De verplichte ‘Intelligente Snelheidsassistentie’ (ISA) in auto's |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Waarom alle nieuwe auto's na 6 juli heel irritant gaan piepen als je 1 kilometer te hard rijdt»1, «Auto moet gaan piepen als je harder dan de maximumsnelheid rijdt: nog de nodige haken en ogen aan rijhulp»2 en «Verplichte intelligent speed assistance: dit moet je weten»3?
Ja.
Klopt het dat vanaf 7 juli 2024 in alle nieuwe auto's de «Intelligente Snelheidsassistentie»/«Intelligence Speed Assistance» (ISA), waarmee auto’s gaan piepen bij snelheidsovertredingen, verplicht wordt vanwege EU-wetgeving?
Ja, het klopt dat vanaf 7 juli 2024 nieuw op de markt gebrachte auto’s vanwege de EU-verordening 2019/2144 verplicht een intelligente snelheidsassistent (ISA) moeten hebben. De Kamer is hierover op 1 juli 2022 geïnformeerd.4
ISA is een systeem in de auto om de bestuurder te helpen zich aan de geldende maximumsnelheid te houden. ISA kent verschillende varianten. De variant die per 7 juli a.s. verplicht wordt, is de waarschuwende variant waarbij de bestuurder altijd zelf de snelheid van de auto kan blijven bepalen. De waarschuwing kan worden gegeven via beeld, geluid of lichte tegendruk of trilling van het gaspedaal. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat deze een waarschuwing geeft. ISA moet door de bestuurder uit te schakelen zijn en standaard aan staan bij het starten.
In hoeverre bent u het ermee eens dat maatregelen voor verkeersveiligheid van groot belang zijn, maar dat nieuwe systemen geen grote foutmarge mogen hebben en dat rekening gehouden moet worden met gebruikservaring van automobilisten?
Het nemen van maatregelen om de verkeersveiligheid op de weg te verbeteren is van groot belang. Ook is het Ministerie van mening dat nieuwe rijhulpsystemen in auto’s geen grote foutmarge mogen hebben. Daarom worden er op Europees niveau eisen gesteld waar ISA-systemen aan moeten voldoen. De fabrikant moet aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen). Ook dient er rekening gehouden te worden met de gebruikerservaring van automobilisten. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3,0% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat het systeem een waarschuwing geeft. Het Ministerie van IenW monitort de gebruikservaring en tevredenheid van rijhulpsystemen, waaronder ISA, in de periodieke Monitor Smart Mobility.
Welk bewezen effect heeft deze nieuwe regel op het omlaag brengen van het aantal verkeersslachtoffers?
Het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) laat in haar studie een verwachte reductie zien van 18% op dodelijke ongevallen en 13% op ongevallen met ernstig verkeersgewonden door het gebruik van een waarschuwend ISA systeem.5 De Europese Commissie gaat de daadwerkelijke effectiviteit van deze maatregel uiterlijk op 7 juli 2027 evalueren.
Klopt het dat het systeem nog onvoldoende goed werkt om juist verkeersveiligheid te bevorderen?
De systemen die nu op de weg rijden voldoen aan de gestelde Europese eisen. De fabrikant moet aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen).
Als onderdeel van het proces van toelating wordt er door goedkeuringsinstanties getoetst of het systeem daaraan voldoet.
In welke mate kan een niet goed functionerend ISA-systeem juist contraproductief werken voor de verkeersveiligheid?
Bij het gebruik van ISA is de bestuurder verantwoordelijk voor het naleven van de relevante verkeersregels. ISA is een hulpsysteem dat de bestuurder naar beste vermogen ondersteunt, om de bestuurder waar mogelijk en waar passend te waarschuwen. Vooralsnog is er geen duidelijk wetenschappelijk bewijs dat door ISA negatieve effecten op de verkeersveiligheid optreden. En hoewel enige negatieve effecten niet uit te sluiten zijn, geeft het SWOV aan dat het netto-effect van ISA naar verwachting positief is.
Herkent u de signalen dat ISA nog lang niet altijd goed werkt, bijvoorbeeld wanneer een snelheidsbord op een naastgelegen weg staat of wanneer de camera een verkeersbord verkeerd leest?
Fabrikanten moeten aantonen dat ISA de correcte snelheidslimiet bepaalt voor ten minste 90% van de totale afstand en voor ten minste 80% van de afgelegde afstand op elk van de drie wegtypen (stedelijke wegen en straten, niet-stedelijke wegen en autosnelwegen/autowegen/wegen met gescheiden rijbanen). Het kan gebeuren dat ISA een onjuiste waarschuwing geeft. Het systeem werkt op herkenning van verkeersborden en op basis van een digitale snelhedenkaart. Om ervoor te zorgen dat ISA de maximale snelheden correct weergeeft en herkent in zoveel mogelijk gevallen, zorgt Nederland ervoor dat de informatievoorziening zowel digitaal (digitale snelhedenkaart) als fysiek (borden langs de weg) op orde is. Het blijft de verantwoordelijkheid van de autofabrikant om de correcte maximumsnelheid door te geven.
Hoe beoordeelt u dat in de praktijk de verbinding tussen de informatie in de auto en de daadwerkelijk toegestane snelheid vaak niet blijkt te kloppen, waardoor plotselinge situaties op de weg kunnen ontstaan die gevaarlijk kunnen zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u dat de irritaties in de praktijk vanwege het niet goed functioneren van het systeem contraproductief zouden kunnen werken?
Maatschappelijk draagvlak voor ISA is belangrijk om ervoor te zorgen dat automobilisten het systeem niet uitzetten. Het ministerie voert jaarlijks een Monitor Rijtaakautomatisering uit, om onder andere het kennisniveau over – en de waardering van – het gebruik van ISA in kaart te brengen.
Uit de meest recente monitor (december 2023) blijkt dat een deel van de automobilisten afleiding ervaart door het gebruik van rijhulpsystemen. De reden hiervoor kan niet direct worden vastgesteld en daarom is een vervolgonderzoek toegezegd.6
Deze resultaten agendeert Nederland in de High Level Group Road Safety, een adviesorgaan binnen de Europese Unie. Signalen uit de monitor worden ook op nationaal niveau besproken met de leden van de ADAS Alliantie, waaronder de BOVAG, RDW, RAI Vereniging en ANWB. De ADAS Alliantie houdt zich bezig met het stimuleren van het veilig gebruik van rijhulpsystemen (Advanced Driver Assistance Systems, ADAS).
Hoe duidt u de door de ANWB geplaatste kanttekening dat ISA pas ingevoerd zou moeten worden wanneer een databank met snelheidslimieten bestaat die compleet actueel is?
De visie wordt gedeeld dat het hebben van een complete en actuele databank met snelheidslimieten van belang is. Om ervoor te zorgen dat ISA de maximale snelheden correct weergeeft en herkent in zoveel mogelijk gevallen, zorgt Nederland ervoor dat de informatievoorziening zowel digitaal (digitale snelhedenkaart) als fysiek (borden langs de weg) op orde is. Zie ook antwoord 12.
Is het toegestaan voor autofabrikanten om een marge in te bouwen, zodat niet bij een snelheidsovertreding van 1 kilometer per uur een auto gaat piepen? Wat vindt u daarvan?
Ja, dat is toegestaan. De voertuigfabrikant mag een marge van maximaal 3,0% ten aanzien van de waargenomen snelheidslimieten hanteren voordat deze een waarschuwing geeft. Naar aanleiding van de evaluatie van de Europese Commissie uiterlijk in 2027 kan beoordeeld worden of deze 3,0% effectief gebleken is.
Welke stappen worden gezet om te voorkomen dat het systeem niet goed functioneert?
Om het systeem goed te laten functioneren zet het ministerie in samenwerking met betrokken partijen stappen op een aantal terreinen:
Welke stappen worden gezet om het systeem goed te laten functioneren?
Zie antwoord vraag 12.
Is bekend wat ISA en andere verplichte maatregelen zoals Lane Assist betekenen voor de aanschafprijs van auto’s?
Om te beoordelen welke rijhulpsystemen Europees te verplichten, is door de Europese Commissie een kosten-/baten analyse uitgevoerd. Aan de hand van de resultaten uit deze analyse is bepaald dat de kosten en baten van het verplichtstellen van de desbetreffende rijhulpsystemen tegen elkaar opwegen.
In de volgende editie van de Monitor Smart Mobility, die naar verwachting begin 2025 wordt opgeleverd, worden de kosten van onder andere rijhulpsystemen en andere smart mobility toepassingen meegenomen. Op deze manier wordt het inzichtelijker wat voor kosten deze ontwikkelingen voor de bestuurder, maar ook voor overheden, met zich meedragen.
Blijven de data die worden verzameld door de ISA eigendom van de automobilist?
ISA is een systeem dat de, op dat moment gereden snelheid vergelijkt met de lokaal geldende snelheidslimiet. Het systeem legt deze data niet vast en deelt deze ook niet. Er worden geen persoonsgegevens verwerkt.
Is ingeregeld dat de data van de automobilist alleen kunnen worden gebruikt door de Europese Unie (EU), autofabrikanten of andere bedrijven als de automobilist hiervoor expliciet toegang heeft verleend?
Het algemene uitgangspunt is dat de zeggenschap over data die door een voertuig gegenereerd wordt bij de eigenaar van het voertuig ligt.7 Wanneer data betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare levende natuurlijke persoon is er sprake van persoonsgegevens. Persoonsgegevens van de automobilist mogen door de EU, autofabrikanten of andere bedrijven alleen gedeeld worden wanneer hiervoor een grondslag is in het kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Bent u bereid om, gezien het feit dat voor autobedrijven niet altijd duidelijk is welke rijhulpsystemen op een auto zitten, wat tevens de uitleg en voorlichting aan een consument voor het juiste gebruik van een rijhulpsysteem lastig maakt, een registratiesysteem te verkennen waarbij voor autobedrijven inzichtelijk is welke rijhulpsystemen op een auto zitten?
Het is belangrijk dat autobedrijven inzicht hebben in welke rijhulpsystemen er in een auto zitten, zodat ze consumenten voldoende kunnen informeren.
Wanneer een voertuig wordt ingeschreven of op kenteken wordt gezet wordt in Nederland het Certificaat van Overeenstemming (CVO) meegestuurd naar de RDW. Dit geldt voor alle vormen van inschrijving in Nederland, inclusief de versnelde inschrijving (versnelde kentekenregeling). Dit certificaat bevat veel details over de technische kenmerken van het voertuig en wordt afgegeven na goedkeuring. Op dit certificaat staat sinds januari 2024 ook welke rijhulpsystemen er in de auto zitten.
Vanaf 5 juli 2026 moeten alle fabrikanten het certificaat digitaal beschikbaar stellen voor vanaf dan geproduceerde voertuigen. Ook moet de lidstaat waar het voertuig is goedgekeurd, de digitale certificaten publiek beschikbaar maken en opvraagbaar via het «voertuig identificatienummer» (VIN), ook bekend als het chassisnummer. Via welk gemeenschappelijk elektronisch systeem en volgens welke eisen dit moet gebeuren, wordt op dit moment op Europees niveau uitgewerkt. Door dit op Europees niveau te harmoniseren kan iedereen ook het CVO opvragen van voertuigen die in andere Europese landen zijn goedgekeurd.
Kunt u daarbij de mogelijkheid meenemen om de registratie van rijhulpsystemen automatisch mee te nemen bij de versnelde kentekenregeling?
Zie antwoord vraag 17.
Welke stappen onderneemt u om het juiste gebruik en de bekendheid van de aanwezige rijhulpsystemen onder alle autobezitters te stimuleren?
In de afgelopen jaren zijn door deelnemers aan de ADAS Alliantie diverse projecten opgestart, waaronder een campagne «SLIM», om bekendheid met en veilig gebruik van ADAS, waaronder ISA, te stimuleren.
Het veilig gebruik van ADAS verdient blijvend aandacht en daarom heb ik het ADAS-convenant op 18 december 2023 opnieuw ondertekend. Dit convenant heeft een looptijd van 3 jaar, voor de periode van 18 december 2023 tot 18 december 2026. Binnen de ADAS Alliantie werkt het ministerie samen met 63 partijen om het veilig gebruik van rijhulpsystemen deze periode verder te vergroten.
Kunnen we, omdat rijhulpsystemen het beste werken als ze door automobilisten ook op de juiste manier worden gebruikt en niet frustreren, het gebruik van rijhulpsystemen beter monitoren?
Het gebruik van rijhulpsystemen wordt op dit moment al gemonitord. In de jaarlijkse Monitor Rijtaakautomatisering neemt het ministerie de cijfers over het gebruik van rijhulpsystemen mee. De monitor gaf aanleiding tot vervolgonderzoek naar afleiding door rijhulpsystemen. De ADAS Alliantie stelt momenteel een werkplan op. Hierin staan de acties opgenomen die zij gedurende de looptijd van het ADAS-convenant gaan uitvoeren. De opgedane resultaten uit de Monitor Rijtaakautomatisering worden hierin meegenomen.
Bent u bereid om over de monitoring met de RDW en de ADAS-alliantie (Advanced Driver Assistance Systems) het gesprek aan te gaan?
Ja, het ministerie is met de ADAS alliantie in gesprek over de monitoring van rijhulpsystemen. Dit gesprek wordt onder andere gevoerd aan de hand van de resultaten uit de jaarlijkse Monitor Rijtaakautomatisering. De RDW is lid van het kernteam van de ADAS Alliantie.
De exportkredietverzekering voor het LNG-project in Mozambique |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Atradius DSB (ADSB) met de herbeoordeling van de exportkredietverzekering (ekv) voor het LNG-project in Mozambique is begonnen, zoals Staatssecretaris Van Rij schrijft in zijn beantwoording van vragen van leden Hirsch en Teunissen1? Hoe wordt er door ADSB in de herbeoordeling verslag gelegd over de aanvallen op Palma in 2021 en het handelen van TotalEnergies tijdens deze aanvallen, dat zich kenmerkte door bijvoorbeeld het ontbreken van een evacuatieplan en het sluiten van de poorten voor vluchtende burgers?
Ja, dat klopt. Atradius DSB (ADSB) heeft een uitgebreide herbeoordeling van het project uitgevoerd en deze aan de Staat voorgelegd. In deze beoordeling is veel aandacht voor de veiligheidssituatie in de regio en incidenten die zich sinds 2017 hebben voorgedaan, waaronder de aanval op Palma in maart 2021 door jihadistische rebellen. In lijn met de Proximities-aanbevelingen wordt in de herbeoordeling daarnaast dieper ingegaan op de onderliggende grondoorzaken en lange termijn effecten van het conflict. Ook wordt er specifiek aandacht geschonken aan de verantwoordelijkheden die TotalEnergies (Total) heeft voor de veiligheid van werknemers en onderaannemers, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in het evacuatieprotocol.
Is er betrouwbaar en onafhankelijk onderzoek gedaan naar wat er tijdens de aanval op Palma gebeurde? Zo ja, door wie? Hoeveel mensen zijn er tijdens de aanval op Palma vermoord? Is er onderzocht wat er tijdens de aanval en in de nasleep ervan is gebeurd op Afungi, het schiereiland waar het LNG-project zich bevindt? Zijn er conclusies getrokken over de rol van Total tijdens deze aanval? Zo ja, welke? Deelt u de mening dat over deze vragen duidelijkheid moet bestaan voor een herstart van het LNG-project in Mozambique?
De gebeurtenissen in Palma en het handelen van Total tijdens deze aanval zijn integraal onderdeel van de herbeoordeling door ADSB, dat zich mede baseert op rapportages van onafhankelijke externe adviseurs. Hoewel exacte getallen ontbreken, meldt de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de betrokken exportkredietverzekeraars dat er tot en met eind september 2023 in geheel Cabo Delgado ongeveer 4.750 dodelijke slachtoffers zijn te betreuren, waarvan circa 2.000 als gevolg van politiek gemotiveerd geweld gericht tegen de burgerbevolking.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Franse Openbaar Ministerie een vooronderzoek is gestart naar het handelen van Total gedurende de Palma aanvallen in 2021? Zo ja, hoe heeft dit onderzoek invloed op uw beslissing om de ekv voor dit project in stand te houden, het project te blijven steunen en een eventuele herstart?
Ja, het kabinet is op de hoogte van het vooronderzoek. De Staat beschikt niet over de inhoudelijke informatie uit het Franse vooronderzoek en dit aspect kan daarom geen onderdeel uitmaken van het proces van herbeoordeling en besluitvorming.
Heeft u kennisgenomen van het incident2 in maart 2022 waarbij twee vissers zijn doodgeslagen nabij Quitunda, het dorp bij de projectlocatie, waarschijnlijk met betrokkenheid van Rwandese militairen die daar waren om veiligheid voor het LNG-project te bieden? Hoe beoordeelt ADSB de huidige aanwezigheid van verschillende militaire groeperingen in de regio, die met name aanwezig zijn om het LNG-project te beschermen?
Het kabinet is bekend met dit ernstige incident. Het kabinet beschikt niet over informatie die het verband tussen het dodelijke incident en de betrokkenheid van buitenlandse militairen bevestigt. In algemene zin geldt dat militaire betrokkenheid van omringende landen van belang is voor het herstellen en handhaven van de veiligheid in Cabo Delgado.
Bezoekt ADSB het projectgebied in het kader van de herbeoordeling? Op welke manier zorgt ADSB ervoor dat zij gedurende dergelijke bezoeken betrouwbare onafhankelijke informatie kan verzamelen?
ADSB heeft het projectgebied in de afgelopen jaren viermaal bezocht. Het laatste bezoek vond plaats in februari 2024 ten behoeve van de herbeoordeling. Bij een eventuele herstart zal ADSB dergelijke bezoeken blijven uitvoeren in het kader van monitoring, onder andere op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Tijdens deze bezoeken probeert ADSB betrouwbare informatie te verzamelen door met zoveel mogelijk verschillende belanghebbenden, waaronder lokale bewoners, belangengroepen en projectmedewerkers, te spreken. Om een zo compleet mogelijk beeld te krijgen wint ADSB daarnaast ook altijd informatie in bij andere bronnen, waaronder de ambassade, lokale en internationale ngo’s en onafhankelijke consultants.
Klopt het dat de herbeoordeling de inbreng van het maatschappelijk middenveld meeneemt, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft3? Op welke manier wordt de input van het maatschappelijk middenveld, zowel in Cabo Delgado als internationaal, meegenomen in de herbeoordeling? Gezien de conclusies van het Proximities rapport dat de gesproken partijen uit het maatschappelijk middenveld niet voldoende gehoord zijn, wat gaat ADSB hierin nu anders doen dan tijdens het vorige onderzoek? Spreekt ADSB met het lokale maatschappelijk middenveld zonder dat daarbij andere partijen aanwezig zijn? Hoeveel tijd neemt ADSB om stemmen uit het maatschappelijk middenveld te horen? Welke vragen worden aan het maatschappelijk middenveld gesteld?
Ja, dat klopt. In de herbeoordeling wordt de inbreng van het maatschappelijk middenveld meegenomen, zoals vermeld in de Kamerbrief van 15 december 2023. ADSB verzamelt lokaal informatie via verschillende kanalen, waaronder de ambassade, lokale vertegenwoordigers van betrokken consultants en het project zelf. Daarnaast heeft ADSB direct contact met lokale stakeholders zonder betrokkenheid van het project. Nederlandse ngo's met lokale partners delen ook informatie over het project en de projectomgeving met ADSB en de betrokken ministeries. ADSB vraagt stakeholders naar hun visie op het project en waar verbeteringen kunnen worden aangebracht. Deze informatie wordt meegewogen in de herbeoordeling van het project.
Gezien het gegeven dat maatschappelijke organisaties in Cabo Delgado en Palma een belangrijke controlefunctie uitoefenen ten aanzien van Total, maar tegelijkertijd onder druk worden gezet door Total om financiële middelen te accepteren, wat doet de Nederlandse overheid om deze organisaties te ondersteunen bij het uitoefenen van hun taak als onafhankelijke waakhond? Kan de Nederlandse overheid meer doen, en zo ja, wat?
Total heeft een stichting opgezet genaamd «Pamoja Tunaweza» en hier 200 miljoen euro voor gereserveerd om projecten uit te voeren die de bevolking van Cabo Delgado ten goede komen. Deze stichting staat onder leiding van een voormalig hoofd van UNDP in Mozambique en kan binnen vooraf afgesproken kaders zelfstandig opereren. Er zijn geen aanwijzingen dat deze stichting maatschappelijke organisaties dwingt geld aan te nemen.
Het kabinet vindt de rol van het maatschappelijk middenveld belangrijk, ook in Cabo Delgado en Palma, en biedt hiervoor ondersteuning. De ambassade, ADSB en de betrokken ministeries blijven in contact met lokale en internationale ngo’s om zodoende zicht te houden op hun visie en de ruimte voor het maatschappelijk middenveld.
Hoe zal u garanderen dat de bronnen waar de herbeoordeling op zal moeten bouwen zo onafhankelijk mogelijk zijn en dat de informatie van journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassades dit keer wel gewicht krijgen in het oordeel om een doorstart te mogen goedkeuren?
ADSB en de ministeries raadplegen een breed scala aan informatiebronnen voor de herbeoordeling van het project. De informatie van het project zelf, maar ook van onafhankelijke adviseurs, journalisten, internationale ngo’s en de Nederlandse ambassade wordt integraal meegewogen in de beoordeling.
Met deze aanpak beogen ADSB en de ministeries een grondige en objectieve herbeoordeling waarin alle relevante informatie wordt meegewogen in het besluitvormingsproces.
Klopt het dat naar aanleiding van het rapport van Proximities een externe onafhankelijk veiligheidsadviseur door ADSB wordt ingeschakeld, zoals u in de Kamerbrief van 15 december 2023 schrijft4? Wat is het mandaat van deze expert? Welke vragen gaat de expert beantwoorden? Hoe doet de expert onderzoek en is veldbezoek daar onderdeel van?
Om de onafhankelijke informatiepositie nog steviger te kunnen waarborgen en de Staat integraal te kunnen adviseren over veiligheidsaspecten is Clingendael gevraagd om ADSB te ondersteunen bij het beoordelen van de veiligheidsrisico’s omtrent het project. De onderzoekers van Clingendael hebben zich primair gericht op het ondersteunen van ADSB bij het analyseren van de beschikbare informatie en de adviezen van de onafhankelijke veiligheidsadviseur van de exportkredietverzekeraars. Zij zijn tevens gevraagd om te onderzoeken of het geschetste beeld representatief is. Daartoe hebben de onderzoekers gekeken naar de grondoorzaken van het conflict en de impact van het project op de omgeving op zowel de korte termijn als lange termijn. Een veldbezoek maakte geen onderdeel uit van de opdracht. Wel hebben de onderzoekers aantoonbare relevante ervaring en affiniteit met het projectgebied.
Wanneer verwacht u een voorlegging van ADSB te ontvangen?
ADSB heeft op 15 maart jl. een eerste advies aan de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken voorgelegd. Dit is het startpunt voor de beoordeling door de ministeries. Het kabinet hecht groot belang aan een zorgvuldige weging op basis van het beleidskader voor de ekv. Voor een dergelijk groot en complex project neemt in de regel het besluitvormingsproces enige tijd in beslag. Ook vanaf het moment van het eerste advies blijven ADSB, de ambassade en de betrokken ministeries alle relevante ontwikkelingen volgen. Zodra het besluitvormingsproces is afgerond zal ik uw Kamer informeren.
Hebben Van Oord en/of Standard Chartered Bank tot op heden trekkingen gedaan onder de op 25 maart 2021 afgegeven verzekeringspolissen? Zo ja, om welk bedrag gaat het?
Nee.
Deelt u de mening dat mede door de betrokkenheid van de Tweede Kamer bij deze casus belangrijke informatie naar buiten is gekomen, bijvoorbeeld door het aanvragen van het Proximities rapport? Is het daarom niet nuttig om de uitkomsten van het herbeoordelingsproces ook te bespreken in de Tweede Kamer voordat er een besluit genomen wordt, zoals de motie Thijssen c.s.5 vraagt, maar wat u in de wijze van uitvoering heeft aangegeven niet te willen doen6 ?
Het kabinet heeft de aanbevelingen van het Proximities rapport integraal overgenomen en geïmplementeerd in het beoordelingsproces. Ik deel uw mening dat het rapport daarmee een waardevolle bijdrage heeft geleverd aan het verstevigen van de beleidskaders voor de ekv. In reactie op het verzoek van de commissie BHOS met kenmerk 2024D24728 kan ik u meedelen dat het kabinet er belang aan hecht de voorspelbaarheid en rechtszekerheid voor het bedrijfsleven te borgen en daarom wenst vast te houden aan de gangbare procedure voor besluitvorming waarbij het kabinet achteraf verantwoording aflegt over de uitvoering van de ekv. Voorts verwijs ik naar de Kamerbrief van 15 december 2023 over de wijze van uitvoering motie Thijssen c.s.7
Klopt het dat ADSB nu een werkinstructie veiligheid gebruikt, zoals wordt beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.7? Kan deze werkinstructie met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Naar aanleiding van het Proximities rapport is een werkinstructie opgesteld voor de beoordeling van veiligheidsrisico’s. De werkinstructie is een intern document dat wordt gebruikt om te bepalen wanneer een aanvullende veiligheidsanalyse nodig is of externe expertise ingeschakeld dient te worden. Interne werkinstructies geven ADSB medewerkers praktische handvatten en kaders om de informatie uit ekv-aanvragen te beoordelen en worden niet publiekelijk beschikbaar gemaakt.
Klopt het dat ADSB geen eigenaar is van onderliggende documenten die ten grondslag liggen aan het advies aan de ministeries en dat deze daarom niet met het publiek gedeeld kunnen worden in het kader van transparantie, zoals beschreven in antwoord op de Kamervragen van leden Hirsch en Teunissen van 21 mei jl.8? Deelt u de mening dat het problematisch is wanneer een publiek instrument op deze manier niet kan voldoen aan afspraken over transparantie die de Nederlandse overheid heeft? Wat gaat u hieraan doen?
Ja, dat klopt. De meeste documenten die worden verstrekt aan ADSB om een transactie te kunnen beoordelen zijn eigendom van de desbetreffende private partij. Deze documenten bevatten veelal bedrijfsgevoelige informatie en kunnen daarom niet zonder toestemming door ADSB of de Nederlandse staat openbaar gemaakt worden. Het kabinet hecht veel waarde aan een transparante uitvoering van de ekv en er wordt tegelijkertijd voor een goed functioneren van de ekv rekening gehouden met bedrijfsvertrouwelijke- en concurrentieoverwegingen en een internationaal gelijkspeelveld. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 21 mei jl. voldoet het Nederlandse ekv-beleid aan alle relevante transparantieverplichtingen volgend uit internationale standaarden.10 Ik deel uw mening niet dat er niet wordt voldaan aan de gemaakte afspraken.
Bent u bekend met de laatste nieuwsbrieven van Joseph Hanlon over de situatie in Cabo Delgado9 ? Wat is uw visie op de huidige veiligheidssituatie rondom het project en Mozambique in het algemeen? Op welke informatie is deze visie gebaseerd, en van welke actoren specifiek is de verkregen informatie afkomstig?
Ja, daar is het kabinet bekend mee. In bepaalde delen van Cabo Delgado is de laatste maanden sprake van toenemend geweld van de zijde van de terroristen. De incidenten vinden niet plaats in de directe nabijheid van het project. ADSB en de onafhankelijke veiligheidsconsultant volgen de ontwikkelingen in de regio nauwgezet. ADSB raadpleegt daarnaast externe onafhankelijke bronnen die helpen bij het vormen van een oordeel over de veiligheidssituatie rondom het project.
Onderhoudt u sinds de start van de force majeure situatie contact met de Nederlandse ambassade en de andere buitenlandse ekv-verstrekkers die bij het project betrokken zijn? Heeft u recentelijk – sinds er berichten rondgaan over een mogelijke herstart van het project – contact gehad met de Nederlandse ambassade in Maputo over de veiligheidssituatie op dit moment? Zo ja, wat heeft de ambassade u over die situatie verteld? Zo nee, waarom heeft u (nog) geen contact gehad?
Ja, de betrokken ministeries en ADSB zijn en blijven met de ambassade en met betrokken buitenlandse exportkredietverzekeraars in contact en blijven ook hierdoor op de hoogte van relevante informatie en ontwikkelingen.
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Maputo op 24 maart op de hoogte was van de aanval op Palma, zoals blijkt uit documenten openbaar gemaakt via een Wob-verzoek van Nederlandse ngo’s? Welke informatie ontbrak er om de ondertekening van de polis op 25 maart te weigeren?
Ja, het klopt dat de ambassade op 24 maart signalen binnenkreeg dat er een aanval gaande was. Zoals door mijn voorganger reeds is aangegeven in de beantwoording van vragen van het Kamerlid Van der Lee werden de omvang en gevolgen van deze aanval pas in het weekend van 27 maart 2021 duidelijk.12 Ik acht het onaannemelijk dat de transactie in verzekering was genomen als de ontwikkeling van het geweld bekend was geweest bij de Staat.
Klopt het dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken sterke twijfels uitten over de steun voor het project door de veiligheidssituatie, zoals blijkt uit documenten verkregen uit het Wob-verzoek? Kunt u uitleggen waarom in juni 2020 alsnog tot de conclusie is gekomen om een positief advies te geven voor de ekv’s voor het LNG project in Mozambique?
Ja, dat klopt. De risico’s waarop werd gewezen zijn gewogen en maakten ook onderdeel uit van de advisering en de besluitvorming. Het wegen van alle visies en informatie, zowel positief als negatief, is een normaal onderdeel van het beoordelings- en besluitvormingsproces voor de ekv. De maatregelen die tijdens het acceptatieproces werden voorgesteld om de geweldscontext te mitigeren leken toereikend voor de situatie op dat moment. Met de kennis van nu kan achteraf uiteraard gesteld worden dat de situatie zich rond maart 2021 anders heeft ontwikkeld dan in 2020 ingeschat.
Klopt het dat Total er tijdens een call op 28 mei 2020 op aandrong bij de ministeries om de aanvraag zo snel mogelijk goed te keuren, zoals blijkt uit de onder de Wob vrijgegeven documenten? Klopt het dat de ministeries kort na die call met Total overtuigd de ekv-aanvraag van Van Oord en Standard Chartered Bank hebben goedgekeurd, ondanks ernstige twijfels bij werknemers op het ministerie? Wat is volgens u de invloed van Total zelf geweest op de besluitvorming? Welke garanties zijn er dat grote belanghebbenden bij een project de besluitvorming niet kunnen beïnvloeden?
Het klopt dat er op 28 mei 2020 een call met onder andere Total en de Franse ambassade in Mozambique heeft plaatsgevonden waarin gesproken is over het project en de veiligheidssituatie in de regio. Dit overleg vond op initiatief van Buitenlandse Zaken plaats, omdat er behoefte bestond aan verduidelijking op een aantal vragen op veiligheidsterrein. Hoewel Total een commercieel belang had om op tijd goedkeuring te verkrijgen in verband met haar eigen deadlines, herkent het kabinet zich niet in het geschetste beeld dat Total de ministeries onder druk heeft gezet en in ieder geval heeft dit overleg niet de onafhankelijkheid van de Nederlandse besluitvorming beïnvloed. De geldende omvangrijke procedures voor de beoordeling van ekv-transacties op basis van internationale standaarden en de professionaliteit van ambtelijke advisering borgen naar het oordeel van het kabinet een zorgvuldig proces, ook in de toekomst, vrij van beïnvloeding door derden.
Klopt het dat het LNG-project in Mozambique op moment van goedkeuring door de Staat in 2021 nog niet voldeed aan de IFC Performance Standards, zoals blijkt uit de door het Wob-verzoek openbaar gemaakte documenten? Klopt het dat de Kamerbrief van 15 december 202310 stelt dat het project opnieuw getoetst wordt aan onder andere de IFC Performance Standards? Is nu de voorwaarde dat het project hier wel aan voldoet alvorens goedkeuring te kunnen geven?
Voor exporteurs is het kunnen beschikken over een ekv vaak noodzakelijk om een exporttransactie tot stand te laten komen en daarom vragen exporteurs de ekv vaak in een vroeg stadium aan. ADSB beoordeelt projecten dus meestal voordat ze uitgevoerd worden en maakt daarvoor op basis van de op dat moment beschikbare informatie een inschatting of het project aan de internationale standaarden, waaronder de IFC Performance Standards, zal gaan voldoen tijdens de uitvoering. Dat was en is voor onderhavig project ook het geval.
Klopt het dat de uitgifte van ekv’s door ADSB voor projecten die op basis van risico’s als Categorie A worden geclassificeerd, moet worden goedgekeurd door een zogenaamd Verzekeringscomité, bestaande uit de ministeries en ADSB zelf? Hoe zou u de hiërarchie binnen dat Comité karakteriseren? Is er sprake van absolute gelijkwaardigheid? Wat gebeurt er als de leden van het Verzekeringscomité niet unaniem tot een besluit kunnen komen? Wordt een ekv in zo’n geval niet afgegeven? Kunt u enkele voorbeelden noemen van recente ekv-aanvragen die zijn afgewezen door het Verzekeringscomité?
Ja, dat klopt. Wanneer een project de milieu- en sociale risicocategorie A krijgt wordt deze altijd voorgelegd aan het verzekeringscomité. In het verzekeringscomité nemen ADSB, de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken plaats. Onafhankelijk van elkaar beoordelen de ministeries de voorlegging en alleen wanneer beide ministeries instemmen zal een ekv worden afgegeven.
Het kabinet doet geen uitspraken over specifieke afwijzingen, omdat dit bedrijfsbelangen kan schaden. In algemene zin kan ik wel zeggen dat het in de periode 2016 t/m 2021 ging om circa 28 procent van de aanvragen. Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen over de beleidsdoorlichting zijn de redenen voor afwijzing divers. Het komt vaak voor dat de aanvrager onvoldoende informatie heeft aangeleverd. Soms worden aanvragen afgewezen vanwege onacceptabele risico’s op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo), compliance of op financieel gebied.14
Welke rechten kunnen de indieners van een ekv-aanvraag ontlenen aan een afwijzing van de aanvraag, in aanmerking nemende dat die indieners soms tijd en kosten investeren in het doen van vooronderzoek voordat een ekv-aanvraag kan worden ingediend? Kan een ekv-aanvrager ADSB of de Nederlandse Staat aansprakelijk stellen voor een afwijzing? Zo ja, in welke gevallen zou dat kunnen?
Aan het doen van een aanvraag kunnen geen rechten worden ontleend. Het is aan de ekv-aanvrager om te bepalen of zij de Staat aansprakelijk willen stellen voor een afwijzing. Een zodanige aansprakelijkheidsstelling zou enkel kans van slagen hebben wanneer de aanvrager schade heeft geleden die veroorzaakt is door een door de rechter vastgesteld onrechtmatig handelen van de overheid.
Het bericht ‘Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie ‘zorghelden’ met long covid’ |
|
Julian Bushoff (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Jimmy Dijk |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u het bericht «Overheid wilde vooral niet te veel uitgeven aan compensatie «zorghelden» met long covid» gelezen en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Wij lichten onze reactie graag toe in onderstaande antwoorden.
Herkent u het beeld dat niet de erkenning van mensen met long covid, maar de kosten sinds de roep om compensatie voorop stond?
Het kabinet vindt het zeer betreurenswaardig dat er mensen zijn met langdurige post-COVID klachten, waardoor zij ingrijpende gevolgen ervaren voor hun werk- en privéleven. Dit geldt temeer voor zorgmedewerkers die zich hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle onzekerheden die het nieuwe virus met zich meebracht. De financiële ondersteuning die beschikbaar is gesteld is bedoeld als gebaar ter erkenning van het ontstane leed en de getoonde inzet in een uitzonderlijke situatie voor deze zorgmedewerkers. Daarvoor dient de Regeling voor zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten (hierna: Regeling). Bij het opstellen van deze Regeling speelde het vraagstuk rondom de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het kostenaspect heeft hierbij nooit vooropgestaan. Dat blijkt mede uit het feit dat er ruim voldoende budget was gereserveerd in 2023. Ook in 2024 is opnieuw budget gereserveerd voor de Regeling. Dit naar aanleiding van het kabinetsbesluit2 om gehoor te geven aan het verzoek uit de aangenomen motie3 van het lid Dijk c.s. om het bedrag te verhogen naar € 24.010 en het aangenomen amendement4 van het lid Bushoff c.s. om de periode waarin een zorgmedewerker ziek moet zijn gemeld uit te breiden naar 1 maart tot en met 31 december 2020.
Het kabinet zet zich ook op andere manieren in om de grotere groep mensen met langdurige post-COVID klachten te helpen en te ondersteunen. Bijvoorbeeld door het financieren van onderzoek naar de diagnose en behandeling van de klachten en door paramedische herstelzorg tijdelijk te vergoeden vanuit het basispakket. Voor specifiek de sector zorg en welzijn heeft de Minister van VWS in 2022 de Regeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers opengesteld. Met deze regeling konden werkgevers in deze sector een bijdrage ontvangen in de kosten van de vrijwillige verlengde loondoorbetaling van de zieke werknemer.
Het kabinet realiseert zich dat het leed voor mensen met langdurige post-COVID klachten nog steeds groot is. Daarom blijft het noodzakelijk om ons te blijven inzetten voor deze groep.
Als u terugkijkt op deze periode vindt u het dan terecht dat ambtenaren zeiden dat «coronapatiënten niet bijzonder zijn ten opzichte van andere zieken»? Zo nee, waarom niet?
Post-COVID kan, gezien de ernst en het chronische karakter, ontwrichtend zijn in het leven van mensen. Voor alle werknemers geldt dat er het vangnet is van de arbeidsongeschiktheidsregelingen en zij na twee jaar ziekte een WIA-aanvraag kunnen indienen. Dit vangnet maakt geen onderscheid naar de aard en de oorzaak van ziekte. In dat opzicht is de situatie van de uitgevallen post-COVID patiënten vergelijkbaar met de situatie van hen die zijn uitgevallen door andere ziekten.
Het kabinet vindt het op zijn plaats om een gebaar ter erkenning te maken voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen. Deze groep neemt een bijzondere positie in, gelet op het feit dat zij veelvuldig en intensief zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten, terwijl nog veel onzeker was over het verloop en de gevolgen van het COVID-19 virus.
Klopt het dat de angst voor een gang naar de rechter de doorslaggevende factor was om long covidpatiënten alsnog te compenseren? Zo nee, wat was dan de doorslaggevende factor om in april alsnog de compensatie toe te zeggen, ook gezien het feit dat er in het verleden al veel politieke druk is uitgeoefend om de compensatie te verruimen (bijvoorbeeld moties van de leden Dijk en Bushoff om de vergoeding te verhogen naar 22.839 euro en de compensatie te verruimen naar alle cruciale beroepen)?
In de zomer van 2022 heeft het kabinet een interdepartementale verkenning uitgevoerd hoe zorgmedewerkers met post-COVID klachten extra kunnen worden ondersteund. Deze ondersteuning zou aanvullend zijn op de ondersteuningsmaatregelen die het kabinet al had genomen (zie beantwoording vraag 2). Deze verkenning heeft geresulteerd in een voorstel voor een onverplichte tegemoetkoming aan zorgmedewerkers die in de eerste golf (maart tot en met juni 2020) van de coronapandemie zorg hebben verleend aan COVID-19 patiënten en in die periode COVID-19 hebben gekregen en als gevolg daarvan langdurig ziek zijn geworden.
Gelet op de complexiteit van het vraagstuk heeft het kabinet besloten om de Afdeling Advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) te verzoeken om voorlichting. In het verzoek tot voorlichting is gevraagd naar de precedentwerking van het voorstel, de juridische houdbaarheid van het voorstel en de hoogte van de tegemoetkoming. Op 5 december 20225 is de voorlichting van de Afdeling gepubliceerd.
De Afdeling wees nadrukkelijk naar de werkgever of opdrachtgever als de eerste aansprakelijke partij voor de schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Volgens de Afdeling lag het in de rede een regeling te treffen in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg. Daarom waren zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties voor het Kerstreces in 2022 uitgenodigd voor een overleg om de mogelijkheden te onderzoeken voor uitvoering van een collectieve regeling met een bijdrage van het kabinet.
In mijn brief van 1 februari 20236heb ik uw Kamer medegedeeld dat de werkgevers- en werknemersorganisaties niet mee willen en kunnen werken aan een collectieve regeling. Desondanks bleef het kabinet de urgentie voelen financiële ondersteuning te bieden aan deze groep zorgmedewerkers en daarom werd in deze brief aangekondigd dat alle voorbereidingen in gang zijn gezet voor het opstellen en uitvoeren van een regeling vanuit het kabinet. Op dat moment was reeds bekend dat een kort geding was aangespannen tegen de Staat door de werknemersorganisaties FNV en CNV. Zoals ook eerder aangegeven zag het kabinet deze regeling los van deze juridische procedure. In mijn bief van 28 april 20237heb ik de vormgeving van de regeling, waaronder de contouren, de uitvoering en de planning uiteengezet.
Dit alles maakt dat ik mij niet kan vinden in de suggestie die wordt gewekt dat een juridische procedure de doorslag gaf voor het treffen van de Regeling. De doorslaggevende factor is en blijft de nadrukkelijke wens van het kabinet om een gebaar te maken als erkenning voor het ontstane leed van een bepaalde groep zorgmedewerkers.
Waarom moesten gedupeerde zorgmedewerkers in de eerdere regeling binnen vier weken met allerlei verschillende documenten bewijzen dat ze tijdens de eerste golf werkten, corona kregen en zich ziekmeldden, en daarnaast ook nog op tijd een WIA-keuring hebben gehad terwijl daar lange wachtlijsten voor zijn? Bent u het eens met de kritiek van de FNV dat deze drempel onhaalbaar was? Ziet u een parallel met het toeslagenschandaal waarin onmogelijke eisen worden gesteld aan gedupeerden? Zo nee, waarom niet?
Een grote groep zorgmedewerkers wordt dagelijks geconfronteerd met grote gevolgen van hun langdurige post-COVID klachten. Daarom was de wens om zo snel mogelijk wat te betekenen voor deze groep. De roep om snel te handelen kwam ook nadrukkelijk vanuit de politiek en de maatschappij. Daarom was het streven om de financiële ondersteuning in 2023 uit te keren. Met dat doel voor ogen was het niet mogelijk om het loket langer open te houden. Wel is voorafgaand aan de loketopstelling ingezet op de communicatie, zodat zorgmedewerkers zich tijdig konden voorbereiden op het indienen van hun aanvraag.
Inmiddels is het besluit genomen om de aanvraagperiode eenmalig opnieuw open te stellen. De aanvraagperiode is vastgesteld van 1 juli 2024 tot en met 23 september 2024. Dit is daarmee significant langer dan de vorige keer. De Minister van VWS is zich ervan bewust dat het juist voor deze groep zorgmedewerkers extra belastend kan zijn om een aanvraag in te dienen. Mocht een zorgmedewerker moeite hebben met het indienen van de aanvraag, dan staat de uitvoeringsorganisatie DUS-I elke werkdag klaar om aanvragers te ondersteunen.
Ik herken mij niet in het beeld dat het indienen van een aanvraag een onhaalbare drempel is. De afgelopen aanvraagperiode heeft geresulteerd in de toekenning van financiële ondersteuning aan 434 zorgmedewerkers met langdurige post-COVID klachten. De vergelijking met de toeslagenaffaire gaat mijns inziens ook niet op. Ik begrijp goed dat het indienen van een aanvraag belastend is voor deze doelgroep. Daarom is nadrukkelijk gekeken naar de mogelijkheden om de administratieve last zo beperkt mogelijk te houden, bijvoorbeeld door hoofdzakelijk bestaande documenten, zoals de WIA-beslissing en de arbeidsovereenkomst, op te vragen. Het opvragen van stukken is echter onvermijdelijk, omdat de doelgroep zonder aanvraag niet bekend is bij DUS-I. De persoonsgerichte aanpak bij de uitvoering van deze Regeling heeft altijd centraal gestaan. In het geval van bijzondere omstandigheden en in specifieke situaties kon er een uitzondering gemaakt op de Regeling. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de situaties waarin aanvragers nog in afwachting waren van hun WIA-beoordeling. De wachtlijsten bij het UWV waren ons bekend. Samen met DUS-I en het UWV is hiervoor een oplossing gevonden, zodat de zorgmedewerkers die nog in afwachting waren van hun WIA-beslissing ook een aanvraag konden indienen en de financiële ondersteuning konden ontvangen.
Erkent u dat achter deze manier van omgaan met mensen die door de overheid zijn gedupeerd een mensbeeld zit dat ervan uit gaat dat mensen doelbewust zoveel mogelijk zichzelf toe willen eisen? Zo nee, waarom heeft u dan niet eerder een regeling opgetuigd die zorgt voor voldoende compensatie voor een brede groep?
Nee, dat beeld herken ik niet. Wij hebben veel bewondering en respect voor de groep zorgmedewerkers die zich in de frontlinie hebben ingezet om COVID-19-patiënten te verzorgen, ondanks alle nog onbekende risico’s die het nieuwe virus met zich meebracht. Het is onze intentie om het financiële gebaar te maken ter erkenning van het ontstane leed en hun getoonde inzet. Het nemen van een dergelijk besluit vraagt om zorgvuldigheid. Die zorgvuldigheid is mede noodzakelijk gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. Het moet ook uitlegbaar zijn aan de personen die wel leed ervaren door hun langdurige post-COVID klachten, maar niet in aanmerking komen. Het maken van deze keuzes is een zorgvuldig proces en vergt tijd. In de beantwoording bij vraag 2 en 4 is toegelicht welke stappen hiervoor zijn doorlopen.
Was u verrast toen u las dat maar 425 zorgverleners van de in totaal geschatte zevenduizend zorgmedewerkers met long covid recht hadden op compensatie? Zo nee, wat was dan uw oordeel over dit lage aantal mensen?
Van tevoren is een inschatting gemaakt van het aantal zorgmedewerkers met post-COVID op basis van de cijfers van het UWV. Het UWV had alleen cijfers over het totaal aantal WIA-beoordelingen met de diagnose post-COVID. Zij hadden geen cijfers van het aantal zorgmedewerkers die vielen onder de doelgroep van de Regeling. Het kabinet wilde genoeg geld reserveren, zodat uitgekeerd kon worden aan iedereen die zou voldoen aan de voorwaarden in de regeling. Daarom is er een ruimer budgetplafond opgenomen in de Regeling. Er was ruimte gereserveerd voor het toekennen aan 2.200 zorgmedewerkers. De inschatting van tevoren was dat dit aantal niet bereikt zou worden. Het in uw vraag genoemde aantal van potentiële aanvragers is ons niet bekend.
Uiteindelijk zijn 434 aanvragen toegekend op basis van de Regeling. Dit aantal is lager dan verwacht. Tot onze spijt was een aantal aanvragers te laat met het indienen van hun aanvraag. Ook kunnen we niet uitsluiten dat een deel van de doelgroep van de Regeling de communicatie niet tijdig heeft gezien. Omdat het altijd onze intentie is geweest om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die binnen de doelgroep van de regeling vallen, is besloten om het aanvraagloket eenmalig opnieuw open te stellen, zodat de mensen die niet tijdig een aanvraag hebben kunnen indienen, opnieuw daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Ditmaal wordt extra ingezet op communicatie. Daarnaast worden de aanvragers die zich na de sluiting van het eerste aanvraagloket hebben gemeld bij DUS-I, actief benaderd om hen op de hoogte te stellen dat zij vanaf 1 juli 2024 een aanvraag kunnen doen.
Hoeveel miljoen van de beschikbaar gestelde 47 miljoen euro is toegezegd aan zorgmedewerkers en hoeveel blijft in de pot zitten? Wat wordt er met het niet toegekende geld gedaan als de aanmeldtermijn is verstreken?
In 2023 is een bedrag van € 33 miljoen beschikbaar gesteld voor de toekenning van de financiële ondersteuning aan zorgmedewerkers. Aan de toekenning aan 434 zorgmedewerkers is circa € 6,5 miljoen besteed. In 2024 is een bedrag van € 21 miljoen gereserveerd voor het toekennen van de financiële ondersteuning. Volgens de gebruikelijke begrotingssystematiek vallen de niet-bestede middelen aan het einde van het jaar vrij bij Slotwet.
Uit het bericht blijkt dat andere ministeries bang waren voor «precedentwerking», waarom was dat zo? Wat is uw oordeel om niet alleen zorgmedewerkers, maar ook andere mensen met cruciale beroepen – zoals leraren, politieagenten, andere zorgverleners met long covid en kinderopvangmedewerkers – te compenseren? Waarom wel of niet? Wat zullen de implicaties zijn van het breder trekken naar alle cruciale beroepen?
De werkgever of opdrachtgever is de eerste aansprakelijke partij voor de (gezondheids)schade die is ontstaan als gevolg van een ziekte opgelopen tijdens het werk. Het kabinet vindt het belangrijk om zoveel mogelijk de rolverdeling tussen werkgevers/opdrachtgevers en werknemers/opdrachtnemers in stand te houden.
Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers vindt het kabinet het op zijn plaats om een eenmalige financiële ondersteuning te verstrekken als gebaar ter erkenning van het leed. Deze zorgmedewerkers hebben, ondanks alle nog onbekende risico’s, zorg verleend aan COVID-19 patiënten. Zij stonden veelvuldig, intensief en onvermijdelijk in de directe nabijheid van evident besmette patiënten met COVID-19. Het risico voor deze groep zorgmedewerkers was daarom aanzienlijk hoger dan bij andere cruciale beroepsgroepen waar de samenleving een beroep op heeft gedaan. Het niet verlenen van zorg aan COVID-patiënten was immers geen optie.
Wij zijn ons ervan bewust dat een veel grotere groep mensen met een cruciaal beroep gevolgen ondervindt als gevolg van langdurige post-COVID klachten. Voor alle werknemers die langdurige klachten houden vanwege post-COVID en daardoor niet kunnen werken, is er het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Dit vangnet is er voor alle mensen die niet kunnen werken vanwege ziekte, ongeacht de oorzaak en ongeacht of iemand tijdens het werk ziek is geworden of daarbuiten. De arbeidsongeschiktheidsregelingen zijn er dus ook voor mensen met post-COVID. Het breder trekken van de reikwijdte van de regeling naar alle cruciale beroepen is niet in lijn met het vangnet van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Bovendien vraagt het toekennen van een dergelijke financiële ondersteuning om een zeer zorgvuldig proces en besluitvorming gelet op de juridische houdbaarheid en het gelijkheidsbeginsel. De Afdeling Advisering van de Raad van State wijst ook nadrukkelijk op het belang van objectieve criteria voor de afbakening. Voor een bepaalde groep zorgmedewerkers konden objectieve criteria worden vastgesteld. Objectieve criteria voor de afbakening tussen cruciale beroepen en andere beroepen zijn niet gevonden. Bij het breder trekken naar de cruciale beroepen, ontstaat een risico voor de juridische houdbaarheid van de regeling.
Erkennen alle ministeries inmiddels long covid wel als mogelijk ernstige ziekte die het dagelijks functioneren sterk kan beperken? Op welke manier blijkt dit uit het beleid?
Het kabinet ziet dat een deel van de mensen die besmet zijn geweest met COVID-19 nog dagelijks te maken heeft met langdurige post-COVID klachten. De aard van deze klachten en de impact hiervan op hun leven varieert per persoon. Er is helaas een groep waarvoor de gevolgen aanzienlijkzijn, waardoor het grote gevolgen heeft op onder andere het functioneren in het gezin, binnen het onderwijs, en op werk. Het kabinet is zich zeer bewust van de ingrijpende gevolgen van post-COVID voor eenieder en hun omgeving en leeft met hun mee. Hiervoor is ook veel aandacht vanuit verschillende directies en programma’s van de Ministeries van VWS, OCW en SZW.
Het Ministerie van VWS spant zich tot het uiterste in om de verschillende partijen in het stelsel te stimuleren om zo snel als mogelijk te komen tot goede zorg en ondersteuning voor deze groep patiënten. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer8, financiert het kabinet het ZonMw programma post-COVID met ruim € 32 miljoen. Dit programma bestaat uit een meerjarig onderzoeksprogramma en een programmalijn voor onderzoeksinfrastructuur en samenwerking voor de vorming van een nationaal expertisenetwerk.
Voor het Ministerie van OCW geldt dat in december het Actieprogramma Digitale School9 aan uw Kamer is aangeboden. Dit programma helpt scholen om de mogelijkheden van digitaal afstandsonderwijs voor leerlingen die niet naar school kunnen door ziekte, bijvoorbeeld post-COVID, zo goed mogelijk te benutten. Onderdeel hiervan is een subsidieregeling, waarmee middelen beschikbaar komen om vanuit coalities van scholen en samenwerkingsverbanden speciale digitale schoolvoorzieningen in te richten. Daarnaast ondersteunen Consulenten Onderwijsondersteuning Zieke Leerlingen (OZL), middels subsidie van het Ministerie van OCW, scholen en leraren om het onderwijs op afstand zo goed mogelijk te organiseren.
Het hebben van werk, voor wie dat mogelijk is, kan een positieve invloed hebben op het herstel en de gezondheid. Mensen ontlenen zingeving aan meedoen in de maatschappij en ervaren een hogere kwaliteit van leven. De Ministeries van SZW en VWS benadrukken richting het zorgveld dan ook voortdurend het belang om de factor arbeid een plek te geven in de zorg. Het Ministerie van SZW heeft de totstandkoming ondersteund van leidraden voor arbodeskundigen, waaronder bedrijfsartsen en paramedische zorgprofessionals, voor optimale begeleiding van werkenden met post-COVID volgens de stand van de wetenschap. Daarnaast wordt verder gewerkt aan de voorstellen van de commissie OCTAS om te komen tot een goed werkend arbeidsongeschiktheidsstelsel. Ook is met financiering vanuit het Ministerie van SZW informatiemateriaal ontwikkeld om werkgevers, werkenden zelf, en collega’s van mensen met post-COVID beter bewust te maken van de gevolgen van deze aandoening en om vanuit verschillende perspectieven meer inzicht te verschaffen in het werkhervattingsproces bij Post-COVID. Zie www.werkcovid19.nl en het Arboportaal.
Wat is de stand van zaken van de oprichting van speciale behandelcentra voor mensen met long covid, waarvoor in de begroting van VWS 27 miljoen euro is vrijgemaakt?
Het komen tot goede zorg voor post-COVID patiënten is een gezamenlijke opgave waar alle partijen een rol en taak in hebben. Het is daarbij – net als bij alle andere ziekten en aandoeningen – in de eerste plaats aan het zorgveld zelf om passende zorg te bewerkstelligen: aan de medici om te bepalen welke diagnostiek en behandeling van toepassing zijn, aan de zorginstellingen om het zorgaanbod richting de patiënt te organiseren, en de verzekeraars om de juiste zorg in te kopen vanuit hun zorgplicht. Het Ministerie van VWS heeft hierin het voortouw genomen om partijen bij elkaar te brengen om samen een versnelling te bewerkstelligen.
De Minister voor Medisch Zorg (MMZ) heeft onlangs de academische ziekenhuizen gevraagd om het voortouw te nemen in de expertise-ontwikkeling en de vorming van expertisecentra, die deze kennis verder dienen te brengen in hun regionale netwerk. De academische ziekenhuizen zijn toegerust om nieuwe ziektebeelden te onderzoeken en kunnen opgedane kennis snel delen binnen hun regionale netwerk. In dat regionale netwerk – met algemene ziekenhuizen, revalidatiezorg, huisartsen, arbeidsgeneeskundigen en paramedici – kan deze expertise vervolgens breed worden ingezet voor patiënten met post-COVID.
Op zeer korte termijn zal de MMZ uw Kamer nader informeren over het bovenstaand verzoek aan de academische ziekenhuizen.
Wat neemt u aan lessen mee uit het proces en het uiteindelijke resultaat voor komende compensatieregelingen of tegemoetkomingen?
Het is voor de Staat van belang om op gepaste wijze te reageren op een in de samenleving ontstane roep om een (financiële) ondersteuning. Bij de afweging om al dan niet tot een financiële ondersteuning te komen spelen verschillende factoren een rol. Het treffen van een regeling vraagt om een zorgvuldig proces waarin keuzes moeten worden gemaakt. En waarbij het van groot belang is dat de gemaakte keuzes objectief worden onderbouwd en juridisch houdbaar zijn.
Wij realiseren ons dat die keuzes tijd kosten, onzekerheid met zich meebrengen en er uiteindelijk toe leiden dat sommige mensen niet in aanmerking komen.
Een geleerde les uit de eerste ronde in 2023 is dat, ondanks de communicatie en de aandacht in de politiek en de media, niet iedereen die past onder de doelgroep tijdig is bereikt. Daarom wordt het aanvraagloket voor deze Regeling eenmalig opnieuw opengesteld vanaf 1 juli 2024. Het was en is namelijk nog altijd de intentie om de financiële ondersteuning uit te keren aan zoveel mogelijk zorgmedewerkers die passen binnen de doelgroep van de Regeling. Bij deze heropening van het loket wordt tegelijkertijd het bedrag verhoogd naar € 24.010 (motie Dijk c.s.) en wordt de periode van ziekmelding uitgebreid naar maart 2020 tot en met december 2020 (amendement Bushoff c.s.).
Is er een inschatting of raming hoeveel mensen in 2024 geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zullen zijn als gevolg van long covid? Kunt u een beeld geven van het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van long covid het komende decennium? Welke impact heeft dit op het UWV als het gaat om ondersteuning bij gedeeltelijke re-integratie?
Er zijn in totaal 6.615 WIA-uitkeringen toegekend aan personen met de diagnose post-COVID. Dit betreft alle sectoren.
In de onderstaande tabel staat de verdeling naar IVA/WGA (volledig/gedeeltelijk) en naar jaar van toekenning. Het jaar 2024 is bijgewerkt tot en met april.
Voor 2024 gaan we er voorlopig vanuit dat het aantal toegekende uitkeringen als gevolg van post-COVID op het niveau blijft van 2023. Maar het is mogelijk dat het aantal verder gaat toenemen.
Over het totaal aan gemiste arbeidsjaren door arbeidsongeschiktheid als gevolg van post-COVID kunnen we nog niets zeggen. Het gaat om een nieuwe ziekte waarvan de duur en de kans op herstel nog onbekend is.
Het bericht ‘Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Franc Weerwind (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Universiteit: anderhalf miljoen euro schade na studentenprotesten»?1
Voor een antwoord hierop verwijs ik u naar bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023, waarin ik inga op deze motie.9 In aanvulling hierop merk ik op dat ik samen met de Minister van Binnenlandse Zaken recent aankondigde de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief en voor de bestendigheid van het wettelijke kader bij protestacties te laten onderzoeken.10
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat relschoppers tijdens deze demonstraties vernielingenaanrichten, schade veroorzaken en geweld gebruiken tegen hulpverleners?
Die mening deel ik zeker. De protestacties gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag. Demonstraties dienen vreedzaam te zijn en te verlopen conform de geldende wet- en regelgeving. Daar was zeker niet op elk moment sprake van.
Wat is de totale omvang van de schade aan de verschillende universiteitsgebouwen die de afgelopen tijd te maken hebben gehad met rellen en demonstraties?
De schade van de protesten verschilt per universiteit. De Universiteit van Amsterdam heeft op haar website laten weten dat het schadebedrag van de protesten op 7 en 8 mei wordt geschat op anderhalf miljoen euro.2 Hierbij is de latere ontstane schade op een andere locatie van de Universiteit van Amsterdam nog niet meegerekend. De Erasmus Universiteit schat dat de kosten voor de vernielingen boven de 100.000 euro uitkomen.3 De Universiteit Utrecht geeft op haar website aan dat de schade door de bezittingen beperkt is gebleven.4 De koepelorganisatie van Universiteiten heeft mij laten weten dat de totale omvang van de schade op alle universiteiten op dit moment nog niet in te schatten is, omdat deze uiteen valt in verschillende elementen. Zo zijn er vanwege het bekladden of het vernielen van inboedel (personeels)kosten gemaakt voor bijvoorbeeld het weghalen van verf of het herstellen van sloten.
Hoeveel demonstranten zijn er aangehouden door de politie naar aanleiding van de rellen bij de universiteitenen hoeveel van de aangehouden demonstranten worden of zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd?
Het is niet mogelijk om betrouwbare landelijke cijfers te geven van het aantal aangehouden of vervolgde personen naar aanleiding van de rellen bij de universiteiten. Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals brandstichting, mishandeling, vernieling, bedreiging, huisvredebreuk en niet op een label zoals universiteitsprotest. De gedragingen bij de universiteiten kunnen vanwege verschillende omstandigheden van het geval onder verschillende delictsomschrijvingen worden geregistreerd. Hierdoor kunnen de politie en het OM niet geautomatiseerd en nauwkeurig de gevraagde landelijke aantallen aanleveren.
Er zijn wel cijfers beschikbaar over het aantal aangehouden en vervolgde personen naar aanleiding van de studentenprotesten in Amsterdam. De burgemeester van Amsterdam heeft bij brief van 10 mei 2024 namens de driehoek de gemeenteraad van Amsterdam geïnformeerd over onder andere het aantal aanhoudingen door de politie: op 6 mei zijn er 164 personen aangehouden en op 7 en 8 mei zijn er 36 mensen aangehouden.5 Het OM heeft mij op 3 juni 2024 laten weten dat er op dat moment in totaal 22 verdachten waren voorgeleid bij de rechter-commissaris en dat er nog onderzoeken liepen naar aanleiding van de gebeurtenissen tijdens deze demonstraties.
Is het snelrecht ingezet bij relschoppers die de wet hebben overtreden tijdens de demonstraties en zo ja, in hoeveel gevallen?
Het OM heeft mij laten weten dat het waar mogelijk overweegt om snelrecht in te zetten in zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteiten. In een aantal van deze zaken heeft het OM reeds snelrecht ingezet. Het inzetten van snelrecht is in dit type zaken niet altijd mogelijk. In het geval van snelrecht komt een verdachte binnen 17 dagen voor de rechter voor een vergrijp. In sommige van de zaken die voortkomen uit de protesten bij universiteit neemt aanvullend onderzoek door de politie of onderbouwing van een vordering tot schadevergoeding door een slachtoffer meer tijd in beslag.
Klopt het dat van verschillende verwijderde demonstranten geen gegevens zijn genoteerd door de politie en zo ja, waarom niet?
Het klopt dat niet altijd van alle verwijderde demonstranten gegevens kunnen worden genoteerd. Het noteren van gegevens kost tijd en capaciteit en het lokale gezag kan de keuze maken om – bijvoorbeeld in gevallen waarin sprake is van relatief minder zware feiten – de capaciteit anders in te zetten.
Op welke manier(en) kan de schade worden verhaald op individuele relschoppers, zodat de universiteiten er niet zelf voor op te hoeven draaien?
Schade kan op verschillende manieren worden verhaald. In de eerste plaats kan mogelijk een beroep worden gedaan op verzekeraars indien de betreffende universiteiten een polis hebben afgesloten. Verzekeraars kunnen vervolgens een civiele procedure starten om zo te proberen het door hen uitgekeerde bedrag te verhalen op de dader via het zogenaamde regresrecht.
Een vordering tot schadevergoeding kan ook tussen veroorzaker en gedupeerde onderling worden afgehandeld. Een civielrechtelijke procedure kan worden gestart als partijen er onderling niet uitkomen. Als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd, kan een benadeelde partij zich met zijn schade voegen in het strafproces. De strafrechter beslist dan over de ingediende schadevordering.
Voorwaarde voor het verhalen van schade is in alle gevallen dat duidelijk is wie welke schade heeft aangebracht.
Kunnen deze personen hoofdelijk aansprakelijk gesteld worden via een civielrechtelijke procedure, zodat zij zelf de schade moeten vergoeden?
Als meerdere personen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor toegebrachte schade, kan iedere deelnemer van die groep voor de hele schade aansprakelijk worden gesteld.
Welke maatregelen gaat u nemen om het verhalen van schade bij individuele relschoppers beter vorm te geven, om te voorkomen dat net zoals bij de coronarellen veel schade na lange tijd nog steeds niet is vergoed?
Naar aanleiding van de motie van de leden Van Nispen en Knops voor de oprichting van een landelijk fonds waarin veroordeelden geld zouden moeten storten ter vergoeding van schade aan gedupeerden, ben ik bezig met een verkenning naar de mogelijkheden.6 Zie hierover bijlage 2 van het Eerste Halfjaarbericht politie 2023.7
Staat het delen van (persoons)gegevens in de weg om een relschopper civielrechtelijk aansprakelijk te kunnen stellen van veroorzaakte schade tijdens wanordelijkheden?
Voorwaarde voor het kunnen verhalen van schade op de dader, is dat de dader bekend is. Ik heb geen signalen dat het delen van (persoons)gegevens in de weg staat aan aansprakelijkstelling. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangegeven, kan een benadeelde partij zich voegen in het strafproces om schade te verhalen als de dader strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is een eenvoudige en laagdrempelige procedure. Een partij kan er ook voor kiezen om schade te verhalen via de civiele rechter. Zowel voor de politie als het OM is er een wettelijke grondslag om onder omstandigheden over te gaan tot het delen van beperkte informatie met derden buiten de strafrechtketen ten behoeve van deze civiele procedure.8
Welke concrete acties heeft de regering ondernomen om de pakkans van daders bij rellen te vergroten, in lijn met de aangenomen motie-Knops/Michon-Derkzen uit 2022 (Kamerstuk 29 628, nr. 1148)?
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Strafrechtelijke onderwerpen op 18 juni 2024?
De Kamervragen zijn helaas niet binnen de gebruikelijke termijn beantwoord, doordat het ophalen van alle benodigde informatie lang duurde. Ik heb mijn best gedaan om de Kamervragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Fiches over digitalisering in de door de informateurs aangeboden formatiestukken |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in de door de informateurs gedeelde hoofdfiche Digitalisering1 een verwijzing wordt gemaakt naar in totaal 27 Fiches die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Ja, dat klopt.
Zijn er bij u meer Fiches bekend die betrekking hebben op Digitale Zaken?
Het hoofdfiche digitalisering is ten behoeve van de formatietafel opgesteld onder auspiciën van de Ambtelijke Commissie Digitalisering (ACD). Alle departementen zijn op hoog-ambtelijk niveau in deze commissie vertegenwoordigd.
De onderliggende fiches zijn gemaakt door verschillende departementen. Om een integraal beeld te bieden, hebben departementen aangegeven welke fiches zij hebben opgesteld die kunnen worden verbonden aan de opgaven op het gebied van digitalisering die in het hoofdfiche digitalisering worden genoemd. Deze onderliggende fiches zijn niet vastgesteld in de ACD. De verschillende departementen zijn zelf verantwoordelijk voor deze fiches en hebben dan ook zelf een afweging gemaakt om een bepaald fiche te verbinden aan het hoofdfiche digitalisering.
Ik ben niet bekend met eventuele andere fiches die raken aan digitale zaken dan de zeventwintig fiches die in het hoofdfiche zijn opgenomen.
Kunt u alle onderliggende Fiches, waar naar verwezen wordt in de hoofdfiche Digitalisering en die anderzijds bekend bij u zijn, zo spoedig mogelijk openbaar maken en delen met de Tweede Kamer?
Uit artikel 5.4 van de Wet open overheid (Woo) volgt dat in beginsel geldt dat documenten die ten behoeve van de formatie zijn opgesteld – zoals de onderhavige fiches – uitgezonderd zijn van openbaarheid totdat de formatie is afgerond. Deze bepaling werkt ook door in de wijze waarop ik met het verzoek vanuit uw Kamer dien om te gaan.
Dit betekent dat alle fiches eventueel pas openbaar gemaakt kunnen worden als de formatie is afgerond. Hierbij geldt, als in antwoord op vraag 2 genoemd, dat het hier gaat om fiches van verschillende departementen. De afweging om de fiches nadien openbaar te maken is aan de dan verantwoordelijke bewindspersonen. Hierbij geldt als gedeeld uitgangspunt dat dergelijke stukken in beginsel openbaar kunnen worden gemaakt, met dien verstande dat er ook redenen kunnen zijn om dat niet te doen, dan wel om gedeeltelijk te verstrekken.
De situatie in Republika Srpska |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «A UN resolution on the Srebrenica genocide ignites old tensions»?1
Ja.
Welke analyse verbindt u aan de oplopende spanningen in Bosnië en Herzegovina met betrekking tot de veiligheid in Bosnië en Herzegovina, de veiligheid van de EU, en stabiliteit van de regio?
Het kabinet signaleert in algemene zin de onwenselijke effecten van de etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina (BiH). De president van de Republika Srpska entiteit (RS), Milorad Dodik, ondermijnt het Bosnische overheidsgezag, de Bosnische overheidsstructuren en de internationale aanwezigheid, inclusief het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger. Hij spreekt met regelmaat openlijk over afscheiding van de RS van BiH en ontkent de genocide die in 1995 in Srebrenica heeft plaatsgevonden. Dit draagt bij aan de reeds bestaande spanningen tussen verschillende bevolkingsgroepen in BiH en de bredere regio.
Rusland probeert zijn greep op de RS te handhaven en te verstevigen door zich op te werpen als verdediger van Bosnisch-Servische belangen, onder meer in multilaterale fora. De politieke en diplomatieke banden tussen Rusland en de RS zijn innig. President Dodik onderhoudt al langere tijd nauwe banden met president Poetin. Sinds de start van de Russische invasie in Oekraïne is Dodik meermaals op bezoek geweest bij Poetin.
In het geval van escalatie kunnen de spanningen in BiH overvloeien naar de regio en op die wijze ook de veiligheid van de Europese Unie raken. Om deze reden is het belangrijk dat de EU-missie in BiH, EUFOR Althea actief is in het land. NL draagt sinds oktober 2023 met 150 militairen een infanteriecompagnie, een Human Intelligence (HUMINT)-team en maximaal zeven stafofficieren bij aan deze missie. EUFOR Althea speelt een belangrijke rol in het ondersteunen van de autoriteiten van BiH bij het behoud van een stabiele en veilige omgeving. Hiermee levert de EU en Nederland een belangrijke bijdrage aan de stabiliteit in de regio. Gezien de huidige politieke context acht het kabinet het voorstelbaar dat EUFOR Althea voor langere tijd een noodzakelijke bijdrage aan de veiligheid in BiH blijft leveren. In de Voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea is uw Kamer geïnformeerd dat het kabinet de mogelijkheden onderzoekt voor verlenging van de Nederlandse militaire bijdrage aan EUFOR Althea.
Op dit moment zijn er geen signalen die wijzen op groot draagvlak onder de Bosnisch-Servische bevolking voor afscheiding van de RS of op een breder gevoel in de Bosnische samenleving geweld toe te moeten passen om een eigen etniciteit te beschermen. Evenmin zijn er op dit moment tekenen van een op handen zijnde gewapende escalatie. EUFOR Althea geeft aan over voldoende militairen te beschikken voor uitvoering van haar mandaat; het garanderen van een safe and secure environment.
Hoe verhouden de uitdrukkingen van Milorad Dodik zich tot de Dayton Peace Agreement?
De Dayton Vredesakkoorden van 1995 leidden tot het einde van de oorlog in BiH. De uitspraken, acties en beslissingen van president Dodik en andere RS autoriteiten (uitvoerende en wetgevende macht) zijn met regelmaat in strijd met de letter en geest van deze akkoorden.
Ziet u reden tot zorg voor de veiligheid van minderheden in Republika Srpska?
De OVSE heeft veldkantoren om o.a. de positie van minderheden in de gaten te houden en meldt dat de opruiende retoriek van de RS autoriteiten een negatief effect heeft op de positie van minderheden, inclusief hun veiligheid in zowel de RS als in de andere entiteit, de Federatie van Bosnië en Herzegovina. De situatie en positie van minderheden wordt eveneens nauwlettend gevolgd door EUFOR Althea, dat continu de veiligheidssituatie in het land monitort middels een inlichtingen- en waarschuwingssysteem.
In de RS entiteit hebben minderheden regelmatig moeite toegang te krijgen tot publieke voorzieningen, zoals bijvoorbeeld infrastructuur en gezondheidszorg. Dit geldt ook voor minderheden in veel andere plaatsen in BiH. In de RS entiteit zijn de etnische scheidslijnen versterkt in de samenleving door het etnisch verdeelde politieke systeem. Bovendien zijn er de afgelopen jaren incidenten geweest waarbij etnische minderheden het slachtoffer werden van geweld. Dit geldt ook voor zgn. terugkeerders: vrijwel altijd een numerieke minderheid bestaande uit personen die na de oorlog van 1992–1995 naar BiH zijn teruggekeerd.
Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat deze incidenten verband houden met elkaar of dat er sprake is van gecoördineerde acties die de veiligheid van minderheden op grote schaal in het geding brengt.
Zijn er op Nederlands, dan wel Europees niveau, scenario’s uitgewerkt voor het mogelijk escaleren van de spanningen in Bosnië en Herzegovina, en zo ja, bent u bereid deze – al dan niet vertrouwelijk – met de Kamer te delen?
In BiH is de operatie EUFOR Althea aanwezig. De primaire taak van EUFOR Althea, waar Nederland een omvangrijke bijdrage aan levert (circa 15% van het totaal), is om toe te zien op het behoud van een safe and secure environment. EUFOR Althea kan optreden in geval van escalatie. De veiligheidssituatie wordt voortdurend en nauwlettend gemonitord door de operatie. Op dit moment wordt de veiligheidssituatie ingeschat als stabiel, maar fragiel. Er liggen plannen klaar in geval van escalatie. Zo kan de missie snel opschalen in geval van escalatie door een beroep te doen op reserve-eenheden. Hierover is uw Kamer geïnformeerd in de artikel 100 brief over de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea (d.d. 6 april 2023).
Welke maatregelen treffen Nederland en de Europese Unie om Russische inmenging in kandidaat-lidstaten tot een minimum te beperken?
De inzet van de EU, EU partners en Nederland in de Westelijke Balkan is erop gericht de ruimte waarin Russische inmenging kan plaatsvinden zo veel mogelijk te beperken. Dit gebeurt veelal in nauwe samenwerking met lokale autoriteiten. De Russische Federatie is vooral effectief in het media-domein en op sociale platforms. Daarom financiert het kabinet een groot regionaal project gericht op het onthullen en bestrijden van desinformatie. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat de uitdagingen in Europees verband geadresseerd dienen te worden. Nederland is één van de initiatiefnemers van de EU Hybrid Toolbox en zet zich in voor effectief gebruik van dit instrument. Deze Toolbox biedt handvatten waarmee de EU effectiever kan reageren op hybride dreigingen van kwaadwillende actoren. Binnen EUFOR Althea levert Nederland capaciteit om Strategic Communication van de missie te versterken.
Bent u ervan op de hoogte dat in het centrum van Srebrenica een foto van Poetin geplaatst is door Istocna Alternativa, wiens voorman momenteel voor de rechter moet verschijnen voor genocide-ontkenning en verdacht wordt van het verheerlijken van oorlogsmisdadigers?
Ja. Zowel in Srebrenica als in andere plaatsen in de RS entiteit zijn afbeeldingen van Poetin publiekelijk zichtbaar op openbare gebouwen of in de publieke ruimte.
Hoe duidt u deze provocatie?
Het is een illustratie van de openlijke steun van Dodik en de RS autoriteiten aan Moskou. Outreach en positief engagement vanuit de EU met de bevolking van de RS blijft nodig om tegendruk te bieden aan het beeld dat Rusland als enige de belangen van de Bosnisch-Servische bevolking behartigt.
Bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor het instellen van sancties tegen individuen en rechtspersonen in Republika Srpska in navolging van de Verenigde Staten en de oproep hiertoe van het Europees Parlement?2
Naar mening van het kabinet moet de EU duidelijk stelling blijven nemen tegen revisionistische en polariserende retoriek en tegen acties die de soevereiniteit en territoriale integriteit van BiH ondermijnen. De EU heeft daarbij verschillende instrumenten tot haar beschikking. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het Western Balkans Investment Framework (WBIF) in de RS bevroren. Voor het kabinet liggen, rekening houdend met de haalbaarheid en het krachtenveld binnen de EU, verschillende opties op tafel om de druk op de RS entiteit te verhogen. Sancties maken onderdeel uit van het instrumentarium dat de EU hiervoor tot haar beschikking heeft. Binnen de EU ontbreekt echter de noodzakelijke consensus om sancties in stellen.
Heeft u op niet mis te verstane wijze aan Viktor Orbán te kennen gegeven dat de steun die hij op 15 mei heeft uitgesproken voor Milorad Dodik onacceptabel is en zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Het kabinet spreekt zich in EU-verband voortdurend uit voor EU-eenheid ten aanzien van BiH en tegen acties die niet in lijn zijn met de geest van het EU-beleid, waaronder het verlenen van steun aan Dodik.
Hoe verwacht u dat het Hongaarse EU-voorzitterschap van invloed gaat zijn op de verhouding van de EU met Republika Srpska?
Het kabinet verwacht dat Hongarije zich als EU-voorzitter onpartijdig en neutraal zal opstellen en dat de reguliere EU-agenda leidend zal zijn tijdens het voorzitterschap.
Welke stappen gaat u nemen om te zorgen dat onder het Hongaarse voorzitterschap de EU op geen enkele wijze bijdraagt aan steun – in welke vorm van ook – van Dodik’s agenda?
Het kabinet blijft zich ervoor inzetten dat de EU de afscheidingsagenda van Dodik op geen enkele wijze zal steunen, ook niet onder het Hongaars voorzitterschap.
Kunt u toezeggen dat Nederland onder geen enkele omstandigheid op nationaal en Europees niveau instemt met het verlenen van financiering aan Milorad Dodik en de overheidsinstanties van Republika Srpska, zolang de Dayton Peace Agreement geschonden wordt en de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina onder druk staat als gevolg van de stappen van Dodik’s beleid?
De inzet van het kabinet is erop gericht dat Milorad Dodik en de overheidsinstanties van de RS entiteit geen EU-steun ontvangen, zolang zij de territoriale integriteit van BiH blijven ondermijnen en de rechtsstaat in BiH niet respecteren. Zo zijn bijvoorbeeld de projecten van het WBIF in de RS bevroren. De Hervormings- en Groeifaciliteit voor de Westelijke Balkan voorziet naast investeringen via het WBIF ook in directe budgetsteun aan de landen in de Westelijke Balkan. Mede dankzij de Nederlandse inzet kent dit instrument een sterk performance-based karakter, met voorwaarden op het gebied van GBVB-aansluiting en de rechtsstaat. Het kabinet zal haar steun voor eventuele financiële steun aan BiH via dit instrument aan deze voorwaarden toetsen.
Het Lighthouse Reports rapport “Desert Dumps” |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Lighthouse Reports «Desert Dumps» en het Trouw-artikel «Mede mogelijk gemaakt door de EU: migranten ontvoerd, verkocht of achtergelaten in de woestijn»?1 2
Ja.
Welke stappen gaat u namens Nederland nemen om ervoor te zorgen dat er niet langer Europese, noch Nederlandse financiering of operationele aanwezigheid, bewust of onbewust, plaatsvindt?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgelijke berichten over de behandeling van migranten, zoals benoemd in het rapport van Lighthouse Reports. Nederland heeft bij de Europese Commissie om opheldering gevraagd. Zowel de Europese Commissie als de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Financiële middelen van de Europese Commissie zouden op geen enkele wijze mogen bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Dat draagt het kabinet voortdurend uit in Europees verband. De Europese Commissie brengt dit ook steeds op in contacten met de betrokken landen.
Nederland zet bilateraal in deze regio in op de ondersteuning van de bescherming van migranten, de re-integratie van personen die terugkeren en ter ondersteuning van grensbeheer. Deze ondersteuning is onderdeel van een brede partnerschapsbenadering, waarvan ook monitoring en dialoog onderdeel zijn. Deze benadering heeft als doel om irreguliere migratie tegen te gaan, bescherming van migranten te versterken en terugkeer te bevorderen. Nederland maakt in zijn bilaterale inzet, via partners als IOM en UNHCR, steevast duidelijke afspraken over monitoring, waarbij periodiek risicoanalyses en rapportages gedeeld worden. Er zijn afspraken gemaakt over te nemen mitigerende maatregelen, tot en met het stopzetten van de samenwerking, in het geval van aanwijzingen dat bilateraal verstrekte Nederlandse middelen betrokken zijn bij activiteiten die direct leiden tot mensenrechtenschendingen.
Er is geen sprake van Nederlandse migratie-gerelateerde operationele bijstand in Tunesië, Mauritanië en Marokko – anders dan reguliere diplomatieke contacten over bijvoorbeeld terugkeer vanuit de Dienst Terugkeer en Vertrek of kennisuitwisseling op bijvoorbeeld grensmanagement of asiel.
Nederland beschikt niet over aanwijzingen dat Nederlandse middelen direct of indirect zouden bijdragen aan mensenrechtenschendingen. Blijvende betrokkenheid is van belang om eventuele schendingen te kunnen (blijven) adresseren en toekomstige schendingen mogelijk te kunnen voorkomen.
Kunt u de monitoringsrapporten van de Europese Commissie en de reactie van de Nederlandse regering daarop delen met de Kamer?
De Europese Commissie rapporteert jaarlijks openbaar over de totale NDICI programmering (inclusief migratie) naar EU lidstaten conform haar verplichtingen volgend uit de NDICI-verordening3.
Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Heeft u een overzicht van alle vormen van zowel financiële als operationele betrokkenheid van de Europese Unie (EU) en/of Nederland?
Het publiceren van een overzicht van de EU inzet in deze landen is voorbehouden aan de Europese Commissie. Zoals hierboven genoemd heeft het Europees Parlement reeds om een review van de Europese financiering gevraagd.
Zoals eerder in deze beantwoording vermeld is er momenteel geen sprake van Nederlandse operationele bijstand door de migratieketen aan derde landen genoemd in het rapport. Wel zijn er met enige regelmaat gesprekken tussen de verschillende onderdelen van de Nederlandse migratieketen en hun tegenhangers in derde landen met het oog op kennisuitwisseling, op bijvoorbeeld het gebied van asiel en opvang, aanpak van smokkel en grensbeheer. Voor programmeringsinzet van het Ministerie van Justitie en Veiligheid verwijst het kabinet uw Kamer naar de beantwoording van de vragen gesteld n.a.v. het jaarverslag 20234. Vanuit dat ministerie wordt er projectmatig bijgedragen aan het versterken van grensbeheer in Tunesië en Turkije via capaciteitsopbouw van verantwoordelijke autoriteiten.
Nadere toelichting over bilaterale financiële betrokkenheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op het gebied van migratie zal terug te vinden zijn in de migratierapportage die op korte termijn gedeeld zal worden met de Kamer.
In hoeveel gevallen is er sprake van inlichtingen waarbij migranten gelokaliseerd of onderschept worden?
Op grond van Europese regelgeving kan Frontex operationele en technische bijstand verlenen aan lidstaten en derde landen ter ondersteuning van opsporings- en reddingsoperaties voor personen die op zee in nood verkeren5. Op basis daarvan kan Frontex waarschuwingen uit laten gaan over personen in nood aan de verantwoordelijke nationale autoriteiten op het gebied van opsporing en redding op zee. Op grond van het internationaal recht is Frontex verplicht om de verantwoordelijke nationale autoriteiten te waarschuwen als zij een boot in nood detecteren. Op basis hiervan deelt Frontex ook informatie, onder andere de locatiegegevens/coördinaten van een boot in nood, die in het belang zijn voor het goed uitvoeren van een operatie met verantwoordelijke nationale autoriteiten van derde landen, zoals Tunesië. Precieze aantallen zijn niet bekend.
In hoeveel gevallen, waarbij mensen in de woestijn belanden, wordt er gebruik gemaakt van door de EU gefinancierde apparatuur en middelen?
Zoals gesteld in vraag 2 en 3 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het Lighthouse Report. Hierop is nog niet geantwoord.
Welke methode wordt er gebruikt om in al deze gevallen te checken of er sprake is van mensenrechtenschendingen?
De Europese Commissie monitort de uitvoering van programma's en voert hier een dialoog over met de betrokken implementerende partners en overheden.
Op welke wijze heeft u opvolging gegeven aan deze vorm van monitoring?
Nederland heeft de Commissie gevraagd om opheldering. Zoals gesteld in vraag 2, 3 en 6 geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken. Het Europees Parlement heeft de Commissie op 24 mei jl. gevraagd om een uitleg en een volledige review van EU-financiering naar aanleiding van het rapport van Lighthouse Reports. Hierop is nog niet geantwoord.
Kunt u reflecteren op het feit dat ondanks het monitoringsmechanisme er op grote schaal door de EU gefinancierde en ondersteunde schendingen van de mensenrechten plaatsvinden?
Zoals in bovenstaande vragen gesteld geven de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden geven desgevraagd aan dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte EU steun voor de genoemde praktijken.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat dit in de toekomst niet opnieuw gebeurt?
Het kabinet is gecommitteerd aan het do no harm principe als het gaat om migratiesamenwerking, zowel voor de Nederlandse programmering, als de Europese programmering. Deze inzet is onder meer erop gericht om zoveel mogelijk te voorkomen dat de middelen die worden ingezet om irreguliere migratie tegen te gaan (onbedoeld) bijdragen aan destabilisering of mensenrechtenschendingen, omdat bijvoorbeeld apparatuur in verkeerde handen zijn gevallen. Het kabinet hecht groot belang aan adequate toepassing van het het do no harm-beleid en mensenrechten due diligence en dringt hier in Europees verband dan ook consistent op aan. Ook heeft het kabinet het belang van mensenrechtenmonitoring opgenomen in het recent gedeelde lobbypaper voor de nieuwe Europese Commissie6 en roept hiertoe op in de relevante EU gremia en in gesprekken met de Europese Commissie. De Europese Commissie geeft ook aan zich uit te spreken wanneer er sprake is van mistanden.
Hoe beoordeelt u – gezien de bevindingen in dit onderzoek – de recente uitspraken van Eurocommissaris Schinas, die stelde dat er geen Europees geld gemoeid is bij dit soort incidenten?
Zoals in de antwoorden hierboven gesteld, stellen de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat het rapport van Lighthouse reports geen bewijs levert dat er sprake is van Europese financiering van de in het bericht genoemde praktijken.
Erkent u dat het externaliseren van het Europese migratiebeleid en de samenwerking met derde landen, waarbij onvoldoende zorgvuldige voorwaarden zijn gesteld aan migratiesamenwerking, de slechte en onmenselijke behandeling van migranten in de hand werkt?
Het kabinet is van mening dat de behandeling van migranten en vluchtelingen te allen tijde in lijn moet zijn met internationaal recht en mensenrechten, inclusief het beginsel van non-refoulement. Daar zet het kabinet zich ook voor in middels het versterken van migratiesamenwerking met relevante derde landen langs voorname migratieroutes en het versterken van adequate opvang in de regio, via de EU en bilateraal. Het kabinet zoekt samenwerking met deze landen over de volle breedte van de migratie-agenda, ook op het gebied van asiel en bescherming. In dat verband vindt het kabinet het belangrijk dat het migratie- en asielmanagement in desbetreffende landen beter wordt ingericht, in lijn met internationale standaarden. De gesprekken die het kabinet met verschillende partnerlanden voert, vormen ook een platform om zorgen over behandeling van migranten en vluchtelingen aan te kaarten, en dat doet het kabinet ook.
Gaat u andere lidstaten, waaronder Spanje, aanspreken op hun betrokkenheid in deze praktijken?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat andere lidstaten hun betrokkenheid bij deze praktijken per direct stop zetten?
Het kabinet beschikt niet over eigenstandige informatie die betrokkenheid van andere lidstaten bevestigt.
Indien inderdaad blijkt dat de EU en lidstaten passief en actief hebben bijgedragen aan het dumpen van migranten in de woestijn, wat betekent dit voor de internationale aansprakelijkheid van de EU en haar lidstaten?
De Commissie heeft aangegeven dat het rapport van Lighthouse Reports geen bewijs levert voor directe of indirecte steun voor genoemde praktijken.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en voor het commissiedebat op 12 juni 2024 over de JBZ-raad van 13 en 14 juni 2024 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord. Conform de toezegging gedaan in het JBZ-debat van 12 juni jl. door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is deze beantwoording binnen twee weken na het debat aan uw Kamer verzonden.
Het bericht ‘Experts bezorgd om vogelgriep bij Amerikaanse koeien: is Nederland voorbereid op een uitbraak? 'Tests liggen klaar'’ |
|
Harm Holman (NSC), Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() ![]() |
Heeft u een volledig beeld van de omvang van de vogelgriep uitbraak met H5N1-influenza in de Verenigde Staten?1
De situatie in de Verenigde Staten (VS) is nog steeds in ontwikkeling en de VS is zelf ook nog bezig met het verzamelen van alle informatie om een compleet beeld te krijgen van de situatie. Via verschillende kanalen ontvang ik informatie vanuit de VS. Het U.S. Department of Argiculture (USDA) communiceert over het aantal besmette bedrijven. Daarnaast informeren de Amerikaanse autoriteiten de Europese Commissie over de situatie in de VS, die de EU-lidstaten vervolgens weer informeert. Ook komt er via onze LNV-raad in de VS en directe contacten tussen onderzoekers in de VS en in Nederland informatie binnen. Op deze manier ben ik goed op de hoogte van de actuele situatie in de VS. Zoals ik in de Kamerbrief van 28 mei jl. heb toegezegd (Kamerstuk 28 807, nr. 300), blijf ik de situatie wereldwijd goed volgen. Als er meer informatie is uit de VS, zullen de Minister voor Medische Zorg en ik samen bepalen of verdere acties nodig zijn en de Tweede Kamer hierover informeren.
Wat is nu bekend over de duur, de omvang van de uitbraak, de transmissieroutes, de genetica en de besmettelijkheid?
Medio maart is hoogpathogene vogelgriepvirus (HPAI) vastgesteld bij enkele herkauwers in de VS. Het virus werd het eerst gevonden bij geitenlammeren en later ook bij melkkoeien en alpaca’s. Inmiddels zijn er 84 melkveebedrijven met besmette runderen in negen staten: Texas, Kansas, Michigan, New Mexico, Idaho, Ohio, North Carolina, South Dakota en Colorado. Ook zijn er virusdeeltjes aangetoond in de monsters die genomen zijn van melk die in de winkels in de VS wordt verkocht. Deze melk is gepasteuriseerd en daarom veilig voor humane consumptie. Pasteurisatie inactiveert het virus. Recent zijn er ook sporen van het virus in weefsel van het vlees van een melkkoe gevonden bij een Amerikaanse vleesverwerkingsfabriek. Dit vlees is niet in de voedselketen terecht gekomen. Over deze zaken heb ik de Kamer 28 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Het type virus dat bij de melkkoeien is gevonden, is hetzelfde type virus als het virus dat bij wilde vogels in de omgeving is gevonden. Vermoed wordt dat, na eenmalige overdracht van het virus van een wilde vogel naar een melkkoe, de verspreiding tussen melkkoeien heeft plaatsgevonden via de melkmachine en dat verdere verspreiding tussen bedrijven heeft plaatsgevonden door vervoer van besmette koeien. Recent is ook bij vier van de achttien alpaca’s op een hobbybedrijf in Idaho vogelgriep vastgesteld. De alpaca’s werden in dezelfde stal gehouden als waar recent besmet pluimvee is geruimd.
Hoe tevreden bent u met de surveillance en het delen van data door de Amerikaanse autoriteiten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvang ik via verschillende kanalen informatie over de situatie in de VS. Op deze manier word ik breed geïnformeerd. Ik stel deze openheid op prijs.
Waarom heeft het zo lang geduurd voordat de omvang van de uitbraak duidelijk werd?
Het is momenteel niet bekend waarom het enige tijd heeft geduurd voordat de omvang van de uitbraak in de VS duidelijk werd. Het is de eerste keer dat vogelgriep is gevonden bij herkauwers. Tot nu toe werd vogelgriep wel aangetroffen bij zoogdieren, maar dan altijd bij carnivoren. Ik kan niet oordelen over de tijd dat het heeft gekost om meer inzicht te krijgen in de omvang van deze uitbraak. De hele wereld was verrast door deze nieuwe ontwikkeling. Het is aan de Amerikaanse autoriteiten om dit te onderzoeken.
Hoe schat u de risico's in voor de Nederlandse melkveehouderij?
Ik acht de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven. In Nederland hebben we met de basismonitoring een goed monitoringsysteem waar we signalen van infectieziekten bij dieren vroegtijdig opsporen en opvolgen. De Gezondheidsdienst voor Dieren (Royal GD) let extra op vogelgriep na de signalen uit de VS. Er wordt goed samengewerkt met dierhouders en dierenartsen, en ook zij zijn erg alert. Daarnaast wordt er bij iedere nieuwe uitbraak van vogelgriep op een pluimveebedrijf waar ook herkauwers aanwezig zijn, deze herkauwers direct gescreend door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op vogelgriep en geldt er een meldplicht voor H5-positieve laboratoriumuitslagen voor zoogdieren. Royal GD is momenteel bezig met een retrospectief bloedonderzoek bij herkauwers, zoals ik heb aangegeven in de kamerbrief van 28 mei jl. (Kamerstuk 28 807, nr. 300). Op deze manier kunnen eventuele infecties met het vogelgriep virus uit het verleden worden opgespoord. Zodra de onderzoeksresultaten bekend zijn, naar verwachting kort na de zomer van 2024, zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.
Welke landen hebben nu handelsbeperkingen opgelegd, op welke producten liggen deze handelsbeperkingen en waarom?
Ik heb geen informatie over eventuele handelsbeperkingen die door de handelspartners van de VS zijn opgelegd aan exporteurs van producten van dierlijke oorsprong. Navraag bij contacten bij de Amerikaanse overheid levert op dat handelsbeperkingen vooralsnog minimaal zijn. Zij geven aan dat de meeste handelspartners van de VS de internationale standaarden van de World Organisation for Animal Health (WOAH) volgen en dat zij importbeperkende maatregelen nemen als deze wetenschappelijk onderbouwd zijn en in lijn met de WOAH-richtlijnen.
Kan u een overzicht geven van alle producten die mogelijk risicovol zijn voor de veehouderij of voor consumenten en geïmporteerd worden in Europa?
Er worden geen levende koeien van Amerika naar Nederland vervoerd. Wel zijn er zendingen van onder andere vers rundvlees en melkproducten binnengekomen. Deze zendingen zijn in de EU geïmporteerd op basis van de geldende vereisten ten aanzien van zowel diergezondheid als voedselveiligheid. The European Food Safety Authority (EFSA) heeft tijdens het recent plaatsgevonden Health Security Committee van de EU aangegeven dat er op dit moment geen wetenschappelijk bewijs is dat levensmiddelen een besmettingsroute zijn. Rundersperma zou daarnaast een eventuele bron voor virusverspreiding kunnen zijn. Hier zijn op dit moment geen situaties van bekend in de VS, daar wordt nog nader onderzoek naar gedaan.
Is er nu voldoende zicht op besmettingen buiten de Verenigde Staten in landen waar wij wel risicovolle producten van importeren?
Er zijn momenteel geen aanwijzingen van besmettingen van herkauwers buiten de VS bekend.
Wat zijn andere besmettingsroutes waardoor deze voor koeien besmettelijke variant Nederland kan bereiken?
Mogelijk zou een besmetting plaats kunnen vinden via wilde vogels. Er worden momenteel echter nauwelijks wilde vogels met vogelgriep in Nederland gevonden. Besmetting van wilde vogels vanuit de VS naar Nederland ligt bovendien niet voor de hand, aangezien er geen migratieroute loopt van de VS naar Europa.
Eventuele besmetting van een herkauwer met het vogelgriepvirus in Nederland, of in een willekeurig ander land, kan niet worden voorkomen. Wel zal dit in Nederland door middel van het bestaande monitoringssysteem naar verwachting snel worden gesignaleerd en kan daar vervolgens actie op worden ondernomen. Zoals eerder aangegeven bij vraag 5 acht ik de kans klein dat een situatie zoals in de VS in Nederland onopgemerkt zou blijven.
Is er een plan wanneer een eerste infectie in Nederland wordt gedetecteerd?
Landen in de EU, dus ook Nederland, hebben voor de bestrijding van dierziekten beleidsdraaiboeken. Er is een algemeen beleidsdraaiboek bestrijdingsplichtige dierziekten. Hier staan maatregelen beschreven zoals bijvoorbeeld een stand still en vervoersbeperking voor dierlijke producten en mest. Op korte termijn wordt een bijeenkomst georganiseerd waar de NVWA, dierenartsen en sectorpartijen samen met partners uit de volksgezondheid verschillende scenario’s uitwerken die kunnen ontstaan als er een eerste infectie bij herkauwers in Nederland wordt gedetecteerd.
We werken in Nederland volgens de bestaande zoönosestructuur waarin de humane en veterinaire risico’s worden beoordeeld en krijgen adviezen over maatregelen om de risico’s te mitigeren, en daar worden besluiten over genomen. Daarnaast hebben we vaker uitbraken gehad met opkomende ziekten, zoals SARS-CoV2 bij nertsen. Zowel de NVWA, medewerkers van het referentielaboratorium in Lelystad en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zijn ervaren in dierziektebestrijding en preventie.
Heeft u zicht op de ontwikkeling en wereldwijde beschikbaarheid van vaccins en medicatie?
Zoals in de Kamerbrief van 28 mei jl. is aangegeven (Kamerstuk 28 807, nr. 300), is de Minister voor Medische Zorg akkoord gegaan met de aankoop van een beperkte voorraad van een humaan vaccin, dat beschermt tegen de vogelgriepvariant die nu circuleert. Dit vaccin wordt aangekocht door de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) van de EU via een Joint Procurement Initiative (JPI). Daarnaast neemt Nederland deel aan een langjarige advance puchase agreement (APA) voor pandemische vaccins in Europees verband. Daarmee is levering van een pandemisch vaccin, dat snel ontwikkeld en geproduceerd kan worden op basis van reeds eerder goedgekeurde vaccinplatforms, gegarandeerd. De productiecapaciteit voor vaccins wordt door de World Health Organization (WHO) voor bestaande platforms geschat op ongeveer 4 miljard doses per jaar. Nieuwe platforms die in ontwikkeling zijn, zullen de totale capaciteit verhogen als ze worden toegestaan.
Nederland heeft, sinds de influenzapandemie van 2009, virusremmende middelen tegen influenza op voorraad, waarvan de houdbaarheid en werkzaamheid regelmatig gecontroleerd wordt. HERA houdt daarnaast de markt voor nieuwe virusremmende middelen in de gaten.
Voor runderen is momenteel geen vaccin tegen HPAI beschikbaar.
Het bericht dat in Nederland tussen 2013-2022 de oppervlakte van natuur- en bosgebieden met bijna 2,5 procent is afgenomen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitleggen hoe het kan dat de natuur tussen 2013–2022 is afgenomen met 15.800 hectare, ondanks te doelstelling om tussen 2011–2027 80.000 hectare natuur te realiseren in het kader van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)?1
Het CBS heeft geconstateerd dat er problemen zijn ontstaan bij de gegevens die gebruikt zijn voor dit nieuwsbericht. Daarvoor heeft het CBS inmiddels onderstaande toelichting gepubliceerd:
Het is dus niet mogelijk om conclusies te ontlenen aan het bericht. Zodra het CBS een consistente tijdsreeks heeft geformuleerd, zal ik uw Kamer hierover informeren. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben. Het CBS laat overigens weten dat de impact van de onvolkomenheden zeer beperkt zal zijn. In afwachting van de gecorrigeerde gegevens is het goed om te benadrukken dat de natuur- en bosgebieden in de CBS- publicatie zijn bepaald aan de hand van een bredere definitie van natuur dan het NNN. De oppervlakte natuur in het NNN nam, blijkens de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362), in de periode 2011–2022 juist toe met 48.511 ha.
In deze periode heeft wel een afname van het bosgebied plaatsgevonden3. Deze afname is ten dele het gevolg van omvorming van bossen naar andere typen natuur voor het realiseren van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen (inmiddels is de afspraak dat deze kap met terugwerkende kracht tot 2017 wordt gecompenseerd). Er is ook bos verdwenen door kap van tijdelijke bossen die in de jaren tachtig en negentig op landbouwgrond zijn aangelegd ten behoeve van de houtproductie. In de negende Voortgangsrapportage Natuur is gerapporteerd over de aanleg van nieuw bos in 2021 en 2022. Hieruit blijkt dat 823 hectare is aangelegd. De uitvoering zal dus wel versneld moeten worden om de beleidsdoelen uit de Bossenstrategie te behalen om 37.400 hectare aan nieuw bos te realiseren.
Valt de afname van natuur- en bosgebied op percelen binnen het NNN?
Dat ligt niet in de rede. Daar waar omvorming van bos naar een ander natuurtype heeft plaatsgevonden, is het effect op de oppervlakte natuur- en bosgebied per saldo nul.
Kunt u toelichten welke delen natuur verloren zijn gegaan, wat de bestemming van die grond is geworden en waarom het omgevormd is?
Deze vraag is pas te beantwoorden als de onvolkomenheden in de dataset zijn hersteld. Het CBS verwacht deze gegevens aan het einde van het jaar of uiterlijk begin 2025 op orde te hebben.
Deelt u de mening dat het oppervlakte natuur- en bosgebied juist met een versneld tempo zou moeten toenemen?
Ja. De te nemen maatregelen in het kader van onder andere het Natuurpact, het Programma Natuur en Bossenstrategie hebben ook een toename van omvang en kwaliteit van het areaal natuur en bos tot doel. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de tweede fase van het Programma Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 375), waarin maatregelen ten behoeve van natuurherstel, inclusief areaalgroei, kunnen worden gefinancierd. Ook de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, bevatten diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192). Verder is areaaluitbreiding ook benodigd voor het behalen van de wettelijke doelen voor klimaatmitigatie, zoals onderbouwd in de Klimaat- en Energieverkenning 2023 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL).4
Deze opgave beperkt zich overigens niet tot de natuur binnen het NNN. Ook buiten het NNN is groei van het natuurareaal, waar mogelijk gecombineerd met andere functies, van belang. Ook hier bevinden zich bossen, landschapselementen en andere natuurtypen die een essentiële bijdrage leveren aan de instandhoudings- en klimaatdoelen, en een belangrijke recreatieve en landschapshistorische functie hebben.
Welke gevolgen heeft de afname van deze natuur voor andere doelen en ambities op het gebeid van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving?
Afname van natuur- en bosgebied heeft een negatieve invloed op biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Uit onder meer de Natuurverkenning 2050 van het PBL5 en een quick scan van WUR en SOVON Vogelonderzoek6 blijkt dat groei van het natuurareaal nodig is om toe te kunnen werken naar een gunstige staat van instandhouding van onze natuur.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat wij, als Rijk en provincies, ons niet aan de afspraken in het Natuurpact houden?2
Ik blijf er bij de provincies op aandringen dat de overeengekomen afspraken worden gerealiseerd. De provincies hebben mij laten weten alles op alles te zetten om dat ook voor elkaar te krijgen.
Uit bijlage 1 van de negende Voortgangsrapportage Natuur (Kamerstuk 33 576, nr. 362) blijkt dat de provincies van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur naar verwachting op 6.888 ha na het afgesproken eindjaar 2027 zullen realiseren.
Welke resultaten heeft de Taskforce Versnelling NNN geboekt sinds de laatste update in 2022?3
De provincies nemen het advies van de Taskforce mee in de realisatie van hun eigen deel van het NNN. In de tiende Voortgangsrapportage Natuur zullen Rijk en provincies verslag doen van de voortgang in de realisatie van de opgave van 80.000 ha nieuwe natuur. Deze Voortgangsrapportage over het jaar 2023 wordt verwacht in november 2024.
Wat gaat u doen om te zorgen dat we de Europees afgesproken doelstelling van 30 procent beschermd landoppervlak in 2030 gaan halen?
Deze ambitie, opgenomen in de EU-Biodiversiteitstrategie, geldt EU-breed en niet per lidstaat. Voor natuur op land (inclusief binnenwater) komt Nederland, na realisatie van het staande beleid, zoals de realisatie van het NNN, uit op ongeveer 27%. Door onder meer uitvoering van de landelijke Bossenstrategie en het Programma Natuur zou dit percentage verder kunnen stijgen.
Hoe verhoudt de afname van de natuur zich tot het Nationaal Programma Landelijk Gebied?
Zoals gemeld in antwoord op vraag 4, bevatten de provinciale maatregelenpakketten ter versterking van het landelijk gebied, waarover ik uw Kamer op 7 juni 2024 heb geïnformeerd, diverse maatregelen voor versterking en uitbreiding van het natuur-en bosareaal (Kamerstuk 34 682, nr. 192).
Betekent dit dat het Rijk zich extra zal gaan inspannen voor de creatie van nieuwe natuur met goede natuurkwaliteit?
Het Rijk zal zich inspannen om de realisatie van de gestelde natuurdoelen in onder andere het Natuurpact, Programma Natuur en de Bossenstrategie te bevorderen.
Wat is de relatie tussen de dalende insectpopulaties, het massaal verdwijnen van bloeiende planten en de afname van het Nederlandse natuurareaal?4
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 2. Het is niet mogelijk deze conclusie te verbinden aan het CBS-bericht.
De in het NOS-bericht aangehaalde studie laat zien dat het verdwijnen van bestuivers een van de drukfactoren op bloeiende planten is. Ook verdroging en stikstofdepositie worden als drukfactor geïdentificeerd op bloeiende planten.
Door uitvoering van de genoemde maatregelen ter versterking van het landelijk gebied wordt de natuur in natuurgebieden en specifiek de daarvoor benodigde milieucondities verbeterd. Dit kan een positief effect hebben op de aanwezigheid van bloeiende planten in natuurgebieden. Door actief te werken aan de realisatie van Basiskwaliteit Natuur worden omgevingscondities buiten VHR- en NNN-gebieden verbeterd. Dit zal ook een positief effect hebben op de natuurkwaliteit binnen het natuurareaal.
Hoe belangrijk is sterke en verbonden natuur voor bestuiving van onze landbouwgewassen en in welke mate staat dit onder druk?
De productie van onder meer bonen, verschillende soorten groente en fruit is afhankelijk van bestuiving. Aanwezigheid van geschikt (voortplantings)habitat op korte afstand van deze gewassen is hierbij van belang. Ik erken het belang van een sterke en verbonden natuur voor bestuiving van landbouwgewassen. Een sterk en verbonden natuur die voldoet aan wat minimaal nodig is, gedefinieerd binnen de realisatie van Basiskwaliteit Natuur, is ook van belang voor natuurlijke plaagdierbestrijding en het bieden van andere ecosysteemdiensten.
Door onder meer het realiseren van de 10% groenblauwe dooradering, het bereiken van Basiskwaliteit Natuur en het faciliteren van het ANLb- en SNL-subsidies ondersteun ik het creëren en verbeteren van het leefgebied van bestuivers in het landelijk gebied en een sterke en verbonden natuur.
Het artikel ‘Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra’ |
|
Luc Stultiens (GroenLinks-PvdA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Herstel toeslagenaffaire dreigt ongekende strop te worden: nog 5 miljard extra»?1
Ja.
Kunt u de notitie over de oplopende kosten van de hersteloperatie, waarnaar in dit artikel verwezen wordt, naar de Kamer sturen?
Zoals eerder gemeld aan de Tweede Kamer zal op basis van een evaluatie van de pilot van deze nieuwe schaderoute binnenkort een kabinetsbesluit worden genomen. Over het vervolg van deze route zal de Tweede Kamer met een brief worden geïnformeerd.2 Zoals uw Kamer heeft gevraagd, is het streven de brief over de aanvullende schaderoutes eind mei aan uw Kamer te sturen. Deze nota zal in het kader van actieve openbaarmaking met uw Kamer gedeeld worden op het moment dat de hiervoor genoemde brief wordt verstuurd.
Kunt u deze € 5 miljard aan extra kosten nader uitsplitsen? Welk deel komt door een hoger aantal gedupeerden? Welk deel door hogere uitvoeringskosten? En welk deel door het gebruik van de herstelroute van de Stichting Gelijkwaardig Herstel?
Dit bedrag is geen vaststaand bedrag. Het kabinet zal in de hiervoor genoemde brief ingaan op de totstandkoming van dit bedrag.
Kunt u beschrijven wat de oorzaak is van het feit dat de compensatiebedragen in deze herstelroute gemiddeld hoger lijken dan bij de andere herstelroutes? Betekent dit dat andere herstelroutes de gedupeerde ouders niet volledig compenseren?
Deze analyse wordt in de hiervoor genoemde brief gedeeld met uw Kamer. De evaluatie die is gedaan op de pilot van de nieuwe schaderoute route gaat in op dit punt.
Kunt u een overzicht maken van de uitvoeringskosten per onderdeel van de hersteloperatie, en per herstelroute? Kunt u eventuele verschillen in uitvoeringskosten tussen de verschillende herstelroutes verklaren?
Een vergelijking van de schaderoutes komt aan bod in de hiervoor genoemde brief en evaluatie.
Wordt deze € 5 miljard aan extra kosten betaald door de staatsschuld te verhogen of kiest u voor een andere dekking?
Het gaat hierbij niet om één vaststaand bedrag. In de hiervoor genoemde brief zal nader worden ingegaan op de bedragen. Uw Kamer heeft hierin uiteraard het budgetrecht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het plenaire debat met de Minister-President over de hersteloperatie (aangevraagd door het lid Omtzigt)?
Ja, de precieze antwoorden op uw vragen kunnen helaas nog niet worden gegeven. Naar aanleiding van de evaluatie wordt binnenkort een besluit genomen. Uw Kamer wordt hierover nader geïnformeerd middels de eerdergenoemde brief, die nog voor dit debat naar u wordt gezonden. Hiermee vertrouw ik erop dat uw vragen beantwoord worden.
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Staatssecretaris: begrip voor uitstel concerten Israëlische groep» en «Driehoek wist niets van het besluit over afgelasting Israëlisch kwartet: «Beslissing was al gevallen»»1, 2?
Ja.
Welke afspraken zijn gemaakt tussen het kabinet en de culturele sector om ervoor te zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig hun werk kunnen doen?
Afgesproken is dat het uitgangspunt is en blijft dat activiteiten altijd moeten doorgaan en dat ondersteuning van de veiligheidsdriehoek kan worden ingeroepen waar nodig. Afgesproken is dat we een algemene handreiking maken, naast een set van sectorale protocollen.
Hoe verhouden de hierboven genoemde afspraken zich tot het besluit van Het Concertgebouw om de concerten van het Jerusalem Quartet af te gelasten?
Ik constateer dat het niet gelukt is om de concerten onder de huidige omstandigheden te laten doorgaan. Dat wordt zeer betreurd zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen van het lid Ceder.
Hoe beoordeelt u het feit dat Het Concertgebouw de driehoek niet betrokken heeft bij de totstandkoming van het besluit, terwijl deze had willen en kunnen helpen?
Er is contact gelegd vanuit Het Concertgebouw met partners binnen de driehoek. Het Concertgebouw heeft echter zelf de beslissing genomen om dit concert af te gelasten voordat er een advies vanuit de driehoek was gegeven. Ik betreur de keuze dat niet eerst is gewacht op advies van de driehoek alvorens dit besluit is genomen.
Waarom heeft de Staatssecretaris van OCW laten weten begrip te hebben voor het besluit van Het Concertgebouw en deelt u onze zorg dat dit de deur opent naar nog meer «zelfstandige afwegingen» in de culturele sector om culturele activiteiten af te zeggen vanwege de achtergrond van artiesten en de dreiging door een groep activisten?
Nee, deze zorg wordt niet gedeeld. De omstandigheden in Amsterdam in de afgelopen weken zijn uitzonderlijk geweest, met meerdere demonstraties waarbij sprake is geweest van onveilige situaties. Bij het plannen van dit concert is daar geen rekening mee gehouden. De directie van Het Concertgebouw heeft moeten vaststellen dat de veiligheid in het gebouw in deze omstandigheden en op deze termijn niet gegarandeerd kan worden. In het licht van deze veiligheidsoverweging heb ik begrip getoond voor de keuze van Het Concertgebouw. Daarbij moet helder zijn dat dit een uitzondering is en dat bezien moet worden of en hoe de concerten alsnog kunnen doorgaan op een andere datum. Op basis van de gesprekken met de sector is het beeld dat de culturele sector zich heel goed bewust is van het belang van zijn rol en verantwoordelijkheid. Het besluit van Het Concertgebouw zie ik als een uitzondering. Het Concertgebouw heeft inmiddels ook aangegeven dat er naar een nieuwe datum voor het concert wordt gezocht.
Hoe verhoudt het besluit van Het Concertgebouw zich tot de uitspraken van de Minister-President na het Catshuisoverleg dat het duidelijker uitdragen van de normen nodig is bij de aanpak van antisemitisme?
Het gaat hier om een op grond van veiligheidsoverwegingen genomen besluit door Het Concertgebouw, dat vergelijkbaar is met het besluit van de UvA om de gebouwen twee dagen te sluiten. Als de veiligheid van het personeel en het publiek niet gegarandeerd kan worden is dit besluit onvermijdelijk. Het duidelijker uitdragen van normen staat hier los van. Het tegengaan van antisemitisme is iets wat ons allemaal aangaat.
Welke aanvullende afspraken zijn gemaakt na het gesprek in het Catshuis over bestrijden van het antisemitisme?
In het Catshuis is een goed en inhoudelijk gesprek gevoerd. Het doel van dit gesprek was voor de culturele sector niet om aanvullende afspraken te maken, maar om een constructieve dialoog te voeren over de bestrijding van antisemitisme, gezamenlijk de ernst van het probleem vast te stellen, en ervaringen en inzichten uit diverse sectoren te verzamelen, en van gedachten te wisselen over mogelijke aanvullende intenties en maatregelen tegen antisemitisme. Zoals ik in de eerdere antwoorden aan het lid Ceder heb beschreven is uitvoerig gesproken over de waarde van meerstemmigheid en het belang dat culturele instellingen een veilige ruimte faciliteren, voor iedereen. Dit vraagt «moed en steun». Moed vanuit de gehele samenleving. Vanuit de culturele sector is ook benadrukt dat zij deze rol wil spelen. De vrijheid van expressie is essentieel en mag niet onder druk komen.
Welk tijdpad is er voor de culturele sector om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken en worden de uitkomsten gedeeld met de Tweede Kamer?
Kunsten’92 werkt zoals afgesproken aan een algemene handreiking. Hierover is ook gesproken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een bestuurlijk overleg staat gepland. Ik verwacht dat op afzienbare termijn een handreiking tot stand komt. De uitkomsten worden gedeeld met de Tweede Kamer.
Hoe verhouden de gemaakte afspraken met de cultuursector zich tot de uitspraken van de Staatssecretaris over het besluit van Het Concertgebouw?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u zo spoedig mogelijk in overleg met de culturele sector en de lokale driehoek ervoor zorgen dat artiesten ongeacht hun afkomst veilig in Nederland kunnen optreden en in het bijzonder ervoor zorgen dat de geplande concerten van het Jerusalem Quartet doorgang kunnen vinden?
Als aangegeven bij het antwoord op vraag 8 is het bestuurlijk overleg reeds ingepland.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 16 mei 2024 beantwoorden?
ja
De Nieuwsuur-uitzending over de zorgen van plastische chirurgen betreffende bekwaamheid van cosmetische artsen |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Nieuwsuur-uitzending van 12 mei jl. en het fragment daarin over cosmetische ingrepen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het overleg tussen cosmetische artsen en plastisch chirurgen is geklapt?
Ik vind het teleurstellend dat de cosmetische sector nog niet voor alle ingrepen bekwaamheidseisen heeft kunnen opstellen. Dat is niet in het belang van goede en veilige zorg.
Waarom heeft u in een reactie aangegeven toch op verder overleg te hopen, terwijl dit in drie jaar tot niets heeft geleid?
Het stellen van bekwaamheidseisen is een verantwoordelijkheid van de sector. De sector beschikt over de hiervoor noodzakelijke kennis en praktijkervaring. Mijn voorganger heeft in de reactie het vertrouwen uitgesproken dat de cosmetisch artsen KNMG en de plastisch chirurgen vanuit hun professionaliteit de kwaliteit van de zorg, waarbij zij de patiëntveiligheid hoog in het vaandel hebben staan, gezamenlijk verantwoordelijkheid zullen nemen voor het opstellen van bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen, daar waar deze nu nog ontbreken.
Wat vindt u van de reactie van stuurgroepvoorzitter Keuzenkamp, die vindt dat het ministerie de regie moet pakken?
Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat de cosmetische sector mijn aandacht heeft en er de afgelopen jaren vanuit de rol en verantwoordelijkheid die past bij het Ministerie van VWS, diverse initiatieven genomen zijn om de kwaliteit en veiligheid van de cosmetische zorg te borgen. In 2014 heeft het Ministerie van VWS subsidie verleend aan de Nederlandse Stichting Esthetische Geneeskunde voor het opstellen van multidisciplinaire richtlijnen en normen voor cosmetische zorg. In 2017 heeft mijn voorganger de ontwikkeling van een Kwaliteitskader cosmetische zorg op de Meerjarenagenda van het Zorginstituut Nederland (hierna: het Zorginstituut) laten plaatsen. Dit Kwaliteitskader is, nadat het Zorginstituut gebruik heeft moeten maken van zijn wettelijke doorzettingsmacht, in 2019 opgenomen in het openbare Register van het Zorginstituut.
Het Kwaliteitskader cosmetische zorg beschrijft wat goede en veilige cosmetische zorg is en hoe alle betrokkenen daaraan kunnen bijdragen. Hierin worden algemene kwaliteitseisen aan de opleiding en ervaring van zorgverleners gesteld. Dit Kwaliteitskader bevat (onder andere) de opdracht aan de sector om binnen deze algemene kwaliteitseisen nog verdere bekwaamheidseisen te stellen. Over een aantal van deze bekwaamheidseisen is inmiddels overeenstemming bereikt.
Wat betreft de bekwaamheidseisen waarover nog geen overeenstemming is bereikt, ben ik het ermee eens dat partijen in de cosmetische zorg die impasse moeten doorbreken. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is het in eerste instantie de rol van het Zorginstituut om in te grijpen in de (ontbrekende) afspraken van veldpartijen over de beschrijving van kwaliteit van zorg. Mijn rol is hierbij dat ik het Zorginstituut kan verzoeken om het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op hun Meerjarenagenda te plaatsen. Het is aan het Zorginstituut als zelfstandig bestuursorgaan om te besluiten om het onderwerp aan de Meerjarenagenda toe te voegen en om, mochten veldpartijen zelf niet tot een invulling komen, te besluiten om doorzettingsmacht in te zetten of niet.
Het heeft echter mijn sterke voorkeur dat de partijen in de cosmetische sector zelf hun verantwoordelijkheid nemen en professionaliteit laten zien door de eigen bekwaamheidseisen te stellen. Hierbij speelt mee dat mij geen specifieke signalen bereiken over eventuele misstanden bij deze beroepsgroepen ten gevolge van het ontbreken van deze bekwaamheidseisen, en mijns inziens ingrijpen daarom op dit moment buitenproportioneel is. Vanaf januari 2023 tot 15 mei 2024 zijn er in totaal 255 signalen en meldingen over de gehele breedte aan cosmetische ingrepen en behandelaren ontvangen bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Deze meldingen kunnen complicaties betreffen en bijvoorbeeld ook ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening of de financiële afwikkeling. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, of hoeveel van deze meldingen zorg door een plastisch chirurg of cosmetisch arts KNMG betrof, is niet te achterhalen. Ook speelt bij mijn overweging mee dat patiënten wettelijk beschermd zijn tegen onzorgvuldig handelen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 6.
Wat let u om zelf de regie te nemen? Zijn er inhoudelijke redenen waarom u dit niet doet en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat iedere verminking er een teveel is, dat dit zo snel mogelijk moet stoppen en wat is uw inzet daartoe?
Ik deel de mening dat iedere verminking er één teveel is. Daarom is iedere zorgverlener ten alle tijden gebonden aan een aantal wetten die patiënten moeten beschermen tegen het nemen van onverantwoorde risico’s. Ten eerste schrijft de Wkkgz voor dat er goede zorg geleverd moet worden. Onder goede zorg wordt verstaan: zorg van goede kwaliteit en van goed niveau die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht is, tijdig wordt verleend, en is afgestemd op de reële behoefte van de patiënt. De Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst schrijft voor dat aanbieders van (cosmetische) behandelingen verplicht zijn om patiënten goed te informeren over de risico’s van een (cosmetische) ingreep. Artsen die cosmetische zorg verlenen, waaronder zowel de plastisch chirurgen als de cosmetisch artsen KNMG, hebben bovendien een BIG-registratie en zijn hiermee tuchtrechtelijk aansprakelijk als zij onverantwoorde risico’s nemen. Het veroorzaken van (een aanmerkelijke kans op) schade aan iemands gezondheid door ondeskundig te handelen is een strafbaar feit conform art. 96 Wet BIG.
Deelt u de mening dat er zo snel mogelijk afspraken moeten komen over bekwaamheidseisen voor cosmetische artsen en wat is uw inzet daartoe?
Ik ben van mening dat de partijen in de cosmetische sector zo snel als mogelijk bekwaamheidseisen voor cosmetische ingrepen moeten stellen, daar waar deze nu nog ontbreken. Mijn voorganger heeft tijdens het debat ziekenhuiszorg van 25 oktober 2023 opnieuw de medisch specialisten en cosmetisch artsen KNMG opgeroepen om overeenstemming te bereiken. Ook is het Ministerie van VWS naar aanleiding van de motie van den Berg2 in contact getreden met de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) en de IGJ. In deze gesprekken is het belang van goede afspraken tussen partijen nogmaals benadrukt en zijn partijen opgeroepen om afspraken over bekwaamheidseisen te maken. Ik zal met deze partijen, als ook de Federatie Medisch Specialisten, halfjaarlijks in gesprek blijven over het aantal en soort meldingen over basisartsen, cosmetisch artsen KNMG en plastisch chirurgen. Hierbij hoort ook de voorlichting aan patiënten over de mogelijkheden om een melding te doen.
Zoals ik in de beantwoording hierboven toelicht, acht ik het in dit stadium niet opportuun om in te grijpen in de kwaliteitsafspraken van een sector. Mocht de sector er niet in slagen om binnen een jaar de impasse rond de bekwaamheidseisen in de cosmetische sector te doorbreken, en mocht op basis van de meldingen bij de IGJ ingrijpen proportioneel lijken, dan zal ik overwegen om het Zorginstituut te verzoeken het onderwerp bekwaamheidseisen cosmetische zorg op de Meerjarenagenda te plaatsen.
Grondgebonden boeren in het licht van de afbouw van de derogatie |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat grondgebondenheid tot op heden afhankelijk was van de hoeveelheid fosfaat die een boer uitreed, waarbij er geen fosfaatoverschot mocht optreden?
Klopt het dat grondgebonden boeren nu rond de twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare hanteren op basis van die fosfaatnorm?
Hoe kan het dat er geen eenduidigheid is over wat grondgebonden is?
Deelt u de mening dat grondgebonden betekent dat een melkveehouder het aantal dieren houdt dat aansluit op de mestplaatsingsruimte van het land dat diegene bezit? Zo nee, wat is uw definitie van grondgebondenheid?
Deelt u de mening dat er een duidelijke en eenduidige definitie zou moeten zijn van grondgebondenheid waarbij stikstof en fosfaat op elkaar afgestemd zijn?
Kunt u toelichten hoe een graslandnorm van 0.35, wat ongeveer 2.8 GVE per hectare is, zich verhoudt tot grondgebondenheid met de nieuwe stikstof-mestplaatsingsnorm van 170 kilogram stikstof per hectare per jaar?
De graslandnorm heeft, zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1 t/m 5, niet tot doel dat alle mestproductie in stikstof en fosfaat geplaatst kan worden binnen de mestplaatsingsruimte voor stikstof en fosfaat van het bedrijf.
Bij een graslandnorm van 0.35 GVE per hectare zullen bedrijven die op die norm zitten, en geen bouwland ter beschikking hebben waar zij nog mest op kunnen afzetten, een deel van de mest op eigen grond kunnen plaatsen, maar niet alle mest. Afhankelijk van de mestproductie en de mestplaatsingsruimte zal meer of minder mest buiten het bedrijf verantwoord moeten worden afgezet.
De stikstofgebruiksnorm van 170kg stikstof per hectare uit dierlijke mest is geen nieuwe norm, maar een bestaande norm die sinds jaar en dag in de Nitraatrichtlijn staat. Nederland heeft sinds 2005 een derogatie onder bepaalde voorwaarden gehad op deze norm. Met de huidige derogatiebeschikking (2022–2025) wordt de derogatie afgebouwd. Door de afbouw van de derogatie zal minder stikstof uit dierlijke mest geplaatst kunnen worden op het eigen bedrijf, te weten maximaal 170 kg per hectare per jaar. Dat betekent dat deze stikstof in de dierlijke mest die mogelijk niet meer op eigen grond kan worden geplaatst verantwoord afgevoerd zal moeten worden van het bedrijf, of mogelijk in de nabije toekomst verwerkt kan worden tot Renure-meststoffen waaraan – bovenop de 170 kg per hectare per jaar uit dierlijke mest – ruimte geboden wordt voor maximaal 100 kg stikstof uit dierlijke mest per hectare per jaar, indien aan de daarvoor dan geldende voorwaarden wordt voldaan.
Bent u van mening dat een graslandnorm van 0.35 de mestproductie en mestplaatsing op bedrijfsniveau met elkaar in evenwicht brengt, of meer in evenwicht brengt vergeleken met de huidige situatie?
Een graslandnorm van 0,35 ha grasland/GVE brengt de mestproductie en mestplaatsingsruimte, met name in gebieden met meer intensieve melkveehouders, meer in balans. Intensievere melkveebedrijven met relatief veel koeien ten opzichte van het areaal waarover zij beschikken zullen om aan de norm te kunnen voldoen of bouwland moeten omzetten in grasland of grasland moeten betrekken bij het bedrijf of het aantal dieren moeten verminderen.
Druist mestverwerking, benoemd als steunmaatregel voor grondgebonden melkveehouders in het plan van aanpak, niet in tegen de principes van grondgebondenheid?1
Dat is niet het geval. Als aangegeven in mijn antwoord op vragen 1 t/m 5 wordt met de graslandnorm grondgebondenheid benaderd vanuit verschillende invalshoeken, waarbij een deel van de mest op eigen grond geplaatst kan worden maar niet noodzakelijkerwijs alle mest. Melkveehouders kunnen mest verwerken of laten verwerken en de verwerkte mest op eigen grond toepassen of verantwoord afvoeren naar andere bedrijven. Met de mogelijke extra ruimte voor bepaalde Renure-meststoffen zou het mogelijk worden om meer stikstof uit dierlijke mest toe te passen op het eigen bedrijf en daarmee de kringloop nog beter te sluiten en mestproductie meer in evenwicht te laten zijn met de plaatsingsruimte.
Erkent u dat, ook als de mestmarkt in balans is, huidige grondgebonden boeren in de knel kunnen raken vanwege de verlaagde mestplaatsingsnorm waardoor zij toe zullen moeten naar een lagere GVE, mits ze grondgebonden willen blijven?
Indien een boer door de afbouw van de derogatie niet meer alle mest op het eigen bedrijf kan afzetten, en een boer ervoor kiest om vanuit zijn perspectief op grondgebondenheid alle mest op eigen grond te willen afzetten, kan hij ervoor kiezen om minder dieren te houden of grond aan te kopen. In beide gevallen gaat hij minder koeien per hectare houden.
Verwacht u dat de meerprijs voor grondgebonden melkveehouders, als onderdeel van de steunmaatregelen vanuit de sector, voldoende zal zijn om de gederfde inkomsten te compenseren?
Zoals ik in het plan van aanpak heb aangegeven is het voor een succesvolle aanpak van belang dat ketenpartijen en banken in de aankomende jaren ondersteuning bieden aan die bedrijven die passen bij het toekomstbeeld van een grondgebonden melkveehouderij. Zolang de mestmarkt nog niet in balans is, krijgen ook deze bedrijven in de aankomende jaren te maken met een verhoging van hun kosten. Daarom zijn gesprekken gevoerd met de verwerkende industrie en banken en zijn zij opgeroepen om urgent concrete maatregelen te treffen die de liquiditeitspositie van deze bedrijven in de aankomende jaren versterkt en in te zetten op het halen van meeropbrengsten uit de markt juist voor deze bedrijven (Kamerstuk 28 973, nr. 255 en Kamerstuk 33 037, nr. 542). Op dit moment is mij onvoldoende bekend over mogelijke plannen daartoe van de sector om daar een oordeel over te kunnen geven.
Bent u voornemens om maatregelen te nemen om grondgebonden melkveehouders te ondersteunen de komende periode?
Het kabinet heeft besloten de subsidie behoud graslandareaal te verhogen voor 2024 en 2025 (zie hiervoor de Kamerbrief van 31 mei jl., Kamerstuk 33 037, nr. 542). Met deze regeling en deze verhoging kom ik met het oog op het behoud van het areaal grasland melkveehouders die deelnemen aan de derogatie tegemoet in een deel van de kosten.
Het bericht 'Etnische zuiveringen in Darfur en mogelijk zelfs genocide, stelt Human Rights Watch' |
|
Jan Paternotte (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Massalit Will Not Come Home» van Human Rights Watch?1, 2
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van Human Rights Watch dat in het westen van Darfur sprake is van etnische zuivering? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zeer bezorgd over de situatie in Darfur. De feiten zoals die in het Human Rights Watch rapport worden beschreven, wijzen erop dat wordt geprobeerd door geweld en intimidatie personen van bepaalde groepen uit het gebied te verwijderen. Het is niet aan het kabinet hier een kwalificatie aan te verbinden.
Bent u bereid de aanbevelingen van Human Rights Watch op te volgen en in de relevante gremia te pleiten voor sancties tegen commandanten en militieleiders die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden in West-Darfur? En bent u bereid te pleiten voor uitbreiding van het wapenembargo en sancties voor individuen en bedrijven die het wapenembargo schenden? Zo nee, waarom niet?
Mede op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties, onder andere tegen commandanten verantwoordelijk voor mensenrechtenschendingen in West-Darfur, voorbereid en besproken. Het doel van de sancties is het verder onder druk zetten van beide strijdende partijen en daarmee het geweld een halt toe te roepen. Daarbij wordt de timing van sancties en het niveau waarop sancties worden ingesteld meegewogen, zodat het bemiddelingspogingen niet belemmert, maar juist versterkt.
De VN-Veiligheidsraad heeft op 8 maart 2024 het mandaat van het panel van deskundigen dat zijn sanctiecomité voor Soedan moet bijstaan, verlengd tot 12 maart 2025. De Raad besloot tegelijkertijd om de sanctieregeling (waaronder wapenembargo Darfur) tegen Soedan te bevestigen en te verlengen tot 12 september 2024. Voor die tijd moeten eventuele nieuwe sancties worden verkend.
Nederland onderhoudt contact met gelijkgezinde landen in de VN-Veiligheidsraad, waaronder het VK (penvoerder) en met EU lidstaten over de mogelijkheid van uitbreiding van huidige sancties. Deze zullen zoals gebruikelijk afhankelijk zijn van de dynamiek in de Veiligheidsraad.
Kunt u garanderen dat er geen Nederlands of Europees ontwikkelingsgeld terechtkomt bij de strijdende partijen, zoals eerder het geval was in verband met de rol die de RSF speelde in het bewaken van de grenzen?
Sinds de staatsgreep van 2021 lopen de ontwikkelingsprogramma’s in Soedan uitsluitend via iNGO’s, private sector en multilaterale kanalen. Er gaat geen directe OS-financiering naar de de facto overheid, noch naar de RSF.
Bent u in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en bereid de politieke en praktische steun te bieden die nodig is om het onderzoek af te ronden? Kunt u daarnaast toezeggen alle mogelijke diplomatieke middelen in te zetten om te zorgen dat alle partijen medewerking verlenen aan het onderzoek?
Ja, Nederland is in gesprek met het Internationaal Strafhof over de situatie in Soedan en is bereid, met inachtneming van de onafhankelijkheid van het Strafhof, om waar mogelijk politieke en praktische steun te bieden om het onderzoek van het Strafhof naar de situatie in Darfur te faciliteren. Nederland benadrukt in diverse fora en in bilaterale contacten het belang van het investeren in accountability, waaronder het onderzoek van het Internationaal Strafhof. Daarnaast heeft Nederland in de afgelopen jaren door middel van een vrijwillige bijdrage van in totaal 6 miljoen euro een bijdrage geleverd aan de versterking van de algehele onderzoekscapaciteit van het Strafhof. Met behulp van deze vrijwillige bijdrage heeft het Parket van de Aanklager onder meer geïnvesteerd in nieuwe ICT-voorzieningen ten behoeve van de bewijsgaring, die ook voor dit onderzoek kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid zich in te zetten voor het uitbreiden en verlengen van de Independent International Fact-Finding Mission for the Sudan, in lijn met de aanbeveling van Human Rights Watch?
Het is van groot belang dat de Fact Finding Mission (FFM) het mandaat kan uitvoeren dat door de Mensenrechtenraadresolutie van 11 oktober 2023 is ingesteld. Door de VN-liquiditeitscrisis is het Bureau van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten (OHCHR) echter hard geraakt en is het werk van onderzoeksmechanismen, zoals van de FFM Sudan en Special Procedures in het gedrang gekomen. De FFM is intussen wel operationeel en conform het mandaat zal de FFM tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni een mondelinge update geven van hun werkzaamheden. Nederland zal zich inzetten voor verlenging van het mandaat van de FFM. Onderhandelingen hierover zijn voorzien tijdens de septemberzitting van de Mensenrechtenraad dit jaar. Nederland geeft verder een bijdrage aan OHCHR voor ondersteuning van accountability-mandaten, en roept ook andere landen op dat te doen.
Deelt u de zorgen over gebrekkige toegang tot alle relevante gebieden in het kader van de Fact-Finding Mission en het gebrek aan toegang voor journalisten en hulpverleners? Zo ja, welke rol kan Nederland – zowel individueel als in Europees of internationaal verband – spelen in het verbeteren van deze toegang?
Die zorgen deel ik. Nederland steunt daarom onder andere een lokale media organisatie om onafhankelijk nieuws te brengen. Ook steunt Nederland organisaties die mensenrechtenverdedigers helpen en die ondersteunen bij het monitoren en documenteren van mensenrechtenschendingen. Wat betreft de Fact Finding Mission wordt verwezen naar het antwoord op vraag 6. De EU heeft afgelopen jaar een sanctieregime aangenomen waarop momenteel 6 bedrijven gelist staan die hebben bijgedragen aan mensenrechtenschendingen in Soedan. Zoals vermeld bij vraag 3, wordt momenteel in EU-verband uitbreiding van sancties voorbereid en besproken.
Op welke manier zet Nederland druk op het naleven van resolutie 2724 (2024) van de VN Veiligheidsraad om ervoor te zorgen dat alle belemmeringen worden weggenomen en volledige, snelle, veilige en ongehinderde humanitaire toegang mogelijk te maken, ook over de grenzen heen, en te voldoen aan verplichtingen op grond van het internationaal humanitair recht?3
Tijdens de humanitaire conferentie in Parijs van 15 april jl., georganiseerd door Frankrijk en de EU met deelname van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, is een declaration of principles ondertekend waarin o.a. wordt opgeroepen humanitaire toegang te verbeteren. Nederland zegde EUR 10 miljoen extra toe aan het World Food Programme als onderdeel van een totaalpakket van EUR 80 miljoen aan Soedan en buurlanden. De EU zet zich in voor verbetering van humanitaire toegang via diplomatieke inzet van met name de EU Speciaal Gezant voor de Hoorn van Afrika. Daarnaast is Nederland in gesprek met verschillende VN organisaties, waaronder World Food Programme en de Food and Agriculture Organization, in New York, Geneve en Rome om de urgentie van de situatie te benadrukken, inspanningen waar mogelijk te vergroten, en mogelijke acties te identificeren en coördineren.
De EU heeft op 12 april jl. een verklaring uitgebracht waarin ook wordt opgeroepen het geweld te staken en humanitaire hulp toe te laten. Hierin is tevens gerefereerd aan het EU sanctie-regime, waarin het blokkeren van humanitaire hulp een criterium is voor listing. Op 13 mei jl. heeft de EU bij monde van de Hoge Vertegenwoordiger van de EU een verklaring gepubliceerd naar aanleiding van gevechten in Noord-Darfur waarbij wederom dezelfde oproep wordt gedaan.
Op welke manier kan Nederland bijdragen aan het hervestigen van de meest kwetsbare vluchtelingen?
Hervestiging gebeurt op voordracht van de VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) vanuit een land van eerste opvang. UNHCR selecteert daarvoor de meest kwetsbare vluchtelingen en draagt hen voor. Om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland moet een persoon daarnaast op grond van het geldende nationale asielbeleid in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning.
Op dit moment geldt een besluit- en vertrekmoratorium (BVM) voor asielzoekers afkomstig uit Soedan, omdat de huidige situatie in Soedan te onduidelijk en instabiel is om adequaat asielbeleid te kunnen opstellen. Aan de hand van het binnenkort te verschijnen Ambtsbericht Soedan zal het land-gebonden asielbeleid voor Soedan opnieuw bezien worden. Zolang het besluit- en vertrekmoratorium geldt, kan de beoordeling van asielaanvragen niet worden gemaakt en is het niet mogelijk om Soedanezen te hervestigen4. Het geldende besluit- en vertrekmoratorium zal op 8 juli 2024 van rechtswege verlopen. Het vertrekmoratorium kan niet meer verlengd worden gelet op de maximale termijn. Zodra het BVM wordt opgeheven en weer kan worden beslist op asielverzoeken van Soedanezen, kunnen Soedanezen ook weer door UNHCR worden voorgedragen voor hervestiging naar Nederland.
Welke steun biedt Nederland aan de opvang van Soedanese vluchtelingen in de omringende landen? Hoe kan deze steun worden verbeterd zodat vluchtelingen humaan en met toekomstperspectief kunnen worden opgevangen?
Nederland financiert humanitaire partners (VN, Rode Kruis/ICRC en NGO’s van de Dutch Relief Alliance/DRA) die werkzaam zijn in Soedan en in de buurlanden waar vluchtelingen en terugkeerders opgevangen worden. Nederland heeft in april besloten tot een extra bijdrage aan WFP van EUR 10 miljoen voor de crisis in Soedan en WFP zal deze bijdrage deels in Tsjaad inzetten voor de opvang van Soedanese vluchtelingen. Ook heeft DRA EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor een acute response in het Oosten van Tsjaad. Nederland is daarnaast een van de grootste donoren van het Central Emergency Response Fund (CERF) dat voor steun aan Soedanese vluchtelingen al USD 10 miljoen vrijmaakte voor Zuid-Soedan en USD 15 miljoen voor Tsjaad.
Door middel van het door Nederland gefinancierde PROSPECTS partnerschap wordt daarnaast steun geboden aan Soedanese vluchtelingen in Egypte en Ethiopië. Dit partnerschap biedt vluchtelingen perspectief in hun gastlanden door sociale en juridische bescherming, onderwijs, werk en kritieke infrastructuur (WASH, huisvesting). Recentelijk is een tweede fase van PROSPECTS gestart met een verhoogd budget voor de periode 2024 -2027.
Correspondentie tussen IGJ en een huisarts |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kan de Kamer de volledige correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de huisarts, waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
Na inventarisatie is gebleken dat de IGJ geen correspondentie heeft gehad met de persoon waarnaar werd gerefereerd als «deze man».
Kan de Kamer de eventuele correspondentie (e-mailwisseling) ontvangen tussen IGJ en Twitter met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts waar een ambtenaar van uw ministerie in een e-mail van 17 februari 2021 om 17:23 gericht aan een medewerker van Facebook en een medewerker van IGJ naar refereerde als «deze man»?
De IGJ heeft geen correspondentie met Twitter gehad met betrekking tot het Twitteraccount van de huisarts.
Lucratief belang en partiële buitenlandse belastingplicht |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen toucheren, nul belasting betalen: hoe twee expat-managers van Action buiten bereik van de fiscus bleven»?1
Ja.
Bent u na het lezen van dit artikel nog steeds van mening dat het combineren van de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht en de doorstootverplichting in de lucratiefbelangregeling niet mogelijk is, zoals u aangaf in antwoorden op Kamervragen van het lid Maatoug uit november 2022?2
Ja. Zoals ik ook bij de beantwoording van de Kamervragen van het lid Maatoug van november 2022 heb aangegeven, ben ik van mening dat de doorstootverplichting van artikel 3.95b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) niet kan samengaan met de optionele partiële buitenlandse belastingplicht van artikel 2.6 Wet IB 2001. Bij de optionele partiële buitenlandse belastingplicht wordt bij de belastingplichtige het inkomen uit box 2 (aanmerkelijk belang) en box 3 (sparen en beleggen) alleen in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken voor zover Nederlands inkomen wordt genoten. Als sprake is van een aanmerkelijk belang in een in niet in Nederland gevestigde vennootschap (vergelijk artikel 7.5 Wet IB 2001) worden voordelen daaruit niet in de Nederlandse heffing van inkomstenbelasting betrokken. Deze voordelen worden op grond van artikel 2.6 Wet IB 2001 buiten beschouwing gelaten. Hierdoor kan naar mijn mening niet worden voldaan aan de doorstootverplichting. De doorstootverplichting vereist immers dat er voor ten minste 95% van de lucratiefbelangvoordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten. Dat kan alleen als iemand belastingplichtige is voor het aanmerkelijk belang, hetgeen belanghebbende niet is, omdat hij gebruik heeft gemaakt van de optionele partiële buitenlandse belastingplicht. Daarnaast acht ik het standpunt van belanghebbende dat de doorstootregeling in zijn geval kan worden toegepast, in strijd met doel en strekking van deze bepaling. Duidelijk is immers dat de wetgever voor ogen stond dat box 1-heffing terugtreedt in verband met box 2-heffing, en niet in verband met geen heffing op grond van die wet.
Indien deze combinatie toch mogelijk blijkt te zijn en expats door gebruik van de doorstootverplichting in de lucratiefbelangregeling én de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht over een deel van hun inkomen überhaupt geen belasting in Nederland betalen, zou u dit dan classificeren als een concreet signaal van onbedoeld ontwijkgedrag van de lucratiefbelangregeling?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het ongewenst als belastingplichtigen bij de lucratiefbelangregeling kiezen voor de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met een buitenlandse houdstervennootschap en daarbij voor de doorstootverplichting kiezen ter zake van in Nederland gerealiseerde lucratiefbelangvoordelen. Deze samenloop kan er niet toe leiden dat geen belastingheffing plaatsvindt ter zake van het lucratieve belang. Tegen de andersluidende oordelen van rechtbank Noord-Holland en Zeeland-West-Brabant heeft de Belastingdienst daarom terecht hoger beroep aangetekend.3
Klopt het dat deze manier van belasting ontwijken vanaf 2025 niet meer mogelijk is door het amendement Grinwis waarmee de partiële buitenlandse belastingplicht wordt afgeschaft? Zo nee, wat gaat u doen om deze ontwijkingsconstructie onmogelijk te maken?
Het aangenomen amendement van het lid Grinwis is onderdeel van het Belastingplan 2024.4 Het amendement regelt dat artikel 2.6 Wet IB 2001 per 1 januari 2025 vervalt en leidt daarmee tot afschaffing van de keuzemogelijkheid voor de partiële buitenlandse belastingplicht. Zoals hiervoor toegelicht ben ik van mening dat het nu ook niet mogelijk is om de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met de doorstootregeling van het lucratief belang toe te passen. Vanaf 2025 zal de partiële buitenlandse belastingplicht voor nieuw ingekomen werknemers, die gebruikmaken van de 30%-regeling, worden afgeschaft zodat er voor die belastingplichtigen ook geen mogelijkheid meer is om dit standpunt in te nemen. Bij de afschaffing van dit keuzerecht geldt overgangsrecht voor een periode van twee jaar. Hierdoor zal er in ieder geval vanaf 2027 geen discussie meer bestaan tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst over de constructie van de partiële buitenlandse belastingplicht in combinatie met de lucratiefbelangregeling.
Is bekend hoe vaak de lucratiefbelangregeling jaarlijks sinds het invoeren ervan in 2009 wordt toegepast? Hoe vaak wordt jaarlijks sinds 2009 de doorstootverplichting toegepast? Is er volgens u sprake van een toename? Zo ja, wat is daarvan volgens u de oorzaak?
Het is niet mogelijk om op basis van Belastingdienstgegevens in beeld te brengen in hoeveel gevallen de lucratief belangregeling van toepassing is. Er zijn geen gegevens beschikbaar bij de Belastingdienst over het aantal situaties waarin de lucratiefbelangregeling een rol speelt, aangezien deze niet afzonderlijk worden geregistreerd in de aangiften inkomstenbelasting. Het is daarom evenmin bekend hoe vaak de doorstootverplichting wordt toegepast.
Wat vindt u van het bestaan van andere ontwijkingsmogelijkheden met de fiscale regelingen voor buitenlandse werknemers, bijvoorbeeld door brutoloon uit te ruilen tegen vergoedingen voor extraterritoriale kosten, waarover geen belasting hoeft te worden betaald? Hoe kijkt u aan tegen het vergoeden van kosten die in werkelijkheid helemaal niet gemaakt zijn of het standaard vergoeden van kosten in ruil voor een lager brutoloon zonder dat dit met de desbetreffende werknemer is besproken?
Voor werkgevers en werknemers bestaat -binnen bepaalde grenzen (bijvoorbeeld het minimumloon)- contractsvrijheid om de hoogte van het loon onderling af te spreken. Dat houdt ook in dat werkgevers en werknemers kunnen afspreken dat een werknemer hetzelfde werk verricht tegen een lager loon en daarnaast een vergoeding ontvangt voor extraterritoriale kosten. Dit biedt werkgevers en werknemers de mogelijkheid om de arbeidsvoorwaarden en in het bijzonder de (samenstelling van de) beloning, naar eigen voorkeur samen te stellen, rekening houdende met de wettelijke mogelijkheden. Deze ruil van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding vindt overigens niet alleen plaats in het kader van extraterritoriale kosten, maar ook voor diverse andere onbelaste kostenvergoedingen zoals reiskosten en studiekosten. Dergelijke regelingen worden ook op CAO-niveau afgesproken. De fiscale spelregels voor het uitruilen van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding zijn opgenomen in het besluit Loonheffingen, wijziging beloningen; cafetariaregelingen5 (hierna: het besluit).
Ingekomen werknemers maken vanwege hun uitzending naar Nederland extra kosten (zogenoemde extraterritoriale kosten (ETK)). Dat zijn onder meer extra kosten voor levensonderhoud door een hoger prijspeil in Nederland, de kosten voor een kennismakingsbezoek aan Nederland, kosten voor het aanvragen of omzetten van officiële persoonlijke papieren (zoals verblijfsvergunningen, visa en rijbewijzen), reiskosten van en naar het land van herkomst en dubbele huisvestingskosten. Het doel van de ETK-regeling is het creëren van een gelijk speelveld tussen Nederlandse en buitenlandse arbeidskrachten voor dezelfde functie door de compensatie van extraterritoriale kosten die Nederlanders niet hebben. Voor ingekomen werknemers die aan bepaalde voorwaarden voldoen, bestaat een forfaitaire variant van de ETK-regeling, de zogenoemde 30%-regeling.
Om een onbelaste kostenvergoeding toe te kunnen kennen aan een werknemer geldt in beginsel als basisvoorwaarde dat er daadwerkelijk gemaakte kosten tegenover dienen te staan. Het onbelast vergoeden van kosten die in werkelijkheid niet zijn gemaakt is, uitzonderingen daargelaten, niet toegestaan en zal door de Belastingdienst worden bestreden wanneer dit bij een controle wordt geconstateerd.
Een uitruil van bruto loon in ruil voor een onbelaste kostenvergoeding maakt deel uit van de arbeidsvoorwaarden die werkgever en werknemer overeenkomen in de arbeidsovereenkomst of in aanvulling daarop. Een arbeidsovereenkomst vraagt instemming van zowel werkgever en werknemer. Het besluit stelt bovendien als eis aan een uitruil dat de partijen de gevolgen van een dergelijke uitruil, bijvoorbeeld voor bepaalde loonafhankelijke regelingen, zoals sociale zekerheidsuitkeringen en vakantiegeld, bewust aanvaarden. Een uitruil van bruto loon voor een onbelaste kostenvergoeding die niet met de werknemer is besproken en waar de werknemer niet expliciet mee akkoord is gegaan, is daarom niet toegestaan.
De gerichte vrijstelling van extraterritoriale kosten wordt op dit moment geëvalueerd (tezamen met de 30%-regeling en de keuzeregeling partiële buitenlandse belastingplicht). De eerste conceptrapportage naar aanleiding van de evaluatie kan ik in juni met uw Kamer delen. Daarna ontvangt u ook een inhoudelijke reactie van het kabinet op de bevindingen van de onderzoekers.
Bent u het ermee eens dat de discussie over of iets een beloning voor geleverde arbeid of voor verstrekking van kapitaal is, niet relevant is op het moment dat inkomsten uit kapitaal en uit arbeid gelijk worden belast?
Ja. Als inkomen uit kapitaal en inkomen uit arbeid gelijk worden belast, dan wordt de discussie over de kwalificatie van het inkomen als ofwel inkomen uit arbeid ofwel inkomen uit kapitaal niet of minder relevant.
Worden inkomsten uit kapitaal en uit arbeid volgens u op dit moment gelijk belast? Kunt u toelichten waarom wel of niet?
Nee. Het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» laat zien dat er behoorlijke verschillen zijn in belastingdruk, zowel tussen inkomen uit arbeid en inkomen uit vermogen als tussen verschillende vormen van (inkomen uit) arbeid en tussen verschillende vormen van (inkomen uit) vermogen.6
Bij het inkomen uit arbeid wordt de belastingdruk voor werknemers, IB-ondernemers en directeur-grootaandeelhouders (dga’s) vergeleken, zowel de gemiddelde belastingdruk als de toptarieven. Omdat het inkomen van de IB-ondernemer en de dga ook een vermogenscomponent kan hebben, is dit ook een vergelijk van de belastingdruk op inkomen uit arbeid en op inkomen uit kapitaal. Bij deze vergelijking wordt zo goed mogelijk rekening gehouden met relevante verschillen tussen werkenden. Het gaat dus niet alleen om de tarieven in de inkomstenbelasting. De vergelijking houdt bijvoorbeeld ook rekening met de vennootschapsbelasting die de vennootschap van de dga verschuldigd is over de winst. Tegelijkertijd wordt geen rekening gehouden met het fiscale voordeel dat een dga kan bereiken door (een deel van) de winst in de vennootschap niet uit te keren. Uit recent onderzoek van het CPB blijkt dat die mogelijkheid in de praktijk over een langere periode kan leiden tot een lagere belastingdruk.
Bij inkomen uit kapitaal wordt de belastindruk op (inkomen uit) verschillende vormen van vermogen vergeleken. Het gaat dan niet alleen over verschillende vormen van vermogen in box 2 en box 3, maar ook over bijvoorbeeld de eigen woning, ondernemingsvermogen en pensioenvermogen in box 1.
Het genoemde bouwstenenrapport schetst concrete opties om desgewenst meer evenwicht in de belastingdruk te brengen. Er kunnen overigens ook goede redenen zijn om niet alle vormen van inkomen of vermogen tegen een gelijk tarief te belasten. Inkomen uit vermogen kan bijvoorbeeld naast een reële component ook een inflatiecomponent hebben. En de eigen woning heeft naast een vermogensaspect ook een belangrijk consumptieaspect. Ook is bij sommige vormen van inkomen belastingheffing meer verstorend dan bij andere vormen van inkomen, bijvoorbeeld vanwege verschillen in internationale mobiliteit. Tot slot kunnen er redenen zijn bepaalde vormen van inkomen of vermogen fiscaal gunstig te behandelen, zoals bijvoorbeeld pensioenen. Ook vermogen dat bijvoorbeeld wordt geïnvesteerd in innovatie kan positieve externe effecten met zich meebrengen.
Bent u van plan maatregelen te nemen om inkomsten uit kapitaal en inkomsten uit arbeid gelijker te gaan belasten?
Het kabinet heeft in deze kabinetsperiode diverse maatregelen genomen om het inkomen uit arbeid en vermogen evenwichtiger te belasten. Dit mede in reactie op het IBO Vermogensverdeling.7 Het Belastingplanpakket 2023 en Belastingplanpakket 2024 bevatten vele maatregelen daartoe. In antwoorden op de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» van 12 februari 2024 heb ik recent nog een opsomming daarvan gegeven.8 Het is aan een volgend kabinet om eventuele verder stappen te zetten.
Klopt het dat de insteek van het boxenstelsel is dat een «globaal evenwicht» in tarieven bereikt wordt, waarbij in box 2 ook de vennootschapsbelasting wordt meegerekend? Hoe zit dit met box 3?
Hieronder volgt een uiteenzetting zoals die ook te vinden is in Bouwstenen voor een beter belastingstelsel 20209 respectievelijk in het IBO Vermogensverdeling. In 2001 is het boxensysteem ingevoerd in de inkomstenbelasting. De hoofddoelstelling van de invoering van het boxenstelsel in 2001 was een neutralere belastingheffing van verschillende soorten vermogens en het verminderen van arbitragemogelijkheden door de keuze van een gelijk tarief voor verschillende vormen van vermogenswinsten. Box 3 vormde in 2001 de basis van het in 2001 ingevoerde boxenstelsel. De invoering van box 3 met een forfaitaire vermogensrendementsheffing betekende op dat moment een forse grondslagverbreding en een einde aan een grondslagerosie in de inkomstenbelasting. Het oorspronkelijke wetsvoorstel voor de Wet IB 2001 beoogde neutraliteit voor vermogensinkomens en daarmee ook een tarief van 30% voor het inkomen in box 2. De gedachte daarachter was dat een dga fiscaal deels vergelijkbaar is met een ondernemer die progressief belaste winst uit onderneming geniet én deels met een particuliere belegger van wie de beleggingen onder het forfaitaire rendement van box 3 valt, terwijl de gecombineerde druk van de Vpb- en box 2-heffing vergelijkbaar was aan het toptarief in box 1. Hoewel die gedachtegang in die tijd algemeen werd onderschreven, werd de gecumuleerde druk van 54,5% door de Tweede Kamer te hoog bevonden ten opzichte van het toptarief van 52% in box 1.10 Het oorspronkelijk box 2-tarief van 25% is destijds in de uiteindelijke Wet IB 2001 gehandhaafd als box 2-tarief. Met de invoering van het boxenstelsel in 2001 is ook beoogd om ondernemerschap gelijkwaardig te belaste ongeacht de rechtsvorm. Anders gezegd: het box 2-regime voor dga’s legde een koppeling tussen de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting waarmee een globaal evenwicht tussen het belasten van een IB-ondernemer en een dga werd verkregen,11 en een globaal evenwicht met de werknemer. Zie onderstaande tabel voor de (gecumuleerde) toptarieven van een werknemer, IB-ondernemer en dga in 2001.
Tabel 2.1: Vergelijking (cumulatief) toptarieven 2001
Werknemer
52%
IB-ondernemer
52%
DGA winst ≤ ƒ 50.000
47,50%
DGA winst > ƒ 50.000
51,25%
Bij de invoering van het boxenstelsel was er dus sprake van globaal evenwicht in de fiscale behandeling van werkenden (werknemers, IB-ondernemers en directeurgrootaandeelhouders (dga’s)) en op dat moment ook min of meer evenwicht tussen box 2 en box 3. Nadien heeft internationale belastingconcurrentie ertoe geleid dat al snel na 2001 het Vpb-tarief in een rap tempo is verlaagd. Omdat dit leidde tot een vlucht naar bv’s is in 2007 de mkb-winstvrijstelling van 10% ingevoerd, om het evenwicht tussen de dga en de IB-ondernemer te bewaren. Het effectieve tarief in box 1 voor IB-ondernemers was door de mkb-winstvrijstelling op dat moment weer ongeveer gelijk aan de gecumuleerde druk op de aanmerkelijkbelanghouders in box 2. Vanaf toen is het evenwicht met de werknemer echter vrijwel geheel verloren gegaan. Onderstaande – inmiddels welkbekende – figuur laat de ontwikkelingen in de marginale toptarieven zien als gevolg van gemaakte beleidskeuze.
In reactie op het IBO Vermogensverdeling heeft dit kabinet met de opeenvolgende belastingplanpakketten 2023 en 2024 de nodige maatregelen genomen, die de trend hebben gekeerd van steeds meer uiteenlopende tarieven. Dat durf ik best historisch te noemen. Eén van de belangrijkste maatregelen betrof het verhogen van het lage Vpb-tarief van 15% naar 19% en het verlagen van de schijfgrens van € 395.000 naar € 200.000 tot waar het lage Vpb-tarief geldt. Daarnaast is het lenen van de eigen vennootschap ingeperkt tot € 500.000, is de mkb-winstvrijstelling verhoogd en is een gedifferentieerd tarief in box 2 ingevoerd. Een opsomming van alle maatregelen is opgenomen in de antwoorden op de Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van het rapport «Belastingen in maatschappelijk perspectief» van 12 februari 2024.12 De figuur hieronder illustreert een deel van het resultaat hiervan.
Met deze historische ontwikkelingen wil ik duidelijk maken dat het boxenstelsel op zichzelf bezien niet zorgt voor onevenwichtigheden, maar wel de beleidskeuzes om tarieven aan te passen en kortingen en vrijstellingen al dan niet in te voeren. Het synthetische stelsel zoals Nederland voor 2001 kende bleek ook verre van ideaal. Het ligt dan ook aan gemaakte keuzes dat verschillen ontstaan.
In hoeverre acht u het meerekenen van de vennootschapsbelasting voor het bepalen van dit «globaal evenwicht» nog terecht als beloningen voor geleverde arbeid via constructies in box 2? Zijn er situaties waarin inkomsten in box 2 vallen zonder dat er vennootschapsbelasting wordt betaald?
Bij de bepaling van het globaal evenwicht voor aanmerkelijkbelanghouders wordt voor box 2 gerekend met het gecombineerde tarief van vennootschapsbelasting en het box 2-tarief, waarbij het box 2-tarief pas geldt als daadwerkelijk dividend wordt genoten. Bij de heffing van inkomen uit box 2 wordt dus rekening gehouden met de vennootschapsbelasting ook al wordt niet altijd vennootschapsbelasting betaald door de vennootschap waarin direct het aanmerkelijk belang wordt gehouden. Bijvoorbeeld omdat de vennootschap voordelen geniet die zijn vrijgesteld onder de deelnemingsvrijstelling. In dat geval heeft de deelneming al vennootschapsbelasting betaald over haar winst en worden de voordelen bij de vennootschap die de aandelen houdt in de deelneming niet belast. Hiermee wordt dubbele heffing voorkomen. Deze deelneming kan in het buitenland zijn gevestigd waardoor er in het buitenland belasting wordt geheven over de winst. Het is dan ook niet altijd duidelijk hoeveel en waar vennootschapsbelasting is betaald. Ook kunnen er andere factoren spelen zoals verliesverrekeningen die van invloed zijn op de te betalen vennootschapsbelasting. In beginsel geldt echter wel dat over bijvoorbeeld uitgekeerde winsten die inkomen vormen in box 2 eerst vennootschapsbelasting of buitenlandse winstbelasting is geheven.
In het dertigledendebat over een extra belasting voor extreem rijken heb ik aanleiding van motie Idsinga toegezegd een onderzoek te doen naar een aanpassing van de lucratiefbelangregeling waarbij managers in de private-equity sector worden belast naar het progressieve tarief van box 1.13 De doorstootregeling (belastingheffing via box 2) is ook onderwerp van dit onderzoek. Het streven is de Kamer voor het zomerreces hierover te informeren.
In hoeverre draagt het boxenstelsel volgens u nog bij aan het gelijk behandelen van verschillende inkomsten?
Zoals bij de beantwoording van vraag 10 is aangegeven is het niet zozeer het boxenstelsel dat zorgt voor ongelijke behandeling maar gaat het vooral om de gemaakte keuzes over tarieven, kortingen en wat wel of niet tot de te belasten grondslag wordt gerekend.
Bent u van mening dat het boxenstelsel heroverwogen moet worden bij de eerstvolgende grote herziening van het belastingstelsel?
Een herziening van het belastingstelsel zoals het aanpassen van het boxenstelsel zal een ingrijpende verandering betekenen en zal een lange periode beslaan. Het boxenstelsel is in 2001 ingevoerd uit onvrede over het synthetisch stelsel daarvoor. De combinatie van progressieve tarieven voor rente- en dividendeninkomsten voor particulieren en de niet uniforme behandeling van verschillende beleggingsvormen leidde tot steeds meer belastingconstructies om zoveel mogelijk belasting op (inkomen uit) vermogen te ontwijken.14 Zoals in voorgaande antwoorden beschreven en zoals maatregelen van dit kabinet hebben laten zien, kunnen bestaande onevenwichtigheden ook worden geadresseerd door aanpassingen binnen het huidige belastingstelsel, dus zonder een stelselherziening. Dit (demissionaire) kabinet acht het van belang om voortdurend kritisch te blijven kijken naar het belastingstelsel, en daarmee ook de vormgeving van het boxenstelsel. Daarmee wordt juist handelingsperspectief op korte en middellange termijn geboden. In een onderzoek naar het boxenstelsel zou de vraag centraal kunnen staan om – in lijn met de aanbeveling uit het IBO Vermogensverdeling – tot een stelsel te komen waarbij inkomen uit werk en verschillende vermogensvormen neutraler worden behandeld. Een eventueel initiatief voor een dergelijk onderzoek is aan het volgende kabinet.
Het bericht 'Voor miljarden aan zorgfraude gepleegd, maar pakkans nihil: ’En zorgpremies stijgen steeds meer’' |
|
Sarah Dobbe |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Voor miljarden aan zorgfraude gepleegd, maar pakkans nihil: «En zorgpremies stijgen steeds meer»»?1
Ik vind het verwerpelijk dat er misbruik wordt gemaakt van publieke zorggelden en dat patiënten daar de dupe van worden. Het bericht ondersteunt het belang van de ingezette aanpak om meer te sturen op het voorkomen en aanpakken van zorgfraude. Onder andere door betere gegevensdeling middels de Wet bevorderen samenwerken en rechtmatige zorg (Wbsrz), en de uitbreiding van de vergunningsplicht tot alle zorginstellingen, met het onlangs door uw Kamer aangenomen amendement Bushoff. Naar aanleiding van de pilot screening van nieuwe zorgaanbieders, uitgevoerd met de DSW, NZa, IGJ en CIBG, wordt gewerkt aan andere mogelijkheden om de screening te verbeteren. Daarnaast werk ik met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) onder andere aan de uitbreiding van mogelijkheden om in te grijpen, door een vergunning te weigeren dan wel in te trekken.
Welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat de aanpak van zorgfraude wordt verbeterd? Hoe wordt daarbij geborgd dat onschuldige mensen niet in de problemen komen?
Ik vind samen met de partijen in het veld dat de aanpak van zorgfraude beter kan en moet, en werk samen met hen aan diverse maatregelen die de aanpak van zorgfraude moeten verbeteren. Er zijn daarin ook al belangrijke stappen gezet.
Enkele maatregelen zijn:
Voor een breder overzicht verwijs ik u graag naar de jaarbrief die ik uw Kamer op 26 oktober 2023 stuurde.2
Helaas is de bestrijding van zorgfraude niet eenvoudig. Het is complexe materie en het vergt veel inspanning van betrokken partijen: het is daarom belangrijk om de eerlijke boodschap mee te geven, dat als we ons zorgsysteem toegankelijk en
werkbaar willen houden we nooit alle mazen voor niet-integere zorgaanbieders kunnen dichten. De aspecten van privacy en regeldruk komen in dit kader ook in uw Kamer regelmatig aan de orde.
Hoe voorkomt u dat er nu meer zorggeld naar de fraudebestrijding gaat, zonder dat dit zorgt voor minder fraude?
Het effect van fraudebestrijding is moeilijk te kwantificeren, maar er wordt ingezet op effectieve fraudebestrijding door een combinatie van maatregelen ten behoeve van het voorkomen, stoppen en bestraffen van fraude. Voor de verschillende maatregelen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Waarom kiest u ervoor om nu honderden miljoenen te bezuinigingen op de zorg voor mensen, terwijl er nog voor miljarden euro’s per jaar wordt gefraudeerd in de zorg en prioriteit zou moeten zijn om dit zorggeld naar zorg te laten gaan? Bent u het ermee eens dat door nu te bezuinigen op de zorg de zorg dubbel financieel wordt geraakt: een verlies van miljarden aan zorggeld door fraude dat niet aan zorg wordt besteed en daar bovenop nog extra bezuinigingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel uw conclusie niet. Bovendien is er geen sprake van een vermindering van de zorguitgaven, maar beperking van de groei. De maatregelen van het huidige demissionaire kabinet zijn erop gericht om door beheersing van de groei van de zorguitgaven de zorg ook in de toekomst toegankelijk en betaalbaar te houden. Naast financiële houdbaarheid speelt ook personele houdbaarheid een rol, want de zorg doet een steeds groter beroep op de krappe, en steeds krapper wordende, arbeidsmarkt. De zorg toegankelijk en betaalbaar houden, willen we realiseren door verschillende maatregelen te nemen, zoals het bevorderen van passende zorg en stimuleren van doelmatigheid. Zoals eerder aangegeven is in de context waarin we ons zorgsysteem toegankelijk, en de werkdruk beheersbaar willen houden, het aanpakken van zorgfraude complexe materie die veel inspanning vergt. Ik hecht eraan op te merken dat de omvang van zorgfraude een schatting is. Verschillende onderzoeken hebben uitgewezen dat de omvang van zorgfraude niet goed is te kwantificeren.
Bent u het ermee eens dat de huidige manier waarop de zorg nu is ingericht, met een onoverzichtelijke «markt», met een wildgroei aan aanbieders die onder andere via open-house procedures gestimuleerd wordt, het makkelijker maakt om weg te komen met zorgfraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment voert de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een verkenning uit naar de effecten van een zgn. open house constructie ter uitvoering van de motie van Kamerleden Peters en Hijink, waarin de regering wordt gevraagd hoe winstuitkeringen, private-equity beleggers en open-houseconstructies beperkt, afgeschaft en/of geweerd kunnen worden binnen de Jeugdwet.3 Daarin wordt onder meer het antwoord op uw vraag onderzocht, ook in relatie tot bijvoorbeeld het contractmanagement en het toezicht. Op een conclusie op die vragen wil de Staatssecretaris van VWS nu dan ook niet vooruitlopen. Het onderzoek wordt naar verwachting in de zomer van 2024 afgerond. Na afronding van dit onderzoek zal de Staatssecretaris van VWS uw Kamer berichten over de uitkomsten van dit onderzoek.
Bent u het ermee eens dat het minder aantrekkelijk zou worden om te frauderen met zorggeld als het in de gehele zorg verboden zou worden om winst uit te keren, aangezien het dan lastiger zou worden om als fraudeur persoonlijk te profiteren van fraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, zoals prikkels tot innoveren en efficiëntie, of een bijdrage aan de toegankelijkheid van zorg. Dat neemt niet weg dat aanbieders die frauduleus omgaan met zorggeld niet in de zorg thuishoren. In relatie tot het uitkeren van winst, zie ik wel risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Alle aanbieders, ook commerciële aanbieders, dienen zich daarom te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Dat vraagt om integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders, waarbij zij verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Op dit moment heb ik het wetsvoorstel voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid gecreëerd voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.
Bent u het ermee eens dat als er geen marktwerking zou zijn in de zorg, er ook minder tot geen sprake zou zijn van malafide zorgondernemers en zorgcowboys? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 6 ben ik van mening dat gereguleerde marktwerking en daarmee commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg. Daarnaast kunnen zorgverzekeraars in hun inkoopbeleid voorwaarden stellen aan zorgaanbieders en kiezen zij ervoor om wel of geen contract aan te gaan. Tot slot dienen alle zorgaanbieders zich te houden aan geldende wet- en regelgeving in de zorg. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien daarop toe. Ik ben van mening dat dit toezicht op verschillende manieren nog verder versterkt kan worden, bijvoorbeeld met het eerder genoemde wetsvoorstel voor de Wibz. Daarnaast hebben de Minister voor Medische Zorg en ik een brief gestuurd aan uw Kamer, naar aanleiding van een rapport van de Nza en IGJ over de opkomst van bedrijfsketens in de huisartsenzorg. Daarin gaan wij uitgebreider in op de aanbevelingen die beide toezichthouders doen om beter toezicht te kunnen houden op bedrijfsketens.4 Tot slot heb ik recent een brief gedeeld met uw Kamer waarin ik enkele maatregelen benoem om mogelijke risico’s op nadelige effecten van investeringen door commerciële partijen voor de kwaliteit, toegankelijkheid of betaalbaarheid van zorg te mitigeren.5
Bent u het ermee eens dat als er geen marktwerking zou zijn in de zorg, er minder zorgaanbieders zouden zijn en toezicht op de kwaliteit en besteding van geld makkelijker zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik vind het van belang dat zorgverzekeraars in de zorginkoop voldoende speelruimte hebben om te sturen op het aantal zorgaanbieders in hun werkgebied, om daarmee de toegankelijkheid van zorg te borgen. Dat kan ook betekenen dat een zorgverzekeraar juist meer zorgaanbieders contracteert, rekening houdend met de effecten daarvan op de betaalbaarheid en kwaliteit van zorg. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 6 en 7, dienen zorgaanbieders zich vervolgens te houden aan de geldende wet- en regelgeving in de zorg. Daar waar nodig vergt dit mogelijk aanpassing van bestaande wet- en regelgeving, om de toezichthouder beter in staat te stellen ongewenste praktijken te bestrijden.
Bent u tot het inzicht gekomen dat de zorg geen markt is en door het wel als markt te organiseren de zorg duurder, slechter en fraudegevoeliger is geworden? Kunt u uw antwoord toelichten? Welke stappen gaat u zetten om de markt uit de zorg terug te dringen? In hoeverre ziet u een zorgstelsel zonder marktwerking, zoals een Nationaal Zorgfonds, als onderdeel van de oplossing van de problemen met zorgfraude?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 vind ik het van belang dat er voldoende prikkels bestaan voor innovatie en efficiëntie, om daarmee de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van zorg te verbeteren. Dat is in het belang van patiënten, cliënten en burgers. Zoals eerder aangegeven richt ik mij daarom op het verbeteren van bestaande wet- en regelgeving, om daar waar nodig inkopers en de toezichthouder beter in staat te stellen ongewenste praktijken te bestrijden.
Welke gevolgen heeft zorgfraude voor de kwaliteit van de zorg voor mensen die zorg nodig hebben, en hoe garandeert u dat deze kwaliteit niet in het geding komt?
Zorgfraude kan een risico vormen voor de kwaliteit van zorg. De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en kan in voorkomende gevallen maatregelen treffen. Onlangs heeft uw Kamer het amendement Bushoff aangenomen, waarmee
de vergunningsplicht wordt uitgebreid tot alle zorginstellingen. Doel van de uitbreiding van de vergunningplicht is een extra drempel om te kunnen starten met zorgverlening, en zo het kaf van het koren te scheiden en de risico’s voor de kwaliteit te beperken.
In hoeverre is de capaciteit van de arbeidsinspectie en het Openbaar Ministerie voldoende om mensen die structureel frauderen met zorggeld te vervolgen?
De opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie pakt fraude met zorggeld aan door strafrechtelijke onderzoeken te doen. Zij doet dat door het strafrecht – een arbeidsintensief middel – in overleg met het Openbaar Ministerie, weloverwogen in te zetten. Strafrecht alleen kan een maatschappelijk probleem als fraude met zorggeld niet oplossen. Meer capaciteit maakt dit niet anders. De aanpak van fraude met zorggeld vergt een ketenbrede inspanning. Deze strekt zich uit van preventieve maatregelen, zoals fraudebestendige regelgeving, beleid en uitvoeringspraktijk, tot aan de inzet van handhavingsmiddelen als controle, toezicht, opsporing en afdoening.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden en niet te clusteren?
Ja.
Het artikel ‘Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn’. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Russia plotting sabotage across Europe, intelligence agencies warn»1?
Ja.
Herkent u de waarschuwingen die door verschillende Europese inlichtingendiensten worden gegeven over een significant grotere dreiging voor gewelddadige sabotageacties door Rusland binnen Europa?
Ik herken de waarschuwingen. In algemene zin is er sprake van een toegenomen dreiging sinds de grootschalige invasie van Oekraïne in februari 2022. Zoals in het jaarverslag van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) vermeld kan bijvoorbeeld de vitale maritieme infrastructuur in het Nederlandse deel van de Noordzee kwetsbaar zijn voor sabotage. We zien dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die mogelijk duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage.
In hoeverre is deze dreiging voor gewelddadige sabotageacties ook op Nederlands grondgebied toegenomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze dreiging serieus genomen moet worden en dat de waarschuwing van Europese inlichtingendiensten ook in Nederland zou moeten leiden tot hogere waakzaamheid?
Deze mening deel ik. De MIVD en Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) zijn zeer waakzaam ten aanzien van de Russische intenties tegen Nederland. De diensten hebben hierover gerapporteerd in de onlangs verschenen jaarverslagen en staan hierover in contact met partnerdiensten.
Heeft u goed in beeld wat de mogelijke doelwitten van Russische sabotageacties in ons land kunnen zijn? In hoeverre is het identificeren van deze potentiële doelwitten een continu proces?
Gelet op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt er in het openbaar niet ingegaan op de werkwijze dan wel het actuele kennisniveau van de diensten. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten rapporteren hierover via de geëigende kanalen. In algemene zin geldt dat de diensten indien nodig andere partijen, zoals bedrijven in de vitale infrastructuur, informeren, zodat zij in staat worden gesteld om passende maatregelen te nemen. Daarnaast is in november 2023 het Rijksbreed Responskader (RBRK) vastgesteld omdat Nederland en partners/bondgenoten geconfronteerd worden met een groeiende hybride dreiging die uitgaat van statelijke actoren. Bij de opzet van dit kader zijn alle departementen betrokken zodat een breed beeld ontstaat over de activiteiten van statelijke actoren.
Welke maatregelen neemt u om de mogelijke dreiging van gewelddadige Russische sabotageacties in Nederland nog beter in kaart te brengen en om deze informatie continu up-to-date te houden?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de Kamermotie uit november 2021 waarin de regering werd verzocht om samen met andere landen een strategie te ontwikkelen voor de bescherming van cruciale infrastructuur in de Noordzee2?
Ja. Onlangs heeft Nederland een intentieverklaring getekend met België, Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Denemarken en Noorwegen om gezamenlijk te werken aan een verhoogde bescherming van de Noordzee infrastructuur.
Is de financiering van het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur inmiddels rond3? Zo nee, waarom niet?
Om uitvoering te kunnen geven aan het Actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur heeft het kabinet besloten voor de jaren 2024 en 2025 financiële middelen beschikbaar te stellen, zodat verder kan worden gewerkt aan de bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. Specifiek worden de middelen in 2024 en 2025 ingezet voor o.a. het opschalen van sensorcapaciteit, investeringen in ICT hardware en software, het maken van een gezamenlijk opleidings, -trainings en oefenprogramma en de ontwikkeling van een responssysteem. Met deze financiële middelen voor 2024 en 2025 worden geen onomkeerbare stappen gemaakt en wordt door het Programma Bescherming Noordzee Infrastructuur (PBNI) een projectmatige aanpak gehanteerd. Het is aan het volgende kabinet om vast te stellen hoe na 2025 invulling wordt gegeven aan de financiering van het programma.
Op welke termijn verwacht u het actieplan voor de Strategie ter bescherming van de Noordzee Infrastructuur met de Kamer te kunnen delen?
De Kamerbrief inclusief het actieplan Strategie ter bescherming Noordzee Infrastructuur is op 10 juni aan de Kamer verstuurd.
Welke aanknopingspunten biedt dit actieplan voor de eventuele ontwikkeling van een breder actieplan ter bescherming van andere cruciale en/of kwetsbare infrastructuur? Wordt daar al over nagedacht en/of aan gewerkt?
Om de vitale infrastructuur te beschermen heeft dit kabinet geïnvesteerd in een aanpak Vitaal.4 Met de maatregelen in deze aanpak wordt de weerbaarheid van de vitale infrastructuur integraal en structureel versterkt. Het actieplan Bescherming Noordzee Infrastructuur sluit hierop aan.
Daarnaast vraagt de bescherming van de vitale infrastructuur op de Noordzee ook om een speciale aanpak, gezien de aard van de dreiging en dit type infrastructuur. Zo gelden er op de Noordzee andere wet- en regelgeving en andere geografische en fysieke omstandigheden dan op het vasteland. Ook de transnationale aard van de pijpleidingen en datakabels op de Noordzee betekent dat de vereiste maatregelen zo veel mogelijk moeten worden ingericht in afstemming met bondgenoten rondom de Noordzee. Het actieplan is toegespitst op deze specifieke omstandigheden en eigenschappen.
In het kader van de bescherming van onderzeese elektriciteitskabels wijs ik u ook op de 1e nota van wijziging bij de Energiewet die de Minister voor Klimaat en Energie recent met uw kamer heeft gedeeld5. Onder andere vanuit het oogpunt van de nationale veiligheid wordt in deze nota van wijziging voorgesteld om het staatseigendom van op zichzelf staande interconnectorsystemen (bijvoorbeeld onderzeese interconnectoren voor elektriciteit) te borgen.6 Deze keuze sluit ook bij eerdere keuzes om elektriciteitsinfrastructuur op land en op zee in publieke handen te hebben.
Wat is uw reactie op de uitspraak van één van de in het artikel geciteerde beambten van een inlichtingendienst dat Putin zich momenteel «aangemoedigd» voelt en de grenzen opzoekt met betrekking tot Russische activiteiten in Europa zoals het verspreiden van desinformatie, sabotageacties en hacken?
De dreiging van desinformatie, sabotage en hacks vanuit Rusland is niet nieuw. In hun jaarverslagen rapporteren de AIVD en de MIVD al langere tijd over Russische heimelijke beïnvloeding op het gebied van onder andere desinformatie, maar ook over sabotage en cyberdreigingen. Recentelijk hebben NAVO bondgenoten, waaronder Nederland, hun diepe bezorgdheid uitgesproken over hybride dreigingen van Rusland die een gevaar vormen voor de bondgenootschappelijke veiligheid.7
Hoe kijkt u naar de volgende uitspraak van de tevens in het artikel geciteerde expert Keir Giles van Chatham House? «These pinprick attacks we’ve seen so far are of course to create disruption, but they can also be used for disinformation. And then there is what Russia learns from these attacks if they want to immobilise Europe for real... They’re practice runs.»
Zoals blijkt uit de jaarverslagen over 2023 van de MIVD en de AIVD zien zij, vooral sinds de grootschalige invasie van Rusland in Oekraïne, meerdere dreigingen vanuit Rusland. Het gaat hierbij voornamelijk om cyberspionage en -sabotage, maar ook om het verzamelen van informatie over onze kritieke infrastructuur. Het gaat Rusland ook, zo kunt u in het AIVD jaarverslag lezen, om beïnvloeding van de publieke opinie en politieke besluitvorming over de steun aan Oekraïne. Naar aanleiding van de recentelijk bekend gemaakte incidenten, spreekt de NAVO van een intensiverende campagne van activiteiten, zoals sabotage, cyberaanvallen en desinformatiecampagnes, op bondgenootschappelijk grondgebied.8 De recente incidenten moeten worden bezien als onderdeel van een bredere campagne van in dit geval Rusland waarbij dit land opportunistisch optreedt om zijn doelstellingen te behalen. Het valt niet uit te sluiten dat het hierbij ook gaat om het verzamelen van informatie over de wijze waarop en de snelheid waarmee een land reageert.
Hoewel sabotage-activiteiten tot dusver zijn gesignaleerd bij andere Europese bondgenoten, is het belangrijk te vermelden dat onze veiligheid nauw is verweven met de internationale omgeving. Sabotage in het buitenland kan door ketenafhankelijkheid ook impact hebben op Nederlandse belangen. Andersom is dit ook het geval. Mogelijke sabotage acties door andere staten tegen vitale processen in Nederland zoals energie en logistiek kunnen gevolgen hebben voor onze bondgenoten en partners.
Deelt u de inschatting dat de tot nu toe geïdentificeerde Russische sabotageacties in Europa deels kunnen worden gezien als «oefeningen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat dan voor de stappen die ook Nederland moet zetten om beter voorbereid te zijn op het voorkomen van grootschaligere sabotage en het vergroten van de weerbaarheid tegen Russische sabotageacties?
Het is al langer bekend dat Rusland verschillende middelen inzet als machtsmiddel. Het gaat dan onder andere om het verspreiden van desinformatie, digitale spionage en pre-positionering voor sabotage in vitale infrastructuur. Met de aanpak statelijke dreigingen wordt ingezet op het beschermen van publieke belangen en het versterken van het vermogen om dreigingen te detecteren, aan te pakken en waar nodig te voorzien van een reactie9.
Ook de specifieke dreiging ten aanzien van de vitale infrastructuur op zee wordt al langer onderkend. De MIVD, AIVD en NCTV stellen dat Rusland deze infrastructuur heimelijk in kaart brengt en activiteiten onderneemt die duiden op spionage en voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage. Het kabinet heeft hierop besloten om in te zetten op een betere bescherming van de infrastructuur op de Noordzee. De hiervoor vereiste maatregelen zijn samengevat in het actieplan Bescherming Noordzee Infrastructuur, dat op maandag 10 juni jl. naar de Kamer is verstuurd.
Welke rol ziet u voor Europese samenwerking bij het vergroten van de weerbaarheid en de waakzaamheid voor mogelijke gewelddadige sabotageacties? In hoeverre is/wordt het Europese overleg en samenwerking op dit thema geïntensiveerd?
De Europese Unie heeft het bevorderen van de weerbaarheid van vitale infrastructuur duidelijk op het netvlies staan. Zo zijn in december 2022 de zogeheten CER-richtlijn en NIS2-richtlijn vastgesteld. Hiermee is een geharmoniseerd beschermingskader opgesteld met betrekking tot alle relevante risico's die negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor de vitale infrastructuur, zoals hybride dreigingen of andere antagonistische dreigingen, waaronder sabotage. Een belangrijk onderdeel van de richtlijnen is samenwerking en informatie-uitwisseling, ook op Europees niveau. Het kabinet werkt momenteel aan de implementatie van voornoemde richtlijnen in nationale wet- en regelgeving.
Verder is, mede door aandringen van Nederland, de bescherming van maritieme infrastructuur een belangrijk thema binnen de recentelijk hernieuwde EU Maritieme Veiligheidsstrategie en bijbehorend Actieplan. Het kabinet is positief over de ambities van de strategie en zet in op nadere invulling van deze plannen op EU-niveau. Ondertussen werkt het kabinet de acties op lidstaatniveau verder uit. Daarnaast zet Nederland zich actief in voor een verbetering van de samenwerking tussen de EU en de NAVO met de nadruk op complementariteit.
Het bericht 'Bijmengregels jagen Nederlandse kunststofindustrie naar buitenland' |
|
Olger van Dijk (NSC), Femke Zeedijk-Raeven (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de publicatie «Bijmengregels jagen Nederlandse kunststofindustrie naar buitenland» in Link Magazine1?
Ja.
Hoe staat het met de uitwerking van de verplichte bijmengnorm van recyclaat in 2027 en het voornemen om in 2030 deze norm op 25–30 procent te stellen? Kunt u per deelsector aangegeven welke Europese regelgeving wordt voorbereid en hoe dit zich tot het Nederlandse voornemen verhoudt?
Het kabinetsbesluit voor het introduceren van een circulaire plastic norm is de afgelopen maanden uitgewerkt in een wetsvoorstel dat op 19 april jl. is gepubliceerd voor reacties in een internetconsultatie. Momenteel worden de uitkomsten van de internetconsultatie bestudeerd en beoordeeld net als de adviezen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), en het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR). Daarna kan op basis hiervan worden bezien of en zo ja hoe het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. Daarbij zullen ook de uitkomsten worden betrokken van lopende onderzoeken en de in het hoofdlijnenakkoord aangekondigde plastic heffing en terug te draaien aanscherping van de CO2-heffing. Het hierop te baseren besluit is aan het nieuwe kabinet.
Op Europees niveau wordt gewerkt aan regels voor producten die een verplicht minimumaandeel recyclaat voorschrijven.
Zo wordt in de nieuwe Verpakkingenverordening waarover inmiddels een akkoord is bereikt, per productgroep een minimumaandeel recyclaat verplicht vanaf 2030. Voor contactgevoelige verpakkingen met PET als belangrijkste bestanddeel en voor plastic flessen voor eenmalig gebruik geldt een verplichting van 30 procent recyclaat. Voor contactgevoelige verpakkingen van een ander plastic materiaal dan PET geldt een verplichting van 10 procent recyclaat. Voor alle overige verpakkingen geldt een verplichting van 35 procent recyclaat. Deze percentages lopen in 2040 verder op.
Ook in het voorstel voor een Verordening circulaire voertuigen waarover op dit moment wordt onderhandeld, heeft de Commissie voor plastic een verplichting voor de toepassing van recyclaat aangekondigd. Hier wordt voorgesteld om producenten te verplichten minstens 25 procent recyclaat toe te passen. Daarnaast maakt de Kaderverordening Ecodesign voor duurzame producten het mogelijk om voor vrijwel alle fysieke producten ontwerpeisen te stellen, waaronder een minimumaandeel recyclaat. Onder deze Kaderverordening kunnen per productgroep eisen worden gesteld, waarbij de Commissie voornemens is te beginnen met textiel. De Commissie presenteert begin 2025 het Ecodesign werkplan waarin staat voor welke productgroepen, naast textiel, de komende jaren Ecodesign eisen worden ontwikkeld. De ontwikkeling van deze eisen neemt gemiddeld 3–5 jaar in beslag, waardoor de verwachting is dat Ecodesign eisen voor de productgroepen genoemd in het werkplan niet voor 2028 van kracht zullen worden. Tot slot is ook bij de herziening van de Verordening Bouwproducten ruimte om per productgroep eisen te gaan stellen voor een aandeel recyclaat. Hiervoor moeten de concrete voorstellen nog worden gepresenteerd.
Dan de verhouding van deze productregelgeving tot de voorgenomen plastic norm. Er is op Europees niveau geen wetgeving voor circulaire grondstoffen ter vervanging van fossiele grondstoffen bij de verwerking van polymeren. De plastic norm verplicht circulaire grondstoffen ter vervanging van fossiele grondstoffen bij de verwerking van alle polymeren. De reikwijdte van de norm is daarmee breder dan de Europese wetgeving die enkel van toepassing is op specifieke productgroepen en bovendien stimuleert de plastic norm ook biogebaseerd plastic. Dat is bij Europese productwetgeving niet het geval. Bij voortzetting van het wetsvoorstel over de plastic norm wordt er vanuit gegaan dat deze van kracht zal gaan per 1 januari 2027 om bij te dragen aan het behalen van de nationale klimaatdoelen voor 2030. Bij Europese productwetgeving is enkel voor verpakkingen duidelijk dat normen voor recyclaat gaan gelden vanaf 2030. Voor de andere productgroepen is het op dit moment nog niet bekend per wanneer de Europese normen voor recyclaat gaan gelden. Bij de uitwerking van een eventuele norm, na weging van de internetconsultatie, wordt bij het vaststellen van de hoogte ervan zo dicht mogelijk aangesloten bij de aangekondigde Europese productwetgeving om het gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen.
Wat is uw reactie op de geuite zorgen van de kunststofindustrie dat hiermee een ongelijk speelveld in de EU ontstaat?
Bij de vormgeving van het wetsvoorstel wordt zo dicht mogelijk aangesloten bij Europese regelgeving om het Europees gelijk speelveld zo goed mogelijk te borgen. Bijvoorbeeld zal de hoogte van de norm mede worden bepaald op basis van de aangekondigde Europese productnormen voor recyclaat.
Sommige bedrijven zijn bezorgd over hun concurrentiepositie ten opzichte van bedrijven in andere Europese landen. Economische effecten zullen voor sommige bedrijven nadelig zijn en voor andere bedrijven juist positief uitvallen. Recyclingbedrijven die nu failliet dreigen te gaan, krijgen bijvoorbeeld met de norm meer bestaanszekerheid omdat de vraag naar recyclaat zal toenemen. Andere bedrijven hebben juist zorgen over de negatieve economische effecten van de norm. Die zorgen neem ik zeer serieus. Daarom is besloten om in totaal 267 miljoen euro aan subsidies beschikbaar te stellen om bedrijven financieel te ondersteunen bij de transitie naar een circulaire plasticketen. Op 18 juni as. wordt de eerste subsidieregeling opengesteld voor bedrijven. Insteek bij een eventuele norm in combinatie met de subsidies is dat de Nederlandse plasticindustrie de transitie naar circulair plastic versneld inzet en een Europese markt kan bedienen die in ontwikkeling is.
Kunt u een reactie geven op de quick scan van CE Delft en TNO naar de economische effecten van de plasticnorm en daarbij aangeven of u het verwachte gemiddelde productieverlies van 5–18 procent van de afzet van Nederlandse convertors acceptabel acht?
CE Delft heeft een grofmazige analyse gedaan van zowel de economische- als de milieueffecten van de invoering van de plastic norm. Sommige bedrijven krijgen naar verwachting te maken met productieverlies. Voor andere bedrijven zal de norm juist leiden tot meer productie. Het beeld over de effecten van de norm zal de komende maanden verder worden verfijnd. De onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel. In hoeverre het eventueel te verwachten productieverlies acceptabel wordt geacht, is aan een nieuw kabinet.
Bent u bereid nader onderzoek te doen met meer sectordetail naar deze weglekeffecten voordat overgegaan wordt tot definitieve normstelling?
Ja, het beeld van de economische effecten en de milieueffecten zal de komende maanden verder worden verfijnd met onafhankelijke onderzoeken. De onderzoeksresultaten zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van het wetsvoorstel.
Bent u het met de vertegenwoordigers uit de kunststofindustrie eens dat er in Nederland onvoldoende recyclaat beschikbaar is om aan de wetgeving te kunnen voldoen, waardoor de industrie genoodzaakt zal zijn om in het buitenland in te kopen?
Nee, ik vind dat beeld onvolledig. Op dit moment is er een overschot aan recyclaat dat Nederlandse plasticrecyclers niet kwijt kunnen omdat er geen vraag naar is. De kosten voor de Nederlandse recyclingindustrie zijn de afgelopen periode namelijk gestegen en de prijzen voor fossiel (virgin) plastics zijn gedaald. Afnemers van plasticproducten kiezen meestal voor de laagste prijs en vallen daardoor vaker terug op fossiel plastic of import van recyclaat van buiten de EU. Met als gevolg dat de voorraad onverkocht Nederlands recyclaat toeneemt. De markt voor recyclaat dient te worden versterkt en een plastic norm draagt hieraan bij doordat er meer afzet zal worden gegenereerd voor de plasticrecyclingindustrie.
Hoe kijkt u aan tegen de Nederlandse markt voor recyclaat, het aantal marktpartijen (producenten en inkopers), de investeringsmogelijkheden en de toekomstperspectieven voor de lange termijn?
Een goed functionerende markt voor recyclaat is belangrijk voor het behalen van onze nationale klimaat- en circulariteitsdoelen. Nederland heeft ook veel in huis om dat te kunnen realiseren, zoals benodigde technologie, industrie en infrastructuur. Op dit moment is de situatie op de recyclaatmarkt echter moeilijk. Om een beter beeld te krijgen van de situatie op de markt voor recyclaat en mogelijke ondersteuning hebben IenW en EZK gesproken met bedrijven uit de sector, brancheorganisatie NRK, InvestNL en producentenorganisatie Verpact. Hieruit komt naar voren dat recyclers hun recyclaat slecht kwijtraken in de markt vanwege goedkoop recyclaat dat van buiten de EU wordt geïmporteerd en de lage prijs van nieuw (virgin) plastic. Wanneer bedrijven op korte termijn in financiële nood komen en extra financiering nodig hebben kan een financier een beroep doen op bestaande regelingen, zoals de GO-regeling2 en de Groeifaciliteit3. Met deze regelingen staat de overheid voor een deel garant voor de lening en loopt de financier minder risico. De huidige marktomstandigheden zorgen echter ook voor een probleem op de langere termijn. Uit de gesprekken met de sector blijkt dat er niet tot nauwelijks meer wordt geïnvesteerd in plasticrecyclingbedrijven. Die situatie is onwenselijk voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen voor de circulaire economie. Daarom heeft het kabinet eerder ook geld beschikbaar gesteld (in totaal € 267 miljoen voor de periode 2024–2030), waarvan het grootste gedeelte (€ 180 miljoen) bedoeld is om investeringen in innovatieve sorteer- en recyclecapaciteit van plastics te stimuleren.4 Hierbij dient opgemerkt te worden dat vormen van éénmalige financiële ondersteuning van een bedrijf niet het probleem van de slechte financiële situatie van de markt kunnen oplossen. De markt voor recyclaat, en daarmee de business case van de plasticrecyclingindustrie, dient eveneens versterkt te worden. Daarom werkt het kabinet ook aan een aantal structurele maatregelen voor de lange termijn, zoals de voorgenomen introductie van de norm per 2027.
Bent u het met de vertegenwoordigers eens dat Nederlands recyclaat van onvoldoende kwaliteit is voor de voedingsmiddelenindustrie, de automotive-industrie en de lucht- en ruimtevaartindustrie? Wat is voor deze industrieën de beoogde oplossing om aan de nieuwe wetgeving te voldoen?
Nee. De kwaliteitseisen hangen af van het (deel)product en de industrie waarin het recyclaat verwerkt wordt. Bij algemene maatregel van bestuur zal een nadere afbakening worden gemaakt voor polymeren die onder de norm gaan vallen, mede op basis van de beschikbaarheid van circulaire alternatieven.
Op welke manier kan Nederland en Europa in voldoende mate garanderen dat er geen recyclaat met onbetrouwbare certificaten op de markt wordt gebracht door Aziatische producenten, dat leidt tot oneerlijke concurrentie voor de recyclebedrijven in Nederland?
Om te kunnen aantonen dat recyclaat daadwerkelijk ooit afval is geweest, wordt bij de nadere vormgeving van de plastic norm gewerkt aan een robuust systeem van certificering. Daarbij zal zo veel mogelijk worden aangesloten bij Europese regelgeving, zoals de Packaging and Packaging Waste Regulation (PPWR) en de Single Use Plastics (SUP) Directive. Certificering en het bijpassende toezicht op certificering voor de norm worden uitgewerkt per algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur is naar verwachting in de eerste helft van 2025 gereed om in internetconsultatie te worden gebracht.
Ziet u een manier waarop kan worden voorkomen dat grote tenders van Europese bedrijven vooral naar grote partijen buiten Europa gaan?
Handelspolitieke maatregelen zijn een EU-bevoegdheid. Het eventueel voorkomen dat grote tenders van Europese bedrijven vooral naar grote partijen buiten Europa gaan, zal dan ook op Europees niveau moeten worden opgepakt. Een besluit hierover is aan het nieuwe kabinet.
Hoe wordt de 267 miljoen euro uit het Klimaatfonds ingezet voor een versnelde transitie van de circulaire plasticketen en welke concrete stimuleringsmaatregelen zijn voor 2024 en verder voorzien?
Met de gelden uit het Klimaatfonds worden bedrijven ondersteund bij de transitie naar een circulaire plasticketen en het (meer) toepassen van plastic recyclaat en biogebaseerd plastic. De stimulering zal gericht zijn op innovatie, samenwerking, kennisdeling en opschaling van de productiecapaciteit. Ook worden de bedrijven ondersteund om de inzameling en sortering van plasticafval te optimaliseren, om de kwaliteit van het recyclaat te verbeteren. Zo is er een generieke regeling opgesteld waar bedrijven die polymeren verwerken tot plastic een subsidie kunnen aanvragen voor activiteiten en inspanningen om (meer) plasticrecyclaat en biogebaseerd plastic toe te passen. Deze regeling zal op 18 juni 2024 worden opengesteld.
Aanpak van recidive bij verkeersovertredingen |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «CJIB heeft 3000 vaste klanten: «zitten tijdbommen tussen»»?1
Ja.
Deelt u de analyse dat bij ernstige recidive bij overtreding van maximumsnelheden en andere verkeersvoorschriften sprake is van een aanzienlijk hogere kans om betrokken te raken bij verkeersongevallen?
Het klopt dat meer overtredingen met meer ongevallen samengaan. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid concludeert in haar onderzoek in 2011 dat voertuigen met een geschiedenis van meer dan één overtreding per jaar vaker bij ongevallen zijn betrokken dan voertuigen met één overtreding per jaar. De ongevalsbetrokkenheid van voertuigen wijkt bij een toenemende overtredingsfrequentie steeds verder af van de groep voertuigen met slechts één overtreding per jaar.2
Deelt u de mening dat het wenselijk is om ernstige recidive onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften eerder en strenger aan te pakken?
Ik beantwoord vraag 3, 4, 5 en 9 gezamenlijk. Ik ben van mening dat het veelvuldig overtreden van verkeersregels die op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden afgedaan, onwenselijk is, omdat de ongevalsbetrokkenheid toeneemt naarmate het aantal overtredingen stijgt. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat zowel maatschappelijk als politiek aandacht wordt gevraagd voor recidive bij overtredingen op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. Op dit moment wordt deze wet door het WODC geëvalueerd. Deze wetsevaluatie ziet op de bredere vraag of de afdoening van verkeersvoorschriften conform de doelen van de wet gebeurt en of zowel de inrichting van de wet zelf als de uitvoering daarvan efficiënt en effectief zijn. Het WODC gaat als onafhankelijk onderzoeksinstituut zelf over de uitvoering van dit onderzoek. Daarom kan ik op dit moment nog niet aangeven of de evaluatie ingaat op de mogelijkheden om recidive aan te pakken. Ik heb deze wens wel aan het WODC meegegeven. De uitkomsten van het onderzoek worden in 2025 verwacht. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie moeten vervolgstappen worden bepaald ten aanzien van (de uitvoering) van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften.
Klopt het dat de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften wordt geëvalueerd? Zo ja, wanneer wordt deze evaluatie afgerond en met de Kamer gedeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt in het kader van de genoemde evaluatie, in samenhang met het strafrechtelijke spoor, bezien wat de mogelijkheden zijn om recidive eerder en strenger aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om bij ernstige recidive, bijvoorbeeld meer dan 20–30 verkeersovertredingen per jaar, via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften fors hogere boetes op te leggen? Klopt het dat het juridisch niet onmogelijk is, gelet op de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder voor juist gebruik van zijn voertuig?
Dit is op dit moment juridisch niet mogelijk. Overtredingen die via de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden afgedaan, zijn naar de bedoeling van de wetgever ethisch neutraal. Een constatering leidt tot een voor die overtreding vastgesteld bedrag en er vindt geen verhoging plaats bij recidive. Tevens is er administratiefrechtelijk geen mogelijkheid voor een andere afdoening dan een geldboete en is het op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften niet toegestaan om zaken te registreren met de bedoeling om recidive bij te houden. Bij de invoering van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften is hier expliciet voor gekozen. Daarnaast geldt in Nederland kentekenaansprakelijkheid. Dit betekent dat de kentekenhouder verantwoordelijk is voor alle overtredingen die op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften worden begaan met het voertuig. Dit zegt niet dat de kentekenhouder deze overtredingen zelf dus ook heeft begaan. Deze kentekenaansprakelijkheid verhoudt zich niet goed tot het verhogen van de boetes bij recidive. Het kan immers zo zijn dat op één kenteken verkeersboetes door meerdere personen, bijvoorbeeld in een gezin, worden gereden. Zoals eerder genoemd, wordt de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften op dit moment geëvalueerd. Afhankelijk van de uitkomsten van deze evaluatie moeten vervolgstappen worden bepaald.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om een tijdelijke rijontzegging op te leggen als sprake is van een nader vast te stellen mate van recidive bij forse snelheidsovertredingen onder de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften? Klopt het dat het juridisch niet onmogelijk is, mede gelet op de wijze waarop hier in Duitsland mee omgegaan wordt?
Forse snelheidsovertredingen, denk hierbij aan overschrijding van de snelheid met meer dan 30 km/u of 40 km/u op de snelweg, worden in het strafrecht afgedaan. In het strafrecht kan rekening worden gehouden met recidive en kan een rijontzegging worden opgelegd. Naast een strafrechtelijke sanctie, kan bij een tijdelijke rijontzegging ook door het CBR een bestuursrechtelijke maatregel worden opgelegd.
De Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften ziet op lichte verkeersovertredingen. Het is juridisch niet mogelijk om op grond van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften een tijdelijke rijontzegging op te leggen als sprake is van recidive. Zie ook mijn antwoord op vraag 6. Ook zou een recidiveregeling zich niet goed verhouden tot de hierboven genoemde kentekenaansprakelijkheid. De kentekenhouder zou dan de rijontzegging opgelegd krijgen, terwijl dat misschien niet degene is die de overtredingen begaan heeft. Dit is anders dan bij een geldboete die door de kentekenhouder eventueel aan de daadwerkelijke bestuurder kan worden doorgerekend.
Duitsland kent een andere inrichting van de verkeershandhaving, zowel juridisch als praktisch, dan Nederland. In Duitsland is het opleggen van een rijontzegging bij meerdere snelheidsovertredingen wel mogelijk aangezien de bestuurder van de auto van voren wordt geflitst en daarmee dus herkenbaar in beeld komt. Hierdoor is beter vast te stellen wie de overtreding daadwerkelijk begaan heeft.
Welke mogelijkheden ziet u om over te gaan op een strafbeschikking als sprake is van een nader vast te stellen mate van recidive bij forse snelheidsovertredingen onder de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften?
Zoals ook in het antwoord op vraag 6 aangegeven, is het op dit moment niet mogelijk om recidive van overtredingen onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften bij te houden met als doel hiermee rekening te houden bij de sanctieoplegging. Een dergelijke registratie is vereist om in recidivezaken een strafbeschikking in plaats van een administratieve sanctie op te leggen.
Bent u bereid te bezien hoe ernstige recidive onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften eerder en strenger aangepakt kan worden?
De Kamervragen zijn beantwoord binnen de reguliere termijn.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Verkeersveiligheid (29 mei a.s.)?