COA-locaties |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u de Kamer een complete lijst doen toekomen met alle (reguliere en tijdelijke) COA-locaties waar asielzoekers worden opgevangen, zowel nu als in de toekomst (dus de beoogde opvanglocaties waarvoor met de gemeente een bestuursovereenkomst is gesloten maar die nog niet in bedrijf zijn ook graag apart vermelden op deze lijst)? Kunt u per locatie aangeven hoeveel asielzoekers er nu verblijven of in de toekomst gaan verblijven? Kunt u per locatie aangeven in welk jaar, voor bestaande locaties die al in bedrijf zijn, de locatie is geopend of, voor beoogde opvanglocaties, de bestuursovereenkomst tot stand is gekomen?
Op de website van het COA, staat een kaart van NL (COA - Locatiezoeker | www.coa.nl) met daarop alle opvanglocaties. In de bijlage bij deze vragen staat een meer gedetailleerde lijst1 met locaties, gemeenten en aantallen opvangplekken. Over toekomstige aantallen bewoners kan geen uitspraak gedaan worden. Tenslotte wil ik benadrukken dat het COA een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) is, en dat het Rijk bestuursovereenkomsten die gesloten worden door ZBO's en gemeenten niet openbaar maakt. De keuze om deze overeenkomsten openbaar te maken, ligt bij het ZBO en de betrokken gemeente zelf.
Hoeveel gerechtelijke procedures zijn er de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per jaar) aangespannen tegen (de komst van) asielzoekerscentra (van het COA)?
Na 2023 is er een scherpe toename in het aantal geregistreerde procedures tegen de komst van asielzoekerscentra. Dit is onder andere te verklaren met het feit dat COA sinds 2023 dergelijke procedures structureler op landelijke basis is gaan bijhouden. Ook de coronapandemie speelt een rol. Er kunnen dus geen conclusies op basis van deze aantallen worden getrokken.
Hoeveel juridische kosten heeft het COA de afgelopen vijf jaar (uitgesplitst per jaar) moeten maken voor de bovengenoemde procedures?
Het COA registreert juridische kosten niet op zaaksoort. Op de vraag welke kosten de afgelopen vijf jaar zijn gemaakt voor dit type procedure is daarom geen antwoord te geven.
De uitspraak van de rechter ten aanzien van het ambtsbericht inzake Syrië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake de openbaarmaking van het algemeen ambtsbericht over Syrië?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat u op grond van het Europese Unierecht en het nationale recht verplicht bent om het algemeen ambtsbericht inzake Syrië te overleggen?
Het kabinet is de uitspraak aan het bestuderen en zal deze betrekken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten.
Kunt u zo snel mogelijk voldoen aan de uitspraak van de rechter en het nieuwe ambtsbericht inzake Syrië, indien bekend, alsnog openbaar maken?
Het nieuwe ambtsbericht Syrië is op 6 juni jl. bij het Woo-besluit openbaar gemaakt.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
De uitspraak betreft een tussenuitspraak in een vreemdelingrechtelijke procedure. Het eventueel instellen van hoger beroep is eerst aan de orde indien de rechtbank een einduitspraak heeft gedaan. Dit ligt op de weg van het Ministerie van Asiel en Migratie.
Deelt u de constatering van de rechter dat het evident is «dat de openbaarmaking van een algemeen ambtsbericht, de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in het algemeen niet in gevaar zal brengen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat u daarmee niet meer voldoet aan de enige uitzonderingsgrond voor het niet openbaar maken van ambtsberichten?
Per ambtsbericht dient te worden vastgesteld of er al dan niet uitzonderingsgronden van toepassing zijn. In het geval van het nieuwe ambtsbericht Syrië heb ik geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden op grond van de Woo zijn om de informatie niet openbaar te maken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 2 worden de overwegingen in de tussenuitspraak op dit moment bestudeerd door het kabinet. De genoemde artikelen maken hier onderdeel van uit en zullen ook worden betrokken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten. Het is aan de Minister van Asiel en Migratie onder wiens verantwoordelijkheid onderhavige gerechtelijke procedure valt om te reageren op de tussenuitspraak.
Het besluit om ambtsberichten voortaan niet meer te publiceren blijft staan. Ik heb aangegeven dat Woo-verzoeken volgens de geldende procedures en criteria worden behandeld. Op basis van de juridische kaders van de Woo is het ambtsbericht Syrië op verzoek openbaargemaakt.
Klopt het dat de Unierechtelijke en nationale rechtelijke verplichtingen die aangehaald worden door de rechter in deze zaak ook van toepassing zijn op alle andere landen waar uw ministerie een algemeen ambtsbericht voor opstelt? Zo ja, bent u voornemens om uw eerder aangekondigd beleid om algemene en thematische ambtsberichten voortaan niet meer actief openbaar te maken in te trekken? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom de aangehaalde Unierechtelijke verplichtingen, waaronder artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten, artikel 10 van richtlijn 2013/32, artikel 12 van richtlijn 2013/32 en artikel 23 van richtlijn 2013/32 niet van toepassing zouden zijn op uw onlangs aangekondigd beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke adviezen en inzichten heeft u eerder gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om ambtsberichten actief openbaar te maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en kunt dat doen voor het commissiedebat JBZ-Raad 12–13 juni 2025 te Luxemburg (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht dat Netanyahu de bewapening van aan ISIS-gerelateerde groepen in Gaza heeft goedgekeurd |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Israel arming ISIS-affiliated militia in Gaza, ex-defense chief claims; Netanyahu: Fighting Hamas «in various ways»» van Haaretz, d.d. 5 juni 2025?1
Ja.
Keurt u deze bewapening af? Zo nee, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet is dat er een onmiddellijk staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas nodig is om de gijzelaars vrij te krijgen, om massaal meer hulp te kunnen geven aan de noodlijdende bevolking in de Gazastrip en om te zorgen dat er een einde komt aan de vijandelijkheden. Daarbij is het van belang dat Hamas en aanverwante groepen geen rol krijgen bij het toekomstig bestuur van de Gazastrook en dat zij worden ontwapend.
Het kabinet kan niet eigenstandig vaststellen of de berichtgeving over de bewapening van met Hamas rivaliserende lokale groepen die al dan niet zijn geaffilieerd met ISIS klopt, maar erkent dat deze berichten zorgelijk zijn. Het kabinet keurt dan ook de bewapening van die groeperingen af.
Als de berichtgeving klopt, bent u bereid om Netanyahu op de Europese sanctielijst te zetten vanwege bewapening van terroristische organisaties? Zo nee, waarom niet?
Hiertoe zie ik op dit moment geen aanleiding, aangezien de veronderstelde verbinding tussen de lokale groepen en ISIS niet is vastgesteld.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en voor 12 juni a.s. beantwoorden?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord en zo snel mogelijk met de Kamer gedeeld.
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
De ‘NAVO-verplichtingen’ met betrekking tot ‘pandemische paraatheid’ |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Waar, wanneer, door wie en op welke wijze (mondeling en/of schriftelijk, wel of niet vertrouwelijk etc.) bent u op de hoogte gesteld van de «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid»?
Er zijn geen «NAVO-verplichtingen» met betrekking tot «pandemische paraatheid». Zodoende heeft dat logischerwijs ook nooit aan de orde kunnen zijn op welk moment en op welke wijze dan ook.
Wel vraagt de NAVO van bondgenoten om hun zorgsysteem zo in te richten dat deze voorbereid is op crisis en conflict, zodat de continuïteit van de zorg voor militairen en burgers ten alle tijden in stand gehouden kan worden. Dat is een begrijpelijke vraag, want we moeten in een dergelijke situatie goed voor onze soldaten zorgen. Infectieziekten zijn een van de dreigingen waar een weerbare zorg zich tegen moet wapenen.
Deze inzet is in lijn met de kabinetsbrede brief «Weerbaarheid tegen hybride en militaire dreigingen» die 6 december 2024 aan de Kamer is verzonden1. Daarin wordt in samenhang uiteengezet wat een weerbare maatschappij inhoudt en welke opgave er ligt om deze te bereiken. De zorg maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. In de uitwerking wordt rekening gehouden met verschillende dreigingen, zowel qua omvang als impact: (hybride) conflicten, natuurrampen of pandemieën.
Het bericht ‘UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd’ |
|
Ilse Saris (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «UWV gaat opnieuw de fout in, deze keer met de Ziektewet: 55.000 extra dossiers gecontroleerd»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat met de fouten in de Ziektewet nu de bingokaart van ellende vol is?
Bij UWV werken 22.000 mensen en de dienstverlening is breed en divers. Er gaat veel goed in de dienstverlening van UWV, maar op dit moment gaat er helaas te veel mis waar burgers de dupe van zijn. Dat betreur ik.
Voor UWV als geheel ligt er een grote opgave om onder meer de dienstverlening en kwaliteitsborging te uniformeren en te verbeteren. Zo worden op verschillende plekken structurele controles opnieuw ingevoerd en wordt er aan verbeteringen in het kwaliteitsmanagementsysteem gewerkt. Ik blijf de ontwikkelingen die UWV doorvoert nauwlettend volgen en houd daarbij oog voor de context en druk op de dienstverlening bij UWV. Ook zal aan de hand van de uitkomsten van onderzoek van de Algemene Rekenkamer worden gekeken naar noodzakelijke aanpassingen in de sturing, die kunnen bijdragen aan het voorkomen en/of eerder signaleren van fouten.
Vanaf welk moment waren deze fouten in Ziektewet bekend binnen het UWV zelf?
Eind 2024 is bij een risicogerichte kwaliteitscontrole het probleem binnen UWV aan het licht gekomen.
Kunt u ophelderen hoe deze fouten in de Ziektewet al sinds 2016 worden gemaakt maar pas bijna 10 jaar later openbaar zijn geworden?
Door onvoldoende borging in het ICT-systeem was het mogelijk dat het proces van inkomstenkorting niet of niet volledig werd doorlopen. Hierdoor kon de uitkeringsdeskundige de uitkering vaststellen, zonder de doorgegeven inkomsten te korten. Uitkeringsgerechtigden en werkgevers hebben inkomsten doorgegeven, maar UWV heeft deze inkomsten in een deel van de gevallen niet op de uitkering gekort. In een ander deel heeft UWV deze doorgegeven inkomsten wel gekort op de uitkering, maar heeft er geen definitieve vaststelling van de uitkering plaatsgevonden.
Bij een kwaliteitscontrole is dit aan het licht gekomen. Er is een aanvullende signalering in het systeem ingebouwd, waardoor uitkeringsdeskundigen een signaal ontvangen als het proces van de inkomstenkorting niet is afgerond. Daarnaast kwam naar voren dat er bij een (klein) deel van de Wet arbeid en zorg (Wazo) uitkeringen ten onrechte inkomsten zijn gekort. UWV heeft op dat moment maatregelen genomen om dit in de toekomst te voorkomen.
Hoe lang zal het duren om de lopende 3.000 Ziektewet-dossiers te controleren?
UWV en mijn ministerie zijn met elkaar in overleg over hoe we omgaan met de situaties die zich voordoen. Daarin bekijken we ook hoeveel tijd en capaciteit dit vraagt en hoe dit zich verhoudt tot de andere hersteloperaties. Zodra hier duidelijkheid over is, informeren we uw Kamer.
Wat betekent het controleren van de Ziektewet-dossiers voor de andere lopende hersteloperaties bij het UWV?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer verwacht u opheldering te kunnen geven over de uitvoering en de reikwijdte van een mogelijke herstelactie?
Zodra de herstelaanpak duidelijk is, informeren we uw Kamer hierover zo spoedig mogelijk.
Bent u bereid om uit te sluiten dat terugvorderingen aan de orde komen als mensen te veel uitkering hebben ontvangen? Zo niet, waarom niet?
Ik ben met UWV in overleg over de herstelaanpak. Zoals toegezegd in het Kamerdebat over de suppletoire begroting van 17 juni jl. informeer ik uw Kamer voor het plenaire debat, uiterlijk eind september, over de actuele stand van zaken en financiële gevolgen.
Deelt u de mening dat het UWV onvoldoende is doordrongen van de gevolgen die fouten in de uitvoering kunnen hebben op mensen vanwege de reactie «Bij de uitvoering van complexe wet- en regelgeving gaan helaas soms dingen niet goed»? Zo niet, waarom niet?
Uit mijn gesprekken met UWV blijkt wel degelijk dat ook zij zich ten volle bewust zijn van de impact van fouten op mensen. Ik vind het van belang dat er snel verbeteringen worden gerealiseerd in de aansturing en de organisatie van UWV, zodat de fouten sneller in beeld zijn en het aantal fouten wordt teruggedrongen. Over de aanpak voer ik eens per drie weken overleg met het UWV. Daarbij hebben we ook oog voor de complexiteit van wet- en regelgeving en de groeiende druk op de organisatie van UWV.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat over fouten bij de berekening van de ziektewetuitkeringen door het UWV?
Ja.
Het bericht dat de tweelingbroer van de staatsecretaris van Defensie directeur wordt van een drone-bedrijf, terwijl het leger voor miljoenen euro’s aan drones gaat kopen |
|
Michiel van Nispen (SP), Sarah Dobbe |
|
Gijs Tuinman (BBB), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Ruben Brekelmans (minister defensie) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.
De misstanden in de penitentiaire inrichtingen en de de beloofde verbeteringen ten aanzien van de veiligheid van gedetineerde vrouwen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Herinnert u zich de documentaire «Zitten en zwijgen», Videoland 20231 en het rapport van de inspectie Justitie en Veiligheid waarin de geconstateerde misstanden, zoals seksueel grensoverschrijdend gedrag en zedenmisdrijven van gevangenisbewaarders richting gedetineerde vrouwen, werden bevestigd?2
Ja.
Deelt u de mening dat het absoluut onacceptabel is dat deze misstanden plaats konden vinden, en dat dit een grove schending is van het vertrouwen dat gedetineerden, het personeel en de hele samenleving moeten kunnen hebben in het gevangeniswezen waar de situatie zeer onveilig was voor mensen die aan de zorg van de overheid zijn toevertrouwd?
Ja, ik deel de mening dat het onacceptabel is als er misstanden plaatsvinden in de gevangenis. Gedetineerden worden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben.
Veiligheid van gedetineerden is een belangrijk aspect van het Nederlandse gevangeniswezen.
Vindt u dat kort na deze publicaties voldoende erkenning is uitgesproken over de misstanden die zijn vastgesteld? Is daar naar uw mening ook voldoende opvolging aan gegeven? Hoe kan het dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) nergens te bekennen was toen ze zo onder vuur lagen, maar enkel Minister Weerwind het woord lieten voeren? Was het niet passend geweest als ook DJI zich had laten horen?
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis3 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming, aangegeven dat detentie humaan en veilig moet plaatsvinden en is erkend dat dit niet altijd het geval is geweest.
De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, toentertijd de Minister voor Rechtsbescherming, en de bewindspersoon spreekt daarmee ook namens DJI.
Daar waar het mis gaat, moet niet worden weggekeken, maar moeten maatregelen getroffen worden om herhaling te voorkomen. Daarom heeft DJI naar aanleiding van de onderzoeken en adviezen van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG)4, de Universiteit Leiden5 en de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming6 diverse maatregelen genomen.
Zo zijn maatregelen getroffen om de drempels voor het melden van ongewenst gedrag te verlagen, om de informatievoorziening aan de gedetineerde vrouwen te verbeteren, om kennis te bevorderen ook bij de commissies van toezicht, zijn verplichte opleidingsmodules ontwikkeld voor medewerkers die werken met gedetineerde vrouwen, wordt er waar nodig gewerkt aan een betere man/vrouw samenstelling van de teams, wordt er stevig geïnvesteerd in de sociale/psychologische veiligheid binnen teams zodat collega’s elkaar (durven) aanspreken op (mogelijk) ongewenst gedrag, is de visitatieprocedure aangepast en zullen bodyscans ingevoerd worden. In elke vrouweninrichting is een portefeuillehouder sociale veiligheid7 8 in de Commissie van Toezicht (CvT)9 aangesteld, daarnaast is er in de PI Nieuwersluis ook een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden benoemd.
De rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten ook zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland.
Alle maatregelen tezamen dragen bij aan een cultuur waar sociale veiligheid onderwerp van gesprek is en zowel personeel als gedetineerden zich vrij voelen om (vermoedens van) misstanden te melden. Een volledig overzicht van de maatregelen is opgenomen in bijlage 1.
Op 6 juni 2024 heeft de Inspectie Justitie en Veiligheid een brief gestuurd over de opvolging van de aanbevelingen uit het hierboven genoemde Inspectierapport.10 De hoofdconclusie van de Inspectie was dat DJI op bijna alle aanbevelingen maatregelen had getroffen. De Inspectie maakte zich nog wel zorgen over de borging van de maatregelen. In haar brief van 12 februari 2025 aan de Inspectie heeft DJI een stand van zaken gegeven van de maatregelen. Op 19 maart 2025 heeft de Inspectie DJI laten weten dat zij ruimte wil geven om de maatregelen vorm te geven en om die reden vooralsnog in 2025 geen vervolgonderzoek te starten.
Kunt u bevestigen dat verdachte medewerkers die uiteindelijk ook zijn veroordeeld destijds niet werden ontslagen maar met vaststellingsovereenkomst uit dienst vertrokken? Vindt u dat verstandig? Klopt het dat dit vertrek daardoor ook niet op de zogeheten «voorvallenlijst» hoefde te worden opgenomen?
Ik doe geen uitspraken over individuele personeelsdossiers. In algemene zin geldt dat een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde onverenigbaar is met werken binnen een Pl. Als daarvan sprake is en dit voldoende is onderbouwd, volgt in de regel ontslag. In andere gevallen – bijvoorbeeld wanneer signalen onvoldoende concreet zijn of wanneer onderzoek nog loopt – kan een schorsing aan de orde zijn. Besluiten over personeelsmaatregelen moeten zorgvuldig worden genomen door de directie, op basis van de beschikbare informatie op dat moment, en moeten juridisch standhouden.
Sancties binnen DJI worden altijd afgestemd op de specifieke omstandigheden van een casus. Daarbij wordt gekeken naar de aard en ernst van het gedrag, de uitkomsten van onderzoek, juridische kaders en het arbeidsrecht.
Er wordt altijd een piketmelding opgemaakt als sprake is van ernstige incidenten, zoals bij een gijzeling, poging tot ontvluchting of (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Piketmeldingen komen terug op de voorvallenlijst, die maandelijks gepubliceerd wordt.
Heeft u kennis genomen van de documentaire serie «Dubbel gestraft»?3
Ja.
Wat is uw reactie op de medewerkers uit het gevangeniswezen die bevestigen dat er sprake is van een angstcultuur om zaken naar buiten te brengen maar dat er veel aan wordt gedaan om het imago van DJI te beschermen en de vuile was binnen te houden? Herkent u dit?
De mate waarin de ruimte wordt ervaren om zaken bespreekbaar te maken kent zowel een persoonlijke als een contextgebonden invulling. Die kan per inrichting, per situatie en zelfs per persoon verschillen.
Alle medewerkers van PI’s moeten kunnen werken in een veilige werkomgeving waar het melden van misstanden mogelijk is en aangemoedigd wordt. Zo kunnen medewerkers een melding doen via de interne en externe meldprocedure of terecht bij een vertrouwenspersoon.
Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 moet daar waar het misgaat niet worden weggekeken, maar maatregelen getroffen worden. Hier zet DJI vol op. Dit vraagt om een cultuur waarin het vakmanschap voorop staat en waar men elkaar aanspreekt. De diverse onderzoeken en adviezen bieden handvatten om aan een dergelijke cultuur bij te dragen. DJI heeft daar reeds diverse maatregelen en interventies opgenomen (zie het antwoord op vraag 3). Dit is een continu proces waar DJI veel aandacht voor heeft.
Hoe kan het dat de medewerker die deze misstanden aan de orde stelde, die beschouwd kan worden als een klokkenluider, zijn baan kwijt is geraakt en nergens bij DJI meer terecht kan? Verdient zo iemand niet eerder een schouderklopje en waardering dan het verwijt een verrader en disloyaal aan de organisatie te zijn?
DJI kan niet ingaan op een individuele casus. In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat DJI de wet- en regelgeving over het melden van (vermoedens van) misstanden naleeft.
In het Personeelsreglement J&V is bepaald dat de werknemer die redelijke gronden heeft om aan te nemen dat de gemelde informatie over een mogelijke misstand of integriteitschending juist is, bescherming geniet tegen benadeling als gevolg van die melding.
Klopt het dat een van de beloftes was om een aandachtsfunctionaris, een soort vertrouwenspersoon, aan te stellen? Klopt het dat deze persoon, die veel tijd besteedde aan het luisteren naar gedetineerden en kritisch was op de directie, al na 10 maanden is weggestuurd door DI door de samenwerking te beëindigen? Hoe kan dit? Is er al een nieuwe aandachtsfunctionaris en zo niet. Hoe lang heeft dit geduurd?
Bij de beleidsreactie op het Inspectierapport PI Nieuwersluis12 d.d. 31 mei 2023 heeft de toenmalige Minister voor Rechtsbescherming toegezegd de Commissies van Toezicht te verzoeken in iedere DJI-inrichting een portefeuillehouders sociale veiligheid13 aan te stellen in de CvT, te beginnen in de drie vrouwengevangenissen. De PI Nieuwersluis heeft in overleg met haar CvT ervoor gekozen om deze taken te beleggen bij een onafhankelijk vertrouwenspersoon voor gedetineerden. In augustus 2024 is de toenmalige onafhankelijke vertrouwenspersoon gedetineerden vertrokken. DJI kan verder niet ingaan op individuele personeelsdossiers. De landelijke vertrouwenspersoon van DJI heeft gedurende tweeëneenhalve maand de taken waargenomen. Sindsdien is een nieuwe vertrouwenspersoon in de PI Nieuwersluis werkzaam. Inmiddels is ook een portefeuillehouder sociale veiligheid bij de CvT van de PI Nieuwersluis aangesteld.
Hoe wordt bij DJI voorkomen dat degene waar een klacht over gaat, bijvoorbeeld een inrichtingswerker, ook direct of indirect degene is die deze in ontvangst moet nemen?
Er zijn diverse mogelijkheden waarop gedetineerden hun klachten kunnen indienen. Bijvoorbeeld bij de mentor14, bij een afdelingshoofd, bij de maandcommissaris15 of rechtstreeks bij de commissie van toezicht. Sommige inrichtingen hebben aparte brievenbussen voor de commissies van toezicht opgehangen die niet door personeel van de afdeling kunnen worden geleegd. Hiermee wordt voorkomen dat de gedetineerde de klacht moet indienen bij degene waar de klacht over zou kunnen gaan.
Wat is uw reactie op de bevindingen over de staat van de medische zorg in detentie?
In dit antwoord ga ik er vanuit dat gedoeld wordt op het «misstandenboek» van Bureau Clara Wichmann d.d. 27 maart 2025.
Zoals al genoemd bij antwoord 2 zijn gedetineerden aan de zorg van de Staat (DJI) toevertrouwd en zij moeten er daarom vanuit kunnen gaan dat zij zich in een sociaal veilige omgeving bevinden en ook de (medische) zorg krijgen die zij nodig hebben. Ik neem daarom signalen vanuit het misstandenboek zeer serieus.
DJI staat voor de kwaliteit van zorg die door de zorgprofessionals in de inrichtingen dagelijks geboden wordt langs dezelfde professionele standaarden die ook buiten detentie gelden. Ook het onafhankelijk toezicht is op deze wijze ingericht. Zorgverlening blijft echter zowel binnen als buiten DJI mensenwerk, waarbij fouten gemaakt kunnen worden met soms zeer ingrijpende gevolgen. DJI zet dan ook in op transparantie over eventuele fouten, het leren van fouten en het voor de toekomst zoveel als mogelijk voorkomen ervan. DJI maakt hierbij gebruik van instrumenten zoals die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd.
DJI heeft voor ieder afzonderlijk onderwerp, zoals genoemd in het misstandenboek, uitgezocht hoe vaak vrouwelijke gedetineerden een klacht hebben ingediend over medische zorg en hoe vaak zij in het gelijk zijn gesteld bij de RSJ. Deze aantallen zijn beperkt. De RSJ heeft naar aanleiding van de klachten over de medische zorg geen aanleiding gezien om hier nader onderzoek naar te doen of advies uit te brengen.
Ook is er de afgelopen jaren bij de vrouwengevangenissen geen sprake van waarschuwingen of verscherpt toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dat laat onverlet dat het misstandenboek op onderdelen wel degelijk aanleiding geeft tot het doorvoeren van aanpassingen op het terrein van de zorg binnen DJI. Tevens heeft DJI het misstandenboek op 25 juni aangeboden aan de IGJ.
Voor een uitgebreide reactie op het misstandenboek van Bureau Clara Wichmann verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025.
Is er goed zicht op de hoeveelheid medicijnen die precies de gevangenissen ingaan en aan gedetineerden worden verstrekt? Zo niet, hoe kan dat? Zo ja, waarom is daar geen openheid over?
Ja, de apotheek levert de medicatie die door de gevangenis is besteld. Daarbij registreren zorgverleners binnen DJI medicatie in het persoonlijke medisch dossier van de betreffende gedetineerde conform standaarden die ook in de reguliere zorg worden gehanteerd. Ook de apotheker houdt bij welke medicatie een gedetineerde krijgt. Er is dus zicht op de medicatie die de gevangenis in gaat. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen d.d. 4 juli 2025, verzonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming.
Op dit moment loopt er een WOO-verzoek waarin DJI is gevraagd een extra zoekslag uit te voeren o.a. naar het overzicht van medicatie dat aanwezig is bij apothekers die medicatie aan DJI leverens. Op 1 juli is per brief het besluit vermeld om de gevraagde informatie voor een deel openbaar te maken en voor een deel ter inzage te leggen.
Klopt het dat het is voorgekomen dat gedetineerden zelf een voorraad medicatie op cel hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Is dit wel toegestaan?
Medicatie wordt zoveel mogelijk per innamemoment verstrekt aan gedetineerden. DJI heeft een landelijk kader «Voorwaarden voor het afwijken medicatieverstrekking per innamemoment». De afweging om af te wijken van medicatieverstrekking per innamemoment wordt per individuele gedetineerde gedaan door de justitieel geneeskundige (meestal een huisarts) of psychiater. Gedetineerden die in staat worden geacht om zelfstandig op de juiste wijze hun medicatie in te nemen, mogen voor één dag medicatie op cel hebben. De justitieel geneeskundige of psychiater evalueert regelmatig of het hebben van medicatie op cel nog verantwoord is. De apotheek blijft ten allen tijden leveren per innamemoment.
Gezien de dagelijks fluctuerende populatie en de individuele beslissingen door de justitieel geneeskundige of psychiater is het niet mogelijk om aan te geven hoe vaak het voorkomt dat gedetineerden medicatie op cel mogen hebben. Dit wordt niet centraal geregistreerd.
Wat is uw reactie op de kritiek van nabestaanden in zaken van niet-natuurlijk overlijden in detentie dat zij zo slecht geïnformeerd worden? Hoe komt dat, volgens u? Wat gaat u er aan doen dit te verbeteren?
Wanneer een gedetineerde komt te overlijden is dit zeer ingrijpend voor de familie en andere nabestaanden. DJI doet altijd zijn best om de nabestaanden zo goed mogelijk te informeren. Ik betreur het als zij zich niet altijd goed geïnformeerd achten.
Er is een uniforme richtlijn «overlijden in een justitiële inrichting.»16 Hierin staat beschreven dat het dienstdoend directielid verantwoordelijk is voor het informeren van de nabestaanden. Verder worden nabestaanden in de gelegenheid gesteld om in de inrichting mondeling geïnformeerd te worden, nadat een calamiteitenonderzoek heeft plaatsgevonden. Indien gewenst kan hen de cel getoond worden en kunnen zij persoonlijke bezittingen van de overleden gedetineerde meenemen.
Van belang is dat DJI geen informatie kan delen waarover DJI zelf niet beschikt. Zo kan het voorkomen dat de door de nabestaanden gewenste informatie bijvoorbeeld bij het OM of de politie beschikbaar is, maar niet met DJI wordt gedeeld. De onmogelijkheid van DJI om deze informatie te verstrekken kan, begrijpelijk, leiden tot onbegrip bij de nabestaanden.
Is er nog steeds mogelijk sprake is van relaties tussen gevangenispersoneel en de gedetineerden nu het al langer duidelijk is dat dit volstrekt ongewenst is en dit moet worden voorkomen? Hoe wordt dat op alle mogelijke manieren voorkomen?
Een niet-professionele relatie tussen een medewerker en een gedetineerde is onverenigbaar met werken binnen een PI. Het is essentieel dat er helderheid is over welke omgangsvormen gelden, zodat gedetineerden kunnen rekenen op een veilige detentie en medewerkers in een veilige werkomgeving kunnen werken.
Elke dag werkt het personeel met gedetineerden en zijn de gedetineerden voor bijna alles afhankelijk van het personeel. De machtsverhouding in combinatie met de geslotenheid van de werkomgeving en het intensieve contact maakt dat het risico op grensoverschrijdend gedrag aanwezig is. Om dat te voorkomen is een sociale en psychologische cultuur noodzakelijk waarin medewerkers en gedetineerden zich vrij voelen om (mogelijk) grensoverschrijdend gedrag ter sprake te brengen. Ook hoort hier een goed functionerende, veilige en laagdrempelige meldstructuur bij die DJI beoogt te versterken door de maatregelen, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze vormen van machtsmisbruik door het personeel in een situatie van volledige afhankelijk voor de gedetineerden, zeer traumatiserend is voor deze vrouwen?
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat deze situatie voor gedetineerden zeer beangstigend is omdat de gedetineerde letterlijk geen kant op kan en ook nergens terecht kan?
Ja, dat moet een vreselijke ervaring zijn. Gedetineerden zijn aan onze zorg toevertrouwd. Zij moeten erop kunnen rekenen dat hun gevangenisstraf op een humane en veilige manier ten uitvoer wordt gelegd. Ook moeten zij zich veilig voelen om melding te maken van niet-integer, (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Mede naar aanleiding van het rapport van de Inspectie van JenV en het advies van de RCGOG zijn daarom drempelverlagende maatregelen getroffen zoals o.a. de aanstelling van de portefeuillehouder sociale veiligheid.
Bent u het met advocate Hannah Handriks eens dat de gedetineerden die hun verhaal hebben gedaan en melding hebben gedaan, slechts het topje van de ijsberg is en dat veel vrouwen waarschijnlijk geen melding durven te doen uit angst voor repercussies?
Vooropgesteld, elk incident is er een teveel. Het is mogelijk dat er incidenten zijn voorgevallen die niet bij DJI bekend zijn. Over meldingen die niet bekend zijn, kan ik geen uitspraken doen. Tegelijkertijd realiseert DJI zich dat het ontbreken van meldingen niet betekent dat er geen grensoverschrijdend gedrag is. DJI heeft verschillende maatregelen genomen om melden zo makkelijk en veilig mogelijk te maken (zie het antwoord op vraag 3).
Hoe is het mogelijk dat de Gedetineerden Commissie in de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis de opdracht heeft gekregen om positieve verhalen te verzamelen vanuit de gedetineerden om een «tegengeluid» te forceren in het nieuws? Vindt u dat, met mij, ook schandalig dat er op deze manier wordt omgegaan met schokkende feiten over grensoverschrijdend gedrag? Wat doe dit volgens u met het vertrouwensgevoel van de gedetineerden?
De indruk die gewekt is in de documentaire Zitten en Zwijgen van 26 juni 2023 dat de directie opdracht heeft gegeven aan de gedetineerdencommissie (bestaande uit een afvaardiging van gedetineerden) om positieve verhalen te verzamelen, is niet juist. Het is een eigen initiatief geweest van de gedetineerdencommissie, omdat zij zich niet kon vinden in het beeld dat in de documentaire werd geschetst.
Bent u ervan op de hoogte hoe DJI omgaat met journalisten? Waarom worden vragen niet of nauwelijks beantwoord, wordt niet de gehele waarheid verteld, worden verzoeken om medewerking opzettelijk getraineerd? Bent u tevreden over de openheid die door DJI wordt geboden?
DJI streeft er naar vragen die zij ontvangt van journalisten zo spoedig en zo volledig mogelijk te beantwoorden en herkent zich niet in het beeld dat verzoeken om medewerking opzettelijk worden vertraagd. Echter moet DJI ook rekening houden met privacy gevoeligheid van bepaalde informatie. DJI kan daarom niet ingaan op zaken die zien op concrete casuïstiek of te herleiden zijn naar één persoon.
Ook betrekt DJI de media actief door bijvoorbeeld medewerking te verlenen aan radioshows en podcasts en media uit te nodigen bij werkbezoeken.
Kunt u een gedetailleerd overzicht geven op welke momenten DJI van de documentairemakers vragen heeft gekregen en op welke momenten dit tot antwoorden heeft geleid? Hoe beoordeelt u de kwaliteit van deze antwoorden?
Onderstaand vindt u het overzicht van contactmomenten naar aanleiding van de documentaireserie Dubbel Gestraft.
20-11-2024: Mail van documentairemaker naar woordvoerder DJI met verzoek om Vestigingsdirecteur PI Nieuwersluis te interviewen voor haar nieuwe serie. Vervolgens mailcontact tussen woordvoerder en documentairemaker.
04-12-2024: Documentairemaker geeft schriftelijk aan dat het interview «de komende acht weken moet plaatsvinden». Mailcontact tussen documentairemaker en woordvoerder om kennis te maken.
09-01-2025: Eerste gesprek tussen woordvoerder DJI en documentairemaker (en redacteur) op de redactie van Posh Productions. Daarna is er veelvuldig telefonisch contact.
06-02-2025: Woordvoerder DJI laat documentairemaker weten dat DJI niet meewerkt aan een interview met de vestigingsdirecteur op camera, maar dat DJI zeker bereid is schriftelijk vragen te beantwoorden. Vervolgens een aantal maanden geen vragen m.b.t. de documentaire. Wel is er beperkt contact over documenten m.b.t. een eerder WOO-verzoek.
15-04-2025: Coördinator mediateam van DJI heeft een gesprek met de documentairemaker over een andere documentaire waaraan wordt gewerkt, maar tijdens dit gesprek komt ook Dubbel Gestraft ter sprake.
06-05-2025: DJI en het departement ontvangen via verschillende woordvoerders ongeveer tachtig persvragen, met een antwoorddeadline van zeven dagen. DJI heeft aangegeven bij de journalist dat de beantwoording (gezien de hoeveelheid) meer tijd in beslag zal nemen en heeft de antwoorden op 26 mei 2025 toegezonden (aangevuld met een nazending van twee documenten op 12 juni). De eerste aflevering van de documentaire is op 5 juni 2025 verschenen op de NPO. DJI heeft op 6 juni 2025 in het kader van transparantie alle vragen en antwoorden (d.m.v. een nieuwsbericht) op de website van DJI gepubliceerd.17
Wat betreft de vraag over de kwaliteit van de antwoorden van DJI, moet gezegd worden dat DJI zo volledig mogelijk de vragen beantwoord, maar dat dit niet altijd kan, gezien privacygevoeligheid van de informatie. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Waarom is het document met informatie en cijfers over de kosten van medische zorg de afgelopen jaren (zoals medicijnen, ziekenhuiszorg etc.), dat tot allerlei serieuze vragen leidde, omdat het ongeloofwaardige grootheden waren, verwijderd in plaats van dat er verklaringen zijn gegeven voor de onjuistheden die hier in stonden?
In een eerder Woo-verzoek zijn de uitgaven aan medische kosten van de afgelopen jaren in het gevangeniswezen opgevraagd. Deze informatie is naar aanleiding van dit besluit openbaar gemaakt en raadpleegbaar18. Het document is nooit verwijderd, maar de documenten waren tijdelijk niet beschikbaar wegens het datalek op overheidswebsites waarbij tijdelijk documenten van websites zijn verwijderd en later weer teruggeplaatst. De zorgkosten over recentere jaren (2023 en 2024) zijn inmiddels ook gedeeld. Er stonden geen onjuistheden in deze overzichten, maar de cijfers waren lastig te interpreteren doordat bepaalde kostensoorten anders waren ingedeeld over de jaren heen. Hierover is door DJI uitleg gegeven in de antwoorden op de vragen van de documentairemaker19. Voor 2023 en 2024 geldt dat de nieuwe kostenindeling wordt aangehouden zodat deze jaren beter zijn te vergelijken.
Klopt het dat DJI de lijst met belangrijke incidenten, nadat de makers van de serie hier kritische vragen over hadden gesteld, heeft aangepast? Wie controleert die lijsten voordat ze aan de bewindspersoon worden gemeld? Waarom zijn deze voorvallenlijsten zeer recent uitgebreid en aangepast?
Op het moment dat er een incident heeft plaatsgevonden, wordt de bewindspersoon geïnformeerd via een zogenoemde piketmelding. De voorvallenlijst is een maandelijkse opsomming van de piketmeldingen van die afgelopen maand. De piketmeldingen zijn dus reeds gedeeld met de bewindspersoon.
De voorvallenlijst wordt gepubliceerd op de website van DJI.20 Door de informatie via deze weg toegankelijk te maken, draagt DJI bij aan een open en zorgvuldige omgang met incidenten die raken aan veiligheid, orde en integriteit.
De voorvallenlijst waar de vraag op ziet is inderdaad aangepast. Bij het beantwoorden van de vragen die door de documentairemakers zijn gesteld aan DJI, werd geconstateerd dat in maart 2023 de voorvallenlijst was vervangen door een verkeerde versie. Dit is gebeurd doordat er een wijziging van een ander voorval op diezelfde lijst moest worden doorgevoerd en bij het online zetten van deze geactualiseerde lijst per abuis de verkeerde versie is opgeslagen en online is gezet. Na constatering hiervan is de volledige lijst weer online gezet.
Dat voorvallenlijsten worden geactualiseerd naar aanleiding van nieuwe informatie is niet ongebruikelijk. Onderaan de voorvallenlijst wordt in dat geval aangegeven dat de lijst is gewijzigd onder vermelding van de datum van wijziging.
Bent u het ermee eens dat in het licht van de hierboven gestelde feiten, de directie een behoorlijk rooskleurig beeld heeft geschetst van de huidige stand van zaken voor het welzijn van vrouwelijke gedetineerden?4 5
In de beleidsreactie op het inspectierapport Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwersluis23 is door de toenmalige bewindspersoon, de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat een cultuur waar niet-integer grensoverschrijdend gedrag mogelijk is, onacceptabel is en dat signalen van misstanden zeer serieus worden genomen. Om opvolging te geven aan de aanbevelingen van de Inspectie is een pakket van maatregelen opgesteld (zie het antwoord op vraag 3). Dit laat zien dat DJI actief zaken heeft opgepakt om de detentieomstandigheden van vrouwen te verbeteren en te werken aan een open en veilige cultuur op de werkvloer. Dit is een continue proces en vergt blijvende aandacht.
Ook wil ik opmerken dat de werkelijkheid genuanceerder is dan de documentaire doet voorkomen. Het is voor medewerkers van belang om te zoeken naar de juiste balans tussen afstand en nabijheid, iets wat ook nog per gedetineerde kan verschillen. Het goede gesprek over wat nodig en passend is in uiteenlopende situaties is dan ook iets wat doorlopend de aandacht heeft.
Wat zegt deze documentaire volgens u over de inspanningen van DJI om verbeteringen aan te brengen in deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag richting gedetineerden?
De documentairereeks gaat in op de opvolging en gevolgen van incidenten die ook in de documentaire «Zitten en Zwijgen» van 26 juni 2023 zijn behandeld. DJI heeft sinds 2023, mede naar aanleiding van deze incidenten, een groot aantal maatregelen genomen om herhaling te voorkomen en een veilige cultuur te stimuleren (zie het antwoord op vraag 3). Deze genomen maatregelen komen niet allemaal aan bod in de documentaire.
De Inspectie heeft in haar brief van 19 maart 2025 aangegeven de ontwikkelingen ten aanzien van de vrouweninrichtingen te blijven volgen en ze verwacht dat DJI haar proactief informeert over belangrijke ontwikkelingen en actualiteiten op dit terrein.
Was u op de hoogte van de vragen die door de documentairemaker aan u persoonlijk zijn gesteld? Hebben deze u bereikt of zijn deze bij u weggehouden?
De toenmalig Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, is op de hoogte gebracht van de vragen die zijn gesteld. Tevens zijn de antwoorden met haar gedeeld, voordat deze zijn verzonden naar de documentairemaker.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het voorkomen van misstanden in vrouwen gevangenissen en het bevorderen van de veiligheid van met name gedetineerde vrouwen?
Ik verwijs u hiervoor naar de zevende voortgangsbrief over de ontwikkelingen in het gevangeniswezen die op 4 juli jl. aan de Kamer is gezonden door de toenmalig Staatssecretaris van Rechtsbescherming, waar wordt ingegaan op de sociale veiligheid en medische zorg in (vrouwen) gevangenissen. In deze brief wordt ook aangegeven dat de rapporten van de universiteit Leiden en de RSJ laten zien dat detentie voor vrouwen te zeer een afgeleide is van detentie voor mannen en daarmee onvoldoende recht doet aan de specifieke kenmerken van vrouwelijke gedetineerden. Een meer fundamentele herbezinning is dus wenselijk. DJI is daarom een traject gestart om tot een herontwerp van detentie van (jong)volwassen vrouwen te komen waarbij. Daarbij wordt ook gekeken naar goede voorbeelden uit het buitenland. Een eerste stap die DJI hierin heeft gezet is een landelijk symposium op 20 juni jl. met een grote groep medewerkers uit het gevangeniswezen, de vreemdelingenbewaring, de forensische zorg en jeugdinrichtingen. Onderzoekers van de Universiteit Leiden en van de RSJ hebben daarbij inleidingen verzorgd. Het doel van deze dag was om tot een gezamenlijk beeld te komen van wat er, op basis van relevante onderzoeken en adviezen, nodig is om detentie voor (jongvolwassen) vrouwen veilig, mensgericht en effectief vorm te geven – passend bij de behoeften en kenmerken van (jongvolwassen) vrouwelijke gedetineerden. In het vervolg van dit traject zullen ook ketenpartners en andere externe partijen en deskundigen betrokken worden. De Kamer wordt door middel van de voortgangsbrieven op de hoogte gehouden van het verloop van dit traject.
Bent u het met mij eens dat deze indringende documentaire laat zien dat er zo snel als mogelijk drastische stappen moeten worden genomen om de situatie te verbeteren waarin de privacy van vrouwelijke gedetineerden daadwerkelijk wordt gehandhaafd?
Ieder misstand is er één te veel, maar misstanden kunnen nooit volledig worden uitgesloten. Wel moet er alles aan gedaan worden om de kans dat zich misstanden kunnen voordoen zo klein mogelijk te maken.
Daarom is er in reactie op incidenten en onderzoeken een breed pakket aan maatregelen genomen (zie het antwoord op vraag 3). Er vinden hierover voortdurend gesprekken plaats met DJI. Daarbij vind ik het belangrijk dat DJI de tijd en ruimte krijgt om deze maatregelen goed te implementeren en zo een open en veilige cultuur verder te versterken.
Voor de medische zorg geldt dat er aanvullende maatregelen worden genomen. Deze maatregelen zijn benoemd in de zevende voortgangsbrief over ontwikkelingen in het gevangeniswezen.
Bent u van plan om richting gedetineerden meer informatie te geven over de rechten die zij hebben als zij in de PI zitten en dat zij zich altijd moeten kunnen uitspreken tegen grensoverschrijdend gedrag?
In iedere PI zijn er huisregels waarin de rechten en plichten van een gedetineerde zijn vastgelegd. Zie ook de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 3.
Wat heeft u sinds uw aantreden gedaan aan het bevorderen van een open cultuur bij DJI waarin minder defensief gereageerd wordt op bijvoorbeeld media verzoeken en de angst- en zwijgcultuur die in sommige inrichtingen onder medewerkers heerst te veranderen?
Veel van het werk van DJI speelt zich af achter gesloten deuren en blijft daardoor onzichtbaar voor het publiek. Media spelen een essentiële rol in het informeren van de samenleving over wat er achter de muren van penitentiaire inrichtingen gebeurt, hoe DJI zijn taken uitvoert en welke maatschappelijke bijdrage DJI levert. Door media actief te betrekken, zoals bijvoorbeeld door medewerking aan tv opnames/ documentaires, radioshows, podcasts en media die aanwezig is tijdens werkbezoeken. Hiermee wordt het werk begrijpelijk en zichtbaar gemaakt voor een breed publiek. Media fungeren daarmee als een brug tussen DJI en de samenleving, door complexe onderwerpen toegankelijk te maken en te laten zien wat DJI betekent voor de veiligheid en rechtvaardigheid in Nederland. Het streven van DJI is daarom, zoals ook al opgenomen is bij vraag 19, altijd zo transparant als mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de privacy van betrokkenen en kan dus niet worden ingegaan op casuïstiek die op personen herleidbaar is. Vragen van de media worden zover het aangelegenheden zijn waar het ministerie of DJI zich over kan uitspreken, zo goed mogelijk beantwoord.
Voor de vraag over maatregelen om te melden verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en vraag 6.
Kunt u zich voorstellen dat ik, gelet op deze nieuwe documentaire, bepaald niet gerust ben op echte veranderingen in het gevangeniswezen, ten aanzien van de veiligheid van met name vrouwen, maar ook ten aanzien van de gewenste open cultuur waarin klokkenluiders worden beschermd en misstanden veilig kunnen worden onthuld zonder represailles, en hier voortaan eerlijk over wordt gecommuniceerd? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Op basis van de documentaire kan ik mij dit voorstellen. De documentairereeks «Dubbel gestraft» gaat in op de opvolging en de gevolgen van incidenten die ook in de eerste documentairereeks «Zitten en Zwijgen» zijn behandeld. Er is echter sinds de totstandkoming van de eerste documentaire reeks veel gedaan door DJI om herhaling te voorkomen en een open en veilige cultuur te bevorderen. Net zoals in de afgelopen jaren zal ik de Kamer blijven informeren over sociale veiligheid in gevangenissen in de voortgangsbrieven over het gevangeniswezen.
Bent u bereid grootschalig onderzoek te doen naar deze angstcultuur en deze cultuur van grensoverschrijdend gedrag aan te pakken bij DJI en de Kamer hierover open en transparant te informeren?
DJI heeft naar aanleiding van de verschillende onderzoeken en adviezen diverse maatregelen genomen. Voor een volledig overzicht wordt u verwezen naar vraag 3. Ook heeft, zoals ook eerder in deze brief aangegeven, de Inspectie Justitie en Veiligheid per brief d.d. 19 maart jl. laten weten voorlopig geen vervolgonderzoek te doen naar dit thema. Samen met DJI ga ik voortvarend aan de slag met het uitvoeren van de diverse maatregelen en blijf ik met DJI in gesprek over de voortgang. Een nieuw onderzoek acht ik – op dit moment – daarom niet nodig.
Het besluit van UPM om af te zien van een biobrandstoffabriek in de Rotterdamse haven |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Dirk Beljaarts (PvdV) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Fins UPM stopt bouw fabriek in Rotterdamse haven vanwege hoge kosten»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het signaal dat opnieuw een buitenlandse investeerder afziet van een grootschalige industriële investering in Nederland en acht u dit illustratief voor de bredere problemen in het investeringsklimaat?
Het is zeer spijtig dat UPM dit besluit heeft genomen. Helaas zien we de laatste tijd vaker dat industriële investeringen in Nederland worden uitgesteld of gestopt. Dit voorbeeld is daarmee illustratief voor bredere problemen in het investeringsklimaat.
Klopt het dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren voor onder andere de luchtvaart en daarmee zou bijdragen aan betaalbare verduurzaming van mobiliteit? Deelt u de opvatting dat het stopzetten van dit project ook gevolgen heeft voor de energietransitie?
Het klopt dat deze fabriek biobrandstoffen zou gaan produceren en daarmee bij zou dragen aan een verduurzaming van de mobiliteit. De vraag naar energiedragers is door de stop van de investering minder aanwezig, maar dit heeft geen vertragend effect.
Ten aanzien van de verduurzaming van de mobiliteit zal er geen vertragende werking zijn als er import van biobrandstoffen aanwezig is. Mocht het aanbod van duurzame brandstoffen internationaal niet aanwezig zijn, dan kan de stop van UPM een vertragende werking hebben op de energietransitie. Ten aanzien van de Nederlandse expertise op biobrandstoffen, concurrentievermogen en autonomie heeft de stop van UPM een vertragend effect.
Overweegt de Minister, gezien het toenemende aantal afhakers onder industriële investeerders, met urgentie een Deltaplan op te stellen voor de industriële clusters in Nederland, te beginnen bij de Rotterdamse haven, om een domino-effect van ketenverstoringen en vestigingsverlies te voorkomen?
Het kabinet overweegt momenteel geen Deltaplan voor de industriële clusters. Momenteel is er al een clusteraanpak met clusterregisseurs en projectmanagementorganisatie die knelpunten bij verduurzamingsprojecten in de clusters signaleren, oplossen en escaleren. Ook is met de voorjaarsbesluitvorming het pakket voor Groene Groei gepresenteerd. Dit pakket bevat maatregelen die het investeringsklimaat in Nederland verbeteren en grootschalige industriële investeringen in Nederland bevorderen. Zo worden de hoge elektriciteitskosten aangepakt, door verlenging van de IKC-regeling en zet het kabinet – onder voorwaarden – in op verkenning van de amortisatie van energiekosten om de stijging van de netkosten te dempen. Daarnaast wordt ingezet op spoedige realisatie van Aramis voor de opslag van CO2 en wordt het gebruik van groene waterstof aantrekkelijker gemaakt. Ook de maatwerkaanpak en de versterkte aanpak nieuwe industrie richten zich op het mogelijk maken van duurzame investeringsprojecten die zonder hulp van het Rijk mogelijk niet uitgevoerd zouden worden.
Bent u bereid om, als onderdeel van zo’n Deltaplan, een regietafel op te zetten met de betrokken ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders, gericht op het voorkomen van verder vestigingsverlies en het veiligstellen van ketencontinuïteit in onder meer energie, chemie en biobrandstoffen?
Een extra regietafel is geen oplossing voor de huidige problemen ten aanzien van het uitblijven van investeringsbeslissingen in de industrieclusters. Elk industriecluster heeft al overleggremia waarin ketenpartijen, regionale overheden en netbeheerders samenwerken. Die zijn samen met de landelijke stuurgroep NPVI (Nationaal Programma Verduurzaming Industrie) onderdeel van een aanpak die mijn voorganger in 2023 is gestart. Deze gremia bespreken deze onderwerpen ook al op dit moment.
Deelt u de opvatting dat eventuele steun of ondersteuning aan industriële clusters gekoppeld moet zijn aan concrete en toetsbare verduurzamingsverplichtingen, zodat publiek geld alleen terecht komt bij bedrijven die bijdragen aan een duurzame economie, zoals ook bepleit is door NSC over de CO2-heffing?
In de ondersteuning van industriële verduurzamingsprojecten binnen de clusters wordt er bij het verstrekken van financiering reeds een concrete en toetsbare verduurzamingsverplichting gesteld. Het is namelijk cruciaal dat publieke middelen doelmatig en doeltreffend worden ingezet en alleen bij de bedrijven komt die daadwerkelijk bijdragen aan een toekomstige duurzame industrie.
Acht u het denkbaar om, binnen de nieuwe Europese defensiedoelstellingen, te verkennen of bepaalde industriële locaties en kennis uit de havenregio (zoals raffinage, biobrandstoffen of scheepsbouw) relevant kunnen zijn voor defensie gerelateerde productie of logistiek?
Het havengebied kent meerdere type bedrijven die in theorie van toegevoegde waarde kunnen zijn voor defensie, zowel nationaal als internationaal. De vraag is daarom niet eenduidig te beantwoorden. Zo zijn er bijvoorbeeld bedrijven rondom het havengebied die actief zijn in de scheepsbouw die al een sleutelrol spelen in de productie en/of het onderhoud van marineschepen, of een bijdrage leveren in de toeleveringsketens van internationale scheepsbouwers. Wat betreft logistiek zijn de Nederlandse havens vanwege onder andere hun strategische ligging zeer interessant voor onder andere doorvoer van militair materieel (Host Nation Support). Hier wordt ook al veelvuldig gebruik van gemaakt.
Wat betreft het verkennen van specifiek het inzetten van productiecapaciteiten op het gebied van raffinage en biobrandstoffen is het lastiger om een inschatting te maken. Het gaat hier veelal om specifieke productieprocessen waarvan niet is vastgesteld dat die direct relevant zijn voor onder andere productie of strategische voorraadvorming van kritieke grondstoffen of halffabricaten voor de defensie-industrie. Er is daarmee ook niet direct een raakvlak met de Nationale Grondstoffen Strategie wanneer we kijken naar specifiek een defensie gerelateerde bijdrage. Desondanks kan het zo zijn dat bedrijven kansen zien om hun productiefaciliteiten aan te wenden voor defensie gerelateerde doeleinden. Bedrijven die dergelijke kansen zien, zijn uiteraard welkom om hun ideeën met ons te delen, zodat we daar verder over in gesprek kunnen gaan.
Deelt u de analyse dat het ontbreken van duidelijke keuzes over welke industrieën van strategisch belang zijn voor autonomie, energietransitie of defensie, leidt tot versnippering en reactief beleid? Wanneer verwacht u hierover helderheid over te kunnen geven?
Het kabinet hecht er waarde aan dat er strategische keuzes worden gemaakt om de Nederlandse positie in (mondiale) waardeketens en ecosystemen te versterken. Voor een aantal sectoren die van strategisch belang zijn, zoals de defensiesector en de maritieme maakindustrie, doen we dat al. De onlangs met Defensie gepresenteerde Defensie Strategie voor Industrie en Innovatie en de interdepartementale Sectoragenda Maritieme Maakindustrie zijn daar voorbeelden van. Voor elk van deze zijn korte en lange termijn ambities opgesteld en brengen we verschillende beleidsinitiatieven samen, waarmee we versnippering en reactief beleid voorkomen. Nationaal zetten we voor wat betreft technologieontwikkeling met de Nationale Technologie Strategie ook in op een specifiek aantal technologieën. Verder wordt er met gericht acquisitiebeleid door de NFIA gewerkt aan het versterken van ecosystemen. Op korte termijn zal het kabinet met de Groeimarktenbrief de Kamer informeren over een aantal markten waar het kabinet kansen ziet om het strategisch verdienvermogen van Nederland te versterken. In de Industriebrief die het kabinet heeft toegezegd voor het derde kwartaal van 2025 zal verder worden ingegaan op het nieuwe industriebeleid. Daarnaast zal het kabinet naar verwachting in september een brief aan de Kamer sturen over het toekomstperspectief van de energie-intensieve industrie.
Tevens wordt in Europa in het kader van de Clean Industrial Deal ook gekeken naar gericht industriebeleid in bepaalde strategische sectoren ter versnelling van de verduurzaming, het versterken van het concurrentievermogen en het vergroten van weerbaarheid. In dit verband worden ook sectorale actieplannen gepresenteerd voor de staal, chemie en automotive sector. Nederland ondersteunt gericht industriebeleid in sectoren van strategisch belang voor ons verdienvermogen en de transitie naar een gedecarboniseerde industrie.
Bent u bereid om het CPB of RLI te laten doorrekenen wat het verlies van dit type investeringen betekent voor het Nederlandse verdienvermogen op lange termijn?
Op dit moment is er niet een toegevoegde waarde voor de gesuggereerde doorrekening. Het is reeds duidelijk dat investeringen in de industrie belangrijk zijn voor Nederland, zowel voor ons verdienvermogen als voor onze weerbaarheid.
Welke beleidskeuzes bent u voornemens te maken in het kader van de aangekondigde industrievisie met betrekking tot behoud van strategische industriële capaciteit? Bent u bereid om daarbij een selectie te maken tussen activiteiten die bijdragen aan strategische autonomie, energietransitie of defensie?
In Q3 van 2025 zal het kabinet de Kamer informeren over de vernieuwing van het Industriebeleid. In deze brief wordt verder ingegaan op het voeren van gericht industriebeleid. Zowel economische veiligheid (strategische autonomie, defensie) als maatschappelijke belangen (groene transitie, defensie) komen hierin terug als redenen om industriebeleid te voeren. Tevens zal het kabinet, na de zomer een brief naar de Kamer sturen waarin een toekomstperspectief voor de energie-intensieve industrie wordt geschetst. Hierin zal onder andere worden beschreven op welke transitiepaden het kabinet ziet voor de energie-intensieve industrie en hoe industriebeleid ook in de huidige Europese context wordt vormgegeven.
Het bericht van WNL dat hulporganisaties met overheidsgeld rechtszaken aan zouden spannen |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Klopt het dat u op zondag 1 juni een bericht op X heeft gedeeld van WNL waarin wordt gesteld: «hulporganisaties, waaronder Oxfam Novib, spannen met overheidsgeld rechtszaken aan»?1
Dat klopt niet. De toenmalige Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingshulp Reinette Klever heeft op zondag 1 juni een bericht op X gedeeld van WNL met een kort fragment van haar gesprek bij WNL, waarin zij stelde dat ontwikkelingshulpgeld niet is bedoeld om te lobbyen bij en tegen de Nederlandse overheid. Dit is wel mogelijk binnen het aflopende beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld (2021–2025), maar niet meer in het nieuwe beleidskader voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties in ontwikkelingshulp (2026–2030).2 Op een eerder moment in de betreffende uitzending noemde de presentator, Rick Nieman, de rechtszaak die Oxfam Novib in 2023 heeft aangespannen tegen de Staat over de levering van F-35-onderdelen aan Israël. Noch Nieman, noch voormalig Minister Klever heeft beweerd dat deze rechtszaak met overheidsgeld is gefinancierd.
Bent u bekend met het feit dat de F-35-rechtszaak aangespannen door onder meer Oxfam Novib, voor 100% door donaties wordt gefinancierd? Onderkent u dus dat deze rechtszaak niet is betaald met overheidsgeld? Zo nee, waarom niet?
Oxfam Novib en/of PAX hebben zowel publiekelijk3 als in gesprekken met Buitenlandse Zaken aangegeven dat de rechtszaak is gefinancierd door een crowdfundingsactie en niet met overheidsgeld.
Deelt u de mening dat een Minister goed op de hoogte zou moeten zijn van waar het overheidsgeld uit zijn/haar begroting aan besteed wordt door partners?
Ja, die mening deel ik en de toenmalige Minister voor BHO was daar goed van op de hoogte.
Waarom deelt u online feitelijk onjuiste informatie over hoe geld van uw eigen begroting besteed wordt?
De toenmalige Minister voor BHO heeft geen feitelijk onjuiste informatie gedeeld over de besteding van het geld van haar begroting. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid dit bericht te rectificeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat maatschappelijke organisaties het recht hebben om naar de rechter te stappen om het handelen van de regering aan democratisch vastgestelde wet- en regelgeving te toetsen? Zo niet, waarom niet?
Jazeker, dat recht hebben ze.
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van de cassatie die de regering heeft aangespannen nadat het Gerechtshof Oxfam Novib en andere ngo’s in februari 2024 in het gelijk stelde en concludeerde dat Nederland met de levering van F35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza?2
Ik ga ervan uit dat u doelt op de cassatie die is ingesteld naar aanleiding van het arrest van het Hof van 12 februari 2024 over de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël.
Er zijn de afgelopen jaren kosten gemaakt in verband met de verschillende procedures rond de export van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël en het bredere Israël-beleid. Het gaat dan met name om kosten voor de inzet van ambtenaren en het inschakelen van het kantoor van de Landsadvocaat. Het ministerie beschikt niet over een totaaloverzicht van die kosten.
Ik hecht eraan te benadrukken dat het besluit van de Staat om in cassatie te gaan tegen het arrest van het Hof Den Haag losstaat van de catastrofale situatie in Gaza. De cassatiezaak gaat over de principiële rechtsvraag in hoeverre de Staat zijn eigen buitenlandbeleid kan vormgeven. Het Hof Den Haag heeft overigens in het arrest niet geconcludeerd dat Nederland met de levering van F-35-onderdelen bijdraagt aan oorlogsmisdaden in Gaza. Wel oordeelde het Hof dat er een duidelijk risico bestond dat naar Israël uit te voeren F-35-onderdelen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat de uitvoer van F-35-onderdelen vanuit Nederland naar Israël dient te worden gestaakt. Daaraan heeft de Staat onmiddellijk gevolg gegeven.
Het bericht dat op 16 mei 2025 de Algemene Leden Vergadering van het College Adviserend Tandartsen (CAT) heeft besloten de vereniging na 76 jaar op te heffen. |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat op 16 mei 2025 de Algemene Leden Vergadering van het College Adviserend Tandartsen (CAT) heeft besloten de vereniging na 76 jaar op te heffen? Wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Het CAT was een vereniging van (adviserend) tandartsen zelf. Het is aan de leden van een vereniging zelf om over hun toekomst te besluiten.
Is u bekend dat de invoering van de Zorgverzekeringswet ertoe heeft geleid dat tandheelkundige advisering onder verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars valt? Deelt u de opvatting dat dergelijke advisering, in het belang van de patiëntenzorg, onafhankelijk dient te zijn, en daarom niet uitgevoerd zou moeten worden door zorgverzekeraars of personen die direct of indirect aan zorgverzekeraars verbonden zijn?
Het is van belang om onderscheid te maken tussen twee vormen van tandheelkundige advisering. De tandarts adviseert de patiënt over de mogelijke behandelopties en doet hierin aanbevelingen. Dat is niet een rol van een zorgverzekeraar. De adviserend tandarts van de zorgverzekeraar beoordeelt of de voorgestelde behandeling voor vergoeding uit de basisverzekering in aanmerking komt.
Het grootste deel van de mondzorg voor volwassenen valt buiten de basisverzekering. In artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekeringswet is vastgelegd wanneer mondzorg voor volwassenen voor vergoeding in aanmerking komt. De adviserend tandartsen beoordelen op basis van hun medische deskundigheid. Zij toetsen op basis van het Besluit zorgverzekering en hanteren daarbij de geldende toetsingsrichtlijnen. Deze richtlijnen zijn op dit moment terug te vinden op de website van het CAT: College Adviserend Tandartsen | Wetten & Regels.
Zijn er signalen bij u bekend dat het CAT bijdroeg aan storende en niet-medisch te rechtvaardigen verschillen in aanspraak op mondzorg? Welke instanties hadden zicht op signalen van ongelijke behandeling of verschillen in beoordeling van mondzorg? Was u hiervan op de hoogte? Zo ja, op welke wijze werd hier opvolging aan gegeven?
Er zijn mij geen signalen bekend van storende en niet-medisch te rechtvaardigen verschillen in de behandeling van aanvragen. De afgelopen jaren hebben de adviserend tandartsen via afstemming in het CAT eventuele verschillen in beoordeling of behandeling voorkomen door (geanonimiseerde) casuïstiek te bespreken en toetsingsrichtlijnen op te stellen.
Door wie wordt momenteel de inhoudelijke beoordeling van mondzorgbehandelingen uitgevoerd, nu het CAT is opgeheven?
De keuze voor de mondzorgbehandeling wordt geadviseerd door de mondzorgverlener. Vervolgens wordt bij de verzekeraar een aanvraag ingediend om voor vergoeding in aanmerking te komen. De adviserend tandarts die in dienst is van deze verzekeraar beoordeelt vervolgens deze aanvraag, zoals beschreven is bij het antwoord op vraag 2. Het CAT had en heeft geen rol in de beoordeling van aanvragen binnen deze procedure. Er is dus niets veranderd in wie de inhoudelijke beoordelingen doet.
Op welke wijze wordt de onafhankelijkheid van de beoordeling van mondzorgbehandelingen gewaarborgd, nu deze mogelijk (nog steeds) wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van partijen die direct of indirect verbonden zijn aan zorgverzekeraars?
De adviserend tandarts is in dienst van de zorgverzekeraar, en oordeelt op basis van de eigen professionele deskundigheid. De zorgverzekeraar kan daarbij ook besluiten om van het advies van de adviserend tandarts af te wijken. Waarborgen voor een goede beslissing, zitten niet in de (onafhankelijkheid) van de procedure, maar in de uitkomst hiervan.
Wanneer de patiënt het vermoeden heeft dat een verzoek om vergoeding onterecht is afgewezen, dan kan deze een klacht indienen bij de SKGZ, waar het expertisecentrum, de ombudsman en de geschillencommissie Zorgverzekeringen onder vallen. De SKGZ is opgericht door de Patiëntenfederatie en Zorgverzekeraars Nederland (ZN). De geschillencommissie kan bindende uitspraken doen. Meer informatie hierover kunt u vinden op de website van de SKGZ: www.skgz.nl.
Is er een plan om een nieuwe, onafhankelijke instantie op te richten die de taken van het CAT overneemt, of wordt overwogen om bestaande structuren aan te passen om deze lacune op te vullen?
Het is niet aan de Minister van VWS om een oordeel te hebben over de wijze waarop zorgverzekeraars hun advisering inrichten. Ik heb bij ZN nagevraagd of zij voornemens zijn om een nieuwe, onafhankelijke instantie op te richten voor deze taken van het CAT. Ik heb van ZN begrepen dat er wordt gewerkt aan het oprichten van een kenniscentrum.
Op welke wijze wordt de transparantie en uniformiteit in de beoordeling van mondzorgbehandelingen gewaarborgd in de huidige situatie zonder het CAT en in geval er een nieuwe onafhankelijke instantie wordt opgericht?
De uniformiteit in de aanvraag voor vergoeding van een mondzorgbehandeling wordt gewaarborgd via de toetsingsrichtlijnen, en de mogelijkheid om de beoordeling te laten toetsen via het SKGZ. De huidige toetsingsrichtlijnen worden nog gevolgd en zijn op dit moment nog terug te vinden op de website van het CAT: College Adviserend Tandartsen | Wetten & Regels. Wanneer er meer duidelijkheid is over het op te richten kenniscentrum, zal ook de nieuwe vindplaats van deze informatie bekend worden.
Kunt u de vragen binnen twee weken beantwoorden, in ieder geval een aantal dagen voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja.
De noodkreet van de fysiotherapie over het nieuwe VECOZO-systeem. |
|
Mariska Rikkers (BBB) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend en op de hoogte van de problemen die fysiotherapeuten ervaren bij het indienen van declaraties via het nieuwe VECOZO-systeem?
Ja, dat ben ik.
Klopt het dat het nieuwe systeem niet meer per patiënt controleert, maar meteen het hele bestand met alle declaraties afkeurt als er één fout in zit? Waarom is hiervoor gekozen?
Ja, dit klopt. Bij de nieuwe declaratiestandaard voert VECOZO net als bij de vorige declaratiestandaard een aantal technische controles uit. Dit doet VECOZO om vast te kunnen stellen of het ingediende bestand voldoet aan de (technische) vereisten, zoals die in de declaratiestandaard zijn vastgelegd. In alle gevallen wordt het bestand in zijn geheel afgekeurd, wanneer deze niet aan de vereisten voldoet. Als het bestand wel aan de eisen voldoet dan beoordeelt de zorgverzekeraar de declaratie na ontvangst, zoals gebruikelijk, per declaratieregel.
Kunt u uitleggen hoe het ministerie controleert of het nieuwe VECOZO-systeem goed werkt voor fysiotherapeuten? Worden klachten hierover meegenomen in de evaluatie?
De declaratiestandaard maakt het mogelijk om geautomatiseerd digitaal een declaratie in te dienen bij de zorgverzekeraar. Deze standaard wordt gepubliceerd door Vektis en is vormgegeven met de diverse veldpartijen en brancheorganisaties. Het ministerie is hier niet bij betrokken.
Uit navraag blijkt dat de knelpunten die zich bij de invoering begin van dit jaar voordeden grotendeels zijn opgelost.
Is het waar dat het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF), de softwaremakers en VECOZO nu samen proberen de fouten in het systeem op te lossen? Zo ja, speelt het ministerie hier een rol in?
Zie ook de beantwoording bij vraag 3. Partijen werken voortdurend aan verbeteringen, wanneer in de praktijk tekortkomingen voorkomen. Het aantal knelpunten is door deze samenwerking inmiddels drastisch verminderd.
Klopt het dat de softwareleverancier Intramed zegt dat zij het probleem niet kan oplossen, omdat het probleem in de controles van VECOZO zit? Wat vindt u hiervan?
De nieuwe declaratiestandaard is zo opgesteld, dat softwareleveranciers dezelfde controles op hun uitgaande declaratiebestand kunnen uitvoeren die ook VECOZO uitvoert. Dit betekent dat er geen foutieve declaraties hoeven uit te gaan. Zoals benoemd zijn er in het begin enkele opstartproblemen geweest, die inmiddels zijn opgelost.
Klopt het dat de software alleen getest is in een ideale situatie, zoals de ontwikkelaar zegt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Bij het testen hoe de nieuwe declaratiestandaard in de keten werkt zijn niet alleen de reguliere (ideale) processen meegenomen, maar zijn ook veel afwijkende scenario’s doorlopen.
Deelt u de mening dat het oneerlijk en financieel risicovol is dat zorgverleners maandenlang zorg geven, maar daarna pas horen dat ze geen geld krijgen vanwege kleine technische softwarefouten?
Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders de zorg die zij hebben geleverd ook betaald krijgen. Helaas is er in het begin van 2025 iets misgegaan, waardoor sommige zorgaanbieders langer hebben moeten wachten op hun geld. Dat betreuren alle betrokkenen. Er is door alle betrokkenen hard gewerkt aan het oplossen van de knelpunten, waardoor deze situatie op dit moment een stuk minder voorkomt. Er is nooit sprake van geweest dat iemand zijn geld niet zou krijgen, hoewel ik besef dat ook vertraging ongewenst is.
Waarom is er tot nu toe nog geen goede oplossing voor praktijken die aantoonbaar schade hebben door dit probleem?
Zorgverzekeraars geven mij aan dat zij inmiddels bij zijn met het verwerken van de declaraties. Praktijken hebben daarmee de vergoeding ontvangen waar zij recht op hebben. Praktijken met acute problemen, die contact hebben gezocht met de zorgverzekeraars zijn ook geholpen.
Vindt u dat dit probleem ervoor kan zorgen dat zorgverleners sommige ingewikkeldere patiënten mijden, en dat daardoor de zorg minder goed bereikbaar wordt? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Ik zie geen relatie tussen de declaratiestandaard en de inhoudelijke zorgvraag van patiënten.
Bent u bereid dan om in te grijpen, wanneer dit probleem niet op korte termijn wordt opgelost?
Op dit moment is er geen probleem dat mijn ingrijpen vereist.
Het bericht 'Nederland zet voor het eerst ‘gewortelde’ kinderen uit sinds einde pardonregeling' |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Nederland zet voor het eerst «gewortelde» kinderen uit sinds einde pardonregeling»?1
Wij hebben kennisgenomen van het bericht. Wij gaan verder niet in op individuele casuïstiek.
Klopt het dat dit de eerste keer is dat gewortelde kinderen Nederland uit worden gezet sinds het afschaffen van het kinderpardon? Zo ja, wat maakt dat in dit geval er wel voor gekozen is om de kinderen uit te zitten? Zo niet, hoeveel keren is het al gebeurd dat gewortelde kinderen uitgezet werden?
In alle procedures voor een verblijfsvergunning waarbij minderjarige kinderen zijn betrokken wordt betrokken wat een negatief besluit en de daarmee vaak gepaard gaande vertrekplicht voor deze kinderen voor gevolgen heeft. Die gevolgen worden betrokken in een belangenafweging die de IND maakt om vast te stellen of de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij het maken van deze belangenafweging wordt ook rekening gehouden met de leeftijd van het kind, en de duur van het verblijf in en banden met Nederland. Voor een zuiver begrip wat «gewortelde kinderen» betreft; dit is niet een zelfstandig toetsingscriterium dat als zodanig door de IND wordt gehanteerd in de beoordeling of een vreemdeling recht heeft op verblijf en als zodanig systematisch wordt geregistreerd. Om die reden kunnen wij ook niet ingaan op de vraag hoeveel keren het al is gebeurd dat gewortelde kinderen zijn uitgezet.
Iedere vreemdeling die in Nederland verblijft, zal in zekere mate banden aangaan met Nederland. Dit geldt zeker ook voor kinderen. Hoe langer een kind in Nederland is, hoe sterker de banden met Nederland zullen zijn. Deze banden worden, zoals gezegd, betrokken in een bredere belangenafweging.
Hoe is het mogelijk dat Nigeria niet op de lijst van veilige landen staat van het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), maar dit gezin wel is uitgezet? Hoe verantwoordt u het uitzetten van een moeder met drie kinderen naar een stad waar ze niet vandaan komen en geen contacten hebben?
Dat een land niet voorkomt op de lijst veilige landen, laat onverlet dat in individuele gevallen door de IND gemotiveerd kan worden vastgesteld dat de vreemdeling in land van herkomst geen gegronde vrees heeft voor vervolging of het reële risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM.
Voorts worden bij de toepassing van artikel 8 EVRM de banden van de vreemdeling met het land van herkomst gewogen.
Het uitgangspunt is dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor zijn/haar vertrek. De DTenV faciliteert de vreemdeling daarbij zoveel als mogelijk. Naast het faciliteren bij het verkrijgen van reisdocumenten en het boeken van vliegtickets wordt de vreemdeling in vertrekgesprekken ook geïnformeerd over de uitgebreide ondersteuningsmogelijkheden, zoals de basisondersteuning en de herintegratieondersteuning, zodat de vreemdeling met een duurzaam perspectief kan terugkeren naar het land van herkomst. Hiervoor werkt de DTenV samen met diverse (maatschappelijke) organisaties, zoals het IOM en NGO’s. Een deel van de vreemdelingen wil Nederland, ondanks de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden, echter niet uit eigen beweging verlaten. In dat geval is gedwongen vertrek aan de orde. Het is een eigen keuze van de vreemdeling om uiteindelijk geen gebruik te maken van de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden.
Hoe verhoudt dit zich met het «regelmatig oplaaiende» en «toenemende» geweld in Nigeria waar de Minister van Buitenlandse Zaken over spreekt in zijn beantwoording op eerdere schriftelijke vragen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verantwoordt u het uitzetten van in Nederland geboren en gewortelde kinderen die na vijf jaar naar een onveilig land moeten dat ze niet kennen?
Het belang van het kind is, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt het belang van het kind meegewogen, zoals dit hoort op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen.
De toets aan artikel 8 EVRM omvat een afweging van alle aangevoerde omstandigheden van het individuele geval. Zo wordt onder andere rekening gehouden met de leeftijd van het kind, diens binding met Nederland, waaronder de duur en aard van het verblijf (rechtmatig of onrechtmatig), als ook de positie van het kind in het land van herkomst en afhankelijkheid van het kind van de ouder(s). Het gaat om een optelsom van meerdere aspecten die het privéleven vormen, niet om één factor als hoe groot het sociaal netwerk is. Het hebben van privéleven wordt dus meegewogen in de afweging van belangen van die van het individu tegen die van de Staat. De IND weegt de belangen en maakt deze weging inzichtelijk in het besluit.
Indien er beroep wordt ingesteld toetst de rechter of de IND zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van het kind in de betreffende zaak en beoordeelt de rechter of de IND in de motivering van de beschikking op kenbare wijze het belang van het kind heeft betrokken.
Waarom mocht het gezin de uitspraak in het hoger beroep niet afwachten? Als het gezin gelijk krijgt, hoe gaan ze dan terug naar Nederland worden gehaald?
Wij kunnen niet ingaan op individuele gevallen. In algemene zin kunnen wij aangeven dat een hoger beroep alleen in Nederland kan worden afgewacht als de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening toewijst.
Erkent u dat het feit dat kinderen geschaad worden in hun ontwikkeling door detentie en door (dreigende) uitzetting in strijd is met artikel 6 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind, het recht op leven en ontwikkeling?
Het uitgangspunt is dat vertrekplichtige vreemdelingen zelf verantwoordelijk zijn voor hun vertrek. Dit uitgangspunt laat echter onverlet dat de DTenV de vreemdeling zoveel als mogelijk wil faciliteren bij zijn/haar vertrek en in vertrekgesprekken ook informeert over de uitgebreide ondersteuningsmogelijkheden, zoals de standaard terugkeerondersteuning en de herintegratieondersteuning, zodat de vreemdeling met een duurzaam perspectief kan terugkeren naar het land van herkomst. Hiervoor werkt de DTenV samen met diverse (maatschappelijke) organisaties, zoals het IOM en andere NGO’s. Een deel van de vreemdelingen wil Nederland, ondanks de beschikbare ondersteuningsmogelijkheden, echter niet uit eigen beweging verlaten. Alleen als vertrekplichtige vreemdelingen weigeren Nederland zelfstandig te verlaten en niet wensen gebruik te maken van het uitgebreide aanbod van de ondersteuningsmogelijkheden, is gedwongen vertrek – met daarbij de mogelijkheid van plaatsing in vreemdelingenbewaring om de vreemdelingen beschikbaar te houden voor vertrek – aan de orde.
Overigens worden gezinnen met minderjarige kinderen, die in vreemdelingenbewaring worden geplaatst om ervoor te zorgen dat ze beschikbaar blijven voor vertrek, enkel geplaatst op de ggv (gesloten gezinsvoorziening). Dit is een speciale locatie voor gezinnen. Bij de ggv is sprake van vreemdelingenbewaring met volledige bewegingsvrijheid binnen de muren van de locatie, met toegang tot internet, speelvoorzieningen en onderwijs. Daarnaast is er een grote buitenruimte met veel groen.
In hoeverre zijn deze uitgezette kinderen geworteld geraakt door toedoen van te lange asielprocedures? Deelt u de mening dat kinderen die geworteld raken buiten de schuld van de ouders om een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen?
Het komt voor dat asielzoekers na een definitieve afwijzing, nieuwe verblijfsprocedures starten. Daardoor ontstaat na afwijzing een stapeling van procedures. Gevolg is dat het verblijf in Nederland voortduurt.
Wij zijn met u eens dat kinderen niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun ouders en niet bestraft mogen worden voor de daden van hun ouders. Zoals blijkt uit artikel 2 van het IVRK moeten kinderen beschermd worden tegen discriminatie en bestraffing op grond van de omstandigheden of de activiteiten van, de meningen geuit door of de overtuigingen van de ouders, wettelijke voogden of familieleden. Bestraffing of discriminatie van kinderen in die zin van dat artikel is niet aan de orde wanneer het gaat om het toetsen aan democratisch tot stand gekomen voorwaarden. Van bestraffing is dus geen sprake als het gaat om toepassen van het migratiebeleid. Dat de afwijzing gevolgen heeft voor een kind, maakt dat niet anders. Wij willen daarbij nog benadrukken dat het de ouders zijn die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn om de belangen van hun kinderen te behartigen.
In hoeverre bent u op de hoogte van de mentale schade die kinderen oplopen door uitgezet te worden naar een land dat ze niet goed kennen? Hoe reageert u op het onderzoek over geworteldheid van de Rijksuniversiteit Groningen?3
U verwijst naar de schadenota uit 2018. In dit verband verwijzen wij naar de brief uit 2019 met betrekking tot het kinderpardon en het treffen van overgangsmaatregelen.4
Op welke wijze is rekening gehouden met het belang van het kind, dat voortvloeit uit artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag, bij de uitzetting van deze gewortelde kinderen?
Het belang van het kind is, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM. In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt het belang van het kind meegewogen, zoals dit hoort op basis van artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Daaruit volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
Bent u in contact met de Nigeriaanse autoriteiten waar het gezin aan wordt overgedragen?
Wij kunnen niet ingaan op individuele gevallen.
In hoeverre heeft de u zicht op de toekomst van gewortelde kinderen in Nederland? Zullen er meer uitzettingen volgen?
Uitgangspunt is dat indien een asielaanvraag is afgewezen, terugkeer aan de orde is. Dat geldt dus ook voor gezinnen met minderjarige kinderen. Daarbij willen wij opmerken dat het niet in het belang van kinderen is wanneer ouders zich in Nederland onttrekken aan het overheidstoezicht of wettelijke verplichtingen om zo alsnog verblijf te kunnen krijgen.
Het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza en bijbehorende position papers |
|
Sarah Dobbe , Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA), Stephan van Baarle (DENK), Jan Paternotte (D66), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het gehouden rondetafelgesprek over de situatie in Gaza d.d. 28 mei jl. en bijbehorende position papers?
Ja.
Bent u van mening dat er een ernstig risico bestaat dat er genocide wordt gepleegd in Gaza? Zo ja, vanaf wanneer ziet u dit risico?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen voor derde landen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. Over de exacte afbakening van dit begrip bestaan, ook onder juristen, verschillende inzichten. Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed kan worden uitgeoefend.
Sinds het eerste bindende tussenvonnis met voorlopige maatregelen van het Internationaal Gerechtshof in bovengenoemde zaak, heeft Nederland in Kamerbrief van 13 februari 2024 aangegeven deze uitspraak te respecteren en heeft de partijen, ook in de bilaterale contacten, opgeroepen de uitspraak na te leven.
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven
Het kabinet zal naar aanleiding van de ontwikkelingen op de grond steeds de inzet blijven wegen en bezien welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van daadwerkelijke verbetering van de catastrofale situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever.
Bent u het met de auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat de uiterlijke datum waarop de Nederlandse staat op de hoogte kwam van het serieuze risico dat genocide gepleegd wordt in Gaza op zijn laatst 26 januari 2024 was, toen het Internationaal Gerechtshof (IGH) oordeelde dat het aannemelijk was dat de rechten van de Palestijnen onder het genocideverdrag worden geschonden? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 2.
Acht u de rechterlijke tussenuitspraken van het IGH op 26 januari 2024, 28 maart 2024 en 24 mei 2024 als zodanig bewijs van een ernstig risico op genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u zich bewust van de uitspraak van het IGH in de zaak Bosnië tegen Servië (paragraaf 182) dat de verplichting van een staat om genocide te voorkomen, en de corresponderende verplichting om te handelen, ontstaat op het moment dat een staat op de hoogte komt van het bestaan van een serieus risico op genocide en dat een rechterlijke vaststelling daar niet voor nodig is?1
Ja. Zoals weergegeven in de Kamerbrieven van 21 januari en 18 juni 2025, is het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag, waaronder de verplichting om genocide te voorkomen. Deze verplichting treedt immers in werking bij een betrouwbare aanwijzing van een ernstig risico op genocide. Ook in situaties waarin niet vaststaat of daden van geweld zijn aan te merken als genocide dient reeds te worden overgegaan tot actie, binnen de mogelijkheden van de betreffende staat, ter preventie van verdere gruwelijkheden.
Bent u zich ervan bewust dat het IGH stelt dat de inspanningsverplichtingen om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen een zelfstandige en individuele verantwoordelijkheid van verdragsstaten, en dus ook van Nederland, zelf is?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Kunt u aangeven welke concrete stappen u namens Nederland heeft gezet sinds 26 januari 2024, om genocide in Gaza te voorkomen – en ondertussen te beëindigen – zoals verplicht wordt in artikel 1 van het Genocideverdrag?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Bent u in het licht van bovenstaande van mening dat Nederland al het mogelijke in haar macht (all means reasonably available to them) doet om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Ja. Daarbij weegt het kabinet de Nederlandse inzet voortdurend en bepaalt steeds naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse op welke wijze de druk op de meest effectieve wijze kan worden opgevoerd om een einde te maken aan de catastrofale situatie in de Gazastrook. Zie ook het antwoord bij vraag 2 en bij vraag 7.
Sinds de tussenuitspraak van het IGH op 26 januari 2024 is de situatie in Gaza verder verslechterd, bent u van mening dat de acties van Nederland Israël voldoende hebben bewogen om van koers te veranderen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Zo nee, kunt u dan uitleggen waarom u geen extra stappen hebt ondernomen zoals verplicht onder het Genocideverdrag?
Zie de beantwoording van vraag 7.
Bent u van mening dat de Nederlandse oproep voor een onderzoek naar de schending van Artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord door Israël in de buurt komt van de eis van het Genocideverdrag om al het mogelijke te doen om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen?
Dit is één element van de wijze waarop Nederland invulling hieraan geeft. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als bondgenoot en handelspartner van Israël meer invloed heeft dan veel andere landen om Israël onder druk te zetten de genocide en oorlogsmisdaden dat het land begaat in Gaza te beëindigen?
Het kabinet is van mening dat collectieve druk meer impact heeft dan individuele druk en zet zich daarom waar mogelijk in op initiatieven in EU-verband of ander breed verband (zoals bij de demarches). Desalniettemin heeft het kabinet de afgelopen maanden naast een gezamenlijke Europese koers ook meerdere nationale stappen gezet. Realiteitszin is geboden, ook gezien de beperkte invloed die Nederland kan uitoefenen in het Midden-Oosten. Op het gebied van handel is het daarnaast van belang dat rekening wordt gehouden met de EU-competenties.
Hoe vergelijkt u de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen met die van Zuid-Afrika, dat bijvoorbeeld een zaak heeft aangespannen tegen Israël?
Iedere staat geeft zijn eigen invulling aan de inspanningsverplichting om genocide te voorkomen. Nederland zet zowel in bilateraal als multilateraal verband druk om de situatie op de grond te verbeteren. Zo zijn er diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u van mening dat Nederland, als hechte bondgenoot en handelspartner van Israël, een nog grotere verplichting heeft om genocide in Gaza te voorkomen en te beëindigen dan een land als Zuid-Afrika dat minder politieke, economische en militaire relaties heeft met Israël? Zo nee, waarom niet?
Het is aan staten zelf om hun verplichtingen vorm te geven. Zoals toegelicht in mijn brief van 21 januari 2025, hangt de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op vermeende daders onder meer af van de geografische afstand en van de sterkte van de politieke, militaire en financiële banden tussen de autoriteiten van de staat en de belangrijkste bij de gebeurtenissen betrokken personen. Zie verder het antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat aansluiten bij de genocidezaak die Zuid-Afrika heeft aangespannen tegen Israël bij het IGH zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De genoemde verplichting omvat niet het initiëren van juridische procedures of het interveniëren in bestaande procedures bij het Internationaal Gerechtshof. Daarnaast kan een interventie van Nederland in de zaak die Zuid-Afrika aangespannen heeft tegen Israël niet bijdragen aan het voorkomen of beëindigen van de vermeende genocide in de Gazastrook. Nederland kan zich niet «aansluiten» bij deze zaak. Het Statuut van het Internationaal Gerechtshof biedt Nederland alleen de mogelijkheid in deze procedure een interventie in te dienen die zich richt op de constructie (interpretatie) van het verdrag. Een dergelijke interventie kan niet ingaan op de feiten van de zaak, of op de vraag of Israël zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag geschonden heeft.
Bent u van mening dat het stoppen van Nederlandse wapenexport en wapenimport naar en van Israël zou bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat het huidige toetsingsbeleid volstaat om ongewenste transacties te voorkomen. Het kabinet toetst vergunningaanvragen voor de uitvoer van militaire goederen zorgvuldig per geval. Daarbij gaat het kabinet zeer gedegen te werk. Daar waar een duidelijk risico wordt geconstateerd dat militaire goederen kunnen bijdragen aan ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Zo wordt geen vergunning verleend voor de uitvoer van militaire goederen als een duidelijk risico bestaat dat die zullen bijdragen aan activiteiten van de Israëlische krijgsmacht in de Gazastrook of op de Westelijke Jordaanoever. Dat het kabinet hiermee voldoet aan zijn (internationaalrechtelijke) verplichtingen is door de voorzieningenrechter van het gerechtshof in Den Haag bevestigd in het vonnis van 13 december 2024.
Het kabinet hecht er tot slot aan te benadrukken dat er binnen de Europese kaders voor wapenexportcontrole geen onderscheid wordt gemaakt tussen offensieve en defensieve wapens. Bij elke vergunningaanvraag wordt per geval beoordeeld of de betreffende export duidelijke risico’s op ongewenst eindgebruik met zich meebrengt. In dat licht kan kortom gesteld worden dat, gegeven de huidige situatie in de Gazastrook en de Westelijke Jordaanoever, de uitvoer naar Israël van goederen die gebruikt kunnen worden bij ernstige schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht niet wordt toegestaan. Tegelijkertijd laat dit beleid wel ruimte voor de uitvoer van militaire goederen die enkel voor zelfverdedigingsdoeleinden kunnen worden gebruikt, zoals onderdelen voor het Iron Dome systeem. Het kabinet blijft deze uitvoer – gezien het belang van de veiligheidswaarborging voor burgers in Israël – toestaan zo lang deze de toets aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole doorstaat.
Bent u van mening dat economische sancties tegen Israël zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om Genocide te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Zie verder het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat sancties tegen regeringsleiders die oproepen tot etnische zuivering, honger als wapen en de vernietiging van Gaza, zoals Netanyahu, Smotrich, Ben-Gvir en Katz zouden bijdragen aan de Nederlandse inspanningsverplichting om genocide in Gaza te voorkomen of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kabinet weegt continu af op welke wijze het beste invloed uitgeoefend kan worden. Hierbij worden op voorhand geen opties uitgesloten. In algemene zin wordt bij sancties gestreefd naar een zo groot mogelijke effectiviteit, waarbij een weging moet worden gemaakt van het politieke doel, de haalbaarheid (o.a. het Europese krachtenveld) en de juridische vereisten. Op basis van deze weging heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief richting de Hoge Vertegenwoordiger van de EU om sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Hoe beoordeelt u het feit dat auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter stellen dat het «een misverstand is dat er op een rechterlijk oordeel moet worden gewacht» om het risico op genocide te erkennen?
Dit is conform het standpunt van het kabinet. Zoals in Annex 1 van mijn brief aan uw Kamer van 21 januari 2025 is toegelicht, ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat de (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico dat genocide zal worden gepleegd. Derhalve hoeft hiervoor niet op een rechterlijk oordeel te worden gewacht. Wel kan een staat alleen aansprakelijk worden gehouden voor het schenden van de verplichting tot voorkomen van genocide wanneer daadwerkelijk vast staat dat genocide heeft plaatsgevonden. Nederland heeft hierop volgend de afgelopen maanden diverse maatregelen genomen, zie het antwoord bij vraag 7.
Bent u het eens met de stelling van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon, prof.dr.mr. Göran Sluiter en de uitspraak in het rondetafelgesprek d.d. 28 mei jl. van prof. mr. dr. G.G.J.A. Knoops dat het rechtelijke oordeel of genocide is gepleegd vaak pas ruimschoots komt nadat die genocide heeft plaatsgevonden en dat hierop wachten in strijd is met de verplichting om genocide te voorkomen en/of te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 18.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV), uit het advies Het gebruik door politici van de term genocide, dat «[h]et oordelen van staten over internationaalrechtelijke kwesties inherent is aan het systeem van het volkenrecht» en dat het in beginsel aan staten is «om een oordeel te vellen over volkenrechtelijk relevante handelingen van andere staten of andere personen»?
Het kabinet erkent dat uitingen van staten van belang zijn bij de vorming en ontwikkeling van het internationaal recht. Een belangrijke nuance, die ook de CAVV daarbij maakt, is dat dergelijke uitingen van staten van belang zijn om de effectiviteit van het volkenrecht te waarborgen, wanneer bijvoorbeeld geen rechterlijk orgaan met verplichte rechtsmacht beschikbaar is. Ook betekent het feit dat staten zich kunnen uitlaten over kwesties van volkenrecht niet dat een staat verplicht zou zijn een bepaalde situatie te voorzien van een internationaalrechtelijke kwalificatie.
Bent u het met de CAVV en auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter eens dat bovenstaande impliceert dat ook parlementen niet belemmerd worden door een regel dat alleen de rechter zich zou kunnen uitspreken over genocide of misdrijven tegen de menselijkheid?
Dit is aan het parlement zelf.
Hoe beoordeelt u de constatering van auteurs dr.mr. Marieke de Hoon en prof.dr.mr. Göran Sluiter dat bij de erkenning van genocide door een staat het gaat om het geheel van bekende feiten en omstandigheden en de beoordeling daarvan door gezaghebbende instanties en wetenschappers?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni en de Kamerbrief van 21 januari 2025 is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u zich bewust van het feit dat talloze gezaghebbende internationale humanitaire organisaties – waaronder Amnesty International en Human Rights Watch en wetenschappers – waarschuwen voor een genocide in Gaza?
Ja.
Heeft het kabinet een ander standpunt ingenomen ten opzichte van het vorige kabinet over het erkennen van genocides?
Nee.
Bent u bekend met de uitspraak van voormalig Minister van Justitie Dilan Yesilgöz die aan de Kamer schreef «Voor de Nederlandse regering zijn bij de erkenning van genocides uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de VN leidend»? Onderschrijft u deze uitspraak?
Ja, ik ben hiermee bekend. Voor de meest recente toelichting op het kabinetstandpunt verwijs ik u naar het antwoord op vraag 22.
Welke andere afweging maakt u ten opzichte van Dilan Yesilgöz, toenmalig Minister van Justitie, die beoordeelde dat Islamitische Staat (IS) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide tegen Yezidis, nog voordat er uitspraken van internationale rechtbanken waaruit – het risico op – genocide kon worden afgeleid, beschikbaar waren?
Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 17 juni jl. en de Kamerbrief van 21 januari jl. is Nederland in de regel terughoudend om situaties als genocide te kwalificeren. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide.
Bent u het ermee eens dat – indachtig alle rapporten (van Amnesty International, Human Rights Watch, Artsen zonder Grenzen, verschillende wetenschappers en verschillende internationale organisaties) waarin vanuit de beschikbare feiten wordt geconcludeerd dat de behandeling van de Palestijnse bevolking door Israël wordt gekwalificeerd als genocide en indachtig het regeringsstandpunt met betrekking tot de vaststelling van genocides zoals dat enige jaren geleden bij de genocide op Yezidis werd toegepast – er voldoende feiten zijn vastgesteld om te kunnen stellen dat Israël zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt en maakt aan genocide in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Over het kwalificeren van genocide, zie het antwoord bij vraag 2.
Vereist het doel en de strekking van het genocideverdrag niet dat er betekenisvolle en maximale invulling wordt gegeven aan de preventieplicht?
Ja. Zie het antwoord op vraag 7 voor de Nederlandse invulling hieraan.
Bent u bereid deze vragen los van elkaar en binnen een week te beantwoorden?
Er is getracht om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het dreigende verlies van zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen |
|
Sarah Dobbe |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Wat is uw reactie op de signalen dat Zeeuws-Vlaanderen zorgvoorzieningen dreigt te verliezen?1 2
Ik ben bekend met de signalen dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen onder druk staat. Zoals ook in antwoord op eerdere vragen van uw Kamer is aangegeven, sta ik in nauw contact met ZorgSaam over de huidige situatie en de verkenning van de (versterking van de) samenwerking met Adrz.3
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om zorgaanbod af te breken in grote en geografisch afgezonderde regio’s zoals Zeeuws-Vlaanderen, zeker gezien daar al veel andere voorzieningen zijn verdwenen?
Ik maak me sterk voor toegankelijke zorg in de regio, ook in Zeeuws-Vlaanderen. Ik deel het beeld dat de samenwerking tussen de ziekenhuizen ZorgSaam en Adrz erop is gericht de zorg af te breken niet. Gezien de uitdagingen in de regio, onder meer op het gebied van beschikbaarheid van personeel, willen beide ziekenhuizen intensiever samenwerken om behoud en continuering van zorg mogelijk te maken in Zeeuws-Vlaanderen.
Deelt u de mening dat het een onacceptabele uitkomst zou zijn als de spoedeisende hulp en/of de acute verloskunde helemaal uit Zeeuws-Vlaanderen zouden verdwijnen?
Ik heb van de besturen van beide ziekenhuizen begrepen dat dit niet aan de orde is. Het uitgangspunt van de samenwerking tussen ZorgSaam en Adrz is twee volwaardige ziekenhuizen in Zeeland met IC, SEH en acute geboortezorg, waarbij 24/7 acute zorg in Zeeuws-Vlaanderen niet verdwijnt.
In hoeverre wordt de stem van gemeenten, patiënten en zorgverleners momenteel meegenomen bij de besluitvorming over de toekomst van het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen?
Recent heeft het Ministerie van VWS met de besturen van ZorgSaam en Adrz over dit onderwerp gesproken. Daarbij is gewezen op het belang van het bieden van transparantie en het betrekken van alle relevante actoren waaronder gemeenten, patiënten en zorgverleners. In het gesprek heeft het ZorgSaam-ziekenhuis aangegeven dat het betrekken van gemeenten, cliëntenraden, adviesraden,
ondernemingsraden en burgerparticipatie expliciet onderdeel zal zijn van het vervolgproces. Momenteel wordt een aantal inhoudelijke scenario’s opgesteld met het medisch personeel van beide ziekenhuizen. Deze zullen op een later moment besproken worden met alle andere betrokkenen, voorafgaand aan verdere besluitvorming.
Begrijpt u dat er onder bewoners van Zeeuws-Vlaanderen en onder zorgverleners veel onrust bestaat over de toekomst van de zorg in deze regio? Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen? Zo nee, bent u bereid om in gesprek te gaan met deze mensen om hun zorgen beter te begrijpen?
Ik begrijp dat bewoners in Zeeuws-Vlaanderen zich zorgen kunnen maken over het zorgaanbod en de toegankelijkheid van zorg in de nabije toekomst. Zoals ik ook in eerdere brieven4 heb aangegeven, dienen keuzes over de inrichting van het ziekenhuisaanbod uiteindelijk door het ziekenhuis gemaakt te worden, in goede afstemming met de stakeholders. Vanuit mijn verantwoordelijkheid werk ik aan verschillende maatregelen die bij kunnen dragen aan het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen. Met budgetbekostiging van spoedeisende hulp, acute verloskunde en de intensive care afdelingen en meerjarige afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders wil ik zorgen voor meer financiële zekerheid voor het ziekenhuis in de regio. Daarnaast werk ik aan aanpassing van regelgeving over de stappen die moeten worden doorlopen als overwogen wordt om het (acute) zorgaanbod aan te passen. Mijn inzet is erop gericht om de consultatie van deze wetgeving in september 2025 te starten. In dit kader wordt ook een handreiking voor wijzigingen in het regionale zorgaanbod ontwikkeld. Ik verwacht deze na de zomer aan Kamer te sturen.
Bent u bereid om met ZorgSaam in gesprek te gaan over het belang van het behoud van zorgvoorzieningen in Zeeuws-Vlaanderen en zich ervoor in te zetten dat het zorgaanbod in Zeeuws-Vlaanderen niet verslechtert?
Ik ben in gesprek met beide ziekenhuizen over de voortgang en dat blijf ik doen. Voor het tweede deel van uw vraag verwijs ik u naar de beantwoording vraag 5.
De investeringsplannen van staatsdeelneming Schiphol en het besluit om geen dividend uit te keren aan de Staat over het jaar 2024 |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Is het juist dat Schiphol volgens haar statuten verplicht is om voor investeringen die groter zijn dan 25% van het eigen vermogen, goedkeuring te verkrijgen van de aandeelhouders tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders?
Dat is niet juist. De drempels voor investeringsbesluiten die goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders (ava) behoeven zijn opgenomen in artikel 14 lid 3 van de statuten van Royal Schiphol Group N.V. Voor investeringen in Nederland geldt een drempel van € 200 mln.
Klopt het dat de investeringsdrempel voor Schiphol voor goedkeuring circa 1 miljard euro per jaar is?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat Schiphol voornemens is om tot en met 2030 jaarlijks circa 1,2 miljard euro te investeren en dat hiervoor reeds goedkeuring is verleend door de aandeelhouders?
Schiphol heeft inderdaad aangekondigd tot en met 2030 jaarlijks circa € 1,2 miljard te willen investeren. Hoewel de staat als aandeelhouder nut en noodzaak van de investeringsagenda op hoofdlijnen onderschrijft, zullen individuele investeringen die de statutaire drempelwaardes overschrijden nog moeten worden voorgelegd en is hiervoor ook niet reeds door de aandeelhoudersvergadering goedkeuring verleend. Bovendien is niet voor alle investeringsplannen aandeelhoudersgoedkeuring vereist, omdat sommige investeringen onder de drempel van € 200 mln. vallen.
Wanneer heeft Schiphol aandeelhoudersgoedkeuring gekregen voor de investeringsplannen zoals gepresenteerd op 30 augustus 2024, en waarom is de Kamer vooraf niet geïnformeerd of op de hoogte gesteld van dit voorgenomen besluit?
Er is nog geen sprake van goedkeuring door de aandeelhouders, zie ook het antwoord op vraag 3. In algemene zin geldt dat de Tweede Kamer niet vóóraf geïnformeerd wordt over individuele goed te keuren investeringsbesluiten van de staatsdeelnemingen. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent investeringen vastgelegd en toegelicht. De Kamer wordt daarnaast achteraf geïnformeerd over de goedgekeurde investeringen middels het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Deze informatie is tevens te vinden via het Dashboard Staatsdeelnemingen.1
Kan de Minister de investeringsplannen van Schiphol met de Kamer delen?
De concrete investeringsplannen van Schiphol worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en kunnen daarom niet worden gedeeld met uw Kamer.
Afgelopen jaren is een aantal investeringen gedaan waar aandeelhoudersgoedkeuring voor is gegeven. Voorbeelden van deze investeringen zijn de A-Pier, infrastructurele uitbreidingen zoals de Dual Taxi Way (luchthavenveiligheidsproject) en herontwikkeling van Lounge 1 (Schiphols oudste lounge). Het investeringsprogramma voor de komende jaren betreft met name infrastructurele verbeteringen zoals het onderhoud en vernieuwing van infrastructuur en banenstelsel, vernieuwing van verouderde terminal delen (zoals C-Pier) en verbeteringen op het gebied van verduurzaming van de luchthavenoperatie en kwaliteit van werk zoals de elektrificatie van afhandelingsmaterieel.
Kan de Minister toelichten waarom hij in oktober 2024 nog niet vooruit wilde lopen op het dividendbesluit over boekjaar 2024, het jaar dat er 50% meer winst is gemaakt dan in het recordjaar 2017?
Het dividendbesluit wordt genomen in de jaarlijkse aandeelhoudersvergadering die doorgaans in april van het daaropvolgende boekjaar plaats vindt. In oktober 2024 was boekjaar 2024 nog niet afgelopen en kon dus ook nog geen besluit genomen worden.
Kan de Minister toelichten waarom hij de Kamer niet vooraf heeft geïnformeerd over het voornemen om geen dividend uit te keren over het boekjaar 2024?
Het besluit om geen dividend uit te keren over boekjaar 2024 is conform het geldende dividendbeleid van Schiphol genomen. De financiële positie van Schiphol voldeed namelijk nog niet aan de afgesproken ratio’s in het dividendbeleid. Over besluiten tot het al dan niet uitkeren van dividend conform het dividendbeleid van deelnemingen informeer ik de Kamer nooit vooraf. In de nota Deelnemingenbeleid Rijksoverheid 2022 is onder meer het beleid van de staat als aandeelhouder omtrent de financiële positie van de staatsdeelnemingen vastgelegd en toegelicht. Zie hiervoor ook het handboek financiële positie waarin in paragraaf 3.7 wordt stilgestaan bij het vaststellen van een dividendbeleid.2
Kan de Minister het gespreksverslag of de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders delen, waarin de gesprekken tussen Schiphol en haar aandeelhouders over het aanpassen van het dividendbeleid zijn vastgelegd?
Graag licht ik het doorlopen proces en de inhoudelijke afweging voor aanpassing van het dividendbeleid toe. Het voornemen om het dividendbeleid van Schiphol aan te passen is vanaf de zomer van 2024 in een reeks informele gesprekken tussen Schiphol en de aandeelhouders besproken. Schiphol heeft de noodzaak tot aanpassing uitvoerig, en naar tevredenheid van de aandeelhouders, onderbouwd.
In het kort is het voorstel om de komende vijf jaar het winstuitkeringspercentage van 60% naar 30% te verlagen. Aan het eind van die periode zal het uitkeringspercentage in beginsel teruggaan naar 60%. Het voorstel voor verlaging volgt uit de noodzaak tot het vinden van een balans tussen een solide financiële positie voor Royal Schiphol Group, het kunnen uitvoeren van de noodzakelijke investeringen en het uitkeren van een voorspelbaar dividend aan de aandeelhouders.
De investeringsagenda betreft alleen wat noodzakelijk en haalbaar is (zowel qua uitvoering als financieel). De opgave is niet gericht op groei van het aantal vliegbewegingen, maar wordt hoofdzakelijk gedreven door de volgende factoren:
De verwachte winst van Schiphol stijgt weliswaar als gevolg van hogere haventarieven, maar de geplande investeringen leiden de komende jaren tot grote negatieve kasstromen, die bij een ongewijzigd beleid de gewenste financiële positie in gevaar kunnen brengen. Voornoemde balans is wat de aandeelhouders betreft voor de komende jaren gevonden bij 30% winstuitkering. Door de hogere winst zal dit percentage leiden tot dividenduitkeringen die grofweg op hetzelfde niveau als de jaarlijkse uitkeringen van voor 2019 liggen.
Het daadwerkelijke aandeelhoudersbesluit tot aanpassing zal pas formeel worden genomen na afronding van de Voorjaarsbesluitvorming, waarin de financiële gevolgen voor de Rijksbegroting zijn meegenomen.
In aanvulling op bovenstaande toelichting geef ik nog in algemene zin een toelichting op uw vraag om de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders met de Kamer te delen. De notulen van de aandeelhoudersvergadering en andere voor dit besluit relevante stukken worden aangemerkt als bedrijfsvertrouwelijke informatie en worden daarom in beginsel niet gedeeld met uw Kamer. Doel van een besloten aandeelhoudersvergadering is om in een vertrouwelijke setting standpunten vrijelijk over en weer te kunnen delen. Als er een risico is dat de notulen op een later moment openbaar worden, kan dit invloed hebben op de insteek en wat uitgewisseld wordt tijdens de aandeelhoudersvergadering, omdat dan bijvoorbeeld bedrijfsvertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie niet gedeeld kan worden. Om deze reden ben ik niet voornemens de notulen van de aandeelhoudersvergadering naar uw Kamer te zenden. Overigens is in die vergadering niet uitgebreid stilgestaan bij de inhoudelijke overwegingen achter het voornemen het dividendbeleid aan te passen.
Kan de Minister aangeven of zijn standpunt om over 2024 geen dividend uit te keren, wordt gedeeld door de andere aandeelhouders van Schiphol, namelijk de gemeenten Amsterdam en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Ja, hierover is unaniem besloten tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders.
Kan de Minister toelichten hoe de begroting van de dividendinkomsten uit staatsdeelnemingen voor de periode 2026–2030 is opgebouwd, en welk deel daarvan afkomstig is van Schiphol?
Ik geef geen overzicht van de meerjarige dividendraming, omdat de meerjarige winstramingen bedrijfsvertrouwelijk zijn. Dividendramingen van staatsdeelnemingen worden gebaseerd op de verwachte financiële resultaten en het vastgestelde dividendbeleid per deelneming. Het dividendbeleid vormt een integraal onderdeel van financiële afspraken die worden gemaakt met de staatsdeelneming conform het Handboek financiële positie.3 De dividenduitkeringen die de staat in 2025 ontvangt over boekjaar 2024 staan vermeld in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen. Dit wordt naar verwachting begin juli met uw Kamer gedeeld.
Kan de Minister aangeven in welke situatie Schiphol wel dividend zou moeten uitkeren?
Conform de Nota Deelnemingenbeleid 2022 keren staatsdeelnemingen een deel van de winst uit indien de financiële buffers voldoende zijn. Dit geldt ook voor Schiphol. Schiphol keert dividend uit als het winst maakt en aan de vastgestelde financiële ratio’s voldoet. Dat wordt bepaald aan de hand van een aantal financiële indicatoren die de gewenste credit rating ondersteunen, zoals de solvabiliteit van de onderneming. Het is de verwachting dat Schiphol de komende jaren wel dividend zal uitkeren.
Kan de Minister per jaar (2024 tot en met 2030) aangeven in hoeverre het uitblijven van dividenduitkeringen door Schiphol leidt tot financiële tegenvallers voor de Rijksbegroting?
In de raming van 2024 was al rekening gehouden met het niet-uitkeren van dividend. Over de daaropvolgende jaren worden wel dividenduitkeringen verwacht, op basis van de huidige financiële vooruitzichten van Schiphol. Ten opzichte van eerdere ramingen is geen sprake van financiële tegenvallers, omdat de impact van de verwachte hogere winstgevendheid van Schiphol groter is dan de impact van de verlaging van het uitkeringspercentage.
Kan de Minister per begrotingsjaar (2026 tot en met 2030) aangeven welk deel van de verwachte tegenvallers op de post «Dividenden financiële staatsdeelnemingen» (232 miljoen euro in 2026 tot 222 miljoen euro in 2030) is toe te schrijven aan het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol?
Schiphol valt niet onder de post «Dividenden financiële deelnemingen». Onder die post vallen de (indirecte) deelnemingen in ABN AMRO en de Volksbank. Zoals toegelicht bij antwoord 12 is er naar verwachting geen sprake van het geheel of gedeeltelijk wegvallen van dividend van Schiphol.
Kan de Minister aangeven op welke wijze de tegenvallers als gevolg van lagere dividendinkomsten uit financiële staatsdeelnemingen, in de periode 2026–2030, worden opgevangen of gedekt binnen de Rijksbegroting?
Dividendontvangsten uit financiële deelnemingen (ABN AMRO en de Volksbank) zijn niet relevant voor het uitgavenkader. Conform de begrotingsregels kunnen meevallers (meer dividend) niet gebruikt worden voor additionele uitgaven binnen het kader en hoeven tegenvallers (minder dividend) niet gedekt te worden binnen het uitgavenkader. De dividendontvangsten uit financiële deelnemingen zijn wel relevant voor het EMU-saldo.
Op het gebied van dividenden van niet-financiële deelnemingen worden juist hogere autonome ontvangsten verwacht, als gevolg van ontwikkelingen bij meerdere deelnemingen, waaronder Schiphol. Zoals in antwoord 12 is toegelicht levert Schiphol hier een positieve bijdrage aan vanwege de hoger dan verwachte winstgevendheid – de impact daarvan is groter dan de impact van de voorgenomen verlaging van het winstuitkeringspercentage.
Het bericht ‘Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Haagse rechters, topambtenaren, bestuurders en ceo's zitten in dezelfde club, zonder dat iemand het weet»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Bent u van mening dat lidmaatschap van genootschappen, zoals beschreven in dit artikel, behoort te worden geregistreerd als nevenfunctie? Zo nee, waarom niet?
Van oudsher kunnen rechterlijke ambtenaren desgewenst betrekkingen vervullen naast hun werk. Het vervullen van een geoorloofde betrekking kan een nuttige aanvulling op het ambt zijn en is daarom toegestaan.
Echter, niet alle betrekkingen zijn geoorloofd. In de eerste 3 leden van artikel 44 Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren (Wrra) wordt een aantal betrekkingen opgesomd die de rechterlijk ambtenaar niet mag vervullen buiten zijn ambt.
Artikel 44a, eerste lid van de Wrra definieert het begrip nevenbetrekkingen als de betrekkingen die rechterlijke ambtenaren buiten hun ambt vervullen. De Wrra geeft geen nadere definitie of limitatieve opsomming van het begrip betrekking. In de memorie van toelichting bij de Wrra wordt een aantal betrekkingen genoemd die in ieder geval moeten worden gemeld.2 Uit de memorie van toelichting blijkt dat een lidmaatschap van bijvoorbeeld politieke partij, kerkgenootschap, of voetbal- of patiëntenvereniging niet hoeft te worden aangemerkt als een betrekking. Benadrukt wordt dat deze opsomming niet limitatief is. Het kan van verschillende omstandigheden afhangen of een nevenactiviteit tevens een betrekking is die verenigbaar is met het ambt van de rechterlijk ambtenaar. Om niet bij voorbaat bepaalde categorieën betrekkingen uit te sluiten van de meldings- en registratieplicht wordt dan ook geen nadere definitie in de wet opgenomen.
Artikel 44, vierde lid geeft als algemene toetsingsnorm, dat rechterlijke ambtenaren «geen betrekkingen vervullen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van hun ambt of op de handhaving van hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin».
De primaire toets of er sprake is van een betrekking die verenigbaar is met deze algemene norm en daarom op grond van artikel 44a Wrra moet worden gemeld en geregistreerd, ligt bij de rechterlijke ambtenaar zelf. De functionele autoriteit van de rechterlijk ambtenaar3 toetst vervolgens de door de rechterlijk ambtenaar gemaakte afweging.4 Bij twijfel over het antwoord op de vraag of een plicht tot melding en registratie bestaat, beveelt de Rechtspraak overleg aan tussen de betrokkene en de functionele autoriteit.
Bij deze wetssystematiek, die een toetsing van geval tot geval vergt, past het mij niet om een oordeel te hebben over de vraag of het lidmaatschap van genootschappen – zoals beschreven in het artikel – behoort te worden geregistreerd als betrekking.
Bent u van mening dat lidmaatschap zou moeten worden opgenomen in de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
De «Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties» in de rechtspraak is bedoeld als richtlijn die rechters helpt bij het bewaken en bevorderen van hun onpartijdigheid. In deze leidraad staan geen harde regels voor alle denkbare situaties.
De Gedragscode Rechtspraak, die sinds 1 oktober 2024 van kracht is, is een ander hulpmiddel voor iedereen die in de rechtspraak werkzaam is om integriteitskwesties te herkennen en handvatten te bieden hoe daarmee om te gaan. In deze Gedragscode Rechtspraak wordt overigens regelmatig naar de Leidraad verwezen.
De Leidraad en de gedragscode zijn opgesteld door verschillende geledingen binnen de Rechtspraak. De Leidraad is opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en door de presidenten van de rechtbanken en de gerechtshoven. De gedragscode is vastgesteld in het Presidenten-Raad Overleg. Het is aan deze geledingen binnen de Rechtspraak wat in de leidraad of de code moet worden opgenomen.
Bent u van mening dat, ook indien het lidmaatschap niet als nevenfunctie kan worden aangemerkt, het vermelden van lidmaatschap van dergelijke genootschappen de transparantie binnen de rechtspraak zou bevorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zou u transparantie hierover willen bevorderen?
Transparantie is belangrijk voor het vertrouwen in de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van een rechterlijk ambtenaar. Dat belang moet afgewogen worden tegen andere belangen, zoals de vrijheid van vereniging (waar het lidmaatschap van een genootschap als de Haagse Schouw onder valt) en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Dit zijn grondrechten die geborgd worden in artikel 8 en 10 van de Grondwet. Deze rechten gelden ook voor rechterlijke ambtenaren. Hoewel transparantie past bij de bijzondere positie van rechterlijk ambtenaren, moet een algemene verplichting tot transparantie – zoals een meldings- of registratieplicht van het lidmaatschap van een vereniging als de Haagse Schouw – afgewogen worden tegen andere grondrechten, zoals de vrijheid van vereniging en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, én de rechterlijke onafhankelijkheid. Die afweging brengt niet automatisch een verplichting tot transparantie met zich mee. Dat laat uiteraard onverlet, dat er situaties kunnen ontstaan waarin het lidmaatschap van een vereniging of genootschap niet te verenigen blijkt met een optreden als rechter in een bepaalde zaak of met een bepaalde functie binnen de Rechtspraak. Of waarin – door dat lidmaatschap – de schijn van een gebrek aan onafhankelijkheid of onpartijdigheid kan worden gewekt. De voornoemde Leidraad en de gedragscode bieden handvatten voor het maken van afwegingen in deze concrete situaties.
De Commissies van Toezicht in de gevangenissen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Coenradie |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin zorgen staan over de werkwijzen van de Commissies van Toezicht (CvT's) in de gevangenissen en dat «toezicht op het toezicht» ontbreekt?1
De toezichthoudende rol van de Commissies van Toezicht (hierna CvT’s) is van groot belang en het is uiteraard belangrijk dat zij goed functioneren. Het is daarom goed dat daar aandacht voor is. De zorgen uit het artikel zien onder ander op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de CvT’s. Uiteraard vind ik het belangrijk dat hier aandacht voor is. Ik ga hier bij de beantwoording van de vragen nader op in.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Het departement en DJI blijven wel in gesprek met de CvT’s hoe zij zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden bij de uitvoering van hun taak. In het advies van de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (RCGOG) en in het onderzoek van de Universiteit Leiden2 over sociale veiligheid in de vrouwengevangenissen is een aantal aanbevelingen opgenomen over het functioneren van de CvT’s. Deze aanbevelingen uit het advies en het onderzoek worden besproken in die gesprekken met de CvT’s.
Naast de CvT’s houden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) toezicht op het gevangeniswezen. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Klopt het dat er geen vaste kaders zijn voor de wijze waarop de CvTs hun taak invullen, waardoor de werkwijzen per inrichting sterk kunnen verschillen? Vindt u dat wenselijk?
De CvT’s zijn bij wet ingesteld. De taakafbakening wordt in wet- en regelgeving geregeld. Voor het gevangeniswezen gaat het onder andere om artikel 7 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), waarin de taken van de CvT’s zijn vastgelegd3. Daarnaast geldt voor de CvT’s een gedragscode en een Kader voor het maatschappelijk toezicht op de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen4.
De CvT’s zijn onafhankelijk. Dit betekent dat zij, mits binnen de kaders van wet- en regelgeving en de gedragscode, hun eigen werkwijze kunnen bepalen. De onafhankelijkheid van de CvT’s als toezichthoudend orgaan is waardevol.
Dit geldt eveneens voor de mogelijkheid die de CvT’s hebben om, binnen de gestelde kaders, hun werkwijze waar nodig aan te kunnen passen aan de specifieke omstandigheden in een inrichting.
Bent u het eens met de analyse dat het problematisch is dat de benoemingsprocedure van de commissieleden niet transparant is, dat benoemingsbesluiten niet te achterhalen zijn en dat functies en nevenfuncties niet altijd volledig worden vermeld?
Artikel 12 van de Pbw gaat in op de benoeming van de leden van de Commissie van Toezicht. Als er een positie in een Commissie van Toezicht vacant is, worden er vacatures opengesteld. DJI maakt de benoemingsbesluiten, mede op verzoek van de CvT’s zelf, niet openbaar in verband met de privacy van de leden. De leden van de CvT’s zijn verplicht om hun functies en nevenactiviteiten bij DJI aan te geven. Om beter zicht te hebben op de naleving van de wettelijke zittingstermijnen brengt DJI de benoemingsbesluiten van de leden van de CvT’s in kaart en wordt de procedure waar nodig aangescherpt.
Wat vindt u van de kwaliteit van de jaarverslagen van de CvT’s, zijn deze voor verbetering vatbaar om de maatschappelijke controle hierop te vergroten? Welke termijnen gelden er voor de openbaarmaking hiervan en wordt hierop toegezien?
Gelet op de onafhankelijkheid van de CvT’s neemt DJI slechts kennis van de jaarverslagen. DJI en het ministerie beoordelen de kwaliteit van de jaarverslagen niet. De CvT’s dienen uiterlijk op 1 maart van het kalenderjaar erop het jaarverslag aan te leveren. Dit is een wettelijke termijn. Middels een schriftelijke oproep vanuit DJI en tijdens de landelijke themadag van de CvT’s wordt extra aandacht gevraagd voor het tijdig aanleveren van de jaarverslagen. Alle jaarverslagen worden gepubliceerd op de website van de CvT’s en op de DJI-website.
De Kerngroep van de CvT’s5 die is ingesteld naar aanleiding van het rapport «Werkwijze commissies van toezicht» uit 2009 van de Inspectie voor de Sanctietoepassing, speelt een belangrijke rol bij de analyse van de jaarverslagen. De Kerngroep stimuleert kennisuitwisseling tussen de Commissies van Toezicht via hun website «Kenniscentrum Commissie van Toezicht»6. Zij bekijkt de ontvangen jaarverslagen en maakt een rode dradenanalyse met de terugkerende thema’s uit de verschillende jaarverslagen. De analyse wordt gedeeld met DJI en met de leden van de CvT’s. Belangrijke thema’s waar veel klachten over komen, worden besproken met DJI en in de halfjaarlijkse gesprekken tussen de betrokken bewindspersoon en de kerngroep van de CvT’s. Dergelijke thema’s geven waardevolle inzichten voor het kunnen blijven verbeteren van de zorg die DJI levert aan haar justitiabelen.
Waarom wordt er vanuit het ministerie niet gereageerd op vragen over het functioneren, de onafhankelijkheid en effectiviteit van de CvT’s en ligt een verzoek om de benoemingsbesluiten van de commissieleden in te zien al maanden te wachten?
Het streven van DJI is altijd om zo transparant mogelijk te zijn en mee te werken aan mediaverzoeken. Omwille van de privacy van de individuele CvT-leden kan echter geen inzage worden gegeven in individuele, tot personen herleidbare benoemingsbesluiten. Op 9 oktober 2024 is een Woo-verzoek ingediend naar alle individuele benoemingsbesluiten en VOG’s van de zittende CvT-leden. Op dit Woo-verzoek is op 9 juni 2025 beslist. Alle benoemingsbesluiten zijn anoniem openbaar gemaakt.
Herkent u de signalen dat in penitentiaire inrichtingen de voor klachten bestemde postbus wordt geleegd door penitentiair inrichtingswerkers, die vervolgens de enveloppen openen, wat niet in lijn is met vertrouwelijkheid en het beklagrecht van de gedetineerden?
In de meeste inrichtingen zijn aparte brievenbussen voor klachten en grieven op de afdelingen. De wijze van legen verschilt per inrichting. In afstemming met de CvT kan de inrichting de brievenbussen door een medewerker laten legen. Soms gebeurt dit door een PIW’er, soms door een medewerker van het Bureau Managementondersteuning, de inrichtingsjurist, de beklagfunctionaris of door de CvT zelf. Het ministerie zal met de Kerngroep in gesprek gaan over mogelijke verbeteringen in de manier waarop gedetineerden hun klachten en grieven bij de CvT’s kunnen melden.
Wat is uw reactie op de aanbevelingen die onder het kopje «noodzakelijke hervormingen» worden gedaan?
In het artikel wordt een vijftal noodzakelijke hervormingen voorgesteld gericht op transparantie met betrekking tot het functioneren en de samenstelling van de commissies, onder andere door openbaarmaking van de jaarverslagen en de benoemingsbesluiten. Een deel van de aanbevelingen raakt de onafhankelijke posities van de Commissies van Toezicht. Zoals in het antwoord op vraag twee aangegeven, is die onafhankelijke positie erg belangrijk. Daar moet niet aan getornd worden. De aanbevelingen zullen worden besproken in het periodieke gesprek met de Kerngroep van de CvT’s. Daar waar het gaat om meer eenheid in adviezen richting DJI en de verantwoordelijke bewindspersoon is in 2009 de Kerngroep CvT’s opgericht (voorheen klankbordgroep). Voor wat betreft de aanbevelingen ten aanzien van openbaarmaking jaarverslagen en benoemingsbesluiten verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Kunt u reflecteren op het punt dat blijkt dat veel van de aanbevelingen die in 2009 zijn gedaan door de Inspectie voor de Sanctietoepassing nog altijd niet of niet afdoende zijn gerealiseerd en ook specifiek worden genoemd in het artikel?
Op 12 oktober 2009 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de Tweede Kamer geïnformeerd over de toegezegde maatregelen, naar aanleiding van het rapport van de Inspectie voor de Sanctietoepassing. Het merendeel van de maatregelen is toentertijd al afgerond, zoals het opstellen van een gedragscode en het inrichten van een klankbordgroep (ondertussen de Kerngroep CvT’s). Een aantal maatregelen vraagt doorlopend aandacht omdat de populatie gedetineerden en de leden van de CvT’s blijvend veranderen. Het gaat dan bijvoorbeeld over de aanbeveling om de communicatie naar de gedetineerden te verbeteren. DJI werkt continu aan goede en passende communicatie voor de verschillende doelgroepen in detentie.
Bent u bereid om met de Inspectie Justitie en Veiligheid in gesprek te gaan om een vervolgonderzoek te starten naar de werkwijze van de CvT’s?
Vooropgesteld, het is van groot belang dat de CvT’s goed functioneren. Zoals bij het antwoord op vraag één beschreven, lopen er verschillende maatregelen gericht op het verbeteren van het functioneren van de CvT’s. De Inspectie bepaalt zelf waar zij onderzoek naar doet. Als zij daar aanleiding toe ziet, kan zij een onderzoek initiëren.
Het bericht ‘Nieuwe behandeling? Alleen nog vergoeden als die klimaat en zorgpersoneel spaart’ |
|
René Claassen (PVV) |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht in de Volkskrant over «Nieuwe behandelingen alleen nog vergoeden als het klimaat en het zorgpersoneel gespaard worden»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Deelt u de mening dat het feitelijk totale onzin is om CO2-reductie mede leidend te laten zijn om te komen tot een keuze voor een medische behandeling? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat effectieve zorg beschikbaar is voor elke patiënt. Tegelijkertijd staat de zorg voor grote maatschappelijke uitdagingen, onder andere rondom arbeidsinzet en de impact van zorg op klimaat en milieu. Het kabinet werkt daarom samen met de sector toe naar een stelsel van (publieke) zorg en welzijn dat zuiniger omgaat met de beschikbare materialen en grondstoffen, zoals eerder dit voorjaar ook met uw Kamer gedeeld2. Vanuit het belang dat ook het pakketbeheer bijdraagt aan het oplossen van deze uitdagingen, heeft mijn ambtsvoorganger een onafhankelijke commissie gevraagd onder leiding van prof. Mackenbach te adviseren of deze elementen onderdeel moeten zijn van het pakketbeheer, en op welke wijze dit mogelijk is.
Ook zorgpartijen willen samen aan deze pakketopgaven werken. Ze zien deze opgaven in de praktijk vaak al als prioriteit3. Dat geldt ook voor patiënten, ook zij zijn bereid om hun bijdrage te leveren, ook op het gebied van duurzaamheid.4
Deelt u de mening dat effectiviteit van een behandeling te allen tijde leidend zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. De effectiviteit van een behandeling staat voorop en is op dit moment als enige van de pakketcriteria in regelgeving verankerd. Dat betekent dat het uitgangspunt is dat de meest effectieve behandeling onderdeel is van het basispakket.
Tegelijkertijd zijn de maatschappelijke opgaven rondom arbeidsinzet en duurzaamheid zo groot zijn dat ze (soms) belangrijker zijn dan effectiviteit. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als een nieuwe behandeling beter werkt dan een bestaande, maar veel meer zorgpersoneel nodig heeft, of veel minder duurzaam is.
Ik wil daarom onderzoeken of dit in de toekomst een plek moet krijgen in het pakketbeheer. Het advies «Arbeidsinzet en duurzaamheid als criteria bij keuzen in de zorg» van de commissie Mackenbach is een belangrijk onderdeel daarin.
Wat is de precieze opzet van het driejarig experiment waarmee het Zorginstituut begin deze maand start en waarbij twee nieuwe criteria worden getoetst?
Gezien de maatschappelijke urgentie vind ik het belangrijk dat er snel wordt gestart met het opdoen van kennis en ervaring over deze twee mogelijke pakketcriteria. De commissie Mackenbach heeft voorstellen gedaan hoe de arbeidsinzet en milieu-impact van zorg en het effect op schaarste berekend kan worden. Ik heb het Zorginstituut gevraagd om op korte termijn een plan van aanpak te maken voor de proefperiode. Daarbij heb ik het Zorginstituut gevraagd om de adviezen van de commissie verder uit te werken. Omdat het Zorginstituut parallel werkt aan het herzien van de kwaliteitstaken, vraag ik hen om bij de uitwerking ook uitdrukkelijk te kijken hoe de resultaten ook gebruikt kunnen worden in richtlijnen van partijen of kwaliteitsstandaarden. Dit sluit ook aan op de afspraken die ik met partijen beoog te maken in het AZWA. Daarnaast heb ik ZonMw opdracht gegeven om ruimte vrij te maken in het Kaderprogramma Passende Zorg, zodat waar nodig meteen gestart kan worden met relevant onderzoek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Zorgverzekeringsstelsel dat gepland is op 19 juni a.s.?
Ja, met de beantwoording op deze datum is aan het verzoek voldaan.
Bent u bekend met het bericht ««Gokgedupeerden» willen hun geld terug van onlinecasino’s: maken ze een kans, ze drukten toch zelf op het knopje?»1 2
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat gokbedrijf Unibet in de periode voorafgaand aan de legalisering van de onlinekansspelmarkt in 2021 illegaal zeer actief was op de Nederlandse onlinegokmarkt, waarbij duizenden gokkers geld hebben verloren en Unibet hiervoor geen verantwoordelijkheid neemt?
Ik vind het onwenselijk dat partijen zonder vergunning kansspelen aanbieden. Bij illegale aanbieders zijn geen waarborgen voor de bescherming van spelers. Dit heb ik eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen, gesteld door de leden Van Nispen en Bikker op 14 januari jl.3 Een belangrijke reden voor legalisering was om spelers waarborgen voor veilig spel en bescherming te kunnen bieden.4 Door de regulering van de online kansspelmarkt zijn er nu wettelijke normen waar vergunninghouders zich aan dienen te houden. Ook kan daardoor de Kansspelautoriteit (Ksa) toezicht houden op de naleving binnen de gereguleerde markt en ingrijpen wanneer de wet wordt overtreden, zowel binnen het gereguleerde aanbod als ook bij illegaal aanbod.
Tevens heb ik bij de beantwoording van voornoemde Kamervragen toegelicht dat de aanvrager van een vergunning door de Ksa streng wordt doorgelicht aan de hand van alle geldende criteria en vergunningseisen conform wet- en regelgeving voordat tot afgifte van een vergunning voor kansspelen op afstand wordt overgegaan. Zonder in de beoordeling van deze casus te treden, geldt dat bij de totstandkoming van de Wet kansspelen op afstand is besloten dat zonder enige clementie voor aanbieders die in het verleden de wet hebben overtreden, een veilig gecontroleerd en attractief aanbod niet tot stand zou komen.
Om hier duidelijke grenzen aan te stellen, heeft de Ksa mede naar aanleiding van de motie Postema beleidsregels geïntroduceerd.4
Om voor de coulanceregeling in aanmerking te komen dienden een aanvrager en andere relevante (rechts)personen zich twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat zij een aanvraag indienden te hebben onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland.5 Het niet voldoen aan deze criteria heeft er meerdere keren toe geleid dat een vergunning niet verleend werd. De Ksa beslist als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan over vergunningaanvragen. Ik merk op dat voor de merknamen Pokerstars en Bwin geen vergunningen voor het aanbieden van online kansspelen in Nederland zijn afgegeven.
Vindt u het wenselijk dat gokbedrijven zoals Unibet, PokerStars en Bwin, die jarenlang illegaal online kansspelen hebben aangeboden in Nederland, hierna gewoon een vergunning kunnen krijgen voor de Nederlandse onlinegokmarkt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat wanneer een gokbedrijf weigert mee te werken aan de aangespannen rechtszaken door gedupeerde gokkers, zoals het weigeren om gokkers te compenseren of transactiegegevens te verstrekken, dit geen consequenties hoeft te hebben voor de vergunning? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het is niet aan mij is om te besluiten over het schorsen of intrekken van een vergunning. Deze besluiten zijn aan de Ksa, als onafhankelijk toezichthouder en zelfstandig bestuursorgaan. Mochten nieuwe informatie of antecedenten met betrekking tot een vergunninghouder leiden tot het inzicht dat de vergunning toentertijd niet zou zijn verstrekt, kan de Ksa besluiten de vergunning in te trekken. Daarbij gaat het om het betrouwbaarheidsvereiste vervat in artikel 4b, eerste lid, en specifiek voor kansspelen op afstand artikel 31i van de Wet op de kansspelen (Wok) alsmede de daarop berustende betrouwbaarheidsbepalingen. Dat omvat een betrouwbaarheidsbeoordeling op grond van artikel 3.4 Besluit kansspelen op afstand, waarbij de Ksa bepaalde antecedenten in de beoordeling kan meenemen.
De Ksa zal de toezichtservaring over de voorgaande vergunningsperiode met betrekking tot de betreffende vergunninghouder meewegen in de beoordeling van de aanvragen voor een nieuwe vergunning vanaf 2026. Onder andere worden overtredingen en het gedrag van vergunninghouders tijdens de huidige vergunningsperiode mee gewogen in de beoordeling. Wanneer rechterlijke uitspraken niet worden opgevolgd, weegt de Ksa dit mee in de integriteitsbeoordeling. Voor zover bekend is er overigens in Nederland nog geen zaak waarin een vergunde aanbieder van kansspelen op afstand heeft geweigerd om aan een onherroepelijk vonnis van een rechter uitvoering te geven.
Hoe beoordeelt u het feit dat Unibet geen transactiegegevens meer verstrekt om zo de rechtsgang van de gokkers te frustreren?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven, is het niet aan mij om dit gedrag te beoordelen. Als wettelijke verplichtingen niet worden nageleefd, dan keur ik dat vanzelfsprekend af.
Het uitgangspunt is dat de Staat niet treedt in geschillen over civiele rechtsverhoudingen tussen een (illegale) aanbieder van kansspelen en de speler. De beoordeling van een geschil over de civiele rechtsverhouding van de partijen is voorbehouden aan de rechter.
Bent u het ermee eens dat het doelbewust saboteren van gokkers die naar de rechter stappen vanwege verloren geld bij illegale gokbedrijven, de geloofwaardigheid en zorgplicht van het online gokbedrijf zodanig aantast dat de vergunning direct moet worden ingetrokken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om over deze specifieke casus in gesprek te gaan met de Kansspelautoriteit (Ksa) om te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden om te voorkomen dat nog meer gokkers geen inzicht krijgen in de transactiekosten en betalingsoverzichten van hun verloren geld?
Ik ben voortdurend met de Ksa in gesprek, ook over dergelijke ontwikkelingen. Als het gaat om de concrete casus dan moet de Ksa de zaak vanuit haar rol als onafhankelijke toezichthouder kunnen beoordelen. De Ksa is over deze kwestie in gesprek met Optdeck, dat Unibet in Nederland exploiteert. Het is echter niet aan de Ksa om een oordeel over de inzage in transactiegegevens te vellen. Het is aan de rechter om uitspraak hierover te doen. Op 4 en 7 juli jl. heeft de rechter in eerste aanleg zich ook uitgelaten over het verstrekken van inzage in transactiegegevens.5 In de eerste zaak werd de vordering om inzage te verlenen toegewezen. In de tweede zaak werd de partij die namens meerdere spelers inzage in de transactiegegevens vorderde niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze partij volgens de rechtbank niet bevoegd is om een dergelijke vordering in te stellen. De Ksa zal de handelwijze van een vergunde kansspelaanbieder in dit soort procedures meewegen in de beoordeling van de vergunninghouder bij het aanvragen van een nieuwe vergunning, maar heeft zoals gezegd geen rol als partij in deze procedures.
Vindt u dat een gokbedrijf zoals Unibet een veilig en gecontroleerd aanbod van online kansspelen – een belangrijke doelstelling van het legaliseren van online kansspelen – creëert wanneer stelselmatig gegevens worden achtergehouden om te voorkomen dat gokkers hun verloren geld terug kunnen eisen van de periode dat het gokbedrijf illegaal online kansspelen aanbood in Nederland?
Het bieden van een veilig en gecontroleerd aanbod door een vergunninghouder in de periode dat deze vergund is en gedrag dat gaat over een periode dat deze niet was vergund, zijn twee losse zaken. De vergunninghouder moet zich geheel houden aan de Wet op de kansspelen over de periode dat hij een vergunning heeft verkregen. De inzage in spelersdata daarentegen betreft een periode dat de vergunninghouder geen vergunning had. Over die periode strekt het toezicht van de Ksa zich niet uit. Ik vind met de Ksa dat rechtspersonen en hun opvolgers die nu een vergunning hebben voor het aanbieden van kansspelen een maximale inspanning moeten plegen om zaken die zich voor de vergunningsperiode afspeelden behoorlijk af te wikkelen. Hieruit kunnen omstandigheden naar voren komen die relevant zijn voor de algemene betrouwbaarheids- en integriteitstoets van een vergunde aanbieder. Daar behoort het maximaal verstrekken van noodzakelijke gegevens wat mij betreft bij.
Heeft Unibet zich gehouden aan de afkoelperiode die inhoudt dat twee jaar en negen maanden voorafgaand aan de datum dat een aanvraag tot een vergunning is ingediend, het bedrijf zich heeft onthouden van online kansspelaanbod gericht op Nederland?
Ja. Indien Unibet zich daar niet aan had gehouden, zou er geen vergunning zijn verleend. De Ksa heeft toentertijd Unibet een vergunning verleend dus er is geen aanleiding om anders te vermoeden.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen van het lid Boswijk (CDA), op 15 januari 2025, over de casus dat Unibet geen inzage geeft in transactiegegevens, heeft u geantwoord dat u de Ksa en de Autoriteit Persoonsgegevens gewezen heeft op deze casus. Zijn er daarna vervolgstappen ondernomen door de Ksa of de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)? Zo nee, waarom niet?
De Ksa heeft met de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) contact opgenomen om deze casus onder de aandacht te brengen. De AP houdt de Ksa op de hoogte van relevante ontwikkelingen hieromtrent. Bovendien stelt de AP dat het altijd mogelijk is voor mensen om een klacht in te dienen bij de AP wanneer Unibet geen gehoor geeft aan het verzoek om inzage van persoonsgegevens. De AP wikkelt deze klachten af en zet ze door naar de privacytoezichthouder van Malta (de IDPC). Zij zijn namelijk de leidende toezichthouder in deze kwestie, aangezien het hoofdkantoor van Unibet daar is gevestigd. Om deze reden kunnen de klachten ook rechtstreeks bij de Maltese toezichthouder worden ingediend. De AP houdt nauw contact met haar collega’s in Malta over de voortgang van het onderzoek naar deze klachten.
Heeft u deze casus inderdaad onder de aandacht gebracht bij andere Europese lidstaten, in het bijzonder bij Malta, en zo ja, welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Ik heb contact met andere lidstaten die onze zorgen over de mogelijke gevolgen van de Maltese wet Bill 55 delen en over gerechtelijke uitspraken inzake deze wet. Ook volg ik nauwgezet de lopende procedures bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), waarbij prejudiciële vragen gesteld zijn over de werking van Bill 55. Hierbij zijn met name de prejudiciële vragen die Oostenrijk gesteld heeft van belang. Op 16 oktober 2024 heeft het Handelsgericht Wien in Oostenrijk aan het HvJEU gevraagd om overeenkomstig artikel 267 VWEU een prejudiciële beslissing te nemen over een rechtszaak die betrekking heeft op de terugbetaling van spelersverliezen die zijn geleden bij illegale kansspelaanbieders op grond van een nietige overeenkomst.6
Daarnaast heeft Malta zelf prejudiciële vragen gesteld over de verenigbaarheid van Duits recht met Europees recht, in een zaak waarbij een Duitse eiser verliezen terugeist van in Malta gevestigde en vergunde kansspelaanbieders.7 Gezien de context van lopende procedures en het bindende karakter van uitspraken van de HvJEU zie ik op dit moment geen toegevoegde waarde om Malta aan te spreken.
Meerdere landen, waaronder Nederland, hebben de zorgen over de onverenigbaarheid van de Bill 55 met het EU-recht onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft op 18 juni jl. een formele inbreukprocedure aangekondigd tegen Malta vanwege Bill 55.8 Volgens de Commissie overtreedt Malta met deze de wetgeving de Europese Verordening betreffende bevoegdheid en erkenning van rechterlijke uitspraken. De Commissie stuurt een aanmaningsbrief aan Malta, waarna het land twee maanden de tijd heeft om te reageren en de door de Commissie geconstateerde tekortkomingen aan te pakken. Komt er geen bevredigend antwoord, dan kan de Commissie besluiten een met redenen omkleed advies uit te brengen. Mocht daar geen afdoende reactie uit blijken, kan de zaak worden voorgelegd bij het HvJEU. Ik ben zeer verheugd met de genomen stappen door de Europese Commissie en onderschrijf de constateringen van de Commissie.
Worden er vanuit Europa stappen ondernomen om Malta aan te spreken op de aangenomen Bill-55?
Zie antwoord vraag 11.