Het nieuws dat Sociaal Raadslieden moeten stoppen met hun werk waardoor een belangrijke toegang tot het recht voor mensen wegvalt |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat het Sociaal Raadsliedenwerk (SRW) in Breda gaat stoppen per 1 januari 2024 vanwege bezuinigingen?1
Ja, dat is mij bekend. Ik heb inmiddels vernomen dat dit voorstel is teruggedraaid en er van stoppen van het sociaal raadsliedenwerk geen sprake meer is.
Bent u hierover geïnformeerd door de gemeente Breda?
Nee. Het sociaal raadsliedenwerk is een verantwoordelijkheid van de gemeente. De gemeente is hierin autonoom en wordt daarin aangestuurd door de gemeenteraad.
Is u bekend of meer gemeenten overwegen te stoppen met het bekostigen van het SRW?
Dat is mij niet bekend. Desgevraagd laat Sociaal Werk Nederland, die het Landelijk Overleg Sociaal Raadslieden (LOSR) ondersteunt, weten dat zij geen informatie heeft dat andere gemeenten zouden overwegen te stoppen met (de bekostiging van) het sociaal raadsliedenwerk.
Deelt u de verwachting dat de problematiek en de kosten voor de samenleving enkel zullen toenemen als het Sociaal Raadsliedenwerk wordt gedwongen te sluiten?
Ik onderschrijf het belang en de meerwaarde van het sociaal raadsliedenwerk. Het is een belangrijke gemeentelijke voorziening waar inwoners terecht kunnen wanneer zij vastlopen in de toegang tot voorzieningen, bijvoorbeeld door ingewikkelde brieven of formulieren of bij juridische procedures.
Bent u het eens met de stelling dat het stoppen van de Sociaal Raadslieden lijnrecht tegen de aanbevelingen van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)- rapport over zelfredzaamheid ingaat, waarin wordt aangegeven dat wij juist meer van dit soort laagdrempelige voorzieningen nodig hebben?2
Het WODC beveelt aan dat de eerstelijns rechtshulp versterkt wordt, zodat rechtzoekenden al in een vroeg stadium toegang hebben tot laagdrempelige vormen van sociaaljuridische hulpverlening. Sociaal raadslieden kunnen hier deel van uit maken.
Om beter zicht te krijgen op (de spreiding van) het totale aanbod van eerstelijnsvoorzieningen in Nederland heb ik Divosa gevraagd om een inventariserend onderzoek te laten doen naar het aanbod van onafhankelijke eerstelijnsvoorzieningen in alle gemeenten in Nederland. Ik wil hiermee ook eventuele «witte vlekken» in kaart brengen, de plekken waar de nabijheid van eerstelijnsvoorzieningen nog onvoldoende gewaarborgd lijkt. Ook de sociaal raadslieden worden in dit overzicht meegenomen. Naar verwachting is dit overzicht in oktober 2023 gereed. In de tiende voortgangsrapportage van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand die naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer wordt verstuurd, informeer ik u hierover.
Erkent u ook het belang van deze laagdrempelige voorziening nu zoals ook wordt onderschreven door het WODC?
Ik onderschrijf het belang van sociaal raadsliedenwerk en andere laagdrempelige voorzieningen. Sociaal raadslieden ondersteunen burgers snel en laagdrempelig met sociaaljuridische hulp en het oplossen van problemen op uiteenlopende leefgebieden. Zij beperken zich niet alleen tot het oppakken van juridische geschillen maar kijken met een brede blik ook naar (stapeling van) aanverwante problematiek in het sociaal en zorgdomein. Sociaal raadslieden bieden concrete hulp aan de burgers in een kwetsbare positie zoals mensen met een laag inkomen of een (tijdelijk) beperkte zelfredzaamheid.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat het SRW in Breda, maar eigenlijk ook overal in het land, juist open blijft?
Sociaal raadslieden zijn een lokale voorziening die onder verantwoordelijkheid vallen van en betaald worden door de gemeente. Daarnaast beschikt niet elke gemeente over sociaal raadslieden en ook de taken en bevoegdheden kunnen verschillen. Het is niet aan mij om ervoor te zorgen dat het sociaal raadsliedenwerk in Breda of elders in Nederland blijft voortbestaan.
In de voortgangsrapportages van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand informeer ik u over (de voortgang van) alle (andere) initiatieven in het kader van de versterking van de eerstelijns rechtshulp. De volgende voortgangsrapportage wordt naar verwachting eind 2023 naar uw Kamer verstuurd.
Bent u bereid te inventariseren wat de positie is van de verschillende SRW’s en hun financiële situatie?
De verantwoordelijkheid voor de bekostiging en/of landelijke spreiding van het sociaal raadsliedenwerk ligt bij gemeenten.
Wel hecht ik aan een beter inzicht op het aanbod aan eerstelijns voorzieningen. Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 reeds aangaf zal het inventariserend onderzoek dat Divosa binnenkort oplevert ook een eerste overzicht bieden van de aanwezigheid en spreiding van het sociaal raadsliedenwerk in Nederland.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat Sociaal Raadslieden gefinancierd blijven worden?
Gemeenten gaan over de financiering van het sociaal raadsliedenwerk. Iedere gemeente bepaalt dat zelf. Ik onderschrijf de meerwaarde van het raadsliedenwerk en juich toe dat gemeenten door middel van de zogenaamde POK-middelen ervoor kiezen om de lokale sociaaljuridische dienstverlening te versterken, bijvoorbeeld door de inzet van extra sociaal raadslieden.3
Het bericht ‘Belgische minister van Financiën schiet spaarders te hulp: ‘Dit is een wake-up call’’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het initiatief van de staatsbon zoals beschreven in het artikel «Belgische Minister van Financiën schiet spaarders te hulp: «Dit is een wake-up call»»?1
Ja.
Deelt u de analyse van uw Belgische collega dat op dit moment de rente op een spaarrekening die banken geven te laag is?
Zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 12 september jl. inzake bankwinsten, spaarrentes en ECB monetair beleid2, herken ik dat de spaarrentes van banken op dit moment nog beperkt zijn meegestegen met de ECB-beleidsrente, terwijl de rentes voor leningen, zoals de hypotheekrente, sneller zijn toegenomen. Deze trend is zichtbaar bij banken in alle EU-lidstaten. De verhoging van de ECB-beleidsrente werkt doorgaans vertraagd door in spaarrentes. Hier zijn verschillende verklaringen voor (zie ook antwoord 3). Tegelijkertijd vind ik het onwenselijk als spaarrentes te veel en te lang achterblijven, omdat spaarders mee moeten kunnen profiteren van de gestegen rente. In gesprekken met banken heb ik mijn zorgen hierover besproken en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van banken aan de orde gesteld.3 Verschillende Nederlandse banken hebben hun spaarrentes in de afgelopen maanden (meermaals) verhoogd.
Heeft u een verklaring waarom de rente die mensen enerzijds moeten betalen wanneer ze schulden hebben zo hoog is, terwijl de rente die ze ontvangen zo laag is?
Sinds vorig jaar heeft de Europese Centrale Bank (ECB) de beleidsrente voor depositorentes verhoogd van -0,5% naar 4,00%, met als doel om de inflatie te bestrijden. Voorafgaand aan deze stijging was er een lange periode met een lage of zelfs negatieve rente. Banken zijn in deze periode terughoudend geweest met het doorberekenen van de negatieve beleidsrente naar een negatieve depositorente voor spaarders. Nu de ECB-beleidsrentes stijgen is er wederom sprake van enige vertraging in de doorwerking naar de depositorente. Hier kunnen verschillende verklaringen voor zijn. Het is voor banken bijvoorbeeld relatief duur om spaarrentes te verhogen, omdat een renteverhoging direct geldt voor het grootste deel van het spaargeld en daarmee direct doorwerkt in de kosten van banken. Daarentegen werkt een verhoging van de rente op leningen grotendeels vertraagd door in de inkomsten van banken, omdat de rente op bestaande verstrekte leningen veelal voor langere tijd vast staat. Daarnaast is er door het ECB-beleid van het afgelopen decennium veel overtollig geld in de bankensector. Ook is er maar een beperkte uitstroom van spaargeld bij banken zichtbaar, ondanks dat spaarders soms een hoger rendement kunnen halen als zij zouden overstappen. De prikkel voor banken om te concurreren op spaartarieven om daarmee nieuw spaargeld op te halen is daardoor beperkt. Er zijn studies die suggereren dat een hoge concentratie van een bankensector kan leiden tot minder concurrentie. Ik heb daarom aan uw Kamer toegezegd om de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen of zij aanleiding ziet om onderzoek te doen naar concurrentie in de spaarmarkt en de Nederlandse bankensector. Dat vraag heb ik inmiddels aan de ACM gesteld.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat banken megawinsten maken, maar tegelijkertijd zo terughoudend zijn met het geven van rente aan mensen die sparen?
In het eerste half jaar van 2023 hebben Nederlandse en Europese banken door hogere rente-inkomsten aanzienlijke winsten geboekt. De gestegen ECB-beleidsrente in combinatie met de tot dusver beperkte doorwerking naar spaarrentes heeft geleid tot een hogere nettorentomarge (het verschil tussen uitleen- en spaarrentes). De stijging van de ECB-beleidsrente volgt als gezegd op een lange periode met een lage en zelfs negatieve rente, waarin de winstgevendheid van banken onder druk stond. Een goede winstgevendheid maakt banken aantrekkelijk voor investeerders en kan helpen bij het opbouwen van buffers. Dit is positief voor de weerbaarheid van de bankensector. Wel vind ik het belangrijk dat ook spaarders mee profiteren van de hogere rente. De huidige inschatting van de Europese Banken Autoriteit (EBA) en Europese Centrale Bank (ECB) is dat de spaarrentes op termijn gaan oplopen en de hoge winsten een tijdelijk fenomeen zijn.4 Zoals toegezegd in mijn brief van 12 september 2023 monitor ik deze ontwikkelingen en blijf ik hierover ook in gesprek met, onder meer, de Nederlandsche Bank (DNB) en andere lidstaten.
Bent u bereid bij DNB na te gaan waar deze megawinsten doorgaans terechtkomen?
Banken kunnen hun winsten aanwenden om bijvoorbeeld kapitaalbuffers te verhogen, nieuwe investeringen te doen, een efficiëntieslag te maken of om uit te keren aan aandeelhouders via dividend of inkoop van eigen aandelen. Dergelijke keuzes zijn onder normale omstandigheden aan de bank zelf, en kunnen ook van verschillende factoren afhankelijk zijn. Hierbij valt te denken aan het niveau van kapitaalbuffers ten opzichte van de minimumeisen, benodigde investeringen en de aandelenkoers van de betreffende bank. De toezichthouders DNB en ECB kunnen banken (dringend) adviseren dan wel verzoeken om geen dividenduitkeringen te doen (zoals bijvoorbeeld tijdens de Covid-19 crisis is gedaan), maar kunnen dit formeel pas opleggen wanneer hier o.b.v. (verwachte) kapitaaltekorten aanleiding voor is. Zowel mijn ministerie als DNB volgen de relevante ontwikkelingen en zijn hierover reeds in contact.
Hoe beoordeelt u dit initiatief in België?
Een direct op burgers gerichte obligatie kent voor- en nadelen. De uitgifte van obligaties aan particulieren kan bijdragen aan een diversificatie van de investeerders in de staatsschuld. Tegelijkertijd is een obligatie een belegging die gepaard gaat met risico’s. Zo moeten burgers zich bewust zijn dat de obligaties in waarde kunnen afnemen als de marktrentes stijgen.
Ziet u ook een rol voor de overheid om via staatsbonnen om sparen aantrekkelijk te maken?
Zoals ik heb aangegeven in het commissiedebat van 13 september jl. zal ik uw Kamer binnen enkele maanden nader informeren over mijn appreciatie van de voor- en nadelen van mogelijke beleidsopties, waaronder de staatsbon.
Of heeft u andere ideeën hoe spaarders kunnen profiteren van de gestegen marktrente?
Kunnen deze vragen beantwoord worden voor de Algemeen Politieke/Financiële Beschouwingen?
Het bericht dat zorg in de stervensfase nog altijd niet goed geregeld is. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een weduwnaar een jaar na het overlijden van zijn vrouw nog rekeningen kreeg van de zorgverzekeraar omdat ze na opname in een verpleeghuis thuis wilde sterven?1
Ja.
Kunt u aangeven wat sinds de invoering van de zorgverzekeringswet in 2006 ondernomen is om de palliatief terminale zorg wettelijk en qua vergoeding gelijk te trekken in de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz), Persoonsgebonden budget (Pgb) en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)?
In mijn brief van 6 juli 2022 aan de Tweede Kamer heb ik het startsein gegeven voor het Nationaal Programma Palliatieve Zorg II (NPPZ II). Het programma heeft als doel om de maatschappelijke bewustwording over palliatieve zorg te vergroten en proactieve zorg en ondersteuning voor iedereen beschikbaar te maken. Het inrichten en realiseren van passende financiering van palliatieve zorg is een belangrijke activiteit van NPPZ II. Daarnaast heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) begin 2022 een visiedocument gepubliceerd over de bekostiging van palliatieve zorg. De NZa onderzoekt in dat kader of er een prikkel in de bekostiging ingebouwd kan worden, zodat zorgverleners tijdig gesprekken aangaan met patiënten over proactieve zorgplanning. Verder wil de NZa via bekostiging partijen aansporen om regionaal transmuraal (dat is tussen de eerste en tweede lijn) te gaan samenwerken rondom de patiënt. In aansluiting hierop ben ik samen met de NZa en in samenspraak met partijen in de palliatieve zorg gestart met de opzet en de uitvoering van kleinschalige experimenten voor alternatieve bekostiging van de palliatieve zorg.
Waarom is er zoveel jaar na de invoering van de Zorgverzekeringswet voor stervenden en hun nabestaanden nog altijd zoveel gedoe om stervenszorg te regelen en vergoed te krijgen?
Het regelen en vergoeden van stervenszorg gaat in heel veel gevallen goed. Bij de mijnheer uit het artikel gingen er helaas zaken mis. Gelukkig is hij er uiteindelijk in goed overleg met de zorgverzekeraar uitgekomen. Er kunnen diverse partijen betrokken zijn in de terminale fase van een stervende. Dat kan het lastig maken om tijdig stervenszorg te regelen. Als er tijdig over de wensen en mogelijkheden gesproken wordt met de (terminale) palliatieve cliënt (proactieve zorgplanning), dan wordt men minder overvallen door de zorg die nodig is en is er meer gelegenheid om intensieve zorg te regelen. Zoals hierboven aangegeven, wordt hieraan gewerkt binnen het NPPZ II. Daarnaast is er sprake van een arbeidsmarkttekort waardoor intensievere zorg moeilijker te organiseren is. Iedere zorgverzekeraar heeft echter een afdeling zorgbemiddeling die altijd in overleg met een patiënt of familielid op zoek kan gaan naar een beschikbare zorgverlener. Over de vergoeding van stervenszorg worden goede (contractuele) afspraken gemaakt tussen zorgverzekeraars en aanbieders, die in onderlinge afstemming kunnen worden aangepast als dat nodig blijkt. Daarnaast maakt ook financiering van de palliatieve zorg door zorgverzekeraars onderdeel uit van het hierboven genoemde NPPZ II.
Mogelijke plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië |
|
Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van mogelijke plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot-Brittannië?1
Ik heb kennis genomen van het artikel in The Guardian.
Kunt u aangeven sinds wanneer de afspraken van Groot-Brittannië met de Verenigde Staten (VS) gelden en op basis van welke juridisch geldige overeenkomst tactische kernwapens in Groot-Brittannië worden geplaatst?
Het kabinet kan hier geen commentaar op geven, het betreft een bilaterale kwestie tussen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Beide landen zijn overigens erkende kernwapenstaten onder het Non-Proliferatieverdrag (NPV).
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen d.d. 26 april 2023 waarin u stelt dat de plaatsing van Russische tactische kernwapens in Wit-Rusland in strijd is met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en waarin u tevens stelt dat denuclear sharing arrangementsvan de NAVO in lijn zijn met het NPV omdat die afspraken al tijdens de totstandkoming van het NPV golden?2
In de antwoorden op de Kamervragen van het lid Futselaar d.d. 26 april 2023 wordt aangegeven dat het door Rusland geuite voornemen om nucleaire wapens in Belarus te plaatsen dateert van na de inwerkingstelling van het NPV en ingaat tegen de achtergrond en geest van het Boedapest Memorandum van 1994. Ook is aangegeven dat de Russische aankondiging, net als eerdere nucleaire retoriek, onverantwoord en destabiliserend is.
Deelt u de opvatting dat mogelijk aanstaande plaatsing van Amerikaanse tactische kernwapens in Groot- Brittannië in strijd is met het NPV? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u er bij de Britse regering op aandringen van plaatsing af te zien?
De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zijn beide kernwapenstaten onder het NPV. De artikelen 1 en 2 van het NPV gaan niet over de relatie tussen de NPV kernwapenstaten.
Hebt u kennisgenomen van Russische dreigementen om tegenmaatregelen te nemen tegen plaatsing van Amerikaanse kernwapens in Groot-Brittannië? Hebt u meer informatie over wat dat zou kunnen zijn? Zo ja, wat?
Ja, het kabinet heeft kennis genomen van de Russische dreigementen. Deze dreigementen passen in een patroon van retoriek die het kabinet zeer onverantwoord acht.
Deelt u de opvatting dat plaatsing in Groot-Brittannië van Amerikaanse kernwapens een escalatie is van militair-politieke situatie in Europa? Zo ja, bent u bereid er bij de Britse regering op aan te dringen van plaatsing af te zien? Zo nee, hoe voorkomt u een nodeloze wapenwedloop?
Nee, het kabinet is niet van mening dat een eventuele plaatsing van Amerikaanse kernwapens in het Verenigd Koninkrijk een escalatie is. De escalatie van de militair-politieke situatie in Europa komt van Russische zijde door onder andere de illegale invasie van Oekraïne, de modernisering en uitbreiding van militaire capaciteiten en het schenden, opschorten en opzeggen van verschillende wapenbeheersingsverdragen.
Ziet u aanleiding in deze escalatie om in Oost- en West-Europa diplomatieke initiatieven te nemen om escalatie te voorkomen en tot kernontwapening te komen? Zo ja, welke initiatieven?
Hoewel het huidige internationale veiligheidsklimaat de inzet op wapenbeheersing en ontwapening aanzienlijk bemoeilijkt, blijft Nederland zich inzetten voor alomvattende, onomkeerbare en controleerbare nucleaire ontwapening. Dit is in lijn met artikel VI van het NPV. Dit gaat hand-in-hand met inspanningen om de internationale wapenbeheersings- en non-proliferatiearchitectuur te versterken. Nederland neemt daartoe deel aan tal van formele en informele multilaterale overleggen, zoals de NPV toetsingscyclus, het CEND initiatief, de ontwapeningsconferentie in Geneve, en de eerste commissie van de VN in New York.
Doorduwen van opvang vluchtelingen in Midden-Delfland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat de opvang van meer dan 200 vluchtelingen wordt doorgedramd in Midden-Delfland, zonder dat bewoners dat willen?1
De gemeente Midden-Delfland is voornemens opvang mogelijk te maken voor 225 asielzoekers. Ik ben het gemeentebestuur van de gemeente Midden-Delfland daarvoor zeer erkentelijk. De gemeente Midden-Delfland geeft daarmee invulling aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van het mogelijk maken van opvang voor asielzoekers en de huisvesting van statushouders.
Waarom is er niks met de zorgen en suggesties van bewoners gedaan? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het gemeentebestuur en de Raad van de gemeente Midden-Delfland bepalen of zij gehoor wensen te geven aan mijn uitdrukkelijke oproep asielopvang mogelijk te maken en hoe de keuze voor een locatie tot stand komt. Het is aan het gemeentebestuur om invulling te geven aan de wijze waarop zorgvuldige democratische besluitvorming tot stand komt. Afhankelijk van de situatie heeft de gemeente verschillende mogelijkheden om hieraan uitvoering te geven. Ook is het aan het gemeentebestuur zelf om te bepalen op welke wijze ze haar burgers daarbij betrekt en hoe inbreng van haar burgers wordt verwerkt en betrokken bij definitieve besluitvorming. Het spreekt voor de gemeente Midden-Delfland dat zij haar bewoners al in een vroeg stadium heeft betrokken.
Deelt u de mening dat democratische proces geweld wordt aangedaan, daar geen enkele partij bij de laatste gemeenteraadsverkiezingen heeft gezegd: doe ons honderden asielzoekers? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het gedram met het opvangen van vluchtelingen voortkomt uit falend asielbeleid door de landelijke politiek? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven waarbij u aangeeft wanneer u het tijd vindt voor een asielstop?
De huidige opvangproblematiek kent meerdere oorzaken. Zo volgen de vraag en de beschikbaarheid van opvang niet hetzelfde tijdspad. Daarnaast blijft de huisvesting van statushouders achter op de taakstelling waardoor zij langer dan gewenst in de asielopvang verblijven. Tevens lukt het niet goed, ondanks meerdere (dringende) bestuurlijke oproepen, om voldoende (reguliere) opvangplaatsen te realiseren. Nederland heeft zich internationaal – en Europeesrechtelijk verplicht om asielzoekers die een asielaanvraag in Nederland doen op te vangen. Een asielstop is derhalve niet mogelijk. Wel zet Nederland zich in Europees verband in om migratiepartnerschappen te sluiten om meer grip te krijgen op de instroom.
Wat heeft u gedaan met de geluiden die deze zomer voortkwamen uit een actiegroep tegen de komst van de opvanglocatie en wat heeft u gedaan met de petitie die is geopend? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zie antwoord vraag 2.
Fossiele subsidies |
|
Mahir Alkaya , Lammert van Raan (PvdD), Joris Thijssen (PvdA), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport «Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten»1, gepubliceerd door SOMO, OCI en Milieudefensie op 4 september 2023?
Ja.
Bent u het eens met het bedrag van 37,5 miljard euro per jaar aan gemiste staatsinkomsten dat in het rapport naar voren is gekomen2? Zo ja, kunt u ruwweg per regeling toelichten hoeveel het is?
Het kabinet heeft inmiddels in bijlage 25 van de Miljoenennota 2024 een geactualiseerd overzicht opgenomen van regelingen aan zowel de uitgaven- als lastenkant die mogelijk relatieve voordelen opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen. In dit overzicht bedraagt de som van alle mogelijke relatieve voordelen in de respectievelijke regelingen 39,7 tot 46,4 mld. euro per jaar. Dit overzicht bevat een uitsplitsing en toelichting per regeling. Ik verwijs u naar dit overzicht op blz. 376 t/m 405 van de bijlagen bij de Miljoenennota 2024.
Zijn er regelingen die de overheid aanbiedt en zich kwalificeren als fossiele subsidie (volgens de definitie en methodologie gehanteerd door dit rapport en het kabinet), maar die niet in dit rapport zijn meegenomen? Zo ja, welke zijn dit?
Ik verwijs hiervoor naar de in het antwoord op vraag 2 genoemde bijlage van de Miljoenennota. In deze bijlage is in de tekstbox op blz. 388 t/m 389 een toelichting gegeven op verschillen tussen het overzicht in de Miljoenennota en de inventarisatie die is gemaakt in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten.
Wat betekent dit voor de het EMU-saldo?
Het EMU-saldo is de optelsom van alle inkomsten en uitgaven van de Rijksoverheid en decentrale overheden. Uitgaven aan subsidies en dervingen van inkomsten in belastingen tellen mee in het EMU-saldo, met uitzondering van een aantal uitgaven dat op de begroting staat. In de memorie van toelichting op de Miljoenennota 2024 is toegelicht welke uitgaven dit betreft (Kamerstuk 2023–2024 36 410, nr. 2, blz. 51 en 52).
Regelingen die in het rapport Rechtvaardig afbouwen van fossiele subsidies: Minder CO2 en meer inkomsten als fossiele subsidie worden genoemd en niet meetellen in het EMU saldo zijn:
Kunt u per regeling de brondata en berekeningen delen waaruit de bedragen volgen voor de fossiele subsidies genoemd in tabel Tabel 10.2.1 van bijlage 10 van de belastingplan 20233, namelijk: verlaagd tarief glastuinbouw, teruggaaf kerkgebouwen en non-profit, vrijstellingen voor energie-intensieve processen, inputvrijstelling energiebelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor elektriciteitsopwekking, inputvrijstelling kolenbelasting voor duaal verbruik, degressieve tariefstructuur elektriciteit en degressieve tariefstructuur gas?
In bijlage 25 van de Miljoenennota zijn geactualiseerde ramingen opgenomen voor de regelingen die in de vraagstelling zijn genoemd. Het kabinet vindt transparantie rondom de omvang van de fossiele regelingen en de berekeningswijze van groot belang. Op dit moment wordt daarom gewerkt aan een nadere toelichting, waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe ramingen van de budgettaire omvang van de fossiele regelingen zijn opgebouwd. Het kabinet heeft deze toelichting op 20 oktober jl. met uw Kamer gedeeld4.
Het rapport benoemt dat sommige regelingen Europees vastgelegd zijn, kunt u per regeling aangeven of dit het geval is, en welke nationale maatregelen een land kan treffen om de gevolgen van deze in stand houden van de regeling te compenseren?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is op blz. 389 t/m 405 aangegeven welke regelingen vastliggen in internationale afspraken. Per betreffende regeling is in dit overzicht een toelichting gegeven op welke internationale afspraken dit zijn. Ik verwijs u naar dit overzicht en de uitgevoerde impactanalyses voor nadere inzichten in deze afspraken en wat dit betekent voor de afbouw van fossiele voordelen. In annex 3 van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Klimaat van 23 maart 2023 is een overzicht gegeven van mogelijke beleidsmaatregelen in het energie- en klimaatbeleid. In dit overzicht worden maatregelen beschreven die verenigbaar zijn met beperkingen die internationale regels opleggen.
Kunt u aangeven of in het plan om fossiele subsidies af te bouwen ook nationale maatregelen staan indien een regeling vastligt in Europese wetgeving? Indien dit niet het geval is, kunt u uitleggen waarom dat zo is?
Het kabinet heeft in het Belastingplan 2024 voorgesteld een aantal maatregelen te nemen waarmee mogelijke relatieve voordelen voor het gebruik van fossiele energie voor bepaalde gebruikersgroepen worden weggenomen. Het betreft maatregelen die reeds eerder zijn aangekondigd in het Coalitieakkoord en/of de brief Kabinetsaanpak Klimaatbeleidvan 26 april 2023 (Kamerstuk 32 813, nr. 1230). Europese regels hebben hierbij geen belemmering gevormd. Het kabinet heeft, gezien zijn demissionaire status, besloten geen aanvullende maatregelen voor te stellen.
Bent u het eens met de Wereldbank4 die schrijft dat overheden miljarden spenderen aan fossiele subsidies die klimaatverandering erger maken, terwijl het geld dat vrijkomt met het afschaffen juist het probleem kan oplossen? Zo nee, hoe zit het dan?
Het kabinet ziet net als de Wereldbank dat overheden wereldwijd nog vele miljarden euro’s expliciete en impliciete steun geven aan fossiele energie. Dit kan de mondiale transitie naar een klimaatneutrale economie tegenwerken. Afschaffen van deze steun kan financiële middelen vrijspelen. Met deze middelen kan extra ondersteuning gegeven worden aan de transitie.
Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat unilateraal afbouwen van sommige voordelen de concurrentiepositie van de huidige internationaal concurrerende bedrijven kan schaden. Er is een kans dat als gevolg hiervan bedrijven die in Nederland zijn gevestigd hun productie (deels) stilleggen of deze verplaatsen naar het buitenland. Hiermee is het klimaat in beginsel niet gebaat.
Het gaat bij fossiele subsidies in Nederland voornamelijk om belastingkortingen in de vorm van vrijstellingen en verlaagde tarieven. Bij afschaffing van deze regelingen – waar in het Belastingplan 2024 al een aantal voorstellen voor is gedaan – zal de budgettaire opbrengst vanwege het gedragseffect en – vooral bij unilaterale maatregelen – mogelijk vertrek van bedrijven, in de praktijk veel lager uitvallen. Mogelijk is deze bij bepaalde maatregelen zelfs nihil. Bovendien is de exacte budgettaire omvang van de fossiele regelingen sterk afhankelijk van welke benchmark voor het tarief wordt gebruikt. Wordt bijvoorbeeld een belastingvrijstelling afgezet tegen het reguliere belastingtarief of tegen het tarief ter hoogte van de externe kosten?
Hier staat wel tegenover dat door het beprijzen van de externe effecten, de vervuiler betaalt en het prijsverschil met duurzame producten kleiner wordt, wat zorgt voor eerlijke concurrentie tussen duurzamere en vervuilende producten. Duurzame bedrijven krijgen hierdoor meer kans om hun activiteiten te ontplooien in Nederland en zo een nieuwe en duurzame industrie op te bouwen.
Hoe gaat u (ruwweg) de vrijgekomen inkomsten inboeken wanneer u stopt met fossiele subsidies (graag per regeling een ruwe inschatting5?
In bijlage 25 van de Miljoenennota is het budgettair belang van de fossiele regelingen berekend. Dit betekent dat in de berekening van de budgettaire omvang nog geen rekening is gehouden met het gedragseffect. In werkelijkheid zal de opbrengst bij afschaffing van de fossiele subsidies daarom naar verwachting lager uitvallen. Zo zal de verduurzamingsprikkel worden vergroot en is er (bij afschaffing op korte termijn) een risico dat bedrijven besluiten te vertrekken uit Nederland. Het kabinet heeft in het pakket Belastingplan 2024 voorgesteld om een aantal fiscale fossiele regelingen af te bouwen. De opbrengst gaat zoals gebruikelijk bij belastingmaatregelen naar de algemene middelen. Wel heeft dit kabinet naast fiscale maatregelen ook maatregelen genomen waarmee via overheidsuitgaven de transitie worden ondersteund. Het Klimaatfonds is hiervan een belangrijk voorbeeld.
Kunt u aangeven of er in het plan waar het kabinet mee komt om fossiele subsidies af te bouwen, ook ingegaan wordt in hoe de extra inkomsten eerlijk worden geïnvesteerd om te zorgen dat verduurzaming versneld wordt, de gevolgen voor kwetsbare groepen in de samenleving beperkt kunnen worden, en er meer geld gaat naar klimaatfinanciering voor arme landen?
Het kabinet zal, gezien zijn demissionaire status, geen verdere voorstellen doen voor afbouw van fossiele voordelen. Wel zal, als onderdeel van het traject Bouwstenen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel 2024 dat onder leiding van een onafhankelijk voorzitter met vertegenwoordigers van een aantal departementen wordt uitgevoerd, de komende tijd het onderwerp terugkomen. Op deze wijze zal ook invulling gegeven worden aan de Motie Kröger cs. om scenario’s uit te werken voor afbouw (Kamerstuk 32 813, nr. 1297). Bij het uitwerken van deze scenario’s zal tevens invulling gegeven worden aan de motie van de leden Erkens en Boswijk met aandacht voor weglekeffecten, al bestaand klimaatbeleid en de economie (Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 43).
Bent u het eens met de Europese Centrale Bank6 die schrijft dat fossiele subsidies een perverse prijsverstoring zijn, en daarmee de prikkel om af te stappen van fossiele brandstoffen tegenzit? Kunt u daarbij aangeven in welke sectoren duurzame bedrijven (die wel deze overstap hebben gemaakt naar een groene alternatief) nu door deze subsidies een prijsverschil ervaren die er niet zou zijn geweest zonder deze subsidies?
Ik ben het daarmee eens. Fiscale voordelen die het gebruik van fossiele brandstoffen ondersteunen, kunnen leiden tot prijsverstoring, waarmee de overstap naar duurzame brandstoffen kan worden tegengewerkt. Bedrijven die een overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame brandstoffen hebben gemaakt, kunnen door het bestaan van fossiele subsidies een relatief nadeel ervaren ten opzichte van bedrijven die fossiele brandstoffen gebruiken. Om te bepalen in hoeverre bepaalde regelingen die als fossiele subsidies worden gezien, daadwerkelijk het afstappen van het gebruik van fossiele brandstoffen tegenwerken, dient naar de gehele set van bestaande verduurzamingsinstrumenten gekeken te worden. Zo gelden er bijvoorbeeld verplichtingen voor energiebesparing, investeringssubsidies voor investeringen in CO2-arme en hernieuwbare energie, afspraken tussen overheden en bedrijven of bedrijfssectoren over het terugdringen van energiegebruik of broeikasgasuitstoot. Ook hebben bijvoorbeeld grootverbruikers van aardgas, die in de energiebelasting voor hun gebruik per eenheid aardgas gemiddeld minder betalen dan kleingebruikers, vaak te maken met emissiekosten in het EU-ETS. Van de totale set aan instrumenten dient voldoende stimulans en / of dwang uit te gaan om gebruikers van fossiele brandstoffen te bewegen tot efficiëntie en de overstap van het gebruik van fossiele brandstoffen naar duurzame alternatieven. Bij fiscale voordelen voor fossiele grondstoffen, welke ook onderdeel zijn van de fossiele subsidies, moet ook naar de totale set aan bestaande verduurzamingsinstrumenten worden gekeken voor afbouw. Daar is de situatie echter anders, omdat er vaak nog geen duurzame alternatieve grondstoffen beschikbaar zijn. Een afbouwpad moet derhalve realistisch zijn en de concurrentiepositie in ogenschouw nemen. Het kabinet is in dat kader van mening dat parallel werk moet worden gemaakt van de ontwikkeling van de alternatieven voor fossiel (grondstoffen)gebruik, door actieve ondersteuning van de ontwikkeling van een innovatieve koolstofketen, in lijn met het Nationaal Plan Energiesysteem (NPE). Het in isolement kijken naar relatieve voordelen in specifieke regelingen geeft een onvolledig beeld. In bijlage 25 van de Miljoenennota is op dit breder perspectief van beprijzing een nadere toelichting gegeven (op blz. 378–389). Ook de recente studie van PBL en CPB onder de titel Afschaffing fossiele energiesubsidies: eerder een hersenkraker dan een no-brainer besteedt uitgebreid aandacht aan de mate waarin ten behoeve van het klimaatbeleid adequate beprijzing dient plaats te vinden met een integrale blik op de beprijzing van fossiel energiegebruik. In de Klimaat en Energieverkenning wordt jaarlijks in kaart gebracht in hoeverre het totale instrumentarium bijdraagt aan het behalen van de energie- en klimaatdoelen. Dit wordt per sector uitgesplitst.
Kunt u per sector reflecteren op wat er gebeurt met de (internationale) concurrentiepositie als bedrijven in deze sector, mede door het in standhouden van deze fossiele subsidies, het (financieel) niet voor elkaar krijgen om af te stappen van fossiele brandstoffen?
Aangezien de (internationale) concurrentiepositie van bedrijven en sectoren afhankelijk is van een complex samenspel van vele variabelen waaronder bijvoorbeeld het beleid ten aanzien van fossiele subsidies in andere landen, is het niet mogelijk om nu zicht te geven op hoe de (internationale) concurrentiepositie van sectoren zich zal ontwikkelen in de toekomst. Wel heeft het kabinet voor de regelingen die in bijlage 25 van de Miljoenennota zijn aangemerkt als regelingen die mogelijk een voordeel opleveren voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen, analyses laten uitvoeren naar de impact van het afschaffen van deze regelingen. Ik verwijs u naar deze impactanalyses die met de Miljoenennota en het Belastingplan 2024 met uw Kamer zijn gedeeld, voor een beeld van de invloed van de het afschaffen of laten voortbestaan van deze regelingen op de concurrentiepositie van sectoren. Daarbij merk ik op dat veel bedrijven die fossiele voordelen ontvangen tevens onder het Europese CO2-handelssysteem, het ETS, vallen. Hiermee worden CO2-emissies beprijsd, ook in combinatie met de nationale CO2-heffing. De ETS-prijs zal naar verwachting in de komende jaren verder stijgen onder invloed van een voortschrijdend lager aanbod van emissierechten.
Kunt u uitleggen hoe doorgaan in het huidige tempo met fossiele subsidies de lange termijn stabiliteit van de begroting niet in gevaar brengt, gegeven de klimaat- en biodiversiteitscrisis?
Lange termijn stabiliteit van de begroting wordt gediend als de gehele economie zich transformeert in de richting van de nationale, Europese en mondiale doelen en afspraken over klimaat en biodiversiteit. Voordelen voor het gebruik van fossiele energie en grondstoffen in overheidsinstrumenten kunnen deze beweging tegenwerken. Als dat gebeurt, kan er een steeds grotere ruimte ontstaan tussen de feitelijke en gewenste structuur van de economie. Dit kan in de toekomst forse ingrepen noodzakelijk maken om bij te sturen, hetgeen de stabiliteit van de begroting kan schaden. Het is daarom zaak om zo snel als mogelijk (waarbij ook het handelingsperspectief en risico op weglek moet worden gewogen) na te streven dat het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissie en andere vervuiling een prijs krijgen die de klimaat- en milieuschade die het veroorzaakt omvat, of dat via normering het gebruik van fossiele energie, en broeikasgasemissies en andere vervuiling worden teruggebracht. Met referte aan het antwoord op vraag 11, merk ik hierbij op dat het EU-ETS en de nationale CO2-heffing zorgen voor beprijzing van CO2-uitstoot, waardoor het gebruik van fossiele brandstoffen zal dalen en daarmee ook de omvang van de fossiele subsidies.
Op welke manier voldoet het verstrekken van fossiele subsidies nog aan artikel 3.1 van de comptabiliteitswet, gegeven het feit dat de bredewelvaartafwegingen tegenwoordig ook mee dienen te worden genomen.
Artikel 3.1 van de comptabiliteitswet is van toepassing op nieuwe beleidsvoorstellen. Bij vrijwel alle fossiele regelingen in bijlage 25 van de Miljoenennota gaat het om regelingen die vaak al jarenlang bestaan.
Kunt u de vragen per stuk beantwoorden?
Ja.
Het gebrek aan landelijke registratie van bijtincidenten door honden en het gebrek aan landelijk beleid om die bijtincidenten terug te brengen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de ernstige bijtincidenten die recent hebben plaatsgevonden, waarbij meerdere kinderen gewond zijn geraakt1, een eigenaar is omgekomen2, en zelfs een baby is overleden3?
Ik vind het vreselijk dat deze incidenten hebben plaatsgevonden, en mijn gedachten gaan uit naar de slachtoffers, de kinderen en ouders.
Deelt u de mening dat om bijtincidenten beter te kunnen voorkomen het belangrijk is om inzicht te hebben in het totale aantal bijtincidenten, de ernst van de incidenten, de oorzaken, de achtergronden van de incidenten, de plek waar deze hebben plaatsgevonden en de risicofactoren, waaronder de rol die de eigenaar speelt of heeft gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Helaas is dit makkelijker gezegd dan gedaan: informatie over de oorzaken, achtergronden en de risicofactoren die een rol hebben gespeeld ontbreekt veelal. Deels wordt informatie over bijtincidenten en risicovol gedrag van honden al verzameld via het Landelijk Honden Dossier, of door de Politie wanneer zij betrokken worden bij een bijtincident. Voor de honden waarbij een risicoanalyse wordt uitgevoerd is er een completer beeld. Een volledig beeld van alle factoren die hebben bijgedragen aan een bijtincident is echter onhaalbaar.
Kunt u bevestigen dat er geen complete, eenduidige registratie is van bijtincidenten door honden?
Ja, er is op dit moment geen complete eenduidige registratie, mede omdat de informatie sterk versnipperd aanwezig is, bijvoorbeeld bij dierenartsen, huisartsen of toezichthouders. Daarnaast is gebleken dat veel incidenten plaatsvinden in de eigen omgeving, bij mensen thuis door de eigen hond. Dergelijke incidenten blijven veelal buiten beeld. Daarom ben ik voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Ik zal uw Kamer hier met een separate brief over informeren.
Deelt u de mening dat er hierdoor nog veel onduidelijk is over bijtincidenten, zoals in 2018 al is geconcludeerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid4?
Nee, dit komt niet door het ontbreken van een complete, eenduidige registratie van bijtincidenten door honden, maar omdat het een zeer complex probleem is. In het rapport van het onderzoeksproject naar de preventie van bijtincidenten «The Safe Dog Project» (2019) wordt een duidelijk beeld geschetst van de uiteenlopende risicofactoren.
Kunt u bevestigen dat u heeft aangegeven graag in gesprek te gaan met plastisch chirurgen om van hen te horen hoe vaak bijtincidenten voorkomen5?
Ja, op 27 september jl. heb ik gesproken met twee chirurgen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie. Ik neem de constateringen van deze chirurgen en voorstellen die zij deden tijdens dit gesprek mee bij het uitwerken van toekomstig beleid.
Kunt u bevestigen dat ook de cijfers van plastisch chirurgen incompleet zijn, aangezien niet iedereen na een ernstig bijtincident naar de plastisch chirurg gaat en dat het hier dus om minder dan het topje van de ijsberg gaat?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Is het juist dat door minder dan 15 procent van de Nederlandse gemeenten (50 van de 342 gemeenten) bijtincidenten worden gerapporteerd aan het Landelijk Honden Dossier?6
Ja, dit klopt. Om gemeenten te stimuleren om zich aan te sluiten bij het Landelijk Honden Dossier heeft mijn departement voor een periode van vijf jaar (2021–2025) de kosten van dit systeem op zich genomen. Vanuit het Landelijk Honden Dossier is er contact met de gemeenten die nog niet deelnemen om aansluiting te stimuleren. Het is nu aan de gemeenten om dit ook te doen: hoe meer gemeenten meedoen, hoe meer informatie er verzameld kan worden over risicovol gedrag en bijtincidenten. Aan de hand van deze informatie kunnen gemeenten (preventieve) maatregelen nemen. Ik moedig alle gemeenten dan ook aan om zich aan te sluiten.
Bent u bereid een landelijke en centrale registratie van alle bijtincidenten door honden in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er is een Landelijk Honden Dossier, waarin gemeenten risicovol gedrag en (bijt)incidenten door honden kunnen registreren. Ik ben daarnaast voornemens te onderzoeken hoe ook bijtincidenten in beeld gebracht kunnen worden waar geen toezichthouders bij betrokken worden. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om de incidenten uit het Landelijk Honden Dossier te analyseren en hieruit lessen te trekken? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals toegezegd tijdens het debat over de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing stuur ik uw Kamer een brief over data met betrekking tot registratie van bijtincidenten in gemeenten (TZ202306–026).
Daarbij is wel belangrijk om te vermelden dat het Landelijk Honden Dossier voornamelijk is bedoeld voor informatie-uitwisseling tussen gemeenten en Politie om tijdig en effectief in te kunnen grijpen om zo (herhaling van) bijtincidenten te voorkomen. Analyse van data geeft naar verwachting geen nieuwe inzichten ten opzichte van de resultaten van The Safe Dog Project.
Bent u voornemens om de cijfers uit het Landelijk Honden Dossier met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat de houders van honden «de belangrijkste risicofactor» vormen bij bijtincidenten en dat dit risico niet altijd te relateren is aan hondenrassen7?
Ja, dit is de conclusie van het rapport The Safe Dog Project en internationaal wetenschappelijk onderzoek. Het herkennen van stress bij honden, positieve omgang met de hond en verantwoord houderschap (e.g. muilkorven/aanlijnen wanneer het gedrag van een hond daartoe aanleiding geeft) zijn erg belangrijk in het voorkomen van bijtincidenten. Maar ook andere risicofactoren moeten niet vergeten worden, zoals gebrekkige socialisatie en onbehandelde pijnlijke aandoeningen. Ook hier speelt de houder van de hond een belangrijke rol.
Bent u bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd en hierbij in te gaan op mogelijke oplossingen, zoals een verplichte cursus voor nieuwe hondeneigenaren of meer capaciteit voor de dierenpolitie? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid te onderzoeken hoe de eigenaar-gerelateerde risicofactoren kunnen worden verminderd.
Dit is onderdeel van de mix van maatregelen die ik voorstel, om bijtincidenten tegen te gaan. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de pilot naar een huisvestings- en behandelprotocol voor honden die na bijtincidenten in beslag zijn genomen?
Deze pilot is afgerond. Het rapport wordt momenteel afgerond en zal op korte termijn met uw Kamer gedeeld worden.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden. Dit in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording en de uitwerking van een voorstel van een mix van maatregelen tegen bijtincidenten. Hierover wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
De cijfers van het aantal agressie-en geweldsincidenten in de jeugdgevangenissen |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Kunt u inzicht geven hoeveel agressie-en geweldsincidenten er per kliniek in de Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI) en de particuliere Justitiële Jeugdinrichtingen in de periode 2020 tot en met augustus 2023 hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per soort incident?
Ja, hieronder is een overzicht opgenomen van de incidenten die hebben plaatsgevonden in de verschillende instellingen1 in de periode 2020 tot en met augustus 2023, uitgesplitst onder «agressie tegen personeel» en «agressie tegen justitiabelen (onderling)».2 Bij de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de meldingen bijzonder voorval (MBV’s) die Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) ontvangt van de Justitiële Jeugdinrichtingen (hierna: JJI’s). Het gaat hierbij om bijgehouden meldingen van DJI. Het is mogelijk dat de registratie niet een volledig beeld geeft. We werken continue aan verbetering van de registratie.
1
3
2
1
1
2
1
0
5
1
2
0
–
0
1
0
1
0
3
0
8
6
5
0
JJI Horsterveen is geopend in september 2021 en gesloten per 1 september 2023.
0
1
0
0
1
1
0
2
1
1
3
0
–
0
0
0
1
3
1
1
10
2
6
1
Idem.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel «meldingen bijzonder voorval» er per kliniek binnen de RJJI hebben plaatsgevonden, uitgesplitst per calamiteit in de periode 2020 tot en met augustus 2023?
Hieronder zal inzichtelijk worden gemaakt hoeveel meldingen er per JJI binnen de RJJI’s hebben plaatsgevonden in de periode 2020 tot en met augustus 2023.
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
1
1
5
agressie tegen justitiabelen
0
1
1
ernstige ordeverstoring
2
0
4
aantreffen contrabande
0
1
0
poging tot suïcide
3
0
0
ernstig geval van zelfverwonding
3
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
2
3
onttrekking tijdens vervoer
0
2
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
2
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
0
0
brand
1
0
0
agressie tegen personeel
3
2
1
0
agressie tegen justitiabelen
1
1
1
0
ernstige ordeverstoring
0
2
1
0
aantreffen contrabande
0
0
2
0
politiecontact tijdens verlof
1
1
1
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
4
8
0
0
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
4
0
1
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
6
1
4
0
Idem.
brand
1
0
0
0
agressie tegen personeel
2
1
2
1
agressie tegen justitiabelen
0
0
3
0
ernstige ordeverstoring
0
0
2
0
aantreffen contrabande
1
1
2
1
poging tot suïcide
2
0
0
1
ernstig geval van zelfverwonding
1
0
0
0
overlijden
0
0
2
0
toepassen dwangmedicatie
3
0
1
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
0
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
3
6
2
4
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
0
2
0
0
Onttrekking onbegeleid verblijf buiten de inrichting
2
2
3
0
agressie tegen personeel
1
0
0
0
agressie tegen justitiabelen
0
2
0
0
ernstige ordeverstoring
1
0
0
1
aantreffen contrabande
0
1
2
0
poging tot suïcide
2
0
0
0
hongerstaking
1
1
0
0
toepassen dwangmedicatie
5
0
0
0
mogelijk strafbare feiten personeelsleden
1
1
0
0
elk ander incident van ernstig politieke of mediagevoelige aard
7
2
1
1
Onttrekking aan begeleid verblijf buiten de inrichting
1
0
0
0
Is er een kwantitatieve analyse agressie- & geweldsincidenten RJJI beschikbaar, zoals uitgevoerd over 20181, voor de periode 2020 tot en met augustus 2023? Zo ja, kunt u deze inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee, eenzelfde kwantitatieve analyse is niet beschikbaar. In 2018 is een dergelijke analyse gemaakt om verbeteringen in de registratie te bewerkstelligen. Dit heeft geleid tot de gewenste verbeteringen, daardoor is er geen noodzaak meer voor een dergelijk type analyse.
Wat is uw analyse over de cijfers die bij vraag 1 en vraag 2 verstrekt zijn?
Op grond van de beschikbare cijfers lijkt er in 2023 sprake te zijn van een afname van agressie-incidenten. Daarbij dient opgemerkt te worden dat dit voor 2023 voorlopige cijfers betreffen tot en met augustus en er nog correcties kunnen plaatsvinden. Daarnaast dient in het algemeen opgemerkt te worden dat er omstandigheden zijn waardoor de cijfers van de verschillende jaren niet goed met elkaar te vergelijken zijn. De bezetting van de JJI’s is toegenomen (de cijfers van de MBV’s zijn absoluut), de jaren 2020 en 2021 worden gekenmerkt door de coronamaatregelen waarbij vrijheden beperkt zijn geweest, de JJI’s huisvesten deels ook verschillende type jongeren en verschillen ook in omvang.4
Hebben volgens u de aangekondigde maatregelen, zoals een extra werknemer per groep, het gewenste resultaat opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Ja, de maatregelen – zoals extra werknemers op de groep en de structurele capaciteitsuitbreiding – bieden perspectief voor de JJI’s. Zo leidt de inzet van een derde groepsleider tot meer rust in de groep en jongeren in een JJI kunnen daardoor beter begeleid worden richting een veilige terugkeer in de maatschappij.5 DJI doet er alles aan om geweldsincidenten te voorkomen, door de-escalerend op te treden en middels trainingen in JJI’s zoveel mogelijk in te zetten op behandeling, begeleiding en (her)opvoeding. Er verblijven in JJI’s echter geconcentreerde groepen jongeren met zeer zware problematiek. Incidenten zijn daarom helaas niet altijd te vermijden. Daar komt bij dat het – statistisch gezien – om een relatief laag aantal incidenten gaat waardoor het lastig is om verstrekkende conclusies te verbinden aan de mogelijke afname van incidenten in relatie tot bijvoorbeeld personeel.
Met de interventies die mijn ambtsvoorganger en ik hebben ingezet, is de door de Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, de Inspectie van het Onderwijs en Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de inspecties), gevraagde kwaliteitsslag in gang is gezet. Mede hierdoor hebben de inspecties inmiddels besloten om het intensief toezicht op JJI’s te beëindigen.6 DJI zal monitoren hoe de aanvullende maatregelen in de praktijk voor jongeren uitpakken. Ik blijf verder werken aan de aanbevelingen die de inspecties hebben gegeven. Ik moet daarbij benoemen dat de personele problematiek in de JJI’s nog niet is opgelost. Het blijft een uitdaging om voldoende personeel te vinden en te behouden. Hier wordt blijvend op ingezet.
Taalbarrières bij de huisarts |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de zienswijze van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) dat taalproblemen het lastig maken om aan iedereen passende zorg te kunnen bieden?1
Om goede en passende zorg te bieden, is heldere communicatie tussen zorgverleners en patiënten en/of cliënten essentieel. Communicatie kan – waar nodig – worden ondersteund door middel van de inzet van digitale hulpmiddelen, informele tolken, of wanneer noodzakelijk een professionele tolk.
In hoeverre valt inclusieve zorg voor patiënten met een taal- en/of cultuurbarrière ook onder de thema’s passende zorg, samen beslissen, de juiste zorg op de juiste plek?
Inclusieve zorg betekent «dat iedereen in diens leven gelijkwaardig mee mag doen en gelijkwaardig het recht heeft om gebruik te maken van de zorg», zoals het lid Sahla (D66) in de initiatiefnota2 duidt. In de brief aan uw Kamer van 23 december 20223 schreef ik over cultuurspecifieke zorg, een vorm van zorg die specialiseert in zorgaanbod in eigen taal en cultuur van de patiënt of cliënt. Het is belangrijk dat iemand niet wordt gereduceerd tot een cultuur, maar dat de relevante culturele aspecten van een patiënt/cliënt ook niet worden vergeten bij het leveren van zorg. Zorgverleners moeten goed inschatten wanneer de cultuur of de taalbarrière relevant is voor de behandelrelatie met de patiënt of de cliënt. En hier moet een zorgverlener vervolgens ook naar handelen, zodat passende zorg geleverd kan worden. Een taal- of cultuurbarrière zou passende zorg niet in de weg moeten staan.
Hoe kijkt u naar de dienstverlening van AlloMedics Huisartsen B.V., een collectief van artsen, dat zorg verleent in de eigen taal, aanvullend op de huisartsen?
Het Zorginstituut heeft beoordeeld dat de dienst die AlloMedics levert4, geschaard kan worden onder «zorg zoals huisartsen die plegen te bieden».5 Daarbij is relevant dat Allomedics zorg levert met huisartsen die kennis hebben van een specifieke taal en cultuur, en daarnaast ook zelf (waarnemend) huisarts zijn. Allomedics is dan ook te erkennen als een zorgaanbieder in de zin van de Wet marktordening gezondheidzorg (Wmg).
Ik kan mij voorstellen dat de zorg die Allomedics levert in sommige gevallen kan voorzien in een behoefte van zowel patiënten als de eigen huisarts. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft ook aan in de beslissing op het bezwaar1 dat deze vorm van zorg als veelbelovend kan worden beschouwd binnen het concept van passende zorg.
Hoe kijkt u naar de beslissing van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om AlloMedics Huisartsen B.V. géén prestatie toe te kennen en/of een tarief vast te stellen, ondanks het feit dat verzekeraars zoals Menzis en ook de Patiëntenfederatie hebben aangegeven wel degelijk meerwaarde te zien in de dienstverlening van AlloMedics?
Een zorgaanbieder en verzekeraar kunnen op grond van Wmg gezamenlijk een aanvraag indienen bij de NZa om een prestatiebeschrijving en een passend tarief vast te stellen. Het is de zelfstandige bevoegdheid van de NZa om over verzoeken van partijen voor prestaties en passende tarieven te besluiten binnen de gezondheidszorg. De NZa is echter niet verplicht om elke gevraagde prestatiebeschrijving en bijbehorend tarief vast te stellen.6 De NZa moet een dergelijk besluit nemen op basis van een solide onderbouwing. In haar besluit weegt de NZa allerlei overwegingen mee, waaronder de standpunten van verzekeraars en de Patiëntenfederatie. De NZa maakt vervolgens echter haar zelfstandige afweging.
Hoe weegt u het feit dat de NZa in de beslissing op het bezwaar van AlloMedics een feitelijk onjuiste constatering doet over de start van de dienstverlening (december 2021), waarin wordt gesteld: «de zorg die bezwaarden leveren ziet de NZa op dit moment als veelbelovend en deze zorg past mogelijk goed binnen het concept van passende zorg. Tegelijkertijd is van belang dat bezwaarden pas sinds december 2022 zijn gestart met consulten in buitenlandse taal»?
De NZa heeft mij laten weten dat het hier een typefout betreft. Deze typefout heeft de afweging en conclusie van de NZa niet beïnvloed.
In hoeverre deelt u de overtuiging van de NZa dat het consult in een buitenlandse taal niet past binnen de uitgangspunten dat een stabiele en eenvoudige prestatiestructuur wordt nagestreefd; zo ja, neemt u stappen om het effect van een betere verstaanbaarheid in de eerste lijn in kaart te brengen?
Ik kan mij voorstellen dat initiatieven, zoals Allomedics, waarbij de eigen huisarts vastloopt door de taal- en/of cultuurbarrière en incidenteel hulp van een collega-huisarts inroept, voorzien in een behoefte en kunnen bijdragen aan passende zorg.
De NZa geeft aan dat momenteel op verschillende manieren bekostiging beschikbaar is voor initiatieven zoals die van Allomedics. Ten eerste kan Allomedics een regulier consult in rekening brengen voor de zorg die ze leveren. Daarnaast kan via de prestatie «onderlinge dienstverlening» afspraken worden gemaakt met de eigen huisarts van de patiënt. Verder kan via de prestatie «zorgvernieuwing meekijkconsult» afspraken worden gemaakt met de verzekeraars over de inzet van aanvullende middelen. Tenslotte is het volgens de NZa mogelijk om een experiment te starten onder de beleidsregel «innovatie voor kleinschalige experimenten». Dit geeft de mogelijkheid te onderzoeken wat de meerwaarde is van de verleende zorg en in hoeverre de zorg de betaalbaarheid en/of toegankelijkheid van de zorg bevordert.
Ik constateer echter dat ondanks deze verschillende bekostigingsmogelijkheden de dienstverlening van Allomedics (nog) niet van de grond komt. Ik roep alle partijen op (Allomedics, verzekeraars en huisartsen) om vanuit de eigen verantwoordelijkheid te bezien hoe de bekostiging van initiatieven zoals Allomedics, binnen de mogelijkheden die de NZa noemt, gestalte kan krijgen.
Het overbruggen van taalbarrières en de bekostiging hiervan is een thema waar ik aandacht voor heb. Op basis van de aangenomen motie van de leden Paulusma (D66) en Bikker (CU)7, is de regering eind 2021 verzocht de voor- en nadelen en praktische uitvoerbaarheid voor zorgverleners en zorgaanbieders van de verschillen vormen van bekostiging van de inzet van tolken in kaart te brengen. Als eerste stap in de uitvoering van deze motie, is de Kamer in het najaar van 2022 geïnformeerd over de beleidsreactie op het rapport «Tolken in de zorg: een overzicht van huidige inzet, financiering en knelpunten» dat Berenschot in opdracht van het Ministerie van VWS heeft opgesteld8. Hierin werden drie verschillende vraagstukken herkend, namelijk een beschikbaarheidsvraagstuk, informatievraagstuk en bekostigingsvraagstuk. De afgelopen periode zijn deze drie vraagstukken nader geanalyseerd, zodat we weloverwogen voorstellen kunnen doen aan de Kamer voor het oplossen van knelpunten. Dit is in lijn met de gewijzigde motie van het lid Van der Plas (BBB)9 die de regering verzoekt om de resultaten van verschillende analyses die momenteel uitgevoerd worden af te wachten, voordat voorstellen naar de Kamer worden gezonden. Ik informeer de Kamer na het verkiezingsreces over de voortgang.
Hoe weegt u dat er vanuit het hele land verwijzende huisartsen gebruik willen maken van de zorg die geleverd wordt door initiatieven zoals AlloMedics, maar dat de zorg niet geleverd kan worden door de beperkingen die zijn opgelegd door de NZa?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre denkt u dat een betere verstaanbaarheid ook een positief effect heeft op de toenemende agressie op huisartsenposten?2
Ik heb geen reden om aan te nemen dat toenemende agressie op de huisartsenpost verband houdt met taalbarrières. Goede communicatie is echter wel essentieel voor een goed begrip tussen patiënt en arts en kan wederzijdse misverstanden voorkomen. Geweld en agressie tegen zorgverleners acht ik onder alle omstandigheden onacceptabel.
Op welke termijn informeert u de Kamer over de eventuele inzet van de tolkentelefoon in de huisartsenzorg?
Er zijn verschillende manieren om een taalbarrière te overbruggen, een hiervan is de tolkentelefoon. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 6, stuur ik na het verkiezingsreces een brief waarin ik de Kamer nader informeer over de inzet van tolken in de zorg. In deze brief wordt ingegaan op tolkeninzet binnen de verschillende zorgsectoren, waaronder de huisartsenzorg.
Welke andere stappen neemt u om taalbarrières binnen de zorg weg te nemen?
Er zijn veel manieren om een taalbarrière te overbruggen, één daarvan is door de inzet van technologische hulpmiddelen. Momenteel laat ik in kaart brengen welke digitale hulpmiddelen momenteel beschikbaar zijn voor het overkomen van taalbarrières, wat de ervaringen van zorgverleners hierbij zijn en voor welke situaties deze digitale hulpmiddelen geschikt zijn. Daarnaast vraag ik de onderzoekers om tot aanbevelingen te komen over de kansen die zorgaanbieders en zorgverleners nog kunnen benutten voor de inzet van digitale hulpmiddelen bij het overkomen van taalbarrières in de zorg en het sociaal domein. Ik zal uw Kamer eind dit jaar over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Dubieuze investeringen in wapenbedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «High-risk arms trade and the financial sector», waaruit blijkt dat Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars afgelopen jaren miljarden euro’s hebben belegd in wapenbedrijven die wapens leveren aan hoogrisicolanden?1
Ja.
Deelt u het uitgangspunt van de opstellers van het rapport dat wapenexport naar hoogrisicolanden problematisch is, in het bijzonder de wapenleveranties aan oorlogvoerende partijen in Jemen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een actief exportcontrolebeleid om te voorkomen dat export van Nederlandse militaire goederen ongewenste gevolgen heeft. Het kabinet past daarom een strikte en zorgvuldige toets toe van deze export aan de criteria van het Europese wapenexportbeleid. Op die manier kan onder andere worden voorkomen dat Nederlandse goederen in het conflict in Jemen worden ingezet.
Hoe beoordeelt u de beleggingen van deze instellingen in het licht van hun verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren zoals vastgelegd in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights en de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO-richtlijnen)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet verwacht van alle bedrijven, waaronder financiële instellingen, dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van due diligence (gepaste zorgvuldigheid) houdt concreet in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot duurzaamheidrisico’s, de potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten van hun handelen op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Met inachtneming van de OESO-richtlijnen en UNGP’s maken pensioenfondsen en verzekeraars zelfstandig een afweging over hun beleggingskeuzes. Veel van de Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars hebben de afgelopen jaren in hun respectievelijke Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant stappen gezet om gepaste zorgvuldigheid te borgen in hun beleggingsbeleid en beleggingspraktijk. Dit betreft een doorlopend proces dat continue aandacht zal vragen van deze financiële instellingen. Ik moedig hen aan hierop gezamenlijk in sectorverband te blijven acteren.
Kunt u aangeven of u de in het rapport genoemde beleggingen van pensioenfondsen en verzekeraars in lijn acht met eerder opgestelde aanbevelingen over beleggingen in de defensiesector in het Convenant Verzekeringssector in het kader van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?2
In de kern is het themakader «controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risico landen» (ontwikkeld door de partijen bij het IMVB-convenant in de verzekeringssector) bedoeld voor het bieden van handvatten die kunnen helpen bij het toepassen van gepaste zorgvuldigheid op de beleggingsportefeuille. Het kader dient niet gezien te worden als een verplichting voor verzekeraars, of andere partijen, maar als hulpmiddel of handreiking ter ondersteuning van de verzekeraar om aan de slag te gaan met beleggingsbeleid op dit thema.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de pensioenfondsen en verzekeraars om erop aan te dringen dat de beleggingen in wapenbedrijven die leveren aan hoogrisicolanden, worden teruggetrokken? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid – en los van casuïstiek omtrent hoog-risicolanden – ziet het kabinet het belang van een sterke defensie-industrie, bijvoorbeeld om staten in staat te stellen zich te verdedigen op basis van het VN handvest of andere legitieme veiligheidsbehoeften na te streven. Toegang tot financiering – binnen de kaders van IMVO – is noodzakelijk voor deze industrie om landen zoals bijvoorbeeld Oekraïne in staat te stellen om voorraden aan te vullen en capaciteit op te bouwen.
Meer specifiek in antwoord op uw vraag, moedigt het kabinet financiële instellingen aan om doorlopend kritisch naar hun beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen en moeten doorvoeren. Tijdens de looptijd van de IMVB-convenanten Pensioenfondsensector en Verzekeringssector is er door mijn voorganger en op ambtelijk niveau met deze sectoren gesproken over hun beleggingen in wapenbedrijven en de mogelijkheden die zij hebben om gepaste zorgvuldigheid toe te passen. De precieze invulling van het beleggingsbeleid blijft echter de verantwoordelijkheid en keuze van de pensioenfonds- en verzekeraarsbesturen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven zij investeren. Ik zie daarom geen aanleiding om nu opnieuw met deze financiële instellingen in gesprek te gaan over hun beleggingen in wapenbedrijven.
Het schieten met een pistool en mitrailleur op een foto van mijn hoofd |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het filmpje1 waarin een man met een pistool en vervolgens mitrailleur kogels op mijn hoofd schiet en vervolgens in brand steekt?
Ja.
Wat is uw oordeel hierover?
Bedreigingen, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen, en in het bijzonder die gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. De beelden zijn verwerpelijk. Volksvertegenwoordigers moeten vrij en veilig hun werk kunnen doen. Daar zullen wij ons altijd voor inzetten.
Bent u hierover door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) geïnformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kunnen er over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Zoals aangegeven bij vraag 1 heb ik kennisgenomen van deze beelden en keuren wij deze nadrukkelijk af.
In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Vindt u dit inmiddels zo normaal dat u er publiekelijk over zwijgt?
Nee, nooit.
Welke stappen zijn ondernomen om de dader met spoed op te sporen?
Als Minister van Justitie en Veiligheid kan ik niet ingaan op individuele zaken, dit om politieke bemoeienis te voorkomen. Dat geldt niet alleen hier en in dit soort zaken, maar in alle individuele zaken van het Openbaar Ministerie.
De heer Wilders zal op de hoogte worden gehouden van de ontwikkelingen.
Bent u bereid – indien dit filmpje uit Pakistan komt – de Pakistaanse ambassadeur te ontbieden en onmiddellijk medewerking te vragen aan het opsporen en vervolgen van de persoon uit het filmpje? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet doet er alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
Indien dit filmpje inderdaad uit Pakistan komt dan zullen de ernstige zorgen en afkeuring van het kabinet worden overgebracht aan de Pakistaanse ambassadeur.
Een eventuele vervolging zou kunnen leiden tot een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van Pakistan.
Indien Pakistan opnieuw medewerking met de Nederlandse autoriteiten weigert bent u dan bereid de Pakistaanse ambassadeur uit te wijzen? Zo nee, waarom niet?
We zullen er alles aan doen om de daders te pakken en te berechten. Zoals ik eerder heb aangegeven moeten volksvertegenwoordigers vrij en veilig hun werk kunnen doen. Het is belangrijk om in contact te blijven met de Pakistaanse autoriteiten, ook om de daders te kunnen pakken en te berechten. Uitwijzen van een ambassadeur is een zeer zwaar middel dat ertoe leidt dat de contacten met de autoriteiten van het land in kwestie ernstig zullen worden bemoeilijkt.
Wilt u deze vragen apart en met spoed binnen 48 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Arbeidsmigratie |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat de Kamer op 10 juli in het debat over de ontstane politieke situatie de motie-Omtzigt heeft aangenomen1?
Ja. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid reageert op deze motie in de brief aan uw Kamer over het «arbeidsmigratiepakket n.a.v. motie lid Omtzigt» van heden.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn naar Nederland gekomen in 2021 en in 2022?
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen arbeidsmigranten uit andere lidstaten van de Europese Unie (EU) en arbeidsmigranten van buiten de EU.
Vanwege het vrij verkeer van personen in de EU is het bij EU-migranten alleen achteraf mogelijk om vast te stellen of een persoon als arbeidsmigrant gezien kan worden. Dit in tegenstelling tot arbeidsmigranten van buiten de EU voor wie een vergunning moet worden verkregen. Deze instroomcijfers zijn jaarlijks beschikbaar via de IND. Dit is ook de reden waarom de cijfers voor arbeidsmigratie uit de EU minder actueel zijn dan de cijfers voor arbeidsmigratie van buiten de EU.
Het CBS publiceert in de Migrantenmonitor hoeveel migranten uit EU-lidstaten in totaal in Nederland werken (meetmoment CBS: december). Het betreft dus niet de jaarlijkse instroom. De populatie EU-arbeidsmigranten is heel divers. Soms gaat het om arbeidsmigranten uit andere EU-lidstaten die al jaren in Nederland wonen en werken. Soms gaat het om EU-arbeidsmigranten die slechts enkele weken of maanden in Nederland seizoensarbeid verrichten. CBS heeft aangegeven dat de Migrantenmonitor met de cijfers over de jaren 2021 en 2022 niet eerder dan in november 2023 wordt gepubliceerd, waardoor ik uw Kamer helaas over die cijfers op dit moment nog niet kan informeren. Zodra die cijfers beschikbaar zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
De cijfers van de jaren 2016 tot en met 2020 geven een indruk van het aantal EU-arbeidsmigranten in Nederland. Bij deze groep is geen onderscheid gemaakt in type werk (ongeschoold/hooggeschoold, etc.) en salarisniveau.
Werknemer
Zelfstandige
421.450
33.430
472.470
36.100
532.660
41.000
566.400
45.300
507.560
46.900
Voor arbeidsmigranten van buiten de EU zijn cijfers bekend van de jaarlijkse instroom voor de jaren 2021 en 2022. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de arbeidsmigranten die vallen binnen de categorie «kennis en talent» (waaronder de zogeheten kennismigrantenregeling en de Europese blauwe kaart) en overige arbeidsmigranten: arbeidsmigranten die voor kortere of langere tijd in verschillende sectoren werken en voor wie de hoofdregel geldt dat de werkgever een tewerkstellingsvergunning moet aanvragen.
Binnen de categorie «arbeid: kennis en talent» zijn 20.230 aanvragen ingewilligd in 2021 en 30.990 in 2022. Binnen de categorie «arbeid: overig» zijn 2020 aanvragen ingewilligd in 2021 en 2520 aanvragen in 2022.2
Is de brief met maatregelen die Nieuwsuur publiceerde authentiek?2
Om de redenen die genoemd worden in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 10 juli 20234 kan deze vraag niet worden beantwoord. De Minister van Justitie en Veiligheid schrijft in die brief: «Conform de vaste lijn in het verkeer tussen Kamer en kabinet en het wettelijk kader is het niet aangewezen om vanuit het kabinet de politieke inbreng en stukken te verstrekken. Als stukken inzicht kunnen bieden in – al dan niet daadwerkelijk in de onderhandelingen ingebrachte en al dan niet nadien gehandhaafde – interne standpunten van de aan de onderhandelingen deelnemende partijen doet openbaarmaking daarvan afbreuk aan de bescherming van de vertrouwelijkheid waarin deze standpunten zijn geformuleerd. Ook wanneer dit achteraf gebeurt. Het zou in de toekomst het vrijelijk uitwisselen van opvattingen en het verkennen van mogelijke overeenkomsten bemoeilijken als dergelijke standpunten al dan niet na het bereiken van een overeenkomst achteraf openbaar gemaakt worden.»
Kunt u per maatregel over arbeidsmigratie in de brief aangeven wanneer u die heeft uitgewerkt en zult voorleggen aan de Tweede Kamer?
De brief waarin de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens het kabinet reageert op de motie-Omtzigt, wordt heden aan uw Kamer gezonden. In die brief wordt benadrukt dat het kabinet over de maatregelen op het gebied van arbeidsmigratie die in die brief worden genoemd, zowel individueel als in zijn geheel, als onderdeel van het bredere pakket, geen overeenstemming heeft bereikt. Daarbij benadruk ik dat het kabinet de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten onverkort en met urgentie uitvoert, om arbeidsmigranten beter te beschermen en misstanden tegen te gaan.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, zodat de antwoorden beschikbaar zijn op Prinsjesdag en betrokken kunnen worden bij de Algemeen Politieke Beschouwingen?
Ja.
Het bericht 'Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Telegram treedt niet effectief op tegen op grote schaal delen van contactgegevens en naaktfoto’s van vrouwen»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Hoe ernstig neemt u het feit dat per dag meer dan 10.000 berichten verschijnen op het platform Telegram waarin met name sprake is van vrouwenhaat?
Dit feit neem ik heel serieus. Het ongevraagd delen van naaktbeelden en privégegevens via deze groepen, waarbij vaak jongeren betrokken zijn, is onaanvaardbaar. Uit slachtofferverhalen, zoals van vrouwen die hierover in de media hun verhaal durven te vertellen, is bekend dat de impact van dit «exposen» enorm kan zijn. Slachtoffers ondervinden gevoelens van schaamte en machteloosheid, komen in sociaal isolement terecht en ontwikkelen in het ergste geval suïcidale gedachten.2 De doorwerking van online gebeurtenissen op de offline leefwereld dient daarom niet te worden onderschat. Het baart mij dan ook zorgen welke sociale omgangsvormen en opvattingen deelnemers aan deze groepen kennelijk voorstaan. De schaal en snelheid waarop gelijkgestemden elkaar via Telegram weten te vinden in het delen van dit soort privacyschendingen, is verontrustend.
Hoe duidt u het fenomeen van «exposegroepen», waar met name meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond slachtoffer van zijn?
Sociale media bieden een middel voor mensen om zich te laten zien aan anderen. «Exposegroepen» zijn een uitwas van deze ontwikkeling: het gaat in deze groepen om het in brede kring verspreiden van naaktfoto’s die ofwel in vertrouwen zijn gedeeld of heimelijk vervaardigd zijn. Zoals gezegd, kunnen dergelijke acties een grote weerslag hebben op degene wiens foto, video, of andere privégegevens gedeeld worden. Hierbij is het van belang om extra aandacht te hebben voor personen in extra kwetsbare situaties. Denk bijvoorbeeld aan meisjes en vrouwen met een migratieachtergrond, personen uit religieuze gemeenschappen, LHBTIQ+-personen en hulpverleners die gedoxed worden in het kader van de uitoefening van hun beroep of andere personen waarbij exposen ernstige gevolgen kan hebben voor de (sociale) veiligheid.
Wat is uw reactie en actie op de lakse houding van Telegram?
Het bestaan van exposegroepen op Telegram vind ik uiteraard kwalijk, met name wanneer deze bij melding niet offline worden gehaald door de betreffende aanbieder. De internetsector speelt namelijk een belangrijke rol in het veilig houden van de online omgeving en in het bestrijden van de verspreiding van content die de veiligheid van burgers en instituties ondermijnt. Omwille van dit belang zet ik in op een goede samenwerking met de internetsector. Dat neemt niet weg dat er partijen zijn zoals Telegram of X, waarmee het contact minimaal is en waarbij medewerking in het kader van de zelfregulering of opsporingsonderzoeken ook te wensen overlaat. Het kabinet verhoogt de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud3 en de Digital Services Act (DSA).4 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud. Daarnaast treed ik in constante dialoog met verschillende departementen, Openbaar Ministerie, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector. Bijvoorbeeld via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist door de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram te betreuren.
Welke acties kunnen met de huidige wet- en regelgeving worden ondernomen tegen (anonieme) accounts die deze haat plaatsen?
Er zijn voor opsporing en vervolging mogelijkheden om personen die strafbare feiten plegen te herleiden, bijvoorbeeld door het doen van een vordering tot informatie bij een tussenhandeldienst of online platform.5 Maar hoewel het mogelijk is om strafrechtelijke vervolging in te zetten, stuit dat in veel gevallen op technische of juridische bezwaren. De identiteit van een plaatser bij online strafbare feiten kan in theorie achterhaald worden, maar dit is sterk afhankelijk van de mate van medewerking van de online aanbieder op wiens service het strafbare feit zich heeft voorgedaan, en of deze op Nederlands grondgebied gevestigd is. Voor buitenlandse providers dient gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek, wat vaak een tijdrovende exercitie is. Nadat iemand geïdentificeerd is, kan deze vervolgens in sommige gevallen strafrechtelijk vervolgd worden, bijvoorbeeld voor het versturen van wraakporno of kinderpornografisch materiaal, doxing of afpersing. Het civiele recht bevat daarnaast mogelijkheden om identificerende gegevens van gebruikers op te vragen bij tussenpersonen als aannemelijk is dat sprake is van onrechtmatig handelen, de verzoeker een reëel belang heeft bij verkrijging van de gegevens, er geen minder ingrijpende mogelijkheid voorhanden is om de gegevens te achterhalen en een belangenafweging zich hier niet tegen verzet.6
Welke mogelijkheden hebben de politie en het OM op dit moment om exposegroepen te blokkeren? Is het volgens u noodzakelijk dat zij meer mogelijkheden krijgen om de personen achter deze exposegroepen op te sporen? Zo ja, op welke punten zou dat kunnen?
Op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie, na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om content ontoegankelijk te maken wanneer deze strafbare inhoud bevat. In 2021 is dit gebeurd nadat bedreigingen en opruiingen tegen publieke personen werden gedeeld via de Telegram-kanalen van De Bataafse Republiek en Bataafse Nieuws.7 Op grond van 125p Sv jo 181 Sv was politie bevoegd, na toestemming van de rechter-commissaris, om via de telefoon van verdachte de gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk te maken.8
Afgezien van deze uitzonderlijke casus is de politie vaak niet in de positie om Telegramkanalen te blokkeren. Telegram is een platform dat niet tot slecht in verbinding staat met de Nederlandse politie. Het indienen van vorderingen in het kader van opsporingsonderzoeken heeft weinig meerwaarde; Telegram reageert niet op dergelijke vorderingen of bevelen. Andere Europese landen hebben overeenkomstige ervaringen. De onlangs verdwenen exposegroepen op Telegram lijken het gevolg van handelen van het platform zelf, of de beheerders van de exposegroepen.9
Ten aanzien van de opsporing van personen achter accounts bestaan de mogelijkheden voor politie en openbaar ministerie zoals beschreven bij de beantwoording op vraag 5.
Kent u het bericht «Telegram haalt Looijkartel offline na haatcampagne tegen Hilversummer»2? Zo ja, welke consistentie is er bij dit en andere platforms om op te treden tegen onder andere doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno? Welke consequenties volgen er als zij niet hun verantwoordelijkheid nemen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze uiteraard niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Gebruikersvoorwaarden gaan vaak verder in het verbieden van online inhoud dan wet- en regelgeving op dit terrein. In de gebruikersvoorwaarden van zowel YouTube, Snap Inc., TikTok als Meta zijn regels te vinden die doxing, haat, oproepen tot geweld, wraakporno en kinderporno, intimidatie en cyberpesten verbieden op het platform. Voor de meeste platforms geldt dat er een lijn te vinden is in de snelheid en consistentie waarmee zij illegale content verwijderen.
De gebruikersvoorwaarden van Telegram zijn daarentegen veel minder uitgebreid. Wanneer een gebruiker zich aanmeldt voor Telegram stemt de gebruiker ermee in om de gehele dienst niet te gebruiken voor het verzenden van spam of om andere gebruikers op te lichten. Verder is het verboden om geweld te promoten of illegale pornografische inhoud te plaatsen op openbaar toegankelijke Telegram-kanalen.
Daar waar strafbaar of onrechtmatig materiaal wordt gepubliceerd op platforms richt mijn aanpak zich op de snelle verwijdering van dit materiaal van het internet.
Op welke manier kunt en wilt u minderjarige slachtoffers van doxing, haatberichten en smaadberichten bijstaan en beschermen?
Voor alle slachtoffers van online illegaal materiaal staat de mogelijkheid open om zelfstandig een verwijderverzoek in te dienen bij het betrokken platform. Het platform is op basis van de DSA verplicht om hierop tijdig en met tekst en uitleg te reageren.11 Daarnaast kunnen slachtoffers uiteraard aangifte doen bij de politie wanneer het een strafbare uiting betreft.
Naast de inzet van politie en Openbaar Ministerie werk ik aan handelingsperspectieven voor slachtoffers die te maken krijgen met dit soort online gedragingen. Op dit moment faciliteert de overheid Meld.Online Discriminatie (MOD), het Meldpunt Kinderporno en Helpwanted. Bij MOD kunnen slachtoffers van online strafbare discriminatoire content terecht. Indien hiervan sprake is, wordt door MOD naar de internettussenpersoon bij wie deze content staat een verwijderverzoek gestuurd. Via het Meldpunt Kinderporno kan melding worden gedaan van materiaal van online seksueel misbruik van minderjarigen. Ook dit meldpunt stuurt verwijderverzoeken in het geval van strafbaar materiaal. Helpwanted.nl is een hulplijn voor online grensoverschrijdend gedrag. Minderjarige slachtoffers die hiermee te maken hebben, maar ook bijvoorbeeld ouders en docenten, kunnen bij deze voorziening terecht voor informatie en advies. In het geval van illegale content kan Helpwanted dit onder de aandacht brengen bij internettussenpersonen met wie zij goede contacten onderhouden. In samenwerking met Helpwanted wordt momenteel een pilot uitgevoerd als onderdeel van het voornemen om een laagdrempelige meldvoorziening in te richten om melders te ondersteunen met informatie, hulp om een verwijderverzoek in te dienen of doorverwijzing naar een andere partij te faciliteren (zoals 113, politie of slachtofferhulp bijvoorbeeld). Mocht een internettussenpersoon na ontvangst van dergelijke meldingen niet overgaan tot ontoegankelijk maken of verwijderen van de gewraakte content, dan kan het slachtoffer er uiteraard alsnog voor kiezen de zaak voor te leggen aan een civiele rechter, eventueel ook via een kortgedingprocedure. Ook zet Helpwanted in op preventie en educatie middels de campagne «Het stopt bij jou».12 Aanvullend kunnen slachtoffers terecht bij Slachtofferhulp Nederland. Zij bieden mensen praktische en juridische hulp en emotionele ondersteuning, maar kunnen ook doorverwijzen naar andere organisaties. In 2022 heeft Slachtofferhulp Nederland een specifieke campagne voor shame sexting gedraaid om voor dit onderwerp aandacht te vragen en slachtoffers de helpende hand te bieden.13
Verder investeer ik in een publiek-private samenwerking waarbinnen de internetsector en de overheid afspraken maken om samen actief en effectief te kunnen handelen bij (onder ander seksueel getint) online materiaal dat strafbaar is, schade toebrengt of maatschappelijke ongewenste effecten met zich meebrengt (zie ook het antwoord op vraag 4).14
Zoals aangegeven verhoogt het kabinet tevens de inspanningen om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud15 en de Digital Services Act (DSA).16 Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen dienen ertoe om tussenhandeldiensten meer verplichtingen op te leggen als het gaat om online content moderatie en zijn dus belangrijke instrumenten in de aanpak van dit soort inhoud.
Bent u het met het CDA eens dat ten minste forse boetes moeten volgen als platforms haat, geweld en strafbare zaken de ruimte geven, zoals bijvoorbeeld eerder Duitsland en Brazilië hebben gedaan?
De huidige regelgeving in Duitsland, de NetzDG, verplicht sociale mediaplatforms met meer dan 2 miljoen gebruikers om «duidelijk illegale» inhoud binnen 24 uur na melding te verwijderen en alle illegale inhoud binnen 7 dagen nadat het is geplaatst. Indien hieraan geen opvolging wordt gegeven, lopen platforms het risico van een boete van maximaal 50 miljoen euro. Hierbij moet wel aangetekend worden dat deze wetgeving zeer omstreden is: de wet is zowel nationaal als internationaal bekritiseerd door politici, mensenrechtengroeperingen, journalisten en academici omdat de wet sociale mediaplatforms stimuleert om online uitingen snel te verwijderen door strenge deadlines en hoge boetes.17 Ook stimuleert de wet geprivatiseerde handhaving van de vrijheid van meningsuiting online. De NetzDG zal binnenkort ingetrokken worden omdat de DSA daarvoor in de plaats treedt. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan.
Het Braziliaanse wetsvoorstel, Bill 2630, bepaalt dat sociale media, messaging-apps en zoekplatforms proactiefmoeten optreden om online illegale inhoud tegen te gaan. Bedrijven kunnen een boete krijgen als ze een rechterlijke beslissing om criminele inhoud te verwijderen niet opvolgen en kunnen voor de rechter aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door inhoud die de wet overtreedt. Ook over dit wetsvoorstel bestaan zorgen over de implicaties op de vrijheid van meningsuiting, en het is nog onzeker of dit wetsvoorstel uiteindelijk zal worden aangenomen.18
Ik ben het eens met het CDA dat passende handhaving en boetes moeten volgen wanneer online platforms haat, geweld en andere strafbare zaken de ruimte geven en hier weet van hebben. Hiervoor biedt de Digital Services Act straks de mogelijkheid aan nationale toezichthouders en de Europese Commissie om boetes uit te delen.
Welke samenwerking op internationaal niveau wordt er nu ingezet om mensenrechten en fatsoensnormen richting elkaar ook in de digitale wereld als basisvoorwaarden te eisen voor platforms?
Op het niveau van de Raad van Europa en de Verenigde Naties wordt ingezet op het uitdragen van de principes uit onder andere de DSA in internationale afspraken en gezamenlijke verklaringen. Een voorbeeld hiervan is de door Nederland geïnitieerde Global Declaration on Information Integrity Online, die onlangs tijdens de Algemene vergadering van de Verenigde Naties is gepresenteerd. Deze verklaring, ondertekend door een brede coalitie van 28 landen, onderstreept dat bij het tegengaan van desinformatie en het bevorderen van integere informatie, internationale mensenrechten de norm moeten zijn. Daarnaast is Nederland een aanjager van de Freedom Online Coalition (FOC). In 2024 zal Nederland voorzitter zijn van deze coalitie van 38 landen. Als voorzitter heeft Nederland de ambitie om het lidmaatschap van de FOC te verbreden, alsook een verdiepingsslag te maken in de thematiek die deze coalitie op de internationale agenda zet. Hieronder valt ook de relatie tussen het respecteren van mensenrechten en (grote) aanbieders van online diensten.
In hoeverre biedt de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal aanknopingspunten om tegen deze praktijken op te treden? Zou het feit dat het vaak gaat om besloten groepen een belemmering vormen om een beroep te kunnen doen op deze wet?
De Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal maakt handhaving door de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) op het verwijderen van kinderpornografisch materiaal mogelijk. De ATKM kan aan een binnen Nederland gevestigde aanbieder van een communicatiedienst een bindende aanwijzing uitvaardigen om online materiaal van seksueel kindermisbruik binnen korte termijn ontoegankelijk te maken. Mocht de aanwijzing niet worden opgevolgd, dan kan de aanwijzing worden afgedwongen door middel van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete. Het moet hierbij dan dus wel gaan om kinderpornografisch beeldmateriaal (artikel 240b Wetboek van Strafrecht); het wetsvoorstel biedt geen grondslag om op te treden in het geval van andersoortig materiaal. Mocht een exposegroep bijvoorbeeld naaktbeelden van een minderjarige gebruiken, dan kan de ATKM handhaven als die beelden niet ontoegankelijk worden gemaakt. De besloten groepen kunnen een belemmering vormen omdat er doorgaans geen melding over beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik zal worden gedaan. Indien die melding er wel is, dan kan de ATKM op basis daarvan optreden.
Jaarrekening Coöperatie Mobilisation for the Environment en Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de perspublicatie van onderzoeksjournalist A. Wellens, met als titel «Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment en milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. in het bijzonder het functioneren van de Nederlandse agrarische sector ernstig hebben ontregeld en blijven ontregelen, terwijl Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen?
Ik ben ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment (MOB) al twee decennia rechtszaken voert over milieu- en natuuronderwerpen en daarbij geregeld gelijk krijgt van de rechter. Deze uitspraken hebben grote invloed gehad op de toestemmingverlening waar het stikstof betreft. De zaken betreffen overigens niet alleen de agrarische sector; ook activiteiten in bijvoorbeeld de bouw, met betrekking tot biomassa en het afvangen en opslaan van broeikasgassen (CCS) zijn onderwerpen die MOB bij de rechter aanhangig maakt of heeft gemaakt.
Het is echter niet juist om de stikstofproblematiek toe te schrijven aan de procederende partijen. Die problematiek is immers veroorzaakt doordat er op Nederlandse Natura 2000-gebieden te veel stikstof neerslaat en het daardoor lastig is om binnen de Europeesrechtelijke kaders nog toestemming te verlenen voor nieuwe activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken.
Meent u dat het in economische zin verantwoord is dat Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek zijn aangezocht als adviseurs door of vanwege publiekrechtelijke rechtspersonen en, zo ja, waarom?
Het staat publiekrechtelijke rechtspersonen vrij om zelf hun adviseurs te kiezen. Publiekrechtelijke rechtspersonen willen besluiten nemen die in rechte standhouden. Zij kunnen daarvoor externe adviseurs inhuren.
Ik deel de mening niet dat publiekrechtelijke rechtspersonen geen partijen zouden moeten aanzoeken als adviseurs wanneer deze partijen betrokken zijn bij procedures die hebben geleid tot bepaalde rechterlijke uitspraken.
Bent u ermee bekend dat Coöperatie Mobilisation for the Environment geen jaarrekening heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking heeft op het boekjaar 2022, terwijl Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. geen jaarrekeningen heeft opgesteld of gedeponeerd die betrekking hebben op de boekjaren 2020, 2021 en 2022?
Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. heeft haar cijfers gedeponeerd t/m het jaar 2021. Ze heeft de cijfers over 2022 nog niet gedeponeerd, maar daartoe heeft zij de mogelijkheid tot en met 31-12-2023.
Van Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. zijn de laatst gedeponeerde cijfers over 2019. Hierna hebben inderdaad geen deponeringen meer plaatsgevonden mbt 2020, 2021, 2022 (waar over de laatste jaargang nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd).
Heeft Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. uitstel of ontheffing gevraagd van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan de (demissionair) Minister van Economische Zaken en Klimaat en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Er is bij ons geen verzoek tot ontheffing aangeboden door coöperatie of de BV over de genoemde boekjaren (waarbij over 2022 nog t/m 31-12-2023 kan worden gedeponeerd) of andere boekjaren
Heeft u uitstel of ontheffing verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V. en, zo ja, wanneer, waarom en voor welk(e) boekja(a)r(en)?
Nee, zie antwoord 5.
Bent u ermee bekend dat het niet (tijdig) voldoen aan de verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, terwijl in dat verband geen uitstel of ontheffing is verleend, een strafbaar feit is en, zo nee, waarom niet?
Ja. De strafbaarheid van het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is geregeld in lid 3 van artikel 394 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en in artikel 1, sub 4, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED). Het niet (tijdig) deponeren van de jaarrekening is volgens artikel 2, vierde lid, van de WED een overtreding. De sanctie volgt uit artikel 6, eerste lid, sub 5, van de WED: hechtenis van ten hoogste zes maanden, taakstraf of geldboete van de vierde categorie (ten hoogste € 22.500).
Kunt u toezeggen dat, voor zover geen uitstel of ontheffing is verleend van de (voldoening aan de) verplichting tot opstelling en deponering van één of meer jaarrekening(en) voor één of meer van de genoemde boekja(a)r(en) bij het Handelsregister van de Kamer van Koophandel aan Coöperatie Mobilisation for the Environment of Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V., het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst handhavend zal optreden en, zo ja, wanneer of, zo nee, waarom niet?
In verband met de geheimhoudingsverplichting kunnen geen mededelingen over individuele gevallen worden gedaan. In zijn algemeenheid wordt het volgende opgemerkt.
Bij de handhaving op de deponering van jaarstukken hebben meerdere partijen een rol. Het tijdig deponeren van een jaarrekening is een taak en verantwoordelijkheid van het bestuur van de rechtspersoon. De Kamer van Koophandel (KvK) is als houder van het handelsregister verantwoordelijk voor de registratie van de gedeponeerde stukken. De handhaving is bij Bureau Economische Handhaving (BEH) en het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM) belegd. De KvK geeft signalen over niet-deponering van jaarstukken door aan BEH. De handhaving door BEH vindt, gegeven de capaciteit, risicogericht plaats. De basis daarvoor zijn de criteria van het OM. Daarbij komen bijvoorbeeld de volgende rechtspersonen met voorrang in aanmerking; principiële weigeraars, recidivisten, rechtspersonen met een voorbeeldfunctie en rechtspersonen die fraudegevoelig kunnen zijn. Het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie is belast met eventuele strafrechtelijke vervolging van deze economische delicten. BEH legt de processen-verbaal voor aan het OM. Het OM beslist of zij overgaat tot strafrechtelijke vervolging van een economisch delict.
Koppeling statushouders aan gemeenten |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke criteria (bijvoorbeeld werk, familiebanden, studie etc.) zijn er voor het met voorkeur koppelen van statushouders aan een bepaalde gemeente?
Het koppelen van vergunninghouders aan een gemeente is een complexe puzzel, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het profiel van de vergunninghouder als de taakstelling. Het COA koppelt op basis van de individuele dossiers en de aantallen die nog in het kader van de taakstelling gekoppeld moeten worden. Daarbij wordt ook zoveel als mogelijk rekening gehouden met de lokale woningmarkt, maar met de oververtegenwoordiging van alleenstaanden krijgt iedere gemeente toch in ruime mate te maken met een doelgroep waarmee het aanbod van huisvesting minder matcht.
Aan de hand van zogenoemde harde en zachte criteria wordt door COA een regioadvies voor één of meerdere arbeidsmarktregio’s voor een vergunninghouder opgesteld. De harde criteria zijn bij het opstellen van een dergelijk advies leidend. Harde criteria zijn onder andere: familie in de eerste graad, een arbeidscontract van minimaal 8 uur per week, toelating van ofwel deelname aan een studie en een medische of psychosociale behandeling waarbij de vergunninghouder een behandeling volgt in een specifieke gemeente waarvoor hij/zij tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen.
Onder zachte criteria wordt onder andere verstaan: de opleidingsachtergrond, werkervaring en ambities van een vergunninghouder en de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
In 2022 werd 79% van de regioadviezen opgevolgd. Dit was 1% onder de streefwaarde van 80%.
Een (ander) uitgangspunt van het regioadvies is dat de gekoppelde gemeente dichtbij de opvanglocatie van de betreffende vergunninghouder ligt. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende permanente opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om aan dat uitgangspunt te voldoen.
Het zo snel mogelijk uit de opvang naar de plek waar je gaat integreren en gehuisvest wordt, is de beste oplossing voor zowel statushouder als voor verlichten van de druk op de opvang.
Is het nog steeds het streven om statushouders zo veel mogelijk te koppelen aan (of dichtbij) een gemeente waar zij banden mee hebben in het kader van werk of studie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om bij een koppeling al in grote lijnen rekening te houden met de mogelijkheden qua huisvesting binnen een gemeente, om zo zo min mogelijk tijd verloren te laten gaan als gemeenten onderling statushouders moeten «uitruilen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het nog steeds de bedoeling dat statushouders zo veel mogelijk worden gekoppeld aan (of dichtbij) de gemeente waar ze als asielzoeker ook worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt? En welke acties onderneemt u om dit aantal te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het bovenstaande nog belangrijker is in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's), omdat het zonde is hun band met school en een lokaal netwerk verloren te laten gaan? Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Het is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) belangrijk om het onderwijs te kunnen continueren evenals het kunnen behouden van contacten met het lokale netwerk. Hiermee wordt rekening gehouden bij de plaatsing van een amv met een verblijfsstatus in kleinschalige opvang in een gemeente. Het uitgangspunt bij deze plaatsing is het belang van het kind. Hiervoor worden alle belangrijke elementen die een rol spelen in het leven van de amv in samenhang bezien en zorgvuldig afgewogen.
Klopt het dat statushouders alleen worden gekoppeld aan (of dichtbij) een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen en niet als er andere familie woont? Bent u bereid in het geval van amv’s en alleenstaande jongvolwassenen een dergelijke koppeling ook mogelijk te maken als het geen eerstegraads familie betreft maar er wel een familieband is (bijvoorbeeld met een oom of tante)? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat zo’n familieband jonge mensen kan helpen hun weg in Nederland te vinden en kan bijdragen aan de mentale gezondheid van deze jongeren en kinderen?
Voor volwassen statushouders geldt dat zij alleen worden gekoppeld aan een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen. Voor amv is dit niet het geval en wordt gekeken naar het bredere familienetwerk. Dit wordt als een belangrijk element meegenomen in de afweging in welke kleinschalige opvang of welke opvanggezin (zoals bijvoorbeeld bij een oom of tante) de amv met verblijfsstatus wordt geplaatst.
Is het de bedoeling dat gemeenten waarmee een koppeling is gemaakt zo snel mogelijk contact opnemen met de statushouder om afspraken te maken over de inburgering, ook als er voor haar of hem nog geen huis in de betreffende gemeente beschikbaar is?
Ja. Er is een brede consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse taalbeheersing en participatie van kansrijke asielzoekers en statushouders. In de Memorie van toelichting op de Wet inburgering is opgenomen dat het de voorkeur heeft dat de gemeente in het geval van een asielstatushouder de brede intake al in het AZC afneemt als dit praktisch mogelijk is. Om een tijdige start van de inburgering te waarborgen, wordt van gemeenten verwacht dat zij van alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk een brede intake afnemen en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) vaststellen. Door middel van de brede intake krijgen gemeenten al in een vroeg stadium zicht op de leerbaarheid van de inburgeringsplichtigen en de situatie op diverse andere leefgebieden.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de manier waarop dit wordt opgepakt? Bent u het met de stelling eens dat het zonde is dat statushouders zo soms onnodig lang moeten wachten op hun inburgering?
Er zijn verschillen tussen gemeenten hoe met deze werkwijze wordt omgegaan. Het is onwenselijk als statushouders onnodig lang moeten wachten op hun inburgering. Om die reden heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de brief van 9 maart 20231 aan uw Kamer toegezegd samen met betrokken partners de vroege start op het azc te bevorderen.
Welke zaken staan er voor gemeenten in de weg bij het al vroegtijdig laten kennismaken met de gemeente en het starten met de inburgering? Wat kunt u ondernemen om gemeenten hierin te stimuleren?
Het belangrijkste knelpunt bij vroegtijdige kennismaking met de gemeente en het starten met de inburgering is de afstand tussen de COA-opvang en de gekoppelde gemeente. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om de asielstatushouder in alle gevallen dichtbij de gekoppelde gemeente in de opvang te plaatsen (en te houden). Andere zaken die meespelen zijn bijvoorbeeld het gebrek aan studiefaciliteiten voor een vroege start, capaciteitstekorten bij gemeenten en COA en samenwerking tussen gemeenten en COA.
Zoals ook aangegeven in de verzamelbrief Inburgering van 15 september 20232 zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met ketenpartners de korte termijn maatregelen die binnen de bestaande financiële en juridische kaders vallen uitwerken en in praktijk brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van de samenwerking tussen COA en gemeenten, het opstellen van een overzicht over de vroege start en het verkennen van mogelijkheden voor studiefaciliteiten. Op langere termijn worden ook andere manieren onderzocht om de vroege start te stimuleren. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheden zoals het verlengen van de inburgeringstermijn met de duur van het verblijf in het azc en het laten meetellen van onderwijsuren en participatieactiviteiten die zijn ondernomen tijdens het verblijf in het azc. Deze maatregelen vereisen aanpassing van juridische en financiële kaders.
Welke eisen worden gesteld aan de overdracht van gekoppelde statushouders aan de gemeente – hoe wordt bewerkstelligd dat deze kloppend en tijdig bij de gemeente liggen? Kent u de signalen dat gemeenten geregeld worden geconfronteerd met late aanlevering of incomplete dossiers, iets dat de snelle huisvesting van statushouders soms in de weg staat? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering wordt van gemeenten verwacht dat zij, gelet op hun regierol, de verantwoordelijkheid nemen om een warme overdracht te organiseren. Een warme overdracht is bij voorkeur in de vorm van een driegesprek tussen COA, gemeente en de asielstatushouder. Ook de noodzakelijke uitwisseling van gegevens over de asielstatushouder tussen COA en gemeenten is hierbij van belang.
Deze warme overdracht verloopt nog niet overal zonder problemen. Om die reden hebben in het afgelopen jaar meerdere sessies plaatsgevonden met casemanagers van het COA en klantmanagers van gemeenten om de samenwerking te stimuleren. Binnen de aanpak vroege start is opgenomen dat deze gesprekken en sessies vervolgd zullen worden. Divosa en COA organiseren in dit najaar onder andere een roadshow om ontmoetingen tussen de casemanagers en klantmanagers van COA en gemeenten te faciliteren3.
Wob/Woo-documentatie over de gang van zaken rondom ‘Het Grootste Coronaspreekuur’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom vrijgegeven Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-documentatie met betrekking tot de totstandkoming en financiering van de tweede editie van het SBS-televisieprogramma «Het Grootste Coronaspreekuur»?1
Ja.
Klopt de beschrijving van de gang van zaken zoals deze wordt gesteld in het hierboven aangehaalde artikel? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten wat niet klopt, op welke manier de context in het artikel eventueel verkeerd is en welke feitelijke informatie uit de gepubliceerde Wob-documenten niet juist zijn en/of anders geïnterpreteerd zouden moeten worden?
De informatie uit de Wob/Woo-documenten geeft de gang van zaken goed weer. Het artikel laat ik voor rekening van de auteur.
Bent u van mening dat het decreet uit 2008 met betrekking tot de Aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s in het geval van «Het Grootste Coronaspreekuur» is geschonden? Zo nee, kunt u dan verklaren op welke manier gerechtvaardigd kan worden dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en daarmee de Nederlandse overheid op een dergelijke manier betrokken waren bij het vormgeven van dit programma?
Het Vaststellingsbesluit aanwijzingen inzake coproducties en andere omroepprogramma’s, waarnaar wordt verwezen, is op 23 juli 2008 komen te vervallen. Hiervoor in de plaats heeft elk ministerie een beleidsregel opgesteld waarin is bepaald dat er geen financiële bijdragen kunnen worden geleverd aan omroepprogramma’s.2 Agentschappen, zoals het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) vallen onder de reikwijdte van deze beleidsregel. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is het mogelijk om van het eigen beleid af te wijken, mits daarvoor een gegronde reden is. Gezien de epidemiologische situatie, het starten met vaccineren tegen COVID-19 en de grote hoeveelheid publieksvragen hierover werd er veel waarde gehecht aan het beantwoorden van deze vragen en het correct informeren van mensen over vaccinatie. «Het Grootste Coronaspreekuur» kon hier een bijdrage aan leveren. Uiteindelijk is, alle voor- en nadelen afwegend, besloten – gezien de uitzonderlijke situatie – de productie voort te zetten. De betreffende productie is op initiatief van het CBG tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis vanuit het CBG en/of het kerndepartement. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. De betrokkenheid van het CBG is voor alle kijkers duidelijk gemaakt, conform de uitgangspunten voor overheidscommunicatie.
Op welke manier waren het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Cultuur en Media betrokken bij de totstandkoming van en/of advisering over dit televisieprogramma en de rol van de overheid hierbij? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij betrokken en welke bewindspersoon of bewindspersonen waren hiervan op de hoogte? Is er door dit departement bezwaar gemaakt tegen de gang van zaken zoals deze wordt beschreven in de Wob-documenten, of heeft het departement de totstandkoming van het programma wellicht juist op enige manier gefaciliteerd? Zo nee, waarom is het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hierbij niet betrokken geweest en bent u van mening dat het departement hierover geconsulteerd had moeten worden?
In de voorbereiding van het programma is er alleen contact geweest tussen het CBG, het Ministerie van VWS en het Ministerie van Algemene Zaken (AZ). Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Het consulteren van het Ministerie van OCW was ook niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de onafhankelijkheid en objectiviteit van deze journalistieke tv-productie waarbij de overheid duidelijk nauw betrokken was en grote inhoudelijke invloed op had? Hoe verhoudt zich dit met de bepalingen in de Mediawet, die voorschrijft dat de pers autonoom moet zijn, zelf gaat over de inhoud van haar programma’s en die de overheid verbiedt daarop invloed uit te oefenen?2
De betreffende productie is tot stand gekomen zonder enige vorm van inhoudelijke bemoeienis. De invulling van het programma is mede mogelijk gemaakt door het CBG door onder andere het aandragen van feitelijke informatie en beantwoording van vragen die door kijkers zijn ingestuurd. Het CBG streeft hierbij naar objectiviteit en heeft zich gebaseerd op feiten uit de wetenschappelijke literatuur en productinformatie/bijsluiters.
Kunt u uitleggen waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bewust hebben gekozen om waarschijnlijk de letter, maar in ieder geval de geest van de Mediawet niet te respecteren, terwijl door ambtenaren van de ministerie en andere betrokkenen gedurende de totstandkoming van «Het Grootste Coronaspreekuur» herhaaldelijk is gewezen op het feit dat de bemoeienis van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op zijn minst discutabel was?
Er was, zoals valt te lezen in de openbaar gemaakte documenten, op 8 januari 2021 op ambtelijk niveau een principeakkoord gegeven en het CBG was reeds van start gegaan met de voorbereidingen voor «Het Grootste Coronaspreekuur». Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke Ministers, aangezien uit de Wob-documentatie blijkt dat dat er meerdere waren, waren allemaal op de hoogte van de gang van zaken rondom de totstandkoming en financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur»? Op welk moment werden deze bewindspersonen aangehaakt en welke rol hebben zij gespeeld? Kunt u een gedetailleerde beschrijving geven van de rol en invloed van deze personen en op welke manier zij welke besluiten (mede) hebben genomen?
Zoals u in de vrijgegeven documenten kunt zien, is de toenmalig Minister van VWS geïnformeerd over de financiering. Op 20 januari 2021 heeft hij gereageerd op een memo hierover en op 24 januari 2021 heeft hij toestemming gegeven voor een financiële bijdrage aan het CBG. In het vrijgegeven document van 19 januari 2021 13:45 uur wordt onder «medewerkers van VWS met wie wij contact hebben gehad» twee keer het woord Minister genoemd. Het betreft hier niet verschillende Ministers maar twee ondersteunde ambtenaren van de Minister waarvan de functienaam op basis van artikel 5.1.2.e van de Woo is gelakt.
Kunt u de financiering van «Het Grootste Coronaspreekuur» gespecificeerd inzichtelijk maken, aangezien dit programma uiteindelijk (indirect) gefinancierd is met gelden vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom kunt u deze specificatie niet overleggen? Wat is de rechtmatigheid van het wegschrijven van deze kosten als «onvoorzien» op het implementatiebudget? Waarom staan deze kosten niet nader gespecificeerd?
Voor de financiering is een bedrag van 144.980 euro beschikbaar gesteld aan het CBG. Zie verdere specificatie in onderstaande tabel.
Wat
Specificatie
Totaal
Projectleiding CBG
Aansturing productiebedrijf; afstemming inhoud van het Spreekuur met het Netwerk Patiënteninformatie
€ 5.000
Inhoudsdeskundigen CBG
Inhoudelijke kennis over de werking en beoordeling van de COVID-19-vaccins
€ 7.500
Redactie
Ontwikkeling van de inhoud en productie van het Spreekuur
€ 34.100
Regie/vormgeving
Regie en vormgeving van de instarts en het Spreekuur
€ 9.350
Techniek
Camera, licht en verbindingen
€ 48.580
Locatie
Studio, catering en presentatie
€ 17.850
PR en advertenties
Onder de aandacht brengen van het Spreekuur op onder andere radio en televisie
€ 20.000
Bijkomende kosten
Beveiliging en verzekering
€ 2.600
Totaal bedrag
€ 144.980
Aangezien de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport akkoord heeft gegeven voor de productie van «Het Grootste Coronaspreekuur», heeft hij dan ook het akkoord gegeven/de handtekening gezet voor de 140.000 euro vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarmee dit programma is gemaakt? Zo nee, wie heeft dan getekend voor deze financiering vanuit het ministerie en met welke mandaat?
De Minister van VWS is akkoord gegaan met de financiering van het CBG voor de productie. Daarna heeft de directeur van de programmadirectie COVID-19 (PDC-19) namens de Minister van VWS het daadwerkelijke akkoord gegeven voor de financiering.
Welke personen van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) waren actief binnen de Denktank Desinformatie en op welke manier en vanuit welke expertise waren zij betrokken bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het coronabeleid en de vaccinatiecampagne?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 29 augustus 20224, worden de namen en functies van de individuele deelnemers van de Denktank niet openbaar gemaakt in verband met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de deelnemers.
Klopt het dat de kijkersvragen in «Het Grootste Coronaspreekuur» waren gebaseerd op bevindingen van de Coronagedragsunit? Zo ja, kunt u dan uitleggen waarom op deze manier is gestuurd op bepaalde beeldvorming richting het publiek en wederom op welke manier dat gerechtvaardigd en in lijn is met de Mediawet?
Het klopt niet dat de kijkersvragen zijn gebaseerd op de bevindingen van de Coronagedragsunit. Voorafgaand aan de uitzending is herhaaldelijk via sociale media (onder de #coronaspreekuur) en via de website van het CBG gevraagd om vragen in te sturen.5 Daarnaast is de oproep van het CBG om vragen te stellen door andere media en websites van patiëntenverenigingen overgenomen. In het door u in vraag 1 aangehaalde artikel wordt vermeld dat de beantwoording van de vragen voorbereid was. Dat klopt. Maar waar het artikel aan voorbij gaat is dat de vragen eerst via diverse sociale mediabronnen bij burgers zijn verzameld. Het ging dus over echte vragen die op dat moment in de samenleving leefden en mensen zorgen baarden.
Hoe wordt de integriteit en de objectiviteit van organisaties zoals het CBG, de Reclame Code Commissie (RCC), het Lareb, etc. gewaarborgd als zij op een dergelijke manier betrokken zijn bij gremia zoals de Denktank Desinformatie, die direct in dienst staan van de Rijksoverheid en sterk inhoudelijk betrokken zijn bij het maken en uitdragen van overheids- en kabinetsbeleid? Wat gaat u doen om de onafhankelijkheid van dit soort organisaties te herstellen en daarmee de veiligheid van en betrouwbaarheid voor de burger te verzekeren?
De Denktank Desinformatie verbindt personen met verschillende expertises om te bespreken hoe om te gaan met circulerende desinformatie over vaccinaties. De Denktank maakt een eigen afweging of zij reageren op meldingen van desinformatie en wat deze reactie inhoudt. Daarin heeft de Denktank een onafhankelijke positie.
Aardbevingsschade aan stal en mestkelder |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat boer Peter schade aan zijn mestkelder heeft door aardbevingen, maar dat de overheid een nieuwe stal niet wil betalen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bizar is dat de overheid niet ruimhartig over de brug komt met het vergoeden van aardbevingsschade? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Door aardbevingen kunnen bestaande scheuren in mestkelders verergeren en ook nieuwe scheuren ontstaan, waardoor grondwater naar binnen lekt en het mestvolume verandert. Veehouders moeten als gevolg hiervan meer mest uitrijden en/of afvoeren. Dit kost veel geld en reparatie is lastig.
Ruimhartigheid is een belangrijk uitgangspunt sinds de kabinetsreactie Nij begun bij het vergoeden van schade2. Dit geldt ook voor de schade aan mestkelders. Bij de beoordeling van schade wordt aangenomen dat de schade in het effectgebied is veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten. Het IMG wil deze schade zo snel mogelijk afhandelen met zo min mogelijk gedoe voor de agrariër. De afgelopen jaren bleek dat lastig. Daarom heeft het IMG deze zomer de werkwijze voor de schadeafhandeling van mestkelders aangepast, waardoor sneller en ruimhartig schade aan mestkelders kan worden vastgesteld en afgehandeld.3
Het IMG benadert nu iedere agrariër die een melding heeft gedaan voor een keukentafelgesprek. Doelstelling van de nieuwe werkwijze is om met een snellere en persoonlijkere procedure (drie tot zes maanden) tot een adequate oplossing te komen. Er wordt, in overleg met de agrariër, gekeken naar verschillende mogelijkheden om het probleem op te lossen. Als de mestkelder niet gerepareerd kan worden, dan wordt de agrariër gecompenseerd voor het (vaker) leegmaken van de mestkelder. Deze kosten, de bedrijfsschade, worden vergoed tot het einde van de levensduur van de mestkelder.
Voor de agrariër waarvoor deze regeling toch onvoldoende oplossing biedt, is door het IMG een werkgroep ingesteld. De werkgroep Mestkelders is op 19 oktober jl. van start gegaan. De werkgroep, waar de sector aan deel neemt, buigt zich over complexe situaties bij schade aan mestkelders. Zij bekijken ook of de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling de schadeafhandeling in algemene zin verbetert en waar nog bijstelling nodig is. Tijdens het eerste overleg kwam naar voren dat de mestkelderregeling een positieve start heeft gemaakt met 20 afgeronde zaken.
Deelt u de mening dat het lariekoek is dat een woordvoerder van het door de Staat aangestelde Instituut Mijnbouwschade Gronningen (IMG) heeft gesteld dat er bij het vergoeden van de stal en mestkelder sprake zou zijn van ongeoorloofde staatssteun? Zo ja, wilt u als overheid zo snel mogelijk een nieuwe stal en mestkelder realiseren? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Bij de afhandeling van schade aan lekkende mestkelders moet onder andere gekeken worden naar de nog resterende levensduur van de mestkelder. Als de vergoeding ver uitstijgt boven daadwerkelijk ontstane schade gegeven de nog resterende levensduur, dan zal niet langer sprake zijn van schadevergoeding, maar van subsidiëring. Dat zou gezien kunnen worden als ongeoorloofde staatssteun en zou in strijd zijn met het Europees recht. Een gedupeerde agrariër loopt dan het risico dat de Europese Commissie vraagt om een deel van de uitbetaalde schadevergoeding terug te betalen. Daarom wordt met de nieuwe werkwijze van de mestkelderregeling in overleg met de agrariër gekeken naar een passende oplossing.
Bent u bekend met het feit dat bij de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade vele tientallen meldingen van boeren bekend zijn en dat negen op de tien boeren die zich melden allemaal schade hebben aan hun mestkelder? Graag verzoek ik u om een gedetailleerd antwoord.
Het IMG voert periodiek gesprekken met de sector en maatschappelijke organisaties, waaronder ook de Stichting Boerenbelang Mijnbouwschade. De gevolgen van de schade aan mestkelders heeft effect op de bedrijfsvoering van de agrariër hetgeen naast het vele ongemak, overlast en ook extra werk oplevert.
Met de aanpassing van de mestkelderregeling hoop ik dat er een goede stap gemaakt kan worden in het oplossen van de problematiek. Een goede vinger aan de pols is hier van groot belang. Daartoe is tevens de werkgroep Mestkelders voor ingericht. (zie vraag 2 over de werkgroep Mestkelders).
Het bericht ‘Anje dreigt haar boerderij kwijt te raken’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Begrijpt u het gevoel van de genoemde ondernemers dat de rijksoverheid aanstuurt op beëindiging van hun bedrijf?1
Het afwegen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting is een ingrijpende keuze voor de betrokken ondernemers. Ik begrijp goed dat het maken van deze eigen keuze met emotie gepaard gaat. De aanpak piekbelasting stuurt niet en is geheel vrijwillig. Zaakbegeleiders staan binnen de aanpak piekbelasting klaar om ondernemers te ondersteunen en te begeleiden in het eigen keuze proces. Er wordt een divers aanbod aan regelingen ontwikkeld.
Wat is de bedoeling van zaakbegeleiding nu duidelijkheid over de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering) nog steeds op zich laat wachten?
Een zaakbegeleider is een vast contactpersoon vanuit de overheid. Deze ondersteunt een agrarisch ondernemer bij het in beeld brengen van de mogelijkheden binnen de aanpak piekbelasting. De gesprekken zijn vrijwillig van aard, de behoeften en vragen van de ondernemers ten aanzien van het eigen toekomstperspectief zijn leidend. De zaakbegeleider zal de agrarische ondernemer zo goed mogelijk informeren en op de hoogte brengen van alle mogelijkheden, ook over de regelingen die nu nog niet zijn gepubliceerd. Op de website aanpakpiekbelasting.nl worden de laatste ontwikkelingen geplaatst wanneer het gaat om de verschillende regelingen. Het streven is dat alle regelingen, waaronder die voor innovatie, omschakelen, extensivering en verplaatsen, voor eind 2023 gepubliceerd zijn.
Kunt u per ommegaande of op korte termijn meer inzicht geven in de opzet van de regelingen voor verplaatsing en emissiereductie (innovatie, extensivering), zodat piekbelasters niet het gevoel hebben dat ze worden klemgezet?
Het is van belang dat alle ondernemers zich goed kunnen oriënteren op alle regelingen en om die reden over alle informatie beschikken. Er wordt momenteel hard gewerkt aan het gereed krijgen van alle regelingen ten behoeve van de aanpak piekbelasting. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 juni jl.2 is het mijn streven om alle regelingen voor eind 2023 te publiceren of open te stellen. Dit is een ambitieus tijdpad, aangezien het afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de noodzakelijke goedkeuring van de Europese Commissie.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de zaakbegeleider onafhankelijk advies geeft?
De zaakbegeleider biedt ondersteuning en kan alle benodigde informatie op tafel krijgen die een ondernemer nodig heeft om tot een passende keuze te komen over de toekomst van het bedrijf. De zaakbegeleider geeft geen gericht of sturend advies, het is immers aan de ondernemer zelf om een bepaalde afweging te maken. Middels training en regelmatige intervisie wordt ervoor gezorgd dat zaakbegeleiders de kennis en attitude hebben die nodig is voor de uitvoering van hun ondersteunende rol.
Zorgt u ervoor dat verzamelde bedrijfsgegevens alleen worden gebruikt door de zaakbegeleider en niet worden verspreid onder andere betrokken partijen, waaronder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) zelf, zodat vrees voor oneigenlijk gebruik van bedrijfsgegevens kan worden weggenomen?
Gegevens mogen alleen met uitdrukkelijke toestemming worden gedeeld met (overheids-)partijen, zoals een zaakbegeleiding en/of de regionale uitvoeringsteams. Ander gebruik van gegevens of het delen van gegevens met andere partijen is niet toegestaan. De ondernemer geeft via een akkoordverklaring zelf aan of en welke gegevens verwerkt mogen worden in het kader van aanpak piekbelasting. De ondernemer is voorafgaand aan het geven van toestemming geïnformeerd over de wijze waarop de gegevens worden gebruikt, wanneer deze gegevens worden vernietigd en op welke wijze de ondernemer zijn toestemming kan intrekken.
Is de veronderstelling juist dat een transactieovereenkomst in het kader van de beëindigingsregelingen niet notarieel wordt vastgelegd? Zo ja, waarom kiest u er niet voor om ondernemers deze mogelijkheid wel te geven, zodat ze meer zekerheid kunnen ontlenen aan een overeenkomst?
De beëindigingsregelingen die nu in uitvoering zijn, de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties voor stikstofreductie (Lbv) en de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) zijn niet gericht op een transactie van het bedrijf of de bedrijfslocatie. Het zijn beide subsidieregelingen op grond waarvan veehouders een vergoeding kunnen ontvangen voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van de productie en productiecapaciteit op hun veehouderijlocatie. In het kader van een subsidieregeling geldt dat bij een positieve subsidiebeschikking de begunstigde, in dit geval de veehouder, aanspraak maakt op de verstrekte subsidie mits hij voldoet aan de voorwaarden die de regeling stelt aan de uitvoering. Aangezien er geen sprake is van een eigendomsoverdracht is er ook geen sprake van een overeenkomst die notarieel moet worden vastgelegd.
Acht u het gerechtvaardigd dat een onderneming die al in 2008 een milieuvergunning heeft gekregen voor een veel hoger aantal koeien dan het betreffende bedrijf nu heeft en kort na wijziging van deze vergunning, vanwege minder koeien dan verwacht, een door het bevoegd gezag geadviseerde en toegestane Programma Aanpak Stikstof (PAS)-melding heeft gedaan, nu niet voor legalisatie in aanmerking komt?
De provincie Flevoland bevestigt dat deze ondernemer zich heeft gemeld om gelegaliseerd te worden. De provincie is het bevoegd gezag en is bezig om de PAS-melder te beoordelen. Het dossier is nog niet compleet. Op dit moment is dus niet helder of het een positief geverifieerde PAS-melder betreft. Pas als de provincie het verificatieproces heeft afgerond, kan de vraag worden beantwoord of het bedrijf voor legalisatie in aanmerking komt.
Wat is het perspectief voor PAS-knelgevallen die te goeder trouw hebben gehandeld, vóór 2015 uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gerealiseerd en op advies van het bevoegd gezag een toegestane PAS-melding hebben gedaan? Op welke wijze gaat u zorgen voor legalisering van deze groep PAS-knelgevallen?
Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is in werking getreden op 1 juli 2015. Bepaalde groepen initiatiefnemers die vanaf dat moment een activiteit wilden beginnen of uitbreiden, konden daarvoor een PAS-melding doen. Er zijn zodoende geen PAS-knelgevallen die voor 2015 een legale uitbreiding van bedrijfsruimte hebben gedaan. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers met stikstofdepositie deel aan het gebiedsproces, waaronder ook interimmers3, en alle PAS-melders – dus ook PAS-melders met een negatieve verificatie, bijvoorbeeld omdat enkel voor een uitbreiding van voor 2015 een melding is gedaan. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voorwaarde voor de beëindigingssubsidie dat gemeenten binnen twaalf maanden het verzoek om wijziging van het bestemmingsplan in behandeling moeten hebben genomen of de situatie dat ondernemers functieverandering willen realiseren en daar binnen twaalf maanden duidelijkheid over moeten hebben, gelet op de doorlooptijden en capaciteitstekorten bij gemeenten geen onnodige struikelblokken worden voor deelname aan de opkoopregelingen?
Veehouders aan wie op grond van de Lbv of de Lbv-plus subsidie is verleend, moeten aan een aantal vereisten voldoen. Eén van de vereisten betreft het overleggen van een bevestiging van de gemeente dat het verzoek van de veehouder, om het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat op de locatie niet langer een veehouderij kan worden gevestigd, in behandeling is genomen. Er wordt niet vereist dat de gemeente op dit verzoek al een formeel besluit heeft genomen. De veehouder moet uiterlijk 18 maanden na de datum van positieve subsidiebeschikking aan dit vereiste voldoen.
In veel gevallen zal de veehouder zekerheid wensen over de bestemmingswijziging. Hiervoor is het noodzakelijk dat individuele veehouders en gemeenten tijdig met elkaar in gesprek gaan over de wensen en mogelijkheden. Om dit zoveel mogelijk te faciliteren ontvangt een gemeente melding van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) indien een veehouder een subsidieaanvraag heeft ingediend voor een veehouderijlocatie die binnen de gemeentegrenzen is gevestigd. Ook kan een zaakbegeleider de agrarische ondernemer procesmatig ondersteunen. De kans dat een gemeente tijdig duidelijkheid kan geven wordt vergoot als een veehouder tijdig en actief in gesprek gaat met zijn gemeente.
Hoeveel situaties bestaan er waarbij een PAS-melder of zogenaamde interim-mer in het kader van de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus) ook als piekbelaster wordt aangemerkt?
Er is geen lijst beschikbaar van ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde van de aanpak piekbelasting. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel van de ondernemingen die voldoen aan de drempelwaarde, PAS-melder of interimmer zijn.
Heeft u in beeld hoe groot de groep zogenaamde interim-mers is en waar deze zich bevinden?
Ik heb het RIVM verzocht de omvang van de interimmers in kaart te brengen. Zij geven aan dat de omvang van deze groep «enkele tientallen tot enkele honderden molen»4 bedraagt. Dit is niet preciezer in kaart te brengen omdat er bij de bevoegde instanties geen lijst is van bedrijven met een interim-situatie.
Op welke wijze bent u voornemens toekomstperspectief te bieden aan deze groep interim-mers?
Interimmers kunnen een vergunning aanvragen met zelf verworven ruimte. Als de gebiedsprocessen zijn gestart, nemen alle ondernemers – waaronder ook interimmers en PAS-melders – deel aan het gebiedsproces. Daar moet worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Hoe waardeert u de situatie dat met de huidige aanpak ook toekomstbestendige en innovatieve agrarische bedrijven, die samenwerken met akkerbouwers in de omgeving, als in het geval van de familie Grin, kunnen worden opgekocht en gesloopt?
De aanpak piekbelasting is gebaseerd op vrijwilligheid. Het is aan ondernemers zelf om te besluiten of een subsidieaanvraag wordt ingediend voor een van de beëindigingsregelingen.
Hoe waardeert u de constatering dat de opkoopregeling minder aantrekkelijk is voor ondernemers met oude stallen, terwijl juist deze stallen relatief minder emissiearm zijn? Ziet u mogelijkheden voor bijstelling?2
Op grond van de Europese staatssteunkaders dient de vergoeding voor de productiecapaciteit (stallen) gebaseerd te zijn op de actuele waarde. In de Lbv en Lbv-plus is de vergoeding voor de productiecapaciteit gebaseerd op een voor leeftijd gecorrigeerde forfaitaire vervangingswaarde per vierkante meter staloppervlakte. Dit betekent dat de vergoeding die op grond van de Lbv en Lbv-plus kan worden verstrekt voor een oudere stal lager is dan voor een nieuwere stal. De Europese staatssteunkaders maken een bijstelling, waarbij de hoogte van de vergoeding bijvoorbeeld wordt gebaseerd op de (relatieve) omvang van de ammoniakemissie die door een stal wordt veroorzaakt, niet mogelijk.
Een dreigend massaontslag bij metaalbedrijf KME |
|
Bart van Kent |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vrees voor massaontslag bij groot metaalbedrijf KME in Zutphen: «Hebben gewoon te weinig werk»»1
Wanneer een bedrijf een grote reorganisatie aankondigt kan dit hard aankomen en veel onrust met zich meebrengen. Dit geldt in de eerste plaats voor de medewerkers van KME en hun families, die nu in onzekerheid verkeren over hun toekomst bij het bedrijf. KME blijkt last te ondervinden van hogere energie- en grondstofprijzen, waardoor het een andere positionering in de markt zoekt. In algemene zin zijn reorganisaties – hoe naar ook voor betrokkenen – soms onvermijdelijk. Het is echter niet aan mij om een uitspraak te doen over een individueel bedrijf. Ik heb begrepen dat de leiding van het bedrijf de medewerkers indien nodig zal ondersteunen bij het vinden van ander werk.
Wat is uw reactie op het feit dat dit het tweede bedrijf is in deze regio dat snel na een buitenlandse overname aankondigt banen te schrappen? Wat vindt u daarvan?
Ook hier geldt dat ik geen uitspaak kan doen over individuele bedrijven. De veranderingen in de markt kunnen leiden tot veranderingen in productie. Dat verschilt per bedrijf. De situatie van KME is dan ook niet direct vergelijkbaar met het eerdere bedrijf dat in deze regio is overgenomen en waarna banen zijn geschrapt. Uit contacten met KME blijkt dat als gevolg van de kostenstijging van energie en grondstoffen de afzet van producten is teruggelopen.
Maakt u ook zorgen over de gevolgen voor deze regio nu er meerdere grote fabrieken banen schrappen of zelfs sluiten?
De ontwikkelingen aangaande werkgelegenheid in deze regio, maar ook in de rest van Nederland, hebben uiteraard mijn aandacht. De inzet van het kabinet is om zoveel mogelijk te voorkomen dat bedrijven in de problemen geraken. De huidige krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt zal er hopelijk toe bijdragen dat betrokkenen sneller weer aan een baan zullen komen.
Hoe kijkt u aan tegen buitenlandse investeerders, zoals de Italiaanse Intek group, die een Nederlands bedrijf overnemen om deze daarna te saneren of zelfs te sluiten?
Het kabinet hecht aan een open economie. Buitenlandse investeerders zijn in beginsel welkom. De overheid grijpt alleen in wanneer er sprake is van economische veiligheidsrisico’s. Vanwege de open economie in Nederland is het toegestaan dat bedrijven elkaar kunnen overnemen. Voorop staat dat elke onderneming in de eerste plaats zelf verantwoordelijk is en blijft voor de strategie en het beleid van de onderneming, de bedrijfsvoering en de continuïteit daarvan. Dat is wettelijk vastgelegd.
Deelt u de mening dat dit soort sprinkhanengedrag onacceptabel is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Een open economie is cruciaal voor het Nederlandse verdienvermogen en daar horen overnames ook bij. Het levert ons veel welvaart op en daar hebben we veel banen aan te danken. Het is aan het bedrijf zelf om de eigen strategie te bepalen zolang het zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Er is geen aanwijzing dat het hier om laakbaar gedrag gaat. De redenen voor de aangekondigde reorganisatie bij KME zijn, zoals in het antwoord bij vraag 1 gemeld, met name de verhogingen in de kostprijs.
Bent u ermee bekend dat KME, in tegenstelling tot het eerdere Aurubis, na de overname de prijzen verhoogde en betaling vooraf eiste waardoor vaste afnemers afhaakten? Wat vindt u ervan dat werknemers hier nu de dupe van worden omdat ze een dag per week minder kunnen werken?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Het is aan het bedrijf zelf om te bepalen op welke manier het de bedrijfsvoering wil organiseren. Feit is dat niet alleen KME de prijzen verhoogd heeft. Over de gehele breedte zijn de industriële prijzen omhoog gegaan als gevolg van o.a. stijgende kosten van materialen, energie en arbeid. Het is aan de onderneming om deze stijging van kosten al dan niet door te berekenen aan de klant. Ik kan niet beoordelen of de prijsverhoging de reden is voor de teruggelopen vraag bij dit bedrijf.
Wat gaat u doen om het baanverlies bij KME, één van de grootste werkgevers in Zutphen, tegen te houden?
De bedrijfsvoering en strategie is een verantwoordelijkheid van KME zelf. Mocht het bedrijf zelf aanleiding zien om een steunverzoek in te dienen dan zullen we hier uiteraard zorgvuldig naar kijken. Aan de hand van het geldende beoordelingskader zal dan in samenspraak met provincie en gemeente bekeken worden of overheidsinterventie gepast is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De gebrekkige betrokkenheid bij de sanctiehandhaving |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Onderschrijft u de inhoud van het artikel «Ministerie van Wopke Hoekstra liet het in Brussel «afweten» na het uitbreken van de Oekraïne-oorlog»?1 Zo nee, welk onderdeel is feitelijk niet juist?
Ik onderschrijf de strekking van het artikel niet. Het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Daarbij blijft het uitgangspunt dat Oekraïne onze steun verdient, voor zolang dat nodig is. Naast steun aan Oekraïne is de Nederlandse inzet erop gericht het vermogen van Rusland om de oorlog voort te zetten aan te pakken.
In de periode waarnaar verwezen wordt werd in EU-verband in veel vergaderingen over verschillende (deel)onderwerpen van sancties gesproken. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was hierbij aanwezig, was hiervan op de hoogte en/of leverde input voor de Nederlandse deelnemer(s). De ingestelde sancties tegen Rusland zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld.
Is het juist dat uw ministerie «tot vier keer toe» weigerde deel te nemen aan formele gesprekken over de uitvoering van sancties?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1, werd per geval bekeken op basis van de agenda en de gevraagde expertise de delegatie vastgesteld.
Waarom waren er onder uw leiding als coördinerend bewindspersoon voor het begin van de Russische invasie op 24 februari 2022 en in de eerste weken daarna geen adequate afspraken gemaakt tussen de betrokken ministeries over de sanctiehandhaving? Hoe rijmt u dit met het belang dat u publiekelijk toekende aan effectieve sancties?
In de eerste weken na de invasie is er een ongekende hoeveelheid aan nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland van kracht geworden. De ingestelde sancties zijn van dien aard dat ook onderdelen van de Rijksoverheid die daarvoor niet of in mindere mate met sancties te maken hadden, daar toen bij betrokken werden. Afhankelijk van het precieze onderwerp van de vergadering werd de Nederlandse delegatie vastgesteld. Over de precieze inspanningen is in het Kamerdebat en de Kamerbrief van 31 maart/1 april 2022 een toelichting gegeven (Kamerstuk 36 045 nr. 59). Sindsdien is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de doorgevoerde verbeteringen en de versterkte interdepartementale coördinatie (Kamerstukken 36 000 V, nr. 56 en 36 045 nrs. 61, 104, 120 en 158).
Bent u het eens met de stelling dat u tussen 24 februari 2022 en 31 maart 2022 (het Kamerdebat over sanctiehandhaving) zodanige steken heeft laten vallen bij het coördineren van het sanctiebeleid, dat Russische oligarchen op de sanctielijst mogelijk de dans zijn ontsprongen? Welke bezittingen zijn als gevolg daarvan niet bevroren?
Zoals ook te lezen in het rapport van nationaal coördinator Blok zijn er geen aanwijzingen dat er bevriezingen zijn gemist (Kamerstuk 36 045 nr. 72). De rapportage hierover was destijds niet op orde maar is dat inmiddels wel. De Kamer is hierover regelmatig geïnformeerd.
Heeft u de Kamer wel juist geïnformeerd, als u stelde dat u «bepaald niet Laisser-faire» bent geweest? Erkent u dat een heel ander beeld uit de onthullingen naar voren komt?
Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 heeft het kabinet, inclusief de Minister en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, zich sinds het uitbreken van de Oekraïne-oorlog dagelijks hard ingezet en blijft dat doen. Deze inzet is regelmatig en uitvoerig aan uw Kamer gecommuniceerd.2
Hoe verloopt de implementatie van de aanbevelingen van Stef Blok? Erkent u dat veel van deze zaken simpelweg niet gebeuren of te traag? Hoe staat het met het verbod op de trustsector?2
Zoals gemeld in de Kamerbrief stand van zaken sanctienaleving van 4 november 2022 (Kamerstuk 36 045, nr. 120) waren op dat moment veertien van de negentien aanbevelingen gerealiseerd of naar hun aard doorlopend. De overige aanbevelingen worden op langere termijn gerealiseerd door de modernisering van sanctiewetgeving. Ook op 21 april 2023 is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang (Kamerstuk 36 045 nr. 158). Ten aanzien van de modernisering van het Nederlandse sanctiestelsel is er op 19 april een technische briefing geweest en op 5 juli een commissiedebat.
Het onderzoek de Toekomst van de trustsector van juli 2022 concludeert dat een eventueel verbod niet efficiënt en doelmatig is om integriteitsrisico’s te beheersen. In de kabinetsreactie op het onderzoek (Kamerstukken II 2022/23, 32 545, nr. 180) neemt het kabinet deze conclusie over waardoor er geen verbod op de trustsector komt. Wel zijn in reactie op het onderzoek vervolgstappen aangekondigd zoals meer transparantie en informatie-uitwisseling van trustkantoren.
In verband met de Russische inval in Oekraïne is de spoedwet van de Minister van Financiën sinds 15 juli 2022 van kracht (ingediend op 19 april 2022). Deze wet verbiedt het verlenen van trustdiensten aan cliënten die in Rusland of Wit-Rusland wonen of gevestigd zijn.
Betekent de notie van «coördinatie van het Nederlands buitenlandbeleid» dat de Minister van Buitenlandse Zaken altijd eindverantwoordelijk is voor wat andere ministeries ten aanzien van het buitenland doen of nalaten? Zo nee, hoe gaat u de coördinatie verbeteren?
Een coördinerende taak houdt niet in dat verantwoordelijkheden worden overgenomen van eerstverantwoordelijke Ministers en/of ministeries. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 en vraag 6 is uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de inspanningen omtrent het verbeteren van de coördinatie op het gebied van sanctienaleving.