Het verzet tegen de komst van een asielzoekerscentrum in de gemeente Nijkerk |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat stelt dat u contact heeft met een gemeenteraadslid in de gemeente Nijkerk waarin betrokkene aangeeft dat u haar vertelt welke vragen ze in de gemeenteraad kan stellen over de mogelijke komst van een asielzoekerscentrum?1
Ja.
Klopt dit bericht, en zo ja, heeft u sinds uw aantreden als Minister van Asiel en Migratie nog steeds contact met dit raadslid over de komst van het asielzoekerscentrum? Heeft u haar in uw huidige functie ook nog vraagsuggesties gegeven? Zo ja, welke?
Dit bericht is niet juist. Voordat ik Minister werd is er – vanuit mijn toenmalige rol als Statenlid en Kamerlid – contact geweest. Sinds mijn aantreden is dit niet meer het geval.
Hoe verhoudt advies aan gemeenteraadsleden over de komst van een asielzoekerscentrum zich tot uw verantwoordelijkheden en bevoegdheden als Minister van asielbeleid?
Gemeenteraadsleden stemmen volgens artikel 27 van de Grondwet zonder last. Dit betekent dat zij vrij zijn om te stemmen zoals zij zelf willen, zonder gebonden te zijn aan welk advies dan ook.
Was er sprake van een formele procedure of afstemming binnen het ministerie bij het geven van dit advies, of een soortgelijk advies, of heeft u op persoonlijke titel gehandeld?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Benadert u in uw huidige functie andere raadsleden over asiel- en migratiebeleid of geeft u hen desgevraagd advies? Wat is uw opstelling ten aanzien van contacten met raadsleden over onderwerpen van het asielbeleid in uw huidige functie als Minister van Asiel en Migratie?
In mijn functie als Minister van Asiel en Migratie heb ik geregeld contact met lokale bestuurders over diverse, aan mijn portefeuille gerelateerde, zaken. Zonder goede contacten met medeoverheden alsmede diverse maatschappelijke organisaties en ketenpartners binnen de migratieketen, kan ik geen goede uitvoering geven aan mijn functie. Ik beperk mij hierbij tot mijn politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheid. Op persoonlijke titel doe ik in mijn contacten met lokale bestuurders of raadsleden geen uitspraken over het beleidsterrein waar ik verantwoordelijk voor ben.
Het opblazen van de Nord Stream |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat volgens een artikel in de Wall Street Journal van 14 augustus 2024 Oekraïne betrokken zou zijn geweest bij het opblazen van de Nord Stream-pijpleiding?1
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Klopt het dat Nord Stream (deels) in handen was van de Nederlandse Gasunie en dat met het opblazen van Nord Stream dus ook Nederlandse (energie)infrastructuur is aangevallen?
Nord Stream 1 bevindt zich niet op Nederlands grondgebied en maakt geen onderdeel uit van onze nationale infrastructuur. Er is dus geen Nederlandse (energie)infrastructuur aangevallen. Het feit dat Gasunie als aandeelhouder een beperkt belang heeft in Nord Stream 1, waarvan de waarde overigens volledig is afgeschreven, maakt dit niet anders.
Wordt het opblazen van de Nord Stream door het kabinet beschouwd als een «daad van agressie» richting Nederland? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet speculeert niet over de toedracht van de explosies bij de Nord Stream pijpleidingen en wacht de resultaten van het Duitse onderzoek naar de toedracht af.
Waarom hijst u op 24 augustus 2024 – tien dagen nadat het hierboven genoemde artikel in de Wall Street Journal is verschenen – de Oekraïense vlag, de vlag van een land dat dus volgens de Wall Street Journal betrokken is bij een vijandige militaire aanval op vitale Nederlandse (energie)infrastructuur, boven het Ministerie van Defensie?2
Op 24 augustus vierde Oekraïne zijn Onafhankelijkheidsdag. De onafhankelijkheid van Oekraïne is helaas niet vanzelfsprekend. Sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014 en de grootschalige invasie van februari 2022 verdedigt Oekraïne zich tegen de Russische agressie. Daarmee vecht Oekraïne niet alleen voor de eigen vrijheid en veiligheid, maar ook voor die van heel Europa, en daarmee Nederland. Uit solidariteit met Oekraïne en om te benadrukken dat Nederland de steun aan Oekraïne onverminderd voortzet, is de Oekraïense vlag gehesen.
Kunt u deze keer de bovenstaande vragen wél afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom weigert u, indien dit uitdrukkelijk verzocht wordt, vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Vrouwenrechten in Afghanistan |
|
Roelien Kamminga (VVD), Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de recente besluiten van de Taliban om vrouwenrechten verder in te perken, onder andere door het verbannen van de stem van vrouwen in het openbaar? Deelt u de mening dat deze grove schendingen van vrouwenrechten ontoelaatbaar zijn?
Ja, daar hebben wij kennis van genomen. De nieuwe wet over «deugden en ondeugden» onderstreept de verdere grove ondermijning door de Taliban van vrouwen- en meisjesrechten in Afghanistan. Nederland heeft bilateraal en in EU verband deze wet ten sterkste veroordeeld en de Taliban opgeroepen mensenrechten en vrouwen- en meisjesrechten in het bijzonder in lijn met internationale verdragsverplichtingen te respecteren.
Hoe kijkt u naar de door de Verenigde Naties (VN) voorgestelde routekaart voor Afghanistan om o.a. voortgang te boeken op discussies over vrouwenrechten in het licht van de verdere inperking van deze rechten?
De internationale gemeenschap ziet zich geconfronteerd met het dilemma hoe zich tot de de facto autoriteiten in Afghanistan te verhouden. Het Taliban-regime is de huidige realiteit in Afghanistan. Tegelijkertijd erkent geen enkel land het regime formeel als de legitieme vertegenwoordiging van de Afghaanse bevolking. Het op 8 november 2023 aan de VN-Veiligheidsraad aangeboden rapport van de VN Speciaal Coördinator Feridun Sinirlioğlu biedt een startpunt om dit dilemma te adresseren. Het rapport suggereert onder andere een routekaart. Hierbij vormen de internationale verplichtingen van Afghanistan op het gebied van mensenrechten en rechten van vrouwen en meisjes, en de noodzaak van een intra-Afghaans politiek proces als uitgangspunt. Het kabinet verwelkomt het rapport en herkent de daarin beschreven impasse waarin de internationale gemeenschap zich bevindt ten aanzien van Afghanistan.
De routekaart beveelt onder andere meer coherent politiek engagement met Afghaanse stakeholders aan met als doel om Afghanistan te re-integreren in de internationale gemeenschap. Volgens de VN Speciaal Coördinator zou engagement moeten geschieden onder strikte criteria en voorwaarden, waaronder het waarborgen van en vooruitgang boeken op mensenrechten – in het bijzonder vrouwenrechten. Normalisatie van de betrekkingen kan alleen worden overwogen wanneer Afghanistan zijn verdragsverplichtingen op het gebied van mensenrechten daadwerkelijk nakomt. Denk hierbij aan verplichtingen onder het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW) en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (ICCPR). Een VN-geleid proces, zoals wordt voorgesteld in het rapport, kan hierbij mogelijkheden bieden om vooruitgang te boeken op discussies over onder andere vrouwenrechten en duurzame ondersteuning van de bevolking. Indien het Taliban-regime niet garant kan staan voor het waarborgen van mensenrechten, blijft Nederland evenwel terughoudend in het steunen van re-integratie van Afghanistan in de internationale gemeenschap.
Vindt u dat het op dit moment ongewenst is om de relaties tussen de Taliban en de internationale gemeenschap te normaliseren? Welke rol spelen vrouwenrechten in uw overwegingen omtrent deze normalisering?
Het is van belang dat stappen richting normalisering van de betrekkingen met de Taliban worden gekoppeld aan vooruitgang op het gebied van mensenrechten en een intra-Afghaans politiek proces. Nederland blijft zich hier in EU- en VN-verband voor inzetten. Zolang de Taliban doorgaan met het op grote schaal en op grove wijze schenden van de rechten van vrouwen en meisjes, is normalisatie niet aan de orde. Indien het Taliban-regime niet garant kan staan voor het waarborgen van mensenrechten, blijft Nederland terughoudend in het steunen van re-integratie van Afghanistan in de internationale gemeenschap. Nederland beschouwt respect voor de rechten van vrouwen en meisjes als fundamenteel. Deze schendingen gaan in tegen de kernwaarden waar Nederland voor staat. Desalniettemin onderhoudt Nederland operationele contacten met de de facto autoriteiten in Kabul om de Nederlandse belangen te behartigen. Deze contacten zijn belangrijk om voor de rechten van de bevolking op te komen. In de praktijk is er enige bewegingsruimte om positieve uitkomsten te realiseren, en blijken VN-instellingen en ngo’s binnen deze complexe context toch resultaten te kunnen bereiken.
Heeft u al contact opgenomen met collegaministers in de Europese Unie (EU) en andere Westerse landen om te spreken over de recente ontwikkelingen omtrent vrouwenrechten in Afghanistan? Zo ja, zijn er stappen tegen de Taliban besproken bijv. op het gebied van sancties, reisbeperkingen en stoppen ontwikkelingsgelden?
Ja, er is nauw contact met Europese en internationale collega’s over deze zorgelijke ontwikkelingen in Afghanistan. We moeten gezamenlijk optreden en hebben ook middels een EU-verklaring duidelijk gemaakt dat deze schendingen door de Taliban onacceptabel zijn.1 In de Mensenrechtenraad en tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zetten wij ons actief in voor bespreking van de situatie in Afghanistan. Op 25 september jl. heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de ministeriële week van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties bekendgemaakt dat Nederland samen met Australië, Canada en Duitsland, Afghanistan aansprakelijk stelt voor het schenden van het Vrouwenverdrag (CEDAW).
Tijdens de derde internationale Doha-conferentie over de ontwikkeling van Afghanistan wilde de Taliban het niet over vrouwenrechten hebben, Afghaanse vrouwen waren ook niet uitgenodigd, deelt u de mening dat dit gebrek aan discussie zorgelijk is? Hoe gaat u zich er bij de aangewezen VN-gezant voor inzetten dat vrouwenrechten en Afghaanse vrouwen wel betrokken worden in het door het VN-geleide proces voor de ontwikkeling van Afghanistan?
Tijdens de laatste Doha-conferentie in juni 2024 stond de mensenrechtensituatie in Afghanistan – en in het bijzonder vrouwenrechten – niet expliciet op de agenda. Deze thema’s zijn wel uitgebreid aan de orde gekomen tijdens de interventies van gelijkgezinde landen. Het is zeer zorgelijk dat de Taliban blijft weigeren vrouwenrechten te bespreken en dat de inbreng van Afghaanse vrouwen wordt uitgesloten. Nederland was niet uitgenodigd en werd net als andere niet uitgenodigde EU-lidstaten vertegenwoordigd door de EU. Ook heeft Nederland zich (buiten de conferentie om) op bilateraal niveau ingezet bovengenoemde zorgen kenbaar te maken aan gesprekspartners bij zowel de EU, andere deelnemende landen, VN-instanties en de de factoautoriteiten. Mede door de druk van gelijkgezinde landen werd er een aansluitende bijeenkomst georganiseerd met het Afghaans maatschappelijk middenveld. Hoewel er tijdens de laatste conferentie wel is gesproken over het aanstellen van een speciale VN-gezant voor Afghanistan, is het tot op heden nog niet gelukt om een dergelijke afgevaardigde aan te stellen. Desalniettemin blijft Nederland zich hard maken voor de agendering van de mensenrechtensituatie in Afghanistan en de deelname van het maatschappelijk middenveld aan een volgende ronde van de conferentie.
Herkent u de signalen dat Talibanleden en/of diens familie nog steeds vrij door Europa reizen?
De Afghaanse Taliban als entiteit is niet geplaatst op een sanctielijst van de Europese Unie of de Verenigde Naties. Wel staan individuele Talibanleden op een sanctielijst van de VN waardoor ze de gevolgen ondervinden van bevriezingsmaatregelen en een inreisverbod opgelegd hebben gekregen. Deze VN-sancties gelden ook binnen de EU omdat ze zijn omgezet in een besluit van de Raad en een verordening. Daarnaast zijn individuele Talibanleden in 2023, mede op aandrang van Nederland, op de EU-mensenrechtensanctielijst geplaatst voor ernstige schendingen van vrouwenrechten. Een visumaanvraag wordt op grond van de Europese Visumcode onder andere getoetst op het reisdoel, en of de aanvrager wordt beschouwd als een bedreiging van de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid en op de ondersteunende documenten zoals gepersonaliseerde uitnodiging. Bij visumaanvragen wordt hier zorgvuldig op getoetst. Visumaanvragen van Afghaanse vertegenwoordigers voor Nederland ondergaan inmiddels een extra afweging ter beoordeling van mogelijk gevaar voor de openbare orde of de internationale betrekkingen.
Hoe zet Nederland zich in, na het incident met de Talibanvertegenwoordiger eind 2023 die een Nederlands visum kreeg voor een Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)-bijeenkomst, om Talibanleden en hun familie niet door Nederland en de EU te laten reizen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u het als wenselijk om Talibanleden helemaal de toegang tot de EU te ontzeggen? Zo ja, wat zou hiervoor nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Nederland speelt een actieve rol in het plaatsen van individuen die zich schuldig maken aan mensenrechtenschendingen op de EU Mensenrechtensanctielijsten. Zo zijn – mede op initiatief van Nederland – verschillende Taliban-leden onder het EU mensenrechtensanctieregime gesanctioneerd vanwege hun rol in het schenden van vrouwen- en meisjesrechten in Afghanistan. Het plaatsen van Taliban-leden op een sanctielijst van de Europese Unie moet zorgvuldig worden afgewogen, maar wil het kabinet graag onderzoeken. Naast de benodigde juridische onderbouwing geldt hier ook het algemene uitgangspunt van EU-eenheid als noodzakelijke voorwaarde voor EU-besluitvorming. Sancties bestaan uit een tegoedenbevriezing, transactieverboden en voor individuen ook uit inreisverboden.
Herkent u de signalen dat kinderen, waaronder dochters, van Talibanleden nog steeds in Europa studeren? Bent u het ermee eens dat dit onwenselijk is aangezien de Taliban meisjes en vrouwen in Afghanistan onderwijs verbiedt?
Wij zijn niet op de hoogte van deze signalen, maar delen de zorg dat het wrang is dat de kinderen van Talibanleden wel onderwijs zouden genieten in Europa, terwijl meisjes in Afghanistan dit recht is afgenomen.
Kunt u een overzicht geven van de nood – en ontwikkelingsgelden die door Nederland en door de EU worden overgemaakt naar Afghanistan? Herkent u de signalen dat deze gelden vaak misbruikt worden door Talibanleden?
Wij hebben op dit moment geen indicatie dat hulpgeldstromen bij de Taliban terecht komen. Zoals eerder met de Kamer gedeeld, is de Nederlandse inzet op basisnoden en steun aan het maatschappelijk middenveld strikt voorwaardelijk: steun mag niet (direct of indirect) via de Taliban worden verstrekt; er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en gelijke toegang tot hulp dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes (Kamerbrief langetermijnvisie, dd. 7 juli 2022 en Kamerbrief stand van zaken inzet Afghanistan, dd. 1 juli 2024). Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan de humanitaire hulpverlening en basisnoden in Afghanistan, namelijk:
Daarnaast blijft Nederland ook mogelijkheden zoeken om mensenrechtenorganisaties te ondersteunen in Afghanistan. Zo steunt Nederland een project dat bijdraagt aan programmering door vrouwen op radiozenders en kansen biedt voor jonge vrouwelijke journalisten. Daarnaast zet Nederland in op verantwoording voor mensenrechtenschendingen door het ondersteunen van documentatie en monitoring.
Hoe zet Nederland zich op dit moment in om misbruik van nood- en ontwikkelingsgelden in Afghanistan door de Taliban tegen te gaan?
Voor inzet zoals hierboven beschreven is het van groot belang om hulpstromen te monitoren en om ervoor te zorgen dat hulp daadwerkelijk terecht komt bij de Afghanen die deze nodig hebben. Het kabinet zet, conform de motie-Kuzu over het ontwikkelen van een monitoringssysteem voor de hulpverlening aan de Afghaanse bevolking (motie 27 925, nr. 904), consistent in op monitoring van geldstromen binnen alle kanalen. Dit gebeurt op verschillende manieren, afhankelijk van het type (uitvoerings)partner.
Humanitaire hulp voor Afghanistan verloopt via betrouwbare, langdurige humanitaire partners. Deze partners verstrekken hulp volgens de humanitaire principes van neutraliteit en onpartijdigheid. Deze coördinatie vindt plaats onder leiding van de VN-noodhulpcoördinator en zonder tussenkomst van de de facto autoriteiten. Humanitaire partners monitoren de hulpverlening bovendien conform gemaakte contractuele afspraken. Ook zijn er protocollen en maatregelen van toepassing die het risico op financiële malversaties beperken. Nederland en humanitaire partners opereren volgens de humanitaire principes en strikte (interne) monitorings- en controlemechanismes.
Zoals in het antwoord op vraag 10 al genoemd, is de Nederlandse inzet op basisnoden en steun aan het maatschappelijk middenveld strikt voorwaardelijk: steun mag niet (direct of indirect) via de Taliban worden verstrekt; er mag geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden m.b.t. beleid, uitvoering en management; en gelijke toegang tot hulp dient zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Uitvoerders, gelijkgezinde donoren, VN en Wereldbank letten nadrukkelijk op eventuele overschrijding van deze voorwaarden bij de uitvoering van hun activiteiten.
Hoe kijkt u naar het opleggen van maatstaven voor nood- en ontwikkelingsgelden aan Afghanistan die niet via humanitaire organisaties of grassroots organisaties lopen om misbruik tegen te gaan?
De Nederlandse nood- en andere steun wordt enkel via multilaterale organisaties, zoals de VN, en via betrouwbare humanitaire organisaties en NGO's overgemaakt.
Hoe staat u tegenover een volledige stop van Nederlandse en Europese nood- en ontwikkelingsgelden aan Afghanistan indien de Taliban blijvend meisjes en vrouwen onderwijs wil verbieden?
Op humanitair vlak heeft meer dan de helft van de bevolking een vorm van ondersteuning nodig, met name vrouwen en meisjes, gemarginaliseerde groepen en ontheemden. Zowel de economische als humanitaire situatie hebben mogelijke gevolgen voor migratiestromen, criminaliteit en bijvoorbeeld rekrutering voor terroristische groeperingen. Dit risico wordt versterkt door uitdagingen zoals de gedwongen terugkeer van Afghaanse migranten uit Pakistan, en regelmatige natuurrampen, zoals aardbevingen en overstromingen. Daarnaast heeft langdurige droogte in het land grote gevolgen voor de bestaanszekerheid. Het kabinet heeft zich gecommitteerd om de Afghaanse bevolking te blijven steunen, ook omdat een stabiel Afghanistan in Nederlands belang is.2
Een volledige stop van Nederlandse en Europese nood- en ontwikkelingsgelden zal naar verwachting dan ook enkel een negatief effect hebben voor de reeds moeilijke situatie van meisjes en vrouwen in Afghanistan.
De toiletpas |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat veel mensen met MS, de ziekte van Crohn, mensen met het prikkelbare darm syndroom, kanker en vele andere ziekten, soms niet de deur uitgaan of geen activiteiten ondernemen uit angst dat er geen toegankelijk toilet in de buurt is in geval van nood?
Ja.
Bent u bekend met de toiletpas die mensen toegang en (waar nodig) voorrang zou moeten geven, en de verschillende toiletpassen die er zijn?
Ja.
Is ook bekend hoeveel mensen in Nederland met chronische blaas- of darmproblemen kampen en hoeveel van deze mensen gebruik maakt van één van deze passen?
Uit cijfers van het RIVM blijkt dat bijna één op de vier Nederlanders in 2019 bekend was bij de huisarts met meer of minder ernstige maag-, darm- en leverproblemen.1 Cijfers over hoeveel van deze mensen gebruik maken van één van deze passen, heb ik niet.
Deelt u de mening dat deze initiatieven heel waardevol zijn, maar de hoeveelheid van verschillende initiatieven ook voor onduidelijkheid kan zorgen en daardoor ook de kans verkleint dat een grote organisatie(s) de pas erkent en ondersteunt?
De initiatieven voor toiletpassen waardeer ik zeer. Ik snap dat door het gebruik van verschillende toiletpassen er verwarring kan ontstaan bij winkeliers, horeca of evenementen. Ik zet mij in om de initiatiefnemers om tafel te krijgen om de mogelijkheid van één pas onderling te bespreken. Hierna is het aan de partijen zelf om verdere actie te ondernemen.
Wat vindt u van de oproep die vorig jaar werd gedaan door Rianne Meersschaert in het AD, om toe te werken naar een erkende pas voor alle mensen met blaas- en darmproblemen?1 Wilt u zich inspannen voor zo’n erkende en herkenbare pas?
Zie antwoord vraag 4.
Wilt u ook helpen om de initiatieven meer bekendheid te geven bij winkeliers, horeca en evenementen, zodat er meer bekendheid komt over nut en noodzaak van de toiletpas?
Ja, ik ben bereid dit vanuit mijn coördinerende rol rondom het VN-verdrag Handicap met betrokken departementen op te pakken.
Deelt u de mening dat er meer aandacht zou moeten komen voor publieke toiletten en wilt u met gemeenten daarover in gesprek gaan om te zorgen dat deze toiletten aanwezig zijn, toegankelijk en vindbaar?
Door de VNG wordt er doorlopend aandacht besteed aan het belang van openbare en toegankelijke toiletten. Het is bijvoorbeeld een onderwerp in de handreiking lokale inclusieagenda voor gemeenten. Ook in nieuwsberichten over «De meest toiletvriendelijke gemeente van Nederland» wordt verwezen naar de handreiking «Waar kan ik naar de WC?», het stappenplan voor gemeenten voor meer openbare toiletten van de toiletalliantie. Daarnaast wijst de VNG in gesprekken met gemeenten op de Hoge Nood-app en is het een onderwerp in de verkiezing «Meest Toegankelijke Gemeente».
Wat kunt u doen om ook meer aandacht te vragen voor toegankelijke toiletten voor mensen met een beperking, die voldoen aan de internationale richtlijnen voor toegankelijkheid zoals de Changing Places Toiletten in Beekse Bergen?2
In het verleden is aandacht besteed aan de plaatsing van een Changing Place in de Beekse Bergen in de nieuwsbrief van Doe onbeperkt mee. Ik draag de ambitie van Stichting het Gehandicapte Kind voor 30 Changing Places in drie jaar in Nederland dan ook een warm hart toe. Daarnaast ben ik bereid vanuit mijn coördinerende rol rondom het VN-verdrag Handicap het belang van beschikbaarheid van toiletten onder de aandacht te brengen bij betrokken partijen.
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen dat mensen met chronische blaas- en darmproblemen zo weinig mogelijke praktische belemmeringen vinden om gewoon de deur uit te kunnen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met het bericht «Doodsbedreigingen en anonieme berichten: hoe Chinese studenten in Nederland worden geïntimideerd»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het ontoelaatbaar is dat studenten lastig worden gevallen dan wel worden geïntimideerd door hun thuisland of land van herkomst? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het er mee eens dat het ontoelaatbaar is dat studenten worden lastiggevallen dan wel worden geïntimideerd. Studeren moet in vrijheid en in een veilige omgeving kunnen plaatsvinden.
Zijn de berichten dat studenten worden lastiggevallen en worden geïntimideerd bij u bekend en zo ja, wanneer kreeg u de eerste signalen? Kunt u dit toelichten?
Een aantal berichten is mij bekend. Zo ontving mijn ambtsvoorganger in 2020 het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland: een verkenning» van Clingendael. In het rapport staat dat statelijke actoren negatieve middelen gebruiken om politieke beïnvloeding binnen het hoger onderwijs te bewerkstelligen, zoals het opleggen van druk of vormen van bedreiging. Een recenter bericht dat ik heb ontvangen is het rapport «On my campus, I am afraid» van Amnesty International dat eerder dit jaar is gepubliceerd.
Wat doet u voor die studenten die worden lastiggevallen en worden geïntimideerd?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onwenselijk. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert een brede aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, zoals beschreven in de Kamerbrief van 6 april 2023 over de geïntensiveerde aanpak ongewenste buitenlandse inmenging.2 Voorafgaand aan het commissiedebat buitenlandse inmenging en beïnvloeding van 24 oktober aanstaande wordt u door de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken over de voortgang van deze aanpak geïnformeerd.
Ik onderzoek momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan ga ik in gesprek met de kennisinstellingen.
Universiteiten en hogescholen zijn daarnaast primair verantwoordelijk voor het borgen van een veilige leer- en werkomgeving. Ik ondersteun hen daarbij middels mijn aanpak op de veiligheidsthema’s sociale veiligheid, kennisveiligheid en cyberveiligheid. Met de integrale aanpak sociale veiligheid3 werk ik bijvoorbeeld aan het versterken van de sociale veiligheid op hogescholen en universiteiten. Dat doe ik via vijf actielijnen, waaronder het wettelijk verankeren van een zorgplicht sociale veiligheid en het versterken van toezicht op dit onderwerp. Over de voortgang op het gebied van kennisveiligheid, gericht op het voorkomen van ongewenste overdracht van kennis en technologie en het tegengaan van heimelijke beïnvloeding, heb ik uw Kamer op 11 maart dit jaar geïnformeerd.4 Een nieuwe voortgangsbrief volgt spoedig. Op het gebied van cyberveiligheid werken instellingen in het mbo, hbo en wo aan de vergroting van de digitale veiligheid van de onderwijs- en onderzoekssector.5
Kunnen de studenten die lastiggevallen en geïntimideerd worden zich melden bij de onderwijsinstelling voor advies? Kunt u het antwoord toelichten?
Onderwijsinstellingen hebben verschillende functionarissen bij wie studenten terecht kunnen als zij ergens tegenaanlopen, zoals een vertrouwenspersoon. Deze vertrouwenspersoon kan contact zoeken met de kennisveiligheidscoördinator van een instelling en contact opnemen met het loket kennisveiligheid voor advies.
Bent u met onderwijsinstellingen in gesprek hoe zij zich het beste kunnen weren tegen mogelijke infiltratiepogingen?
Ik voer een constante dialoog met kennisinstellingen als onderdeel van de aanpak kennisveiligheid. Het tegengaan van heimelijke beïnvloeding door statelijke actoren maakt daar ook onderdeel van uit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 ga ik met kennisinstellingen in gesprek over wat er nodig is om ongewenste buitenlandse inmenging (OBI) gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten aan te pakken.
Wat kunt u voor studenten doen die zich op dit moment niet veilig voelen in Nederland of op de universiteit? Kunt u het antwoord toelichten?
Studenten die zich op dit moment niet veilig voelen roep ik op zich te melden bij hun vertrouwenspersoon. Afhankelijk van de situatie kan een vertrouwenspersoon de student ondersteunen met bijvoorbeeld advies of een doorverwijzing. Zie ook mijn eerdere antwoord op vraag 4.
Zijn computersystemen en software (voor bijvoorbeeld het inleveren van opdrachten) veilig genoeg, zodat er geen persoonsgegevens van studenten kunnen worden ontfutseld en hoe helpt u onderwijsinstellingen hierbij?
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de beveiliging van hun computersystemen en software en voor het voldoen aan de AVG. Mijn ambtsvoorganger heeft in 2021 afspraken gemaakt met de onderwijskoepels over o.a. het vergroten van bewustzijn, borgen van risicomanagement en het uit laten voeren van externe audits, om de cyberweerbaarheid in samenwerking met SURF te verhogen. Hiertoe zijn ook middelen beschikbaar gesteld, deels uit de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS). Twee keer per jaar vindt een bestuurlijk overleg over deze afspraken plaats. Ik verwacht uw Kamer voor het einde van het jaar te informeren over de stand van zaken van deze bestuurlijke afspraken.
Heeft u, of andere collega-bewindspersonen, contact gehad met de Chinese ambassade aangaande dit onderwerp en deze problematiek? Zo ja, kunt u het antwoord toelichten? Zo niet, verwacht u in de toekomst contact hierover?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de problematiek uit het bericht recent in een gesprek met de Chinese ambassade besproken. In dit gesprek is gewezen op het belang van het beschermen van de academische vrijheid en vrijheid van meningsuiting van studenten (en ook Chinese studenten) in Nederland. Deze belangen breng ik binnenkort ook over aan mijn Chinese evenknie in een reactie op een felicitatiebrief naar aanleiding van mijn aantreden.
Herinnert u zich de recent aangenomen motie van het lid Martens-America c.s. over overleggen met kennisinstellingen, zodat er geen nieuwe PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige onderzoeksgebieden en kunt u ons meenemen in de voortgang hiervan?2
Ja, ik herinner mij die motie. Uw Kamer zal voor het commissiedebat kennisveiligheid van 6 november aanstaande een voortgangsbrief ontvangen over kennisveiligheid, waarin u ook over de voortgang van deze motie geïnformeerd wordt.
In het artikel is te lezen dat een vorm van zelfcensuur wordt toegepast uit angst voor represailles. Hoe wordt gecontroleerd of en op welke schaal dit aan de orde is en bent u van mening dat we dit moeten voorkomen? Kunt u het antwoord toelichten?
Academische vrijheid is essentieel voor een hoogwaardige wetenschapsbeoefening en het maatschappelijk vertrouwen in de wetenschap. Ik ben van mening dat zelfcensuur moet worden voorkomen. In 2023 heeft mijn ambtsvoorganger onderzoek laten doen naar academische zelfcensuur in hoger onderwijs en wetenschap.7 Het onderzoeksrapport heeft mijn ambtsvoorganger op 21 december 2023 met uw Kamer gedeeld en van een reactie voorzien.8
In dit onderzoek is vastgesteld dat een ruime meerderheid van onderzoekers, docenten en studenten zich niet beperkt voelt om zich vrij te uiten en geen zelfcensuur toepast. Echter, in elk van deze drie groepen bestaan aanzienlijke minderheden die zich wél beperkt voelen om zich vrij te uiten en zelfcensuur toepassen. Dat er onderzoekers, studenten en docenten zijn die zich beperkt voelen in het uiten van zichzelf of die zichzelf zelfs censureren vind ik zorgelijk.
In het rapport is een aantal aanbevelingen richting de hogescholen en universiteiten gedaan, waaronder de aanbeveling om systematisch te monitoren hoe zelfcensuur zich ontwikkelt in het hoger onderwijs en de wetenschap. Ik verwacht van de instellingen dat zij dit grote belang blijven zien en zich hiervoor blijven inzetten. Ik ben met UNL en VH in gesprek over hoe zij de monitoring op academische zelfcensuur kunnen inrichten.
Naast monitoring door instellingen zelf, heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd over vier jaar nogmaals onderzoek te doen naar de wijze waarop onderzoekers, docenten en studenten hun academische vrijheid ervaren.
Wat kunt u, naast uitvoering geven aan de motie-Martens-America cs., nog meer doen om invloed van de Chinese overheid op onze academische vrijheid te beschermen? Kunt u het antwoord toelichten?3
Academische vrijheid is een kernwaarde van de wetenschap, cruciaal voor hoogwaardige wetenschapsbeoefening. Ik hecht belang aan het waarborgen hiervan. Het borgen van academische vrijheid vereist dat er voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden.10 Deze randvoorwaarden worden ook meegenomen in samenwerkingsovereenkomsten (MoU’s) die ik sluit met landen, waaronder ook China. Wetenschappers moet veilig zijn en vrij van bedreigingen hun werk kunnen doen, ook vrij van bedreigingen van statelijke actoren. Een van de maatregelen is de inrichting van het platform Wetenschapsveilig, zodat wetenschappers die bedreigd worden daar melding van kunnen doen.
Om te voorkomen dat statelijke actoren invloed kunnen uitoefenen op de wetenschap, worden kennisinstellingen gevraagd om bij twijfels over bepaalde samenwerkingen een risicoanalyse te maken. In deze risicoanalyse is het belangrijk dat het beperken van academische waarden, waaronder academische vrijheid, meegewogen wordt. Daarnaast kunnen kennisinstellingen bij twijfel contact opnemen met het Loket Kennisveiligheid. Het Loket Kennisveiligheid adviseert onder meer over de risico’s van het beperken van de academische vrijheid vanuit statelijke actoren.
De beantwoording van eerdere vragen over de conceptenrichtlijn |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Sandra Palmen (NSC) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de vorige Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de beantwoording op onze schriftelijke vragen over dit artikel volhield dat concepten niet zonder beoordeling geweigerd mogen worden? Kunt u, met toelichting, aangeven of deze beantwoording op juiste gronden heeft plaatsgevonden?2
In de Kamerbrief van 12 februari 20243 is aangegeven wat het uitgangspunt is van de destijds geldende rijksbrede Woo-instructie (2022) over de omgang met concepten: «Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerst instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten. Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan (...).De destijds geldende Woo-instructie (2022) kende echter een «strakkere» tekst die er in de praktijk op neerkwam dat concepten integraal werden geweigerd. Zo stond – onder meer – te lezen dat «Concepten van stukken in beginsel niet openbaar worden gemaakt» en «In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als door het niet verstrekken een onjuist of onvolledig beeld ontstaat over het besluitvormingsproces, kunnen concepten wel openbaar worden gemaakt».
Zoals ook eerder aangegeven in de Kamerbrief van 12 februari 2024 oogde de Woo-instructie strakker dan bedoeld, waardoor in de praktijk concepten vaker werden geweigerd dan zou moeten. Omdat dit niet het doel was van de instructie en omdat we streven naar transparantie, is de instructie in juli 2024 aangepast4.
Deze aanpassing komt er in de kern op neer concepten vanaf DG-niveau en hoger, en bij voorkeur de bewindspersoon hebben bereikt, altijd op passageniveau moeten worden beoordeeld op de vraag of het relevante feitelijke informatie bevat inzake het besluitvormingsproces dat niet ook al (in een andere vorm) terugkomt in het definitieve stuk. Is hiervan sprake dan verdient het aanbeveling om het concept in zijn geheel openbaar te maken wanneer de te verstrekken relevante feitelijke informatie (nagenoeg) gelijkluidend is met de definitieve tekst die al (deels) openbaar is, dan wel wordt. Openbaarmaking van dergelijke concepten, lees: vanaf DG-niveau en hoger, is belangrijk wanneer daardoor inzicht wordt geboden in het voorliggende besluitvormingsproces.
Deze aangepaste lijn betekent nadrukkelijk niet dat álle andere voorliggende concepten aan dezelfde toets op passageniveau worden onderworpen. Het is in dit kader belangrijk te realiseren dat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. In deze beleidsontwikkelingsfase moet er ruimte zijn om concepten en gedachten met elkaar te wisselen. Dat kan in de vorm van beleidsalternatieven zijn, maar kan ook veel vluchtiger zijn: je denkt ergens over na en deelt die gedachte met een (beleids)collega om vervolgens op iets heel anders uit te komen. In die (beleidsontwikkel)fase moet nog niet alles openbaar worden gemaakt. Dit mede vanwege het belang van de vrije gedachtevorming.
In het kader van dit vraagstuk wil ik uw Kamer ook het volgende meegeven. Als gevolg van digitalisering is de hoeveelheid informatie exponentieel toegenomen. Dit geldt ook voor concepten van documenten. Voordat een document (Kamerstuk, brief, nota, etc.) definitief wordt vastgesteld, worden veel conceptversies van dergelijke documenten binnen de organisaties gedeeld. Het is daarbij geen uitzondering dat het gaat om tientallen tot honderden verschillende conceptversies van één document, die zich ook nog eens op verschillende plekken en in verschillende systemen binnen de organisatie bevinden. Aan de omgang van concepten zit dus ook een belangrijk uitvoerbaarheidscomponent.
Op dit moment worden de termijnen van de Woo in veel gevallen al (drastisch) overschreden. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat onder de Woo alle soorten en aantallen documenten opgevraagd kunnen worden, waaronder dus ook concepten. Wanneer alle concepten geïnventariseerd, verzameld en op passageniveau beoordeeld zouden moeten worden, zou dit grote gevolgen hebben voor de beheersbaarheid van Woo-verzoeken. De ruime openbaarheidswetgeving in Nederland is een groot goed, maar brengt tegelijkertijd een grote uitvoeringslast met zich mee. Zoals ook aangekondigd in het regeerprogramma5 start het kabinet daarom op korte termijn een onderzoek naar de uitvoeringslast, kosten en de (benodigde) capaciteit voor de Woo.
Bent u bekend met de nieuwe, niet actief openbaar gemaakte nota vanuit uw ministerie waaruit blijkt dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd en dat het ministerie wel degelijk een Rijksbrede conceptenrichtlijn hanteerde waarbij elk conceptdocument bij voorbaat niet openbaar gemaakt hoefde te worden?3
Ik ben bekend met de gememoreerde nota. Hieruit volgt echter niet dat de Kamer verkeerd is geïnformeerd over dat er een Rijksbrede conceptenrichtlijn zou zijn met als uitgangspunt dat elk conceptdocument bij voorbaat niet openbaar gemaakt hoefde te worden. Wel blijkt hieruit dat er door de (te) strakke formulering in de rijksbrede Woo-instructie in de praktijk concepten integraal werden geweigerd. Als ook aangegeven in het antwoord bij vraag 2 was dit niet het doel van de instructie en is het inmiddels aangepast. Zie ook het antwoord bij vraag 2.
Zijn er nog additionele richtlijnen of aanverwante documentatie omtrent (niet-)openbaarmaking van documenten die niet reeds met de Kamer gedeeld zijn? Zo ja, zou u die op korte termijn alsnog willen verstrekken?
Bij de afhandeling van verzoeken is het wettelijke kader van de Woo leidend. De recentelijk aangepaste rijksbrede Woo-instructie (versie 2024) biedt een intern en praktisch kader van afhandelingen van Woo-verzoeken die bij de Rijksoverheid worden ingediend. Er zijn mij hierop geen additionele richtlijnen of aanverwante documentatie bekend die niet reeds met uw Kamer is gedeeld. Ter verduidelijking wijs ik er nog op dat de openbaar gemaakte nota waaraan in de vraagstelling wordt gerefereerd geen additionele richtlijn betreft op het geschetste Woo-toetsingskader maar een analyse van een voorliggende uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juni 2022 inzake het niet openbaar maken van conceptversies van de kabinetsreactie van 15 januari 2021 op het rapport «Ongekend onrecht».
Kunt u bevestigen dat de vorige Staatssecretaris meer openheid had moeten geven in haar antwoorden? Kunt u dit nader toelichten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 is door de te strakke formulering in de oude rijksbrede Woo-instructie de praktijk geweest dat concepten vaker werden geweigerd dan zou moeten. Op het ontstaan van deze ongewenste praktijk had in voorgaande Kamerbrief van 12 februari 2024 voor het volledige beeld kunnen worden gewezen.
Deelt u de visie dat de overheid transparantie hoort te betrachten en het grondrecht op openbaarheid van bestuur hoort te waarborgen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorg dragen dat hieraan consequent opvolging wordt gegeven?
Ja, ik deel deze visie. Transparantie en openbaarmaking van overheidsinformatie zijn essentieel voor het goed functioneren van onze democratische rechtsstaat en een betrouwbaar openbaar bestuur. Het is dan ook van belang dat overheidsorganisaties transparant zijn over haar overwegingen en aanspreekbaar zijn op genomen besluiten.
Vanuit mijn stelselverantwoordelijk zet ik de komende kabinetsperiode in op een betere uitvoering én betere uitvoerbaarheid van de Woo. Daarvoor wordt onder andere ingezet op meer actieve openbaarmaking en snellere afhandeling van Woo-verzoeken. Het kabinet neemt verschillende maatregelen, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets7 en werkt met het Meerjarenprogramma Openbaarheid en Informatiehuishouding 2024–2025 aan ondersteunende maatregelen. Op die manier werken we stap voor stap toe naar een opener overheid.
Bent u bekend met het nieuws dat tolken boos zijn en aan de bel trekken over de lage tarieven en kwaliteitsverslechtering, die resultaat zijn van het nieuwe systeem ingevoerd door de overheid?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Kunt u reflecteren op de onvrede die er heerst onder veel rechtbanktolken in Nederland en waar deze onvrede vandaan komt?
Ik erken dat er zorgen en onvrede onder gerechtstolken bestaan. Mijn ministerie voert hierover gesprekken met beroepsvertegenwoordigers.
De aanbesteding voor tolkdienstverlening ten behoeve van het OM en de Rechtspraak is vorig jaar afgerond. Met ingang van 1 februari 2024 zijn beide contracten volledig geïmplementeerd. Het OM en de Rechtspraak bestellen sindsdien hun tolkdienstverlening bij de twee gecontracteerde tolkbureaus. Deze tolkbureaus zetten vervolgens de tolkopdrachten uit bij zelfstandig ondernemende tolken. De zakelijke relatie tussen het OM, de Rechtspraak en de zelfstandig ondernemende tolken is in het nieuwe stelsel sinds 1 februari 2024 veranderd door de tussenkomst van tolkbureaus. Voorheen werkten de tolken rechtstreeks, zonder tussenkomst van een tolkbureau, voor het OM en de Rechtspraak en deze verandering kan nog niet rekenen op de steun van alle gerechtstolken.
Het ministerie voert gesprekken met verschillende beroepsvertegenwoordigers zoals ZZP-Nederland, FNV-Zelfstandigen, NGTV en de (zogeheten) Orde van Registertolk en -vertalers. Naar mijn indruk gaat het veelal om persoonlijke incidenteel voorkomende ervaringen van de tolken. Uit deze gesprekken blijkt het volgende:
Het is derhalve belangrijk om de effecten van de stelselwijziging te beoordelen aan de hand van feiten, zoals die zichtbaar worden uit de gegevens uit de monitoring van de tolkdienstverlening. Onder meer wordt gekeken naar de prestaties van de leverzekerheid en de levernauwkeurigheid van de tolkdienstverlening. Leverzekerheid geeft aan in welke mate tolkopdrachten worden geleverd, en levernauwkeurigheid beschrijft in hoeverre het gevraagde niveau wordt geleverd.
Bent u gealarmeerd door de duidelijke noodoproep die wordt gedaan door advocaten en de Orde van Registertolken- en vertalers?
Ja, ik ben op de hoogte van de heersende onvrede en mijn ministerie heeft hierover contact met beroepsvertegenwoordigers die de belangen behartigen van de zelfstandig ondernemende tolken en vertalers. Het is belangrijk dat we het stelsel evalueren op basis van de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt ingegaan op de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening.
Kunt u ingaan op casussen omtrent kwaliteitsverslechtering die worden aangedragen, zoals het verwarren van misbruik en mishandeling en verwarring door een gebrek aan juridische kennis?
Individuele casussen geven niet altijd een representatief beeld van de werking van het systeem. Het is belangrijk dat we het stelsel evalueren op basis van de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt ingegaan op de feitelijke cijfers uit de monitoring van de tolkdienstverlening.
Kunt u ingaan op het aangedragen voorbeeld waarin een rechtszaak is uitgesteld, omdat de tolk geen tijd meer had voor de zaak, omdat deze uitliep in de tijd?
Het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak zijn onafhankelijk en organiseren zelf de inzet van gerechtstolken. Uitstel van een rechtszaak, door welke omstandigheden dan ook, is een ongewenste situatie. Helaas is het niet te vermijden dat sommige rechtszaken meer tijd vragen dan verwacht. Tegelijkertijd is van belang dat het OM en de Rechtspraak goed plannen en de benodigde tijd juist inschatten. Het is onwenselijk dat een zaak moet worden uitgesteld doordat een voorgaande zaak uitloopt. Anderzijds is het wenselijk dat tolken niet onnodig een hele dag reserveren terwijl ze ook werk voor andere opdrachtgevers kunnen doen. Het is nodig dat alle betrokken partijen zich hiervan bewust zijn. Uitstel of aanhouding van rechtszaken moet te allen tijde zo veel mogelijk worden voorkomen.
Kunt u ingaan op de uitspraken die worden gedaan over tolken die niet komen opdagen voor diensten, wat resulteert in grote gevolgen voor de representatie en de kwaliteit van een rechtszaak?
Het is bekend dat tolkopdrachten die voor het OM of de Rechtspraak uitgevoerd worden, in sommige gevallen relatief kort van duur zijn. Hierdoor kan het werken voor deze organisaties minder aantrekkelijk zijn. Daarom is het belangrijk dat het OM en de Rechtspraak hun opdrachten goed plannen en in overleg met tolkbureaus bekijken of opdrachten te combineren zijn. Een aantal geclusterde opdrachten kan een aantrekkelijkere opdracht zijn voor een tolk. Dit kan ook worden meegenomen in de onderhandelingen tussen individuele tolken en de tolkbureaus, wat mogelijk kan leiden tot hogere vergoedingen. Het is echter onwerkbaar voor zowel het Openbaar Ministerie, de Rechtspraak als ook de tolkbureaus wanneer tolken niet op de afgesproken locatie en tijd komen opdagen, terwijl zij eerder hebben aangegeven een tolkdienst te willen verrichten. Dit wordt vaak aangeduid als een «no-show».
Registertolken hebben de Gedragscode Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv) voor inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers (Register) ondertekend. In deze gedragscode wordt voorgeschreven dat de tolk zijn afspraak tijdig nakomt. In de uitvoering zal ik tolkbureaus en de door hen ingeschakelde tolken aansporen om no-shows zoveel mogelijk te voorkomen.
Erkent u dat dit geen incidenten zijn, maar exemplarisch is voor de huidige stand van zaken, gelet op de vele signalen die er zijn en het eerder overhandigde Zwartboek van de tolken?
Het niet opkomen dagen op de afgesproken locatie en tijd is geen nieuw fenomeen binnen het huidige stelsel. Ook in de oude werkwijze veroorzaakten no-shows al knelpunten in de bedrijfsprocessen van de overheid. Het blijft belangrijk om aandacht te besteden aan het voorkomen van no-shows. Voor een meer uitvoerige bespreking van het zwartboek verwijs ik naar de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend.
Bent u het ermee eens dat de systeemverandering per 1 februari 2024, waarin commerciële bemiddelaars de verantwoordelijkheid krijgen voor de opkomst in de rechtbank, niet goed werkt?
De feitelijke gegevens uit de monitoring over de werking van het nieuwe systeem maken positieve ontwikkelingen zichtbaar. In de Kamerbrief over de monitoring van tolkdienstverlening, die ik vandaag aan uw Kamer zend, wordt nader ingegaan op deze gegevens. Het is belangrijk dat we het stelsel beoordelen aan de hand van de feitelijke cijfers uit de monitoring en niet aan de hand van aannames. De insteek om met tolkbureaus te gaan werken is uitgedacht vanuit het programma Tolken in de Toekomst, waarover mijn ambtsvoorganger uw Kamer in eerdere Kamerbrieven2 heeft geïnformeerd. Deze werkwijze is vanaf 2020 gefaseerd ingevoerd, maar pas sinds 1 februari 2024 toepasselijk bij tolken die voor het OM en de Rechtspraak werken.
Bent u het ermee eens dat de beoogde professionalisering tot nu toe dan ook averechts uitpakt als gevolg van deze uitbesteding van taken?
De prestaties van de geleverde tolkdienstverlening wordt door het ministerie bijgehouden. Zo weten we voor elke overeenkomst en voor elke organisatie de mate waarin tolkbestellingen geleverd zijn (leverzekerheid) en in welke mate het gevraagde taalniveau is geleverd (levernauwkeurigheid). De resultaten van de gerealiseerde prestaties geven een goed beeld over de werking van de systematiek. De precieze cijfers hiervan deel ik in de Kamerbrief die ik vandaag aan uw Kamer zend. Bij uitdagingen blijven we gericht of systeemoverstijgend in gesprek met de betrokken overheidsorganisaties en tolkbureaus.
Wat vindt u van het nieuws dat in België tolken worden geworven om het werk over te nemen van Nederlandse tolken die ook gewoon beschikbaar zijn hiervoor?
Ik heb geen recente aanwijzingen dat hiervan sprake kan zijn. Tolkbureaus zoeken naar manieren om hun bedrijfsprocessen optimaal te ontzorgen. Ze richten zich op het waarborgen van voldoende tolkcapaciteit en het werven van nieuwe tolken. Daarnaast stimuleren ze tolken, waar nodig, om zich te ontwikkelen tot registertolken en zich in het register te laten inschrijven.
De continuïteit van de organisatieprocessen binnen de Rijksoverheid heeft de hoogste prioriteit. De beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerde tolken is daarom van belang voor overheidsprocessen die van deze tolken afhankelijk zijn. De overheid heeft tolkbureaus gecontracteerd om onder andere ervoor te zorgen dat het aanbod aan tolken overeenkomt met de actuele vraag van de overheid. De tolkbureaus dragen, afhankelijk van de beschikbaarheid en bereidheid van registertolken, bij aan de continuering van overheidsprocessen.
Vanwege de onvrede onder sommige tolken die niet via tolkbureaus willen werken, de vergrijzing van het Register en de toenemende druk op de balans tussen aanbod en vraag in bepaalde talen, nemen tolkbureaus maatregelen om aan de vraag van de overheid te blijven voldoen.
Gaat u zich ervoor inzetten om ervoor te zorgen dat er actief geen tolken in België meer worden geworven door de commerciële bemiddelingsbureaus? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen recente aanwijzingen dat hiervan sprake kan zijn. Bovendien zou door tolkbureaus te verbieden creatief invulling te geven aan de behoefte van de overheid, de leverzekerheid negatief kunnen worden beïnvloed, wat een ongewenst effect heeft op de continuïteit van overheidsprocessen. Daarnaast kan het in bepaalde opdrachten in het grensgebied juist effectief zijn om een tolk uit België in te zetten in plaats van een tolk uit de andere kant van het land.
Kunt u toezeggen dat u in gesprek zal gaan met de Orde van Registertolken- en vertalers over zowel de vergoedingen als de gevolgen van de systeemverandering van inmiddels een halfjaar geleden en met voorstellen zal komen om de kwaliteit te waarborgen en de vergoedingen te verbeteren?
Het ministerie spreekt een aantal keer per jaar met diverse vertegenwoordigers van de beroepsgroep, waaronder de beroepsvertegenwoordiger met de naam Orde van Registertolken en -vertalers. Voor medio februari 2025 is een verkennend gesprek gepland met vertegenwoordigers van de beroepsgroep en het ministerie. Daarnaast wordt in een driehoeksoverleg gesproken met opdrachtgevers/Rijksoverheid, tolkbureaus en beroepsvertegenwoordigers. Dit gebeurt aan de hand van de monitoring van de tolkdienstverlening, zodat gerichte doorontwikkeling van onderdelen van het stelsel mogelijk blijft.
Het is aan de zelfstandig ondernemende tolk om met de tolkbureaus een redelijke vergoeding overeen te komen. Bij de stelselherziening hebben we ingezet op een stelsel met gespecialiseerde tolkbureaus, waarbij door onderhandelingen een goede en marktconforme prijs overeen wordt gekomen. Dit komt mede tot stand door vraag en aanbod, dat is per taal anders. Het tarief moet wel tenminste gelijk zijn aan het minimumuurtarief. Het minimum uurtarief (zoals vereist en neergelegd in het Btis) wordt jaarlijks op 1 januari geïndexeerd. Op 1 januari 2024 is het minimumtarief verhoogd van 55,00 euro naar 59,53 euro en per 1 januari 2025 naar 62,66 euro per uur.
De problematiek rond het innen van de eigen bijdragen van Oekraïense ontheemden met een baan en eigen inkomsten |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Folkert Idsinga (VVD), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de problematiek die verschillende gemeenten ondervinden rond het innen van de eigen bijdragen van Oekraïense ontheemden met een baan en eigen inkomsten?1
Ja, ik ben op de hoogte van signalen die verschillende gemeenten hebben gegeven. Mijn ministerie heeft regelmatig contact met de VNG en met gemeenten. Knelpunten bij de uitvoering van de eigen bijdrage komen daarbij ook aan bod.
Wat kunt u doen voor deze gemeenten om hen hierbij te ondersteunen?
Het Rijk ondersteunt gemeenten actief bij de invoering van de eigen bijdrage en het oplossen van deze knelpunten. Om gemeenten te helpen met het implementeren heeft het Rijk een handreiking beschikbaar gesteld. Verder worden kosten vergoed die gemeenten maken in de uitvoering van het heffen van de eigen bijdrage.
Kunt u aangeven of Oekraïense ontheemden die nu langer geen eigen bijdragen betalen dan andere Oekraïense ontheemden, dit met terugwerkende kracht moeten betalen?
Het is gemeenten toegestaan met terugwerkende kracht eigen bijdragen op te leggen, ook als het de bijdrage over meerdere maanden betreft. Wij hebben gemeenten geadviseerd terughoudendheid te betrachten, om ontheemden niet op een later moment met een opgebouwde achterstand te confronteren. Het is niet toegestaan dit over de maanden voorafgaand aan 1 juli 2024 te doen.
Vindt u de eigen bijdrage die Oekraïners moeten betalen redelijk, in vergelijking tot de bijdragen die andere inwoners van Nederland met werk en eigen inkomsten moeten betalen?
Ik vind het van belang dat ontheemden waar mogelijk een bijdrage leveren aan de kosten voor de opvang. Er is vooralsnog gekozen voor een bedrag in de vorm van een bijdrage voor gas, water en elektra en in voorkomend geval, catering. Voor de bijdrage in gas, water en elektra mag een gemeente een bedrag vragen van € 105 per volwassen gezinslid met een maximum per gezin van tweemaal de eigen bijdrage. Indien nog in catering wordt voorzien mag daar bovenop € 242,48 per volwassen gezinslid worden gevraagd. De manier waarop een eventuele verdere verhoging vormgegeven wordt, vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij tenminste de uitvoerbaarheid door gemeenten en het passend bijdragen aan de opvang door ontheemden meegenomen wordt.
Bent u bekend met de eerdere regeling tijdelijke vrijstelling motorrijtuigenbelasting (mrb) en belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm) voor mensen die Oekraïne hebben verlaten en dat deze regeling vanwege de oorlog is verlengd met 1 jaar, tot 4 maart 2025?2
Ik ben bekend met de regeling die van toepassing is op ontheemden uit Oekraïne, zoals gedefinieerd in het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022. De regeling vervalt per 4 maart 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïense ontheemden van 14 juni jl.
Kunt u uitleggen waarom er binnen deze regeling voor gekozen is Oekraïense ontheemden vrij te stellen van mrb en bpm?
Gelet op de bijzondere omstandigheden als gevolg van de oorlog in Oekraïne is er voor gekozen om het voertuig waarmee Oekraïense ontheemden zijn gevlucht tijdelijk vrij te stellen van mrb en bpm. Door expliciet uitsluitsel te geven over de belastingplicht, wordt voorkomen dat ontheemden onzekerheid ervaren of onbedoeld in de problemen komen door een gebrek aan kennis over de Nederlandse regelgeving.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Oekraïense ontheemden gebruikmaken van de regeling?
Op dit moment hebben zich circa 1.700 ontheemden gemeld bij de Belastingdienst.
Kunt u inzichtelijk maken waar Oekraïense ontheemden op dit moment gehuisvest zijn?
Op 1 september 2024 stonden ca. 120.170 ontheemden uit Oekraïne ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). De totale bezetting op dat moment was ca. 91.740. Daarnaast zitten ontheemden in particuliere opvang of hebben zij zelf huisvesting gevonden. De ontheemden uit Oekraïne worden breed verspreid binnen heel Nederland opgevangen.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel Oekraïense ontheemden betaald werk hebben in Nederland?
Op 1 november 2023 werkte 55% van de 15 tot 65-jarige ontheemden uit Oekraïne die zich op dat moment in Nederland bevonden in loondienst. Dit komt neer op ca. 45.000 werkende ontheemden. Meer dan de helft (53%) hiervan werkte minimaal 35 uur per week. Een groot gedeelte werkte in de zakelijke dienstverlening (51%), waar de uitzendbranche onderdeel van is. Daarnaast werkte een derde in de handel, vervoer en horeca. Eind september 2024 publiceert het Centraal Bureau voor de Statistiek nieuwe cijfers, met peildatum 1 mei 2024.
Bent u van mening dat Oekraïense ontheemden deze vrijstellingen (mrb en bpm) nodig hebben om in hun bestaan te kunnen voorzien hier in Nederland?
Zie antwoord op vraag 6. De tijdelijke vrijstelling is nodig om rechtszekerheid te bieden voor een kwetsbare groep. De regeling vervalt per 4 maart 2025. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in de Kamerbrief Opvang Oekraïense ontheemden van 14 juni jl.3
Bent u bereid om met spoedige ingang Oekraïense ontheemden op gelijke wijze te belasten met de bpm en de mrb als mensen met een Nederlandse nationaliteit?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toezeggen dat deze regeling niet nog verder wordt verlengd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel Oekraïners zijn er momenteel precies in Nederland en wat verwacht u qua in- en uitstroom (qua aantallen) voor de resterende maanden van 2024?
Op 1 september 2024 stonden ca. 120.170 ontheemden uit Oekraïne ingeschreven in de Basisregistratie Personen (BRP). Op basis van de huidige prognose gaan we uit van een netto instroom van 540 ontheemden per week. Daarmee neemt het netto aantal ontheemden uit Oekraïne dat naar verwachting in de resterende maanden van 2024 in Nederland bescherming zoekt onder de RTB toe met circa 8.640 personen.
Kunt u per regio in Oekraïne aangeven wat de veiligheidsstatus daar momenteel is?
Overal in Oekraïne ondervindt men veiligheidsproblemen als gevolg van de Russische agressie, niet alleen aan de frontlinie in het oosten. De situatie is onvoorspelbaar en verandert met de dag. Een overzicht van de veiligheidssituatie per regio is niet eenduidig te geven.
Daarnaast treft u in de rapportages van Clingendael over de beschermingsopdracht ten aanzien van Oekraïense ontheemden eveneens informatie over de ontwikkelingen aldaar aan. Zie bijvoorbeeld het meeste recente rapport van Clingendael.4
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het innen van een eigen bijdrage van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Diederik Boomsma (CDA) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de wet, waarbij gemeentes per 1 juli 2024 een eigen bijdrage dienen te innen van werkende Oekraïense ontheemden die opgevangen worden door gemeentes?
Ja, ik ben bekend met de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne en de gewijzigde Regeling opvang ontheemden Oekraïne (hierna: RooO).
Heeft u de vragen die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesteld over de uitvoerbaarheid van de regeling beantwoord? Zo ja, hoe? Zo nee, wanneer worden die gegeven?
De vragen van de VNG en zorgen die zij uiten zijn bij ons bekend. Hierover is mijn ministerie voortdurend in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten.
Klopt het dat alle gemeentes verplicht zijn om per 1 januari 2025 bij alle ontheemden de eigen bijdrage te innen?
Ja. Per 1 juli 2024 is de gewijzigde RooO van kracht. Zoals ik u in de verzamelbrief 14 juni 2024 heb geïnformeerd1, geldt voor de eigen bijdrage dat, juist met het oog op de uitvoerbaarheid bij gemeenten, ruimte wordt geboden aan gemeenten om naar invoering toe te werken. Na zes maanden vanaf inwerkingtreding dienen alle gemeenten de regeling in zijn volledigheid uit te voeren. Daarmee zijn gemeentes verplicht om de eigen bijdrage te innen bij ontheemden in de gemeentelijke opvang die inkomsten uit werk of eigen inkomsten hebben, met uitzondering van gevallen waar onevenredig nadeel ontstaat (conform motie Podt c.s.1).
Vanaf welk moment hebben de gemeentes effectief inzicht in Suwinet (inclusief de polis administratie), zodat zij kunnen zien hoeveel geld Oekraïense ontheemden uit werknemerschap (maar niet als ZZP’er of in het buitenland) verdienen?
In de RooO is een inlichtingenplicht voor ontheemden opgenomen zodat zij verplicht worden de gemeente te informeren over hun inkomsten en gezinssamenstelling. Op grond van deze informatie kan de gemeente overgaan tot het innen van de eigen bijdrage.
Uit afstemming met de VNG is gebleken dat het wenselijk is om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van de eigen bijdrage door hen toegang te verlenen tot een aantal gegevens uit de polisadministratie. In de Tijdelijke wet opvang ontheemden Oekraïne (TWOO) is daarom een grond opgenomen waarmee gemeenten gegevens als bedoeld in artikel 33, 2e lid, a tot en met c van de wet SUWI mogen inzien.
Uit de uitvoeringstoets van het UWV en in afstemming met de VNG is evenwel geconcludeerd dat met de grond in de Tijdelijke Wet niet alle gegevens beschikbaar komen voor gemeenten die gewenst zijn om het netto inkomen volledig te kunnen verifiëren. Daarom wordt op dit moment gekeken op welke wijze ook gegevens onder artikel 33, tweede lid, onderdeel d van de wet Suwi gedeeld kunnen worden met gemeenten.
Kunt u een standaard NIBUD-begroting geven van de inkomsten van een alleenstaande Oekraïense ontheemde die voltijds werkt in Nederland tegen het minimumloon inclusief zorgtoeslag/zorgverzekering?
Het Nibud gaat voor een alleenstaand persoon vanaf 21 jaar bij een werkweek van 36 uur op tegen het minimumloon uit van een bruto maandloon van € 2.069,40 en netto € 1.953,76. Hier komt nog vakantiegeld van bruto € 165,55, netto € 111 bij. Daarmee komt het totaal op netto € 2.065 per maand2. Deze bedragen gelden ook voor ontheemden die voltijd werken tegen het minimumloon.
Ontheemden uit Oekraïne (inclusief werkende ontheemden) vallen onder de Regeling Medische zorg Ontheemden (RMO). Zij betalen geen zorgpremie, maar ontvangen ook geen zorgtoeslag3.
Kunt u een lijst geven van gemeentes die op dit moment nog leefgeld betalen aan een Oekraïense ontheemde die voltijds werkt, naast het feit dat hij/zij geen eigen bijdrage betaalt?
Op basis van signalen die mijn ministerie bereiken werd het leefgeld in veel gevallen al stopgezet wanneer ontheemden werk of eigen inkomsten hadden. Per 1 juli jl. is met het wijzigen van de RooO de kan-bepaling een verplichting geworden en dienen gemeente het leefgeld in te trekken.
Op welke wijze heeft u overleg met de Nederlandse gemeenten over het innen van de eigen bijdrage van Oekraïense ontheemden? Welk tijdspad heeft u nu voor ogen voor Suwinet, het niet meer betalen van leefgeld aan mensen die voldoende eigen inkomen hebben, en het innen van de huidige beperkte eigen bijdrage?
Ik heb direct contact met verschillende gemeenten en indirect via de VNG. Zo hebben wij voor de invoering van de eigen bijdrage gesprekken gevoerd met gemeenten, waaronder de G4, en hebben wij ook diverse Webinars verzorgd, gefaciliteerd door de VNG. Voor het tijdspad verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 4.
Op welk moment zullen alle gemeentes de wettelijke eigen bijdrage ook daadwerkelijk gaan innen?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat de bijdrage op dit moment is voor Oekraïense ontheemden die particulier worden opgevangen?
De eigen bijdrage zoals ingevoerd betreft een bijdrage voor ontheemden die verblijven in gemeentelijke opvanglocaties. Ontheemden die in de particuliere opvang verblijven of in hun eigen woonruimte voorzien, zijn aan gemeenten geen bijdrage voor gas, water, licht en catering verschuldigd. Wel wordt hun leefgeld gestopt als zij inkomen hebben.
Welke eigen bijdrage vindt u passend voor opvang en voor opvang inclusief catering?
De eigen bijdrage is gebaseerd op het «Kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne» van einde 2023. Op basis van dit onderzoek zijn de geraamde kosten voor gas, water en elektriciteit € 105,– per maand per volwassen ontheemde met inkomsten. De bijdrage aan catering indien aanwezig is gelijkgesteld aan het vastgestelde bedrag voor eetgeld, namelijk maximaal € 242,48 per volwassen ontheemde met inkomsten.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
De bescherming van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sekswerkers doen vaker melding van geweld, bij een derde ook sprake van chantage» en het Impact Rapport Ugly Mugs NL 2022–2024?1, 2
Ja.
Herkent u de signalen van Ugly Mugs over toenemende uitingen van diverse vormen van geweld tegen sekswerkers? Zo ja, over welke cijfers of andere gegevens beschikt u? Zo nee, acht u het wenselijk om dit voortaan wel te gaan monitoren en hoe gaat u daarvoor zorgen?
Ik herken de signalen van Ugly Mugs over uitingen van geweld tegen sekswerkers. Dergelijke signalen kwamen ook uit het onderzoek dat door Soa Aids Nederland in 2018 is gedaan naar sekswerk en geweld in Nederland.3 Zo bleek dat een groot deel van de sekswerkers dat deelnam aan het onderzoek te maken kreeg met fysiek geweld, sociaal-emotioneel geweld en financieel-economisch geweld. In dit onderzoek lag de focus niet alleen op klanten, die de grootste categorie daders vormen, maar ook op onder meer vrienden, kennissen, toeristen en instanties.
In 2022 is daarom het platform Ugly Mugs NL opgericht door Soa Aids Nederland. Op dit platform kunnen sekswerkers elkaar waarschuwen voor gewelddadige klanten. Het doel van het platform is om sekswerk veiliger te maken, de aanmeldingsbereidheid te vergroten en ondersteuning te bieden aan sekswerkers na geweld. Ik sta achter deze doelen van Ugly Mugs en daarom draagt het Ministerie van Justitie en Veiligheid sinds de oprichting ervan financieel bij aan dit platform.
Soa Aids Nederland brengt in kaart hoeveel meldingen worden gedaan door sekswerkers die geweld ervaren door klanten en wat voor soort geweld wordt gemeld. De bevindingen worden gerapporteerd. Mijn ministerie wordt frequent op de hoogte gehouden van de bevindingen die middels het platform Ugly Mugs worden verzameld. Hieruit blijkt dat het aantal sekswerkers dat zich aanmeldt op het platform toeneemt en dat het aantal meldingen van geweld door klanten via Ugly Mugs oploopt. Dit betekent echter niet dat het geweld tegen sekswerkers toeneemt. Het gegeven dat een slachtoffer ook sekswerker is, is geen classificatie binnen de incidentenregistratie van politie. Daarom zijn er vanuit politie geen betrouwbare cijfers te leveren over de aantallen sekswerkers die slachtoffer worden van geweld door klanten.
Deelt u de mening dat «de strenge en onduidelijke regels rond sekswerk ervoor [zorgen] dat sekswerkers vaker dan nodig in een kwetsbare positie terecht komen»? Zo ja, waarom en hoe gaat u eraan gaan bijdragen dat de regels rond sekswerk gaan zorgen voor een minder kwetsbare positie van sekswerkers? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Ik begrijp dat verschillende regels specifiek voor sekswerkers ertoe kunnen leiden dat sekswerkers in een kwetsbare positie terecht komen. In de Aanpak versterking van de sociale en juridische positie van sekswerkers(«de Aanpak»), die in november 2023 naar uw Kamer is verstuurd, wordt ingegaan op de problematiek hierbij en welke oplossingsrichtingen en initiatieven zijn bedacht om de positie van sekswerkers te versterken op het gebied van zakelijke dienstverlening, communicatie en media, zorg, gemeenten en politie. Samen met betrokken partijen zoals de Sekswerk Alliantie Destigmatisering (SWAD) en andere departementen, werk ik aan de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen. In het najaar informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan.
Kunt u per aanbeveling ingaan op de zes aanbevelingen uit het rapport van Ugly Mugs voor een veilige en gelijkwaardige werkomgeving voor sekswerkers en wat de huidige stand van zaken ten aanzien van iedere aanbeveling is?
In de Aanpak worden verschillende oplossingsrichtingen genoemd om onder meer toegang tot zorg en tot de politie te verbeteren. Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering hiervan. In samenwerking met het Expertisecentrum Seksualiteit, Sekswerk en Mensenhandel van Stichting Humanitas, alliantie lid van de SWAD, is vanuit de Politieacademie bijvoorbeeld gewerkt aan een interactieve lesmodule over bejegening richting sekswerkers. Deze interactieve lesmodule is sinds begin 2024 beschikbaar voor politieagenten in opleiding. In het najaar zal ik uw Kamer hierover en over de andere genoemde oplossingsrichtingen, verder informeren middels een brief.
Ik ben in het kader van de Aanpak in gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en Soa Aids Nederland over het ontwikkelen van handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Het doel is om de genoemde problematiek te verminderen door te informeren over de effecten van bepaalde beleidskeuzes en speciale regels, maar ook door aanbevelingen te doen en uitleg te geven hoe lokaal sekswerkbeleid kan worden opgesteld. In het najaar informeer ik uw Kamer tevens middels een brief over de voortgang hiervan.
Het opstellen van de Aanpak en de uitvoering van de genoemde oplossingsrichtingen is een mooi voorbeeld van een participatieve samenwerking tussen ambtenaren en sekswerkers bij het maken van beleid. Via de SWAD zijn sekswerkers betrokken bij de werkgroepen op de verschillende thema’s. Hun inbreng is waardevol en wordt waar mogelijk meegenomen. Dat geldt ook voor de andere partijen die betrokken zijn bij de Aanpak, zoals andere departementen, de VNG en het CCV. Ook probeer ik gemeenten te stimuleren om sekswerkbeleid in samenwerking met sekswerkers op te stellen. Hiervoor wordt gewerkt aan verschillende initiatieven. Ik zal uw Kamer hierover in het najaar informeren.
De sekswerkbranche wordt als een aantrekkelijk verdienmodel gezien voor mensenhandelaren. Dit betekent niet dat sekswerk en mensenhandel gelijk staan aan elkaar. Binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn mensenhandel en sekswerk twee verschillende beleidsdossiers. Niet elke gemeente hanteert een scheiding tussen de twee. In het najaar informeer ik uw Kamer over de voortgang van oplossingsrichtingen om stigmatiserend beleid bij (overheids)instanties tegen te gaan, zoals genoemd in de Aanpak.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid investeert in onder meer Ugly Mugs / De Klachtenbalie en de Sekswerk Alliantie Destigmatisering. Ook gemeenten moedig ik aan om sekswerkbeleid op te stellen in samenwerking met (vertegenwoordigers van) de sekswerkbranche en/of organisaties die zich inzetten voor de versterking van de positie van sekswerkers.
Sekswerk is legaal en wordt momenteel niet landelijk gereguleerd. Gemeenten kunnen op grond van de Gemeentewet regels stellen ten aanzien van sekswerk. Gemeenten mogen daarbij geen regels stellen die in strijd zijn met hogere regelgeving. Zoals toegelicht onder aanbeveling 2, werk ik samen met de VNG, het CCV en Soa Aids Nederland aan handvatten die gemeenten kunnen helpen bij het ontwikkelen of actualiseren van gemeentelijk sekswerkbeleid. Zoals gezegd informeer ik uw Kamer middels een brief over de voortgang hiervan in het najaar.
Hoe passen deze aanbevelingen in het regeringsbeleid ten aanzien van de «Aanpak versterking sociale en juridische positie sekswerkers»?3
Het bericht ‘Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door 'aanbestedingscircus'’. |
|
Sarah Dobbe , Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zorgen over verkeerde hulp aan eenzame mensen door het aanbestedingscircus»1?
Eenzaamheid is een complex probleem en verschilt van mens tot mens. Dat geldt ook voor de oplossingen. Dat maakt eenzaamheid tegengaan echt maatwerk. Iemand kan geholpen zijn bij activiteiten gericht op ontmoeting als netwerkversterking, terwijl iemand met sterke eenzaamheid meer gebaat is bij persoonlijke hulp. Gemeenten zijn als dichtstbijzijnde overheid heel goed in staat hier invulling aan te geven en zijn derhalve ook primair verantwoordelijk voor de passende inrichting van hulp aan mensen die zich eenzaam voelen.
Gemeenten kunnen bij de financiering van deze hulp kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Zie voor een uitgebreide toelichting hierop ook de Kamerbrief van 17 april 2024.2 Indien een gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden dan moet zij de (Europese) aanbestedingsregels volgen. Deze keuzemogelijkheden laten gemeenten voldoende ruimte om met behulp van de regionale of gemeentelijke beleidsvisie de juiste keuze te maken om passende zorg(continuïteit) voor mensen die zich eenzaam voelen goed in te richten. Aandachtspunten daarbij zijn: inzet van beleidsadviseurs die bekend zijn met de regionale of lokale situaties, inzet van deskundige inkoopadviseurs die in staat zijn om een reële vertaalslag te maken van beleid naar inkoop, lange termijn-contracten, goede monitoring en contractmanagement. De regio-adviseurs van het Ketenbureau i-Sociaal Domein kunnen gemeenten helpen bij het maken van deze keuzes. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein werkt samen met alle partners, zoals gemeenten en zorgaanbieders, aan een sterkere keten in het sociaal domein met minder administratieve lasten, betere informatievoorziening en meer eenvoud in de uitvoering. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te blijven optimaliseren.
Bent u het eens met de analyse: «Door die aanbestedingstrajecten ontstaat een perverse prikkel: om een opdracht binnen te halen, verzinnen aanbieders dingen die leuk klinken in de oren van de ambtenaren die hun offerte beoordelen. Maar ze helpen voor geen zier tegen eenzaamheid. Zonde van de energie. Zonde van het geld»?
Nee, daar ben ik het niet mee eens; maar ik herken wel het beeld dat wordt geschetst over aanbesteden. Het is primair aan gemeenten het Wmo (inkoop)beleid vorm te geven en te zorgen voor passende ondersteuning aan mensen die zich eenzaam voelen binnen de kaders van de wet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien een gemeenten kiest voor inkoop via aanbesteden dient zij de (Europese) aanbestedingsregels te volgen. De aanbestedingsregels bieden gemeenten voldoende vrijheid om een goede selectie van aanbieders te maken door, voorafgaand aan de opdracht, proportionele eisen en/of gunningscriteria te stellen aan potentiële aanbieders. Daarmee kan de gemeente de inschrijving door de potentiële aanbieder vervolgens op een transparante en objectieve beoordelen. Nadat de opdracht definitief is gegund is het vervolgens aan gemeenten om goede monitoring en contractmanagement in te richten, waarbij regelmatig wordt getoetst of aanbieders ook tijdens de opdracht (blijven) voldoen aan de eisen van de opdracht.
Deelt u de zorgen zoals verwoord door de experts dat het aanbestedingscircus kan leiden tot verkeerde hulp of het onnodig verbreken van de relatie tussen zorgverleners en mensen zie zorg nodig hebben?
Ik begrijp de zorgen, maar ondersteun de onderliggende analyse niet. Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Indien de gemeente kiest voor inkoop via aanbesteden kan zij bijvoorbeeld gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten (te denken valt bijvoorbeeld aan 6 tot 9 jaar) en/of de inspanningsverplichting voor de aanbieders om mee te werken aan de overname van personeel nader contractueel vast te leggen.3 Daarnaast kan een gemeente de uitvoering van de contracten beter borgen door een goede gemeentelijke klachtenregeling, goede monitoring en goed contractmanagement in te richten. Het Ketenbureau i-Sociaal Domein kan gemeenten helpen bij het maken van de juiste keuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Deelt u de mening dat de vaste relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen belangrijk is voor goede zorg, en dat het zorgsysteem zo moet worden ingericht dat deze vertrouwde relatie altijd behouden kan blijven zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is?
In zijn algemeenheid ben ik van mening dat continuïteit in de relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg ontvangen, zolang de zorg nodig is en de zorgverlener beschikbaar is, een belangrijk uitgangspunt is voor goede zorg en ondersteuning. Daarnaast zijn ook andere elementen van belang voor het verlenen van goede zorg, zoals kwalitatief goede dienstverlening.4 Een vaste relatie tussen een zorgverlener en mensen die zorg nodig hebben, kan in de praktijk om diverse redenen niet altijd worden voortgezet. Dit komt bijvoorbeeld door keuzes in arbeidsmobiliteit van de zorgmedewerkers zelf en de schaarste op de arbeidsmarkt in combinatie met de omvang van de zorgvraag (bijvoorbeeld binnen een gemeente). Hierdoor moeten er door aanbieders en gemeenten soms andere (personele) keuzes worden gemaakt. Gemeenten kunnen de continuïteit in de relatie tussen zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in de basis wel beter borgen door bijvoorbeeld het gemotiveerd kiezen voor lange termijncontracten. Tot slot kunnen ook de omstandigheden van de mensen die zorg en ondersteuning ontvangen, wijzigen, waardoor kennis en kunde van een andere medewerker noodzakelijk zijn. Goede zorg blijft mensenwerk.
Deelt u de mening dat volgens de Wet overgang onderneming, maar bijvoorbeeld ook de CAO Welzijn en Maatschappelijke dienstverlening de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand zou moeten blijven, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert? Hoe vaak gebeurt dit niet? Waarom wordt dit niet nageleefd?
Nee, die mening deel ik niet. Het doel van de Wet overgang onderneming is de positie van werknemers te beschermen als de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming. In de Wet overgang onderneming wordt geregeld dat de werknemers die werkzaam zijn in het onderdeel onderneming dat wordt overgedragen, automatisch en met behoud van hun bestaande rechten en plichten mee overgaan. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan het behoud van alle arbeidsvoorwaarden. Deze wet heeft niet expliciet als doel om de relatie zorgverlener en mensen die zorg ontvangen in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. Dat kan overigens wel een wenselijk bijeffect zijn.
Voor de CAO Sociaal Werk, welzijn en maatschappelijke dienstverlening5 geldt ook dat deze cao niet expliciet als doel heeft de relatie tussen zorgverlener en mensen in de zorg in stand te houden, ongeacht welke instelling de zorg uitvoert. In de CAO Sociaal Werk zijn er wel bepalingen over overname van personeel bij een aanbestedingsprocedure opgenomen.6 Indien er geen sprake is van overgang van onderneming dan geldt de afspraak uit de CAO Sociaal Werk dat de werknemers een recht hebben op een dienstverband indien zij benodigd en geschikt zijn. Dit biedt ook de verkrijgende organisatie nog enige ruimte om werknemers wel of niet over te nemen.
In zijn algemeenheid geldt dat het waar mogelijk borgen van de zorgcontinuïteit wel is geregeld in nadere wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld in de Wmo 2015. Uit de Wmo 2015 volgt dat gemeenten, zoveel mogelijk, rekening moet houden met de continuïteit van de relatie tussen hulpverlener en cliënt. De gemeente heeft als het gaat over het beschikbaar stellen van maatschappelijke ondersteuning haar eigen verantwoordelijkheid als goed opdrachtgever. Voor aanbieders geldt op basis van de Wmo 2015 voor opdrachten verstrekt op basis van een overheidsopdracht (aanbestedingsprocedure) een inspanningsverplichting.7 Deze inspanningsverplichting houdt in dat de nieuwe aanbieder met de aanbieders die vóór hem in opdracht van de gemeenten een soortgelijke voorziening hebben verleend, in overleg treden over de overname van het betrokken personeel. Van de gemeente wordt verwacht dat zij hierop toezicht houden en ervoor zorgdragen dat afspraken hierover tussen aanbieders en de gemeenten in goede samenwerking worden uitgevoerd. Gemeenten kunnen daaraan via de contracten ook nadere eisen stellen voorafgaand aan de inkoopprocedure.
Ik heb geen informatie over het al dan niet in stand houden van vaste zorgrelaties in de praktijk. Mijn verwachting is dat dit in de praktijk, bijvoorbeeld door krapte op de arbeidsmarkt of het ontbreken van gewenste competenties bij betrokken medewerkers, niet altijd kan worden gewaarborgd.
Wat is de voortgang van de uitvoering motie Dijk2 om aanbesteden van zorg niet meer wettelijk verplicht te stellen?
De motie Dijk waarin de regering wordt verzocht om het aanbesteden van zorg niet langer verplicht te stellen, is beantwoord door mijn ambtsvoorganger in de Kamerbrief van 17 april 2024.9 In dit antwoord is toegelicht dat er geen algemene wettelijke verplichting is in het sociaal domein om aan te besteden. Gemeenten kunnen bij de financiering van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning kiezen voor zelf uitvoeren (inbesteden), of de hulp en maatschappelijke ondersteuning te organiseren en financieren via selectieve inkoop (aanbesteden) of open house, of via subsidie. Als de gemeente kiest voor aanbesteden dan moeten de (Europese) aanbestedingsregels worden gevolgd. Gelet op de diversiteit in financieringskeuzes van jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning is er vooralsnog geen aanleiding geweest om het huidige systeem van aanbesteden te vervangen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten stoppen met aanbesteden van zorg?
Er is geen algemene wettelijke verplichting in het sociaal domein om aan te besteden. Er zijn diverse andere financieringskeuzes mogelijk. Voor een toelichting verwijs ik naar de inhoud van de eerdergenoemde Kamerbrief van 17 april 2024. Het Ketenbureau i-Sociaal domein kan gemeenten helpen bij het maken van de financieringskeuzes. Ik zet me ervoor in om de ondersteuning via het Ketenbureau i-Sociaal Domein te optimaliseren.
Het bericht 'Holland Casino maakt forse verliezen en dreigt met agressieve gokcampagnes' |
|
Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Struycken , Folkert Idsinga (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant van 22 augustus 2024, waarin wordt gemeld dat Holland Casino forse verliezen maakt en overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten om deze verliezen te compenseren?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Holland Casino, als staatsdeelneming, overweegt om agressievere gokcampagnes in te zetten? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid die van een staatsdeelneming mag worden verwacht, zeker in een sector die zoveel schade kan toebrengen aan de volksgezondheid?
Nee, Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het vindt agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen.
Deelt u de opvatting van de directeur van Holland Casino, die erkent dat deze maatregel «onverantwoord» is, maar met de huidige financiële situatie geen ander alternatief ziet dan klanten sneller te laten verliezen, het prijzengeld stevig te verlagen of meer reclame te maken?
Ik deel de opvatting van de CEO van Holland Casino dat agressieve marketingcampagnes om meer klanten te werven onacceptabel en onverantwoord zijn. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 is Holland Casino ook niet van plan om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Maatregelen om agressieve marketingcampagnes van Holland Casino te voorkomen zijn dus niet nodig.
Welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat Holland Casino niet overgaat tot het inzetten van agressievere gokcampagnes die het risico op gokverslaving kunnen vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de huidige wettelijke kaders en toezicht op gokreclames voldoende zijn om te voorkomen dat staatsdeelnemingen zoals Holland Casino hun verantwoordelijkheid uit het oog verliezen in hun commerciële activiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u voornemens te nemen?
Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het kansspelbeleid, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, is er op gericht risicovol en problematisch speelgedrag en gokverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij is het aanzetten tot onmatig speelgedrag niet alleen zeer onwenselijk, maar ook verboden op grond van artikel 2, eerste lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen (Bwrvk). Op grond van artikel 2, derde en vijfde lid, Bwrvk, is het vergunninghouders ook niet toegestaan om hun wervings- en reclameactiviteiten te richten op maatschappelijk kwetsbare groepen van personen, zoals minderjarigen, jongvolwassenen en personen die kenmerken van risicovol speelgedrag vertonen. Met betrekking tot risicovolle kansspelen, is het sinds 30 juni 2022 daarnaast verboden om rolmodellen in te zetten in reclames.2 Verder is het met Besluit ongerichte reclame kansspelen op afstand (Besluit orka) sinds 1 juli 2023 verboden om ongericht reclame te maken voor online kansspelen.3 Holland Casino is voor zijn reclameactiviteiten gehouden aan deze wet- en regelgeving. Als staatsdeelneming verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik van Holland Casino een voorbeeldrol in dezen. De Kansspelautoriteit houdt toezicht op de reclameactiviteiten van alle kansspelaanbieders en handhaaft waar nodig. Op basis van de evaluatie van de Wet kansspelen op afstand zal worden bezien of, en zo ja waar, de wettelijke kaders voor reclame aanscherping behoeven. Volgens planning wordt de evaluatie aankomende oktober opgeleverd en in de week van 28 oktober aan uw Kamer toegezonden.
Wat is uw reactie op de mogelijke maatschappelijke gevolgen van een toename in gokreclames, in het bijzonder gericht op kwetsbare groepen, en hoe denkt u deze te kunnen mitigeren? Hoe voorkomt u een nieuwe vloedgolf aan reclames van gokbedrijven of laat u dat gebeuren?
Zie antwoord vraag 5.
Nu Holland Casino een staatsdeelneming is en met deze uitspraken al snel de indruk ontstaat dat de overheid meer mensen aan het gokken wil krijgen, kunt u nader toelichten welk doel de regering heeft met deze staatsdeelneming? Indien Holland Casino als missie heeft om een betrouwbaar en veilig alternatief te bieden voor illegaal gokken, hoe waarborgt de overheid dat deze missie niet in gevaar komt door het nastreven van winstmaximalisatie?
Holland Casino draagt bij aan de doelstellingen van het Nederlands kansspelbeleid, zijnde het reguleren en beheersen van kansspelen met bijzondere aandacht voor het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van illegaliteit en criminaliteit. Holland Casino biedt een betrouwbaar en veilig alternatief voor illegale kansspelen. Ik verwacht dat Holland Casino zich met zijn activiteiten houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Als aandeelhouder verwacht ik niet dat Holland Casino streeft naar winstmaximalisatie. Wel verwacht ik dat de onderneming het rendement maakt dat voldoende is om zichzelf op de lange termijn te financieren zonder structurele overheidsbijdrage. Hierdoor wordt de levensvatbaarheid van de onderneming en langetermijnwaardecreatie gewaarborgd. Vanuit deze overtuiging vul ik mijn aandeelhouderschap van Holland Casino in.
Op welke wijze worden de verliezen van Holland Casino momenteel gecompenseerd en in hoeverre acht u het verantwoord dat een staatsdeelneming mogelijkerwijs commerciële doelen boven maatschappelijke verantwoordelijkheid stelt?
Holland Casino heeft een verlies van 3 miljoen euro gepresenteerd over de eerste helft van 2024. Holland Casino vangt dit verlies op met zijn reserves. Zoals hierboven ook genoemd, verwacht ik dat een staatsdeelneming een bepaald rendement maakt om zichzelf op de lange termijn te financieren, maar hierbij is zijn bijdrage aan maatschappelijke doelstellingen randvoorwaardelijk.
Wordt in lijn met de opmerking van professor Olfers in bovengenoemd bericht en gelet op de dalende omzet sluiting of beperktere openingstijden van verschillende verlieslijdende vestigingen voorbereid? Zo ja, op welke wijze en per wanneer? Zo nee, bent u bereid deze suggestie met klem over te brengen aan de staatsdeelneming?
Holland Casino heeft in zijn communicatie rond de publicatie van de halfjaarcijfers een aantal suggesties genoemd om kosten te besparen om de voorgenomen verhoging van de kansspelbelasting op te vangen. Het sluiten van vestigingen is één van de opties die Holland Casino overweegt.4 Het is aan het bestuur van Holland Casino, en niet de aandeelhouder, om deze en andere opties verder te onderzoeken. Ik vind het als aandeelhouder wel van belang dat Holland Casino alle mogelijkheden onderzoekt om kosten te besparen. De maatschappelijke rol van Holland Casino blijft hierin randvoorwaardelijk. Dit betekent dat het ook rekening houdt met de spreiding van een legaal kansspelaanbod over Nederland. Holland Casino heeft richting het Ministerie van Financiën bevestigd dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Bent u in dit licht bekend met het ongenoegen van de gemeente Rotterdam met de 24/7 geopende Holland Casino-vestiging aldaar en welke stappen zijn er gezet sinds het laatste tweeminutendebat Kansspelen en de aangehouden motie-Bikker (Kamerstuk 24 557, nr. 228)?
Met dit ongenoegen zijn de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik bekend. Op 12 september jl. heeft de gemeente Rotterdam openbaar gemaakt dat vanaf 1 januari 2025 Holland Casino voornemens is te stoppen met het 24 uurs aanbod. In de komende voortgangsbrief over kansspelen op afstand zal de Staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer nader informeren over de uitkomsten van de evaluatie van Holland Casino aangaande diens openingstijdenbeleid. Deze brief ontvangt uw Kamer uiterlijk op 10 oktober 2024.
Bent u bereid om, gezien de geuite dreiging van agressieve gokcampagnes, met Holland Casino in gesprek te gaan om zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te benadrukken en te waarborgen dat het zijn beleid aanpast indien nodig? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Financiën is in een voortdurende dialoog met Holland Casino over de invulling van zijn maatschappelijke rol. Ook heeft het ministerie specifiek contact opgenomen met Holland Casino naar aanleiding van diens communicatie rondom de publicatie van zijn halfjaarcijfers. In deze gesprekken heeft het ministerie de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino wederom onderstreept. Holland Casino erkent dit ook en heeft bevestigd geen plannen te hebben om zijn marketinguitgaven aanzienlijk te vergroten en dat het bij kostenbesparingen altijd oog houdt voor het op hoog niveau laten functioneren van zijn zorgtaak en maatschappelijke opdracht.
Hoe ziet u de rol van het Ministerie van Financiën, als aandeelhouder van Holland Casino, in het voorkomen van beleid dat potentieel schadelijk is voor de samenleving, zoals het inzetten van agressieve gokcampagnes?
Als aandeelhouder verwacht ik dat Holland Casino zijn maatschappelijke rol zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 beschreven staat centraal stelt. Daarnaast verwacht ik dat Holland Casino zich houdt aan wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino. Hier spreek ik Holland Casino op aan.
De doelstellingen van het kansspelbeleid, het tegengaan van kansspelverslaving, het beschermen van de consument en het tegengaan van fraude en criminaliteit, worden daarnaast geborgd door wet- en regelgeving, zoals de Wet op de kansspelen en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme. De Kansspelautoriteit houdt in dit kader toezicht op Holland Casino.
Hoe verhoudt zich dit voornemen tot de motie-Grinwis/Alkaya (Kamerstuk 28 165, nr. 366) over een terughoudender en minder wervende inzet van gokreclames door de staatsdeelnemingen Nederlandse Loterij en Holland Casino? Kunt u beschrijven wat verder gedaan is om deze motie uit te voeren?
Ik wil nogmaals benadrukken dat Holland Casino heeft bevestigd dat het niet voornemens is zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Zoals één van mijn voorgangers ook aan uw Kamer heeft gecommuniceerd, zijn er in lijn met de motie Grinwis/Alkaya begin 2022 gesprekken geweest met de staatsdeelnemingen Holland Casino en Nederlandse Loterij over hun reclamebeleid. In deze gesprekken is benadrukt dat van de staatsdeelnemingen een voorbeeldrol wordt verwacht, waarbij, in lijn met de motie, met name de bescherming van kwetsbare groepen zoals minderjarigen en jongvolwassenen vooropstaat. Hiermee beschouwde mijn voorganger de motie als afgedaan.5
De ziekenhuiszorg op Curaçao. |
|
Julian Bushoff (PvdA), Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de zeer zorgelijke situatie waarin het grootste algemene ziekenhuis van Curaçao, het Curaçao Medical Center (CMC), verkeerd?1
Ik ben bekend met de precaire (financiële) situatie waarin het CMC in verkeert.
Deelt u de grote zorgen over de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een volledige inschatting hiervan te maken. Daarbij is relevant dat de zorg en dus ook de continuïteit en toegankelijkheid van zorg een verantwoordelijkheid van Curaçao is. Wel is en wordt ambtelijk en bestuurlijk regelmatig navraag gedaan en ondersteuning geboden, onder andere in het kader van het landspakket.
Kunt u aangeven wat de actuele medische en financiële situatie is van het CMC?
Wat de medische situatie betreft zijn er bij mij geen signalen bekend dat de kwaliteit van de zorgverlening in het CMC onvoldoende is. Wel dat er wachtlijsten zijn waarover maandelijks aan de inspecteur voor de Volksgezondheid van Curaçao wordt gerapporteerd. Ook Nederland monitort deze wachtlijsten omdat VWS/ZJCN medische uitzendingen faciliteert vanuit voornamelijk Bonaire naar het CMC.
Wat de financiële situatie betreft baseer ik mij op de adviezen van het College financieel toezicht (Cft) dat hier herhaaldelijk aandacht aan heeft besteed. Zo is te lezen in het Cft-advies bij de ontwerpbegrotingswijziging 2024 dat het CMC eind 2022 een negatief eigen vermogen heeft van ANG 149 miljoen (circa EUR 74,5 miljoen), zoals de jaarrekening 2022 toont. Daarnaast bedraagt de uitstaande vordering van het land op het CMC minimaal ANG 433 miljoen (circa EUR 216,5), zoals aangegeven in de uitvoeringsrapportage over het eerste kwartaal van Curaçao.2
Welke concrete gevolgen en risico’s zijn er voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao en op welke wijze ondersteunt Nederland de Curaçaose autoriteiten bij het waarborgen van de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao?
Ik beschik niet over voldoende informatie om een adequate inschatting van de concrete gevolgen en risico’s voor de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te maken. De regering van Curaçao is hiervoor immers verantwoordelijk.
Omdat de problemen met betrekking tot zorg reeds langer bekend zijn (zoals ook blijkt uit de adviezen van het IMF3) is in het kader van het landspakket afgesproken dat Curaçao duurzame betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van het zorgstelsel zal realiseren. Ook is afgesproken om verliezen bij het CMC te minimaliseren. In het kader van het landspakket kan ondersteuning worden aangeboden. Curaçao kiest er vooralsnog voor deze onderdelen van het landspakket zonder ondersteuning van Nederland uit te voeren. Zoals blijkt uit de uitvoeringsrapportage van het landspakket worden er tot nu toe geen concrete resultaten door Curaçao gerapporteerd. Er is in de afgelopen jaren door de Ministeries van BZK en VWS zowel ambtelijk als bestuurlijk herhaaldelijk ondersteuning aangeboden. Daar is geen gebruik van gemaakt.
Wat zijn de concrete gevolgen voor bijvoorbeeld patiënten met maag, lever, darm, oogheelkundige of neurologische aandoeningen van het feit dat deze afdelingen de basiszorg nu vaak al niet meer kunnen leveren?
Ik beschik niet over de informatie om uw vraag op dit punt te kunnen beantwoorden.
Heeft Nederland een concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Zo nee, verwacht u een dergelijk verzoek op korte termijn?
Ik heb geen concreet verzoek om (financiële) bijstand gekregen vanuit Curaçao. Ondersteuning is herhaaldelijk aangeboden, o.a. in het kader van het landspakket, maar tot nu toe is hier nauwelijks gebruik van gemaakt. Curaçao werkt sinds oktober 2022 aan een structurele oplossing voor de financiële problematiek. De besluitvorming vindt naar verwachting eind 2024 plaats. Het Cft heeft herhaaldelijk geadviseerd tot besluitvorming te komen en deze te verwerken in de begroting. Dit zou zichtbaar moeten zijn in de begrotingswijziging 2024 en de begroting 2025.
Wat zijn op korte termijn de maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Op 10 september heeft de Minister van Financiën van Curaçao aangekondigd om tussen 2025 en 2028 een aanvullende financiering van ANG 253 miljoen (circa EUR 126,5 miljoen) toe te kennen aan het CMC om de zorgkwaliteit te waarborgen en de financiële gezondheid van het ziekenhuis te verbeteren. Curaçao geeft aan dat door de bijdragen het CMC geen rente en aflossing meer zal hoeven te betalen en dat er jaarlijks ANG 10 miljoen (circa EUR 5 miljoen) beschikbaar komt voor de zorgkosten van onverzekerden.4
Daarnaast is het aan Curaçao om een verzoek om bijstand te doen waarbij ik opmerk dat herhaaldelijk in het verleden een aanbod om te ondersteunen is gedaan in het kader van het landspakket.
Wat zijn voor de langere termijn de structurele maatregelen die u noodzakelijk acht om de continuïteit en de toegankelijkheid van de medische zorg op Curaçao voor de langere termijn te waarborgen en op welke wijze kan Nederland hierbij ondersteunen?
Naast de recent gepresenteerde aanvullende financiering van het CMC, kom ik op basis van de informatie die mij bekend is uit adviezen Cft, rapporten zoals die van IMF en ambtelijke/bestuurlijke overleggen tot twee lijnen.
Ten eerste is het noodzakelijk het zorgstelsel toekomstbestendig te maken. De eerstelijns zorg in Curaçao zou versterkt moeten worden en de doorstroom vanuit het ziekenhuis naar bijvoorbeeld ouderenzorg en revalidatie zou verbeterd moeten worden. In het kader van het landspakket kan Nederland bij deze verbeteringen ondersteunen als Curaçao hierom vraagt.
Ten tweede is het noodzakelijk, conform Cft adviezen, de financiële situatie van het CMC structureel te verbeteren. Hieraan werkt Curaçao langs de lijnen van het Hoofdlijnenakkoord van oktober 2022 tussen de regering van Curaçao, de Stichting HNO Holding, CMC-Exploitatie en CMC-Vastgoed. Onderdelen hiervan zijn onder andere het vinden van een structurele oplossing voor de kosten van het ziekenhuisgebouw, het optimaliseren van de bedrijfsvoering van het ziekenhuis en een structurele oplossing voor de bekostiging van zorg voor onverzekerden en ongedocumenteerden. Besluitvorming rondom de uitvoering van dit akkoord wordt volgens Curaçao dit najaar verwacht. Ook hierbij kan Nederland in het kader van het landspakket ondersteuning bieden indien Curaçao dat wenst.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis |
|
Jimmy Dijk |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
Welk algemeen gevoel heeft u overgehouden aan uw bezoek aan het Zuyderland Ziekenhuis?1 2
Op 15 augustus jl. ben ik op bezoek geweest in het Zuyderland ziekenhuis te Heerlen. Het doel van het bezoek was om mij – vanuit verschillende perspectieven – te laten informeren over de ontwikkelingen in de regio op het gebied van zorg en gezondheid, en specifiek over de toekomstige inrichting van het Zuyderland Medisch Centrum. Hierbij heb ik geluisterd naar de verschillende betrokken stakeholders, zoals burgers, zorgpersoneel, medewerkers van de ambulancezorg, huisartsen, zorgverzekeraar, burgemeesters en ziekenhuisbestuur. Ik kijk terug op een waardevol werkbezoek en ben blij dat iedereen is gekomen.
Hoe beoordeelt u de opzet van het werkbezoek aan het ziekenhuis? Wat vond u van de verhouding van de onderdelen van uw bezoek, waarin verschillende voor- en tegenstanders van het uitkleden van het Heerlense ziekenhuis u hebben bijgepraat? Heeft u het gevoel dat u evenwichtig bent geïnformeerd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom heeft u voor deze opzet gekozen?
Het werkbezoek bestond uit 3 drie onderdelen. In deel 1 heeft de Regietafel (waar naast het ziekenhuis, de zorgverzekeraar CZ, de huisartsen, ambulancevervoer en Burgerkracht Limburg en de voorzitter Lea Bouwmeester deel van uitmaken) een toelichting gegeven op het doorlopen proces en hoe de tafel is gekomen tot de huidige plannen voor de toekomstige inrichting van de (ziekenhuis)zorg in Zuid-Limburg. Vervolgens hebben respectievelijk de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie in een programma onderdeel en de gemeente Sittard-Geleen, gemeente Echt-Susteren en gemeente Vaals in een programma onderdeel ieder ca. een uur gereflecteerd op de voorgestelde plannen. De betrokken partijen hebben zelf invulling kunnen geven aan deze reflectie. De opzet van het programma is in afstemming met de aanwezige partijen tot stand gekomen. Er wordt sterk wisselend naar de problematiek gekeken. Ik heb veel verschillende standpunten gehoord. Alle betrokkenen willen vanuit hun eigen standpunt het beste voor de regio. Toch zijn er nog een aantal punten van discussie, zoals de geboortezorg.
Bent u van mening dat de gemeente Heerlen en Parkstad-regio voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeenten gaan zelf over of zij vinden dat ze voldoende betrokken zijn bij de plannen van de regietafel. De voorzitter van de regietafel heeft toegelicht dat alle betrokken gemeenten in de regio van het ziekenhuis nadrukkelijk betrokken zijn bij het denkproces van de regietafel. De regietafel heeft meerdere bijeenkomsten met gemeenten, colleges B&W, provincie en andere stakeholders gehouden.
Vóór en na de regietafel-overleggen is gesproken met burgemeesters van twee gemeenten (Heerlen en Sittard-Geleen) zodat hun punten onderdeel waren van het gesprek.
De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat de gemeente Heerlen heeft verzocht om direct – via de regietafel – en zelfstandig mee te kunnen beslissen over de toekomst van het Zuyderland Medisch Centrum in Heerlen. De voorzitter van de regietafel heeft aangegeven dat er alleen een gemeentevertegenwoordiging aan kon schuiven als alle (16) gemeenten op één lijn zitten. Dat was niet het geval. Ook tijdens mijn werkbezoek kwamen de verschillende perspectieven vanuit de betrokken gemeenten zeer sterk naar voren.
Welke nieuwe inzichten heeft u opgedaan tijdens uw werkbezoek? Kunt u deze toelichten per onderdeel van uw werkbezoek?
Aan uw Kamer is toegezegd om u vóór de Algemene Politieke Beschouwingen te informeren over het werkbezoek aan het Zuyderland. Deze brief zal uitgebreid ingaan op wat ik van dit bezoek heb geleerd en ontvangt u nadat ik ook gesproken het met de gouverneur van Limburg.
In antwoord op deze vraag kan ik alvast aangeven dat ik tijdens het werkbezoek een goed inzicht heb verkregen in het proces dat de afgelopen periode is doorlopen en de zeer uiteenlopende perspectieven van de verschillende stakeholders op de plannen.
In het eerste deel van het werkbezoek is stil gestaan bij het proces tot nu toe. Er is toegelicht dat er in 2023 een plan is opgesteld waarbij het ziekenhuis in Heerlen in de avond en nacht zou worden gesloten en waarbij de acute zorg niet meer beschikbaar zou zijn. In het ziekenhuis in Sittard-Geleen zou de bestaande situatie niet worden gewijzigd. Vanuit burgers, professionals, politiek en andere partners was hier veel verzet tegen waardoor dit plan eind 2023 van tafel is gegaan. Vervolgens is gekozen om een proces te organiseren waarbij alle stakeholders konden meepraten en meedenken over de toekomstige inrichting van het ziekenhuis. Onder voorzitterschap van Lea Bouwmeester heeft de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kan krijgen. Hierbij is ook input opgehaald bij stakeholders buiten de regietafel, waaronder de gemeenten. Deze verkenning heeft geleid tot een plan voor een volwaardiger ziekenhuis in Heerlen dan oorspronkelijk in 2023 was voorgenomen. Het ziekenhuis blijft dag en nacht open. De ouderen en zieke bewoners uit de regio kunnen in het nu voorliggende plan voor bijna alle zorg naar het ziekenhuis in Heerlen blijven gaan. De complexe en intensieve spoedzorg vindt dan plaats in Sittard-Geleen (Spoedeisende Hulp en Intensive Care). Voor veel voorkomende spoedvragen organiseren Zuyderland en de huisartsen in Heerlen gezamenlijk spoedzorg (incl. stabilisatiefunctie). In aanvulling op de organisatie van beide ziekenhuizen wordt de samenwerking in dat plan in de gehele zorgketen geïntensiveerd. Ten slotte komt er een sociaal hospitaal voor mensen met meervoudige problematiek zoals kwetsbare ouderen of mensen met een schuldenproblematiek.
Vervolgens heb ik in de delen 2 en 3 van het programma kennisgenomen van de verschillende perspectieven die er leven. Een delegatie van de gemeente Heerlen en de Ziekenhuisalliantie heeft zorgen geuit o.a. over de reisafstanden, de acute verloskunde en de verminderde aantrekkelijkheid van de Parkstadregio. Heerlen heeft aangegeven dat nog nader gekeken wordt naar de mogelijkheden om de kosten van de vastgoedinvestering (in geval de keuze wordt gemaakt om de SEH en IC niet in Sittard-Geleen maar in Heerlen te vestigen) te reduceren en er is een eigen bereikbaarheidsonderzoek gestart. Vanuit de gemeenten Echt-Susteren, Vaals en Sittard-Geleen is benadrukt dat het doorlopen proces zorgvuldig is geweest. Zij hebben er vertrouwen in dat de plannen kwalitatief goede zorg in de regio zullen bieden.
Waarom weigert u zich vooralsnog te mengen in de verdere besluitvorming rond het ziekenhuis?
Tijdens het werkbezoek heb ik vooral geluisterd. Ik waardeer het enorm dat alle partijen zijn gekomen om hun perspectief te delen. Ik ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel en de huisartsen uit de regio om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Dat geldt ook voor de inwoners van de Parkstadregio. De inwoners van deze regio verdienen – net al iedereen in Nederland – een ziekenhuis dat zo volwaardig mogelijk is.
Het is aan het ziekenhuisbestuur om met alle relevante partijen goede afgewogen keuzes te maken waarbij de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg zijn geborgd. Ik besluit hier niet over. Wel heb ik aangegeven dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat heeft de fractie van de PVV en de heer Wilders met uw eigen standpunt over het ziekenhuis in Heerlen te maken? Waarom verwijst u naar hen om een oordeel te hebben over het plan van de regietafel?
Ik beantwoord deze vragen als Minister van VWS. Het is aan de PVV fractie om hier een eigen oordeel over te vormen.
Wat is op dit moment het formele standpunt van het kabinet over het ziekenhuis in Heerlen: moet de SEH, de IC en de verloskunde wel of niet openblijven in Heerlen? Kunt u dit standpunt toelichten?
Ik besluit niet over de organisatie van de zorg in de regio, dat is een besluit van de individuele zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders.
De toezichthouders – IGJ en NZa – bewaken of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft conform de daarbij geldende wet- en regelgeving. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Wat is het verschil tussen «spoedzorg» en «spoedeisende hulp» volgens u? Kunt u dit antwoord toelichten?
Spoedzorg is een verzamelbegrip dat breder is dan alleen spoedeisende hulp. Dus naast acute zorg in een ziekenhuis (zoals SEH, acute verloskunde en intensive care) ook de zorg die bijvoorbeeld door een ambulancedienst of een huisartsenpost geleverd wordt.
Wat is volgens u het belang van geboortezorg in ziekenhuizen? Behoort geboortezorg volgens u bij een «volwaardig» ziekenhuis? Bent u van mening dat geboortezorg moet blijven in Heerlen? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het bezoek aan het Zuyderland ziekenhuis bleek dat geboortezorg een onderwerp is waar nog veel discussie over is. Ik heb gemerkt dat zeer verschillend wordt gedacht over wat een volwaardig ziekenhuis is. Het zou goed zijn als hier door de betrokkenen langer over wordt doorgesproken in relatie tot de regioplannen. In de regioplannen wordt bepaald wat in de regio belangrijk is.
Kunt u volledig en concreet aangeven wat een «AZA» is zoals het Zuyderland heeft aangekondigd voor de Parkstad-regio, aan welke formele kwaliteitseisen moet een «AZA» voldoen en wat voor ingrepen kan een «AZA» niet in plaats van een SEH & IC?
Zuyderland is op korte termijn door personeelsgebrek genoodzaakt om de afdeling spoedeisende hulp (SEH) op 1 locatie te concentreren. Op 1 oktober 2024 tot 2030 zal de SEH op locatie Heerlen geconcentreerd zijn en zal er op locatie Sittard-Geleen een Acute Zorg Afdeling (AZA) worden ingericht met een hoogwaardig team aan artsen en verpleegkundigen die 24 uur per dag open is. In nauwe samenwerking met huisartsen worden verwezen patiënten met een duidelijke acute zorgvraag op deze afdeling behandeld. Patiënten met een complexe en/of levensbedreigende spoedvraag worden doorgeleid naar de locatie Heerlen.
Het is belangrijk te benoemen dat er een duidelijk verschil is tussen de AZA vanaf 1 okt 2024 en de spoedzorg zoals deze er vanaf 2030 uit gaat zien. Zuyderland gaat niet de AZA die vanaf 1 oktober 2024 in Sittard-Geleen start één op één verplaatsen naar Heerlen vanaf 2030. De inrichting van de spoedzorg vanaf 2030 wordt de komende jaren ontwikkeld, samen met huisartsen, op basis van actuele ontwikkelingen in de spoedzorg.
Wat verstaat u – zonder te refereren naar hoe ingewikkeld het is – onder een «volwaardig» ziekenhuis? Welke onderdelen behoren daartoe?
Er bestaat geen formele definitie van een volwaardig ziekenhuis en ik heb gemerkt dat er zeer verschillend over wordt gedacht.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak dat met de nieuwbouw van Zuyderland in Heerlen de regio «een splinternieuw ziekenhuis krijgt dat zo volwaardig mogelijk is vormgegeven»? Kunt u bevestigen dat u hiermee aangeeft dat een ziekenhuis zonder spoedeisende hulp in Heerlen ook een volwaardig ziekenhuis is in uw ogen? Zo nee, waarom niet?
In de plannen die nu voorliggen kunnen volgens het Zuyderland ziekenhuis naar verwachting 85% van alle zorgvragen van patiënten blijvend bij het vertrouwde dichtstbijzijnde ziekenhuis terecht, dus Heerlen of Sittard-Geleen. Beide ziekenhuislocaties blijven 24/7 open blijven en voor het grootste deel van de inwoners in de regio gaat er niets veranderen. Tijdens mijn bezoek aan het Zuyderland heb ik geconstateerd dat er nog openstaande punten zijn waaronder de invulling van de acute verloskunde, hier moet nog over worden door gesproken.
Bent u van mening dat zo’n volwaardig ziekenhuis moet blijven bestaan in Heerlen? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb gezegd «zo volwaardig mogelijk» maar voor sommigen is dat een ziekenhuis met alles erop en eraan. Dus ook traumazorg en dergelijke. Zoals aangegeven bij vraag 5 ben ik niet degene die het besluit neemt, dat is aan zorgaanbieders in afstemming met hun stakeholders maken. Via de toezichthouders (IGJ en NZa) bewaak ik of de kwaliteit en de toegankelijkheid van zorg geborgd blijft. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit werken we uit in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Constaterende dat Zuyderland aangeeft dat 85% van de zorg behouden blijft in Heerlen, het bekend is dat 85% van de geleverde zorg in een ziekenhuis poliklinisch is, kunt u volledig en concreet aangeven welke zorg eventueel niet meer geleverd zal worden in Heerlen?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met het Zuyderland ziekenhuis. Zij geven het volgende aan. In bijgevoegde infographic (bijlage 1) staat op hoofdlijnen hoe het zorgaanbod op basis van de plannen vanaf 2030 over de locaties verdeeld wordt.
Zorgaanbod locatie Heerlen vanaf 2030:
Op deze locatie wordt 24/7 acute zorg verleend in samenwerking met de huisartsen. Op deze locatie komt een speciale voorziening voor acute opname en behandeling voor ouderen in een kwetsbare situatie. Het ziekenhuis, de ouderenzorg en de huisartsen gaan dit samen doen.
Er wordt een hypermodern dagbehandelcentrum gebouwd in Heerlen. Vaak uitgevoerde operaties zoals knie-, heup en staar operaties worden hier gedaan. Ook Poliklinieken blijven op deze locatie zoals patiënt gewend is (bv KNO, dialyse en endoscopie)
Naast de locatieprofielen in Heerlen en Sittard-Geleen wordt er een Sociaal Hospitaal ontwikkeld. Huisartsen en medisch specialisten treffen in hun spreekkamer regelmatig inwoners van wie het huishouden te maken heeft met verschillende uitdagingen, zoals schulden, armoede en gezondheidsproblemen.
Het Sociaal Hospitaal is een vorm van hulpverlening die zich richt op meerdere problemen tegelijk. Zodat inwoners meer controle over hun leven krijgen. De dokter kan hen verwijzen naar de plek waar ze de juiste ondersteuning krijgen. Hierdoor worden niet alleen zij geholpen, maar wordt ook de druk op de zorgprofessionals verlicht.
Hoe beoordeelt u het feit dat Eindhoven 2 SEH’s heeft (60.000 minder inwoners dan Parkstad), Utrecht 3 SEH’s heeft (met 75.000 meer inwoners), maar dat Parkstad zijn laatste SEH dreigt te verliezen? Vindt u dat in rechtvaardig en verantwoord?
Ik begrijp uw punt. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. Dit wordt uitgewerkt in het Regeerprogramma dat enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
In het geval van een SEH gaat het om de bereikbaarheid voor inwoners en de zorg die een SEH kan leveren op basis van het ziekenhuisprofiel. Hierbij kunnen verschillende factoren van belang zijn, zoals de omvang van de betreffende SEH en de organisatie van het hele acute zorglandschap in de gehele regio. Hierbij wordt uitgegaan van de bereikbaarheid in de zin van spreiding over Nederland. Er wordt niet uitgegaan van het aantal inwoners in het adherentiegebied van betreffend ziekenhuis of de grootte van een SEH. Een SEH moet voldoen aan het door de professionals zelf opgestelde kwaliteitskader spoedzorg keten, voor het leveren van kwalitatief goede zorg.
Op dit moment geldt voor ziekenhuizen een beschikbaarheidsbijdrage voor het in stand houden van de SEH indien de SEH-locatie van een ziekenhuis gevoelig is voor de bereikbaarheid van de in het adherentiegebied wonende inwoners. Het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) maakt met alle zorgpartijen in betreffende regio afspraken over de bereikbaarheid en toegankelijkheid van acute zorg.
Hoe zouden de sociaaleconomische factoren van de regio in Zuid-Limburg – de inwoners behoren tot de armste, ongezondste en meest vergrijzende regio – een rol moeten spelen volgens u bij de beslissing over het ziekenhuis in Heerlen? Vindt u het verantwoord dat deze regio met bijna 300.000 inwoners alleen wordt voorzien van een «AZA»?
Ik vind het belangrijk dat iedereen, ongeacht zijn of haar woonplaats, toegang heeft tot kwalitatief goede zorg. Ik besef me zeer goed met welke complexe uitdagingen de betrokken regio te maken heeft, zoals sociaaleconomische achterstanden, het personeelstekort, de groeiende zorgvraag onder andere als gevolg van de vergrijzing en de relatief ongezonde leefstijl in de regio. Juist de samenhang van verschillende dossiers vraagt veel meer dan vroeger om een integrale benadering en regionale aanpak waarbij het ziekenhuis een belangrijk maar niet het enige relevante aspect is, zoals ook het adviesrapport Elke Regio Telt! en de daaruit voortvloeiende aanpak laat zien. Regionale uitdagingen vragen om regionale oplossingen over meerdere beleidsterreinen.
Kun u tot in detail onder elkaar zetten welke wetten en regels het financieren van ziekenhuizen vanuit de overheid in de weg zitten? Ben u bereid te onderzoeken welke uitzonderingen hiervoor gemaakt kunnen worden, net zoals in het verleden is gebeurd?
Onze zorg (of het nu een huisartsenpraktijk of ziekenhuis is) wordt van oudsher privaat gefinancierd. De redenen van de voorgenomen toekomstplannen van het Zuyderland zijn ingegeven door een personeelstekort en niet door een financieringsprobleem. Indien financiering naast de gebruikelijke financiering via de zorgverzekeraars vanuit VWS gewenst is dan dient rekening gehouden te worden met de Europese staatssteunregels. Subsidies aan ziekenhuizen zijn staatssteun in de zin van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en zijn in beginsel verboden. Hiervoor is in beginsel voorafgaand toestemming van de Europese Commissie vereist.
Ik acht een onderzoek naar uitzonderingen op de staatssteunregels dan ook niet opportuun. Wel heeft het aanpakken van de personeelskrapte in de zorg zeer grote prioriteit. Voor alle zorginstellingen geldt dat zij, al dan niet in samenwerking in een regio, de uitdaging hebben om met het beschikbare personeel zo optimaal mogelijk zorg te verlenen.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met uw uitspraak «Ik kan niet de volledige SEH redden. Dat ligt niet binnen mijn mogelijkheden.»? Hoe verhoudt zich dit tot eerdere uitspraken van u zoals «De Minister moet er pal voor gaan staan dat de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten openblijven»? Bent u bereid – net zoals u van eerdere Ministers vroeg – pal voor de regionale intensive cares en spoedeisendehulpposten te gaan staan? Zo nee, wat is er in de tussentijd veranderd?
Ik kan niet 1 SEH redden, maar ik kan mij wel inzetten voor een andere inrichting van het zorglandschap. In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De toegankelijkheid van de (ziekenhuis)zorg voor alle patiënten in alle regio’s in Nederland is voor mij heel belangrijk en een speerpunt in het hoofdlijnenakkoord. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
In de Limburger geeft u aan dat videobellen kan worden inzetten als alternatief voor de spoedeisende hulp, hoe ziet u hierin een oplossing bij inwoners die in acute gezondheidsnood verkeren?
Videobellen is een hulpmiddel bij planbare zorg en spoedzorg, maar kan nooit een vervanging zijn. Videobellen is een concreet voorbeeld van innovatie binnen de zorg waar in de COVID-periode veel ervaring mee is opgedaan. Video bellen helpt om patiënten snel de juiste zorg op de juiste plek te geven en maakt het mogelijk om diagnose en behandeling op afstand te starten. Patiënten worden daarmee sneller geholpen en er zijn minder reisbewegingen nodig. Ik zie videobellen niet als alternatief maar als een hulpmiddel voor zowel planbare zorg als spoedzorg.
Vindt u de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds «hemeltergend» zoals u eerder betoogde? Vind u dat als u niet ingrijpt uzelf meehelpt aan die hemeltergende afbraak? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind de afbraak van onze ziekenhuiszorg en acute zorg nog steeds hemeltergend en bovendien onverstandig. Als Minister zet ik mij in om de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord te realiseren. Daarin is afgesproken dat het uitgangspunt van het beleid dat ik uitwerk is dat streekziekenhuizen open blijven en dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg, anders dan het huidige stelstel van marktwerking. De komende periode wordt dit verder uitgewerkt in het Regeerprogramma.
Wat is het kabinetsstandpunt betreft marktwerking in de ziekenhuiszorg? Kunt u dit toelichten?
In het debat over de regeringsverklaring heeft de Minister-President uw Kamer een notitie toegezegd over het kabinetsstandpunt op marktwerking in de zorg. Ik zal u deze notitie dit najaar toesturen.
Op welke termijn kunnen wij het onderzoek verwachten waarin alternatieve bekostigingsvormen, anders dan het huidige stelsel van marktwerking, van de spoedzorg wordt onderzocht?
In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat er onderzoek wordt gedaan naar alternatieve bekostigingsvormen van de spoedzorg. Momenteel werk ik aan de uitwerking hiervan en daarbij betrek ik het advies3 van de NZa, dat in januari is opgeleverd over de bekostiging van de acute zorg.
Welke regionale afspraken tussen ziekenhuizen heeft u al gemaakt over de bereikbaarheid bij acute zorg in de buurt en van streekhuizen zoals in uw hoofdlijnenakkoord staat? Wanneer kunnen we deze afspraken verwachten?
De afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord worden momenteel verder uitgewerkt. Ik verwacht dat deze enkele dagen voor Prinsjesdag wordt gepresenteerd.
Kunt u aangeven wanneer u in gesprek gaat met de Limburgse gouverneur Emile Roemer? Wat is voor u het doel van dit gesprek? Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over de uitkomsten van dat gesprek? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt een afspraak met de heer Roemer ingepland. Ik ga ervan uit dat deze afspraak in elk geval in de eerste helft van september plaatsvindt en ben graag bereid uw Kamer hierover te informeren. Ik zal de inzichten uit dit gesprek daarom meenemen in de toegezegde Kamerbrief over een verslag van het werkbezoek aan het Zuyderland.
Kunt u uw uitspraak «Het betekent niet dat iedereen zijn handtekening eronder heeft gezet, zover is het nog niet.» toelichten? Kunt u een lijst geven met partijen die u schaart onder «iedereen»? Is het voor u acceptabel dat niet «iedereen» zijn handtekening zet onder de plannen van de regietafel? Zo nee, klopt het dat eventuele nieuwe plannen op deze manier dus niet door kunnen gaan?
Er zijn nog open eindes zijn waarover de betrokken partijen moeten doorpraten, zoals bijvoorbeeld de acute verloskunde. Ik vind het belangrijk dat partijen zo veel als mogelijk gezamenlijk uitwerking geven aan de toekomstplannen en dat er naar elkaar wordt geluisterd.
Bent u het eens met de bestuursvoorzitter David Jongen dat u veel van zijn argumenten «omarmde»? Zo ja, kunt u uitleggen met wat en waarom u het met hem eens bent? Zo nee, met welke argumenten van hem bent u het niet eens en waarom?
Dat geldt voor alle betrokkenen. Tijdens het werkbezoek heb ik geluisterd en ben in gesprek gegaan met betrokken burgers, de patiënten in het ziekenhuis, het zorgpersoneel, de huisartsen uit de regio en andere partijen om zo een goed beeld te vormen van de situatie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en deze antwoorden uiterlijk één week vóór het bezoek van de commissie VWS aan het Zuyderland ziekenhuis toe sturen?
Aangezien u deze vragen op vrijdag 23 augustus heeft gesteld is het niet mogelijk deze vragen binnen de gevraagde termijn – voor maandag 26 augustus – te beantwoorden. Ik heb getracht de vragen zo snel als mogelijk te beantwoorden.
Het besluit van Nederland om vooralsnog niet in te gaan op de oproep van de WHO om mpox-vaccins naar Afrika te sturen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Deelt u de opvatting dat gegeven de door de WHO uitgeroepen internationale noodsituatie inzake mpox, gegeven de risico’s verbonden aan internationale epidemieën en gelet op de geleerde lessen tijdens de COVID-epidemie, het verstandig is om, zoals de WHO ook oproept, de uitbraak van gevaarlijke virusziekten in de kiem te smoren – in dit geval dus door vaccins te sturen richting Afrika?
Het kabinet deelt de opvatting van de WHO dat het belangrijk is het mpox virus in de kiem te smoren. Dit is van belang voor de gezondheid in de landen waar een uitbraak is maar ook voor de gezondheid hier. Het virus kent immers geen grenzen. Tegelijkertijd is het van belang ook in Nederland zelf de responscapaciteit op orde te hebben.
In mijn brief van 29 augustus 2024 heb ik aangegeven dat ik er daarom voor kies om de huidige voorraad vaccins voor de nationale paraatheid van ons land op het huidige niveau van ongeveer 100.000 te behouden.1 Het is dan ook goed om te constateren dat voor de vaccinatiecampagne waarvoor 4 miljoen vaccins nodig zijn, en waarvoor een half jaar wordt uitgetrokken, reeds voldoende aan vaccins uit bestaande voorraden beschikbaar wordt gesteld door onder andere Duitsland, Spanje, de VS, Japan en een fabrikant.
Ik stel op dit moment geen vaccins beschikbaar voor donatie aan andere landen, omdat de voorraad in Nederland daarmee onder de nationale veiligheidsbuffer zou zakken. We staan daarin niet alleen. Ook Zweden, Tsjechië, Slovenië, en Estland doneren nu niet vanwege te weinig voorraad of om andere redenen en een aantal ander Europese landen heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast heeft een aanzienlijk deel van deze voorraad een houdbaarheid tot en met september 2025. Ik wil mij ervan vergewissen dat wij die vaccins ook daadwerkelijk kunnen vervangen voordat donatie overwogen kan worden.
Het kabinet wil tegelijkertijd bijdragen aan de internationale respons en bestrijden van mpox in de verschillende brandhaarden. Daarbij geldt dat voor een effectieve vaccinatiecampagne, niet alleen vaccins nodig zijn, maar ook testen, naalden, effectieve distributie, registratie, communicatie en getraind medisch personeel.
Daarom draagt Nederland EUR 3 miljoen bij aan het responsplan van de Wereldgezondheidsorganisatie voor effectieve vaccinatiecampagnes, transport van vaccins, testcapaciteit en het opleiden van medisch personeel.
Waarom kiest Nederland er, ondanks de oproep van internationaal specialisten er toch voor om te wachten met actie tot er zich een «importgeval» voordoet om daarna verdere spreiding te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom kiest Nederland er niet voor om, net als de VS en de EU, het advies van de WHO op te volgen en zo wellicht juist de import van het virus te voorkomen? Hoe heeft u deze risicoafweging gemaakt? Met welke parameters heeft u rekening gehouden en welke veranderingen moeten er optreden wil het voorlopige besluit heroverwogen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoeveel vaccins er momenteel in Nederland beschikbaar zijn? Hoeveel zijn er nodig voor een veilige voorraad en hoe lang het duurt voor hierover te beschikken?
Zoals ik in mijn brief van 29 augustus jl. heb aangeven, beschikt ons land over 99.700 zogenaamde derde generatie vaccins tegen het pokkenvirus en mpox virus. Deze voorraad is in 2019 door mijn ambtsvoorganger op advies van het RIVM aangekocht om snel ringvaccinaties te kunnen uitvoeren en/of zorgpersoneel te kunnen vaccineren bij een mogelijke (moedwillige) uitbraak van het pokkenvirus en voor uitbraken van het mpox virus in ons land.
De bestaande voorraad van 99.700 vaccins wordt beschouwd als een veilige voorraad voor onze nationale paraatheid.
Is er geen mogelijkheid om een voorraad in Nederland op peil te houden/aan te vullen en gelijktijdig een marge aanwezig van vaccins die naar Afrika gestuurd kunnen worden?
Nee. Het in Europa geregistreerde vaccin is uitverkocht. Omdat ons land in 2019 een van de eerste landen was die dit relatief nieuwe vaccin heeft aangekocht, nadert een flink deel van de huidige voorraad in september 2025 het einde van zijn levensduur en moet vervangen worden. Ik heb besloten nieuwe vaccins te bestellen ter vervanging van het deel van de huidige voorraad waarvan de houdbaarheidsdatum zal verlopen. Naar verwachting zullen deze vaccins in het voorjaar van 2025 aan Nederland geleverd worden.
Wanneer ik een leverdatum heb, kan ik een beslissing tot donatie nemen.
Is er overleg in EU-verband zodat, mocht er zich in een of meerdere lidstaten een uitbraak voordoen, er vaccins beschikbaar zullen worden gesteld door andere lidstaten?
Lidstaten kunnen elkaar onderling bijstaan via bilaterale samenwerking. In 2022 heeft ons land vaccins geleverd aan diverse lidstaten. Daarnaast kunnen lidstaten elkaar bijstaan via het Union Civil Protection Mechanism (UCPM), waarbinnen deelnemende lidstaten een beroep kunnen doen op onderlinge solidariteit en vaccins of andere medische producten kunnen delen. Ook kan via dit mechanisme
een beroep gedaan worden op Europese noodvoorraden onder rescEU. Sinds de uitbraak in 2022 hebben diverse EU-landen een nationale voorraad opgebouwd. Ons land zou bij de uitzonderlijke situatie dat er onvoldoende vaccins voorhanden zijn, derhalve een beroep kunnen doen op andere lidstaten
De mpox situatie wordt op EU-niveau nauwgezet gevolgd door het EU-gezondheidsbeveiligingscomité (HSC) waarin alle lidstaten vertegenwoordigd zijn onder voorzitterschap van de Europese Commissie en waar ook het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en de Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA) aan deelnemen. Op basis van de zich ontwikkelende situatie kunnen er – net als in 2022 – maatregelen genomen worden, zoals (nood-) aankopen door de Europese Commissie.
Kunt u aangeven hoe andere EU-lidstaten zich in deze opstellen?
In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de meest recente tussenstand (d.d. 5 september 2024) van vaccindonaties door EU-lidstaten. Zweden, Tsjechië, Slovenië en Estland hebben aangegeven geen vaccins te doneren omdat zij onvoldoende voorraad hebben. Een deel van de EU landen heeft nog geen beslissing genomen over donatie of dat nog niet openbaar gemaakt.
Landen/
Organisaties
(tussenstand 04/09)
Type vaccin1
Aantal uit
bestaande
voorraad
Aantal uit
nieuwe aankoop
Ontvanger
Europese Commissie
Imvanex2
Africa CDC
Frankrijk
Imvanex
100.000
Africa CDC
Duitsland
Imvanex
100.000
GAVI
Spanje
Imvanex
100.000
Africa CDC
Portugal
Imvanex
P.M.
Kroatië
Imvanex
P.M.
Oostenrijk
Imvanex
P.M.
België
Imvanex
P.M.
Luxemburg
Imvanex
P.M.
Malta
Imvanex
P.M.
Polen
Imvanex
P.M.
Japan
LC164
3.500.000
DRC
Verenigde Staten
Jynneos
60.000
DRC / Nigeria
Fabrikant
ACAM20005
50.000
Het gaat hier om het aantal vaccins conform de markttoelating van de fabrikant. Het Imvanex vaccin kan intramusculair ingezet worden, waarbij twee «flesjes» vaccin vereist zijn voor volledige vaccinatie. Het vaccin zou ook intradermaal ingezet kunnen worden waarbij er met 1 flesje vaccin 5 injecties kunnen worden gezet. Met 2 flesjes vaccins kunnen zo 5 personen volledig worden gevaccineerd.
Derde generatie pokkenvaccin, geschikt voor vaccinatie tegen het pokkenvirus en mpox.
Waarvan 40.000 gedoneerd door de fabrikant.
LC16 is een vaccin bedoeld voor vaccinatie van kinderen.
Tweede generatie pokkenvaccin.
Hoe verhoudt uw reactie op de oproep van de WHO zich tegenover het staande beleid dat de WHO versterkt moet worden en een spilfunctie heeft in het beheersen en terugdringen van pandemieën, zoals verwoord in de Internationale Gezondheidsstrategie van uw beider ministeries?
Het kabinet onderschrijft de centrale rol van de WHO op het terrein van mondiale gezondheid en het belang van een gecoördineerde aanpak bij preventie en beheersing van uitbraken van infectieziektes. Om die reden doneert de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp nu 3 miljoen euro aan de WHO voor de vaccinatiecampagne tegen mpox.
De aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot ‘agressieve gokcampagnes’ om meer gokkers te werven. |
|
Diederik van Dijk (SGP) |
|
Struycken , Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de overweging en aankondiging van Holland Casino om over te gaan tot «agressieve gokcampagnes» om meer gokkers te werven en zo financiële verliezen tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze aankondiging?1
Het Ministerie van Financiën heeft contact gehad met Holland Casino in aanloop naar de presentatie van zijn halfjaarcijfers. Hieruit kwam naar voren dat Holland Casino agressieve reclamecampagnes onacceptabel, onverantwoord en niet passend binnen zijn beleid rondom kansspelen vindt. Dit heeft Holland Casino in de communicatie rond zijn halfjaarcijfers ook benadrukt.2 N.a.v. de publieke reacties hierop op heeft het ministerie nogmaals contact gezocht met Holland Casino. In dit contact heeft Holland Casino opnieuw bevestigd geen plannen te hebben zijn marketinguitgaven significant te vergroten. Het is dus niet de bedoeling van Holland Casino, en ook nooit geweest, om met agressieve marketingcampagnes meer klanten te werven. Vanuit het aandeelhouderschap verwacht ik van een staatsdeelneming als Holland Casino dat zij zich houdt aan de wet- en regelgeving en een voorbeeldrol vervult voor de kansspelsector. Dit is randvoorwaardelijk voor de activiteiten van Holland Casino.
In hoeverre bent u hiervan op de hoogte gesteld, gegeven het feit dat Holland Casino volledig overheidseigendom is? Indien u hiervan op de hoogte was, hoe heeft u hierop gereageerd?
Zie antwoord vraag 1.
Indien de beoogde gokcampagnes zouden worden opgestart, betekent dit feitelijk dat die worden bekostigd vanuit de kas van de overheid? Is dit voor u niet onverteerbaar en onaanvaardbaar gezien het beleid om gokverslaving te beteugelen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1 en 2 heeft Holland Casino geen plannen heeft om zijn marketinguitgaven significant te vergroten.
Acht u het opschroeven van de promotie van kansspelen niet hoogst problematisch en onwenselijk vanwege de ernstige risico’s op verslaving?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt in uw ogen deze aankondiging zich tot de ingevoerde verboden op reclames voor kansspelen die juist beogen het gokken in te dammen? Wordt dit beleid niet ernstig ondermijnd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om, in overleg met de medebetrokken bewindspersonen, al het mogelijke te doen om deze aangekondigde, agressieve promotie van het gokken te voorkomen en gokverslaving zoveel mogelijk in te perken? Aan welke inzet denkt u dan, ook als eigenaar van Holland Casino?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland' |
|
Kati Piri (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russisch staatsbedrijf sluist honderden miljoenen aan uraniumwinst door Nederland»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Rusland nog steeds honderden miljoenen euro’s verdient aan Europa met de handel en verwerking van uranium?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Rusland levert nog aan kerncentrales in de EU, die zich nu nog gebonden weten aan leveringscontracten die zijn afgesloten vóór 24 februari 2022, de start van de oorlog in Oekraïne. Opzeggen van deze contracten kan vaak niet zonder nadelige consequenties, zolang er geen internationale sancties zijn afgekondigd. Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken.
Deelt u de mening dat al het mogelijke moet worden gedaan om alle activiteiten van Rosatom in Nederland en de Europese Unie zo snel mogelijk te stoppen? Zo ja, welke stappen onderneemt u hiertoe?
Het kabinet deelt die mening. In reactie op de Russische militaire agressie in Oekraïne heeft de EU beleid ingesteld om hiertegen op te treden.
Zowel Nederland als de Europese Unie onderzoeken alle potentiële maatregelen die het verdienvermogen van Russische staatsbedrijven ondermijnen, gegeven dat deze maatregelen geen disproportioneel negatief effect hebben op onze economie, internationale veiligheid of zwaarwegende humanitaire belangen. Urenco werkt bijvoorbeeld aan uitbreiding van de productiecapaciteit voor verrijkt uranium2, zodat op termijn alternatieven beschikbaar komen. De Europese Unie heeft middelen beschikbaar gesteld om de afhankelijkheid van Russische brandstof van een aantal kerncentrales in Oost-Europa te verminderen3.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor sancties rondom uranium?
Het kabinet pleit conform de motie Klaver c.s. (Kamerstuk 36 476, nr. 3) in Europees verband voor sancties die het Russische verdienvermogen in het civiel-nucleaire domein raken, laatstelijk op de informele Raad Buitenlandse Zaken van 29 augustus jl.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Klaver c.s. over in Europees verband pleiten voor beperkende maatregelen wat betreft import uit Rusland in het nucleair domein en van LNG (Kamerstuk 36 476, nr. 3)?
Het kabinet geeft voortdurend uitvoering aan de motie Klaver c.s. door tijdens alle sanctie-onderhandelingen te pleiten voor maatregelen die het Russische verdienvermogen op mondiale gas- en oliemarkten en in het civiel-nucleaire domein ondermijnen. Voor alle potentiële sancties is unanimiteit vereist. Mede met het oog hierop is het van belang dat nieuwe sanctiemaatregelen geen disproportioneel effect hebben op de leveringszekerheid in de EU. In het geval van sancties in het civiel-nucleaire domein geldt daarnaast ook dat sanctiemaatregelen geen bedreiging mogen vormen voor de mondiale nucleaire veiligheid.
Ook in het veertiende sanctiepakket van juni jl. is op dit vlak een aantal belangrijke stappen gezet. Zo is de overslag van Russisch LNG in de Europese Unie naar landen buiten de Unie verboden. Daarnaast zijn sancties opgelegd tegen Russische LNG-terminals in aanbouw verschillende bedrijven en schepen die betrokken zijn bij de ontwikkeling van deze en andere energieprojecten. De combinatie van deze gerichte maatregelen moet de verdere ontwikkeling van de Russische energiesector afremmen en daarmee het Russische verdienvermogen op de lange termijn ondermijnen. Ook voor wat betreft de versterking van het olieprijsplafond is een belangrijke maatregel getroffen. Als onderdeel van het veertiende pakket is een nieuw instrument gecreëerd waarmee direct sancties ingesteld kunnen worden tegen schepen die betrokken zijn bij het omzeilen van het olieprijsplafond. Hiermee wordt deze schepen de toegang tot Europese havens en dienstverlening ontzegd. Bij instelling van het instrument zijn sancties opgelegd tegen 27 schepen. Voorts spant het kabinet zich in voor de voortdurende aanvulling van deze sanctielijst. Binnen het civiel-nucleaire domein zijn in het veertiende sanctiepakket geen nieuwe stappen gezet. Het kabinet blijft zich hier echter voor inspannen. Als onderdeel van het tiende sanctiepakket zijn op 25 februari 2023 wel al sancties ingesteld tegen de Russische civiel-nucleaire vloot.
Het kabinet spant zich ook buiten het sanctiedomein in om de import van Russisch gas waaronder LNG terug te dringen. Het kabinet zet zich hierbij zowel in voor EU-brede maatregelen als voor duidelijke invulling door de Europese Commissie van de ruimte die individuele lidstaten krijgen om maatregelen te treffen, zodat die ingevoerd kunnen worden.
Deze inzet in EU-verband is ten eerste belangrijk omdat maatregelen het meest effectief zijn als ze op EU-niveau getroffen worden dan wel in de hele EU op gelijke wijze worden toegepast. Bij aanpak op EU niveau kan ook worden bewaakt dat maatregelen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de EU-leveringszekerheid.
Ten tweede is de inzet van het kabinet ingegeven door het feit dat in Nederland alle maatregelen voor de beperking van Russisch gas die zij kon nemen al heeft genomen, en beperkt is in haar handelingsvrijheid om aanvullende maatregelen te treffen. Zo wordt in Nederland al voorkomen dat er nieuwe LNG-importstromen ontstaan via de nieuwe LNG-importcapaciteit die sinds 2022 is of nog wordt gerealiseerd. Dit is geregeld via de contracten voor het gebruik van deze nieuwe importcapaciteit. Er is echter nog geen mogelijkheid om de beperkte nog bestaande importstroom in te perken, die is gebaseerd op contracten uit het verleden. Er is nog geen EU-sanctiemaatregel die de import op basis van dergelijke historische contracten verbiedt. Het is ook nog niet duidelijk of Nederland deze reststroom zou kunnen inperken op basis van de nieuwe bepaling uit Verordening (EU) 2024/1789 (in het decarbonisatiepakket) die individuele lidstaten onder strenge voorwaarden de mogelijkheid geeft om tijdelijke maatregelen te treffen om de aanvoer van Russisch gas te beperken (toegelicht in Kamerstuk 29 023, nr. 494).
Tegen deze achtergrond werkt de Europese Commissie op verzoek van de Raad, mede op initiatief van Nederland, in het kader van RePowerEU aan een routekaart voor de verdere afbouw van de import van Russisch gas in de EU.
Concreet pleit Nederland ervoor dat in deze routekaart EU-breed de hiervoor genoemde maatregel wordt meegenomen, die al in Nederland is toegepast, dat nieuwe importstromen via nieuwe LNG-importcapaciteit worden voorkomen. Hiermee wordt een concrete dam opgeworpen voor de import van Russisch LNG via nieuwe LNG-terminals. Mogelijk zal de Commissie in de routekaart ook het belang van gezamenlijke inkoop via het Europese inkoopplatform onderstrepen, waarvan Russische partijen worden uitgesloten. Dit platform is immers een permanent instrument geworden in de EU. Het kabinet verwacht verder dat de Europese Commissie in de routekaart nadere invulling zal geven aan en duidelijkheid over de mogelijkheden voor individuele lidstaten om op basis van Verordening (EU) 2024/1789 tijdelijke maatregelen te treffen om import van Russisch gas te beperken.
Als de routekaart er is, schept dit voor EU lidstaten duidelijkheid over de volgende concrete stappen die zij kunnen zetten in het inperken van Russisch gas en de afbouw van Russische gas conform RePowerEU. Omdat in Nederland al proactief maatregelen zijn getroffen en Nederlandse bedrijven al actief deelnemen aan het gezamenlijke inkoopplatform, zal met name van belang zijn welke concrete stappen aanvullend genomen kunnen worden om de hiervoor genoemde nog resterende reststroom aan LNG-import op basis van Verordening (EU) 2024/1789 te kunnen aanpakken.
Hoe is dit te verenigen met de plannen voor nieuwe kerncentrales in Nederland? Hoe wordt verzekerd dat deze centrales op geen enkele manier afhankelijk zijn van Russische bedrijven, direct of indirect?
Nederland kent op dit moment geen directe afhankelijkheid van Rusland ten aanzien van de elektriciteitsproductie van kernenergie en is voornemens dit door te zetten bij nieuwe kerncentrales. Er is op dit moment nog wel een indirecte afhankelijkheid bij het hergebruik van uranium en de daarmee gepaarde vermindering van radioactieve afval en de inzet van natuurlijke grondstoffen. Er wordt onderzocht hoe we deze indirecte afhankelijkheid kunnen doorbreken zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vragen van het lid Kröger (Aanhangsel Handelingen II 2023–2024, nr. 607). Wereldwijd is er op dit moment voldoende diversiteit qua aanbod van uranium om niet afhankelijk te zijn van Rusland bij de bouw van nieuwe kerncentrales. De grootste uraniumvoorraden bevinden zich in Australië, Canada en Kazachstan. De winbaarheid is afhankelijk van de prijs van uranium waarbij de voorraden in Kazachstan bijvoorbeeld al winbaar zijn onder de 40 dollar per kg uranium, terwijl de voorraden in Australië pas economisch winbaar zijn als de prijs stijgt naar boven de 80 dollar per kg.
Hoe kijkt u aan tegen de afhankelijkheid van Rusland in de medische sector?2 Wordt er gewerkt aan alternatieven voor medische isotopen? Wat zijn de mogelijkheden hiertoe?
In de medische sector bestaat een afhankelijkheid van Rusland als het gaat om de productie van het therapeutische isotoop lutetium-177. Dit medische isotoop wordt gebruikt voor de behandeling van uitgezaaide prostaatkanker. Voor de huidige productiemethoden van het therapeutische isotoop lutetium-177 is een bepaald bronmateriaal nodig, namelijk verrijkt ytterbium-176 (het stabiele isotoop). Dit stabiele isotoop wordt vervolgens bestraald in een reactor waardoor het radioactief wordt en kan worden gebruikt voor medische doeleinden. Op dit moment is Europa voor verrijkt ytterbium-176 afhankelijk van Rusland, waar verrijking plaatsvindt in zogeheten calutrons. Momenteel is er in Europa voldoende voorraad aanwezig van verrijkt ytterbium-176 om te voorzien in de huidige vraag naar lutetium-177. De inschatting is echter dat de vraag naar het bronmateriaal in de komende jaren sterk zal stijgen door de verwachte toename van behandelingen met therapeutische isotopen.
In 2021 heeft de Europese Commissie het SAMIRA Actieplan5 gepubliceerd als onderdeel van het Europees kankerbestrijdingsplan6. Onder dit Actieplan wordt prioriteit gegeven aan het afbouwen van ongewenste afhankelijkheden van landen buiten Europa voor bronmateriaal en de verrijking daarvan, zodat de toeleveringsketen van medische isotopen robuuster wordt. Ook is er een aantal partijen in Europa dat technologieën probeert te ontwikkelen waarmee de afhankelijkheid van Rusland voor o.a. bronmateriaal, in dit geval verrijkt ytterbium-176, kan worden afgebouwd. Daarnaast heeft het Amerikaanse bedrijf SHINE aangegeven dat het in de toekomst ook in lutetium-177 wil voorzien dat niet afhankelijk is van Rusland. Op dit moment is het nog onbekend of dit productieproces zal plaatsvinden in de nog te bouwen productielocatie in Veendam, Nederland.
Het bericht 'Artsen zonder Grenzen: snel meer vaccins nodig tegen mpox Afrika' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met en kunt u een reactie geven op het bericht «Artsen zonder Grenzen: snel meer vaccins nodig tegen mpox Afrika» van 19 augustus jl.?1
Ik ben bekend met het bericht en onderschrijf het belang van vaccins tegen mpox voor Afrika. Zoals ik ook in mijn brief van 16 augustus 2024 heb aangegeven kan donatie van vaccins helpen de overdracht van het virus in de ontvangende landen te voorkomen, wat de kans op verdere verspreiding van de ziekte daar en ook op internationale uitbraken vermindert. In mijn brief van 29 augustus 20242 ben ik ingegaan op mijn redenen om nu niet te doneren.
Deelt u de mening dat het van belang is om verdere verspreiding van het mpox-virus, zoals naar Nederland, te voorkomen?
Ja.
Deelt u de mening dat de meest effectieve wijze om virus zo vroeg mogelijk te stoppen is door landen te helpen die momenteel kampen met de gevolgen van het mpox-virus?
Ja.
Waarom bent u niet bereid om gehoor te geven aan de oproep van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om mpox-vaccins naar Afrikaanse landen te sturen?
Aanpak bij de bron is de meest effectieve manier om een uitbraak van een infectieziekte te bestrijden. Naast vaccins zijn daarvoor ook diagnostiek, bron- en contactopsporing, voorlichting en gedragsverandering van belang. Ik wil benadrukken dat ik niet tegen donatie van vaccins ben. Het is echter mijn verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat Nederland goed voorbereid is op mogelijke introductie en verspreiding van mpox. Ik kies er daarom voor om de huidige voorraad vaccins voor de nationale paraatheid van ons land op het veilige niveau van ongeveer 100.000 te behouden.
Kunt u toelichten op welke wijze dit strookt met de lessen die we hebben geleerd tijdens de corona pandemie?
Een van de belangrijkste lessen die we geleerd hebben is dat we in Nederland goed voorbereid moeten zijn op uitbraken van infectieziekten en dat we zelf goed voorbereid moeten zijn, alvorens we andere landen kunnen helpen.
Kunt u aangeven hoe uw beleid eruit ziet ten aanzien van het voorkomen van en voorbereiden op een volgende pandemie met het oog op het schrappen van de middelen voor pandemische paraatheid?
Op dit moment wordt het Hoofdlijnenakkoord nader uitgewerkt tot een regeerprogramma en werk ik aan het vaststellen van de VWS-begroting. Ik kan hier nu niet op vooruitlopen, maar ga hier na publicatie graag met de Kamer over in gesprek.
Op welke wijze wordt u op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen van het mpox-virus en welke rol heeft het Outbreak Management Team (OMT) daarin?
De wereldwijde situatie en de ontwikkelingen van het mpox-virus worden door het RIVM, mede op basis van informatie van de WHO en het ECDC, in de gaten gehouden. Zij informeren mij hierover. Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven kan de directeur van het Cib besluiten een OMT bij elkaar te roepen om over maatregelen te adviseren. Dat is nu niet aan de orde.
Flock Together |
|
Martine van der Velde (PVV) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat op het International Literature Festival Utrecht (ILFU) 2024 een wandeling en interview plaatsvinden waaraan alleen mensen van kleur kunnen deelnemen?1
Ja.
Hoe verhoudt het organiseren van een evenement alleen voor mensen van kleur zich tot artikel 1 van de Grondwet: «Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, handicap, seksuele gerichtheid, of op welke grond dan ook is niet toegestaan»?
Hoe het organiseren van een activiteit alleen voor mensen van kleur zich juridisch verhoudt tot de Grondwet, is niet aan mij als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om te bepalen.
Bent u ervan op de hoogte dat vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een bedrag van 357.659 euro aan subsidie naar het ILFU festival gaat?
Ja.
Deelt u de mening dat het organiseren van een activiteit op basis van huidskleur discriminerend en racistisch is? En zo nee, waarom niet?
Bij het aanmoedigen van bepaalde groepen om deel te nemen aan een activiteit is geen sprake van discriminatie of racisme. In de oorspronkelijke tekst op de website stond dat de wandeling alleen voor mensen van kleur was. Het ILFU heeft de tekst op de website aangepast: «Voor deze wandeling moedigen we specifiek mensen aan zich in te schrijven die zich identificeren als persoon van kleur, omdat Flock Together het eerste vogelaarscollectief is georganiseerd door mensen van kleur». Zij sluiten hiermee geen groepen uit, maar moedigen deelname van een bepaalde groep aan vanwege het verhaal dat Flock Together, als eerste vogelaarscollectief voor mensen van kleur te vertellen heeft. De activiteit stond voor iedereen open.
Overigens staat in het statement onder de aankondiging van de activiteit: «Als we in onze communicatie te stellig zijn geweest, waardoor mensen zich beledigd en uitgesloten hebben gevoeld, dan spijt ons dat.»
Instellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de programmering, daar treed ik als Minister niet in.
Los daar van vind ik dat er ruimte mag zijn voor maatschappelijke groepen om op een toegankelijke manier met elkaar te communiceren of activiteiten te organiseren. Omdat het voor iedereen van belang is dat ze zich gezien en gehoord voelen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat dit soort discriminerende en racistische evenementen geen doorgang kunnen vinden, daar dit ingaat tegen onze Grondwet? En zo nee, waarom niet?
Als Minister draag ik gelijkwaardigheid hoog in het vaandel, ook in de cultuursector. Ik sta voor kwalitatief hoogwaardige en toegankelijke cultuur.
Daarbinnen is geen ruimte voor racisme en discriminatie. Ik vind het goed dat het ILFU de tekst zodanig heeft geformuleerd dat duidelijk was dat de activiteit voor iedereen open stond.
Studiefinanciering voor internationale studenten. |
|
Rosanne Hertzberger (VVD) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Hoeveel internationale studenten hebben zich ingeschreven om in 2024/25 in Nederland te studeren? Kunt u dit uitsplitsen naar Europese Economische Ruimte (EER) en niet-EER? Hoeveel internationale studenten hebben studiefinanciering aangevraagd? Als deze cijfers nog niet beschikbaar zijn, wanneer zijn die wel beschikbaar en kunt u toezeggen die dan naar de Kamer te sturen?
Het aantal internationale studenten dat zich heeft ingeschreven om in studiejaar 2024–2025 in Nederland te studeren is nog niet bekend. Deze aantallen worden gebaseerd op de stand van 1 oktober 2024. In de referentieraming 2024, hoofdstuk 3.4 «Internationale studenten» is wel een raming beschikbaar van het aantal internationale studenten in studiejaar 2024–2025.1 De aantallen internationale studenten voor studiejaar 2024–2025 zullen worden opgenomen in de referentieraming 2025, die in het voorjaar wordt gepubliceerd.
In de onderstaande tabel is per kalenderjaar aangegeven hoeveel studenten uit EER-landen studiefinanciering ontvingen. Daarbij is ook aangegeven op welke grond zij dit recht hebben verkregen. Deze cijfers geven de stand van het aantal toekenningen per 1 juli van dit jaar. Voor studiejaar 2024–2025 zijn nog geen cijfers bekend. Ik ben voornemens om in het voorjaar van 2025 de eerste resultaten van de monitor over het effect van de herinvoering van de basisbeurs op het aantal EER-studenten dat in Nederland komt studeren naar de Kamer te sturen. Deze monitor is mede naar aanleiding van de motie El Yassini en Peters2. In deze monitor zal ik, naast het aantal EER-studenten, ook cijfers over de studiefinancieringsuitgaven aan EER-studenten tot en met 2024 met uw Kamer delen. Hiermee wil ik zowel inzicht bieden in het aantal EER-studenten met studiefinanciering, als de ontwikkeling in beeld brengen van het gemiddelde gebruik én bedrag per studiefinancieringsproduct.
Voor een goede interpretatie van de tabel is een aantal zaken van belang. Ten eerste heeft zich gedurende de getoonde periode een aantal beleidswijzigingen voorgedaan. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld was de urennorm voor migrerend werknemers tot 2021 vastgesteld op 56 uur. Naar aanleiding van een eerste uitspraak van de rechter, werd vanaf 2022 nadrukkelijker rekening gehouden met de persoonlijke situatie voor studenten die tussen de 24 en 56 uur werken. Sinds de zomer van 2023 is, naar aanleiding van een volgende uitspraak van de Centrale Raad van Beroep,3 de urennorm vastgesteld op gemiddeld 32 uur per maand of gemiddeld 24 uur als studenten aantonen dat voor een bestendige periode (zes maanden of langer) te doen.4
Ten tweede zijn in de tabel unieke personen met studiefinanciering opgenomen. Dat betekent dat in deze cijfers zowel studenten zitten die één maand recht hadden op studiefinanciering, als studenten die een volledig jaar recht hadden. Zij krijgen in deze tabel allemaal dezelfde weging mee.
Tot slot, de cijfers voor 2023 zijn nu hoger dan eerder aan uw Kamer gecommuniceerd. Dat komt doordat bij DUO nog een werkvoorraad aanwezig was. Dat betekent dat er nog aanvragen lagen, die nog beoordeeld moesten worden en dus nog niet in de tabel naar voren kwamen. Daardoor zijn er nog toekenningen bijgekomen in 2023. Ook voor de tabel hierboven geldt dat op de stand van 1 juli 2024 nog een werkvoorraad aanwezig was.
Hoelang moeten internationale studenten in Nederland werkzaam zijn en hoeveel uur moeten zij werken om in aanmerking te komen voor studiefinanciering?
EER-studenten en studenten uit Zwitserland (hierna: EER-studenten) die kwalificeren als migrerend werknemer komen in aanmerking voor studiefinanciering in Nederland. EER-studenten die gemiddeld 32 uur of meer per maand werken worden in elk geval aangemerkt als migrerend werknemer. Van EER-studenten die gemiddeld minder dan 32 uur per maand werken wordt in beginsel aangenomen dat geen sprake is van migrerend werknemerschap, tenzij zij gemiddeld tussen de 24 en 32 uur per maand werken én aantonen dat zij dit bestendig doen (6 maanden of langer).5 Naarmate de omvang van de werkzaamheden geringer is komt meer gewicht toe aan de bestendigheid van de arbeidsverhouding. Als iemand niet aan de urennorm voldoet, wordt nog gekeken of de student minimaal 50 procent van de bijstandsnorm verdient. Als dat het geval is, is ook sprake van migrerend werknemerschap. Dit beleid is niet gekoppeld aan een wachtperiode of wachttijd waarbij eerst een (minimum)periode moet worden gewerkt voordat iemand in aanmerking komt voor studiefinanciering.
Hoe lang moeten internationale studenten in andere Europese Unie (EU) landen werkzaam zijn en hoeveel uur moeten zij werken om in aanmerking te komen voor studiefinanciering? Kunt u deze gegevens in ieder geval sturen voor Denemarken, Duitsland, Oostenrijk, Finland, Luxemburg, België en Zweden?
In algemene zin geldt dat studenten uit een andere lidstaat recht krijgen op sociale voordelen, waaronder studiefinanciering, wanneer zij reeds vijf jaar of langer legaal verblijven in het land, of wanneer zij zelf, hun ouder of partner, kwalificeren als migrerend werknemer.
Volgens het Europees recht ben je migrerend werknemer als je reële en daadwerkelijke arbeid verricht die niet louter marginaal en bijkomstig is. Het is aan de nationale rechter om daar een oordeel over te vellen. Op basis van (Europese) jurisprudentie is geen harde ondergrens te geven voor dit begrip als het gaat om een urennorm. De jurisprudentie laat zien dat in alle gevallen een individuele beoordeling moet plaatsvinden. Een urennorm kan wel gehanteerd worden om te bepalen of studenten kwalificeren als migrerend werknemer, maar een urennorm mag niet worden gehanteerd als ondergrens: als een student minder werkt dan de urennorm moet de individuele situatie van de student worden bekeken.
Voor de genoemde landen in de vraag geldt in alle gevallen dat zij uiteindelijk (moeten) kijken naar de individuele situatie van de student. Hier wordt in meer of mindere mate actief op gewezen door de genoemde landen in de openbare communicatie op bijvoorbeeld de website van de overheid. Wel geeft een aantal landen aan dat het werken van een bepaald aantal uren per maand normaliter recht zal geven op studiefinanciering.
In Duitsland gaat dat om gemiddeld 12 uur per week en in Denemarken om gemiddeld 10 tot 12 uur per week. In Finland en Zweden geeft gemiddeld 10 uur werken per week in de regel aanspraak op studiefinanciering via migrerend werkgeverschap. In Oostenrijk wordt geen urennorm gehanteerd.6
In Vlaanderen geldt dat een EER-student in de 2 jaar vóórafgaand aan de aanvraag minstens 12 maanden in België gewerkt moet hebben met een arbeidsovereenkomst van minstens 32 uur per maand.7 In Luxemburg kunnen migrerend werknemers ook aanspraak maken op studiefinanciering, daar lijkt echter geen urennorm aan te worden gekoppeld. Wel worden studenten wiens totale jaarlijkse inkomen niet hoger is dan het sociale minimumloon gezien als non-resident, waardoor zij geen recht hebben op studiefinanciering.8
Vindt u dat de norm om te kwalificeren als migrerend werknemer die nu door jurisprudentie is bepaald in de toekomst op EU-niveau moet worden geregeld door middel van wetgeving? Bent u voornemens dit te agenderen? Welke norm vind u daarbij redelijk?
Het vastleggen van een norm voor migrerend werknemerschap zal moeten gebeuren op EU-niveau. Ik ben voornemens om dit op Europees niveau te agenderen en mij in te zetten voor een aangescherpte definitie van dit begrip. Ik vind het niet wenselijk dat internationale studenten die weer vertrekken, voordat zij een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie ook recht hebben op volledige studiefinanciering.
Wat voor norm daar uiteindelijk uit zal komen is niet aan mij alleen om te bepalen. Uiteindelijk zal dat de uitkomst zijn van een onderhandeling tussen alle lidstaten. Ik zal mij er in ieder geval voor inzetten dat die norm hoger ligt dan de huidige geldende regel in Nederland, die voortkomt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.
Wordt er bij de toekenning van studiefinanciering voor internationale studenten rekening gehouden met het recht op kinderbijslag in het land van herkomst en hoe wordt dit verrekend met studiefinanciering? Op welke wijze kan deze samenloop voorkomen worden?
Er zijn geen regels over het ontvangen van studiefinanciering in Nederland in combinatie met kinderbijslag uit een ander land. Het is dus mogelijk om zowel Nederlandse studiefinanciering te ontvangen en bijvoorbeeld Duitse of Belgische kinderbijslag. Overigens kunnen hbo- en wo-studenten in Nederland tot 18 jaar tegelijkertijd recht hebben op studiefinanciering en hun ouders op kinderbijslag (en kindgebonden budget).
Om de Europese anti-cumulatieregels voor gezinsuitkeringen (waar kinderbijslag onder valt) ook voor studiefinanciering te laten gelden, dient het EU-recht te worden aangepast. Studiefinanciering, met als doel het financieel ondersteunen van de student om een vervolgopleiding te volgen, valt namelijk niet onder de Europese definitie van gezinsbijslagen die staat opgenomen in de Verordening (EG) 883/2004.9
Voor de volledigheid merk ik nog op dat wanneer studiefinanciering wel als een gezinsuitkering zou worden gedefinieerd, dit niet betekent dat buitenlandse studenten geen aanspraak meer kunnen maken. Het zorgt er enkel voor dat anti-cumulatieregels van toepassing kunnen zijn. Onder genoemde verordening is het echter mogelijk om gezinsbijslagen uit meerdere landen te ontvangen voor één gezin. De anti-cumulatie zou de studiefinanciering kunnen verlagen tot maximaal het bedrag aan gezinsbijslagen uit de andere lidstaat, maar het zorgt niet dat studenten hier geen aanspraak op kunnen maken. Het zou zelfs zo kunnen zijn dat Nederland de studiefinanciering met prioriteit moet betalen, indien de EU-student het recht op Nederlandse studiefinanciering ontleent aan werken (migrerend werknemerschap). Dit komt omdat uitkeringen verkregen op grond van werkzaamheden met prioriteit worden betaald boven uitkeringen op basis van wonen. In dat geval zou er dus enkel anti-cumulatie zijn op de buitenlandse uitkering, maar niet op de Nederlandse studiefinanciering.
Op welke manier werkt het voorrangsrecht wanneer een internationale student zowel aanspraak maakt op buitenlandse als Nederlandse studiefinanciering?
Op Europees niveau zijn er geen gecoördineerde anti-cumulatieregels voor studiefinanciering. In het Nederlandse beleid is ervoor gekozen om geen voorrangsrecht in te voeren, maar om cumulatieve studiefinanciering voor hbo- en wo-studenten niet toe te staan.10 In de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF 2000) is bepaald dat een student geen aanspraak heeft op Nederlandse studiefinanciering wanneer hij in hetzelfde studiefinancieringstijdvak aanspraak maakt op een tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud van een ander land ontvangt (artikel 2.13, eerste lid, onder d).
Klopt het dat de kinderen van grenswerkers, die voor een Nederlandse werkgever in Nederland werken, recht hebben op Nederlandse studiefinanciering ook wanneer zij aan een buitenlandse universiteit in het land waar de grenswerker woonachtig is, studeren? Hoeveel studiefinanciering wordt er in totaal uitgekeerd aan niet-Nederlandse studenten die aan niet-Nederlandse universiteiten studeren?
Ja, dat klopt in het geval dat deze grenswerker in Nederland kwalificeert als migrerend werknemer. Kinderen en partners van migrerend werknemers maken op grond van Europese regelgeving aanspraak op dezelfde sociale voordelen als de migrerend werknemers.
In studiejaar 2022–2023 hebben in totaal 562 niet-Nederlandse studenten (EER én niet-EER) voor € 3 miljoen aan studiefinanciering ontvangen voor een studie aan een niet-Nederlandse universiteit. In studiejaar 2023–2024 waren dit 800 studenten en bedroegen de uitgaven € 5,7 miljoen. Circa 55% van deze uitgaven heeft betrekking op studenten die duurzaam verblijf in Nederland hebben. Dat zijn in beginsel studenten die onafgebroken 5 jaar of langer rechtmatig in Nederland wonen met de nationaliteit van een EER-land of Zwitserland.11
Op welke wijze wordt het inkomen van de ouders van internationale studenten ingeschat voor het bepalen van het recht op een aanvullende beurs? Hoe werkt dit voor EU-studenten afkomstig uit landen met een veel lager loonpeil?
Voor studenten met ouders die in het buitenland werken gelden dezelfde regels als voor ouders die in Nederland werken. Voor het bepalen van de hoogte van de aanvullende beurs wordt gekeken naar het toetsingsinkomen van de ouders twee jaar geleden. Voor ouders die in Nederland belastingplichtig zijn, wordt dit automatisch uitgewisseld met de Belastingdienst. Bij ouders die niet in Nederland belastingplichtig zijn, wordt dit toetsingsinkomen zo goed mogelijk benaderd.
Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op de motie van de leden Peters en El Yassini12 aangegeven dat het op basis van de geldende wet- en regelgeving niet mogelijk is om binnen de EER anders met het inkomensbegrip om te gaan, en een andere inkomensgrens te hanteren voor verschillende landen.13 Studenten van buiten de EER hebben in beginsel geen recht op studiefinanciering. Mochten zij dat wel ontvangen, dan is dat in de regel omdat zij op basis van een verdrag gelijk gesteld worden met Nederlandse studenten.14 Ook daar zijn geen mogelijkheden om het inkomen op een andere manier vast te stellen.
Kunt u deze vragen binnen drie weken los van elkaar beantwoorden?
De vragen zijn los van elkaar beantwoord. Het is helaas niet gelukt om dat binnen drie weken te doen.