Het uitfaseren van WBS |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Klopt het dat het Werk Bemiddeling Systeem (WBS), waarmee gemeenten en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) hun gezamenlijke vacatures publiceren om deze vervolgens regionaal te delen, wordt uitgefaseerd door (onderdelen van) UWV? Bent u hierover geïnformeerd?
Ja, het Werk Bemiddeling Systeem (WBS) van UWV wordt uitgefaseerd, net zoals Sonar, het systeem dat UWV gebruikt voor de werkzoekendendienstverlening. Dat komt doordat UWV per 1 januari 2026 stopt met het UWV-portaal dat gemeenten toegang biedt tot deze applicaties. Deze applicaties zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen voor privacy, beveiliging en flexibiliteit. Onder meer omdat bij WBS en Sonar sprake is van het delen van een systeem en niet alleen het delen van gegevens.
Klopt het dat artikel 9 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) bepaalt dat UWV, de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en gemeenten verplicht zijn samen te werken bij de uitvoering van diverse wetten, met het oog op een doeltreffende en klantgerichte uitvoering?
Ja, artikel 9 van de Wet SUWI verplicht UWV, SVB en gemeenten om samen te werken bij de uitvoering van hun taken.
Acht u het uitfaseren van WBS zonder een volwaardig alternatief in strijd met deze wettelijke samenwerkingsverplichting?
Nee. De samenwerkingsverplichting geldt voor de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers. Het verplicht UWV niet om een IT-systeem beschikbaar te stellen aan gemeenten. Het hebben van een goed werkend systeem is echter een belangrijke randvoorwaarden om de dienstverlening te kunnen aanbieden.
Sinds het besluit om de huidige applicaties uit te faseren, werken UWV en VNG samen aan een veilige en goede manier om gegevens uit te wisselen zonder daarbij toegang te moeten hebben tot elkaars systemen.
Via het programma Verbeteren Uitwisseling Matchingsgegevens (VUM) heeft SZW samen met de ketenpartijen gezorgd voor een afsprakenstelsel, een gegevensstandaard en een technische voorziening voor de uitwisseling van matchingsgegevens. Dit biedt een alternatief voor inzicht in profielen van werkzoekenden en beschikbare vacatures. Het is aan de gemeenten en UWV om daar op aan te sluiten. UWV is inmiddels klaar om via deze voorziening gegevens te verstrekken. De betrokken organisaties werken ondertussen aan de implementatie en doorontwikkeling van de opgeleverde producten met steun van SZW. Voor gemeenten is er ondersteuning beschikbaar bij de VNG, het Landelijk Ondersteuningsteam Regionale Arbeidsmarkt en het Bureau Informatiediensten Nederland. Een coördinator zorgt voor de onderlinge afstemming tussen de partijen in de dienstverlening aan gemeenten en arbeidsmarktregio’s.
De doorontwikkeling heeft onder andere betrekking op de CRM-functie (uitwisseling van gegevens over het bezoeken van werkgevers). WBS ondersteunt naast de matchingsfunctie ook een CRM-functie gericht op werkgevers. Deze functie blijft voorlopig nog wél beschikbaar voor gemeenten en UWV totdat hier ook een toekomstbestendig alternatief voor is.
Waarom wordt WBS al uitgefaseerd terwijl er nog geen functioneel vervangend systeem beschikbaar is? Verschilt dit beeld per gemeente? Heeft u zicht op waar dit fout gaat?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag is er een alternatief.
Het beeld verschilt per gemeente. De issues per gemeenten hangen af van de mate waarin de gemeente eigen software gebruikt, of men gebruik maakte van het UWV-portaal met Sonar en WBS en of aansluiting op VUM al in de planning zit.
Deelt u de zorg dat het vroegtijdig sluiten van WBS zonder een gelijkwaardig vervangend systeem risico’s oplevert voor de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers?
Nee, want er is een uitwisselingsvoorziening waar partijen op kunnen aansluiten met hun eigen systemen. Waar dat er niet is – zoals bij de CRM-functie – wordt WBS in de lucht gehouden tot het alternatief er wel is.
Hoe moeten gemeenten en UWV samenwerken zonder dat er een werkbaar alternatief is?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 3 en 4 is er een werkbaar alternatief.
Op welke wijze wordt geborgd dat gemeenten tijdens de overgang naar een nieuw systeem hun wettelijke taken en samenwerking met UWV effectief kunnen blijven uitvoeren?
De uitvoering van de wettelijke taken komt met de uitfasering van het UWV-portaal niet in gevaar. Zie het antwoord bij vraag 4 voor een uitleg.
Bent u bereid om met UWV en gemeenten in overleg te treden om te zorgen dat de (gezamenlijke) dienstverlening niet onder druk komt te staan door deze overgang?
UWV, VNG en SZW zijn al periodiek in overleg over de gezamenlijke dienstverlening en de ondersteuning ervan. VNG en UWV bieden al langere tijd ondersteuning bij het in kaart brengen van de gevolgen van het wegvallen van Sonar en WBS voor individuele gemeenten en de mogelijkheid hiermee om te gaan, bijvoorbeeld via aansluiting op VUM. Gemeenten kunnen hier een afspraak voor maken en/of terecht bij digitale inloopspreekuren. Naast deze ondersteuning op maat, bieden VNG en UWV ook algemene ondersteuning via toolkits en FAQ’s op de website Samen voor de klant, en praktijkdagen waarop wordt stilgestaan bij de laatste ontwikkelingen en best practices.
De recente opleving in de overnamemarkt van tandartsketens |
|
Jimmy Dijk |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Bent u bekend met het artikel «Na rustige jaren trekt de verkoop van tandartsketens weer aan» uit het Financieel Dagblad van 5 augustus 2025?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat volgens het artikel momenteel 71% van de mondzorgketens in Europa in handen is van private equitypartijen, terwijl mondzorg een primair onderdeel is van de volksgezondheid?
Uit onderzoek van EY naar private equity in de zorg blijkt dat het aandeel private equity partijen binnen de mondzorg tussen de 19 en 26% is in Nederland2. Over de situatie in andere landen kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat het winstgedreven karakter van private equity op gespannen voet staat met de publieke taak en continuïteit van zorg in de mondzorgsector? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Uit onder andere het genoemde onderzoek van EY blijkt dat er geen aantoonbare structurele verschillen in de kwaliteit van zorg zijn tussen zorgaanbieders met en zonder betrokkenheid van private equity. Er zijn echter wel risico’s. Wanneer private equity partijen of andere partijen actief zijn in de zorg met enkel een financieel motief vind ik dit niet wenselijk. Daarom zet ik onder andere in op de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz), waarin maatregelen worden voorgesteld om te voorkomen dat financieel belang ten koste gaat van de kwaliteit van zorg.
Onder de voorwaarde dat de kwaliteit van zorg goed geborgd is, kan een private equity partij echter juist ook bijdragen aan de publieke doelen, waaronder de continuïteit van zorg. Deze partijen kunnen bijvoorbeeld zorgen voor kapitaal voor praktijkopvolging bij pensioen, meer doelmatigheid door het samenvoegen van administratieve processen en het door een ander organisatiemodel opvangen van het tekort aan tandartsen die praktijkhouder willen worden.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel Nederlandse mondzorgpraktijken de afgelopen vijf jaar zijn overgenomen door private equity en hoe dit de toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van mondzorg heeft beïnvloed?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) brengt ieder jaar een informatiekaart concentraties in de zorg uit. Dit wordt gedaan op basis van zorgaanbieders die zich moeten melden voor de Zorgspecifieke fusietoets. Zorgaanbieders met 50 zorgverleners die zorg verlenen hebben goedkeuring van de NZa nodig om een concentratie tot stand te brengen. Uit de cijfers van 2024 blijkt dat bij 46% van de overnames in de zorg een private equity partij was betrokken. Bij 66% van de overnames specifiek binnen de mondzorgsector was private equity betrokken. De overige jaren heb ik verwerkt in onderstaande tabel3. Uit het onderzoek van EY blijken er geen aantoonbare verschillen te zijn tussen private equity gefinancierde zorgaanbieders en niet-private equity gefinancierde zorgaanbieders op het gebied van toegankelijkheid, betaalbaarheid en kwaliteit van (mond)zorg4.
1/1/2018-1/7/2019
53%
80%
1/7/2019-31/12/2020
50%
70%
1/1/2021-1/7/2022
50%
57%
1/7/2022-31/12/2023
59%
67%
1/1/2024-31/12/2024
46%
66%
Wat is uw reactie op de signalen dat eerdere overnames, zoals bij Curaeos, hebben geleid tot financiële fiasco’s, waardoor honderden miljoenen euro’s aan waarde verdampt zijn? Welke gevolgen heeft dit gehad voor patiënten en zorgverleners binnen die ketens?
Patiënten en zorgverleners mogen niet de dupe worden van tegenvallende resultaten of het verkopen van zorginstellingen. Zonder op deze individuele casus in te gaan, zie ik zowel kansen als risico’s voor de continuïteit van zorg door overnames van zorginstellingen. Een overname kan er bijvoorbeeld voor zorgen dat bedrijfsopvolging beter geregeld kan worden. Wel zie ik risico’s als bij overnames andere belangen de overhand krijgen en kwaliteit of continuïteit van zorg onvoldoende geborgd zijn. Daarom werk ik aan het aanscherpen van de fusietoetsing van de NZa. Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe verklaart u dat ondanks meerdere aangenomen moties in de Tweede Kamer over het beperken of verbieden van private equity in de zorg, er nog steeds geen effectief beleid of wetgeving is doorgevoerd?
In de Kamerbrief over private equity en winst in de zorg zijn de gevolgen van een verbod op private equity in de zorg toegelicht5. Ik werk op dit moment aan een brief als reactie op de motie van het lid Claassen6 waarin ik omschrijf hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd. Bovendien heeft mijn ambtsvoorganger het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) naar uw Kamer gestuurd met daarin verschillende maatregelen om private equity aan te pakken, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan winstuitkering7.
Klopt het dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) momenteel geen zeggenschap heeft over series van kleinere overnames in de mondzorg, zoals het artikel suggereert? Acht u dit wenselijk, en zo nee, wanneer verwacht u het aangekondigde wetsvoorstel om het fusietoezicht door de NZa te versterken aan de Kamer te sturen?
Op grond van de Mededingingswet toetst de ACM concentraties (fusies, overnames en joint ventures) als deze boven de daarvoor geldende meldingsdrempel komen, zo ook in de zorg. Ondernemingen en dus ook zorgaanbieders die voldoen aan de omzetdrempels8 moeten zich melden voor goedkeuring alvorens zij een concentratie aangaan. Concentraties die niet boven deze meldingsdrempels uitkomen, hoeven niet gemeld te worden bij de ACM. Overigens neemt dit niet weg dat de ACM na de totstandkoming van een niet-meldingsplichtige concentratie een onderzoek kan starten, als de ACM het vermoeden heeft dat deze concentratie leidt tot een beperking van de mededinging. Hiermee kan de ACM achteraf ingrijpen als hier aanleiding voor is.
Momenteel kan de ACM een serie van kleinere overnames die niet boven de meldingsdrempels uitkomen dan ook niet beoordelen. De Mededingingswet, op grond waarvan de ACM toezicht houdt op concentraties, valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Economische Zaken (EZ). Op dit moment onderzoekt hij de mogelijk- en wenselijkheden om het mededingingsbeleid aan te passen. De Minister van EZ informeert uw Kamer binnenkort over zijn voornemen om het mededingingsinstrumentarium te actualiseren. Hierin gaat hij op hoofdlijnen onder andere in op hoe fusies en overnames die onder meldingsdrempels blijven, zoals series van kleinere overnames, toch onder voorwaarden door de ACM onderzocht kunnen worden. Ik ben in overleg met het Ministerie van EZ over de impact voor de zorgsector.
Ik streef ernaar om het wetsvoorstel met betrekking tot het fusietoezicht van de NZa voor het einde van 2025 te sturen aan uw Kamer. Echter, dit is een zeer ambitieus tijdspad en onder voorbehoud van reacties op de internetconsultatie en van de toetsen die op dit moment worden uitgevoerd.
Hoe beoordeelt u het risico dat tandartsen, nadat zij hun praktijk hebben verkocht aan een keten, voortijdig stoppen met werken, wat kan leiden tot omzetdalingen en personeelstekorten, zoals het artikel beschrijft? Is dit risico voldoende meegenomen in uw beleid?
Er kunnen diverse redenen zijn waarom tandartsen vroegtijdig stoppen met werken. Uit diverse onderzoeken komt naar voren dat onder andere werkdruk, ongewenste omgangsvormen van patiënten, loyaliteit richting de organisatie en autonomie belangrijke aspecten zijn die de tevredenheid van zorgpersoneel bepalen9. Tegelijkertijd blijkt uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat de arbeidsparticipatie onder 55-plussers toeneemt. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (KNMT) heeft geen signalen dat dit in de mondzorg anders is. Veel voormalige praktijkhouders blijven na verkoop nog actief betrokken bij hun patiënten, omdat de reden voor verkoop meestal samenhangt met de administratieve en organisatorische lasten van het ondernemerschap, en niet met het vak zelf.
Wanneer tandartsen voortijdig stoppen met werken doordat hun praktijk is overgenomen door een private equity partij, baart mij dit zorgen. In tijden van personeelsschaarste moet gepoogd worden personeel te behouden. Tegelijkertijd zijn er ook signalen dat bedrijfsketens uitkomst kunnen bieden, bijvoorbeeld bij mondzorgpraktijken welke geen opvolger kunnen vinden door het tekort aan tandartsen die de ambitie hebben om praktijkhouder te worden en door het aantal pensioengerechtigde tandartsen.
Op diverse manieren zet ik mij in om zorgpersoneel te behouden. Bijvoorbeeld in het recent gesloten onderhandelaarsakkoord van het Aanvullende Zorg en Welzijnsakkoord (AZWA), heb ik samen met de betrokken partijen gezamenlijk de ambitie getoond om arbeidsmarkttekort zoveel mogelijk te beperken. Overnames door ketens zijn niet zonder risico. Zaken als loyaliteit, je verbonden voelen met de organisatie en autonomie kunnen na een overname in het geding komen. Het is aan tandartsen die hun praktijk verkopen om hierover goede afspraken te maken met de overnemende partij. Het is bij overnames gebruikelijk dat de verkopende tandarts (tijdelijk) doorwerkt om de continuïteit van zorg te waarborgen. In sommige gevallen is dit zelfs een voorwaarde voor de overname. Ik houd dit punt nadrukkelijk in het oog, met name in regio’s waar de arbeidsmarkt in de mondzorg al onder druk staat. Daarnaast span ik mij in voor het borgen van een integere bedrijfsvoering zoals voorgesteld in de Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder andere voorwaarden gesteld aan winstuitkeringen en extra weigerings- en intrekkingsgronden aan vergunningsverlening onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), die betrekking hebben op de kwaliteit en continuïteit van zorg.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het toezicht op private equityactiviteit in de zorg – specifiek in de mondzorg – verbetert, om te voorkomen dat winstmaximalisatie boven patiëntbelang komt te staan?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg in Nederland, inclusief alle tandartspraktijken. Dit toezicht richt zich op het waarborgen van goede en veilige zorg voor patiënten, ongeacht de eigendomsstructuur van de praktijk. Zowel ketens als individuele praktijken dienen zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving, waaronder de standaarden voor kwalitatief hoogwaardige tandartszorg.
Tegelijkertijd zie ik dat private equity-constructies risico’s kunnen meebrengen, bijvoorbeeld wanneer de nadruk te sterk op rendement komt te liggen in plaats van op de continuïteit en kwaliteit van zorg. De Wibz beoogt de risico’s op een bedrijfsvoering gericht op louter persoonlijk financieel gewin zoveel mogelijk te beperken en niet-integere aanbieders te weren. Ook in de mondzorg. Het wetsvoorstel bevat hiertoe verplichtingen voor aanbieders om een integere bedrijfsvoering te waarborgen, om te voorkomen dat persoonlijke financiële belangen boven de maatschappelijke belangen in de zorg en jeugdhulp worden gesteld. Er zijn verschillende verplichtingen en randvoorwaarden in het wetsvoorstel opgenomen die de invloed van investeringsmaatschappijen pogen te beperken. Ik werk nauw samen met de NZa om te zorgen dat het toezicht ten aanzien van deze verplichtingen en randvoorwaarden op een juiste manier vorm krijgt. Ook werk ik, samen met de NZa en de ACM, aan versterkt fusietoezicht en aan meer transparantie in de bedrijfsvoering van mondzorgketens. Op die manier kan worden geborgd dat investeringen bijdragen aan de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de mondzorg.
Deelt u de mening dat de tandartspraktijk bij uitstek lokaal en persoonsgebonden is, en dat grootschalige ketenvorming ondermijnend kan werken voor de vertrouwensrelatie tussen patiënt en zorgverlener? Zo ja, welke concrete stappen onderneemt u om deze ontwikkeling te keren of te reguleren?
Een goede vertrouwensrelatie tussen patiënt en tandarts is van groot belang. Ik heb geen signalen ontvangen dat ketenvorming deze relatie structureel ondermijnt. Vaak blijft de eigen tandarts ook na een overname werkzaam in dezelfde praktijk. Een wijziging van eigenaar betekent dus niet automatisch dat ook de behandelaar verandert. Ketenvorming hoeft daarmee niet te leiden tot verlies van de persoonlijke band tussen patiënt en zorgverlener.
Tegelijkertijd neem ik de zorgen van de Kamer hierover serieus. Ik blijf deze ontwikkeling volgen via signalen van beroepsorganisaties, patiëntenorganisaties en het toezicht van de IGJ. Ik ben momenteel bezig met het aanscherpen van de zorgspecifieke fusietoets waarbij de NZa meer bevoegdheden krijgt bij concentraties om te toetsen op de continuïteit, kwaliteit en rechtmatigheid van zorg om deze ontwikkeling (ketenvorming door middel van fusies/overnames) beter te kunnen controleren en reguleren.
De uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC) |
|
|
|
|
Kent u de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 11 februari 2025 (ECLI:NL:RBROT:2025:1810)?1
Ja. Mede naar aanleiding van deze uitspraak bereid ik een wijziging voor van de Regeling basisregistratie personen en het Logisch Ontwerp Basisregistratie Personen2.
Waarom is er middels de «code 404» op indirecte wijze nog steeds in de Basisregistratie Personen geregistreerd dat een burger naast de Nederlandse een tweede nationaliteit heeft?
Sinds 6 januari 2014, bij inwerkingtreding van de wet Basisregistratie Personen3, wordt er bij inschrijving in de BRP geen vreemde nationaliteit naast de Nederlandse meer geregistreerd4. De vreemde nationaliteiten naast de Nederlandse die geregistreerd waren voor inwerkingtreding van de wet BRP zijn bewaard als historische gegevens, onder de code 404 («bijhouding gestopt»). Dit volgt uit het Logisch Ontwerp BRP, een bijlage bij de Regeling Brp. Voor deze wijze van implementatie is bij de inwerkingtreding van de wet gekozen omdat gebruikers van de BRP historische gegevens over nationaliteit nodig hebben bij uitvoering van hun wettelijke taken.
Deelt u het oordeel van de rechtbank dat een bij een burger opgenomen «code 404» een persoonsgegeven als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) is?
Ik deel het oordeel van de rechtbank.
Welke noodzaak is er voor deze indirecte registratie van een tweede nationaliteit naast de Nederlandse?
Ik volg het oordeel van de rechtbank dat er geen noodzaak is voor de registratie als historisch gegeven (indirecte registratie) van de tweede nationaliteit in het in de rechtszaak behandelde geval.
Het is van belang bij de registratie van historische gegevens over nationaliteiten onderscheid te maken tussen twee situaties:
Naar aanleiding van klachten en vragen over de registratie van historische gegevens over nationaliteit in de BRP en met oog op datakwaliteit heeft BZK onderzocht of en hoe deze historische gegevens over vreemde nationaliteiten worden gebruikt door gebruikers van de BRP.
Uit deze inventarisatie is gebleken dat de noodzakelijkheid van deze historische gegevens in situatie 2 voor de uitvoeringspraktijk zeer beperkt is. Waar toch nodig, kunnen gebruikers gegevens via andere weg verkrijgen, bijvoorbeeld door een vreemde nationaliteit vast te stellen gedurende een gerechtelijke procedure. Dit toont aan dat de noodzaak van de verwerking ontbreekt.
De Rechtbank Rotterdam heeft in lijn hiermee op 11 februari jl. geoordeeld dat het in de BRP bewaren van de historische vreemde nationaliteiten naast de Nederlandse niet noodzakelijk is en daarmee in strijd met de Wet Brp en de AVG is. De rechtbank oordeelde in betreffende uitspraak dat de betreffende gegevens gewist moeten worden op grond van artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van de AVG, omdat de gegevens niet langer nodig zijn voor de doeleinden waarvoor ze verzameld of anderszins verwerkt zijn.
Uit de inventarisatie onder gebruikers van de BRP bleek dat gegevens over de vreemde nationaliteit vóór naturalisatie wel noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken, bijvoorbeeld om vast te stellen welke nationaliteit de persoon vóór naturalisatie had. Ook zijn bepaalde besluiten gekoppeld aan een peildatum in het verleden. Dit is dus een andere situatie dan de situatie waar de rechtbank uitspraak over heeft gedaan.
Verandert uw antwoord op vraag vier als het gaat om een in Nederland geboren burger die de Nederlandse nationaliteit heeft?
Nee.
In het antwoord heb ik de verschillende situaties geschetst. Niet of iemand geboren is in Nederland is daarbij relevant, maar of iemand bij geboorte (registratie in de BRP) al de Nederlandse nationaliteit bezat. In dat geval is er, dat bleek ook uit de in 2024 gehouden inventarisaties, geen noodzaak voor het als historisch gegeven in de BRP geregistreerd blijven van een andere nationaliteit naast de Nederlandse. Die gaan dus worden verwijderd.
Had iemand nog niet de Nederlandse nationaliteit, dan is er, zoals toegelicht wel noodzaak aan registratie van het historische gegeven over een eerdere nationaliteit. Dus als een burger de Nederlandse nationaliteit nog niet had, dan blijft bij naturalisatie de vorige andere nationaliteit wel geregistreerd (als historisch gegeven, beschikbaar voor gebruikers van de BRP). Het is daarbij niet van belang of een burger al dan niet ook afstand heeft kunnen doen van zijn niet-Nederlandse nationaliteit.
Deelt u de mening dat burgers die in Nederland zijn geboren, de Nederlandse nationaliteit hebben en niet op de hoogte zijn van een door een andere mogendheid geclaimde nationaliteit van die burger, de keuze moeten hebben om elke verwijzing naar vermeldingen zoals een categorie 4, met betrekking tot de Turkse nationaliteit, als ook de daaropvolgende beëindiging met «code 404», volledig te laten verwijderen uit de Basisregistratie Personen?
Ja, die mening deel ik.
Het enkel op verzoek gaan verwijderen van de betreffende gegevens in de in de vraag geschetste situatie zou betekenen dat niet-noodzakelijke gegevens zouden blijven worden verwerkt in de BRP. Dat is onwenselijk. Ik ben daarom voornemens in alle gevallen dat een persoon al vanaf geboorte het Nederlanderschap bezat, de andere nationaliteit(en) uit de BRP te gaan verwijderen. Burgers hoeven daar dus geen verzoek voor in te dienen.
De Regeling Brp en het Logisch Ontwerp BRP5 zullen hiervoor in 2026 worden aangepast.
Ik zal gemeenten informeren in de tussentijd verzoeken van burgers om de gegevens te verwijderen te honoreren. Ik zal daarvoor een instructie laten opstellen.
Deze verwijdering/aanpassing geldt uitdrukkelijk niet voor de historische gegevens over de vreemde nationaliteit van personen die na hun inschrijving in de BRP zijn genaturaliseerd (situatie 1 bij beantwoording vraag6 Deze blijven beschikbaar voor uitvoeringsorganisaties die daarvoor geautoriseerd zijn. Het gaat in dat geval niet om een vreemde nationaliteit naast de Nederlandse, maar om «opeenvolgende» nationaliteiten. De genaturaliseerde persoon had bijvoorbeeld voorafgaand aan de naturalisatie de Spaanse nationaliteit, en na naturalisatie enkel de Nederlandse nationaliteit. De Spaanse nationaliteit blijft als historisch gegeven beschikbaar voor gebruikers van de BRP.
Welke selecties zijn er in de Basisregistratie Personen op «code 404» door wie uitgevoerd sinds 2000?
De code 404 is vanaf 1 februari 2015 gebruikt, sinds de technische implementatie van de regelgeving. De code houdt in «bijhouding gestopt» als invulling van het gegeven «reden beëindiging nationaliteit.»
De Rijksdienst voor Identiteitsgegevens is nagegaan of er selecties op deze code zijn uitgevoerd. Dat is niet het geval.
Het (structureel) gebruik van het controversiële Amerikaanse softwaresysteem Parlantir |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
van Marum , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennis genomen van de Wet Open Overheid (WOO)-verzoeken waaruit blijkt dat Nederland al in 2011 software van Palantir heeft aangeschaft?1
Ja
Kunt u aangeven a) welke (semi)overheidsorganisaties (in de breedste zin van het woord, dus inclusief bijvoorbeeld de politie, Defensie-onderdelen, de NCTV, de diensten, zorgorganisaties of onderwijsorganisaties) gebruik maken van Palantir en b) om welke softwarepakketten en functionaliteiten van Palantir het precies gaat?
In de beantwoording op de onlangs gestelde Kamervragen door het lid Van Houwelingen heb ik aangegeven dat geen organisatieonderdelen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en/of aan Justitie en Veiligheid gelieerde samenwerkingsverbanden gebruik maken van Palantir software, met uitzondering van de politie en in het verleden de zes veiligheidsregio’s.2 Voor het gebruik bij organisaties buiten het Ministerie van Justitie en Veiligheid verwijs ik naar de beantwoording van andere ministeries op de Kamervragen van het lid Van Houwelingen.
Kunt u per gebruiker, die hierover wordt beschreven, aangeven:
Voor het gebruik van de producten door de politie in de analyseomgeving «de Raffinaderij» verwijs ik naar de beantwoording op de vragen van het lid Van Houwelingen over het gebruik van Palantir software.3 Ik hecht eraan om te benadrukken dat «de Raffinaderij» geen registratiesysteem is, maar enkel een analyseomgeving waarbinnen alleen politiegegevens worden geanalyseerd.
Het gaat om gegevens die door de politie rechtmatig verkregen zijn.
Over het (kortstondige) gebruik van Palantir software door de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s ten behoeve van informatiegestuurde veiligheid is uw Kamer op 21 juni 2021 geïnformeerd.4 Dit gebruik is reeds in 2021 beëindigd en was op geen enkele wijze gelieerd aan de analyseomgeving «de Raffinaderij». Alleen openbare en publiek toegankelijke data zijn door zes Veiligheidsregio’s gebruikt, er zijn hierbij geen persoonsgegevens geanalyseerd.
De politie analyseert alleen politiegegevens. Voor de grondslag voor het gebruik door de politie verwijs ik naar de beantwoording op vraag 10. Betrokkenen kunnen met een beroep op artikel 25 van de Wet Politiegegevens (Wpg) inzage krijgen of er persoonsgegevens over hem/haar/hen worden verwerkt. Dit gaat volgens een standaard proces dat is vermeld op de privacyverklaring die te vinden is op de website van de politie. Een inzageverzoek gaat via de regionale Privacydesk. De Privacydesk geeft echter geen inzage op systeemniveau.
Indien de voor het beantwoorden van vraag 3 benodigde informatie niet bij u bekend is, kunt u (de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) de verantwoordelijk bewindspersoon conform artikel 6 Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst, verzoeken deze informatie aan de Kamer te verstrekken?
Met de beantwoording van vraag 3 is deze informatie verstrekt.
Heeft voor ieder gebruik een directe aanbesteding plaatsgevonden? Zo nee, voor welke onderdelen niet en waarom niet? Kunt u garanderen dat bij ieder gebruik een juiste aanbestedingsprocedure is gevolgd? En kunt u aangeven hoeveel geld gemoeid is met de Palantir contracten?
Voor een toelichting op de overeenkomst tussen de zes zuidelijke Veiligheidsregio’s en Palantir voor een pilot binnen het samenwerkingsproject Fieldlab Zuid6 verwijs ik naar de beantwoording die in 2021 hierover aan uw Kamer is gestuurd.5
De verwerving van Palantir software door de politie heeft in 2018 heimelijk plaatsgevonden met een beroep op art. 2.23, lid 1 sub e van de AW 2012. Voor een nadere toelichting op de aanbestedingsprocedure verwijs ik naar de beantwoording op de Kamervragen van het lid Van Houwelingen. De financiële details met betrekking tot het betrokken contract zijn vertrouwelijk en kunnen niet openbaar worden gemaakt.
Is het juist dat veel gebruik van Palentir in Nederland indirect plaatsvindt, via Europese samenwerkingen of internationale netwerken zoals Europol, Frontex of NAVO? Hoe beoordeelt u de risico’s daarvan? Hoe zit het met de (parlementaire) controle hierop?
Nee. Europol en Interpol maken op dit moment geen gebruik van Palantir software. De software van Palantir wordt binnen de Nederlandse politie enkel gebruikt in de analyseomgeving «de Raffinaderij». Er is dan ook geen sprake van indirect gebruik via Europese samenwerking of internationale netwerken. Informatieproducten afkomstig uit «de Raffinaderij» worden niet gedeeld met partijen buiten de Nederlandse politie. Wel kan het zijn als op basis van een signaal afkomstig uit een informatieproduct vanuit de analyseomgeving «de Raffinaderij» sprake blijkt van hetzij een concrete verdenking van zware en georganiseerde criminaliteit dan wel een hoge kans op aanslagen, dat de politie op basis van dit signaal op casuïstiek niveau contact legt met haar ketenpartners. Het informatieproduct zelf wordt niet gedeeld.
Zoals door de Minister van Defensie gemeld6 wordt binnen de Nederlandse krijgsmacht gebruik gemaakt van de Palantir software in het kader van interoperabiliteit tussen NAVO-partners tijdens militaire inzet.
Kunt u een lijst geven van indirect gebruik via internationale organisaties waarbij data van Nederlandse burgers geanalyseerd wordt?
Zie de beantwoording op vraag 6.
Is onderzocht of het risico bestaat dat gegevens van Nederlandse inwoners op een of andere manier lekken naar de ontwikkelaar in de Verenigde Staten, dan wel elders? Indien wel, hoe schat u dit risico in? Indien niet, bent u het met ons eens dat de regering de zorgplicht heeft dit te onderzoeken en op welke wijze gaat u daarin voorzien?
Bij het kortstondige gebruik van Palantir software door de zes Veiligheidsregio’s is geen gebruik gemaakt van persoonsgegevens.
De data binnen «de Raffinaderij» blijft strikt binnen het domein van de politie en wordt op geen enkele manier met de leverancier gedeeld. Politiedata heeft nooit in een publieke cloud van Palantir gestaan, maar altijd bij de politie zelf. De analysesoftware wordt volledig door een eigen team van de politie beheerd en gehost in eigen rekencentra in een private cloud. Indien noodzakelijk is er incidentele ondersteuning mogelijk van gescreende medewerkers van Palantir die enkel onder toezicht en ter plaatse werkzaamheden verrichten. Deze medewerkers hebben geen toegang tot de politiedata.
Hoe hebben de lessen van de Parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) invloed gehad op het gebruik van Palantir en de waarborgen daaromtrent?
Naar aanleiding van de Parlementaire onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag (POK) heeft de politie deelgenomen aan het JenV-brede verbetertraject Informatiehuishouding op orde, waarbij verbeteringen op het gebied van datavoorziening zijn en worden doorgevoerd. In dit traject zijn geen bevindingen naar voren gekomen wat betreft het gebruik van Palantir software. De waarborgen dat de data alleen toegankelijk is en blijft voor politiefunctionarissen en op eigen dataservers van de politie wordt opgeslagen was reeds in de periode voor POK het geval.
Is u bekend dat het Duitse Bundesverfassingsgericht al in 2023 heeft bepaald dat het gebruik van Palantir in strijd is met de Duitse Grondwet? Zo ja, hoe is hier te lande daarop dan geacteerd?2
Het grondwettelijk hof in Duitsland heeft in 2023 de wetten van Hessen en Hamburg die de inzet van deze software mogelijk maakte ongrondwettig verklaard. Het betreft een uitspraak over de wetten die over de inzet van de software gaan en niet zozeer over dat het gebruik van de software zelf ook (altijd) ongrondwettelijk zou zijn. De wetten hadden volgens het grondwettelijk hof niet voldoende waarborgen en waren niet voldoende specifiek over in welke gevallen de software ingezet mocht worden. Uit de uitspraak volgt dat dergelijke software op zich niet verboden is, maar dat de wetten op basis waarvan dit mag dan wel voldoende specifiek moeten zijn over in welke gevallen en onder welke voorwaarden dit mag als het gaat om een inbreuk op de privacy / gegevensbeschermingsrechten van burgers.
Dat wetgeving op basis waarvan inbreuk op de privacy van burgers voldoende specifiek, voorzienbaar en proportioneel moet zijn -bijvoorbeeld met waarborgen omkleed- volgt ook uit rechtspraak van bijvoorbeeld het EHRM en het HvJEU. Deze uitgangspunten gelden daarom ook voor Nederland.
De Nederlandse politie heeft op grond van de Wet Politiegegevens (Wpg) deze verwerkingen gedaan. «De Raffinaderij» verwerkt politiegegevens op grond van Wpg artikel 11 lid 1 en 2 door politiegegevens geautomatiseerd te vergelijken ter ondersteuning van de opsporing. De politiegegevens die in aanmerking komen om onder deze grondslag verwerkt te worden zijn uitsluitend politiegegevens als bedoeld in artikel 8, 9 en 10 Wpg. Deze politiegegevens zijn eerder in een andere context rechtmatig verkregen. Gebruikers van «de Raffinaderij» mogen daarbij ten behoeve van dat onderzoek op basis van het Besluit Politiegegevens (Bpg) artikel 2:11 in «de Raffinaderij» door Wpg artikel 8, 9 en 10-registraties in de verwerkingstermijn zoeken. Dit is beperkt tot het autorisatieniveau waarvoor gebruikers zijn geautoriseerd. Daarnaast voorziet artikel 2:11 Bpg ook in het achterwege laten van bepaalde politiegegevens voor gegevensvergelijking indien deze zijn gecodeerd als een vertrouwelijke verwerking. Deze politiegegevens worden dan ook niet verwerkt binnen de Raffinaderij.
Bent u, in het licht van de controverse die bestaat omtrent dit bedrijf en haar software, bereid de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen onderzoek te doen naar het gebruik van Palantir en wilt u de AP daartoe inzage geven in al het gebruik?
De Autoriteit Persoonsgegevens gaat zelf over welke zaken zij in onderzoek nemen. Het staat de Autoriteit Persoonsgegevens vrij om – indien zij dat aangewezen acht – een onderzoek te doen naar het gebruik van Palantir software bij de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de bevoegdheid om daartoe gegevens op te vragen.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen 3 weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het gebrek aan verbetering van de positie van mensen met fibromyalgie |
|
Sarah Dobbe |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Wat is uw reactie op de brief van de initiatiefnemer van het burgerinitiatief Erken Fibromyalgie?1
Ik wil mijn waardering uitspreken voor de inspanningen van de initiatiefneemster van het burgerinitiatief «Erken Fibromyalgie» – en andere fibromyalgiepatiënten – om de aandacht van de politiek te blijven vragen voor de problemen die deze groep patiënten ondervindt.
In reactie op de inhoud verwijs ik allereerst naar de brief van voormalig Minister Agema van 6 mei 2025.2 In deze brief is, in reactie op vragen vanuit de Vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, uiteengezet wat het kabinet heeft gedaan naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad van maart 2024. Ook is in deze brief toegelicht welke ontwikkelingen uit de medische beroepsgroep op dat moment bij het Ministerie van VWS bekend waren. Op actuele ontwikkelingen ga ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 4 nader in.
Hoe verklaart u het dat er zo weinig concreet is verbeterd aan de positie van mensen met fibromyalgie, ondanks meerdere aangenomen Kamermoties2 en het advies van de Gezondheidsraad3?
Mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) kan ik toelichten wat opeenvolgende kabinetten sinds het debat over het burgerinitiatief in september 2021 hebben gedaan, om de positie van patiënten met fibromyalgie concreet te verbeteren.
Ik ga eerst in op de moties en daarna op het advies van de Gezondheidsraad.
De moties waarnaar in de Kamervragen wordt verwezen zijn door de regering uitgevoerd. Het Zorginstituut Nederland (hierna: Zorginstituut) is gevraagd te beoordelen of eerstelijns fysio- en oefentherapie bij patiënten met fibromyalgie effectief is en daarmee voldoet aan «de stand van de wetenschap en praktijk». De Gezondheidsraad is om advies gevraagd over de stand en ontwikkelingen van de wetenschap omtrent fibromyalgie. Daarnaast is aan ZonMw de taakopdracht Gender en Gezondheid verstrekt, met als doel structurele aandacht te hebben voor sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering.5
Het Zorginstituut heeft in 2023 zijn standpunt bepaald over de meerwaarde van eerstelijns fysio- en oefentherapie bij fibromyalgie. De conclusie van het Zorginstituut was, zoals de Kamer bekend, dat de effectiviteit daarvan op basis van beschikbare wetenschappelijke studies niet kon worden aangetoond. Daarmee voldoet deze zorg niet aan het wettelijk criterium «de stand van de wetenschap en de praktijk». Hierdoor kon het Zorginstituut geen positief advies uitbrengen over opname van eerstelijns fysio- en oefentherapie voor patiënten met fibromyalgie in het basispakket van de zorgverzekering. Het Zorginstituut heeft wel aangegeven een nieuwe beoordeling te kunnen doen als nieuw onderzoek daar aanleiding toe geeft.
Het advies van de Gezondheidsraad bevatte aanbevelingen over diagnosestelling, behandeling en wetenschappelijk onderzoek, gericht aan de (para)medische beroepsgroep. Ik draag als Minister van VWS geen verantwoordelijkheid voor de inhoud van de zorg, en ga dus niet over aanpassingen in diagnostiek en behandeling. Ook ga ik niet over de prioritering van wetenschappelijk onderzoek. Wat ik als Minister wel kan doen, is het onder de aandacht brengen van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad bij de (para)medische beroepsgroep. Dat is ook gebeurd, zoals blijkt uit de brief van voormalig Minister van VWS, Minister Agema, van 6 mei 2025.
In hoeverre wordt er gewerkt aan verder onderzoek naar de ontstaanswijze, het verloop en de behandeling van fibromyalgie, waartoe de Gezondheidsraad heeft opgeroepen?
De prioritering van onderzoek is aan de wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen. Het is dus ook aan de (para)medische beroepsgroep om het initiatief te nemen voor verder onderzoek naar de ontstaanswijze, het verloop en de behandeling van fibromyalgie, waartoe de Gezondheidsraad opgeroepen heeft. Dit heeft voormalig Minister van VWS, Minister Dijkstra, ook geschreven in haar beleidsreactie naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad.6
Een van de aanbevelingen van de Gezondheidsraad was om goed opgezet onderzoek te doen naar de effectiviteit van eerstelijns fysio- en oefentherapie bij patiënten met fibromyalgie. Om de continue ontwikkeling en verbetering van kwaliteit van zorg mogelijk te maken bestaan er verschillende programma’s waar het veld een beroep op kan doen. Zo loopt sinds 2019 het ZonMw programma «paramedische zorg». In dit programma is € 10.000.000,– beschikbaar gesteld voor het ontwikkelen van richtlijnen, het verbeteren van kwaliteit en transparantie en het doen van onderzoek. In dit programma krijgen onder andere wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen de gelegenheid om te investeren in de kennisinfrastructuur.
Het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (hierna: KNGF) heeft mij laten weten bij de herziening van de kennisagenda de onderzoeksvraag naar de effectiviteit van eerstelijns fysio- en oefentherapie bij fibromyalgie onder de aandacht te brengen van het wetenschappelijk netwerk. Ik blijf in gesprek met de paramedische beroepsgroep over de (financiële) mogelijkheden voor het doen van onderzoek.
Wanneer kunnen mensen met fibromyalgie eindelijk concrete verbeteringen zien als het gaat om begrip en de beschikbare behandelopties?
In de brief van 6 mei 20257 heeft voormalig Minister van VWS, Minister Agema, toegelicht welke ontwikkelingen uit de medische beroepsgroep op dat moment bij het Ministerie van VWS bekend waren. Ik geef u hieronder een actuele stand van zaken met betrekking tot de diagnostiek en de beschikbare behandelopties, waarbij aanvullend nu ook de paramedische beroepsgroep meegenomen is.
Het standpunt fibromyalgie van de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (hierna: NVR) bevindt zich op dit moment in de autorisatiefase. Het standpunt richt zich primair op de diagnosestelling en de rol van de reumatoloog daarbij. Patiënten worden soms doorverwezen naar de reumatoloog om uit te sluiten dat het om een inflammatoire aandoening gaat.
Het Nederlands Huisartsengenootschap (hierna: NHG) is bezig met het ontwikkelen van een nieuw onderdeel van de NHG-Standaard Aanhoudende lichamelijke klachten. Hierin komen aanbevelingen/praktische adviezen voor huisartsen met betrekking tot diagnostiek en beleid bij patiënten met fibromyalgie. Er wordt gekeken waar deze aanbevelingen/praktische adviezen verschillen van diagnostiek en beleid voor aanhoudende lichamelijke klachten in het algemeen. Het NHG sluit voor dit onderdeel aan op het advies van de Gezondheidsraad en stemt daarover af met de NVR. Bij de ontwikkeling van de standaard zijn ook patiëntenverenigingen betrokken.
Het KNGF heeft mij laten weten dat er geen fysio- of oefentherapeutische richtlijn voor fibromyalgie of chronische pijn bestaat. Er is wel een KNGF-standpunt fysiotherapie bij chronische pijn. Dit standpunt is aan de hand van de zorgstandaard chronische pijn opgesteld en geeft de fysiotherapeut extra handvatten op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.
Het KNGF is ook betrokken bij de ontwikkeling van de richtlijn chronische pijnrevalidatie op initiatief van de Vereniging van Revalidatieartsen (hierna: VRA). Deze bevindt zich in de autorisatiefase en is ook relevant voor patiënten met fibromyalgie. In de zorg voor patiënten met chronische pijn (w.o. fibromyalgie) wordt de stepped care-strategie gehanteerd. Deze strategie is ook het uitgangspunt in de richtlijn van de VRA. Dit betekent dat de eerstelijnszorg ook aan de orde komt, maar dat de beschrijving zich met name richt op de patiënt die ondanks eerdere begeleiding problemen met fysiek functioneren blijft ervaren.
Bovenstaande laat zien dat de betrokken wetenschappelijke verenigingen en beroepsgroepen zich inspannen voor verbetering van de diagnostiek en de behandeling van patiënten met fibromyalgie en andere patiënten met chronische pijn. Ik hoop dat patiënten daarvan ook de positieve effecten zullen ondervinden.
Aan vergroting van het begrip voor moeilijk objectiveerbare aandoeningen bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het UWV wordt door het Ministerie van SZW gewerkt. Ik doel hiermee op de uitvoering van de motie-Van Kent.8 Deze motie verzoekt de regering te onderzoeken of een (overkoepelend) protocol kan bijdragen om gevoelens van willekeur te verminderen en te zorgen dat patiënten met moeilijk objectiveerbare aandoeningen zich optimaal gehoord en gezien voelen. Naar aanleiding van deze motie heeft het Ministerie van SZW verschillende expertbijeenkomsten georganiseerd, de laatste vlak voor de zomer. In het najaar informeert de Minister van SZW de Kamer over de acties ter uitvoering van de motie.
Klopt het dat het laatste thematische onderzoek van de Onderwijsinspectie naar seksuele diversiteit en seksuele voorlichting uit 2020 stamt? Wat is sindsdien gedaan om deze thematiek te monitoren?
Het themaonderzoek «Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen» uit 2020 is een onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) en geeft een aanvullend stelselbeeld op het scholentoezicht. Het onderzoek richtte zich op de vraag hoe duidelijk de ruimte is die onderwijsvrijheid geeft om eigen visies op maatschappelijke thema’s uit te dragen en waar de grenzen daarvan liggen. Seksuele diversiteit was één van de onderwerpen die aan bod kwamen. De uitkomsten gaven destijds geen aanleiding tot nader onderzoek. Het huidige toezicht op scholen en het accent daarin op burgerschap en sociale veiligheid geeft een goed beeld van de stand van zaken van de naleving van wettelijke eisen betreffende seksuele diversiteit.
Sinds 2020 zijn er verschillende onderzoeken uitgevoerd die betrekking hebben op seksuele diversiteit op scholen. Eén daarvan is de Landelijke Veiligheidsmonitor, die periodiek de sociale veiligheid op scholen in kaart brengt in opdracht van mijn ministerie.1 Dit onderzoek monitort de veiligheid van lhbt leerlingen in het funderend onderwijs. Daarnaast biedt het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) inzicht in de opvattingen over homo- en biseksualiteit in Nederland.2 Het onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland geeft een landelijk beeld van de opvattingen over homoseksualiteit onder jongeren.3
Bent u bereid om het themaonderzoek uit 2020 te herhalen, gezien de dalende acceptatie van lhbti-personen onder jongeren?1
In 2026 heeft de inspectie verdiepend onderzoek geprogrammeerd naar de wijze waarop scholen omgaan met risico’s en uitingen in strijd met basiswaarden, zoals voor wat betreft respectvolle omgang met seksuele diversiteit en andere uitingen van onverdraagzaamheid. Dit gebeurt aanvullend op het reguliere toezicht door de inspectie waarin respectvolle omgang met seksuele diversiteit één van de vaste aandachtspunten is. Het herhalen van dit precieze onderzoek uit 2020 is daarom niet nodig.
Bent u bereid te onderzoeken of scholen voldoen aan hun verplichtingen inzake respectvolle omgang met seksuele diversiteit en of er sprake is van structurele tekortkomingen?
Indien de inspectie constateert dat een school op één of meer van de wettelijke verplichtingen (wettelijke burgerschapsopdracht, kerndoelen en wettelijke zorgplicht sociale veiligheid) nalatig is, geeft de inspectie een herstelopdracht. De inspectie ziet toe op de naleving daarvan. In de regel volgt er een bekostigingssanctie als uit het herstelonderzoek blijkt dat niet aan de herstelopdracht is voldaan.
Het toezicht van de inspectie is met ingang van schooljaar 2025/26 verder aangescherpt: per 1 augustus 2025 beoordeelt de inspectie de kwaliteitsstandaard basisvaardigheden, waarbij een oordeel is verbonden aan geconstateerde tekortkomingen. Onderdeel daarvan is de bevordering van burgerschap, met aandacht voor basiswaarden (zoals gelijkwaardigheid, non-discriminatie en autonomie) en het tegengaan van risico’s omtrent en strijdigheid met basiswaarden. Waar eerst sprake was van enkel een herstelopdracht voor een school die in gebreke blijft, is met ingang van dit schooljaar tevens sprake van een beoordeling van de standaard als (on)voldoende.
Hoe wordt er op dit moment systematisch toezicht gehouden op hoe scholen invulling geven aan hun wettelijke burgerschapsopdracht met betrekking tot seksuele diversiteit en lhbti-acceptatie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel scholen in de afgelopen vijf jaar van de Onderwijsinspectie een aanwijzing, waarschuwing of onvoldoende beoordeling hebben gekregen vanwege gebrekkige aandacht voor seksuele diversiteit of lhbti-onderwerpen?
Op 1 augustus 2021 is de Wet verduidelijking burgerschapsopdracht ingevoerd. In het eerste schooljaar 2021/22 was er sprake van een stimulerende aanpak om scholen voldoende tijd te geven aan de nieuwe wettelijke eisen te voldoen. Met ingang van het schooljaar 2022/23 is sprake van nalevingstoezicht. Gerekend over deze periode was in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs sprake van herstelopdrachten voor burgerschap voor respectievelijk 54, 64 en 47 procent van de in deze sectoren onderzochte scholen.
De inspectie heeft een beeld van de tekortkomingen per aspect van de burgerschapsopdracht. De wettelijke eisen rond respectvolle omgang met seksuele diversiteit worden beoordeeld als onderdeel van het toezicht op het bevorderen van basiswaarden en kerndoelen. De percentages scholen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en gespecialiseerd onderwijs die in het laatste schooljaar (2024–2025) een herstelopdracht kregen vanwege tekorten in de bevordering van basiswaarden, bedroegen respectievelijk 2, 5 en 10 procent. Daarnaast zijn herstelopdrachten gegeven omdat onvoldoende sprake was van afstemming van het burgerschapsonderwijs op mogelijke risico’s in de leerlingenpopulatie. Dit gold voor respectievelijk 43, 48 en 39 procent van de scholen.
Bent u bereid een representatieve steekproef te (laten) uitvoeren onder scholen naar de wijze waarop seksuele vorming en lhbti-acceptatie in het onderwijs gestalte krijgt?
De inspectie heeft als wettelijke taak om toezicht te houden op de naleving van de wet- en regelgeving op scholen, waaronder eisen die verband houden met seksuele vorming. Zie het antwoord op vragen 3 en 4. In dat kader ziet de inspectie erop toe dat het onderwijs in lijn is met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat leerlingen leren om respectvol om te gaan met seksuele diversiteit. Het reguliere toezicht van de inspectie geeft een beeld van de naleving van wettelijke voorschriften, ook op dit terrein. De resultaten van het toezicht laten dan ook zien of het onderwijs in ons land voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt.
Erkent u dat uit diverse signalen blijkt dat op een deel van de religieuze scholen geen of zeer beperkte aandacht is voor seksuele diversiteit? Zo ja, deelt u de zorg dat hiermee de burgerschapsopdracht en wettelijke vereisten niet worden nageleefd?
De inspectie geeft aan dat de aandacht voor bevordering van basiswaarden zoals verdraagzaamheid en non-discriminatie vanwege zorgen rond afnemende tolerantie jegens seksuele diversiteit over de hele breedte van het onderwijs aandacht vraagt. De inspectie heeft geen aanwijzingen dat het thema op bijzondere scholen met een godsdienstige grondslag vaker speelt dan elders. Voor zover het gaat om tekorten rond bevordering van burgerschap en sociale veiligheid, ziet de inspectie geen grote verschillen tussen scholen van uiteenlopende denominaties. Ook het genoemde themaonderzoek van de inspectie uit 2020 liet een dergelijk beeld niet zien. De burgerschapswet verplicht scholen de basiswaarden, waaronder gelijkwaardigheid en non-discriminatie, te bevorderen. Indien de inspectie constateert dat een school zich niet aan deze wettelijke verplichting houdt, geeft de inspectie een herstelopdracht.
Wordt bij het inspectietoezicht specifiek gecontroleerd op de invulling van lhbti-onderwerpen bij scholen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, het thema seksuele diversiteit is onderdeel van het toezicht van de inspectie op de bevordering van burgerschap (inclusief basiswaarden, zie het antwoord op vraag 7), de kerndoelen en op de borging van de sociale veiligheid van alle leerlingen.
Welke beleidsmaatregelen zijn sinds 2016 genomen om lhbti-acceptatie in het funderend en voortgezet onderwijs te versterken? Acht u deze maatregelen afdoende, gezien de recente daling in acceptatie?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedere leerling zichzelf kan zijn en zich veilig voelt op school. Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht voor een (sociaal) veilig schoolklimaat. Voor de zomer van 2025 heeft uw Kamer het wetsvoorstel Vrij en veilig onderwijs ontvangen. Met dit wetsvoorstel introduceer ik een meldplicht voor ernstige incidenten. De al bestaande meld-, overleg- en aangifteplicht voor seksuele misdrijven wordt verduidelijkt en uitgebreid. Het wetsvoorstel verplicht scholen in het funderend onderwijs vertrouwenspersonen te hebben en verbetert hun positie en professionaliteit. Tevens moeten scholen zich aansluiten bij een landelijke klachtencommissie die kan adviseren over een klachtenbehandeling. Ten slotte moeten scholen hun veiligheidsbeleid jaarlijks gaan evalueren. De planning is erop gericht dat de wet per 1 augustus 2026 in werking treedt.
Daarnaast is het belangrijk dat kinderen vanaf jonge leeftijd leren hoe je respectvol met elkaar omgaat en hoe je wensen en grenzen kunt aangeven.
Scholen in het funderend onderwijs hebben de verplichting leerlingen te leren respectvol om te gaan met (seksuele) diversiteit binnen de samenleving. Dat volgt uit de wettelijk verplichte kerndoelen, maar ook uit de wettelijke burgerschapsopdracht. Scholen bepalen zelf hoe ze invulling geven aan de kerndoelen en met welk lesmateriaal ze dat willen doen. Op 1 september 2025 heeft Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) de definitieve conceptkerndoelen van het leergebied burgerschap opgeleverd voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.5 Met deze kerndoelen wordt voor scholen een verdere uitwerking geven aan het onderwijsinhoudelijke deel van de wettelijke burgerschapsopdracht en krijgen scholen meer richting en houvast bij de invulling van hun burgerschapsonderwijs. Ook in de conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij wordt ingegaan op respectvolle omgang, onder andere met seksualiteit en seksuele diversiteit. De definitieve conceptkerndoelen voor het leergebied Mens en Maatschappij worden later dit najaar opgeleverd. Naar verwachting zullen deze kerndoelen vanaf 1 augustus 2027 gelden, maar scholen kunnen zich er nu al door laten inspireren.
Bent u bereid om de Onderwijsinspectie expliciet opdracht te geven om binnen het reguliere toezicht scherper te letten op de naleving van de burgerschapsopdracht op het gebied van seksuele en genderdiversiteit?
Deze opdracht heeft de inspectie al.
Kunt u toezeggen om binnen een jaar te komen met een geactualiseerd beeld van de staat van lhbti-acceptatie en seksuele voorlichting op Nederlandse scholen, onder jongeren met een niet-Westerse achtergrond en wat de invloed is van de online manosphere met figuren als Andrew Tate?
Op dit moment laat ik een onderzoek uitvoeren naar de opvattingen van jongeren over lhbtiq+ personen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en het eerste deelrapport is voor de zomer gepubliceerd.6 Het tweede deelrapport volgt dit najaar.
Voor cijfers over de staat van lhbti-acceptatie onder Nederlandse jongeren verwijs ik u naar het periodieke onderzoek «Seks onder je 25e» van Rutgers en Soa Aids Nederland en de periodieke Gezondheidsmonitor Jeugd7. Het onderzoek «Seks onder je 25e» biedt inzichten in de opvattingen van Nederlandse jongeren rondom seksualiteit, waaronder seksuele diversiteit. Dit onderzoek wordt eens per vijf jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Daarnaast bevat een aantal regionale vragenlijsten van de Gezondheidsmonitor Jeugd vragen over de opvattingen van scholieren in het voortgezet onderwijs over homoseksualiteit. Deze monitor wordt eens per vier jaar uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Wat heeft u specifiek gedaan om scholen te ondersteunen zodat ze zorg kunnen dragen voor een omgeving waarin leerlingen en personeel zich veilig en geaccepteerd weten, zoals specifiek van hen wordt gevraagd bij de in 2021 aangescherpte wettelijke eisen omtrent het burgerschapsonderwijs?
Op verschillende manieren stimuleer ik initiatieven die scholen ondersteunen bij het bevorderen van een veilig schoolklimaat voor alle leerlingen. Zo verleen ik een instellingssubsidie aan Stichting School & Veiligheid (SSV), de landelijke expertise-organisatie voor sociale veiligheid op school. Zij ondersteunen scholen met actuele informatie en deskundig advies. Zo heeft SSV aanbod voor docenten voor het bespreekbaar maken van gevoelige thema’s in de klas op een veilige manier. Ook onderhoudt SSV de website www.gendi.nl met inspiratie, (les)materialen en kennis voor docenten op het gebied van gender- en seksuele diversiteit. Dit najaar publiceert SSV een handreiking voor schoolleiders over het creëren van een veilig schoolklimaat voor lhbtiq+ leerlingen. In samenwerking met het Landelijke Aktie Komitee Scholieren (LAKS) lanceert SSV dit najaar een leidraad voor het voeren van een veilig gesprek in de klas over onderwerpen die als polariserend worden ervaren. Tot slot beschikt SSV over een adviespunt voor scholen en organiseert SSV jaarlijks de Week tegen pesten en de conferentie Met alle respect!.
Daarnaast ondersteun ik initiatieven van COC Nederland die scholen ondersteunt bij het bespreekbaar maken van gender- en seksuele diversiteit. Bijvoorbeeld bij het jaarlijks organiseren van Paarse Vrijdag, waarvan het aantal deelnemende scholen blijft groeien. Ook faciliteert COC een netwerk van Gender and Sexuality Alliances (GSA’s). Dit is een groep die leerlingen kunnen oprichten die dient als sociaal netwerk waarin leerlingen (h)erkenning ervaren en solidariteit tonen met lhbtiq+ leerlingen. Ten slotte bouwt het COC aan een GSA-docentennetwerk, waarin docenten ideeën en good practices kunnen uitwisselen om de acceptatie van lhbtiq+ leerlingen en docenten op school te verbeteren.
Bovendien is vanuit het amendement Ceder c.s. € 250.000 beschikbaar gesteld om scholen te helpen bij het ondersteunen van leerkrachten in het bespreekbaar maken van het thema gender- en seksuele diversiteit.8
Het artikel 'Zorgvuldige nieuwe wetgeving kan regelbrij voorkomen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC): Feiten en effecten wet- en regelgeving op uitvoeringsorganisaties?1
Ja.
Herkent u de gedane constateringen in het rapport en kunt u toelichten of deze in lijn zijn met de reeds gedane constateringen binnen het kabinet en of u van mening bent dat, gezien dit rapport, de acties vanuit het kabinet voldoende zijn om deze tendens te doorbreken?
Ja. Wij herkennen dat er uitvoeringsdruk is op uitvoeringsorganisaties door complexe wet- en regelgeving. Ook door de stijging van het aantal wetten dat eisen stelt op het gebied van privacy en (informatie)beveiliging (vaak wetgeving die voor alle uitvoerders geldt). En de hoeveelheid aan regels en uitzonderingen. De constateringen in het rapport zijn in lijn met de constateringen van het kabinet. In het regeerprogramma van dit kabinet was hier aandacht voor: «De complexiteit van regelgeving moet worden teruggedrongen. De (digitale) dienstverlening moet voor iedereen eenvoudig en te begrijpen zijn».Ook zet het kabinet-Schoof vanuit het programma Werk aan Uitvoering in op onder andere een actieagenda vereenvoudiging, waarin het terugdringen van complexiteit van regelgeving voor mensen en bedrijven centraal staat. In de kamerbrief WaU die in oktober aan uw Kamer wordt verzonden, wordt u hierover geïnformeerd. Een belangrijk initiatief hierin is de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning, waarover de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) u eerder in een Kamerbrief informeerde.2
Om de tendens van toenemende complexiteit en opeenstapeling van wet- en regelgeving te doorbreken is het van belang om langdurig aandacht te besteden aan vereenvoudiging, niet alleen door het huidige kabinet, maar ook door toekomstige kabinetten. Vereenvoudiging is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Kamers, kabinet en (uitvoerings)organisaties.
Daarbij is het ook van belang dat de uitvoeringsconsequenties van generieke wetgeving (zowel nationaal als internationaal) zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. De implementatie hiervan vergt verandercapaciteit van uitvoeringsorganisaties en kan leiden tot prioriteringskeuzes in samenhang met onderhanden of voorgenomen beleid. Vooruitkijken is hierbij van groot belang.
Hoe verklaart u het grote verschil in de gedane analyse die aantoont dat sinds 2005 het aantal wetten en regels voor uitvoeringsorganisaties is toegenomen met 147% terwijl de toename van wetten en regels maatschappij breed aanzienlijk lager was namelijk 14%?
Het rapport van PwC geeft een overzicht van het aantal wetten en regels voor de 51 grootste uitvoeringsorganisaties die onder een groot aantal departementen vallen. Deze zijn niet uitgesplitst per departement. De achterliggende data zijn niet gepubliceerd en de onderzoeksmethode wordt globaal geduid in het rapport. Wij vinden het hoe dan ook belangrijk om door vereenvoudiging de complexiteit en hoeveelheid regelgeving te beperken. Dit is een opgave van ons allemaal.
Hoe kijkt u naar de constatering in het rapport dat, op basis van de adviezen van de Raad van State niet kan worden gesteld dat de kwaliteit van wet- en regelgeving noemenswaardig is afgenomen maar dat het wel zo kan zijn dat de uitvoerbaarheid (één van de vier toetsingscriteria) achteruit is gegaan?
De afdeling Advisering van de Raad van State hanteert een beoordelingskader met vier onderdelen, waaronder uitvoerbaarheid. De verschillende onderdelen hangen vaak met elkaar samen. Ook in de beleidsvoorbereiding wordt rekening gehouden met uitvoerbaarheid. Het kan zo zijn dat wetgeving leidt tot extra uitvoeringslasten voor de uitvoeringsorganisaties, bijvoorbeeld om het juiste dienstverleningsniveau of maatwerk te kunnen bieden aan specifieke groepen burgers en bedrijven. Een toename van wet- en regelgeving kan de uitvoering daarom complexer maken.
Ook internationale afspraken of gerechtelijke uitspraken die resulteren in nieuwe wetgeving leiden doorgaans tot aanvullende uitvoeringslasten. In antwoord 5 gaan wij verder in op hoe in de beleidsvoorbereiding met uitvoerbaarheid wordt omgegaan.
Indien u van mening bent dat dit inderdaad samenhangt met achteruitgang van de uitvoerbaarheid, bent u dan voornemens en hoe bent u voornemens, hier steviger op te gaan sturen aan de voorkant van het proces, namelijk bij de totstandkoming van regelgeving?
Bij totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving worden standaardprocessen gevolgd. Het Beleidskompas is hierbij leidend. Binnen het Beleidskompas is de uitvoerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving een van de verplichte kwaliteitseisen. Nauwe samenwerking tussen beleid en uitvoering is belangrijk om maatschappelijke wensen te kunnen vertalen naar uitvoerbare wetgeving. Het vroegtijdig en integraal in beeld brengen van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens stelt ons in staat om gewogen en zorgvuldig beslissingen te nemen.
Voor uitvoerders is het steeds belangrijker dat een bewuste afweging en prioritering wordt gemaakt in de eisen en wensen die op hen afkomen. Dat gaat bijvoorbeeld om nieuwe wetgeving, gewenste verbeteringen in de dienstverlening en het toezicht en de benodigde modernisering van de ICT. Vooruitblikken op aankomende wet- en regelgeving is hier onderdeel van. De meerjarige planning van het totaal aan opdrachten en ambities vergt goede afstemming tussen politiek, beleid en uitvoering.
Die politieke betrokkenheid en steun bij moeilijke keuzes in vereenvoudiging is ook vanuit de Kamer nodig. Alle partijen moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Waarom worden, in plaats van belangrijk stelsels zoals het toeslagenstelsel, te herzien, deze regelmatig uitgebreid met nieuwe uitwerkingen van wetten en regels zonder stevige toetsing vooraf, bijvoorbeeld door een Raad van State?
Het kabinet vindt het belangrijk dat wetsvoorstellen, AmvB’s en regelingen een zorgvuldig wetgevingsproces doorlopen. Zoals gebruikelijk worden wetsvoorstellen en AmvB’s getoetst door de Raad van State. Ministeriële regelingen worden, zoals het rapport van PwC schetst, niet door dit orgaan getoetst. Hoewel de Raad van State bij ministeriële regelingen geen advies uitbrengt, betekent dit niet dat er geen sprake is van andere waarborgen in de totstandkoming van regelgeving. Regelingen kunnen, net zoals wetsvoorstellen en AmvB’s, door andere instanties worden getoetst, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak. Daarnaast is het bij alle wijzigen aan wetten en regels gebruikelijk dat de betreffende uitvoeringsorganisatie een uitvoeringstoets doet. Bovendien worden nieuwe trajecten ontwikkeld aan de hand van het Beleidskompas. Er vindt geen wijziging van wet- of regelgeving plaats zonder een zorgvuldige en diepgaande afweging.
Vindt u het verstandig dat, zeker bij een politiek gevoelig onderwerp, snelheid voor zorgvuldigheid dreigt te gaan (asielwetten en zorgen over uitvoerbaarheid bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is hier een voorbeeld van) en is ze zich bewust van de risico’s van deze keuze en zou ze die hieronder kunnen beschrijven?
In het wetgevingsproces zitten vaste checks and balances ingebouwd om te komen tot zorgvuldige wetgeving. Bijvoorbeeld uitvoeringstoetsen, wetgevingstoetsen, doenvermogenscans en adviezen van de Raad van State. Deze checks and balances zorgen ervoor dat verschillende perspectieven, zoals het uitvoerbaarheidsperspectief, tot hun recht komen. Daar waar dit proces onder tijdsdruk komt te staan, neemt het risico op onuitvoerbare wetgeving toe. Bijvoorbeeld bij amendementen. Daarom is eerder aangegeven om terughoudend en zorgvuldig te zijn bij het indienen van en het stemmen over amendementen. Het is belangrijk om de tijd te nemen voor het uitwerken van wet- en regelgeving en dat voor te laten gaan voor de snelheid van het proces. Investeren in zorgvuldige wetgeving aan de voorkant kent voordelen. Het doelbereik is groter en de noodzaak van reparaties achteraf kleiner. Het is een uitdaging om de juiste balans te vinden tussen het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, grondigheid en snelheid. Wij vinden zorgvuldige wet- en regelgeving binnen de dynamiek van het politieke en wetgevingsproces van belang, dit vraagt om een goed samenspel.
Bent u bereid tijdelijk bedoelde maatregelen in beeld te brengen met een onderbouwing waarom deze nog niet zijn afgebouwd en dit overzicht naar de Kamer te sturen, aangezien het aantal uitzonderingen per wet of regel bijna is verdubbeld (+88%) en voor tijdelijk bedoelde uitzonderingen geldt vaak: niets is zo permanent als een tijdelijke maatregel?
Er is op dit moment geen Rijksbreed beeld van tijdelijke maatregelen of maatregelen met een horizonbepaling. Hiervoor draagt ieder departement zelf de verantwoordelijkheid. Tijdelijke maatregelen kunnen echter ook nuttig zijn om – in afwachting van een permanentere oplossing – sneller een probleem te kunnen oplossen of om invulling te kunnen geven aan de menselijke maat en maatwerk. Het is een uitdaging om tijdelijke maatregelen af te schaffen, zeker als deze begunstigend zijn.
Staat arbeidsproductiviteit hoog op de gezamenlijke agenda van ministeries en uitvoeringsorganisaties en hoe wordt hier gezamenlijk op geacteerd aangezien arbeidsproductiviteit in onze krappe arbeidsmarkt een grote zorg is en er is een sterk verband tussen de toename van het aantal uitzonderingen en de daling van de productiviteit van uitvoerders?
Grote maatschappelijke opgaven en arbeidskrapte verhouden zich lastig tot elkaar. Hoe om te gaan met (personele) schaarste is op dit moment bij zowel ministeries als uitvoeringsorganisaties een belangrijke vraag. Arbeidskrapte vraagt om keuzes maken en om innovatie in de wijze waarop het werk gedaan wordt. Grip op schaarste is een van de thema’s waarmee het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering aan de slag is. Hier bent u per brief van 20 juni jl. over geïnformeerd via de Voortgangsrapportage Programma Werk aan Uitvoering.3
Vereenvoudiging kan een middel zijn om de uitvoering van wet- en regelgeving te vergemakkelijken en daarmee minder arbeidsintensief te maken. Vereenvoudiging zorgt ook voor minder gerichte maatregelen. De afweging tussen eenvoud en gerichtheid heeft het kabinet samen met de publieke dienstverleners en met uw Kamer te maken.
Zou u per aanbeveling uit het rapport willen reageren hoe u voornemens bent hiermee om te gaan?
Reactie op aanbeveling 1)
In het ambtelijk rapport Fiscale Regelingen werkt FIN beleidsopties uit om te komen tot een eenvoudiger en beter belastingstelsel. Ook wordt in de Stand van de uitvoering Belastingdienst stilgestaan bij knelpunten en opgehaalde signalen van binnen en van buiten de organisatie. Daarnaast werkt FIN actief aan het in kaart brengen van uitvoeringswensen. Dit zijn kansen om via wetgeving omissies in wet- en regelgeving op te lossen, de interactie met burgers en bedrijven te stroomlijnen, het stelsel te vereenvoudigen en om naleving te bevorderen.
Bij SZW wordt hier ook invulling aan gegeven. Sinds 2018 publiceert SZW, samen met UWV en de SVB, halfjaarlijks de Stand van de uitvoering sociale zekerheid. In dit rapport wordt ingegaan op wat er goed gaat in de uitvoering, maar ook waar UWV en de SVB knelpunten signaleren. Sinds 2021 publiceren zij elk hun eigen knelpuntenbrief. Het doel van deze brieven is om uw Kamer te informeren over waar wetten en regels knellen voor burgers en uitvoering. De knelpuntenbrieven worden gevoed door signalen van cliënten en medewerkers. Tevens geeft de uitvoering oplossingsrichtingen mee. De Landelijke Cliëntenraad (LCR) publiceert sinds 2023 ook jaarlijks een knelpuntenbrief over domeinoverstijgende knelpunten binnen de sociale zekerheid.
Hervorming en vereenvoudiging gaan gepaard met politieke keuzes, omdat vereenvoudiging in veel gevallen betekent dat regelingen minder gericht worden. Dat kan gepaard gaan met negatieve inkomenseffecten of budgettaire effecten. Bij de concrete uitwerking van beleidsopties voor verschillende wetten zullen deze keuzes zorgvuldig in kaart worden gebracht en aan de Kamer worden voorgelegd.
Reactie op aanbeveling 2)
Modernisering van IT is essentieel. Deze opgave vraagt structureel middelen en tijd en vooral ook gerichte keuzes. Modernisering zorgt ervoor dat de technologie toekomstbestendig is en dat wijzigingen eenvoudiger, met minder capaciteit en in kortere tijd uitgevoerd kunnen worden. Dit draagt eraan bij om grotere wetswijzigingen of zelfs stelselwijzigingen te kunnen doorvoeren en de dienstverlening voor burgers en bedrijven te verbeteren. Daarvoor investeren onder andere het UWV, de SVB en de Belastingdienst, naast de vervanging van verouderde systemen, steeds meer in lifecyclemanagement. Bij de uitvoeringstoets door de uitvoerder(s) is de uitvoerbaarheid van beleid in relatie tot de IT-veranderopgave een belangrijk aandachtspunt. Voor maatwerkdossiers wordt verwezen naar antwoord 15.
Reactie op aanbeveling 3)
Het kabinet heeft aangekondigd het stelsel van inkomensondersteuning te willen vereenvoudigen en de regelingen te versimpelen. De realiteit laat zien dat de complexiteit die volgt uit een zo gericht mogelijke regeling, er juist voor kan zorgen dan burgers en bedrijven niet krijgen wat ze nodig hebben. Ons uitgangspunt is dan ook: hervorming en vereenvoudiging is nodig.
Bent u bereid heldere keuzes te maken waarmee huidige regels uitvoerbaarder worden en om per uitvoerder samen met de werkvloer te onderzoeken waar bestaande wetten en regels knellen in de uitvoering, zoals het rapport vraagt?
Wij hebben voorwerk gedaan voor – en verder gewerkt aan – stelselhervormingen. Dit blijkt uit onder andere de inzet van het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM), de hervormingsagenda inkomensondersteuning, het ambtelijk rapport Fiscale Regelingen voor een eenvoudiger en beter belastingstelsel en de brief taakopdracht hervorming belasting en toeslagenstelsel. Deze hervormingen vragen om scherpe en heldere keuzes in afstemming met de uitvoeringsorganisaties en de politiek. Het is een belangrijke opgave voor een volgend kabinet om een (stelsel)hervorming verder te brengen.
Bent u bereid, zoals het rapport vraagt, tot vereenvoudig van wetsvoorschriften waar mogelijk door scherpe keuzes te maken: is de burger gebaat bij een complexere maatwerkregeling en maken we daar extra capaciteit voor beschikbaar, of versimpelen we de regeling zodat deze uitvoerbaar is met de bestaande capaciteit?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid werk te maken van stelselhervormingen met specifieke aandacht voor het inperken van de stapeling van wetten en uitzonderingen en waarbij grote stelsels periodiek worden opgeschoond, zoals het rapport vraagt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid in beeld te brengen hoeveel middelen en tijd nodig zijn om binnen nu en acht jaar verouderde IT-systemen door te ontwikkelen ervan uitgaande dat de IT in de tussentijd niet met grote hoeveelheden nieuw beleid wordt belast?
Uitvoeringsorganisaties van FIN en SZW, zoals het UWV, de SVB en de BD beschikken over meerjarenplannen en portfolio overzichten waarin ook de vervanging van verouderde IT-systemen is opgenomen en er wordt ingezet op lifecyclemanagement om bestaande systemen up-to-date te houden. In deze plannen is expliciet aandacht voor de benodigde middelen, beschikbare capaciteit, prioritering, uitvoerbaarheid, en afhankelijkheden.
Bent u bereid te bekijken of ook maatwerkdossiers (semi-)automatisch kunnen worden verwerkt?
Zoals reeds aangegeven in de brief «Voortgang Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek» van 8 juli 2025 worden maatwerkdossiers gekenmerkt door complexiteit: er zijn vaak meerdere wetten en regelingen van toepassing die met elkaar interacteren, en meerdere organisaties betrokken vanuit verschillende domeinen.4 De unieke omstandigheden van het individu wegen zwaarder dan de standaardregels. Persoonlijk contact is daarom noodzakelijk voor goede afhandeling van maatwerkdossiers. Deze dossiers kunnen hierdoor niet altijd (semi-)automatisch worden uitgevoerd en vragen om professionele beoordeling en menselijke afweging.
Welke concrete stappen heeft u ondernomen naar aanleiding van de op 15 april 2025 aangenomen motie van de leden Van Zanten en Vermeer waarmee de Kamer heeft uitgesproken dat de CO2-rapportageplicht voor woon-werkverkeer en zakelijk verkeer afgeschaft moet voor bedrijven tot 250 medewerkers?1 2
Mijn voorganger heeft vanaf de inwerkingtreding van het Besluit CO₂-reductie werkgebonden personenmobiliteit (Besluit WPM) signalen ontvangen over regeldruk door de rapportageplicht in het Besluit WPM.3 Uit een korte verkenning die hij heeft gedaan samen met de toenmalige Staatssecretaris van IenW – Openbaar Vervoer en Milieu kwam naar voren dat met name het mkb (100 tot 250 werknemers) moeite heeft met het verzamelen van gegevens over woon-werkverkeer en dat zij regeldruk ervaren doordat ze het nut niet zien van het rapporteren. Het dossier is daarom opgenomen in de eerste tranche van het regeldrukreductieprogramma wat onderdeel is van het bredere Actieprogramma Minder Druk Met Regels. Een werkgroep, waarin ook ondernemers aan deelnamen, heeft onderzocht hoe het rapporteren over werkgebonden reizen eenvoudiger kan. De werkgroep heeft met het rapport «Minder druk met rapportages over werkgebonden personenmobiliteit» concrete voorstellen gedaan om de regeldruk te verlichten. In de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk is ingegaan op deze voorstellen
Met de Staatssecretaris van IenW heb ik onlangs afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb. Met die uitzondering zou tegemoet worden gekomen aan de wens van de Kamer. Deze optie betekent wel dat de grote werkgevers (met meer dan 250 werknemers) de volledige CO2-reductieopgave van het besluit WPM voor hun rekening moeten nemen (1,5 megaton CO2-reductie in 2030). De precieze gevolgen voor grote bedrijven van een uitzondering voor het mkb dienen nog in kaart te worden gebracht. De voorstellen voor een uitzondering voor het mkb worden meegenomen in de evaluatie in 2026.
Welke concrete stappen gaat u zetten ter uitvoering van de motie?
In de motie spreekt uw Kamer zich uit dat om regeldruk te verminderen de voorkeursoptie van de Ministeriële Stuurgroep Ondernemingsklimaat, Regeldruk en Uitvoerbaarheid zou moeten zijn dat de CO2-rapportages voor het woon-werkverkeer en zakelijk verkeer worden afgeschaft voor
bedrijven tot 250 medewerkers. Het is daarmee geen verzoek aan de regering, maar wel een duidelijke wens om het mkb uit te zonderen. Zoals in mijn antwoord in vraag 1 uitgelegd heb ik met de Staatssecretaris van IenW afgesproken om voorstellen uit te werken voor een uitzondering voor het mkb.
Bent u van mening dat deze rapportageverplichting in de praktijk een grote administratieve belasting vormt voor kleinere ondernemers zoals installateurs of winkeliers, die doorgaans niet beschikken over uitgebreide boekhoudcapaciteit of ICT-systemen?
Zoals aangegeven in de brief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk zie ik inderdaad dat vooral kleine en middelgrote ondernemingen het lastig vinden om aan de rapportageverplichting te voldoen en de gegevens over woon-werkmobiliteit te verzamelen. Grote ondernemingen hebben daar minder problemen mee.
Herinnert u zich tevens de motie van dezelfde indieners waarin wordt verzocht te komen met sectorale regeldrukreductieprogramma’s per mkb-indicatorbedrijf, gericht op het realiseren van een totale regeldrukvermindering van 20 procent?
Ja, ik ben bekend met de motie waarin de regering wordt verzocht om de onnodige regeldrukkosten voor de gehele sector van de 9 indicatorbedrijven eind 2026 met 20% te hebben verminderd of concrete stappen te hebben gezet die met als gevolg vermindering van deze onnodige regeldrukkosten hebben.
Hoe is er uitvoering gegeven aan deze motie tussen het lezen van deze Kamervragen en het aannemen van de motie op 15 april?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk geeft het kabinet uitvoering aan deze motie door voor het einde van 2026 100% van de meest belastende verplichtingen uit deze MKB-indicator bedrijvenonderzoeken hebben doorgelicht en komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis). Het kabinet begint met het oppakken van de verplichtingen die leiden tot de meest merkbare regeldrukvermindering voor ondernemers met als doel het schrappen of verminderen van de regeldruk van 500 regels voor de zomer van 2026. Op dit doel heb ik politiek commitment gekregen van mijn collega’s in het kabinet en we werken nu aan een concrete doelstelling (in regeldrukkosten en aantallen regels) per departement, die ik ook inzichtelijk zal maken richting de Kamer.
Zoals ik uitleg in de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk ben ik tot deze doelstelling gekomen, omdat het lastig is om te kwantificeren wat de totale regeldrukkosten per individueel bedrijf zijn, en wat daarvan onnodige regeldrukkosten zijn. Daarnaast beperken de MKB-indicatoronderzoeken zich tot regeldruk in de negen onderzochte sectoren.4 Verplichtingen voor ondernemers – en daarmee ook regeldruk – verschillen sterk per sector. In de MKB-indicatorbedrijvenonderzoeken worden de meest belastende verplichtingen per sector uitgelicht; dit komt in totaal neer op circa dertig verplichtingen. Voorbeelden van verplichtingen zijn regels en procedures bij ontslag van werknemers, vakbekwaamheidseisen, en de keuring van installaties en arbeidsmiddelen. Deze dertig verplichtingen bestaan uit een stelsel van wetten, regels en procedures. Voor deze verplichtingen geldt dat zij misschien wel bestaan uit honderden afzonderlijke regels. Ongeveer 25% van de meest belastende verplichtingen wordt nu opgepakt, maar 75% nog niet. De doelstelling is dan ook om voor het einde van 2026 100% van deze verplichtingen te hebben doorgelicht en te komen met voorstellen voor regeldrukvermindering (op comply-or-explain basis).
Welke sectoren zijn betrokken bij deze reductieprogramma’s?
De basis van de motie zijn de zogeheten MKB-indicator bedrijven onderzoeken. In deze onderzoeken is regeldruk in kaart gebracht voor een MKB-indicatorbedrijf die model staat voor bedrijven die binnen een sector werkzaam zijn. De volgende sectoren zijn onderzocht: winkelambacht (kapsalon), horeca (hotel), retail (modewinkel), metaal (machinefabrikant), bouw (aannemer), voedingsmiddelenindustrie (vleeswarenproducten), automotive (autodealer), chemische maakindustrie en de financiële adviessector.5 Tegelijkertijd heb ik ook aandacht voor regeldruk in sectoren die niet zijn meegenomen in deze MKB-indicator bedrijven onderzoeken.
Hoe beoordeelt u de daling van het ondernemersvertrouwen in het tweede kwartaal van 2025 tot -7,5, aldus de Conjunctuurenquête van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)?
Ik vind dit zeer zorgwekkend. Dit heeft overigens niet alleen te maken met regeldruk, maar ook het gebrek aan financiering van het mkb, start-ups en scale-ups, onvoorspelbare politieke besluitvorming, netcongestie en het de bekende stikstofproblematiek.
Welke aanvullende stappen gaat u, bovenop de moties van de leden van Zanten en Vermeer, nemen om deze ervaren regeldruk meetbaar te verminderen?
Ondernemers verwachten uiteraard merkbaar resultaat van de inspanningen die geleverd worden. Onze aanpak van bestaande regeldruk is onvoldoende gebleken. Dat is niet goed. Daarom kies ik dan ook voor een nieuwe aanpak aanvullend op de acties die zijn ingezet. Hierdoor versterk ik de huidige aanpak en wil ik samen met ondernemers komen tot merkbare vermindering van regeldruk. In de Kamerbrief ondernemingsklimaat w.o. nieuwe aanpak regeldruk beschrijf ik deze nieuwe aanpak.
Welke conclusies trekt u uit deze recente trends?
Als we deze trends niet weten om te keren, komt ons verdienvermogen in de toekomst onder zware druk te staan. En daarmee de betaalbaarheid van alles wat we belangrijk vinden met elkaar: van de zorg tot onderwijs.
Ziet u de noodzaak tot uitvoering van de eerder aangehaalde moties van Van Zanten en Vermeer?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Wanneer kan de Kamer terugkoppeling verwachten van deze aangenomen moties?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.
Het artikel Zuyderland 21,5 miljoen euro in de plus |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een winst van 21,5 miljoen euro heeft geboekt, waarvan 13,7 miljoen euro afkomstig is van het medisch centrum?1 Hoe beoordeelt u deze winst in het licht van de aanhoudende personeelsproblemen en de afschaling van zorg in Heerlen?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een positief resultaat heeft geboekt van 21,5 miljoen euro, waarvan 13,7 miljoen afkomstig is van het medisch centrum. In Nederland mogen ziekenhuizen winst maken, maar zij mogen deze winst niet uitkeren aan aandeelhouders of derden. Eventuele winst dient binnen de instelling te blijven en wordt doorgaans aangewend voor investeringen, onderhoud van gebouwen, innovatie of versterking van financiële buffers.
Een gezonde financiële positie van een zorginstelling is van belang om duurzaam en kwalitatief goede zorg te kunnen blijven leveren.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij de winst inzetten om te investeren in personeel, goede voorzieningen én om financiering te krijgen voor de toekomst.
Bent u van mening dat het moreel onhoudbaar is dat een ziekenhuis winst maakt terwijl het tegelijkertijd essentiële zorg afbouwt en personeelstekorten laat voortbestaan?
Nee. Het is belangrijk dat een ziekenhuis financieel gezond is. Zuyderland zet er juist op in meer medewerkers aan te trekken en te behouden. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisendehulpartsen (NVSHA) dat ziekenhuizen niet zouden moeten kiezen voor winstgevende planbare zorg, als dat ten koste gaat van spoedeisende hulp?
Het is belangrijk dat iedereen die dit nodig heeft toegang heeft tot passende zorg, dat geldt zowel voor planbare als spoedeisende zorg. Met betrekking tot spoedeisende zorg is daarnaast wettelijk geregeld dat zorgaanbieders in het Regionaal overleg acute zorgketen afspraken maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid daarvan. In het regeerprogramma is ook aangegeven dat het kabinet ervoor wil zorgen dat de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en acute verloskunde in iedere regio goed geregeld is. Hiertoe wil het kabinet de regelgeving aanscherpen, budgetbekostiging invoeren voor acute zorg en heeft het kabinet in het AZWA op onderhandelaarsniveau afgesproken dat zorgverzekeraars duurzame afspraken maken met de regionale zorgaanbieders over de strategische keuzes en bijbehorende transformatie. Zij streven ernaar, op basis van de aangevulde ROAZ- en regioplannen, zorgaanbieders meerjarige zekerheid te bieden om de beschreven veranderingen in de plannen te realiseren en noodzakelijke investeringen te kunnen doen.
Waarom is er, ondanks deze miljoenenwinst, geen volledige investering gedaan in het behoud van personeel in Heerlen?
Zuyderland investeert actief in het behoud van personeel, ook in Heerlen. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Helaas is het arbeidsprobleem niet opgelost met deze investeringen. Zo is bijvoorbeeld de bereidheid om ’s avonds en in het weekend te werken afgenomen.
Kunt u uitsluiten dat de winst van Zuyderland is gebruikt voor andere doeleinden dan het versterken van de personeelscapaciteit in Heerlen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van deze winst?
Hier ben ik niet toe bereid. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb opgemerkt staat het ziekenhuizen vrij een positief resultaat te boeken zolang dit niet in de vorm van winst wordt uitgekeerd aan derden. Bovendien is de jaarrekening openbaar en controleerbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat Zuyderland miljoenen winst maakt, maar tegelijkertijd de acute geboortezorg in Heerlen wil verplaatsen naar Sittard-Geleen vanaf 2030? Is dit niet in strijd met het principe van passende en bereikbare zorg voor iedereen, zeker in een regio als Parkstad?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 aangeef is het belangrijk om onderscheid te maken tussen het maken van een financieel positief resultaat enerzijds en personeelstekorten anderzijds. Zoals aangegeven bij vraag 2 investeert het Zuyderland ziekenhuis volop in het werven en behouden van personeel. Geld lost het structurele tekort aan zorgpersoneel niet op. De arbeidsmarkt is krap en vraagt om lange-termijn maatregelen. Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is, ondanks de investeringen die het Zuyderland doet om personeel te werven en behouden, een uitdaging.
De keuzes die het Zuyderland heeft gemaakt kennen een breed afgestemde afweging op basis van verschillende criteria, die samen met de stakeholders zijn vastgesteld. Onder voorzitterschap van mevrouw Bouwmeester heeft vorig jaar de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kon krijgen. Uit gesprekken met burgers en stakeholders uit de regio zijn in deze verkenning acht verschillende scenario’s samengesteld, welke vervolgens getoetst zijn aan de volgende randvoorwaarden: sluitend netwerk, personeel, kwaliteit en veiligheid, zorgplicht, betaalbaarheid, veranderbereidheid en governance. De randvoorwaarden en toetsingscriteria zijn opgesteld op basis van gesprekken met stakeholders en zijn getoetst bij alle gemeenteraden en colleges B&W. Iedereen is hiermee akkoord gegaan. Op basis van deze analyse zijn de partijen uitgekomen op het voorkeurscenario «maximaal beschikbaar», waarbij het uitgangspunt is dat het Zuyderland zoveel mogelijk zorg op de huidige locaties behoudt, binnen de grenzen wat mogelijk is qua personeel. Binnen dit scenario is er gekozen om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen, omdat deze locatie het beste scoorde op de vooraf opgestelde toetsingscriteria, te weten passende zorg, kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid, verplaatsing van werkplek, brede welvaart en duidelijkheid. De verkenning heeft daarnaast geleid tot een plan voor een ziekenhuis in Heerlen waar de lokale bevolking terecht kan voor zowel planbare als het overgrote deel van de spoedzorg.
Wat zegt het over het zorgsysteem dat inwoners van Heerlen op de publieke tribune moeten plaatsnemen om gehoord te worden, terwijl hun ziekenhuis winst maakt maar hun zorg verdwijnt? Wat zegt dit over de zeggenschap van burgers in de regio over hun eigen zorgvoorzieningen?
Keuzes over de inrichting van het zorgaanbod worden door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraar) gemaakt. In het geval van Zuyderland zijn de besluiten daarbij genomen op basis van vooraf opgestelde toetsingscriteria, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6. Ik vind dit traject een goed voorbeeld van hoe alle stakeholders worden betrokken. Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis uiteindelijk zelf beslist want bestuurders en zorgprofessionals moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Om de regionale dialoog tussen betrokkenen bij (mogelijke of voorgenomen) wijzigingen in het aanbod van acute zorg en ziekenhuiszorg te bevorderen, stel ik een handreiking op. Dit is een hulpmiddel wat tijdens het opstarten van een dergelijk traject ondersteunt om betrokkenheid van alle belanghebbenden in een vroeg stadium te borgen. Door alle belangen te horen en te wegen en hier vroegtijdig met elkaar over in gesprek te gaan creëer je begrip en worden besluiten breed gedragen in de regio. Ik verwacht deze handreiking in september 2025 openbaar te maken.
In het licht van dat u stelt dat de verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid bij het ziekenhuis ligt; als een ziekenhuis winst maakt en toch personeelstekorten laat voortbestaan, is dat dan geen falend beleid? Waarom grijpt u hier niet in?
Ik neem afstand van de suggestie dat het boeken van winst door een ziekenhuis en het tegelijkertijd hebben van personeelstekorten wijst op falend beleid. Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Een positief resultaat duidt op een financieel gezonde organisatie. Omdat de winst niet uitgekeerd mag worden, wordt deze gebruikt om de organisatie verder te verstevigen of bepaalde investeringen te plegen. Het is niet aan mij als Minister om te treden in de personele keuzes of financiële bedrijfsvoering van individuele ziekenhuizen. Wel verwacht ik dat instellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en beschikbare middelen doelmatig inzetten.
Welke stappen had Zuyderland kunnen nemen om voldoende personeel voor spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde te werven? Zijn die voldoende bewandeld?
Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Het Zuyderland ziekenhuis is verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Het is niet aan mij om te oordelen of een individuele instelling voldoende acties inzet om personeel te werven.
Hoeveel mensen zijn er bij Zuyderland vertrokken door aanpassingen in het totale salaris, bonus en toeslagenpakket?
De beweegredenen van personeel om te vertrekken kunnen divers zijn en dit kan ook een combinatie van oorzaken hebben. Het zal – vanwege het ontbreken van een causale relatie in sommige gevallen – lastig zijn om precies in beeld te brengen hoeveel mensen er vertrekken als gevolg van een specifieke maatregel.
De aangekondigde beloningsmaatregelen, waaronder loonsverhogingen en toelages, gaan in per september 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect hiervan op het behoud van personeel. Zuyderland keert geen bonussen uit.
Het Zuyderland ziekenhuis volgt de effecten op het behoud van personeel nauwgezet en evalueert samen met betrokken afdelingen of aanvullende stappen nodig zijn.
Bent u bereid om met Zuyderland, CZ, de gemeente Heerlen en regionale partners in gesprek te gaan over het verplicht investeren van winsten in personeel en zorgbehoud, in plaats van afschaling?
Wat is uw visie op het feit dat ziekenhuizen winst maken in een publiek zorgstelsel? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat winsten verplicht worden geïnvesteerd in zorgpersoneel en regionale zorginfrastructuur?
Het maken van winst is op zichzelf niet verkeerd. Ziekenhuizen moeten financieel gezond zijn om te kunnen investeren in zorg. Wettelijk mogen zij winst maken, maar die mag niet worden uitgekeerd en moet binnen de organisatie blijven.
Welke rol heeft zorgverzekeraar CZ gespeeld in de besluitvorming over de toekomst van de locatie Heerlen en de inzet van de winsten, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur Zuyderland: «Wie betaalt, bepaalt»?2
Het besluit om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen is gezamenlijk genomen door Zuyderland en CZ, in afstemming met de betrokken stakeholders. Dat past binnen de landelijke afspraken van het Integraal Zorgakkoord (IZA).
De inzet van financiële middelen, inclusief de jaarresultaten, is een verantwoordelijkheid van Zuyderland. CZ heeft daar geen zeggenschap over.
Kunt u toezeggen om in de reactie op de rapporten over budgetbekostiging van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan te geven op welke momenten welke stappen in het groeipad worden gezet, en daarbij concrete invoeringsdeadlines benoemen?
Ik verwacht u in september te informeren over de stappen die ik neem naar aanleiding van de adviezen van de NZa. Bij die gelegenheid zal ik uw Kamer ook nader informeren over de stappen in het groeipad.
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
Berichtgeving over bijbetalen aan verwarming, vanwege 'slecht onderhoud van flat' |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten uit IJmuiden over protesten tegen onjuiste en hoge rekeningen voor blokverwarming?1
Ja. Situaties met blokverwarming zijn zeer divers. Om een specifieke situatie zoals die in IJmuiden te kunnen duiden is het van belang om relevante wet- en regelgeving en het beleid ten aanzien van blokverwarming te schetsen.
Onderstaand volgt een kort overzicht hiervan, en hoe de situatie in IJmuiden zich hiertoe verhoudt.
Bij blokverwarming is een onderscheid relevant tussen:
De Warmtewet beschermt warmteverbruikers tegen te hoge tarieven voor levering van warmte door een externe warmteleverancier. De ACM stelt daarvoor maximum tarieven vast (zie ook vraag 9). De Warmtewet zal worden vervangen door de Wet collectieve warmte (hierna: Wcw) die dit najaar behandeld wordt in de Eerste Kamer.
Echter, de tariefregulering op grond van de Warmtewet en Wcw is niet van toepassing op de levering van warmte door een VvE aan zijn eigen leden of door een verhuurder aan zijn eigen huurders. Voor warmtelevering door een VvE aan zijn eigen leden is deze keuze ingegeven door de overweging dat het niet nodig is om een appartementseigenaar te beschermen tegen de VvE waar hij zelf lid van is. Huurders die warmte geleverd krijgen van hun eigen verhuurder zijn al beschermd door het huurrecht (zie ook vraag 3 en 4).
Ook verschilt bij blokverwarming de manier waarop de totale kosten worden verdeeld over de bewoners. Verdeling van kosten gebeurt door middel van (zie ook vraag 5):
Navraag bij de woningbouwcorporatie leert dat er bij de betreffende woningen in IJmuiden sprake is van levering van warmte door de verhuurder aan de huurders, waarbij de bescherming van bewoners dus onder het huurrecht valt. Daarbij worden de variabele kosten verdeeld over de bewoners op basis van warmtekostenverdelers. De vaste kosten worden wel verdeeld over de bewoners op basis van vloeroppervlak.
Herkent u dat bewoners in heel Nederland met vergelijkbare klachten kampen, waarbij rekeningen niet transparant zijn en bewoners zich machteloos voelen?
Het kabinet herkent problemen ten aanzien van de transparantie van rekeningen vooral waar het gaat om verrekening via de servicekosten en heeft daarom recent het beleid aangescherpt (zie vragen 4 en 5).
Het kabinet herkent daarnaast dat bij blokverwarming relatief vaak een aantal factoren er samen voor zorgen dat bewoners weinig grip op de energierekening hebben. Die factoren zijn onder andere:
Al deze factoren hebben de aandacht van het kabinet. Het kabinet zet in op verbetering van de energetische kwaliteit van de woningen, versterking van de positie van huurders en minimalisatie van de toepassing van een kostenverdeelsystematiek (zie ook de antwoorden op vragen 4, 5, 7 en 9).
Hoe beoordeelt u de huidige waarborgen voor transparantie en controleerbaarheid van blokverwarmingsnota’s?
Het is een van de doelen van de Wcw om de transparantie over collectieve warmtesystemen te vergroten, zodat verbruikers begrijpen waarvoor ze betalen. Daarom voorziet de Wcw in een overgang naar kostengebaseerde tariefregulering voor externe warmteleveranciers (zie ook vraag 9) en moeten warmtebedrijven meer gegevens op uniforme wijze administreren en openbaar maken.
Waar het gaat om specifiek de transparantie en controleerbaarheid van nota’s vindt het kabinet de huidige waarborgen voldoende. Hoewel de Warmtewet in algemene zin niet van toepassing is op de (door)levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders of VvE aan zijn leden, zijn de regels in de Warmtewet (artikel 8b) over de factuur en het verbruiks- en indicatieve kostenoverzicht wel van toepassing.3 Op grond van het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie hebben bewoners die warmte geleverd krijgen recht op ten minste eenmaal per jaar een factuur en ten minste eenmaal per jaar een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht, opgesteld in duidelijke en begrijpelijke taal. Op verzoek moet de totstandkoming van de factuur of het verbruiks- en indicatief kostenoverzicht worden toegelicht.
Voor de levering van warmte door een verhuurder aan zijn huurders – zoals in IJmuiden – vindt verrekening van de energiekosten plaats via de servicekosten.4 Voor de servicekosten geldt in elk geval dat de verhuurder op grond van de huurregelgeving verplicht is om zijn huurder jaarlijks een overzicht (middels een vastgesteld formulier), oftewel een jaarafrekening, te verstrekken met vermelding van de wijze van berekening daarvan. Ook moet de verhuurder op verzoek van de huurder de gelegenheid bieden om de stukken in te zien die effect hebben op de berekening. Huurders kunnen zich vervolgens bij een geschil over (onderdelen van) de afrekening naar de Huurcommissie gaan. De Huurcommissie kan dan de betalingsverplichting van de huurder vaststellen. Na deze stap bestaat de mogelijkheid om binnen acht weken na een uitspraak van de Huurcommissie, een procedure bij de kantonrechter te starten. Indien binnen deze termijn geen verzoek bij de rechter wordt ingediend, wordt de uitspraak van de huurcommissie als definitief en bindend beschouwd.
Bent u bereid maatregelen te nemen die bewoners meer inzicht geven in de opbouw van hun rekening, bijvoorbeeld door standaardisering en vereenvoudiging van nota’s?
Het kabinet ziet op dit moment geen reden om extra maatregelen te nemen omdat het huidige beleid al de nodige waarborgen bevat en belangrijke aanscherpingen van het beleid recent in werking zijn getreden of binnen afzienbare tijd in werking zullen treden.
Voor de levering van warmte zal het Besluit factuur, verbruiks- en kostenoverzicht energie nog van toepassing blijven totdat de Wcw in werking treedt. Op grond van de Wcw moeten er in een ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de frequentie van de facturatie en het verstrekken van inzicht in het verbruik. Bij de uitwerking van die ministeriële regeling zal het kabinet vanzelfsprekend bekijken of aanscherpingen nodig zijn.5
De huurwetgeving is bovendien de afgelopen jaren op verschillende punten aangescherpt. Door de Wet betaalbare huur kunnen zowel huurders met een gereguleerde huur als huurders met een geliberaliseerde huur (met een contract vanaf 1 juli 2024) een verzoek bij de Huurcommissie indienen ter beslechting van een geschil over de servicekosten.6 Gemeenten hebben daarnaast sinds 1 juli 2023, n.a.v. de Wet goed verhuurderschap, een handhavende taak ten aanzien van de servicekosten. De positie van huurders wordt bovendien op korte termijn op de volgende manieren versterkt door de Wet modernisering servicekosten die per 1 januari 2026 in werking treedt (beoogd)7:
Hoe wordt momenteel gecontroleerd of de meetmethodes en verdelingssystemen bij blokverwarming betrouwbaar en foutloos functioneren?
In de Warmtewet en de Wcw zijn meetverplichtingen opgenomen. De meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw zijn ook van toepassing op de (door)levering van warmte door een verhuurder of VvE.
Uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw is dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming moeten zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Daarom moet in beginsel altijd een individuele warmtemeter geïnstalleerd worden als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is. De betrouwbaarheid van individuele warmtemeters wordt geborgd door de eisen die de Metrologiewet stelt aan warmtemeters.
Alleen wanneer een individuele warmtemeter technisch niet haalbaar of kostenefficiënt is kan een warmtekostenverdeler worden geïnstalleerd. De totale kosten voor verwarming van alle appartementen worden dan naar rato van de per appartement gemeten warmteafgifte verdeeld. De methode van berekenen van de warmtekosten bij gebruik van warmtekostenverdelers is vastgelegd in de norm NEN7440:20218. Ook het onderscheid tussen vaste en variabele kosten is in deze norm opgenomen. Voor afnemers heeft het kabinet samen met het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) de brochure «Duidelijkheid over verdeling van warmtekosten» laten maken om deze norm toe te lichten.9, 10 Ten aanzien van het vaststellen van de betrouwbaarheid van warmtekostenverdelers schrijft de Warmtewet voor dat de leverancier op verzoek van de verbruiker door een onafhankelijke deskundige onderzoek moet laten uitvoeren naar de werking van warmtekostenverdelers.
Alleen als ook de installatie van warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is, kan een leverancier een kostenverdeelsystematiek voor de meting van het warmteverbruik toepassen. Ook de betrouwbaarheid van de kostenverdeelsystematiek kan op verzoek van verbruiker door een deskundige getoetst worden.
Acht u het acceptabel dat bewoners die zuinig stoken, toch nauwelijks voordeel hebben omdat een groot deel van hun rekening uit vaste kosten bestaat?
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland de energierekening kan betalen. Het is daarbij van de situatie afhankelijk of het acceptabel is dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat.11
Als de totale energierekening laag is, hoeft het geen probleem te zijn dat een groot aandeel uit vaste kosten bestaat. Als de warmteleverancier bijvoorbeeld vooral vaste kosten heeft, kan het verdedigbaar zijn dat de kosten voor de bewoner ook voor een groot aandeel uit vaste kosten bestaan. Zuinig stoken leidt dan namelijk ook niet tot substantieel lagere kosten voor de warmteleverancier. En bewoners hebben juist veel zekerheid over de hoogte van de energierekening, omdat de vaste kosten elk jaar ongeveer hetzelfde zijn.12
Soms is het bovendien onvermijdelijk dat een groot deel van de rekening uit vaste kosten bestaat. Zoals toegelicht bij vraag 5 wordt het toepassen van een kostenverdeelsystematiek zo veel als mogelijk beperkt, maar zijn er soms geen goede alternatieven. Met een kostenverdeelsystematiek worden totale kosten voor het gebouw verdeeld over de bewoners op basis van verbruiksonafhankelijke parameters zoals het vloeroppervlak. Dit leidt tot hoge vaste kosten. Een individuele bewoner heeft dan weinig invloed op de hoogte van zijn energierekening.
Hoe voorkomt u dat vooral huishoudens met lage inkomens door deze kostenstructuur onevenredig zwaar worden getroffen?
Het kabinet zet in op verschillende maatregelen om huishoudens met lage inkomens met blokverwarming te beschermen.
Ten eerste moeten overal waar dat mogelijk is individuele warmtemeters of warmtekostenverdelers worden gebruikt, zodat de facturatie zoveel mogelijk is gebaseerd op het individuele verbruik (zie vraag 5).
Ten tweede is de hoogte van de totale kosten die een leverancier van warmte in rekening mag brengen begrensd via de Warmtewet/Wcw of het huurrecht (zie vraag 9).
Ten derde zet het kabinet in op verbetering van de energetische kwaliteit van woningen. Zo is er regelgeving in voorbereiding voor het opnemen van minimum energieprestatie-eisen voor huurwoningen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Dit betekent dat huurwoningen per 1 januari 2029 tenminste een label D moeten hebben. In de Nationale Prestatieafspraken (NPA) is afgesproken dat woningcorporaties uiterlijk in 2028 alle E, F en G-labels uit de sector laten verdwijnen.13 Zij zijn hierin al goed op weg. In de NPA is afgesproken dat huurders geen huurverhoging ontvangen na isolatiemaatregelen. Op deze manier profiteren huurders optimaal van de verduurzaming: de energierekening gaat omlaag, zonder dat de huur hoger wordt. Daarnaast zijn, met de per 1 juli 2024 in werking getreden Wet Betaalbare huur, in het woningwaarderingstelstel (WWS) aftrekpunten opgenomen voor energielabels EFG, en meer punten voor de betere energielabels. Om verhuurders te ondersteunen heeft het kabinet een «Ondersteuningspakket verduurzaming particuliere verhuur» naar de Kamer gestuurd, met aandacht voor het oplossen van knelpunten die vooral particuliere verhuurders ervaren, zoals het gebrek aan heldere informatie. Daarbij is met de Subsidieregeling Verduurzaming en Onderhoud (SVOH) subsidie beschikbaar voor verhuurders.
Ten vierde heeft de Rijksoverheid in 2025 56,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het Noodfonds om ook dit jaar weer huishoudens met een laag inkomen en hoge energiekosten te ondersteunen. Voor het eerst dit jaar konden huishoudens met een blokaansluiting ook steun krijgen als zij aan de voorwaarden voldeden. Van de in totaal 224.000 aanvragen, hadden ongeveer 11.000 huishoudens een blokaansluiting.
Ziet u aanleiding om het aandeel vaste kosten te maximeren, zodat gedragsprikkels eerlijker uitwerken?
Nee. Zoals toegelicht bij vraag 5 is het uitgangspunt van de meetverplichtingen in de Warmtewet en Wcw dat de in rekening gebrachte kosten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het daadwerkelijke individuele verbruik. Maar er kunnen situaties zijn waarin een hoog aandeel vaste kosten geen probleem is of waarin een hoog aandeel vaste kosten niet te voorkomen is (zie ook vraag 6).
Acht u de huidige bescherming in de Warmtewet voldoende om te voorkomen dat bewoners structureel duurder uit zijn dan huishoudens met een eigen ketel of warmtepomp?
Op grond van de Warmtewet – en Wcw – stelt de ACM maximale tarieven vast voor de warmtelevering door een externe warmteleverancier. Op dit moment zijn de maximale tarieven gebaseerd op het niet-meer-dan-anders principe. De ACM berekent wat de kosten van een gemiddelde verbruiker met een cv-ketel zijn en baseert daar de maximale tarieven voor warmtelevering op. De Wcw voorziet in een gefaseerde overgang van niet-meer-dan-anders principe naar kostengebaseerde maximum tarieven. In het wetsvoorstel is bij amendement opgenomen dat kostengebaseerde tarieven pas in werking treden als de relatieve betaalbaarheid van collectieve warmte ten opzichte van gangbare alternatieven (zoals een individuele cv-ketel) geborgd is. Tot die tijd blijft het niet-meer-dan-anders principe van toepassing. Ook onder de Wet collectieve warmte zal dus worden voorkomen dat huishoudens voor collectieve warmte structureel meer betalen dan huishoudens met een cv-ketel of warmtepomp.
Huurders wier warmte door de verhuurder wordt geleverd, worden beschermd middels het huurrecht. Daarbij is het uitgangspunt dat de servicekosten een redelijke vergoeding voor de geleverde service moeten zijn. Huurders kunnen met klachten naar de Huurcommissie zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 4.
Kunt u inzichtelijk maken hoe vaak bewoners in Nederland bij blokverwarming moeten bijbetalen na de jaarafrekening, uitgesplitst naar corporaties, particuliere verhuurders en VvE’s?
Nee, het is niet mogelijk om dit inzichtelijk te maken. Het gaat om een private overeenkomst tussen de leverancier van warmte en de verbruikers. De overheid heeft hier geen inzicht in.
Wat is de gemiddelde hoogte van de bijbetalingen in de afgelopen drie jaar, en hoe verhouden die zich tot de voorschotten die bewoners betaalden?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Hoe vaak komt het voor dat bewoners meerdere jaren op rij moeten bijbetalen voor blokverwarming, en wat is daarbij de gemiddelde en maximale periode?
Zie het antwoord op vraag 10. Er is geen inzicht in de hoogte van bijbetalingen, aangezien dit een private overeenkomst tussen leverancier van warmte en de verbruikers betreft.
Kunt u aangeven wat de hoogste bijbetalingen zijn die bij de ACM of andere instanties gemeld zijn, en of er sprake is van uitschieters die bewoners in financiële problemen brengen?
De ACM heeft geen overzicht van meldingen specifiek over bijbetalingen voor blokverwarming. De Huurcommissie heeft een aantal klachten ontvangen over (voorschot)bedragen voor stookkosten (zie vraag 14).
Hoeveel klachten over blokverwarming ontvangt de ACM jaarlijks, en hoe heeft dit aantal zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
In het jaarverslag van de ACM is aangegeven hoeveel meldingen via ACM Consuwijzer binnenkomen per sector. Dit betreffen zowel klachten als vragen. In 2024 waren dat er 11.984 voor de gehele sector van energie en warmte. In 2024 gingen daarvan 1011 vragen en klachten over warmte. Hierbij moet worden opgemerkt dat verbruikers die zich bij ACM Consuwijzer melden niet altijd aangeven of zij aangesloten zijn op blokverwarming of een (groot) stadswarmte-net. Dat onderscheid kan de ACM daarom niet maken.
De Huurcommissie heeft aangegeven zaken te hebben afgehandeld in de periode 2024–2025 die zien op een te hoog (voorschot)bedrag voor de stookkosten waarbij de bedragen uitkwamen op duizenden euro’s aan teveel betaalde stookkosten. De Huurcommissie toetst de stookkosten aan de verbruiksnorm van Nibud (de zogeheten redelijkheidstoets). Bij een voorschotprocedure (7:261 BW) kan alleen een huurder de zaak starten. Bij geen overeenstemming over de betalingsverplichting t.a.v. de nutsvoorzieningen en servicekosten (7:260 BW) kunnen zowel huurder als verhuurder een verzoek indienen bij de Huurcommissie. Er wordt getoetst of de kosten in verhouding staan tot het verbruik van de huurder en redelijk geacht kunnen worden
Bent u bereid deze cijfers jaarlijks te publiceren zodat de Kamer zicht houdt op de omvang van de problematiek?
Zoals toegelicht bij vraag 10 zijn cijfers over bijbetalingen niet beschikbaar. De ACM publiceert in haar jaarverslag reeds over de meldingen die zij ontvangt (zie vraag 14)
Bent u bereid in overleg met corporaties, VvE’s en warmtebedrijven te onderzoeken hoe bewoners meer grip krijgen op hun kosten, bijvoorbeeld door individuele meting en afrekening waar technisch mogelijk?
Het kabinet vindt het belangrijk dat bewoners grip hebben op hun kosten. Zoals aangeven in antwoord op vraag 5 schrijft de huidige Warmtewet, maar ook de Wcw, al voor dat installeren van een individuele warmtemeter verplicht is als dat technisch haalbaar en kostenefficiënt is.
Wilt u de Kamer nog dit jaar informeren over concrete stappen om de problemen rond blokverwarming aan te pakken, gericht op transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid?
Het kabinet is van oordeel dat het beleid om de transparantie, betrouwbaarheid en betaalbaarheid te borgen op orde is. De huidige wetgeving bevat verschillende waarborgen. Voor de bewoners in IJmuiden geldt bijvoorbeeld dat zij:
Bovendien zijn, zoals toegelicht in voorgaande antwoorden, verschillende verbeteringen recent in werking getreden of treden zij binnenkort in werking.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bijna 1 op de 3 mensen in armoede problematische schulden heeft |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Jurgen Nobel (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) waaruit blijkt dat bijna 1 op de 3 mensen die in armoede leven geregistreerde problematische schulden heeft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat in 2023 163.000 mensen in armoede kampten met problematische schulden, ondanks jarenlang beleid gericht op armoedebestrijding en schuldenpreventie?
Het kabinet vindt het belangrijk om mensen met geldzorgen te helpen en de gevolgen van armoede- en schuldenproblematiek te verminderen. Het onderzoek van het CBS levert relevante informatie op over mensen waarbij zowel armoede als problematische schulden voorkomen. De afzonderlijke cijfers over armoede en schulden waren reeds bekend en zien er als volgt uit.
Het aantal mensen in armoede is gedaald van 1,2 miljoen in 2018 naar 540.000 mensen in 2023. Volgens de concept macro-economische verkenning van het CPB daalt het aantal personen in armoede in 2026 verder naar 485.000 mensen. Dit komt onder andere door de verschillende koopkrachtmaatregelen die dit en voorgaande kabinetten hebben genomen, zoals het verhogen van het minimumloon, de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief en het verhogen van de huurtoeslag en het kindgebonden budget.
Het aantal huishoudens met problematische schulden is de afgelopen jaren licht toegenomen, tot ruim 747.500 in 2024.2 De groep mensen met een inkomen onder de armoedegrens en problematische schulden is tussen 2021 en 2023 redelijk stabiel gebleven. De lichte stijging van de totale groep met problematische schulden is mede te verklaren door het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis door de Belastingdienst. Ook heeft het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en overige aanslagen door de Belastingdienst en Dienst Toeslagen bijgedragen aan een stijging van het aantal huishoudens met problematische schulden. Vanaf de coronacrisis zijn invorderingsmaatregelen enkele jaren gepauzeerd geweest. Het CBS heeft een nadere analyse gemaakt met betrekking tot deze stijging. Daaruit blijkt dat zonder deze ondernemers- en pauzeringsmaatregelen het aantal en aandeel huishoudens met geregistreerde problematische schulden waarschijnlijk lager en stabieler was geweest tussen 1 januari 2021 en 1 januari 2024.
De nieuwe cijfers laten specifiek zien hoeveel mensen rondom de armoedegrens ook kampen met problematische schulden. De cijfers bevestigen dat we er nog niet zijn. Daarom heeft het kabinet op 6 juni jl. het Nationaal Programma Armoede en Schulden gepresenteerd aan uw Kamer met een integraal pakket aan maatregelen om (de gevolgen van) armoede en problematische schulden te verminderen. Er wordt hierbij ingezet om armoede te voorkomen en mensen die te maken hebben met armoedeproblematiek te ondersteunen.3 Ten aanzien van problematische schulden wordt onder meer gewerkt aan een integraal schuldenoverzicht om mensen met schulden meer grip en inzicht te bieden, er wordt gewerkt aan het collectief afbetalingsplan dat mensen met beginnende schulden eerder ondersteunt. Een Landelijke Pauzeknop wordt ontwikkeld om het voor mensen eenvoudiger te maken om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij de rekeningen niet meer kunnen betalen. Het kabinet zal bij de uitvoering van het Nationaal Programma Armoede en Schulden kijken hoe de analyse van het CBS kan bijdragen aan het nog beter richten van de maatregelen.
Bent u van mening dat het onbestaanbaar is dat mensen die al onder de armoedegrens leven ook structureel te maken hebben met schulden die zij niet kunnen aflossen? Zo nee, hoe rechtvaardigt u dat?
Voor mensen in armoede is het moeilijk om alle rekeningen te betalen, waardoor het risico op (problematische) schulden al snel op de loer licht. Dit laat het artikel ook zien. Overigens lukt het twee derde van de mensen in armoede gelukkig wel om uit de problematische schulden te blijven. Problematische schulden hebben een grote impact op iemands leven, al helemaal wanneer iemand onder de armoedegrens leeft en daardoor eigenlijk geen ruimte heeft om schulden af te lossen. Het kabinet wil de financiële positie verbeteren van mensen die in armoede leven of te maken hebben met problematische schulden. Het is daarbij belangrijk ook te stimuleren wat mensen zelf kunnen doen om hun positie te verbeteren. Werk is voor veel mensen de beste weg uit armoede en schulden. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt het kabinet zich op het voorkomen, verminderen en het structureel doorbreken van armoede- als schuldenproblematiek. Het is bij zowel armoede- als schuldenproblematiek van belang dat mensen zo vroeg mogelijk geholpen worden. Het kabinet ziet dat het om verschillende redenen moeilijk is om in een vroeg stadium hulp te krijgen, bijvoorbeeld doordat iemand niet weet waar hij of zij terecht kan voor hulp, door schaamte geen hulp zoekt of door de veelheid aan regelingen niet weet waar hij of zij recht op heeft.
Wanneer schulden problematisch zijn, is het belangrijk dat mensen de weg naar schuldhulpverlening weten te vinden. De gemeente zoekt in dat geval, in afstemming met de inwoner, een passende oplossing voor de schuldensituatie. Via de beslagvrije voet wordt geborgd dat het bestaansminimum van mensen met schulden waar beslag op het inkomen of de uitkering is gelegd beschermd wordt. Ook als iemand instroomt in een schuldregeling (minnelijke schuldregeling of Wsnp) wordt er gekeken naar wat iemand, passend bij zijn financiële situatie, maximaal af kan dragen aan de schuldeisers. Hierbij wordt in de praktijk gebruik gemaakt van het vrij te laten bedrag dat is afgeleid van de berekeningswijze van de beslagvrije voet.
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich op het zo snel en vroeg mogelijk bereiken van mensen, bijvoorbeeld door hulp laagdrempelig toegankelijk te maken en vroegsignalering in te zetten om zo vroeg mogelijk ondersteuning te bieden. Het kabinet werkt ook aan een Landelijke Pauzeknop. Dit is een centrale, digitale voorzieningen waarmee mensen met schulden zich kunnen aanmelden voor schuldhulpverlening én een tijdelijke pauze kunnen aanvragen. Dit maakt het voor mensen eenvoudiger om tijdelijk rust te krijgen wanneer zij rekeningen niet meer kunnen betalen.
Bovendien is er meer aandacht voor sociaal incasseren. In het samenwerkingsprogramma4 over sociaal incasseren, werken publieke en private schuldeisers samen om een sociale invorderingspraktijk te bevorderen door betere samenwerking en kennisuitwisseling. Dit gebeurt onder meer door vroegtijdig persoonlijk contact, maatwerk als mensen hun rekeningen niet kunnen betalen en doorverwijzing van mensen naar passende ondersteuning.
Welke lessen trekt u uit het gegeven dat ook 265.000 mensen net boven de armoedegrens problematische schulden hebben? Vindt u dat het beleid voldoende oog heeft voor deze «net-niet-armoede»-groep?
Het Nationaal Programma Armoede en Schulden richt zich niet enkel op mensen die onder de armoedegrens leven, maar ook op de financieel kwetsbare mensen. De laatste jaren vormen werkenden een groter onderdeel van de groep mensen in armoede, daarom hebben we voor hen speciale aandacht in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. Het schuldenbeleid richt zich ook niet alleen op mensen in armoede, maar op iedereen die te maken heeft met (beginnende) schulden of geldzorgen heeft. Een schuldregeling is bijvoorbeeld niet alleen voor iemand met een laag inkomen. Er is natuurlijk wel een relatie tussen armoede- en schuldenproblematiek. Iemand kan door armoede in de schulden raken en andersom. Er zijn specifieke maatregelen, zoals de beslagvrije voet, die gericht zijn op mensen met lage inkomens en schuldenproblematiek.
Het artikel bevestigt dat we niet enkel oog moeten hebben voor mensen met een inkomen onder de armoedegrens, maar dat we breder moeten kijken naar mensen met geldzorgen. De problematiek verschilt van persoon tot persoon, daar hebben we veel oog voor en we houden daar ook expliciet rekening mee in het beleid.
Hoe verklaart u dat de groep mensen die officieel als arm wordt aangemerkt op papier is gehalveerd, terwijl de financiële problemen van deze groep juist zijn toegenomen?
Het gemiddelde tekort van iemand in armoede is in 2023 groter dan in 2018. Veel mensen die weinig geld tekortkwamen komen door koopkrachtmaatregelen nu boven de armoedegrens uit, terwijl de mensen met een groter tekort nog onder de armoedegrens leven. Dit komt voornamelijk door een verhoging van de toeslagen, het minimumloon en daarmee ook de bijstand. Daardoor zijn veel mensen erop vooruitgegaan en is de samenstelling van de groep die nog in armoede leeft veranderd. Van de mensen in armoede in 2023 komt een relatief groot gedeelte veel geld tekort. Doordat zij een groter onderdeel uitmaken van de totale groep mensen in armoede, is het gemiddelde tekort van iemand in armoede dus groter in 2023 dan in 2018. Als gekeken wordt naar het aantal mensen dat meer dan 30% van de armoedegrens tekortkomt, zien we een daling in 2023 ten opzichte van 2018.
Deelt u de zorg dat de nieuwe, beperktere armoedefinitie zoals gehanteerd door het CBS beleidsmatig tot onderschatting van de problematiek kan leiden, en daarmee ook tot afnemende ondersteuning voor mensen die wel degelijk hulp nodig hebben?
De nieuwe definitie van het CBS, SCP en Nibud is onafhankelijk vastgesteld en op 17 oktober 2024 gepubliceerd. De nieuwe methode geeft meer inzicht in de groep die in armoede leeft ten opzichte van voorgaande armoededefinities. Zo wordt voor het eerst rekening gehouden met een vermogensbuffer en werkelijke kosten voor wonen en energie. Als iemand hogere uitgaven heeft aan woon- of energielasten dan de opgenomen normbedragen, wordt dit in mindering gebracht op het besteedbaar inkomen. Zo kan het zijn dat iemand met een inkomen boven de armoedegrens, vanwege de hoge vaste lasten toch als arm aangemerkt wordt. Beide aanpassingen dragen bij aan beter inzicht in de omvang van het aantal mensen in armoede ten opzichte van oudere percentages van burgers, kinderen en huishoudens in armoede en met schulden.
Negatief vermogen (schulden) wordt, net zoals in de oude definitie, niet meegenomen in de armoededefinitie door gebrek aan (consistente) data over aflossingscapaciteit van een huishouden. Dit kan tot een onderschatting van de armoedeproblematiek leiden. Daarom heeft het kabinet het CBS, SCP en Nibud gevraagd om te verkennen welke stappen we moeten nemen om dit in de toekomst wel mogelijk te maken.
Het kabinet is zich bewust van de beperkingen van de armoededefinitie. Sommige groepen, zoals (een deel van de) dak- en thuisloze mensen en ongedocumenteerden zijn onzichtbaar in de cijfers. Ondanks dat armoede de afgelopen jaren in de cijfers is afgenomen, blijft het kabinet de situatie van veel mensen als kwetsbaar zien. Daarom heeft het kabinet extra maatregelen genomen om armoede- en schuldenproblematiek aan te pakken in het Nationaal Programma Armoede en Schulden. De nieuwe armoededefinitie leidt naar mijn mening niet per definitie tot afnemende ondersteuning voor mensen die het nodig hebben.
Wat zegt het hoge aantal mensen met problematische schulden over de effectiviteit van het huidige beleid voor schuldpreventie en -sanering, en welke conclusies verbindt u daaraan?
In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op de oorzaken van de lichte stijging van het aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden. Ondanks dat de stijging een gevolg is van het aflopen van uitstel van betaling voor ondernemers ten tijde van de coronacrisis en het opnieuw opstarten van invorderingsmaatregelen voor toeslagen en andere overige aanslagen, is het kabinet van mening dat het aantal huishoudens met problematische schulden en de duur van die schuldensituatie zorgelijk is. De impact van schulden is voor zowel de schuldenaar, schuldeiser als de samenleving groot. Daarom neemt het kabinet, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden, maatregelen die volgen uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) over problematische schulden.5 Om mensen met schulden in beeld te krijgen en mensen juist tijdig te wijzen waar ze recht op hebben, nemen de Dienst Toeslagen en de Belastingdienst vergaande maatregelen, zoals beschreven in het Nationaal Programma Armoede en Schulden.
Eind dit jaar komen nieuwe cijfers van het CBS over het aantal huishoudens met problematische schulden op 1 januari 2025 die ons wederom meer inzicht bieden in de omvang van de problematiek.
De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) heeft in 2024 een onderzoeksrapport opgeleverd over de doeltreffendheid van de gemeentelijke schuldhulpverlening.6 Daarin werd geconcludeerd dat de dienstverlening van gemeenten grotendeels op orde is maar dat er ook ruimte is voor verbetering van de effectiviteit van gemeentelijke schuldhulpverlening, bijvoorbeeld op het gebied van laagdrempelige toegang, integrale hulp en de inzet van begeleiding en nazorg. Ik deel deze conclusie en het is een belangrijke zaak om in te blijven zetten op de verbetering van gemeentelijke schuldhulpverlening. In de tussentijd hebben we in maart 2024 samen met de VNG, NVVK en Divosa bestuurlijke afspraken gemaakt om de schuldhulpverlening te verbeteren en het bereik te vergroten. In dat kader trekken gemeenten hun dienstverlening zo veel mogelijk gelijk. Deze «basisdienstverlening schuldhulpverlening» leidt tot een hulpaanbod dat toegankelijker is en in iedere gemeente bestaat uit minimaal dezelfde elementen.7 De samenwerkingspartijen en gemeenten werken de komende tijd verder aan de implementatie van de basisdienstverlening en de ontwikkeling van de elementen voor schuldhulpverlening op langere termijn.
Bovendien is het van belang om mensen met geldzorgen in een vroeg stadium financiële begeleiding te bieden. Hiermee willen we problematische schulden zo veel mogelijk voorkomen. Daarom werkt Divosa met verschillende partijen aan het versterken van vindplaatsen in minimaal 100 gemeenten. Door bestaande netwerken te versterken en uit te breiden willen we mensen met geldzorgen eerder bereiken en toeleiden naar passende ondersteuning. Via vroegsignalering van betalingsachterstanden op de vaste lasten (gas, elektriciteit, warmte, drinkwater, huur en zorgverzekering) komen mensen eerder bij de gemeente in beeld. In 2025 heb ik de wetswijziging die vroegsignalering mogelijk heeft gemaakt, laten evalueren.8 De onderzoekers concluderen dat vroegsignalering doeltreffend is, doordat het bijdraagt aan het voorkomen en verminderen van problematische schulden. Op basis van hun evaluatie van de wet stellen zij vast dat door vroegsignalering: meer mensen met (dreigende) problematische schulden een passend hulpaanbod ontvangen en accepteren; drempels voor toegang tot integrale schuldhulpverlening omlaaggaan; betalingsproblemen niet verder verslechteren en daarmee bedreigende situaties worden voorkomen, en dat schuldhulpverlening hierdoor effectiever is. De onderzoekers concluderen echter ook dat er nog verbetermogelijkheden zijn. Over deze verbetermogelijkheden ben ik in overleg met gemeenten en vaste lastenpartners.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat mensen in armoede blijven vastzitten in schulden bij instanties als de Belastingdienst, het CAK of via BKR-registraties, terwijl zij nauwelijks bestaansruimte hebben om die schulden af te lossen?
Mensen moeten perspectief krijgen op een oplossing, zodat zij verder kunnen met hun leven. Dat vraagt dat problemen integraal worden aangepakt. Daarom wordt in het Nationaal Programma Armoede en Schulden samengewerkt met veel partijen zoals ministeries, gemeenten, uitvoeringsorganisaties, en maatschappelijke organisaties. Het Nationaal Programma bevat maatregelen om de financiële positie van mensen te verbeteren. Dat geldt ook voor de kwaliteit van schuldhulpverlening.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 werken we als er beslag is gelegd met de beslagvrije voet, zodat mensen niet onder het bestaansminimum terechtkomen. Wanneer mensen niet zelf meer uit de schulden kunnen komen, kunnen ze een beroep doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. In geval van schuldhulpverlening zal de schuldhulpverlener met de schuldenaar en schuldeisers naar een passende oplossing zoeken. In geval van problematische schulden kan het treffen van een schuldregeling of schuldsanering noodzakelijk zijn.
Ook zetten we in op het zo vroeg mogelijk in beeld krijgen van mensen met betalingsachterstanden, zodat schulden niet onnodig oplopen. Dit doen we onder andere door extra te investeren in vroegsignalering door gemeenten, ook met experimenten met betalingsachterstanden bij de Belastingdienst. Gemeenten moeten dan bij een signaal van een betalingsachterstand contact opnemen met de inwoner om een hulpaanbod te doen.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te voorkomen dat mensen met problematische schulden buiten de hulp blijven vallen, en bent u bereid daarbij ook de «net-niet-armoede»-groep expliciet te betrekken?
De maatregelen die in het Nationaal Programma Armoede en Schulden staan om schuldenproblematiek te verminderen zijn gericht op iedereen met problematische schulden, ongeacht iemands inkomen. Daarmee betrekken we dus ook al expliciet de «net-niet-armoede»-groep. Dat geldt zeker ook voor de groep werkenden met een inkomen rondom de inkomensgrens en voor kwetsbare gezinnen met kinderen. We zullen de schuldenproblematiek onder deze groepen specifiek adresseren. De doelen die het kabinet nastreeft zijn minder huishoudens die van beginnende naar problematische schulden gaan, minder huishoudens die problematische schulden krijgen en meer huishoudens die succesvol en duurzaam uit de problematische schulden komen. Ik monitor de voortgang van het Nationaal Programma en zal uw Kamer hierover periodiek informeren.
De kabinetsbrief over afspraken met Israël over de verantwoording over de situatie in Gaza |
|
Sarah Dobbe |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
Op welke manier en op welk moment zal het kabinet uitvoering geven aan deze uitspraak uit de brief van 28 juli: «specifiek zal het kabinet zich in dat geval inspannen voor een opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël»?1
Uit de meest recente bijeenkomst van Permanente Vertegenwoordigers van de EU-lidstaten op 29 juli jl. bleek dat Israël de afspraken uit de overeenkomst tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook in onvoldoende mate nakomt. Daarom heeft Nederland zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. gepleit voor opschorting van het handelsdeel van de Associatieovereenkomst tussen de EU en Israël. Het kabinet zal zich hiervoor blijven inzetten in de daarvoor geëigende Brusselse gremia en in bilaterale contacten met andere EU-lidstaten.
Waarom maakt u deze inspanning afhankelijk van de afspraken uit het humanitair akkoord tussen de Europese Unie (EU) en Israël en niet van de meermaals reeds aangetoonde schending van het EU-associatieakkoord? Is dit onnodige uitstel van handelen door de Nederlandse regering in uw ogen niet onrechtmatig of immoreel?
Als gevolg van het Nederlands initiatief voor een evaluatie van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord concludeerden de Hoge Vertegenwoordiger Kallas en de Europese Dienst voor Extern Optreden dat Israël in strijd zou handelen met zijn verplichting onder dit artikel. De HV heeft deze uitkomst gedeeld met Israël en daarbij met klem aangedrongen op onmiddellijke verbetering van de situatie op de grond. De EU en Israël bereikten daarna een overeenkomst over de toegang van humanitaire hulp tot de Gazastrook. Voor een dergelijke aanpak bleek brede steun onder de lidstaten, hetgeen naar mening van het kabinet mede heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze overeenkomst door toedoen van HV Kallas.
Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting om de humanitaire noden in de Gazastrook te verlichten. Gezien de catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook heeft Nederland mede in lijn met de motie Piri/Paternotte2 zich ingespannen om implementatie van het akkoord te bewerkstelligen. Daarbij heeft Nederland benadrukt dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Nederland heeft in de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli jl. gesteld dat de potentiële maatregelen op tafel moeten blijven indien de situatie op de grond niet verbetert. Tijdens de Raad heeft Nederland tevens ervoor gepleit dat de Commissie een aantal van de mogelijke maatregelen reeds uitwerkt, om zo snel de druk te kunnen opvoeren indien de situatie daartoe aanleiding geeft. Ook heeft het kabinet aangedrongen op monitoring van het akkoord.
Het kabinet is bij uitblijven van implementatie van het akkoord door Israël direct overgegaan tot het nemen van significante stappen, zowel in EU-verband als op nationaal niveau.
Wanneer zal de Israëlische ambassadeur worden ontboden, wat zal de concrete inzet zijn van het gesprek met de Israëlische ambassadeur en wat zijn de concrete consequenties als aan deze inzet niet wordt voldaan?
De Israëlische ambassadeur is ontboden op 29 juli jl. op ministerieel niveau. Tijdens de ontbieding heeft het kabinet Israël geïnformeerd over de stappen die Nederland zet. De ontbieding is tevens gebruikt om er nogmaals met klem bij Israël op aan te dringen dat het kabinet vindt dat de regering-Netanyahu een andere koers moet inslaan. De huidige situatie is onverdraaglijk en onverdedigbaar. De ontbieding is tevens gebruikt om Israël erop te wijzen dat het zijn verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht moet naleven.
Bent u bereid om naast Smotrich en Ben-Gvir ook andere (voormalige) leden van het kabinet van Netanyahu tot persona non grata te verklaren, waaronder de personen en bijpassende uitspraken zoals genoemd op de voorpagina van Trouw op 26 juli jl?2 Welke redenen zijn er, per genoemd persoon, om dit niet te doen? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet doet geen uitspraken over individuele gevallen.
Bent u bereid om meer geld uit te trekken voor humanitaire hulp, gezien de enorme noden, en het feit dat de genoemde 4,5 miljoen euro in de brief van 28 juli optelt tot slechts iets meer dan twee euro per Gazaan?
Nederland heeft sinds 7 oktober 2023 in totaal 86,2 miljoen euro vrijgemaakt voor humanitaire hulp in de Palestijnse Gebieden, naast de aanzienlijke reguliere ongeoormerkte humanitaire bijdragen die onze humanitaire partners ook in de Gazastrook kunnen inzetten. Nederland bekijkt voortdurend of aanvullende Nederlandse financiering noodzakelijk is. Daarbij nemen we ook de andere humanitaire crises in de wereld in ogenschouw.
De omvang van de catastrofale situatie vergt een adequate internationale inzet.
Vindt u het uitgeven van iets meer dat twee euro per Gazaan, gezien de enorme hongersnood, passend in vergelijking tot de bijna 50 miljard euro die via de Nederlandse Zuidas wordt geïnvesteerd in Israël?
Het kabinet onderstreept dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen overheidsgelden die ten behoeve komen van hulp aan de noodlijdende Gazaanse bevolking en private investeringen die via Nederland naar Israël gaan.
Wat betekent het «actiever uitdragen» van het Nederlandse ontmoedigingsbeleid? Hoe, wanneer en door wie wordt dit gedaan? Hoe wordt de effectiviteit ervan gemeten?
Het ontmoedigingsbeleid wordt nu uitgedragen via de websites van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en van de ambassade in Tel Aviv. Ook dragen de ambassade Tel Aviv en de RVO het ontmoedigingsbeleid actief uit richting het bedrijfsleven, zoals tijdens voorlichtingsbijeenkomsten. Daarnaast wordt verkend of de toepassing van het ontmoedigingsbeleid kan worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar Nederlandse pensioenfondsen.
Bent u bereid een verbod in te stellen op handel door Nederlandse bedrijven met illegale Israëlische nederzettingen? Kunt u dit toelichten?
Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel. Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. spant het kabinet zich in samenwerking met gelijkgestemde partners in voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie Van Campen en Boswijk.4
Bent u bereid om het voorbeeld van andere landen in West Europa te volgen en, in plaats van in te zetten op meer onderzoek, in te zetten op medische evacuaties van Gazanen die dringend medische hulp nodig hebben en daarbij ook patiënten op te nemen?
Medische behandelingen in de regio hebben de voorkeur boven evacuatie naar Nederland, onder meer omdat deze hulp effectiever is en er voldoende expertise en capaciteit aanwezig is in de regio. Nederland onderzoekt de mogelijkheid tot – financiële en praktische – ondersteuning van medische evacuaties – ook in EU-verband. Daarnaast blijft Nederland zich diplomatiek inspannen om Israël ertoe te bewegen ongehinderde en veilige medische evacuaties te faciliteren, ook naar de Westelijke Jordaanoever (inclusief Oost-Jeruzalem).
Doet het kabinet naar aanleiding van de antwoorden op bovenstaande vragen alles wat redelijkerwijs kan om genocide te voorkomen?
Nederland heeft de plicht om via redelijke maatregelen te trachten om het mogelijke te doen. Sinds het uitbreken van de oorlog heeft het kabinet zich naar vermogen ingezet om de situatie in de Gazastrook te verbeteren en Israël opgeroepen zich aan het humanitair oorlogsrecht te houden. Deze inzet loopt langs verschillende sporen, zoals diplomatiek, humanitair, veiligheid en bestrijding van straffeloosheid.
Het feit dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg helemaal niet op straat zwierf, maar verbleef bij familie in Marokko |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB), Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het Brabants Dagblad van 27 juli 2025 waarin wordt aangegeven dat de eerder vermeende dakloze 100-jarige vrouw in Tilburg in werkelijkheid verbleef bij familie in Marokko?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere berichtgeving waarin werd gesteld dat een 100-jarige vrouw drie jaar lang dakloos zou hebben rondgezworven in Tilburg?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke informatie is gecommuniceerd dat deze vrouw drie jaar dakloos was?
Aanleiding hiervoor was een bericht van Stichting Assadaaka Community. De Stichting heeft inmiddels een rectificatie geplaatst op haar website, waarin ze aangeven dat ten onrechte door hen de indruk is gewekt dat mevrouw drie jaar dakloos is geweest en aan haar lot is overgelaten.2
Is die informatie geverifieerd voordat zij (mogelijk ook door overheidsinstanties) is gebruikt of naar buiten gebracht?
Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Het bericht dat over deze mevrouw op 24 juli jl. op NU.nl verscheen (en vervolgens in verschillende andere media), is op 1 augustus gerectificeerd door NU.nl.3
Wat is de rol geweest van de gemeente Tilburg in het verspreiden of bevestigen van deze informatie? Heeft de gemeente contact gehad met betrokken familieleden of instanties in Marokko?
De gemeente Tilburg heeft intensief met stichting Kloek en andere instanties samengewerkt om de vrouw te helpen aan een zorgwoning in Amsterdam. Meer informatie kan de gemeente Tilburg niet geven vanwege de privacy van betrokkene. Kort na de betrokkenheid van de gemeente Tilburg verscheen het eerste artikel op NU.nl en vervolgens in de dagbladen. De gemeente Tilburg heeft na het verschijnen van het artikel op NU.nl op 24 juli 2025, aan NU.nl en de dagbladen laten weten dat de vrouw geen dag op straat heeft geleefd en de onjuiste informatie gerectificeerd.
Welke actie is er ondernomen nadat bleek dat de vrouw zich bij familie in Marokko bevond en dus niet dakloos was in Nederland?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid richtlijnen op te stellen of aan te scherpen voor gemeenten en hulpinstanties over het verifiëren van gevoelige casussen voordat zij in de media worden gebracht?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het is de verantwoordelijkheid van journalisten om berichtgeving te verifiëren. Doorgaans berichten gemeenten en hulpinstanties niet over individuele gevallen in verband met de privacy(wetgeving). De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bepaalt dat individuele persoonsgegevens beschermd moeten worden.
Wat zijn de lessen die volgens u uit deze casus getrokken moeten worden met betrekking tot dakloosheidsregistratie, communicatie en interlandelijke samenwerking?
Naar aanleiding van deze casus zie ik geen aanleiding voor het doorvoeren van aanpassingen in de in de vraagstelling benoemde onderwerpen. Deze onderwerpen hebben wel de aandacht in het Nationaal Actieplan Dakloosheid. In de volgende voortgangsrapportage over de aanpak dakloosheid zal ik uw Kamer meenemen in de belangrijkste ontwikkelingen op de aanpak.
Het afketsen van het staakt-het-vuren tussen Israël en Hamas |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt het kabinet het afketsen van het staakt-het-vuren tussen Israël en Gaza? Is het kabinet het eens dat dit het verlengen van het lijden van gijzelaars en Palestijnen een onacceptabele situatie is?1
De oorlog in Gaza moet stoppen. Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om te komen tot perspectief op een duurzame oplossing, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitganspunt is. te komen. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren blijft het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
Overwegende dat in het bericht staat: «Steve Witkoff, pointed the finger at Hamas for a «lack of desire to reach a ceasefire»», deelt het kabinet dit standpunt en deze overtuiging? Zo ja, is het kabinet het eens dat dit niet zonder gevolgen kan blijven? Welke gevolgen heeft dit voor Hamas?
Het kabinet kan geen exacte uitspraken doen over de opstelling van de partijen tijdens de onderhandelingen. Het kabinet ziet wel dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren en nog steeds een dreiging vormt voor de veiligheid van Israël. Nederland blijft dan ook voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook.
In het kader van het Frans-Saoedische initiatief om de tweestatenoplossing op tafel te houden onderstreepten ook Arabische partners dat Hamas moet ontwapenen en geen rol in het toekomstige bestuur van de strook kan spelen. Frankrijk en Saoedi-Arabië werken aan het verbreden van steun voor deze opvatting.
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in Europese Unie (EU)-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en te zorgen dat mensen op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
Over de meest recente inzet heeft het kabinet uw Kamer schriftelijk geïnformeerd middels de Kamerbrief inzake afspraken met Israël over de verantwoording over de situatie in Gaza, d.d. 28 juli jl.,2 en de Kamerbrief inzake de Nederlandse bijdrage aan internationale samenwerking bij uitvoering van airdrops boven Gaza, d.d. 1 augustus. Nederland werkt zowel voor als achter de schermen aan het opbouwen van druk op Israël om ongehinderde, ongelimiteerde en veilige humanitaire toegang voor hulporganisaties te bewerkstelligen. Het kabinet levert onder meer concrete bijdragen aan de humanitaire bevoorrading via land en voedseldroppings, steunt financieel medische evacuaties en blijft druk zetten op Israël om de humanitaire blokkade volledig op te heffen en maatregelen te treffen voor het verbeteren van de hulpdistributiemogelijkheden voor hulporganisaties, waaronder de VN, humanitaire ngo’s, en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging voor adequate hulpverlening via land. Hierbij is wat het kabinet betreft geen ruimte voor distributiepunten van de Gaza Humanitarian Foundation (GHF). Dit hulpmechanisme is niet in overeenstemming met de humanitaire principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit, gaat gepaard met gedwongen verplaatsing en leidt tot dodelijke situaties.
Overwegende dat Verenigde Staten (VS)-gezant voor het Midden-Oosten Witkoff stelt dat Hamas niet gecoördineerd zou zijn of niet te goeder trouw de gesprekken zou zijn ingegaan2, hoe beoordeelt het kabinet dit en is het het kabinet van mening dat Hamas hoofdverantwoordelijk is voor het verlengen van het lijden van de Gazanen? Indien dit niet het geval is, waarom niet? Kan het kabinet aangeven of dit beeld over de houding van Hamas pas sinds het laatste overleg is ontstaan of dat dit beeld al langer bestaat over Hamas, ook tijdens eerdere pogingen tot onderhandelingen? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor Hamas?
Zie het antwoord op vraag 2.
Witkoff heeft het nu over alternatieve opties om gijzelaars terug te krijgen, welke zijn dat en welke rol heeft Nederland/de EU daarin?
Het kabinet of de EU zijn niet betrokken bij de door Amerikaanse gezant Witkoff gestelde alternatieve opties om gijzelaars terug te krijgen. Het kabinet kan hierover geen uitspraken doen.
Hoeveel gijzelaars zijn er nog momenteel in Gaza? Hoeveel daarvan leven vermoedelijk nog en hoeveel lichamen worden vastgehouden? Kan het kabinet ook de nationaliteiten aangeven van de gegijzelden? Wat is er bekend over hun gezondheidssituatie?
Volgens de Israëlische regering houdt Hamas momenteel nog circa 50 gijzelaars vast, van wie naar schatting maximaal 22 nog in leven zijn. Ook zou Hamas nog dertig lichamen van omgekomen gijzelaars vasthouden in de Gazastrook. Het kabinet heeft geen exacte informatie over de nationaliteiten en gezondheidssituatie van deze gijzelaars.
Wat was de inhoud van de deal die op tafel lag? Op welke punten is het stukgelopen? Hoe beoordeelt het kabinet dit en tevens de opstelling van zowel Israël als Hamas?
De voorgestelde deal betrof naar verluidt een overeenstemming over een staakt-het-vuren en vrijlating van alle gijzelaars uit de Gazastrook. Twistpunten lijken hierbij onder meer de exacte formulering over de eventuele (tijds)horizon van het staakt-het-vuren; de modaliteiten van hervatting van humanitaire hulp aan de Gazastrook en aanwezigheid van de Israëlische krijgsmacht in de strook tijdens het staakt-het-vuren. Zie verder de beantwoording van vraag 2 en 4.
Overwegende dat Israël en de VS eerder deze week hebben gesteld dat het statement dat een aantal landen, waaronder Nederland, heeft uitgebracht in de week dat de onderhandelingen voortgezet zouden worden en met name Israël erop werd aangesproken niet behulpzaam te zijn voor de slagingskans van de onderhandelingen, hoe beoordeelt u deze uitspraken nu de onderhandelingen een paar dagen later zijn stuk gelopen omdat Hamas geen bereidheid toonde om akkoord te gaan?3
Zoals gesteld in de Kamerbrief van 28 juli jl. ziet het kabinet dat Hamas een forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomst voor het uitblijven van het staakt-het-vuren en nog steeds een dreiging vormt voor de veiligheid van Israël. Desondanks constateert het kabinet dat de koers die het Israëlisch veiligheidskabinet is ingeslagen sinds het verbreken van het staakt-het-vuren op 18 maart jl. er niet toe heeft geleid dat de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas zijn vrij gekomen. Voorts stelt het kabinet dat Israël aangesproken moet blijven worden op het naleven van het internationaal humanitair recht aangezien de ingeslagen koers niet bijdraagt aan het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook, en niet aan duurzame stabiliteit voor de Israëlische bevolking. De terreurdaden van Hamas ontslaan Israël niet van zijn verplichtingen onder het internationaal humanitair recht.
Overwegende dat Hamas de landen, waaronder Nederland, heeft bedankt voor hun statement voordat zij weigerden akkoord te gaan met een staakt-het-vuren, is dit bericht echt en hoe beoordeelt het kabinet deze onderschrijving?4, 5
Het kabinet kan de authenticiteit van deze berichten niet bevestigen. Het kabinet is dan ook terughoudend om een beoordeling te geven aan dergelijke berichten. Desalniettemin koestert het kabinet geen illusies over de intenties en het optreden van de terroristische organisatie Hamas. Dit is onlangs wederom gebleken met het vrijgeven van een video van twee gijzelaars die onder barbaarse omstandigheden worden vastgehouden.
Welk perspectief voor een staakt-het-vuren is er nu nog en wat is de rol van Nederland hierin? Waarom heeft de EU nauwelijks een rol in de onderhandelingen? Bent u het eens dat conform de motie-Ceder de EU een leidende rol in de vredesonderhandelingen zou moeten hebben en zo ja, welke stappen neemt het kabinet hiertoe?6 Hoe beoordeelt het kabinet de suggestie om een voorstel te doen om in Den Haag verder te onderhandelen? Bent u bereid om deze uitnodiging uit te doen en ook in EU verband te bespreken? Zo nee waarom niet?
Het perspectief op een staakt-het-vuren valt of staat uiteindelijk met de bereidheid van Hamas en Israël. In Brussel blijft Nederland zich inzetten voor een leidende rol voor de EU in vredesonderhandelingen, conform de motie-Ceder. Dat vergt overigens wel dat alle betrokken partijen daartoe open staan. Dit is op het moment niet het geval. Nederland staat uiteraard open voor het laten plaatsvinden van eventuele onderhandelingen in Den Haag. Tegelijkertijd is de locatie geen doel op zich. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen en daarvoor moet spoedig een staakt-het-vuren worden bereikt; daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Welke stappen kunnen er nog meer gezet worden om Israël en Hamas aan tafel te houden? Is het kabinet van mening dat er voldoende druk op Hamas wordt gezet door de Arabische Liga en de EU? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, is het kabinet bereid om dit per ommegaande aan te kaarten in zowel EU-verband als richting de Arabische Liga?
Het kabinet blijft nationaal, in EU verband en in samenwerking met de VS, partners uit de regio en andere betrokken landen druk zetten op beide partijen om zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te komen. Daarbij verwelkomt het kabinet de oproep van de Arabische Liga dat Hamas de wapens moet neerleggen en dat de terroristische organisatie geen rol kan spelen in de toekomst van de Gazastrook.
Waar verblijven de onderhandelaars van Hamas? Hoe beoordeelt het kabinet dat deze in vrijheid en veiligheid leven, terwijl de gevolgen van het niet nakomen van een staakt-het-vuren worden afgewenteld op de Gazaanse bevolking? Is het niet verstandig om de leiders van Hamas buiten Gaza steviger aan te pakken en hier landen toe op te roepen?
De onderhandelaars van Hamas verblijven grotendeels buiten de Gazastrook. Het kabinet blijft druk zetten op zowel Israël als Hamas om zo snel mogelijk tot een staakt-het-vuren te komen. Nederland blijft inzetten op het opvoeren van de druk op Hamas. Zo is Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad, waarbij helaas nog één EU-lidstaat dwarsligt.
Kan het kabinet deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Er is getracht te voldoen aan een zo spoedig mogelijke en separate beantwoording.
Coalition of the willing inzake alternatief plan om de humanitaire situatie in Gaza op te lossen |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt het kabinet de huidige situatie in Gaza en is het kabinet het eens dat machteloos toekijken niet het antwoord mag zijn?
De oorlog in Gaza moet stoppen. De bevolking van de Gazastrook ondergaat aanhoudende ontberingen als gevolg van de humanitaire blokkade en de aanhoudende militaire activiteiten en gijzelingen door Hamas, waardoor voedsel en medicijnen het gebied nauwelijks of niet bereiken, en er dus tekorten zijn ontstaan. Zoals toegelicht in de brief van 28 juli jl. probeert het kabinet door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als op de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Erkent het kabinet dat de huidige situatie in Gaza en gebrek aan voedsel en medicijnen een schandelijke situatie is en er meer gedaan moet worden?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke opvolging is er gegeven aan de motie-Ceder ten aanzien van een eigen distributie starten vanuit de Rafahcorridor met of zonder Israëlische toestemming in samenwerking met de Europese Unie (EU)-landen, Egypte en mogelijk andere betrokkenen?1 Deelt het kabinet dat het tijd is om ook alternatieve plannen zoals de motie-Ceder uit te voeren? Waar blijkt dat uit?
De opvolging van motie Ceder (32 623, nr. 357) is toegelicht in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 15 juli, welke op 22 juli met uw Kamer werd gedeeld. De VN heeft nog altijd beperkte toegang voor het invoeren en distribueren van voldoende humanitaire hulp. Nederland zet, in lijn met de humanitaire overeenkomst tussen de EU en Israël die de opening van meer grensovergangen voorziet, in op de heropening van de Rafah-grensovergang voor humanitaire hulp. Ondanks aandringen van Nederland en andere gelijkgezinde landen bij Egypte en Israël blijft de grensovergang bij Rafah vooralsnog gesloten. Hulp die vanuit Egypte naar de Gazastrook wordt vervoerd loopt daarom nog steeds via de grensovergang tussen Israël en de Gazastrook bij Kerem Shalom.
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in EU-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en te zorgen dat mensen voortaan op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl. probeert het kabinet door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als op de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Hoe beoordeelt u het aspect waarin staat dat EU-functionarissen diplomaten van de lidstaten woensdag in een besloten bijeenkomst vertelden dat de goederen die Gaza binnenkomen, niet voldoen aan de overeenkomst die Kaja Kallas, de hoge vertegenwoordiger van het buitenlands beleid van de EU, bijna twee weken geleden heeft aangekondigd? Klopt het bericht en zo ja, bent u het eens dat dat onacceptabel is?2
Op 23 en 29 juli jl. rapporteerden de Europese Dienst voor Extern Optreden en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken niet nakomt en dat de humanitaire catastrofe in de Gazastrook nog niet voldoende verbetert. Nederland gaat daarom over tot de concrete en in de Kamerbrief van 28 juli jl. geschetste maatregelen. Op EU-niveau zet Nederland zich in voor opschorting van het handelsdeel van het Associatieakkoord met Israël en steunt het de voorgestelde beëindiging van de samenwerking met de European Innovation Council, als onderdeel van Horizon Europe. Tevens zal het kabinet in samenwerking met gelijkgestemde partners aandringen op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.3
Indien dit nog niet is opgepakt, is het kabinet bereid om, zoals de ChristenUnie het kabinet al eerder heeft opgeroepen, per ommegaande met een «coalition of the willing» een eigen distributie op te zetten en er zorg voor te dragen dat transparante distributie voor iedereen, inclusief minderheden, gewaarborgd kan worden, veiligheid voor hulpverleners gegarandeerd kan worden en middelen niet in handen van Hamas kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt niet aan adequate kanalen voor de deugdelijke distributie van humanitaire hulp noch aan voedsel en medicijnen. Professionele, gemandateerde hulporganisaties, waaronder de ervaren en goed toegeruste humanitaire partners van Nederland, staan klaar om hulpverlening aanzienlijk op te schalen. Israël moet stappen nemen om die hulporganisaties, waaronder de VN,behoorlijke toegang te geven tot Gaza en behoorlijke, veilige distributie van hulp in Gaza mogelijk te maken. Nederland blijft zich met gelijkgezinde landen diplomatiek en financieel inzetten voor de onmiddellijke verbetering van toegang voor de invoer en distributie van hulpgoederen via land.
Is het kabinet bereid om, zoals de ChristenUnie dat graag ziet gebeuren, per ommegaande met een «coalition of the willing» opnieuw te beginnen met airdrops zodat er voldoende voedsel en medicijnen Gaza binnen komt en hier het initiatief voor te nemen? Zo ja, per wanneer kan dit opgestart worden en kan het kabinet hier per ommegaande contact over opnemen met de Israëlische autoriteiten? Indien dit geweigerd wordt, welke stappen zet het kabinet dan om alsnog toegangsmogelijkheid van airdrops af te dwingen?
Het kabinet heeft op 1 augustus uw Kamer geïnformeerd het besluit om deel te nemen aan de internationale groep landen ten bate van airdrops in Gaza. Nederland doet dit samen met een brede gelijkgezinde groep landen bestaande uit Jordanië en andere Europese en internationale partners zoals Duitsland, België, Luxemburg4, Frankrijk, Italië, Spanje, Canada alsook de Verenigde Arabische Emiraten. Deze landen zullen van 1 tot en met 21 augustus airdrops uitvoeren. Nederland zet in op deelname aan de rotaties vanaf 8 augustus deel aan de operatie. Airdrops zijn een manier om bij te dragen aan het verlichten van het leed van de Palestijnen in de Gazastrook, hoewel het een relatief duur en riskant hulpverleningsinstrument betreft dat qua schaal nooit ter vervanging van hulpverlening via land kan dienen. Naast deelname aan de airdrops blijft Nederland zich daarom diplomatiek en financieel inspannen voor de onmiddellijke verbetering van toegang voor de invoer en distributie van hulpgoederen via land.
Is het kabinet bereid om per ommegaande met een «coalition of the willing» voedsel en goederen via zee te verzenden naar Gaza en hier het initiatief voor te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kan dit opgestart worden en kan het kabinet hier per ommegaande contact over opnemen met de Israëlische autoriteiten? Indien dit geweigerd wordt, welke stappen zet het kabinet dan om alsnog toegangsmogelijkheid van gecoördineerd voedsel en medicijnen af te dwingen?
Gaza heeft hiervoor geen geschikte haven(infrastructuur). Eerdere initiatieven om hulp direct aan de Gazastrook te leveren via zee bleken kostbaar en ineffectief. Bovendien werkt Israël niet mee aan de hulptoevoer via zee. Verder hebben de VN en andere hulporganisaties duizenden vrachtwagenladingen met hulp klaarstaan rond de grenzen. De hulp invoeren en distribueren via land blijft de meest effectieve en efficiëntste manier. Zie ook antwoorden op vragen 6 en 7 alsook de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025.
Welk perspectief voor een staakt-het-vuren is er nu nog, nu de onderhandelingen zijn afgeketst? Overwegende dat Verenigde Staten (VS)-gezant voor het Midden-Oosten Witkoff stelt dat Hamas tijdens de onderhandelingen niet gecoördineerd was of dat Hamas in ieder geval niet te goeder trouw de gesprekken is ingegaan waardoor de onderhandelingen zijn afgeketst, onderschrijft het kabinet dit?3 Zo nee, waar lag het aan? In hoeverre is Hamas hiermee verantwoordelijk voor het verlengen van het lijden van Gazanen? Hoeveel gijzelaars zijn nog in handen van Hamas en welke drukmiddelen zet het kabinet momenteel op Hamas en de financiers van Hamas om de gijzelaars vrij te laten?
De oorlog in Gaza moet stoppen. Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van het vijftigtal gijzelaars dat is ontvoerd door Hamas en nog altijd vastgehouden worden; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
Het kabinet kan geen exacte uitspraken doen over de opstelling van de partijen tijdens de onderhandelingen. Het kabinet ziet wel dat Hamas forse (mede)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Nederland blijft dan ook voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Deze worden nog door één lidstaat tegengehouden.
Bent u het eens dat het goed zou zijn om een voorstel te doen om in Den Haag verder te onderhandelen? Bent u bereid om deze uitnodiging uit te doen en ook in EU verband te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het perspectief op een staakt-het-vuren valt of staat uiteindelijk met de bereidheid van Hamas en Israël. In Brussel blijft Nederland zich inzetten voor een leidende rol voor de EU in vredesonderhandelingen, conform de motie-Ceder. Dat vergt overigens wel dat alle betrokken partijen daartoe bereid zijn. Nederland staat uiteraard open voor het laten plaatsvinden van eventuele onderhandelingen in Den Haag. Tegelijkertijd is de locatie geen doel op zich. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen en daarvoor moet spoedig een staakt-het-vuren worden bereikt; daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Is Egypte voldoende aangesproken op haar verantwoordelijkheid en rol ten aangezien van haar grens met Gaza? Is het kabinet bereid om per ommegaande met een «coalition of the willing» Egypte te verzoeken de grens te openen zodat vrouwen, kinderen, zieken en andere kwetsbaren het conflictgebied kunnen verlaten en de juiste hulp, voedsel, medicijnen en onderdak kunnen krijgen en hier het initiatief voor te nemen?
Nederland en andere gelijkgezinde landen hebben regelmatig contact met Egypte over de situatie in de Gazastrook. In die contacten wordt aangedrongen op het belang van de opening van de Rafah-grensovergang, waartoe ook Egyptische actie is vereist. De opening van de Rafah-grensovergang zou een betekenisvolle stap zijn.
Overwegende dat er inmiddels ook aan de bel wordt getrokken ten aanzien van een tekort van specifieke medicijnen, kan het kabinet hier op reageren? Hoe wordt ervoor zorggedragen dat de medicijnen op de juiste plek Gaza binnenkomen? Kunt u de verantwoordelijke Israëlische autoriteiten hier per ommegaande op aanspreken?4
Nederland en andere gelijkgezinde landen blijven druk uitoefenen op de Israëlische autoriteiten om de humanitaire toegang te verruimen en te versnellen zodat hulpgoederen – waaronder medicijnen – geleverd kunnen worden op de schaal die nodig is en in de hele Gazastrook.
Klopt het dat de Verenigde Naties (VN) stelt niet te kunnen distribueren mede vanwege de onveiligheid? Welke rol speelt de Israel Defense Forces (IDF) daar volgens het kabinet in en welke rol speelt Hamas daarin? Is Hamas bewust bezig met het saboteren van de voedseldistributie zoals Israël beweert, en zo ja op welke wijze? Is het kabinet bereid om, zoals de ChristenUnie dat graag ziet gebeuren, per ommegaande met een «coalition of the willing» te kijken wat er nodig is om voldoende beveiliging mogelijk te maken zodat de konvooien ongehinderd voedsel en medicijnen kunnen distribueren?
Zie ook de antwoorden op de vragen 6, 7, 8 en 11. De aanhoudende gevechten en een gebrek aan coördinatie met, en veiligheidsgaranties door, de Israëlische strijdkrachten, brengen enorme veiligheidsrisico’s mee voor hulporganisaties. Daarnaast zorgen de catastrofale noden, de ontwrichting van de Gazaanse maatschappij en de afbraak van law & order voor moeilijk beheersbare situatie met wanhopige menigtes die humanitaire konvooien tegenhouden en plunderen.
Het kabinet kent de berichten over sabotage van voedseldistributie door Hamas, maar kan deze niet verifiëren. Het kabinet heeft echter geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook.
Welke opvolging is gegeven aan de motie Ceder c.s. ten aanzien van sancties? Is het kabinet van mening dat dit doorzetten de situatie van Gazanen zou verbeteren en zo ja, is het kabinet bereid om dit opnieuw in te brengen? Zo nee, waarom niet?5
Tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 23 juni jl. heeft Nederland het Zweedse initiatief gesteund met betrekking tot het sanctioneren van extremistische Israëlische Ministers, in lijn met de gewijzigde motie Klaver.2 In de Raad bestaat vooralsnog geen unanimiteit voor een dergelijke stap. Het kabinet heeft daarom besloten de Israëlische Ministers Smotrich en Ben-Gvir tot persona non grata te verklaren en heeft de inzet om hen te registreren als ongewenste vreemdelingen in het Schengenregistratiesysteem SIS. Dit omdat zij herhaaldelijk geweld door kolonisten hebben aangewakkerd tegen de Palestijnse bevolking, zij voortdurend de uitbreiding van illegale nederzettingen bepleiten en oproepen tot etnische zuivering in de Gazastrook.
Waarom heeft de EU nauwelijks een rol in de onderhandelingen zoals de Kamer via de motie Ceder heeft verzocht? Bent u het eens dat het belangrijk is om te benadrukken dat de EU een leidende rol dient te spelen in verdere onderhandelingen voor een staakt-het-vuren en vrijlating van gijzelaars, en dit voorstel ook per ommegaande over te brengen en de motie alsnog uit te voeren?6
De EU zet zich naar vermogen in om tot oplossingen in dezen te komen en een faciliterende rol te spelen. Tegelijk gebiedt de realiteit dat op buitenlandpolitiek terrein eenstemmigheid tussen afzonderlijke lidstaten niet altijd mogelijk is gebleken.
Welke andere acties -samen met gelijkgezinde landen- onderneemt u om deze schrijnende situatie zo spoedig mogelijk te stoppen?
Zie de antwoorden op de vragen 3, 5, 6, 7, 11 en 12.
Kan het kabinet deze vragen met spoed individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Het ministerie heeft zich zoals altijd ingespannen om de vragen spoedig te behandelen, en uw Kamer toe te sturen vóór het Commissiedebat van 7 augustus over de situatie in Gaza.
De brandbrief van hulporganisaties en gebrekkige voedseldistributie in Gaza |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de brief van tientallen hulporganisaties over de situatie in Gaza op 23 juli 2025? Hoe beoordeelt u deze brief?1 Hoeveel doden zijn er inmiddels gevallen in Gaza sinds de beëindiging van het staakt-het-vuren als gevolg van honger?
Ja. De zorgen van de hulporganisaties zijn terecht en het rapport van het Integrated Phase Classification System van 29 juli onderstreept de ernst van de situatie. Zicht op de exacte cijfers blijft beperkt door toegangsbelemmeringen voor humanitaire organisaties, onderzoekers, journalisten en andere waarnemers. Tevens hangen de sterftecijfers sterk af van de gehanteerde definitie. Zo sprak de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) op 27 juli jl. van 63 doden door ondervoeding in de maand juli. Hoe dit zich verhoudt tot het aantal doden buiten ziekenhuizen, alsook het aantal doden door andere oorzaken, is niet bekend.
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in Europese Unie (EU)-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en te zorgen dat mensen op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli 2025 zet het kabinet zich, bij voorkeur in EU-verband, in om door een combinatie van druk op en dialoog met Israël de situatie in zowel de Gazastrook als de Westelijke Jordaanoever te verbeteren.
Overwegende dat in de brief van hulporganisaties wordt gesteld dat net buiten Gaza, in magazijnen, en zelfs binnen Gaza zelf, tonnen voedsel, schoon water, medische benodigdheden, onderdakspullen en brandstof liggen opgeslagen, klopt het dat er vlak buiten de grenzen en in Gaza voldoende vrachtwagens met goederen staan en zouden deze qua aantallen een hongersnood kunnen voorkomen, mits deze Gaza worden binnengelaten en deze gelijkwaardig onder alle mannen, vrouwen en kinderen in Gaza gedistribueerd zouden worden?
Ja.
Klopt dan de stelling dat hongersnood te voorkomen is en de oorzaak dat er mensen van honger sterven in ieder geval niet te wijten is aan gebrek aan voedsel bestemd voor Gazanen (zowel binnen als buiten Gaza bestemd), maar te wijten aan het feit dat het al beschikbaar gestelde voedsel niet of te weinig gedistribueerd wordt, en als dat al gebeurt het niet altijd bij de juiste mensen terechtkomt? Indien dat niet het geval is, kan het kabinet met cijfers aantonen hoe de situatie dan wel geduid zou moeten worden?
De hongercrisis in Gaza is onnodig. VN-hulporganisaties hebben voldoende voorraad om de Gazastrook direct en voor maanden van voedsel te voorzien. Aanhoudend militair geweld, bevolen evacuaties, het (nagenoeg) tegenhouden van hulptransporten over land en de afwezigheid van adequate distributie zorgen ervoor dat het beschikbare voedsel nauwelijks of niet bij de juiste mensen terechtkomt.
Overwegende dat de hulporganisaties stellen dat ze geen toegang tot deze goederen hebben en deze dus niet kunnen leveren, en dat humanitaire organisaties de capaciteit en voorraden hebben om op grote schaal te reageren maar omdat hen de toegang wordt ontzegd, dit terwijl de Israëlische regering openlijk verklaart dat de organisaties toestemming van Israël hebben maar dat de Verenigde Naties (VN) weigert om te distribueren, kunt u aangeven welke verklaring wel of niet klopt of nuancering behoeft?2
De VN en andere hulporganisaties kunnen hulp onvoldoende Gaza binnenbrengen en deze niet adequaat distribueren. De VN noch andere gemandateerde hulporganisaties weigeren om (voedsel)hulp – onder adequate omstandigheden – te distribueren. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 950 trucks al reeds geïnspecteerd zijn door Israël en er geen belemmeringen zijn gerelateerd aan een mogelijke toestemmingverlening tot toegang in Gaza? Zo nee, hoeveel zijn er dan al reeds geïnspecteerd en welke handelingen dienen er nog verricht te worden zodat deze Gaza in kunnen?
De cijfers omtrent de inspectie van vrachtwagens door Israël variëren dagelijks. Verder geeft het deel van de vrachtwagens dat is geïnspecteerd volgens het zogenaamde 2720-mechanisme geen volledig beeld van de totale invoer van goederen. Dit mechanisme (in december 2023 aangenomen door de VN-Veiligheidsraad) richt zich op het coördineren, monitoren en versnellen van humanitaire hulp naar Gaza.
Op welke punten schiet Gaza Humanitarian Foundation (GHF) volgens het kabinet tekort om humanitaire hulp te verlenen? Zijn al deze punten ook als onderdeel van de afspraken op 10 juli jl. aangekaart? Zo ja, welke eisen zijn er neergelegd en hoe is hier inmiddels opvolging aan gegeven?
De hulp zoals geboden door GHF is niet in overeenstemming met de principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit. Hulpdistributies van GHF vinden plaats op vier locaties die onbereikbaar zijn voor de meeste mensen in Gaza. De voedseluitgifte daar is onbehoorlijk en leidt tot chaos en slachtoffers. Ook zijn veel van de goederen die GHF uitdeelt niet ready-to-eat maar vereisen water en brandstof, waaraan een groot tekort bestaat, voor verdere bewerking. De op 10 juli overeengekomen afspraken tussen de EU en Israël gaan niet over GHF, maar focussen op verruiming van de mogelijkheden voor invoer en distributie van humanitaire hulp in het algemeen.
Overwegende dat VN-woordvoerder Dujarric stelt dat: «To collect supplies that have reached any of the Israeli crossings around Gaza – all of which are fenced off and heavily guarded – drivers need multiple access approvals as well as a pause in the bombing and for the iron gates [at the crossing] to slide open,» adds the UN spokesperson. «We have to be allowed to come in with our own trucks. The goods have to switch from one truck to another. It’s a very lengthy procedure.», hoelang duurt de procedure gemiddeld om toegang te verkrijgen tot het terrein en voordat een truck gereed is om te distribueren en vindt het kabinet dit proportioneel gezien de veiligheidssituatie? Zo nee, wat vindt het kabinet wel een verantwoorde procedure en tijdsduur?
Nederland heeft beperkt zicht op de precieze procedures en hun lengte. Het is echter aan de professionele, gemandateerde hulporganisaties zoals de VN, niet aan Nederland, om aan te geven welke procedures werkbaar zijn. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is het met deze procedurelengte überhaupt mogelijk om voldoende trucks Gaza in te krijgen per dag, uitgaande van de theoretische situatie dat er 24/7 aanvragen voor toegang op locatie zouden kunnen worden verwerkt? Kan het kabinet uiteenzetten waarom dat wel of niet het geval is? Kan de procedure verkort worden of kan er meer personeel beschikbaar gesteld worden om een versnelling mogelijk te maken? Kan de EU daarbij ondersteunen en was dit onderdeel van de afspraken tussen Israël en de EU gedeeld op 10 april jl.? Acht het kabinet het mogelijk om zonder controle trucks Gaza binnen te laten?3 Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet het veiligheidsaspect en risico op verlenging van de oorlog en daarmee verlenging van het leed van Gazanen en is het kabinet bereid om daar individueel of in EU-verband per ommegaande het gesprek over te voeren met de Israëlische autoriteiten?
Het is niet aan Nederland om te bepalen of vrachtwagens zonder controle de Gazastrook binnen kunnen worden gelaten. Het kabinet kan zodoende geen uitlatingen doen over het veiligheidsaspect van een dergelijke maatregel. Wel benadrukt Nederland dat Israël, conform de bepalingen van het humanitair oorlogsrecht, de noodzakelijke maatregelen moet nemen om voldoende humanitaire hulp voor de Gazastrook te faciliteren of te bewerkstelligen. Het akkoord tussen de EU en Israël omvat geen precieze afspraken omtrent de procedures van invoer van goederen, wel over het volledig openen van grensovergangen.
Het kabinet hecht geen waarde aan het argument dat het binnenlaten van voldoende humanitaire hulp het risico met zich meebrengt dat dit de oorlog kan verlengen. Honger mag nóóit dienen als instrument voor oorlogsvoering. Dit is zodoende geen overweging voor de Nederlandse inzet op gebied van humanitaire hulp.
Klopt het dat de VN wel toestemming heeft om voedsel op te halen en te distribueren en dat er al trucks zijn die geïnspecteerd zijn en toestemming hebben, maar dat er wel sprake is van een zwaar bureaucratisch proces om op het terrein te komen, dat voor de forse vertraging zorgt? Indien het kabinet van mening is dat deze conclusie niet klopt, kan het kabinet aangeven waarom niet?
Er zijn inderdaad diverse belemmeringen, waaronder bureaucratische belemmeringen, die het ophalen en distribueren van hulp bemoeilijken. Hoe substantieel deze belemmering is in vergelijking met alle andere obstructies in de humanitaire distributieketen kan het kabinet niet beoordelen. Duidelijk is wel dat procedures om goederen op te halen bij de grens veel beter kunnen, zoals ook wordt aangegeven door het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de VN (OCHA). Zo geven de VN bijvoorbeeld aan dat de dagelijkse openingstijden van de grensovergangen moeten worden verruimd (langere openingstijden, en iedere dag van de week).
Overwegende dat VN-woordvoerder Dujarric tevens stelt dat: «all too often, civilians approaching our trucks are shot at or trampled while trying to get food,» en «We must get reliable assurances that troops would not engage or be present along the routes of our convoys.», is het zo dat het gebrek aan veiligheidsgaranties ook een rol speelt voor de VN t.a.v. de moeizame distributie?
Ja.
Heeft de VN momenteel als standpunt dat ze geen Israëlische troepen als escort met de VN-konvooien mee willen te laten gaan om voedsel te distribueren? Zo ja, is het mogelijk om andere vormen van beveiliging mee te zenden en kan de EU daaraan bijdragen? Heeft dit standpunt van de VN tot vertraging in distributie geleid? Zo ja, waarom zijn er geen alternatieve vormen van beveiliging voorgesteld en hoe beoordeelt het kabinet dit?
De onafhankelijkheid, onpartijdigheid en neutraliteit van humanitaire hulp is leidend voor de VN. Nederland onderschrijft deze leidende principes, en onderstreept dat altijd terughoudend moet worden omgesprongen met vermenging van humanitaire hulp en militaire activiteit. Het is aan de VN-organisaties om te bepalen welke vormen van bescherming werkbaar zijn en welke precieze (aanvullende) maatregelen genomen kunnen worden om hulpgoederen veilig en effectief te distribueren.
Betekent het uitgangspunt van de VN dat niet een volledige blokkade door Israël, maar de eisen rond veiligheid en de te lange procedures momenteel de reden is dat er minder trucks dan mogelijk worden geleverd om de hulpgoederen te distribueren? Zo nee, waarom niet? Indien er wel een volledige blokkade is, hoe kan het dat de VN wel degelijk insinueert Gaza in te kunnen, mits de situatie op de grond beter was?4
Nee. Het kabinet beschouwt de huidige situatie, in het bijzonder de catastrofale noden en plunderingen van hulpkonvooien door wanhopige menigtes, als een direct gevolg van de humanitaire blokkade. De volledige blokkade duurde, vanaf begin maart, circa 80 dagen. Na de gedeeltelijke opheffing van de blokkade bleef, en blijft, toegang voor invoer en distributie van hulp vooralsnog ernstig beperkt. Er worden, zoals gezegd, onvoldoende maatregelen genomen om hulporganisaties in staat te stellen hun werk ongehinderd en veilig uit te voeren.
Overwegende dat GHF-woordvoerder Chapin Fay stelt dat de GHF herhaaldelijk heeft aangeboden om namens de VN de VN-goederen te leveren, maar dat de VN weigert mee te werken, klopt dit? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet dit? Klopt de conclusie dat als GHF de distributie zou overnemen er voldoende voedsel geleverd wordt om een hongersnood te voorkomen en levens van Gazanen gered kunnen worden?5 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bekend met details over correspondentie tussen GHF en de VN. Het hulpmechanisme en de werkzaamheden van GHF zijn niet in overeenstemming met de humanitaire principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit, gaan gepaard met gedwongen verplaatsing en leiden tot dodelijke situaties. Het kabinet acht het daarom zeer onwaarschijnlijk dat GHF in staat zou zijn om de taken van de VN op gebied van humanitaire distributie adequaat over te nemen. De VN is daarnaast niet verplicht om samen te werken met GHF. Israël is echter wel verplicht is om professionele hulporganisaties zoals de VN en de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging, die op dit moment onmisbaar zijn voor de bestrijding van hongersnood, zo goed mogelijk te ondersteunen bij de uitvoering van hun werk.
Kan het kabinet de echtheid van de correspondentie tussen de VN en GHF bevestigen?6 Zo ja, klopt het dat de GHF meerdere afspraken heeft geprobeerd te maken met de VN om te bespreken hoe voedsel gedistribueerd zou kunnen worden en coördinatie verbeterd zou kunnen worden en dat deze tot in ieder geval 24 juli jl. niet zijn gehonoreerd? Hoe beoordeelt het kabinet deze opstelling van de VN in het licht van de humanitaire crisis onder de Gazaanse bevolking?
Het kabinet is niet bekend met details over correspondentie tussen GHF en de VN en kan hierover geen uitspraken doen.
Klopt de conclusie dat het neutraliteitsstandpunt van de VN momenteel zwaarder weegt dan de noodzaak voor acute hulp en distributie van al reeds beschikbare goederen? Zo ja, hoe beoordeelt het kabinet deze opstelling? Zo nee, welke weging wordt er dan wel gemaakt volgens het kabinet en hoe weegt het kabinet deze in het licht van de humanitaire ramp?
Het neutraliteitsstandpunt van de VN staat ten dienst van de mogelijkheid om veilig en ongehinderd hulp te kunnen distribueren, in de Gazastrook en elders in de wereld. Het kabinet heeft begrip voor de noodzaak die humanitaire organisaties voelen om vast te houden aan de humanitaire principes. Het feit dat humanitaire hulp niet adequaat kan worden gedistribueerd heeft andere oorzaken, zoals toegelicht in de beantwoording van vragen 3, 4 en 10.
Overwegende dat vorige week 100 doden werden gemeld bij een VN-truck die via Zikim in Noord-Gaza was, waar GHF niet bij betrokken was, hoe kon het zo escaleren en wat was de rol en aandeel van de Israel Defense Forces (IDF)?7
Het Wereldvoedselprogramma (WFP) maakte in het weekend van 21 juli jl. bekend8 dat een wanhopige menigte poogde om voedsel te bemachtigen van een VN-konvooi, waarbij zij volgens WFP onder vuur werd genomen door Israëlische troepen. Dit betreft geen incident. Door honger en wanhoop verzamelen zich momenteel grote aantallen mensen bij de wegen die de VN mogen gebruiken voor hulpleveranties. Er verschijnen vrijwel dagelijks berichten over beschietingen op burgers in dergelijke situaties. De VN wijzen nadrukkelijk naar Israël.
Hoe vaak heeft sinds de introductie van GHF de IDF Gazaanse burgers rond een VN-konvooi beschoten? Hoeveel slachtoffers zijn daarbij tot nu toe gevallen als gevolg van het direct schieten van de IDF op de bevolking?
Sinds het GHF-initiatief van start ging worden burgers veelvuldig beschoten bij hulpdistributies, volgens ooggetuigen en in Gaza aanwezige hulporganisaties betrof dit beschietingen door onder andere de Israëlische strijdkrachten. Het kabinet heeft, onder meer vanwege het gebrek aan toegang voor journalisten en onderzoekers, geen verifieerbare informatie over het precieze aantal slachtoffers dat is gevallen door Israëlisch vuur. Wel is duidelijk dat bij geweld in en nabij distributielocaties al meer dan duizend burgers zijn gedood, waarvan ten minste 766 in en nabij de GHF-distributiefaciliteiten. Deze cijfers blijven oplopen. Het kabinet veroordeelt dit geweld ten zeerste, en dringt aan op onmiddellijke bescherming van hulpbehoevende burgers.
Hoe vaak heeft sinds de introductie van GHF Hamas een VN-konvooi aangevallen? Hoeveel slachtoffers zijn daarbij tot nu toe gevallen? Klopt het dat Hamas heeft gesteld zich niet verantwoordelijk te voelen voor voldoende humanitaire hulp richting de Gazaanse bevolking? Hoe beoordeelt het kabinet dit?
De VN heeft geen berichten gedeeld over konvooien die zijn aangevallen door Hamas sinds de oprichting van de GHF in mei 2025. Het kabinet koestert echter geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas is in belangrijke mate medeverantwoordelijk voor het uitblijven van een staakt-het-vuren.
Hoe beoordeelt u het bericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Frankrijk, dat stelde dat het risico op hongersnood het resultaat is van de blokkade opgelegd door Israël, in het licht van de verklaringen van Israël, de VN, Hamas en de feitelijke omstandigheden?8 Hoe beoordeelt u de soortgelijke uitspraken van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in het licht van de uitspraken van Israël, de VN, Hamas en de feitelijke omstandigheden?9 Deelt het kabinet deze opvatting?
Het kabinet deelt de zorgen die door Frankrijk, andere landen en internationale organisaties zoals de WHO, zijn geuit.
Israël heeft als bezettende macht de verplichting om de bevolking in bezet gebied te voorzien van adequate voeding en medische voorzieningen.
Het blijft van belang om de implementatie van resolutie 2417, en het humanitair oorlogsrecht in den brede, te blijven agenderen, zoals Nederland ook doet, zowel in multilaterale fora als in de bilaterale dialoog met Israël. Nederland heeft om deze reden op 29 juli tijdens het Open Debat Midden-Oosten in de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aandacht gevraagd voor de implementatie van resolutie 2417 in de Gazastrook. Daarnaast heeft Nederland met de zogenaamde Group of Friends van deze resolutie op 23 juli jl. een verklaring ondertekend over het kritieke risico op honger.11 In lijn met resolutie 2417 wijst Nederland Israël consequent op de verplichtingen onder het humanitair oorlogsrecht.
Erkent het kabinet dat de tragedie in Gaza nog groter is omdat er theoretisch gezien genoeg voedsel beschikbaar zou zijn om iedereen te kunnen voeden, mits het voedsel met de juiste coördinatie en op een efficiënte en vreedzame manier zou worden verdeeld?
Ja. De oorlog in Gaza moet stoppen. De Gazaanse bevolking lijdt onder extreme en aanhoudende ontberingen als gevolg van de Israëlische humanitaire blokkade. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is nodig om meer hulp te verlenen aan de noodlijdende bevolking en ook om de gegijzelden vrij te krijgen. Het beëindigen van de vijandelijkheden zou helpen bij het snel en massief opschalen van hulpverlening, zoals ook tijdens het staakt-het-vuren van begin dit jaar. Echter moet hulp, conform het humanitair oorlogsrecht, ook op voldoende schaal geboden kunnen worden indien een staakt-het-vuren uitblijft.
Overwegende dat er inmiddels ook aan de bel wordt getrokken ten aanzien van een tekort van specifieke medicijnen, kan het kabinet hier op reageren? Hoe wordt ervoor zorggedragen dat de medicijnen op de juiste plek Gaza binnenkomen? Kunt u de verantwoordelijke Israëlische autoriteiten hier per ommegaande op aanspreken?10
Nederland roept Israël op om volledige, ongehinderde en veilige humanitaire toegang te bewerkstelligen. Zowel voor de invoer van essentiële hulpgoederen, waaronder medicijnen, als voor de distributie hiervan.
Kan het kabinet onafhankelijk onderzoek eisen naar de toedracht van de doden als gevolg van honger sinds het vervallen van het staakt-het-vuren en daarbij naast de rol van Israël ook expliciet kijken naar de rol en keuzes van Hamas, de VN, de EU en betrokken hulporganisaties te kijken ten aanzien van het niet-gedistribueerde voedsel?
Nederland maakt zich grote zorgen over de catastrofale situatie in Gazastrook en de zich ontvouwende hongersnood in de strook. Nederland blijft het belang van accountability onderstrepen in bilaterale en multilaterale diplomatieke inzet. Zoals bekend wordt reeds onderzoek gedaan naar internationale misdrijven, inclusief oorlogsmisdrijven, via bestaande internationale organisaties en structuren waaronder het Internationaal Strafhof en de Independent International Commission of Inquiry on the Occupied Palestinian Territory, including East Jerusalem, and Israel. Het kantoor van de Hoge Vertegenwoordiger voor Mensenrechten in de Palestijnse Gebieden van de Verenigde Naties speelt ook een belangrijke rol waar het onderzoek naar mensenrechtenschendingen betreft. Nederland ondersteunt dit kantoor in 2024 en 2025 met in totaal 2 miljoen euro.
Kan het kabinet deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Er is gestreefd naar een zo spoedig mogelijk en separate beantwoording.
De berichtgeving dat een derde in Gaza al dagen geen eten heeft |
|
Don Ceder (CU) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het artikel «Almost a third of people in Gaza not eating for days, UN food programme warns»?1 Hoe beoordeelt u dit artikel?
Ja. Er komt evident nog steeds te weinig voedsel en andere humanitaire hulp bij de mensen in nood in de Gazastrook. Hulporganisaties, waaronder WFP en UNICEF, geven aan dat de mogelijkheden voor invoer en distributie van hulpgoederen onvoldoende zijn om de noden te lenigen. Dit beeld werd bevestigd in de Integrated Food Security Phase Classification (IPC) analyse van 22 augustus jl., waarin wordt vastgesteld dat er hongersnood heerst in delen van de Gazastrook.
Welke stappen zet het kabinet zowel nationaal als in Europese Unie (EU)-verband per ommegaande om te voorkomen dat er mensen sterven van de honger en om te zorgen dat mensen op reguliere wijze voldoende voedsel hebben?
De oorlog in de Gazastrook moet stoppen. De inzet van het kabinet is daarop gericht, door een combinatie van dialoog en druk. Sinds mijn aantreden heb ik gesproken met mijn Israëlische, Palestijnse, Saoedische, Egyptische en Jordaanse evenknie. Tijdens het gesprek met mijn Israëlische counterpart riep ik Israël onder meer op om tot een staakt-het-vuren te komen, de humanitaire situatie te verlichten en geen stappen te zetten die een twee-staten-oplossing verder onder druk zetten. Met mijn Jordaanse, Saoedische, Palestijnse, Egyptische en evenknie sprak ik onder meer over medische evacuaties, de situatie in de Gazastrook en regionale ontwikkelingen.
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer over de situatie in de Gazastrook van 28 juli jl.2, 9 september jl.3 en 18 september4, en de recente Kamerdebatten op 7, 21 en 22 augustus en op 10 september jl., zet het kabinet zich zowel op nationaal niveau als in EU verband in om de Israëlische autoriteiten te bewegen om de situatie in de Gazastrook en Westelijke Jordaanoever te verbeteren. Uit de humanitaire updates van de EU blijkt dat er nog altijd onvoldoende sprake is van toereikende verruiming van mogelijkheden voor humanitaire hulpverlening, ook al zijn op sommige punten kleine stappen gezet. De situatie in de Gazastrook blijft vreselijk, met ernstige tekorten aan onder meer voedsel, water, en medische zorg.
Het kabinet blijft zich in het kader van de opvolging van de evaluatie in het kader van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord inzetten op EU-maatregelen om de druk op Israël te vergroten en hiervoor steun te vinden bij andere lidstaten. Tevens blijft het kabinet pleiten voor additionele sancties tegen Hamas en Palestijnse Islamitische Jihad en blijft benadrukken dat Hamas de gijzelaars onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij moet laten, de wapens neer moet leggen en geen rol mag hebben in het toekomstige bestuur van Gaza.
Verder dringt het kabinet op EU-niveau in samenwerking met gelijkgestemde partners aan op een voorstel van de Europese Commissie voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de illegale Israëlische nederzettingen in bezet gebied, conform de motie Van Campen en Boswijk.5 Omdat er op EU-niveau onvoldoende draagvlak is voor dergelijke maatregelen, werkt het kabinet conform de motie van Paternotte6 aan nationale maatregelen gericht op de invoer van producten uit deze illegale nederzettingen. Nederland stemt deze inspanningen af met gelijkgezinde landen en voert deze parallel uit.
Hoeveel ton aan voedsel zou er nu momenteel, minus reguliere dagelijkse consumptie, in totaal in Gaza moeten zijn? Hoeveel mensen lijden momenteel aan gebrek aan voedsel in Gaza en hoeveel ton aan voedsel zou er omgerekend nodig moeten zijn om zij die geen voedsel hebben van voedsel te voorzien?
Vrijwel de gehele bevolking in de Gazastrook lijdt aan ernstige voedseltekorten; de IPC-analyse van 22 augustus jl. bevestigde het volgende: «As of 15 August 2025, Famine (IPC Phase 5) – with reasonable evidence – is confirmed in Gaza Governorate. After 22 months of relentless conflict, over half a million people in the Gaza Strip are facing catastrophic conditions characterised by starvation, destitution and death.»7 Om in de humanitaire basisbehoeften te voorzien is volgens het Wereldvoedselprogramma circa 62.000 ton voedsel per maand nodig, maar gezien de huidige voedselcrisis is er op dit moment veel meer nodig. Het gaat daarbij niet alleen om de kwantiteit: de hulp moet de mensen bereiken die het nodig hebben en er is ook gespecialiseerde voeding nodig om ondervoeding tegen te gaan. Toegang tot de hele Gazastrook voor gespecialiseerde zorg is nodig om de acute ondervoeding van kinderen adequaat te kunnen behandelen.
Zou er, afgezien van de vele trucks vlak buiten en binnen Gaza bij de corridors, momenteel genoeg voedsel in Gaza zou moeten zijn om honger en de huidige catastrofe onder Gazanen te voorkomen? Indien dat niet het geval is, kan het kabinet aangeven tot wanneer er genoeg voedsel er zou moeten zijn geweest?
De bevolking van de Gazastrook heeft onvoldoende toegang tot voedsel. De huidige catastrofale humanitaire situatie is ontstaan als gevolg van de maandenlange volledige blokkade van humanitaire hulp die Israël op 2 maart jl. afkondigde en de voedselzekerheid verder heeft doen afnemen. Een dergelijke afname van voedselzekerheid is geen lineair proces en enkel het tellen van de absolute aanwezige hoeveelheid voedsel doet geen recht aan de complexe humanitaire realiteit.
Hoeveel ton voedsel is tijdens het staakt-het-vuren van 18 januari tot 2 maart 2025 Gaza binnengegaan?
Volgens Israël kwam in de periode van het staakt-het-vuren 339.000 ton voedsel de Gazastrook binnen. De Verenigde Naties (VN) meldden na afloop van het staakt-het-vuren dat de humanitaire partners van de Food Security Sector (FSS, het coördinatieplatform geleid door het Wereldvoedselprogramma en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de VN) tussen 19 januari en 1 maart circa 78.000 ton voedsel de Gazastrook hadden binnengebracht, in aanvulling op de distributie van meel door UNRWA aan 1,28 miljoen mensen.
Zou dit volgens de maatstaven van het World Food Programme (WFP) voldoende moeten zijn om de gehele bevolking van Gaza ongeveer vijf-zes maanden te voeden? Zo nee, wat waren dan de schattingen van het totaal aantal geleverde trucks? Kunt u indien mogelijk documenten overleggen die dit ondersteunen?
WFP en UNRWA, de grootste humanitaire organisaties voor voedseldistributie in de Gazastrook, waren eind april door hun voorraden heen. Rond deze periode waren ook de prijzen op de markten – waar een beperkte hoeveelheid voedsel wordt verhandeld – reeds sterk gestegen. Dit geeft een indicatie van het tekort aan beschikbaar voedsel in de Gazastrook in deze periode. Om ondervoeding tegen te gaan, moet het aanbod ook divers zijn. De diversiteit kwam als eerste onder druk te staan. (Gekoelde) opslagplaatsen en andere infrastructuur zijn vernietigd, waardoor het een grotere uitdaging is voedsel goed te houden en te distribueren.
Kan het kabinet de meerdere oorzaken aangeven waarom het voedsel niet de Gazanen heeft bereikt en daarbij de rol van Israël, Gaza Humanitarian Foundation (GHF), Hamas en andere betrokkenen zoals de Verenigde Naties (VN), de EU, de Arabische Liga en Egypte afzonderlijk benoemen? Kan het kabinet zo zorgvuldig en gedetailleerd mogelijk zijn?
De huidige catastrofale humanitaire situatie in de Gazastrook is het directe gevolg van de maandenlange blokkade door Israël van humanitaire hulp. Alhoewel de blokkade in medio mei gedeeltelijk is opgeheven, blijft de toegang tot humanitaire hulp nog steeds ernstig ondermaats. Ook blijft de invoer van goederen aan strenge Israëlische restricties onderhevig die negatieve gevolgen hebben voor de kwantiteit en de kwaliteit van hulp die de Gazastrook wordt ingevoerd.
De uitdagingen op gebied van distributie hebben verschillende oorzaken. Het voornaamste probleem is het uitblijven van een staakt-het-vuren tussen Hamas en Israël. De aanhoudende gevechten, en het gebrek aan mogelijkheden voor deconflictie met de Israëlische strijdkrachten, zorgen ervoor dat hulp niet veilig vervoerd kan worden. De frequente plundering van vrachtwagens door wanhopige menigten en gewapende groepen vormen een ernstig obstakel voor distributie. Zolang er grote schaarste en wetteloosheid heerst, zal deze chaos voortduren.
Het kabinet heeft ook kennis genomen van signalen dat Hamas een kwalijke rol speelt wat betreft de catastrofale humanitaire situatie in Gaza en dat de organisatie de voedseldistributie verstoort. Echter, het kabinet heeft geen betrouwbaar bewijs voor de aantijging dat Hamas zich systematisch of grootschalig schuldig maakt aan ontvreemding van humanitaire hulp sinds 7 oktober 2023. Het kabinet koestert echter geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas.
Nederland heeft reeds bij de aankondiging van het distributiemechanisme van de Gaza Humanitarian Foundation (GHF) zorgen geuit over de voorziene werkwijze. De manier van werken van GHF is niet in lijn met de humanitaire principes, gaat gepaard met gedwongen ontheemding, en plaatst burgers in zeer gevaarlijke situaties. De dodelijke beschietingen van de afgelopen maanden bij hulpdistributiepunten, in het bijzonder distributiepunten van GHF, zijn onacceptabel. Ten slotte is de gelimiteerde hoeveelheid hulp die GHF distribueert lang niet voor alle hulpbehoevenden in de Gazastrook toegankelijk.
Egypte speelt een belangrijke rol in de hulpvoorziening voor de Gazastrook. Hoewel veel hulp via Egypte naar de Gazastrook wordt vervoerd, moet deze hulp via de grensovergang bij Kerem Shalom in Israël naar de Gazastrook worden vervoerd. Zodoende kan deze hulp nog altijd niet via de grensovergang bij Rafah naar binnen worden gebracht. Nederland roept Israël en Egypte op om werk te maken van de snelle heropening van de Rafah-grensovergang voor humanitaire hulp. De Arabische Liga, de EU en hun lidstaten hebben een belangrijke rol op gebied van humanitaire diplomatie en financiering, maar kunnen toegang tot mensen in nood in de Gazastrook niet eigenstandig verbeteren.
Hoeveel Gazanen zijn bij of nabij een GHF punt gestorven terwijl ze voedsel ophaalden? Hoeveel van deze doden zijn aantoonbaar toe te rekenen aan de Israel Defense Forces (IDF)? Hoeveel van deze doden zijn te wijten aan Hamas? Hoeveel van deze doden zijn toe te rekenen aan andere oorzaken en kan het kabinet aangeven wat deze oorzaken zijn?
De VN heeft melding gemaakt van Israëlisch geweld tegen burgers bij alle distributiepunten. Ook anonieme Israëlische militairen hebben aangegeven dat zij opdracht kregen om te schieten op ongewapende Palestijnse burgers bij de distributiepunten. Het is cruciaal dat dit geweld per ommegaande stopt en dat alle partijen zich houden aan het humanitair oorlogsrecht.
Op 1 augustus deelden de VN dat, in de voorgaande twee maanden, 1373 hulpbehoevenden waren gedood terwijl zij hulp probeerden te bemachtigen. 859 van de doden vielen in of nabij de GHF-distributiepunten. Hoeveel hulpbehoevenden precies door Israëlisch vuur zijn gedood bij hulpdistributies, waaronder bij GHF-locaties, is op dit moment niet bekend. Volgens Israël heeft het enkel waarschuwingsschoten gelost in of nabij de distributiepunten, waarbij mogelijk enkele mensen zijn geraakt. Het blijft onduidelijk of, en zo ja op welke schaal, Hamas burgers heeft gedood bij de GHF-distributies. Overigens geeft GHF aan dat er ook slachtoffers zijn gevallen door onder meer verdrukking en vertrapping. Het kabinet kan berichten hierover niet eigenstandig verifiëren.
Hoeveel Gazanen zijn er bij of nabij andere distributiepunten of een VN-konvooi gestorven terwijl ze voedsel ophaalden? Hoeveel van deze doden zijn aantoonbaar toe te rekenen aan de IDF? Hoeveel van deze doden zijn te wijten aan Hamas? Hoeveel van deze doden zijn toe te rekenen aan andere oorzaken en kan het kabinet aangeven wat deze oorzaken zijn?
Volgens de VN zijn er tussen 27 mei en 1 augustus 2025 514 doden gevallen langs routes bestemd voor hulpkonvooien. Zie verder de beantwoording van vraag 8.
Heeft Nederland de Israëlische autoriteiten aangesproken vanwege de vele slachtoffers bij distributiepunten? Wat is hieruit gekomen? Is er daarbij ook gesproken over de berichtgeving over mogelijke instructies om bewust te schieten? Kan het kabinet aangeven hoe zij deze berichtgeving beoordeelt?
Het kabinet blijft zich zeer kritisch uitspreken over GHF en hun werkwijze. De chaos en dodelijke incidenten van de afgelopen tijd zijn onacceptabel en in strijd met het humanitair oorlogsrecht. Dit heeft Nederland veelvuldig onderstreept in contacten met de Israëlische autoriteiten. Zie verder de beantwoording van vraag 8.
Kan het kabinet gedetailleerd aangeven op welke onderdelen de GHF volgens de EU niet voldoet aan de standaarden die gewenst zijn voor adequate hulpvoorziening? Is tijdens de afspraken met de EU zoals aangekondigd op 10 jl. besproken om deze op te lossen? Zo nee, waarom niet? Kunnen de afspraken tussen de EU en Israël per ommegaande naar de Kamer worden gestuurd? Hoe beoordeelt het kabinet de stelling dat het verhongeren van de bevolking een bewuste strategie van Israël en GHF is?
De hongercrisis in de Gazastrook is het gevolg van menselijk handelen. Israël heeft hierin een belangrijke verantwoordelijkheid. De chaos en slachtoffers die bij distributiepunten van de Gaza Humanitarian Foundation (GHF) vallen zijn onacceptabel. Het hulpmechanisme en de werkzaamheden van GHF zijn niet in overeenstemming met de humanitaire principes van humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit, gaan gepaard met gedwongen verplaatsing en leiden tot dodelijke situaties. De hulpdistributies geschieden op vier locaties die onbereikbaar zijn voor de meeste mensen in Gaza. Bij distributie geldt nu het recht van de sterkste, waardoor de meest kwetsbaren middels dit mechanisme niet worden bereikt. Veel van de goederen die GHF uitdeelt zijn niet ready-to-eaten vereisen water en brandstof, waaraan een groot tekort bestaat. De op 10 juli overeengekomen afspraken tussen de EU en Israël gaan niet specifiek over GHF, maar focussen op verruiming op de mogelijkheden voor invoer en distributie van humanitaire hulp door de professionele humanitaire organisaties.
De updates van de EU worden vertrouwelijk met uw Kamer gedeeld.
Hoe beoordeelt het kabinet het statement van Israëli woordvoerder David Mencer: «in Gaza is er momenteel geen hongersnood die door Israël is veroorzaakt. Er is een door de mens veroorzaakt tekort, veroorzaakt door Hamas»?2 Overwegende dat Mencer de Hamasmilitanten ervan beschuldigt dat ze de voedseldistributie verhinderden en dat ze hulpgoederen voor zichzelf roofden, hoe vaak komt dit voor en hoe groot is dit probleem volgens het kabinet?
De uitdagingen bij de distributie van hulp zijn het directe gevolg van de extreme noden die zijn ontstaan door de maandenlange blokkade van humanitaire hulp, de intensieve gevechten, plunderingen, de opeenvolgende evacuatiebevelen en de aanhoudende tegenwerking van professionele hulporganisaties waaronder de VN en internationale ngo’s door Israël. Het kabinet heeft ook kennis genomen van signalen dat Hamas een kwalijke rol speelt wat betreft de catastrofale humanitaire situatie in Gaza en dat de organisatie de voedseldistributie verstoort. Echter, het kabinet heeft geen betrouwbaar bewijs voor de aantijging dat Hamas zich systematisch of grootschalig schuldig maakt aan ontvreemding van humanitaire hulp sinds 7 oktober 2023. Wel ziet het kabinet dat Hamas een forse (mede)verantwoordelijkheid toekomt voor het ontstaan van deze situatie en het uitblijven van een staakt-het-vuren. Hamas vormt nog steeds een dreiging voor de veiligheid van Israël, en het optreden van Hamas verdiept en verlengt het leed van de burgerbevolking in Gaza. Het kabinet heeft geen betrouwbaar bewijs voor de aantijging dat Hamas zich systematisch of grootschalig schuldig maakt aan ontvreemding van humanitaire hulp sinds 7 oktober 2023.
Klopt het dat Hamas de hulpdistributie in Gaza probeert te saboteren? Zo ja, op welke wijze doen ze dat? Kan het antwoord met concrete voorbeelden aangeleverd worden en kan daarbij ook aangegeven worden hoeveel slachtoffers er mede door deze handelingen zijn gevallen?
Zie de beantwoording van vraag 12.
Is het kabinet van mening dat het verhongeren van de bevolking een bewuste strategie van Hamas is? Zo ja, kunt u daar mogelijke uitspraken of documentatie van handelingen van overleggen? Zo nee, kan het kabinet aangeven waarom niet? Klopt het dat Hamas heeft gesteld zich niet verantwoordelijk te voelen voor voldoende humanitaire hulp richting de Gazaanse bevolking?
Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas is in belangrijke mate (mede)verantwoordelijk voor het uitblijven van een staakt-het-vuren in de Gazastrook. Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Over of het verhongeren van de bevolking een bewuste strategie is van Hamas kan het kabinet op dit moment echter niet oordelen.
Hoeveel voedsel ligt er momenteel nog in pakhuizen in Gaza? Waar zijn deze pakhuizen en wie beheert en bewaakt deze pakhuizen? Kan het kabinet een overzicht en uitsplitsing meesturen?
Het is niet bekend bij het kabinet hoeveel voedsel er momenteel nog in pakhuizen ligt in de Gazastrook. Indien het inderdaad zo is dat pakhuizen worden bewaakt, dan heeft het kabinet hier geen nadere informatie over. Het staat vast, zo wordt ook onderstreept door de IPC-analyse van 22 augustus jl., dat de Gazaanse bevolking lijdt onder de aanhoudende tekorten van voedsel, water, medicijnen en onderdak. Tevens is veel van de opslagcapaciteit van humanitaire organisaties, zoals WFP, door het aanhoudende oorlogsgeweld vernietigd of onbereikbaar.
Hoe wordt met verschillende clans gewerkt in Gaza om ervoor te zorgen dat het voedsel bij alle groepen terecht komt? Worden deze clans ook tegengewerkt zo ja door wie? Welke groepen zijn het meest kwetsbaar gebleken de afgelopen maanden?
De situatie in Gaza is erg volatiel. De mogelijkheid voedsel en andere levensreddende goederen bij mensen te krijgen neemt in de afgelopen maanden drastisch af. Hulporganisaties doen al ruime tijd een beroep op de Israëlische autoriteiten voor nadere coördinatie om meer hulp het gebied in te krijgen. Organisaties blijven zich richten op formele wegen en het kabinet beschikt niet over informatie dat er samengewerkt wordt met clans.
Zoals eerder genoemd in de beantwoording van vraag 8 blijven hulporganisaties echter kampen met het gebrek aan volledige humanitaire toegang en aanhoudende belemmeringen voor de effectieve distributie van humanitaire hulp, waardoor hulp niet alle hulpbehoevenden in de Gazastrook kan bereiken. Volgens UNICEF en WFP zijn de meest kwetsbare groepen vooral jonge kinderen, zwangere vrouwen en moeder, omdat zij het hoogste risico lopen op acute ondervoeding en een gebrek aan medische zorg. Nederland staat in nauw contact met hulporganisaties om de ontwikkelingen nauwgezet te volgen.
Hoe hoog zijn de prijsstijgingen in Gaza inmiddels sinds de beëindiging van het staakt-het-vuren? Welke redenen zijn daarvoor? Kan Nederland of de EU nog iets betekenen om eten betaalbaar te houden? Zo nee, waarom niet?
In de Gazastrook is er sprake van een hoge prijsinflatie waarbij veel essentiële goederen veel duurder zijn dan vóór 7 oktober 2023. Sommige goederen zijn aan hogere prijsstijgingen onderhevig dan andere, en prijzen zijn volatiel en variëren sterk per locatie. De marktanalyse van WFP, van eind juni, liet bijvoorbeeld zien dat een kilo meel op dat moment circa 6,50 euro kostte in Khan Younis en 16,70 euro in Gaza-stad (een prijsstijging van meer dan 3000 procentpunten). De hoge en volatiele prijzen hebben ernstige impact op de voedselzekerheid van veel mensen in de Gazastrook. Tevens, zoals onderbouwd in de meest recente IPC-analyse van eind augustus, hebben veel mensen in de Gazastrook geen toegang tot markten. In sommige regio’s in de Gazastrook betreft dit zelfs een ruime meerderheid.
De voedselprijzen houden direct verband met de toegang voor humanitaire en commerciële goederen. De Nederlandse inzet is op de verruiming van toegang voor de invoer en distributie van voedsel en andersoortige humanitaire hulp. Tevens ondersteunt Nederland humanitaire partnerorganisaties, zoals de VN, de Rode Kruis- en Halve Maanbeweging en de Dutch Relief Alliance die zich, onder meer door invoer en distributie van voedsel, inspannen om de toegang tot voedsel te verbeteren.
Wat zijn de redenen waarom mensen genoodzaakt zijn om eten te kopen mensen in plaats van voedsel via noodhulp te ontvangen? Spelen Hamas en de Palestinian Islamic Jihad (PIJ) nog een rol bij deze prijsstijgingen en profiteert Hamas van inkomsten van voedsel dat niet via de distributiepunten gaat?
Hulpverlening wordt in de Gazastrook ernstig belemmerd door onder andere de blokkade van humanitaire hulp en de veiligheids- en operationele belemmeringen voor hulporganisaties. Hierdoor komt er te weinig hulp binnen, en bereiken de goederen niet alle hulpbehoevenden in de gehele Gazastrook. Tegelijkertijd is de situatie zo ontwrichtend dat de Gazaanse bevolking niet in staat is om de torenhoge prijzen te betalen voor het beperkt aantal goederen op commerciële markten. Gewapende groepen die hulpkonvooien plunderen drijven de prijzen verder op door hulp te verkopen voor exorbitant hoge prijzen. Het kabinet heeft geen indicatie dat Hamas of de Palestinian Islamic Jihad een rol hebben in de prijsstijgingen, maar kan dit ook niet uitsluiten.
Wordt er gedistribueerd voedsel op de markt verkocht? Zo ja, hoe kan dat en mag dat? Wordt hiertegen opgetreden, nu er berichtgeving verschijnt dat groepen te weinig eten krijgen, terwijl het eten dat gedistribueerd wordt zo onevenredig verdeeld wordt dat een deel zichzelf kan voorzien en tegelijkertijd genoeg over heeft om te verkopen?
Het kabinet heeft geen zicht op of er gedistribueerd voedsel op de markt wordt verkocht. Wel ziet het kabinet dat de aanhoudende humanitaire blokkade, het geïntensiveerde geweld, de stijgende voedselprijzen en de ernstig beperkte toegang van humanitaire en commerciële goederen de voedselzekerheidssituatie drastisch hebben verslechterd.
Kan de conclusie getrokken worden dat er momenteel mensen in Gaza niet vanwege een kwantitatief gebrek aan voedsel een hongersdood sterven, maar vanwege distributie bij de juiste personen? Zo ja, erkend het kabinet dat dit een schandelijke situatie is? Welke verantwoordelijkheid acht het kabinet te hebben in deze en wat wordt er gedaan om per ommegaande ervoor te zorgen dat er voldoende voedsel bij de juiste mensen in Gaza komt?
Nee. Er is momenteel sprake van een hongercrisis in de Gazastrook vanwege de maandenlange blokkade van humanitaire hulp door Israël en de aanhoudende belemmeringen voor toevoer en distributie van hulp. Dit wordt ook onderstreept in het gepubliceerde IPC-rapport op 22 augustus jl., waarin hongersnood wordt vastgesteld in delen van de Gazastrook. Dit is een gevolg van menselijk handelen. Hulporganisaties, zoals WFP en UNRWA, hebben voldoende ladingen met goederen om de Gazastrook te voorzien van voedsel, maar worden belemmerd in de toegang, levering en distributie van hulp. Bovenal is de huidige operationele context, die zich kenmerkt door wanhoop en chaos vanwege de aanhoudende tekorten en het geïntensiveerde geweld, belemmerend voor effectieve hulpverlening. Voor verdere beantwoording over hoe het kabinet de situatie tracht te verbeteren zie het antwoord op vraag 2.
Kan het kabinet deze vragen individueel beantwoorden en uiterlijk op 28 juli 2025?
Ik heb de vragen individueel beantwoord. Het is niet gelukt om de beantwoording op 28 juli toe te sturen.