De opbrengsten van zoekacties in Justitiële Inrichtingen |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel telefoons zijn er door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 in Penitentiaire Inrichtingen?
Om een volledig beeld te geven van de controles op telefoons in de penitentiaire inrichtingen (PI) die hebben plaatsgevonden worden naast de aangetroffen telefoons door de Landelijke Bijzondere Bijstandseenheid ook de aangetroffen telefoons bij de inzet van enkel de speurhonden gedeeld. Door de LBB zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 42 telefoons aangetroffen. Hierbij heeft de LBB soms ook speurhonden ingezet. Daarnaast hebben er ook acties met enkel speurhonden plaatsgevonden. Hierbij zijn tussen 1 januari 2025 en 31 augustus 2025 82 telefoons aangetroffen.
In zijn algemeenheid kan ik u meegeven dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) jaarlijks de totale cijfers omtrent de aangetroffen contrabande publiceert op haar website. De opbrengsten van de controles uitgevoerd door de LBB van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) maken onderdeel uit van deze totale cijfers.
De LBB is een onderdeel van de Landelijke Dienst Specialistische Taken (LDST) van de DV&O en bestaat uit verschillende specialistische teams. Zij kunnen onder andere ingezet worden op basis van intelligence, ten behoeve van de controles op datadragers of specifiek ten behoeve van andere contrabande. Ook de speurhonden worden met regelmaat ingezet en maken naast de LBB onderdeel uit van de LDST. Inzet van de LBB en van de speurhonden vindt plaats op basis van inzetmatrixen. Door middel van deze inzetmatrixen wordt bepaald hoeveel geplande en ongeplande inzetten er ten minste op jaarbasis plaats dienen te vinden per penitentiaire inrichting (PI). Daarnaast vinden er aanvullend risicogestuurde inzetten plaats indien er signalen zijn dat er mogelijk telefoons aanwezig zijn. Informatie omtrent aangetroffen telefoons worden onderling gedeeld en gebruikt voor volgende controles. Het risicogestuurd inzetten van de speurhonden is naar aanleiding van de motie van Dijk1 geïntensiveerd.
Tot slot wil ik nog opmerken dat zoals reeds eerder aan uw Kamer is meegegeven, er door het kabinet vanuit de regeerprogrammamiddelen ook flink wordt geïnvesteerd in technieken om contrabande tegen te gaan. Te denken valt aan overgooidetectie, GSM-detectie en de inzet van bodyscanners.2 Kortom het weren van contrabande en specifiek het tegengaan van voortgezet crimineel vanuit detentie blijvend onder de aandacht en in ontwikkeling.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting per maand aangeven hoeveel telefoons gevonden zijn?
Het is niet mogelijk om de gevonden telefoons door de LBB en door de speurhonden uit te splitsen per maand, deze worden niet op maandelijkse wijze geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Hieronder treft u een overzicht aan per PI van het aantal keer dat er een inzet van de LBB heeft plaatsgevonden, soms in combinatie met de inzet van speurhonden en hoeveel telefoons er zijn aangetroffen. Ook is in het overzicht opgenomen het aantal inzetten van enkel speurhonden per PI en het daarbij behorende aantal aangetroffen telefoons.
Ten aanzien van de cijfers hecht ik eraan om de volgende context mee te geven. Een geplande of ongeplande inzet kan de ene keer niets opleveren en een volgende keer juist in verhouding veel opleveren. Ook kan het feit dat er bij een eerdere inzet telefoons zijn aangetroffen reden zijn om nogmaals in te zetten, wat weer nieuwe aangetroffen telefoons op kan leveren. Op deze wijze wordt, conform de motie van het lid Ellian3 een verscherpt toezicht uitgeoefend. Bij inrichtingen met in verhouding veel aangetroffen telefoons zullen er in de regel ook meer inzetten plaatsvinden. Daar staat tegenover dat «relatief» veel inzetten niet hoeft te resulteren in meer aangetroffen telefoons. Ook op basis van andere signalen dan eerder aangetroffen telefoons kan besloten worden om nogmaals in te zetten.
2
0
28
0
30
5
0
23
0
28
5
3
61
8
66
1
0
20
0
21
1
0
42
0
43
4
0
47
1
51
2
0
63
1
65
6
0
33
0
39
2
0
47
1
49
4
0
30
11
34
0
0
50
0
50
0
0
24
0
24
1
0
4
0
5
7
9
41
16
48
1
0
37
1
38
1
0
43
1
44
2
2
41
0
43
2
0
22
0
24
3
2
34
7
37
0
0
22
0
22
10
8
33
6
43
2
0
25
1
27
4
2
41
5
45
2
0
36
0
38
0
0
12
0
12
0
0
39
0
39
2
2
39
20
41
4
0
53
0
57
5
3
47
3
52
1
0
19
0
20
2
11
37
0
39
0
0
1
0
1
Hoeveel contrabande is aangetroffen tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025?
Tussen 1 januari 2025 en 1 september 2025 zijn er 1.714 contrabande aangetroffen in de verschillende PI’s en twee Rijks Justitiële Jeugdinrichtingen (RJJI). Ten aanzien van de twee andere RJJI’s zijn er geen eenduidige gegevens bij het Bureau Veiligheid en Integriteit (BV&I) van DJI beschikbaar. Voor de twee Rijks Forensische Psychiatrische Centra (FPC) geldt dat zij contrabande melden door middels van een melding bijzonder voorval (MBV). In 2025 zijn er geen MBV’s opgemaakt ten aanzien van contrabande. Voor het opmaken van een MBV gelden andere criteria dan voor de meldingen vanuit een PI. DJI spant zich in om voor de zomer van 2026 de eerst resultaten van een uniforme registratie zichtbaar te hebben.
Middels een gelaagd proces wordt er op contrabande gecontroleerd binnen een PI. Dit gelaagd proces bestaat onder andere uit de basis controles die plaatsvinden bij binnenkomst van justitiabelen maar ook van die van bezoekers en medewerkers van DJI. Ook de periodieke (cel)inspecties maken deel uit van dit gelaagd proces, naast de zoekacties van het interne bijstandsteam en de zoekacties die samen met of enkel door de LBB en de inzet van speurhonden plaatsvinden.
De hierboven vermelde contrabande zijn aangetroffen tijdens de reguliere celinspecties, deze kunnen zowel dagelijks als maandelijks plaatsvinden en tijdens de celinspecties op indicatie. Ook betreft het de contrabande die zijn aangetroffen in de gemeenschappelijke ruimtes zoals de luchtplaats, de arbeidszaal en andere ruimtes, en na fouillering nadat bezoek heeft plaatsgevonden of nadat er deel is genomen aan een activiteit. Daarnaast betreft het tevens de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de buitenronde. Hierbij valt te denken aan het dak van een inrichting en de ruimte tussen de muur van een inrichting en het penitentiaire hek. Ook de contrabande die zijn aangetroffen bij de controles van de post, bezoekers, invoer en de inkomsten zijn in de aantallen opgenomen.
Kunt u per Penitentiaire Inrichting, Justitiële Jeugdinrichting en TBS-kliniek per maand aangeven hoeveel contrabande is aangetroffen en de contrabande uitsplitsen per categorie?
Het is niet mogelijk om de aangetroffen contrabande uit te splitsen per maand aangezien deze niet maandelijks worden geregistreerd. Cijfers omtrent contrabande worden op jaarbasis gepubliceerd. Wel is het mogelijk om de aangetroffen contrabande per inrichting te geven. Het betreft hier enkel de contrabande aangetroffen in Rijksinrichtingen. Van twee RJJI’s en de twee FPC’s ontbreken de aantallen. Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 spant DJI zich in de registratie op korte termijn te realiseren.
0
5
46
0
1
0
0
3
0
12
118
0
0
0
0
4
2
40
176
8
1
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
8
30
0
0
0
0
1
0
3
15
0
0
0
0
0
0
3
95
1
0
1
1
4
0
0
21
0
0
0
0
0
0
0
73
2
2
0
0
10
1
33
78
9
0
1
0
16
0
3
107
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
31
10
0
0
0
0
0
0
0
49
0
0
0
0
0
0
0
55
0
0
0
0
0
0
10
4
0
0
0
0
0
0
3
26
0
0
0
0
0
0
39
83
1
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
25
73
1
0
0
0
0
0
15
83
0
0
0
0
0
6
18
49
0
2
0
0
0
1
3
7
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
7
15
0
0
0
0
0
0
6
23
0
1
0
0
3
0
2
18
3
0
0
0
0
0
14
6
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
3
0
0
1
0
0
0
4
9
0
2
59
0
0
Kunt u in ieder geval vraag 1,2 en 3 voor het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 beantwoorden?
Door de korte periode tussen het moment van indienen van de vraag en het commissiedebat gevangeniswezen van 24 september 2025 is het niet mogelijk gebleken de vragen te beantwoorden voor het betreffende commissiedebat.
Het bericht 'Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Raar: stikstofcrisiskoning Johan Vollenbroek hoeft van Rob Jetten jaarrekening met stikstofwinst niet meer te publiceren»?1
Ja.
Bent u van mening dat Mobilisation for the Environment (MOB) als organisatie met een ANBI (Algemeen nut beogende instelling)-status moet handelen in het openbaar belang?
In zijn algemeenheid kan worden opgemerkt dat een instelling om als ANBI te kunnen worden aangemerkt (onder meer) uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut moet beogen. Hiervoor is van belang dat wordt vastgesteld dat de werkzaamheden van de instelling primair en rechtstreeks gericht zijn op het algemeen belang. Daarnaast is van belang dat meer dan 90% van de uitgaven ten behoeve van de algemeen nuttige werkzaamheden komt. Indien een instelling particuliere belangen nastreeft die buiten de marge van 10% vallen, voldoet de instelling niet aan de voorwaarden voor de ANBI status. De beoordeling of wordt voldaan aan de eis dat (nagenoeg) uitsluitend het algemeen nut wordt beoogd, is aan de inspecteur van de Belastingdienst. Deze beoordeling vindt plaats aan de hand van de feiten en omstandigheden van de betreffende instelling. In gevallen waarin niet (meer) aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de ANBI-status door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking geweigerd dan wel ingetrokken.
Omdat de Belastingdienst gehouden is aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan geen nadere informatie worden verstrekt over individuele instellingen.
Staat het dienen van het algemeen nut wat u betreft onder druk wanneer de bestuurder van de ANBI vanuit een commerciële bv partijen van bezoldigd advies voorziet teneinde de operationele uitdagingen het hoofd te bieden die direct het gevolg zijn van de activiteiten van de ANBI?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de ANBI en de commerciële bv wat u betreft dan nog als twee aparte vehikels te beschouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke omstandigheden kan een bv worden uitgezonderd van de verplichting een jaarrekening te deponeren?
De Minister van Economische Zaken kan een bv ontheffing verlenen van de verplichting om een jaarrekening op te maken, te overleggen aan de vergadering van aandeelhouders en door de vergadering te laten vaststellen (artikel 210 Boek 2 Burgerlijk Wetboek). Als een dergelijke ontheffing is verleend, vervalt ook de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken (artikel 394, vijfde lid, Boek 2 Burgerlijk Wetboek). Van de ontheffing moet wel een afschrift bij het handelsregister gedeponeerd worden. De ontheffing kan niet worden verleend als de bv beursgenoteerd is.
De ontheffing kan alleen worden verleend om gewichtige redenen. In de wet zijn die niet nader omschreven. In de literatuur wordt meestal aangegeven dat het om omstandigheden moet gaan die in overwegende mate buiten de invloedssfeer van de rechtspersoon liggen. Informatie die ondernemers kan helpen om in te schatten of een ontheffingsverzoek kans van slagen heeft, is beschikbaar op https://www.rvo.nl/onderwerpen/jaarrekening-en-jaarverslag-rechtspersonen/ontheffingsmogelijkheden-jaarrekening#ontheffing-opmaken-jaarrekening.
Ook kan een kleine bv, indien deze geen winstoogmerk heeft, gebruik maken van de mogelijkheid om zijn stakeholders rechtstreeks te informeren in plaats van de jaarrekening openbaar te maken (artikel 396, negende lid, Boek 2 Burgerlijk Wetboek). Dit vereist dan wel dat de bv een accountantsverklaring van die strekking deponeert bij het Handelsregister.
Hoeveel bedrijven hebben in Nederland een vrijstelling van deze plicht?
Er zijn ontheffingen verleend als bedoeld in het antwoord op de voorgaande vraag. Voor het boekjaar 2023 zijn er 4 ontheffingen verstrekt en voor boekjaar 2024 gaat het tot dusver om 1 ontheffing.
Wanneer heeft Vollenbroek Milieuadvies B.V. voor deze verplichting een vrijstelling gekregen?
Er bestaat geen inschrijving voor «Vollenbroek Milieuadvies B.V.». Er bestaat wel een eenmanszaak met de naam «Vollenbroek Milieuadvies». Voor een eenmanszaak geldt geen verplichting tot het opstellen en openbaar maken van een jaarrekening. Eenmanszaken hebben alleen een verplichting een administratie te voeren (artikel 15i van Boek 3 Burgerlijk Wetboek).
Daarnaast bestaat er een inschrijving voor «Milieu-Adviesbureau Vollenbroek B.V.» (KvK 10144755). Aan deze B.V. is geen ontheffing verleend. Dit is ook op te maken uit het ontbreken van enige deponering in het Handelsregister van een verleende ontheffing voor de recente boekjaren.
Waarom heeft Vollenbroek Milieuadvies B.V. een uitzondering gekregen, kunt u dat toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7. Er is geen uitzondering of vrijstelling gegeven. De premisse in de vragen 8 t/m 10 is onjuist.
Kunt u deze vrijstellingspositie herzien?
Zie antwoord vraag 8.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht 'High Court rules state not giving Palestinian prisoners enough food, in slap to Ben Gvir' |
|
Don Ceder (CU) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «High Court rules state not giving Palestinian prisoners enough food, in slap to Ben Gvir» en op de reactie van Minister Ben Gvir dat hij de uitspraak naast zich neer zal leggen?1
Nederland maakt zich al geruime tijd zorgen over de situatie rondom de detentie van Palestijnen in Israëlische detentiefaciliteiten. Deze zorgen betreffen zowel de detentieomstandigheden, de grootschalige arbitraire detentie van Palestijnen en de toegang tot detentiefaciliteiten voor hiervoor gemandateerde organisaties, met name het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC). Het kabinet brengt deze zorgen op in bilaterale contacten met de Israëlische autoriteiten. Ook multilateraal spreekt Nederland zich hierover uit, waaronder in de gemeenschappelijke positie van de EU-Israël Associatieraad en in (EU-) verklaringen bij de Mensenrechtenraad.
Zijn er al sterfgevallen gemeld die het gevolg zijn van de behandeling van Palestijnse gevangenen? Zo ja, hoeveel?
Volgens de VN zijn sinds 7 oktober 2023 minstens 75 Palestijnse gedetineerden overleden in Israëlische detentiefaciliteiten. Het VN mensenrechtenkantoor in de Palestijnse Gebieden schrijft daarover: «Of the 75 deaths in detention, at least 22 detainees reportedly had health conditions requiring medical attention prior to their arrest, raising concerns that the denial of such medical care coupled with harsh detention conditions may have been calculated to contribute to their deaths. In at least 12 cases, we gathered testimonies or evidence in the form of autopsy reports that detainees died after being beaten or tortured by Israeli security forces.»
Heeft Nederland al eerder aandacht gevraagd voor de situatie van deze specifieke groep Palestijnen? Zo ja, op welke wijze?
Ja, het kabinet heeft zowel bilateraal als multilateraal aandacht gevraagd voor de situatie rondom de detentie van Palestijnen in Israëlische detentiefaciliteiten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteenzetten op welke manier gevangenen horen te worden behandeld volgens internationale verdragen? Zijn hierbij ook nog specifieke rechten voor gevangenen die niet in eigen land zijn opgepakt, maar uit het buitenland naar het land zijn overgebracht?
Het Vierde Verdrag van Genève bevat gedetailleerde bepalingen over de behandeling van gedetineerden die zich bevinden in bezet gebied en die zich bevinden op het grondgebied van de gevangenhoudende staat zelf. Palestijnen die in Israël zelf gevangen zitten, moeten zonder nadelig onderscheid conform de in Israël toepasselijke mensenrechtelijke standaarden worden behandeld. Nederland stelt zich daarnaast op het standpunt dat mensenrechtelijke bescherming van deze gevangenen zich ook uitstrekt tot de bezette Palestijnse gebieden. Volgens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waar Israël partij bij is, moeten allen die van hun vrijheid zijn beroofd worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid, inherent aan de menselijke persoon.
Hebben de genoemde Palestijnse gevangenen recht op juridische bijstand en, zo ja, hoe is dit gewaarborgd? Op welke wijze verschillen hun rechten van andere gevangenen?
Palestijnse gevangenen die in Israël zelf gevangen zitten, moeten conform de daarvoor geldende standaarden worden behandeld. Nederland stelt zich daarnaast op het standpunt dat de daarvoor geldende bescherming van deze gevangenen zich ook uitstrekt tot gevangenen die zich niet in Israël zelf bevinden. Volgens het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, waar Israël partij bij is, heeft in geval van strafrechtelijke vervolging een ieder het recht zich te verstaan met een door hemzelf gekozen raadsman. Ook het humanitair oorlogsrecht bevat bepalingen over behandeling in geval van strafrechtelijke vervolging. Een verdachte heeft onder meer het recht te worden bijgestaan door een bevoegd raadsman van eigen keuze.
Zijn er door de Israëlische regering afspraken met de Palestijnse Autoriteit gemaakt over het overbrengen van Palestijnse gevangenen naar Israëlisch grondgebied? Zo ja, welke en kunt u deze documenten naar de Kamer sturen?
Het kabinet is niet op de hoogte van het bestaan van dergelijke afspraken.
Bent u bereid om via de Nederlandse vertegenwoordiging er bij de Israëlische regering op aan te dringen dat de uitspraak moet worden nageleefd en dat Palestijnse gevangenen in hun basisbehoeften moeten worden voorzien?
Ja. Nederland heeft meermaals zorgen geuit ten aanzien van de detentie van Palestijnen in Israëlische detentiefaciliteiten.
Bent u bereid om te pleiten voor het toelaten van internationale waarnemers om erop toe te zien dat Palestijnse gevangenen in hun basisbehoeften worden voorzien?
Ja, dit is reeds onderdeel van het Nederlandse beleid. Het kabinet dringt hier al geruime tijd op aan, zowel bilateraal als multilateraal. Hierbij gaat het in het bijzonder om toegang tot detentiefaciliteiten voor onafhankelijke waarnemers van het ICRC op basis van hun expertise, neutraliteit en internationaal mandaat. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Hoe wordt verder toegezien op naleving van het algemene welzijn van Palestijnen in Israëlische gevangenissen? Welke stappen ziet het Nederlandse kabinet voor zich, eventueel in multilateraal verband?
Het Vierde Verdrag van Genève geeft gedetineerden in situaties van bezetting het recht om bezoek te ontvangen van het ICRC. Als organisatie is het ICRC onvervangbaar gezien zijn neutraliteit, mandaat en decennialange ervaring met de betreffende activiteiten ter bescherming van onder andere gedetineerden. Nederland blijft zich onverminderd inzetten voor toegang tot de gedetineerden en het mandaat van het ICRC.
Kunt u de Kamer periodiek informeren over de omstandigheden in de gevangenissen en in hoeverre deze verbeterd zijn en de uitspraak van het Hooggerechtshof wordt nageleefd?
Indien hiertoe aanleiding voor bestaat, zal het kabinet de Kamer hierover informeren.
De overname van Zivver door een Amerikaans bedrijf |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD), Foort van Oosten (VVD), van Marum |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht ««Strategische blunder»: vertrouwelijke data van Nederlanders in handen van Amerikanen»?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Bent u van mening dat vertrouwelijke data van Nederlanders bij voorkeur in Nederlandse handen moet zijn, dan wel Europese? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat de overname van Zivver door het Amerikaanse bedrijf Kiteworks risico’s meedraagt voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van de data die wordt uitgewisseld via deze dienst?
Kunt u uitsluiten dat gegevens die uitgewisseld worden via deze dienst in de Verenigde Staten of Israël terechtkomen? Zo ja, hoe kunt u dat aantonen?
Op welke manier maken overheidsorganisaties en departementen gebruik van Zivver? In hoeverre is de continuïteit van de overheidsdienstverlening afhankelijk van dit bedrijf?
Heeft de Amerikaanse overname van Zivver gevolgen voor het gebruik van deze dienst door Nederlandse overheden? Vindt u het verantwoord om de huidige inzet van Zivver ongewijzigd te laten?
Draagt het blijven gebruiken van Zivver, ook nu het is overgenomen door een Amerikaans bedrijf, bij aan de cyberveiligheid en autonomie van Nederland? Zo ja, kunt u onderbouwen waarom dit geen risico vormt? Zo nee, waarom gebruikt u deze dienst dan alsnog?
Kunt u onafhankelijk aantonen dat Zivver na de overname van een Amerikaans bedrijf een gelijke mate van rechtsbescherming en vertrouwelijkheid waarborgt als voorheen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te onderzoeken en op basis van de uitkomsten het gebruik van deze dienst (her)evalueren?
Vindt u het wenselijk dat een dienst die wordt gebruikt om vertrouwelijke informatie over burgers uit te wisselen valt onder de Amerikaanse CLOUD Act en de Foreign Intelligence Surveillance Act (FISA), die de regering-Trump toegang geeft tot deze data?
Welke maatregelen gaat u op korte termijn nemen om de veiligheid en vertrouwelijkheid van burgerdata beter te waarborgen? Zijn er (Europese) alternatieven voorhanden die u kunt gebruiken in plaats van Zivver?
Beschikt de Rijksoverheid over een eigen infrastructuur om vertrouwelijk te communiceren? Is het mogelijk om op korte termijn de diensten van Zivver in te wisselen voor een eigen alternatief?
Bent u van mening dat overnames van bedrijven als Zivver voortaan getoetst moeten worden op gevolgen voor de (cyber)veiligheid? Bieden de Telecommunicatiewet en de Wet veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames (Wet Vifo) hier al de mogelijkheid voor?
Kunt u verklaren waarom bedrijven die de vertrouwelijke communicatie voor overheden verzorgen niet zijn aangemerkt als vitale infrastructuur, ook als de organisaties die ze gebruiken wel aangemerkt zijn als belangrijk/vitaal/essentieel?
Biedt de Cyberbeveiligingswet of de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten mogelijkheden om niet-Europese overnames van bedrijven als Zivver te voorkomen? Zo nee, vindt u dit wel wenselijk?
Hoe beoordeelt u de betrokkenheid van Israëlische oud-spionnen aan de top van het bedrijf Kiteworks? Is dit voor u een reden om het gebruik van Zivver wel of niet te heroverwegen?
Hoe reageert u op de bevindingen van Follow The Money waaruit blijkt dat informatie verstuurd via Zivver wordt teruggekoppeld naar de servers van het bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid en vertrouwelijkheid van deze informatie?
Kunt u deze vragen los van elkaar en zo snel mogelijk beantwoorden?
Het artikel 'Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen' |
|
Daniëlle Hirsch (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money «Door creatief boekhouden hoeven we voorlopig geen euro extra te betalen voor klimaatschade in arme landen» van 8 september 2025, waarin wordt beschreven hoe Nederland tijdens en in aanloop naar COP29 inzette op een zo laag mogelijke uitkomst, waardoor het Nederland geen extra geld zou kosten?1
Ja.
Klopt het dat Nederland er tijdens de onderhandelingen actief op heeft aangedrongen om de doelstelling voor klimaatfinanciering zo laag mogelijk vast te stellen en de definitie daarvan zo breed mogelijk te maken, en dat er daarmee werd ingezet op slechts een inflatiecorrectie van het oude doel en niet daadwerkelijk extra geld? Zo nee, wat is de inzet van Nederland daadwerkelijk geweest en waaruit blijkt dat?
Dit is geen juiste weergave van de Nederlandse inzet. Ambtelijk zijn diverse scenario’s verkend. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen is geweest zoals deze is medegedeeld aan de Kamer in aanloop naar en na afloop van COP29, namelijk een doel dat diverse financieringsstromen omvat, met een kern van publieke aard waaraan een grotere groep landen bijdraagt. Een uitgebreide toelichting is terug te vinden in de Kamerbrief Nederlandse inzet COP29 voor de Milieuraad van 14 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 272), de Kamerbrief Verwachtingen en inzet VN-klimaatconferentie COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 274) en de Kamerbrief Resultaten COP29 (Kamerstuk 31 793, nr. 278).
Klopt het dat Nederland zich, onder andere richting de Europese Unie (EU), heeft ingezet om zo lang mogelijk geen concreet bedrag te noemen? Zo ja, waren er andere lidstaten die dezelfde inzet hadden? Zo ja, waren er landen die wel pleitten voor een concreet bedrag? Ze nee, waaruit blijkt dat? Zo ja, kunt u aangeven in welke mate dit de onderhandelingen binnen het EU blok en tijdens de Conferencie van Partijen bij het VN-Klimaatverdrag (COP) heeft beïnvloed?
De omvang van de New Collective Quantified Goal (NCQG) was mede afhankelijk van andere parameters, waaronder het tijdspad, de definitie, de structuur en de bijdragende landen. Het was voor Nederland en de EU daarom lange tijd te vroeg om een bedrag te noemen. Wij kunnen geen uitspraken doen over de inzet van andere EU-lidstaten bij het bepalen van de Europese positie. De uiteindelijke onderhandelingsinzet van de EU is vastgelegd in de Raadsconclusies COP29 zoals aangenomen in de Milieuraad van 14 oktober 2024.
Klopt het dat Nederland tijdens de onderhandelingen heeft ingezet op een uitkomst zonder verdeelsleutel, waardoor geen enkel land formeel verantwoordelijk zou zijn voor een concrete bijdrage aan de New Collective Quantified Goal (NCQG)? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Ja, Nederland is geen voorstander geweest van een verdeelsleutel omdat de Overeenkomst van Parijs nadrukkelijk heeft afgesproken dat er een collectief klimaatfinancieringsdoel moest komen. Nederland zet zich in voor transparantie en zo degelijk mogelijke methodes voor de rapportage over klimaatfinanciering. Op die manier wordt verantwoording afgelegd per land en over het totaal.
Deelt u de analyse dat Nederland door in te zetten op een zo laag en vaag mogelijk doel zonder extra financiële middelen, feitelijk haar verantwoordelijkheid ontloopt om internationale klimaatsteun te bieden, zoals vastgelegd in internationale afspraken? Zo nee, waarom niet?
Nee, die analyse delen wij niet. Zoals gesteld in de Beleidsbrief Ontwikkelingshulp (Kamerstuk 36 180, nr. 133) blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren. Dit doen we door binnen de begroting voor ontwikkelingshulp klimaatgerelateerde inspanningen te leveren via thema's als watermanagement en voedselzekerheid en door bij te dragen aan de belangrijkste multilaterale klimaatfondsen. Daarnaast richten we ons op de mobilisatie van private klimaatinvesteringen. In 2024 bedroeg de Nederlandse bijdrage aan klimaatfinanciering ruim EUR 2,4 miljard, waarvan ruim EUR 1 miljard publieke financiering en EUR 1,4 miljard met publieke financiering gemobiliseerde private financiering (HGIS jaarverslag 2024, Kamerstuk 36 601, nr. 3). Zoals aangegeven in de HGIS-nota 2026 (Kamerstuk 36 801, nr. 1) is de verwachte Nederlandse bijdrage aan internationale klimaatfinanciering in 2026 ruim EUR 2,9 miljard.
Hoe verhouden uw (eerdere) uitspraken dat Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering levert zich tot de uit de Woo-documenten blijkende inzet van Nederland om het financieringsdoel tijdens de onderhandelingen zo laag mogelijk te houden? Acht u dit niet in tegenspraak met de toezegging dat Nederland zijn eerlijke aandeel zal bijdragen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat de bezuinigingen op publieke klimaatfinanciering als onderdeel van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking deze inzet op een eerlijke bijdrage nog verder ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Gelet op de omvang van de wereldwijde klimaatopgave was de inzet van Nederland erop gericht tot een klimaatfinancieringsdoel te komen dat zou bijdragen aan de opschaling van klimaatfinanciering vanuit diverse bronnen en kanalen – publiek, privaat, nationaal en internationaal. Om al deze financieringsstromen te omvatten, hebben Nederland en de EU gepleit voor een doel dat uit meerdere delen bestaat, met een haalbare en realistische kern van publieke aard (Kamerstuk 31 793, nr. 274).
Het tijdens COP29 overeengekomen klimaatfinancieringsdoel bestaat de facto uit meerdere doelen en is daarmee in lijn met deze inzet: een doel van ten minste USD 300 miljard per jaar per 2035, welke is ingebed in een oproep aan alle actoren om samen tegemoet te komen aan de financieringsbehoefte van ontwikkelingslanden die per 2035 ten minste USD 1.300 miljard per jaar bedraagt. Zoals ook gesteld in het antwoord op vraag 5 blijft Nederland zijn aandeel aan internationale klimaatfinanciering leveren.
Kunt u reactie geven op de kritiek dat ontwikkelingslanden feitelijk deels hun eigen klimaatsteun financieren, omdat middelen van bijvoorbeeld de African Development Bank, waarvan 60% van het kapitaal afkomstig is van Afrikaanse overheden, meetellen als internationale klimaatfinanciering? Zo nee, waarom niet? Is dit niet in tegenspraak met het principe van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden, en met artikel 9 van het Klimaatakkoord van Parijs dat specificeert dat klimaatfinanciering gaat om steun van ontwikkelde landen aan ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Nederland en de EU hebben bewust ingezet op het meenemen van alle klimaatrelevante financieringen door de multilaterale ontwikkelingsbanken (MDB’s), ook als deze zijn gerealiseerd vanuit bijdragen van niet-traditionele donorlanden. Dit geeft een beter beeld van de daadwerkelijke investeringen van MDB’s in klimaatprogramma’s in ontwikkelingslanden. Verder is Nederland van mening dat erkenning van de brede klimaatrelevante financieringen ten goede zal komen aan de landen waar deze programma’s worden uitgevoerd. Daarnaast ziet Nederland het besluit als een belangrijke eerste stap om landen die in de laatste decennia economisch hard groeiden, waaronder China, Brazilië en Saoedi Arabië, ook mee te laten betalen aan de klimaatinzet in ontwikkelingslanden. Over het algemeen weerspiegelt het ingelegde kapitaal in de banken de economische draagkracht van landen. Ook is het zo dat bij veel banken de traditionele donoren van klimaatfinanciering (de landen die staan genoemd in Annex I van het VN-Klimaatverdrag uit 1992) nog steeds een substantieel deel van het kapitaal leveren.
Deelt u de analyse dat Nederland met een strategie van laag inzetten en het oprekken van definities zijn internationale geloofwaardigheid en het vertrouwen van ontwikkelingslanden heeft geschaad, waardoor hun bereidheid tot meer klimaatambitie afneemt en de kans toeneemt dat onderhandelingen over voor Nederland belangrijke thema’s, zoals mitigatie, mislukken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Nederland en Nederlanders uiteindelijk zelf de prijs voor betalen voor het mislukken van de onderhandelingen op voor Nederland belangrijke klimaatthema’s? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de eerste vraag over de Nederlandse inzet verwijzen wij graag naar het antwoord op vraag 6. Nederland heeft gepleit voor een haalbaar en realistisch doel om zo de ambities op mondiaal klimaatbeleid hoog te houden. We gaan er vanuit dat de uitkomsten van COP29 voldoende basis bieden om de bredere onderhandelingen over klimaatbeleid onder UNFCCC voort te zetten. Dit is inderdaad van belang voor alle Nederlanders, klimaatverandering raakt ook Nederland.
Klopt het dat het advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) over de juridische verplichtingen van staten op het gebied van klimaatverandering benadrukt dat staten niet alleen hun eigen uitstoot moeten beperken, maar ook moeten samenwerken, inclusief financiële steun aan ontwikkelingslanden? Bent u het ermee eens dat dit de rechtspositie van ontwikkelingslanden te versterkt? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u de kans dat Nederland juridisch kwetsbaar wordt als het deze verplichtingen niet nakomt, mede gezien het recent openbaar geworden Nederlandse optreden tijdens de klimaattop in Bakoe? Kan u deze punten betrekken in de lopende juridische analyse van de IGH-uitspraak?
Het advies verwijst naar een verplichting die ontwikkelde landen onder het VN-Klimaatverdrag en de Overeenkomst van Parijs al zijn aangegaan. Het advies van het Internationaal Gerechtshof geeft uitsluitend uitleg over het bestaande internationaal recht en schept geen nieuw recht. Het advies leidt derhalve niet tot een andere rechtspositie van ontwikkelingslanden, noch vergroot het advies de juridische kwetsbaarheid van Nederland. Conform uw verzoek zal het kabinet dit meenemen in de juridisch analyse van de uitspraak.
Klopt het dat het advies van het IGH over de klimaatverplichtingen van staten benadrukt dat landen onder internationaal recht niet alleen verplicht zijn hun eigen uitstoot te beperken, maar ook tot samenwerking, waaronder financiële steun aan ontwikkelingslanden? Kunt u reflecteren op dit deel van het advies, dat de rechtspositie van ontwikkelingslanden versterkt met betrekking tot het eisen van financiële steun? Is er een kans dat Nederland hierdoor niet voldoet aan de IGH-uitspraak en juridisch kwetsbaar is? Zo nee, waarom niet? Kan het recente, nu openbaar geworden optreden van Nederland tijdens de klimaattop in Bakoe dit risico vergroten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u deze vragen meenemen in de zorgvuldige juridische analyse van het IGH-advies die u momenteel voert?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het commisdiedebat op 2 oktober 2025 over de inzet COP30?
Ja.
Het instrument van erkennen van een staat |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u op een rij zetten onder welke voorwaarden Frankrijk, Canada, Groot-Brittannië, Australië en België voornemens zijn de staat Palestina te erkennen, en wat hierin de verschillen zijn?1
Rond de opening van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2025 kondigden Frankrijk, Andorra, België, Luxemburg, Malta, Portugal, Australië, Canada, het Verenigd Koninkrijk en Monaco de erkenning van de Palestijnse staat aan.
Het is niet van alle landen bekend of, en zo ja welke voorwaarden zij hieraan koppelen. Voor Frankrijk, Canada en Australië zou gelden dat zij de Palestijnse staat officieel hebben erkend, maar de implementatie van de toezeggingen van de Palestijnse Autoriteit voor hervormingen zouden blijven monitoren. Frankrijk en Australië zouden overgaan tot het openen van ambassades in de Palestijnse Gebieden.2
In het geval van België zou administratieve formalisering van de erkenning plaatsvinden zodra alle gijzelaars zijn vrijgelaten en terroristische organisaties zoals Hamas geen rol spelen in het bestuur van de Palestijnse Gebieden. Actieve diplomatieke betrekkingen, zoals het openen een Belgische ambassade, zou plaatsvinden zodra de doelstellingen van de New York Declaration zijn verwezenlijkt, waaronder de volledige demilitarisering van Hamas.3
Klopt het dat het erkennen van een staat een individuele keuze van soevereine landen is? Zo ja, op welke grond is dat bepaald?
Ja. Er bestaat onder internationaal recht geen verplichting tot erkenning van statelijkheid (zie ook Kamerstuk 32 623, nr. 178).
In algemene zin geldt dat op grond van het internationaal recht een entiteit als staat wordt beschouwd indien is voldaan aan vijf criteria: 1) een afgebakend grondgebied, 2) een permanente bevolking, 3) effectief gezag, 4) de bekwaamheid om internationale betrekkingen te onderhouden en 5) afwezigheid van onrechtmatige handelingen bij de totstandkoming van de staat. De zogenoemde «Montevideo-criteria» betreffen de eerste vier hierboven genoemde feitelijke criteria, zoals opgenomen in het Montevideo Verdrag inzake de Rechten en Plichten van Staten van 1933. Het vijfde criterium betreft een rechtmatigheidscriterium dat is ontwikkeld op basis van de praktijk van staten vanaf het Interbellum. Op basis van deze vijf criteria kan worden vastgesteld of een entiteit een staat is onder internationaal recht. Erkenning veronderstelt het reeds bestaan van een staat. Een staat ontstaat niet als gevolg van erkenning. Erkenning van een entiteit als staat is een bilaterale aangelegenheid en een soeverein besluit van elke individuele staat.
Welke factoren hanteert het Koninkrijk der Nederlanden om te bepalen of het al dan niet overgaat tot erkenning van een staat?
Erkenning van een entiteit als staat voordat aan de hierboven genoemde vijf criteria is voldaan, kan leiden tot een schending van het verbod op premature erkenning en het non-interventiebeginsel. Er zal dus altijd door Nederland bepaald dienen te worden of er aan deze criteria is voldaan. Omdat erkenning een soeverein besluit is, kunnen staten aanvullende voorwaarden verbinden aan erkenning. Deze kunnen van geval tot geval verschillen.
Welke factoren moeten aanwezig zijn in een staat voor het Koninkrijken der Nederlanden om over te kunnen gaan tot erkenning? Is de aanwezigheid van deze factoren voor het Koninkrijk Nederland dan ook leidend in het overgaan tot erkenning of zijn er andere factoren meer van invloed?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Is het Koninkrijk der Nederlanden ooit overgegaan tot erkenning op basis van andere factoren dan die in het heden gehanteerd worden? Zo ja, welke factoren lagen daar dan aan ten grondslag?
Bij de totstandkoming van nieuwe staten op het grondgebied van het voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie zijn in 1991 binnen EU-verband specifieke aanvullende criteria benoemd, alvorens tot erkenning van de nieuwe staten door individuele lidstaten van de EU zou worden overgegaan. Dat omvatte bijvoorbeeld het criterium van een democratisch politiek systeem en het criterium van voldoende garanties voor de rechten van minderheden binnen de grenzen van de nieuwe staten. Nederland is, net zoals de andere lidstaten van de EU, pas tot erkenning van de relevante staten overgegaan nadat er door de te erkennen entiteiten voldoende garanties waren gegeven dat de aanvullende criteria zouden worden nageleefd.
Heeft het Koninkrijk der Nederlanden ooit haar erkenning van een staat ingetrokken? Zo ja, bij welke staten was dit het geval en wat lag daaraan ten grondslag?
Er zijn geen voorbeelden bekend waar Nederland de erkenning van een staat weer heeft ingetrokken.
Zou u kunnen uitweiden over de praktische gevolgen van de officieuze erkenning van een staat?
Erkenning betekent dat de erkende staat op voet van gelijkheid met andere erkennende staten kan deelnemen aan het internationale verkeer. Erkenning kan gepaard gaan met het aangaan van diplomatieke betrekkingen, maar daartoe bestaat onder internationaal recht geen verplichting, ook niet na erkenning. Erkenning betekent ook dat de erkennende staat bevestigt dat alle rechten en plichten van staten onder internationaal gewoonterecht van toepassing zijn op de erkende staat. Hieronder valt bijvoorbeeld het recht op soevereine gelijkheid, het recht van soevereiniteit over het grondgebied van de staat en de daar woonachtige bevolking, het recht verdragen te sluiten, het recht als staat toe te treden tot internationale organisaties en het gewoonterechtelijk recht op individuele en collectieve zelfverdediging. Naarmate meer staten een entiteit als staat hebben erkend, zal de kans op toetreding tot internationale organisaties als de Verenigde Naties voor de erkende staat toenemen.
Zijn er belemmeringen voor burgers van een land dat het Koninkrijk der Nederlanden niet erkent, als zij in het Koninkrijk verblijven? Zo ja, welke zijn dat?
Nee, er zijn in beginsel geen belemmeringen voor personen afkomstig uit een niet door het Koninkrijk erkende entiteit als zij in het Koninkrijk verblijven. Deze personen genieten binnen het Koninkrijk de volledige bescherming van grondrechten en mensenrechten gegarandeerd in het Statuut, de Grondwet en verdragen. Wel kan de niet-erkenning leiden tot praktische complicaties, bijvoorbeeld bij de erkenning van reisdocumenten, registratie van nationaliteit en consulaire ondersteuning. Deze zaken doen echter niet af aan hun rechtspositie binnen het Koninkrijk.
Kunt u uitweiden over waarom het Koninkrijk der Nederlanden vooralsnog niet is overgegaan tot erkenning van de staat Palestina, al dan niet officieus naar Belgisch voorbeeld?
Zoals gecommuniceerd aan uw Kamer door de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Bruins Slot tijdens de Raad Algemene Zaken van 23 mei 2024, moet erkenning van de Palestijnse staat voor Nederland onderdeel zijn van het politieke proces dat moet leiden tot een tweestatenoplossing. Erkenning vraagt om een zorgvuldige afweging, waarbij niet alleen gekeken moet worden wat dit kan betekenen voor een eventuele duurzame oplossing, maar ook wat we verwachten van de Palestijnse Autoriteit met betrekking tot noodzakelijke hervormingen. Deze factoren wegen mee in de afweging om te erkennen.
Borging van de regionale scholingsfondsen |
|
Ilse Saris (CDA), Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA), Bart Bikkers (VVD) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de regionale scholingsfondsen Twente Fonds en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver?1
Ja.
Deelt u de mening dat regionale scholingsfondsen zoals Het Twents Fonds voor Vakmanschap en het Achterhoeks Talentenfonds Opijver een significante bijdrage leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst? Zo nee, waarom niet?
Wij delen de mening dat regionale scholingsfondsen een significante bijdrage kunnen leveren aan een toekomstbestendige leercultuur en belangrijk kunnen zijn voor de arbeidsmarktvraagstukken van nu en de toekomst. Het interessante aan regionale scholingsfondsen is dat dit uit de regio zelf komt en vaak ook gebaseerd is op een intensieve samenwerking met onderwijs en bedrijfsleven in de regio. In verdiepende gesprekken met (vertegenwoordigers van) provincies, gemeenten en regionale scholingsfondsen bekijken we of en hoe het mogelijk is de regionale scholingsfondsen te verbinden met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur.
Bent u het er mee eens dat deze arbeidsmarktvraagstukken zoals een groot onbenut arbeidspotentieel vragen om structurele financiële borging van scholingsfaciliteiten in de regionale arbeidsmarktinfrastructuur?
In de lopende verkenningen en programma’s onderzoeken we hoe we de basisinfrastructuur voor LLO kunnen vormgeven en wat dit vraagt aan financiële middelen. Onderdeel van de basisinfrastructuur moet een goede ondersteuningsinfrastructuur zijn, juist voor mensen die niet snel tot scholing geneigd zijn. Hiervoor willen we aansluiten op de Werkcentra. De uitwerking van de basisinfrastructuur, in samenwerking met alle betrokken partners, is een belangrijke opgave voor een nieuw kabinet.
Herkent u het beeld dat veel partijen nu afzien van een aanvraag bij de SLIM-regeling vanwege de complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid over de borging?
Sommige sectoren hebben inderdaad aangegeven geen collectieve aanvraag in te dienen. Sectoren die niet aanvragen hebben hiervoor ieder hun eigen redenen die breder zijn dan complexiteit en het ontbreken van (financiële) zekerheid. Bijvoorbeeld een afweging over hoe capaciteit wordt ingezet als er ook elders mogelijkheden voor subsidies zijn. Mijn ministerie is voortdurend in goed overleg met sectoren die de SLIM-scholingssubsidie kunnen aanvragen en speelt waar mogelijk in op signalen van deze sectoren als blijkt dat er onbedoelde complexiteit in de regeling zit.
Ziet u dat de SLIM-regeling nu moeilijk gebruikt kan worden voor initiatieven zoals in Twente en de Achterhoek, terwijl die regeling nu juist bedoeld zou moeten zijn voor dergelijke initiatieven? Zo niet, wat is er dan voor nodig om dit budget wel toegankelijk te maken voor deze initiatieven?
Vanwege de noodzakelijke verbinding met werkplekken bij werkgevers en de inzet op scholing voor huidig personeel gaat de SLIM-scholingssubsidie uit van (paritaire) collectieve aanvragen vanuit sectoren. Regionale scholingsfondsen kunnen geen hoofdaanvrager zijn. Regionale scholingsfondsen kunnen, als zij deel uitmaken van de regionale arbeidsmarktinfrastructuur, betrokken zijn bij de uitvoering van de collectieve subsidieaanvraag door onderdeel uit te maken van een collectief dat subsidie aanvraagt. Daarvoor zijn wel samenwerkingsafspraken met sectoren nodig.
Voor de inzet van scholing voor werkzoekenden bevat de SLIM-regeling een verplichting voor sectoren om met de 35 arbeidsmarktregio’s samen te werken. Sectoren zijn verplicht bij hun aanvraag samen te werken met arbeidsmarktregio's die dat willen. De centrumgemeente is dan namens de arbeidsmarktregio medeondertekenaar van de aanvraag.
Met de in het antwoord op vraag 2 genoemde verdiepende gesprekken willen we eraan bijdragen dat waar de toegang via verbinding met de regionale arbeidsmarktinfrastructuur er nog niet is, die alsnog komt.
Bent u bereid de niet benutte gelden van de SLIM-regeling beschikbaar te stellen voor regionale scholingsfondsen om een overbrugging te kunnen maken naar het uitwerken van structurele borging in de dienstverlening en financiering vanuit het Rijk?
Er zijn geen middelen beschikbaar voor structurele borging, waardoor een overbrugging naar structurele borging niet reëel is. Daar komt bij dat vooralsnog de prognose is dat de middelen uit het collectieve aanvraagtijdvak volledig worden aangevraagd. De SLIM-scholingssubsidie kent sectorale budgetplafonds. Vanwege het wegvallen van aanvragen vanuit een drietal sectoren zijn de budgetplafonds voor de overige sectoren aangepast. Op basis van een inventarisatie van de behoeften bij de andere maatschappelijk cruciale sectoren is het budget over deze sectoren herverdeeld. Die behoeften telden op tot globaal het beschikbare budget van 22 miljoen euro.
Wat is de stand van zaken van de Leven Lang Ontwikkelen (LLO) Agenda waar het kabinet gezamenlijk aan werkt?
Het kabinet werkt momenteel aan de gezamenlijke LLO agenda. Leven Lang Ontwikkelen is immers van groot belang voor mensen die zich willen blijven ontwikkelen tijdens hun loopbaan. We zijn voornemens voor het einde van dit jaar een brief naar uw Kamer te sturen. In deze brief informeren we u over de stand van zaken, de resultaten tot nu toe, en de stappen die nog worden gezet.
Hoe bent u voornemens te komen tot een landelijk dekkend stelsel van regionale talent- en scholingsfondsen?
Bij de Werkcentra die in alle arbeidsmarktregio’s worden geopend, kunnen alle mensen en werkgevers terecht voor laagdrempelig en vrijblijvend advies over werk en scholing. Naar verwachting zijn begin 2026 in alle regio’s Werkcentra actief. In veel regio’s zijn ook scholingsfondsen actief om scholingsmiddelen vanuit verschillende publieke en private regelingen te ontsluiten. Hiervoor wordt over het algemeen samengewerkt met de Werkcentra. SZW zet zich samen met VNG, IPO en de G40 in om in de regio’s deze verbinding tot stand te brengen.
Op welke wijze wilt u succesvolle voorlopers zoals de arbeidsmarktregio’s Twente en de Achterhoek betrekken bij het verder uitwerken van de gezamenlijke LLO-agenda en een dergelijk landelijk dekkend stelsel van regionale scholingsfondsen?
Het kabinet hecht groot belang aan de inbreng van arbeidsmarktregio’s en andere betrokken bij het opstellen van een nieuwe LLO-agenda. Zoals hiervoor aangegeven, zet SZW zich samen met VNG, IPO en G40 in om in alle regio’s deze verbinding tot stand te brengen. Ook vindt periodiek overleg plaats met de partijen achter HC-NL, de landelijke structuur rondom regionale scholingsfondsen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het geplande commissiedebat Arbeidsmarktbeleid en Arbeidsmarktdiscriminatie op 24 september?
Ja.
De arbeidsinkomensquote (AIQ), de investeringsquote en pensioenfondsen |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Vincent Karremans (VVD) |
|
|
|
|
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) arbeidsinkomensquote (AIQ) gedaald sinds 2019? Hoeveel is dat in euro’s?
In 2019 was de AIQ in de marktsector 73,5%. In 2024 was de AIQ 69,9%. Dat is een verschil van 3,6 procentpunt. De totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 was 572 miljard euro. Daar 3,6 procent van is ongeveer 21 miljard euro.
Deze cijfers zijn beschikbaar op Statline: StatLine - Arbeidsinkomensquote; bedrijfstak, nationale rekeningen
Hoeveel procentpunt is de (marktrelevante) AIQ gedaald sinds de jaren tachtig? Hoeveel is dat in euro’s?
In 1980 was de AIQ 79,5%, dat is 9,6 procentpunt hoger dan in 2024. Gemeten naar de totale beloning van kapitaal en arbeid in de marktsector in 2024 vertegenwoordigt dat 55 miljard euro per jaar.
Hoe heeft de investeringsquote zich sinds 2019 ontwikkeld?
De investeringsquote van niet-financiële vennootschappen is gedaald van 17,8% in 2019 tot 16,6% in 2024.
Hoe heeft de winstquote zich sinds 2019 ontwikkeld, zowel in procenten als in euro’s? Hoeveel extra winst maken de winstgevende bedrijven in Nederland nu ten opzichte van 2019?
De winstquote in 2019 was 40,1 procent. In 2024 was de winstquote 42,4 procent. Een verschil van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro.
Kunt u het (vermeende) verband tussen winsten en hogere pensioenen met bewijs onderbouwen? Hoe groot is dit verband?
Zie antwoord 6.
Hoeveel van deze extra winst komt terecht bij Nederlandse werknemers via hogere pensioenen? Hoeveel aandelen van Nederlandse bedrijven zijn in handen van Nederlandse pensioenfondsen?
Er is zoals bekend geen publiek aandeelhouderregister voor alle Nederlandse bedrijven. We weten wel dat pensioenfondsen relatief veel investeren in Nederland. Dit doen ze direct via aandelen en indirect via fondsen van bijvoorbeeld Blackrock, Vanguard en via Private Equity. Hiermee hebben ze grote posities in zowel beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde bedrijven in Nederland. Dat betekent dat ze ook flink meeprofiteren als deze bedrijven winst maken.
Als deze extra winst zou worden ingezet om de lonen te verhogen, hoeveel zouden de lonen van de werknemers dan omhooggaan, zowel procentueel als in absolute euro’s?
Een verschil in de winstquote van 2,3 procent over de toegevoegde waarde van 650 miljard euro van niet-financiële vennootschappen representeert 15 miljard euro. Dat is gelijk aan 3,75 procent van het Nederlandse inkomen uit arbeid. Dit bedrag inzetten om de lonen te verhogen gaat voorbij aan indirecte effecten op de economie. Zo bieden winsten ruimte voor investeringen, die ook tot hogere lonen kunnen leiden.
Als er zorgen zijn over de hoogte van de pensioenen, is het dan effectiever om meer winst uit te keren (zodat dit indirect gaat naar hogere pensioenen) of om meer loon uit te keren (zodat de pensioenafdracht omhooggaat)?
Dit valt niet zo een op een tegen elkaar af te wegen. Winsten zijn namelijk nodig voor investeringen. Deze leiden tot meer groei, en uiteindelijk tot hogere lonen. Daar profiteren ook pensioenfondsen dan weer van via hogere pensioenpremies. Daarnaast leidt winst ook tot hogere dividenden en koersstijgingen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Verdienvermogen van Nederland op 25 september 2025?
Ja.
Het bericht ‘Waarom goedkope, gebruiksvriendelijke hulpmiddelen de patiënt maar moeizaam bereiken’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Bruijn |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat simpele alternatieven voor complexe technologie vaak op de plank blijven liggen, omdat vermarkten niet loont? Herkent u dit probleem?1
Ja, ik ben bekend met signalen dat sommige medische hulpmiddelen niet op de Europese markt beschikbaar komen. We staan in de zorg voor een aantal grote uitdagingen zoals de stijgende zorgkosten en de arbeidstekorten. Hulpmiddelen kunnen in beide gevallen een positieve bijdrage leveren. Ik vind het daarom belangrijk dat juist de medische hulpmiddelen die doelmatig en efficiënt zijn, toegepast kunnen worden in de zorg. Mede daarom heb ik daarover afspraken gemaakt in het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA). Wel vind ik het belangrijk te melden dat ik als Minister niet ga over de keuze voor specifieke hulpmiddelen in de zorg: zorgverleners bepalen dit zelf.
Kunt u specifiek reageren op de genoemde voorbeelden zoals de P-Mate en de mHand? Wat vindt u ervan dat het niet lukt om deze alternatieven bij de patiënt te krijgen en hoe komt dat?
Ik ben blij dat onderzoekers en ingenieurs zich inspannen om eenvoudige en goedkopere alternatieven te ontwikkelen voor dure medische hulpmiddelen. Ik begrijp ook dat makers van hulpmiddelen het soms als lastig ervaren om toegelaten te worden tot de Europese markt. De hulpmiddelenmarkt is Europees georganiseerd en wordt gereguleerd via de Medical Device Regulation (MDR) en de In-Vitro Diagnostics Regulation (IVDR). De MDR en IVDR stellen bepaalde eisen aan de kwaliteit en veiligheid van de hulpmiddelen afhankelijk van de risicoklasse waar ze in vallen. Hulpmiddelen moeten daarom een CE-certificaat halen om gebruikt te kunnen worden in Europa. Ik vind dit belangrijk, maar ik begrijp ook dat deze procedures soms ingewikkeld zijn. We werken daarom aan ondersteuning voor innovators om hun producten op de markt te brengen, bijvoorbeeld door het loket «Zorg voor Innoveren» uit te breiden. Hier kunnen zij onder meer terecht met vragen over toelating onder de MDR en IVDR.
Ik kan niet specifiek op deze voorbeelden ingaan omdat ik als Minister niet ga over hoe de hulpmiddelen in de zorg ingekocht en ingezet worden. Hierdoor kan ik geen inhoudelijke reactie geven waarom deze hulpmiddelen wel of niet worden ingezet door zorgverleners. Wel is het zo dat het generiek kwaliteitskader hulpmiddelen2 geldt wanneer het hulpmiddel onder de verzekerde zorg valt. Hierin zijn kwaliteitsafspraken gemaakt door en met het veld. De behandelaar van de patiënt bekijkt welk hulpmiddel het beste past bij de persoonlijke situatie van de patiënt: duur waar het moet, goedkoop waar het kan. De goedkopere en gebruiksvriendelijkere hulpmiddelen kunnen in deze afweging worden meegenomen als zij toegelaten zijn tot de Europese markt. Het is daarbij wel van belang dat de behandelaren op de hoogte zijn van deze nieuwe innovaties.
Heeft u inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen het gaat? Zo nee, wilt u hier onderzoek naar doen?
Op dit moment heb ik geen inzicht in de omvang van dit probleem en om hoeveel van dit soort hulpmiddelen dit gaat. De hulpmiddelenmarkt is zeer breed en divers. In Europa zijn meer dan 500.000 verschillende medische hulpmiddelen op de markt. Door de omvang van deze markt vind ik een dergelijk onderzoek naar dit onderwerp niet realistisch. Ik zet liever in op het opschalen van veelbelovende innovaties die van betekenis kunnen zijn voor de zorg, bijvoorbeeld omdat zij helpen bij arbeidsbesparing of kostenbeheersing in de zorg. In het AZWA heb ik daarom onder meer afspraken gemaakt over opschaling van zulke innovaties, de waardebepaling van hulpmiddelen, en de opname in richtlijnen en werkstandaarden.
Kunt u uitgebreid ingaan op de invloed van de vormgeving van de huidige bekostiging via de Zorgverzekeringswet op de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen? Wat zijn hierin de belangrijkste knelpunten?
De bekostiging van hulpmiddelen via de Zorgverzekeringswet wordt niet door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gereguleerd. Hulpmiddelen zijn sinds 1989 uitgesloten van tarief- en prestatieregulering3. Dit kwam – kort gezegd – doordat er voldoende redenen waren om te veronderstellen dat een passende prijs via de «vrije markt» tot stand kan komen. Dat betekent doorgaans dat zorgverzekeraars contracten sluiten met zorgaanbieders die op hun beurt weer hulpmiddelen inkopen bij fabrikanten of groothandelaren. De NZa en Autoriteit Consument en Markt (ACM) zien er op toe dat de toetreding van alternatieve (goedkopere) hulpmiddelenaanbieders niet onnodig wordt belemmerd.
Voor zover bij mij bekend, zijn er in Nederland geen recente onderzoeken beschikbaar over knelpunten in de bekostiging bij de ontwikkeling van goedkopere alternatieven voor dure hulpmiddelen. Wel heeft de NZa in 2019 een Monitor Hulpmiddelenzorg gepubliceerd om meer inzicht te bieden in de hulpmiddelensector en om te inventariseren waar risico’s liggen voor de toegankelijkheid, kwaliteit en betaalbaarheid van hulpmiddelenzorg4. Uit de monitor blijkt dat de hulpmiddelensector een complexe sector is. Hulpmiddelen worden gefinancierd vanuit verschillende wetten – zoals de Wmo, Wlz en Zvw – en er kunnen grote verschillen bestaan binnen patiëntengroepen in wat een passend hulpmiddel is.
In december 2022 signaleerde de ACM concurrentierisico’s op sommige markten voor medische hulpmiddelen5, zoals een gering aantal producenten waardoor onderlinge afstemming makkelijker is of toetreding wordt bemoeilijkt. Andere genoemde knelpunten zijn koppelverkoop door producenten die op meerdere deelmarkten actief zijn, een niet transparant inkoopproces binnen het ziekenhuis, en hoge overstapkosten.
Deelt u het grote belang van het toegankelijk maken van de zorg voor hulpmiddelen die misschien wel net zo goed of zelfs beter werken dan veel duurdere alternatieven, gezien de stijging van de zorgkosten die technologische ontwikkelingen met zich meebrengen?
Ja, dit belang deel ik. Daarom heb ik onder andere afspraken gemaakt waarin we werken met het veld aan passende zorg, bijvoorbeeld in het Integraal Zorgakkoord (IZA) en het AZWA. Hierbij zetten we ons in voor zorg tegen een redelijke prijs die – waar mogelijk – dicht bij de patiënt georganiseerd wordt. Het Zorginstituut heeft in dit kader onder andere een gezamenlijke pakketagenda voor pakketbeheer opgezet. Dit is een agenda waarmee zorgpartijen, onder regie van het Zorginstituut, via pakketbeheer willen bijdragen aan passende zorg. Een mooi voorbeeld uit dit traject is de medicijndispenser die een signaal geeft wanneer medicijnen ingenomen moeten worden en direct de juiste medicijnen geeft. Als de medicijnen toch worden vergeten, gaat er een signaal richting de thuiszorg. De zelfredzaamheid van de patiënt neemt toe terwijl nog steeds ondersteuning wordt geboden waar nodig. Daarnaast geeft dit verlichting op de werkdruk van thuiszorgorganisaties.
Hoeveel geld zou er bespaard kunnen worden als dit soort hulpmiddelen veel meer en sneller beschikbaar komen in de zorg?
Zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgkantoren zijn verantwoordelijk voor de inkoop van hulpmiddelen voor hun verzekerden. Ik heb geen inzicht in de prijsafspraken die zij maken en kan daarom geen inzicht geven in hoeveel geld er mogelijk bespaard kan worden als dit soort hulpmiddelen meer en sneller beschikbaar komen. Wel ben ik graag bereid deze casus te bespreken in mijn reguliere overleggen met zorgverzekeraars en inkopers, om het belang hiervan onder de aandacht te brengen.
Welke oplossingen ziet u om beter te sturen op de beschikbaarheid van dit soort hulpmiddelen en hoe maakt u hier de komende periode werk van?
In het AZWA heb ik samen met partijen uit de zorg verschillende afspraken gemaakt om innovators te helpen bij het op de markt brengen van hulpmiddelen en deze te implementeren en op te schalen. Ook de goedkopere en gebruiksvriendelijke hulpmiddelen kunnen hier in meegenomen worden. Daarnaast is afgesproken innovators te helpen met vragen over markttoelating en CE certificering onder MDR en IVDR. Tot slot zijn er ook afspraken gemaakt over doelmatige inzet van hulpmiddelen. Hierin worden waar nodig afspraken gemaakt met ziekenhuizen en zorgverzekeraars over de doelmatige inzet van (dure) medische technologie. Hier zie ik mogelijkheden om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als aanbieders te vergroten.
Welke mogelijkheden ziet u om het kostenbewustzijn bij zowel patiënten als zorgaanbieders te vergroten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven of de zogenaamde NEN-normen het toegankelijk maken van hulpmiddelen makkelijker maken of juist moeilijker?
NEN-normen leggen uit hoe voldaan kan worden aan wettelijke regels. Ze zijn een praktische vertaling van de wet. Als een fabrikant deze normen volgt, kan hij gemakkelijker laten zien dat een product aan bijvoorbeeld de MDR voldoet bij inspecties. Zo is in de MDR opgenomen dat er een kwaliteits- en risicomanagementsysteem aanwezig moet zijn. NEN stelt vervolgens samen met partijen uit de zorg een norm op die handvatten kan bieden voor fabrikanten om te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan deze systemen. Fabrikanten zijn niet verplicht zich te houden aan de NEN-norm en kunnen daar beargumenteerd van afwijken. Dankzij NEN-normen is het proces voor marktoelating voor fabrikanten dus begrijpelijker en daarmee draagt het bij aan toegankelijkheid.
Het artikel 'Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: ’Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden’' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Maaike (31) werd door indringer Walid K. thuis verkracht en wil niet langer zwijgen: «Ik vrees dat andere vrouwen slachtoffer worden»»?1
Ja, ik ben daarmee bekend.
Kunt u aangeven of de verblijfsstatus van Walid K. uit Algerije inmiddels is ingetrokken? Zo niet, is er een procedure gestart om de verblijfsstatus van K. in te trekken? Zo niet, waarom niet?
Zoals uw Kamer bekend, doe ik geen mededeling over individuele zaken. In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat er bij strafrechtelijke veroordelingen die onherroepelijk zijn geworden altijd wordt bekeken of dit gevolgen heeft voor de verleende verblijfsvergunning.
Hoe kan het zo zijn dat een veroordeelde verkrachter na het uitzitten van nog niet de helft van zijn straf alweer aanspraak maakt op verlof?
De regels omtrent verlof zijn vastgelegd in de «Regeling tijdelijk verlaten inrichting» (Rtvi). In de regelgeving zijn vaste momenten opgenomen waarop een justitiabele in aanmerking kan komen voor verlof. Dat betekent echter niet dat het verlof ook automatisch wordt verleend. Indien een verlofaanvraag wordt gedaan wordt niet alleen gekeken naar de weigerings- en uitsluitingsgronden maar ook naar de veiligheidsrisico’s, het slachtofferbelang en het gedrag van de justitiabele tijdens detentie. Re-integratieverlof is echter ook van belang om gedetineerden op een verantwoorde en geleidelijke manier voor te bereiden op terugkeer in de samenleving, om te voorkomen dat de justitiabele nog een keer de fout in gaat. Naar aanleiding van de invoeringstoets van de Wet Straffen en Beschermen3 zijn de regels hoe vaak een justitiabele met verlof kan en op welk moment aangescherpt.
Hoeveel van deze verlofbrieven zijn er afgelopen jaar verstuurd?
Er wordt niet bijgehouden hoeveel brieven over het eerste verlof naar slachtoffers worden gestuurd. Maar als het slachtoffer dat wenst informeert het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) altijd over een eerste verlof zodat een rauwelijkse confrontatie wordt voorkomen.
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen in Nederland in detentie zitten en hoeveel vreemdelingen in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Onder vreemdeling wordt bij de beantwoording van deze vraag en vraag 6 verstaan een ieder die niet de Nederlandse nationaliteit bezit. Op peildatum 9 september 2025 verbleven er circa 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden in het gevangeniswezen bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). Op peildatum 31 augustus 2025 waren circa 160 plekken in de tbs bezet met niet-Nederlandse tbs-gestelden (dit betreft tbs-gestelden in de intra- en transmurale bezetting).
Kunt u aangeven hoeveel personen er met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in detentie zitten en hoeveel personen met een tijdelijke verblijfsstatus in Nederland in een tbs-kliniek zitten?
Op basis van de bronbestanden betreffende het gevangeniswezen kan DJI een uitsplitsing maken van niet-Nederlandse gedetineerden met en zonder rechtmatig verblijf. Van de bovengenoemde 2.340 niet-Nederlandse gedetineerden hebben circa 1.460 personen rechtmatig verblijf.4 Op basis van informatie van de Immigratie en Naturalisatie Dienst hadden van de bovengenoemde circa 160 niet-Nederlandse tbs-gestelden er circa 110 rechtmatig verblijf op 30 september 2025.5, 6, 7
Waarom worden slachtoffers nog altijd niet actief en volledig geïnformeerd over de vervroegde vrijlating van hun dader?
Slachtoffers die hebben aangegeven op de hoogte gehouden te willen worden, worden vooraf geïnformeerd over het eerste re-integratieverlof vanuit detentie om een rauwelijkse confrontatie met de dader te voorkomen. Ook worden slachtoffers indien gewenst geïnformeerd over de (voorwaardelijke) invrijheidsstelling.
Welke maatregelen gaat u treffen zodat slachtoffers alsnog proactief worden geïnformeerd over de (vervroegde) vrijlating van hun dader?
Het Openbaar Ministerie (OM) beslist over de voorwaardelijke invrijheidsstelling. Voorafgaand aan dat besluit van het OM worden slachtoffers, door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB gevraagd naar hun beschermingsbehoeften. Het OM kan rekening houden met deze behoeften en bijzondere voorwaarden ten behoeve van het slachtoffer door het verbinden van bijvoorbeeld een contact-of locatieverbod, aan de invrijheidsstelling. Het slachtoffer wordt door het slachtofferinformatiepunt van het CJIB geïnformeerd over de voorwaardelijke invrijheidsstelling en de beschermende maatregelen die zijn opgelegd.
Op basis van de Rtvi beslist de directeur van de Penitentiaire Inrichting (P.I.) over (re-integratie)verlof vanuit detentie. Ook bij verlof vanuit de P.I. geldt dat beschermende maatregelen opgelegd kunnen worden ten behoeve van het slachtoffer. Door het CJIB wordt voorafgaand aan een eerste onbegeleid verlof gevraagd naar beschermingsbehoeften van slachtoffers. De directeur van de P.I. kan bij een verlofbesluit hier rekening mee houden en eventueel bijzondere voorwaarden aan het verlof verbinden. Het CJIB informeert het slachtoffer over het eerste onbegeleid verlof en beschermende maatregelen die zijn opgelegd. Ook bij wijzigingen in het verlof wordt het slachtoffer geïnformeerd. Met de implementatie van de laatste tranche van de Wet Straffen en Beschermen die per 1 januari 2026 wordt ingevoerd, worden slachtoffers niet alleen voorafgaand aan het eerste verlof, maar ook bij volgende verloven gevraagd naar hun beschermingsbehoeften als deze niet meer actueel zijn. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding om aanvullende maatregelen te treffen nu slachtoffers in de huidige situatie al adequaat worden geïnformeerd over (vervroegde) invrijheidsstelling of (re-integratie) verlof.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is betreft de aangenomen motie-Eerdmans (Kamerstuk 24 587, nr. 984) om slachtoffers en nabestaanden van zware gewelds- en zedenmisdrijven inzage geven in de rapporten van het Pieter Baan Centrum over hun zaak?
In de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2025–20288 heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat er naar aanleiding van deze motie een verkenning heeft plaatsgevonden. Uit deze verkenning is naar voren gekomen dat slachtoffers vooral informatie willen over een (mogelijke) psychische stoornis en de invloed daarvan op het gedrag van de verdachte omdat dit een (gedeeltelijke) verklaring kan geven voor de gebeurtenissen en kan bijdragen aan herstel van het slachtoffer. Ook is het voor slachtoffers relevant deze informatie voorafgaand aan de zitting te ontvangen, zodat zij zich daarop kunnen voorbereiden en in verband met het uitoefenen van het spreekrecht. Inzage in dergelijke rapportages vormt evenwel een inbreuk op het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, niet alleen van de verdachte, maar ook van derden die bijvoorbeeld meewerken aan een zogenaamde milieurapportage. Op dit moment zijn de gesprekken met een aantal betrokken ketenorganisaties nog gaande. Ik informeer uw Kamer over de uitkomsten van deze gesprekken in het vierde kwartaal van 2025.
De slachtoffers van persoonsverwisseling door identiteitsfraude en de grote gevolgen voor hun leven en hun behandeling door de overheid |
|
Michiel van Nispen |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van NPO radio 1 over de slachtoffers van persoonsverwisseling die in de cel terecht zijn gekomen?1, 2
Ja.
Wat vindt u van de casussen die zijn aangehaald die aantonen wat in het uiterste geval mis kan gaan als een verkeerde naam op een strafrechtelijk vonnis terechtkomt, namelijk een onterechte detentie? Voor hoeveel mensen is dit volgens u het geval geweest?
Bij Kamerbrief van 28 mei jongstleden informeerde ik uw Kamer naar aanleiding van het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer, over de problematiek rondom foutieve tenaamstelling in onherroepelijke vonnissen3. Vandaag, op 10 november 2025, heb ik een rapportage aan uw Kamer gestuurd waarin ik u informeer over de voortgang van de aanpak. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op de vraag over het aantal personen dat ten onrechte gedetineerd is geweest.
Wat is er tot nu toe gedaan met de harde kritiek van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek waaruit bleek dat er op het Ministerie van Justitie en Veiligheid een lijst van 867 zaken bestaat waarvan ambtenaren weten dat de naam op een onherroepelijk strafrechtelijk vonnis niet klopt?
De betrokken organisaties werken met urgentie aan het opvolgen van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Daarvoor is door de aangestelde programmadirecteur met alle betrokken organisaties een plan van aanpak ontwikkeld. Het plan van aanpak bevat diverse componenten waarvan de eerste stap is het ontwikkelen van een (juridisch) kader voor toetsing en afhandeling van geconstateerde zaken. Aan de hand van een eerste versie van dit kader start de Matching Autoriteit van de Justitiële Informatiedienst (Justid)4 nog dit jaar met de toetsing van de door de Matching Autoriteit geconstateerde zaken, waarna in afstemming met de betrokken ketenpartners tot een verdere afhandeling wordt gekomen. Prioriteit wordt gegeven aan zaken waarin een aanwijzing bestaat dat onschuldige burgers mogelijk nadelige gevolgen kunnen hebben ondervonden of waarschijnlijke daders ongestraft zijn gebleven.
Daarnaast worden de mogelijkheden verkend om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. Ook start een onderzoek naar concrete maatregelen om de identiteitsvaststelling in de strafrechtketen te verbeteren, waardoor in de toekomst de kans op foutieve tenaamstellingen in vonnissen wordt verkleind. Tot slot is een evaluatieonderzoek gestart naar (de gang van zaken rond) dit vraagstuk. Dit wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). In de in het antwoord op vraag 2 genoemde voortgangsrapportage wordt u nader geïnformeerd over de aanpak en de doorlooptijden van deze activiteiten.
Klopt het dat deze lijst van daadwerkelijk gevallen waarschijnlijk nog veel meer is dan 867 zaken omdat deze lang niet allemaal in beeld zijn?
Het onderzoek naar zaken die niet tot de 867 geconstateerde zaken behoren, leverde tot op heden vier gevallen op waarin foutieve tenaamstelling van een vonnis aan de orde was. Dit onderzoek loopt nog door. In de komende voortgangsrapportages zal ik verslag doen van de resultaten van dit onderzoek.
Daarnaast worden jaarlijks bij de Matching Autoriteit nieuwe zaken bekend waarin het tenaamstellingsvraagstuk speelt. Tot op heden heeft de Matching Autoriteit in 2025 meer dan 33 nieuwe zaken geïdentificeerd waarin twijfel is over de tenaamstelling.
Hoeveel van deze mensen zijn inmiddels geholpen?
Uit de analyse van de geconstateerde zaken is tot nu toe één geval gebleken waarin een onschuldige gesignaleerd stond. De gegevens in de systemen zijn daarop aangepast om te voorkomen dat deze persoon nadelige gevolgen ondervindt. Van de vier zaken die bleken uit het in het antwoord op vraag 4 genoemde onderzoek, hebben in twee gevallen personen onterecht een straf uitgezeten; in twee andere gevallen ontstond na aanhouding twijfel over de identiteit. Deze personen zijn direct vrijgelaten zodra bleek dat het om een onjuiste persoon ging. Voor al deze gevallen loopt een uitvraag bij het Openbaar Ministerie of er in de bijbehorende strafzaak nog andere herstelprocedures lopen.
Hoe vaak is er een schadevergoeding uitgekeerd aan een persoon die onterecht in de gevangenis zat naar aanleiding van een foutieve tenaamstelling?
Justid heeft met betrekking tot de foutieve tenaamstelling van onherroepelijke vonnissen tot dusver geen verzoeken tot schadevergoeding ontvangen. Of de andere betrokken organisatie verzoeken tot schadevergoeding hebben ontvangen of schade hebben uitbetaald in verband met een foutief te naam gesteld vonnis, bleek binnen de beantwoordingstermijn van deze Kamervragen niet te achterhalen.
Hoeveel mensen ontlopen er hun straf doordat ze zich voordoen als iemand anders, en dat zelfs na een herziening niet meer wordt rechtgezet?
Ik kan op dit moment geen sluitend antwoord geven over het aantal gevallen waarin veroordeelden hun straf hebben ontlopen. Uit de afhandeling van de zaken conform het toetsings- en handelingskader zal blijken of en in hoeveel gevallen zich dit heeft voorgedaan. Ik informeer u daarover in de volgende voortgangsrapportages.
Bent u van mening dat hier sprake is van schending van de trias politica, immers Justid (een organisatie die onder het bewind van de Minister valt) wijzigt op eigen houtje rechterlijke uitspraken (vonnissen)?
Gebleken is inderdaad dat Justid, om negatieve gevolgen voor burgers te voorkomen, in een aantal gevallen zonder bevoegdheid de tenaamstelling in de Strafrechtketendatabank heeft gecorrigeerd. Voor deze handelwijze bestaat geen juridische basis en is in 20175 beëindigd. Voor alle toekomstige toetsingen wordt in het, in het antwoord op vraag 3 genoemde, toetsings- en handelingskader bepaald in welke gevallen Justid de foutieve tenaamstelling in de systemen mag corrigeren. Het gaat dan om vonnissen waarin sprake is van een duidelijke omissie, zoals een schrijffout, waarbij geen twijfel is over de juistheid van de betrokken veroordeelde. Ook mag Justid zelf corrigeren als sprake is van een officiële naamswijziging. In alle andere – meer complexe – gevallen is herziening van een vonnis voorbehouden aan de rechter.
Bent u ook van mening dat de integriteit van de strafrechtketen hierdoor is/wordt aangetast?
Ja, het maatschappelijke belang van een juiste vaststelling van de identiteit van verdachten in het strafproces is groot. Ik vind het van groot belang te voorkomen dat mensen onterecht gedetineerd worden maar ook dat daders hun straf ontlopen.
De betrokken organisaties werken dan ook met urgentie aan het verbeteren van de aanpak.
Heeft u bij één van de dossiers die staan opgenomen op de lijst met 867 zaken een melding gemaakt van een datalek (te weten: een inbreuk op de integriteit) bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
Nee. Een datalek is een inbreuk op de beveiliging van persoonsgegevens, wat leidt tot onbedoelde toegang, verlies, vernietiging, wijziging of ongewenste verstrekking van die gegevens. Hiervan was geen sprake.
Als een zaak herzien wordt bij de Hoge Raad, en de onschuldige persoon wordt vrijgesproken van het vonnis dat onterecht op zijn naam stond, wordt de daadwerkelijke dader dan nog wel berecht?
Als de juiste persoon wordt gevonden, wordt de door de rechter opgelegde straf of maatregel (alsnog) bij de juiste persoon ten uitvoer gelegd.
Klopt het dat u ten tijde van het publiceren van het onderzoek van de Rekenkamer aangaf «op dit moment geen signalen te hebben dat er mensen onschuldig vastzitten of hebben gezeten»? Staat u nog steeds achter deze uitspraak?
Inmiddels hebben mij signalen bereikt dat personen onterecht hebben vastgezeten. Ten tijde van het verzenden van de brief op 28 mei was deze informatie nog niet bekend. Zie het antwoord op vragen 4 en 5 voor meer informatie. Verder onderzoek loopt nog.
Heeft u inmiddels een omvattend beeld van de (ernstigste) consequenties van de foutieve tenaamstelling? In hoeveel gevallen gaat het om onterechte detentie?
Zie daarvoor het antwoord op vraag 12 Uit de afhandeling van de geconstateerde zaken conform het toetsings- en handelingskader zal een completer beeld volgen. De toetsing en behandeling van geconstateerde zaken aan de hand van het toetsings- en handelingskader start nog dit jaar.
Voor hoeveel personen zijn de consequenties van de foutieve tenaamstelling, zoals detentie, inmiddels rechtgezet, en voor hoeveel mensen moet dat nog gebeuren? Waaruit bestond het rechtzetten van hetgeen mensen is aangedaan door fouten van de overheid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk een uitputtend beeld komt te bestaan van de problemen als gevolg van de foutieve tenaamstelling en persoonsverwisseling voor mensen en deze problemen voor hen per direct worden opgelost?
Zie het antwoord op vraag 3.
Werkt u aan een toegankelijkere manier om dit soort zaken recht te zetten waarin er meer mogelijkheden zijn dan een Novum? Zo nee, waarom niet?
Momenteel verken ik de mogelijkheden om te komen tot een aanvullende eenvoudigere procedure voor de herziening van onherroepelijke vonnissen. In voortgangsrapportages informeer ik uw Kamer periodiek over de inzichten uit deze verkenning, en over andere ontwikkelingen aangaande foutieve tenaamstelling in vonnissen.
Het artikel 'Zorgen over misstanden in propvolle Oekraïense opvanglocaties' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Zorgen over misstanden in overvolle Oekraïne-opvang: «Vrouwen mishandeld en verkracht, kinderen aangezet tot prostitutie»» van de Telegraaf, waarin onderzoeksgroep Opora stelt dat Oekraïense vluchtelingenvrouwen en kinderen regelmatig slachtoffer zijn van (seksueel) geweld, verkrachting en dat kinderen worden aangezet tot prostitutie?1
Welke concrete meldingen van misstanden zijn bekend bij u en betrokken overheidsinstanties (politie, Openbaar Ministerie, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Immigratie- en Naturalisatiediens, maatschappelijke opvang) die overeenkomen met de signalen van Opora (seksueel geweld, verkrachting, aanzetten tot prostitutie)?
Klopt het dat de gemeente Vlaardingen, die wordt genoemd in het artikel, gezien de geschokte reactie, niet op de hoogte is gesteld van misstanden in de opvanglocatie waar deze gemeente zelf voor verantwoordelijk is?
Welke opvanglocaties voor Oekraïense vluchtelingen zijn momenteel overvol en welke normen gelden voor maximale bezetting per locatie in relatie tot doelgroep (vrouwen, kinderen)? Hoe wordt gecontroleerd of die normen worden nageleefd?
Kunt u mij cijfers geven over (aantal) meldingen en aangiften van seksueel geweld, misbruik en mensenhandel in Oekraïense opvanglocaties in Nederland over de afgelopen 12 maanden, uitgesplitst naar provincies en gemeenten?
Heeft u inzicht in de herkomst en achtergrond van de verdachten en daders van (seksueel) geweld tegen Oekraïense vluchtelingen in Nederlandse opvanglocaties? Hoe vaak betreft het verdachten en daders die ook zelf in de opvang verblijven en hoe vaak gaat het om medewerkers of buitenstaanders?
In hoeverre zijn de verdachten die het betreft inmiddels opgepakt door de politie? Hoeveel zijn hiervan tot dusver strafbaar bevonden?
Welke meldkanalen bestaan voor slachtoffers van (seksueel) geweld en mensenhandel in vluchtelingenopvanglocaties, specifiek voor Oekraïense vluchtelingen? Zijn die kanalen bekend en toegankelijk?
Klopt het dat ook enkele medewerkers verdacht worden of schuldig zijn bevonden aan genoemde strafbare feiten?
Wat is de inschatting van de omvang van het probleem, naar aanleiding van de signalen van Opora, van onderrapportage (het «dark number») van seksueel geweld en mensenhandel in deze opvanglocaties? Wordt daarvoor onderzoek gedaan of gepland?
Welke maatregelen zijn of worden genomen om preventie te versterken, zoals scherper toezicht op wie toegang heeft tot opvanglocaties, screening van personeel en vrijwilligers en beveiliging en toezicht voorzieningen bij locaties?
Is er al contact geweest met Opora, of met andere onafhankelijke organisaties, om de signalen verder te verifiëren? Zo ja, wat is de uitkomst? Zo nee, is dat in de planning?
Welke wettelijke- of beleidsmaatregelen zijn mogelijk/verlangd om slachtoffers beter te beschermen en daders strafrechtelijk te vervolgen in deze context (mensenhandel, seksueel geweld)?
Bent u bereid om te onderzoeken of de Richtlijn Tijdelijke Bescherming Oekraïne (RTB) tussentijds of na afloop van de lopende termijn kan worden aangepast of aangescherpt om Oekraïners die verdacht worden/schuldig zijn bevonden de toegang te kunnen weigeren tot bescherming of opvang?
Waartoe verplicht de RTB ons?
Hoe vult u uw verantwoordelijkheid in wat betreft de opvangcapaciteit, kwaliteit van opvang en veiligheid in deze noodsituatie voor vluchtelingen (qua regulering, inspecties, verantwoordelijkheid gemeenten en Rijk)?
Suïcidepreventie |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Is het u bekend dat partijen in de gemeenten Altena en Gorinchem vragen om extra maatregelen bij de Merwedebrug om suïcides te voorkomen?1
Ja.
Wat is het landelijke beleid ten aanzien van het plaatsen van borden en hekken op plekken die gevaarlijk zijn of bekend zijn als plekken waar zelfmoord wordt gepleegd? Met welke partners wordt daarvoor samengewerkt en welke ambitie heeft het kabinet hierin?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft samen met ProRail en (trein)vervoerders het (inmiddels) derde actieprogramma suïcidepreventie opgesteld. Dit actieprogramma loopt tot eind 2026. Het programma richt zich op het terugdringen van het aantal suïcides, door onder meer het afschermen van het spoor. Er wordt ingezet op het identificeren van risicolocaties en worden maatregelen getroffen om de toegang tot deze locaties te beperken. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het plaatsen van hekken of anti-loopmatten of gebruikmaken van slimme camera’s op locaties. Hierdoor wordt het lastiger om tussen de sporen te lopen en wordt gesignaleerd wanneer iemand langs het spoor stilstaat. Voor Rijkswegen is er geen programma voor suïcidepreventie. Suïcides of pogingen daartoe komen op Rijkswegen maar heel beperkt voor, en het is gezien de grootte van het netwerk lastig om gericht en doelmatig maatregelen te nemen.
Wat wordt de rol van gemeenten als de Wet integrale suïcidepreventie ingaat ten aanzien van gevaarlijke en risicovolle plekken als het gaat om suïcides?
Vanuit de Wet integrale Suïcidepreventie hebben gemeenten de taakopdracht om te komen tot een samenhangend suïcidepreventiebeleid. In het geval van gevaarlijke en risicovolle plekken is het aan gemeenten om samen met de betrokken partners deze plekken te definiëren en samen te bekijken welke maatregelen nodig zijn.
Gemeenten en hun partners worden ondersteund vanuit de aankomende Landelijke Agenda Suïcidepreventie van Stichting 113 Zelfmoordpreventie. In de Agenda is ook aandacht voor hoog-risicolocaties voor zelfdoding.
Hoe kunt u gemeenten als Gorinchem en Altena ondersteunen in hun wens om borden en camera’s te plaatsen? Zijn er meer aanvragen bij u bekend? Binnen welke termijn worden dergelijke aanvragen verwerkt? Welke stappen heeft u al gezet om de Wet integrale suicidepreventie zo goed mogelijk uit te voeren?
Het voorkomen van suïcide is een brede opgave in onze samenleving waarbij vele partijen een verantwoordelijkheid hebben. Rijkswaterstaat (RWS) zal de gemeenten waar mogelijk faciliteren in hun wens en zal in overleg met de gemeenten Gorinchem en Altena bezien wat de mogelijkheden zijn en onder welke voorwaarden borden en/of camera’s kunnen worden geplaatst.
Bij RWS is vooralsnog alleen het gezamenlijke verzoek van de gemeenten Gorinchem en Altena binnengekomen.
Er is geen wettelijke termijn voor het afhandelen van dit soort aanvragen. RWS heeft wel een proces voor initiatieven van derden. Deze vraag zal conform dit proces worden opgepakt, waarbij samen met de gemeenten wordt bezien of en onder welke voorwaarden aan de wens van de gemeenten tegemoetgekomen kan worden.
Bent u bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens om AI-chatbots aan te passen zodat risico’s op mentale schade wordt verkleind? Wat is uw reactie op die oproep?2
Ja, ik ben bekend met de oproep van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en de Autoriteit Consument en Markt. Ik onderschrijf de boodschap dat AI-chatbots overeenkomstig geldende regelgeving ontwikkeld moeten worden, zodat zij op een verantwoorde manier worden toegepast.
Wanneer maakt u een keuze in wie de toezichthouder op de Europese AI-Act in Nederland wordt?
Eind 2024 brachten de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI) en de AP een advies uit over de inrichting van het toezicht op de AI-verordening in Nederland, in opdracht van de Ministeries van Economische Zaken, Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en Justitie en Veiligheid3. Momenteel bereidt het kabinet de inrichting van dit toezicht voor. Hierover zal uw Kamer in 2025 nader worden geïnformeerd. Op basis van de uitvoeringswet – die eveneens in voorbereiding is – zullen de betrokken toezichthouders uitvoerbaarheidstoetsen uitvoeren. Daarin wordt onder andere in kaart gebracht wat toezichthouders nodig hebben om deze (nieuwe) toezichtstaken uit te kunnen voeren.
Welke bevoegdheden heeft u, zodra de Europese AI-act ingaat, om AI-bedrijven te dwingen hun chatbots aan te passen?
De toezichthouder die zal worden belast met het toezicht op verplichtingen uit de AI-verordening krijgt als markttoezichthouder verschillende bevoegdheden om de verplichtingen te handhaven. Deze toezichthouder kan de aanbieder van een chatbot vragen om corrigerende maatregelen te nemen of, in sommige gevallen, het product van de markt te halen.
Heeft u beleid ten aanzien van suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie? Zo ja, wat zijn daarin doelen? Zo nee, deelt u onze opvatting dat dit nodig is en bent u bereid te verkennen hoe dit onderdeel kan worden van landelijk beleid zoals vastgelegd in de landelijke agenda suïcidepreventie?
Er is op dit moment nog geen specifiek beleid voor suïcidepreventie als het gaat om kunstmatige intelligentie. De impact van kunstmatige intelligentie kan uitermate ingrijpend zijn; zowel in positieve als in negatieve context. De komende periode ga ik in overleg met onze partners rond suïcidepreventie over deze problematiek. Daarnaast blijf ik inzetten op zorgvuldige communicatie over zelfdoding. Dit gebeurt met de nationale communicatiestrategie die door Stichting 113 Zelfmoordpreventie wordt vormgegeven en uitgevoerd. Doel is het taboe te doorbreken op praten over zelfdoding en het gesprek over zelfdoding en het voorkomen ervan te normaliseren. De communicatie gebeurt op basis van de mediarichtlijnen die Stichting 113 Zelfmoordpreventie zelf naleeft.
Het onderhoud en de verkoop van sociale woningen van Heimstaden |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht dat Zweedse belegger Heimstaden, de grootste buitenlandse wooninvesteerder in Nederland, na jarenlang gebrekkig onderhoud van plan is 12.000 van zijn 13.500 huurwoningen te verkopen?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze belegger in 2019 grootschalig sociale huurwoningen opkocht en deze vervolgens heeft verwaarloosd, met gezondheidsproblemen voor de huurders tot gevolg?
Ongeacht wie de eigenaar is, iedere huurder heeft het recht op een betaalbare woning van goede kwaliteit, die bovendien goed onderhouden wordt. De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de bouwkundige kwaliteit van de huurwoningen ligt grotendeels bij de eigenaar.
Wat vindt u van de reactie van Heimstaden op berichten over schimmel- en vochtproblematiek, waarbij het de schuld legt bij «onwetendheid bij bewoners van het cruciale belang van ventilatie», terwijl bewoners spreken van het langdurig niet uitvoeren van reparaties, waaronder aan verrotte kozijnen en ramen die niet meer open kunnen?
Verhuurders moeten zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. In geval van vocht- en schimmelproblematiek is vaak sprake van een hoge mate van complexiteit. Vaak ligt de oorzaak van de problematiek aan een combinatie van gebruik van de woning en de bouwtechnische kwaliteit van de woning. Ook de grondwaterstand en/of technische installaties kunnen invloed hebben op vocht- en schimmelvorming. Het feit dat er verschillende oorzaken kunnen zijn voor vocht- en schimmelproblematiek, maakt dat het altijd aan te bevelen is dat de verhuurder zowel in gesprek gaat met de bewoner(s) over het gebruik van de woning, als dat hij de technisch bouwkundige oorzaken onderzoekt.
In het artikel dat aan deze Kamervragen ten grondslag ligt, geeft Heimstaden aan gebreken altijd op te lossen, maar dat het tijd kost om de oorzaak van vochtproblematiek goed te achterhalen. Met betrekking tot de drie in het artikel genoemde adressen, en de daarbij horende meldingen, is aangegeven dat deze bekend zijn bij Heimstaden, en dat de werkzaamheden om de vocht- of schimmelproblematiek op te lossen zijn gepland, in uitvoering zijn of al zijn afgerond. Heimstaden lijkt in die zin derhalve niet de schuld van de schimmelvorming enkel bij de bewoners te leggen.
Deelt u de mening dat plannen voor de verkoop van woningen geen reden mogen zijn om noodzakelijk onderhoud achterwege te laten? Welke middelen ziet u om Heimstaden er alsnog toe te dwingen aan de onderhoudsplicht als verhuurder te voldoen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 reeds heb aangegeven, moeten verhuurders zich vanzelfsprekend houden aan de geldende wet- en regelgeving op het gebied van de bouwkundige staat en het onderhoud van woningen. Een eventueel voornemen tot verkoop van de woning maakt dit niet anders. Gemeenten zijn – vanuit hun verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving – bevoegd om handhavend op te treden wanneer relevante bouwregelgeving- en voorschriften niet worden nageleefd. Ook zorgt de Wet goed verhuurderschap ervoor dat huurders beter worden beschermd tegen achterstallig onderhoud en gebreken aan hun huurwoning. Gemeenten kunnen als gevolg van deze wet een vergunningplicht instellen, en kunnen het hebben en het uitvoeren van een onderhoudsplan als voorwaarde stellen voor het al dan niet verlenen van een verhuurvergunning. In het geval er niet wordt voldaan aan deze vergunningvoorwaarde, kunnen gemeenten handhavend optreden.
Daarnaast kunnen huurders in het lage- en middenhuursegment met (onderhouds)gebreken terecht bij de Huurcommissie. De Huurcommissie zal in dat geval onderzoek doen in de woning en – bij constatering van aanwezige gebreken – een huurverlaging uitspreken. Afhankelijk van de aard en omvang van de gebreken, kan deze huurverlaging oplopen tot maximaal 80% van de huurprijs.
Vindt u dat er van de belofte, bij aankoop van de woningen, om deze te verduurzamen en te moderniseren, zoals genoemd in de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP, genoeg terecht is gekomen?2
Bij de aankoop van deze woningen heeft Heimstaden de belofte gedaan om deze te verduurzamen en te moderniseren. De verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze belofte ligt bij Heimstaden. Ik ben huiverig om op basis van het aangedragen nieuwsartikel een algemeen oordeel te vellen over de bedrijfsvoering van Heimstaden. Ik kan namelijk niet inschatten of de casuïstiek aangedragen in het nieuwsartikel symptomatisch is voor de bedrijfsvoering van deze verhuurder.
Vindt u het acceptabel dat deze sociale woningen slechts enkele jaren nadat ze overgenomen zijn, nota bene met een ontheffing van de overheid voor een lagere verkoopprijs, alweer verkocht worden met een stevige winst van gemiddeld 32%?
De aankoop en eventuele doorverkoop van woningen moet plaatsvinden binnen de geldende wettelijke kaders en de voorwaarden die aan een eerdere ontheffing of transactie zijn verbonden. Zolang aan die voorwaarden wordt voldaan en eventuele termijnen zijn verstreken, staat het de eigenaar vrij om de woningen te verkopen. Uit statistieken van het CBS blijkt dat koopwoningprijzen sinds januari 2019 met 67,1% zijn gestegen. De door Heimstaden gerealiseerde winst bij verkoop is daarmee niet uitzonderlijk, maar een manifestatie die voorkomt uit de krapte op de woningmarkt.
Wat vindt u ervan dat Heimstaden aanvankelijk overheidsbeleid de schuld gaf van de noodzaak tot verkoop, terwijl ze later toegaven dat dit komt doordat het bedrijf haar snelle groei voor een belangrijke deel met schulden gefinancierd had die nu herfinancierd moeten worden in tijden van hoge rentes?3
Ik vind dat het aan de betreffende onderneming is om haar beweegredenen toe te lichten. In zijn algemeenheid geldt dat zowel marktomstandigheden, zoals rente- en financieringskosten, als wijzigingen in regelgeving invloed hebben op het rendement en investeringsbeslissingen van investeerders.
In de beantwoording van toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP zei deze het volgende: «Bij de aankoop van woningen vind ik het belangrijk om onderscheid te maken tussen beleggers die op een duurzame manier woningen aan de voorraad toevoegen en tussen beleggers die excessief gedrag tonen en speculatief handelen. Hierbij geldt dat beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Terugblikkend op het handelen van Heimstaden, deelt u de mening dat hier inderdaad sprake was van excessief gedrag en speculatief handelen? Zo ja, op welke manier moet hier worden ingegrepen?4
In 2019 heeft toenmalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ollongren op eerdere Kamervragen van de SP aangegeven dat «Beleggers die excessief gedrag vertonen moeten worden aangepakt.» Op basis van het artikel dat aan de onderhavige Kamervragen ten grondslag ligt, wordt niet duidelijk of eventuele klachten over excessief gedrag door Heimstaden door een bevoegde instantie, zoals een rechter of de Huurcommissie, zijn onderzocht en behandeld. Of dus sprake is van bewezen onrechtmatig en excessief handelen, valt voor mij niet te verifiëren, waardoor ik de situatie niet kan beoordelen.
Wel zijn er de afgelopen jaren verschillende maatregelen genomen die ervoor zorgen dat excessief gedrag van een verhurende belegger beter kan worden aangepakt.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 reeds heb aangegeven, hebben gemeenten als gevolg van de Wet goed verhuurderschap meer mogelijkheden gekregen om op te treden tegen ongewenst verhuurgedrag, zoals bijvoorbeeld intimidatie, discriminatie, onredelijke servicekosten en te hoge waarborgsommen. Ook kunnen gemeenten een vergunningplicht instellen, waaraan landelijk geüniformeerde voorwaarden kunnen worden verbonden, die o.a. kunnen zien op het onderhoud van de woning. Deze handhavende bevoegdheid van gemeenten is als gevolg van de Wet betaalbare huur per 1 januari 2025 uitgebreid met handhaving op te hoge huren en huurverhogingen. Ook heeft de Wet betaalbare huur ervoor gezorgd dat ook huurders in het middensegment voortaan bij de Huurcommissie terecht kunnen om een huurverlaging te vragen als gevolg van (onderhouds)gebreken aan de woning.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als deze woningen weer in handen van een woningcorporatie of -coöperatie komen? Bent u bereid de mogelijkheden daartoe te onderzoeken en daar praktisch en financieel aan bij te dragen?
Als Minister heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van deze woningen is. Voorop staat voor mij het belang dat de (nieuwe) eigenaar voldoende zorg draagt voor de leefbaarheid van de woningen en zich houdt aan de geldende wet- en regelgeving. Woningcorporaties en wooncoöperaties voeren hun eigen aan- en verkoopbeleid en het Rijk heeft geen rol bij specifieke casussen. Woningcorporaties kunnen lokaal in overleg met de gemeente en huurdersverenigingen wel afspraken maken over het aan- en verkoopbeleid. Zij kunnen woningen van investeerders kopen als zij van mening zijn dat deze woningen een bijdrage leveren aan de lokale volkshuisvesting en de aankoop ook vanuit financieel perspectief te verantwoorden is.
Zo nee, wat vindt u dan wenselijk dat er met de woningen gebeurt en op welke andere manier voorkomt u dat deze woningen wederom in handen vallen van investeerders die uit zijn op snelle winst ten nadele van de bewoners?
Zoals in vraag 2 en 9 ook benoemd, heb ik geen voorkeur voor wie de eigenaar van de woningen is. Zowel marktpartijen als corporaties zijn van groot belang voor het realiseren van voldoende betaalbare, kwalitatieve woningen. Van belang is dat verhuurders voldoen aan de geldende wet- en regelgeving en zorgdragen voor kwaliteit en leefbaarheid.
Het bericht ‘Is er geen vervolging in Nederland?’ Yerani werd zondag ruw over de straat gesleurd wegens evangelieprediking' |
|
Mirjam Bikker (CU), Don Ceder (CU) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de schokkende beelden van zondag 14 september 2025 waarop een vrouw die in het centrum van Amsterdam aan het evangeliseren was werd aangevallen door een man, en aan haar haar wordt meegetrokken?1
Ja.
Bent u van mening dat dit soort geweld onacceptabel is en extra zorgelijk is omdat dit de kern van vrijheid van meningsuiting raakt?
Ja.
Hoe is het volgens u gesteld met vrijheid van meningsuiting op straat? Hoe veel gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers zijn bij u de afgelopen vijf jaar bekend?
Ik heb geen reden eraan te twijfelen dat het over het algemeen goed is gesteld met de vrijheid van meningsuiting op straat. Daar waar incidenten zijn, treedt de politie op zoals ook in dit geval is gebeurd door het aanhouden van een verdachte. Gegevens over geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers houdt de politie niet bij. Ook het Openbaar Ministerie houdt dergelijke specifieke gegevens niet bij. Het aantal gevallen van geweld tegen specifiek evangelisten of straatpredikers over de afgelopen vijf jaar is derhalve niet bekend.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat christenen die het evangelie verkondigen op straat dit veilig kunnen doen en hen te beschermen tegen geweld zoals afgelopen zondag in Amsterdam? En bent u bereid om in gesprek te gaan met gemeenten om tot een handreiking te komen hoe om te gaan met de veiligheid van straatpredikers die gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting?
Op dit moment heb ik geen signalen dat burgemeesters en gemeenten de openbare orde niet kunnen of willen handhaven tijdens evangelisatieverkondigingen. Ook heb ik geen signalen ontvangen over de wens of noodzaak een handreiking te formuleren.
Gemeenten en burgemeesters zijn zeer alert om de vrijheid van meningsuiting te borgen. Het is de taak van de politie om onder gezag van de burgemeester de openbare orde te handhaven en daarmee ook bescherming te bieden aan de vrijheid van meningsuiting.
Het bericht dat het UMCG voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt |
|
Jimmy Dijk |
|
Bruijn |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) voorlopig operaties voor aangeboren hartafwijkingen schrapt?1
Dit bericht heeft zonder twijfel veel impact voor patiënten en hun naasten. Om in het belang van de patiënten tijdelijk de geplande operaties bij het UMCG te stoppen, vind ik een verstandig besluit. Tegelijkertijd ben ik bezorgd omdat het aangeeft hoe kwetsbaar deze vorm van zorg in Nederland georganiseerd is. Ik heb begin oktober alle umc’s uitgenodigd voor een gesprek over de voortgang van de bestuurlijke afspraken waar zij mij afgelopen zomer over hebben geïnformeerd. Ik vind het belangrijk dat deze afspraken op korte termijn ook vertaald worden in tastbare en concrete resultaten, zodat patiënten en hun naasten kunnen blijven rekenen op kwalitatief goede zorg en verdere verbetering van de kwaliteit. Na dit gesprek zal ik ook uw Kamer daarover informeren.
Wat is er precies aan de hand bij het UMCG? Wat wordt er bedoeld wanneer er wordt verwezen naar zorgen over «sociale veiligheid en kwaliteit van zorg en wetenschap»?2 Zijn dit zorgen die al langer spelen of zijn deze pas recent bekend geworden?
Het UMCG heeft op basis van zorgen over de sociale veiligheid en over de kwaliteit van zorg en integriteit van wetenschappelijk onderzoek binnen het centrum voor aangeboren hartafwijkingen, het besluit moeten nemen om geplande operaties voor patiënten met een aangeboren hartafwijking tijdelijk te staken en een onderzoek te laten uitvoeren. Het UMCG heeft de IGJ hierover geïnformeerd. Deze zorgen zijn recent expliciet gemaakt en vormen de directe aanleiding voor dit nader onderzoek. Het is niet de IGJ maar het UMCG zelf dat het besluit heeft genomen. Het is aan het UMCG om meer te delen over de inhoud van de zorgen, zodra het onderzoek hierna is afgerond.
Hoe komt het dat deze situatie is ontstaan?
In algemene zin gelden al langer zorgen over de organisatie van zorg voor aangeboren hartafwijkingen, deze zorgen hebben ook geleid tot de eerdere concentratiebesluiten. In juni vorig jaar hebben de umc’s besloten intensiever te gaan samenwerken om de kwaliteit van deze zorg te kunnen waarborgen. Het is betreurenswaardig dat ook deze voorgenomen intensieve samenwerking niet heeft kunnen voorkomen dat het UMCG nu heeft moeten besluiten tijdelijk de operaties te staken.
Volgens de toelichting van het UMCG is het besluit genomen naar aanleiding van geuite zorgen binnen de afdeling en de wens om hoogcomplexe zorg uitsluitend onder optimale randvoorwaarden te leveren. Vanuit dat oogpunt kiest het UMCG voor tijdelijk stoppen, het doen van onderzoek en maatwerkoplossingen per patiënt.
In hoeverre is er ruimte bij de andere UMC’s om de geschrapte operaties alsnog op tijd te laten plaatsvinden?
Het UMCG verwijst patiënten met een geplande ingreep de komende maanden naar de centra in Utrecht, Leiden, Amsterdam en Rotterdam. Het UMCG stemt met de centra af hoe de capaciteit wordt ingezet, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de patiënten. Dit is maatwerk. De IGJ heeft aangegeven dat in de vier centra de basis voor goede zorg aanwezig is, maar dat samenwerking en personele borging blijvend aandacht vragen.
Wat wordt er gedaan om de betreffende patiënten te garanderen dat de zorg die zij nodig hebben kunnen blijven ontvangen?
Alle patiënten op de wachtlijst zijn door het UMCG persoonlijk benaderd over hun vervolgtraject en – waar van toepassing – over plaatsing in een ander centrum. Poliklinische zorg, niet-chirurgische behandelingen (zoals katheterisaties) en acute zorg blijven in Groningen beschikbaar. Voor vragen zijn telefonische aanspreekpunten ingericht. Daarbij wordt per patiënt maatwerk geleverd en worden ook de voorkeuren van patiënten en ouders meegewogen.
Is er ook gekeken naar mogelijkheden om de operaties in Groningen doorgang te laten vinden, door meer samen te werken met operatieteams uit de andere UMC’s? Zo nee, waarom niet?
Het UMCG heeft mij laten weten ervoor gekozen te hebben de geplande operaties tijdelijk te staken en patiënten – in overleg en per persoon – in voorkomende gevallen te verplaatsen naar andere centra. Gezien de aard van de gesignaleerde zorgen kiest het UMCG eerst voor herstel van de randvoorwaarden via onderzoek en organisatorische maatregelen, in plaats van directe voortzetting van operaties met inzet van externe teams. Er is landelijk ook onvoldoende capaciteit om deze optie uit te voeren, zo geeft het UMCG aan. Binnen het Netwerk Aangeboren Hartafwijkingen en met het Erasmus MC wordt nauw samengewerkt en afgestemd over deze situatie.
Het bericht ‘ SchoolTV onder vuur over Gaza: ’Hamas is een politieke partij, ze hebben ook mensen die vechten’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Moes |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «SchoolTV onder vuur over Gaza: «Hamas is een politieke partij, ze hebben ook mensen die vechten»» en met de kritiek dat SchoolTV in haar lesmateriaal een ongelijk of onvolledig beeld geeft van het Israël-Palestina-conflict, met name met betrekking tot Hamas?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe apprecieert u de onafhankelijkheid en betrouwbaarheid van dit lesmateriaal?
Ik vind het in algemene zin belangrijk dat scholen gebruik maken van bewezen effectieve methoden. Gezien de grondwettelijke onderwijsvrijheid, die ook specifiek voor leermiddelen geldt, past het mij als Minister echter niet lesmateriaal inhoudelijk te beoordelen. De verantwoordelijkheid van het departement richt zich op de kerndoelen en examenprogramma’s. Anders gezegd: er gelden eisen en regels rondom wát kinderen moeten leren, niet rondom hóe zij dat moeten leren.
Het is aan scholen en leraren om een divers aanbod van lesmaterialen te gebruiken om hun leerlingen een compleet en genuanceerd beeld te geven.
De vrijheid van onderwijs gaat gepaard met verantwoordelijkheid. Zo hebben scholen een zorgplicht voor een veilige en inclusieve schoolomgeving. Daarnaast moeten zij zich houden aan de wettelijke burgerschapsopdracht. Deze vraagt onder meer van scholen om leerlingen voor te bereiden op de pluriformiteit aan opvattingen die mag bestaan in de democratische samenleving, en de competenties te ontwikkelen die leerlingen nodig hebben om in dit alles hun eigen mening te vormen.
Het lesmateriaal waarop de vragen betrekking hebben is afkomstig uit het aanbod van de landelijke publieke omroep. Daarom vind ik het belangrijk te benoemen dat persvrijheid en de onafhankelijke media – net als onderwijs – essentieel zijn voor het functioneren van een democratie. De publieke omroep voert haar werkzaamheden onafhankelijk uit. Het is daarom ook niet aan mij als Minister om mij uit te laten over de inhoud van het aanbod van onafhankelijke media.
In hoeverre acht u het wenselijk dat in lesmateriaal van de publieke omroep een terroristische organisatie als Hamas primair wordt omschreven als een politieke partij, zonder daarbij expliciet te wijzen op het feit dat deze organisatie internationaal wordt aangemerkt als terroristische beweging?
Het is niet aan mij als Minister om de inhoud van lesmateriaal of media-uitingen inhoudelijk te beoordelen of te corrigeren. Dat zou in strijd zijn met twee constitutionele principes: de onderwijsvrijheid (artikel 23 van de Grondwet) en de persvrijheid (artikel 7 van de Grondwet). Zie voor verdere beantwoording het antwoord op vraag 2.
Welke waarborgen bestaan er binnen de publieke omroep om te voorkomen dat educatieve programma’s eenzijdige of misleidende informatie aanbieden over complexe internationale conflicten?
In de Mediawet 2008 is vastgelegd dat de publieke omroep de publieke mediaopdracht moet uitvoeren. Hierin staat onder andere dat het aanbod kwalitatief hoogstaand moet zijn. Van journalistieke organisaties verwacht ik dan ook dat zij hun berichtgeving kritisch factchecken. Omroepen zijn daarnaast verplicht een redactiestatuut te hebben waarin normen over journalistieke ethiek en kwaliteit worden gewaarborgd. Het Commissariaat houdt hier toezicht op. Daarnaast staat het iedereen vrij zich met klachten over de werkzaamheden of berichtgeving van de publieke omroep te melden bij de desbetreffende omroep of redactie. Wanneer men niet tevreden is met de reactie van de omroep of redactie, is er de mogelijkheid om een melding te maken bij de Ombudsman voor de publieke omroepen. De Ombudsman kan naar aanleiding van klachten nader onderzoek doen naar het journalistiek handelen van de omroep of redactie. Dit stelsel van zelfregulering moet ervoor zorgen dat media zich verantwoorden over de journalistieke keuzes die zij maken.
Wordt lesmateriaal of ander educatief werk zoals dat van SchoolTV voorafgaand aan publicatie inhoudelijk getoetst op juistheid, volledigheid en neutraliteit? Zo ja, door wie en op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inhoudelijke kwaliteit van lesmateriaal ligt bij de ontwikkelende partijen en de verantwoordelijkheid voor de toepassing daarvan bij scholen die het materiaal gebruiken. Ik heb op dit moment geen bevoegdheid om lesmateriaal te toetsen of bevoegdheid om in te grijpen wanneer lesmateriaal niet zou voldoen aan bepaalde criteria. Dit zou in strijd zijn met de grondwettelijke onderwijsvrijheid. Zie voor verdere toelichting op lesmateriaal de antwoorden op vragen 2, 3 en 4.
Hoe beoordeelt u de rol en verantwoordelijkheid van u als Minister van OCW bij de financiering en inhoudelijke kwaliteitsbewaking van door de publieke omroep ontwikkeld educatief materiaal?
Zie het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Bestaat er een procedure voor klachten of correcties als schoolmateriaal dat door de publieke omroep is ontwikkeld als eenzijdig of misleidend wordt ervaren? Zo ja: hoe is die procedure ingericht? Zo nee: overweegt u zo’n procedure te implementeren?
Ja. Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om te onderzoeken of aanvullende richtlijnen of kwaliteitskaders nodig zijn voor dergelijk educatief materiaal over internationale conflicten, teneinde feitelijke juistheid, neutraliteit en pedagogische zorgvuldigheid te waarborgen?
Nee. Gelet op de grondwettelijk geborgde onderwijsvrijheid, ook specifiek ten aanzien van leermiddelen, past het mij niet activiteiten te ondernemen die de beoordeling van de inhoud van leermiddelen betreffen. Zie het antwoord op vraag 2, 3, en 5.
De publieke omroep is voorts onafhankelijk in haar taakuitvoering. De publieke omroep is op zijn werkwijze aanspreekbaar via onder meer de Ombudsman voor de publieke omroepen en, bij mogelijke overtredingen van de Mediawet 2008, het Commissariaat voor de Media. Het is niet aan mij om de werkwijze of media-uitingen van de publieke omroep nader te onderzoeken. Ook om deze reden zal ik niet ingaan op het verzoek tot onderzoek, aanvullende richtlijnen of kwaliteitskaders.
De reactie van links-extremisten op de moord op Charlie Kirk |
|
Lidewij de Vos (FVD) |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de moord op Charlie Kirk gepleegd lijkt te zijn door een links-extremist, blijkens de boodschappen op de gevonden kogelhulzen en de kritiek die hij thuis uitte op Kirk?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Denkt u dat de moord op Kirk reële impact heeft op de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wel?
Heeft u gezien dat Nederlandse ingezetenen de moord op Kirk vergoelijken, vieren of aanmoedigen? Zo ja, wat vindt u daarvan?2, 3
Bent u het met de indiener eens dat het vergoelijken van een politieke moord het vrije debat ondermijnt, omdat het geweld als politiek middel legitimeert? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u uitspraken als «Hij verdiende het» en «Ik ben blij dat hij niet meer onder ons is»?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat vindt u ervan dat dit sentiment ogenschijnlijk voorkomt onder Nederlandse leerkrachten, blijkens het artikel in het Algemeen Dagblad van 12 september jl. «Radboud docent vindt vieren van moord op Charlie Kirk volkomen normaal en komt weer in opspraak»?5
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten, of wie dan ook, te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie.
Voor het funderend onderwijs is specifiek de wettelijke burgerschapsopdracht van belang, die vereist dat er geen onderwijs wordt gegeven in strijd met de basiswaarden van de democratische rechtstaat (vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) en dat deze basiswaarden worden bevorderd. Zoals aangegeven tijdens de Kamerbehandeling van de wettelijke burgerschapsopdracht, is het propageren van gewelddadig gedachtengoed in strijd met die basiswaarden.6 De Inspectie van het Onderwijs (hierna: Inspectie) houdt toezicht op de naleving van de wettelijke burgerschapsopdracht door scholen. Of een bepaalde uiting van een docent die grenzen overschrijdt, zal altijd van geval tot geval beoordeeld moeten worden door de Inspectie.
In het middelbaar beroepsonderwijs wordt van docenten verwacht dat zij bijdragen aan de algemene vorming en persoonlijke ontplooiing van studenten, waaronder burgerschapsontwikkeling. Dit betekent ook dat er geen ruimte is voor het uitdragen of verheerlijken van politiek geweld. Het is een aangelegenheid van het bevoegd gezag van de instelling om hierop toe te zien en – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – het handelingsrepertoire van het arbeidsrecht in te zetten of zich te wenden tot de politie. De Inspectie ziet toe op de verantwoordelijkheden van instellingen en kan ingrijpen wanneer zij buiten de geldende wettelijke kaders handelen.
In het hoger onderwijs hebben de colleges van bestuur de verantwoordelijkheid voor de zorg voor een veilige leer- en werkomgeving voor studenten en medewerkers en het bevorderen van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef van studenten. Net als in het mbo is het een aangelegenheid van het bestuur om het handelingsrepertoire vanuit het arbeidsrecht in te zetten wat varieert van aanspreken, berispen tot en met ontslag, of zich te wenden tot de politie en aangifte te doen. Daarnaast heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de escalatiemogelijkheden, zoals toegelicht in de brief aan de Kamer van 3 juli jongstleden7, tot zijn beschikking. Het is aan de raden van toezicht om toezicht te houden op het handelen van de colleges van bestuur.
Vindt u het wenselijk dat Nederlandse leerkrachten openlijk politiek geweld verheerlijken? Zo nee, wat is het beleid van de regering om het Nederlands onderwijs vrij te houden van dergelijke stemmen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de indiener eens dat het risico bestaat dat dergelijke denkbeelden (zouden kunnen) doorwerken in het onderwijs dat aan leerlingen en studenten wordt geboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet de regering om het onderwijs politiek neutraal te houden?
Het kabinet vindt het vergoelijken, vieren of aanmoedigen van geweld door docenten te allen tijde verwerpelijk. Oproepen tot geweld kan bovendien strafbaar zijn als opruiing. En ook daar waar geen sprake is van strafbare feiten dienen docenten zich bewust te zijn van hun voorbeeldfunctie. In het onderwijs is het daarbij belangrijk dat er ruimte is voor verschillende perspectieven en het schurende gesprek waarbij echter wel de veiligheid die studenten en leerlingen ervaren geborgd moet worden. Ik verwijs uw leden naar het antwoord op vraag 6 en 7 voor het handelingsperspectief van de instellingen om dit te borgen.
Bent u bekend met de beelden van internationale studenten, die in Nederland studeren, die de moord op Charlie Kirk goedpraten en toejuichen?6
Ja.
Bent u het ermee eens dat vreemdelingen met deze denkbeelden ten minste bijdragen aan onverdraagzaamheid in de Nederlandse samenleving en in extreme gevallen een potentieel gevaar vormen voor de Nederlandse democratie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze mensen tot ongewenste vreemdelingen te verklaren, hun verblijfsvergunning in te trekken, hen uit te zetten en tegen hen een inreisverbod uit te vaardigen – in lijn met het voornemen van de Amerikaanse overheid?7
De vrijheid van meningsuiting beschermt ook aanstootgevende of schokkende opvattingen. De grens ligt bij strafbare feiten. Er bestaat geen afzonderlijk beleidskader ten aanzien van de vrije meningsuiting van vreemdelingen.
De Minister van Asiel en Migratie kan een verblijfsrecht intrekken of weigeren, iemand ongewenst verklaren of een inreisverbod opleggen. Enkel op grond van denkbeelden is dit niet mogelijk, maar slechts in het geval van uitingen of gedragingen waarvan de rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn of waaruit een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid blijkt. In het laatste geval kan een vreemdeling bijvoorbeeld vanwege het uitdragen van extremisme, uit Nederland geweerd worden.
Om over te kunnen gaan tot een dergelijke maatregel, dient de IND over informatie te beschikken die hier voldoende grondslag voor kan bieden. Bij deze beoordeling baseert de IND zich op beschikbare informatie, zoals een duiding van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), een ambtsbericht van de AIVD en/of informatie van partijen uit de lokale driehoek.
Een strafrechtelijke veroordeling kan vreemdelingrechtelijke gevolgen hebben, zoals het weigeren of het intrekken van een verblijfsvergunning.
Is er vanuit de overheid specifiek beleid met betrekking tot vreemdelingen die politiek geweld verheerlijken?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de dreiging van politiek gemotiveerd geweld ondermijnend kan werken voor de democratie, omdat het ertoe kan leiden dat mensen zich niet meer uit durven te spreken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vragen 1 tot en met 5.
Bent u op de hoogte van de uitspraken die Pascal Robinson-Foster, van het rappersduo Bob Vylan, heeft gedaan tijdens zijn optreden in Paradiso? Hoe beoordeelt u uitspraken als «If you talk shit, you get banged», «Soms moet je nazi’s in hun fucking gezicht schoppen» en «Fuck de fascisten, fuck de zionisten. Ga ze vinden op straat!»?8
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken aanzetten tot haat en geweld? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat deze uitspraken een opruiend karakter hebben? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat de voltallige zaal lijkt te juichen tijdens de uitspraken zoals genoemd in vraag 11?9
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid de aangekondigde concerten van Bob Vylan te verbieden?
Indien het antwoord op vraag 14 of 15 bevestigend luidt, bent u dan bereid Pascal Robinson-Foster tot ongewenste vreemdeling te verklaren, uit te zetten en een inreisverbod tegen hem uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Hoe groot is de dreiging van extreemlinkse individuen en groepen momenteel in Nederland? Worden incidenten als deze meegenomen in de dreigingsanalyse van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV?)
De NCTV doet geen onderzoek naar groepen of personen, maar duidt wel voortdurend fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen. De NCTV kan derhalve geen inschatting maken van de dreiging die mogelijk uitgaat van specifieke groeperingen of personen, over samenwerkingen tussen groeperingen. De AIVD kan, op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2017, geen uitspraken doen over al dan niet lopende onderzoeken of informatieposities van de dienst.
Beide organisaties rapporteren periodiek over de terroristische en (gewelddadige) extremistische dreiging voor Nederland. Wanneer relevant wordt hierin nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme. De NCTV rapporteert twee keer per jaar in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadige extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Hieraan ligt onderzoek ten grondslag naar alle vormen van terrorisme en gewelddadig extremisme, ongeacht ideologische signatuur. Uit het laatste Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland d.d. 17 juni 2025 volgt dat het georganiseerde links-extremisme in Nederland gefragmenteerd, klein qua aantal personen en divers qua ideologieën is. Het links-extremisme vormt op dit moment een beperkte geweldsdreiging in Nederland; van gewelddadig links-extremisme is beperkt sprake en op mensenlevens gericht geweld is geen onderdeel van de actiemethoden. Er is sinds een aantal jaar wel sprake van een groei van de links-extremistische scene, onder andere door de aansluiting van buitenlandse extremisten die in Nederland verblijven.
Volgens het jaarverslag van 2024 van de AIVD heeft de AIVD bij de links-extremistische beweging als geheel geen grotere bereidheid gezien om geweld te gebruiken. Wel zijn enkele acties (over diverse onderwerpen) harder geworden, er was daarbij sprake van vernielingen, intimidatie en doxing – het delen van iemands persoonsgegevens om hem of haar te intimideren. Het grootste deel van de linkse actie-scene in Nederland blijft zich nog altijd op activistische wijze uiten, met soms kleinschalige, soms zeer zichtbare acties rond klimaat, vluchtelingen, woningnood en rechts-extremisme.
Vindt u het toejuichen en aanmoedigen van een politieke moordaanslag een zorgwekkende stap in het radicaliseringsproces? Zo nee, waarom niet?
Radicalisering is een complex proces, waarbij veel verschillende factoren een rol spelen. Er is eigenlijk nooit één enkele oorzaak, waarbij sociale omstandigheden en persoonlijke eigenschappen een grote rol spelen. Ook een triggerfactor is een van de factoren die een rol kunnen spelen in het radicaliseringsproces. Triggerfactoren zijn concrete gebeurtenissen die, vaak in combinatie met elkaar, de emmer doen overlopen en die daarmee het proces van radicalisering in gang kunnen zetten, versnellen (of vertragen), maar ook omkeren. Hoewel het toejuichen en aanmoedigen van moord absoluut verwerpelijk is, is niet in algemene zin te zeggen of dit een zorgwekkende stap in een radicaliseringsproces is.
Is het bijwonen van bijeenkomsten zoals het concert van Bob Vylan, waar wordt aangespoord tot geweld tegen andersdenkenden, een reden om aanwezigen blijvend te monitoren?
Nee, aanwezigheid bij bepaalde bijeenkomsten of concerten is in algemene zin geen aanleiding om in te zetten op blijvende monitoring.
Bent u bereid om het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen, zoals AntiFa, beter in kaart te brengen?
In duidingen van fenomenen en ontwikkelingen die zich daarin voordoen door de NCTV is aandacht voor radicaliseringsprocessen vanuit alle ideologische stromingen. In 2018 is in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderzoek gedaan naar links-extremistische groeperingen in Nederland.14 Er is op dit moment geen aanleiding om opnieuw specifiek onderzoek te doen naar het radicaliseringsproces van links-extremistische groeperingen.
De NCTV rapporteert halfjaarlijks in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) over de terroristische en gewelddadig extremistische dreiging voor Nederland, de belangen die daardoor kunnen worden aangetast en de weerbaarheid tegen deze dreiging. Wanneer relevant wordt hier nader ingegaan op de actuele geweldsdreiging die uitgaat van het links-extremisme.
Bestaat er momenteel een handreiking voor het herkennen van links-extremisme, zoals die ook bestaat voor radicalisering door complottheorieën?10 Zo nee, zal uw ministerie een dergelijke handreiking samenstellen?
Het document waaraan u refereert is een interne handreiking van de politie. De politie heeft mij laten weten dat deze ter beschikking is gesteld aan politiemedewerkers en nauwe relevante partners binnen het veiligheidsdomein. Dit document was niet bedoeld voor publicatie. Het is een document om politiemedewerkers te ondersteunen die in hun werk te maken kunnen krijgen met radicalisering en extremisme dat uit complottheorieën kan voortkomen. Hoe bepaalde uitingen geduid moeten worden zal altijd beoordeeld moeten worden aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden.
Binnen de genoemde handreiking over complotdenken heeft de politie de drie categorieën «complotdenken», «radicalisering» en «extremisme» opgesteld; indien er over links-extremisme eenzelfde soort handreiking bestaat, binnen welke van deze drie categorieën zou het bijwonen van en meejuichen tijdens een concert als die van Bob Vylan vallen?11
Zie antwoord vraag 23.
Binnen welke categorie zou het openlijk toejuichen en vergoelijken van de moord op Charlie Kirk passen?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u bereid beleid vorm te geven om links-extremisme beter te kunnen bestrijden?
Zoals in het regeerprogramma valt te lezen ziet deze regering terrorisme en gewelddadig extremisme als een constante dreiging voor onze democratische rechtsstaat en nationale veiligheid. Hiermee is het een prioriteit van deze regering om alle vormen van extremisme en terrorisme te bestrijden, dus ook de dreiging die uitgaat van links-extremisme.17
De aanpak van extremisme en terrorisme in Nederland is toepasbaar op alle vormen van extremisme en terrorisme en geldt dus ook voor links-extremisme. Op basis van de dreiging wordt constant bekeken of de aanpak wijzingen of aanvulling behoeft. Als bepaalde acties of gedragingen de lat van extremisme of terrorisme halen, dan kunnen personen ook worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak radicalisering. De persoonsgerichte aanpak radicalisering betreft maatregelen en/of interventies genomen onder regie van gemeenten die door het bestuur, de strafrechtelijke instanties of door maatschappelijke instellingen kunnen worden getroffen om (verdere) radicalisering tegen te gaan.
Is het bestrijden van links-extremisme een prioriteit van deze regering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 26.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk en waar mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘2 op 3 kinderen met gescheiden ouders merken daar jaren later nog gevolgen van’ |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Arno Rutte (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo naar de gevolgen van scheidingen op kinderen?1
Ja.
Wat is uw reflectie op de conclusie dat 2 op de 3 kinderen met gescheiden ouders in hun volwassen leven nog de gevolgen merken van de scheiding?
Veel ouders lukt het gelukkig om op een goede manier uit elkaar te gaan, waarbij de kinderen er zo min mogelijk last van hebben. We realiseren ons dat er ook ouders zijn waarbij het minder goed gaat en dat dit soms (langdurig) effect heeft op de betrokken kinderen. Het onderzoek van EenVandaag en Villa Pinedo bevestigt dat en laat zien hoe belangrijk ondersteuning vanuit de directe omgeving is voor een kind. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik blijven ons daarom inzetten voor het beperken van schade bij kinderen als gevolg van een scheiding van hun ouders. Dat kunnen we niet alleen, daar zijn betrokken partijen zoals kenniscentra, (jeugd)hulpverlening, belangenorganisaties en gemeenten hard voor nodig. De inzet is onder meer gericht op verdere verspreiding in het land van de ontwikkelde ondersteuning en deskundigheid die gemeenten en professionals kunnen benutten bij het contact met jeugdigen en ouders. Graag verwijzen we u naar de recente kamerbrief waarin een stand van zaken wordt gegeven van de aanpak van complexe scheidingen.2
Kunt u een inschatting maken hoe groot het maatschappelijke probleem is dat door scheidingen wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven wat de meest recente cijfers zijn over het aantal kinderen dat jaarlijks te maken krijgt met een scheiding? Hoe groot is de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn?
Veel kinderen in Nederland hebben in hun opgroeiende leven te maken met de scheiding of het uit elkaar gaan van hun ouders. Scheidingen kunnen ingrijpende effecten hebben op het kind. Gegevens zijn niet beschikbaar van de groep mensen van wie de ouders ooit gescheiden zijn. Wel weten we dat in het jaar 2024 van 23.637 kinderen de ouders scheidden na een huwelijk. Daarnaast zijn er jaarlijks naar schatting ruim 20 duizend kinderen van wie de ouders uit elkaar gaan zonder dat ze getrouwd waren.3
Deelt u de mening dat, mede gelet op de onderzoeksresultaten, het huidige beleid onvoldoende werkt om scheidingen en gevolgen daarvan tegen te gaan?
Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor hun relatie en het goed uit elkaar gaan. Het is daarmee aan ouders om het belang van hun kind(eren) daarbij voortdurend in het oog te houden. Daar waar ouders er niet uitkomen is hulp en ondersteuning mogelijk. In de recente Kamerbrief complexe scheidingen4 staat uitgebreid beschreven hoe we ons inzetten voor ondersteuning voor kinderen en ouders die te maken krijgen met een complexe scheiding. Allereerst wordt ingezet op het beperken van complexe scheidingen met de recent opgeleverde en beproefde werkwijze, «Duurzaam Ouderschap na Scheiding» (DOnS). De werkwijze heeft tot doel om bij ouders in scheiding een duurzame vorm van samenwerking rondom het ouderschap op gang te brengen. Een samenwerking waarbij het belang van het welzijn en de ontwikkelkansen van het kind centraal staan, en waarbij ouders verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen aandeel en het invullen van het ouderschap. Uit recent onderzoek van TNO is gebleken dat de werkwijze DOnS werkzame elementen bevat.5 Het onderliggende denkkader «Duurzaam Samenwerken na Scheiding» is daarnaast behulpzaam voor gemeenten, organisaties en professionals die te maken hebben met ouders in scheiding.6 Om hen hiermee al laagdrempelig kennis te laten maken, werden de afgelopen jaren 28 inspiratiesessies gehouden voor jeugd- en wijkteams, jeugdzorgorganisaties, gemeenten en regionale samenwerkingsverbanden. Ook hebben we op 18 september 2025 een landelijk congres georganiseerd. Het congres diende als plek voor kennisdeling en aandacht voor het onderwerp (complexe) scheidingen breed in het land. Voor verdere kennisdeling worden er vijf regionale bijeenkomsten georganiseerd om het denkkader en de werkwijze DOnS verder onder de aandacht te brengen van professionals.
Als het ouders niet lukt om er samen uit te komen en (preventieve) ondersteuning niet volstaat, kan het nodig zijn dat een rechter moet beslissen over het gezag en omgang na scheiding. Deze juridische procedures hebben vaak een grote impact op de betrokken kinderen. In 2024 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid de projectgroep «kindvriendelijke scheidingsprocedures» in het leven geroepen. In de projectgroep wordt samengewerkt met de rechtspraak, de Raad voor de Kinderbescherming, stichting Villa Pinedo en de advocatuur (vertegenwoordigd door de vFAS) aan een rapport waarin is geanalyseerd op welke onderdelen juridische procedures kindvriendelijker ingericht kunnen worden. Naar verwachting zal dit rapport begin 2026 worden opgeleverd. Voor meer informatie over lopende inzet om gezinnen in scheiding te ondersteunen verwijzen we uw Kamer graag naar de Kamerbrief van 3 oktober 2025.7
Kunt u aangeven wat de actuele cijfers zijn als het gaat om de relatie tussen scheidingen en jeugdhulpgebruik, en scheidingen en de vraag naar geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Uit onderzoek op basis van cijfers van het CBS uit 20238 blijkt dat er een samenhang is tussen scheidingen van ouders en jeugdzorggebruik bij de kinderen. Deze samenhang zien we ook terug in het onderzoek van Significant9.Bij alle vormen van jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering is te zien dat de kans op de behoefte aan/vraag naar jeugdzorg groter is bij kinderen van gescheiden ouders.
De relatie tussen een scheidingssituatie en de vraag naar GGZ is niet onderzocht. Wel blijkt uit een ander onderzoek van het CBS uit 202510 dat in de huishoudens waarin GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg wordt gebruikt, 21,5% van de jongeren (0–18 jaar) jeugdhulp krijgt en 2,1% van de jongeren jeugdbescherming. In huishoudens zonder GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg krijgen 10,7% van de jongeren jeugdhulp en 0,7% jeugdbescherming. Bij jeugdreclassering is de samenhang met GGZ-medicatie en/of GGZ-zorg in het huishouden minder groot: 0,5% van de jongeren (12–23 jaar) krijgt jeugdreclassering in huishoudens met GGZ, en 0,3% van de jongeren krijgt jeugdreclassering zonder GGZ-gebruik in het huishouden.
Gelet op de schade die door scheidingen wordt aanricht, deelt u de opvatting dat de overheid de ambitie zou moeten hebben om het aantal scheidingen in Nederland te verminderen?
Nee. De keuze om een relatie te beginnen dan wel te beëindigen is een fundamenteel onderdeel van de autonomie van burgers. Een scheiding heeft bovendien niet altijd negatieve gevolgen. Een scheiding is vaak wel een ingrijpende gebeurtenis, die met name voor kinderen gevolgen heeft. Ouders zijn zelf verantwoordelijk voor het werken aan en onderhouden van een goede relatie, of als dit niet lukt het goed uit elkaar gaan en zorg blijven dragen voor de kinderen. Daar waar een scheiding dreigt te escaleren tot een complexe scheiding die gepaard kan gaan met langdurige juridische procedures, heeft de overheid een rol in het beperken van de bijkomende negatieve gevolgen.
Bent u bereid om het kabinetsbeleid meer te richten op het versterken van relaties en huwelijken en het voorkomen van scheidingen, en niet slechts het beperken van de schadelijke effecten van (complexe) scheidingen?
Zoals hierboven al aangegeven zijn ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het op een goede manier uit elkaar gaan en het maken van afspraken over het invullen van het ouderschap. Scheiden gaat vaak gepaard met een emotionele, stressvolle periode in het leven, waardoor het ouders niet altijd lukt om er op een goede manier met elkaar uit te komen. Het kan voor een gezin een moeilijke periode zijn, waarin spanningen kunnen oplopen. Kinderen kunnen soms worden ondersteund met jeugdzorg. Daarmee wordt de oorzaak van het probleem niet weggenomen. Voor ouders en kinderen kan informele steun van familie, vrienden of buren of informele gezinssteun via maatschappelijke organisaties11 helpen om met de scheiding om te gaan. Als deze informele (gezins)steun niet voldoende is, kan er ook ondersteuning vanuit de gemeente worden geboden, bijvoorbeeld via het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en in de lokale wijkteams.
Bij veel gemeenten zien we al veel mooie initiatieven. Het aanbod verschilt per gemeente. In sommige gemeenten biedt het CJG spreekuren aan over relaties en scheidingen, waar ouders vragen kunnen stellen en onafhankelijk advies kunnen krijgen van een professional. Een ander voorbeeld is het Kenniscentrum Kind en Scheiding, dat in de regio Haaglanden (laagdrempelige) ondersteuning en hulp biedt aan gezinnen in scheiding. De Staatssecretaris Justitie en Veiligheid en ik zetten ons in voor de verspreiding van dit soort goede voorbeelden in het land.
Deelt u de mening dat de overheid de toegankelijkheid van relatie- en gezinstherapie zou kunnen vergroten, bijvoorbeeld door ervoor te zorgen dat de kosten hiervan gedeeltelijk of geheel vergoed worden?
Ouders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het goed uit elkaar gaan in het belang van het kind en kunnen zelf de keuze maken voor relatie- en gezinstherapie. Vanuit de aanvullende zorgverzekering is het soms mogelijk om relatietherapie vergoed te krijgen. Dit hangt af van de gekozen verzekeraar. Systeemtherapie wordt op dit moment onder voorwaarden door zorgverzekeraars vergoed. Zo wordt systeemtherapie in de GGZ bijvoorbeeld alleen als onderdeel van een GGZ-behandeling ingezet en vergoed. Er moet dan sprake zijn van een psychiatrische stoornis.
Wat is de stand van zaken van het wetenschappelijk onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van relatie- en gezinstherapie?2
Zoals toegezegd is het verzoek in de motie van het lid Van Dijk12 om onderzoek te doen naar de effectiviteit van systeemtherapie, doorgeleid naar het Zorginstituut Nederland om hier vanuit de wettelijke taak naar te kijken. Ter uitvoering van het verzoek heeft het Zorginstituut Nederland de volgende acties ondernomen:
Het is bekend dat 50% van de kinderen die te maken hebben met jeugdbescherming, ouders heeft met mentale kwetsbaarheden.13 Daarnaast maakt de inventarisatie van het Zorginstituut inzichtelijk dat er aanwijzingen zijn dat gezinstherapie kostenbesparend is bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen, verslavingsproblemen en delinquentie en bij volwassen personen met schizofrenie/psychose. Daarom zal ik aanvullend onderzoek uitzetten naar hoe gezins- of systeemtherapie zouden kunnen bijdragen aan het voorkomen of verminderen van de inzet van jeugdzorg of jeugdbeschermingsmaatregelen. Over de uitkomsten daarvan zal ik uw Kamer in een van de voortgangsbrieven Jeugd op de hoogte stellen.
Bestaat er een ondersteuningsaanbod voor mensen die als kind een scheiding hebben meegemaakt, daar nooit hulp bij kregen en op latere leeftijd nog steeds de gevolgen ervan dragen? Zo nee, bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre er behoefte bestaat aan een dergelijk hulpaanbod?
Soms komen gevoelens van onzekerheid, verlatingsangst of moeite met het aangaan van hechte relaties pas naar boven wanneer iemand volwassen is, zelf een gezin vormt of door moeilijke levensmomenten gaat.
Er is binnen de reguliere geestelijke gezondheidszorg hulp beschikbaar voor mensen bij wie een psychische aandoening is ontstaan door gebeurtenissen uit hun jeugd, waaronder een scheiding van ouders. Zorgprofessionals kunnen begeleiding bieden bij het verwerken hiervan of het herstellen van patronen die in relaties blijven terugkeren. Met name contextuele therapie richt zich op het begrijpen van hoe loyaliteit, rechtvaardigheid en verbondenheid binnen families doorwerken in het volwassen leven. Ook rouw- of hechtingstherapie kan helpen om gemis of onveiligheid uit het verleden een plek te geven. Ik zie op dit moment geen noodzaak om extra onderzoek te doen naar specifieke subdoelgroepen binnen dit hulp- en zorgaanbod.
Kunt u aangeven op welke wijze het kabinet expertise en ervaring rondom scheiden door het land verspreid? Hoe kunnen bijvoorbeeld zorgprofessionals en leerkrachten beter toegerust worden om kinderen met gescheiden ouders te ondersteunen?
In ons antwoord op vraag 4 en in de Kamerbrief complexe scheidingen van 3 oktober jl. kunt u lezen hoe kennisverspreiding over de ontwikkelde en onderbouwde kennis en werkwijze plaatsvindt, o.a. door een landelijk congres en het organiseren van in totaal 28 inspiratiesessies. Daarnaast zijn we voornemens om de werkwijze verder onder de aandacht te brengen tijdens vijf regionale bijeenkomsten verspreid door het land.
Het Kenniscentrum Kind en Scheiding is verder bereid om tot en met medio 2026 richting gemeenten en andere organisaties en zorgprofessionals als centrale vraagbaak te fungeren en ondersteuning te bieden bij vragen over het denkkader en de toepassing van de ontwikkelde werkwijze in de eigen praktijk. Ook zal er over het toepassen van deze scheidingsexpertise in de eigen regio of gemeente een webinar worden gegeven.
Naast de kennisverspreiding richting gemeenten en professionals, erkennen wij het belang van de rol van de leerkracht in het leven van een kind. Voor kinderen op de basisschool zijn de programma’s Stoere Schilpadden (4–6 jaar) en Dappere Dino’s (6–8 jaar) ontwikkeld. Daarnaast is informatie voor scholen en leraren beschikbaar via het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gesubsidieerde kanalen als Leraar24 en ook het Nederlands Jeugdinstituut (NJi). Daar worden onder meer de taken, maar ook tips en goede voorbeelden gedeeld.
Kunt u aangeven wat de lessen zijn uit de proeftuinen gericht op de aanpak van complexe scheidingen in het kader van het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming? Hoe is hier inmiddels een gevolg aan gegeven?
In verschillende proeftuinen wordt gewerkt aan vormen van hulp bij complexe scheidingsproblematiek. Proeftuinen leggen daarbij verschillende accenten afhankelijk van de ontwikkelingen in de regio. Voorbeelden van proeftuinen waar actief wordt ingezet op scheidingsproblematiek zijn de proeftuinen Hart van Brabant en Utrecht-West. De regio Hart van Brabant werkt samen met de Gezinsadvocaat. De Gezinsadvocaat werkt als een duo van een gezinsadvocaat en een gedragswetenschapper die recht en zorg combineren om de scheiding zo goed mogelijk te begeleiden voor alle gezinsleden. Deze samenwerking zorgt ervoor dat juridische én emotionele aspecten van de scheiding in samenhang worden aangepakt, met het belang van het kind centraal.
De regio Hart van Brabant was een van de eerste gebieden waar de Gezinsadvocaat werd geïntroduceerd. In Utrecht West zijn een visie en werkwijze ontwikkeld ten aanzien van een scheidingsaanpak.14 De visie gaat ervan uit dat de nadruk moet liggen op onderliggende problematiek van ouders en of ouders een gezamenlijke wens tot verbetering hebben.
Vanuit het Toekomstscenario worden de opgehaalde kennis en lessen uit de proeftuinen meegenomen in het zogenaamde handelingskader. Dit handelingskader geeft richting aan de noodzakelijke verandering en biedt houvast en ruimte om te doen wat nodig is voor een gezin/huishouden. In het handelingskader komt een module specifiek gericht op complexe scheidingen.
De rolverdeling tussen de ministeries betreffende het onderwijs aan kinderen in de asielopvang |
|
Michiel van Nispen |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) , Moes |
|
Bent u bekend met de berichtgeving van de Inspectie Justitie en Veiligheid, de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Gezondheid en Jeugd dat er nog onvoldoende verbetering is in de situatie voor kinderen in de asielopvang?1
Ja.
Klopt het volgens u dat het faciliteren van onderwijs aan asielzoekerskinderen primair een taak van de Minister van OCW is?
De Minister van OCW draagt de zorg voor het scheppen van een wettelijk kader voor het onderwijs, de uitvoering van onderwijswetgeving en het verstrekken van financiële middelen daarvoor. De toegang tot het funderend onderwijs is voor alle kinderen gelijk, ongeacht de verblijfsstatus of herkomst van kinderen. Gemeenten (voor het primair onderwijs) en gedeputeerde staten (voor het voortgezet onderwijs) hebben de garantiefunctie om te zorgen dat er voldoende (openbare) onderwijsplekken beschikbaar zijn.
De Minister voor A&M is er voor verantwoordelijk dat minderjarige asielzoekers zoveel mogelijk in passende opvang worden geplaatst. De uitvoering van deze verantwoordelijkheid ligt bij het COA. Het is standaardbeleid dat bij het openen van een locatie gekeken wordt naar de aanwezigheid van voorzieningen, onder andere onderwijs, in de omgeving waar de opvanglocatie gevestigd is. Door het aanhoudende tekort aan opvangplekken lukt het niet altijd om kinderen te plaatsen in locaties waar onderwijsvoorzieningen beschikbaar zijn. Wanneer er onderwijs beschikbaar is op grotere afstand, beschikt COA voor die situaties over een regeling voor leerlingvervoer voor de doelgroep, dat overigens altijd in samenspraak met de gemeente wordt georganiseerd.
Voor minderjarige asielzoekers hebben het COA, en voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) NIDOS, ook op andere manieren een rol. Het COA wijst gemeenten op de komst van kinderen in asielopvang en het belang van onderwijs: in de bestuursovereenkomst tussen COA en gemeenten spreken zij ook af dat de gemeente zorgt dat kinderen naar school kunnen gaan. COA ondersteunt ouders bij het aanmeldproces bij de school van hun voorkeur. NIDOS, in de rol van voogd, meldt zelf jongeren aan op een of meerdere scholen. Gemeenten kunnen voor de onderwijshuisvestingskosten van het basisonderwijs en eerste inrichting van het basisonderwijs voor asielzoekerskinderen een beroep doen op de OHBA-regeling, uitgevoerd door het COA.
Op welke manier is deze verdeling tussen de ministeries momenteel geregeld, zowel op financieel gebied als op beleidsmatig gebied?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat op basis van het Kinderrechtenverdrag en het Verdrag nopens de bestrijding van discriminatie in het onderwijs u verplicht bent om ervoor te zorgen dat asielzoekerskinderen gelijke toegang tot onderwijs hebben als andere kinderen op Nederlands grondgebied?
Ja.
Wordt de huidige Europese opvangrichtlijn momenteel gehaald die stelt dat asielzoekerskinderen uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag toegang moeten krijgen tot het onderwijsstelsel? Zo nee, voor hoeveel kinderen en welk percentage is dit nu niet het geval?
Scholen, gemeenten en provincies slagen er vaak in om minderjarigen op korte termijn toegang tot onderwijs te geven. Maar door de soms snelle opschaling van opvangvoorzieningen en de plotselinge komst van leer- en kwalificatieplichtige kinderen kunnen scholen niet altijd meteen in een (volledig) aanbod voorzien. In de Kamerbrief «kinderen in de asielopvang» van 19 september jl. van de Minister voor Asiel en Migratie wordt de Kamer geïnformeerd over de werkwijze, de beschikbaarheid van data en de uitkomsten van een inventarisatie van het COA naar voorzieningen, waaronder ook onderwijs, voor kinderen in de asielopvang.
Klopt het dat u als Minister van OCW wettelijke bevoegdheden heeft om in te grijpen als het onderwijs voor asielzoekerskinderen onvoldoende wordt gefaciliteerd?
Specifiek voor asielzoekerskinderen heb ik geen bijzondere bevoegdheden. Wel heb ik de mogelijkheid om, als een gemeente er niet in slaagt om met de schoolbesturen in de gemeente afspraken te maken over de toelating van (alle) nieuwkomers en er aantoonbaar nieuwkomers geen toegang tot onderwijs hebben, een gemeente op te leggen om een tijdelijke nieuwkomersvoorziening (hierna: tnv) te starten. Een tnv is een onderwijsvoorziening waarin een schoolbestuur tijdelijk kan afwijken van de eisen aan onderwijsinhoud, onderwijspersoneel en onderwijstijd. Een tnv is daarmee altijd een tijdelijke noodmaatregel, waarin een schoolbestuur mag afwijken van de reguliere eisen aan onderwijstijd, onderwijspersoneel en onderwijsinhoud. Tot op heden is er geen noodzaak geweest om een gemeente op te leggen een tnv te starten.
Het opleggen van een tnv is een absolute noodmaatregel. Tnv’s worden in de regel gestart op initiatief van gemeenten. In totaal hebben sinds de inwerkingtreding van de wet 16 gemeenten toestemming gekregen om een tnv te starten.
Klopt het dat u, na overleg met een gemeente, ook op eigen initiatief kunt besluiten tijdelijke voorzieningen te treffen wanneer vaststaat dat een gemeente niet voor iedere nieuwkomer in onderwijs kan voorzien? Zo ja, heeft u hiertoe weleens besloten?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe staat het met de verkenning met als doel hoe het onderwijs aan nieuwkomers toekomstbestendig kan worden gemaakt waarmee de druk op scholen en gemeenten wordt verlaagd en de onderwijskwaliteit verbeterd?
Op 24 juni 2025 heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die we gaan nemen om het funderend onderwijs voor nieuwkomers te verbeteren in de brief over een betere start voor kinderen met Nederlands als tweede taal2.
Op welke manier vindt er overleg tussen de ministeries van OCW en A&M plaats over de verbetering van de onderwijskwaliteit voor asielkinderen?
De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs ligt bij schoolbesturen en bij OCW. De Ministeries van OCW en A&M overleggen vrijwel dagelijks over het verbeteren van de randvoorwaarden om het onderwijs goed te kunnen organiseren, de toeleiding naar het onderwijs zo soepel mogelijk te laten verlopen en onderbrekingen in de schoolloopbaan als gevolg van verhuisbewegingen zo mogelijk te voorkomen. Dit overleg vindt plaats in zowel de uitvoering en met ketenpartners, door medewerkers van beide ministeries, als op bestuurlijk niveau.
Klopt het dat in de de Uitvoerings- en implementatiewet ervan wordt uitgegaan dat de aanmelding van minderjarige kinderen van verzoekers in ieder geval binnen twee weken plaatsvindt na het indienen van een verzoek tot internationale bescherming en in de wet wordt vastgelegd dat de school vervolgens binnen zes weken besluit over de toelating, zonder mogelijkheid tot verlenging? Zo ja, wat wordt eraan gedaan om deze termijnen daadwerkelijk te halen?
Dat is juist. Een periode van zes weken om een aanmelding te beoordelen is vaak voldoende. Mocht dit voor scholen niet haalbaar zijn, dan moeten zij in het belang van de leerling, een kind tijdelijk plaatsen totdat een definitief besluit over toelating of afwijzing is genomen. Over de aanscherping van de termijnen en de gevolgen voor de praktijk, voert het ministerie al overleg met de landelijke vertegenwoordigende partijen van het onderwijs en zal het ministerie ook zorgen voor tijdige informatie aan scholen en andere betrokken organisaties. Voor de langere termijn is het streven dat ook de komende wetgeving gericht op het onderwijs aan nieuwkomers bij kan dragen aan snellere toegang van het onderwijs.
Kun u deze vragen zo spoedig mogelijk en nog voor het debat over kinderen in de asielopvang op 23 september beantwoorden?
Ja.