Het bericht ‘In de zorg is fraude oké’ |
|
Coşkun Çörüz (CDA), Sabine Uitslag (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het bericht «In de zorg is fraude oké»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de twee zorgbureaus in de Randstad die voor 1 miljoen euro zouden hebben gefraudeerd? Deelt u de mening dat dit een criminele daad is die bestraft zou moeten worden?
De in het artikel opgenomen beschrijving van de zorgbureaus bevat geen kenmerken op basis waarvan in de systemen met volledige zekerheid kan worden achterhaald op welke zorgbureaus het artikel betrekking heeft. Onder dit voorbehoud heeft het Openbaar Ministerie aangiften geïdentificeerd waaraan in het artikel zeer waarschijnlijk wordt gerefereerd. De betreffende aangiften zijn bij het Openbaar Ministerie in behandeling. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of in dit geval strafrechtelijk optreden geïndiceerd is.
Hoe kan het dat, zo blijkt uit dit artikel, vervolging van zorgfraude geen prioriteit heeft? Deelt u de mening dat alle fraudezaken prioriteit zouden moeten krijgen van het Openbaar Ministerie?
De stelling dat de vervolging van zorgfraude geen prioriteit heeft is onjuist. Voor een nadere onderbouwing verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere vragen over zorgfraude (Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 1912, Aanhangsel en Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 2763, Aanhangsel).
Bent u bekend met het feit dat het Openbaar Ministerie niet wil ingaan op deze fraudezaken, en dat de Nederlandse Zorgautoriteit alleen een bestuurlijke boete kan opleggen, en er dus geen strafzaak volgt? Zou dat niet anders moeten? Zo ja, op welke manier?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is een beslissing over welke actie naar aanleiding van de aangiften dient te worden genomen aan het Openbaar Ministerie. In de beantwoording van eerdergenoemde kamervragen is reeds aangegeven welke maatregelen worden genomen ter bestrijding van fraude in de zorg.
Vindt u dat zorgkantoren die hun werk doen (verantwoording controleren) door fraude op te sporen erop mogen vertrouwen dat dit een vervolg krijgt door het Openbaar Ministerie?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Op welke manieren wordt er op dit moment ingezet op de opsporing van fraude, zowel in de langdurige zorg als in ziekenhuizen? Heeft u het idee dat een groot deel van de fraude hiermee opgespoord wordt, of denkt u dat sprake is van «het topje van de ijsberg»?
Fraude in de zorg kent zeer veel verschijningsvormen. Daarom wordt door verschillende organisaties ingezet op controle en toezicht op de zorg en op de opsporing van fraude. Hierbij kan in de eerste plaats gewezen worden op de zorgverzekeraars/zorgkantoren. Zij voeren formele en materiële controles uit en doen fraudeonderzoek zowel in de langdurige zorg als in de curatieve zorg. Daarnaast kan gedacht worden aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Politie, de Nederlandsche Bank, de Inspectie SZW, de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst, en het Verbond van Verzekeraars. Deze partijen werken samen in een regiegroep onder leiding van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Elk jaar levert Zorgverzekeraars Nederland een overzicht aan van de door de zorgverzekeraars/zorgkantoren opgespoorde fraude, in 2011 was dit € 7,7 miljoen. De opgespoorde fraude is uitgesplitst over Zorgverzekeringswet (65%), AWBZ (30%) en aanvullende verzekeringen (5%) en als volgt verdeeld over de verschillende plegers: zorgaanbieders 77%; (aspirant)verzekerden 13 %; derden, bijvoorbeeld bemiddelingsbureaus, 7 %; en intern (eigen medewerkers) 3 %. Naast de besparingen die deze opgespoorde fraude opleverde is er via materiële controles2 € 167 miljoen teruggevorderd en via formele controles3 hebben de zorgverzekeraars ongeveer € 800 miljoen bespaard.
Het is uiteraard onbekend hoe groot het percentage werkelijk gepleegde fraude in de zorg is. Daarom hechten wij, zoals uiteengezet in de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen, zeer aan de bestrijding van zorgfraude op zowel qua preventie, detectie en repressie.
Op welke manier bent u van plan de extra uitgetrokken middelen in het Lente-akkoord voor fraudebestrijding met persoonsgebonden budgetten in te zetten?
In het Begrotingsakkoord is voor de jaren 2013 en 2014 € 15 miljoen extra vrijgemaakt voor onder andere de intensivering van de aanpak van fraude met pgb’s. Zoals in de tweede voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg van 24 juni 2012 aangegeven (kenmerk: Tweede Kamer, vergaderjaar 2011- 2012, nr. 30 597, nr. 255), zal ik in de komende maanden een voorstel doen voor die intensiveringen dat vervolgens in het najaar aan de Kamer zal worden aangeboden.
Op welke andere manieren denkt u de fraudebestrijding in de zorg te kunnen intensiveren? Hoe kan het zijn dat er enerzijds criteria worden ontwikkeld voor verantwoorde zorgverlening, maar als deze worden overschreden er niet kordaat wordt opgetreden door het Openbaar Ministerie?
In de beantwoording van eerdere Kamervragen (Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 1912, Aanhangsel en Kamerstukken II, 2011–2012, nr. 2763, Aanhangsel) is reeds aangegeven welke maatregelen worden genomen ter intensivering van bestrijding van fraude in de zorg.
Het oordeel dat het openbaar Ministerie niet kordaat zou optreden tegen zorgfraude deel ik niet.
Verloskundige zorg in Meppel en omstreken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Verloskundige Kring Meppel en omstreken stopt met verder overleg met de Raden van Bestuur van Noorderboog en de Isalaklinieken over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Meppel ?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de reden dat de verloskundigen niet langer overleggen is, dat een bestuurder van Noorderboog bij RTV Drenthe, tegen de afspraken in, heeft benadrukt dat sluiting van acute verloskunde onvermijdelijk is, terwijl het overleg hierover nog gaande is? Wat vindt u van deze uitlatingen? Vindt u dat dit soort uitlatingen passen bij goed bestuur?
Het bestuur van de Noorderboog heeft laten weten dat de betreffende bestuurder zich in een interview op enig moment heeft uitgesproken over verloskunde. De betreffende bestuurder heeft gesproken over de oude situatie voordat diverse interventies hebben plaatsgevonden. Deze interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, de burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg hebben geleid tot gesprekken onder leiding van Professor Dr. G. Blijham. De verloskundigen hebben de derde sessie van deze verkenning afgezegd in verband met de uitspraken van de betreffende bestuurder, zij hebben echter nog wel de kans om te reageren op het rapport van de heer Blijham. Het bestuur geeft aan het eindrapport van de heer Blijham mee te wegen in hun komende besluitvorming. Het bestuur wijst er op dat de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg binnen 45 minuten in de regio niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en dat de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed georganiseerd moet zijn.
Kunt u zich de reactie van de verloskundigen voorstellen?
Ik vind het jammer. Uiteindelijk bereik je meer met praten dan met wegblijven. Niemand is gebaat bij het stilleggen van de gesprekken over de inrichting van de geboortezorg in de regio Meppel.
Wat is de afspraak met de Commissaris van de Koningin van Drenthe waard dat door alle partijen in de verloskundige keten opnieuw zou worden overlegd over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting en dat daarmee het eerder genomen besluit om acute verloskunde in Meppel per 1 juli a.s. te sluiten voorlopig van tafel was?
Het bestuur van de Noorderboog geeft aan, zoals afgesproken met de heer Tichelaar, het rapport van de heer Blijham, gebaseerd op gesprekken met alle partijen, serieus mee te wegen. Ik verwacht dat, zoals afgesproken tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zal zijn.
Deelt u de mening dat verder overleg over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting nog zin heeft als de bestuurder van de Noorderboog al publiekelijk aangeeft dat de beslissing eigenlijk al is genomen? In hoeverre is er sprake van dat alleen voor de vorm opnieuw is overlegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kan geconcludeerd worden dat het besluit tot sluiting van de acute verloskunde in Meppel nu definitief is genomen, zonder dat met alle betrokkenen naar de alternatieven en de meest optimale organisatie is gekeken? Zo ja, wat is uw mening over de gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Door middel van interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg zijn de partijen de afgelopen periode weer om de tafel gebracht en heeft er een verkenning plaats gevonden naar de knel- en aanknopingspunten voor samenwerking in de keten van geboortezorg in de regio Meppel. Ik verwacht dat, zoals afgesproken in deze overleggen tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zijn.
Welke rol heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) precies gespeeld ten aanzien van het overleg over verloskundige zorg in de regio Meppel? Welke rol zou het CPZ in dergelijke situaties naar uw mening kunnen c.q. moeten spelen?
Het CPZ heeft een faciliterende rol gespeeld om alle partijen te horen en aan tafel te brengen. Mijns inziens heeft het CPZ de rol gespeeld die zij zou moeten spelen in een zaak zoals deze.
Foto’s over executies in Indonesië |
|
Harry van Bommel (SP) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eerste beeld van executies in Indië»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat op één der gepubliceerde foto’s twee Nederlandse militairen zijn te zien bij een greppel met gedode Indonesiërs? Acht u het aannemelijk dat Nederlandse militairen verantwoordelijk zijn voor de dood van de betreffende Indonesiërs? Indien neen, waarom niet?
Op een van de gepubliceerde foto’s zijn twee militairen in uniform van de Koninklijke landmacht te zien. Op basis van de foto’s kan niet worden geconcludeerd dat deze militairen verantwoordelijk zijn voor de dood van de slachtoffers op de foto.
Kunt u bevestigen dat noch bij het oorlogsinstituut NIOD, noch bij het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie (NIMH) dergelijke foto’s bekend zijn?
Het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) heeft ongeveer 2 miljoen foto’s, 7000 films en tientallen fotoboeken van veteranen in bezit. Dit beeldarchief bevat indringende foto’s van slachtoffers uit de Bersiapperiode, van slachtoffers van gevechtshandelingen tijdens de dekolonisatiestrijd van Indonesië (1945–1949), alsmede van het optreden van het Depot Speciale Troepen KNIL onder leiding van kapitein R.P.P.Westerling op Zuid-Celebes. Deze beelden bevinden zich al jaren in het publieke domein.
Bent u bereid eerder genoemde instituten onderzoek te laten doen naar de exacte plaats en de toedracht van de gefotografeerde executies? Indien neen, waarom niet?
Vanuit hun wetenschappelijke onafhankelijkheid zetten zowel het NIOD als het NIMH hun eigen onderzoeksprogramma’s uit.
Deelt u de mening dat het nieuwe beeldmateriaal aanleiding geeft om een nieuw wetenschappelijk onderzoek te laten doen naar de oorlog in Indonesië in de jaren 1945–1949, zodat een volledig beeld ontstaat van de gebeurtenissen in die oorlog? Zo ja, bent u bereid daartoe opdracht te geven? Indien neen, waarom niet?
Op 19 juni jl. hielden enkele historische instituten een pleidooi voor verder onderzoek naar de gebeurtenissen in Indonesië in de jaren 1945–1949. Vanzelfsprekend staat het de instituten vrij om binnen hun programma en verantwoordelijkheidsgebied ruimte te maken voor studie naar het geweldsgebruik in de periode van dekolonisatie. Zij zijn hiervoor geëquipeerd en zij beschikken over de benodigde onderzoeksbudgetten. Zij kunnen dit onderzoek desgewenst in gezamenlijkheid doen met internationale partners. Wij zien hierbij geen inhoudelijke, sturende of begeleidende rol voor het kabinet.
De subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Waar baseert u precies uw stelling op, in de uitzending van Nieuwsuur d.d. 09-07-2012 over de subsidiëring van de ontwikkeling van een gigastal in Horst aan de Maas, dat u de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Ik heb in de uitzending aangegeven dat de Tweede Kamer in algemene zin via de begroting en het jaarverslag van het ministerie van EL&I wordt geïnformeerd over subsidieregelingen, onder meer bij beleidsartikel 21 Duurzaam Ondernemen. EL&I publiceert jaarlijks een overzicht van individuele bedrijven, die subsidies hebben ontvangen met (co)financiering uit Europese middelen, dat te zien is via de website van het DR-loket ( www.hetlnvloket.nl/onderwerpen/gemeenschappelijk-landbouwbeleid/dossiers/dossier/publicatie-subsidiegegevens-landbouw-en-visserij ). Van de drie innovatiesubsidies die ten behoeve van het Nieuw Gemengd Bedrijf zijn verleend zijn er twee gepubliceerd via de website van het DR-loket (2007 en 2009). De derde aanvraag is niet gepubliceerd omdat er geen cofinanciering uit EU-middelen bij betrokken was.
Op welk moment heeft u of uw voorganger de Kamer geïnformeerd over de subsidie aan deze «innovatie»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer informeren over de vraag in welk specifiek document en met welke datum u of uw voorganger de Kamer hierover heeft geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de vraag hoeveel «innovatiesubsidies» verstrekt zijn door het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen en om welke provincies dit gaat?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2011) 118 innovatiesubsidies verleend. Daarvan zijn negen innovatiesubsidies verleend voor een totaalbedrag van € 1 694 000 aan bedrijven die groter zijn dan 300 NGE. Het betreft twee verleningen in Flevoland, twee in Gelderland, twee in Limburg en elk één in Groningen, Overijssel en Noord-Brabant.
Kunt u de Kamer alsnog een overzicht doen toekomen over het aantal subsidies, verstrekt voor de ontwikkeling van mega- en gigastallen in het buitenland?
De regering heeft geen stimuleringsbeleid voor de ontwikkeling van megastallen in het buitenland. Het kabinet stimuleert, door middel van subsidies en vooral door leningen, investeringen van Nederlandse bedrijven die willen ondernemen en die bijdragen aan de ontwikkeling van de agrarische sector in landen in Oost-Europa, Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Binnen deze generieke regelingen worden ook projecten uitgevoerd bij veehouderijbedrijven met meer dan 300 NGE. Deze projecten leiden tot een verbetering van de locale veehouderijproductie vanuit een oogpunt van efficiëntie (profit), milieu, dierenwelzijn en arbeidsbelasting en leveren een bijdrage aan de voedselzekerheid in de betreffende landen. Als voorwaarde geldt dat voldaan moet worden aan de Europese eisen op deze gebieden. In totaal gaat het om 9 projecten met een omvang van meer dan 300 NGE en een totale subsidie van circa € 20 miljoen en om 7 projecten waarvoor leningen zijn afgegeven voor circa € 15 miljoen.
De opsplitsing c.q. verplaatsing van het Pieter Baan Centrum |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft ook u kennisgenomen van de berichtgeving1 over de opsplitsing c.q. verplaatsing van het Pieter Baan Centrum?
Ja.
Vind u het kies om hierover met geen woord te spreken in de Tweede Kamer, ook niet in de zeer recente debatten over de terbeschikkingstelling (tbs), waarin het Pieter Baan Centrum uitvoerig aan de orde kwam?
De huidige locatie van het Pieter Baan Centrum voldoet slechts beperkt aan de huidige eisen die aan overheidsgebouwen worden gesteld. Dit is een probleem dat al enige jaren bekend is. Het gebouw aanpassen aan de eisen van de huidige tijd te voldoen, vraagt om zeer substantiële investeringen. De middelen die hiervoor nodig zijn, ontbreken. Daarom onderzoekt het Pieter Centrum al enige tijd de mogelijkheden voor een verhuizing. In de beleidsbrief tbs van 23 maart jl.2 en in die van 17 februari 20113 heb ik u reeds geïnformeerd over de plannen om de klinische onderzoeken van het Pieter Baan Centrum meer landelijk gespreid te kunnen uitvoeren. Ook heb ik u geïnformeerd over de beoogde locaties waarmee ik afspraken maak. In het debat met uw Kamer op 14 juni jl. is inderdaad uitgebreid gesproken over het Pieter Baan Centrum. De weigerende observandi, de wachtlijsten van het Pieter Baan Centrum en de kwaliteit van de rapportages hadden daarbij prioriteit. De mogelijke verhuizing van het Pieter Baan Centrum is toen niet besproken. Er waren op dat moment t.a.v. de verhuizing geen nieuwe ontwikkelingen, dan die waarover ik uw Kamer reeds eerder had geïnformeerd.
Kunt u de Tweede Kamer per omgaande volledig informeren over de plannen aangaande het Pieter Baan Centrum?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording van de vragen (2012Z14241) van het lid Van der Steur (VVD) werkt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit. Een onderdeel daarvan is een inhoudelijke heroriëntatie van de klinische observatie. Het NIFP wil haar klinische kennis breder ter beschikking stellen aan het gehele Pro Justitia-onderzoeksveld. Dit betekent dat er ook buiten de hoofdlocatie van het Pieter Baan Centrum klinische observaties uitgevoerd moeten kunnen worden. De onderzoekscapaciteit wordt uitgebreid door meer observatieplaatsen te realiseren en differentiatie aan te brengen in de onderzoeksarrangementen. Dit alles volgens de onderzoeksmethodes van het NIFP en onder strikte voorwaarden rond het onderzoeksklimaat. Het NIFP borgt dat haar kwaliteitssysteem gehandhaafd wordt en dat de merknaam PBC-rapport kwaliteit blijft garanderen. Voor o.a. de kwaliteitsbewaking en het koppelen van de vraagstellingen aan de verschillende onderzoeksarrangementen richt het NIFP een centrale klinische rapportage bemiddeling in. Naast de verouderde huisvesting van het Pieter Baan Centrum in Utrecht, is ook dit aanleiding voor een verhuizing van het PBC naar het Multifunctioneel Forensisch Centrum (MFC) te Almere. Naast het Pieter Baan Centrum zijn in dit centrum gehuisvest, de Oostvaarderskliniek en een onderdeel van Centrum Maliebaan (een particuliere instelling). Een heldere scheiding met de andere gebruikers van het MFC is van groot belang. Het Pieter Baan Centrum zal een zelfstandige voorziening binnen het MFC creëren voor 24 plaatsen. Naast de verhuizing van de hoofdlocatie naar Almere wordt een samenwerking aangegaan met het Penitentiair Psychiatrisch Centrum Amsterdam (8 plaatsen) en de Woenselse Poort van GGz Eindhoven (7 plaatsen).
Deze plannen bieden mogelijkheden om capaciteitsuitbreiding én vernieuwing van het product klinische rapportage vorm te geven. Implementatie van deze plannen is thans voorzien voor 2013.
De schending van het wapenembargo en sanctieregime door de Rwandese regering |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het addendum bij het interim rapport van de VN-Group of Experts on the DRC (S/2012/348) over de schending van het wapenembargo en sanctieregime door de Rwandese regering?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Group of Experts van de Verenigde Naties (VN) dat Rwanda het wapenembargo en sanctieregime voor de Democratische Republiek Congo (DRC) heeft geschonden door materieel en financieel steun te geven aan en bij te dragen aan o.a. de oprichting van rebellengroep M23?
De conclusies van de VN-Group of Experts over steun vanuit Rwanda aan de rebellengroep M23 en aan Bosco Ntaganda zijn verontrustend. Volgens de Group of Experts zijn er sterke aanwijzingen voor betrokkenheid van hoge Rwandese militairen en zou Rwanda zo het wapenembargo hebben geschonden.
Rwanda heeft op 27 juli jl. een formele reactie gegeven op het addendum bij het interim rapport van de Group of Experts. De groep heeft hierop nog niet inhoudelijk gereageerd. De regering zal de Rwandese reactie en het eindrapport van de Group of Experts, dat begin november wordt verwacht, meewegen in de nadere beoordeling van de situatie.
Hoe beoordeelt u de ontkenning door de Rwandese regering van deze feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de genoemde feiten de toch al fragiele stabiliteit in het Grote Merengebied in gevaar brengen?
Ja.
Welke gevolgen hebben deze feiten voor de ontwikkelingsrelatie met Rwanda? Welke afspraken zijn gemaakt met Rwanda over inmenging in interne aangelegenheden in de DRC? Welke stappen kan Nederland nemen in nauw overleg met andere donorlanden om van Rwanda zo snel mogelijk garanties te krijgen dat het land zich niet langer zal mengen in de interne aangelegenheden van de DRC?
Nederland heeft de beslissing over het verlenen van bilaterale sectorale begrotingssteun aan de Rwandese overheid aangehouden. Ook heeft Nederland in samenwerking met gelijkgezinde landen met succes aangedrongen op uitstel van besluitvorming over multilaterale begrotingssteun aan Rwanda. Belangrijke aandachtspunten bij de verdere beoordeling van de situatie zijn voor Nederland enerzijds een constructieve Rwandese opstelling bij het zoeken naar een oplossing voor het conflict in Oost-Congo en anderzijds de constatering dat er geen sprake (meer) is van steun vanuit Rwandees grondgebied aan rebellengroepen in de DRC. Eveneens zullen de bevindingen in het eindrapport van de Group of Experts worden meegewogen. Hierover voert Nederland regelmatig overleg met internationale partners.
Miljoenensubsidie voor de megastal in Grubbenvorst |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de megastal in Grubbenvorst, waar 1,1 miljoen plofkippen en 35 000 varkens gehouden gaan worden, achter de schermen door de overheid wordt gesubsidieerd, voor onder meer public relations en communicatie rond de bouw van de gigastal, adviesdiensten, het oplossen van juridische knelpunten en marketingkosten?1 Zo ja, hoeveel overheidsgeld wordt er in totaal direct en indirect uitgegeven aan deze megastal voor rekening van de rijksoverheid en hoeveel van deze subsidies wordt door de provincie uitgekeerd? Zo nee, op welk punt is de informatie onjuist?
De initiatiefnemers van het Nieuw Gemengd Bedrijf hebben gebruik gemaakt van subsidieregelingen van de rijksoverheid die openstaan voor iedere ondernemer die voldoet aan de voorwaarden die golden op het moment van openstelling van deze regelingen. Er is dus niet achter de schermen gesubsidieerd. Met innovatie- en investeringsregelingen faciliteer en ondersteun ik vooroplopende ondernemers die investeren in risicovolle innovatieve maatregelen die verder gaan dan de wettelijke eisen en op deze wijze een belangrijke bijdrage leveren aan de verdere verduurzaming van de veehouderij. De drie verleende innovatiesubsidies hebben geen betrekking op de daadwerkelijke fysieke realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf maar op planvorming en op innovatie- en pilotprojecten op een proefbedrijf en op bestaande bedrijfslocaties. De resultaten van deze projecten komen beschikbaar voor de gehele sector en hebben geen relatie met de schaalgrootte van veehouderijlocaties.
De initiatiefnemers van Nieuw Gemengd Bedrijf hebben in 2005 een innovatiesubsidie verkregen voor de planvorming, adviesdiensten en juridische ondersteuning bij de verdere ontwikkeling van het ontwerp. Dit project werd begeleid door een stuurgroep van het Platform Agrologistiek bestaande uit een vertegenwoordiging van de initiatiefnemers, overheden (waaronder het toenmalige ministerie van LNV) en milieuorganisaties. Het ministerie van EL&I heeft 3 innovatiesubsidies ten bedrage van respectievelijk € 148 000 (2005), € 458 000 (2007) en € 500 000 (2009) verleend in relatie tot de realisatie van het Nieuw Gemengd Bedrijf. Tevens is aan het NGB onder de voorwaarde dat de gehele mestproductie van het bedrijf zou worden verwerkt en afgezet buiten de Nederlandse landbouw een gedeeltelijke ontheffing verleend van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten. Op 16 juli 2012 heeft het NGB mij verzocht om verlenging van de tot 1 november 2012 geldende mogelijkheid van benutting van de verleende ontheffing.
Het inzetten van subsidies door andere overheden acht ik bij uitstek hun eigen verantwoordelijkheid waarin ik niet wil treden. Gegevens daarover worden door mijn departement niet systematisch gemonitord.
Kunt u aangeven hoe deze subsidie aan deze megastal zich verhoudt tot het door u aangekondigde wettelijke verbod op megastallen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In mijn antwoord op Kamervragen van de leden Van Dekken, Hazekamp, Van Gerven, Grashoff en Graus van 25 juni 2012 (Tweede Kamer, 2011–2012, Aanhangsel 2866) heb ik aangegeven dat de bestemmingsplanwijziging in verband met de realisatie van het landbouwontwikkelingsgebied Witveldweg, waarop het Nieuw Gemengd Bedrijf beoogd is om gebouwd te gaan worden, opgestart is in juni 2010.
Ik heb in het Algemeen Overleg op 6 juni jl. en in mijn brief van 12 juni jl. (Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 122) aangegeven de beslissing over een wetsvoorstel over schaalgrootte in de veehouderij aan een volgend kabinet te laten.
Deelt u de mening dat het subsidiëren van megastallen waarvoor mogelijk al in 6 maanden een verbod zal gelden, niet in de rede ligt en een verspilling van belastinggeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de megastal in Grubbenvorst een voorbeeld bij uitstek is van extreme industrialisatie van de veehouderij, en dat dit soort ontwikkelingen onwenselijk is in ons land? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot uw uitspraak «Excessen, zoals een bedrijf met een miljoen kippen of meer, passen niet bij Nederland»?2
Agrarische gezinsbedrijven hebben de veehouderijsector sterk gemaakt. Gelet op
onder meer het economisch belang voor het landelijk gebied ben ik van mening
dat organische en geleidelijke groei en doorontwikkeling van deze bedrijven
mogelijk moet zijn en vind ik een ongebreidelde groei van de omvang van
bedrijven niet gewenst. Ik verwijs u voorts naar mijn brief van 23 november 2011
(Tweede Kamer, 2011–2012, 28 973, nr. 85). Zoals ik aan de Tweede Kamer heb
aangegeven is het aan het volgende kabinet om te besluiten over de invulling en
vormgeving.
Bent u bereid de toegezegde subsidies voor deze excessief grote stal per direct terug te vorderen? Zo nee, waarom niet, en hoe rechtvaardigt u het subsidiëren van ongewenste ontwikkelingen in de veehouderij? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is niet mogelijk en uit het oogpunt van behoorlijk bestuur ook niet wenselijk om verleende subsidies die aan de gestelde voorwaarden voldoen terug te draaien. Eveneens zijn er geen juridische mogelijkheden om de verleende ontheffing van het uitbreidingsverbod in het kader van het stelsel van dierrechten in te trekken en de gevraagde verlenging niet te honoreren.
Worden er nog andere megastallen (groter dan 300 Nederlandse Grootte Eenheid (NGE) ) direct of indirect gesubsidieerd door de rijksoverheid of door provincies? Zo ja, om hoeveel stallen en hoeveel euro gaat dit? Zo nee, waaraan ontleent u deze zekerheid?
Het ministerie van EL&I heeft in deze kabinetsperiode (oktober 2010 t/m juli 2012) subsidie verleend aan circa 4 500 agrarische bedrijven voor een totaalbedrag van circa € 414 miljoen. Daarvan is onder andere circa € 287 miljoen verleend aan Stimulering Duurzame Energie, circa € 22 miljoen aan innovatiesubsidies, circa € 42 miljoen aan milieusubsidies, circa € 46 miljoen aan duurzame stallen en circa € 12,5 miljoen aan subsidie jonge agrariërs .
Van de circa 4 500 bedrijven waren 101 bedrijven groter dan 300 nge waaraan voor een totaalbedrag van circa € 11,2 miljoen subsidie is verleend.
Het betreft subsidies uit regelingen voor het stimuleren van innovaties, kennisontwikkeling en -verspreiding en investeringsondersteuning. Deze regelingen of hun voorgangers bestonden al bij aanvang van deze kabinetsperiode, schaalgrootte is geen criterium voor de toekenning van een subsidie. Algemene informatie over deze regelingen is te vinden op www.hetlnvloket.nl en www.agentschapnl.nl/programmas regelingen. In de hierboven genoemde bedragen is de Europese Bedrijfstoeslagregeling (BTR) niet meegenomen.
De verlening van subsidies door andere overheden is de verantwoordelijkheid van provincies en gemeenten en wordt niet systematisch gemonitord door mijn departement.
Bent u bereid om megastallen (groter dan 300 NGE) expliciet uit te sluiten van subsidies, zowel op rijks- als op provinciaal niveau? Zo nee, waarom niet, en hoe verhoudt zich dit tot het wettelijke verbod op dit soort stallen dat u aan het voorbereiden bent? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is aan het volgende kabinet hierover te besluiten.
Investeerders die azen op ziekenhuizen in financiële problemen |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat private investeerders in een rap tempo zorginstellingen opkopen in de verwachting daar winst op te maken? Deelt u de mening dat dit een zorgwekkende ontwikkeling is? Zo nee, waarom niet?1
Nederlandse ziekenhuizen zijn (van oudsher) in overgrote meerderheid private partijen die vooral privaat gefinancierd worden en tegenwoordig vooral bekostigd worden door middel van premiegelden. In dit bericht gaat het om financiering van de instellingen. Nederlandse ziekenhuizen zijn voor een groot deel gefinancierd door middel van bankleningen. De laatste jaren is er een opkomst van andere kapitaalverschaffers. Banken en andere privaatkapitaalverschaffers zullen in ruil voor het verstrekken van financiering rendement willen. Daardoor zien we dat ziekenhuizen aan banken en andere privaatkapitaalverschaffers, binnen de grenzen die de wet stelt, rendement op het verschafte kapitaal betalen. In de zorgsector is een grote behoefte aan financiering van investeringen, niet alleen voor gebouwen, maar ook om innovaties te bevorderen en de kwaliteit van zorg te verbeteren. Nu banken noodgedwongen terughoudender zijn met het verschaffen van kapitaal zijn zorginstellingen actiever op zoek naar kapitaal van andere privaatkapitaalverschaffers dan banken. Ik vind de ontwikkeling dat zorgaanbieders bij andere privaatkapitaalverschaffers dan banken financiering zoeken, logisch en dat ziekenhuizen minder afhankelijk willen zijn van banken, in principe niet verontrustend, echter ik wil dat dit zoveel mogelijk op een transparante manier gebeurt.
Op grond waarvan menen investeerders 15 tot 20% rendement op hun investeringen in ziekenhuizen en klinieken te halen, gelet op het verbod op winstuitkering?
Het verbod op winstuitkering ziet niet op alle vormen van het betalen van rendement op kapitaal dat verschaft is aan ziekenhuizen, maar slechts op het behalen van rendement op kapitaal door het uitkeren van winst. Ook door bijvoorbeeld het betalen van rente kan rendement worden behaald. Afhankelijk van de risico’s die de kapitaalverschaffer loopt zal het percentage van rendement variëren. Op welke grond een kapitaalverschaffer in het NRC artikel op 15 tot 20% komt is mij niet bekend.
Wat is uw reactie op de stelling dat het geldende verbod op winstuitkering symbolisch zou zijn en dat het systeem zo lek is als een mandje? Is de uitspraak waar dat er 200 manieren zijn om het verbod te omzeilen? Kunt u een overzicht geven van de vele manieren waarop dit kan, naast de trucs die reeds in het artikel zijn genoemd?
Voor aanbieders van medisch specialistische zorg is het hebben van een winstoogmerk en daarmee het uitkeren van winsten verboden. Dit verbod is gebaseerd op de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi). Het is niet verboden dat ziekenhuizen rente of rendement vergoeden voor ter beschikking gesteld kapitaal. Het artikel geeft enkele voorbeelden van ziekenhuizen die rendement betalen over verschaft kapitaal. Een uitputtend overzicht van manieren om rendement te betalen kan ik niet geven. Enkele in het artikel nog niet genoemde manieren om kapitaal aan te trekken en daarmee dus rente of rendement uit te keren zijn: het betalen van rente op een hypothecaire lening, het betalen van rente op een achtergestelde lening en rendement betalen over uitgegeven obligaties van een fonds dat zorginstellingen financiert.
Hoeveel zorggeld wordt jaarlijks via de bovenstaande constructies weggesluisd? Indien u hier geen overzicht van heeft, bent u dan bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Om verbeteringen in de zorg door te kunnen voeren, is het noodzakelijk dat er voor de zorg kapitaal beschikbaar is dat kan worden geïnvesteerd in de zorg. Om kapitaal beschikbaar te hebben zal een zekere rente of rendement betaald moeten worden, net als dat er voor arbeid betaald zal moeten worden. Er is dus geen sprake van wegsluizen, maar van het vergoeden van het beschikbaar hebben van kapitaal om verbeteringen in de zorg door te voeren en innovaties te bevorderen. Hoe zorgaanbieders hun kapitaalbehoefte financieren is niet geregistreerd. Het zou te ver voeren om voor alle zorgaanbieders in Nederland in kaart te brengen welk financieringsarrangement zij zijn aangegaan.
Is het waar dat momenteel zeker vijf ziekenhuizen technisch failliet zijn? Om welke ziekenhuizen gaat het, en wat gaat u hieraan doen?
Het is mij niet bekend of en welke ziekenhuizen technisch failliet zijn. Zoals ik in de brief «Waarborgen voor continuïteit van zorg»2, die met instemming van uw Kamer is aangenomen, heb toegelicht ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg bij zorgaanbieders (in dit geval ziekenhuizen) en verzekeraars. Verzekeraars hebben richting hun verzekerden op basis van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht. In het kader van haar zorgplicht dient de zorgverzekeraar de continuïteit van zorg te waarborgen.
Is het waar dat een vijfde van alle medische klinieken in verzekerde zorg een investeringsmaatschappij als aandeelhouder heeft? Zo nee, wat zijn de juiste cijfers? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling de continuïteit van zorg bedreigt, gelet op het feit dat investeringsmaatschappijen geen belang hebben bij langdurig voortbestaan van bedrijven, maar slechts in maximaal rendement op zo kort mogelijke termijn?
Ik beschik niet over gegevens van financieringsarrangementen van zorgaanbieders. Wel wil ik aangeven dat dergelijke investeringsmaatschappijen die aandeelhouder zijn, juist zorgen voor continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt. Als aandeelhouders hebben zij er namelijk belang bij dat de aandelen een zo hoog mogelijke waarde hebben bij een eventuele doorverkoop. Een goedlopende zorgaanbieder met goede toekomstperspectieven is meer waard dan een zorgaanbieder op de rand van een faillissement. Om het geïnvesteerde kapitaal er op langere termijn weer uit te halen, is het dus nodig dat de zorgaanbieder gezond is en blijft en is er dan ook geen gevaar voor de continuïteit van zorg. Dat geldt des te sterker als er geen onderliggende zekerheden zijn, zoals hypothecaire leningen of andere garanties. Juist bij het ontbreken daaraan, voorzien investeringsmaatschappijen in een financieringsbehoefte, waardoor bijvoorbeeld nieuw of vernieuwend zorgaanbod tot stand kan komen en de zorgaanbieder investeringen kan doen om zijn zorg te verbeteren.
Hoe voorkomt u dat de medische infrastructuur van Nederland in handen komt van sprinkhaankapitalisten? Wilt u uw antwoord toelichten?
De medische infrastructuur, zoals de gebouwen waarin ziekenhuizen en klinieken zijn gevestigd, is doorgaans vrijwel geheel belast met hypothecaire verplichtingen ten opzichte van banken. Andere privaatkapitaalverschaffers zullen deze infrastructuur dus niet snel in handen krijgen. Ik begrijp dat zorgaanbieders juist ook voor andere zaken dan infrastructuur op zoek zijn naar kapitaal, bijvoorbeeld om te investeren in innovaties en kwaliteitsverbetering. Ik vind dat een goede ontwikkeling, zo wordt de zorg verbeterd. Privaatkapitaalverschaffers in de zorg zijn, met name door de complexiteit van de zorg, doorgaans niet uit op korte termijn winsten. Privaatkapitaalverschaffers zijn juist uit op de continuïteit van de zorgaanbieder die zij financiering hebben verstrekt zodat zij zeker zijn van hun rendement en zodat zij zeker zijn dat het verstrekte kapitaal te zijner tijd ook weer terug betaald kan worden.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat investeerders zorgaanbieders aanzetten tot het doen van meer verrichtingen, teneinde de omzet te vergroten? Hoe verhoudt dit zich tot uw wens om de zorgkosten te beheersen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Mijn antwoord hierop is drieledig. Ten eerste vind ik het niet onwenselijk dat aanbieders proberen hun omzet te vergroten en meer patiënten te behandelen, zo lang zij dit maar doen door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Als zij op die manier patiënten proberen aan te trekken, leidt dit ertoe dat medisch noodzakelijke zorg uiteindelijk op die plek wordt geleverd waar de beste kwaliteit wordt geleverd tegen de laagste kosten. Dat draagt bij aan de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg. Ten tweede is het belangrijk dat onnodige volumegroei in de ziekenhuissector wordt voorkomen. Hier ligt een belangrijke rol voor verzekeraars. Op grond van spiegelinformatie ten aanzien van bepaalde behandelingen, kan de praktijkvariatie tussen aanbieders inzichtelijk worden gemaakt. Verzekeraars kunnen op basis hiervan het gesprek aangaan met aanbieders die bepaalde behandelingen relatief vaak uitvoeren, zonder dat dat verklaard kan worden door afwijkende kenmerken van hun patiëntenpopulatie. Verzekeraars ervaren hier – zeker sinds de afschaffing van de macronacalculatie – een financiële prikkel toe. Voor zover er medische richtlijnen en zorgstandaarden zijn ten aanzien de inzet van bepaalde behandelingen, kunnen ook die bij zo’n gesprek tussen verzekeraar en aanbieder worden betrokken. Tot slot heb ik in het hoofdlijnenakkoord met ziekenhuizen en zorgverzekeraars voor het eerst volumeafspraken kunnen maken zonder dat de wachtlijsten oplopen, waardoor ongepast gebruik van zorg tegen wordt gegaan.
Wat is uw opvatting over de ontwikkeling dat klinieken worden opgekocht die nog niet de afgesproken maximale volumegroei hebben bereikt? Deelt u de mening dat deze handel in «zorgquota» onwenselijk is? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het begrijpelijk dat private investeerders daar hun geld willen investeren, waar zij de meeste groeimogelijkheden zien. Ik zie dit niet als een onwenselijke ontwikkeling. Zoals toegelicht in het antwoord op mijn vorige vraag, is het daarbij wel van belang dat die groei gerealiseerd wordt door het efficiënt leveren van kwalitatief goede, medisch noodzakelijke zorg. Het is de rol van verzekeraars om hierop te sturen.
Deelt u de mening dat het Nederlandse zorgstelsel bedoeld is om zorgbehoevende mensen beter te maken en niet om ondernemers rijker te maken? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. Die mening deel ik. Om de zorg in Nederland op peil te houden is niet alleen duurzaam bekostigen noodzaak, maar ook duurzaam financieren. Dat betekent dat ziekenhuizen en andere zorgaanbieders ook in de toekomst kapitaal nodig hebben om te kunnen investeren en om in te kunnen zetten bij het aanbieden van zorg. Te denken valt daarbij niet alleen aan investeringen in vernieuwing van gebouwen, maar ook aan investeringen in innovaties en betere zorg. Dat benodigde kapitaal kunnen zorgaanbieders mondjesmaat zelf opbouwen door winst te maken op het aanbieden van zorg, of dat kapitaal kunnen zij aantrekken van ondernemers zoals banken en andere privaatkapitaalverschaffers door daar rendement tegenover te stellen.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij (een deel van) een ziekenhuis of kliniek wordt gekocht met het doel dit voor een hoger bedrag door te verkopen? Deelt u de mening dat deze constructie moet worden gestopt, omdat niet verbetering van de zorg, maar snel geld verdienen voorop staat? Wilt u uw antwoord toelichten?
Door de aankoop van een ziekenhuis of kliniek en een latere verkoop hiervan wordt het verbod op winstuitkering niet omzeild. Het winstverbod regelt uitsluitend dat het hebben van een winstoogmerk niet is toegestaan en daarmee voor aanbieders van medisch specialistische zorg het uitkeren van winsten is verboden. Ik vind het begrijpelijk dat een privaatkapitaalverschaffer op termijn het geïnvesteerde kapitaal met een zeker rendement terug wil. Ik geloof niet dat er op dit moment in de zorg snel geld te verdienen valt, door middel van het verschaffen van kapitaal. De zorg is uiterst complex en kapitaalverschaffers zijn terughoudend. Ik hecht er belang aan dat kapitaalverschaffers die aan zorgaanbieders financieringen verstrekken gericht zijn op de langere termijn. Het doel van de investering gedurende deze langere termijn is een waardevermeerdering dus een verbetering van een (deel van) een ziekenhuis dat eerst kennelijk minder goed en later kennelijk beter presteert. Dit vind ik dat geen probleem. Verbetering van de zorg en rendement gaan dan hand in hand.
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij een ziekenhuisstichting winst uitkeert via bedrijven aan wie activiteiten zijn uitbesteed, zoals een schoonmaakbedrijf of callcenter? Deelt u de mening dat deze maas in de wet moet worden gedicht? Zo nee, waarom niet?
Rendement kan alleen worden uitgekeerd via een uitbestede dienst, indien er voor die uitbestede dienst meer dan een marktconforme prijs betaald wordt. Zo lang er uitsluitend een juiste prijs voor de uitbestede dienst wordt uitgekeerd kan er geen sprake zijn van het betalen van rendement aan privaatkapitaalverschaffer via een uitbestede dienst. Ik ben van mening dat er een juiste prijs en niet een te hoge prijs voor uitbestede diensten moet worden betaald. Uitbesteden zou juist moeten gebeuren omdat en indien het uitbesteden efficiënter, beter of goedkoper is. Bovendien staat het te veel betalen voor uitbestede diensten, zelfs indien dat binnen een groep van rechtspersonen plaatsvindt, op gespannen voet met fiscale regels en kan er sprake zijn van fraude. Ik zal met de opsporingsambtenaren van de belastingdienst en het openbaar ministerie in overleg treden in hoeverre er aanwijzingen zijn dat dit soort praktijken voorkomen.
Hoe verklaart u de uitspraak dat de overheid een oogje toe knijpt bij de constructie van winstuitkering via uitbesteding aan bedrijven die niet onder het verbod vallen? Was u op de hoogte van deze en overige constructies? Wat is hierop uw beleid geweest? In hoeverre heeft u de Kamer hierover geïnformeerd?
Zoals hierboven beschreven kan het betalen van rendement via uitbestede diensten uitsluitend plaats vinden door een te hoge prijs voor de dienst af te rekenen. Een dergelijke praktijk zou in strikte zin niet onder het verbod op winstuitkering in de WTZi vallen, maar kan wel in strijd zijn met fiscale regels. Ook kan er sprake zijn van fraude. Mij is bekend dat enkele gevallen van te hoge vergoedingen en wegsluizen van zorggeld, anders dan door het overtreden van het verbod uit de WTZi, door het OM zijn aangepakt. Een voorbeeld van de aanpak van fraude is de uitspraak van de rechter in de Icare-zaak, waarbij een voormalig directeur werd veroordeeld tot een gevangenisstraf (Rb. Assen 1 juli 2010, LJN BM6323).
Wat is uw opvatting over de constructie om het verbod op winstuitkering te omzeilen, waarbij eigenaren van klinieken of ziekenhuizen geld kunnen verdienen door aparte diensten aan te bieden, die vervolgens door het ziekenhuis via outsourcing worden betaald? Deelt u de mening dat hier feitelijk sprake is van witwaspraktijken met premiegeld waaraan een einde moet komen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 12.
Wat is uw opvatting over de constructie waarbij eigenaren van ziekenhuizen rente over leningen opstrijken? Is dit voor u geen aanwijzing dat geld verdienen voorop staat, zelfs zonder dat dit aan een concrete prestatie is gerelateerd? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het verschaffen van kapitaal is in de ziekenhuissector een concrete prestatie, waarvoor in zijn algemeenheid een vergoeding betaald wordt in de vorm van rente. Ik zie geen verschil tussen het betalen van een dergelijke vergoeding aan een bank of aan een andere private partij. Wel acht ik van belang dat de rente niet ongerechtvaardigd hoog is, aangezien op die manier bijvoorbeeld fiscale regels omzeild zouden kunnen worden. De hoogte van de rente van een lening hangt doorgaans af van de looptijd en het risico dat de privaatkapitaalverschaffer loopt.
Wat is uw opvatting over de in het artikel genoemde constructie van maatschappen en apothekers die veel geld verdienen door extreem hoge tarieven te hanteren? Pleit dit niet voor specialisten in loondienst en apothekers in een abonnementensysteem? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik herken de genoemde constructies niet. Onder de huidige bekostiging (per 2012) van medisch specialisten worden alle door medisch specialisten te declareren tarieven voor geleverde zorg door de Nederlandse Zorgautoriteit vastgesteld. Tevens geldt een honorariumomzetplafond per individuele instelling, zodat het totaal aan door medisch specialisten gedeclareerde honorariumtarieven per instelling nooit boven het vooraf gestelde macroplafond kan uitkomen. Het omzetplafond medisch specialisten geldt per instelling (ziekenhuis of zbc) voor de werkzaamheden van alle vrijgevestigd medisch specialisten in die instelling.
Apothekers kunnen niet zomaar extreem hoge tarieven in rekening brengen. Zorgverzekeraars en apotheekhoudenden maken immers afspraken over de tarieven en de prijzen van geneesmiddelen. De contracteergraad voor het jaar 2012 is erg hoog. Ten aanzien van de tariefafspraken voor het jaar 2012 hanteerden zorgverzekeraars als uitgangspunt een budgettair neutrale overgang naar de situatie van vrije tarieven en nieuwe prestatiebeschrijvingen. Dit betekent feitelijk een daling van de tarieven bij een oplopende zorgvraag.
Deze beheersingsmechanismen in acht genomen zie ik niet in waarom een en ander zou pleiten voor specialisten in loondienst of een verplicht abonnementssysteem voor apothekers, te meer omdat apotheekhoudenden en zorgverzekeraars ook andere bekostigingswijzen, waaronder een abonnementstarief, kunnen afspreken voor door de Nederlanders Zorgautoriteit vastgestelde zorgprestaties.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat zorgverzekeraars niet zeggen te weten hoeveel zorggeld wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken? Hoe kunnen verzekeraars in een liberaal zorgstelsel toezicht houden op de doelmatigheid als er zonder hun weten links en rechts zorggeld weglekt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het niet zorgwekkend dat zorgverzekeraars niet weten hoeveel er wordt uitgekeerd aan eigenaren van klinieken. De wijze waarop zorgaanbieders zich financieren is een zaak van de zorgaanbieder zelf. Zorgverzekeraars hoeven geen inzicht te hebben in alle kostencomponenten van de zorgaanbieder zoals toeleveranciers, rentes en lonen. Dit kan wel een onderwerp van gesprek worden indien de zorgverzekeraar tijdens onderhandelingen met een zorgaanbieder constateert dat de zorgaanbieder te veel vraagt voor zijn aanbod. Ook de kapitaallasten zoals rente kunnen dan onderwerp van gesprek worden. Als de zorgverzekeraar tot de conclusie komt dat de zorgaanbieder te duur is, dan kan de verzekeraar besluiten niet bij die zorgaanbieder in te kopen. Op deze wijze kunnen de zorgverzekeraars de kosten en de doelmatigheid in hun eigen hand houden.
Hebben belangen of eisen van (potentiële) investeerders een rol gespeeld bij het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum? Deelt u de mening dat zoiets volstrekt onwenselijk zou zijn? Wilt u uw antwoord toelichten?
Het is mij niet bekend dat er een verband zou zijn tussen potentiële investeerders en het afstoten van zorg door streekziekenhuizen, zoals in Dokkum. Ik heb geen overzicht van de mate waarin investeerders betrokken zijn bij streekziekenhuizen. In dit verband wijs ik er op dat er voor streekziekenhuizen verschillende redenen kunnen zijn zich te specialiseren in datgene waar zij goed in zijn en dus ook sommige zorg af te stoten. Over het algemeen zullen banken en andere kapitaalverschaffers financiering verstrekken voor die projecten die zij het meest kansrijk achten.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat maatschappen van medisch specialisten zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering? Zo nee, waarom niet?
Maatschappen en specialisten BV’s leveren medisch specialistische zorg. Zij zijn echter geen instelling voor medisch specialistische zorg als in artikel 1.2 Uitvoeringsbesluit WTZi, dat is het ziekenhuis waarin ze werken. Hierdoor vallen zij niet onder de WTZi en daarmee dus niet onder het winstverbod. Alleen als de maatschap of de specialisten BV zelf een kliniek exploiteert die verzekerde zorg levert, valt deze onder de WTZi en het winstverbod.
De vervanging van volksvertegenwoordigers die door een ongeval in coma zijn geraakt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de situatie in de gemeenteraad van Schouwen-Duiveland die is ontstaan als gevolg van een zeer ernstig verkeersongeval waarbij één van de raadsleden in coma is geraakt?1
Ja, ik ben op de hoogte van de droevige omstandigheden als gevolg waarvan het raadslid in Schouwen-Duiveland niet in staat is zijn functie uit te oefenen. Door deze omstandigheden is het raadslid ook niet in staat om zelf een verzoek om tijdelijk ontslag wegens ziekte in de zin van artikel X 10, tweede lid, van de Kieswet te doen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is een adequate wettelijke regeling te bieden om er voor te zorgen dat bestuurlijk organen – zoals de gemeenteraad – in dergelijke situaties optimaal kunnen blijven functioneren?
Artikel 57a van de Grondwet biedt een grondslag ten aanzien van de tijdelijke vervanging van Kamerleden bij zwangerschap en ziekte. De bepaling is van overeenkomstige toepassing op raads- en statenleden. Ter uitwerking is in artikel X 10 van de Kieswet geregeld dat op diens verzoek aan een langdurig zieke volksvertegenwoordiger tijdelijk ontslag wordt verleend door de voorzitter van het vertegenwoordigend orgaan. Ingeval van een gemeenteraadslid is dat dus de burgemeester. Het betreft een gebonden besluit dat wordt genomen overeenkomstig de benodigde doktersverklaring. Vervolgens wordt een vervanger benoemd volgens de lijstvolgorde. De vervanging betreft een vaste periode van 16 weken. Er kan per zittingsperiode ten hoogste 3 keer een vervangingsperiode worden verleend; dus iets minder dan een jaar. Daarna zou de vervangen volksvertegenwoordiger moeten overwegen definitief ontslag te nemen.
Voor wethouders (en gedeputeerden) is er voor verlof en tijdelijke vervanging bij ziekte een soortgelijke regeling. Het college verleent aan een wethouder op diens verzoek verlof wegens langdurige ziekte. Ook hier wordt een doktersverklaring vereist. De raad kan dan een vervanger benoemen. Bij de regeling is tevens bepaald dat in geval een wethouder vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen indien de continuïteit van het gemeentelijk bestuur dringend vereist dat in vervanging van de wethouder wordt voorzien.
Waar het een volksvertegenwoordiger betreft, zou een soortgelijke regeling kunnen worden overwogen voor de situatie dat deze door de ziekte op dat moment niet meer in staat is zijn wil kenbaar te maken en het dus niet mogelijk is dat betrokkene zelf een verzoek tot vervanging doet. Gelet op het andersoortige en principiële karakter van het mandaat van een volksvertegenwoordiger dient dit met de nodige waarborgen omkleed te worden.
Bent u bereid om een wetsvoorstel in te dienen dat de mogelijkheid creëert om in een toekomstig geval – zoals zich thans in de gemeente Schouwen-Duiveland voordoet – te zorgen voor een volwaardige, tijdelijke vervangingsregeling van volksvertegenwoordigers?
Voor een regeling zou artikel X 10 van de Kieswet moeten worden aangepast. Daarbij kan gedacht worden aan een voorziening naar analogie van die voor wethouders, hoewel het de vraag is of een gelijksoortige regeling passend is gelet op het principiële karakter van het mandaat van volksvertegenwoordigers. Een regeling naar analogie zou inhouden dat in geval een raadslid vanwege zijn ziekte niet in staat is zelf het verzoek te doen, de burgemeester namens hem het verzoek kan doen. Dat verzoek zou voorzien moeten zijn van een doktersverklaring. Overigens is het de vraag of het juist zou zijn als de burgemeester kan verzoeken het ambt van raadslid – een volksvertegenwoordiger – tijdelijk te beëindigen.
Een constitutioneel vereiste is dat de vervanging een tijdelijk karakter moet hebben. Het ligt voor de hand om voor de invulling daarvan aan te sluiten bij de termijn die geldt voor andere gevallen waarin de volksvertegenwoordiger zich vanwege ziekte wil laten vervangen. Een afwijkende termijn in geval betrokkene door ziekte niet zelf zijn wil kenbaar kan maken, is althans moeilijk te beargumenteren. De termijn uit de Kieswet (maximaal 3 perioden van 16 weken) biedt hier echter niet altijd uitkomst. Het zal hier in de regel immers gaan om ernstige gevallen van hersenletsel (coma) en derhalve van langdurige aard. Als iemand na de termijn van tijdelijke vervanging nog niet in staat is zijn wil te uiten, is een ontslag niet mogelijk. En dit betekent dat voor de resterende zittingsperiode de zetel niet kan worden vervuld. Een regeling zou dus een beperkte en daarmee onbevredigende oplossing bieden. Een voorziening die leidt tot definitief ontslag vergt grondwetswijziging. Dat acht ik gelet op de zeldzaamheid van deze gevallen niet aangewezen, nog afgezien van de principiële vragen die dit met zich meebrengt ten aanzien van het individuele mandaat van de betrokken volksvertegenwoordiger.
Een verbod op het in groepsverband dragen van jasjes (MC leden in colors) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Satudarah intimideert stappers Enschede»?1
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezigheid van ruim 200 «outlaw bikers» in vol ornaat als intimiderend kan overkomen? Zo ja, bent u tevens van mening dat het in groepsverband dragen van de jasjes (MC-leden in «colors») kan worden bestempeld als een verstoring van de openbare orde? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze problematiek is mij bekend en ik kan mij voorstellen dat in bepaalde gevallen de aanwezigheid van groepen outlaw bikers» in vol ornaat als intimiderend kan worden beschouwd. Enkele gemeenten hebben mij bericht dat het uitgaanspubliek dit in voorkomende gevallen ook als zodanig heeft ervaren.
Het in groepsverband dragen van de zogeheten «colors» kan op zichzelf niet verboden worden, temeer daar ook motorclubs die niet als outlaw bikers getypeerd kunnen worden, dergelijke vestjes (kunnen) dragen. Maar wanneer het dragen van deze vestjes gepaard gaat met bepaald gedrag kunnen gemeenten wel degelijk optreden tegen dat gedrag. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden, die ik graag nog eens benadruk.
Het samenscholingsverbod in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) kan in veel gevallen uitkomst bieden. Dit verbod ziet ook op het op een openbare plaats in groepsverband onnodig opdringen of uitdagend gedrag dat aanleiding geeft tot ongeregeldheden of de vrees daarvoor. Het samenscholingsverbod wordt dan gehandhaafd jegens de groep die zorgt voor de ongeregeldheden. In APV’s worden daar nadere voorwaarden aan gesteld.
Daarnaast kan op basis van de APV en de Gemeentewet (de lichte bevelsbevoegdheid) worden opgetreden wegens verstoring van de openbare orde of op basis van art 426bis Wetboek van Strafrecht wegens wederrechtelijke belemmering van de bewegingsvrijheid op de openbare weg.
Ook de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast biedt mogelijkheden om op te treden tegen herhaaldelijk groepsgewijs overlastgevend gedrag. Deze wet voorziet in een (langduriger) groepsverbod, dat door de burgemeester kan worden opgelegd aan individuen die herhaaldelijk groepsgewijs de openbare orde hebben verstoord of bij die groepsgewijze verstoring van de openbare orde een leidende rol hebben gehad, en er ernstige vrees is voor verdere verstoring van de openbare orde.
Ten slotte kunnen gemeenten afspraken maken met horecaondernemingen. Horecaondernemingen kunnen hierover richtlijnen opnemen in hun huisregels. Meerdere gemeenten maken op dit punt momenteel afspraken.
De politie werkt bovendien aan interventiestrategieën op de intimiderende aanwezigheid van (leden van) deze clubs in uitgaansgebieden.
Ik zal de mogelijkheden die genoemde instrumenten bieden tegen deze vorm van ordeverstoringen extra onder de aandacht brengen bij de gemeenten.
Bent u bekend met de afspraken die door de korpsbeheerder van politie Gelderland-Midden met horecaondernemers in Arnhem zijn gemaakt over het niet toelaten van MC-leden in «colors»? Bent u bereid om dergelijke afspraken ook in andere gemeenten te introduceren dan wel te stimuleren? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen, inclusief tijdpad?
Meer algemeen, bent u bereid gemeenten te verzoeken om een verbod op het in groepsverband dragen van de jasjes ( MC-leden in «colors») in de Algemene Plaatselijke Verordening op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er in het Verenigd Koninkrijk een verbod van kracht is dan wel in voorbereiding is? Zo ja, bent u bereid dit voorbeeld te volgen?
Het bericht ‘Pieter Baan Centrum gaat dicht’ |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht1 in dagblad Trouw dat het Pieter Baan Centrum dicht gaat? Is dit bericht juist?
Ja.
Het Pieter Baan Centrum gaat niet sluiten maar verhuizen. Hierbij is sprake van een drietal locaties. Een hoofdlocatie in Almere en een beperkt aantal plekken op locaties in Eindhoven en Amsterdam.
Wat zijn de consequenties hiervan voor de kwaliteit van de rapportages en voor het personeel?
Ook na de verhuizing van het Pieter Baan Centrum zal de kwaliteit van de rapportages op het gewenste – hoge – niveau blijven.
Door een betere geografische spreiding kan bovendien de inzetbaarheid van freelance psychiaters worden verhoogd. Dit kan een positief effect hebben op het voorkomen van een wachtlijst.
Voor een groot deel van het personeel betekent de verhuizing dat zij in de toekomst een andere standplaats zullen krijgen. Voor een deel van het personeel (m.n. medewerkers op beveiligingsfuncties) ontstaat waarschijnlijk boventalligheid. Hier is in september 2011 over gecommuniceerd met de Ondernemingsraad en het personeel van het Pieter Baan Centrum. Locaties van de Dienst Justitiële Inrichtingen in de buurt van Utrecht hebben al aangegeven mensen te kunnen opnemen. Zo zijn alle inspanningen zijn erop gericht om medewerkers «van-werk-naar-werk» te helpen.
Deelt u de mening van de in het artikel geciteerde advocaat dat de kwaliteit van het onderzoek verdwijnt als er op drie verschillende plaatsen wordt gewerkt? Deelt u de mening van de advocaat dat het de vraag is of het de objectiviteit van het onderzoek ten goede komt als het onderzoek uitgevoerd gaat worden op plekken waar die mensen wellicht terecht zullen komen? Kunt u uw antwoorden hierop nader toelichten?
Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) werkt voortdurend aan het verbeteren van de kwaliteit van hun werk. Een onderdeel daarvan is een inhoudelijke heroriëntatie van de klinische observatie. Het NIFP wil haar klinische kennis breder ter beschikking stellen aan het gehele Pro Justitia-onderzoeksveld. Dit betekent dat er ook buiten de hoofdlocatie van het Pieter Baan Centrum klinische observaties uitgevoerd moeten kunnen worden. De onderzoekscapaciteit wordt uitgebreid door meer observatieplaatsen te realiseren en differentiatie aan te brengen in de onderzoeksarrangementen. Dit alles volgens de hoogkwalitatieve onderzoeksmethodes van het NIFP en onder de strikte voorwaarden rond het onderzoeksklimaat. Dit geldt voor alle drie de toekomstige locaties van het Pieter Baan Centrum. Voor o.a. de kwaliteitsbewaking en het koppelen van de vraagstellingen aan de verschillende onderzoeksarrangementen richt het NIFP een centrale klinische rapportage bemiddeling in.
Ook de objectiviteit van het onderzoek is in voldoende mate geborgd. In de nagestreefde situatie met drie locaties zal de klinische observatie plaatsvinden op separate afdelingen die daarvoor bestemd worden. De hoofdlocatie van het Pieter Baan Centrum zal een plek krijgen binnen het Multifunctioneel Forensisch Centrum (MFC) te Almere. In dit centrum zijn dan naast het PBC gehuisvest: de Oostvaarderskliniek en een onderdeel van Centrum Maliebaan (een particuliere instelling). Een heldere scheiding met de andere gebruikers van het MFC is van groot belang. Het PBC zal een zelfstandige voorziening binnen het MFC creëren voor 24 plaatsen. Ook anderszins zal de noodzakelijke scheiding tussen observandi en mensen die behandeld worden goed vorm krijgen. Overigens geldt dat ook nu al incidenteel Pro Justitia observaties plaatsvinden bij GGZ-instellingen die tevens behandelen.
In het contract met de betreffende instellingen worden eenduidige afspraken vastgelegd over de te volgen werkwijze. Zoals ook nu het geval is, doet het PBC-rapport geen uitspraken over de locatie waar een eventueel opgelegde maatregel of andere interventie voor forensische zorg uitgevoerd zouden moeten worden. Hierdoor is van subjectiviteit geen sprake.
Het bericht ‘Drugsinfiltrant VS actief in Nederland’ |
|
Sharon Gesthuizen (SP), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Drugsinfiltrant VS actief in Nederland»?1
Ja.
Zijn de feiten in dit artikel correct?
De suggestie in het artikel dat sprake was van de inzet in Nederland van een criminele burgerinfiltrant, is ook door de verdediging naar voren gebracht in de Nederlandse strafzaak die in dit artikel wordt genoemd. Op verzoek van het openbaar ministerie heb ik het Amerikaanse Ministerie van Justitie om opheldering verzocht. Ik heb daarop van de Verenigde Staten van Amerika (VS) een formele reactie ontvangen die inhoudt dat de beweringen geen doel treffen en dat in deze zaak geen sprake is geweest van een DEA-undercoveroperatie in Nederland. Op dit moment is het aan de Nederlandse strafrechter om tot een oordeel te komen over deze zaak.
Wat zijn de regels met betrekking tot (buitenlandse) criminele burgerinfiltranten?
Tussen de VS en Nederland geldt een rechtshulpverdrag. Dat verdrag schrijft voor dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is.
Voor onderzoek in Nederland geldt dat naar Nederlands recht wordt beoordeeld of de gevraagde handelingen kunnen worden uitgevoerd. Onderzoek in Nederland ten behoeve van een andere staat vindt altijd plaats onder toezicht en leiding van het Nederlandse openbaar ministerie en de politie. Dit betekent dat buitenlandse politiediensten op Nederlands grondgebied in hun bevoegdheden zijn beperkt en niet zelfstandig opsporingshandelingen mogen verrichten. Het gebruik van het opsporingsmiddel infiltratie is in Nederland, ook op verzoek van een ander land, alleen mogelijk voor zover de Nederlandse regelgeving dat toelaat. De inzet van een burgerinfiltrant is aan strikte voorwaarden gebonden. Bij de behandeling van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB) heeft de Tweede Kamer destijds een motie aanvaard, waarin is vastgelegd dat de inzet van criminele burgerinfiltranten niet is toegestaan2. De regering heeft de motie destijds overgenomen3. In 2003 heeft de toenmalige Minister van Justitie aan de Tweede Kamer te kennen gegeven van mening te zijn dat het in zeer uitzonderlijke gevallen, en met de nodige waarborgen, voor de opsporing van mogelijk terroristische misdrijven toch mogelijk moet zijn om gebruik te maken van de criminele burgerinfiltrant4. Het voorgaande is verwerkt in de Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het openbaar ministerie (http://www.om.nl/organisatie/beleidsregels/overzicht/opsporing/@158933/aanwijzing-1/).
Is het waar dat een buitenlandse infiltrant altijd onder leiding moet staan van een Nederlandse opsporingsdienst?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat Belgische artsen frauderen met dossiers van asielzoekers |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Leers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een groep Belgische artsen en psychologen bewust fraude heeft gepleegd met de medische dossiers van honderden asielzoekers?1
Ja.
Zijn er bij u gevallen in Nederland bekend waarbij dergelijke frauduleuze handelingen zijn gepleegd door artsen, psychologen en psychiaters? Zo ja, kunt u ons daarover per ommegaande informeren? Zo nee, deelt u de mening dat het de moeite waard zou zijn om hier nader onderzoek naar te verrichten?
In het Nederlandse vreemdelingenbeleid wordt de gezondheidssituatie van vreemdelingen die om verblijf op medische gronden vragen beoordeeld door het Bureau Medische Advisering (BMA) van de IND aan de hand van informatie van de behandelend arts(en) en eventueel een medisch onderzoek door de medisch adviseur van het BMA. De informatie die het BMA van de behandelend arts(en) ontvangt, wordt kritisch gewogen en beoordeeld. In voorkomende gevallen kan dit ertoe leiden dat het BMA een derde onafhankelijke (medisch) deskundige inschakelt. In die zin doe ik al het mogelijke om fraude te voorkomen en te onderkennen.
Deelt u de mening dat als is gebleken dat asielzoekers hebben gelogen dit zou moeten leiden tot het intrekken van de verblijfsvergunning en tot uitzetting, en dat ook naar betrokken medici handhavend zou moeten worden opgetreden?
Wanneer een vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden die hebben geleid tot vergunningverlening kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken. Dit is niet anders in het geval van onjuiste verklaringen of het achterhouden van relevante gegevens over de medische omstandigheden. Op medici is het tuchtrecht van toepassing.
Problemen bij de opleiding tot ambulancebroeder |
|
Attje Kuiken (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studie medisch hulpverlener op losse schroeven»?1
Ja.
Hoe kan het dat een sector om een bepaalde opleiding vraagt en vervolgens geen stageplaatsen kan of wil aanbieden?
De ziekenhuizen hebben bij de ontwikkeling van de opleiding medisch hulpverlener aangegeven dat zij behoefte hebben aan deze opleiding en zijn enthousiast over de opleiding medisch hulpverlener.
De sector geeft aan dat de nieuw opgeleiden nog wel plaats moeten vinden op de werkvloer. Nu het aantal aanmeldingen van studenten voor deze opleiding de verwachtingen overtreft, is het ingewikkelder geworden. Het aantal aangeboden stageplaatsen is daarmee onvoldoende voor het aantal studenten. De hogescholen en het werkveld hebben elk jaar overleg over het aantal toe te laten studenten. Afgelopen jaar is de instroom van het aantal studenten van 90 plaatsen naar 75 plaatsen teruggebracht.
Voor de ambulancesector en de spoedeisende hulp in de ziekenhuizen is daarbij het vraagstuk van de juridische inbedding van de afgestudeerden van de opleiding medisch hulpverlener rond de bevoegdheden in de voorbehouden handelingen relevant. Daarover wordt met het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de hogescholen, de ziekenhuizen en de ambulancesector gesproken, met als doel op zo kort mogelijke termijn doch in ieder geval (ruim) voordat de studenten zijn afgestudeerd en de arbeidsmarkt betreden, zij een volwaardig eigenstandig beroep in de zorg kunnen uitoefenen. Hierbij is, voor zover mogelijk, een breed gedragen advies vanuit de sector noodzakelijk.
Deelt u de mening dat de student nu de dupe wordt en het tekort aan medisch hulpverleners niet slinkt en dat deze situatie ongewenst is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem voor de student zo snel mogelijk op te lossen?
Ja, die mening deel ik. Onzekerheid voor studenten over de toekomst van de beroepsuitoefening is altijd ongewenst, ook in het geval van de opleiding medisch hulpverlener. Ik heb in de beantwoording van vraag 2 aangegeven dat het ministerie in gesprek is met het veld over de noodzaak en mogelijkheden van juridische inbedding van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Om zorg te dragen voor voldoende stageplaatsen is de opleiding medisch hulpverlener vanaf het collegejaar 2012–2013 opgenomen in het Stagefonds. Het Stagefonds maakt het mogelijk dat zorginstellingen die stageplaatsen realiseren voor deze studenten een bijdrage krijgen voor de kosten van de stagebegeleiding. Ik ga er vanuit dat de opname in het Stagefonds zijn vruchten zal afwerpen wat betreft het positief beschikbaar stellen van stageplaatsen. Gelet op het feit dat de opleiding pas recent is opgenomen in het fonds zijn op dit moment hierover nog geen resultaten bekend.
De ziekenhuizen hebben tevens initiatief genomen om in samenwerking met de hogescholen zowel de inbedding als overige organisatorische problemen gezamenlijk op te pakken. Zo wordt het beroepsbeeld nader gespecificeerd en wordt binnen de zorginstellingen nader naar passende stages gezocht.
Niet functionerende psychiater/artsen die bij disfunctioneren jaren door kunnen werken |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waarin schokkende verhalen over een niet-functionerende psychiater aan de orde kwamen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat uit de verhalen van personeel, familie en patiënten naar voren komt dat de psychiater een schrikbewind voerde en zijn gang kon gaan, en zelfs personeel en de familievertrouwenspersoon adviseerde de familie uit angst geen klacht in te laten dienen? Wat zegt dit over de sfeer op de afdeling en het gevoel van veiligheid van de patiënten?
Ik ben bekend met de uitzending en de hierin vertelde verhalen van personeel, familie en patiënten over hun gebrekkige samenwerking met de betreffende psychiater. Ik onderken ook het belang van een veilige werk- en behandelsfeer voor personeel, patiënten en hun familie. Dit is voor mij onlosmakelijk verbonden met goede zorg op maat. Dat is ook de reden dat het wetsvoorstel verplichte ggz voorziet in de toekomstige verplichting voor ggz-instellingen tot het hebben van een familievertrouwenspersoon (fvp). De landelijk nu al beschikbare patiëntvertrouwenspersoon (pvp) is op basis van zijn overeenkomst met een ggz-instelling gebonden aan geheimhouding. Dat betekent dat deze pvp onafhankelijk is in zijn functioneren en wanneer nodig een melding kan doen bij de IGZ in het geval van eventuele misstanden. Er wordt in dergelijke gevallen een zogenaamde signalering gedaan op basis van onderbouwde feiten. Dit zou voor een Raad van Bestuur van een ggz-instelling aanleiding moeten zijn om te komen tot een passende oplossing voor de geconstateerde problemen, zodat er alsnog een veilige werk- en behandelsfeer wordt gecreëerd.
Overigens heb ik begrepen dat Lentis maatregelen heeft getroffen binnen de behandelafdeling en dat de betreffende psychiater niet meer werkzaam is in deze instelling. Het is aan de IGZ om, als toezichthouder, wanneer nodig aanvullende maatregelen te treffen om herhaling van eventuele misstanden te voorkomen.
Is u bekend dat het bestuur van de desbetreffende instelling inmiddels een verbeterplan heeft opgesteld? Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) betrokken bij advisering ter verbetering en controle op resultaat?
Ja. De instelling heeft de IGZ geïnformeerd over het verbeterplan. Een inspectiebezoek d.d. 5 juli jl. gaf geen aanleiding tot aanvullende maatregelen. De IGZ blijft nauwlettend toezicht houden op de uitvoer en implementatie van dit plan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een tv-programma nodig is om het disfunctioneren van een arts voor een nieuwe werkgever aan het licht te brengen?
Ja. Het is belangrijk dat werkgevers zelf onderzoek doen naar nieuwe werknemers voordat zij deze aannemen. Hierbij dient aandacht te zijn voor het functioneren van de potentiële nieuwe werknemer in het verleden. Bijvoorbeeld door referenties te vragen, maar vooral ook door na te gaan of de rechter tuchtmaatregelen heeft opgelegd of dat de IGZ bevoegdheidsbeperkende maatregelen heeft opgelegd. Werkgevers kunnen dit vanaf 1 juli 2012 nagaan in het BIG-register.
Daarbij vind ik het belangrijk dat collega-artsen ook hun verantwoordelijkheid nemen bij disfunctioneren. De beroepsgroep is primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Binnen de medische beroepsgroep wordt hard gewerkt aan het bespreekbaar maken van disfunctioneren. Ik vind het belangrijk dat alle beroepsorganisaties beschikken over gedragsregels in het kader van het bespreekbaar maken van disfunctioneren en zal daarover met de betreffende beroepsorganisaties in gesprek treden.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dat artsen, na falend handelen, gewoon hun gang kunnen gaan, wat voor patiënten niet inzichtelijk is?2
Ja. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 11.
Klopt het bericht dat een niet functionerende orthopedisch chirurg, de heer C. de B., nog steeds in het BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg) staat en zijn werk op ieder moment kan oppakken?3
Het klopt dat de heer de B. staat ingeschreven als orthopeed in het BIG-register. Alleen de rechter kan besluiten een BIG-registratie in te trekken. De IGZ heeft de afspraak met de heer C. de B. dat hij gedurende de looptijd van alle onderzoeken – waaronder nu nog tuchtprocedures – niet als orthopeed aan de slag gaat. In het najaar rondt de inspectie haar eigen onderzoek naar het functioneren van de heer C. de B. af. Wanneer de rechter besluit tuchtmaatregelen op te leggen aan de heer C. de B. zal dit in het BIG-register worden gepubliceerd.
Vindt u het wenselijk dat een arts, zoals de voornoemde heer, die aantoonbaar faalt, tot op de dag van vandaag nog in het BIG-register staat en de fouten en zijn slechte staat van dienst voor zorgconsumenten niet inzichtelijk zijn?
Het doorhalen van een BIG-registratie is een ingrijpende maatregel, voorbehouden aan de tuchtrechter. Overigens worden alle maatregelen van het tuchtcollege, met uitzondering van een waarschuwing, vanaf 1 juli jl. aangetekend in het BIG-register, zie ook mijn antwoord op vraag 4. De IGZ kan hangende een tuchtprocedure een onderzoek instellen naar het functioneren van een betrokken zorgprofessional in relatie tot de patiëntveiligheid. In het geval van de heer C. de B. is de afspraak gemaakt dat hij gedurende de looptijd van alle onderzoeken – waaronder nu nog tuchtprocedures – niet als orthopeed aan de slag gaat.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat, ondanks (of juist door) huidige regels en procedures, artsen die fouten maken heel lang hun gang kunnen gaan, totdat er wordt ingegrepen en informatie openbaar wordt?
Ik verwijs u verder naar het antwoord op de vragen 10 en 11.
Is er een manier denkbaar waarop een psychiater/arts zich verplicht toetsbaar opstelt, hangende een onderzoek naar het functioneren, zodat herhaling kan worden voorkomen?
Bij twijfels over het functioneren van een zorgprofessional – bijvoorbeeld naar aanleiding van een melding – stelt de IGZ onderzoek in. De IGZ beoordeelt of het functioneren van de desbetreffende zorgprofessional een risico is voor de patiëntveiligheid. Tijdens dit onderzoek moet een zorgprofessional zich toetsbaar opstellen. Wanneer de betreffende professional dat niet doet, weegt de IGZ de houding van de professional mee in haar oordeel dat gericht is op de borging van de veiligheid en kwaliteit van de zorg.
Overigens is de onder toezicht gestelde op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht de IGZ die informatie te geven die nodig is voor houden van toezicht. Indien de betreffende professional onvoldoende meewerkt kan de toezichthouder de gewenste informatie vorderen. Dit is juridisch afdwingbaar.
Daarnaast kan de IGZ – in geval van een zelfstandig gevestigde professional – een bevel geven indien de professional niet, onvoldoende of op onjuiste wijze verantwoorde zorg levert en aan kwaliteitsbewaking doet (artikel 40 wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg).Dit bevel is van kracht totdat er waarborgen zijn dat de praktijkvoering van de betrokken zorgprofessional geen gevaar oplevert voor de patiëntveiligheid.
Op welke manier gaat u voorkomen dat artsen die zich niet gedragen, of – erger nog – zich misdragen en grote fouten maken, jaren door kunnen werken, totdat er een tuchtrechtuitspraak of uitspraak van de IGZ ligt? Op welke manier wordt hier rekening gehouden met het gevoel van patiënten die slachtoffer zijn van een medische fout of misdragingen van een arts en de bescherming van nieuwe patiënten?
Zoals in de brief over het tuchtrecht4 aangegeven zal in de Kaderwet tuchtprocesrecht de mogelijkheid worden opgenomen tot het treffen van een voorlopige voorziening (bijvoorbeeld schorsing). Daardoor kan bij een ernstig vermoeden van een handelen of nalaten waardoor het algemeen belang zeer ernstig wordt geschaad of dreigt te worden geschaad, aan de BIG-geregistreerde zorgverlener een voorlopige bevoegdheidsbeperking worden opgelegd totdat er een definitieve uitspraak is. Zoals in deze brief aangegeven wil ik tevens andere mogelijkheden onderzoeken om vooruitlopend op een tuchtuitspraak de zorgverlener te kunnen beperken in de uitoefening van zijn beroep. Ik kom hierover na de zomer met voorstellen naar uw Kamer.
Deelt u de mening dat het BIG-register en de IGZ momenteel niet voldoen in het voorzien van relevante informatie over het functioneren van artsen/behandelaren voor zorgconsumenten? Deelt u voorts de mening dat er voor zorgconsumenten een herkenbare site moet komen, waarop voor patiënten relevante informatie over artsen/ behandelaren te vinden is? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u er dan aan doen om relevantie informatie over het functioneren van artsen/behandelaren voor zorgconsumenten inzichtelijk te maken?
Met de recente wetswijziging van de Wet BIG5 heb ik de mogelijkheden uitgebreid om bevoegdheidsbeperkende maatregelen openbaar te maken. Sinds 1 juli 2012 kan iedereen kennis nemen van alle tuchtmaatregelen – behalve de waarschuwing – opgelegd door de tuchtrechter en van de bevoegdheidsbeperkingen die door de IGZ zijn opgelegd. Deze publiceer ik op http://www.bigregister.nl/zoeken/zoekenopbevoegdheidsbeperking. Hiermee beoog ik meer openheid en transparantie te bewerkstelligen. Het openbaar maken van bevoegdheidsbeperkende maatregelen zorgt ervoor dat zorgconsumenten, collega’s en werkgevers beter zicht krijgen op het functioneren van BIG-geregistreerde zorgprofessionals. Door de openbaarheid heeft de zorgconsument meer inzage in het functioneren van beroepsbeoefenaren en is hij beter in staat dan voorheen om ervoor te kiezen om van de diensten van bepaalde zorgprofessionals geen gebruik te maken.
De Jordaanvallei |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het rapport van Oxfam Novib over de schade die het Israëlische nederzettingenbeleid aanricht aan de kansen voor Palestijnen in de Jordaanvallei?1
Ja.
Deelt u de mening van Oxfam Novib in dit rapport, dat de Jordaanvallei in de bezette Westoever het potentieel heeft de Palestijnse graanschuur te worden? Zo nee, waarom niet?
De Jordaanvallei biedt relatief gunstige omstandigheden voor landbouw.
Is het waar dat beperkingen op het Palestijnse gebruik van land en water en op bebouwing in de vallei de Palestijnen arm houden en de Israëlische nederzettingen welvaart opleveren?
Israël heeft op basis van de Oslo Akkoorden – in aanloop naar een finalestatusakkoord – het militaire en civiele gezag over Area C, waar een significant deel van de Jordaanvallei onder valt. Om veiligheidsredenen heeft Israël beperkingen gesteld aan het gebruik van het gebied.
Deelt u de inschatting dat de Palestijnse economie naar schatting 1 miljard dollar extra aan inkomsten kan genereren als deze beperkingen in de Jordaanvallei worden opgeheven?
Ik beschik niet over informatie waarmee ik deze schatting van de onderzoekers van Aix Group kan verifiëren.
Deelt u de mening dat Palestijnen in de Jordaanvallei in een ellendige situatie leven door het Israëlische nederzettingenbeleid en de vergaande beperkingen die aan de Palestijnen worden opgelegd? Of ziet u meer en/of andere oorzaken voor de deplorabele leefomstandigheden? Welke dan?
De Jordaanvallei heeft een sociaal-economische achterstand ten opzichte van de rest van de Westoever. Dit is deels gerelateerd aan de door Israël om veiligheidsredenen ingestelde beperkingen, deels aan andere factoren.
Is het niet zo dat de Israëlische regering de plicht heeft om voor de veiligheid van iedere inwoner te zorgen, maar door de buitensporige beperkingen die aan Palestijnen worden opgelegd, die zorgplicht verzaakt tegenover de bewoners van de Joraanvallei? Zo nee, waarom niet?
In de Raadsconclusies van 14 mei 2012 heeft de EU benadrukt dat het humanitair oorlogsrecht van toepassing is op de bezette gebieden, inclusief de bescherming van de burgerbevolking. Voorts heeft de EU Israël aangespoord maatregelen te nemen die ten goede komen aan de sociaal-economische ontwikkeling van de Palestijnen in Area C.
Is dit allemaal het gevolg van de zware veiligheidsmaatregelen ter bescherming van bewoners van illegale nederzettingen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat is uw oordeel over de vaststelling in het rapport dat Palestijnen slechts 6 procent van het land in de Jordaanvallei kunnen gebruiken, terwijl Israëlische kolonisten, die slechts 13 procent van de valleibewoners uitmaken, 86 procent van het land beheren?
Deze cijfers komen overeen met een schatting van het Office for the Coordination of Humanitarian Affairs (OCHA). Nederlandse beschouwt de nederzettingen in bezet gebied als illegaal onder internationaal recht.
Bent u bereid, dit alles overziend, de oproep van Oxfam Novib te ondersteunen, die de EU en de lidstaten aanspoort om nu druk uit te oefenen op Israël zodat de bouw van nederzettingen onmiddellijk stopt en de sloop van Palestijnse bebouwing wordt beëindigd? Bent u bereid EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton en uw Europese collega's hiertoe aan te sporen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt – in EU-verband en bilateraal – dit uit. Tijdens mijn bezoek aan Israël op 6 en 7 juni 2012 riep ik de Israëlische regering op een nederzettingenbouwstop af te kondigen.
De uitslag van het referendum over de cao VVT (verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorgorganisaties) |
|
Renske Leijten , Linda Voortman (GL) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat 96 procent van de meer dan 20 000 deelnemers aan het referendum over de cao VVT heeft tegengestemd? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Daar heb ik geen verklaring voor. De berichtgeving over het onderzoek is daarvoor trouwens ook te summier.
Deelt u de mening dat 20 000 deelnemers aan het referendum een hoge opkomst is? Hoe verklaart u de animo om mee te doen aan het referendum?
Mijn mening over de cao-VVT is eigenlijk niet relevant, want ik zit noch aan de cao-tafel, noch maak ik deel uit van de achterban van een der cao-partijen. In mijn brief van 3 juli naar aanleiding van uw vraag over de winst in de care bij de regeling der werkzaamheden van 12 juni ben ik al op de nieuwe cao-VVT ingegaan. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar die brief.
Vindt u het in het belang van de VVT-sector dat er zo weinig draagvlak is voor de cao?
Ik vind het van belang dat een cao volgens de regels die daarvoor gelden, in zowel het arbeidsrecht als in het verenigingsrecht, tot stand komt.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er een cao VVT komt, die meer gedragen is door de mensen die onder de cao moeten werken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Verder wijs ik op het antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de vragenset van het lid Wolbers over het grote gebruik van flexwerkers in de zorg. Daarin kom ik ook terug op uw, inmiddels verworpen, motie 161.
Hoe gaat u om met de motie Leijten/Voortman?2
Die heb ik ter kennis gebracht van mijn collega op SZW.
Hoge frequentie en duur separeren van psychiatrische patiënten |
|
Karin Straus (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van het Erasmus MC «Coercive Interventions during Inpatient Psychiatric Care Patient's preference, prevention and effects» waarop Irina Georgieva is gepromoveerd en dat op 18 juni 2012 door het Erasmus MC is gepresenteerd?1
Ja.
Klopt het dat het onderzoek is gefinancierd door uw ministerie? Zo ja, wat is de onderzoeksopdracht?
Het onderhavige onderzoek is niet in opdracht van het Ministerie uitgevoerd en is niet gefinancieerd via de begroting van VWS.
Hoe beoordeelt u de uitkomst van dit onderzoek dat in Nederland psychiatrische patiënten te vaak en te lang in de separeercel gezet worden?
De conclusie van onderhavig onderzoek is gebaseerd op bestaande en bij mij bekende gegevens. Vanuit dat perspectief is reeds in 2006 een traject in gang gezet om het aantal separaties terug te dringen. Een daling van het separatiecijfer is zichtbaar. In de afgelopen zes jaar heeft het veld goede alternatieven ontwikkeld om dwang- en drangtoepassingen te voorkomen. Er is een cultuurverandering zichtbaar in de GGZ maar verdere verbetering is noodzakelijk.
Wat uit de afgelopen jaren duidelijk is gebleken is dat het terugdringen van dwang en drang een samenspel van meerdere interventies, bejegening en omgevingsfactoren is, waarmee maatwerk voor de patiënt mogelijk wordt. Het Bestuurlijk Akkoord GGZ dat ik op 18 juni 2012 met de sector heb gesloten (TK 2011/2012, 25 424 nr. 183) is derhalve een bekrachtiging daar waar het de afspraken over terugdringen van dwang en drang betreft. Dit betekent dat dwang en drang alleen als ultimum remedium en zo kort mogelijk wordt toegepast. Er mag geen sprake meer zijn van eenzame insluiting en tijdens een separatie is er altijd persoonlijk contact tussen patiënt en zorgaanbieder. Ook mag er geen substitutie optreden tussen het verminderen van separaties en andere dwangtoepassingen. Het terugdringen van dwang en drang is onderdeel van het integrale GGZ-beleid van de instelling. Om de zorgteams te ondersteunen bij complexe zorgvragen die uit kunnen monden in het opleggen van langdurige dwang en drang is sinds dit jaar de interne en externe consultatie als norm door GGZ Nederland geïntroduceerd. De IGZ ziet hierop toe. Dit draagt bij aan veilige zorg en verdere professionalisering van de zorgverleners.
Wat is volgens u de oorzaak van het grote verschil in duur van de separeren (63 uur in Nederland) ten opzichte van andere landen (6,6 uur in Duitsland, 3 uur in Noorwegen)?
Er is geen eenduidig antwoord te geven op de vraag naar de oorzaak van de verschillen tussen de situatie in Nederland en elders. Verschillen in onderzoeken maken een vergelijking vaak niet mogelijk. Dit compliceert een betrouwbare internationale vergelijking.
Dwangtoepassingen vinden in veel Europese landen plaats. Veelal gaat het om dwangmedicatie, fixatie en separeren. De situatie per land verschilt enorm, zowel wat betreft de soorten dwangmiddelen die zijn verboden en toegestaan, als de wijze waarop dit in verschillende wetgevingen is verankerd.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat er een bewustwordingsproces en cultuurverandering nodig is onder behandelaars omdat, wanneer behandelaars beter geschoold en getraind zijn op het gebied van dwangbehandelingen, de duur van het separeren kan worden teruggebracht van 40% naar 0,1% van de tijd? Wat kunt u betekenen om de scholing en training van medewerkers op het gebied van dwangmaatregelen te verbeteren? Welke rol ziet u hierin voor de sector?
Ik kan mij vinden in de conclusie van het onderzoek dat meer bewustzijn en een cultuurverandering kan leiden tot een vermindering van de duur van het separeren. De teruggang van 40% opnameduur separatie naar 0,1 %, zoals genoemd in het onderzoek van het Erasmus MC, is gevonden na introductie van een 1 op 1 begeleidingsprogramma op een afdeling met patiënten met ernstige borderline persoonlijkheidsstoornissen. Deze bevinding is niet generaliseerbaar over andere afdelingen c.q. projecten.
De zorgsector en werkgevers zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de scholing en trainingen van behandelaars en verpleegkundigen in de GGZ. Ook daar waar het dwang en drang betreft. Het is aan hen om het opleidingsprofiel actueel te houden aan de praktijk en ontwikkelingen op gebied van ontwikkelde alternatieven daarin mee te nemen. GGZ Nederland is gestart om het beroepsprofiel van verplichte zorg voor verpleegkundigen niveau 4 en 5 aan te passen.
Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u bevestigen dat op 29 februari 2012 inderdaad het traject gestart is om een Multidisciplinaire Richtlijn en een normenkader voor Dwangmaatregelen in de psychiatrie te gaan opstellen, zoals veldpartijen dit eerder in een brief aan u hebben gecommuniceerd? Zo ja, klopt het dan dat men momenteel in de literatuurresearchfase is? Zo nee, waarom is er nog geen start gemaakt met dit traject?
Veldpartijen zijn inderdaad gestart met het traject voor de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn «Dwang en drang» (MDR). De richtlijncommissie die de MDR gaat ontwikkelen is samengesteld. Na de zomer start de bijeenkomst voor de inhoudelijke discussie en vormgeving van de MDR. De planning is om eind 2013 een te autoriseren MDR gereed te hebben.
Deelt u de mening dat dit onderzoek meegenomen zou moeten worden bij de opstelling van de Multidisciplinaire Richtlijn Dwangmaatregelen en het normenkader? Zo ja, wat kunt u er aan doen om dit te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Alhoewel het aan veldpartijen is om op basis van nieuwe relevante inzichten de vigerende richtlijnen aan te passen dan wel nieuwe richtlijnen te ontwikkelen, acht ik het onderzoek relevant. Ik zal partijen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van de MDR actief op onderhavig onderzoek wijzen.
Kan er nu al gelijk actie worden ondernomen om patiënten vaker aan te laten geven welke vorm van behandeling zij wensen in het geval van een crisis, conform eén van de aanbevelingen uit het rapport? Ziet u hier een rol voor uzelf of voor de sector weggelegd? Zo ja, welke? Dient wet- en regelgeving aangepast te worden om meer aandacht aan de wensen van de patiënt te kunnen besteden, of juist niet? In hoeverre biedt het wetsvoorstel Verplichte ggz hierbij uitkomst en wanneer kan de nota naar aanleiding van het verslag binnenkort worden verwacht in verband met de verdere behandeling?
Ik vind het van belang om de patiënt nadrukkelijk bij zijn behandeling te betrekken, voor zover de patiënt daartoe in staat is. In de huidige Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen bestaat al de mogelijkheid om een zelfbindingsverklaring op te stellen. De zelfbindingverklaring is bedoeld voor patiënten die lijden aan chronische psychiatrische stoornissen, waarbij periodes waarin deze patiënten nagenoeg vrij zijn van symptomen zich afwisselen met periodes van ziekte. In een periode waarin de patiënt vrij is van symptomen kan hij met zijn behandelaar een zelfbindingsverklaring opstellen. In de zelfbindingsverklaring kan de patiënt zelf van tevoren aangeven wat hij vindt dat er moet gebeuren wanneer het weer minder goed met hem gaat en naar aanleiding van welke omstandigheden de patiënt wil worden opgenomen en behandeld, ook als hij dat dan niet meer wil. Een zelfbindingsverklaring kan alleen leiden tot gedwongen opneming en behandeling als de rechter een zelfbindingsmachtiging heeft verleend op basis van de zelfbindingsverklaring.
Tevens wordt in de praktijk gewerkt met een crisiskaart, al dan niet voorzien van een daarbij behorend crisisplan. Op de crisiskaart geeft de patiënt aan hoe een crisis er bij hem uit ziet en welke hulp hij in geval van een crisis wel en welke hulp hij niet wil ontvangen. Verder geeft hij op de kaart aan met welke mensen hij welke afspraken heeft gemaakt over opvang tijdens de crisis. Alle bij de crisiskaart betrokken personen ondertekenen de kaart. Een dergelijke kaart is gebaseerd op de Wet op de geneeskundige behandelingsovereeenkomst (WGBO). Weigert iemand met een crisiskaart op het laatste moment mee te werken aan de uitvoering van de afspraken, dan houdt het daarmee op. Met de hierboven genoemde zelfbindingsmachtiging kunnen de afspraken wel tegen iemands wil worden uitgevoerd.
In het wetsvoorstel verplichte GGZ staat het verlenen van goede zorg op maat centraal. Als algemeen uitgangspunt is geformuleerd dat bij de voorbereiding, uitvoering, wijziging en beëindiging van verplichte zorg, zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen en voorkeuren van betrokkene. Zo kan de patiënt in een zorgkaart zijn voorkeuren aangeven ten aanzien van de behandeling. Met name personen aan wie al eerder onvrijwillige zorg is verleend zullen eigen voorkeuren voor de soort medicatie, de wijze van toediening en het al dan niet toepassen van specifieke dwangmaatregelen hebben ontwikkeld.
Ik verwacht de nota naar aanleiding van het verslag van de Wet verplichte ggz tezamen met de nota van wijziging van de Wet verplichte ggz in het najaar naar uw Kamer te zenden.
Het niet naleven van het SWIFT akkoord over de doorgifte van bankgegevens. |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het tweede rapport over de uitvoering van het akkoord tussen de Europese Unie (EU) en de Verenigde Staten (VS) over de doorgifte van bankgegevens, het zogenoemde SWIFT-akkoord?1
Ja.
Bent u bekend met de conclusie van de Joint Supervisory Board (JSB) van Europol dat niet vastgesteld kan worden dat uitvoering wordt gegeven aan de kerndoelstelling van het akkoord, namelijk het beperken van de hoeveelheid doorgegeven data?2 Bent u van opvatting dat daarmee feitelijk het EU-VS akkoord niet wordt uitgevoerd?
In de verklaring die de JSB op 19 maart jl. naar aanleiding van de tweede inspectie heeft gepubliceerd komt de door u genoemde conclusie naar mijn mening niet als zodanig terug. De tenuitvoerlegging van de verplichtingen van Europol vindt plaats in overeenstemming met de TFTP-overeenkomst, hoezeer de JSB ook nog enkele mogelijkheden tot verdere verbetering ziet. Voor de goede orde wijs ik erop dat de publicatie waar in voetnoot 2 bij uw vragen naar wordt verwezen, geen publicatie is van de JSB maar van Europol zelf, en dat deze is getiteld «Europol Activities in Relation to the TFTP Agreement – Information Note to the European Parliament». Deze voor het Europees Parlement bestemde notitie betreft de periode 1 August 2010 – 1 April 2011, welke periode niet (geheel) samenvalt met die bestreken in het tweede inspectierapport van de JSB (1 augustus 2010 – 31 oktober 2011).
Is het besluit van de Europese Commissie en Europol om het volledige rapport geheim te verklaren in strijd is met EU-normen voor openbaarheid van bestuur?
Het besluit het rapport geheim te houden is mede gedaan op verzoek van de Amerikaanse autoriteiten, met dien verstande dat deze een verzoek van Europol om het rapport te declassificeren in beraad hebben. Het is niet primair aan mij vast te stellen of de Europese Commissie en Europol dit besluit correct hebben gemotiveerd in het licht van de regels voor de classificatie van documenten zoals die gelden voor de Commissie en Europol, maar vooralsnog heb ik geen enkele aanleiding dat in twijfel te trekken. Het is mij inderdaad bekend dat de JSB voorstander is van openbaarmaking, doch dat is in dit verband niet doorslaggevend.
Wat betreft de toepassing van verordening 1049/2001: het rapport is geclassificeerd als «Secret», en is daarmee een gevoelig document in de zin van artikel 9 van deze verordening. Voor openbaarmaking van gevoelige documenten geldt op grond van artikel 2 lid 5 Eurowob een bijzondere behandeling. De toegang tot gevoelige documenten kan uitsluitend worden verleend na instemming van de oorspronkelijke opsteller. Een weigering om toegang te verlenen tot een gevoelig document moet wel worden gemotiveerd, maar deze motivering mag beknopt zijn als een meer uitgebreide motivering informatie zou onthullen die juist beschermd dient te worden. Gezien de classificatie van het rapport, verschilt het onderhavige feitencomplex van die in de door u aangehaalde uitspraak van het Gerecht. Gelet op de omstandigheid dat de Raad beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van 4 mei jl. en dat het verder niet aan mij is om nader in te gaan op de eventuele verschillen of overeenkomsten tussen die zaak en de onderhavige, lijkt mij een uitspraak van mijn zijde op dit punt niet in de rede te liggen. Ik kan nu dus ook niet ingaan op de vraag of het rapport betrekking heeft op de internationale betrekkingen.
Is het rapport een document dat betrekking heeft op de internationale betrekkingen? Weet u dat de JSB zelf heeft aangegeven geen enkel bezwaar te hebben tegen publicatie?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit besluit in strijd is met EU Verordening 1049/2001 en met bestaande jurisprudentie, met name de uitspraak van het Gerecht van de EU d.d. 4/5/2012 in de zaak In 't Veld tegen Raad van de EU, waarin wordt gesteld dat internationale betrekkingen niet automatisch zijn uitgezonderd van de verplichting tot openbaarheid?3
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de burger recht om te weten of het SWIFT-akkoord in kwestie correct en volledig wordt uitgevoerd?
Ja, zij het dat de vigerende regels voor de classificatie van documenten en de toegang tot EU-documenten daarbij uiteraard in acht dienen te worden genomen.
Bent u bekend met de toezegging van de Europese Commissie ten tijde van het sluiten van het SWIFT-akkoord om binnen een jaar te starten met een systeem voor het filteren van de data op EU-grondgebied?
Ja.
Bent u van mening dat een dergelijk systeem essentieel is om een einde te maken aan de doorgifte van data in bulk?
Blijkens artikel 2 van het besluit van de Raad van 13 juli 2010 tot goedkeuring van de TFTP-overeenkomst (PB L 195/3 van 27 juli 2010) heeft de Raad – overigens op verzoek van het Europees Parlement – de Europese Commissie verzocht uiterlijk binnen een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst een juridisch en technisch kader voor het extraheren van gegevens op EU-grondgebied voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad. Op 13 juli 2011 heeft de Europese Commissie vervolgens een Mededeling gepubliceerd onder de titel «Een Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering: beschikbare opties» (COM(2011) 429 definitief). In deze Mededeling heeft de Europese Commissie op hoofdlijnen drie opties voor een dergelijk Europees systeem beschreven, maar nog geen concreet wetgevend voorstel gedaan. Over de Mededeling heeft de Europese Commissie nadien met zowel het Europees Parlement als de Raad van gedachten gewisseld, waarna zij de conclusie heeft getrokken dat nader voorwerk voor een impact assessment noodzakelijk is, gezien de grote complexiteit van het onderwerp. Een concreet wetgevend voorstel verwacht ik zeker niet voor het einde van 2012, zodat het prematuur zou zijn op dit moment uitspraken te doen over de inhoud daarvan. Dat laatste geldt met name ook voor de effecten daarvan op de doorgifte van gegevens aan derde landen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Europese Commissie twee jaar na inwerkingtreding van het SWIFT-akkoord nog steeds geen werk heeft gemaakt van een dergelijk systeem?
Zie antwoord vraag 8.
Is het waar dat het voorstel van de Europese Commissie voor een EU SWIFT-akkoord niet equivalent is aan het gevraagde systeem voor het filteren van data, maar veel verder gaat?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven? Zo ja, welke actie denkt u te ondernemen om ten spoedigste een eigen EU systeem voor het filteren van data op te zetten?
Gelet op hetgeen ik in antwoord op de vragen 8–10 heb gemeld ben ik niet van mening dat de Europese Commissie in gebreke is gebleven en acht ik het evenmin noodzakelijk op dat punt actie te ondernemen.
Hoe beoordeelt u het besluit tot liquidatie van het NISR wegens onvoldoende functioneren ten opzichte van de goedkeuring van de Stichting Afwikkeling Rechtsherstel Sinti en Roma (SARSR) voor het jaarplan en de begroting van 2012?1
Ik heb van deze ontwikkeling kennis genomen. De directie en de Raad van Toezicht van NISR signaleerden dat het vinden van aanvullende financiële bronnen niet lukte, onderkenden dat er te weinig zichtbaar was van de inspanningen van NISR en merkten dat mede daardoor kritiek vanuit een deel van de gemeenschap van Sinti en Roma groeide. Dat beeld was ook bij het indienen van het jaarplan en de begroting bij SARSR bekend, maar niet zodanig dat een besluit om te stoppen aan de orde was. NISR zag nog kansen en SARSR heeft daarom op 22 november 2011 het jaarplan en de begroting voor 2012 goedgekeurd. Sindsdien groeide de kritiek en besloot NISR tot een quick scan naar hoe het functioneren van NISR werd ervaren. Vervolgens besloot het NISR, juist omdat het om middelen gaat die ten behoeve van Sinti en Roma beschikbaar zijn gekomen, de voor eind 2012 voorziene evaluatie niet af te wachten, maar nu het besluit te nemen om te stoppen.
Hoe beoordeelt u het feit dat na 1,5 jaar het NISR reeds geliquideerd wordt, terwijl in eerste instantie een termijn van 5 jaar voor een eindevaluatie was genoemd?
Het NISR moest een structureel karakter krijgen. Van een eindevaluatie na 5 jaar is daarom geen sprake. Afspraken over een tussentijdse evaluatie van NISR zijn wel gemaakt. Deze had eind 2012 moeten plaatsvinden. Onderdeel van die evaluatie zou zijn of NISR er in slaagde voldoende aanvullende middelen te vinden, zodat het beoogde structurele karakter waargemaakt kon worden.
Is het waar dat de medewerkers van de Raad van Toezicht van het NISR op 5 december 2011 een e-mail hebben ontvangen, waarin gesteld werd dat men «op de goede weg» was? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de meest recente ontwikkelingen?
Ik heb geen zicht op de interne communicatie van de stichting NISR.
Op gronden van welke onderzoeken en adviezen is besloten over te gaan tot liquidatie van het NISR? Is er in deze onderzoeken een zo volledig mogelijk beeld gekregen van het functioneren van het NISR en de Raad van Toezicht? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, is er dan niet overhaast besloten tot liquidatie van het NISR?
Het besluit om over te gaan tot liquidatie is genomen door de Raad van Toezicht van NISR, op basis van het beeld dat zij op dat moment had van de effectiviteit van het functioneren van de eigen stichting en bevestigd zag in een externe quick scan die in opdracht van de Raad van Toezicht werd uitgevoerd. Op besluitvorming binnen de stichting NISR heb ik geen invloed en ik kan evenmin vaststellen of er sprake is van een besluit dat wellicht overhaast is genomen op basis van een al dan niet volledig beeld.
Waarom neemt de liquidatie van het NISR, een organisatie met een beperkte omvang, een behoorlijke periode in beslag (maart oktober 2012), terwijl eerder tot een kort traject besloten was?
Het uitgangspunt van SARSR en NISR is altijd een zo kort mogelijk liquidatietraject geweest. Liquidatie kon daadwerkelijk worden gestart na benoeming van een interim-directeur in april. Aan een liquidatie zijn vaste procedures en termijnen gekoppeld, die primair in het belang van het personeel wettelijk zijn vastgelegd. NISR rondt – in het belang van de Sinti en Roma – lopende projecten netjes af, maakt een sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs en biedt de Personeelsvertegenwoordiging de mogelijk daarop te reageren. Nieuwe activiteiten worden niet ondernomen. Uitschrijving uit het handelsregister is voorzien op 1 oktober 2012.
Hoe beoordeelt u de stelling van de Personeelsvertegenwoordiging van het NISR dat de Raad van Toezicht zich te veel met beleid en te weinig met toezicht heeft bezig gehouden?
Ik heb geen zicht op de interne werkwijze van de stichting NISR en kan dus niet beoordelen of de stelling juist is.
Op welke wijze zorgt u ervoor dat de liquidatie van het NISR niet leidt tot kapitaalvernietiging wat betreft geboekte resultaten, opgebouwde netwerken en expertise?
SARSR inventariseert momenteel de activiteiten van NISR onder direct en indirect betrokkenen. Deze informatie helpt om vast te kunnen stellen wat heeft gewerkt en wat behouden moet blijven. Gezien de kritiek vanuit een deel van de doelgroep van Sinti en Roma op de organisatie zal er voor worden gewaakt dat een nieuwe aanpak in feite een doorstart is van het NISR. Er zal, in overleg met de doelgroep, worden bezien welke nieuwe aanpak recht doet aan hun wensen, behoeften en betrokkenheid.
Garandeert u dat de geoormerkte middelen van de SARSR niet gebruikt worden voor de afwikkeling van het ontbinden van het NISR?
Het NISR is een project dat door SARSR wordt gefinancierd. Aangezien SARSR de enige financier is gebleven, betekent dit dat kosten die gemaakt worden door NISR worden betaald door SARSR. NISR stelt daartoe een door SARSR goed te keuren liquidatiebegroting op. Het gaat daarbij primair om kosten van nog lopende projecten ten behoeve van Sinti en Roma en om kosten die voortkomen uit het sociaal plan voor het kantoorpersoneel en de intermediairs.