Het bericht dat een medisch noodzakelijk operatie is geweigerd bij een asielzoeker |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht over de 33-jarige asielzoeker waarbij recent een operatie is geweigerd?1
Ja.
Klopt het dat medisch noodzakelijke operaties en opnames in een verpleeghuis geweigerd kunnen worden door het COA, als het gaat om asielzoekers die (nog) geen verblijfstatus hebben? Zo ja, op basis van welke wetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit bij de in het artikel benoemde asielzoeker wel is gebeurd?
Dit klopt niet. Het COA is niet de instantie die bepaalt welke zorg verleend wordt. De beslissing welke zorg medisch noodzakelijk is en wanneer iemand een doorverwijzing naar (specialistische) zorg krijgt, ligt bij de medisch zorgverlener. Daarnaast klopt het niet dat de verblijfsstatus het zorgpakket beïnvloedt: Alle bewoners die recht hebben op opvang bij het COA hebben recht op hetzelfde pakket conform de bepalingen in de RMA, ongeacht hun verblijfstatus.
Kunt u aangeven welke mate van medische ondersteuning Nederland verplicht is te geven aan asielzoekers op basis van Europese en internationale verdragen? En kunt u daarbij specifiek aangeven of Nederland met de in het artikel benoemde handelwijze voldoet aan deze verplichtingen?
Er wordt voldaan aan de mate van medische ondersteuning die wordt voorgeschreven door artikel 22 van de herziene Europese Opvangrichtlijn. De Opvangrichtlijn schrijft voor dat ten minste spoedeisende behandelingen, essentiële behandeling van ziekten en seksuele en reproductieve gezondheidszorg die essentieel is om ernstige lichamelijke aandoeningen te behandelen, gebonden moeten worden. Daarnaast dienen lidstaten, wanneer dit medisch noodzakelijk is, zorg te bieden aan verzoekers met bijzondere opvangbehoeften, zoals noodzakelijke revalidatie en medische hulpmiddelen.
Asielzoekers krijgen in Nederland zo goed als hetzelfde zorgpakket aangeboden als het basispakket dat voor alle Nederlanders geldt onder de Zorgverzekeringswet (Zvw). Er zijn slechts enkele uitzonderingen, zo worden fertiliteitszorg en genderzorg niet vergoed vanuit de Regeling Medische zorg Asielzoekers. In het geval van genderzorg kan hormoontherapie in uitzonderlijke gevallen wel worden vergoed, dit geldt enkel wanneer een asielzoeker reeds voor de aankomst in Nederland is gestart met hormoontherapie omdat het onderbreken van een dergelijk traject medische gevolgen heeft voor de asielzoekerDe eerste twee maanden van verblijf in Nederland ontvangt een (volwassen) asielzoeker enkel medisch noodzakelijke zorg. Of er sprake is van medische noodzakelijkheid, wordt bepaald door de behandelend (huis)arts.
Klopt het dat vanuit GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) aan asielzoekers wordt aangegeven dat medische behandeling pas plaatsvindt na een transfer vanuit de centrale opvanglocatie Ter Apel naar een andere locatie? Zo ja, is deze werkwijze in lijn met verplichtingen die voortvloeien uit Europese en internationale verdragen?
Dat kan het geval zijn, maar niet bij spoed. Indien sprake is van uitstelbare zorg gedurende de eerste twee maanden van het verblijf in Nederland, beslist de arts in die gevallen welke zorg verleend moet worden en wanneer. Het is dan ook aan de arts om te bepalen onder welke omstandigheden een behandeling mogelijk is en of, zoals u in de vraag aangeeft, er bijvoorbeeld eerst een transfer moet plaatsvinden om de behandeling mogelijk te maken.
Bent u voornemens om in te gaan op de dringende oproep van LGBT Asylum Support om deze situatie vanuit de menselijke maat te beoordelen en niet vanuit een verzekeringskwestie? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het departement heeft een reactie gestuurd naar LGBT Asylum Support, naar aanleiding van de ontvangen brief over de gestelde weigering van een medisch noodzakelijke operatie bij een hulpbehoevende lhbtiq+ asielzoeker. Onze reactie is in lijn met de voorliggende beantwoording van uw vragen.
Het bericht 'Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Karremans , Fleur Agema (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het AD-artikel «Noodkreet GGZ-instelling de Waag: wachtlijsten plotseling nog langer door aanpassing van beleid»1?
Ja.
Kunt u reflecteren op het feit dat ruim 1000 kinder- en jeugdpsychologen plotseling geen BIG-registratie als gezondheidspsycholoog meer krijgen, ondanks het volgen van een gelijkwaardige opleiding, terwijl zij hard nodig zijn om in te zetten als regiebehandelaren? Erkent u dat in 2023, 500 kinder- en jeugdpsychologen deze registratie wel hebben ontvangen? Bent u het eens dat deze abrupte beleidswijziging onrechtvaardig is voor de 1000 kinder- en jeugdpsychologen?
Het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de GGZ beroepenstructuur is na internetconsultatie niet in procedure gebracht. Tijdens de internetconsultatie op het conceptwetsvoorstel kwamen bijna 2.300 reacties binnen, waarvan bijna 2.000 negatief waren. Uit de analyse van de reacties blijkt dat de beoogde doelstellingen niet worden gehaald, de voorgestelde wijzigingen juist tot meer onduidelijkheid leiden en er onvoldoende draagvlak is onder de betrokken beroepsgroepen en beroepsbeoefenaren. Dit heeft mede geleid tot het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten. Het voorstel was onder andere dat kinder- en jeugdpsychologen, na nog nader uit te werken (beperkte) bijscholing, als gezondheidszorgpsycholoog-generalist in het BIG-register zouden kunnen worden geregistreerd. Zoals mijn voorganger in de brief van 16 december 20242 aan uw Kamer heeft aangegeven, was de inhoud van bijscholingstrajecten en overgangsregelingen voor dit nieuwe beroep van gezondheidszorgpsycholoog-generalist nog niet bekend. Het zou prematuur zijn om op basis van een conceptwetsvoorstel substantiële investeringen in scholing te doen.
Kinder- en jeugdpsychologen kunnen (blijven) werken in de jeugdhulp, ook zonder registratie in het BIG-register. Het werkveld verandert daarmee niet. Het is bovendien aan het werkveld zelf om te bepalen hoe alle talenten zo optimaal mogelijk worden ingezet. Ik ben van oordeel dat het besluit om het conceptwetsvoorstel niet door te zetten gerechtvaardigd is genomen en verwijs u graag naar de brieven van 13 november 2024 (kamerstuk 29 282, nr. 583) en 19 december 204 (kamerstuk 29 282, nr. 585).3
Voor wat betreft uw vraag over de 500 kinder- en jeugdpsychologen die in 2023 een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog hebben ontvangen kan ik u het volgende melden: de betreffende 500 kinder- en jeugdpsychologen hebben een EVC-procedure (Eerder Verworven Competenties) doorlopen en zijn op basis daarvan in aanmerking gekomen voor een certificaat en daarmee een BIG-registratie als gezondheidszorgpsycholoog. Deze procedure was gebaseerd op een individuele beoordeling van eerder verworven diploma’s en werkervaring en is geen gevolg van het aangekondigde conceptwetsvoorstel.
Deelt u de zorg dat deze kinder- en jeugdpsychologen nu niet optimaal ingezet kunnen worden als regiebehandelaar, aangezien de BIG-registratie een voorwaarde is om deze rol te vervullen, hetgeen ook van belang is voor de continuïteit van hulp nadat iemand 18 is geworden? Deelt u ook de zorg dat hierdoor de zorg verslechtert, omdat dit leidt tot het verder oplopen van de wachtlijsten, hogere werkdruk bij bestaande behandelaren en verlies van goed opgeleide en ervaren professionals, terwijl zij hard nodig zijn gezien de personeelstekorten?2
Voor inzet van de kinder- en jeugdpsychologen in het jeugdveld is een BIG-registratie geen voorwaarde. Voor alle zorgmedewerkers in de jeugdhulp is de norm van de verantwoorde werktoedeling van toepassing, en het daaraan gekoppelde kwaliteitskader jeugd. De focus ligt daarbij op de inzet van SKJ óf BIG-geregistreerde zorgmedewerkers, rekening houdend met het niveau van kennis/vaardigheden, en het kunnen werken volgens hun beroepscode en richtlijnen. De kinder- en jeugdpsychologen kunnen zich bij het SKJ registeren, hier is niets aan veranderd.
Echter, kinder- en jeugdpsychologen worden soms door gemeenten niet rechtstreeks gecontracteerd omdat er wordt verwezen naar de kwaliteitskaders voor GGZ onder de Zorgverzekeringswet: het Kwaliteitsstatuut GGZ. Dit Kwaliteitsstatuut GGZ is tot stand gekomen door afspraken tussen de veldpartijen (aanbieders, zorgverzekeraars en cliëntenorganisaties). In deze afspraken is het regiebehandelaarschap benoemd en hieraan is de voorwaarde van een BIG-registratie verbonden. Deze kaders voor de volwassenen GGZ zijn niet van toepassing op de jeugdhulp. De VNG heeft over de inzet van de kinder- en jeugdpsychologen een factsheet gemaakt en wij zijn met de VNG in gesprek over de actualisatie ervan en het opnieuw onder de aandacht brengen ervan bij gemeenten om de inzet van K&J-psychologen in het jeugdveld zo optimaal mogelijk te maken.
Daarnaast bestaat er een overgangsregeling voor cliënten die tijdens hun behandeling 18 jaar worden: zij kunnen hun behandeling tijdelijk voortzetten onder de Zorgverzekeringswet bij hun bestaande behandelaar, mits deze is geregistreerd in het SKJ- of BIG-register. De regeling waarborgt continuïteit van zorg en geldt maximaal 365 dagen na het bereiken van de 18-jarige leeftijd.5
Ik deel daarom de veronderstelling niet dat het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel leidt tot een verslechtering van de zorg of langere wachtlijsten. Het niet doorzetten van het conceptwetsvoorstel heeft geen effect op de capaciteit van de betrokken zorgmedewerkers. Daarbovenop heb ik geen reden om aan te nemen dat de wachtlijsten in de volwassen GGZ worden veroorzaakt door een tekort aan BIG-geregistreerde GZ-psychologen. Uit de internetconsultatie bleek juist dat veel zorgverleners vrezen dat de benodigde omscholing, overgangsregelingen en veranderingen in de beroepenstructuur op korte termijn leiden tot minder beschikbaar personeel en juist langere wachttijden. Ik zie dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de inzetbaarheid van deze zorgmedewerkers structureel wordt belemmerd of dat dit leidt tot verslechtering van de zorg.
Wat vindt u ervan dat 1000 kinder- en jeugdpsychologen tot € 30.000 hebben geïnvesteerd in een tijdsintensieve opleiding, maar nu plotseling – ondanks hun inhoudelijke bekwaamheid – niet als regiebehandelaar mogen optreden?3 Bent u het eens dat dit onrechtvaardig is en bent u bereid om met een passende oplossing te komen?
Ik waardeer de inzet van kinder- en jeugdpsychologen zeer. Zij vervullen een onmisbare en waardevolle rol in de jeugdzorg. Iedereen staat het vrij om een opleiding en/of bijscholing te volgen, en ik begrijp dat verwachtingen over toekomstige regelgeving daarin eventueel kunnen meewegen. Bij de beantwoording van vraag 2 heb ik toegelicht waarom is besloten om het conceptwetsvoorstel niet verder door te zetten. Dit besluit is zorgvuldig afgewogen, juist met aandacht voor de signalen en zorgen uit het veld. Tegelijkertijd wil ik meegeven dat in het wetgevingsproces beleidsvoornemens regelmatig worden bijgesteld bijvoorbeeld op basis van consultaties, politieke afwegingen of andere ontwikkelingen. Dat betekent dat zolang een wetsvoorstel niet is vastgesteld, betrokkenen er niet vanuit kunnen gaan dat het voorgestelde beleid ook daadwerkelijk in werking zal treden. Ook zonder wetswijziging vind ik het van groot belang dat de toegankelijkheid van de GGZ-zorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en duidelijkheid bestaat voor patiënten en verwijzers. Ik vind het daarbij belangrijk dat eventuele oplossingen voor vereenvoudiging geen extra administratieve lasten en kosten met zich meebrengen en de flexibiliteit bevorderen.
Wat heeft u concreet gedaan om de kamerbreed aangenomen motie-Van Bushoff/Van den Hil (kamerstuk 29 282, nr. 589) uit te voeren, waarin specifiek bovenstaande knelpunten worden benoemd en u bent verzocht om in gesprek te gaan met het veld, waaronder de kinder- en jeugdpsychologen?
Mijn voorganger heeft uw Kamer op 27 mei 20257 over de motie Bushoff/Van den Hil (Kamerstuk 29 282, nr. 589) geïnformeerd. In die brief is ingegaan op de inhoudelijke punten uit de motie en heeft mijn voorganger aangegeven dat zij geen aanleiding ziet om de beroepenstructuur van de GGZ in de Wet BIG te wijzigen.
Hoe verklaart u dat er nog steeds geen oplossing is voor deze groep behandelaren, terwijl uit de praktijk blijkt dat zij direct inzetbaar zijn en van grote meerwaarde kunnen zijn voor kwetsbare cliënten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het instellen van een overgangsregeling voor deze groep kinder- en jeugdpsychologen geen extra kosten met zich meebrengt? Klopt het dat wanneer er geen overgangsregeling komt zij alsnog het vergelijkbare opleidingstraject tot gezondheidszorgpsycholoog zullen doorlopen, wat het ministerie naar schatting circa € 54 miljoen extra kost? Klopt het dat dit bovendien leidt tot een toenemend tekort aan opleidingsplaatsen tot gezondheidspsycholoog?
Een overgangsregeling bij het bovengenoemde conceptwetsvoorstel zou wel degelijk leiden tot een structurele stijging van zorgkosten in het jeugddomein door onder andere de verwachte hogere inschaling in salaris van de K&J-psychologen.8 Hierbij verwijs ik graag naar de Kamerbrief van 12 november 2024 en het bijhorende rapport.9 Het conceptwetsvoorstel is niet in procedure gebracht en in dit kader komt geen overgangsregeling.
Het klopt dat als er geen overgangsregeling komt, een certificaat van de opleiding tot gz-psycholoog nodig is voor K&J-psychologen om een BIG-registratie als gz-psycholoog te verkrijgen. De examencommissie van deze opleiding is bevoegd om eerdere diploma’s te beoordelen en eventuele vrijstellingen te geven als de kandidaat naar de mening van de examencommissie al op onderdelen bekwaam is. De opleidingskosten zullen niet stijgen als er geen overgangsregeling voor K&J psychologen komt, omdat het aantal bekostigde opleidingsplaatsen jaarlijks door mij wordt vastgesteld op basis van de verwachte zorgvraag. Zoals in de brief over het Capaciteitsplan 2024–2027 wordt toegelicht, volg ik hierbij de ramingen van het Capaciteitsorgaan.10
Bent u bereid te komen met een overgangsregeling waarmee de studenten die een opleiding hebben gevolgd met het perspectief van overgang naar een nieuwe BIG-groep, waaronder de huidige kinder- en jeugdpsychologen, alsnog de GZ-titel en BIG-registratie kunnen verkrijgen?
Nee, zoals mijn voorganger ook per brief van 27 mei 202511 aan uw kamer heeft aangegeven zie ik geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Een overgangsregeling zou wel degelijk leiden tot hogere zorgkosten en er komt in dit kader geen overgangsregeling voor kinder- en jeugdpsychologen.
Een BIG-registratie is niet noodzakelijk voor het verlenen van kwalitatief goede zorg. Kinder- en jeugdpsychologen kunnen werken binnen het jeugdveld met hun SKJ-registratie. Ik zie geen noodzaak om K&J-psychologen zwaarder te reguleren vanuit het patiëntenbelang en de kwaliteit van de zorg. Zij kunnen zich alsnog bij- of omscholen om GZ-psycholoog te worden. Daarnaast is het niet te voorspellen of een overgangsregeling ertoe leidt dat er meer psychologen voor kinderen en jeugdigen aan het werk kunnen en moeilijk via een wetswijziging te regelen. Bovendien zou een dergelijke regeling naar verwachting leiden tot een hogere inschaling in salaris en daarmee tot een jaarlijkse stijging van de zorgkosten.
Klopt het dat uit de impactanalyse uit 2021 blijkt dat door de nieuwe structuur snelle verwijzing mogelijk zou zijn, de kwaliteit zou verbeteren doordat behandelaren beter en breder geschoold zouden zijn, de continuïteit doordat de scheiding in zorg tussen 18- en 18+ minder regide zou zijn, kleine sectoren beter gepositioneerd zouden worden, de zorgkosten beperkt zouden blijven tot € 10 miljoen en er bovendien ruim draagvlak bleek te zijn in het veld na verwerking van kritiek uit eerdere consultaties?
De impactanalyse uit 2021 schetst een beperkte positieve impact van de voorgestelde structuurwijziging. Verwacht werd een kleine verbetering van de op de kwaliteit van psychologische zorg en mogelijk snellere doorverwijzing. Die snellere verwijzing zou vooral het gevolg zijn van een register, waarin beter zichtbaar is wie waarvoor bevoegd en bekwaam is.12 De inzichtelijkheid van de deskundigheid van psychologen in een dergelijk register zal naar verwachting meer bijdragen aan betere doorverwijzing dan het verminderen van titels via het voorgestelde conceptwetsvoorstel. De impactanalyse laat ook zien dat de effecten op toegankelijkheid beperkt zijn, en dat de structurele zorgkosten op termijn mogelijk stijgen met circa € 12 tot € 20 miljoen (voor de GGZ en jeugdzorg gezamenlijk).
Bovendien benoemt de impactanalyse ook risico’s, zoals verlies van beroepsidentiteit, verwarring bij patiënten en verwijzers, en onzekerheid over de uitvoerbaarheid van overgangsregelingen. De verwachte voordelen waren onder andere in hoge mate afhankelijk van breed draagvlak, waarvan uit de internetconsultatie is gebleken dat dit onvoldoende aanwezig was.
Kunt u per bovenstaand doel van de nieuwe structuur aangeven waarom deze conclusies niet meer houdbaar zijn? Kunt u ook per afzonderlijk punt aangeven welke alternatieve plannen u heeft om alsnog tegemoet te komen aan de oorspronkelijke doelen van de nieuwe structuur? Of laat u deze doelen los?
Zoals in de brief van 27 mei 202513 aan uw Kamer gemeld vloeide het voorstel tot wijziging van de beroepenstructuur voort uit de bredere afspraak in het Integraal Zorgakkoord (IZA) om de beroepen- en opleidingenstructuur in de geestelijke gezondheidszorg efficiënter en flexibeler in te richten. Het doel was de beroepenstructuur in de psychologische zorg te vereenvoudigen en te verduidelijken, zodat patiënten en verwijzers sneller de juiste behandelaar kunnen vinden. Uit de reacties op de internetconsultatie blijkt echter dat deze doelstellingen onvoldoende gehaald worden: het voorstel leidt onder meer tot meer onduidelijkheid, hogere zorgkosten en er bestaat onvoldoende draagvlak in het veld. Ook zonder wetswijziging blijft het van groot belang dat de toegankelijkheid van de geestelijke gezondheidszorg wordt vergroot, zorgmedewerkers voldoende worden ondersteund en patiënten en verwijzers duidelijkheid hebben.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en positieve advies van experts, instellingen en beroepsverenigingen, specifiek op het onderdeel van de beroepenstructuur waarin kinder- en jeugdpsychologen en GZ zouden worden samengevoegd, en uw besluit om het voorstel in te trekken wegens negatieve reacties uit een internetconsultatie?
Dat er sprake is van een discrepantie tussen het eerdere beleidsvoornemen en het besluit om het conceptwetsvoorstel niet verder in procedure te brengen, herken ik niet. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 9, was de verwachte impact van het voorstel beperkt en sterk afhankelijk van onder andere breed draagvlak. Uit de internetconsultatie bleek onder andere dat er onvoldoende draagvlak in het veld was.
Bent u bereid om alsnog een aangepaste invoering, met meer draagvlak of gefaseerde implementatie, te overwegen?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om de beroepenstructuur van de geestelijke gezondheidszorg in de Wet BIG te wijzigen. Gezien het beperkte draagvlak en de risico’s die het eerdere voorstel met zich meebracht, acht ik een aangepaste invoering of gefaseerde implementatie niet wenselijk.
Bent u bekend met het bericht «Arriva 92 procent van boetes voor zwartrijden van en naar azc Ter Apel niet betaald»?1
Ja. Bij navraag geeft Arriva aan dat het genoemde percentage van 92 procent betrekking heeft op het aantal uitgeschreven boetes voor zwartrijden die in heel 2024 niet aan Arriva zijn betaald. Het betreft hier het percentage van de blauwnettreinen van Arriva. Dat zijn naast de Vechtdallijnen (Zwolle-Emmen en Almelo-Mariënberg) ook de trein tussen Zutphen-Hengelo en Oldenzaal. Arriva geeft aan dat zij vooral zien dat het percentage grotendeels wordt bepaald door boetes die zijn uitgeschreven op de Vechtdallijnen. Het kabinet acht dit, gelet op de omvang en concentratie op met name de Vechtdallijnen, een onwenselijk hoog percentage. In onderstaande beantwoording wordt nader ingegaan op de inzet om dit percentage terug te dringen.
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat mensen (en dus ook asielzoekers) die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u hier dan aan?
Het is onwenselijk dat mensen die zwartrijden geen boete krijgen, geen boete betalen of bij herhaaldelijke overtreding geen reisverbod krijgen. Ik ben hierop tegen en vind dat alle vormen van zwartrijden, ongeacht wie hiervoor verantwoordelijk is, aangepakt moeten worden. Zwartrijden en het niet betalen van de boete ondermijnen het systeem en dragen bij aan een verloedering van het openbaar vervoer. Ik ben dan ook samen met vervoerders, het Ministerie van Asiel en Migratie (AenM) en het COA in gesprek om te bezien welke stappen mogelijk zijn om dat te verbeteren. De Minister voor AenM heeft aan de Kamer toegezegd te onderzoeken hoe boetes die opgelegd zijn aan inwoners van een AZC vaker verhaald kunnen worden op de overtreder.
Bent u het eens dat identiteitscontrole noodzakelijk is om vast te stellen wie zwartrijdt of overlastgevend gedrag vertoont, zodat iemand gesanctioneerd kan worden? Zo nee, waarom niet?
Ik erken het belang van een efficiënte identiteitsvaststelling om sancties aan personen die zwartrijden of overlast veroorzaken op te kunnen leggen. Bij navraag geeft Arriva aan dat als een boa iemand betrapt op zwartrijden, de boa een geldig ID-bewijs zal vorderen. Mocht deze er niet zijn, dan kan de boa de identiteit opzoeken via de Basisregistratie Personen (BRP). Daarnaast heeft de boa het recht om te fouilleren om zo toch een ID-bewijs te vinden. Mocht dit allemaal niet voldoende zijn, dan vraagt de boa de politie om een ID-check te doen. Pas nadat de identiteit is vastgelegd kunnen boetes worden uitgeschreven. Een vlotte identiteitsvaststelling is daarom essentieel om effectief te kunnen optreden tegen zwartrijders en overlastgevers.
Op welke manier kan de identiteit van asielzoekers gecontroleerd worden in het openbaar vervoer als zij geen rijbewijs of ander ID-bewijs bij zich zeggen te hebben?
Het controleren in het OV van de identiteit van reizigers kan op verschillende manieren. De toezichthouders (conducteurs zonder boa-bevoegdheid) en boa’s van de vervoersbedrijven zijn in gevallen bevoegd om (bepaalde) sancties op te leggen. Zij kunnen in het geval zij een persoon willen sanctioneren de persoon vragen naar een geldig identiteitsbewijs. Daarnaast kunnen boa’s aan de hand van a-typische vragen de BRP raadplegen om de door de boa staande gehouden persoon opgegeven NAW-gegevens (naam, adres en woonplaats) te controleren. Ook hebben boa’s onder specifieke omstandigheden de mogelijkheid een identiteitsfouillering toe te passen. Daarnaast krijgen de boa’s uit het IV-domein die werkzaam zijn voor private werkgevers per 1 juli 2026 toegang tot het Rijbewijzenregister, wat de zelfstandige identiteitsvaststelling voor deze boa’s zal verbeteren.
In de praktijk komt het echter regelmatig voor dat het de boa’s en toezichthouders onvoldoende middelen hebben om de identiteit te controleren als de reiziger niet wil meewerken en/of niet in de betreffende registers is opgenomen. Over deze knelpunten en de aanpak daarvan, hebben de Minister van JenV en ik 9 juli jl. een brief aan de Kamer gestuurd in reactie op het rapport van OV-NL «Handhaven in het OV».2
Bent u het eens dat het onwenselijk is dat iemand 50 keer kan worden betrapt op zwartrijden, geen reisverbod krijgt en ogenschijnlijk ook niet de boetes betaalt? Zo ja, waarom heeft het verhalen van de boetes geen prioriteit of wordt op geen enkele manier kenbaar gemaakt aan de asielzoeker dat dit niet is hoe je je in Nederland gedraagt?
Ja, dit is zeer onwenselijk gedrag van eenieder, ongeacht diens afkomst of verblijfsrechtelijke status. Het kan niet zo zijn dat iemand zich herhaaldelijk onttrekt aan betaling zonder dat daar consequenties aan verbonden zijn. Dat er toch nog gevallen bekend zijn van dergelijke veelplegers is mij ook een doorn in het oog. Daarom werk ik samen met de Minister voor Asiel en Migratie en de vervoerders aan maatregelen die dergelijke veelplegers een halt toeroepen, binnen het bestaande juridische kader. Daarbij krijgen bewoners van het COA op meerdere momenten voorlichting over onder andere openbaar vervoer in Nederland. Ook staat er toegankelijke informatie op MyCOA.nl over onder andere regels en betalen in het ov. Deze informatie is tot stand gekomen in samenwerking met openbaar vervoerders. Uiteindelijk moet namelijk helder zijn: wie gebruik maakt van het openbaar vervoer, betaalt gewoon zijn rit.
Bent u het eens dat het wenselijk is om identiteitsvaststelling door BOA’s (Buitengewoon Opsporingsambtenaren), zo nodig als politievrijwilliger, te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook hierboven aangegeven, deel ik het beeld dat het van belang is om de informatiepositie van boa’s te verbeteren, met als doelstelling om de boa’s zo veel als mogelijk eigenstandig hun taken uit te kunnen laten voeren. Specifieker wanneer het gaat om een zelfstandigere identificatie van staande gehouden personen door boa’s. Voor een toelichting op de inzet op dit punt van onder andere de Minister van Justitie en Veiligheid verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 3 en 4. De boa’s waar het in casu om gaat, zijn werkzaam voor of bij een openbaarvervoersbedrijf en voeren vanuit die rol hun taken en werkzaamheden uit. Deze boa’s zijn aldus tijdens het uitvoeren van deze taak niet werkzaam voor de politieorganisatie als politievrijwilliger. Zij kunnen dus geen gebruikmaken van de bevoegdheden die zij als politievrijwilliger zouden hebben. Het laten vaststellen van een identiteit door boa’s als politievrijwilliger wordt daarom niet als optie gezien. Daarom wordt in samenwerking met het Ministerie van JenV onderzocht of de Basisvoorziening vreemdelingen toegankelijk wordt gemaakt voor boa's.
Bent u het eens dat het wenselijk kan zijn om in overleg met COA (Centraal Orgaan opvang asielzoekers), AVIM (Afdeling Vreemdelingenpolitie), OM (Openbaar Ministerie), Arriva en andere partners voor langere termijn een pilot op te zetten waarbij er regelmatig in de treinen wordt gecontroleerd op een geldig vervoersbewijs en indien nodig boetes daadwerkelijk op asielzoekers worden verhaald of dat vreemdelingen kunnen worden meegenomen door de politie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit realiseren?
Zwartrijden is een overtreding van de Wet Personenvervoer, waarbij het voor mij belangrijk is dat daders ook de consequenties hiervan ervaren. Uit de signalen die ik vanuit Arriva ontvang, is het mij duidelijk geworden dat er momenteel veel gecontroleerd wordt in het openbaar vervoer. Openbaar vervoerders zorgen er ook voor dat boetes uitgeschreven worden waar ze uitgeschreven moeten worden. Het is niet toegestaan om doelgroep-controles op vervoersbewijzen in het OV te doen. Er kunnen alleen algemene controles worden gedaan waarbij iedereen die zwartrijdt een boete krijgt, niet alleen asielzoekers. Met het Ministerie van Asiel en Migratie en het COA ben ik in gesprek om het betalingspercentage te verbeteren.
Bent u het eens dat het de stewards en BOA’s van Arriva onevenredig veel tijd en capaciteit kost om boetes uit te delen die uiteindelijk niet worden betaald?
Uit de gesprekken met Arriva komt naar voren dat er momenteel veel wordt gecontroleerd en boetes ook uitgeschreven worden waar nodig. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit onevenredig veel tijd kost. Waar het spaak loopt, is bij het betalen van de boetes. Zoals ook bij vraag 7 is aangegeven, ben ik met het Ministerie van Asiel en Migratie en het COA in gesprek om hier stappen op te zetten en het betalingspercentage te verbeteren.
Hoe lang duurt het voordat een boete uitgeschreven door een steward terecht komt bij het COA?
Wanneer een boete wordt uitgeschreven, bestaat de mogelijkheid om per direct per pin te betalen. Gebeurt dit niet, dan ontvangt de betrokkene op de 14e dag na de overtreding een betalingsherinnering, inclusief 15 euro administratiekosten. Indien ook dan geen betaling volgt, wordt op de 25e dag een aanmaning verstuurd. Op dat moment wordt de overtreding een justitiële aangelegenheid. Vervolgens wordt de boete overgedragen aan het incassobureau en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).
Voor alle uitgeschreven boetes geldt deze procedure. In het geval van asielzoekers wordt, na vaststelling van de identiteit en het niet direct kunnen voldoen van de boete per pin, de boete verstuurd naar hun verblijfsadres bij het COA. De boete wordt binnen enkele dagen na verzending ontvangen. De boete komt vervolgens terecht bij de asielzoeker. Het COA zorgt ervoor dat de post beschikbaar is voor de bewoners, die deze zelf moeten ophalen en verantwoordelijk zijn voor de afhandeling. Het COA heeft hier geen inzage in en is ook niet verantwoordelijk voor de asielzoekers en de betaling van hun boetes. Het proces verloopt daarna hetzelfde zoals bij de hierboven beschreven procedure. Dit houdt in dat in het geval van een aanmaning op dag 28, Arriva de boete overdraagt aan het incassobureau en het CJIB. Arriva heeft hier verder geen zicht op de afhandeling. In de praktijk worden de meeste zaken geseponeerd, omdat betaling te lang uitblijft. Er bestaan verschillende interpretaties over de redenen waarom het CJIB overgaat tot seponering. Om hier meer inzicht in te krijgen, is extra tijd nodig voor aanvullend onderzoek en een diepgaandere analyse bij het CJIB.
Wat doet het COA in het geval van een boete waarbij de identiteit van de asielzoeker vastgesteld kon worden en de asielzoeker een inwoner is van asielzoekerscentrum (azc) Ter Apel? Is het COA bereid om maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het niet betalen van boetes vormt in de praktijk een hardnekkig probleem dat de handhaving onder druk zet. Dit is voor het kabinet een belangrijk thema en heeft onze nadrukkelijke aandacht. Op 7 november 2024 is in opdracht van het Ministerie van IenW, Decentrale OV autoriteiten en alle ov-vervoerbedrijven in Nederland een onderzoek uitgevoerd naar het betaalmoraal in het openbaar vervoer3.
Bij navraag geeft het COA aan dat, net zoals bij andere post die op persoonlijke titel aan een bewoner wordt gestuurd, deze post beschikbaar wordt gesteld aan de betreffende bewoner. Bewoners zijn zelf verantwoordelijk voor het ophalen, openen en beantwoorden van hun post. Het COA heeft geen bevoegdheid om post van bewoners te openen. Het COA onderstreept het belang dat bewoners, net zoals iedereen in Nederland, zich aan de regels houden en in voorkomende gevallen boetes betalen. Dit is dan ook onderdeel van de voorlichting over het gebruik van het openbaar vervoer aan bewoners en het COA is daarom ook nauw betrokken bij bovengenoemde gesprekken met ook vervoerders om verbeteringen door te voeren voor het vaker innen van boetes.
Daarnaast is er een integrale werkgroep overlastgevende asielzoekers in het openbaar vervoer, waarin het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met vervoerders onderzoeken welke kansrijke maatregelen kunnen bijdragen aan het aanpakken van dit probleem. In dit verband wordt ook specifiek gekeken naar het niet betalen van boetes bij zwartrijden. De Minister voor AenM heeft aan de Kamer toegezegd te onderzoeken hoe we die boetes efficiënter kunnen innen bij de veroorzaker.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het zomerreces 2025?
Deze vragen zijn tot mijn spijt niet vóór het zomerreces beantwoord. De beantwoording van deze vragen vergde meer tijd, omdat de inhoud hiervan met Arriva en andere betrokken organisaties afgestemd diende te worden.
Het artikel “Ook de EU heft economische sancties tegen Syrië op” en het artikel “Kabinet houdt rapport geheim dat terugkeer van tienduizenden Syriërs kan betekenen' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
In hoeverre lopen er nu al gesprekken met Syrië over het terugnemen van Syrische burgers die asiel hebben aangevraagd in de EU en in het bijzonder Nederland? Zo niet, bent u bereid om deze gesprekken alvast te starten zodat na het beslismoratorium aan een effectieve terugkeer kan worden gewerkt?1 2
Grip op migratie inclusief de terugkeer van Syriërs is van groot belang voor Nederland. Daarbij wordt in eerste instantie ingezet op gefaciliteerde zelfstandige terugkeer. Alle Syriërs die zelfstandig willen terugkeren kunnen dit doen en kunnen hierbij terugkeer- en herintegratieondersteuning krijgen van de Dienst Terugkeer en Vertrek (DTenV). Een voorbeeld hiervan zijn de 84 Syriërs die op 16 september jl. met een chartervlucht, georganiseerd door de DTenV, vrijwillig zijn vertrokken vanuit Nederland naar Syrië. Sinds de val van het regime Assad zijn er ook ongeveer 700 Syriërs met ondersteuning van de DTenV teruggekeerd.
Gedwongen vertrek komt in beeld als vreemdelingen vertrekplichtig zijn en niet meewerken aan zelfstandig vertrek. Syriërs met een rechtmatige verblijfsstatus zijn niet vertrekplichtig. Ingevolge het besluit- en vertrekmoratorium was er sinds de val van het Assad-regime aanvankelijk geen mogelijkheid om tot gedwongen vertrek over te gaan. Met het vervallen van het moratorium is gedwongen terugkeer weer een mogelijkheid geworden. Er heeft nog geen gedwongen terugkeer plaats gevonden naar Syrië. Afspraken over de terugkeersamenwerking met de Syrische overgangsregering zijn voor de mogelijkheid tot gedwongen terugkeer noodzakelijk. Nederland heeft vanwege de misdaden van het Assad-regime sinds 2012 geen diplomatieke banden onderhouden met Syrië. Sinds de val van het Assad-regime in december 2024 is er contact met de Syrische overgangsautoriteiten, onder andere ten behoeve van gefaciliteerde zelfstandige terugkeer. Het brede migratiethema – waaronder terugkeer – is de komende periode een van de Nederlandse prioriteiten in de verdieping en verbreding van het contact met de Syrische autoriteiten. In dit kader wordt er ingezet op het bespreken van de samenwerking op gedwongen terugkeer met Syrië gedurende verschillende contactmomenten in het aankomende half jaar. Hiervoor zal op korte termijn een ambtelijke delegatie afreizen naar Syrië.
Beschikt u inmiddels over nieuwe informatie – een nieuw ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken- over de situatie in Syrië? Zo nee, waarom niet en wanneer wordt deze informatie verwacht? Zo ja, geeft dit ambtsbericht aanleiding om weer te gaan beslissen op Syrische asielaanvragen?
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 29 mei jl. een nieuw ambtsbericht Syrië opgeleverd. Op 6 juni jl. is dit ambtsbericht bij een WOO-besluit openbaar gemaakt. Op 10 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de consequenties van dit ambtsbericht voor het landenbeleid Syrië.3 Syrische asielaanvragen worden als gevolg hiervan weer ter hand genomen.
Kunnen aanvragen die berusten op vrees voor vervolging van het voormalige Syrische regime nu (in beginsel) worden afgewezen? Zo ja, bent u ook bereid om alle verleende statussen aan Syrische asielzoekers opnieuw te beoordelen en waar mogelijk in te trekken?
Het klopt dat de vrees voor het voormalige Assad regime inderdaad achterhaald is gelet op de ontwikkelingen in Syrië. Het algemene uitgangspunt waarbij werd aangenomen dat er bij terugkeer een reëel risico is op ernstige schade is om deze reden ook komen te vervallen. Er kunnen echter nog steeds individuele gronden zijn op grond waarvan een vreemdeling uit Syrië internationale bescherming behoeft. Zo is in het landenbeleid opgenomen dat LHBTIQ+ en Alawieten als risicoprofiel worden aangemerkt. Daarnaast wordt er aangenomen dat er sprake is van een relatief lagere mate van willekeurig geweld in het kader van artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn. Of een Syriër in aanmerking komt voor internationale bescherming zal indachtig dit beleid worden beoordeeld en daarbij wordt ook het ambtsbericht van 29 mei jl. betrokken.
Zoals aangekondigd in de eerder genoemde brief van 10 juni jl. kan op basis van het huidige landenbeleid overgegaan worden tot het beoordelen van de lopende asielaanvragen. In de brief wordt echter ook uitgelegd dat er op dit moment nog geen aanleiding gezien wordt om over te gaan tot herbeoordelingen. De juridische kaders inzake het beoordelen van een asielaanvraag en het intrekken van een reeds verleende vergunning verschillen van elkaar. Om in te kunnen trekken dient er te worden beoordeeld of de wijziging die leidt tot het vervallen van de reeds verleende asielstatus voldoende ingrijpend is en een niet-voorbijgaand karakter heeft alvorens de reeds verleende status ingetrokken kan worden. Op dit moment kan nog niet in algemene zin geconcludeerd worden dat de positieve wijzigingen in de huidige veiligheids- en mensenrechtensituatie in Syrië voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand zijn. Daarom wil ik wachten tot het volgende ambtsbericht om opnieuw te bezien of de situatie zich voldoende bestendigt om tot herbeoordelingen over te gaan. Voor een meer uitgebreide beschrijving van alle relevante overwegingen verwijs ik u naar mijn brief d.d. 10 juni jl.4
Kunt u aangeven hoeveel Syrische statushouders in aanmerking zouden komen – in beginsel dus Syriërs met een status verleend in de voorbije drie jaar – voor een herbeoordeling van hun status?
Tijdelijke verblijfsvergunningen kunnen worden ingetrokken. Op peilmoment 1 juni zijn er 75.330 tijdelijke vergunninghouders.
Kunt u zo concreet mogelijk aangeven hoe het staat met uitvoering van de motie Eerdmans die opriep om een plan voor te bereiden voor de terugkeer van Syriërs zodra dit veilig kan (Kamerstuk 32 317, nr. 919)?
In antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat al direct na de machtsovername door de DTenV ondersteuning is geboden aan personen die wilde terugkeren naar Syrië. Met het instellen van het nieuwe landgebonden asielbeleid voor Syrië zijn tevens de mogelijkheden voor ondersteuning bij terugkeer en herintegratie vergroot. Een voorbeeld van de uitgebreide ondersteuning is de charter voor Syriërs die vrijwillig terugkeerde naar Syrië georganiseerd door de DTenV op 16 september jl. Daarnaast zet het kabinet, zoals eerder aan uw Kamer aangegeven, erop in, om zodra het mogelijk is over te gaan naar gedwongen terugkeer. Hiertoe wordt onder andere ingezet op het maken van terugkeerafspraken met de Syrische overgangsregering, zoals ook benoemd in antwoord op vraag 1.
Ook worden door de DTenV, het Ministerie van Asiel en Migratie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de benodigde voorbereidingen getroffen voor het realiseren van meer terugkeer naar Syrië, waaronder het opzetten en uitbreiden van de samenwerking met organisaties in Syrië die, op termijn, kunnen ondersteunen bij re-integratie. Ook nationaal blijf ik continue zoeken naar manieren om vrijwillig vertrek verder te ondersteunen. Het kabinet beschouwt de motie hiermee daarom ook als uitgevoerd. Indien er sprake is van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van het realiseren van terugkeer van Syriërs zal uw Kamer daar over geïnformeerd worden. Zoals uw Kamer is geïnformeerd in de eerdergenoemde brief inzake het landenbeleid Syrië, heeft het kabinet de nodige stappen gezet in het faciliteren van de vrijwillige terugkeer van personen die naar Syrië wensen terug te keren. Kortheidshalve verwijs ik u naar de inhoud van deze brief.
Bent u het ermee eens dat Syriërs in Nederland teruggestuurd kunnen worden naar hun land, gezien de recente ontwikkelingen zoals het opheffen van economische sancties tegen Syrië en de persoonlijke gesprekken die reeds zijn gevoerd tussen de nieuwe president van Syrië en de presidenten van Amerika en Frankrijk?
De vraag of Syrische asielzoekers en statushouders terug kunnen naar Syrië hangt allereerst af van de vraag of zij te vrezen hebben voor vervolging of ernstige schade bij terugkeer. Het algemene uitgangspunt waarbij werd aangenomen dat er bij terugkeer een reëel risico is op ernstige schade vanwege vrees voor mensenrechtenschendingen door het Assad-regime is met de val van het regime komen te vervallen. Er kunnen echter nog steeds individuele gronden zijn op grond waarvan een vreemdeling uit Syrië internationale bescherming behoeft. Zo is in het landenbeleid opgenomen dat LHBTIQ+ en Alawieten als risicoprofiel worden aangemerkt. Daarnaast wordt er aangenomen dat er sprake is van een relatief lagere mate van willekeurig geweld in het kader van artikel 15 onder c van de Kwalificatierichtlijn. Of een Syriër in aanmerking komt voor internationale bescherming zal indachtig dit beleid worden beoordeeld en daarbij wordt ook het ambtsbericht van 29 mei jl. betrokken. Dit is een individuele beoordeling die plaats vindt aan de hand van de merites van de zaak. Indien blijkt dat er geen sprake is van een vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade en hun asielaanvraag afgewezen wordt dan is terugkeer aan de orde.
Het kabinet levert een bijdrage aan het verbeteren van de situatie in Syrië, onder meer om terugkeer te bevorderen en grootschalige duurzame terugkeer mogelijk te maken. Het opheffen van de economische sancties door de EU t.a.v. Syrië kan bijdragen aan economische ontwikkeling van Syrië en daarmee kan het aantrekkelijker worden om vrijwillig naar het land terug te keren.
Bent u het eens met het feit dat lange en zeer uitvoerige (openbare) ambtsberichten zorgen voor veel mogelijkheden voor asielzoekers om het vluchtverhaal daarop af te stemmen?
Ambtsberichten geven objectieve en feitelijke informatie over de algemene situatie in een land van herkomst en worden voor een deel gebaseerd op andere openbare bronnen die eveneens door asielzoekers te raadplegen zijn. Misbruik van de informatie die in ambtsberichten staat, kan niet helemaal worden uitgesloten. Eerder besloot het kabinet om ambtsberichten niet meer actief te publiceren gebaseerd op het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. Woo-verzoeken en rechtelijke uitspraken vragen echter om een herbeoordeling van dit besluit. Om een asielrelaas aannemelijk te maken zal een asielzoeker daarnaast altijd individuele omstandigheden aan moeten dragen. Het is daarom niet zo dat een enkele verwijzing naar een ambtsbericht volstaat om het asielrelaas aannemelijk te maken. De IND besteedt in de gehoren juist veel aandacht aan de individuele aspecten van het asielrelaas om zo de geloofwaardigheid van de verklaringen en de aannemelijkheid van de vrees te beoordelen.
Bent u van mening dat het wenselijk is om terug te keren naar de kortere algemene ambtsberichten die voorheen werden gebruikt? Zo ja, bent u het tevens eens met de stelling dat meer gedetailleerde informatie in individuele ambtsberichten kan worden opgenomen (die niet openbaar zijn)? Zo nee, waarom niet?
Ambtsberichten worden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgesteld aan de hand van vragen (Terms of Reference) van het Ministerie van Asiel en Migratie. Deze vragen zijn gebaseerd op de behoefte uit de beleids- en uitvoeringspraktijk van dit ministerie en de IND. De ambtsberichten in de huidige vorm voorzien dan ook in een specifieke behoefte. Kortere en minder gedetailleerde ambtsberichten zouden het werk van de IND bemoeilijken. Een kortere vorm van ambtsberichten ligt momenteel daarom ook niet in de rede.
Individuele ambtsberichten gaan over een individu, terwijl algemene (en thematische) ambtsberichten gaan over de situatie in landen van herkomst. Individuele ambtsberichten worden opgesteld in enkele zaken per jaar, wanneer de verklaringen van de vreemdeling en het algemeen ambtsbericht, of eventuele andere openbare bronnen, onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een beslissing. Algemene ambtsberichten ondervangen juist dat voor iedere individuele asielzoeker onderzoek moet worden gedaan. Zoals gesteld in antwoord op vraag 7 bezie ik momenteel hoe om te gaan met openbaarmaking van ambtsberichten.
Waarom heeft u niet besloten om ook de werkinstructies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet meer te openbaren, net als ambtsberichten die vaak algemeen en in lijn met openbare bronnen zijn?
Uw Kamer is per brief d.d. 26 juni 2024 geïnformeerd over de gepleegde inzet omtrent het niet openbaren van werkinstructies van de IND.5 Daarin is uiteengezet dat er enkel onderdelen van werkinstructies die tot gevolg kunnen hebben dat het goed functioneren van het bestuursorgaan in het gedrang komt gelakt kunnen worden. Hierbij kan gedacht worden aan passages in uitvoeringsinstructies waar de vreemdeling zijn aanvraag op kan afstemmen en daarmee zijn voordeel kan doen in verblijfsprocedures zoals controlevragen die gesteld kunnen worden aan vreemdelingen om de herkomst te achterhalen, asielrelaas te beoordelen, maar bijvoorbeeld ook aan vragen in het kader van de nationale veiligheid. Deze werkwijze wordt inmiddels toegepast. Ik verwijs u kortheidshalve naar voornoemde brief voor de volledige onderbouwing van deze keuze.
Bent u bereid om een interne werkinstructie te geven of een afspraak te maken tussen het Ministerie van Asiel en Migratie en Buitenlandse Zaken om ambtsberichten veel minder uitgebreid te maken, zodat ambtsberichten algemener worden en de kans op afwijzing wordt bevorderd?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat wanneer het landenbericht per regio in een land zou worden vastgesteld of dat er in ambtsberichten meer nadruk wordt gelegd op het binnenlands vlucht -en/of vestigingsalternatief, dit in potentie veel weigeringen van asielverzoeken kan opleveren? Zo niet, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om de Europese regels hiertoe te wijzigen?
Er wordt in ambtsberichten reeds stil gestaan bij de situatie in verschillende regio’s en aan de hand daarvan worden ook beleidsmatige conclusies getrokken over de vraag of er een binnenlands beschermingsalternatief aanwezig is. Dit wordt vervolgens ook in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Eenzelfde methodiek wordt gevolgd door andere EU lidstaten en de EUAA. Er is dan ook geen noodzaak tot een wijziging in Europese regelgeving op dit punt.
Erkent u dat een zorgvuldige toetsing van een asielverzoek, met daaronder een zorgvuldig gehoor alsmede de mogelijkheid om binnen de beslistermijn een individueel ambtsbericht te vragen aan de Minister van Buitenlandse Zaken een bijdrage levert aan een meer individuele toetsing van een asielverzoek? Zo ja, bent u ook van mening dat dit een intensievere toetsing zoals hierboven beschreven een hogere kans op een afwijzing oplevert? Erkent u dat een asielonderzoek resulterend in een afwijzende beschikking meer personeelsinzet vergt dan een kort onderzoek, resulterend in een inwilliging?
De IND verricht reeds een zorgvuldige toetsing van het asielverzoek. Dit is altijd een individuele beoordeling die plaatsvindt aan de hand vaneen zorgvuldig gehoor en de mogelijkheid om een individueel ambtsbericht op te vragen. Daarnaast maakt de IND gebruik van alle stukken die worden overgelegd door de vreemdeling en informatie over het betreffende land van herkomst waaronder de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. Voor zover uw vraag de suggestie wekt dat de IND onvoldoende zorgvuldig en niet op individuele basis toetst moet ik dat dan ook weerspreken.
Zowel aan een afwijzing als een inwilliging gaan in beginsel dezelfde onderzoeken vooraf. Het kan daarbij voorkomen dat een zaak een evidente inwilliging of afwijzing betreft zonder dat daarvoor aanvullende onderzoeken nodig zijn. Het is echter evenwel mogelijk dat het een ingewikkelde zaak betreft waar nader onderzoek is vereist. De uitkomst van de zaak is daarbij niet leidend maar juist de individuele merites van de zaak. Het is dan ook geen gegeven dat een aanvullend onderzoek per definitie leidt tot meer afwijzingen.
Het bericht ‘SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Reinette Klever (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «SOMO: Nederlandse zakenmannen verkopen voor tientallen miljoenen aan Israëlische wapenindustrie»1 en «Kortsluiting in het internationaal recht»2?
Ja.
Vindt u het moreel verwerpelijk dat deze zakenmannen via hun in India gevestigde bedrijf «SASMOS» elektronische componenten aan onder andere de Israëlische wapenfabrikanten Elbit; Rafael; en Israel Aerospace Industries leveren?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of personen.
Klopt het dat de strafrechtelijke vervolging van deze zakenmannen binnen de rechtsmacht van Nederland valt zoals is gebleken uit eerdere, vergelijkbare gevallen? Kunt u uiteenzetten op basis van wat voor jurisdictie, welke wetten en regels dat nu weer zou kunnen gebeuren?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren en waarover Nederland rechtsmacht heeft. Indien het Openbaar Ministerie het na een dergelijke beoordeling opportuun acht om tot vervolging over te gaan, is het aan de rechter om een uiteindelijk oordeel te vellen over de vraag of Nederland rechtsmacht heeft. Bij een dergelijke beoordeling kan worden gekeken naar de rechtsmachtbepalingen in het Wetboek van Strafrecht, maar – afhankelijk van de precieze verdenking – ook naar rechtsmachtbepalingen in andere wetten zoals bijvoorbeeld de Wet internationale misdrijven.
Weet u of het Openbaar Ministerie al een onderzoek heeft lopen naar deze zakenmannen?
Hier kan het kabinet geen uitspraken over doen.
Wat is uw oordeel over de Israëlische wapenbedrijven waarmee deze mannen op grote schaal handel drijven? Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Elbit en Rafael beelden van aanvallen op illegaal bezette Palestijnse gebieden gebruiken in hun promotievideo’s? Wat vindt u ervan dat journalisten hebben aangetoond dat bij sommige van die aanvallen kinderen zijn omgekomen? Wat vindt u ervan dat deze bedrijven vervolgens met schaars geklede vrouwen proberen de moord op Palestijnse kinderen met hun wapensystemen «sexy» te maken? Wat is uw standpunt over het seksueel en commercieel uitbuiten van oorlogsmisdrijven door deze bedrijven?
Het kabinet doet in beginsel geen publieke uitspraken over individuele bedrijven of individuen. Staten dienen zich te houden aan internationaal recht. Het kabinet benadrukt het belang van naleving van het internationaal recht en roept staten op hun verantwoordelijkheid te nemen. Zie tevens het antwoord op vraag 15.
Van ondernemingen uit staten die de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen hebben onderschreven, zoals Israël, wordt verwacht dat zij zakendoen in lijn met deze internationale kaders. Dit betekent dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten voorkomen en aanpakken. Volgens deze internationale kaders dienen ondernemingen in situaties van gewapend conflict normen van humanitair oorlogsrecht te respecteren en aangescherpte gepaste zorgvuldigheid toe te passen.
Wat vindt u ervan dat bedrijven zoals Israel Aerospace Industries ook «battle tested» drones (getest op Palestijnen in de illegaal bezette gebieden) hebben verkocht aan Vladimir Poetin, zelfs na de illegale annexatie van de Krim en de MH17-ramp waarbij 196 Nederlanders werden vermoord? Hoe staat u tegenover het feit dat deze drones een sleutelrol speelden in Poetin’s operaties in Syrië, waarmee het brute regime van Assad overeind werd gehouden? Wat vindt u ervan dat Israël Russische piloten opleidde om deze drones in te zetten, wat tot onnoembaar veel oorlogsmisdrijven heeft geleid?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u ook dat handel met wapenbedrijven zoals Elbit, Rafael en Israel Aerospace Industries tegen alle ethische standaarden indruist? Zo ja, wat doet u ertegen dat Nederlanders niet meer voor honderden miljoenen handelen met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse uitvoer van militaire goederen naar Israël wordt zorgvuldig getoetst aan de Europese kaders voor wapenexportcontrole. Daar waar een duidelijk risico bestaat dat militaire goederen gebruikt worden bij het begaan van ernstige schendingen van de mensenrechten of het humanitair oorlogsrecht, wordt een vergunningaanvraag afgewezen. Daarmee voldoet de Staat aan zijn internationaalrechtelijke verplichtingen ten aanzien van wapenexportcontrole. Dat is onlangs bevestigd in het vonnis van de voorzieningenrechter in de zaak Al-Haq c.s. tegen de Staat (d.d. 13 december 2024).
Materieelsamenwerking van defensie met Israëlische bedrijven vindt plaats binnen de kaders van het kabinetsbeleid en de Europese aanbestedingswetgeving. De Israëlische defensie-industrie ontwikkelt systemen die belangrijk zijn voor de doorontwikkeling en modernisering van de Nederlandse krijgsmacht. Defensie heeft in Israël geproduceerde militaire middelen en systemen aangeschaft vanwege de kwaliteit en relatief snelle beschikbaarheid daarvan.
Wat vindt u ervan dat de wapens van deze fabrikanten sinds oktober 2023 op grote schaal worden ingezet door het Israëlische leger in Gaza, met name in het licht van de consensus onder genocideonderzoekers dat Israël genocide pleegt in Gaza?
Het kabinet staat voor de veiligheid en het bestaansrecht van de Staat Israël. Dat betekent ook dat Israël over een defensie-industrie moet kunnen beschikken. Het kabinet veroordeelt de aanval van Hamas op 7 oktober 2023 ten stelligste; tegelijkertijd roept het huidige Israëlisch handelen urgente vragen op over de proportionaliteit daarvan. Vanaf het begin van het conflict roept het kabinet Israël op om in overeenstemming met het internationaal recht te handelen bij het optreden in de Gazastrook. Het is van belang dat op verschillende manieren en vanuit diverse landen druk wordt uitgeoefend op de regering Netanyahu om de situatie op de grond onmiddellijk te verbeteren. Dit is ook de reden dat Nederland onder andere in mei 2025 de brief aan de Hoge Vertegenwoordiger heeft gestuurd om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren.
Gezien de aanhoudende catastrofale situatie in de Gazastrook en het niet nakomen van de afspraken met de EU, heeft het kabinet besloten om zowel nationale- als Europese maatregelen te nemen. Uw Kamer is hierover middels een brief op 28 juli jl.3 geïnformeerd. Graag verwijzen wij u ook naar de Kamerbrief van 21 januari 20254. Hierin is opgenomen de verplichting van derde staten om genocide te voorkomen. In de brieven van 18 juni 20255, 28 juli 2025 en de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dassen van 24 juni 20256 is hierop verder invulling gegeven. Tot slot is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing van de algemene vergunningen NL007 en NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming [Kamerstuk 22 054, nr. 454].
Zouden de elektrische bedradingsoplossingen van SASMOS voor drones, straaljagers en tanks, die SASMOS zelf met de «bloedsomloop en het centrale zenuwstelsel van het menselijk lichaam» vergelijkt door de recent aangescherpte exportcontroles van Nederland voor export naar Israël komen? Zo ja, waarom? Zo nee, wat vindt u ervan dat deze elektrische onderdelen op grote schaal naar Israël worden uitgevoerd door SASMOS?
Op basis van het SOMO-rapport is niet met zekerheid te zeggen welke goederen SASMOS precies exporteert. Daarom is niet vast te stellen of hiervoor een vergunningplicht geldt en of hiervoor in een hypothetisch geval bij export vanuit Nederland een exportvergunning is vereist. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Wat vindt u ervan dat de export van SASMOS naar Israël flink is gestegen sinds oktober 2023? Vindt u het ook zorgelijk dat het er alles van weg heeft dat SASMOS enorm profiteert bij iedere oplaaiing van het geweld in Gaza? Wat vindt u er bijvoorbeeld van dat alleen al in maart 2025, de maand waarin Israël het staakt-het-vuren beëindigde, SASMOS op 20 verschillende dagen producten naar Israël heeft verscheept?
Het kabinet doet in beginsel in het openbaar geen uitspraken over individuele bedrijven of personen. Alle Nederlandse bedrijven hebben zich te houden aan de wet. Als er aanwijzingen zijn dat bedrijven de wet hebben overtreden, dan zal dit worden onderzocht door de relevante toezichthouder. Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of sprake is van gedragingen die mogelijk strafbaar handelen opleveren.
Bent u voorts bereid om de relaties van SASMOS met andere Nederlandse bedrijven onder de loep te nemen, zoals GKN Aerospace en de in Brabant gevestigde Lumipol Group? Bent u het namelijk eens dat het Nederlandse businessnetwerk met de Israëlische wapenindustrie doorgelicht moet worden om in kaart te brengen of er sprake is van medeplichtigheid aan Israëlische oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid en genocide? Kunnen de belastingdienst, douane en FIOD hier een rol bij spelen?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u überhaupt ooit een waarschuwing aan dit soort bedrijven gegeven dat er een groot risico is dat hun producten bijdragen aan grove schendingen van het internationaal recht vanwege gebruik door het Israëlische leger? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights toepassen. Volgens deze kaders dienen bedrijven mensenrechtenrisico’s, in hun waardeketens te identificeren, ook bij export, en waar nodig aan te pakken. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Bent u het eens dat het evident is dat de zakenmannen uit het artikel zich bewust waren van de mogelijkheid dat hun materiële hulp gebruikt zou worden voor het plegen van oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid of genocide en dat ze dat risico aanvaardden?
Het kabinet doet daar geen uitspraken over. Het is in individuele zaken aan de rechter om te oordelen of bepaald handelen internationale misdrijven oplevert, indien en voor zover het Openbaar Ministerie het opportuun acht om tot vervolging over te gaan.
Bent u het ook eens dat uit jurisprudentie (denk aan de zaak Frans van Anraat in 2009, en Guus van Kouwenhoven in 2018) bleek dat het voldoende was dat de veroordeelde personen wisten wat de daders van plan waren en niet noodzakelijkerwijs hun intentie hoefden te delen om strafrechtelijk veroordeeld te worden? Bent u het met andere woorden eens dat de Nederlandse rechtbanken dedolus eventualis hebben gehanteerd omdat deze steunt op «de aanname van risico» in plaats van «kennis» van het feit dat wapens werkelijk worden ingezet voor het begaan van internationale misdrijven? Hoe beschouwt u dat in relatie tot de onderhavige casus?
Door de Nederlandse rechter zijn in het verleden inderdaad personen uit de private sector met de Nederlandse nationaliteit veroordeeld voor medeplichtigheid aan oorlogsmisdrijven. In die zaken stelde de rechter vast dat sprake was van opzet en dat deze personen wisten dat door derden oorlogsmisdrijven zouden worden gepleegd dan wel dat zij zich willens en wetens hadden blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat derden oorlogsmisdrijven zouden plegen door gebruikmaking van de geleverde goederen.
De beoordeling of sprake is van opzet is – zoals ook uit deze jurisprudentie volgt – afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Het is aan de rechter om een dergelijke beoordeling te maken indien en voor zover het openbaar ministerie het opportuun acht om tot strafrechtelijke vervolging over te gaan. Ik kan mij daar niet over uitlaten.
Bent u het tot slot eens dat er een nationale aanpak moet komen tegen private handelingen die bijdragen aan schendingen van het internationaal recht door Israël in Gaza en de Westelijke Jordaanoever? Zo ja, welke instanties zouden hierbij betrokken moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Iedere staat dient zich te houden aan internationaal recht. In het advies van het Internationaal Gerechtshof van 19 juli 20247 wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen.
Het Nederlandse busbedrijf EBS en banden met de illegale bezetting van Palestijns gebied |
|
Sarah Dobbe , Jan Paternotte (D66), Stephan van Baarle (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Kati Piri (PvdA) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radio Boos over het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat het Israëlische bedrijf Egged Transportation Ltd. het moederbedrijf is van het Nederlandse busbedrijf EBS?
Ja.
Klopt het dat Egged Transportation Ltd. op een lijst van de Verenigde Naties staat als betrokken bij Israëlische kolonisatie van illegaal bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Hoe verhoudt dit feit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid jegens zakelijke activiteiten op illegaal bezet Palestijns gebied? Zijn er contacten geweest met EBS en/of Egged Transportation Ltd.? Zo ja, wat was de inhoud van deze contacten? Zo nee, waarom niet?
Gezien de Nederlandse positie over de onrechtmatigheid van de Israëlische bezetting ontmoedigt de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in illegale Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Dit beleid is van toepassing op activiteiten van Nederlandse bedrijven als die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of die de aanleg of instandhouding direct faciliteren. Het gaat om activiteiten in nederzettingen, activiteiten met bedrijven gevestigd in nederzettingen, en activiteiten buiten nederzettingen die ten gunste komen aan nederzettingen. Tijdens het wetgevingsoverleg van 30 juni 2025 jl. is toegezegd2 om in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli 2025 terug te komen op het actiever uitdragen van het ontmoedigingsbeleid. Het ministerie doet geen uitspraken over (contacten met) individuele bedrijven. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Het ontmoedigingsbeleid van de Nederlandse overheid is een aanvulling op de eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven om mensenrechten te respecteren. Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van Nederlandse private partijen zelf om beslissingen te maken binnen de kaders van de wet.
Hoe verhoudt dit feit zich tot de adviserende opinie van het Internationaal Gerechtshof aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties waarin volgens uw eigen lezing wordt gesteld dat «Andere staten (waaronder Nederland) onder internationaal recht de verplichting [hebben] om de situatie die is ontstaan door de onrechtmatige bezetting van Israël van de Palestijnse Gebieden niet te erkennen en om geen hulp of assistentie te bieden die bijdraagt aan het handhaven van de onrechtmatige situatie»?
In overeenstemming met het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 19 juli 20243, erkent het kabinet dat de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden onrechtmatig is. Dit komt overeen met de reeds jarenlang bestaande kabinetspositie dat de nederzettingen en het uitbreiden daarvan in de bezette gebieden in strijd zijn met internationaal recht. In het advies wordt geen uitspraak gedaan over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van derde staten voor de activiteiten van private partijen. De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de bezette gebieden. Het is niet verboden voor private partijen in Nederland om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen. Het kabinet acht het echter wel onwenselijk.
Zoals gesteld in de Kamerbrief4 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
Deelt u de opvatting dat de zakelijke verhouding tussen EBS en Egged Transportation Ltd. wel degelijk een vorm van hulp of assistentie aan de illegale bezetting is, namelijk in de vorm van dividenden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft geen zicht op de zakelijke verhouding en financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
In welke provincies rijden bussen van EBS? Klopt het dat deze in ieder geval in Zeeland rondrijden?
EBS verzorgt openbaar vervoer in de concessies Zaanstreek-Waterland (onder de merknaam MeerPlus), Voorne-Putten & Rozenburg, Haaglanden en IJssel-Vecht (onder de merknaam RRReis).5 Er rijden dus bussen van EBS in de Vervoerregio Amsterdam, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag, Gelderland, Overijssel en Flevoland. EBS gaat vanaf december 2026 het busvervoer in Zeeland verzorgen.
Klopt het dat studenten met een studentenreisproduct in bussen van EBS kunnen betalen? Klopt het dat daarmee geld van de Nederlandse overheid via EBS bij Egged Transportation Ltd. terecht komt? Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het gerechtshof?
Ja, het klopt dat studenten met een studentenreisproduct vrij of met korting kunnen reizen in bussen van EBS binnen de concessies genoemd in het antwoord op vraag 7. Het kabinet heeft geen zicht op de financiële stromen tussen EBS en Egged Transportation Ltd. en kan hier dus geen uitspraken over doen.
Zie verder de antwoorden op vragen 4 en 5 met daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat Nederlandse provincies gebruik maken van de diensten van een bedrijf dat banden houdt met de illegale bezetting van Palestijns gebied? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het onwenselijk dat individuen of organisaties bijdragen aan nederzettingen of de instandhouding hiervan. Dat geldt ook voor Nederlandse bedrijven. Het is Nederlandse private partijen evenwel niet verboden om (ondersteunende) relaties aan te gaan met partijen uit Israëlische nederzettingen.
Zie verder het antwoord op vraag 4 en daarin de toelichting op het Nederlandse ontmoedigingsbeleid. De Rijksoverheid spoort decentrale overheden dit beleid ook te volgen wanneer decentrale overheden zich melden.
Deelt u de opvatting dat Nederland iedere vorm van medewerking aan de illegale bezetting van Palestijns land door Israël moet stoppen en voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de opvatting dat het Nederlands ontmoedigingsbeleid te vrijblijvend is om medewerking aan de illegale bezetting tegen te gaan? Zo ja, wanneer gaan wij over tot een boycot van illegale economische activiteiten op bezet gebied? Zo nee, waarom niet?
Nederland ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in de door Israël bezette Palestijnse gebieden. Zoals gesteld in de Kamerbrief6 van 9 december 2024, is geconcludeerd dat het advies van het Internationaal Gerechtshof ten aanzien van de Israëlische bezetting van de Palestijnse Gebieden de instandhouding van het huidige Nederlandse beleid rechtvaardigt.
Het bericht ‘Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina’ |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Medewerkers ambassade Israël gedood in VS, verdachte schreeuwde over Palestina»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van medewerkers van Israëlische diplomatieke posten?
Vanwege veiligheidsredenen spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Wel kan ik u verzekeren dat de veiligheid van diplomatieke missies in Nederland inclusief personeel, waaronder die van Israël, onze voortdurende aandacht heeft. De recente gebeurtenissen in de Verenigde Staten onderstrepen de noodzaak voor alertheid. Indien er sprake is van een verhoogde dreiging of risico ten opzichte van hun veiligheid, worden passende maatregelen getroffen.
Hoe beoordeelt u momenteel de veiligheid van Joodse instellingen in Nederland, alsmede het personeel daarvan?
De veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun personeel in Nederland heeft de aandacht van het kabinet en de lokaal bevoegde gezagen. Nederland staat voor een open en inclusieve samenleving, waarin Joodse burgers hun identiteit en religie in alle vrijheid kunnen beleven, zonder angst of belemmering. De ontwikkelingen in de wereld worden nauwgezet gevolgd, mede vanwege de mogelijke impact op de veiligheidssituatie in Nederland. Zowel lokaal als landelijk is er daarnaast intensief contact met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap.
Wat doet Nederland om hun veiligheid te garanderen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Hierin is een veiligheidsfonds opgenomen voor de financiële ondersteuning van Joodse scholen, instellingen en evenementen. Waar nodig worden door het lokaal bevoegd gezag, bovenop de maatregelen die Joodse en Israëlische instellingen zelf nemen, veiligheidsmaatregelen getroffen. Dit gebeurt zowel zichtbaar als onzichtbaar met als doel om de veiligheid van Joodse en Israëlische instellingen en hun medewerkers en bezoekers te waarborgen. Deze maatregelen worden genomen op basis van actuele dreigingsinschattingen, waarbij volledige uitsluiting van risico’s niet gegarandeerd kan worden. Het is schrijnend dat deze maatregelen in Nederland nodig zijn, maar we zullen deze inspanningen onverminderd blijven voortzetten zolang de situatie daarom vraagt.
Zijn of worden er naar aanleiding van deze aanval in de Verenigde Staten extra veiligheidsmaatregelen getroffen bij Israëlische instellingen in Nederland, zoals ambassades, of bij Joodse instellingen als synagogen of Joodse scholen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven spreek ik in het openbaar nooit over de veiligheid van individuele gevallen. Ten aanzien van Joodse en Israëlische instellingen en objecten vindt al langere tijd een afweging plaats of en zo ja welke, additionele veiligheidsmaatregelen noodzakelijk zijn. De benodigde maatregelen worden getroffen waar dat nodig wordt geacht op basis van actuele dreigingsinformatie.
Hoe beoordeelt u de dreiging van antisemitisme en specifiek antisemitisch geweld in Nederland in het licht van deze aanval in de Verenigde Staten? Verwacht u dat door dergelijke gebeurtenissen deze dreiging in Nederland zal toenemen?
De aanslag in Washington D.C. past binnen het beeld van reeds bestaande verhoogde dreiging tegen Joodse en Israëlische doelwitten in Nederland. Antisemitisme speelt een rol in de ideologie van verschillende extremistische stromingen, met name het jihadisme en rechts-extremisme. Terroristen kunnen Joodse en Israëlische doelwitten kiezen omdat deze door de Gaza-oorlog grote symbolische waarde hebben, media-aandacht creëren en grote maatschappelijke impact hebben. Zoals in het Jaarverslag 2024 van de AIVD vermeld, is daarnaast het maatschappelijke debat in Nederland over Israël en de Palestijnse gebieden sinds 7 oktober 2023, en zeker in 2024, ernstig gepolariseerd. Voor sommige gekende extremistische bewegingen is de Gaza-oorlog een potentiële katalysator. Maar boosheid over het conflict heeft bij hen vooralsnog niet tot (meer) extremistische activiteiten geleid.
In welke mate ziet u in Nederland het fenomeen dat Israëli en/of Joodse mensen in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël? Is hier sprake van een toename?
Op basis van de gegevens waarover ik beschik, is het voor zover mij bekend niet mogelijk in algemene zin vast te stellen of, en zo ja in welke mate Israëli en/of Joden in Nederland verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de staat Israël. Wel zijn er bij de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding signalen bekend dat Joden in Nederland door sommigen in verband worden gebracht met het handelen van de staat Israël. Zo worden Joden op straat uitgescholden voor kindermoordenaars, worden herdenkingsplekken beklad met leuzen die verwijzen naar het conflict in het Midden-Oosten en worden Joden op de werkvloer of elders gedwongen zich uit te spreken over de situatie in het Midden-Oosten.
Ziet u aanleiding om de huidige aanpak van antisemitisme naar aanleiding van deze gebeurtenis aan te scherpen?
Op 24 november 2024 heeft het kabinet uw Kamer de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 gestuurd. Met dit meerjarige plan wordt de aanpak van antisemitisme geïntensiveerd, waarbij het kabinet ieder jaar opnieuw zal kijken of en waar aanvullende maatregelen nodig zijn. In de strategie staan de maatregelen van de huidige aanpak opgesomd. Deels gaat het om bestaande maatregelen en deels over nieuwe initiatieven zoals een veiligheidsfonds voor Joodse instellingen scholen en evenementen en de instelling van de Taskforce Antisemitismebestrijding. Daarnaast voorziet de strategie in regelmatig overleg met betrokken organisaties zodat signalen over antisemitisme of de behoefte aan intensivering van de huidige aanpak ons snel bereiken. Binnenkort ontvangt u over de strategie een voortgangsbrief.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ik heb deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoord.
Wapenexportvergunningen voor het Israëlische Iron Dome-systeem |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Reinette Klever (PVV), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Herinnert u zich uw opmerking in een debat vorige week over ««twee exportvergunningen voor onderdelen van het zogeheten Iron Dome-systeem» van Israël?»1
Ja, ik ben bekend met de woorden van de Minister van Buitenlandse Zaken waar naar wordt verwezen. Het kabinet handelt daarmee conform de motie van het lid Kahraman (motie 21 501-02, nr. 3170).
Kunt u aangeven wat voor export dit precies betreft, over welke onderdelen dit gaat?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 heeft het kabinet in respectievelijk januari 2024 en maart 2025 vergunningen goedgekeurd voor de uitvoer van onderdelen voor het Iron Dome-luchtafweersysteem. In beide gevallen betrof het onderdelen voor de radar waarmee het Iron Dome-luchtafweersysteem inkomende projectielen kan waarnemen om deze vervolgens uit te schakelen.
Produceren in Nederland gevestigde bedrijven onderdelen voor de Iron Dome? Zo ja, sinds wanneer exporteren deze bedrijven onderdelen hiervoor naar Israël?
Het gaat hier om goederen die niet in Nederland, maar in Canada zijn geproduceerd. De onderdelen zijn daarna vanuit Nederland naar Duitsland overgebracht om daar verder verwerkt te worden met als uiteindelijke eindbestemming Israël. Meerdere vergelijkbare transacties hebben sinds 2013 plaatsgevonden.
Daarnaast hebben er tussen 2005 en 2012 zes transacties plaatsgevonden voor de uitvoer van onderdelen en technologie met als eindbestemming Israël waarvan niet kan worden uitgesloten dat deze transacties gebruikt zijn ten behoeve van (de ontwikkeling van) het Iron Dome-luchtafweersysteem dat sinds 2011 operationeel is.
Indien onderdelen voor de Iron Dome niet in Nederland worden geproduceerd, hebben deze vergunningen dan betrekking op doorvoer van onderdelen voor dit wapensysteem? Zo nee, wat bedoelt u dan met uw opmerking in het debat?
De twee transacties ten behoeve van het Iron Dome-systeem betreffen in Canada geproduceerde goederen die in Nederland zijn binnen gebracht en vervolgens naar Duitsland zijn verzonden. Op grond van het Besluit strategische goederen is er hier sprake geweest van overdracht vanuit Nederland naar Duitsland, dan wel van doorvoer door Nederland naar Duitsland. Vanwege deze overdracht/doorvoer zijn er in Nederland overdracht- en doorvoervergunningen verleend. In de loop van tijd is de aard van de transacties overigens veranderd van doorvoer naar uitvoer. Dit vanwege aanpassingen in de goederenstroom, namelijk van binnenbrengen en directe doorvoer naar Duitsland, naar invoer in Nederland om vervolgens overgedragen te worden naar Duitsland. De in Canada geproduceerde goederen zijn in geen van de gevallen rechtstreeks vanuit Nederland naar Israël uitgevoerd.
De beschieting van diplomaten op de Westoever door het Israëlische leger |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Laurens Dassen (Volt), Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat het Israëlische leger schoten heeft afgevuurd tijdens een bezoek van buitenlandse diplomaten aan de Westoever?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Is er in de richting van diplomaten geschoten door het Israëlische leger?
Ja, het klopt dat er meerdere schoten zijn gelost vlakbij een diplomatieke delegatie.
Kunt u bevestigen of hier Nederlandse diplomaten bij aanwezig waren?
Ja, er was één Nederlandse diplomate en een lokaal geworven medewerker van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aanwezig. Direct na de gebeurtenis heb ik contact opgenomen met de Nederlandse Vertegenwoordiging om zeker te zijn dat zij veilig waren.
Onderschrijft u dat, indien er sprake is van geweld of intimidatie van diplomaten door een gastland, dit een zeer serieuze schending van het internationaal recht is, in het bijzonder de Conventie van Wenen?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient Israël de onschendbaarheid van bij de Israëlische autoriteiten aangemelde diplomaten te respecteren en maatregelen te nemen om te verhinderen dat zij in gevaar worden gebracht. Israël heeft dat in dit geval nagelaten door een gevaarlijke situatie te creëren voor deze diplomaten.
Ongeacht de identiteit van de diplomaten, maar zeker indien hier Nederlandse diplomaten bij aanwezig waren, bent u het eens dat dit incident om een zeer sterk antwoord van Nederland vraagt?
Het kabinet veroordeelt het schietincident. Diplomaten moeten veilig en ongehinderd hun werk kunnen uitvoeren. Een gevaarlijke situatie voor hen creëren is onaanvaardbaar.
Bent u van plan in internationaal verband een onderzoek naar dit incident te vragen en dit incident in de scherpste bewoordingen te veroordelen?
Zie antwoord vraag 5. Er is direct na het incident om opheldering gevraagd.
Bent u van plan de Israëlische ambassadeur te ontbieden naar aanleiding van dit incident? En bent u van plan zelf met hem te spreken?
Nee, de Israëlische ambassadeur is niet ontboden n.a.v. dit incident. De Nederlandse ambassadeur in Israël heeft mondeling en schriftelijk middels Note Verbale om opheldering gevraagd bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en verzocht om schriftelijke informatie over de uitkomsten van het Israëlische onderzoek, hetgeen door Israël is toegezegd.
Ziet u na de beschieting van buitenlandse diplomaten reden om uw standpunt te wijzigen over het herzien van de economische, politieke en defensie-samenwerking met de Israëlische regering?
Het kabinet heeft het incident veroordeeld, wacht het onderzoek af en overweegt verdere stappen.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Er is getracht de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Marjolein Faber (PVV), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wrijving in kabinet over migratiebeleid: Faber wil handtekening Schoof onder kritische brief»?1
Ja.
Kunt u een precieze tijdlijn geven van het begin van het eerste verzoek om de brief te ondertekenen tot nu toe?
In mei jl. werd een concept van de brief ontvangen met een verzoek tot mede-ondertekening. Op ambtelijk niveau zijn er sinds januari jl. informele gesprekken gevoerd met een aantal EU-lidstaten over de mogelijkheid een oproep te doen (bijvoorbeeld via een ingezonden brief) een dialoog te voeren over de juridische kaders voor de mogelijkheden om strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen uit te zetten.
Kunt u de brief die is opgesteld door Denemarken en Italië de Kamer doen toekomen en kunt u daarbij specifiek aangeven welke passages zijn aangedragen voor wijzigingen?
De brief is openbaar.2 Het kabinet ziet steun voor de Nederlandse inzet in een groot deel van de brief, zie het antwoord op vraag 4. Nederland heeft aangegeven de brief te kunnen mede ondertekenen zonder passages die ingaan op de interpretatie door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
Kunt u aangeven welke redenen door kabinetsleden zijn aangedragen om de brief niet te ondertekenen? Kunt u hier nadrukkelijk ingaan op de juridische en rechtsstatelijke onderbouwing van de advisering?
Het kabinet ziet in de ingezonden brief van de regeringsleiders van Denemarken, Italië en een aantal andere landen een oproep voor een open dialoog over de juridische kaders voor de mogelijkheden om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten. Zoals ook opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord is het de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en om vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te kunnen trekken. Het kabinet steunt daarom dat signaal van de brief in algemene zin. Conform de eerdere toezegging aan uw Kamer in het Commissiedebat over de JBZ-Raad van 12 en 13 juni (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni jl., heeft Nederland daarom ook tijdens de JBZ-Raad van 13 juni jl. aangegeven de geest van dat deel van de brief te steunen en open te staan voor dialoog. Als de juridische kaders hiervoor niet meer aansluiten bij de politiek gewenste praktijk, dan moet het gesprek over die kaders gevoerd worden binnen de daartoe aangewezen gremia. In het Hoofdlijnenakkoord is dan ook opgenomen dat Nederland daar waar nodig inzet op het aanpassen van EU-regelgeving of internationale verdragen. Het kabinet ziet steun voor deze inzet in de brief.
De brief roept tegelijkertijd specifiek op om een open dialoog te voeren over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters en het EHRM. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten en kan daarom dat deel van de oproep niet steunen. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Nederland zal het signaal van Denemarken en Italië t.a.v. de mogelijkheid om veroordeelde vreemdelingen uit te kunnen zetten via andere wegen ondersteunen. Zo kan Nederland standpunten over de interpretatie van het EVRM naar voren brengen in het kader van lopende EHRM-procedures op het gebied van het vreemdelingenrecht inclusief in EHRM-zaken tegen andere EVRM-verdragspartijen over de uitzetting van vreemdelingen. Verder blijft Nederland zich in Europees verband onverminderd inzetten voor aanscherpingen in de EU-regelgeving, zoals de Terugkeerverordening en de Veilig derde land-herziening. Ook deze inzet is erop gericht om EU-wetgeving (en dus de toetsingskaders voor rechters) zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de politieke wens voor een strikt en sober asielbeleid. Bovendien blijft het kabinet zich via andere wegen, zoals innovatieve oplossingen en partnerschappen, nationaal en internationaal onverminderd inzetten om meer grip te krijgen op migratie, ook als het gaat om de mogelijkheden voor het uitzetten van veroordeelde vreemdelingen. Hierover sprak een aantal regeringsleiders informeel voorafgaand aan de Europese Raad van 26 juni 2025, zoals ook vermeld in het verslag van de Europese Raad van 26 juni 2025. Daar kwam ook de brief ter sprake. Denemarken en Italië kondigden tijdens de bijeenkomst aan opvolging te willen geven aan de brief. Nederland heeft actief aangegeven bij te willen dragen aan verdere samenwerking gericht op de uitwerking. Dit is ook in lijn met de motie Eerdmans3.
Zijn er in het verleden situaties geweest waarbij Nederland – buiten specifieke juridische procedures om – rechtstreeks het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft aangesproken op haar uitspraken? Zo ja, wanneer is dit precies gebeurd?
Er zijn het kabinet geen eerdere gevallen bekend waarin Nederland het EHRM, buiten een specifieke juridische procedure om, rechtstreeks heeft aangesproken op de inhoud van haar uitspraken.
Kunt u bevestigen dat Nederland niet wordt gehinderd in de aanpak van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen door de uitspraken ven het EHRM? Zo nee, kunt u toelichten op welke wijze het uitzetten van strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen wordt bemoeilijkt door het EHRM, om welke specifieke uitspraken dit gaat en hoe groot de groep is die hierdoor minder effectief aangepakt kan worden?
In Nederland kunnen strafrechtelijke veroordelingen leiden tot afwijzing of intrekking van het verblijfsrecht en tot verwijdering van de vreemdeling uit Nederland. Het is de inzet van dit kabinet een lik-op-stuk aanpak te voeren op overlast, intimidatie en geweld, en vergunningen van criminele vreemdelingen sneller in te trekken. In het regeerakkoord is daarom opgenomen dat de glijdende schaal verder zal worden aangepast en de lat voor verblijfsrechtelijke consequenties wordt verlaagd. Bij een besluit tot uitzetting van een veroordeelde vreemdeling wordt altijd met verschillende factoren rekening gehouden, zoals de duur van de opgelegde straf afgezet tegen de duur van het rechtmatig verblijf in Nederland, de ernst van het misdrijf, het tijdsverloop dat is verstreken sinds het misdrijf, het privé en familieleven van de vreemdeling in Nederland en de band met zowel Nederland als het land van herkomst. Het huidig beleid ten aanzien van intrekkingen na strafrechtelijke veroordelingen wordt in algemene zin in overeenstemming geacht met artikel 8 van het EVRM. Er worden klachten tegen Nederland ingediend aangaande de intrekking van een verblijfsvergunning na een strafrechtelijke veroordeling, waarbij Nederland frequent in het gelijk wordt gesteld.
Deelt u de constatering dat (openlijke) kritiek hebben op het EHRM de weg vrij maakt voor andere EU-lidstaten om op andere terreinen, bijvoorbeeld lhbti-rechten en vrijheid van godsdienst, ook het Hof aan te vallen en deelt u de constatering dat daarmee het Hof in een kwetsbare positie wordt gebracht wat ook vanuit rechtsstatelijk oogpunt zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 3 en 4. Passages in de brief roepen specifiek op tot een open dialoog over de interpretatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Die inzet volgt niet uit het Hoofdlijnenakkoord en raakt aan meer dan migratiebelangen, zoals de onafhankelijkheid van rechters. Nederland wil niet de indruk wekken op de stoel van de rechter te willen zitten. Om die reden is besloten deze ingezonden brief niet mede te ondertekenen.
Hoe verhoudt het aanspreken c.q. bekritiseren van het EHRM zich tot de rechtsstaatverklaring, het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma? Bent u van mening dat de voorgestelde brief bijdraagt aan het versterken van de democratische rechtsstaat en het versterken van de onafhankelijkheid van de rechtspraak?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo veel mogelijk afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Wake-up call: Microsoft sluit e-mail ICC zonder pardon af’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA), Harmen Krul (CDA) |
|
Zsolt Szabó (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Klopt het dat de toegang tot de e-mail van de hoofdaanklager van het Internationaal Strafhof (ICC) op bevel van de Amerikaanse overheid door Microsoft is afgesloten? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving over de implementatie van sancties die door andere staten zijn opgelegd te bevestigen of te ontkennen. In algemene zin keurt het kabinet de tegen de ambtsdragers van het Internationaal Strafhof (ISH) opgelegde sancties af. Het werk van het Hof is essentieel in de strijd tegen straffeloosheid en het Hof dient zijn mandaat zonder belemmeringen uit te kunnen voeren. De sancties tegen de hoofdaanklager en vier rechters van het Hof hebben impact op het onafhankelijk functioneren van het Hof. Tegelijkertijd erkent het kabinet de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties tegen de ambtsdragers van het Hof zo veel mogelijk te beperken.
Heeft Microsoft stappen ondernomen om zich tegen dit bevel van de Amerikaanse overheid te verzetten? Zo ja, welke? Zo nee, wat vindt u hiervan?
Het is aan Amerikaanse bedrijven zelf om te wegen hoe ze met de sanctiewetgeving in hun eigen land omgaan en wat ze daarover communiceren.
Welke stappen onderneemt u richting Microsoft en de Amerikaanse overheid om de toegang voor het Internationaal Strafhof tot diensten zoals e-mail te herstellen? Bent u bereid om hierover zowel met Microsoft als de Amerikaanse overheid in gesprek te gaan?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek gebleven met de VS om de reikwijdte en effecten van de sancties tegen de ambtsdragers van het Hof zo veel mogelijk te beperken. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de Nederlandse zorgen over de sancties recentelijk nog nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of StateRubio. Naar aanleiding van de recente uitbreiding van de sanctielijst van de VS met vier rechters van het Hof is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven op de sancties. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden, waarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en pal achter het Hof staat. Daarnaast staat Nederland in contact met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van Amerikaanse sancties tegen het Internationaal Strafhof, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Ook blijft Nederland zowel in EU-verband, als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Welke verantwoordelijkheid draagt u als gastheer van het Internationaal Strafhof om de onafhankelijkheid en het effectief functioneren van het Internationaal Strafhof te beschermen?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal specifieke verplichtingen om het Hof te faciliteren in de (onafhankelijke) uitoefening van zijn werkzaamheden. Deze zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.2 Nederland staat in regelmatig en nauw contact met het Hof over hun zorgen ten aanzien van de sancties en om te bezien wat het gastland kan en moet doen in het kader van de gastlandverplichtingen. Nederland zal bindende internationaalrechtelijke en verdragsmatige verplichtingen te goeder trouw nakomen.
Nederland draagt de verantwoordelijkheid voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof niet alleen. Alle 125 verdragspartijen hebben hier een rol in te spelen. Daarnaast zijn er 79 verdragspartijen, waaronder Nederland, aangesloten bij het Verdrag betreffende de privileges en immuniteiten van het Internationaal Strafhof3, waar eveneens een aantal specifieke verplichtingen uit voortvloeit, zoals bijvoorbeeld ten aanzien het waarborgen van de immuniteit van de fondsen van het Hof. In dit kader blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Klopt het dat deze maatregel in de praktijk betekent dat elke (overheids)organisatie die gebruikmaakt van Amerikaanse digitale diensten, zoals ministeries en de Tweede Kamer, de toegang hiertoe op elk moment kan verliezen, zonder enige vorm van checks & balances zoals tussenkomst van een rechter?
Deze Amerikaanse sancties zijn een specifieke maatregel voor een specifieke situatie. Het kabinet is zich ervan bewust dat afhankelijkheid van een klein aantal techaanbieders voor digitale diensten zorgt voor risico's op het vlak van o.a. concurrentiepositie, digitale open strategische autonomie en continuïteit van dienstverlening. Om deze risico’s te mitigeren wordt in het kader van onder meer de vernieuwing van het cloudbeleid voor de (rijks)overheid gekeken naar mogelijkheden om cloudtechnologie op verantwoorde wijze in te zetten.
Zo ja, deelt u dat dit een ernstige uitholling van de democratie en haar instituties betekent?
Er is momenteel geen sprake van een ernstige uitholling van de democratie en haar instituties. In voorkomend geval kunnen digitale afhankelijkheden ervoor zorgen dat het digitaal functioneren van instituties geraakt kan worden door dergelijke maatregelen. Sommige digitale afhankelijkheden in het overheidsdomein kunnen derhalve een risicoafweging en aanvullende beveiligingsmaatregelen vereisen. Mede hierdoor besteedt het kabinet uitgebreid aandacht aan het thema digitale autonomie. Concreet wordt medio dit jaar een visie voor digitale autonomie en soevereiniteit voor de overheid verwacht.
Welke maatregelen neemt u om de digitale soevereiniteit van Nederland en de Europese Unie (EU) te verhogen, door de afhankelijkheid van Amerikaanse digitale diensten af te bouwen? Bent u bereid om hiervoor een concrete agenda met de Kamer te delen?
Zoals u eerder toegekomen is in de Agenda DOSA (Digitale Open Strategische Autonomie) het kabinetsstandpunt dat digitale afhankelijkheden in algemene zin niet te voorkomen zijn en horen bij het open handelssysteem. Het is onmogelijk, onwenselijk en niet noodzakelijk om Europa volledig digitaal autonoom te maken. Wederzijdse afhankelijkheden vormen de ruggengraat van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren.
Ook is het kabinet van mening dat we strategischer moeten kijken naar digitale technologie, en in het bijzonder naar strategische afhankelijkheden met een hoog risico. Het bewuster worden van eigen krachten in het digitale domein en zelf opbouwen van strategische capaciteit op sleutelposities kan behulpzaam zijn.
Sommige digitale afhankelijkheden kunnen echter wel een risicoafweging en daaruit voortvloeiende aanvullende maatregelen vereisen. Een consequentie van een aangescherpt overheidsbeleid is bijvoorbeeld dat er mogelijk minder digitale diensten van de rijksoverheid in de public cloud kunnen worden ontwikkeld, afhankelijk van de te beschermen belangen bij de desbetreffende overheidsdiensten.
Zoals reeds aangekondigd in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wolken aan de horizon», zal er voor bepaalde diensten onderzocht gaan worden of er een soevereine overheidscloud kan worden opgezet. Daarnaast werkt het kabinet actief samen met Europese partners aan alternatieve oplossingen en een goedwerkende Europese markt.
Het is echter van belang om te realiseren dat bepaalde maatregelen wel een lange doorlooptijd kennen. Het afbouwen van dergelijke afhankelijkheden is niet een traject van enkele weken tot maanden, maar van jaren.
Het bericht dat het internationaal Strafhof hard geraakt is door de sancties |
|
Kati Piri (PvdA), Christine Teunissen (PvdD), Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Tijdens het mondelinge vragenuur op 20 mei gaf u aan dat de inzet van het kabinet om het Internationaal Strafhof te steunen effectief is, terwijl de praktijk laat zien dat het werk van het Internationaal Strafhof nagenoeg stilligt; hoe kijkt u terug op deze kwalificatie van effectiviteit? Op welke manier is het handelen van het kabinet effectief geweest?
Zoals reeds aangegeven tijdens het mondelinge vragenuur, herkent het kabinet het beeld niet dat het werk van het gehele Internationaal Strafhof (ISH) nagenoeg stilligt. Ondanks de in februari opgelegde sancties tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het Hof vooralsnog in staat geweest verreweg de meeste werkzaamheden ongehinderd voort te zetten, zowel in Nederland als in de verschillende landen waar het Hof actief is. Zo is de aanhouding, overlevering en voorgeleiding van de voormalige Filipijnse president Duterte afgelopen maart een voorbeeld van het feit dat het Hof ook in deze tijd zijn werk kan voortzetten. Andere voorbeelden zijn de uitspraken die de rechters van het Hof in april hebben gedaan in meerdere zaken. Wel is het zo dat de tegen de hoofdaanklager gerichte sancties het werk van met name het Parket van de Aanklager in verschillende opzichten hebben bemoeilijkt, onder meer omdat de sancties impact hebben op de dienstverlening van een aantal commerciële partijen aan het Hof en zijn landenkantoren. Op 5 juni jl. heeft de VS de sanctielijst uitgebreid met vier rechters van het Hof. Zowel het kabinet als het Hof houden de gevolgen van de (nieuwe) sancties zorgvuldig in de gaten. Met steun van de verdragspartijen bij het Statuut van Rome, waaronder gastland Nederland, worden de gevolgen hiervan door het Hof zo goed mogelijk gemitigeerd.
Heeft u hierover contact gehad met functionarissen van het Strafhof? Zo ja, kunnen zij deze berichtgeving bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het ISH staat Nederland in nauw contact met het Hof en er vinden zeer regelmatig gesprekken plaats met de meest relevante functionarissen over de (mogelijke) gevolgen van de sancties. Zo heb ik zelf op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH gesproken over de gevolgen van de (nieuwe) sancties. Door de functionarissen van het ISH is bevestigd dat het recentelijk door enkele mediaberichten verspreide beeld dat het werk van het gehele Hof nagenoeg stilligt niet strookt met de werkelijkheid.
Tijdens de mondelinge vragen gaf Minister Brekelmans aan de berichtgeving over dat het werk van het strafhof nagenoeg stilligt niet te herkennen; welke informatie heeft het kabinet om te beoordelen dat deze berichtgeving niet klopt?
Het kabinet baseert zich daarbij op de gesprekken die Nederland als gastland voert met de functionarissen van het Hof. Zij zijn het best in staat om de impact van de sancties op hun eigen werkzaamheden te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij de Amerikaanse regering gericht aangedrongen op het intrekken van de sancties tegen het Internationaal Strafhof, ook in uw recente gesprek met uw Amerikaanse ambtsgenoot? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS gebleven om de reikwijdte en effecten van de sancties zoveel mogelijk te beperken. Zo heb ik de Nederlandse zorgen over de sancties onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio. Naar aanleiding van het uitbreiden van de sanctielijst met vier rechters van het Hof op 5 juni jl. is de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om een toelichting te geven. Daarbij is aangegeven dat Nederland de sancties tegen ambtsdragers van het ISH afkeurt en Nederland pal achter het Hof staat. Ook andere verdragspartijen hebben hun zorgen over de sancties uitgesproken, aangezien zij eveneens een belangrijke verantwoordelijkheid hebben voor het zo onbelemmerd mogelijk laten functioneren van het Hof.
Kunt u toezeggen dat u op nationaal niveau en in Europese Unie (EU)-verband alles in het werk zult stellen om het functioneren en voortbestaan van het Internationaal Strafhof te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet blijft zich op nationaal niveau, in EU-verband en richting de overige verdragspartijen bij het Statuut van Rome onverminderd inzetten om de impact van de huidige sancties zoveel mogelijk te mitigeren en om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Afgelopen maanden heeft Nederland ten volle invulling gegeven aan zijn verplichtingen en verantwoordelijkheden als gastleden.
Deelt u de mening dat Nederland, als gastland van het internationaal Strafhof, een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om het Internationaal Strafhof en het werk dat daar gedaan wordt te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Als gastland van het Hof heeft Nederland een aantal bijzondere verplichtingen om ervoor te zorgen dat het Hof zo onbelemmerd mogelijk kan functioneren. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Zetelverdrag tussen het Internationaal Strafhof en het Gastland.1
Deelt u de mening dat het internationaal Strafhof een cruciale rol speelt in het internationale recht en het tegengaan van straffeloosheid? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid om deze sancties publiekelijk te veroordelen? En ook met het woord «veroordelen»? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is erop gericht het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren. Dat acht het kabinet belangrijker dan het gebruik van specifieke woorden. Zie overigens het antwoord op vraag 4.
Heeft u concrete maatregelen genomen om de toegang van Hoofdaanklager Karim Khan tot voorzieningen te garanderen, die voor diens werk en functioneren van vitaal belang zijn, waaronder IT- en bancaire voorzieningen?
Het kabinet erkent de rechtsmacht die de VS heeft over Amerikaanse bedrijven. Het kabinet is op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de huidige sancties zo veel mogelijk te beperken. Nederland staat in contact met het Nederlandse bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH, onder meer om zogenaamde overcompliance(verder gaan dan de sancties vergen) te voorkomen. Wegens de vertrouwelijkheid kan er niet in detail worden getreden over de inhoud van deze gesprekken. Bij het mitigeren van de gevolgen van de sancties trekt Nederland zoveel mogelijk op met andere verdragspartijen en roept hen, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, op om hierbij een actieve rol te spelen. Bijvoorbeeld door in gesprek te gaan met bedrijven die in hun land gevestigd zijn. Alle 125 verdragspartijen hebben namelijk een rol te spelen om het Hof zo onbelemmerd mogelijk te laten functioneren.
Herinnert u zich het bezoek dat de president van het Internationaal Strafhof, rechter Tomoko Akane, op 19 maart jl. aan Brussel heeft gebracht, waarin zij de EU dringend heeft opgeroepen om onmiddellijk het blokkeringsstatuut in te zetten, om het internationaal Strafhof tegen de Amerikaanse sancties te beschermen?
Ja.
Heeft u dat specifieke verzoek van president Akane ondersteund richting de EU en andere EU-lidstaten, conform de motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019? Zo ja, en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Conform de motie Piri is de inzet van de EU-antiboycotverordening, waar uw vraag naar verwijst, één van de instrumenten die er zijn om de gevolgen van de sancties van de VS tegen het Hof te mitigeren. Zoals eerder aangegeven in het verslag Raad Buitenlandse Zaken van 17 maart,2 zitten er voor- en nadelen aan de inzet van dit instrument. De strategische timing en proportionaliteit van het eventueel activeren van de antiboycotverordening zullen goed moeten worden afgewogen.
Waarom is het Internationaal Strafhof tot op heden nog niet binnen het bereik van het blokkeringsstatuut gebracht, c.q. geactiveerd? Welke obstakels en weerstanden liggen hieraan ten grondslag?
Besluitvorming over het activeren van de EU-antiboycotverordening is in eerste instantie aan de Europese Commissie en het is vervolgens aan de Raad en het Europees parlement om stilzwijgend of uitdrukkelijk kenbaar te maken daar geen bezwaar tegen te hebben. Het kabinet blijft over de inzet en de strategische timing in gesprek met de Commissie en andere lidstaten. Hierbij wordt onder andere gekeken naar de verwachte impact op de lopende diplomatieke inzet richting de VS. Bovendien heeft de antiboycotverordening voor- en nadelen. Sowieso zal de antiboycotverordening bijvoorbeeld alleen gelden voor EU bedrijven en niet voor andere internationale bedrijven die met het Hof samenwerken.
Heeft u juridische, financiële en/of andere steun verleend aan Ngo’s, gericht op voortzetting van hun samenwerking met het Internationaal Strafhof? Zo ja, welke concrete steun heeft u hiervoor geboden? Zo nee, waarom niet?
Nederland levert financiële bijdragen aan enkele organisaties van het maatschappelijke middenveld die zich inzetten voor het versterken van het ISH, bijvoorbeeld door de universele ratificatie en implementatie van het Statuut van Rome te ondersteunen. Daarnaast organiseert Nederland samen met NGO’s regelmatig side events bij internationale conferenties over thema’s die raken aan het werk van het ISH en ook in EU-verband is er doorlopend contact met de meest relevante lokale en internationale NGO’s. Nederland heeft van deze NGO’s vooralsnog geen verzoeken ontvangen om steun te verlenen die specifiek is gericht op de voortzetting van hun samenwerking met het Hof in de context van de huidige sancties.
Is het kabinet in principe bereid politiek asiel aan te bieden c.q. te verlenen aan (voormalige) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof, indien zij het risico lopen in hun land van herkomst gearresteerd te worden vanwege hun werkzaamheden in het verleden of heden voor het Strafhof? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid dat de sancties worden uitgebreid naar (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het Internationaal Strafhof is op zichzelf bezien niet redengevend om een asielvergunning te verlenen. Ook wordt asiel niet aangeboden, maar dient een persoon die in aanmerking wil komen voor asiel, persoonlijk een verzoek daartoe in te dienen. Het is aan (voormalig) Amerikaanse medewerkers van het ISH zelf om eventueel een asielverzoek in te dienen. Bij de beoordeling daarvan maakt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een zorgvuldige afweging of iemand voldoet aan de voorwaarden voor asiel. Hierbij wordt gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene en de situatie in het land van herkomst.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van advocaat Geert-Jan Knoops dat Nederland «op grond van Europese wetgeving garanties [kan] geven aan banken dat ze worden gevrijwaard van claims»?
Ja.
Is het kabinet bereid dergelijke garanties aan banken te geven, die door de Amerikaanse sancties (dreigen te) worden belemmerd c.q. bedreigd? Zo nee, waarom niet?
De Europese wetgeving waaraan wordt gerefereerd, is waarschijnlijk de EU-antiboycotverordening. Zie daarvoor het antwoord op vraag 12. In aanvulling daarop geldt dat de antiboycotverordening banken en andere ondernemingen slechts in beperkte mate garanties kan bieden, zeker als zij een belangrijke relatie met de VS hebben.
Kunt u gedetailleerd en uitvoerig toelichten hoe u opvolging heeft gegeven aan de aangenomen motie Piri c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 3019)? Kunt u een overzicht geven van de concrete stappen en maatregelen die u in dat verband heeft genomen, op nationaal niveau en in EU-verband?
Voor de opvolging van de motie Piri wordt verwezen naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 31 maart jl.3 De afgelopen maanden is de hierin beschreven inzet voortgezet. Het kabinet blijft op meerdere niveaus in gesprek met de VS om de effecten van de sancties zo veel mogelijk te beperken. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, zijn de Nederlandse zorgen over de sancties nadrukkelijk onder de aandacht gebracht bij de Amerikaanse Secretary of State Rubio en is afkeuring geuit aan de Amerikaanse tijdelijk zaakgelastigde, die daartoe was uitgenodigd op het ministerie. Daarnaast heb ik op 6 juni jl. met de Hoge Vertegenwoordiger van de EU en op 11 juni jl. met de President en de eerste Vice-President van het ISH onze gedeelde zorgen over de (nieuwe) sancties besproken. Nederland staat verder voortdurend in nauw contact met het Hof. De gevolgen van de sancties worden zo goed mogelijk door het Hof gemitigeerd, met de steun van de verdragspartijen. Nederland draagt hieraan bij, door zorgvuldig te kijken wat het kan en moet doen op grond van de gastlandverplichtingen. Achter de schermen is in dit kader in het afgelopen jaar vanuit verschillende departementen gewerkt aan het in kaart brengen van de risico’s en het waar mogelijk nemen van mitigerende maatregelen. Om succesvol te kunnen zijn, is het noodzakelijk dat dit werk in een vertrouwelijke context plaatsvindt en daarom kan hier niet teveel over in detail worden getreden. Nederland zet de contacten met het (Nederlandse) bedrijfsleven over de kwestie van de Amerikaanse sancties tegen het ISH voort, onder meer om zogenaamde overcompliance te voorkomen. Ook blijft Nederland, zowel in EU-verband als in een veelvoud van bilaterale contacten, andere verdragspartijen oproepen om eveneens een actieve rol te spelen bij het mitigeren van de sancties.
Vindt u het gedrag van deze Amerikaanse regering richting het Strafhof en Nederland het gedrag dat je van een bondgenoot mag verwachten? Zo nee, wat betekent dit voor het bondgenootschap tussen Nederland en de Verenigde Staten?
De trans-Atlantische relatie is cruciaal voor de Europese veiligheid en welvaart. Ondanks uitdagingen, zoals de sancties die zijn opgelegd tegen de hoofdaanklager van het ISH, is het belangrijk een positieve relatie met de VS te onderhouden en in te zetten op een diplomatieke oplossing.
Tijdens het mondelinge vragenuur op dinsdag 20 mei 2025 stelde Minister Brekelmans dat Poetin als oorlogsmisdadiger gezocht werd door het internationaal Strafhof. Bent u inmiddels bereid om Benyamin Netanyahu en Yoav Gallant ook als oorlogsmisdadigers te omschrijven omdat zij, net als Poetin, door het ICC worden gezocht? Zo nee, waarom niet?
Op 21 november 2024 heeft de Kamer van vooronderzoek van het ISH arrestatiebevelen uitgevaardigd tegen premier Netanyahu en voormalig Minister van Defensie Gallant. Volgens de Kamer van Vooronderzoek zijn er redelijke gronden om aan te nemen dat Netanyahu en Gallant zich schuldig hebben gemaakt aan het (mede)plegen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Het is aan de rechters van het ISH om te beoordelen of zij ook daadwerkelijk oorlogsmisdrijven hebben begaan.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en vanwege de hoge urgentie binnen 14 dagen na indiening beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Troops fire warning shots in air as foreign diplomats tour West Bank’s Jenin, footage shows; no comment from IDF’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht‘Troops fire warning shots in air as foreign diplomats tour West Bank’s Jenin, footage shows; no comment from IDF»?1
Ja.
Klopt het dat er minimaal vijf geweerschoten zijn geweest in de richting van een internationale delegatie van diplomaten die een rondleiding kregen in Jenin? Zo ja, bent u het eens dat dit roekeloos, ondiplomatiek en, bovenal, levensgevaarlijk was?
Ja, het klopt dat er meerdere schoten zijn gelost vlakbij een diplomatieke delegatie. Het kabinet veroordeelt het schietincident. Diplomaten moeten hun werk veilig en ongehinderd kunnen uitvoeren. Een gevaarlijke situatie voor hen creëren is onaanvaardbaar.
Waren er ook Nederlanders aanwezig bij de internationale delegatie? Heeft u contact met hen? Hebben zij de locatie in veiligheid kunnen verlaten?
Ja, er was één Nederlandse diplomate en een lokaal geworven Palestijnse medewerker van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aanwezig. Direct na het schietincident heb ik contact opgenomen met de Nederlandse Vertegenwoordiging om te vernemen of zij veilig waren. Zij hadden de locatie veilig kunnen verlaten.
Klopt het dat de delegatie van tevoren had aangegeven dat ze Jenin zou bezoeken en dat de Israëlische soldaten hiervan op de hoogte waren en dit hadden geaccordeerd?
Het betrof een officieel bezoek aan Jenin dat was georganiseerd door de Palestijnse Autoriteit en dat bekend was bij het Israëlische leger.
Veroordeelt u dat, zoals op videobeelden is te zien, de Israëlische soldaten hun geweren op de delegatie van diplomaten richten die op grote afstand staan en geen enkele bedreiging vormen?
Het kabinet veroordeelt het schietincident.
Hoe beoordeelt u dit in het bijzonder in het kader van de beschermde status van diplomaten in het internationaal recht? Hoe zwaar weegt u dit in relatie tot de gebeurtenissen in Jenin?
Op grond van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer dient Israël de onschendbaarheid van bij de Israëlische autoriteiten aangemelde diplomaten te respecteren en maatregelen te nemen om te verhinderen dat zij in gevaar worden gebracht. Israël heeft dat in dit geval nagelaten door een gevaarlijke situatie te creëren voor deze diplomaten.
Veroordeelt u bovendien dat er niet eerst op een andere manier is gewaarschuwd (zoals door middel van een oproep in een megafoon)?
Zie vraag 1 en 5. Nederland veroordeelt het schietincident.
Heeft u al geëist dat er onafhankelijk internationaal onderzoek komt of neemt u er genoegen mee dat het Israëlische leger zelf onderzoek doet?
Het is allereerst aan Israël om onderzoek te doen naar het incident en de uitkomsten te delen van de internationale gemeenschap.
Bent u direct na dit bericht verhaal gaan halen bij de regering in Israël?
Ik heb het incident direct publiekelijk veroordeeld en Israël om opheldering gevraagd. De Nederlandse ambassadeur in Israël heeft mondeling en schriftelijk middels Note Verbale om opheldering gevraagd bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en verzocht om schriftelijke informatie over de uitkomsten van het Israëlische onderzoek, hetgeen door Israël is toegezegd.
Heeft u de Israëlische ambassadeur ontboden?
Nee, de Israëlische ambassadeur is niet ontboden.
Gaat u sanctioneren of blijft het weer bij het uitspreken van uw afkeur en zorgen?
Zie het antwoord op vraag 2. Het kabinet heeft het incident veroordeeld, wacht het onderzoek af en overweegt verdere stappen.
Bent u bekend met het artikel «KBN meldt concrete probleemgevallen met certificeringen bij de ILT»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u op de hoogte van de problemen die binnenvaartschippers ervaren met de verlenging van certificaten? Wat is de wachttijd op dit moment voor een inspectie?
Ja, daar ben ik mee bekend. De wachttijd is verschillend per erkend klassenbureau of keuringsinstantie. Schippers wordt aangeraden zich ruim voor afloop van het certificaat bij een van deze partijen te melden.
Bent u op de hoogte van het aantal binnenvaartschippers dat op korte en lange termijn risico loopt dat hun schip uit de vaart genomen wordt omdat zij hun certificaat niet hebben, omdat de inspecties door Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) niet op tijd uitgevoerd zijn? Hoe beoordeelt u de situatie waar de schippers zich in bevinden?
De hier bedoelde inspecties aan binnenvaartschepen worden niet uitgevoerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT besteedt onderzoek en certificering van binnenvaartschepen uit aan erkende klassenbureaus en keuringsinstanties. Zij vallen onder het toezicht van de ILT en de keuringsinstanties hebben een accreditatie van de Raad voor Accreditatie (RvA).
Op dit moment is er voor zover de ILT bekend geen indicatie dat schepen niet tijdig gecertificeerd kunnen worden waardoor ze geen certificaat meer hebben. Wel komt het voor dat schepen pas op het laatste moment een certificaat of een tijdelijk certificaat ontvangen. Dit is vervelend voor schippers/eigenaren die dit treft, omdat ze lang in onzekerheid zitten. De ILT staat in nauw contact met zowel de binnenvaartsector als de erkende klassenbureaus en keuringsinstanties om vinger aan de pols te houden en in te grijpen als dit nodig zou zijn.
Hoeveel voorlopige certificaten zijn door ILT uitgegeven aan binnenvaartschippers? Hoe beoordeelt u dit en wat is het risico voor een binnenvaartschipper wanneer hij een dergelijk voorlopig certificaat ontvangt?
Als gevolg van de schorsing van het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) heeft de ILT 690 voorlopige certificaten afgegeven. Deze scheepseigenaren hebben een brief ontvangen waarbij is aangegeven dat zij zich binnen 6 maanden moeten melden bij een erkend klassenbureau of keuringsinstantie voor een keuring om een definitief certificaat te ontvangen. Zonder deze verlengingen door de ILT zouden deze schepen waarschijnlijk stil zijn komen te liggen.
Wat is in uw optiek de oorzaak van deze problemen? Hoe gaat u deze problemen oplossen?
Op 26 oktober 2023 is de accreditatie van het NBKB door de RvA geschorst. Het NBKB heeft vervolgens tot de opheffing van de schorsing op 14 februari 2024 geen inspecties meer mogen uitvoeren in de binnenvaart. Het NBKB had voor de schorsing een marktaandeel van 62%. Daardoor ontstond de vrees dat niet alle schepen tijdig gekeurd konden worden. De ILT heeft daarom de certificaten van diverse schepen eenmalig met een half jaar verlengd. Ook hebben de andere keuringsinstanties veel extra werk op zich genomen. Hoewel de achterstanden inmiddels grotendeels zijn weggewerkt is de huidige keuringscapaciteit kleiner geworden dan voor de schorsing van het NBKB. De erkende klassenbureaus en keuringsinstanties werken hard om deze capaciteit te vergroten door werving en opleiding van nieuwe inspecteurs.
Klopt het dat op 6 oktober 2023 het Nederlands Bureau Keuringen Binnenvaart (NBKB) is geschorst voor de genoemde inspecties en dat hierdoor 35 inspecteurs uit deze organisatie hun contract verloren? Hoe duidt u deze situatie van destijds?
Het NBKB is op 26 oktober 2023 door de RvA geschorst. Het is onjuist dat hierdoor 35 inspecteurs hun contract verloren. In februari 2024 hebben 5 zogenoemde expertisebureaus hun samenwerking met het NBKB eenzijdig ontbonden en in maart 2024 is ook een verzekeraar gestopt met de samenwerking met het NBKB. Dit heeft er wel toe geleid dat het NBKB minder inspecteurs in kon zetten dan voorheen. Daarbij moet worden gezegd dat de inspecteurs voorheen vaak maar een gedeelte van hun tijd besteedden aan inspecties aan binnenvaartschepen en een ander deel van hun tijd aan andere werkzaamheden.
Klopt het dat, voorvloeiend uit de situatie in 2023, de binnenvaartsector zelf het initiatief heeft genomen om inspecteurs te organiseren in een besloten vennootschap (bv), onder de naam Verenigde Nederlandse Inspecteurs Binnenvaart (VNIB), en dat ze met u in gesprek zijn gegaan over hoe dit voor de sector goed te organiseren?
De VNIB is geen initiatief vanuit de binnenvaartsector, maar bestaat uit de 5 zogenoemde expertisebureaus die in februari 2024 hun samenwerking met het NBKB eenzijdig ontbonden. Het klopt dat de ILT meermaals met deze partij heeft gesproken.
Klopt het dat VNIB, na veel inspanning, voldoet aan de zwaarste norm voor onafhankelijkheid volgens de Raad van Accreditatie?
Hier kan het kabinet geen uitspraak over doen. Het accreditatieproces van de VNIB is nog niet afgerond.
Klopt het dat VNIB, maar ook Register Holland en een eenpersoons inspecteur, volgens ILT niet voldoen aan de eisen voor onafhankelijkheid?
De RvA toetst geaccrediteerde partijen periodiek op de internationaal vastgestelde eisen voor onafhankelijkheid. Op dit moment is Register Holland geaccrediteerd en de VNIB niet.
Verwacht u op korte termijn tot afspraken te komen met bovengenoemde inspecteurs?
De ILT is in haar communicatie met de VNIB helder geweest aan welke eisen (bijvoorbeeld qua onafhankelijkheid) de VNIB moet voldoen om inspecties in de binnenvaart uit te mogen voeren. Op het moment dat de VNIB (of welke andere partij dan ook) aan deze eisen voldoet komt de ILT graag tot afspraken om zo de keuringscapaciteit verder te vergroten.
Hoe beoordeelt u de situatie die zich onder de groep inspecteurs voor de binnenvaart voordoet? Bent u het met de indieners eens dat inspecteurs zeer gespecialiseerde en bekwame personen zijn en dat er jaren nodig is om geaccrediteerd inspecteur te worden? Bestaat het risico dat, vanwege vergrijzing, er op korte termijn te weinig inspecteurs zijn?
De inspecteurs zouden gespecialiseerde en bekwame personen moeten zijn die moeten voldoen aan de eisen van de RvA en de ILT. Om het risico van een verminderde keuringscapaciteit door vergrijzing tegen te gaan werken de erkende klassenbureaus en keuringsinstanties hard om deze capaciteit te vergroten door werving en opleiding van nieuwe inspecteurs.
Gelden de inspectie-eisen voor wat betreft de onafhankelijkheid, zoals dit is toegepast voor de binnenvaart, ook voor de andere inspecties waar ILT voor verantwoordelijk is?
Ja, ook in andere sectoren worden bij accreditatie en/of erkenning eisen gesteld op het gebied van onafhankelijkheid.
Het bericht dat Amerikaanse experts geheime communicatieapparatuur hebben aangetroffen in Chinese zonne-omvormers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rogue communication devices found in Chinese solar power inverters»1?
Ja.
Is het feit dat er naar schatting in totaal 200 gigawatt (GW) aan Europese zonne-energiecapaciteit (een vermogen dat gelijk is aan dat van meer dan 200 kerncentrales) is gelinkt aan in China gemaakte omvormers voor u reden tot zorg?
Er is veel gigawatt aan Europese zonne-energiecapaciteit gelinkt aan Chinese omvormers, en dat is voor het kabinet reden om alert te zijn. Het kabinet en de vitale energieaanbieders brengen de dreigingen in kaart om goed zicht te houden op de werkelijke risico’s voor onze energie-infrastructuur. Omvormers maken hiervan onderdeel uit.
Het Nederlandse energiesysteem wordt beschermd door een robuust ontwerp, redundantie, de aanwezigheid van voldoende herstelcapaciteit en interconnectie met de ons omringende landen. De eventuele risico’s van ongedocumenteerde componenten in omvormers voor de Nederlandse energievoorziening zijn afhankelijk van meerdere factoren, zoals: het totaal beschikbare vermogen van de getroffen partij(en) en de (internationale) belastbaarheid van het elektriciteitsnet tijdens een eventuele uitval.
In het aangehaalde artikel staat dat er geheime componenten in omvormers voor zonnepanelen zijn aangebracht, waarmee China op afstand omvormers aan en uit kan schakelen en instellingen kan aanpassen. Dit bericht is gebaseerd op anonieme bronnen en beschrijft niet door wie en hoe het onderzoek is uitgevoerd. Verder is niet aangegeven om welke producten en leveranciers het gaat. Deze informatie is ook niet via andere kanalen beschikbaar gekomen. Omdat deze informatie niet beschikbaar is, kan niet worden vastgesteld of en zo ja waar deze producten in Nederland of Europa worden gebruikt.
Deelt u de mening dat dit laat zien dat we in Europa te afhankelijk zijn geworden van Chinese omvormers en dat dit grote risico’s met zich mee kan brengen voor onze energie-infrastructuur?
Zie antwoord vraag 2.
Vallen de zonne-energiecapaciteit en de bijbehorende omvormers onder de vitale objecten waarvan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de wettelijke taak heeft maatregelen te bevorderen voor een adequate beveiliging (c-taak)? Ziet de AIVD redenen om naar aanleiding van het genoemde bericht redenen om maatregelen te bevorderen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De AIVD heeft de wettelijke taak om maatregelen te bevorderen ter bescherming van vitale belangen. Zonne-energiecapaciteit en de bijbehorende omvormers kunnen onder deze vitale belangen in de c-taak2 vallen. De integriteit van omvormers is relevant voor de nationale veiligheid en daarmee de c-taak indien met die omvormers transport, distributie en productie van elektriciteit substantieel kunnen worden verstoord. Dit is aan de orde zodra op grote schaal instellingen van omvormers voor zonnepanelen kunnen worden veranderd of wanneer deze kunnen worden uitgeschakeld.
Voor de nationale veiligheid is het essentieel dat veiligheidsaspecten worden meegenomen bij het aanschaffen en inrichten van nieuwe infrastructuur om daarmee te voorkomen dat er op korte of langere termijn kwetsbaarheden ontstaan die voor grootschalige verstoringen kunnen zorgen. De AIVD draagt deze boodschap onder meer onder de c-taak op verschillende manieren uit. Denk hierbij aan bilaterale contacten met organisaties binnen de vitale infrastructuur en relevante overheidsorganisaties
In hoeverre wordt er binnen de Europese Unie (EU) nagedacht over maatregelen om gezamenlijk op te treden tegen de import en het gebruik van potentieel onveilige Chinese omvormers? Wordt er bijvoorbeeld overwogen om in navolging van Litouwen het gebruik van deze omvormers in installaties boven een bepaalde capaciteit te verbieden?
Vraag 9 heeft betrekking op geheime communicatieapparatuur «dergelijke apparatuur».
Vraag 18 heeft betrekking op de NIS2- en de CER- richtlijnen «deze Europese richtlijnen».
Omvormers moeten voldoen aan elektrotechnische eisen die in de Netcode Elektriciteit3 staan, die deels voortvloeien uit de Europese Netcode «Requirements for Generators4». Omvormerfabrikanten moeten met een door een onafhankelijk geaccrediteerd testbureau verstrekt testcertificaat aantonen dat zij voldoen aan de functionele vereisten uit deze Netcode. Netbeheerders houden hier toezicht op.
Bedrijven die actief zijn in de elektriciteitssector, gebruikmaken van omvormers en onder de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) vallen, zijn verplicht beveiligingsmaatregelen te nemen. De Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) houdt hier toezicht op. Op korte termijn worden deze wettelijke verplichtingen uitgebreid middels de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de toekomstige Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke). KGG heeft uitvoerig contact met bedrijven over de uitvoering van deze toekomstige wetgeving.
Met de komst van de Cbw en Wwke worden zwaardere beveiligingseisen gesteld dan voorzien in de huidige Wbni. Bedrijven moeten op basis van een risicogebaseerde aanpak zorgdragen voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen. Bij het overwegen van passende maatregelen zijn bedrijven verplicht om rekening te houden met de specifieke kwetsbaarheden van hun rechtstreekse leveranciers en dienstverleners en met de algemene kwaliteit van de producten en de cyberbeveiligingspraktijken van hun leveranciers en dienstverleners.
Voor mogelijke cyberrisico’s van zonne-omvormers gebruikt door consumenten en bedrijven zijn er additionele wetgevingstrajecten die gericht zijn op de fabrikanten van hard- en software. Voor digitale producten op de Europese markt introduceren de gedelegeerde handeling onder de radioapparatuurrichtlijn (RED3.3def) en de Cyber Resilience Act (CRA) cybersecurityeisen waaraan deze producten moeten voldoen. Vanaf augustus 2025 is de RED3.3def van kracht met eisen voor alle draadloos verbonden apparaten, waaronder zonnepaneelomvormers. Vanaf december 2027 is de CRA van kracht met eisen voor alle producten met digitale elementen (hardware- en softwareproducten), waaronder zowel consumentenapparatuur en -software, als digitale producten voor industriële en operationele toepassingen vallen.
Fabrikanten, importeurs en distributeurs mogen op grond van deze productregelgeving alleen producten op de EU-markt aanbieden die passende beveiligingsmaatregelen bevatten. Deze maatregelen hebben onder meer betrekking op ongeautoriseerde toegang. Producten moeten passend beveiligd zijn tegen hacken.
Op de Europese markt is het verboden om (heimelijk) functionaliteit in te bouwen (zowel software en hardware) die niet in de technische documentatie is beschreven. Het is verboden om producten aan te bieden die «verstopte» functionaliteiten bevatten om apparaten op afstand aan of uit te zetten. Deze eisen gelden ook voor producten die afkomstig zijn van een fabrikant die buiten de EU is gevestigd, zodra deze producten op de Europese markt worden aangeboden.
De RDI houdt toezicht op deze wettelijke verplichtingen. De RDI onderzoekt onder meer op basis van steekproeven in testlaboratoria of de producten overeenkomen met de technische documentatie en of de producten de nodige cybersecuritymaatregelen bevatten. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van deze cybersecurityproducteisen heeft de RDI in 2023 een rapport gepubliceerd over zonnepaneelomvormers waarin fabrikanten op deze aankomende verplichtingen worden gewezen.5
Het kabinet acht deze combinatie van product- en ketengerichte Europese wetgeving essentieel om risico’s te beheersen en de weerbaarheid van het Europese energiesysteem te versterken.
De aangehaalde regelgeving in Litouwen is bedoeld om de digitale toegang tot apparatuur met een capaciteit van meer dan 100 kW te beperken. De meerderheid van de Nederlandse consumenten PV-installaties heeft een kleinere capaciteit en zou niet onder de reikwijdte van dergelijke regelgeving vallen. Het kabinet is geïnformeerd over het bestaan van deze regelgeving. Het kabinet zal, in samenwerking met onze partners binnen de Europese Unie, de komende tijd bezien of dergelijke voorschriften toegevoegde waarde hebben voor de Europese markt.
Welke initiatieven zijn er nationaal en in Europees verband om Europese fabrikanten van veilige en betrouwbare omvormers te ondersteunen en het gebruik van in Europa geproduceerde omvormers te stimuleren en daarmee de afhankelijkheid van Chinese producten te verminderen?
Zowel op nationaal als op Europees niveau lopen er verschillende initiatieven om Europese fabrikanten van omvormers te ondersteunen en risicovolle strategische afhankelijkheden van China te verminderen. De EU investeert in de ontwikkeling en opschaling van Europese productiecapaciteit, technologische innovatie en het formuleren van strengere (veiligheids-) normen. De Net-Zero Industry Act (NZIA) heeft als doel om de Europese netto-nultechnologieën op te schalen naar ten minste 40% van de jaarlijkse Europese behoefte in 2030. De EU streeft ernaar om rond 2030 productiecapaciteit te hebben om zelf minstens 40% van de omvormers te kunnen produceren die jaarlijks nodig zijn voor het behalen van haar klimaat- en energiedoelen.
Deze doelen worden ondersteund via het Europees publiek-privaat samenwerkingsinstrumentarium zoals Important Projects of Common European Interest (IPCEI), en onderzoekprogramma’s zoals Horizon Europe. Nederland neemt hieraan actief deel.
Voor Nederland heeft Invest-NL in samenwerking met TKI Urban Energy in kaart gebracht wat nodig is om een sterke Europese basis voor de productie van zonnepanelen te realiseren en strategische onafhankelijkheid te bereiken6. Nationaal wordt er gewerkt aan verschillende maatregelen ter bevordering van circulaire zonnestroomsystemen, zoals beschreven in het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE), initiatieven die lopen via Topsector Energie en industriële programma's binnen het Nationaal Groeifonds.
Kunt u aangeven in hoeverre en op welke schaal omvormers van Chinese makelij momenteel in Nederland zijn geïnstalleerd?
In onder meer het rapport «Scenario’s en maatregelen voor cyberweerbare zonnestroominstallaties» staat dat een substantieel deel van de in Nederland geïnstalleerde omvormers afkomstig is van Chinese fabrikanten7. Dit rapport is opgesteld in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en Topsector Energie. Dit rapport beschrijft zowel residentiële toepassingen als grootschalige zonneparken.
Wat zijn de potentiële risico’s voor de Nederlandse energievoorziening als ook in (een deel van) deze omvormers geheime communicatieapparatuur is geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen en controles zijn er om te voorkomen dat dergelijke apparatuur wordt geïnstalleerd in bijvoorbeeld omvormers die ook in Nederland worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre bestaan er in Nederland en in de EU systemen of procedures waarmee verdachte communicatie vanuit omvormers kan worden gedetecteerd of geblokkeerd? Worden daar actief controles op uitgevoerd?
De RDI heeft haar inspecties geïntensifieerd en is in gesprek met fabrikanten om hun producten te verbeteren en voor te bereiden op de RED- en CRA-verplichtingen.
Omvormers voor zonnepanelen zijn veelal consumentenproducten die communiceren via cloudplatforms van de fabrikant. Er is geen systeem om het volledige dataverkeer en potentieel (verdachte) communicatie te herkennen of te blokkeren. Misbruik van deze platforms en cyberdreigingen wordt internationaal gemonitord. Cloudplatformen hebben in de eerste plaats zelf mogelijkheden om cyberdreigingen te monitoren en te mitigeren. Ook de overheid heeft een taak. In Nederland is het Nationaal Cyber Security Centrum hier medeverantwoordelijk voor. Het Nationaal Cyber Security Centrum reageert op cyberincidenten, geeft advies en bevordert de publiek-private samenwerking rond cloudplatforms.
Zodra de CRA van kracht is, gelden er meer cybersecurityvereisten voor omvormers voor zonnepanelen, inclusief de applicaties waarmee deze kunnen worden bediend. Ook de gegevensverwerking op afstand via clouddiensten van de fabrikant moet voldoen aan de cyberveiligheidseisen, waaronder bescherming tegen ongeautoriseerde toegang. Deze cloudcomponenten moeten ook beschreven staan in de technische documentatie. De toezichthouder kan zowel administratief als in de praktijk toezicht houden. De RDI zou toegang kunnen vorderen tot de productie omgeving, van een cloudplatform, om controles uit te voeren.
Is bestaande wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat ook fabrikanten en leveranciers hun verantwoordelijkheid nemen om de risico’s van door hen geleverde apparatuur voor het elektriciteitsnet te verkleinen voldoende om te voorkomen dat er alsnog bijvoorbeeld geheime communicatieapparatuur in wordt geïnstalleerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot acht u het risico dat kwaadwillende actoren via ongeautoriseerde communicatieapparatuur in zonne-omvormers gecoördineerde verstoringen kunnen veroorzaken in het Nederlandse elektriciteitsnet, bijvoorbeeld door duizenden huishoudens of installaties tegelijkertijd uit te schakelen?
De aanwezigheid van hardwarecomponenten, zoals bijvoorbeeld een 5g-verbinding via een ingebouwde communicatiemodule, zoals geopperd in het Reuters artikel (dat spreekt van «devices») wordt niet praktisch geacht en is in de praktijk goed te detecteren door de toezichthouder.
Zodra een module wel is opgenomen in de technische documentatie moet deze op grond van de RED3.3 passend beveiligd zijn tegen ongeautoriseerde toegang (hacken door derden).
Het kabinet neemt dergelijke signalen desalniettemin zeer serieus. Juist vanwege de toenemende digitalisering en het gebruik van slimme apparatuur, zoals omvormers, is de nationale en Europese wetgeving aangescherpt. Op alle schakels in de keten is er aandacht voor cybersecurity.
Zowel het Nationaal Cyber Security Centrum, de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur als publiek-private organisaties zoals de Topsector Energie en branchevereniging Holland Solar zetten in op de weerbaarheid van de energiesector, inclusief consumentenapparaten. Leveranciers en exploitanten worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid om apparatuur veilig in te richten, verdachte patronen te monitoren en zich te verenigen om gezamenlijk de weerbaarheid van deze apparaten te versterken.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds de waarschuwing van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) van mei 20232 over de kwetsbaarheid van zonne-omvormers voor hacking en sabotage?
Uit het onderzoek van RDI uit 2023 bleek dat de kwetsbaarheden vooral zitten in de slechte beveiliging van omvormers door het gebruik van standaard wachtwoorden en in het niet tijdig zorgen voor software-updates door fabrikanten om de omvormers veilig te houden. De RDI heeft in de periode 2023–2024 geen vervolgonderzoek uitgevoerd naar de cyberveiligheid van omvormers voor zonnepanelen.
De RDI heeft haar inspecties geïntensiveerd, en fabrikanten aangemoedigd om hun producten te verbeteren en voor te bereiden op de RED- en CRA-verplichtingen. Er wordt gewerkt aan normontwikkeling op Europees niveau, ook met het oog op certificering en producttoelating. Mede daarom is de relatie met importeurs en distributeurs verdiept en wordt er, via marktonderzoek, steekproefsgewijs gecontroleerd of apparaten voldoen aan de technische documentatie.
De fabrikant, de installateur en de consument hebben een eigen verantwoordelijkheid om de zonnestroominstallaties te allen tijde goed te beveiligen met sterke wachtwoorden en door regelmatig updates uit te voeren. In de Gedragscode Zon op Woningen heeft de sector afspraken gemaakt over het veilig installeren van residentiële systemen. Volgens deze gedragscode zal de installateur de omvormer instellen met een sterk en per installatie uniek wachtwoord voor de onderhoudsinstellingen van de omvormer.
Verder werkt het kabinet aan proactieve informatieverstrekking over de komende wet -en regelgeving, zodat de partijen en fabrikanten zich alvast kunnen voorbereiden. Het kabinet zet ook in op het vergroten van bewustzijn, zoals in de overheidscampagne «Doe je updates», waarin een oproep wordt gedaan om slimme apparaten in huis direct te updaten.
Vanwege de in het onderzoek beschreven risico's was en is het zaak dat fabrikanten hun apparaten waar nodig aanpassen. RDI ziet erop toe dat fabrikanten deze maatregelen nemen. Dit doet zij door controles te doen vanaf 1 augustus 2025 wanneer deze eisen in werking treden. Als hieruit blijkt dat fabrikanten in de producten die zij na die datum op de markt aanbieden geen passende maatregelen hebben genomen, kan de RDI handhavende maatregelen nemen. Dit zijn eerste lichte maatregelen, die opgebouwd kunnen worden naar bijvoorbeeld boetes, verkoopverboden of terugroepacties.
Welke stappen zijn er specifiek gezet naar aanleiding van de bevinding van de RDI dat geen enkele van de onderzochte omvormers voldeed aan de norm en daardoor eenvoudig was te hacken, van afstand uit te schakelen of in te zetten voor DDoS-aanvallen?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft de RDI hier in de afgelopen twee jaar nieuw onderzoek naar gedaan en is daarbij verbetering geconstateerd?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft het onderzoek van de RDI uit 2023 ertoe geleid dat er een bredere evaluatie is uitgevoerd van bestaande zonne-energie-installaties in Nederland om te bepalen welke omvormers mogelijk een beveiligingsrisico vormen? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten en welke vervolgstappen worden er genomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog vervolgonderzoek naar te laten doen?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe verloopt de implementatie van de Critical Entities Resilience Directive (CER) en de Network- and Information Security 2 Directive (NIS2) in Nederland?
Kunt u uiteenzetten hoe er bij de implementatie van deze Europese richtlijnen die gaan over het verbeteren van de bescherming van vitale infrastructuur in Nederland aandacht wordt besteed aan verbeterde beveiliging van zonne-omvormers en andere componenten van het elektriciteitsnet?
Zie antwoord vraag 5.
Genocide in Gaza |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het groeiende aantal organisaties dat spreekt over (mogelijke) genocide in Gaza, zoals onder andere Amnesty International, het NIOD en Human Rights Watch?1
Ja.
Herinnert u zich het oordeel van het Internationaal Gerechtshof, dat stelt dat Israël genocide in Gaza moet voorkomen?2
Ja. In de rechtszaak tussen Zuid-Afrika en Israël inzake vermeende genocide in de Gazastrook bij het Internationaal Gerechtshof (IGH), heeft het Hof geoordeeld dat het aannemelijk is dat er rechten van Zuid-Afrika in het geding zijn in dit geschil, namelijk het recht van Palestijnen om niet te worden onderworpen aan handelingen die verboden zijn in het Genocideverdrag en het recht van Zuid-Afrika om naleving door Israël van de verplichtingen onder het Genocideverdrag te eisen.
Hoe kijkt u aan tegen deze kwestie? Bent u van mening dat Israël (mogelijk) genocide pleegt? Zo nee, waarom wijkt u in uw opvatting af van bovengenoemde organisaties?
Nederland is in de regel terughoudend met het kwalificeren van situaties als genocide. Om genocide vast te stellen, moet aan alle elementen van de juridische definitie van genocide uit het Genocideverdrag worden voldaan. Er moet dus sprake zijn van één of meerdere handelingen uit het Genocideverdrag én van genocidale opzet. Bij dit misdrijf geldt een hoge bewijslast. Hiervoor is het noodzakelijk om voldoende bewijs te vergaren, dit materiaal te analyseren en dat te beoordelen. Uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek, of vaststellingen door de VN-
Veiligheidsraad zijn dan ook voor het kabinet zwaarwegend bij het kwalificeren van dergelijke handelingen als genocide. Hoewel de aandacht in het maatschappelijk debat vooral uitgaat naar genocide, is het kabinet van mening dat binnen het internationaal recht geen hiërarchie bestaat tussen de verschillende internationale misdrijven. Tegelijkertijd moet de terughoudendheid om zaken te kwalificeren als genocide zeker niet worden gezien als ontkenning van de ernst van de catastrofale situatie in de Gazastrook. In de Kamerbrief van 21 januari 2025 en van 18 juni 2025 is de Nederlandse visie over het kwalificeren van genocide in de Gazastrook in meer detail uiteengezet.3
Bent u van mening dat landen, ook Nederland, verplicht zijn om actie te ondernemen om genocide te voorkomen, zoals in artikel 1 van het genocideverdrag is bepaald, dus ook in Gaza?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals weergegeven in Annex 1 in de Kamerbrief van 21 januari 2025, is de verplichting om genocide te voorkomen primair gericht op de staat met controle over de handelingen of het grondgebied, maar niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting voor derde staten, zoals Nederland, hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide.
Het kwalificeren van een situatie als genocide door Nederland of andere staten is geen vereiste voor de toepasselijkheid van verplichtingen onder het Genocideverdrag. Zoals ook gesteld in de Kamerbrief van 21 januari 2025 ontstaat de verplichting om genocide te voorkomen en de bijbehorende plicht om te handelen op het moment dat een (derde) staat verneemt, of normaal gesproken had moeten weten, van het bestaan van een ernstig risico op genocide. Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie ter plaatse naar vermogen te verbeteren.
Volgens het IGH is de verplichting om genocide te voorkomen een inspanningsverplichting en moet een (derde) staat alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de invulling van de verplichting tot het voorkomen van genocide moet een staat zich aan het internationaal recht houden, waaronder het geweldsverbod in het VN-Handvest. Daarnaast kan iedere partij bij het Genocideverdrag een beroep doen op de bevoegde organen van de VN om op grond van het VN-Handvest maatregelen te treffen ter voorkoming van genocide.
Voor meer details over de verplichting tot het voorkomen van genocide verwijst het kabinet naar de Kamerbrief van 21 januari 2025 en de Kamerbrief van 18 juni 2025.5
Bent u van mening dat op landen, waaronder Nederland, een actieve verplichting rust om alle redelijke middelen in te zetten om een genocide in Gaza te voorkomen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Bosnië v. Servië? Kunt u dit toelichten?
Ja. Conform de uitspraak van het IGH in de zaak tussen Bosnië-Herzegovina en Servië en Montenegro uit 2007 over de aansprakelijkheid van Servië voor de genocide in Srebrenica, zijn alle 153 bij het Genocideverdrag aangesloten staten verplicht om alle redelijkerwijs beschikbare maatregelen te nemen om genocide zoveel mogelijk te voorkomen.
Zoals in het antwoord op vraag 4 omschreven, gaat het om een inspanningsverplichting en ontstaat deze verplichting op het moment dat een staat verneemt (of had moeten weten) van een ernstig risico op genocide.
Kunt u een volledig overzicht geven van de acties die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om genocide in Gaza door Israël te voorkomen?
Nederland neemt elk risico op genocide zeer serieus en heeft, mede in het licht van de genoemde verplichting, al langere tijd stappen ondernomen om de situatie naar vermogen te verbeteren, zoals ook in de Kamerbrief van 21 januari 2025 is omschreven. Het kabinet blijft naar aanleiding van de ontwikkelingen ter plaatse steeds de inzet blijven en beziet welke instrumenten, maatregelen of stappen op het terrein van diplomatie, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid kunnen worden ingezet ten behoeve van verbetering van de situatie in Israël en de Palestijnse gebieden.
Recent heeft het kabinet daarom verdere stappen gezet, waarbij het belangrijkste doel steeds was om Israël te bewegen de humanitaire blokkade op te heffen en de partijen tot een staakt-het-vuren te laten komen en geen stappen te zetten die tweestatenoplossing verder uit zicht brengt. Zo is het kabinet op 7 april overgegaan tot intrekking van de algemene vergunning NL002 en aanpassing algemene vergunning NL007 NL010 door Israël uit te sluiten als land van eindbestemming. Op 9 april heeft Nederland – als eerste EU-lidstaat sinds het einde van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. – de Israëlische ambassadeur ontboden naar aanleiding van de aanval op een Palestijns hulpkonvooi met ambulancemedewerkers. Op 6 mei heeft Nederland tevens een brief aan de EU Hoge Vertegenwoordiger verstuurd met het verzoek om de naleving door Israël van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord te evalueren. Het is van belang dat deze stap in Europees verband is gezet, omdat gezamenlijk opvoeren van de druk meer gewicht in de schaal legt. Op 23 juni heeft de Raad Buitenlandse Zaken gesproken over de uitkomsten van het onderzoek aangaande mogelijke schending van artikel 2 van het Associatieakkoord EU-Israël. Voor verdere informatie verwijs ik uw Kamer naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken. Daarnaast blijft Nederland in Europees verband zich als initiatiefnemer inzetten om gewelddadige en kolonistenorganisaties te sanctioneren. Verder hebben verschillende demarches plaatsgevonden in Israël over de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook, waaronder in EU-verband en met gelijkgezinde landen als het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en is met de betrokken partners steeds contact geweest over de onderhandelingen ten aanzien van een staakt-het-vuren. Ook heeft Nederland op 18 juni jl. zich aangesloten bij het Zweedse initiatief om EU-sancties tegen de extremistische Ministers Ben-Gvir en Smotrich in te stellen.
Kunt u een volledig overzicht geven van de maatregelen die Nederland sinds oktober 2023 heeft ondernomen om ervoor te zorgen dat Nederlanders (natuurlijke personen en rechtspersonen, inclusief ondernemningen) geen materiële bijdrage leveren aan (mogelijke) genocide door Israël in Gaza?
Zie de beantwoording op vraag 6.
Het bericht ‘Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde’ |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Struycken , Karremans |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Pleegzorg ver onder de maat bij organisatie die Vlaardings meisje begeleidde»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete maatregelen binnen afzienbare tijd worden getroffen om de veiligheid van alle pleegkinderen die momenteel onder de verantwoordelijkheid van Enver vallen, de komende maanden te waarborgen?
Enver moet uiterlijk eind januari 2026 de noodzakelijke verbeteringen doorvoeren op de onderdelen waar de IGJ tekortkomingen heeft geconstateerd. Hiervoor heeft de IGJ concrete verbetermaatregelen geformuleerd in hun rapport, zoals het vastleggen van de ontwikkeling van pleegkinderen volgens de Richtlijn Pleegzorg, het spreken van pleegkinderen zonder aanwezigheid van pleegouders en overzichtelijke en actuele dossiervoering. In de periode van het verscherpt toezicht zal de inspectie Enver nauwlettend volgen, bijvoorbeeld met aangekondigd of onaangekondigd bezoek en het opvragen van voortgangsrapportages.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle kinderen in ieder geval verzekerd worden van een een-op-een gesprek?
De IGJ heeft in het inspectierapport2 concrete verbeterpunten opgenomen die zij van Enver verwacht. Onderdeel hiervan is het volgen van de Richtlijn Pleegzorg en minimaal drie keer per jaar los van de pleegouders met het pleegkind te spreken. Wanneer het nog niet gelukt is een pleegkind alleen te spreken, bijvoorbeeld omdat het kind nog te jong is of niet open staat voor een gesprek, dient een plan gemaakt te worden hoe er naartoe toegewerkt wordt en hoe tot die tijd op alternatieve manieren gezorgd wordt voor onafhankelijk zicht op (de veiligheid van) het pleegkind.
Kunt u aangeven wat het handelingskader is als binnen negen maanden weinig tot geen verbeteringen zichtbaar worden? Welke gevolgen worden daaraan verbonden?
Aan het einde van de periode van het verscherpt toezicht beoordeelt de inspectie of het verscherpt toezicht kan worden beëindigd. De inspectie kan ook verdere stappen nemen in de vorm van bestuursrechtelijke maatregelen.
Wat is uw beeld van de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties die momenteel niet onder verscherpt toezicht staan? Sluit u uit dat vergelijkbare misstanden ook bij andere instellingen kunnen spelen? Wat gaat u doen om dat te kunnen toetsen?
De IGJ voert op dit moment thematisch toezicht uit naar de pleegzorgsector. Hierbij kijkt de IGJ onder andere naar de naleving van veiligheids- en kwaliteitsnormen bij andere pleegzorgorganisaties. De IGJ verwacht de uitkomsten van het thematisch toezicht dit najaar te publiceren.
Kunt u toelichten hoe tot nu toe uitvoering is gegeven aan de toezegging dat binnen de pleegzorgsector binnen alle organisaties opnieuw wordt getoetst op veiligheid? Wordt deze toets volledig uitgevoerd door pleegzorginstanties zelf, de Inspectie of wordt er een apart team op twijfelgevallen gezet?
In het thematisch toezicht van de IGJ zoals toegelicht onder antwoord 5 wordt ook gekeken hoe pleegzorgaanbieders zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ heeft alle pleegzorgaanbieders gevraagd informatie aan te leveren over hoe zij zicht hebben en houden op de veiligheid van pleegkinderen. De IGJ selecteert vervolgens op basis van de grootste risico’s waar ze zelf (risicogestuurd) toezicht zal uitvoeren. De IGJ publiceert de uitkomsten dit najaar.
De ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker |
|
Folkert Thiadens (PVV) |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de ernstige misstanden bij woonlocatie De Akker zoals vermeld in het artikel «Medewerkers zorginstelling vernederden en filmden kwetsbare bewoners» van het AD?1
Ja.
Ik wil daarbij benadrukken dat ik meeleef met de cliënten van wie de beelden zijn gemaakt en met de mensen in hun omgeving. Ik verafschuw deze misstanden en hoop van harte dat het goed gaat met de betrokken cliënten.
Deelt u de mening dat de beloften om te komen tot betere controles en handhaving met als doel te voorkomen van online delen van videos, niet zijn nagekomen en dat deze situatie ronduit onacceptabel is? Zo ja wat zijn de vervolgstappen? Zo nee, waarom niet.
Dergelijk gedrag is onacceptabel en niemand zou dit mee moeten maken. In het bijzonder geldt dit voor mensen in een kwetsbare positie die afhankelijk zijn van hun zorgverlener. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft de melding in behandeling genomen. Dat betekent dat de zorgaanbieder nu onderzoek laat doen en de IGJ het onderzoeksrapport zal beoordelen.
De IGJ wacht het onderzoeksrapport af en zal vervolgens beoordelen of er nader onderzoek nodig is. Als besloten wordt nader onderzoek te doen naar individuele zorgverleners dan is dat met het doel om te beoordelen of zorgverleners een ernstig risico vormen voor de cliëntveiligheid en de zorg. Ziet de inspectie een ernstig risico dan kan zij handhaven. Inmiddels is duidelijk dat zorgaanbieder Sirjon de betreffende medewerkers heeft ontslagen. Sirjon is verplicht daarvan melding te doen aan de inspectie. Het betreft dan een melding ontslag wegens disfunctioneren.
Kunt u garanderen dat cliënten daar op dit moment veilig zijn? Zo ja, hoe worden de betreffende cliënten momenteel opgevangen en bijgestaan? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen vind ik stuitend. Alle mensen zouden in veiligheid hun leven moeten kunnen leiden. Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Echter kan ik niet garanderen dat mensen waar dan ook altijd veilig zijn. Regels, controles en beleid kunnen helpend zijn, maar zullen niet alles ondervangen. Het zal daarnaast nodig zijn om een cultuur te creëren waarin we elkaar als samenleving aanspreken op dergelijk onacceptabel gedrag. Iedereen heeft hier een rol in.
Mijn contacten met het bestuur van Sirjon en de ingezette acties geven mij overigens niet de indruk dat cliënten daar op dit moment niet veilig zouden zijn. Sirjon heeft een extern onderzoek gestart, de betreffende medewerkers ontslagen en biedt veel aandacht aan de cliënten, hun verwanten en vertegenwoordigers en de overige personeelsleden. De slachtoffers krijgen aanvullende ondersteuning van de gedragswetenschappers.
De IGJ wacht het onderzoek van Sirjon af. Het is gebruikelijk dat de IGJ een zorgaanbieder vraagt om zelf onderzoek te doen omdat daarmee het interne systeem van leren en verbeteren gestimuleerd wordt.
Wat gaat u er, samen met de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), nu wel concreet aan doen om deze situaties te voorkomen een aan te pakken?
Het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag in de gehandicaptenzorg heeft mijn aandacht. Het is belangrijk dat dergelijk respectloos gedrag gemeld wordt. Daarom werk ik in het kader van de werkagenda Nationale Strategie veiligheid en rechtsbescherming uit hoe deskundigheidsbevordering van zorg- en veiligheidsprofessionals met aandacht voor geweld bij onder andere mensen met een beperking structureel kan worden versterkt. Ik bekijk of een soortgelijke aanpak ook in te zetten is voor zorgprofessionals en mensen die zorginstellingen bezoeken.
Deelt u de mening dat het bestuur van Sirjon direct aangifte had moeten doen tegen de «goed opgeleide en ervaren» medewerkers en niet had moet wachten op de uitkomsten van een onderzoek, al was het alleen al om recidive in de tussentijd te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de gesprekken met de bestuurder en de IGJ maak ik op dat Sirjon nauwkeurig te werk gaat bij het afhandelen van dit incident. De zorgaanbieder is transparant en laat het incident extern onderzoeken. Sirjon geeft aan naar aanleiding van het onderzoek grond te zien voor aangifte. Ik heb geen reden om aan hun manier van handelen te twijfelen.
Vindt u het nog passend als één of meerdere van de daders ooit zou terugkeren als zorgverlener? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe voorkomt u dat dit gebeurt?
Wat er is gebeurd is schokkend en respectloos. De daders moeten op een gepaste wijze de gevolgen van hun daden ondergaan. Er is inmiddels aangifte gedaan, dus de politie en het Openbaar Ministerie kunnen beoordelen of strafrechtelijk optreden passend is. Vanuit het onderzoek zal blijken of zij wel of niet kunnen terugkeren als zorgverlener.
De verwachte toename van geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Karremans |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Straks meer geslachtsziekten en ongewenste zwangerschappen door bezuinigingen» van 17 mei 20251?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Soa Aids Nederland stelt in het zojuist genoemde artikel dat het aantal soa's de afgelopen jaren fors gestegen is en dat zij ook een toename in onbedoelde zwangerschappen zien, waarbij zij stellen dat voorlichting en soa-testen echt nodig zijn om dit tij te keren. Deelt u deze zorgen en zou u hier een reactie op willen geven?
Ik herken de zorgen over de seksuele gezondheid in Nederland, waar het gaat om de stijgende soa- en hiv-cijfers. Ook neemt het aantal zwangerschapsafbrekingen toe. De GGD’en doen heel belangrijk werk. Zij bieden een veilige en deskundige plek waar mensen terecht kunnen voor seksuele gezondheidszorg, in aanvulling op de reguliere seksuele gezondheidszorg die geboden wordt door huisartsen. Bijvoorbeeld waar het gaat om aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg (preventieve hiv-medicatie) en gesprekken met jongeren over seksualiteit en seksuele gezondheid, zoals anticonceptie. De meeste GGD’en bieden ook keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap. Daarnaast helpt de interventie Nu Niet Zwanger hulpverleners in gesprek te gaan over kinderwens met mensen in kwetsbare omstandigheden. Nu Niet Zwanger is beschikbaar bij alle 25 GGD’en.
Hoe beoordeelt u deze zorgelijke ontwikkelingen met het oog op het belang van preventie? Erkent u dat er een verband is tussen deze toename en de bezuinigingen op preventie en de GGD?
De financiële middelen voor collectieve preventie rond seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Wel is in het hoofdlijnenakkoord afgesproken dat specifieke uitkeringen per 2026 met 10% gekort worden. Dit geldt ook voor de Regeling specifieke uitkering aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling) waarmee aanvullende soa-zorg, PrEP-zorg en seksualiteitshulpverlening door de GGD’en gefinancierd worden. Deze korting gaat pas komend jaar in en kan de huidige ontwikkelingen niet verklaren. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, staat dat de korting vooral ingevuld zal worden door minder zorg te leveren. Ook staat in die brief dat de ASG-regeling wordt aangepast. In de regeling zal worden benadrukt dat het soa-zorgaanbod bedoeld is voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Zo houden we – binnen de bestaande financiële middelen – deze aanvullende zorg toegankelijk voor diegenen die hier het meeste baat bij hebben.
Bent u het eens dat goede seksuele voorlichting, toegankelijke soa-testen en anticonceptiezorg kosteneffectieve interventies binnen de publieke gezondheidszorg vormen?
Binnen de publieke gezondheidszorg richten we ons op de algehele bevolking, hoog-risicogroepen of groepen in een kwetsbare positie. Dit in tegenstelling tot de curatieve zorg, waar een individuele behandeling centraal staat. Ik ben bekend met onderzoeken waaruit blijkt dat laagdrempelige soa-zorg aan hoog-risicogroepen en PrEP-zorg binnen de publieke gezondheidszorg kosteneffectief zijn.2 Wat betreft seksuele voorlichting ben ik bekend met internationale onderzoeken waaruit blijkt dat relationele en seksuele vorming in het onderwijs kosteneffectief kán zijn, mede door de verschillende effecten per leeftijdsgroep en de ingewikkeldheid van het identificeren van de directe baten op (vaak zeer) lange termijn.3
Kunt u aantonen hoeveel gezondheidscomplicaties hiermee voorkomen worden?
Met de soa-zorg door GGD’en worden transmissieketens doorbroken en voorkómen, waardoor soa’s niet verder verspreiden. PrEP-zorg voorkómt hiv. Tijdige seksualiteitshulpverlening leidt tot vroegtijdige signalering en hulp bij seksuele gezondheidsproblematiek, waarmee verergering van problematiek kan worden voorkómen. Er worden dus gezondheidscomplicaties voorkómen, hoeveel precies is lastig in te schatten. Dit omdat ontwikkelingen rond seksuele gezondheid van meerdere factoren afhankelijk zijn en moeilijk toegeschreven kunnen worden aan één (preventie-)maatregel vanuit de overheid. Zo kunnen personen altijd voor soa-zorg bij hun huisarts terecht. Bovendien kunnen de effecten van preventie ook op zeer lange termijn pas zichtbaar worden. Zoals uw Kamer weet, werkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport momenteel aan een investeringsmodel voor preventie. In de ontwikkeling van het model hebben we aandacht voor het in kaart brengen en onderbouwen van de langetermijneffecten van preventieve maatregelen, ook op het terrein van seksuele gezondheid.
Wel is te zien dat sinds PrEP beschikbaar is in Nederland, het aantal nieuwe hiv-diagnoses meer dan gehalveerd is. Verder is er wetenschappelijke onderbouwing dat relationele en seksuele vorming er onder andere aan bijdraagt dat mensen bewuster beginnen met seks, beter wensen en grenzen kunnen aangeven en respecteren, en een positiever zelfbeeld hebben.4
Heeft u onderzoek gedaan naar de effecten van de bezuinigingen op preventie? Zo ja, wat is er uit deze onderzoeken gekomen? Zo nee, bent u voornemens verder onderzoek te doen?
De financiële middelen voor collectieve preventie op het terrein van seksuele gezondheid zijn hetzelfde gebleven. Integendeel, zoals ik eerder met uw Kamer deelde, doen het RIVM en Soa Aids Nederland onderzoek naar effectieve interventies om het condoomgebruik te stimuleren. Ik verwacht de resultaten in oktober 2025. Op basis van deze resultaten, start ik activiteiten met als doel meer condoomgebruik.
Per 2026 is wel sprake van een korting van 10% op de specifieke uitkering Regeling Aanvullende seksuele gezondheidszorg (ASG-regeling), waarmee GGD’en aanvullende soa-zorg, prep-zorg en seksualiteitshulpverlening bieden. Er is geen onderzoek verricht naar de verwachte effecten van deze bezuiniging. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid die u recent heeft ontvangen, heeft u kunnen lezen hoe deze korting wordt ingevuld.
Is er bij de besluitvorming over deze bezuinigingen rekening gehouden met de verwachte maatschappelijke kosten en zorgkosten die zullen voortvloeien uit een stijging van soa's en ongewenste zwangerschappen? Zo ja, hoe is hier rekening mee gehouden en kunnen stukken hierover met de Kamer gedeeld worden?
De bezuiniging van 10% op de specifieke uitkeringen is een afspraak voor alle specifieke uitkeringen op basis van het hoofdlijnenakkoord.
Is er onderzocht wat de directe effecten van de bezuinigingen op bijvoorbeeld Centra voor Seksuele Gezondheid zijn op de ontwikkeling van geslachtziektes, zoals HIV en syfilis? Erkent u dat het zeer zorgelijk is als deze besmettingen oplopen en het de gezondheid van veel Nederlanders ernstig kan schaden?
Er is niet onderzocht wat de directe effecten zijn van de bezuinigingen op bijvoorbeeld de Centra Seksuele Gezondheid. Het is zorgelijk dat diverse soa’s momenteel aan het stijgen zijn, met mogelijke schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en het individu.
Hoe beïnvloeden de voorgenomen bezuinigingen de beschikbare capaciteit en de wachtlijsten bij de seksuele gezondheidszorg van GGD’en?
De korting van 10% wordt evenredig over de regio’s verdeeld. Zoals aangegeven betekent deze korting vooral een afschaling van zorg. Dit heeft negatieve gevolgen voor de beschikbaarheid van deze zorg bij GGD’en. Voor soa-zorg kan eenieder terecht bij de huisarts. Zoals aangegeven is het soa-zorgaanbod bij de GGD bedoeld voor personen die een drempel ervaren om naar de huisarts te gaan, terwijl zij wel een verhoogd risico lopen op een soa. Het is niet bedoeld voor personen die weliswaar een verhoogd risico lopen op een soa, maar geen onoverkomelijke drempel ervaren tot de reguliere zorg. Dit zal worden verduidelijkt in de ASG-regeling.
Wat betekent deze beleidswijziging voor de regionale beschikbaarheid van seksuele gezondheidszorg, met name in regio’s waar GGD’en al kampen met personeelstekorten of financiële krapte?
Zie antwoord vraag 9.
Wat is de verwachte invloed van deze bezuinigingen op de werkdruk van huisartsen?
De korting van 10% wordt grotendeels ingevuld door minder aanvullende soa-zorg, seksualiteitshulpverlening en PrEP-zorg. Personen waarvoor geen plek meer is bij de GGD, kunnen elders zorg ontvangen, bijvoorbeeld bij de huisarts. Soa-zorg is een basistaak van de huisarts. Huisartsen leveren ongeveer twee derde van de soa-zorg, een derde wordt geleverd door GGD’en. De verwachting is daarom dat huisartsen iets vaker seksuele gezondheidszorg zullen verlenen, al blijft het lastig te voorspellen in welke mate.
Welke maatregelen neemt u om te waarborgen dat de toegankelijkheid tot soa-zorg, anticonceptie en seksuele voorlichting gewaarborgd blijft voor iedereen, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd?
Zoals u heeft kunnen lezen in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid, wordt de ASG-regeling wat betreft de doelgroepen voor aanvullende soa-zorg verduidelijkt. Het aanvullende soa-zorgaanbod is bedoeld voor diegenen die dit het hardst nodig hebben, omdat zij behoren tot een hoog-risicogroep én een dermate drempel ervaren om naar de huisarts te gaan dat zij anders zorg zouden mijden. De huisarts is immers de plek waar iedereen terecht kan, ongeacht afkomst, inkomen of leeftijd.
Met activiteiten binnen de Aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap en het programma Nu Niet Zwanger, verbeter ik de toegang tot anticonceptie en versterk ik de regie op een kinderwens voor mensen in een meer kwetsbare positie. Seksuele voorlichting kan op verschillende plekken plaatsvinden en door verschillende personen. Denk aan zorgverleners, gezondheidsbevorderaars bij GGD’en, leraren of ouders en verzorgers in de thuissituatie. De kennisinstituten Rutgers en Soa Aids Nederland zetten zich met velerlei activiteiten in om zorg- en onderwijsprofessionals en ouders hierin te ondersteunen.5 Naast ondersteuning van en voorlichting aan specifieke doelgroepen, voorzien Rutgers en Soa Aids Nederland de gehele samenleving van betrouwbare informatie over seksuele en reproductieve gezondheid. Het werk van deze kennisinstituten blijf ik vanuit het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mogelijk maken. Bovendien is toegankelijkheid tot seksuele voorlichting gewaarborgd in het onderwijs via de landelijke wettelijke kerndoelen voor relationele en seksuele vorming. In de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid ben ik hier nader op ingegaan.
Op welke wijze wordt gemonitord of de toegankelijkheid van seksuele gezondheidszorg voldoende blijft als gevolg van deze voorgenomen bezuiniging, met name voor kwetsbare groepen en risicogroepen?
Het RIVM monitort de seksuele gezondheidszorg die GGD’en bieden, bijvoorbeeld welke doelgroepen soa-zorg ontvangen en met welke uitkomsten.6 Ook monitoren thema-instituten Rutgers en Soa Aids Nederland periodiek de seksuele gezondheid in Nederland, bijvoorbeeld in Seks onder je 25ste of de volwassenenmonitor Seksuele Gezondheid in Nederland.7, 8 Op basis van deze surveillance hebben we inzicht in ontwikkelingen en trends, maar een causaal verband met de korting op de specifieke uitkering is niet zomaar te leggen.
Op welke termijn zal de Kamer geïnformeerd worden over de exacte invulling van deze bezuiniging?
Uw Kamer is op 18-06-2025 geïnformeerd over de invulling van de korting op de specifieke uitkering voor de regeling Aanvullende Seksuele Gezondheid, in de Kamerbrief Voortgang beleid seksuele gezondheid.
Raadsleden met een uitkering |
|
Glimina Chakor (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Kent u het rapportUitkeringsgerechtigden en de raadsvergoeding van de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden en herinnert u zich de antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Chakor (beiden GroenLinks-PvdA) over ondersteuning voor mensen met een beperking voor hun functie als gemeenteraadslid, Statenlid of lid van het algemeen bestuur van een waterschap (20 januari 2025)?1
Ja.
Deelt u de mening dat ook mensen met een uitkering in gemeenteraden vertegenwoordigd moeten kunnen zijn en dat het hebben van uitkering daarbij niet belemmerend mag werken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening. Ik wil graag daadwerkelijk de belemmeringen wegnemen voor mensen met een beperking om volksvertegenwoordiger te worden. Zoals u weet2, is het al langjarig beleid van mijn ministerie dat politieke ambtsdragers met een beperking in dezelfde uitgangspositie worden gebracht als ambtsdragers zonder beperking. Ik vind het van groot belang dat iedereen kan deelnemen aan de politiek en dat de keuze om daaraan deel te nemen, niet wordt beïnvloed door bijvoorbeeld een angst om door die deelname het toegekende recht op uitkering te verliezen. In het navolgende spreek ik kortheidshalve over het raadslidmaatschap, maar het gestelde geldt voor alle (decentrale) volksvertegenwoordigers.
Herkent u de kernboodschap van dit rapport namelijk: «De toegang van uitkeringsgerechtigden tot het raadslidmaatschap wordt onnodig beperkt. De huidige regeling rond de raadsvergoeding ondermijnt het algemeen passief kiesrecht en sluit mensen met een uitkering feitelijk uit van deelname aan de lokale democratie»? Zo ja, wat gaat u ondernemen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik herken veel van de signalen, maar ik vind de conclusie zwaar aangezet. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder3 al aangaf, is dit een complex en veelkoppig probleem. Bovendien behoort de aanpak ervan ook niet uitsluitend tot de verantwoordelijkheidsgebieden van onze twee departementen. De samenloopproblematiek vormt bovendien helaas maar een deel van de barrières voor de deelname van mensen met een uitkering aan de politiek. Maar er blijkt ook behoefte aan meer informatie en bewustwording bij de doelgroep, bij de overheidsorganen en bij de politieke partijen. Ik kom daar hieronder op terug, met name in mijn antwoord op vraag 5.
In tegenstelling tot wat de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden voorstelt, zie ik de mogelijke oplossing voor dit probleem echter niet in een herinrichting van het hele stelsel van fiscaliteit en sociale zekerheid. Maar ik wil mij wel inspannen voor een verbeterde en duidelijkere uitvoering. Ik kom daar in mijn antwoord op vraag 8 op terug.
Deelt u de mening uit dit rapport dat de regeling waarbij raadsleden die een uitkering van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ontvangen hun raadsvergoeding moeten laten aanpassen «onduidelijk, complex en moeilijk uitvoerbaar» is, hetgeen eraan bijdraagt dat dat de combinatie van een uitkering met raadswerk onnodig onaantrekkelijk maakt? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om deze regelgeving beter uitvoerbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
In het rapport worden verschillende ongelijksoortige zaken aangekaart. Er wordt gewezen op de complexiteit van de van toepassing zijnde regelgeving, maar ook op de als onvoldoende gekwalificeerde uitvoering ervan in de praktijk door UWV en griffiers. Daarnaast wordt de verrekensystematiek van de sociale zekerheid als zodanig ter discussie gesteld. Er wordt aandacht gevraagd voor de angst van uitkeringsgerechtigden om in het kader van deze complexe regelgeving als fraudeur te worden aangemerkt. Verder wordt aangegeven dat de geïnterviewden de verrekening van de inkomsten als ambtsdrager met de uitkering, als ongelijke behandeling of zelfs een straf ervaren, omdat deze verrekening niet plaatsvindt bij niet-uitkeringsgerechtigden.
Zoals ik ook in het Commissiedebat op 10 september 2025 over Versterking lokaal bestuur heb gezegd, herken ik veel van de signalen en trek ik mij deze situatie aan. Tegelijkertijd is de materie complexer dan uit het rapport naar voren komt. Die complexiteit van de regelgeving is niet vreemd. Elke beperking of combinatie van beperkingen is uniek. Dat vereist maatwerk en in naar aard en achtergrond verschillende soorten uitkeringen4. Vervolgens is daar dan de samenloop van inkomsten uit het raadslidmaatschap met één of meer van die wetten. Elk van deze wetten kent zijn eigen voorwaarden en verrekensystematiek, welke ook goed verklaarbaar zijn vanuit het doel waarvoor zij zijn ingesteld. En dan volgt nog de eventuele doorwerking naar fiscale toeslagen zoals de huur- en/of zorgtoeslag.
De zorg over de impact van de politieke functie op de uitkering of toeslag is dus terecht, maar helaas niet eenvoudig, laat staan op korte termijn, weg te nemen. Met deze complexiteit hebben overigens ook uitkeringsgerechtigden te maken die geen beperking of geen politieke ambitie hebben, maar die ook nieuwe inkomsten genereren. Nieuwe inkomsten uit werk in een uitkeringssituatie, of dat werk nu in de marktsector, de overheid, de politiek of het bestuur wordt gevonden, heeft op basis van de geldende wet- en regelgeving in beginsel consequenties voor het recht op en de hoogte van de uitkering of het samenstel van uitkering(en) en toeslag(en).
Een van de wettelijke consequenties van de vergoeding voor het raadslidmaatschap is de verrekening die vanwege de nieuwe inkomsten wordt toegepast op een uitkering. Hoewel ik mij kan voorstellen dat het voor betrokkenen misschien zo aanvoelt, benadruk ik dat er geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel of van een straftoemeting, indien de inkomsten uit het raadslidmaatschap worden verrekend met de uitkering. Aan een uitkeringsgerechtigd raadslid wordt hetzelfde bedrag aan vergoeding voor de werkzaamheden betaald als aan een raadslid zonder uitkering. Daarmee worden zij dus gelijk behandeld qua beloning voor het werk en de inzet als raadslid.
De verrekening op grond van de uitkeringsregeling is een uitvloeisel van het feit dat de desbetreffende uitkering een wettelijke vangnetvoorziening is. Het systeem van de sociale zekerheid is gebaseerd op de gedachte dat iemand minder financiële ondersteuning van de samenleving nodig heeft, naarmate die meer in staat is om zelf inkomsten te verwerven. En daarin wordt een uitkeringsgerechtigd raadslid hetzelfde behandeld als een uitkeringsgerechtigde die op andere wijze inkomsten heeft.
Om de situatie van een uitkeringsgerechtigd raadslid gelijk te stellen met die van een volksvertegenwoordiger die inkomsten uit arbeid geniet of een eigen bedrijf heeft, is in dit verband geen eerlijke vergelijking. Laatstgenoemden voorzien in hun eigen inkomen en hebben geen recht op uitkering. Daardoor hebben zij niet dezelfde rechten, maar dus ook niet dezelfde plichten. Overigens gaan zij vaak vanwege het raadslidmaatschap een minder aantal dagen werken in hun hoofdfunctie, waardoor zij minder inkomsten hebben uit die functie. De raadsvergoeding is dan bedoeld om het verlies aan inkomen in de hoofdfunctie te compenseren. Dat is weliswaar een in de privésfeer genomen beslissing, maar heeft een vergelijkbaar effect als verrekening.
Deelt u de mening dat uit uw eerdere antwoord op vraag vijf van de genoemde vragen over de complexiteit van de impact van een politieke functie op het recht op een uitkering ook al aangeeft dat het hebben van een uitkering voor het raadslidmaatschap onnodig belemmerend werkt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven in mijn antwoord op vraag 4 heb beschreven, zijn er door de vele variabelen en het vereiste maatwerk redenen voor die complexiteit. Op grond van de geldende wet- en regelgeving heeft het genereren van nieuwe inkomsten voor alle uitkeringsgerechtigden bepaalde gevolgen, zoals verrekening met de uitkering. Die verrekening is een hoeksteen van het systeem dat geldt voor alle uitkeringsgerechtigden.
Wat het systeem ook complex maakt, is het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid. Ik kan mij goed voorstellen dat mensen met een uitkering de politiek niet in durven omdat zij vrezen dat zij na hun aftreden, door hun werkzaamheden als raadslid, hun arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk verliezen. Zij zijn bang voor een herbeoordeling van hun arbeidsongeschiktheid. Ik proef dat daar ook een grote, zo niet de grootste, zorg ligt van de uitkeringsgerechtigden.
Die zorg is echter niet terecht. Want al decennia geldt voor alle arbeidsongeschiktheidswetten dat inkomen uit raadswerk nooit om die reden leidt tot het eindigen van het recht. Dit is bepaald in de Regeling uitzondering toepassingstermijn anticumulatie arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2022, 34864)5. Deze regeling geldt voor alle uitkeringsgerechtigden op grond van de WAO, WAZ, WIA en de Wajong. Het is opvallend dat deze regeling zo onbekend is, terwijl deze dus juist expliciet en binnen het systeem deze zorg wegneemt.
Een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid kan niet helemaal worden uitgesloten, maar dat kan alleen als er andere signalen zijn dat er sprake is van een verbetering in de belastbaarheid van betrokkene. Dat een herbeoordeling niet helemaal kan worden uitgesloten, is op zich logisch. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de situatie dat het raadslid tijdens het raadslidmaatschap door een succesvolle medische behandeling gedeeltelijk herstelt waardoor de arbeidsongeschiktheid is afgenomen. Bij afname in beperkingen en toename in de mogelijkheden is zo’n herbeoordeling natuurlijk altijd mogelijk. Daarbij geldt dan wel dat het UWV bij een dergelijke herbeoordeling het inkomen uit raadswerk buiten beschouwing moet laten.
Gelet op het belang van de politieke participatie van personen met een arbeidsbeperking, zullen de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik genoemde regeling weer nadrukkelijk onder de aandacht brengen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zal het UWV hierop nogmaals attenderen en vragen de communicatie over deze regels te verbeteren en nogmaals onder de aandacht te brengen van de medewerkers in de uitvoering. En ik zal de doelgroep, de griffiers en de politieke partijen op de regeling wijzen.
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport weer blijkt dat ook voor raadsleden met een beperking de door u in de eerdere antwoorden genoemde website niet afdoende is om de benodigde op maat gemaakte informatie te krijgen? Zo ja, gaat u dan alsnog een vast informatiepunt instellen waar de individuele ambtsdrager of griffier (op het individu toegesneden) informatie kan verkrijgen en op welke termijn gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?2
Het is mij wat te vroeg om nu al van het eind januari 2025 gelanceerde Diversiteitsplein te concluderen dat dit platform niet voldoet. Het levert voor zowel de doelgroep als zijn ondersteuners op één plek algemene informatie over de voor deze specifieke doelgroep relevante arbeidsvoorwaarden. Bovendien geeft het de gelegenheid om met elkaar in gesprek te gaan met tips, ervaringen en vragen.
Tijdens het eerdergenoemde Commissiedebat is er door verschillende partijen op aangedrongen dat aan uitkeringsgerechtigden die het raadslidmaatschap ambiëren, vooraf op het individu toegesneden berekeningen worden verstrekt zodat zij de consequenties kunnen overzien van de beslissing om politiek actief te worden. Hoewel ik de wenselijkheid hiervan onderschrijf, moet ik helaas opmerken dat het vaak niet mogelijk is om die informatie vooraf te geven. Ook de uitvoeringsorganisatie heeft te maken met de complexiteit van het systeem. Door de variëteit in omstandigheden en uitkeringen en/of toeslagen die in het individuele geval van toepassing zijn, is de uitvoeringsorganisatie afhankelijk van gegevens die veelal pas achteraf beschikbaar komen. Dit is de keerzijde van het vereiste maatwerk.
Zoals mijn ambtsvoorganger eerder7 beschreef, is het niet mogelijk gebleken het beoogde, vaste informatiepunt tot stand te brengen waar de individuele ambtsdrager op hem of haar toegesneden informatie zou kunnen verkrijgen. Overigens zou zo’n vast informatiepunt, ook als het wel tot stand zou zijn gebracht, om genoemde redenen, nog steeds niet vooraf op het individu toegesneden berekeningen kunnen verstrekken. In een poging om de vragensteller toch een beeld te geven van de mogelijke consequenties van de inkomsten van het raadslidmaatschap op uitkering of toeslag, is gekozen voor het geven van algemene informatie op het Diversiteitsplein. Tot die informatie behoren onder andere beschrijvingen hoe per soort arbeidsongeschiktheidsuitkering en de zorg- en huurtoeslag de desbetreffende verrekeningssystematiek in zijn algemeenheid werkt.
Deelt u de mening uit het rapport dat het raadslidmaatschap geen betaalde arbeid is die invloed zou mogen hebben op het recht op uitkering? Zo ja, wat is er nodig om de regelgeving in die zin aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het huidige stelsel van de arbeidsongeschiktheidswetgeving hanteert als uitgangspunt dat het weliswaar om mensen met een verminderde inzetbaarheid op de arbeidsmarkt gaat, maar dat zij wel hun restverdiencapaciteit moeten benutten om zelf in een inkomen te voorzien. De Nederlandse Vereniging voor Raadsleden stelt dat het raadswerk geen betaalde arbeid in traditionele zin is. Ik vind het raadslidmaatschap inderdaad geen «gewone baan» zoals die in de markt of de overheid voorkomen. Het gaat bij een raadslid om een nevenfunctie die betrokkene doet voor het algemeen belang, die uit de aard der zaak altijd tijdelijk van aard is en bovendien onzeker want afhankelijk van de kiezer. Dat doet er echter niet aan af dat de vergoedingen voor het verrichten van werkzaamheden als raadslid voor de Belastingdienst, en daarmee voor de diverse arbeidsongeschiktheidswetten en de Participatiewet, worden beschouwd als belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden. Het is staand kabinetsbeleid dat voor uitkeringsgerechtigden die politiek actief zijn of worden, dezelfde regels gelden voor het verrekenen van de inkomsten met de uitkering, als voor uitkeringsgerechtigden die andere werkzaamheden verrichten.
Kunt u ingaan op de in het rapport genoemde voorstellen tot aanpassingen van de regeling, te weten dat voor raadsleden met een uitkering die uitkering tijdelijk wordt opgeschort met behoud van alle rechten op een uitkering na afloop van het raadslidmaatschap, of dat raadsleden in plaats van de raadsvergoeding kunnen kiezen voor een maximale vrijwilligersvergoeding?