Opnieuw honderden ontslagen in de zorg |
|
Lilian Marijnissen |
|
Martin van Rijn (PvdA) |
|
Vindt u het acceptabel dat zorgmedewerkers ontslagen worden bij Zorgspectrum Het Zand, terwijl er juist duizenden mensen nodig zijn in de zorg?1 2
Vindt u het acceptabel dat Zorgspectrum Het Zand een fors aantal zorgmedewerkers van niveau 1 en 2 en activiteitenbegeleiders wil ontslaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat zijn de precieze oorzaken van deze grootste ontslagronde? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid om samen met sociale partners in te grijpen bij deze ontslagronde zodat voorkomen wordt dat zorgmedewerkers ontslagen worden, terwijl ze keihard nodig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft u kennisgenomen van het op 28 september verschenen onderzoek door het Overseas Development Institute (ODI) en het Climate Action Network Europe (CAN-E) over de wijze waarop Nederland de fossiele sector ondersteunt door middel van subsidies, belastingmaatregelen, publieke investeringen en investeringen door staatsbedrijven?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van het rapport dat de fossiele sector met deze publieke middelen en instrumenten voor meer dan 7 miljard per jaar wordt ondersteund?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief van 4 oktober2, waarin ik al ingegaan ben op de bevindingen uit dit rapport.
Bent u zich ervan bewust dat Nederland zich al in 2009, als lid van de EU en daarmee als lid van de G20, gecommitteerd heeft aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies? Weet u dat de G7 in 2016 besloot dat alle inefficiënte subsidies op fossiele brandstoffen in 2025 uitgebannen moeten zijn? Hoe gaat u deze afspraken waarmaken?
Ja, Nederland heeft zich gecommitteerd aan het uitfaseren van inefficiënte fossiele brandstoffen subsidies. Nederland heeft hiertoe in de afgelopen jaren verschillende stappen gezet, zoals het afschaffen van de vrijstelling op rode diesel. Zoals ik ook in mijn brief van 4 oktober heb aangegeven2, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, maar is het gericht op andere doeleinden, zoals het stimuleren van innovatie of het versterken van de Nederlandse concurrentiepositie.
Klopt het dat Nederland geen overzicht publiceert van alle subsidies die Nederland verleent aan de fossiele industrie? Zo nee, deelt u de mening dat dit noodzakelijk is om na te kunnen gaan of de beloftes om subsidies voor fossiele brandstoffen te beëindigen na worden gekomen?
Overzichten die een specifiek onderscheid maken tussen bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren en bedrijven die hernieuwbare vormen van energie benutten en/of produceren, zijn niet voorhanden, aangezien dat onderscheid in de begrotingen niet wordt gemaakt. Zoals hiervoor aangegeven, is het beschikbare instrumentarium er niet op gericht om het gebruik van fossiele energie te stimuleren en te bevoordelen tegenover het gebruik van hernieuwbare energie, en is er dus ook geen sprake van directe, specifieke steun aan deze bedrijven.
Kunt u een overzicht presenteren van alle financiële steun die Nederland verleent aan de fossiele industrie (inclusief fiscale maatregelen, publieke financiering en investeringen door staatsbedrijven)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe deze ondersteuning zich verhoudt tot de ondersteuning van duurzame initiatieven en projecten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat de overheid ervoor zorgen dat Nederland alle publieke middelen (directe subsidies, belastingmaatregelen, publieke financiering en investeringen van staatsbedrijven) niet langer gebruikt om de fossiele industrie te ondersteunen, maar deze in plaats daarvan gaat inzetten om de energietransitie te versnellen?
Zoals hiervoor aangegeven, is er geen sprake van directe, specifieke steun aan bedrijven die fossiele energie gebruiken en/of produceren. In de Energieagenda heeft het kabinet aangeven dat het akkoord van Parijs om een drastische reductie van het gebruik van fossiele energie vraagt, tot dichtbij nul in het jaar 2050.
Bent u bekend met de verwachting van Energiebeheer Nederland (EBN) dat de Nederlandse Staat 70% (5 miljard euro) van de totale kosten voor de ontmanteling van de infrastructuur voor de winning van fossiele brandstoffen voor zijn rekening zal nemen? Deelt u, gelet op het feit dat EBN ook stelt dat deze kosten nog flink hoger zouden kunnen uitvallen, de mening dat het grootste gedeelte van deze rekening niet doorgeschoven moet worden naar de belastingbetaler? Zo nee, waarom niet? Op welke manier houdt de Nederlandse overheid rekening met de mogelijk hoger uitvallende kosten voor ontmanteling?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de komende twee decennia zal een aanzienlijk deel van de nu nog producerende olie- en gasvelden en de bijbehorende olie- en gasinfrastructuur (mijnbouwwerken en -installaties, putten, pijpleidingen en kabels) het einde van de economische levensduur bereiken. Waar er geen mogelijkheden en vooruitzichten zijn voor inzet van die infrastructuur voor hergebruik of ander gebruik, is de industrie verantwoordelijk voor veilige en milieuvriendelijke ontmanteling en verwijdering van haar faciliteiten en zal zij daartoe uit hoofde van de Mijnbouwwet moeten overgaan. Dat geldt ook voor mijnbouwwerken en gaswinningslocaties op land. Naar inschatting van EBN zullen de kosten van deze ontmanteling en verwijdering («decommissioning») van de Nederlandse olie- en gasinfrastructuur ca. € 7 mrd bedragen. Als deelnemer namens de Nederlandse Staat in de olie- en gaswinning in Nederland is het aandeel van EBN, zowel in de opbrengsten van de olie- en gaswinning als in de kosten van deze decommissioning, 40%. In aanmerking nemende dat voor mijnbouwondernemingen de kosten van decommissioning fiscaal aftrekbaar zijn voor de vennootschapsbelasting en de specifieke mijnbouwafdrachten, komt de facto ca. € 5 mrd van de geschatte kosten voor rekening van de Staat.
Om de verwachtingen en gevolgen ten aanzien van decommissioning in kaart te brengen en om in het kader van de energietransitie (synergie met windenergie, opslag van CO2 en waterstof, geothermie) de mogelijkheden voor hergebruik en ander gebruik van de olie- en gasinfrastructuur te onderzoeken, te coördineren en te faciliteren, heeft EBN eind vorig jaar in nauwe samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken, mijnbouwbedrijven (operators) en de toeleverende industrie, en met input van maatschappelijke organisaties, het «Netherlands Masterplan for Decommissioning and Re-use» opgesteld. Dit plan inventariseert de onderwerpen en de wijze waarop op een veilige, duurzame, effectieve en kostenefficiënte wijze de infrastructuur van de Nederlandse olie- en gaswinning kan worden ontmanteld en verwijderd en waar mogelijk kan worden hergebruikt. Het resultaat van een van de aanbevelingen van het Masterplan is de oprichting op 10 oktober jl. van het National Platform for Re-use and Decommissioning (Nexstep). Dit Platform gaat de aanbevelingen van het Masterplan verder uitwerken.
Het bericht dat grond van een bungalowpark is vervuild met GenX |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grond nieuw bungalowpark vervuild met GenX»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Papendrecht bij metingen lichte concentraties van GenX-stoffen en C8 heeft aangetroffen? Kunt u vertellen in welke concentraties deze exact zijn aangetroffen en hoe zich dit verhoudt tot de gangbare gezondheidsnormen?
Aangezien er emissie van deze stoffen naar de lucht is geweest, is het niet onverwacht dat in de nabije omgeving de stoffen in de bodem aangetroffen worden. Eerder onderzoek2 in de gemeenten Dordrecht, Sliedrecht en Papendrecht toonde dat ook aan. Daarover heb ik u deze zomer geïnformeerd3.
Naar opgave van de gemeente Papendrecht hebben deze nieuwe metingen betrekking op tijdelijk aangebrachte grond op een nieuwbouwlocatie, en zijn de gevonden concentraties vergelijkbaar met de waarden uit het hierboven aangehaalde onderzoek.
Een belangrijke kanttekening is dat het niet om de grond gaat waar uiteindelijk op gebouwd gaat worden, maar om de zettingslaag die aangebracht is. Metingen op en onder het maaiveld zullen nog worden uitgevoerd op deze locatie. De nu opgebrachte grond moet voor de start van de bouw verwijderd worden. De Wet bodembescherming en de daaronder hangende regelingen bepalen dat grond alleen hergebruikt mag worden indien de concentratie van aangetroffen stoffen lager is dan een bepaalde maximale waarde. Die waarde verschilt per toepassing waar de grond voor gebruikt kan gaan worden. Voor perfluoroctaanzuur (PFOA, in het artikel aangeduid met «C8») en GenX ontbreken nog zulke hergebruiksnormen, waardoor de gemeente geen kader heeft om aan te geven voor welk doel de vrijkomende grond gebruikt kan worden. De gemeente kan lokaal beleid voor hergebruik opstellen en zich voor de te hanteren ad hoc hergebruikswaarden voor PFOA en GenX door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) laten adviseren.
Zijn u andere berichten van gemeenten bekend waarbij recent GenX is aangetroffen, buiten de gevallen die in uw laatste Kamerbrieven over de lozingen van Dupont/Chemours reeds zijn genoemd?
Voor grond zijn mij geen andere gevallen bekend dan de hierboven reeds aangehaalde. Wel zijn er diverse metingen in water gedaan naar GenX. De Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de Kamer toegezegd4 dat zij op korte termijn hierover een rapport aanbiedt.
Deelt u de mening dat het bevoegd gezag alles heeft gedaan wat in zijn mogelijkheden ligt om de lozingen van GenX in de lucht en op het water terug te dringen?
De door het bevoegd gezag aangescherpte emissievergunning is op dit moment nog onderwerp van een rechtszaak. Om die reden kan ik geen oordeel geven over deze kwestie. In het plenaire debat van 21 september jl. heb ik aangegeven dat ik de inzet van de provincie Zuid-Holland zeer waardeer en waar nodig ondersteun.
Vindt u het na de lange reeks van incidenten met GenX geen tijd worden om ingrijpendere maatregelen mogelijk te maken, bijvoorbeeld door het houden van een conferentie met betrokken partijen of door het bevoegd gezag de mogelijkheid te geven om bij het afgeven van vergunningen strengere eisen te kunnen stellen?
De betrokken overheden bespreken dit dossier al op regelmatige basis, zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. In de brieven van 22 juni en 5 juli hebben de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik u geïnformeerd5 over de acties die wij uitvoeren om ongewenste risico’s van stoffen verder terug te dringen.
The Hague Security Delta |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Ze moesten Nederland veiliger maken, maar bouwden vooral luchtkastelen»?1
Ja.
Hoeveel subsidiegeld of andere financiële faciliteiten kreeg The Hague Security Delta (HSD) van de Nederlandse staat?
De stichting The Hague Security Delta (HSD) heeft in 2014 van het Ministerie van Veiligheid en Justitie een startsubsidie ontvangen van 500.000 euro. In de periode 2015 tot heden zijn ook kostendekkende vergoedingen betaald voor zaalhuur, en voor de organisatie en catering van bijeenkomsten.
Het Ministerie van Economische Zaken heeft een eenmalige subsidie van 15.000 euro verstrekt voor het organiseren van een internationale bijeenkomst op het terrein van veiligheid en technologie.
Is onderzocht of dit geld effectief, dat wil zeggen voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt of is besteed? Zo ja, door wie en wat is de uitkomst van dat onderzoek? Zo nee, waarom is dat nog niet onderzocht en gaat dit alsnog plaatsvinden?
Ja. De subsidie van het Ministerie van Economische Zaken is aangewend voor de organisatie van het «Security Research & Innovation Event» dat op 1 en 2 juni 2016 heeft plaatsgevonden. Dit is georganiseerd mede namens de Europese Commissie en het European Network of Law Enforcement Technology Services. Aan dit evenement namen circa 700 personen deel van bedrijven, kennisinstellingen en overheden.
De startsubsidie van 500.000 euro van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is verstrekt om bij te dragen aan de volgende activiteiten:
Over de uitvoering van deze activiteiten is elk kwartaal door HSD schriftelijk gerapporteerd. Uit deze verantwoording, en naar aanleiding van een goedkeurende accountantsverklaring, heb ik opgemaakt dat de activiteiten waarvoor subsidie verleend is zijn gerealiseerd, en dat HSD heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
In hoeverre is financiering vanuit de overheid van belang voor het functioneren en voortbestaan van HSD?
De subsidieverstrekking was niet gericht op het voortbestaan, maar op het opstarten van HSD. Daarom was deze subsidie eenmalig. In het kader van een meer open houding van het ministerie, betere samenwerking met bedrijfsleven en kennisinstellingen, en een meer op innovatie gericht ministerie, sta ik positief ten opzichte van dit soort initiatieven.
Ik ben van mening dat financiering van HSD door het Ministerie van Veiligheid en Justitie mogelijk moet zijn in de vorm van gerichte programmafinanciering naar aanleiding van concrete behoeften. Eerder is aan HSD te kennen gegeven dat ik geen geld ter beschikking stel om een kennis-basis in stand te houden, en dat ik er geen bezwaar tegen heb indien HSD een structurele subsidie relatie aangaat met andere partijen.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat de HSD niet duidelijk aan kan geven waar het geld heen gaat? Zo ja, waarom? Was deze opmerking van de secretaris-generaal aanleiding tot bijsturing door het ministerie of heroverweging van het verstrekken van subsidie? Zo nee, waarom niet?
Het artikel van de Correspondent is onnauwkeurig. De aangehaalde passages geven niet de mening van de toenmalige secretaris-generaal en het standpunt van het ministerie weer. In september 2014 is het standpunt van het ministerie over HSD geformuleerd. Dit standpunt is met de HSD gedeeld, en bevat geen kritiek die betrekking heeft op de verantwoording van de subsidiegelden.
Het artikel in de Correspondent refereert aan de eerste kwartaalrapportage van HSD over de verantwoording van de subsidiegelden. Deze voldeed niet aan de verwachtingen. De verrichtte activiteiten konden namelijk niet rechtstreeks gekoppeld worden aan de verschillende budgetten. Daarbij is overigens ook opgemerkt dat de activiteiten naar tevredenheid verliepen. Op verzoek van mijn ambtsvoorganger zijn er daarom verbeteringen aangebracht in de verantwoording. Het probleem deed zich vervolgens in latere rapportages minder, en uiteindelijk niet meer voor. In dezelfde periode kwamen er ook verzoeken vanuit HSD voor aanvullende financiering. De activiteiten waarvoor financiering gevraagd werd, waren echter niet concreet genoeg, en deze verzoeken zijn daarom niet gehonoreerd.
Deelt u de mening uit 2014 van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie dat niet gesteld kan worden dat HSD onafhankelijk is vanwege de zware sturende rol van het bedrijfsleven? Zo ja, waarom en welk gevolg verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie de eerdere opmerking over de onnauwkeurigheid van het artikel, en de mening van de toenmalig secretaris-generaal in het antwoord op vraag 5.
In het artikel van de Correspondent wordt gerefereerd aan de vraag of HSD een functie zou kunnen innemen als onafhankelijk platform voor onderwerpen waar zowel publieke als private partners een gedeeld belang hebben, maar waar geen van die partijen een natuurlijke, leidende rol heeft. Een dergelijke functie zou in theorie vragen om een onafhankelijk besturingsmodel. Een besturingsmodel waarin bedrijven, kennisinstellingen noch overheden een dominante invloed kunnen uitoefenen. Dit model conflicteerde met het (toenmalige) besturingsmodel van HSD, dat mede gebaseerd was op een lidmaatschapsstructuur voor partners. In de beginperiode van HSD waren de partners voornamelijk bedrijven. Later is het aantal partners verbreed, is het besturingsmodel aangepast, en is een meer evenwichtige bestuurssamenstelling tot stand gekomen.
Gebleken is ook dat de lidmaatschapsstructuur van HSD geen blokkade hoeft te vormen voor samenwerking. De afgelopen twee jaar is samen met HSD een innovatieprogramma opgezet en uitgevoerd om de mogelijkheden van satelliet toepassingen voor het domein van Veiligheid en Justitie te verkennen. Voor deze begeleiding heeft geen financiële vergoeding voor diensten plaatsgevonden. Voor alle contacten met kennisinstellingen en bedrijfsleven zijn de regels en procedures van de aanbestedingswetgeving gevolgd. De samenwerking wordt zowel door het ministerie als HSD als door de betrokken programmapartners als positief ervaren.
Waarom is er gezien de bovenstaande mening van de genoemde secretaris-generaal toch subsidie aan de HSD verstrekt?
Zie het antwoord op vraag 5 en 6.
Is het waar dat HSD zorgt dat het bedrijfsleven en hoge ambtenaren met elkaar in contact komen en dat betalende leden eens per jaar een uitnodiging voor een bijeenkomst met hoge ambtenaren krijgen? Zo ja, wie zijn die hoge ambtenaren en waarover gaan die gesprekken? Zijn er gespreksverslagen beschikbaar en kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen afspraken tussen HSD en het Ministerie van Veiligheid en Justitie over contacten met hoge ambtenaren. De HSD is wel een platform waar publieke en private partijen elkaar kunnen ontmoeten op het terrein van innovatie en veiligheid. Ad hoc vinden daarom bijeenkomsten, symposia of brainstorm sessies plaats. Ook is het Ministerie van Veiligheid en Justitie uitgenodigd voor de vergaderingen van het Algemeen Bestuur van HSD, om deze als toehoorder bij te wonen.
Is aanleiding om te veronderstellen dat er publieke middelen aan HSD zijn gegeven terwijl het doel van die organisatie mede het beïnvloeden van hoge ambtenaren is? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het doel van HSD is niet het beïnvloeden van hoge ambtenaren, maar het creëren van een nationaal veiligheidscluster, teneinde:
Acht u het mogelijk of aannemelijk dat er sprake is of was van niet integer handelen door de HSD ten opzichte van de overheid of verkeerd gebruik van belastinggeld? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3, heeft HSD voldaan aan de verplichtingen die verbonden waren aan de subsidie verstrekking. Aan HSD is wel als aandachtspunt meegegeven dat de activiteiten van HSD en The Hague Centre for Strategic Studies in de praktijk moeilijk te onderscheiden waren.
Het voornemen van Gedeputeerde Staten van Limburg om het doden van bevers toe te staan |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat gedeputeerde staten van de provincie Limburg op 5 september 2017 het Faunabeheerplan Bever 2017–2020 hebben goedgekeurd en dat in dit plan het doden van bevers expliciet als mogelijkheid wordt toegelaten?1
Ja.
Hoe verhoudt het doden van bevers zich tot artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming, die het doden van beschermde soorten (waaronder de bever) uitsluitend toestaat als er aan strikte voorwaarden voldaan is?
Artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming voorziet in een ontheffingsbevoegdheid voor gedeputeerde staten ten aanzien van het beschermingsregime voor soorten overeenkomstig de Habitatrichtlijn. Wanneer gedeputeerde staten besluiten een dergelijke ontheffing te verlenen dient te worden voldaan aan de voorwaarden in het vijfde lid van dat artikel.
Bent u van mening dat met betrekking tot het mogelijke doden van bevers wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 3.8 lid 5 van de Wet natuurbescherming stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het in het belang van de plaatselijke flora en fauna en de natuurlijke habitats is indien de bevers in Limburg worden gedood?
Het is aan gedeputeerde staten om te beoordelen of aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bevers zijn in staat om door de bouw van dammen in beeksystemen hun leefomgeving sterk te beïnvloeden. Er kan daardoor strijdigheid ontstaan met de bescherming van andere natuurwaarden in deze beeksystemen.
Kunt u dit ook aangeven voor ernstige schade aan gewassen, veehouderijen, bossen, visgronden en wateren?
Bevers kunnen, in sterk gereguleerde watersystemen, door de bouw van dammen zorgen voor ondermijning van oevers en overstroming van aangrenzende landbouwgebieden. Daarnaast knagen bevers (fruit)bomen om in hun leefgebied en vreten aan gewassen als mais en bieten. Dit kan zorgen voor schade aan land- en tuinbouw, fruitteelt of bosaanplant. Overigens is op grond van het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan de knaagschade aan bomen geen zelfstandige ontheffingsgrond, aangezien er daarbij in de regel sprake is van een andere bevredigende oplossing in de vorm van beverwerende rasters.
Is het in het belang van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang om bevers te doden?
Door het graven van holen in dijklichamen en onder wegen en paden kunnen bevers – bij het uitblijven van ingrijpen door de dijk- of wegbeheerder – zorgen voor een gevaar voor de openbare veiligheid.
Welke oplossingen voor overlast zijn in overweging genomen en om welke redenen zijn die andere oplossingen niet in de praktijk gebracht?
In het door de provincie Limburg goedgekeurde faunabeheerplan is terug te vinden dat er in Limburg de afgelopen jaren veelvuldig gebruik is gemaakt van alternatieve methoden om schade te voorkomen, zoals het afbreken van dammen, het plaatsen van buizen (levelers) in dammen en het gebruik van rasters.
Is de oplossing om de leefgebieden van de bever in Limburg te verbinden met geschikte gebieden in Nederland, België en Duitsland overwogen als maatregel om zo het migreren van bevers naar andere natuurgebieden mogelijk te maken?
Bevers hebben zich de afgelopen jaren verspreid via rivieren en andere watergangen, waarmee er al sprake is van een grensoverschrijdende populatie die ook delen van de provincie Noord-Brabant en gebieden in België en Duitsland omvat. Binnen deze populatie vindt natuurlijke uitwisseling van individuen plaats. Hiermee wordt het schadeprobleem echter niet kleiner.
Rust er in uw optiek een speciale zorgplicht op de provincie Limburg, omdat deze provincie tussen 2002 en 2004 zelf 33 bevers in de provincie heeft uitgezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de optie om het doden van de nakomelingen van deze bevers toe te staan?
Op de provincie Limburg rust op grond van artikel 1.12 en 2.2 van de Wet natuurbescherming de verplichting om de nodige maatregelen te nemen voor het behoud of herstel van de gunstige staat van instandhouding van de bever. Voorts geldt voor de provincie de algemene zorgplicht van artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming. Dat er een bijplaatsing van deze soort heeft plaatsgevonden levert geen bijzondere aanvullende verplichtingen op voor de provincie.
Kunt u een overzicht geven van de EU-regelingen, verdragen en overeenkomsten volgens welke de bever beschermd moet worden en is het besluit van gedeputeerde staten van Limburg naar uw mening in overeenstemming met deze regelingen, verdragen en overeenkomsten?
De bever is beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, door opname in bijlage 2 en 4 van deze richtlijn. In deze richtlijn zijn afwijkingsmogelijkheden voorzien, die in Nederland zijn geïmplementeerd in artikel 3.8 van de Wet natuurbescherming. Hiervoor zijn de bevoegdheden neergelegd bij de gedeputeerde staten. De bevoegdheid om ontheffingen te verlenen is daarbij gelegd bij gedeputeerde staten van de provincie. De bever wordt tevens vermeld op bijlage III bij het Verdrag van Bern. Aan dit verdrag wordt door middel van de Habitatrichtlijn op EU-niveau uitvoering gegeven.
Deelt u de mening van biologen en ecologen dat de bever een positieve bijdrage levert aan de biodiversiteit in zijn leefgebied? Zo nee, waarop baseert u dat?
Ja, deze mening deel ik.
Bent u bereid om als uiterste maatregel via het Interbestuurlijk Toezicht (IBT) in te grijpen als de provincie besluit het doden van bevers toe te staan?
Ik zie hiervoor geen aanleiding.
De vermoedelijk actieve rol van KPMG Zuid Afrika in het faciliteren van fraude |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het opstappen van negen bestuursleden, waaronder de CEO, van KPMG Zuid-Afrika in aanloop naar een voorgenomen rechtszaak van de belastingdienst tegen het accountantskantoor en twee ingestelde onderzoeken door de organisaties Companies and Intellectual Properties Commission en Independent Regulatory Body for Auditors? 1 2
Ik heb kennis genomen van het opstappen van negen bestuursleden van KPMG Zuid-Afrika en het nieuws dat onderzoeken zijn ingesteld. De onderzoeken lopen momenteel nog. Ik ben daar als Minister van Financiën in Nederland niet bij betrokken en het is dan ook niet aan mij om mij over deze kwestie uit te spreken.
Verbaast het u dat KPMG, dat als «corebusiness» het controleren van procedures van financiële kwaliteit- en risicomanagement heeft, na intern onderzoek concludeert dat haar inmiddels teruggetrokken rapport uit 2015 «Report on Allegations of Irregularities and Misconduct» over de Zuid-Afrikaanse belastingdienst, dat leidde tot het ontslag van de Minister van Financiën, onjuiste conclusies bevatte?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het rapport van KPMG, met het daaropvolgende ontslag van de Minister van Financiën, een negatieve beoordeling van kredietbeoordelaars tot gevolg heeft gehad en dat een hogere rente voor leningen zodoende voor minder budgetten zorgt in een land met grote sociale en maatschappelijke uitdagingen?
Corruptie en fraude veroorzaken doorgaans veel schade. Laat duidelijk zijn dat ik alle gevallen van corruptie en fraude afkeur. Het is echter niet aan mij om mij uit te spreken over de precieze gevolgen in deze kwestie, omdat ik daar als Nederlandse Minister van Financiën niet bij betrokken ben.
Kunt u een overzicht geven van projecten in het buitenland, en specifiek Zuid-Afrika, waarin KPMG een partner is voor de Nederlandse overheid of bedrijven wanneer zij investeren in deze landen?
Nee. De Nederlandse overheid en Nederlandse bedrijven zijn direct of indirect in tal van landen in de wereld actief. Veel Nederlandse bedrijven zijn in ook in Zuid-Afrika actief. Ik beschik niet over overzichten waaruit blijkt of en in welke mate daarbij wordt samengewerkt met KPMG.
Ziet u aanleiding de relatie van de Nederlandse overheid met KPMG te evalueren, niet alleen in Nederland maar vooral in ontwikkelingslanden rondom bijvoorbeeld onze ambassades en ontwikkelingsprojecten? Zo nee, waarom niet?
De overheid moet direct of indirect borgen dat het werk van accountants betrouwbaar is en de samenleving ervan uit kan gaan dat een accountantsverklaring zekerheid geeft over de betrouwbaarheid van de geboden informatie. Daarbij strekt mijn verantwoordelijkheid zich slechts uit tot de Nederlandse accountantsorganisaties. Het zou bijzonder zijn als een overheid zelf zegt dat zij met een bepaalde accountantsorganisatie geen zaken meer wil doen, terwijl deze organisatie wel haar vergunning behoudt om wettelijke controles uit te mogen voeren. Accountantsorganisaties moeten hun zaken op orde hebben. Daarbij hebben de accountantsorganisaties primair een eigen verantwoordelijkheid. Daarbij dienen zij zich te houden aan wettelijke normen voor wettelijke controles ter borging van de kwaliteit en houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) toezicht op accountantsorganisaties met zetel in Nederland.
Wat is uw mening over de officiële reactie van KPMG Zuid-Afrika dat het besproken rapport uit 2015 niet voldoet aan haar standaarden van kwaliteit maar dat geen bewijzen van onethisch gedrag zijn gevonden?3 4
Deze reactie heb ik voor kennisgeving aangenomen. Het is aan de onderzoeksinstanties die deze kwestie in Zuid-Afrika onderzoeken om een oordeel te vellen over de gebeurtenissen aldaar.
Bent u bereid te onderzoeken wat de rol is van KPMG Internationaal (hoofdkantoor Amstelveen) bij de kwaliteitscontrole van nationale kantoren en of zij daarin is tekortgeschoten? Zo nee, waarom niet?
Als Minister van Financiën ben ik verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving ter borging van de kwaliteit van de in Nederland uitgevoerde wettelijke controles van een financiële verantwoording van een onderneming of instelling. Het is aan de AFM om toezicht te houden op de naleving van die wet- en regelgeving.
Erkent u dat schikkingen tussen openbare ministeries en KPMG International, of andere (deel)kantoren en accountantsorganisaties, van de afgelopen jaren naar aanleiding van wetsovertredingen niets verbeteren aan de geleden sociale en maatschappelijk schade? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken of (een deel van) opgelegde boetes kunnen afvloeien naar een speciaal fonds voor sociale partners van de Nederlandse overheid? Zo nee, waarom niet?
Waar accountants en accountantsorganisaties zich schuldig maken aan fraude, ligt het in de rede dat een strafrechtelijk onderzoek plaatsvindt en passende maatregelen worden getroffen. Welke maatregelen worden getroffen is aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM zal telkens, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, een afweging moeten maken over een eventuele vervolging van de betrokkenen. De sociale en maatschappelijke schade die wordt veroorzaakt doordat organisaties in de problemen komen als gevolg van verdenkingen van fraude of andere affaires is niet gemakkelijk met geld te vergoeden. Onderdeel van een transactie kan zijn (en is in het verleden ook geweest) dat een accountantsorganisatie aanvullende integriteit-, compliance-, en kwaliteitsmaatregelen dient te treffen. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk verbeteren van de kwaliteit van wettelijke controles en fraudes en daaruit voortvloeiende maatschappelijke schade in de toekomst verminderen. Het is beter dat accountantsorganisaties investeren in het verbeteren van de kwaliteit, zodat zij het vertrouwen terug kunnen winnen.
Het referendum over onafhankelijkheid voor Iraaks Koerdistan |
|
Sadet Karabulut (SP), Kees van der Staaij (SGP), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Marianne Thieme (PvdD), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de vraag tijdens het mondelinge vragenuur op 26 september 2017 over het referendum in Iraaks Koerdistan?
Bent u bereid de onafhankelijke volkenrechtelijk adviseur te vragen advies uit te brengen in hoeverre de criteria voortvloeiend uit het Montevideo Verdrag van toepassing zijn op Iraaks Koerdistan?
Kan in dit advies per criterium worden toegelicht of Iraaks Koerdistan hier wel of niet aan voldoet?
Kunt u vervolgens toelichten hoe u dit advies duidt en in hoeverre u dit advies onderschrijft?
Bent u bereid deze vragen voor het schriftelijk overleg over de Raad Buitenlandse Zaken op 10 oktober aanstaande te beantwoorden?
Het helpen van slachtoffers van kinderporno |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Kinderpornografie blijft slachtoffers achtervolgen»?1
Ja.
Is er in Nederland eerder onderzoek gedaan naar de ervaringen van slachtoffers van kinderporno? Zo ja, welk onderzoek betreft dit, welke conclusies werden daaruits getrokken? Zo nee, waarom niet en hoe kan er dan effectief beleid worden gevoerd om deze slachtoffers te helpen?
De gevolgen van seksueel misbruik en kinderporno zijn voor slachtoffers en hun omgeving vaak afschuwelijk. Daarom besteedt het ministerie veel aandacht aan hulpverlening aan deze slachtoffers. Over de wijze waarop de hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik het beste vormgegeven kan worden zijn verschillende onderzoeksrapporten verschenen. De uitkomsten van deze onderzoeken hebben vertaling gekregen in beleid gericht op slachtoffers van seksueel geweld. Voorbeelden zijn het onderzoek naar het risico van secundaire victimisatie van slachtoffers van zedendelicten van het WODC (2010) en het onderzoek naar de meerwaarde van Centra Seksueel Geweld bij de ondersteuning van slachtoffers van seksueel geweld (Regioplan 2014). Op basis van het laatste onderzoek is bijvoorbeeld besloten tot ondersteuning van de landelijke uitrol van de Centra Seksueel Geweld.
Er wordt daarnaast door de GGD Amsterdam in samenwerking met het AMC longitudinaal onderzoek uitgevoerd onder slachtoffers van seksueel misbruik waarvan ook pornografisch materiaal is gemaakt. De bevindingen van dit onderzoek zullen worden betrokken bij het beleid voor hulpverlening aan slachtoffers van seksueel misbruik en/of kinderporno. Op dezelfde wijze wil ik ook omgaan met het internationale onderzoek naar slachtoffers van kinderpornografie zoals uitgevoerd door het Canadian Centre for Child Protection. Het feit dat 48 procent van de respondenten van dit onderzoek afkomstig is uit Nederland maakt de onderzoeksresultaten bruikbaar voor de Nederlandse context.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat er nog te weinig bekend is over de behoeften van deze slachtoffers, «waardoor we hen vaak niet kunnen bieden wat ze nodig hebben»? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat er meer bekend wordt over hoe deze slachtoffers geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt dan dat die kennis wel beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de nationale politie eerder overwogen om een webcrawler in te zetten die «continu geautomatiseerd het openbare internet afzoekt en melding maakt van kinderpornografisch materiaal, zodat het verwijderd kan worden»? Zo ja, wanneer en waarom wordt een dergelijk hulpmiddel niet ingezet?
Het type webcrawler waar u aan refereert is een methode om bestaand beeldmateriaal op te sporen. Op dit moment wordt bekeken wat de mogelijkheden zijn voor het inzetten van een dergelijke webcrawler en in hoeverre dit toegevoegde waarde heeft in aanvulling op de reeds bestaande (internet-)opsporingsmethoden van kinderporno. Dit wordt meegenomen in het plan van aanpak kinderporno dat eind 2017 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden.
Deelt u de mening geuit door de Nationaal Rapporteur dat een webcrawler een efficiënte manier is om kinderporno van het web te verwijderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Overweegt u om binnen afzienbare tijd het instrument van een webcrawler te laten inzetten? Zo ja, op welke termijn en op welke schaal? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vergt het inzetten van een webcrawler extra capaciteit bij de nationale politie, het Meldpunt Kinderporno of een andere instantie? Zo ja, hoeveel fte zou dit bij benadering vergen?
Zie antwoord vraag 4.
Is er wet- of regelgeving die het gebruik van een webcrawler door de nationale politie in de weg staat? Zo ja, welke wet- of regelgeving betreft dat en kunnen deze belemmeringen worden weggenomen?
Op grond van de Nederlandse wetgeving zijn opsporingsambtenaren bevoegd om gebruik te maken van een dergelijke techniek op het openbare internet. Hierbij gelden de gebruikelijke voorwaarden die van toepassing zijn bij de inzet van iedere opsporingstechniek, onder meer om de privacy van onschuldige burgers te waarborgen en de inzet en de verkregen data toetsbaar en controleerbaar te houden.
Worden slachtoffers van kinderporno op de hoogte gesteld als er in een strafzaak kinderpornografisch werk bekend wordt zodat zij een schadevergoeding kunnen eisen? Zo ja, gebeurt dit ook daadwerkelijk? Zo nee, waarom kan dit niet?
Gevonden beeldmateriaal (dat uit miljoenen afbeeldingen kan bestaan) wordt nu reeds op geautomatiseerde wijze vergeleken met materiaal dat reeds bekend is. Slachtoffers van kindermisbruik worden genotificeerd door de politie of het Openbaar Ministerie (OM) in geval hun misbruikmateriaal wederom opduikt in een onderzoek. Dit gebeurt echter niet automatisch omdat het perspectief van het slachtoffer mede leidend is. De afweging of slachtoffers genotificeerd moeten worden is dus maatwerk. Daarbij houden politie en OM rekening met de ernst en de aard van het misbruik en het belang van het slachtoffer. Het perspectief van het slachtoffer is daarbij wel doorslaggevend: heeft het slachtoffer eenmaal aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van eventueel nieuw misbruikmateriaal dan zal het slachtoffer hierover in beginsel worden geïnformeerd.
In een lopend onderzoek worden slachtoffers via de gebruikelijke procedures van slachtofferzorg op de hoogte gehouden van het van hen gevonden beeldmateriaal. Deze slachtoffers kunnen zich dan ook als civiele partij voegen in het strafproces. Wanneer geen strafrechtelijk onderzoek tegen een verdachte loopt, kunnen eventuele slachtoffers die afgebeeld staan op ouder beeldmateriaal op openbaar toegankelijke internetomgevingen geen schadevergoeding eisen via het strafproces.
Het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Henk Kamp (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van het Ministerie van Defensie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
Bij het door Shell gezamenlijk met haar partners georganiseerde Generation Discover festival worden circa 35.000 jongeren in contact gebracht met wetenschap en technologie. Het partnerschap tussen Shell en Defensie is bij het Generation Discover festival gericht op het interesseren, inspireren en enthousiasmeren van jeugdigen voor techniek. Dit partnerschap sluit aan bij de structurele behoefte van Defensie aan technisch geschoold personeel en bij het speerpunt om zoveel mogelijk aan te sluiten bij rijksbrede initiatieven, maar ook bij het bedrijfsleven en bij publiek-private samenwerkingsverbanden.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft Defensie een stand gehuurd op het festival. Defensie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Kunt u uiteenzetten waaruit het partnerschap van de nationale politie bij het door Shell georganiseerde festival Generation Discover 2017 bestaat?
De politie is onderdeel van het programma dat zich afspeelt in de zogenoemde Cyberdome. In deze dome is een show van 20 minuten waarin een groep van 50 kinderen het evenement als het ware «moeten redden» van een hacker. Dat doen ze door twee opdrachten succesvol af te ronden. Opdracht 1 is het hacken van een wachtwoord (hierbij krijgen ze uitleg over en inzicht in het belang van een veilig wachtwoord en hoe ze dit kunnen maken). Bij opdracht 2 gaan de kinderen aan de slag met programmeren. De kinderen werken in groepen van 8 en worden begeleid door medewerkers van de politie, Ministerie van Defensie, ABN Amro en KIVI. Ook is er een collega van de politie op het evenemententerrein aanwezig als aanspreekpunt voor kinderen als zij informatie over cybercrime willen hebben of als zij vragen hebben over de politie.
Indien er sprake is van financiële steun, om welke bedragen gaat het?
Er is geen sprake van financiële rijkssteun in de vorm van bijvoorbeeld subsidie. Wel heeft politie net als Defensie een stand gehuurd op het festival. Politie betaalt marktconform voor deze deelname welke onder meer bestaat uit de huur, inrichting en faciliteiten behorende bij de stand op het festivalterrein.
Deelt u de mening dat Shell het evenement Generation Discover zonder publieke middelen kan organiseren? Zo nee, wat is volgens u de meerwaarde van het financieren uit publieke middelen, mochten nationale politie en het Ministerie van Defensie een bijdrage (geldelijk of anders) geleverd hebben?
Zoals aangegeven in de antwoorden op bovenstaande vragen is geen sprake van financiële rijkssteun vanuit het Ministerie van Defensie, politie of het Ministerie van Economische Zaken.
De samenwerking tussen Shell en Defensie voldoet volledig aan de doelstelling om jongeren op een speelse manier kennis te laten met techniek en Defensie, door op jonge leeftijd al te zien hoe geweldig techniek is en dat Defensie daar een rol in speelt. De politie ziet dit evenement als een mogelijkheid om bij te dragen aan de bewustwording van kinderen over cybercrime en veilig internetten.
Bent u bereid het Ministerie van Defensie en de nationale politie aan te sporen hun steun aan Generation Discover in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid zich in te zetten voor het voorkomen van publieke steun aan toekomstige edities van Generation Discover en andere door multinationals georganiseerde greenwashing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het door Shell opgestelde lesmateriaal (voor Generation Discover) waarin onder andere wordt gesteld dat we a) nog heel lang afhankelijk zullen blijven van fossiele brandstoffen, b) aardgas wordt gezien als een deel van de oplossing van het klimaatprobleem en c) dat Carbon Capture and Storage de ergste klimaatverandering kan voorkomen?
Het staat Shell en andere partijen vrij om hun visie op technieken voor de opwek van energie te geven. Dit doet Shell in dit geval bovendien op een evenement dat het bedrijf zelf heeft georganiseerd zonder financiële bijdrage van de overheid.
Het staat overigens ook scholen en leerlingen vrij om deel te nemen aan een festival als Generation Discover.
Voor de visie van dit kabinet op de uitfasering van fossiele brandstoffen, aardgas en CCS, verwijs ik naar de Energieagenda, die ik uw Kamer op 7 december 2016 heb doen toekomen (Kamerstuk 31 510, nr. 64).
In algemene zin moedig ik de aandacht die Shell met het evenement wil vestigen op de noodzaak van voldoende technisch opgeleid personeel aan. Via onder andere het Techniekpact doen meerdere sectoren hun best om leerlingen in basisonderwijs en voortgezet onderwijs te interesseren voor techniekstudies. Shell en de rijksoverheid nemen hier beiden aan deel. Het kabinet beschouwt de beschikbaarheid van voldoende technisch getraind personeel van groot belang voor het welslagen van de energie- en klimaattransitie.
De energie- en klimaattransitie vraagt om inzet van zowel bestaande bedrijven als nieuwkomers, en ook van burgers, kennisinstellingen en overheden. Dat bedrijven als Shell hier ook een rol in hebben te spelen blijkt bijvoorbeeld uit de deelname van Shell aan het consortium dat het windpark op zee Borssele III en IV gaat ontwikkelen. Ik verwacht dan ook dat kennis over fossiele opwek van energie een belangrijke bijdrage gaat leveren aan de energietransitie. Een voorbeeld hiervan is de inzet van kennis van onze ondergrond voor bijvoorbeeld geothermie of de kennis van chemie voor bioraffinage.
Deelt u de mening dat naarmate het succes van de boodschap van dit lesmateriaal groter is, het des te langer duurt voordat de energie transitie voltooid is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze stellingnames op zijn minst getuigen van weinig ambitie op het gebied van een snelle transitie naar een duurzame energievoorziening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u, in het kader van de diverse ambitieuze duurzaamheidsverplichtingen waar Nederlands zich aan heeft gecommitteerd, de mening dat het onwenselijk is dat dergelijke ideeën worden verspreid onder jonge en dus sterk beïnvloedbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het niet tijdig beschikbaar zijn van digitale leermiddelen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat diverse scholen niet in de digitale leermiddelen voor hun leerlingen kunnen voorzien, doordat distribiteur Van Dijk hierin niet heeft voorzien?1
Ik ben hiervan op de hoogte. Alhoewel Van Dijk, als distributeur, voor veel scholen het eerste aanspreekpunt is, worden de verstoringen in de levering van en toegang tot digitale leermiddelen niet door één partij of één systeem veroorzaakt. Naast distributeurs, hebben ook de educatieve uitgevers, leveranciers van digitale leeromgevingen en scholen zelf hun verantwoordelijkheden in het proces.
Kunt u inventariseren hoe groot de problemen zijn? Op welke schaal zijn er problemen? Hoe lossen scholen dit in de tussentijd op? Hebben de problemen soortgelijke oorzaken?
De problemen hebben uiteenlopende oorzaken. Ieder jaar wordt er een grote operatie uitgevoerd om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs van de juiste digitale leermiddelen te voorzien. Dit is een complex samenspel tussen distributeurs, de verschillende uitgevers waar scholen zaken mee doen en de leveranciers van digitale leerplatforms. De overheid heeft hierin geen rol. Door wijzigingen in de ict-systemen, processen en werkwijzen, hebben al deze partijen verstoringen en incidenten ervaren. Doordat er dit jaar veel aanpassingen, in korte tijd, tegelijk zijn uitgevoerd, zijn de problemen groter dan in voorgaande jaren. Ook neemt het belang van digitaal leermateriaal voor het onderwijs toe, wat maakt dat de problemen groter zijn voor de gebruikers. De private partijen hebben aangegeven een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de problematiek. Ik vind het belangrijk dat dit onderzoek er komt, zodat problemen in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen worden.
Het aantal problemen is sinds het begin van het schooljaar door het optreden van bovengenoemde partijen fors gedaald. Begin september waren er problemen op naar schatting 80 scholen in het voortgezet onderwijs. Eind deze week zijn er nog iets meer dan 10 scholen waar leerlingen problemen ondervinden in het verkrijgen van toegang tot digitaal lesmateriaal. Ook studenten in het mbo ervaren nog problemen. Elk geval is uiteraard vervelend en er een te veel. Mij is verzekerd dat er hard gewerkt wordt om ook de laatste problemen op te lossen.
Welke stappen kunnen de scholen zetten richting Van Dijk, nu zij de eerste weken van het schooljaar niet over de benodigde digitale leermiddelen beschikken?
Gelet op het feit dat de oorzaken van de verstoringen divers zijn, doen scholen er verstandig aan om voor hun specifieke situatie in overleg te treden met hun leveranciers. Scholen hebben contracten gesloten met hun leveranciers, binnen deze afspraken zullen zij onderling tot een bevredigende oplossing moeten komen voor de gerezen problemen.
Hebben deze problemen te maken met recent aangescherpte privacywetgeving of zijn deze problemen er elk jaar? Kunt u een toelichting geven?
Ieder jaar worden systemen van uitgevers, distributeurs en softwareleveranciers aangepast om betere producten te maken. Zij maken daar onderling afspraken over. Ieder jaar zijn er incidenten. Deze zijn vaak te herleiden tot een specifieke organisatie of een specifiek ict-systeem. Dit jaar stonden een aantal van de wijzigingen in het teken van het vergroten van de bescherming van de privacy van leerlingen. Zo worden er alvast maatregelen genomen om minder persoonsgegevens uit te wisselen. Dat is op zichzelf wenselijk, gelet op de voorgenomen invoering van een pseudoniem voor leerlingen en het feit dat in mei 2018 de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing wordt die op onderdelen strengere eisen stelt aan de verwerking van persoonsgegevens.
Gaat het wetsvoorstel pseudonimiseren van het persoonsgebonden nummer bijdragen aan het voorkomen van de problematiek? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, wat is er dan nodig om in de toekomst deze problemen te voorkomen?
Ja, dit wetsvoorstel zorgt ervoor dat er één betrouwbaar nummer voor elke leerling komt. Scholen kunnen dat nummer vervolgens gebruiken in hun uitwisseling met hun leveranciers. Daarmee wordt een belangrijke aanleiding van de huidige problemen weggenomen, want het is juist het gebrek aan een betrouwbaar nummer dat deze problemen mede veroorzaakt. Uiteraard moet de invoering van het pseudoniem zorgvuldig gebeuren, goed doordacht en grondig getest worden, om de problemen die we dit jaar zien te voorkomen. Er vindt een geleidelijke uitrol plaats. De uitkomsten van eerdergenoemd onderzoek zijn daarbij belangrijk. In het wetsvoorstel pseudonimiseren is ook een evaluatiebepaling opgenomen om de doeltreffendheid en effecten in de praktijk van de wet binnen vijf jaar te evalueren.
Tegelijkertijd is deze wet niet de oplossing voor alles. Zoals bij het antwoord op vraag 2 al aangegeven, zijn er verschillende oorzaken voor de opgetreden problemen. Het wetsvoorstel pseudonimiseren draagt bij aan het verminderen van de complexiteit in de keten, maar ict-systemen worden voortdurend aangepast. Incidenten zullen er altijd zijn, ook in de toekomst.
Kunt u de marktverhoudingen schetsen waarin distribiteur Van Dijk zich bevindt? Kunt u daarbij aangeven hoe deze zijn ontstaan?
Op de leermiddelenmarkt zijn meerdere partijen actief. Distributeurs, educatieve uitgevers, leveranciers van leeromgevingen en leerlingvolgsystemen en nieuwe (innovatieve) toetreders. De verhoudingen op deze markt zijn de afgelopen jaren nauwelijks veranderd. Drie grote uitgevers en twee distributeurs zijn de dominante spelers op de markt van leermiddelen. Van Dijk heeft circa 70 procent van het marktaandeel op de distributiemarkt in het VO. De grenzen tussen de verschillende rollen in de traditionele leermiddelenketen zijn aan het vervagen vanwege de digitalisering en de wens van scholen tot integratie van diensten. Deze verhoudingen zijn ontstaan door de vraag die schoolbesturen aan de markt stellen (voornamelijk maximale ontzorging) en door fusies en overnames van marktpartijen.
Kunt u aangeven hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen, zoals boeken en werkmappen? Hoe verhouden de kosten voor een jaarlijkse licentie voor digitale leermiddelen zich tot het aanschaffen van boeken?
Ik heb geen inzicht in hoe de kosten voor digitale leermiddelen zich hebben ontwikkeld ten opzichte van conventionele leermiddelen. Soms zijn digitale leermiddelen een klein onderdeel van een methode, soms vervangt het de functie van het traditionele werkboek en soms is een methode in zijn geheel digitaal te verkrijgen. Alle partijen bieden gekoppelde producten aan en dit neemt alleen maar verder toe.2 In het algemeen zijn digitale leermiddelen niet goedkoper dan traditionele leermiddelen, maar bieden zij in veel gevallen wel meer functionaliteit.
Uit de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» blijkt ook dat er weinig gegevens zijn over kostprijzen en winst, omdat zowel distributeurs als uitgevers op verschillende binnen- en buitenlandse markten actief zijn en vaak onderdeel zijn van een holding. De kosten per leerling voor leermiddelen (boeken en digitaal samen) lijken sinds de invoering van de «Wet Gratis Schoolboeken» in 2009 wel constant te blijven. Het budget dat binnen de lumpsum voor leermiddelen wordt gegeven (€ 306,00 per leerling) functioneert als richtprijs in de markt, zowel voor de vragers, als de aanbieders.
Hoe verwacht u dat de markt voor digitale leermiddelen en distributie daarvan zich gaat ontwikkelen? Zijn er voldoende mogelijkheden om toe te treden tot deze markt? Welke opties u ziet om innovatie te bevorderen in deze markt?
De beoogde effectieve concurrentie op de leermiddelenmarkt is nog niet gerealiseerd. In de evaluatie van de «Wet Gratis Schoolboeken» werd geconcludeerd dat er voldoende marktwerking is op het niveau van de uitgevers. Door digitalisering neemt het aantal aanbieders van leermateriaal eerder toe dan af. Er zijn amper toetreders in de (fysieke) distributie, omdat de toetredingsdrempels hoog zijn: de kortingspercentages van uitgevers voor de bestaande distributeurs, de schaalvoordelen in een krimpmarkt, de opgedane expertise met fijndistributie en de (juridische) kennis van aanbesteden dragen hieraan bij.3
Ik zie wel goede ontwikkelingen aan de scholenkant. Het is belangrijk dat schoolbesturen daadwerkelijk ander inkoopgedrag laten zien om stappen te zetten naar een meer effectieve leermiddelenmarkt. Er wordt door het funderend onderwijs stevig ingezet op het professionaliseren van de vraagsturing. Het Doorbraakproject Onderwijs en ICT heeft concrete producten opgeleverd die hierbij ondersteunen. Zo kunnen schoolbesturen hulp krijgen bij het doen van een aanbesteding, onder meer door een aanbestedingsadviesraad, zijn er sectorbrede inkoopvoorwaarden en is er recent een nieuwe versie van een programma van eisen voor leermiddelen ontwikkeld dat schoolbesturen kunnen benutten bij hun aanbesteding. Deze eisen beogen de transparantie te vergroten, onnodige toetredingsdrempels weg te nemen en alternatieve kanalen van levering van digitaal materiaal te bevorderen.
Ook zie ik tot mijn tevredenheid dat door een aantal schoolbesturen het initiatief wordt genomen om tot een ict-coöperatie te komen, vergelijkbaar met hoe SURF in het hoger onderwijs functioneert. De ict-ontwikkelingen gaan snel en het is voor scholen lastig om actuele kennis in huis te hebben. Ik zie de coöperatie als een kans om de versnippering in de sector aan te pakken en de vragen vanuit schoolbesturen te bundelen om zo een betere prijs/kwaliteit-verhouding te realiseren.
Het uitkleden van de buffereis voor banken zoals in voorlopige EU-wetgeving is geformuleerd |
|
Renske Leijten |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kunt u het rapport aan de Kamer sturen dat samen met de Duitse overheid is opgesteld over de formulering van de buffereis voor banken, zoals genoemd in het artikel «Nederland en Duitsland vrezen uitkleden buffereis banken»?1 Zo nee, waarom niet?
Het Financieele Dagblad-artikel waar het lid Leijten (SP) naar verwijst, is waarschijnlijk gebaseerd op een technische inbreng van Duitse en Nederlandse ambtenaren tijdens een Brusselse expertwerkgroep, waar onder andere is gesproken over voldoende verliesabsorberend vermogen (bail-inbare buffers). Deze inbreng was geheel in lijn met de kabinetsreactie van 19 december 2016. Daarin heeft het kabinet haar positie uiteengezet op het pakket van de Europese Commissie d.d. 23 november 2016, waarvan de herziening van de Minimum Requirement for own funds and Eligible Liabilities (MREL) en de introductie van de Total Loss Absorbing Capacity (TLAC) onderdeel uitmaakt. In de kabinetsreactie zette het kabinet uiteen dat het voorstel van de Europese Commissie het bestaande MREL-kader2 substantieel wijzigt, de MREL verlaagt en ophoging beperkt toestaat middels guidance.3
Het kabinet stelde in haar reactie dat het essentieel is dat afwikkelingsautoriteiten een voldoende hoge MREL kunnen opleggen aan banken. De hoogte van de MREL zou voldoende moeten zijn om ten minste 8% van de totale passiva te kunnen «bail-innen». Ook is het kabinet van mening dat het voorstel van de Commissie om de MREL op te kunnen hogen middels guidance onvoldoende is. Daarom zet het kabinet in op een aanscherping van het voorstel.4 Deze kabinetsreactie is vervolgens nog aan de hand van schriftelijke vragen, waaronder ook van de leden van de SP-fractie, nader gespecificeerd.5
Het bovenstaande is in feite de «opdracht» aan de hand waarvan onze Nederlandse experts in werkgroepen dialoog voeren met hun Europese collega’s. Bij dit soort werkgroepen vinden technische discussies plaats, door de Nederlandse vertegenwoordigers gebaseerd op de Nederlandse inzet. Eventuele technische stukken die ambtelijke experts ten behoeve van hun onderlinge discussie opstellen, zijn bedoeld om standpunten tussen die ambtelijke vertegenwoordigers technisch goed inzichtelijk te maken. Zij zijn niet opgesteld ten behoeve van het politieke debat tussen kabinet en Kamer. Daartoe dient de eerder genoemde kabinetsreactie. Om onze ambtelijke vertegenwoordigers in staat te stellen zich in Brussel maximaal in te spannen om voorstellen in lijn te krijgen met de Nederlandse inzet, vind ik het niet verstandig om dergelijke stukken met de Kamer te delen.
Wie heeft opdracht gegeven tot het onderzoek en hoe is de onderzoeksopzet tot stand gekomen? Kunt u aangeven of er ook met andere EU-lidstaten is gekeken naar de buffereis voor banken?
Zie antwoord vraag 1.
Wanneer denkt u dat er duidelijkheid komt over de vereiste buffers die banken moeten aanhouden en over de systematiek waarvoor gekozen zal worden?
Zoals in antwoord hiervoor is aangegeven bestaat er op dit moment al een kader voor MREL. Dit heeft de Europese Bankenautoriteit in 2015 ontworpen en is vervolgens door de Europese Commissie vastgesteld. Op basis daarvan heeft de Single Resolution Board (SRB) in 2016 niet-bindende doelstellingen gecommuniceerd aan enkele Nederlandse banken. In 2017 zal de SRB voor het eerst MREL-eisen opleggen aan banken. Van duidelijkheid over de op dit moment lopende herziening van het raamwerk is pas sprake zodra de politieke onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Raad succesvol zijn afgerond. Doelstelling van het Estse voorzitterschap lijkt te zijn om voor het jaar tot een raadsakkoord te komen. Dit is echter onzeker en afhankelijk van voldoende voortgang.
Garandeert u dat de Nederlandse inzet niet aanstuurt op liberalisering van de buffereis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse inzet is volledig conform de voornoemde kabinetsreactie.
De protectionistische houding van de Verenigde Staten binnen de World Trade Organisation |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Trump is fighting an open war on trade. His stealth war on trade may be even more important»?1
Ja.
Kunt u de in het artikel beschreven situatie bevestigen? Klopt het dat de Verenigde Staten achter de schermen benoemingen tegenhouden van leden voor de Appellate Body van de Wereldhandelsorganisatie (World Trade Organisation, WTO)? Gebeurt dit met het oogmerk invloed uit te oefenen op de Appellate Body en op de bredere koers van de WTO? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS heeft in de recente jaren tweemaal in de weg gestaan van herbenoemingen van rechters van het Appellate Body, het beroepslichaam van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO. In 2011 ging het om de herbenoeming van een Amerikaanse rechter en in 2016 om een Zuid-Koreaanse rechter. Deze incidenten lijken een uiting van ongenoegen over de manier waarop het beroepslichaam van de WTO tot uitspraken komt. Recentelijk heeft de VS procedurele bezwaren tegen het systeem geuit en daarbij niet ingestemd met het het openstellen van de huidige vacante plekken in het beroepsorgaan, totdat deze bezwaren zijn opgelost. Dit zet het systeem verder onder druk.
Traditioneel is de VS kritisch op de rechters in het beroepslichaam. Zij hebben volgens de VS een te brede interpretatie van hun mandaat en gaan in hun uitspraken verder dan de WTO-akkoorden. Volgens de VS bestaat het risico dat uitspraken van deze rechters afbreuk doen aan de rechten die sommige WTO-leden hebben onder de WTO-overeenkomsten. Het kabinet en de EU zijn van mening dat onafhankelijke geschillenbeslechting binnen de WTO essentieel is. Het kabinet en de EU menen dat de onafhankelijkheid van het beroepslichaam voldoende gewaarborgd is door het feit dat het volledige WTO-lidmaatschap achter een kandidaat moet staan wil deze kunnen worden benoemd. Bovendien is elke beroepszaak een gezamenlijke verantwoordelijkheid van drie rechters van het beroepslichaam. Dit stelt veilig dat uitspraken zich beperken tot de visie waar de drie rechters zich allen in kunnen vinden. Omdat er voor iedere beroepszaak drie rechters zijn en om tijdig tot uitspraken te komen, is het van groot belang dat er voldoende rechters in het beroepslichaam zijn.
Hoe past deze houding in het bredere geheel van (protectionistische) maatregelen en uitspraken die zijn genomen/gedaan door president Trump, onder andere ten aanzien van mogelijke importheffingen op Europees staal? Welke gevolgen heeft deze houding volgens u voor het multilaterale, op regels gebaseerde, onafhankelijke handelssysteem?
De huidige Amerikaanse regering is kritisch op het multilaterale handelsstelsel en de WTO. Bovendien wil deze regering tegelijkertijd de Amerikaanse maakindustrie versterken. Dit klonk al door in de handelsagenda die het bureau van de Amerikaanse handelsvertegenwoordiger (United States Trade Representative) in maart presenteerde.2 Een voorbeeld hiervan is het onderzoek naar de effecten van goedkope importen van staal en aluminium op de nationale veiligheid van de Verenigde Staten. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Deze houding is zorgwekkend. Een goed functionerende WTO met een onafhankelijk geschillenbeslechtingsmechanisme is van groot belang om handelsoorlogen te voorkomen. Mogelijke unilaterale acties van de VS kunnen ertoe leiden dat ook andere landen in navolging van de VS maatregelen nemen die niet WTO-conform zijn.
Welke mogelijke, concrete gevolgen heeft het voor de WTO, voor de Europese Unie en voor Nederland als deze impasse aanhoudt en als de Verenigde Staten daadwerkelijk overgaan tot het afhandelen van handelsgeschillen buiten het WTO-systeem of het niet naleven van WTO-uitspraken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Handelsgeschillen buiten de WTO uitvechten of het niet naleven van uitspraken van WTO-panels of het beroepslichaam is onwenselijk, omdat dit de positie van het geschillenbeslechtingsmechanisme van de WTO ondermijnt. Dit mechanisme is cruciaal onderdeel van het op regels gebaseerde multilaterale handelssysteem. Zonder dit systeem zouden WTO-leden mogelijk unilateraal actie ondernemen als zij de indruk hebben dat hun rechten onder handelsverdragen geschonden worden, wat het risico op handelsoorlogen vergroot.
Wordt deze kwestie besproken in WTO-verband en in EU-verband? Zo ja, kunt u schetsen hoe die gesprekken eruit zien en wat de uitkomsten zijn? Zo nee, bent u voornemens dit onderwerp alsnog te agenderen?
Binnen het reguliere WTO-comité over geschillenbeslechting wordt het functioneren van het geschillenbeslechtingsmechanisme en selectieprocedures voor nieuwe rechters regelmatig besproken. Deze bijeenkomsten worden voorbereid in EU-verband. Binnen de EU is brede steun voor een goed werkend geschillenbeslechtingsmechanisme. In geval van specifieke acties van WTO-leden met mogelijk negatieve effecten op het systeem, beziet de EU per geval of en, zo ja, welke actie nodig is.
Heeft u deze kwestie besproken binnen bilaterale contacten met de Verenigde Staten? Zo ja, wat heeft u besproken en wat was de reactie aan Amerikaanse zijde? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In bilaterale contacten met de VS over handelspolitiek wijst Nederland op het belang de WTO en van een onafhankelijke geschillenbeslechting. De VS erkent dit ook, maar heeft een andere positie over hoe ver het beroepslichaam van de WTO mag gaan in haar interpretatie van de WTO-akkoorden. Nederland en de Europese Commissie zullen hierover met de VS in gesprek blijven, zowel in bilaterale gesprekken als in EU-verband.
Ten aanzien van de maatregelen tegen staal hebben zowel de Europese Commissie als Nederland zeer duidelijk hun bezwaren kenbaar gemaakt aan de Verenigde Staten. Ik heb dit onderwerp persoonlijk besproken met Secretary of CommerceWilbur Ross tijdens een bezoek aan Washington op 24 april 2017. U bent hierover nader geïnformeerd (vergaderjaar 2016–2017, aanhangselnummer 1830).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Handels- en investeringsbevordering van 5 oktober 2017?
Ja.
Het bericht dat een niet bestaand land lid is geworden van Interpol |
|
Lilian Helder (PVV), Raymond de Roon (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Bert Koenders (PvdA), Stef Blok (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u uitleggen waarom de niet bestaande staat Palestina zomaar lid kan worden van Interpol? 1
Het Palestijnse verzoek tot toetreding tot Interpol kon op voldoende steun rekenen in de Algemene Vergadering van Interpol, waardoor de Palestijnse toetreding een feit werd.
Kunt u uitleggen hoe een kweekvijver voor terroristen en geleid door terroristen kan bijdragen aan de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit?
Het verzoek tot toetreding is ingediend door Palestijns Autoriteit (PA). De politie en veiligheidsdiensten van de PA helpen terroristische aanslagen te voorkomen, onder meer in samenwerking met de Israëlische autoriteiten.
Steunt Nederland het lidmaatschap van Palestina bij Interpol? Zo ja, waarom?
De delegaties van de landen binnen het Koninkrijk die eigenstandig lid zijn van Interpol hebben zich onthouden van stemming, omdat het Koninkrijk de «Staat Palestina» niet erkent. Dit is de gebruikelijke stempositie van het Koninkrijk bij Palestijnse toetredingsverzoeken tot internationale organisaties. Door toetreding acht de PA zich gebonden aan internationale normen en afspraken in de bestrijding van criminaliteit waar Nederland ook voor staat.
Hoeveel Israëliërs moeten er nog neergestoken worden, hoeveel raketten moeten er nog op Israël worden afgevuurd en hoeveel Palestijnse terreurtunnels moeten er nog worden gegraven voordat u de financiële en politieke steun aan de Palestijnen eindelijk intrekt?
Het kabinet onderstreept dat er geen enkele rechtvaardiging is voor aanslagen.
Het kabinetsbeleid ten aanzien van de Palestijnse Autoriteit is bekend. Nederland ondersteunt de opbouw van de Palestijnse instellingen en economie, met als doel een levensvatbare, democratische, Palestijnse staat op basis van de grenzen van 1967 mogelijk te maken, als onderdeel van de twee-statenoplossing. De Palestijnse Autoriteit is niet betrokken bij raketbeschietingen of aanleg van tunnels die voor terroristische doeleinden worden gebruikt. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om de relatie met de Palestijnse Autoriteit te herzien. Het kabinet benadrukt dat er voldoende waarborgen zijn om te voorkomen dat de Nederlandse financiële steun misbruikt kan worden voor terroristische doeleinden.
Het bericht ‘Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Nederland weer een stukje meer Turks: Enschede krijgt joekel van een azaantoetermoskee»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er al genoeg islam is in Nederland en dat we moeten de-islamiseren? Zo nee, waarom niet?
Van islamisering, het organiseren van de maatschappij volgens islamitische principes, is geen sprake. Daarnaast hebben we in dit land wetten, regels en vrijheden van onze Nederlandse rechtsorde die gelden voor iedereen. Dus ook de vrijheid van godsdienst wat inhoudt in dat iedereen het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Alle religies en dus ook de islam worden daarbij gelijk behandeld.
Deelt u tevens de mening dat de invloed van de Turkse «sultan» Erdogan via Diyanet en haar moskeeën, en deze megamoskee in het bijzonder, in Nederland juist moet worden verkleind in plaats van vergroot? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet accepteert niet dat buitenlandse overheden anti-democratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag in Nederland propageren dat haaks staat op de uitgangspunten van de rechtsstaat. Om dit tegen te gaan heeft het kabinet al nadere regels aangekondigd om de transparantie van maatschappelijke en religieuze instellingen te vergroten (Kamerstuk 32 824/ 29 279, nr. 155). Echter staat het elke geloofsgemeenschap vrij om binnen de regels, wetten en vrijheden van dit land een gebedshuis te bouwen. Dat is hier ook het geval geweest
Bent u bereid al uw invloed aan te wenden met als doel dat deze megamoskee, deze Turkse islamitische ambassade en kazerne, niet gebouwd gaat worden en dat daarmee de bewonersprotesten serieus worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Het verlenen van vergunningen, bepalen van de bestemmingsplannen etc. is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende gemeente en dus een lokale aangelegenheid.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter visie gelegen, van 25 mei 2017 tot en met 12 juli 2017. Gedurende deze termijn zijn in totaal 75 zienswijzen bij de gemeenteraad kenbaar gemaakt.
De ingediende zienswijzen zijn zorgvuldig behandeld en hebben niet geleid tot het wijzigen van het ontwerpbestemmingsplan om de bouw van de moskee af- of uit te stellen.
Paspoortcontroles door luchtvaartmaatschappijen |
|
Ockje Tellegen (VVD), Barbara Visser (VVD), Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (VVD), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Geen ID nodig voor vliegen binnen EU»1 en «Zeker tien luchtvaartmaatschappijen checken de identiteit van hun passagiers niet»?2
Ja.
Kloppen de berichten dat als er geen bagage wordt ingecheckt bij vluchten binnen het Schengengebied, een passagier nooit een identiteitsbewijs hoeft te laten zien? Was u ervan op de hoogte dat er geen identiteitscontroles (meer) plaatsvinden op Nederlands luchthavens? Zo ja, hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen grenscontroles door de Koninklijke Marechaussee (KMar) en identiteitscontroles door luchtvaartmaatschappijen.
Bij een grenscontrole wordt de identiteit van de passagier vastgesteld en wordt een controle gedaan in de relevante databases, zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS).
Het Schengenacquis regelt het vrije verkeer van personen tussen de 26 Schengenlidstaten. In het Schengenacquis is onder meer afgesproken dat grenscontroles alleen plaatsvinden aan de buitengrenzen van het Schengengebied. Dit is een van de fundamentele principes van het Schengenacquis.
Luchtvaartmaatschappijen kunnen passagiers wel verzoeken zich te legitimeren ten behoeve van een conformiteitscheck, bijvoorbeeld bij het inchecken van bagage. Bij een conformiteitscheck wordt bij vertrek enkel gecontroleerd of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. Luchtvaartmaatschappijen zijn hiertoe echter niet verplicht en het is dus mogelijk dat de identiteit van reizigers niet wordt gecontroleerd op intra-Schengen vluchten. Bij een conformiteitscheck worden passagiers niet gecontroleerd in databases zoals het SIS.
Kunt u aangeven hoeveel luchtvaartmaatschappijen, actief op de Nederlandse luchthavens, de identiteit van hun passagiers niet checken? Kunt u daarbij aangeven om hoeveel passagiers het jaarlijks gaat? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn luchtvaartmaatschappijen in Nederland niet verplicht een conformiteitscheck uit te voeren. Cijfers over hoeveel luchtvaartmaatschappijen de identiteit van hun passagiers controleren worden niet bijgehouden.
Wat vindt u van het feit dat er wel gecontroleerd wordt op bagage, maar dat de passagier die reist binnen het Schengengebied niet wordt gecontroleerd op het identiteitsbewijs? Deelt u het ongemakkelijke gevoel dat men zo nooit zeker weet wie er precies aan boord is? Deelt u tevens de zorgen dat hiermee de mogelijkheden om terroristen en andere personen die zich schuldig maken aan ernstige criminaliteit op te sporen en aan te pakken, niet benut kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 zijn grenscontroles en de conformiteitscheck niet hetzelfde.
Gezien het huidige dreigingsbeeld ben ik het met u eens dat het wenselijk is ook zicht te krijgen op reizigers binnen het Schengengebied zonder dat dit ingaat tegen de fundamentele principes van het Schengenacquis. De nationale Passenger Name Records (PNR) wetgeving ter implementatie van de EU PNR richtlijn, die binnenkort naar uw Kamer zal worden gezonden, biedt hiervoor mogelijkheden. Ook acht ik het wenselijk om in geval van een calamiteit snel zekerheid te hebben over de identiteit van eventuele slachtoffers.
Voor de implementatie van de richtlijn, wordt een passagiersinformatie-eenheid (Pi-NL) opgericht die exclusief bevoegd is om de passagiersgegevens te verzamelen en analyseren ten behoeve van de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit. Ook voor intra-Schengen vluchten zullen passagiersgegevens vooraf worden geanalyseerd. Daarmee hebben de lidstaten een instrument om zicht te krijgen op de reisbewegingen van gekende en ongekende personen van wie op basis van de binnen wettelijke kaders uitgevoerde analyse, een dreiging uit gaat.
De PNR richtlijn biedt niet de mogelijkheid om te controleren of personen die een vervoersbewijs hebben gekocht ook daadwerkelijk gebruik maken van het vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam. Dat is alleen na te gaan met een conformiteitscheck. Wanneer de nationale implementatie van de PNR richtlijn is voltooid kan Pi-NL passagiersgegevens verzamelen en analyseren, waaronder gegevens die verzameld worden bij een conformiteitscheck. Zodra de PNR richtlijn is geïmplementeerd is de conformiteitscheck van toegevoegde waarde voor het opsporen van terroristen of zware criminelen. Met de implementatie van de PNR richtlijn en een verplichte conformiteitscheck kan Pi-NL passagiersgegevens ontvangen van luchtvaartmaatschappijen van personen die daadwerkelijk aan boord van het vliegtuig zijn.
Voor extra-Schengenvluchten vindt er al een conformiteitscheck plaats door middel van grenscontroles, uitgevoerd door de KMar. In navolging van Frankrijk wordt door verschillende EU lidstaten, waaronder Nederland, de mogelijkheid onderzocht conformiteitschecks door luchtvaartmaatschappijen verplicht te stellen voor intra-Schengen vluchten die vanuit de lidstaat vertrekken. In deze verkenning wordt de impact van een conformiteitscheck van ca. 14 miljoen passagiers, die vanuit Nederland binnen het Schengengebied reizen, op het operationele proces van de luchtvaartsector meegenomen.
Wat zijn de (Europese) afspraken over identiteitsbewijscontroles bij vluchten binnen het Schengengebied? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten?
Identiteitscontroles ten behoeve van de Schengen buitengrenscontroles worden op de luchthavens uitgevoerd door de KMar. Bij deze grenscontrole wordt de identiteit vastgesteld en moet een check worden gedaan in de relevante databases zoals het Schengen Informatie Systeem (SIS). Sinds 7 april 2017 geldt dat deze checks niet alleen op derdelanders, maar ook op alle EU burgers moet worden uitgevoerd. In uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als er sprake is van een acute terroristische dreiging, kunnen Schengenlidstaten op basis van de Schengen Grens Code voor een bepaalde periode grenscontroles uitvoeren aan de binnengrenzen. De Europese Commissie heeft op 27 september jl. voorstellen gedaan om deze regels aan te passen en de maximale toegestane termijn te verlengen. De regering zal haar standpunt op deze voorstellen verwoorden in een BNC fiche aan uw Kamer.
Luchtvaartmaatschappijen, luchthavens en inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen rol bij de uitvoering van grenscontroles op Nederlandse luchthavens. Het staat luchtvaartmaatschappijen wel vrij om te controleren of de naam op het identiteitsbewijs van de passagier overeenkomt met de naam op het vervoersdocument. De EU lidstaten kunnen op basis van huidige Europese regelgeving luchtvaartmaatschappijen verplichten conformiteitschecks uit te voeren voor vluchten die vertrekken vanaf hun grondgebied naar andere lidstaten. In Frankrijk is de verplichting voor het uitvoeren van conformiteitchecks door luchtvaartmaatschappijen al enige tijd van kracht. Frankrijk beschikt tevens sinds enige jaren over nationale wetgeving voor het verzamelen van PNR-gegevens. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 4 is een conformiteitscheck van toegevoegde waarde indien PNR wetgeving van kracht is. Frankrijk werkt momenteel aan de aanpassing van die wetgeving ten behoeve van de implementatie van de EU PNR richtlijn.
In welke gevallen kunnen er wel identiteitsbewijscontroles binnen het Schengengebied worden ingevoerd? Kunnen lidstaten binnen het Schengengebied hier een eigen afweging in maken? Zo ja, op welke gronden en zo nee, kunt u dan ingaan op de Franse situatie?
Zie antwoord vraag 5.
Welke regels, rollen en verantwoordelijkheden hebben luchtvaartmaatschappijen en luchthavens bij identiteitscontroles binnen het Schengengebied? Wat kunnen zij precies controleren?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken zijn er met vliegtuigmaatschappijen en Nederlandse luchthavens gemaakt over de noodzaak om identiteitsbewijscontroles uit te voeren op vluchten binnen het Schengengebied? Welke eigen afwegingen kunnen zij hierin maken om al dan niet over te gaan tot identiteitsbewijscontroles? Wat is de taakverdeling tussen de Marechaussee en luchtvaartmaatschappijen bij de identiteitscontrole van luchtvaartpassagiers?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat indien luchtvaartmaatschappijen het identiteitsbewijs controleren om te zien of die overeenkomt met de naam op de boardingpass, zij een boete kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de regels? Zo ja, hoeveel boetes zijn er in 2016 en 2017 uitgedeeld?
In Nederland staat het luchtvaartmaatschappijen vrij het identiteitsbewijs van een passagier te controleren om te checken of deze overeenkomt met de naam op het vervoersbewijs. Indien zij dit doen kunnen zij hiervoor geen boete krijgen.
Welke mogelijkheden zijn er om vliegtuigmaatschappijen ertoe te bewegen dat zij de identiteit van hun passagiers altijd moeten controleren, zoals in Frankrijk gebeurt? Welke consequenties brengt dat met zich mee en welke meerwaarde kan dat opleveren? Welke rol speelt het huidige dreigingsniveau hierin?
Zie antwoord vraag 5.
Welke afspraken gelden er precies voor vluchten buiten het Schengengebied inzake identiteitscontroles? Welke partijen zijn precies waarvoor verantwoordelijk? Kunt u hierbij ingaan op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen lidstaten, luchthavens, luchtvaartmaatschappijen en veiligheids- en handhavingsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe ziet u het spanningsveld tussen het nemen van maatregelen om de identiteit te controleren om de veiligheid te borgen en het recht tot vrij reizen binnen het Schengenverdrag? Wat zijn de mogelijkheden om door middel van identiteitscontroles op luchthavens zicht te houden op bewegingen van personen die in beeld zijn van de veiligheidsdiensten? Wat zijn hiervan de consequenties voor de overheid, luchthaven en luchtvaartmaatschappijen? En welke andere mogelijkheden zijn er als identiteitscontroles niet tot de opties behoren?
Het vrij verkeer van personen en de mogelijkheid om vrij te reizen binnen het Schengengebied is een groot goed en van groot economisch belang voor Nederland. Systematische grenscontroles aan alle binnengrenzen zouden grote consequenties hebben voor de mobiliteit en de Nederlandse economie. Ik ben met u eens dat er in deze tijd, waarin de veiligheid onder druk staat, sprake is van een spanningsveld. Daarom ben ik er voorstander van om op andere manieren, die minder hinderlijk zijn voor de reiziger, toch zicht te hebben op wie ons land binnenkomt of verlaat. De wetgeving die nu wordt geïmplementeerd biedt de mogelijkheid daartoe. Wanneer de PNR richtlijn is geïmplementeerd hebben relevante overheidsdiensten meer mogelijkheden om de reisbewegingen van verdachte personen te detecteren. Conformiteitschecks kunnen dan helpen bij het vaststellen of een verdacht persoon daadwerkelijk gebruikt maakt van het gekochte vervoersbewijs en of passagiers in het vliegtuig reizen met een ticket op eigen naam.
Welke rol speelt de implementatie van de Europese richtlijn inzake het gebruik van passagiersgegevens (Europees PNR) om de geconstateerde problemen op te lossen? Wanneer is de implementatie voorzien? Welke afspraken zijn hier binnen Europa over gemaakt? Op welke wijze wordt de richtlijn in Nederland geïmplementeerd en in hoeverre zijn luchtvaartmaatschappijen hierbij betrokken?
De implementatie van de PNR richtlijn biedt de mogelijkheid reisbewegingen van verdachte personen of personen met risicoprofielen te detecteren. De richtlijn moet 25 mei 2018 geïmplementeerd zijn. De luchtvaartmaatschappijen zijn reeds enige tijd betrokken bij de voorbereiding van de implementatie. Op deze manier wordt getracht de impact op de luchtvaartmaatschappijen te minimaliseren. Daartoe wordt nauw samengewerkt en houden alle lidstaten zich aan de overeengekomen afspraken voor de transmissie van de gegevens aan de passagiersinformatie-eenheden van de lidstaten.
Ernstige bedreigingen en onrechtmatig geweld door het Israëlische leger tegen Palestijnse burgers |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat een commandant van het Israëlische leger, die optreedt onder het pseudoniem «Captain Nidal», een 22-jarige Palestijn telefonisch heeft laten weten dat hij in aanwezigheid van zijn moeder zal worden doodgeschoten, en dat deze Palestijn twee dagen later bij een gerichte operatie van het Israëlische leger met zeven kogels is neergeschoten en daarbij zo zwaar gewond is geraakt dat hij is overleden?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van eerder onderzoek van de Palestijnse vluchtelingenorganisatie Badil, waaruit bleek dat dezelfde «Captain Nidal» bij invallen, arrestaties en ondervragingen jongeren uit diverse Palestijnse vluchtelingenkampen met invaliditeit en verminkingen heeft gedreigd, met uitspraken als «ik zal alle jongeren van het kamp invalide maken»?2 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Het kabinet is bekend met het feit dat er veel meldingen gemaakt worden van dreigingen die afkomstig zouden zijn van een zekere «Captain Nidal». Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om uitspraken te doen over het al-dan-niet bestaan van «Captain Nidal».
Klopt het dat cijfers van de Verenigde Naties aantonen dat het Israëlische leger per week gemiddeld ruim veertig invallen pleegt in Palestijnse steden, dorpen en vluchtelingenkampen? Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Uit cijfers van de VN blijkt dat Israël in 2017 tot dusverre gemiddeld per twee weken 87 opsporings- en arrestatieoperaties uitvoert in de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost Jeruzalem. In 2016 waren dat 95 operaties per twee weken. In de Oslo Akkoorden hebben Israël en de PLO afspraken gemaakt over verantwoordelijkheden met betrekking tot de veiligheid op de Westelijke Jordaanoever, waarbij de Palestijnse politie, overeenkomstig de bepalingen van de Akkoorden en de bijlagen daarbij, verantwoordelijk is voor het handhaven van de openbare orde in Area A. Ook Israël heeft op basis van de Akkoorden bepaalde bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Tevens is Israël verantwoordelijk voor de handhaving van openbare orde in Oost-Jeruzalem.
Wat is uw reactie op de conclusie van Badil dat dergelijke invallen geen toevallige incidenten zijn, maar «het resultaat van een systematisch beleid van het Israëlische leger dat erop gericht is verzet te onderdrukken, de Palestijnse jeugd te terroriseren en haar blijvend te verwonden, en/of substantiële schade toe te brengen aan het fysieke en psychische welzijn van Palestijnse jongeren»?3
De behandeling van Palestijnse kinderen door Israël is een bron van grote zorg. De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de toepasselijke internationaalrechtelijke bepalingen. Dat wordt in multilaterale fora en in bilaterale contacten met Israël uitgedragen. Nederland speelt een voortrekkersrol bij de bescherming van de rechten van minderjarige Palestijnen in Israëlische detentie. Ook is Nederland chef de file voor de EU-ambassades in Tel Aviv voor de bescherming van de rechten van deze kwetsbare groep. Zie ook het verslag van het Algemeen Overleg van 26 mei 2016, Kamerstuk 23 432, nr. 440.
Bent u bereid de Israëlische autoriteiten om een officiële reactie te vragen op de hierboven genoemde beschuldigingen tegen de commandant die schuilgaat achter het pseudoniem «Captain Nidal» en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt over onvoldoende informatie om het bestaan van «Captain Nidal» te kunnen verifiëren of om een oordeel te kunnen geven over de beschuldigingen waarnaar in deze vraag wordt verwezen. Dit neemt niet weg dat het kabinet in contacten met Israël zal blijven aandringen op strikte naleving van het internationaal recht, waaronder humanitair oorlogsrecht en mensenrechten en zal oproepen om specifieke misstanden of incidenten te onderzoeken.
Klopt het dat Israël als militaire bezettingsmacht en volgens internationale mensenrechtenverdragen geen geweld tegen Palestijnen mag gebruiken, tenzij het een laatste redmiddel is dat proportioneel wordt aangewend in reactie op een directe dreiging? Zo ja, in welke mate handelt Israël volgens u in bezet Palestijns gebied in overeenstemming met deze verplichtingen?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit.
Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat ieder geweldsgebruik proportioneel is. Het kabinet spreekt Israël geregeld aan op de verplichting proportioneel te handelen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap alles in het werk moet stellen om Israël te bewegen onrechtmatig geweld tegen Palestijnse burgers te staken? Zo ja, welke concrete initiatieven gaat u in dat verband ontplooien, ook op EU-niveau, die verder gaan dan rituele kritiek die vrijblijvend in het contact met Israëlische autoriteiten wordt geuit? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ieder geweldsgebruik dat niet in overeenstemming is met de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit moet worden vermeden. Het kabinet spreekt Israël hier geregeld op aan. Dat gebeurt ook in EU-verband, mede op het initiatief van Nederland. Nederland steunt diverse Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties, die zich sterk maken voor de bescherming van de rechten van Palestijnse burgers. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat Israël, als het doorgaat met het al dan niet opzettelijk toebrengen van ernstig fysiek en psychisch letsel aan Palestijnse burgers, onder wie veel kinderen en jongeren, zijn status als «bevriende natie» verliest en het voor het kabinet onhoudbaar wordt deze status te handhaven? Zo nee, waarom niet?|
Nee. Het kabinet dringt bij Israël aan op terughoudendheid met het gebruik van geweld en spreekt Israël geregeld aan op de verplichting proportioneel te handelen. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het landsbesluit van Curacao nr. 17/1922 van 5 september 2017 |
|
Ronald van Raak , André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
|
|
|
Kent u het landsbesluit van Curaçao nummer 17/1922 van 5 september 2017?
Ja.
In hoeverre klopt het dat de bouw van dit nieuwe ziekenhuis niet alleen vertraagd is, maar ook nog eens 78 miljoen duurder is geworden?
Dit is mij niet bekend, maar dat hoeft ook niet aangezien het een landsaangelegenheid betreft.
Herinnert u zich de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis?
Ja.
In hoeverre waren de zorgen vanuit de Tweede Kamer ten aanzien van de kosten van de bouw van dit ziekenhuis dan ook terecht?
Zoals beschreven in de beantwoording van de Kamervragen van 21 augustus 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr.2) zal, in het geval dat de kosten voor de bouw van het ziekenhuis boven het geraamde budget komen of blijkt dat na ingebruikname van het ziekenhuis de jaarlijkse kosten hoger uitvallen dan eerder in de businesscase voorspeld, het land Curaçao daarvoor dekking moeten vinden binnen de eigen begroting. Curaçao is gehouden aan de aflossing- en rentebetalingen aan Nederland (ongeacht wanneer en hoe het nieuwe ziekenhuis in gebruik wordt genomen).
In hoeverre is het wenselijk dat er nu een «Ministeriële regisseur en toezichthouder» wordt benoemd? In hoeverre is het wenselijk dat deze functie betaald wordt vanuit de begrotingspost Gebouwen?
Het besluit van de regering van Curaçao tot het instellen van een «Ministeriele regisseur en toezichthouder» zie ik tegen de achtergrond van de complexiteit en de uitdagingen die gepaard gaan met het HNO-project. De wijze waarop Curaçao uitvoering geeft aan het HNO-project is een verantwoordelijkheid van het land zelf, zo ook de wijze waarop de «Ministeriele regisseur en toezichthouder» wordt bekostigd. Het Cft zal beoordelen of de gevolgen hiervan in de begroting voldoen aan de normen, zoals beschreven in de Rijkswet financieel toezicht.
In hoeverre klopt het dat deze «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» deskundigen en administratieve ondersteuning krijgt? In hoeverre is dit wenselijk? Vanuit welke post in de begroting worden deze kosten gedekt?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat zijn de kosten van deze hele afdeling die onder de «Ministeriële Regisseur en Toezichthouder» komt te staan?
Zie antwoord op vraag 5.
In hoeverre waren deze kosten onderdeel van de businesscase uit 2013? Zo nee, welke invloed hebben deze kosten op de businesscase?
Voor zover bekend maken deze kosten geen deel uit van de business case en hebben zij daar dus ook geen invloed op.
De gevolgen van toenemende agressie verstekelingen |
|
Barbara Visser (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Truckers rijden niet meer op Engeland» en «Kies bij twijfel over veiligheid andere haven»?1
Ja.
Herkent u zich in de in het artikel gesignaleerde problemen met agressieve verstekelingen? Wat vindt u hiervan?
De problematiek rond verstekelingen is mij bekend. Mijn collega van Justitie en Veiligheid en ik hebben echter geen signalen ontvangen dat de problemen zouden toenemen.
Hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn er sinds 2015 slachtoffer geworden van geweld en bedreigingen van verstekelingen? Hoeveel meldingen krijgt u dagelijks van verstekelingen in Nederland en wat wordt er met deze meldingen gedaan? Klopt het dat het probleem van agressieve verstekelingen steeds groter wordt? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen cijfers bekend over aantallen Nederlandse chauffeurs die sinds 2015 slachtoffer zijn geworden van geweld en bedreigingen.
In de periode augustus 2016 t/m augustus 2017 zijn 1325 inklimmers in vrachtauto’s binnen Nederland aangetroffen. «Inklimmers» zijn vreemdelingen die illegaal de oversteek naar het Verenigd Koninkrijk willen maken. Wanneer personen worden gepakt als zij illegaal het land proberen uit te reizen dan moeten ze Nederland onmiddellijk verlaten, uiteraard op legale wijze. Als mensen niet vrijwillig vertrekken worden ze gedwongen uitgezet. Ze zullen als regel in bewaring worden geplaatst tenzij ze onmiddellijk het land kunnen verlaten. Ze krijgen ook een inreisverbod opgelegd. Daarnaast wordt er opgetreden als er sprake is van strafbare feiten als het bezit van een vals paspoort, vernieling of het illegaal verblijven in andermans voertuig of op andermans terrein.
Wat is de schade die de Nederlandse transportsector hierdoor oploopt? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraken die eerder hierover met de Franse overheid en binnen Europa zijn gemaakt naar aanleiding van de problemen in Calais?
De exacte schade die de Nederlandse transportsector oploopt als gevolg van de problemen in Calais is niet bekend. Naar mijn informatie doet de Franse overheid er alles aan om te voorkomen, dat de situatie in Calais weer verslechtert.
Bent u ook van mening dat onze vrachtwagenchauffeurs zonder gevaar voor hun eigen leven hun werk in Europa moeten kunnen beoefenen? Zo ja, welke maatregelen worden en zijn er ondernomen door uw Franse en andere Europese collegae om onze vrachtwagenchauffeurs te beschermen?
Ik ben van mening dat de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. De Franse overheid heeft diverse maatregelen genomen om de situatie in Calais aan te pakken.
Bij brief van 27 juli jl. in antwoord op vragen van Kamerlid van Helvert is uw Kamer geïnformeerd over de ontruiming van het migrantenkamp in Calais in het najaar van 2016 en over maatregelen die de Franse overheid neemt om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verslechtert. Onlangs heeft de Franse overheid in het kader hiervan twee nieuwe opvangcentra op ongeveer 90 kilometer van Calais in gebruik genomen.
Bent u bereid om opnieuw met uw Franse en Europese collegae in gesprek te gaan over de wederom nijpende situatie rond Calais om de Nederlandse vrachtwagenchauffeurs te beschermen? Zo ja, kunt de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 5 aangegeven doet de Franse overheid er op dit moment alles aan om te voorkomen dat de situatie in Calais weer verergert. Ik zie daarom op dit moment geen reden om hierover in gesprek te gaan.
Wanneer verwacht u dat dit probleem nu echt opgelost is? Waar ontbreekt het aan om dit op korte termijn te realiseren? Is daar aangepaste (Europese) wetgeving voor nodig? Zo ja, wanneer kan de kamer die verwachten?
De verstekelingenproblematiek in Calais en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse transportsector hebben al geruime tijd de aandacht van het kabinet. Het kabinet heeft begrip voor de problemen die chauffeurs in Calais ondervinden.
Echter de veiligheidssituatie in Calais valt onder de verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten.
Het kabinet vraagt hiervoor regelmatig aandacht in de (geëigende) Europese gremia en in bilaterale contacten met Frankrijk. De Europese regelgeving bevat op dit moment voldoende handvatten om de verstekelingenproblematiek tegen te gaan.
Wat is inmiddels de status van het door Europese transportorganisaties zelf ontwikkelde meldsysteem voor verstekelingen? Functioneert dit systeem inmiddels?
Transport en Logistiek Nederland (TLN) heeft in de zomer van 2015 een meldsysteem ingesteld voor Nederland. Er werd toen in Europees verband gesproken over het opzetten van een centraal systeem, maar hier is volgens mijn informatie verder geen vervolg aan gegeven. TLN heeft echter zeer regelmatig contact met zusterorganisaties in omringende landen wanneer er signalen zijn over illegale immigranten.
Nederlandse truckers die niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Truckers rijden niet meer naar Engeland»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen? Zo ja, kunt u bij benadering aangeven om hoeveel bedrijven het gaat en wat de economische schade voor Nederland als transportland is? Zo nee, waarom niet?
Volgens de mij op dit moment beschikbare informatie is er geen sprake van een algemeen beeld dat transportondernemingen in Nederland niet meer naar Engeland rijden vanwege agressie door verstekelingen. Ik blijf echter in contact met Transport en Logistiek Nederland om de ontwikkelingen te monitoren.
Bent u ook van mening dat truckers binnen de Europese Unie veilig hun lading van A naar B moeten kunnen brengen? Zo ja, wat heeft u binnen de Europese Unie ondernomen om de veiligheid van vrachtwagenchauffeurs te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de veiligheid van chauffeurs altijd zoveel als mogelijk verzekerd moet worden. Binnen de geëigende Europese gremia vraagt het kabinet regelmatig aandacht voor de problematiek rond verstekelingen op vrachtwagens.
Bent u op de hoogte van de brief die Europarlementariërs Agnes Jongerius (PvdA) en Dennis de Jong (SP) naar u en uw Franse en Belgische ambtgenoten hebben gestuurd over het toenemende aantal incidenten op de route naar Calais?2
Ja, ik ben van deze brief op de hoogte.
Kunt u aangeven wat u met de oproep van de Europarlementariërs heeft gedaan of gaat doen?
In de brief wordt onder andere opgeroepen om samen met alle betrokkenen meer beveiligde parkeerplaatsen te realiseren en het beveiligingsniveau van reeds bestaande parkeerplaatsen te verbeteren.
De rijksoverheid werkt samen met bedrijfsleven al een aantal jaar samen om transportcriminaliteit aan te pakken. Mede door deze samenwerking kon recent een criminele bende worden opgepakt. De samenwerking wordt in de komende tijd voortgezet. De aandacht voor veilige parkeerplaatsen is er: Rijkswaterstaat stimuleert, in samenwerking met andere overheden, de totstandkoming van een netwerk van beveiligde truckparkings langs de goederencorridors. Ik ben van mening dat ernaar gestreefd moet worden een dergelijk netwerk binnen heel Europa te realiseren. Het is daarom goed dat er met Europees geld een studie wordt uitgevoerd naar de wensen op het terrein van beveiligd parkeren, naar het beter aan laten sluiten van vraag en aanbod en het ontwikkelen van een integraal beleidskader. Daarnaast zijn er middelen beschikbaar uit het CEF fonds (Connecting Europe Facility). Op dit fonds kunnen geïnteresseerden zich inschrijven, dus ook exploitanten van beveiligde parkeerplaatsen. Die financiering kan worden gebruikt voor het upgraden van het veiligheidslevel op bestaande parkeerplaatsen, de bouw van nieuwe parkeerplaatsen, studies naar wenselijkheid en haalbaarheid van beveiligde parkeerplaatsen en het optimaliseren van gebruik van beveiligde parkeerplaatsen door informatievoorziening of slim gebruik van data. Waar nodig zullen – zoals in het verleden eerder is gebeurd – kansrijke Nederlandse inschrijvingen op dit fonds beleidsmatig worden gesteund.
Hebt u contact met chauffeurs en hun vertegenwoordigers om deze problematiek te bespreken en van hen oplossingsmogelijkheden te horen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Zo nee, waarom niet?
Over de problematiek rond verstekelingen in vrachtwagens en de situatie in Calais heb ik regelmatig met Transport en Logistiek Nederland (TLN). Via TLN worden ook de problemen die chauffeurs ondervinden aan mij doorgegeven.
Onlangs is mij een petitie aangeboden met als onderwerp «Geweld tegen chauffeurs» namens een groot aantal chauffeurs. Ik heb over de in deze petitie geuite zorgen contact gehad met de initiatiefnemers van de petitie en hen gevraagd om met concrete ideeën te komen om de door hen gesignaleerde problemen aan te pakken.
De zorg voor zieken en mensen met een beperking in AZC’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «doodzieke Amir (10) mag nog niet terug naar zijn ouders in Emmen»?1
Ja. Zoals u weet ga ik niet in op individuele zaken. Ik zal uw vragen daarom in algemene zin beantwoorden. Ook de vragen die zien op de individuele omstandigheden van Amir en zijn ouders.
Wat is het beleid omtrent het verblijf van asielzoekers en/of statushouders die dermate ernstig ziek zijn en/of een zodanige beperking hebben dat de zorgvoorzieningen in of rond asielzoekerscentra (azc’s) onvoldoende zijn? Wat is hierbij de positie van eerstegraads familieleden en/of partners met wie gezamenlijk wordt verbleven?
Wanneer de zorgvoorzieningen in of rond de asielzoekerscentra niet voldoende zijn voor een ernstig zieke of beperkte bewoner, zijn er verschillende mogelijkheden:
In welke mate zijn azc's geschikt voor de opvang van ernstig zieken en mensen met een beperking? Op welke begeleiding kunnen personen met een beperking rekenen? In welke mate zijn de voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc's in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De opvangvoorzieningen van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zijn er op (in)gericht om asielzoekers zo goed mogelijk op te vangen. Hierbij is ook rekening gehouden met mensen met een medische aandoening of een beperking. Zo kent het COA speciale woonunits die geschikt en ingericht zijn voor minder validen.
Verder hebben asielzoekers recht op vergelijkbare medische zorg als ingezetenen van Nederland. Net als in de reguliere gezondheidszorg kunnen asielzoekers in bepaalde situaties gebruik maken van thuiszorg, verpleging, verzorging, of aanspraak maken op hulpmiddelen en gelden de volledige aanspraken zoals opgenomen in de Regeling Zorg Asielzoekers.
Het COA is echter geen zorginstelling. Daar waar de zorgvraag het niet toelaat dat een asielzoeker (nog langer) op een asielzoekerscentrum verblijft wordt gezocht naar een zorginstelling, zoals een verzorgingshuis of een verpleeghuis, waar de zorg geboden kan worden die nodig is.
De voorzieningen voor personen met een beperking binnen azc’s zijn in lijn met het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.
Wordt bij de voorzieningen en begeleiding van personen met een beperking binnen azc's onderscheid gemaakt tussen personen mét en zonder verblijfsstatus? Zo ja, waarin uit zich dit onderscheid?
Nee er wordt binnen de opvang geen onderscheid gemaakt in de voorzieningen en begeleiding tussen mensen met en zonder verblijfsstatus.
Kunt u aangeven waarom het in het geval van Amir noodzakelijk is geweest om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing toe te passen? Waren de ouders niet bereid om externe behandeling te accepteren?
Als de Raad voor de Kinderbescherming de situatie waarin een kind verblijft zeer zorgelijk vindt, kan de Raad, indien de Raad van mening is dat de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging weg te nemen, de rechter verzoeken om een voorlopige ondertoezichtstelling. Een verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling kan gepaard gaan van een verzoek om uithuisplaatsing indien dit in het belang is van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De ouders worden door de raadsonderzoeker in principe vooraf op de hoogte gesteld van het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling.
Kunt u verklaren waarom het zo lang duurt (al een jaar) voordat aan het gezin van Amir een woning wordt toegewezen die geschikt is voor een gezin met een kind met een beperking?
Als een gezin een verblijfsvergunning heeft gekregen, gaat de gemeente op zoek naar passende huisvesting voor het gezin. Er kunnen diverse redenen zijn, zoals omvang van het gezin of specifieke voorzieningen in een huis, waardoor het vinden van passende huisvesting meer tijd kost. Zolang geen passende woning is gevonden wordt het gezin opgevangen in een opvanglocatie van het COA.
Hoeveel statushouders wachten momenteel op een aangepaste woning en wat is de gemiddelde wachttijd?
Het exacte aantal vergunninghouders dat wacht op een aangepaste woning is niet beschikbaar. De streeftermijn voor uitplaatsing van vergunninghouders is 3 ½ maand na vergunningverlening, maar deze termijn wordt lang niet altijd behaald. Hoe lang het duurt voordat een vergunninghouder met een bijzondere woonbehoefte uitstroomt, kan per individueel geval verschillen en is afhankelijk van een aantal factoren, zoals gezinssamenstelling, de aard van de lichamelijke of medische beperkingen én de regio van huisvesting. Zeker waar het huisvesting betreft van vergunninghouders die een aangepaste woning behoeven, kan het zoeken naar passende woonruimte langer duren dan de streeftermijn.
Welke plicht rust er op gemeenten om bij toewijzing van een statushouder met een bijzonder woonbehoefte hierin te voorzien en te begeleiden? In welke mate is volgens u aan deze plicht voldaan in het geval van Amir en zijn familie?
Vergunninghouders hebben bij de toewijzing van passende woonruimte dezelfde rechten en plichten als Nederlandse woningzoekenden. En dus ook recht op dezelfde vormen van begeleiding, medische of maatschappelijke ondersteuning of aanpassing van de woning. Het is aan het oordeel van de gemeente of een woning in het individuele geval passend is. Het COA en ook ik treden niet in deze bevoegdheid.