPLW) gevraagd om de informatievoorziening en ondersteuning aan gemeenten verder uit te bouwen.
Hoe evalueert u de bredere impact van de nieuwe warmtewet op het vermogen van lokale overheden om duurzame warmtenetten te realiseren, rekening houdend met de mogelijke situatie in meerdere gemeenten? Hoe weegt u het feit dat grote gemeentes zoals Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie? Bent u van mening dat dit veel succes voorspeld voor zijn gekozen route voor kleinere gemeenten?
Niet elke gemeente zal in staat zijn om geheel zelfstandig de warmtetransitie vorm te geven, maar dat hoeft ook niet. Voor het bundelen van expertise, het delen van risico’s en opbouwen van voldoende uitvoeringskracht ligt het voor de hand dat veel nieuwe publieke warmtebedrijven op regionale of provinciale schaal zullen ontstaan, zoals dat ook het geval is bij andere publieke nutsbedrijven zoals voor water, gas en elektra.
De conclusie dat Den Haag en Rotterdam vastlopen met de warmtetransitie deel ik niet. In beide gemeenten blijft, al is het nu tijdelijk in een lager tempo, geïnvesteerd worden in warmtenetten. Maar een versnelling is nodig om de doelstelling voor 2030 en daarna te behalen en de uitdaging voor gemeenten is op dit moment groot. Daarom beoog ik met de Wcw het juiste kader neer te zetten voor gemeenten en hen ook verder te ondersteunen met instrumenten, zoals de WIS.
De SGO-instructie dat conceptdocumenten categorisch niet verstrekt moeten worden |
|
Sandra Palmen (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het Secretarissen-Generaal Overleg (hierna SGO) is afgesproken dat conceptdocumenten, waarbij definitieve versies reeds openbaar zijn, niet verstrekt worden aan de Kamer noch aan Woo-verzoekers (zonder beoordeling op passageniveau)?
Nee. Ik licht dat toe. Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerste instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten.
Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan en dat is ook niet zo gewisseld in het SGO. Het altijd openbaar maken van alle concepten acht ik echter niet nodig. Allereerst omdat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. De ruimte om vrij van gedachten te wisselen zou in het geding komen als alle concepten openbaar worden. Daarnaast is het publieke debat gebaat bij voldragen bestuurlijke standpunten. Dit is ook het uitgangspunt in de openbare Rijksbrede Woo-instructie en in het overzicht van de bronnen van het openbaarmakingsbeleid zoals 16 maart 2023 is aangeboden aan uw kamer2. Beide stukken zijn vastgesteld in het SGO.
Ik realiseer mij hierbij wel dat de desbetreffende toets in deze instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bevestigen dat dit conform rijksbrede afspraken is, waarmee het SGO heeft ingestemd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. De rijksbrede afspraak is dat per situatie wordt beoordeeld of openbaarmaking van relevante feitelijke informatie uit een concept die zicht biedt op het besluitvormingsproces en niet ook terugkomt in het definitieve stuk, aan de orde is.
Kunt u het verslag van dit betreffende SGO doen toekomen?
In de bijlage treft u de relevante passages uit de desbetreffende verslagen van het overleg van de Secretarissen-Generaal (SGO) aan waarbij respectievelijk «de Woo-instructie», de «beleidslijn actieve openbaarmaking» en de «Bronnen van openbaarmakinsbeleid», zijn besproken.
Op basis van welke wettelijke bepalingen uit de Grondwet respectievelijk de Woo is het categorisch achterhouden van informatie uit conceptdocumenten gebaseerd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2 en 3. De omgang met concepten is voor de Woo gebaseerd op het bepaalde in artikel 5.2, eerste lid («Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad») en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i («Het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen»).
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Grondwet (artikel 68), door gevraagde inlichtingen van Kamerleden categorisch niet aan de Kamer te verstrekken zonder dat er een belangenafweging «in het belang van de Staat» heeft plaatsgevonden?
Zoals naar voren komt in de antwoorden op vraag 2, 3 en 5 is dit niet aan de orde. Toepassing van het belang van de staat vergt altijd een belangenafweging in het concrete geval, ook waar het conceptdocumenten betreft. Categorische weigering om concepten desgevraagd aan uw Kamer te verstrekken is dan ook niet het kabinetsbeleid.
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Wet Open Overheid, door gevraagde informatie van Woo-informatieverzoekers niet te verstrekken?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2, 3 en 5. Hoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking vanwege de eerder aangegeven belangen, vraagt dit wel om een toetsing aan het wettelijke kader van de Woo per situatie.
Hoe legt u deze afspraak uit in relatie tot de Woo, de Rijksbrede Woo-instructie en de jurisprudentie, die bij de toepassing van deze wet uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 Woo)?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Bij toetsing aan de uitzonderingsgronden van de Woo staat het algemene belang van openbaarmaking voorop. De Woo-toets is dan ook «openbaar, tenzij». En alhoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking, heeft dit uitgangspunt evenzeer te gelden voor conceptversies van een definitief stuk. Als eerder gerefereerd realiseer ik mij dat de Woo-instructie op dit onderdeel «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal de instructie bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bij alle departementen uitvragen hoe zij inlichtingenverzoeken van de Kamer respectievelijk Woo-informatieverzoeken beoordelen en kunt u de uitkomsten van deze uitvraag aan de Kamer verstrekken?
De Rijksbrede afspraak is dat departementen hierbij handelen in lijn met de Rijksbrede beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s en de Rijksbrede Woo-instructie.
Deelt u het besef dat informatie over het handelen van de overheid van groot belang is voor onze democratische samenleving en dat het niet verstrekken van informatie gebaseerd moet zijn op belangenafwegingen gebaseerd op absolute dan wel relatieve uitsluitingsgronden?
Een transparante overheid in ons democratisch bestel essentieel. Dit brengt onder andere met zich mee dat er altijd een afweging van belangen moet worden gemaakt met als algemeen uitgangspunt dat overheidsinformatie voor een ieder toegankelijk moet zijn.
Bent u het eens met de stelling dat dit betekent dat een informatieverzoek beoordeeld moet worden op basis van de Grondwet respectievelijk de Woo en dat daarmee een vaste uitkomst (categorisch weigeren) op voorhand niet mogelijk is?
Ik deel deze stelling. Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of openbaarmaking van (de relevante feitelijke informatie in) concepten aan de orde is.
Bent u bereid de genoemde SGO-instructie te veranderen, en erop toe te zien dat deze ook in de praktijk nageleefd wordt?
Zie het antwoord bij vraag 2. Ik realiseer mij dat de desbetreffende toets inzake de omgang met concepten in de instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Zoals hierboven aangegeven, zal ik deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken. In de tussentijd zal op ambtelijk niveau interdepartementaal onder de aandacht worden gebracht dat het weigeren van concepten – zowel onder artikel 68 van de Grondwet en de Woo – een afweging per situatie vergt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Mede in verband met het kerstreces is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het bericht ‘Resultaten MOB-vergadering 28 november 2023’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de «Bereikbaarheidsmonitor Ondernemers en Geldautomaten 2023» van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) en wat vindt u van de wisselende waardering van ondernemers ten aanzien van zakelijke betaaldiensten?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze bereikbaarheidsmonitor. Uit de bereikbaarheidsmonitor Ondernemers en Geldautomaten 2023 blijkt dat de normen die zijn afgesproken in het Convenant Contant Geld worden nageleefd, op de beschikbaarheidsnormen en enkele andere normen na, maar dat het algemene cijfer dat ondernemers geven voor de bereikbaarheid van betaaldiensten voor het vierde jaar op rij gedaald is. Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen veilig, betrouwbaar, toegankelijk en efficiënt is. Daarom vind ik het goed dat het MOB stappen zet naar aanleiding van de uitkomsten van deze bereikbaarheidsmonitor. Zo heeft het MOB Geldmaat opgeroepen om beter aan verwachtingenmanagement te doen richting klanten en laat het MOB een nadere analyse uitvoeren naar de precieze oorzaken van de lage waardering van ondernemers. Daarnaast laat het MOB onderzoek doen naar mogelijke kwetsbaarheden in de contantgeldketen, zoals het mogelijk ontbreken van buffers qua aantal automaten en het aanbod van waardevervoer. Gestreefd wordt naar oplevering van de resultaten in het MOB in het najaar van 2024. Wanneer de uitkomsten hiervan bekend zijn, zal ik uw Kamer informeren over de conclusies. Ik zal dan ook een reactie geven op de bereikbaarheidsmonitor en de nadere analyse van de lage waardering van ondernemers en kwetsbaarheden in de contantgeldketen.
Bent u als Ministers van Financiën en Economische Zaken en Klimaat bereid een reactie naar de Kamer te sturen op de resultaten van de Bereikbaarheidsmonitor, maar ook op de nadere analyse daarvan die het MOB heeft aangekondigd van deze lage waardering van ondernemers (bijvoorbeeld door beschikbaarheidsproblemen, het afnemende aantal bankkantoren en automaten, de ongewenste effecten van «de-risking» en stijgende tarieven voor betaaldiensten) en naar kwetsbaarheden in de contant geld-keten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is volgens u nodig om de uitrol van bancaire Infopunten in bibliotheken onder het programma «Toegankelijkheid bankieren» te versnellen, aangezien dit nu erg langzaam verloopt, terwijl de digitale ontwikkelingen in rap tempo doorgaan en de noodzaak voor toegankelijke ondersteuning groeit?
In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander»2, waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Onderdeel van dit programma is het opzetten van bankinformatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken, buurthuizen en Geldmaatwinkels. Eind 2022 is een pilot gestart met bankinformatiepunten3 op 19 locaties in 10 gemeentes door heel het land. Deze pilot is eind 2023 geëvalueerd.4 Uit de evaluatie bleek dat bezoekers positief zijn over de bankinformatiepunten, maar dat deze niet allemaal even goed werden bezocht. Ook bleek dat de hulpvragen en verwachtingen niet altijd in lijn zijn met de aangeboden hulp.
Op basis van de uitkomsten is bekeken op welke manier de bankinformatiepunten kunnen worden voortgezet en in welke vorm. Ik heb van de Betaalvereniging Nederland en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) begrepen dat de planning is om in 2024 te starten met de tweede pilot van bankinformatiepunten op 12 fysieke locaties. Daarnaast komt er, in samenwerking met de DigiHulplijn, één telefonisch bankinformatiepunt.
Ik vind het goed dat banken zijn gestart met pilots om inzicht te krijgen in het effect van de bankinformatiepunten en hoe de informatiepunten tegemoet kunnen komen aan de vraag van de klant. Wel vind ik het, net als het MOB5, belangrijk dat de banken, ook los van hun gezamenlijke acties, stappen blijven zetten om de toegankelijkheid van hun dienstverlening te verbeteren en na de evaluatie van de tweede pilot een beslissing nemen over de opzet van de bankinformatiepunten op de langere termijn.
Wanneer verwacht u dat de effecten van doorvoering van de nieuwe standaarden van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) voor risico-gebaseerd klantenonderzoek voor klanten van de bank merkbaar gaan worden, bijvoorbeeld voor verenigingen en stichtingen die nu soms erg lang moeten wachten op dienstverlening?
Ik hoop dat de standaarden zo snel mogelijk hun vruchten afwerpen. De NVB zal zelf de effectiviteit van de standaarden evalueren. De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat de sectorstandaarden – waaronder die voor non-profit organisaties – zes maanden na implementatie zullen worden geëvalueerd, gezamenlijk met de specifieke sectoren. De eerste sectorstandaard voor non-profit organisaties zal dit voorjaar worden geëvalueerd. De NVB geeft ook aan dat de risicogebaseerde standaarden zullen worden geëvalueerd, maar dit zal op een later, nog onbekend, moment zijn.
Is doorvoering van deze nieuwe NVB-standaarden voor banken optioneel of verplicht, en is hiervoor een termijn afgesproken?
DNB heeft in 2022 een rapport uitgebracht, waarin DNB aangaf dat de aanpak van witwassen meer risicogebaseerd moet.6 Naar aanleiding van dit rapport is de NVB aan de slag gegaan met de standaarden. De standaarden hebben geen verplichtend karakter. Ze dienen als een hulpmiddel om banken te helpen bij het risico-gebaseerd uitvoeren van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
Hoe kijkt u naar de studie van De Nederlandsche Bank (DNB) waaruit blijkt dat banken waarschijnlijk dit jaar betaaldiensten winstgevend kunnen aanbieden, als dat tegelijkertijd betekent dat zij hun tarieven in het betalingsverkeer met 10 tot 20 procent kunnen verhogen, terwijl veel banken het laatste jaar reeds tariefverhogingen tussen de 10 en 50 procent hebben toegepast?
De DNB-studie «Banken in beweging – Kansen en uitdagingen in tijden van hogere rente, digitalisering en verduurzaming»7 concludeert onder andere dat de winstgevendheid van Nederlandse banken de afgelopen jaren is verbeterd en dat de meeste Nederlandse grootbanken waarschijnlijk dit jaar betaaldiensten winstgevend kunnen aanbieden. De verbeterde winstgevendheid is met name het gevolg van de gestegen rente. In een in oktober 2022 verschenen onderzoek van Betaalvereniging Nederland, uitgevoerd door McKinsey, werd echter nog geconcludeerd dat vrijwel nergens in Europa het betalingsverkeer zo efficiënt en goedkoop is voor de gebruiker als in Nederland en dat het Nederlandse betalingsverkeer voor financiële instellingen verlieslatend is.8 Ook liet een eerdere studie van DNB in 2021 zien dat de winsten van banken onder druk zouden staan bij een langdurig lage rente.9
In algemene zin vind ik het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is. Dit betekent ook dat de kosten voor consumenten en zakelijke gebruikers van hun betaalrekeningpakketten redelijk blijven, net als eventuele kostenverhogingen voor klanten. Banken bepalen zelf welke tarifering zij toepassen. Ik vind het wel belangrijk dat banken transparant zijn over hun tarieven en eventuele tariefstijgingen kunnen uitleggen en onderbouwen.
Deelt u de mening dat de overheid meer kosten voor haar rekening zou moeten nemen als het gaat om investeren in een veilig, robuust, efficiënt en toegankelijk betalingsverkeer, dat ook betaalbaar blijft voor mensen, aangezien iedereen afhankelijk is van toegang tot betalingsverkeer om deel te nemen aan de maatschappij?
Ik vind het belangrijk dat het betalingsverkeer voor iedereen toegankelijk is en dat de tarieven betaalbaar blijven. Banken hebben een maatschappelijke verantwoordelijkheid om te zorgen voor het goed functioneren van het betalingsverkeer. Op dit moment zie ik geen reden om gebruik te maken van overheidsbijdragen om banken te stimuleren om de veiligheid, robuustheid, efficiëntie en toegankelijkheid van zowel het girale als het chartale betalingsverkeer te verbeteren. Ik vind dat dit primaire taken zijn van banken, die passen bij hun maatschappelijke rol en functie. Daarnaast zijn de bankwinsten, die in de afgelopen jaren verder zijn gegroeid, in mijn ogen voldoende hoog om eventuele verliezen in het girale en chartale betalingsverkeer op te kunnen vangen. Indien nodig kan de veiligheid, robuustheid, efficiëntie en toegankelijkheid van betalingsverkeer ook op andere manieren geborgd worden, bijvoorbeeld via regelgeving. Zo heeft mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer aangegeven dat het kabinet werkt aan een wetsvoorstel om het aanbod van chartale diensten te waarborgen.10 Ten slotte wordt op EU-niveau onderzocht of de introductie van een digitale euro kan bijdragen aan een beter betalingsverkeer.
Bent u daarnaast voornemens om naast de reeds ingezette stappen tot «de-risking» nog verder met de banken te kijken waar processen efficiënter kunnen en kosten bespaard kunnen worden?
Het is primair aan banken zelf om te bepalen hoe zij hun processen inrichten en op welke manier zij kosten kunnen besparen. Wel bespreek ik regelmatig de werking van het betalingsverkeer in het MOB, waarbij ook wordt gesproken over de efficiëntie van het betalingsverkeer.
Het bericht ‘Problemen op werk door uitspraken over Gaza-Israël, soms zelfs ontslag’ |
|
Ismail El Abassi (DENK), Doğukan Ergin (DENK) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met dit bericht van de NOS op 28 november 2023?1
Ja. De gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden vervullen ons met zorg en verdriet en hebben ook hun weerslag op ons allen in Nederland. Het is belangrijk dat we open en met begrip een gesprek daarover kunnen voeren, waarin we naar elkaar luisteren. Met begrip voor ieders emotie, verdriet boosheid en angst. Gesprekken waarin je van mening mag verschillen. Maar altijd met respect voor de ander. We zijn allemaal mens, hoezeer we ook anders over dingen mogen denken. Vrijheid van denken, vrijheid om te zijn wie je bent, en vrijheid om je mening te uiten, vormen het wezen van de samenleving. Dit alles geldt ook voor de werkvloer.
De Expertise Unit Sociale Stabiliteit (ESS) heeft een handreiking ontwikkeld voor gemeenten met concrete en praktische tips om lokaal het gesprek aan te gaan met inwoners, betrokken gemeenschappen en religieuze en maatschappelijke organisaties.2Ook werkgevers kunnen hier gebruik van maken.
Deelt u de mening dat een ambtenaar niet gesommeerd mag worden om zijn online pro-Palestina-uitingen te verwijderen?
Het artikel gaat over het kunnen uiten van emoties op de werkvloer met betrekking tot een conflict. De situatie in Israël en de Palestijnse gebieden is hartverscheurend. Ik snap daarom heel goed dat mensen zich willen uitspreken over de emoties die daarbij komen kijken. Ambtenaren hebben net als alle Nederlanders vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt de beperking dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, als door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Of hiervan sprake is, zal per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken. Dat laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Een ambtenaar moet zich er wel over kunnen verantwoorden aan zijn werkgever.
Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Is dat het geval, dan kan de werkgever de ambtenaar verzoeken een uiting te verwijderen of daar afstand van te nemen, om zo verdere schade voor het goede functioneren van de ambtenaar of de goede functionering van de openbare dienst te beperken. Kortom: een ambtenaar kan gevraagd worden om online uitingen te verwijderen.
Bent u van mening dat het ontslaan van een verkoopmedewerker omdat hij online de oorlog in Gaza een genocide noemt, niet te rechtvaardigen is?
Het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden raakt ook velen in Nederland. Het conflict kan ook bij werknemers op de werkvloer emoties en zorgen oproepen. We zien dat werknemers zich op verschillende manieren uiten, waaronder op sociale media. Of uitlatingen op sociale media in een bepaald geval geoorloofd zijn, zal afhangen van verschillende factoren, zoals de aard van de uitingen, de motieven voor het doen van de uiting en de omvang van de eventuele (imago)schade die de werkgever door de uiting heeft geleden. Een werkgever en werknemer die een arbeidsovereenkomst aangaan, moeten zich tegenover elkaar als goed werkgever en werknemer gedragen. Onder goed werknemerschap kan ook worden verstaan dat de werknemer in zekere mate rekening houdt met de belangen van zijn werkgever wanneer hij uitlatingen op sociale media doet.
In het Nederlandse ontslagrecht geldt een preventieve toets. Ontslag is mogelijk indien daarvoor een redelijke grond aanwezig is. Een redelijke grond kan bijvoorbeeld zijn verwijtbaar handelen of nalaten, een verstoorde arbeidsrelatie of disfunctioneren van de werknemer. Het is aan de werkgever om de ontslagaanvraag te onderbouwen en afhankelijk van de ontslaggrond aan de rechter om deze te beoordelen. De beoordeling of een ontslag in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is hangt af van alle omstandigheden van het geval. De beoordeling van een individueel ontslag is dan ook niet aan mij, maar is voorbehouden aan de rechter.3
Kunt u bevestigen of u de mening deelt dat het voor een werkgever niet mogelijk moet zijn om een werknemer te sommeren om privéuitingen op sociale media te verwijderen en bij weigering te dreigen met maatregelen?
Nee. Die mening deel ik niet. Uitlatingen die privé op sociale media worden gedaan vallen weliswaar onder de vrijheid van meningsuiting, maar deze vrijheid is niet geheel onbegrensd. De werkgever en werknemer die een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan moeten zich tegenover elkaar als goed werkgever respectievelijk goed werknemer gedragen. Onder goed werknemerschap kan ook worden verstaan dat de werknemer in een zekere mate rekening houdt met de belangen van zijn werkgever wanneer hij uitlatingen op sociale media doet. Of uitlatingen op sociale media in een bepaald geval geoorloofd zijn, zal afhangen van verschillende factoren, zoals de aard van de uitingen, de motieven voor het doen van de uiting en de omvang van de eventuele (imago)schade die de werkgever door de uiting heeft geleden. Veel werkgevers stellen in samenspraak met werknemers een gedragscode of integriteitscode op. Het doel van een gedrags- of integriteitscode is om een zo veilig mogelijke werkplek te creëren. Een code biedt voor iedereen op de werkvloer handvatten om te verduidelijken wat gewenst gedrag op de werkvloer is. Medewerkers weten daardoor beter wat van hen verwacht wordt. Een code geeft ook houvast om op de werkvloer bespreekbaar te maken wat wel en niet kan.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is om een werknemer te ontslaan vanwege online uitingen die geen verband hebben met zijn of haar werkzaamheden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de meldingen van werknemers die op werk in de problemen zijn gekomen door online kritische statements te plaatsen over de oorlog? Wat gaat u doen met dit signaal?
Uit openbare berichten heb ik vernomen dat diverse Islamitische en Joodse belangenorganisaties dergelijke meldingen hebben ontvangen. In verschillende dialoogsessies in het land heb ik als Minister ook de emoties en het verdriet gezien over de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden. Deze emoties van verdriet, pijn en woede zijn er aan beide kanten.
Emoties mogen er zijn. Maar een gevoel van onveiligheid op de werkvloer is onacceptabel en moet ten alle tijden voorkomen worden. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 al aangaf, is het voeren van het gesprek met elkaar over mogelijke zorgen en emoties die het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden ook in Nederland op de werkvloer kunnen oproepen, van groot belang.
Arbeidsrechtelijk gezien is in Nederland het voorkomen van een onveilige werkplek een wettelijke taak van de werkgever. In de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) is voor de werkgever de verplichting opgenomen om beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting (PSA) te voorkomen dan wel te beperken4.
Psychosociale arbeidsrisico’s als pesten, intimidatie en discriminatie zouden bij veel werkgevers in de verplichte risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) moeten terugkomen. In een bijbehorend plan van aanpak staat beschreven hoe deze risico’s worden beheerst.
De Arbowet stelt bovendien dat de werkgever zijn werknemers moet informeren over de geldende risico’s en welk beleid hij voert om die te beheersen.5
Indien sprake is van een arbeidsovereenkomst, zijn de beschermende bepalingen uit het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing. Dit is ook gekoppeld aan de open arbeidsrechtelijke norm van «goed werkgeverschap»6. Deze wettelijke kaders borgen het systeem van sociale veiligheid.
Als er dan toch iets gebeurt op het werk, zou een werknemer terecht moeten kunnen bij een vertrouwenspersoon. Het kabinet is van mening dat elke werkgever zou moeten beschikken over een vertrouwenspersoon. Daarom omarmt het kabinet het initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks over de verplichte vertrouwenspersoon ongewenste omgangsvormen. Dit initiatiefwetsvoorstel ligt op dit moment in de Eerste Kamer.
Daarnaast werk ik in het kader van het Nationaal actieprogramma Aanpak Seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (NAP) samen met werknemers- en werkgeversorganisaties aan verschillende maatregelen om onveiligheid op de werkplek en grensoverschrijdend gedrag te voorkomen. Zo wordt bijvoorbeeld gewerkt aan het aanbieden van omstandertrainingen. Zo worden werkenden ondersteund om goed in te grijpen wanneer zij iets op het werk zien gebeuren dat niet door de beugel kan. Het maakt daarbij niet uit of het dan gaat om grensoverschrijdend gedrag of om intimidatie. Verder onderzoek ik op dit moment in hoeverre een gedragscode en klachtenregeling voor bedrijven verplicht kan worden gesteld. In de voortgangsbrief van NAP, die uw Kamer dit voorjaar ontvangt, ga ik hier nader op in.
In een gedragscode wordt beschreven welk gedrag binnen de organisatie als gewenst en welk gedrag als ongewenst beschouwd wordt. Een klachtenregeling regelt een zorgvuldige en objectieve beoordeling en afhandeling van schriftelijke klachten van werknemers over onder meer ongewenste omgangsvormen. Het feit dat mensen zich nu onveilig voelen op het werk door wat zij vinden van de gebeurtenissen in Israël en de Palestijnse gebieden onderstreept het belang van deze activiteiten.
Bent u bekend met de signalen van werknemers die zich onveilig voelen op werk door uitspraken van collega’s of werkgevers? Wat gaat u doen om hen weer veilig te laten voelen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid om een landelijk meldpunt op te richten voor de mensen die, op welke manier dan ook, in de problemen komen op werk vanwege uitspraken over de huidige situatie in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan een landelijk meldpunt op te richten. Het is van belang dat het gesprek over dit, maar ook andere gevoelige thema’s, op een respectvolle wijze wordt gevoerd op de werkvloer. Ik roep werkgevers dan ook op om dat met hun werknemers te doen. En dat kunnen lastige gesprekken zijn. Dat heb ik zelf ook ervaren. Zoals bij vraag 1 benoemd heeft de ESS een handreiking ontwikkeld voor gemeenten met concrete en praktische tips om lokaal het gesprek aan te gaan met inwoners, betrokken gemeenschappen en religieuze en maatschappelijke organisaties.7 Niet iedereen voelt zich gehoord of veilig genoeg om zijn of haar mening te uiten. Toch is het heel belangrijk ook op de werkvloer een manier te vinden om hiermee om te gaan.
De werkgever heeft de verantwoordelijkheid voor het bieden van een veilige werkomgeving. Voor de werknemer moet duidelijk zijn wat online en offline als gewenst en ongewenst gedrag kan worden gezien binnen de organisatie.
Het is daarnaast van belang dat werknemers die zich toch onveilig voelen op het werk zich melden bij hun werkgever. Als die er is, kunnen zij ook terecht bij de vertrouwenspersoon of ondernemingsraad. Als een werknemer vindt dat de werkgever niet aan zijn zorgplicht voldoet kan deze hier melding van maken bij de Arbeidsinspectie.
Kunt u bevestigen dat een medewerker van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op staande voet is ontslagen vanwege het delen van een pro-Palestina filmpje met enkele collega’s?
Dit betreft een aangelegenheid tussen een werkgever en een medewerker. Zoals gebruikelijk wordt er niet ingegaan op individuele casuïstiek.
Hoe verhoudt dit incident zich met het recht op vrijheid van meningsuiting?
Een werkgever kan een werknemer op staande voet ontslaan als daar een dringende reden voor is. Of er sprake is van een dringende reden voor ontslag hangt af van de feiten en omstandigheden van dat specifieke geval.
Om die reden valt niet in generieke zin een antwoord te geven op de hierboven gestelde vraag.
De Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming en ik merken op dat voor ambtenaren hogere integriteitsnormen gelden dan voor reguliere werknemers (zie ook het antwoord op vraag 2).
Dat vloeit voort uit artikel 6 van de Ambtenarenwet 2017, waarin staat vermeld dat een ambtenaar zich dient te gedragen zoals het een goed ambtenaar betaamt. Voorts kent artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 een specifieke bepaling over de vrijheid van meningsuiting (zie ook het antwoord op vraag 2). Binnen de Rijksoverheid is het gesprek over ambtenaren die zich uitspreken volop gaande, onder meer naar aanleiding van de klimaatprotesten en het conflict in Israël en de Palestijnse gebieden. Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt.
Uiteindelijk blijft een ontslag op staande voet een weging van alle feiten en omstandigheden van het geval, waarbij in het concrete geval van een ambtenaar ook het ambtenaarschap en daarbij behorende kernwaarden betrokken zullen worden.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is om een werknemer op staande voet te ontslaan vanwege het doorsturen van een filmpje met kritiek op de Israëlische regering?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de vereisten voor ontslag op staande voet? Deelt u de mening dat het sturen van een filmpje met kritiek op de Israëlische regering naar enkele collega’s, geen grond is voor een ontslag op staande voet?
Zie antwoord vraag 10.
Het nieuws dat het demissionaire kabinet onderzoekt of er asielzoekers kunnen worden opgevangen op locaties van Defensie |
|
Joeri Pool (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staatssecretaris is in gesprek met Defensie over opvang asielzoekers in kazernes»?1
Ja.
Bent u bereid de plannen om asielzoekers op locaties van Defensie op te vangen direct af te schieten?
Defensie ondersteunt al geruime tijd de opvang van ontheemden uit Oekraïne en asielzoekers. Defensie heeft hiertoe onder andere militaire locaties2 ter beschikking gesteld en doet dit nu nog steeds op twee locaties: het Walaardt Sacré Kamp in Huis ter Heide en op de Legerplaats Harskamp.
Een eventueel verzoek van een bestuursorgaan aan Defensie voor militaire steunverlening in het openbaar belang, dat via de reguliere kanalen wordt aangevraagd, wordt door Defensie zorgvuldig gewogen. Per geval wordt beoordeeld in hoeverre het verzoek juridisch en bestuurlijk houdbaar is en of de gevolgen van instemming met het verzoek onwenselijke effecten hebben op de gereedstelling en inzetbaarheid van Defensie.
Deelt u de mening dat het volstrekt onverantwoord is om asielzoekers op locaties van Defensie op te vangen vanwege eventuele veiligheidsrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de besluitvorming om ontheemden of asielzoekers tijdelijk op militaire locaties op te vangen wordt het veiligheidsaspect meegewogen, net als de mogelijke verdringingseffecten voor de krijgsmacht. Na een zorgvuldige afweging wordt eventueel ingestemd met de tijdelijke opvang. Na instemming worden, indien nodig, door Defensie in afstemming met het COA op de militaire locatie additionele beveiligingsmaatregelen getroffen.
Zijn er bij de eerdere opvang van asielzoekers op locaties van Defensie incidenten geweest? Zo ja, hoeveel en welke incidenten?
Ja.
Voor het aantal gemelde incidenten verwijs ik u naar de «COA incidentenregistratie per locatie» op www.coa.nl.
Deelt u de mening dat militaire locaties zijn bedoeld voor militaire doeleinden en niet voor de opvang van asielzoekers? Zo nee, waarom niet?
Primair zijn militaire locaties bedoeld voor militaire doeleinden.
In het geval van een zwaarwegend humanitair belang, zoals nu het geval is ten aanzien van de opvang van ontheemden uit Oekraïne of asielzoekers, maakt Defensie, bij een formeel verzoek van een daartoe bevoegd bestuursorgaan, de afweging of ondersteuning aan de civiele autoriteiten geboden kan worden. In die afweging worden de consequenties voor de gereedheid van de krijgsmacht meegenomen en wordt bekeken voor welke periode de steunverlening kan worden geleverd.
De gebrekkige concurrentie onder banken en achterblijvende stijging van spaarrente |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat de stijging van de spaarrente nog altijd achterblijft bij de stijging van rente op hypotheken, andere kredieten en bancaire tegoeden bij de Europese Centrale Bank (ECB)? Deelt u de mening dat het maatschappelijk niet uit te leggen is dat banken aanzienlijke marges maken terwijl ze spaargeld risicovrij stallen bij de ECB?
De gemiddelde spaarrente in Nederland is de afgelopen periode meer gestegen (150 bps) dan in andere Europese lidstaten (gemiddeld 129 bps). De ECB constateerde recent dat de doorwerking van de gestegen beleidsrente naar spaarrentes relatief sterk is in Nederland.1 Het beeld dat soms bestaat dat Nederlandse banken achterlopen bij banken uit andere Europese lidstaten behoeft dus nuancering.
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Een effectieve doorwerking van de beleidsrente op de spaarrentes is bovendien belangrijk voor de effectiviteit van het monetair beleid.
Zoals toegelicht in een brief aan uw Kamer van 12 september jl. over «bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid» werkt een verandering van de beleidsrente doorgaans vertraagd door op spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor. Een belangrijke verklaring is dat als banken de spaarrente verhogen, zij een hogere vergoeding moeten betalen over bijna al het bij hen aangehouden spaargeld. Aan de inkomstenkant werkt het voor een bank anders: een groot deel van de uitstaande kredieten heeft juist een langere rentevaste periode, waardoor de rente-inkomsten die banken hiervan ontvangen niet navenant meestijgen. Ook in de periode met negatieve rentes duurde het een tijd voordat banken de lagere beleidsrentes (deels) aan klanten doorberekenden.
Deelt u de mening dat een verkrapping van monetair beleid, zoals afgelopen jaar is ingezet, aan effectiviteit verliest nu deze beperkt doorwerkt in de stijging van spaarrentes (hetgeen mensen zou moeten aanmoedigen te sparen, om zo de stijging van prijzen af te koelen)?
Deze vraag werd ook beantwoord in de Kamerbrief van 12 september: een trage doorwerking van de ECB-beleidsrente kan er inderdaad toe leiden dat de inflatie minder wordt afgeremd. Op dit moment zijn er echter geen aanwijzingen dat dit op dit moment het geval is en is de monetaire transmissie in lijn met eerdere periodes van verkrapping.2
Wat hebben de gesprekken die uw ministerie tot nu toe met banken heeft gevoerd over de noodzaak spaarrentes te verhogen precies opgeleverd?
Dit is eerder toegelicht in het met uw Kamer gedeelde Eurogroep/Ecofin-verslag van 13 en 14 juli jl.3 In de bedoelde gesprekken is aandacht gevraagd voor de maatschappelijke rol die banken hebben bij de ontwikkeling van de spaarrentes. Daarbij heeft het ministerie benadrukt dat de trage doorwerking van de door de ECB vastgestelde beleidsrentes vragen oproept. De banken hebben op hun beurt toegelicht hoe spaarrentes bij banken tot stand komen. De banken hebben tijdens deze gesprekken erkend dat het ook voor hun van belang is dit aan hun consumenten en het bredere publiek goed uit te leggen. Inmiddels hebben de Nederlandse grootbanken de rentes meerdere malen verhoogd. De spaarrentes voor vrij opneembare deposito’s zijn bij de grootbanken nu tussen de 1,50%-1,70%. Voor termijndeposito’s is dit tussen de 2,00%-3,25%. Daarnaast zijn er uitdagers op de Nederlandse markt die voor vrij opneembare- en termijndeposito’s rentepercentages tot 3,65% en 4,20% bieden.
Deelt u de mening dat, omdat de inleenmarge niet daalt, het onvoldoende is om de verhoging van spaarrentes «bij banken onder de aandacht te brengen»? Welke verdere instrumenten heeft u om de druk bij banken op te voeren?
Mijn ambtsvoorganger heeft in haar periodieke gesprekken met de president van de Nederlandsche Bank, alsook in de Eurogroep, haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. Ook heeft zij de Autoriteit Consument & Markt (ACM) gevraagd of er aanleiding is om onderzoek te doen naar de ontwikkeling van spaartarieven en de concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. De ACM heeft daarop besloten een onderzoek te starten naar de werking van de Nederlandse spaarmarkt. Dit kan leiden tot aanbevelingen voor de wetgever, wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de markt niet goed werkt. De ACM verwacht voor de zomer van 2024 over de resultaten van dit onderzoek te kunnen rapporteren.
Naar aanleiding van de toezegging om uw Kamer te informeren over overwegingen bij verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal gaan achterlopen, heb ik uw Kamer op 30 januari jl. een brief gestuurd met mogelijke beleidsopties.4 In de brief schreef ik dat het mijns inziens verstandig is om de rapportage van de ACM af te wachten voordat ingrijpende beleidsmaatregelen worden overwogen.
Heeft u zelf in het afgelopen halfjaar op enig moment met banken gesproken over de noodzaak spaarrentes te verhogen? Zo nee, bent u bereid dat, om een signaal af te geven, alsnog te doen?
Binnen mijn ministerie zijn verschillende gesprekken gevoerd met verschillende grootbanken en met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de spaarrentes. Hierover is uw Kamer, zoals hiervoor genoemd, in het verslag van de Eurogroep/Ecofin van 13 en 14 juli 2023 geïnformeerd.5 Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger tijdens de G20-top in oktober 2023 en marge met banken hierover gesproken. Ik zie op dit moment geen aanleiding om opnieuw gesprekken te voeren.
Wat zijn uw overwegingen om niet, zoals in België, burgers een (minimaal) eenjarige staatsobligatie aan te bieden, om hen op die wijze een mogelijkheid te geven een beter rendement op spaargeld te halen? Op welke wijze heeft u deze mogelijkheid grondig onderzocht alvorens deze uit te sluiten?
Hier ga ik in mijn eerder genoemde brief aan uw Kamer, van 30 januari jl., op in. Nederland beschikt momenteel niet – in tegenstelling tot België waar dit al sinds 1996 gebruikelijk is – over een infrastructuur om obligaties direct aan particulieren aan te bieden. In België is bij de recorduitgifte van de staatsbon (23 miljard euro) van september jl. ook een eenmalige fiscale korting verleend. Bij de uitgifte in december was er geen sprake van een fiscale korting en was de totale uitgifte aanzienlijk lager (42 miljoen euro). Voor Nederland geldt in de huidige fiscale behandeling in box 3 dat obligaties zwaarder belast worden dan spaargeld. Wel kunnen particulieren reeds staatsobligaties op de secundaire markt kopen. Dat wil zeggen dat particulieren bij een intermediair (banken of brokers) terecht kunnen om staatsobligaties te kopen als deze eenmaal zijn uitgegeven.
Hoewel staatsobligaties voor particulieren vaak worden gepresenteerd als spaarproduct, is het dat eigenlijk niet. Een obligatie is een belegging en kent dus hogere risico’s dan een spaarrekening. Een belegger loopt het risico dat gedurende de looptijd de marktwaarde van een obligatie kan dalen, terwijl spaargeld onder het depositogarantiestelsel valt. Interessant is daarnaast dat de spaarrente in Nederland voor vrij opneembare deposito’s aanzienlijk sneller is gestegen vergeleken met buurlanden als België. Met het oog op de tijdslijnen waarop het ontwikkelen van de infrastructuur en een wijziging van de fiscale behandeling haalbaar zijn, is het de verwachting dat de bankwinsten en het renteklimaat tegen die tijd genormaliseerd zijn, ook met het oog op de verwachte ECB-beleidsrentedaling(en) in 2024. Een dergelijk instrument lijkt in Nederland daarom een beperkt effectief en niet erg proportioneel middel om het spaarrendement van particulieren te verhogen.
Welke verdere instrumenten heeft u als Minister om banken ertoe te bewegen hun spaarrentes sneller te verhogen? Bent u bereid deze mogelijkheden (inclusief voors- en tegens) structureel in kaart te brengen en aan de Kamer te doen toekomen?
Ten eerste kan gedacht worden aan maatregelen die zien op het versterken van concurrentie in de Nederlandse spaarmarkt. Zoals reeds genoemd doet de ACM momenteel onderzoek naar de Nederlandse spaarmarkt, en vind ik het verstandig om de rapportae van de ACM af te wachten. Ten tweede kan gedacht worden aan maatregelen die zijn gericht op het verminderen of anders aanwenden van de winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit. Het is van belang om de doelstelling van het beleid scherp te stellen, en om de doelmatigheid en proportionaliteit van beleidsopties goed te wegen, waarbij oog moet zijn voor onbedoelde nadelige effecten.
Welke beleidsmatige of handhavingsinstrumenten hebben de Autroriteit Consument & Markt (ACM) dan wel de ministeries van Financiën respectievelijk Economische Zaken en Klimaat om de concentratie van grootbanken op de spaarmarkt terug te dringen en de concurrentie te verbeteren? Bent u bereid ook hier de mogelijkheden structureel in kaart te brengen?
In mijn brief van 30 januari jl. inzake beleidsopties bij langdurig achterblijvende spaarrentes ga ik in op (overwegingen bij) verschillende beleidsopties voor het geval spaarrentes langdurig laag blijven en ook internationaal zouden gaan achterlopen.
Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 4 onderzoekt de ACM of de concurrentie op de spaarmarkt tekort schiet, en wat eventueel effectieve maatregelen zouden kunnen zijn.
De ACM houdt onder andere toezicht op de concurrentie tussen ondernemingen op basis van de Mededingingswet. Deze wet bevat enkele instrumenten die de concurrentie op de spaarmarkt beogen te beschermen. Het meest directe instrument is fusiecontrole. Hiermee kan de ACM voorkomen dat er fusies plaatsvinden tussen aanbieders van spaarproducten die een negatief effect hebben op de concurrentie op de markt. De ACM kan daarnaast in twee situaties optreden tegen handelingen van ondernemingen die concurrentie beperken. Ten eerste als aanbieders concurrentiebeperkende (kartel)afspraken maken, bijvoorbeeld over rentes of over klanten. Ten tweede als kan worden aangetoond dat een aanbieder een economische machtspositie heeft en daar misbruik van maakt.
Wat vindt u ervan dat de ECB dit jaar naar verwachting 146 miljard euro aan renteverliezen lijdt door het verhogen van de rente op bij de ECB aangehouden commerciële banktegoeden? Deelt u de mening dat hier sprake is van een windfall profitvoor commerciële banken, omdat zij hiervoor de facto geen tegenprestatie hoeven te leveren?
Ik deel de zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid op de verliezen van de centrale banken. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 11. Overigens lijdt de ECB niet als enige verlies; ook andere centrale banken kampen momenteel met verliezen vanwege een vergelijkbare monetaire koers.
De renteverliezen zijn grotendeels te verklaren door de onverwachts sterke stijging van de ECB-beleidsrente om de inflatie te bestrijden in combinatie met de sterk toegenomen centrale bankreserves. Deze grote toename van centrale bankreserves is een direct gevolg van het ruime en onconventionele monetaire beleid van de periode 2009–2022. Waar dit in de negatieve renteperiode drukte op de winstgevendheid van banken, profiteren banken hier nu (tijdelijk) van.
Verschillende instellingen geven aan dat deze hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn. De Europese Banken Autoriteit (EBA) en ECB verwachten dat de rentemarge op termijn weer kleiner wordt, waardoor de winsten van banken zullen stabiliseren op een vergelijkbaar niveau als voor 2023.6 De European Systemic Risk Board (ESRB) noemt dat de verminderde vraag voor kredieten in combinatie met dalende rentemarges zal bijdragen aan afnemende bankwinsten7. Verder moet ook worden opgemerkt dat de hogere beleidsrente zich niet alleen uit in hogere depositorentes, maar dat de rentes die banken betalen aan de ECB voor het lenen van geld ook zijn verhoogd. Zo zijn ook de Primaire Herfinancieringsoperatierentes en de Marginale Leenfaciliteitrente door de ECB verhoogd tot 4,50% resp. 4,75%.
De ECB heeft zelf ook al maatregelen genomen om de verliezen als gevolg van het eigen beleid in te perken door de rente op de minimale reserves (Minimum Reserve Requirements, MRR), te verlagen naar 0%.
Deelt u de mening dat deze verliespost voor de ECB, die bij onvoldoende verliesabsorptiecapaciteit op het bordje van de belastingbetaler terechtkomt, het maatschappelijk draagvlak voor de fors gestegen inleenmarge verder erodeert?
Het is onwenselijk als spaarrentes langdurig achterblijven en ook internationaal achter gaan lopen. Het is van belang om de samenleving mee te laten profiteren van de stijgende rentes. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 11.
Welke ruimte ziet u, de onafhankelijkheid van de ECB respecterend, om samen met Europese collega’s hierin gemeenschappelijk op te trekken, omdat dit uiteindelijk ook de belastingbetaler raakt? Is dit een thema dat de Raad op zijn netvlies heeft?
Mijn ambtsvoorganger heeft in periodieke gesprekken met de president van De Nederlandsche Bank alsook in de Eurogroep van september haar zorgen over de uitwerking van het ECB-beleid onder de aandacht gebracht. De ECB stelt het monetair beleid echter onafhankelijk van overheden vast en handelt vanuit haar mandaat om de prijsstabiliteit te bewaken. Het handelingsperspectief van de overheid ligt daarom meer in wet- en regelgevende capaciteit en binnen nationale bevoegdheden. In de eerdergenoemde brief die ik op 30 januari jl. aan uw Kamer stuurde, worden maatregelen verkend die gericht zijn op het verminderen of anders aanwenden van winsten van banken, bijvoorbeeld door regulering of fiscaliteit.
Dreigende sluiting van dagbesteding Antoon & Frans in Megen en de verdere verschraling van dagbestedingslocaties als gevolg van zorgconcurrentie |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het nieuws dat de betreffende dagbestedingslocatie in Megen mogelijk gaat sluiten, gezien de belangrijke maatschappelijke lokale functie die het heeft en ook in de context van «elke regio telt»»?1 2 3
Ik vind het voor de cliënten en de betreffende regio vervelend als deze locatie gaat sluiten. Het verdwijnen van voorzieningen kan in kleinere gemeenschappen een verlies betekenen voor de levendigheid en leefbaarheid. Ik heb overigens begrepen dat er gesprekken gaande zijn om de bakkerij in een andere vorm te laten voortbestaan.
Wat is uw reactie op het proces rondom de dreigende sluiting van de dagbestedingslocatie Antoon en Frans in Megen?
Ik heb van Dichterbij informatie ontvangen dat het vinden van cliënten voor de dagbesteding steeds moeilijker werd. Dichterbij richt zich op cliënten met een Wlz-indicatie en dat zijn gemiddeld genomen steeds vaker cliënten met zwaardere problematiek. Voor de coronaperiode had de bakkerij nog ongeveer 16 cliënten. Tijdens de coronaperiode zijn veel dagbestedingslocaties noodgedwongen gesloten geweest en na de coronaperiode heeft een aantal cliënten elders een nieuwe dagbesteding gevonden. Ondanks pogingen van Dichterbij om nieuwe cliënten te werven voor deze locatie, bleven er nog maar 8 cliënten over. Dat is onvoldoende om kwalitatief goede dagbesteding te leveren en het personeel te bekostigen dat de cliënten moet begeleiden. Om deze reden heeft Dichterbij besloten om deze locatie te sluiten.
Deelt u de mening dat dergelijke dagbestedingslocaties een extra maatschappelijke meerwaarde toevoegen aan de lokale gemeenschap? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dagbestedingslocaties zoals deze een maatschappelijke meerwaarde kunnen toevoegen aan de lokale gemeenschap. Naast levendigheid en leefbaarheid draagt het eraan bij dat de gemeenschap (vaker) in contact komt met mensen met een beperking.
Deelt u de mening dat op basis van het verbeteren van brede welvaart in de regio dergelijke dagbestedingslocaties in stand gehouden dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben van mening dat in de regio goed oog moet zijn voor de leefbaarheid en de brede welvaart. Het is ook een taak voor de lokale gemeenschap om daar oog voor te hebben en in overleg met vele betrokkenen (waaronder de gemeente, maar mogelijk ook zorgaanbieders) na te denken over de leefbaarheid en de inrichting van wijken en buurten.
Deelt u de mening dat kleinschalige en passende dagbestedingslocaties in de nabijheid van cliënten van belang zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening, waarbij ik wil opmerken dat deze locaties niet in alle gevallen kleinschalig hoeven te zijn. Kleinschaligheid kan ook worden georganiseerd binnen een groter geheel.
Bent u bereid om eventueel aanvullende ondersteuning te bieden om dergelijke dagbestedingslocaties, die vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) gefinancierd worden, in stand te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik ben van mening dat het de taak is van het zorgkantoor om ervoor te zorgen dat er voldoende locaties zijn voor passende dagbesteding voor Wlz-cliënten. In dit geval heeft de dagbestedingslocatie ook in de buurt een belangrijke sociale functie. Hierin heeft de lokale gemeenschap een taak om na te denken over mogelijke alternatieven.
Welke maatregelen gaat u treffen om verdere verschraling in de gehandicaptenzorg, zoals dagbestedingslocaties, in met name kleinere kernen en in plattelandsregio's te voorkomen, waarbij u recht doet aan het verzoek uit de aangenomen motie van de leden Dijk en Kwint van 24 oktober 2023?4
De genoemde motie vraagt maatregelen te nemen om verschraling van de gehandicaptenzorg zorg tegen te gaan, zoals het wegvallen van dagbestedingsactiviteiten, minder persoonlijke aandacht voor cliënten, langere wachtlijsten en schaalvergroting als gevolg van financiële tekorten. Ik zie in dit geval geen relatie tussen de beslissing van Dichterbij om deze locatie te sluiten en de algemene financiële situatie in de gehandicaptensector. Bij gebrek aan voldoende dagbestedingscliënten ontstaat een situatie dat de zorg niet meer op een (financieel) verantwoorde manier kan worden geleverd en kan een instelling een besluit nemen om een locatie te sluiten. Het zorgkantoor heeft zorgplicht en dient in de regio zorg te dragen voor voldoende kwalitatief goed aanbod.
Hoe kijkt u tegen de ontwikkeling aan dat steeds meer cliënten met een licht zorgprofiel terechtkomen bij zzp'ers, waardoor andere dagbestedingslocaties onder druk komen te staan vanwege cliënten die vertrekken als gevolg van zorgconcurrentie?
Dichterbij levert zorgen aan mensen met een Wlz-indicatie. Deze mensen hebben over het algemeen geen licht zorgprofiel. De keuzevrijheid die cliënten hebben, beschouw ik als een groot goed. Indien cliënten kiezen voor een andere vorm van dagbesteding, dan kan dat betekenen dat andere locaties minder (of te weinig) cliënten overhouden.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat door deze vorm van zorgconcurrentie dagbestedingslocaties moeten sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De keuzevrijheid die cliënten hebben, beschouw ik als een groot goed. Indien cliënten kiezen voor een andere vorm van dagbesteding, dan kan dat betekenen dat andere locaties minder (of te weinig) cliënten overhouden.
Bent u bereid om belanghebbende partijen (Zorgorganisatie Dichterbij, medewerkers, ouders/vertegenwoordigers van cliënten, gemeente Oss en andere relevante betrokkenen) bijeen te brengen om zo in gezamenlijkheid een toekomstbestendig plan op te stellen zodat deze dagbestedingslocatie en maatschappelijke voorziening behouden blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is de rol van het zorgkantoor om ervoor te zorgen dat er voldoende locaties zijn voor passende dagbesteding voor Wlz-cliënten. In dit geval heeft de dagbestedingslocatie ook in de buurt een belangrijke sociale functie. Hierin heeft de lokale gemeenschap (waaronder ook de gemeente) een taak om na te denken over mogelijke alternatieven.
Welke aanvullende maatregelen bent u bereid om te nemen om specifiek deze locatie open te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Met uitzondering van vraag 10 en 11 heb ik de vragen afzonderlijk beantwoord.
De scheur in de Westerscheldetunnel |
|
Anita Pijpelink (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oorzaak scheur Westerscheldetunnel bekend, schade wordt pas later hersteld»1?
Ja.
Waarom duurt het nog tot Q2 2024 voordat er duidelijkheid kan worden gegeven over de reparatie?
Het in opdracht van de N.V. Westerscheldetunnel (hierna: de NV WST) uitgevoerde onderzoek toont aan dat de tunnel veilig is en in staat is om de gevolgen van de betonschade op te vangen. Er is geen direct gevaar voor de tunnelgebruiker. Deze conclusie biedt tijd en ruimte voor de NV WST om te werken aan een plan voor herstel. Het plan voor herstel richt zich op de mogelijke technische varianten van herstel, de maakbaarheid daarvan, de kosten en de impact op de beschikbaarheid van de tunnel.
De huidige situatie wordt overigens door middel van een aantal instrumenten voortdurend gemonitord door de NV WST.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat de Westerscheldetunnel, de enige directe verbinding tussen Zeeuws-Vlaanderen en de rest van het land, te allen tijde toegankelijk moet blijven?
De Westerscheldetunnel is een belangrijke wegverbinding die Zeeuws-Vlaanderen met de rest van de provincie Zeeland en Nederland verbindt. De tunnel heeft daarmee een belangrijke functie voor de bereikbaarheid van het gebied.
In het door de NV WST op te stellen plan voor herstel zal ook de impact op de beschikbaarheid (toegankelijkheid) van de tunnel, en daarmee bereikbaarheid van het gebied, een belangrijk aandachtspunt zijn. De NV WST bereidt zich daarop voor en betrekt daarbij de omgevingspartijen zoals gemeenten Borsele en Terneuzen, provincie Zeeland, Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW).
Hoe kan die toegankelijkheid op de lange termijn worden gewaarborgd, terwijl nog niet bekend is wanneer de reparatie plaats gaat vinden?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 2 en 3.
Wat gaat u doen om de reparatie van deze levensader voor Zeeuws-Vlaanderen zo snel mogelijk te laten plaatsvinden?
De reparatie is een verantwoordelijkheid van de NV WST, waarvan de provincie Zeeland enig aandeelhouder is. De NV WST onderkent het belang van de verbinding en werkt voortvarend aan een plan voor herstel voor de scheur in de oostbuis van de tunnel. Het Ministerie van IenW is eén van de stakeholders die door de NV WST wordt betrokken bij dit plan voor herstel.
Waarom worden er nog geen voorzorgsmaatregelen genomen, zoals netten, terwijl die op termijn wel nodig zijn?
Het onderzoek heeft herbevestigd dat de tunnel veilig en stabiel is. Als ontwikkelingen met betrekking tot de monitoring en daaraan gekoppelde schade daartoe aanleiding geven, kan nog besloten worden tot tijdelijke maatregelen (zekering van het gescheurde element, veiligheidsnet of beplating om eventueel vallend gruis of lekwater op te vangen).
Hoe wordt de communicatie tussen provincie en ministerie afgestemd, zodat relevante partijen altijd op de hoogte zijn van de meest recente ontwikkelingen?
De NV WST zal vanuit haar verantwoordelijkheid de betrokken omgevingspartijen tijdig informeren en betrekken bij het plan voor herstel. Het gaat daarbij om de provincie Zeeland als aandeelhouder van de NV WST, de gemeente Borsele als bevoegd gezag, de gemeente Terneuzen, de Veiligheidsregio Zeeland en het Ministerie van IenW.
Het bericht 'Varkensboer die voor miljoenen is uitgekocht, wil op andere plek uitbreiden' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (VVD) |
|
![]() |
Wat vindt u van de in het artikel beschreven situatie, waarbij een uitgekochte varkenshouder elders zijn bedrijf uitbreidt?1
De varkenshouder waar het artikel betrekking op heeft, heeft gebruikgemaakt van de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden – ook wel bekend als Maatregel gerichte aankoop (hierna: MGA) – om een veehouderijlocatie te beëindigen. Op grond van een voorwaarde uit de MGA mag een deelnemer niet elders in Nederland een veehouderij vestigen of overnemen, ook niet via een deelneming van de veehouder in een vennootschap, samenwerkingsverband of anderszins (het zogenoemde doorstartverbod). Een veehouder mag een bestaande veehouderijlocatie, die op het moment van aanvraag van de MGA al op zijn naam stond, voortzetten en, binnen de bestaande wettelijke kaders, uitbreiden.
Op grond van aan mij door provincie Noord-Brabant verstrekte informatie breidt de stoppende varkenshouder uit het artikel zijn bedrijf niet elders uit maar betreft de uitbreiding een ander bedrijf, namelijk het bedrijf van zijn broer, waar de stoppende varkenshouder bedrijfsmatig niet bij betrokken is.
In hoeverre geldt voor de landelijke opkoopregelingen dat de in Brabant ontstane situatie, waarbij een uitgekochte ondernemer elders een (familie-)bedrijf uitbreidt, kan worden voorkomen?
Net als in de MGA is ook in de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) een doorstartverbod als voorwaarde verbonden aan subsidieverstrekking. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven mag een veehouder een bestaande locatie voortzetten en uitbreiden, mits deze locatie al op het moment van subsidieaanvraag op zijn of haar naam stond (of de betreffende veehouder al deelnemer was in de vennootschap, het samenwerkingsverband of anderszins).
Indien uw inschatting is dat een dergelijke situatie zich ook kan voordoen rondom de landelijke opkoopregelingen, deelt u dan de mening dat dit zeer onwenselijk is omdat publiek geld dan kan worden gebruikt voor het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten?
Het doorstartverbod vloeit voort uit het Europese steunkader, waar de landelijke beëindigingsregelingen door de Europese Commissie aan getoetst zijn. Deze regelingen laten ruimte voor het voortzetten van de bedrijfsactiviteiten in bepaalde gevallen, in het bijzonder op een andere bestaande locatie, zoals aangeduid in het antwoord op vraag 2. De regelingen bieden een subsidie voor veehouders die een locatie van hun bedrijf beëindigen maar bevatten geen voorschriften voor de concrete aanwending van die subsidie. De subsidie kan bijvoorbeeld worden aangewend voor het aflossen van een lening, maar ook voor investeringen in een ander bedrijf of voor de uitbreiding van een andere bestaande locatie voor zover dat is toegestaan binnen de regeling.
Daarbij heeft de veehouder ook de mogelijkheid om gebruik te maken van de latente ruimte binnen de voor die bestaande locatie aanwezige vergunning. Om uit te kunnen breiden, is echter meer nodig dan alleen de juiste vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming. Zo dient een veehouder te beschikken over voldoende productierecht voor melkvee, varkens en/of pluimvee en kan er in bepaalde gevallen ook een milieuvergunning/omgevingsvergunning nodig zijn om een uitbreiding mogelijk te maken. Voor de productierechten geldt dat wanneer een ondernemer gebruik maakt van een stoppersregeling, het merendeel van de productierechten wordt doorgehaald. Als een ondernemer dus besluit locatie A te beëindigingen via een beëindigingsregeling en locatie B wil uitbreiden, zal hij of zij productierechten van een andere ondernemer moeten overnemen (die bijvoorbeeld krimpt). Dankzij deze subsidievereisten daalt met de beëindigingsregelingen het aantal productierechten dat in Nederland beschikbaar is voor het houden van melkvee, varkens en pluimvee en wordt daarmee geborgd dat er sprake is van een blijvende daling van de stikstofdepositie.
In hoeverre geldt dat een ondernemer niet elders een soortgelijk bedrijf begint (het «beroepsverbod»), een voorwaarde die voortvloeit uit de Europese voorwaarden voor staatssteun waar de opkoopregelingen onder vallen wanneer er sprake is van een reeds afgegeven vergunning voor een bedrijf elders, zoals het geval is in Brabant?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gold in de MGA als voorwaarde voor een aankoop dat de uitgekochte veehouder niet elders in Nederland een veehouderij mag vestigen of overnemen.
Ook bij de Lbv-plus en de Lbv is sprake van een verbod voor deelnemers aan deze regelingen om elders dezelfde activiteit te starten door een veehouderijlocatie te vestigen of over te nemen. De reikwijdte van dat verbod is expliciet vermeld in de toelichtingen bij de regelingen (paragraaf 5.4.4 en paragraaf 8), zoals die zijn gemeld bij en goedgekeurd door de Europese Commissie. Zoals ook aangegeven in voorgaande antwoorden kunnen deelnemers dus hun bedrijf op andere bestaande locaties voortzetten. Die voortzetting is naar zijn aard afhankelijk van de mogelijkheden die de vergunningen van betrokkene daarvoor bieden.
Vindt u het nodig om bij het vervolg van de landelijke opkoopregelingen ook oog te hebben voor reeds afgegeven vergunningen, waarmee het mogelijk is om de bedrijfsvoering op die andere vergunning toch voort te zetten?
De landelijke beëindigingsregeling hebben tot doel de stikstofdepositie die door individuele veehouderijlocaties wordt veroorzaakt op overbelaste en voor stikstof gevoelige Natura 2000-gebieden te beëindigen. Het aangrijpingspunt van de landelijke beëindigingsregeling is daarmee de individuele veehouderijlocatie. De voorwaarden voor subsidieverstrekking (criteria, vereisten en vergoedingen) zien om die reden uitsluitend op de veehouderijlocatie waarvoor subsidie wordt verleend, niet op andere veehouderijlocaties die tot dezelfde onderneming behoren. Daarmee zou zich immers de situatie kunnen voordoen dat ook eisen worden gesteld aan een veehouderijlocatie die buiten de doelgroep van de betreffende regeling valt.
Hoe verhoudt het potentieel aan stikstofreductie door de opkoopregelingen zich tot het totaal aan ongebruikte vergunde stikstofruimte in Nederland?
Er is geen compleet beeld van latente ruimte in natuurvergunningen. Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Omtzigt (De Groep-lid Omtzigt) (Kamerstuk 2022–2023 Aanhangsel 1670) schat ik, op basis van een door onderzoeksbureau Sweco uitgevoerde desk research, de omvang van latente ruimte in de agrarische sector in tussen de 25% en 40% van de verleende natuurvergunningen.
Ingebruikname van latente ruimte is onwenselijk, omdat het een risico kan vormen voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Een veehouder heeft echter meer nodig dan alleen ruimte in zijn natuurvergunning om te komen tot een uitbreiding op een locatie. Zo dient een veehouder te beschikken over voldoende productierecht voor melkvee, varkens en/of pluimvee en kan er in bepaalde gevallen ook een milieuvergunning («omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit») nodig zijn om een uitbreiding mogelijk te maken.
Ik onderken het risico van ingebruikname van latente ruimte voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Daarom heb ik in de Kamerbrief van 25 november 2022 de aanpak van latente ruimte aangekondigd, onder meer door herinvoering van een natuurvergunningplicht voor intern salderen. Begin 2023 heb ik daartoe een conceptwetsvoorstel in consultatie gebracht. Dat voorstel bevatte ook de in het coalitieakkoord van het kabinet-Rutte IV aangekondigde aanscherping van de stikstofdoelen.2 In oktober 2023 heeft het lid Akerboom een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht om, indien de wetswijziging voor de aanscherping van de stikstofdoelen niet bij de Tweede Kamer wordt ingediend, het onderdeel voor de herintroductie van de vergunningplicht voor intern salderen wel zo snel mogelijk voor te leggen aan de Raad van State en vervolgens naar de Kamer te sturen.3 Deze motie is door de Kamer verworpen.4 Los daarvan geven de reacties uit de internetconsultatie aanleiding om te bezien welk instrument het beste aansluit bij het doel om grip te krijgen op latente ruimte en zekerheid bij natuurvergunningen. Daarbij kijk ik ook naar eventuele alternatieven voor de vergunningplicht. Ik wil de keuzes die hierover gemaakt kunnen worden, overlaten aan een volgend kabinet.
Het is nog te vroeg om een prognose te geven van de reductie van de ammoniakemissie en stikstofdepositie die met de Lbv en Lbv-plus gerealiseerd kan worden. Pas op het moment dat meer zekerheid bestaat over het aantal en het soort veehouderijlocaties (zoals ligging ten opzichte van overbelaste en voor stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden, sector en omvang) dat daadwerkelijk overgaat tot definitieve en onherroepelijke beëindiging is het mogelijk om tot een onderbouwde prognose te komen.
Verwacht u dat met het huidige openstellingsbudget alle geïnteresseerde ondernemers zouden kunnen worden uitgekocht? Zo nee, hoe veel meer budget is daarvoor nodig in 2024?
De interesse voor de vrijwillige beëindigingsregelingen Lbv en Lbv-plus is groot. Om alle aanvragen die aan de voorwaarden voldoen te kunnen honoreren zijn extra middelen nodig. Ik maak me sterk voor het vinden van deze middelen. Ik zal uw Kamer op korte termijn nader informeren.
Het artikel ‘Enorme groei van illegale seksbranche: tot duizenden advertenties per dag erbij’ |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Enorme groei van illegale seksbranche: tot duizenden advertenties per dag erbij»?1
Ja, met dit artikel ben ik bekend.
Klopt het, zoals in het artikel vermeld staat, dat het illegale sekswerk fors is toegenomen, terwijl het aantal legale sekswerkers juist sterk is gedaald?
In 2022 is het rapport «Aard en omvang van de Nederlandse seksbranche» gepubliceerd.2 Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uit het rapport blijkt allereerst dat het niet mogelijk is om harde cijfers over de omvang van de seksbranche in aantallen sekswerkers te benoemen. Fluctuaties tussen seizoenen en mobiliteit tussen onderdelen van de branche maken het verzamelen van dergelijke cijfers ingewikkeld.3
Het onderzoek naar de Nederlandse seksbranche toont aan dat het aantal vergunde bedrijven in Nederland in 2020 wordt geschat op 373. Dit aantal is lager dan in 2014. Toen werd dit aantal op 833 geschat. Op basis van het onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aantal vergunde bedrijven dalende is en dat die daling sterk is. Hoe groot de daling precies is, kan op basis van dit onderzoek niet aangegeven worden. Een mogelijke verklaring voor de afname is dat het aantal vergunningen van een aantal grotere gemeenten niet zijn meegenomen in het onderzoek.4
Sekswerk is legaal, divers en kan op vele wijzen worden uitgevoerd. Daarnaast is het sekswerkbeleid in Nederland lokaal belegd, waardoor het per gemeente verschilt voor welk type sekswerk een vergunning aangevraagd dient te worden. Relatief veel gemeenten kiezen bijvoorbeeld voor vergunningen voor seksclubs en privéhuizen en escortbureaus.5 Sommige gemeenten hanteren geen vergunningsplicht voor individuele, zelfstandig werkende sekswerkers. Sekswerkers kunnen daar niet-vergund, legaal werken. De afname van vergunde werkplekken betekent daarom niet direct een toename van niet-vergund sekswerk.6 Zo kunnen sekswerkers bijvoorbeeld legaal werken vanuit huis, mits zij zich houden aan de door gemeente gestelde eisen.
Hoeveel sekswerkers zijn er op dit moment per gemeente actief met vergunning? Kunt u daarnaast een inschatting geven van het aantal sekswerkers per gemeente dat actief is zonder vergunning?
Zoals benoemd in de vorige vraag, is het niet mogelijk harde cijfers in aantallen sekswerkers te geven. Sinds de opheffing van het bordeelverbod in 2000 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het opstellen van sekswerkbeleid. Gemeenten kunnen in hun Algemene Plaatselijke Verordening aangeven welke eisen worden gesteld aan vergund sekswerk. Niet iedere gemeente heeft een vergunningsstelsel. Als gemeenten geen vergunningseisen stellen, betekent dit dat sekswerkers niet-vergund, legaal hun werk kunnen uitvoeren.
Klopt het, zoals in het artikel vermeld staat, dat wanneer legale sekswerkplekken worden gesloten de sekswerkers wel actief blijven?
Zoals benoemd in vraag 2, is al een aantal jaren een dalende trend zichtbaar in het aantal vergunde bedrijven. Flexibele vormen (vergund en niet-vergund), waarin zelfstandig werkende sekswerkers hun klanten werven via internet en sociale media, nemen toe. Deze trend is niet uniek voor de seksbranche, maar ligt in lijn met digitalisering en de toename van de verkoop van producten en diensten via internet en de groei van het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) in andere branches in Nederland. De verwachting is dat daarmee ook het aantal zelfstandig werkende sekswerkers de laatste jaren is toegenomen. Daarnaast lijkt het erop dat het verbod op sekswerk in november van 2020 (i.v.m. corona) heeft gezorgd voor relatief veel nieuwe advertenties, maar ook tot juist veel gesloten advertenties. Dit zou kunnen duiden op sekswerkers die vanuit de vergunde branche in de internetbranche zijn gaan werken én op sekswerkers die vanwege het verbod op sekswerk (tijdelijk) zijn gestopt met werken via websites.7 Hier moet bij vermeld worden dat deze trend een primair gevolg was van het sekswerkverbod tijdens de coronapandemie. Het is niet bekend of het om een blijvende ontwikkeling gaat.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te bezien welke maatregelen kunnen worden getroffen om te bevorderen dat sekswerkadvertenties zoveel mogelijk door legale sekswerkers worden geplaatst?
Het is van belang dat advertentieplatforms hun verantwoordelijkheid binnen deze problematiek nemen. Daarnaast zijn enkele trajecten en acties interessant te benoemen binnen dit kader.
Ten eerste heeft één van de Harvard Mensenhandel Field Lab (MFL) teams zich ontfermd over de problematiek van online seksuele uitbuiting van minderjarigen op online platforms voor vraag en aanbod van betaalde seks.8 Een aantal seksadvertentieplatforms heeft in 2018 een gedragscode opgesteld met als doel een richtlijn op te stellen ter voorkoming van seksuele uitbuiting van minderjarigen op online platformen. Uit het onderzoek van het MFL team bleek dat de gedragscode in de praktijk te weinig nageleefd wordt. De aanbevelingen van het team zijn bekend bij de advertentieplatforms die betrokken zijn bij de gedragscode. Ik zal de ontwikkelingen volgen om te bezien hoe deze aanbevelingen worden opgepakt.
Ten tweede is in de Veiligheidsagenda afgesproken dat de politie zich versterkt op de aanpak van uitbuiting die online plaatsvindt, waarbij onder andere gewerkt wordt aan het versterken van de samenwerking met wenselijke partners op het gebied van het signaleren van uitbuiting die online plaatsvindt. Hieraan wordt door politie invulling gegeven door bijvoorbeeld in gesprek te gaan met leveranciers van online platforms en door aandacht te vragen voor het verstrekken van signalen van uitbuiting aan de politie.
Ten derde zal in februari 2024 voor Nederland de Digital Services Act (hierna: DSA) in werking treden. Dit is een Europese verordening die onder meer tot doel heeft de bescherming van grondrechten te verbeteren, online misleiding en gebrekkige informatie aan te pakken en een gelijk speelveld voor bedrijven en digitale handel makkelijker te maken. Ook stelt de DSA nadere regels ter bescherming van (minderjarige) burgers. Bijvoorbeeld aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platforms, over onder andere de moderatie op online illegale activiteit en inhoud. Zo moeten ze een duidelijke meldknop hebben zodat bezoekers mogelijke illegale inhoud makkelijk kunnen melden en moeten ze vervolgens transparantie tonen over wat er met deze meldingen is gedaan. De verwachting is dat het inwerkingtreden van de DSA, naast dat dit in den brede ziet op digitale illegale activiteiten en inhoud, ook zal kunnen bijdragen aan het tegengaan van bijvoorbeeld advertenties op digitale platforms die verband houden met mensenhandel of seks met minderjarigen.
Ik wacht de resultaten die uit deze trajecten voortkomen af alvorens verdere acties te ondernemen. Over relevante ontwikkelingen met betrekking tot het bovenstaande zal ik zo nodig met de VNG contact opnemen.
Hoe beoordeelt u het signaal dat met het verdwijnen van legale en daarmee ook veilige werkplekken de sekswerkers genoodzaakt zijn om in de niet-vergunde branche te gaan werken?
Het signaal is bij het ministerie bekend, onder andere door gesprekken met de branche en gemeenten. Met name in de niet-vergunde en tevens niet-legale branche kunnen voor de sekswerker meerdere nadelen en risico’s kleven. Zo blijkt bijvoorbeeld dat sekswerkers in de niet-legale seksbranche een hogere drempel ervaren bij toegang tot zorg en bij het doen van een melding bij de politie. Dit kan bijdragen aan het ontstaan en voortduren van misstanden zoals dwang, uitbuiting en geweld.9 Gemeenten worden gestimuleerd om door te gaan met het opstellen en of actualiseren van lokaal sekswerkbeleid. Het is belangrijk dat gemeenten met hun lokale beleid aan de slag blijven om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor sekswerkers.
Welke alternatieven voor raamsekswerk zijn de afgelopen jaren door gemeenten ontwikkeld, waarbij sekswerk op een andere manier legaal kan worden uitgevoerd?
Sekswerk kan op vele manieren uitgevoerd worden. Raamsekswerk is een van de voorkomende vormen van sekswerk. Verschillende gemeenten zijn de afgelopen jaren op zoek gegaan naar beleid waarbij sekswerk op een andere manier legaal kan worden uitgevoerd, zoals het expliciet toestaan van thuiswerken. Deze gemeenten bezien hoe en onder welke voorwaarden sekswerk op een legale en veilige manier kan plaatsvinden. In het onderzoek Sekswerk in gemeente Utrecht van de commissie Sorgdrager zijn ook verschillende aanbevelingen gedaan, waaronder het werken in groepsverband en het toestaan van thuiswerken.10
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel dat toezicht en handhaving van illegale prostitutie op dit moment vrijwel onmogelijk is door strenge privacyregels?
Ik heb veelvuldig gesproken met onder meer de gemeenten Den Haag, Rotterdam, Amsterdam en Utrecht over de knelpunten die gemeenten ervaren in het toezicht en de handhaving op de seksbranche. De oorzaak die hieraan ten grondslag ligt is dat er momenteel geen wettelijke grondslag bestaat voor het kunnen verwerken van gegevens van sekswerkers. Gemeenten geven aan dat dit zeer onwenselijk is gelet op de risico’s die zich kunnen voordoen in deze branche. Daarom ben ik aan de slag gegaan met het wetsvoorstel gemeentelijk toezicht op seksbedrijven (Wgts). Met dit wetsvoorstel wordt een wettelijke grondslag gecreëerd waardoor exploitanten van seksbedrijven en gemeenten bijzondere gegevens van sekswerkers kunnen verwerken ten behoeve van het toezicht en de naleving op de seksbranche.
Het wetsvoorstel is op 4 januari jl. aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na ommekomst van het advies van de Raad van State, wordt het advies verwerkt en een nader rapport opgesteld. Afhankelijk van het dictum volgt mogelijk behandeling in de Minsterraad waarna het wetsvoorstel kan worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Wanneer de wet in werking kan treden is afhankelijk van het verloop van het wetgevingsproces, waaronder de benodigde tijd voor het zorgvuldig verwerken van het advies van de Raad van State en het opstellen van het nader rapport gevolgd door de behandeling van het wetsvoorstel in beide Kamers.
Bent u bereid de betreffende privacyregelgeving of de toepassing daarvan te versoepelen om misstanden in de prostitutie beter aan te kunnen pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord bij vraag 8.
Wanneer wordt de Wet gemeentelijk toezicht op seksbedrijven ingediend bij de Tweede Kamer?
Zie mijn antwoord bij vraag 8.