De vereniging Martijn |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Openbaar Ministerie d.d. 18 juni j.l. «Vereniging Martijn niet vervolgd»?
Ja.
Op welke wijze heeft Nederland invulling gegeven aan artikelen 4 en 8 van het verdrag van Lanzarote dat als doelstellingen heeft
Het op 25 oktober 2007 te Lanzarote tot stand gekomen verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (hierna: het verdrag) is niet alleen strafrechtelijk georiënteerd, maar ook multidisciplinair van aard. Naast straf- en sanctiebepalingen gaat het om preventieve en beschermende maatregelen die betrekking hebben op nationale coördinatie en internationale samenwerking. Het Verdrag legt statenpartijen op deze terreinen verplichtingen op tot het nemen van wetgevende of andere maatregelen.
Nederland heeft het Verdrag op 1 maart 2010 geratificeerd, waarna het verdrag met ingang van 1 juli 2010 voor Nederland in werking is getreden. Voor zover de uitvoering van het verdrag noopte tot wetswijziging is daarin voorzien door de Wet van 26 november 2009 (Stb. 544). Deze wet is op op 1 januari 2010 in werking getreden. Nederland voldoet aan de verplichtingen die in het verdrag zijn opgenomen.
Nederland heeft het verdrag ruimhartig geïmplementeerd en geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het maken van voorbehouden.
Voor een uitvoerige beschrijving van de wijze waarop Nederland uitvoering geeft aan de verplichtingen die in het Verdrag zijn opgenomen verwijs ik graag naar de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 808, nr. 3).
Met betrekking tot de wijze waarop Nederland voldoet aan de verplichtingen zoals omschreven in de artikelen 8, 26, 27 en 28 van het verdrag breng ik graag het volgende naar voren.
Artikel 8, tweede lid, van het verdrag verplicht de statenpartijen de verspreiding van materiaal waarin de in het verdrag strafbaar gestelde feiten worden gepromoot, te voorkomen of te verbieden. De bepaling is geplaatst in het hoofdstuk dat statenpartijen verplicht tot het nemen van preventieve maatregelen gericht op het algemene publiek. De bepaling beoogt de bevordering van het plegen van seksuele uitbuiting van kinderen bijvoorbeeld via advertenties te voorkomen. Nederland heeft via beleidsmaatregelen uitvoering gegeven aan deze bepaling. Tegen het verspreiden van het door het verdrag bedoelde materiaal kan onder omstandigheden ook strafrechtelijk worden opgetreden op grond van strafbare uitlokking (artikel 47 Wetboek van Strafrecht) of de strafbaarstelling van aanbod van medeplichtigheid (artikel 133 Sr).
Artikel 26 van het verdrag verplicht tot vestiging van de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor de in het verdrag omschreven strafbare feiten. Het betreft een min of meer standaardbepaling die in meer internationale rechtsinstrumenten wordt gehanteerd. Daarbij is voor de aansprakelijkheid vereist dat sprake is van een gedraging gepleegd door een leidinggevende binnen de rechtspersoon «ten voordele» van de rechtspersoon. Artikel 51 Sr voorziet in mogelijkheden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Deze regeling kan worden gekenschetst als ruimer dan waartoe Nederland op grond van artikel 26 van het verdrag wordt verplicht. Graag verwijs ik in dit verband op mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Arib (PvdA) van 11 mei 2011 (Handelingen II 2010/11, Aanhangsel 2467).
Op grond van artikel 27 van het verdrag moet worden voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende straffen voor rechtspersonen wier aansprakelijkheid is vastgesteld, met inbegrip van strafrechtelijke of niet-strafrechtelijke boetes. In aanvulling daarop somt dit artikel een aantal mogelijke maatregelen op. De Nederlandse wetgeving voorziet in deze straffen, sancties en maatregelen.
Artikel 28 van het verdrag noemt een aantal strafverzwarende omstandigheden waarmee door de rechter rekening moet kunnen worden gehouden bij het bepalen van de op te leggen straf voor de in het Verdrag omschreven strafbare feiten. In het Nederlandse stelsel van wettelijke strafmaxima is de gedachte dat deze maxima de rechter ruimte bieden om rekening te houden met strafverzwarende omstandigheden. Voorts voorzien artikel 273f, derde tot en met zevende lid, artikel 248 en artikel 43 Sr expliciet in strafverzwaring voor de meeste van de in artikel 28 genoemde omstandigheden.
Op welke wijze heeft Nederland invulling gegeven aan artikelen 26, 27 en 28 van het verdrag van Lanzarote, waarin een rechtspersoon strafbaar gesteld wordt op basis van de overtreding van de leidende personen in die rechtspersoon en uitdrukkelijk ook ontbinding van die rechtspersoon als straf is opgenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het in overeenstemming met het verdrag van Lanzarote dat Nederland de vereniging Martijn vrijelijk haar werk laat doen, terwijl:
Zoals ik ook al in het antwoord op vraag 2 en vraag 3 naar voren heb gebracht, voldoet Nederland aan de verplichtingen die uit het Verdrag voortvloeien. De Nederlandse wetgeving biedt de bescherming die het verdrag beoogt te bieden. Dat geldt eveneens voor de bepalingen in het verdrag die raken aan de vragen die in het kader van de vereniging Martijn aan de orde zijn, zoals de mogelijkheden tot strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen. Hetgeen ter zake het optreden tegen de vereniging Martijn naar voren is gebracht, staat naar mijn mening niet op gespannen voet met de verplichtingen die uit het verdrag voortvloeien. Verder verwijs ik naar mijn brief aan de Kamer van heden.
Als september a.s. de verdragspartijen van het verdrag van Lanzarote bij elkaar komen in Straatsburg om de naleving van het verdrag te toetsen, bent u dan bereid om daar de casus van de vereniging Martijn voor te leggen aan de andere staten die het verdrag geratificeerd hebben en hen te vragen of het handelen van Nederland in overeenstemming met het verdrag is?
Het verdrag voorziet in een Comité van de Partijen dat toeziet op de uitvoering van ervan (Hoofdstuk X van het verdrag). Het Comité heeft een faciliterende rol waar het betreft het uitwisselen van informatie, het identificeren van «best practices» en het volgen van relevante juridische, beleidsmatige en technologische ontwikkelingen. Op grond van artikel 39 van het verdrag komt het Comité voor de eerste keer bijeen binnen een jaar na de tiende ratificatie van het verdrag. Aangezien Nederland behoort tot de eerst tien lidstaten die het verdrag hebben geratificeerd, is Nederland voor deze eerste bijeenkomst van de statenpartijen in september uitgenodigd. Deze oprichtingsbijeenkomst zal hoofdzakelijk een procedureel karakter dragen. Ook overigens behoort het bespreken van casusposities naar mijn mening niet tot de taken van het Comité. Ten slotte merk ik nog op dat, zoals hierboven uiteengezet, Nederland naar mijn overtuiging voldoet aan de verplichtingen van het Verdrag.
Is bij het vooronderzoek dat het OM gedaan heeft, en in het advies van de landsadvocaat, ook rechtstreeks getoetst aan het verdrag van Lanzarote en andere internationale verdragen? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het OM opdracht te geven om de vereniging Martijn strafrechtelijk te vervolgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is geen sprake van een verdenking van een concreet strafbaar feit die een strafrechtelijke vervolging kan rechtvaardigen. Ten aanzien van de verbodenverklaring en ontbinding van de rechtspersoon geldt dat verder wordt onderzocht of er binnen het huidige wettelijke kader toch ruimte bestaat om op te treden alsmede of er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die een dergelijk optreden mogelijk maken.
Ik verwijs hieromtrent verder naar mijn brief aan Uw Kamer van heden.
Bent u bereid om het OM opdracht te geven tot civiele vordering tot ontbinding en verboden verklaring van de vereniging Martijn op basis van artikel 2:20 BW? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt de antwoorden op de gestelde vragen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 1 september naar de Kamer zenden in verband met het geagendeerde debat inzake de niet-vervolging van de vereniging Martijn en de bijeenkomst van de verdragspartijen?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De berichten ‘Bedrijfsarts onder druk gezet door werkgever en arbodiensten’, en ‘Bedrijfsarts in greep werkgever’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bereid maatregelen te nemen op basis van het onderzoek naar de positie van de bedrijfsarts van onderzoeksbureau Astri, beschreven in twee artikelen? Zo ja, welke maatregelen zullen dit zijn? Zo nee, waarom niet?1
In de aanbiedingsbrief bij het rapport2 aan uw Kamer is aangegeven dat ik in afstemming met de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een nadere beleidsreactie voorbereid. Deze reactie zult u dit najaar ontvangen. Ik zal daarom in de beleidsreactie nader ingaan op de door u gestelde vragen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat één op de vijf bedrijfsartsen door druk van werkgevers en arbodiensten zijn werk niet naar behoren kan uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hiertegen maatregelen te treffen? Welke maatregelen zullen dit zijn?
Ik ben van mening dat elke bedrijfsarts zijn werkzaamheden onafhankelijk, conform de geldende beroeps- of gedragcodes dient te kunnen uitoefenen. Uit onderzoek van AStri blijkt dat dit niet altijd het geval is. Het zou onder andere te maken hebben met de typen contracten die arbodiensten met werkgevers afsluiten en de wijze waarop dit doorwerkt in de aard en omvang van de contacten die bedrijfsartsen met werknemers onderhouden. In mijn beleidsreactie op het onderzoek van AStri zal ik ook ingaan op dit onderdeel van het onderzoek en, in overleg met direct betrokkenen, aangeven waar verbeteringen mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat artsen het beroepsgeheim schenden wanneer zij, al dan niet onder dwang, vertrouwelijke informatie prijsgeven, en dat het onbehoorlijk is van werknemers artsen hierover te benaderen? Bent u bereid hiertegen op te treden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Verstrekking van specifieke medische gegevens, zoals de diagnose, valt onder het medisch beroepsgeheim. Deze gegevens mogen dan ook in beginsel niet worden verstrekt. In het kader van onder meer verzuimbegeleiding en claimbeoordeling kan het wel noodzakelijk zijn om – met inachtneming van het beroepsgeheim – gegevens over werkhervatting en benodigde werkaanpassingen ter beschikking te stellen aan de werkgever of het UWV. In de praktijk gebeurt dit doorgaans met toestemming van de werknemer.
Kunt u zich er iets bij voorstellen dat gebrekkige onafhankelijkheid van bedrijfsartsen gevolgen heeft voor de zorgkosten bijvoorbeeld doordat mensen te snel weer aan het werk moeten en vervolgens langer ziek blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De zorgkosten worden door vele factoren beïnvloed. Of er een relatie is met te snel weer aan het werk gaan bij ziekte is onbekend. Mocht een werknemer van oordeel zijn dat hij te vroeg weer naar het werk wordt gestuurd, dan kan hij hierover een deskundigenoordeel vragen aan het UWV. Ook de werkgever kan aan het UWV een deskundigenoordeel vragen als er een verschil van mening is met de werknemer over de geschiktheid tot werken.
Wat vindt u van het voorstel van de Nederlandse vereniging voor arbeids- en bedrijfsgeneeskundigen (NVAB) om de bedrijfsarts te financieren per branch? Indien dit voorstel u aanspreekt, bent u dan bereid maatregelen te treffen om dit te faciliteren?
Relevante actoren als NVAB, Boaborea en verzekeraars kunnen samen met sectorale sociale partners bezien of vraag en aanbod van arbozorg beter op elkaar kunnen worden afgestemd, bijvoorbeeld via branchecontracten. Dergelijke afspraken passen bij uitstek in het private domein.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het Astrirapport dat contracten steeds verder «uitgekleed» raken, doordat 44 procent van de werkgevers zich slechts verzekerd heeft voor het minimale, wettelijk verplichte pakket? Acht u dit problematisch? Bent u bereid hier iets aan te doen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de zorgen over het feit dat de specialisatie bedrijfsarts niet populair is onder geneeskundestudenten2? Zo ja, welke maatregelen wilt u treffen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie dat de komende jaren de vervangingsvraag van bedrijfsartsen relevant wordt, onder meer als een substantieel deel van hen met pensioen gaat en nieuwe aanwas noodzakelijk is. Wij zijn met de sector in overleg over initiatieven om deze ontwikkeling te kunnen opvangen, zodat ook in de toekomst een volwaardige inzet van voldoende bedrijfsartsen gewaarborgd blijft.
Het bericht de negatieve gevolgen van het verhogen van de leges voor de economie |
|
Boris van der Ham (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat studenten van buiten de Europese Unie die in Nederland willen studeren al met ingang van 1 juli 2011 33% meer aan leges moeten betalen voor verblijf in Nederland?1
Nee, het is niet juist dat de stijging in alle gevallen 33% bedraagt.
Het is juist dat leges met ingang van 1 juli 2011 omhoog zijn gegaan. De leges bedragen vóór respectievelijk na 1 juli 2011:
voor een mvv-aanvraag € 433 resp. € 600
voor een aanvraag verblijfsvergunning met mvv € 188 resp. € 300
voor een aanvraag verblijfsvergunning zonder mvv € 433 resp. € 600
voor de verkorte mvv-procedure € 250 resp. € 300.
Volledigheidshalve verwijs ik hier tevens naar het antwoord op vragen 7 en 8.
Welk doel wilt u met de verhoging van de leges voor studenten bereiken en op welke wijze is daarbij rekening gehouden met de toegankelijkheid van Nederland voor studenten uit landen van buiten de Europese Unie?
De legesverhoging van 1 juli jl. is bedoeld om de kostendekkendheid van de leges te vergroten. De toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs is onderdeel geweest van de overwegingen bij de legesverhoging. Het kabinet is van mening dat de toegankelijkheid van Nederland voor studenten van buiten de EU niet in gevaar komt door de legesverhoging. Voor deze studenten, die hun studie en verblijf geheel zelf financieren, blijven de kosten van de leges immers een klein deel van de totale kosten.
Kunt u concreet aangeven wat deze verhoging, mede bezien vanuit het huidige economische klimaat, betekent voor het aantal studenten dat van buiten de Europese Unie naar Nederland komt?
Nee. Een oorzakelijk verband tussen migratiegegevens en de hoogte van de leges is vrijwel onmogelijk vast te stellen, omdat op migratiegegevens meerdere factoren van invloed zijn. De verwachting is, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, dat de legesverhoging niet van invloed zal zijn op het aantal studenten dat van buiten de EU naar Nederland komt.
In uw brief d.d. 27 juni jl.2 verwijst u naar een van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACVZ)-advies uit 2008 over de belemmerende werking van de toenmalige tarieven op de komst van kennis- en arbeidsmigranten naar Nederland, maar op grond van welke concrete aanname of constatering bent u van mening dat dit advies voor 2011 nog steeds houdbaar is en in het bijzonder voor studenten nu geen belemmerende werking zal hebben?
Uit het ACVZ-advies komt naar voren dat studenten vooral de leges die gelden voor een wijziging van het verblijfsdoel, € 433 (nu € 600), als zeer hoog ervaren, zeker in vergelijking met de leges voor een aanvraag om een verlenging van de verblijfsvergunning, die € 52 (nu € 150) bedragen. Onder het modern migratiebeleid wordt de verblijfsvergunning voor studie verleend voor de duur van de studie (met een maximum van vijf jaar) en mag de student ook binnen de looptijd van de vergunning van studierichting of -instelling veranderen. Na inwerkingtreding van het modern migratiebeleid zal daardoor het aantal wijzigingen en verlengingen fors afnemen, waarmee aan het vorengenoemde bezwaar tegemoet wordt gekomen.
Daarnaast zouden studenten volgens het ACVZ-advies het onredelijk vinden dat voor een korte periode van verblijf hetzelfde bedrag aan leges dient te worden betaald als voor een lange periode van verblijf. De in het kader van de verlening van een verblijfsvergunning te toetsen voorwaarden zijn echter in beide gevallen hetzelfde. Gelet hierop wordt geen onderscheid gemaakt in het legestarief.
De VSNU, de HBO-Raad, het ISO en de LSVb hebben in een gezamenlijke brief aangegeven dat zij van mening zijn dat de legesverhoging de toegang tot het Nederlands hoger onderwijs onaantrekkelijker maakt. Ik verwacht echter dat de kansen die het Nederlandse stelsel van hoger onderwijs biedt en de kwaliteit van dat onderwijs een doorslaggevende rol spelen bij het maken van de keuze om in Nederland te studeren. Daarnaast vindt overleg plaats met de universiteiten en HBO-instellingen.
Wanneer het gaat om arbeids- en kennismigranten, heb ik van werkgevers, noch van migranten signalen ontvangen dat de legesverhoging voor deze categorieën migranten belemmerend zal werken. De constatering in het ACVZ-advies dat de leges als een gegeven worden beschouwd, lijkt dan ook nog steeds houdbaar.
Hoeveel moet het verhogen van de leges voor studenten volgens u opleveren?
Met de huidige aantallen studenten levert de verhoging van de leges studie ruim € 1 miljoen op.
Op welke wijze zijn buitenlandse studenten over de gewijzigde tarieven geïnformeerd?
De buitenlandse studenten zijn geïnformeerd via de websites van de IND en de Nuffic en via de onderwijsinstellingen zelf, die de directe contacten onderhouden met de individuele studenten. De onderwijsinstellingen, die de aanvragen namens de studenten indienen en via automatische incasso de leges voor hen betalen, en andere betrokken partijen zijn geïnformeerd via een gezamenlijk nieuwsbericht van de IND en de Nuffic.
Wat vindt u van de constatering van de HBO-Raad en de VSNU dat de termijn tussen aankondiging en invoering van de legesverhoging te kort is geweest om studenten goed te kunnen informeren over de veranderingen?
Ja. Ik realiseer me dat de betrokkenen pas zeer kort van tevoren zijn geïnformeerd over de legesverhoging. Om tegemoet te komen aan mogelijke problemen van onderwijsinstellingen zal de IND coulant omgaan met aanvragen waarbij de student reeds vóór 1 juli jl. de leges had betaald aan de onderwijsinstelling, dan wel reeds een afspraak heeft gemaakt bij de IND om een aanvraag in te dienen. In deze gevallen geldt dat ook als de aanvraag wordt ingediend op of na 1 juli 2011, met het oude legesbedrag genoegen wordt genomen.
Bent u voornemens om eventuele problemen voor studenten die door de snelle invoering zijn ontstaan, te ondervangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de Kamer een half jaar en een jaar na invoering, resp. in januari 2012 en op 1 juli 2012, te informeren over de effecten van de legesverhoging op migratie, waaronder op buitenlandse studenten? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend ben ik bereid om de Kamer te informeren. Via de Rapportage Vreemdelingenketen die uw Kamer halfjaarlijks wordt toegezonden, wordt uw Kamer op de hoogte gebracht van onder andere ingewilligde aanvragen om verblijf voor studie. Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is het nader inzichtelijk maken van een oorzakelijk verband tussen migratiegegevens en de hoogte van de leges echter vrijwel onmogelijk, omdat op migratiegegevens ook andere factoren van invloed zijn. Het staat derhalve niet vast dat de genoemde effecten zich laten vaststellen. Wel ben ik echter bereid de instroomcijfers naast het bijbehorende legesbedrag voor studenten te leggen om te bezien of een verband waarneembaar is.
Het intrekken van een kritisch rapport door de Inspectie voor de gezondheidszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het feit dat de Nationale Ombudsman een onderzoek gaat starten naar het handelen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), die een kritisch rapport heeft ingetrokken? Wat betekent dit voor de geloofwaardigheid van de IGZ?1
De Nationale Ombudsman is er voor om naar aanleiding van klachten van burgers dan wel op eigen initiatief onderzoek te doen naar gedragingen van overheidsinstanties, in dit geval naar het handelen van de IGZ in onderhavige casus.
Daarnaast wil de Inspecteur-generaal dat de IGZ zelf ook lering trekt uit deze casus. Hij laat daarom door een onafhankelijke commissie een onderzoek starten naar de werkwijze van de IGZ in deze casus. Hij vraagt die commissie uitdrukkelijk ook eventuele aanbevelingen te doen ter verbetering van deze werkwijze. Samen met de Inspecteur-generaal wacht ik met veel belangstelling de uitkomsten van beide onderzoeken af. Het onderzoek op verzoek van de Inspecteur-generaal zal naar verwachting enkele maanden in beslag nemen.
Hoe legt u aan de ouders van baby J. uit dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) vier jaar na de bewuste operatie nog steeds zijn excuses niet heeft aangeboden en geen enkele regeling heeft getroffen met de ouders? Wilt u met het UMCG in gesprek gaan om dit, los van alle lopende zaken, alsnog te doen? Zo neen, waarom niet?
Een dergelijke uitkomst van een operatie is natuurlijk verschrikkelijk voor baby J. en zijn ouders. Ik kan mij hun emoties dan ook heel goed voorstellen. Echter, hoezeer ik die emoties ook begrijp, ik kan mij als minister van VWS niet mengen in een private aangelegenheid tussen het ziekenhuis en de ouders. Wat ik wel zal doen is deze zaak en de aandacht die ook de Tweede Kamer er voor heeft, nog eens expliciet onder de aandacht van het UMCG brengen. Ik zal het UMCG ook aanraden – voorzover dat nog niet is gebeurd – met de ouders in gesprek te gaan. De IGZ valt wel onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. De Inspecteur-generaal van de IGZ heeft de ouders inmiddels aangeboden om in een persoonlijk onderhoud zijn verontschuldiging in deze aan te bieden en de ouders van baby J. een toelichting te geven op de gang van zaken. Dat lijkt mij een goede zaak.
Had de IGZ vier jaar na dato niet inmiddels een afgerond onderzoek moeten hebben? Kunt u dit toelichten?
De IGZ had inderdaad in deze casus het eindoordeel en de rapportage veel eerder moeten opmaken. Aan het onderzoek is met te lange tussenpozen gewerkt en het heeft daardoor deze duur gekregen met helaas voor de ouders en overige betrokkenen een langdurige onzekerheid. Dit is nog eens versterkt door het intrekken van het eerste rapport. Deze lange duur is ook onderwerp van het onderzoek in opdracht van de Inspecteur-generaal.
Hoe reageert u op het feit dat de IGZ een rapport over deze zaak heeft ingetrokken, volgens betrokkenen omdat het te kritisch over het UMCG was? Hoe reageert u op de verklaring van de betrokken inspecteur dat dit onderzoek volgens alle geldende standaarden is uitgevoerd?2
De IGZ heeft uit zorgvuldigheidsoverwegingen het rapport ingetrokken, omdat de conclusies in het eerste rapport onvoldoende door de feiten werden gedragen.
Wat de geldende standaarden betreft is van belang dat de inspectie na het uitbrengen van het eerste eindrapport in december 2010 reacties ontving van zowel het UMCG als de betrokken anesthesioloog. Daaruit bleek dat de eerdere reacties op de feiten in het conceptrapport niet voldoende in het definitieve rapport waren verwerkt noch dat beargumenteerd was waarom dat niet was gedaan. Daarnaast viel de definitieve versie in december 2010 veel uitgebreider uit dan het eerste conceptrapport van augustus 2010, dat aan partijen voor wederhoor was voorgelegd. Feitelijk was er toen sprake van een nieuw rapport, dat de IGZ opnieuw had moeten voorleggen.
Wat is de reden dat de betrokken inspecteur B. op 30 mei 2011 zijn functie bij de IGZ heeft neergelegd? Ligt hier een relatie met het dossier van baby J.? Heeft de betrokken inspecteur dit vrijwillig gedaan? Is hij ontslagen? Kunt u dit toelichten?
Over medewerkers en hun individuele arbeidsrechtelijke situatie doe ik geen mededelingen. In dit geval kan ik u echter wel meedelen dat er in de media het beeld is ontstaan dat de inspectie vindt dat de lange duur en de loop van het onderzoek de verantwoordelijkheid zou zijn van één van de bij het onderzoek betrokken inspecteurs. Dit is niet het geval. De inspectie is als organisatie verantwoordelijk. Voorts kan ik u berichten dat er geen directe relatie ligt met het dossier van baby J.
Hoe reageert u op de bewering dat nog tijdens het IGZ-onderzoek aan de betrokken anesthesioloog is beloofd dat er geen tuchtzaak zal komen omdat de zaak al zolang duurt?1 Is dat een gebruikelijke gang van zaken bij de IGZ bij langdurige onderzoeken?
Als er tijdens een door de inspectie uitgevoerd onderzoek blijkt dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er een tuchtzaak zal worden gestart, kan dat vroegtijdig aan betrokkenen worden medegedeeld. Het is immers moreel niet verantwoord om professionals die geen verwijtbare handelingen hebben verricht, onnodig langdurig in onzekerheid te laten omtrent een mogelijke tuchtklacht. De term «beloofd» is hier dan ook niet juist. Er was in deze situatie geen sprake van een belofte, maar van het verschaffen van informatie over een al vroeger in het onderzoek opgemaakte beoordeling over tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
Hoe reageert u op de bevindingen van hoogleraar K., dat het tweede IGZ-rapport kwalitatief veel slechter is dan het eerste, en dat met name de consequenties voor het ziekenhuis veel minder zijn in het tweede rapport? Hoe reageert u op zijn suggestie dat het UMCG druk zou hebben uitgeoefend om het eerste rapport te wijzigen, zodat het directe verband tussen de operatie en het hersenletsel uit het tweede rapport is verdwenen alsmede de dwingende aanbeveling dat een kinderanesthesioloog de operatie had moeten begeleiden conform de richtlijnen van de beroepsvereniging?1
Het «tweede IGZ-rapport» waarop onder meer door hoogleraar K. is gereageerd was een concept. Het definitieve rapport is juist beter, maar overigens niet minder kritisch dan het eerste rapport. Alleen de eindconclusie over de oorzaak-gevolgrelatie is minder eenduidig.
Bij onderzoek naar calamiteiten richt de inspectie zich bij uitstek op structurele zaken in de organisatie van de zorg en zijn de maatregelen naar aanleiding van het onderzoek vooral gericht op verkleinen van het risico op herhaling van een soortgelijke calamiteit. Het UMCG zelf heeft intussen verbetermaatregelen genomen, zodat het niet nodig was daar in dit rapport veel aandacht aan te besteden.
Het ontbreken van de dwingende aanbeveling aan het ziekenhuis vloeit voort uit het feit dat het specialisme «kinderanesthesiologie» in Nederland geen erkend specialisme is en derhalve niet door de inspectie van een ziekenhuis kan worden geëist. Sinds november 2009 heeft de NVA wel een standpunt kinderanesthesiologie, maar hierin geeft zij niet aan dat anesthesie bij pasgeborenen of kinderen met specifieke aandoeningen altijd door een kinderanesthesioloog gegeven moet worden. Daarom heeft de inspectie aan de NVA aanbevolen een richtlijn op te stellen voor de kinderanesthesiologie en daarin ook op te nemen bij welke situaties een kinderanesthesioloog aanwezig moet zijn.
Is er door het UMCG doormiddel van advocaten druk uitgeoefend op de IGZ om het eerste rapport in te trekken? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Er is over de reactie van het UMCG op het eerste rapport vanuit de inspectie geen contact geweest met medewerkers van het UMCG of met vertegenwoordigers van het UMCG. De inspectie heeft dan ook geen enkele druk ontvangen of ervaren vanuit het ziekenhuis.
Gebeurt het vaker dat de IGZ een afgerond rapport intrekt? Wat is hiervan de reden?
De Inspecteur-generaal geeft aan nog niet eerder meegemaakt te hebben dat de IGZ een al vastgesteld rapport terug heeft moeten halen. In onderhavige casus heeft de IGZ uit zorgvuldigheidsoverwegingen het rapport ingetrokken, omdat de conclusies in het eerste rapport onvoldoende door de feiten werden gedragen.
Klopt het dat achter de rug van de betrokken inspecteur om aan de anesthesioloog de toezegging is gedaan door de IGZ dat er geen tuchtzaak tegen hem zou worden aangespannen, terwijl de betrokken inspecteur wel een tuchtzaak wenselijk achtte? Zo neen, bent u alsnog bereid de IGZ te vragen dit te doen, mede in het belang van de ouders en om herhaling van dergelijke calamiteiten te voorkomen?
Het handelen van de anesthesioloog geeft de inspectie geen aanleiding om tegen de betrokken anesthesioloog een tuchtklacht te overwegen. De betrokken anesthesioloog was bevoegd en bekwaam en heeft naar het oordeel van de IGZ niet zodanig buiten geldende beroepsnormen gehandeld dat een maatregel gerechtvaardigd zou zijn.
Klopt het dat de betreffende anesthesioloog thans elders aan het werk is in een Nederlands ziekenhuis? Vormt hij een gevaar voor de volksgezondheid? Heeft hij ooit een waarschuwing, berisping, boete of schorsing van de IGZ ondergaan? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat de betreffende anesthesioloog thans elders aan het werk is in een Nederlands ziekenhuis. Over hem zijn bij de IGZ geen andere zaken bekend noch uit deze casus noch uit andere incidenten noch uit uitspraken van het tuchtcollege. Er is dan ook geen reden om over deze arts te spreken als zijnde een gevaar voor de volksgezondheid.
Klopt de suggestie dat de IGZ al jaren kampt met achterstanden omdat er 6 000 tot 8 000 meldingen binnenkomen?3 Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De IGZ ontvangt op jaarbasis zo’n 6000 tot 8000 meldingen. De IGZ heeft door deze aanhoudende en toenemende werkdruk helaas achterstanden opgelopen betreffende de afhandeling van een beperkt deel van de meldingen. Zij loopt deze nu in door actief te sturen op deze achterstanden en vooral op de complexe en deels langlopende meldingen. Dit gebeurt met behulp van onder meer de extra capaciteit die zij kan inzetten als gevolg van toegekende extra financiële middelen. De Inspecteur-generaal heeft mij aangegeven dat in oktober van dit jaar de achterstanden zijn weg gewerkt.
Het bericht dat Poolse chauffeurs via nepbedrijven worden ingezet op Nederlandse trajecten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Hans Spekman (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Poolse trucker overspoelt markt» waarin FNV Bondgenoten stelt dat steeds meer Nederlandse vrachtwagenchauffeurs worden verdrongen door buitenlandse collega’s?1
Ja.
Is bekend hoe vaak het voor komt dat bijvoorbeeld Poolse vrachtwagenchauffeurs in dienst zijn van Nederlandse bedrijven, maar worden ingehuurd via buitenlandse vestigingen of «nepbedrijven» om zo de Nederlandse wet- en regelgeving te omzeilen?
Er zijn geen gegevens over het aantal buitenlandse chauffeurs in dienst van Nederlandse bedrijven. Indien buitenlandse chauffeurs worden ingehuurd door een Nederlands bedrijf dient het bedrijf de Nederlandse wet- en regelgeving in acht te nemen, waaronder de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.
Daarnaast gelden volgens de Detachteringsrichtlijn (96/71/EC) (vertaald in de Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid) voor in Nederland gedetacheerde werknemers de kernbepalingen van de tot 1 januari 2012 algemeen verbindend verklaarde «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen». Daarmee gelden voor buitenlandse en Nederlandse chauffeurs dezelfde loonafspraken.
Voor het aantal meldingen en klachten bij de Arbeidsinspectie over onderbetaling onder het minimumloonniveau en een verdere toelichting op de naleving en handhaving van cao-afspraken verwijs ik naar de beantwoording van vraag 5.
Voorgaande is recent bevestigend door de uitspraak van de kantonrechter in Roermond over het transportbedrijf «Mooij Oost Europe Services» uit het Limburgse Milsbeek. De rechter heeft geoordeeld dat het transportbedrijf op oneigenlijke gronden Poolse chauffeurs tegen Poolse arbeidsvoorwaarden te werk heeft gesteld. De Poolse chauffeurs werden vanuit een Pools uitzendbureau uitsluitend voor het Nederlandse bedrijf ingezet. De rechtbank vordert dat het bedrijf haar werknemers conform de geldende cao, dient te betalen. Op momenten dat de cao niet algemeen verbindend is verklaard, dient Mooij het Nederlandse minimumloon te betalen, inclusief vakantiegeld en vakantiedagen.
Klopt het dat deze buitenlandse chauffeurs via een dergelijke buitenlandse constructie vaak tegen een veel lager loon werken dan hun Nederlandse collega’s, en daarmee de Nederlandse chauffeurs uit de markt verdringen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het vaak voorkomt dat buitenlandse chauffeurs tussen internationale routes door ook worden ingezet voor lokale (enkel Nederlandse) ritten, maar daarvoor niet naar lokaal tarief en lokale cao worden beloond? Zo ja, hoe vaak? Worden daarbij ook andere cao-afspraken geschonden, zoals afspraken over arbeidstijden etc? Deelt u de mening dat er niet geconcurreerd dient te worden op arbeidsomstandigheden en veiligheid?
Volgens de cabotageverordening (Vo(EG) nr. 1072/2009) mogen buitenlandse vervoerders in een ander EU-land enkele binnenlandse ritten uitvoeren. Na 3 ritten na eerste lossing moeten de voertuigen van buitenlandse vervoerders de lidstaat weer verlaten ofwel moeten deze voertuigen de lidstaat binnen zeven dagen na de eerste lossing weer verlaten hebben. In geval van dergelijk cabotagevervoer kan er geen sprake zijn van schending van cao-afspraken aangezien het om buitenlandse vervoerders gaat die niet gebonden zijn aan Nederlandse cao-afspraken. Er zijn geen gegevens over het aantal binnenlandse ritten dat door buitenlandse bedrijven worden uitgevoerd.
Ik deel de mening dat concurrentie op arbeidsomstandigheden en veiligheid ongewenst is. Doordat normen voor deze aspecten vastliggen in Europese regelgeving, wordt deze vorm van concurrentie sterk beperkt en is er binnen de EU een minimumniveau van veiligheid gewaarborgd.
Op welke manier kan nu worden opgetreden tegen constructies die moedwillig de Nederlandse cao-afspraken omzeilen? Acht u die mogelijkheden voldoende? Bent u bereid verdere stappen te zetten tegen deze constructies? Wat is daarbij de rol van de Arbeidsinspectie, de vakbonden en de overheid? Bent u bereid naast de faciliterende buitenlandse «nepbedrijfjes» en de inlenende Nederlandse transportbedrijven ook de overheden van de vestigingslanden aan te spreken op hun rol in deze kwestie?
De cao-partijen hebben zelf een grote verantwoordelijkheid als het gaat om de handhaving van de cao. Daartoe zijn in de «cao voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen» nalevingsbepalingen opgenomen die algemeen verbindend zijn verklaard. Cao-partijen kunnen bij de handhaving van de avv’de cao indien nodig de hulp inroepen van de Arbeidsinspectie, indien er sprake is van een gegrond vermoeden en met een oogmerk op rechtsvervolging. De Arbeidsinspectie legt indien nodig in het kader van onderzoeken en de handhaving contact met de bevoegde instanties van andere landen. Daartoe maakt de Arbeidsinspectie op grond van de Detacheringsrichtlijn onderdeel uit van een Europees netwerk van «verbindingsbureaus».
In het kader van het periodiek overleg met werkgevers- en werknemersorganisaties in diverse sectoren heeft de Arbeidsinspectie op 26 april jongstleden met partijen uit de transportsector gesproken. Daarbij is de afspraak bevestigd dat meldingen en klachten over onderbetaling onder het minimumloonniveau bij de Arbeidinspectie kunnen worden gedaan. Dergelijke meldingen worden door de Arbeidinspectie onderzocht in het kader van het toezicht op de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. In 2010 en 2011 zijn tot dusver in totaal 9 meldingen gedaan over onderbetaling in het wegvervoer waarvan er overigens bij 8 meldingen geen sprake bleek te zijn van overtredingen en in één zaak het onderzoek nog loopt.
Het bericht dat er vorig jaar door ziekenhuizen voor 4 miljoen aan exitpremies is uitgegeven |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier miljoen voor exitpremies twaalf bestuurders»?1
Ik heb het inmiddels gelezen.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat dergelijke exitpremies betaald worden in deze tijd van bezuinigingen?
In mijn antwoorden op uw set vragen van 6 juni 2011 over de honorering van bestuurders van het Medisch Centrum Alkmaar ben ik ingegaan op de visie van het kabinet over maatschappelijk niet-verantwoorde inkomens van bestuurders in de zorg. Daarin verwees ik ook naar een wetsvoorstel om die inkomens te normeren dat inmiddels bij de Kamer ligt. In het regeer- en in het gedoogakkoord is opgenomen dat dit wetsvoorstel in de huidige vorm, maar aangevuld met een normering van de ontslagvergoedingen tot maximaal € 75 000, zal worden aangenomen. In het slot van het aangehaalde artikel wordt ook aan dat antwoord gerefereerd.
Wat is uw reactie op het feit dat ziekenhuizen zich blijkbaar niet houden aan de beloningscode zorgbestuurder?
Uw stelling als zouden ziekenhuizen zich niet aan de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ) houden, kan ik niet onderschrijven. De BBZ geldt immers voor nieuwe contracten van na september 2009 en niet voor al lopende contracten. De beide koepels die de BBZ tot stand hebben gebracht, de NVTZ (de koepel van de toezichthouders) en de NVZD (de koepel van de bestuurders), hebben eind vorige maand het resultaat gepubliceerd van een onderzoek naar de naleving van de BBZ. Die ligt volgens dat onderzoek op vrijwel 100%.
In de analyse van de bestuurdersinkomens die ik jaarlijks naar de Kamer stuur, zal ik een passage aan de naleving wijden.
Overigens wijs ik u ook op mijn antwoord op vraag 7 van uw vragen van 6 juni 2011 (2011Z11751).
Bent u bereid de ziekenhuizen hierop aan te spreken?
Op basis van mijn eigen, in antwoord 3 genoemde analyse, zal ik in overleg treden met de NVTZ en de NVZD en ik zal de overschrijders van de BBZ aanschrijven voor uitleg. Wanneer die uitleg onvoldoende is, zal ik de desbetreffende Raad van Toezicht vragen om actie te ondernemen.
Klopt het dat de Wet Normering Topinkomens alleen gaat gelden voor nieuwe en niet voor reeds bestaande arbeidscontracten?
Dat de WNT alleen voor nieuwe arbeidsovereenkomsten geldt, heb ik in eerdere antwoorden op kamervragen vermeld, ook in mijn in antwoord 2 aangehaalde antwoord. In het wetsvoorstel, dossiernummer TK 32 600, wordt uitgelegd dat dat inderdaad het geval is en dat dit juridisch gezien niet anders kan.
Heeft u er kennis van genomen dat uit het bericht een gebrek aan transparantie rond de vertrekregelingen blijkt? Kunt u maatregelen nemen waardoor deze transparantie wel volledig en optimaal bereikt wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande regelgeving (WOPT, WTZi en DigiMV) is vooral gepoogd om de transparantie over de honorering van bestuurders van zorginstellingen te vergroten. De voorbeelden van zogenaamde intransparantie uit het artikel zijn niet zodanig overtuigend dat ik daar uit zou kunnen concluderen dat de transparantie onvoldoende is2. Integendeel, blijkbaar werkt de regelgeving zo goed dat al deze informatie uit het artikel kon worden verkregen.
De getroffen maatregelen van een verpleeghuis te Sneek |
|
Jacques Monasch (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de genomen maatregelen (bedden leeg laten staan in verband met een te krap AWBZ-budget) van een verpleeghuis in Friesland?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Overweegt u de financiële middelen, die vrijkomen voor extra handen aan het bed in 2012 flexibeler in te zetten of juist een plafond op regiobudgetten te zetten?
Over de extra middelen voor de 12 000 extra handen aan het bed heb ik onlangs een convenant afgesloten met alle betrokken partijen. U bent hierover per brief geïnformeerd. Het convenant voorziet niet in een «flexibele inzet», maar is gericht op een doelmatige en doeltreffende inzet van de extra gelden om zo snel mogelijk meer personeel aan te nemen en op te leiden.
Hoe wilt u voorkomen dat er bedden leeg blijven staan , terwijl anderzijds de wachtlijst groeit voor verpleeghuizen?
De NZa heeft mij in mei geadviseerd ten aanzien van de oplossing van mogelijke knelpunten in de contracteerruimte 2011 af te wachten tot haar advies van september.
Op 21 september 2011 heeft de Nza inzicht geboden in de uitputting van de contracteerruimte AWBZ 2011. Uit de informatie van de Nza blijkt dat een tweetal concessiehouders – De Friesland en Zorg en Zekerheid – een grotere zorgvraag verwachten dan met het budget kan worden ingevuld. De Nza adviseert om de beschikbare herverdelingsmiddelen van € 25 miljoen aan deze twee concessiehouders voor 2011 ter beschikking te stellen. Beide concessiehouders hebben aangegeven dat met deze toevoeging in deze regio’s in 2011 voldoende zorg kan worden ingekocht. Ik ben voornemens dit Nza-advies te volgen. Tevens wil ik de Nza vragen nader onderzoek te doen naar de oorzaak en het karakter van het tekort in betreffende regio’s.
Kunt u voor 1 augustus a.s. helderheid verschaffen of het regiobudget AWBZ Friesland wordt uitgebreid, zodat de geleverde intramurale zorg (binnen de toegelaten capaciteit) ook wordt vergoed?
Zie antwoord vraag 3.
Arrestaties bij protest tegen het bewind van president Loekasjenko |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat tientallen arrestaties hebben plaatsgevonden in Wit-Rusland naar aanleiding van protestacties tegen het bewind van president Loekasjenko?1
Ja.
Deelt u de mening dat het recht om te demonstreren een groot voorrecht is binnen een rechtsstaat? Indien ja, op welke wijze maakt u dit bekend aan landen die het recht op demonstreren niet erkennen en demonstraties stelselmatig onderdrukken?
Ja. Ik zet mij ervoor in dat de EU dit standpunt consequent bij betrokken regeringen onder de aandacht brengt.
Deelt u de mening dat het een slechte ontwikkeling is, dat het recht op demonstratie in Wit-Rusland nog altijd niet is erkend, dan wel dat er overheden zijn die deelnemers aan demonstraties intimideren of straffen of hardhandig ingrijpen tijdens demonstraties? Indien ja, spreekt u Wit- Russische autoriteiten hier ook op aan? Indien nee, waarom niet?
Ja. De EU heeft in Raadsconclusies en verklaringen van Hoge Vertegenwoordiger Ashton de Wit-Russische autoriteiten bij herhaling opgeroepen het recht om te demonstreren te respecteren.
Deelt u de mening dat het blokkeren van social media binnen een rechtsstaat niet zou moeten? Speelt Nederland een actieve rol om media- en persvrijheid te bevorderen in Wit- Rusland? Indien ja, hoe wordt hier uitvoering aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mede op mijn aandringen is het EU-sanctiebeleid tegen Wit-Rusland onlangs aangescherpt. Van opheffing of verlichting van het sanctieregime kan pas sprake zijn bij structurele verbetering van de mensenrechtensituatie in Wit-Rusland, waaronder ook pers- en mediavrijheid. Daarnaast biedt Nederland financiële steun aan diverse NGO’s in Wit-Rusland die zich inzetten voor verbetering van de mensenrechtensituatie.
Bent u bereid zowel in bilaterale contacten als via de Europese Unie de Wit-Russische autoriteiten te blijven aanspreken op het gegeven dat onderdrukking van demonstraties onwenselijk is ? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Mede op Nederlands aandringen roept de EU de Wit-Russische autoriteiten met kracht op tot eerbiediging van de mensenrechten, waaronder ook het recht om te demonstreren, door dialoog en aanvaarding van gezamenlijke Raadsconclusies en verklaringen, en door aanscherping van het sanctieregime. In bilaterale contacten zegt en doet Nederland dit ook.
Antihomo-uitspraken van een Indiase minister |
|
Pia Dijkstra (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Indiase minister noemt homoseksualiteit een ziekte»?1
Indien betrokkene bedoelde uitspraken had gedaan, was dat voor de regering onacceptabel geweest. De Indiase minister van Volksgezondheid, Ghulam Nabi Azad, verklaarde evenwel op 6 juli dat zijn woorden foutief in de media zijn geciteerd. Azad verklaarde dat in plaats van «homoseksualiteit is een ziekte» hij bedoelde te zeggen «hiv-aids is een ziekte».
Ik heb tijdens mijn bezoek aan India (5 juli jl.) gesproken met minister van Buitenlandse Zaken, Krishna, en met hem onder andere het Nederlandse mensenrechtenbeleid besproken. Daarbij heb ik ook discriminatie op basis van seksuele oriëntatie ter sprake gebracht.
Deelt u de mening dat deze uitspraak zorgwekkend is en de emancipatie van homoseksuelen en de bestrijding van HIV/Aids in India belemmert? Zo ja, bent u bereid uw zorgen over deze uitspraak bij de regering van India kenbaar te maken, bijvoorbeeld in het eerstvolgende contact dat (mogelijk) voortvloeit uit de afgezegde handelsmissie van de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid u binnen de EU sterk te maken voor een gezamenlijke veroordeling van deze uitspraken van de Indiase minister van Volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 1 en 2.
Het bericht ‘Marokko vertraagt de Mientjes-zaak’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht: «Marokko vertraagt de Mientjes-zaak»?1
Ja.
Klopt het dat Marokko de zaak tegen de verdachte van de gruwelijke slachtpartij op twee bejaarde vrouwen uit Nijmegen, bekend als de twee Mientjes vertraagt?
Is het dossier van deze moordenaar door middel van een rechtshulpverzoek van Marokko door Marokko overgenomen? Zo nee, heeft Nederland een rechtshulpverzoek aan Marokko gedaan om deze strafzaak over te nemen en de moordenaar te berechten of is er slechts op aangedrongen bij Marokko?
Indien Nederland een rechtshulpverzoek heeft gedaan aan Marokko, is het dan niet zo dat Marokko de termijn voor de uitvoering van het rechtshulpverzoek overschrijdt? Zo ja, bent u van mening dat dit niet is uit te leggen aan de nabestaanden en de samenleving? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat door het negeren van het aandringen van Nederland op een spoedige berechting, Marokko ons (internationaal) te kijk zet en lak heeft aan Nederland? Zo nee, waarom niet?
Kan Nederland een spoedige berechting afdwingen? Zo ja, gaat u dat ook doen? Zo nee, wat hebben we dan aan een rechtshulpverdrag?
De uitlatingen van de Organisatie van de Islamitische Conferentie (OIC) over Nederlandse politici en de intimiderende verklaring van de OIC - secretaris generaal over mijn persoon |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
|
|
![]() |
Bent u bekend met de intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC, Ekmeleddin Ihsanoglu, over mij en het OIC rapport «fourth OIC observatory report on islamophobia» over uitspraken gedaan door diverse Nederlandse politici?1
Deelt u de mening dat de OIC haar boekje ver te buiten is gegaan met deze intimiderende verklaringen en deelt u de mening dat een Nederlandse politicus kritiek moet kunnen leveren, ten behoeve van het maatschappelijke debat, op de islam en de multiculturele samenleving zoals overigens ook de rechtbank in het tegen mij aangespannen politieke proces heeft geoordeeld op 23 juni jl.? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de landen die lid zijn van de OIC uit te leggen dat islamkritiek en vrijheid van meningsuiting bij een democratische rechtsstaat horen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat dergelijke kritiek van een orgaan als de OIC hypocriet en abject is nu de OIC in haar eigen Cairo-verklaring over mensenrechten in de islam in artikel 24 stelt dat alle rechten en vrijheden van mensen onderworpen zijn aan de sharia? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn en met kracht publiekelijk afstand te nemen van dit rapport en deze intimiderende verklaring van de secretaris generaal van de OIC? Zo nee, waarom niet?
Zult u de OIC ook voor eens en altijd duidelijk maken dat Nederland zich door een orgaan als de OIC dat de barbaarse sharia als leidraad hanteert voor mensenrechten, de les niet laat lezen en onze fundamentele vrijheden niet laat beperken en ons de mond evenmin laat snoeren? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
Het voornemen van de Amerikaanse procureur-generaal die de gerechtelijke bewijsvoering van ruim honderd CIA-zaken wil staken |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten dat de Amerikaanse procureur-generaal, Eric Holder, van plan is om het onderzoek naar ruim honderd CIA-zaken die sinds 2001 lopen, te staken?1
Ja.
Zo ja, wat is uw oordeel over het gegeven dat de Amerikaanse procureur-generaal dit wenst te doen?
Deelt u de mening dat het sluiten van de onderzoeksvraag in deze zaken niet in lijn ligt met de internationaalrechtelijke verplichtingen die de Verenigde Staten op het vlak van mensenrechten zijn aangegaan? Indien nee, waarom niet?
Bent u bereid de Amerikaanse autoriteiten blijvend aan te spreken over de internationaalrechtelijke verplichtingen die zij zijn aangegaan op het gebied van het eerbiedigen van mensenrechten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Bent u tevens bereid de Amerikaanse autoriteiten aan te sporen om de gerechtelijke bewijsvoering van de ruim 100 CIA zaken voort te zetten? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De dreigende doodstraf voor de Iraanse predikant Yoesef Nadarkhani |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Iran herbevestigd omstreden doodstraf voor christelijke predikant»?1
Ja.
Heeft u inmiddels al protest aangetekend tegen dit vonnis? Zo nee, bent u dat alsnog van plan te doen en tevens de Iraanse ambassadeur te ontbieden om deze zaak, maar ook die van Vahik Abrahimian, de Nederlands-Iraanse voorganger die ook vastzit, wederom aan te kaarten? Zo nee, waarom niet?
De EU-ambassades in Teheran trachten duidelijkheid te krijgen over de status van het proces tegen de christelijke predikant. Indien het doodvonnis wordt gehandhaafd, zal Nederland in EU-verband hiertegen protest aantekenen.
Deelt u de mening dat het feit dat nu de doodstraf voor geloofsafval wordt uitgesproken, hoewel in deze doodstraf in het Iraanse strafrecht (nog) niet is voorzien, wederom een ernstige verslechtering betekent voor de positie van christenen in Iran? Zo nee, waarom niet?
Zolang geen helderheid bestaat over het eventuele doodvonnis dat tegen de heer Nadarkhani is uitgevaardigd, kan ik aan deze zaak geen conclusies verbinden wat betreft de positie van christenen in Iran. Nederland is overigens tegen welke bestraffing dan ook wegens geloofsafval.
Bent u bereid om de uitzetting van Iraanse christenen op te schorten en de minister van Buitenlandse Zaken te vragen een thematisch ambtsbericht over de positie van christenen in Iran te laten opstellen? Zo nee, waarom niet?
Op 25 augustus jl. is een nieuw algemeen ambtsbericht over Iran verschenen. Hierin is ook aandacht besteed aan de positie van christenen in Iran. Op basis van de informatie in het ambtsbericht zal de minister voor Immigratie en Asiel het asielbeleid ten aanzien van Iraanse christenen zonodig opnieuw formuleren.
Het SBF-verlof voor gevangenispersoneel |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Erkent u dat de negatieve gevolgen van het Substantieel Bezwarende Functie (SBF)-verlof voor (oud-) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) personeel niet goed zijn doorgerekend en in eerste instantie wellicht zijn onderschat?1
Vanaf het begin van de invoering van de Regeling uitkering substantieel bezwarende functies 2006 (hierna: de SBF-regeling) was bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering. Daar staat tegenover dat de SBF-verlofuitkering een hogere pensioenopbouw kent, in de meeste gevallen ruim het dubbele van de pensioenopbouw van de SBF-ontslaguitkering.
De informatievoorziening aan de medewerkers is traag op gang gekomen, maar er zijn mij geen onjuistheden in de informatievoorziening bekend. In verband met de vele vragen die leven onder het personeel heeft DJI diverse voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. Daarnaast stelt DJI iedere SBF-medewerker in de gelegenheid om nadere informatie over zijn SBF-verlof en pensioen te verkrijgen in een individueel gesprek.
Hoe kan het dat de informatievoorziening over deze (voor het DJI-personeel negatieve) financiële gevolgen zo gebrekkig is geweest, laat op gang is gekomen en in eerste instantie zelfs onjuist is gebleken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de ontevredenheid die bestaat over P-Direkt, bijvoorbeeld voor wat betreft de volledigheid en juistheid van de informatie die DJI-medewerkers hebben gekregen over het SBF-verlof? Hoe wordt er voor gezorgd dat P-Direkt in de toekomst het personeel wel tijdig en volledig de juiste informatie verstrekt over dergelijke wijzigingen en financiële gevolgen?
De uitvoering van de SBF-verlofregeling met betrekking tot de berekening en uitbetaling van de verlofuitkeringen, is opgedragen aan P-Direkt. Het Contactcenter van P-Direkt was goed voorbereid op vragen die DJI-medewerkers over de verlofuitkering en de daarmee samenhangende procedures zouden kunnen stellen. P-Direkt heeft voor de deelnemers tijdig op het Rijksportaal, onderdeel Personeel (het informatieportaal van de rijksdienst voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden) brochures en formulieren voor het aanvragen van het SBF-verlof beschikbaar gesteld. Veel vragen die bij P-Direkt zijn gesteld hadden niet zozeer betrekking op de uitvoering van de verlofregeling en -uitkering, maar op te verwachten uitkomsten in relatie tot (soms complexe) individuele situaties rond o.a. pensioen. De beantwoording van dergelijke vragen valt buiten de scope van de dienstverlening van P-Direkt.
Wat is uw reactie op de constatering dat deze groep mensen te laat, onvolledig en onjuist is geïnformeerd en zich derhalve in het geheel niet heeft kunnen voorbereiden op deze inkomensachteruitgang? Bent u bereid te bezien op welke wijze u aan deze klachten tegemoet kunt komen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er begrip voor dat de mensen die tientallen jaren in een bezwarende functie in het gevangeniswezen hebben gewerkt voor een veiliger samenleving zich nu in de steek gelaten voelen, nu zij van de ene op de andere dag van 100 procent netto naar 72 procent netto inkomen gaan waardoor sommigen zelfs gedwongen worden hun huis te verkopen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1, 2 en 4 heb aangegeven was vanaf het begin van de invoering van de SBF-regeling bekend dat de SBF-verlofuitkering netto lager is dan de SBF-ontslaguitkering, maar een hogere pensioenopbouw kent. De medewerker met een substantieel bezwarende functie heeft recht op een uitkering van 80% bruto van de laatstverdiende bezoldiging ongeacht het aantal dienstjaren dat de medewerker deze functie heeft bekleed. Dat is (aanzienlijk) meer dan de 70% bruto die gebruikelijk is voor werkenden die inactief worden of stoppen met werken. Op de uitkering vinden de inhoudingen plaats volgens algemeen wettelijke voorschriften op het gebied van belastingen en premies. Naar mijn mening is hier sprake van een billijke regeling.
Op welke gronden wordt het mensen in een SBF-functie toegestaan om door te werken? Is dit willekeurig, of alleen op het moment dat het (bijvoorbeeld vanwege personeelstekorten in bepaalde regio’s) DJI goed uitkomt? Op welke gronden worden dergelijke verzoeken afgewezen?
Artikel 97 lid 4 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement bepaalt dat het bevoegd gezag de medewerker met een SB-functie op diens verzoek kan laten doorwerken voor de duur van telkens ten hoogste één jaar, indien het dienstbelang zich daartegen niet verzet en de medewerker volgens de uitslag van een door een deskundige persoon of de arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie naar behoren te vervullen. Het criterium dienstbelang vereist een zorgvuldige afweging van de belangen van de medewerker enerzijds en de organisatie anderzijds. De financiële situatie van de organisatie, een organisatiewijziging of een krimp van de organisatie zijn voorbeelden van organisatiebelangen op grond waarvan een verzoek van een medewerker om door te werken kan worden afgewezen.
Wanneer duidelijk wordt dat een groot deel van de SBF-ers, waarvan een aanzienlijk deel ook nog éénverdiener is, heel dicht bij het sociale minimum komt, bent u dan ten minste bereid hen om die reden toestemming te geven door te werken indien zij dit wensen? Zo nee, waarom niet?
Het bevoegd gezag neemt een besluit op elk concreet verzoek en daarbij worden alle relevante factoren, feiten en omstandigheden in aanmerking genomen. Dat betekent dat ook de inkomenssituatie van de medewerker wordt meegewogen.
Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière geen reëel alternatief is voor de mensen die de komende jaren met SBF-verlof gaan, gelet op het feit dat om- en bijscholing ook enige tijd in beslag neemt? Deelt u de mening dat het aanbieden van een tweede carrière voor de doelgroep tenminste 10 jaar voor de verlofdatum dient plaats te vinden, zodat er mede gelet op de opleidingsduur van een reëel aanbod sprake kan zijn?
De voorziening om medewerkers te begeleiden naar een tweede carrière is primair gericht op de groep medewerkers die rond de 15 dienstjaren bij DJI werkzaam is. Hiervoor is gekozen omdat er sprake dient te zijn van een reëel aanbod. Ik stimuleer overigens dat ook medewerkers met een langere diensttijd gebruik maken van de geboden voorzieningen om een tweede carrière te starten. De overgang naar een andere functie en daarin langer doorwerken verdient immers uit een oogpunt van arbeidsparticipatie verre de voorkeur.
Deelt u de mening dat de regels rondom de SBF niet goed lijken te zijn afgestemd op de maatregelen om langer doorwerken te stimuleren? Als de lagere netto SBF-verlofuitkering niet beoogd is maar wel «de uitkomst is van inhoudingen op de uitkering volgens algemeen wettelijke voorschriften ten aanzien van belastingen en premies»,2 hoe beoordeelt u dan deze uitkomst waarbij mensen er vergeleken met de daarvoor geldende Functioneel Leeftijdsontslag (FLO)-regeling nog eens netto meer dan 200 euro extra op achteruit gaan?
De SBF-regeling is bedoeld als een vangnet in het geval dat een functie te belastend is om tot de pensioengerechtigde leeftijd te vervullen. De regeling is niet bedoeld om langer doorwerken te stimuleren. Het feit dat de inhoudingen bij de SBF-ontslaguitkering een gunstiger netto resultaat opleverden maakt daarvoor geen verschil. Zoals ik al aangaf in het antwoord op vraag 8 stimuleer ik de overgang naar een andere functie door voorzieningen ter beschikking te stellen die bijdragen aan het starten van een tweede carrière. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5, 10 en 11.
Deelt u de mening dat de groep mensen die, vanwege het feit dat hun functie «substantieel bezwarend» is, eerder moeten stoppen met werken en niet door kunnen of mogen werken, onevenredig hard getroffen wordt en dat er voor deze groep mensen compensatie moet komen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de negatieve effecten van deze regeling voor de groep mensen die nu nog werkzaam is in een SBF-functie voor DJI te voorkomen? Welke mogelijkheden ziet u hiertoe? Bent u bereid zo nodig deze regeling te wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
Het niet uitleveren door India van de kluiskraker van DNB |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Is het waar dat India de uitlevering weigert van de man die verdacht wordt van het beroven van De Nederlandsche Bank (DNB) van 1,25 miljoen euro?1
India heeft op het Nederlandse uitleveringsverzoek nog geen beslissing genomen.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie al in januari 2010 heeft verzocht om zijn uitlevering? Zo ja, op basis van welke rechtsgrond of verdrag?
Het uitleveringsverzoek aan India dateert van maart 2010 en is gebaseerd op het Verdrag tussen Nederland en Groot-Brittannië tot uitlevering van misdadigers (Londen, 26 september 1898). Bij notawisseling (Trb. 1971, 198) zijn Nederland en India overeengekomen dit verdrag bilateraal te blijven toepassen.
Heeft India reeds formeel of informeel gereageerd op dit uitleveringsverzoek? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, bent u nagegaan waarom India niets van zich laat horen hierover?
India heeft in april 2011 naar aanleiding van het verzoek enkele vragen gesteld. Deze zijn door Nederland inmiddels beantwoord.
Bent u ervan op de hoogte op welke bezwaren het uitleveren van deze verdachte stuit in India? Zo ja, kunt u de Kamer meedelen welke bezwaren dit zijn? In hoeverre bent u bereid aan deze bezwaren tegemoet te komen?
Dat het verzoek in India op bezwaren stuit is vooralsnog niet gebleken. Nederland doet regelmatig navraag naar de stand van zaken. De behandeling van uitleveringsverzoeken kan echter veel tijd in beslag nemen.
Wordt er formeel of informeel gesproken of onderhandeld over het uitleveren van deze verdachte?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zowel Nederland als India er bij gebaat zijn wanneer inwoners van beide landen kunnen reizen, en indien toegestaan, zich kunnen vestigen en werken in het andere land, maar dat het vertrouwen dat ernstige strafbare feiten aangepakt kunnen worden hiervoor een van de voorwaarden is? Bent u bereid deze mening kenbaar te maken aan de autoriteiten in India?
Het belang van bestrijding van grensoverschrijdende (gevolgen van) misdaad onderken ik vanzelfsprekend. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat India daarover een andere opvatting heeft. Aan een goede samenwerking op strafrechtelijk gebied wordt door zowel Nederland als India belang gehecht.
Bent u bereid politieke of diplomatieke druk uit te oefenen op India om te bewerkstelligen dat deze bankrover zijn straf niet zal uitlopen door te vluchten naar het buitenland? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit voor elkaar te krijgen en zo nodig de druk op India op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor gemeld moet India nog op het Nederlandse uitleveringsverzoek beslissen. Ik zal terzake de vinger aan de pols houden en het belang van de zaak waar nodig onderstrepen.
De berichten dat kosten voor uitzetting mogelijk worden verhaald |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
![]() |
Wat is de reden dat u gaat onderzoeken of de kosten van uitzetting kunnen worden verhaald op uitgeprocedeerde asielzoekers?1
Het voornemen om te onderzoeken of het mogelijk is de kosten die de overheid maakt in het terugkeerproces te verhalen op de vreemdeling, heb ik beschreven in de brief «Terugkeer in het vreemdelingenbeleid»2 die ik op 1 juli 2011 aan uw Kamer heb aangeboden. Daarin is aangegeven dat dit mede is ingegeven door mijn toezegging in het Algemeen Overleg over vreemdelingenbewaring van 26 januari 2011. Ik acht het passend om in het geval een vertrekplichtige vreemdeling niet de keuze maakt om, al dan niet door de overheid gefaciliteerd, zelfstandig te vertrekken, de kosten van een gedwongen vertrektraject te verhalen op de vreemdeling. Hiermee wordt zoveel als mogelijk voorkomen dat deze kosten neerslaan op de Nederlandse samenleving.
Komt het beleid te vervallen dat uitgeprocedeerde asielzoekers vaak nog financiële ondersteuning krijgen wanneer ze terug moeten naar het land van herkomst?
Nee. Zoals uit genoemde brief van 1 juli 2011 blijkt, heeft zelfstandig vertrek mijn voorkeur en zal ik daartoe de ondersteuning van de zelfstandige terugkeer verruimen.
Deelt u de mening dat als uitgeprocedeerde asielzoekers deze kosten zelf op zich moeten nemen, dit een extra belemmering vormt om Nederland te verlaten?
Nee, ik deel deze mening niet. Zoals aangegeven wordt de ondersteuning bij zelfstandig vertrek verstrekt, hetgeen juist een extra stimulans van zelfstandig vertrek betekent. Dat bij het uitblijven van dit zelfstandig vertrek de kosten van gedwongen vertrek worden verhaald op de vreemdeling, zal eerder een verdere stimulans kunnen vormen voor de vreemdeling om het niet aan te laten komen op een traject van gedwongen vertrek.
Waarom heeft u de pers eerder op de hoogte gebracht van deze plannen dan de Tweede Kamer?
Ik heb uw Kamer over mijn voornemen geïnformeerd bij genoemde brief van 1 juli 2011 na afloop van de ministerraad.
Geld voor misbruik slachtoffers kerk |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk schadevergoedingen tot 25 000 euro krijgen en in uitzonderlijke gevallen tot 100 000 euro?
Ja.
Hebben de slachtoffers van seksueel misbruik die als minderjarige onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders net als de slachtoffers van seksueel misbruik binnen de rooms-katholieke kerk grote behoefte aan een erkenning van het hun aangedane leed, aan excuses en aan een financiële genoegdoening? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat ten behoeve van genoegdoening alleen financiële compensatie ontoereikend is? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij slachtoffers van ernstige misdrijven is de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie sterk individueel bepaald. Ik acht het niet opportuun om vooruitlopend op het eindrapport van de commissie-Samson, die onderzoek doet naar seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen of pleeggezinnen zijn geplaatst, een uitspraak te doen over de vraag hoe dit door deze hele groep van slachtoffers zou kunnen worden gevoeld.
De voorzitter van de commissie-Samson informeert mij periodiek over de voortgang van het onderzoek. Uit een bespreking met de voorzitter in juni 2011 is naar voren gekomen dat melders tot dan toe vooral behoefte hadden aan een luisterend oor en hulp. Daaraan wordt met de huidige inzet gehoor gegeven. Behoefte aan een financiële compensatie blijkt op dit moment uit slechts enkele signalen van de melders. Financiële compensatie is overigens geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Meer in het algemeen merk ik op dat de behoefte aan erkenning, excuses en financiële compensatie voor slachtoffers van ernstige misdrijven veelal geen losstaande zaken zijn, doch nauw met elkaar zijn verbonden. Bij de behandeling van de meldingen van seksueel misbruik wordt door de commissie-Samson uiteraard rekening gehouden met de bij de slachtoffers levende gevoelens en behoefte aan erkenning en excuses. Daarnaast verwijst de commissie-Samson slachtoffers, indien de commissie aanwijzingen heeft dat behoefte bestaat aan hulp, naar Slachtofferhulp Nederland.
Wat vindt u van het initiatief van de rooms-katholieke kerk om een financiële compensatieregeling te maken voor slachtoffers van seksueel misbruik?
Het betreft hier primair een aangelegenheid tussen de rooms-katholieke kerk en de betrokkenen. Het is niet aan mij om daarin te treden. De rooms-katholieke kerk heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid.
Bent u bereid om een dergelijke financiële compensatieregeling op te laten stellen voor slachtoffers van seksueel misbruik die van overheidswege zijn geplaatst in instellingen en bij pleegouders? Zo ja, binnen welke termijn kan een dergelijke compensatieregeling opgesteld worden? Zo nee, waarin wijken uw overwegingen af van die van de katholieke kerk?
Het vraagstuk van financiële compensatie voor slachtoffers van seksueel misbruik kan ik pas beoordelen als ik over alle hiervoor benodigde informatie beschik en ik voldoende inzicht heb in alle relevante feiten, omstandigheden en belangen, waaronder eventueel ondervonden geweld. Het onderzoek van de commissie-Samson loopt op dit moment nog. Daarom wil ik eerst het eindrapport van de commissie-Samson afwachten. Dit zal in 2012 gereed komen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is opgenomen, is financiële compensatie geen onderwerp dat tot de onderzoeksopdracht van de commissie-Samson behoort.
Het bovenstaande geldt evenzeer voor de voorwaarden waaronder eventuele toekomstige verzoeken om compensatie zullen worden beoordeeld zoals de zwaarte van de bewijslast en het al dan niet tegenwerpen van een eventuele verjaring. Ook over onderwerpen als het instellen van een onafhankelijke compensatiecommissie en de wijze waarop moet worden omgegaan met situaties waarin het misbruik gepaard is gegaan met fysiek en geestelijk geweld kan ik pas een standpunt innemen indien ik over voldoende informatie beschik.
In aanvulling hierop merk ik op dat het Schadefonds Geweldsmisdrijven onder specifieke voorwaarden en omstandigheden (artikel 6 Wet Schadefonds Geweldsmisdrijven) financiële tegemoetkoming kan bieden aan personen die aannemelijk kunnen maken dat zij slachtoffer zijn van seksuele misdrijven en daarvan fysiek of psychisch letsel hebben ondervonden. Ik hecht eraan te benadrukken dat compensatie van het leed nauwelijks te bieden is. Veeleer gaat het om erkenning van het slachtofferschap en – waar nodig – het bieden van een helpende hand en van een financiële tegemoetkoming.
Daarnaast wordt momenteel, waar dat aan de orde is, bekeken of strafrechtelijke vervolging mogelijk is en wordt ingezet op nazorg in de vorm van begeleiding door Slachtofferhulp Nederland of reguliere voorzieningen in de (geestelijke) gezondheidszorg.
Zodra ik het eindrapport van de commissie-Samson heb ontvangen, zal ik uw Kamer informeren over de verdere afhandeling van deze voor betrokkenen zeer ingrijpende problematiek en de wijze waarop ik de slachtoffers tegemoet willen komen.
Bent u in dit verband van mening dat aan het bewijs van het seksueel misbruik en van de schade geen hoge eisen mogen worden gesteld, dat verjaring geen rol mag spelen en dat complexe aansprakelijkheidvragen geen beletsel mogen vormen voor compensatie? Zo ja, bent u bereid deze voorwaarden te betrekken bij de vormgeving van een compensatieregeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een onafhankelijke compensatiecommissie in te stellen voor het onderzoeken van het bestaan en de aard van het seksueel misbruik en vervolgens het eventueel toewijzen van schadevergoedingen aan slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van het feit dat seksueel misbruik in een groot deel van de gevallen gepaard ging met fysiek en geestelijk geweld? Zo ja, deelt u in dat verband de mening dat een financiële compensatieregeling ook gericht moet zijn op genoegdoening in verband met gedragingen als vernedering en fysieke straffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De nachtsluiting van de spoedeisende eerste hulp in Zevenaar |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de spoedeisende hulp (SEH) van het Rijnstate Ziekenhuis in Zevenaar met ingang van 1 september 2011 niet langer ‘s nachts geopend zal zijn?1
Ja, ik ben van dit bericht op de hoogte.
Welke gevolgen heeft deze nachtelijke sluiting voor de aanrijdtijden? Ontstaat er hierdoor een situatie waarbij mensen ’s nachts niet binnen 45 minuten op de Spoedeisende hulp zullen aankomen?
Met de (gedeeltelijke) sluiting van de SEH in Zevenaar treedt er geen gevaar op voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Er zijn voldoende SEH’s in de omgeving om de vraag naar spoedeisende hulp binnen 45 minuten op te vangen.
Hoe reageert u op de motivatie van het ziekenhuis dat de SEH-afdeling wordt gesloten vanwege een tekort aan SEH-artsen?
Eind 2009 heeft het veld kwaliteitsnormen voor een basis-SEH geformuleerd. Met het oog op het optimaliseren van de individuele patiëntenzorg op de SEH is de 7 x 24 uur aanwezigheid van een arts met een voltooide medische vervolgopleiding in de spoedeisende geneeskunde een na te streven situatie. Echter, het is (nog) niet haalbaar om de aanwezigheid van deze zogenoemde SEH-arts 7 x 24 uur per dag verplicht te stellen op de SEH. De doorlooptijd van de opleiding heeft hier onder andere mee te maken. Om die reden stelt de kwaliteitsnorm dat de competenties waarover een arts moet beschikken doorslaggevend zijn. Een tekort aan SEH-artsen hoeft dus niet te betekenen dat een SEH niet aan de kwaliteitsnorm zou kunnen voldoen met als gevolg dat deze gesloten moet worden.
Onderschrijft u de waarneming dat er landelijk een tekort is aan SEH-artsen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, hoe is het dan mogelijk dat het Rijnstate Ziekenhuis niet voldoende mensen kan vinden?
Het Capaciteitsorgaan heeft in voorgaande jaren voor de opleiding tot SEH-arts op landelijk niveau een instroom geadviseerd van maximaal 59 assistenten in opleiding tot specialist (aios) op jaarbasis. De afgelopen jaren hebben mijn voorgangers middelen beschikbaar gesteld om die maximale instroom mogelijk te maken. Ook voor 2012 maak ik dit mogelijk. Voor zover er sprake is van moeilijk te vervullen vacatures in een bepaalde regio verwijs ik naar de verantwoordelijkheid van instellingen zelf om hier desgewenst passende maatregelen voor te treffen.
Erkent u dat in deze situatie het streven van het ziekenhuis om zorg van hoge kwaliteit te leveren negatieve gevolgen heeft voor de bereikbaarheid van de zorg? Deelt u de mening dat dit een ongewenste ontwikkeling is?
De kwaliteit van een basis-SEH moet aan de gestelde normen voldoen, anders kan er geen verantwoorde zorg op de SEH worden geleverd. Als een SEH niet aan de normen kan voldoen, kan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) proportioneel handhavend optreden. Dat wil zeggen, de maatregelen van de IGZ hangen af van de ernst van de situatie, de (h)erkenning van de problematiek door bestuur en professionals en de bereidheid en mogelijkheden van het bestuur om de problematiek zo snel mogelijk op te (kunnen) lossen. In het uiterste geval bestaat de mogelijkheid een SEH die geen verantwoorde kwaliteit kan leveren, te sluiten. Als zich een dergelijke situatie voordoet, zal uiteraard gekeken worden naar de noodzakelijkheid van deze SEH voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. Afhankelijk hiervan zal ik eventuele noodzakelijke maatregelen nemen.
In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp met de nachtelijke sluiting van de SEH in Zevenaar binnen de normtijd ligt en er derhalve geen knelpunt ontstaat op het terrein van de bereikbaarheid.
Speelt deze ontwikkeling van kwaliteitsverbetering ten koste van de bereikbaarheid in meerdere ziekenhuizen op de afdeling spoedeisende hulp?
De introductie van de kwaliteitsnormen voor de SEH in 2009 heeft bij de ziekenhuizen geleid tot allerlei trajecten om de kwaliteit te verbeteren. Naar aanleiding van de vigerende normen heeft de IGZ een handhavingskader en handhavingsbeleid vastgesteld. Een aantal SEH’s is aan de hand van dit kader en beleid onderzocht en getoetst. Afhankelijk van de bevindingen zullen er zeker ziekenhuizen zijn die tot verbetermaatregelen overgaan. Die maatregelen kunnen echter per ziekenhuis verschillen, afhankelijk van de plaatselijke situatie. De IGZ zal mij in het najaar 2011 hierover rapporteren.
Bent u bereid om in te grijpen bij het Rijnstate Ziekenhuis om te bewerkstelligen dat in het ziekenhuis in Zevenaar 24 uur per dag de afdeling spoedeisende hulp openblijft? Kunt u dit toelichten?
Nee, ik ben niet bereid in te grijpen en te bewerkstelligen dat de SEH 7 x 24 uur per dag openblijft. Deze SEH-locatie in Zevenaar is niet noodzakelijk voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen de normtijd van 45 minuten. Dit betekent dat bij sluiting van deze locatie er geen inwoners buiten de normtijd vallen en dus niet meer de spoedeisende hulp binnen 45 minuten kunnen bereiken. Ik ben verantwoordelijk voor de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp binnen 45 minuten. In deze situatie is de normtijd niet in het geding.
De economische betrekkingen tussen Nederland en Israel |
|
Mariko Peters (GL), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich uw toespraak bij het Technion-instituut in Haifa, waarin u heeft gepleit voor hechtere bilaterale betrekkingen tussen Nederland en Israël, zowel politiek als economisch?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op vragen in 2006 en 2007 van minister van Buitenlandse Zaken de heer Bot dat de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden ontmoedigt en «de Nederlandse ambassade in Tel Aviv, of andere onder mijn verantwoordelijkheid vallende instellingen, op geen enkele wijze het zakendoen van bedrijven met of in de bezette gebieden faciliteren»?2
Ja.
Klopt het dat dit staand beleid is?
De volledige antwoorden geven het staande beleid weer: «Het is Nederlandse bedrijven niet verboden handelsrelaties te onderhouden met bedrijven uit Israëlische nederzettingen in de Palestijnse Gebieden. De regering voert daarom geen actieve controle uit op dergelijke relaties. De Nederlandse ambassade in Tel Aviv of andere onder de verantwoordelijkheid van het ministerie vallende instellingen verlenen niet actief diensten aan bedrijven die gevestigd zijn in Israëlische nederzettingen. Desgevraagd zullen dergelijke diensten worden geweigerd. In zijn algemeenheid ontmoedigt de regering economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. Betrokken Nederlandse bedrijven zullen daar waar nodig op worden aangesproken.»
Op welke wijze waarborgt de regering dat Israëlische nederzettingenbedrijven uitgesloten worden van diensten en voordelen die (kunnen) voortvloeien uit de geplande oprichting van de Dutch-Israeli Cooperation Council, alsmede de samenwerking die voortvloeit uit het Memorandum of Understanding dat u met uw Israëlische ambtsgenoot wilt tekenen?1 Wilt u in uw beantwoording ingaan op het feit dat de Israëlische regering geen onderscheid maakt tussen bedrijven die in Israël en bedrijven die in nederzettingen zijn gevestigd?
Op producten uit de Palestijnse Gebieden en Israël zijn de volgende twee overeenkomsten van toepassing: de Euro-Mediterrane Interim-Associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de EG en de PLO (1997) en het EU-Israël Associatieakkoord (2000). De Interim-Associatieovereenkomst geeft vrijstelling of verlaging van invoerrechten voor Palestijnse producten afkomstig uit de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook bij invoer in de EU. Het Associatieakkoord biedt een vergelijkbare tariefbehandeling voor producten afkomstig uit Israël. Producten uit de nederzettingen vallen buiten de territoriale werkingssfeer van het Associatieakkoord.
Zoals hierboven gesteld ontmoedigt de regering in zijn algemeenheid economische relaties met bedrijven in de bezette gebieden. Nederland zal deze lijn blijven volgen.
Kunt u ingaan op de werkzaamheden en beoogde doelstellingen van de Dutch-Israeli Cooperation Council?
De regering wil verder investeren in de band met de staat Israël. Hiertoe zal begin 2012 de eerste Nederlands-Israëlische ministeriële samenwerkingsraad plaatsvinden. Het doel is om via de samenwerkingsraad een politieke impuls te geven aan verdere samenwerking tussen andere actoren (politiek, georganiseerd bedrijfsleven, wetenschap en technologie, maatschappelijk middenveld). Zoals eerder toegezegd zult u tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken hierover nader worden geïnformeerd.
Kunt u ingaan op de doelstellingen en afspraken van het Memorandum of Understanding dat u met uw Israëlische ambtsgenoot wilt ondertekenen? Met welke andere landen heeft Nederland ook zo’n Memorandum of Understanding?
Nederland en Israël hebben in 1993 een samenwerkingsovereenkomst op het gebied van industrieel onderzoek en industriële ontwikkeling ondertekend. Nederland heeft soortgelijke overeenkomsten met China, India, Japan en Zuid-Korea. Tijdens het bezoek van minister Verhagen aan Israël in juni 2011 is een gezamenlijke verklaring uitgegeven, waarin partijen de bereidheid uitspreken om de bilaterale samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie verder te versterken. Dit kan bijvoorbeeld door het faciliteren van bi- of multilaterale gezamenlijke onderzoeksprojecten, het delen van onderzoeksresultaten en samenwerking tussen bedrijven. Vertegenwoordigers van de verantwoordelijke autoriteiten kunnen desgewenst consultaties starten over een raamovereenkomst op het gebied van wetenschap en technologie.
Op welke wijze voorkomt u dat nederzettingenbedrijven, of Israëlische bedrijven die anderszins bij Israëls bezetting zijn betrokken, profiteren van diensten verleend door de Netherlands Foreign Investment Agency?
De ambassade en de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) toetsen op vestiging in de bezette gebieden voordat ondersteuning vanuit de NFIA wordt geboden. De ambassade informeert ook de Israëlische autoriteiten over dit beleid.
Bent u bekend met het bericht dat de Israëlische regering onlangs het Amerikaanse bedrijf Noble Energy toestemming heeft verleend om te beginnen met het ontwikkelen van gasvelden voor de Gazaanse kust?3 Klopt het dat de heer Dmitry Dliani, een functionaris van Fatah, deze beslissing heeft gekwalificeerd als een «licentie om Gaza’s natuurlijke gasvoorraden te stelen»? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Exploratie-onderzoek heeft volgens Israël uitgewezen dat het zogeheten Noa-gasveld niet gedeeld is en dat Israël zelfstandig tot ontwikkeling ervan kan besluiten. De Palestijnse Autoriteit zou bezwaren allereerst aan de orde moeten stellen in bilaterale contacten met Israël.
Klopt het dat de regering van plan is om kennis en advies aan Israel beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling van gasvoorraden voor de Gazaanse kust? Zo ja, kunt u uw besluit toelichten?
Minister Verhagen heeft tijdens zijn bezoek aan Israël de gebruikelijke bereidheid van de regering uitgesproken om de Nederlandse ervaring op het gebied van exploitatie van aardgas te delen. Dit aanbod is niet gericht op de exploitatie van specifieke gasvelden. De Gasunie heeft eind juli jl. een technische delegatie uit Israël ontvangen en deze geïnformeerd over gasnetwerken, aanlanding van leidingen en LNG-installaties.
Klopt het dat de gasvoorraden voor de kust van Gaza volgens internationaal recht niet toebehoren aan Israel? Kunt u dit toelichten?
Op grond van het internationaal recht behoren de natuurlijke rijkdommen op het continentaal plat, zoals gasvoorraden, toe aan de kuststaat waartoe het continentaal plat behoort. De afbakening van het continentaal plat tussen staten met aan elkaar grenzende kusten geschiedt bij overeenkomst, op basis van het internationaal recht. De afbakening van de grenzen van een toekomstige Palestijnse staat, met inbegrip van de zeegrenzen, is onderdeel van de onderhandelingen over de permanente status hiervan. De Declaration of Principles on Interim Self-Government Arrangements van 13 september 1993 voorziet in samenwerkingswerkingsprogramma’s tussen de Palestijnse Autoriteit en Israël op het gebied van energie en regionale ontwikkeling, waarin expliciet wordt verwezen naar de exploratie en exploitatie van gasvoorraden.
Beschikt de regering over aanwijzingen dat Israël op enigerlei wijze onrechtmatig gebruik heeft gemaakt, maakt of van plan is te maken van gasvoorraden voor de kust van Gaza die volgens het internationaal recht niet aan Israël toebehoren? Bent u bereid hierover navraag te doen bij de Israëlische regering?
De regering beschikt niet over dergelijke aanwijzingen.
Deelt u de mening dat de gasvoorraden die volgens het internationaal recht aan de Palestijnen toebehoren, tegen een onrechtmatige Israëlische ingebruikname beschermd dienen te worden? Hoe bent u van plan daaraan bij te dragen?
De regering wil een spoedige totstandkoming van een finalestatus-akkoord leidend tot een tweestatenoplossing. In dat kader kunnen Palestijnse aanspraken het best worden gewaarborgd.
Op welke wijze waarborgt de regering dat zij niet direct of indirect betrokken raakt bij onrechtmatige handelingen door Israël zoals hiervoor bedoeld?
Zie de antwoorden op de eerdere vragen.
De uitspraak van de Raad van State over de Wietpas |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State over het ingezetenencriterium?1
Ja.
Wat betekent deze uitspraak voor uw plannen om de wietpas te introduceren?
Coffeeshops worden besloten clubs voor de lokale markt. Om dit te realiseren kunnen alleen meerderjarige ingezetenen van Nederland toegang krijgen op vertoon van een geldig identiteitsbewijs en op basis van lidmaatschap van de desbetreffende coffeeshop. Het lidmaatschap wordt door de coffeeshopexploitant in de vorm van een clubpas verleend.
De aangehaalde uitspraak van de Raad van State gaat over de toelaatbaarheid van het ontzeggen van de toegang tot coffeeshops aan niet-ingezetenen van Nederland. De uitspraak maakt duidelijk dat het Europese recht en de Grondwet ruimte laten voor invoering van het ingezetenencriterium.
Thans wordt de landelijke invoering van de maatregelen uit het regeerakkoord waaronder het ingezetenencriterium – door middel van opname van dit criterium in de aanwijzing in de Opiumwet – nader uitgewerkt. Overigens laat de invoering van het ingezetenencriterium de maatregel tot vorming van een besloten club – waarvan de invoering van een clubpas onderdeel is – onverlet.
Welke wet- en regelgeving moet u naar aanleiding van deze uitspraak aanpassen ter wille van het invoeren van de wietpas?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft deze uitspraak gevolgen voor uw beleid ten aanzien van het gemeentelijk gebied softdrugsbeleid? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief van 27 mei jl. inzake het drugsbeleid (Kamerstuk 24 077, vergaderjaar 2010–2011, nr. 259) is vermeld, geschiedt invoering van de maatregelen – zo nodig gefaseerd – en uiteraard zorgvuldig en gedegen. Na bekendmaking van de maatregelen zal aan betrokken partijen en dus ook gemeenten een overgangsperiode worden gegund. Tegelijkertijd en in aanvulling op de wijziging van de AHOJG-criteria worden tussen het Rijk en coffeeshopgemeenten afspraken gemaakt over de handhaving van de (aangevulde) AHOJG-criteria. Deze afspraken zijn ook bedoeld om gemeenten te ondersteunen in de uitvoering van het nieuwe drugsbeleid. Ik hecht veel waarde aan een goede samenwerking met en tussen de overheidspartijen om de maatregelen uit het regeerakkoord op het gebied van het coffeeshopbeleid te realiseren.
In voornoemde brief heeft het kabinet – aan de hand van het regeerakkoord – uiteengezet hoe aan het Nederlandse drugsbeleid een nieuwe impuls wordt gegeven. Het is aan gemeenten om hun coffeeshopbeleid in dat kader vorm te gaan geven.
De Opiumwet behoeft overigens niet te worden gewijzigd voor de invoering van een clubpas voor coffeeshops.
Deelt u de mening dat naar aanleiding van deze uitspraak u in de uitvoering van het softdrugsbeleid beter moet samenwerken met de gemeenten? Zo ja, bent u van plan met hen in overleg te treden om tot beleid te komen waar de gemeenten zich ook in kunnen vinden en wat werkt? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het coffeeshopbeleid volgens het Venlo’s model vorm te willen geven, aangezien onderzoek heeft aangetoond dat dit model werkt en dat ook Maastricht heeft aangegeven volgens dit model hun coffeeshopbeleid vorm te willen geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Moet u, om de wietpas te kunnen introduceren, naar aanleiding van deze uitspraak de Opiumwet aanpassen in de zin van het daarin opgenomen verbod van wiet komt te vervallen? Zo ja, deelt u dan de mening dat daarmee de verdere weg naar regulering van softdrugs, waaronder handhaving van een maximum THC-gehalte, voor de hand ligt? Zo nee, hoe kunt u zolang de Opiumwet wiet verbiedt de wietpas introduceren?
Zie antwoord vraag 4.