Het bericht ‘Steunmaatregelen ‘zeer teleurstellend’ voor glastuinbouw: ‘Dit gaat tuinders niet helpen’´ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steunmaatregelen «zeer teleurstellend» voor glastuinbouw: «Dit gaat tuinders niet helpen»»? Zo ja, bent u het eens met de uitspraak «dit gaat tuinders niet helpen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben het niet eens met de uitspraak dat de maatregelen die zijn genomen de tuinders niet helpt.
Kunt u een inschatting maken van de ernst van de situatie momenteel in de glastuinbouw en hoeveel geld een gemiddeld glastuinbouwbedrijf nu tekortkomt als gevolg van de hoge energierekening? Hoe verhoudt het bedrag van 62 duizend euro (tot mogelijk 93 duizend euro) zich hiertoe en hoe bent u tot dit bedrag gekomen?
De gestegen energiekosten hebben een grote impact op de glastuinbouw en ondernemers zijn meer gaan besparen en gaan extensiveren. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van de Wageningen Economic Research (WEcR) van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan. Uit een enquête onder de leden van Glastuinbouw Nederland en Plantum blijkt dat 30% van de respondenten verwacht in financiële problemen te komen en 8% verwacht een faillissement te moeten aanvragen.
Glastuinders kunnen gebruik maken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling). Het kabinet heeft besloten deze regeling algemeen (sector-overstijgend) op te stellen. Omdat het tijdelijke EU-staatssteunkader voor landbouwbedrijven, zoals tuinders of tuinbouwondernemingen, op 28 oktober 2022 door de Europese Commissie is verruimd, geldt nu ook voor agrarische ondernemers binnen de TEK een maximum vergoeding van € 160.000 (dit was € 62.000). Daarnaast is er een verlaging van de benodigde energiekosten als percentage van de omzet. Dit is nu verlaagd naar 12,5% naar 7%.
Kunt u inschatten hoeveel vertraging de plannen voor (verdere) verduurzaming van de sector oplopen? Komt de haalbaarheid van de doelen op het gebied van klimaat en water hierdoor in gevaar?
Nee, dit is lastig in te schatten, vanwege de diverse situatie binnen de sector. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat ondernemers investeringen uitstellen. Aan de andere kant spreken we juist met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland op welke wijze de energietransitie versneld kan worden.
Waarom wordt de glastuinbouw niet erkent als «energie-intensieve sector», maar als «landbouwbedrijf»? Kunt u dit toelichten?
De Europese Commissie heeft een lijst van werkzaamheden die tot de landbouw worden gerekend, namelijk de lijst van bijlage 1 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de Europese grondslag voor staatssteun in het kader van de TEK-regeling geldt voor landbouwbedrijven een afwijkend plafond. Hierbij maakt het niet uit of de betreffende bedrijven energie intensief zijn of niet. Zoals genoemd bij vraag 2, zijn deze plafonds opgehoogd, waardoor voor glastuinbouw binnen de TEK inmiddels geen afwijkend plafond geldt.
Deelt u de mening dat de energie-intensiviteit van de glastuinbouw een valide reden is waarom deze sector meer steun nodig heeft dan conventionele landbouwbedrijven?
Het kabinet heeft gekozen voor een generieke regeling. Alle ondernemers die aan de kaders van de TEK-regeling voldoen, kunnen hiervan gebruik maken. Daarnaast zie ik steun ook als steun bij het versnellen van investeringen in energiebesparende maatregelen en de energietransitie. Dat is de enige manier om ook minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen. Ik heb uw Kamer samen met de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst in april geïnformeerd over een samenhangend pakket dat met sectorpartijen wordt uitgewerkt3. Tevens is onlangs het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 getekend4.
Welke opties heeft u verkend bij de totstandkoming van deze regeling en hoe is daarbij getracht om de glastuinbouw als energie-intensieve sector optimaal gebruik te laten maken van het Europese steunpakket?
Vanuit de EU zijn medio 2022 EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve beschikbaar gesteld, de EU-middelen zijn in Nederland gebruikt om landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee te ondersteunen. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere voerprijzen.
Voor de glastuinbouw waren substantiëlere bedragen nodig. De Europese Commissie heeft de staatssteunkaders in het kader van de hoge energieprijzen verruimd. Het is dan aan lidstaten om hier al dan niet gebruik van te maken, waarbij de lidstaten daar ook zelf de financiële middelen voor vrij moet maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen om allereerst in te zetten op energiebesparing en door te pakken op de energietransitie. Ook voor de glastuinbouw wordt deze versneld en worden hier additionele middelen voor vrijgemaakt. Daarnaast heeft het kabinet besloten een generieke regeling te ontwikkelen voor het brede MKB, waar alle sectoren die aan de kaders voldoen, gebruik van kunnen maken. Hiermee zal de glastuinbouw meer steun ontvangen dan beschikbaar zou zijn geweest aan middelen uit de landbouwcrisisreserve.
In hoeverre maakt Nederland momenteel maximaal gebruik van de mogelijkheden die vanuit Europa worden geboden om de problemen in de glastuinbouwsector, als gevolg van hoge energieprijzen, zoveel mogelijk te verlichten?
De Europese staatssteunkaders bieden meerdere mogelijkheden om nationaal steun te verlenen. Iedere lidstaat, waaronder Nederland, geeft hier een andere invulling aan. Daardoor zullen verschillen tussen lidstaten ontstaan. In Nederland is gekozen voor de inzet van middelen voor energiebesparing en versnelling van de energietransitie. Daarnaast is besloten de TEK-regeling te ontwikkelen om het energie-intensieve MKB te ondersteunen.
Kunt u aangeven op welke wijze andere lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheden die door Europa worden geboden om de glastuinbouw te ondersteunen en hoe dit zich verhoudt tot wat Nederland doet? In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld in Europa wat betreft de verleende steun? Kunt u dit onderbouwen?
De Europese lidstaten gaan verschillend om met steunmaatregelen. In algemene zin is bekend welke maatregelen door verschillende landen zijn getroffen om sectoren te steunen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer hierover in november geïnformeerd5. Op welke wijze deze exact voor een tuinder uitpakken is niet bekend. Daarvoor is de aanpak tussen landen onderling te divers en zijn maatregelen en kaders ook niet overal helder uitgewerkt. Wij hebben gekozen voor een samenhangend pakket van het stimuleren van de energietransitie en energiebesparing, steun voor het MKB en de mogelijkheid van een borgstellingsfaciliteit.
Welke additionele mogelijkheden ziet u, binnen het Europese steunpakket en het landbouwsteunkader, om meer ruimte te bieden voor ondersteuning aan de Nederlandse glastuinbouw?
Er wordt gesproken over de versnelling van de energietransitie in de glastuinbouw, daar worden via verschillende instrumenten middelen voor vrijgemaakt. Zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Via verschillende instrumenten wordt bijgedragen aan infrastructuur voor duurzame warmtebronnen. Voor die ondernemers die op korte termijn in liquiditeitsproblemen komen, heeft het kabinet besloten een tijdelijke mogelijkheid voor een borgstellingskrediet voor glastuinders te creëren onder het staatssteunkader voor steun in verband met de oorlog in Oekraïne, waarbij de overheid een deel van het risico voor een bank bij verstrekking van krediet overneemt. Het Borgstellingskrediet voor de Landbouw (BL) wordt verruimd, waardoor nu ook kredieten voor werkkapitaal, specifiek voor de tuinbouwsector onder het BL kunnen worden gebracht.
Is bijvoorbeeld bij het opstellen van het Europese crisiskader voor staatssteunmaatregelen overwogen om in artikel 42a een uitzondering voor energie-intensieve sectoren in de landbouw, zoals de glastuinbouw, te maken aangezien zij niet op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen terugvallen voor de compensatie van energiekosten? Wat vindt u van deze optie? Bent u bereid om in Europees verband in te zetten op een dergelijke uitzondering?
Door de verruiming van de staatssteunkaders is het plafond per bedrijf binnen de TEK-regeling inmiddels gelijk getrokken. Het kabinet overweegt geen additionele compensatie en heeft bewust besloten een generieke regeling uit te werken voor het energie-intensieve MKB. Ik overweeg dan ook geen inzet op aanvullende steunmogelijkheden.
De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
De voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG)?1
Ja
Klopt het dat ondernemers definitief geen nieuwe aanvragen meer kunnen doen voor EG-subsidie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn komt er een nieuwe tranche?
Ja het klopt dat er in 2022 geen nieuwe aanvragen meer ingediend kunnen worden. De openstelling sloot dit jaar op 30 juni en het openstellingsbudget voor 2022 is uitgeput. Na een oorspronkelijk openstellingsbudget van 13 miljoen euro is er eerst verhoogd naar 25 miljoen euro en vervolgens een tweede keer naar 60 miljoen euro. Het was niet mogelijk om het openstellingsbudget voor dit jaar nog verder op te hogen.
Ik ben voornemens om de subsidieregeling EG in 2023 opnieuw open te stellen. Dan kunnen ondernemers opnieuw aanvragen indienen.
Klopt het dat LED-belichting een energiebesparing van 40 procent oplevert ten opzichte van SON-T belichting?
Het klopt dat bij dezelfde hoeveelheid licht, LED belichting ongeveer 40% energiebesparing oplevert ten opzichte van SON-T belichting. Dit kan per product en op basis van de verhoudingen van de aanwezigheid van de verschillende kleuren in het lichtspectrum verschillen.
Welke mogelijkheden zijn er om de subsidie doorlopend beschikbaar te stellen? Wat zijn daarvan de financiële gevolgen?
In principe is het mogelijk om de subsidieregeling het hele jaar open te stellen, maar de afgelopen twee jaren zou dit niet hebben geleid tot extra subsidiemogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven. In deze jaren is de ruimte om vanuit de EG regeling subsidies te beschikken namelijk volledig benut. In 2022 is er voor 60 miljoen euro aan subsidies beschikt, terwijl er voor 78 miljoen euro subsidie is aangevraagd.
Waarom wordt voor de teelt van bijvoorbeeld tomaten met een maximum vermogen van 88 watt per vierkante meter gerekend terwijl telers gewend zijn te telen met 100 watt per vierkante meter?
De subsidieregeling is gericht op het besparen van energiegebruik. Bij subsidie voor de vervanging van SON-T belichting door LED belichting wordt dit zeker gesteld door een minimum eis voor de lichtefficiëntie van LED belichting in combinatie met een maximum eis voor het wattage per vierkante meter van de belichting. Het vervangen van SON-T belichting door LED belichting zorgt ervoor dat het wattage omlaag kan, terwijl de hoeveelheid licht die van belang is voor de tuinders bij de productie hierdoor niet hoeft af te nemen.
Bent u bekend met het feit dat de subsidie-eis van een maximaal vermogen in LED-belichting in de praktijk leidt tot een beperking van de maximale productiecapaciteit van een kas, waardoor telers afzien van de overstap naar LED?
Nee, zoals toegelicht bij de vorige vraag hoeft de subsidie eis niet tot een dergelijke beperking te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting in kassen. Uit het animo voor de regeling blijkt daarnaast niet dat tuinders afzien van de overstap naar LED belichting. Dit jaar is er voor een totaal van 78 miljoen euro aan subsidie aangevraagd voor LED belichting. Vanwege de subsidievoorwaarden van de EG is dit maximaal 25% van de totale investeringskosten van de tuinders. Met andere woorden: tuinders tonen grote bereidheid om te investeren in LED belichting volgens de voorwaarden van de EG regeling.
Bent u het eens dat de huidige regeling zorgt voor een afname van de productie ten opzichte van de oude situatie en dus ontmoedigend werkt voor glastuinders?
Nee, de wattage eis voor LED belichting hoeft niet tot lagere productie te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting. De hoeveelheid licht hoeft niet af te nemen.
Wat zijn de redenen dat een maximaal vermogen in LED-belichting is opgenomen in de betreffende subsidieverordening?
Zoals ook toegelicht bij vraag 5 is de reden energiebesparing ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting.
Op welke wijze is de eis van het maximale vermogen in LED-belichting tot stand gekomen?
De eis is gelijk aan 80% van het SON-T vermogen dat wordt toegepast per gewas volgens de Kwantitatieve Informatie (KWIN) Glastuinbouw 2019 van Wageningen UR. Daarnaast zijn er inspraaksessies gehouden met de sector en leveranciers van LED belichting over de subsidiecriteria in de regeling. Er is een werkgroep voor de subsidieregeling EG waarin naast LNV en RVO ook Glastuinbouw Nederland betrokken is.
Wat zijn de gevolgen van het versoepelen of schrappen van de huidige eis van het maximaal vermogen in LED-belichting?
Het schrappen van de eis zou het bereiken van enige energiebesparing onzeker maken. Het versoepelen van de eis zal leiden tot minder energiebesparing.
Welke mogelijkheden ziet u om de eis van het maximale toegestane vermogen in LED-belichting te versoepelen, zodat meer telers de overstap zullen maken naar LED?
Ik zie geen aanleiding om de eis te versoepelen. Het zou leiden tot minder energiebesparing. Bovendien tonen de aanvragen voor subsidie voor LED belichting aan dat er bij de huidige eisen meer interesse is voor subsidie LED belichting dan dat er middelen beschikbaar zijn.
Het artikel ‘Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de nijpende personeelstekorten, agrarische kinderopvang een waardevolle toevoeging is voor de kinderopvangsector in zijn geheel? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW deelt de mening dat agrarische kinderopvang als een mooie vorm van kinderopvang gezien kan worden, waarin kinderen al op jonge leeftijd in aanraking komen met de natuur en kennismaken met de agrarische sector. Naast de meerwaarde voor de ontwikkeling van kinderen zijn dit soort innovatieve vormen van kinderopvang in deze tijd van arbeidsmarktkrapte een goede toevoeging aan de kinderopvangsector in zijn geheel. Het is uiteraard wel van belang dat de kinderopvang veilig en van hoge kwaliteit is en dus voldoet aan de kwaliteitseisen die vanuit de Wet kinderopvang worden gesteld.
Bent u al in contact met boeren en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over belemmerende regelgeving rondom kinderopvang om te bezien hoe knelpunten weggenomen kunnen worden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit contact? Zo nee, hoe zouden deze knelpunten kunnen worden weggenomen om zo de deze regelgeving te vergemakkelijken?
Ja, we zijn in contact met LTO over de belemmerende regelgeving. Veel van de belemmeringen liggen op gemeentelijk niveau in relatie tot (verschillen in) vergunningverlening. We zijn dan ook in overleg met de VNG om te kijken hoe we deze belemmeringen waar mogelijk kunnen wegnemen. Een toename van de agrarische kinderopvang leidt immers enerzijds tot een groter aanbod van kinderopvangplekken waar nu in veel regio’s sprake is van wachtlijsten en anderzijds tot mogelijkheden om het verdienmodel van de agrarische ondernemers te verbreden.
Bent u bereid om, naar aanleiding van gesprekken met boeren en LTO, inzichtelijk te maken welke regelgeving op dit moment belemmerend werkt bij het opzetten van agrarische kinderopvang en de Kamer daarover de informeren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
LTO en de Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) hebben een aantal belemmeringen aangedragen in een notitie «Belemmerende wet- en regelgeving agrarische kinderopvang». Dit ziet op belemmeringen zowel bij de opzet van een kinderopvanglocatie als in de situatie dat de neventak groter wordt dan de hoofdtak. Deze belemmeringen aangekaart door LTO en de VAK lijken vooral op gemeentelijk niveau te liggen en deze kunnen dus ook per gemeente verschillen waardoor er niet één lijst is met knelpunten voor alle agrarische opvanglocaties die ik met uw Kamer kan delen. Aan de hand van de aangedragen knelpunten zijn zowel LNV als SZW met de betrokken partijen (en ook VNG) in gesprek gegaan. Met hen wordt bekeken of er nog meer belemmeringen of knelpunten worden ervaren en hoe we deze belemmeringen kunnen wegnemen, zodat deze belemmeringen een groei van de agrarische kinderopvang niet in de weg staan.
Hoe beschouwt u het knelpunt dat de neventak kinderopvang voor de boer vaak niet groter mag worden dan de hoofdtak, de agrarische activiteiten en bent u het eens dat er een transitie mogelijk gemaakt moet worden waarbij de boer zelf de keuze kan maken om meer in te zetten op kinderopvang, zonder dat deze nevenactiviteit verboden wordt wanneer het groter wordt dan de landbouwtak?
Het kan zijn dat in sommige gemeenten de vergunning voor een agrarische kinderopvang gekoppeld is aan het uitoefenen van een actief agrarisch bedrijf, en dat daarbij een specifiek omzetpercentage is opgenomen. Eén van de redenen hiervoor is mogelijk de wens tot behoud van de agrarische hoofdfunctie van een gebied. Gemeenten kunnen die koppeling heroverwegen. VNG is gevraagd om te inventariseren hoe dat nu bij verschillende gemeenten geregeld is en we gaan hierover verder in gesprek, ook om te kijken of dat mogelijk in de toekomst tot belemmeringen kan leiden wanneer boeren in transitie zich gaan oriënteren op het verbreden van het verdienmodel met bijvoorbeeld agrarische kinderopvang.
Klopt het dat fijnstof vanuit de overheid als een belemmering wordt gezien om een agrarische kinderopvanginstelling op te zetten en geldt deze fijnstofnorm ook voor stedelijke kinderopvanginstellingen en in hoeveel gevallen wordt deze overschreden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom er verschillende normen worden gehanteerd en hoe deze verschillen weg kunnen worden genomen?
Een goede gezondheidssituatie is belangrijk op een plek waar veel jonge kinderen komen, zoals een kinderopvanglocatie. Vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen worden er voor het waarborgen van een goede luchtkwaliteit regels gesteld ten aanzien van de afstand van een kinderopvanglocatie tot een rijksweg of provinciale weg. Op gemeentelijk niveau kunnen nadere regels worden gesteld rondom luchtkwaliteit die bijvoorbeeld mee kunnen worden gewogen bij het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen een afweging maken van welke nadere regels zij willen stellen die passend is in hun context. De lokale regelgeving kan daarom per gemeente verschillen. Hierover kunnen we in gesprek met VNG. Aan de hand daarvan kunnen best practices worden gedeeld. Al zal het voor een deel afhankelijk zijn van in welke gemeenten een opvanglocatie is gevestigd.
Klopt het dat er momenteel nog geen standaardprocedures bestaan voor het opzetten van agrarische kinderopvanginstellingen en dat het hierdoor langer duurt om een dergelijke instelling op te richten? Zo ja, bent u bereid om te bezien of er zo’n standaardprocedure kan komen en wat daarvoor nodig is, welke belemmering ziet u? Zo nee, welke standaardprocedures zijn er op dit moment en in welke mate worden deze procedures nu gevolgd en helpen deze bij het opzetten van opvanginstellingen?
Er is een standaardprocedure voor het starten van een kinderopvang. Voor het starten van een kinderopvang dient aan een aantal voorwaarden te worden gedaan, waaronder het hebben van een VOG en het aansluiten bij een Geschillencommissie Kinderopvang. Ook moet aan de lokale regelgeving worden voldaan, zoals het bestemmingsplan en regels m.b.t. veiligheid (bijv. brandveiligheid). Indien hieraan is voldaan, kan er een aanvraag tot exploitatie bij de gemeente worden gedaan. Hiervoor zijn standaardformulieren beschikbaar. De gemeente beoordeelt of aan alle voorwaarden is voldaan. Onderdeel van deze procedure is een onderzoek door de toezichthouder (GGD). In dit onderzoek wordt beoordeeld of de kinderopvang redelijkerwijs zal gaan voldoen aan de kwaliteitseisen die in de Wet kinderopvang zijn opgenomen. Nadat het rapport van de toezichthouder is vastgesteld, neemt de gemeente een besluit op de aanvraag tot exploitatie. Bij een positief besluit wordt de kinderopvang geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Vanaf dat moment kan er gestart worden met de kinderopvang.
Deze procedure geldt voor alle kinderopvangorganisaties, dus ook voor de agrarische kinderopvang, en is standaard voor iedere gemeente. Wel zal bij iedere aanvraag ook gekeken worden naar de lokale omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld rekening gehouden dient te worden met het bestemmingsplan of de verkeerssituatie bij de betreffende locatie. We gaan ervan uit dat gemeenten er alert op zijn geen onnodige belemmeringen voor kinderopvang op te werpen. Er zijn daarnaast geen specifieke standaardprocedures voor het opzetten van agrarische kinderopvang, al heeft bijvoorbeeld de Verenigde Agrarische Kinderopvang het doel om ondernemers te begeleiden bij het starten van een agrarische kinderopvang.
Bent u het eens dat knelpunten in de huidige wet- en regelgeving op het gebied van agrarische kinderopvang aangepakt moeten worden om zo agrarische kinderopvang in algemene zin meer te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
We zien agrarische kinderopvang als een kans om enerzijds het aanbod van kinderopvangplekken te vergroten en anderzijds mogelijkheden voor agrarische ondernemers om hun verdienmodel te verbreden. We gaan daarom verder in gesprek met LTO, Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) en VNG over de eventuele knelpunten, de gevolgen daarvan en wat er voor nodig is om deze aan te pakken om zo agrarische kinderopvang te stimuleren en te voorkomen dat de mogelijkheden hiervoor onnodig worden beperkt. De actualisering van de «Handreiking Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» is daarbij een eerste stap.
Hoe beziet u de opvatting dat agrarische kinderopvang een mogelijkheid kan zijn om het verdienmodel van boeren te verbeteren die hun bedrijf willen extensiveren of omschakelen en bent u het eens dat we het vrijwillig omzetten van de bedrijfsvoering moeten stimuleren?
De Minister van LNV ziet multifunctionele landbouw (MFL), waaronder agrarische kinderopvang, als één van de mogelijkheden om het verdienmodel van de boer te verbeteren, ook in relatie tot de extensivering en omschakeling die de komende tijd noodzakelijk zal zijn. Deze vorm van landbouw zal echter niet voor elke boer een aanvullende inkomstenbron kunnen bieden, omdat de vraag vanuit de markt voldoende moet zijn en een dergelijke nevenactiviteit niet bij elke ondernemer zal passen.
Gezien deze mogelijkheid om het verdienmodel van de boer te verbeteren wil de Minister van LNV de multifunctionele landbouw, waaronder kinderopvang, de komende tijd stimuleren en daarmee een geleidelijke groei van deze sector faciliteren. De Minister van LNV is in gesprek over het position paper over Multifunctionele landbouw dat LTO recent heeft uitgebracht, over de belangrijkste uitdagingen voor de ontwikkeling van MFL-activiteiten. In overleg met de partijen in het Platform MFL wordt de komende tijd bezien hoe multifunctionele landbouw verder gestimuleerd kan worden, en welke middelen daarvoor nodig zijn.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) informatievoorziening richting gemeenten over agrarische kinderopvang op te zetten, zodat onbekend niet langer onbemind maakt bij de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe zijn wij bereid. De Minister van LNV heeft hierover contact gelegd met de VNG en op dit moment wordt er aan een voorstel gewerkt om de «Handreiking Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» uit 2011 te actualiseren. De informatie uit deze handreiking kan door gemeenten worden toegepast bij gemeentelijke beleidsafwegingen en bij het maken van plannen op het terrein van ruimtelijke ordening, economie en milieu op het gebied van multifunctionele landbouw.
Bent u bereid om een coulanceregeling te treffen, zodat de aangekondigde versoepelingen per 2024 rondom personeelseisen om het personeelstekort tegen te gaan al per 2023 van kracht worden om zo de opvangsector te stimuleren en hoe denkt u deze versoepelingen dan te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Een coulanceregeling vraagt om op voorhand aan te geven aan welke kwaliteitseisen niet voldaan hoeft te worden. De toezichthouder hoeft ten aanzien van die eisen dan geen overtreding te noteren en er hoeft geen handhaving plaats te vinden. Dit is op grond van de huidige Wet Kinderopvang niet mogelijk. In november vorig jaar heeft het Ministerie van SZW met de branchepartijen en de toezichtpartijen afgesproken dat:
Of de toezichthouder hier gebruik van kan maken, hangt steeds af van de specifieke omstandigheden en van de casuïstiek. Het is in alle situaties van belang dat de opvang veilig en verantwoord is.
Daarnaast wordt in het kader van het herijkingstraject kwaliteitseisen kinderopvang toegewerkt naar aanpassingen in de kwaliteitseisen, waar dit mogelijk en wenselijk is, waarbij werkdruk een aandachtspunt is. De Minister van SZW vindt het belangrijk om daarin zorgvuldige afwegingen maken. Enerzijds verkennen we welke aanpassingen mogelijk zijn in de kwaliteitseisen en anderzijds geldt dat de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven. Dit laat onverlet dat – zoals aangegeven in antwoord 7, we van gemeenten verwachten dat zij er alert op zijn geen onnodige belemmeringen voor kinderopvang op te werpen.
Kunt u deze vragen uiterlijk één week voor het geplande commissiedebat Kinderopvang op 16 november aanstaande beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de antwoorden voor het commissiedebat te versturen, omdat de afstemming met de verschillende partijen meer tijd vergde.
Uitbreiding van het voorkeursrecht landbouwgrond |
|
Wybren van Haga (Groep Van Haga) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Rijk onderzoekt eerste recht koop landbouwgrond»?1
Deelt u de mening dat de uitbreiding van het voorkeursrecht een forse inbreuk maakt op het eigendomsrecht van boeren?
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onacceptabel is dat agrarische grond tegen een gemiddeld (veel) lagere prijs kan worden opgekocht?
Zou u kunnen toelichten waarom deze voorkeurswet in eerste instantie werd onderzocht als onderdeel van de stikstofaanpak, maar nu wordt onderzocht als een op zichzelf staande regeling?
Waarom onderzoekt u überhaupt deze regeling, waarbij de boeren niet een eigen keuze kunnen maken aan wie zij hun grond willen verkopen en voor welke prijs?
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat deze boeren ruimschoots worden gecompenseerd, indien deze regeling wordt ingesteld?
Denkt u niet dat deze regeling leidt tot een eindeloos juridisch steekspel tussen overheid en boeren?
Kunt u snel duidelijkheid geven over de inzet van het voorkeursrecht om boerenbedrijven op te kopen?
De slinkse vertragingspogingen van de Raad van de Europese Unie inzake de Verordening Duurzaam gebruik pesticiden |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er op de agenda van de Europese Energieraad van 19 december 2022 een hamerstuk staat over de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, dat eigenlijk bij de Landbouw- en Visserijraad thuishoort? Zo ja, kunt u (informatie over) dit hamerstuk met de Tweede Kamer delen vóórdat de Energieraad plaatsvindt?
Ja, ik kan bevestigen dat een document van het voorzitterschap over het voorstel van de Europese Commissie voor een Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen als A-punt is geagendeerd op de Europese Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie (TTE-Raad) van 19 december 2022. U treft het hamerstuk als bijlage bij deze brief aan.
Kunt u uitleggen waarom dit stuk over landbouwgif op de agenda van de Energieraad staat?
Het Tsjechisch voorzitterschap heeft de lidstaten op 6 december jl. via een schriftelijke commentaarronde de mogelijkheid geboden om te reageren op zijn voorstel voor een informatieverzoek aan de Europese Commissie om een aanvullende effectbeoordeling uit te voeren van het voorstel voor de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en om dit informatieverzoek te agenderen als hamerstuk op de laatste raad van dit jaar (de TTE-Raad van 19 december 2022).
Nederland heeft in de schriftelijke ronde samen met drie andere lidstaten aan het voorzitterschap laten weten het informatieverzoek niet te kunnen steunen (Kenmerk 2022D55312). Het voorzitterschap heeft naar aanleiding van deze schriftelijke ronde geconcludeerd dat er een meerderheid vóór het verzoek is. In principe mag een voorstel, in dit geval een informatieverzoek aan de Europese Commissie, na overeenstemming in het Coreper ook op een andere raadsagenda gezet worden. Gelet hierop heeft het voorzitterschap het informatieverzoek doorgeleid naar het Coreper, conform het gebruikelijke proces, met het verzoek om behandeling als hamerstuk op de agenda van de TTE-Raad, gezien de stemverhoudingen. Omdat het Coreper hiermee heeft ingestemd stond het voorstel d.d. 19 december 2022 als hamerstuk op de agenda van deze Raad.
Beaamt u dat de democratische controle uiterst moeilijk wordt gemaakt wanneer stukken bij, ogenschijnlijk, willekeurige Raden op de agenda staan? Kunt u zich voorstellen dat dit achterdocht oproept? Kunt u deze gang van zaken aankaarten bij de Europese Commissie?
Het besluitvormingsproces zoals onder het antwoord op vraag 2 beschreven is democratisch verlopen. Desondanks is de uitkomst voor Nederland wel een teleurstellende. Het is een Raadsprocedure, waarvoor het zittende voorzitterschap verantwoordelijk is en niet de Europese Commissie.
Kunt u bevestigen dat het hierboven genoemde stuk gaat om een verzoek vanuit verschillende lidstaten om een aanvullende economische effectanalyse van de Verordening Duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, wat tot grote vertraging van de besprekingen van de verordening zal leiden en wat bovendien overbodig is omdat er al vele analyses zijn?
Ja, ik kan bevestigen dat het om een informatieverzoek aan de Europese Commissie gaat met als onderwerp een aanvullende effectbeoordeling. Nederland heeft aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vragen 1 en 2.
Kunt u bevestigen dat er vanuit de pesticiden- en agro-industrie een stevige lobby wordt gevoerd richting de Europese Commissie en de lidstaten voor zo’n aanvullende analyse met als doel de verordening af te zwakken, waarbij te pas en te onpas naar de oorlog in Oekraïne wordt verwezen om duurzaamheidsmaatregelen uit te stellen?1
Ik heb geen zicht op de inhoud en argumenten van de lobby van belangengroepen voor de genoemde sectoren richting de Europese Commissie, andere lidstaten en het voorzitterschap, anders dan de publieke uitingen van deze partijen.
Kunt u bevestigen dat u op 17 november 2022 schreef: «Een dergelijke aanvullende effectbeoordeling zal het verloop van de besprekingen waarschijnlijk vertragen en het is ongewis of de beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel»?2
Het is juist dat Nederland geen voorstander was en is van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en de voorkeur geeft aan continuering van de besprekingen van de voorgestelde verordening zonder vertraging. Toen het Tsjechische voorzitterschap zeer kort voor de raadwerkgroep van 7 december jl. een concreet voorstel verspreidde, werd helder dat een meerderheid van de lidstaten dit verzoek zou steunen. Gelet daarop heeft Nederland aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt (Kenmerk 2022D51592). De Nederlandse inzet om hiervoor voldoende medestanders te vinden in de aanloop naar de besluitvorming over het voorstel tijdens een Raad in december a.s. heeft geen effect gehad.
Waarom schrijft u vervolgens op 2 december 2022: «Nederland kan het voorstel steunen, indien de reikwijdte van het verzoek wordt ingeperkt en het niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt»?3
Nederland heeft inderdaad aangegeven een informatieverzoek alleen te kunnen steunen indien de reikwijdte ervan wordt ingeperkt en uitvoering hiervan niet tot vertraging van de EU-besprekingen leidt. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit betekent dat u het voorstel voor een aanvullende effectanalyse zal steunen?
Zowel in de door het Tsjechische voorzitterschap georganiseerde schriftelijke commentaarronde over het informatieverzoek van 8 december jl., als in de Coreper heeft Nederland het voorstel van het voorzitterschap niet gesteund (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497) en zich hierover uitgesproken. Nadat duidelijk werd dat een meerderheid van lidstaten voor het verzoek was, is het informatieverzoek als hamerstuk geagendeerd op de TTE-Raad van 19 december a.s. en kan Nederland helaas niets meer doen om te voorkomen dat het verzoek wordt dóórgezet.
Wat is er tussen 17 november en 2 december gebeurd waardoor u van tegen- naar voorstander van deze effectanalyse bent gedraaid? Kunt u hier gedetailleerd op in gaan?
Het Nederlandse standpunt is ongewijzigd gebleven ten aanzien van het voorgestelde informatieverzoek. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Deelt u het inzicht dat er reeds voldoende effectanalyses over de verordening zijn en dat er in het kader van de biodiversiteitscrisis en de volksgezondheid geen sprake mag zijn van verdere vertraging in de besprekingen van de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen?
Nederland staat op het standpunt dat de aanvullende Europese effectbeoordeling het verloop van de besprekingen zal vertragen en verder is Nederland van mening dat het ongewis is of deze beoordeling de gewenste duidelijkheid zal kunnen geven. Om die reden is Nederland geen voorstander van een dergelijke aanvullende effectbeoordeling en geeft het de voorkeur aan continuering van de besprekingen van het voorstel. Dit laat onverlet dat lidstaten wel aanvullende effectbeoordelingen kunnen laten uitvoeren ten behoeve van de onderbouwing van hun inzet. Om die reden laat Nederland, zoals aangekondigd in het BNC-fiche voor het voorstel, een eigen beoordeling uitvoeren van de effecten op administratieve lasten voor bedrijfsleven en overheden, oogstderving en consumentenprijzen. De resultaten van die studie worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht. Ik zal de Kamer hierover informeren.
Kunt u het agendapunt over deze verordening bij de Energieraad onthameren, zodat hier op meer democratische wijze over besloten kan worden bij de eerstvolgende Landbouw- en Visserijraad? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is niet mogelijk. Een agendapunt wordt geagendeerd als hamerstuk nadat hierover op basis van een meerderheid van stemmen al overeenstemming is bereikt en geen discussie meer wordt voorzien. Dat is hier het geval (Kamerstuk 21 501–32, nr. 1497).
Ziet u in dat een dergelijke manier van ongepast en ondemocratisch handelen het vertrouwen ondermijnt in de politiek? Zo nee, waarom denkt u dat het vertrouwen niet wordt geschaad?
Het besluitvormingsproces, zoals onder het antwoord op vraag 2 is beschreven, is op democratische wijze tot stand gekomen en conform Europese verdragsbepalingen. Dit staat los van de voor Nederland teleurstellende uitkomst.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk voor de Energieraad van 19 december 2022 beantwoorden?
Helaas is dit niet meer gelukt voor 19 december.
De voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de huidige voorwaarden van de subsidie Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG)?1
Ja
Klopt het dat ondernemers definitief geen nieuwe aanvragen meer kunnen doen voor EG-subsidie? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke termijn komt er een nieuwe tranche?
Ja het klopt dat er in 2022 geen nieuwe aanvragen meer ingediend kunnen worden. De openstelling sloot dit jaar op 30 juni en het openstellingsbudget voor 2022 is uitgeput. Na een oorspronkelijk openstellingsbudget van 13 miljoen euro is er eerst verhoogd naar 25 miljoen euro en vervolgens een tweede keer naar 60 miljoen euro. Het was niet mogelijk om het openstellingsbudget voor dit jaar nog verder op te hogen.
Ik ben voornemens om de subsidieregeling EG in 2023 opnieuw open te stellen. Dan kunnen ondernemers opnieuw aanvragen indienen.
Klopt het dat LED-belichting een energiebesparing van 40 procent oplevert ten opzichte van SON-T belichting?
Het klopt dat bij dezelfde hoeveelheid licht, LED belichting ongeveer 40% energiebesparing oplevert ten opzichte van SON-T belichting. Dit kan per product en op basis van de verhoudingen van de aanwezigheid van de verschillende kleuren in het lichtspectrum verschillen.
Welke mogelijkheden zijn er om de subsidie doorlopend beschikbaar te stellen? Wat zijn daarvan de financiële gevolgen?
In principe is het mogelijk om de subsidieregeling het hele jaar open te stellen, maar de afgelopen twee jaren zou dit niet hebben geleid tot extra subsidiemogelijkheden voor glastuinbouwbedrijven. In deze jaren is de ruimte om vanuit de EG regeling subsidies te beschikken namelijk volledig benut. In 2022 is er voor 60 miljoen euro aan subsidies beschikt, terwijl er voor 78 miljoen euro subsidie is aangevraagd.
Waarom wordt voor de teelt van bijvoorbeeld tomaten met een maximum vermogen van 88 watt per vierkante meter gerekend terwijl telers gewend zijn te telen met 100 watt per vierkante meter?
De subsidieregeling is gericht op het besparen van energiegebruik. Bij subsidie voor de vervanging van SON-T belichting door LED belichting wordt dit zeker gesteld door een minimum eis voor de lichtefficiëntie van LED belichting in combinatie met een maximum eis voor het wattage per vierkante meter van de belichting. Het vervangen van SON-T belichting door LED belichting zorgt ervoor dat het wattage omlaag kan, terwijl de hoeveelheid licht die van belang is voor de tuinders bij de productie hierdoor niet hoeft af te nemen.
Bent u bekend met het feit dat de subsidie-eis van een maximaal vermogen in LED-belichting in de praktijk leidt tot een beperking van de maximale productiecapaciteit van een kas, waardoor telers afzien van de overstap naar LED?
Nee, zoals toegelicht bij de vorige vraag hoeft de subsidie eis niet tot een dergelijke beperking te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting in kassen. Uit het animo voor de regeling blijkt daarnaast niet dat tuinders afzien van de overstap naar LED belichting. Dit jaar is er voor een totaal van 78 miljoen euro aan subsidie aangevraagd voor LED belichting. Vanwege de subsidievoorwaarden van de EG is dit maximaal 25% van de totale investeringskosten van de tuinders. Met andere woorden: tuinders tonen grote bereidheid om te investeren in LED belichting volgens de voorwaarden van de EG regeling.
Bent u het eens dat de huidige regeling zorgt voor een afname van de productie ten opzichte van de oude situatie en dus ontmoedigend werkt voor glastuinders?
Nee, de wattage eis voor LED belichting hoeft niet tot lagere productie te leiden ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting. De hoeveelheid licht hoeft niet af te nemen.
Wat zijn de redenen dat een maximaal vermogen in LED-belichting is opgenomen in de betreffende subsidieverordening?
Zoals ook toegelicht bij vraag 5 is de reden energiebesparing ten opzichte van de toepassing van SON-T belichting.
Op welke wijze is de eis van het maximale vermogen in LED-belichting tot stand gekomen?
De eis is gelijk aan 80% van het SON-T vermogen dat wordt toegepast per gewas volgens de Kwantitatieve Informatie (KWIN) Glastuinbouw 2019 van Wageningen UR. Daarnaast zijn er inspraaksessies gehouden met de sector en leveranciers van LED belichting over de subsidiecriteria in de regeling. Er is een werkgroep voor de subsidieregeling EG waarin naast LNV en RVO ook Glastuinbouw Nederland betrokken is.
Wat zijn de gevolgen van het versoepelen of schrappen van de huidige eis van het maximaal vermogen in LED-belichting?
Het schrappen van de eis zou het bereiken van enige energiebesparing onzeker maken. Het versoepelen van de eis zal leiden tot minder energiebesparing.
Welke mogelijkheden ziet u om de eis van het maximale toegestane vermogen in LED-belichting te versoepelen, zodat meer telers de overstap zullen maken naar LED?
Ik zie geen aanleiding om de eis te versoepelen. Het zou leiden tot minder energiebesparing. Bovendien tonen de aanvragen voor subsidie voor LED belichting aan dat er bij de huidige eisen meer interesse is voor subsidie LED belichting dan dat er middelen beschikbaar zijn.
De afgezwakte Nederlandse inzet voor de nieuwe Europese landbouwgifverordening |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat de Europese lidstaten op 25 november 2022 bij elkaar komen in een raadswerkgroep om te onderhandelen over de Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen, zoals u schrijft in uw Kamerbrief?1
Zoals aangegeven in mijn brief van 17 november jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 600) zal op 25 november a.s. in een raadswerkgroep worden gesproken over het voorstel voor een verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen. Lidstaten worden in de gelegenheid gesteld om standpunten uit te wisselen en vragen te stellen. Er wordt nog niet onderhandeld over concrete tekstvoorstellen voor aanpassing van het voorstel, zoals dat door de Europese Commissie is gepresenteerd op 22 juni jl.
Zoals ik uw Kamer heb toegezegd in het Commissiedebat gewasbescherming op 20 oktober jl., informeer ik u voorafgaand en na afloop van deze besprekingen over de voorziene bespreekpunten respectievelijk de uitkomsten. Daarmee wil ik voldoen aan het informatieverzoek van de rapporteurs (kenmerk 2022D39627).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche over de Nederlandse inzet schreef positief te staan tegenover een verbod op het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, met als uitzondering «de glastuinbouw of andere situaties waarin verwaaiing of afspoeling vanaf het landbouwperceel naar het milieu niet kan plaatvinden»?2
In het BNC fiche (Kamerstuk 22112-3472) staat dat het Kabinet op zich positief staat tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Daarbij plaatst het Kabinet enkele kanttekeningen voor het gebruik binnen de landbouw. Die kanttekeningen hebben betrekking op de vraag of er wel voldoende rekening wordt gehouden met artikel 191, lid 3 van de VWEU3, over het generieke karakter van de beoogde zones, over de uitvoerbaarheid en naleefbaarheid van die zones en of er voldoende rekening wordt gehouden met afspraken die zijn gemaakt op andere beleidsterreinen. En tenslotte dat het voorstel juist te beperkt is ten aanzien van het gebruik buiten de landbouw. Nederland kent daar bijvoorbeeld een verbod op het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. zie ook antwoord op vraag 7.
Klopt het dat u er bij de onderhandelingen op 25 november voor zal pleiten dat het verbod op landbouwgif in gevoelige gebieden enkel zou moeten gelden voor gebruikbuiten de landbouw?
Bij de besprekingen op 25 november zal, indien het onderwerp «gevoelige gebieden» aan bod komt, worden ingebracht dat Nederland voorstander is van een verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw en dat voor het professioneel gebruik in de landbouw ook beperkingen noodzakelijk kunnen zijn. Nederland zal zich dan nog niet expliciet uitspreken welke beperkingen het betreft, anders dan dat Nederland vindt dat die beperkingen gerelateerd zouden moeten zijn aan de doelen die vanuit andere beleidsopgaven, zoals de Kaderrichtlijn water en de Vogel- en Habitatrichtlijnen al gelden in die gebieden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het beleidskader dat is verwoord in het BNC fiche.
Kunt u bevestigen dat dit onder andere betekent dat u wilt blijven toestaan dat op landbouwgrond, dat in beschermde natuurgebieden ligt, nog steeds landbouwgif kan worden gespoten?
Uit het beleidskader in het BNC fiche volgt dat volgens de Nederlandse inzet het landbouwkundig gebruik van (bepaalde) gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden mogelijk is, zolang ervoor gewaakt wordt dat milieu, water- of natuurdoelen niet in gevaar komen. Dit gebeurt in Nederland bijvoorbeeld via het wettelijk gebruiksvoorschrift waarin restricties zijn opgelegd aan toepassing van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden, zoals de grondwaterbeschermingsgebieden.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
De Nederlandse inzet is in lijn met de BNC-fiche. Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u bevestigen dat deze inzet bovendien een afzwakking is van de nu geldende Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden, waarin in artikel 12 wordt gesproken van een volledig verbod of minimalisatie van het gebruik van landbouwgif in gevoelige gebieden, ook binnen de landbouw? Zo ja, waarom wilt u de bestaande regels afzwakken?
Ik kan niet bevestigen dat een afzwakken van artikel 12 aan de orde is. Artikel 12 van Richtlijn 2009/128 (EU) schrijft voor dat lidstaten het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde kwetsbare gebieden minimaliseren of verbieden, dat passende risicobeheersmaatregelen worden genomen en dat- als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen nodig is- eerst het gebruik van laag-risicomiddelen en biologische bestrijdingsmiddelen wordt overwogen. Nederland heeft die bepaling geïmplementeerd door emissiebeperkende maatregelen in het Activiteitenbesluit milieubeheer en daarnaast door verwijzing naar de beheerplannen voor Natura 2000-gebieden en KRW stroomgebiedsplannen. In het geactualiseerde nationaal actieplan duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen 2022–2025 is dat nader uiteengezet (Kamerstuk 27 858, nr. 579).
Kunt u bevestigen dat u in het BNC-fiche schreef positief te staan «tegenover de verplichting om in (...) zones van 3 meter rondom (gevoelige) gebieden en oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken»?
Ja, Nederland staat positief tegenover de verplichting om in gevoelige gebieden en in oppervlaktewater geen gewasbeschermingsmiddelen meer te mogen gebruiken én in zones van 3 meter rondom deze gebieden en oppervlaktewater. Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat u bij de onderhandelingen op 25 november zal pleiten voor slechtsbeperkingen op het gebruik van landbouwgif in de drie meter-bufferzones in plaats van een verbod?
Nee, dat klopt niet. Nederland pleit ervoor dat, indien een verbod op gebruik van toepassing is in het gevoelig gebied en oppervlaktewater, dat verbod ook zal gelden voor een drie-meter bufferzone. Met betrekking tot bufferzones langs watergangen zal Nederland er wel voor pleiten dat afspraken die in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en de uitvoering van de Nitraatrichtlijn daar al over zijn gemaakt met de Europese Commissie, worden gerespecteerd.
Indien in een deel van een gevoelig gebied sprake is van landbouwkundig gebruik en andere beperkingen gelden (in Natura 2000 gebieden komt beperkt landbouw voor. Ca 5 a 7% van de Nederlandse landbouw is gelegen in Natura 2000-gebieden), zal volgens de Nederlandse inzet in de bufferzone dezelfde beperking gelden. Dat is overigens alleen aan de orde indien er geen sprake is van een watergang tussen het gevoelige gebied en aangrenzend landbouwperceel. Bij een watergang geldt immers de verbodsbepaling.
Kunt u bevestigen dat dit niet overeenkomt met het BNC-fiche en een afzwakking daarvan is? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Nee, dat kan ik niet bevestigen, het is geen afzwakking ten opzichte van het BNC-fiche. Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 8.
Kunt u uitleggen wat u bedoelt met «Nederland heeft ook gewezen op flexibiliteit voor de volgordelijkheid van Integrated Pest Manegement (IPM)-maatregelen»?3
Geïntegreerde gewasbescherming (IPM) is nu beschreven als een volgordelijkheid van maatregelen die planmatig overwogen moeten worden: eerst preventie, dan monitoring, dan inzet van niet-chemische methoden en als het echt niet anders kan dan een doelgerichte inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen. En tenslotte een evaluatie van de effectiviteit van de maatregelen.
Deze volgordelijkheid van te overwegen maatregelen zou er niet toe moeten leiden dat te allen tijde de daadwerkelijke inzet van die maatregelen in die volgordelijkheid uitgevoerd moet worden. Er dient ruimte te zijn om, na een gemotiveerde afweging van maatregelen, daarvan af te kunnen wijken indien het strikt toepassen van de volgorde ertoe leidt dat gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen daarmee juist toenemen of dat de inzet van chemische gewasbeschermingsmiddelen dan te laat komt om plagen, ziekten en onkruiden nog effectief te bestrijden en met een grote kwantitatieve of kwalitatieve opbrengstderving gepaard gaat.
Kunt u bevestigen dat de volgordelijkheid van de maatregelen juist de essentie van IPM is (eerst preventieve maatregelen en daarna pas spuiten, indien onvermijdelijk)?
Het is inderdaad de essentie dat eerst zoveel mogelijk preventieve niet-chemische maatregelen worden genomen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen te voorkomen. Echter, er zijn situaties denkbaar dat, ná het nemen van preventieve niet-chemische maatregelen, de inzet van chemische middelen de voorkeur geniet boven het eerst inzetten van niet-chemische middelen of- methoden. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Kunt u bevestigen dat flexibiliteit in de volgordelijkheid van IPM-maatregelen het hele effect van IPM onderuit haalt? Zo ja, waarom kiest u daarvoor?
Dat kan ik niet bevestigen. Zie het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunt u deze vragen op een zo kort mogelijke termijn beantwoorden, het liefst vóór 25 november 2022?
Ja.
Het sombere toekomstperspectief voor de slateelt |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slatelers vrezen voor de toekomst vanwege het wegvallen van gewasbeschermingsmiddelen?1
Ja.
Deelt u de mening dat de groenteteelt een belangrijke bijdrage levert aan voedselzekerheid en gezonde voeding en derhalve toekomstperspectief moet hebben?
Ja.
Hoe waardeert u de constatering dat door het wegvallen van zaadcoating enkele keren per teelt volvelds middelen gespoten moeten worden ter bestrijding van bladluizen?
De genoemde zaadcoating betreft een neonicotinoïde-houdend middel waarvan in 2018 Europees is besloten dat deze alleen nog in kassen gebruikt mag worden vanwege de risico’s voor bijen (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Het is inderdaad mogelijk dat alternatieve middelen vaker toegepast moeten worden. Al deze toepassingen dienen wel door het Ctgb veilig te zijn bevonden voor mens, dier en milieu.
Hoe kan de slateelt overeind blijven als én zaadcoating verboden blijft én effectieve, alternatieve middelen geen nieuwe toelating krijgen?
De genoemde effectieve, alternatieve middelen bevatten de werkzame stof spirotetramat, waarvan de toelatinghouder heeft besloten geen hernieuwingsdossier in te dienen en de stof niet meer Europees te verdedigen. Daardoor zal de goedkeuring van de stof vervallen in 2024. Het is in de basis aan de sector en industrie om een goedkeuring voor een werkzame stof in Europa en vervolgens een toelating voor een gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau aan te vragen. In Nederland wordt een dergelijke aanvraag beoordeeld op de risico’s voor gebruik door het Ctgb.
Wanneer gewasbeschermingsmiddelen wegvallen kan dit gevolgen hebben voor de bestrijding van ziekten en plagen. Een van de doelen van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is om deze afhankelijkheid te verminderen door het intensiveren en stimuleren van de omslag naar weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Binnen het Uitvoeringsprogramma van de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 ondersteun ik deze transitie waar ik kan. Het is aan de sector om knelpunten, zoals bijvoorbeeld in de slateelt, in te brengen binnen dit uitvoeringsprogramma.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat er een vrijstelling voor zaadcoating komt als effectieve, alternatieve middelen wegvallen?
Het staat de sector vrij een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling in te dienen. Ik laat mij hierop adviseren door de NVWA voor de landbouwkundige noodzaak en door het Ctgb op de risico’s voor gebruik. Zo zijn er eerder meerdere vrijstellingen verleend voor alternatieven voor neonicotinoïde-houdende middelen ter bestrijding van bladluizen in de bietenteelt.
Voor in het artikel genoemde neonicotinoïde-houdende zaadcoatingsmiddelen zijn er in april 2018 restricties aangenomen (beperking tot gebruik in gesloten teelten), waarover u destijds bent geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). Nederland heeft ingestemd met deze restricties om bijen te beschermen. Ik sta hier nog steeds achter en zal de restricties respecteren. Een tijdelijke vrijstelling vind ik niet in lijn met deze restricties. In het kader van een eerder vrijstellingsverzoek in de bietenteelt is uw Kamer hierover geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 443).
Hoe waardeert u de constatering dat gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om aan de hoge kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten te voldoen?
Bovenwettelijke kwaliteitseisen van afnemers, retail en consumenten worden in de basis door de markt bepaald. Ik realiseer me dat kwaliteitseisen die te maken hebben met de al dan niet aanwezigheid van uiterlijke kenmerken of plagen en ziekten, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beïnvloeden.
In de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is vastgelegd dat het Ctgb beoordeelt of een gewasbeschermingsmiddel veilig kan worden toegepast voor mens, dier en milieu. Voor teelten, bedoeld voor export, kunnen door de ontvangende landen aanvullende fytosanitaire eisen worden gesteld als het gaat om plantenziekten en -plagen.
Voor een omslag naar weerbare teeltsystemen met minder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is het belangrijk dat het verdienmodel voor de teler zodanig is dat een duurzame bedrijfsvoering mogelijk blijft. Dat kan betekenen dat teelten moeten worden gewijzigd of kwaliteitseisen moeten worden aangepast. In het landbouwakkoord wil ik aandacht besteden aan het vakmanschap van de teler en de bijdragen van ketenpartijen om de beoogde omslag te realiseren.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat kwaliteitseisen van afnemers zo bijgesteld worden dat minder gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn? Neemt u dit aspect mee bij het opstellen van een landbouwakkoord?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Steunmaatregelen ‘zeer teleurstellend’ voor glastuinbouw: ‘Dit gaat tuinders niet helpen’´ |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steunmaatregelen «zeer teleurstellend» voor glastuinbouw: «Dit gaat tuinders niet helpen»»? Zo ja, bent u het eens met de uitspraak «dit gaat tuinders niet helpen»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Ik ben het niet eens met de uitspraak dat de maatregelen die zijn genomen de tuinders niet helpt.
Kunt u een inschatting maken van de ernst van de situatie momenteel in de glastuinbouw en hoeveel geld een gemiddeld glastuinbouwbedrijf nu tekortkomt als gevolg van de hoge energierekening? Hoe verhoudt het bedrag van 62 duizend euro (tot mogelijk 93 duizend euro) zich hiertoe en hoe bent u tot dit bedrag gekomen?
De gestegen energiekosten hebben een grote impact op de glastuinbouw en ondernemers zijn meer gaan besparen en gaan extensiveren. Dit wordt ook beschreven in de tweede verkenning van de Wageningen Economic Research (WEcR) van de mogelijke inkomenseffecten van de oorlog in Oekraïne voor bedrijven in de land- en tuinbouw die u op 9 november heeft ontvangen.2 Exacte cijfers zijn niet bekend, mede doordat er grote verschillen binnen de sector bestaan. Uit een enquête onder de leden van Glastuinbouw Nederland en Plantum blijkt dat 30% van de respondenten verwacht in financiële problemen te komen en 8% verwacht een faillissement te moeten aanvragen.
Glastuinders kunnen gebruik maken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK-regeling). Het kabinet heeft besloten deze regeling algemeen (sector-overstijgend) op te stellen. Omdat het tijdelijke EU-staatssteunkader voor landbouwbedrijven, zoals tuinders of tuinbouwondernemingen, op 28 oktober 2022 door de Europese Commissie is verruimd, geldt nu ook voor agrarische ondernemers binnen de TEK een maximum vergoeding van € 160.000 (dit was € 62.000). Daarnaast is er een verlaging van de benodigde energiekosten als percentage van de omzet. Dit is nu verlaagd naar 12,5% naar 7%.
Kunt u inschatten hoeveel vertraging de plannen voor (verdere) verduurzaming van de sector oplopen? Komt de haalbaarheid van de doelen op het gebied van klimaat en water hierdoor in gevaar?
Nee, dit is lastig in te schatten, vanwege de diverse situatie binnen de sector. Aan de ene kant is het begrijpelijk dat ondernemers investeringen uitstellen. Aan de andere kant spreken we juist met Glastuinbouw Nederland en Greenports Nederland op welke wijze de energietransitie versneld kan worden.
Waarom wordt de glastuinbouw niet erkent als «energie-intensieve sector», maar als «landbouwbedrijf»? Kunt u dit toelichten?
De Europese Commissie heeft een lijst van werkzaamheden die tot de landbouw worden gerekend, namelijk de lijst van bijlage 1 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Voor de Europese grondslag voor staatssteun in het kader van de TEK-regeling geldt voor landbouwbedrijven een afwijkend plafond. Hierbij maakt het niet uit of de betreffende bedrijven energie intensief zijn of niet. Zoals genoemd bij vraag 2, zijn deze plafonds opgehoogd, waardoor voor glastuinbouw binnen de TEK inmiddels geen afwijkend plafond geldt.
Deelt u de mening dat de energie-intensiviteit van de glastuinbouw een valide reden is waarom deze sector meer steun nodig heeft dan conventionele landbouwbedrijven?
Het kabinet heeft gekozen voor een generieke regeling. Alle ondernemers die aan de kaders van de TEK-regeling voldoen, kunnen hiervan gebruik maken. Daarnaast zie ik steun ook als steun bij het versnellen van investeringen in energiebesparende maatregelen en de energietransitie. Dat is de enige manier om ook minder afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen. Ik heb uw Kamer samen met de Minister voor Klimaat en Energie en de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst in april geïnformeerd over een samenhangend pakket dat met sectorpartijen wordt uitgewerkt3. Tevens is onlangs het Convenant Energietransitie Glastuinbouw 2022–2030 getekend4.
Welke opties heeft u verkend bij de totstandkoming van deze regeling en hoe is daarbij getracht om de glastuinbouw als energie-intensieve sector optimaal gebruik te laten maken van het Europese steunpakket?
Vanuit de EU zijn medio 2022 EU-middelen uit de landbouwcrisisreserve beschikbaar gesteld, de EU-middelen zijn in Nederland gebruikt om landbouwers met grond én met substantiële aantallen varkens en pluimvee te ondersteunen. De keuze voor deze sectoren was mede gebaseerd op de uitkomsten van het eerste WEcR-onderzoek omdat deze sectoren het meest getroffen waren door de hogere voerprijzen.
Voor de glastuinbouw waren substantiëlere bedragen nodig. De Europese Commissie heeft de staatssteunkaders in het kader van de hoge energieprijzen verruimd. Het is dan aan lidstaten om hier al dan niet gebruik van te maken, waarbij de lidstaten daar ook zelf de financiële middelen voor vrij moet maken. Het kabinet heeft ervoor gekozen om allereerst in te zetten op energiebesparing en door te pakken op de energietransitie. Ook voor de glastuinbouw wordt deze versneld en worden hier additionele middelen voor vrijgemaakt. Daarnaast heeft het kabinet besloten een generieke regeling te ontwikkelen voor het brede MKB, waar alle sectoren die aan de kaders voldoen, gebruik van kunnen maken. Hiermee zal de glastuinbouw meer steun ontvangen dan beschikbaar zou zijn geweest aan middelen uit de landbouwcrisisreserve.
In hoeverre maakt Nederland momenteel maximaal gebruik van de mogelijkheden die vanuit Europa worden geboden om de problemen in de glastuinbouwsector, als gevolg van hoge energieprijzen, zoveel mogelijk te verlichten?
De Europese staatssteunkaders bieden meerdere mogelijkheden om nationaal steun te verlenen. Iedere lidstaat, waaronder Nederland, geeft hier een andere invulling aan. Daardoor zullen verschillen tussen lidstaten ontstaan. In Nederland is gekozen voor de inzet van middelen voor energiebesparing en versnelling van de energietransitie. Daarnaast is besloten de TEK-regeling te ontwikkelen om het energie-intensieve MKB te ondersteunen.
Kunt u aangeven op welke wijze andere lidstaten gebruikmaken van de mogelijkheden die door Europa worden geboden om de glastuinbouw te ondersteunen en hoe dit zich verhoudt tot wat Nederland doet? In hoeverre is er sprake van een gelijk speelveld in Europa wat betreft de verleende steun? Kunt u dit onderbouwen?
De Europese lidstaten gaan verschillend om met steunmaatregelen. In algemene zin is bekend welke maatregelen door verschillende landen zijn getroffen om sectoren te steunen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft uw Kamer hierover in november geïnformeerd5. Op welke wijze deze exact voor een tuinder uitpakken is niet bekend. Daarvoor is de aanpak tussen landen onderling te divers en zijn maatregelen en kaders ook niet overal helder uitgewerkt. Wij hebben gekozen voor een samenhangend pakket van het stimuleren van de energietransitie en energiebesparing, steun voor het MKB en de mogelijkheid van een borgstellingsfaciliteit.
Welke additionele mogelijkheden ziet u, binnen het Europese steunpakket en het landbouwsteunkader, om meer ruimte te bieden voor ondersteuning aan de Nederlandse glastuinbouw?
Er wordt gesproken over de versnelling van de energietransitie in de glastuinbouw, daar worden via verschillende instrumenten middelen voor vrijgemaakt. Zo is het budget voor subsidie op energiebesparende maatregelen opgehoogd naar € 60 mln. om zoveel mogelijk aanvragen te kunnen honoreren. Via verschillende instrumenten wordt bijgedragen aan infrastructuur voor duurzame warmtebronnen. Voor die ondernemers die op korte termijn in liquiditeitsproblemen komen, heeft het kabinet besloten een tijdelijke mogelijkheid voor een borgstellingskrediet voor glastuinders te creëren onder het staatssteunkader voor steun in verband met de oorlog in Oekraïne, waarbij de overheid een deel van het risico voor een bank bij verstrekking van krediet overneemt. Het Borgstellingskrediet voor de Landbouw (BL) wordt verruimd, waardoor nu ook kredieten voor werkkapitaal, specifiek voor de tuinbouwsector onder het BL kunnen worden gebracht.
Is bijvoorbeeld bij het opstellen van het Europese crisiskader voor staatssteunmaatregelen overwogen om in artikel 42a een uitzondering voor energie-intensieve sectoren in de landbouw, zoals de glastuinbouw, te maken aangezien zij niet op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) kunnen terugvallen voor de compensatie van energiekosten? Wat vindt u van deze optie? Bent u bereid om in Europees verband in te zetten op een dergelijke uitzondering?
Door de verruiming van de staatssteunkaders is het plafond per bedrijf binnen de TEK-regeling inmiddels gelijk getrokken. Het kabinet overweegt geen additionele compensatie en heeft bewust besloten een generieke regeling uit te werken voor het energie-intensieve MKB. Ik overweeg dan ook geen inzet op aanvullende steunmogelijkheden.
Het artikel ‘Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels’ |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Populaire kinderopvang bij de boer gehinderd door starre regels»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gezien de nijpende personeelstekorten, agrarische kinderopvang een waardevolle toevoeging is voor de kinderopvangsector in zijn geheel? Zo nee, waarom niet?
De Minister van SZW deelt de mening dat agrarische kinderopvang als een mooie vorm van kinderopvang gezien kan worden, waarin kinderen al op jonge leeftijd in aanraking komen met de natuur en kennismaken met de agrarische sector. Naast de meerwaarde voor de ontwikkeling van kinderen zijn dit soort innovatieve vormen van kinderopvang in deze tijd van arbeidsmarktkrapte een goede toevoeging aan de kinderopvangsector in zijn geheel. Het is uiteraard wel van belang dat de kinderopvang veilig en van hoge kwaliteit is en dus voldoet aan de kwaliteitseisen die vanuit de Wet kinderopvang worden gesteld.
Bent u al in contact met boeren en Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) over belemmerende regelgeving rondom kinderopvang om te bezien hoe knelpunten weggenomen kunnen worden? Zo ja, wat is de uitkomst van dit contact? Zo nee, hoe zouden deze knelpunten kunnen worden weggenomen om zo de deze regelgeving te vergemakkelijken?
Ja, we zijn in contact met LTO over de belemmerende regelgeving. Veel van de belemmeringen liggen op gemeentelijk niveau in relatie tot (verschillen in) vergunningverlening. We zijn dan ook in overleg met de VNG om te kijken hoe we deze belemmeringen waar mogelijk kunnen wegnemen. Een toename van de agrarische kinderopvang leidt immers enerzijds tot een groter aanbod van kinderopvangplekken waar nu in veel regio’s sprake is van wachtlijsten en anderzijds tot mogelijkheden om het verdienmodel van de agrarische ondernemers te verbreden.
Bent u bereid om, naar aanleiding van gesprekken met boeren en LTO, inzichtelijk te maken welke regelgeving op dit moment belemmerend werkt bij het opzetten van agrarische kinderopvang en de Kamer daarover de informeren? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
LTO en de Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) hebben een aantal belemmeringen aangedragen in een notitie «Belemmerende wet- en regelgeving agrarische kinderopvang». Dit ziet op belemmeringen zowel bij de opzet van een kinderopvanglocatie als in de situatie dat de neventak groter wordt dan de hoofdtak. Deze belemmeringen aangekaart door LTO en de VAK lijken vooral op gemeentelijk niveau te liggen en deze kunnen dus ook per gemeente verschillen waardoor er niet één lijst is met knelpunten voor alle agrarische opvanglocaties die ik met uw Kamer kan delen. Aan de hand van de aangedragen knelpunten zijn zowel LNV als SZW met de betrokken partijen (en ook VNG) in gesprek gegaan. Met hen wordt bekeken of er nog meer belemmeringen of knelpunten worden ervaren en hoe we deze belemmeringen kunnen wegnemen, zodat deze belemmeringen een groei van de agrarische kinderopvang niet in de weg staan.
Hoe beschouwt u het knelpunt dat de neventak kinderopvang voor de boer vaak niet groter mag worden dan de hoofdtak, de agrarische activiteiten en bent u het eens dat er een transitie mogelijk gemaakt moet worden waarbij de boer zelf de keuze kan maken om meer in te zetten op kinderopvang, zonder dat deze nevenactiviteit verboden wordt wanneer het groter wordt dan de landbouwtak?
Het kan zijn dat in sommige gemeenten de vergunning voor een agrarische kinderopvang gekoppeld is aan het uitoefenen van een actief agrarisch bedrijf, en dat daarbij een specifiek omzetpercentage is opgenomen. Eén van de redenen hiervoor is mogelijk de wens tot behoud van de agrarische hoofdfunctie van een gebied. Gemeenten kunnen die koppeling heroverwegen. VNG is gevraagd om te inventariseren hoe dat nu bij verschillende gemeenten geregeld is en we gaan hierover verder in gesprek, ook om te kijken of dat mogelijk in de toekomst tot belemmeringen kan leiden wanneer boeren in transitie zich gaan oriënteren op het verbreden van het verdienmodel met bijvoorbeeld agrarische kinderopvang.
Klopt het dat fijnstof vanuit de overheid als een belemmering wordt gezien om een agrarische kinderopvanginstelling op te zetten en geldt deze fijnstofnorm ook voor stedelijke kinderopvanginstellingen en in hoeveel gevallen wordt deze overschreden? Zo ja, kunt u uiteenzetten waarom er verschillende normen worden gehanteerd en hoe deze verschillen weg kunnen worden genomen?
Een goede gezondheidssituatie is belangrijk op een plek waar veel jonge kinderen komen, zoals een kinderopvanglocatie. Vanuit het Besluit gevoelige bestemmingen worden er voor het waarborgen van een goede luchtkwaliteit regels gesteld ten aanzien van de afstand van een kinderopvanglocatie tot een rijksweg of provinciale weg. Op gemeentelijk niveau kunnen nadere regels worden gesteld rondom luchtkwaliteit die bijvoorbeeld mee kunnen worden gewogen bij het bestemmingsplan. Gemeenten kunnen een afweging maken van welke nadere regels zij willen stellen die passend is in hun context. De lokale regelgeving kan daarom per gemeente verschillen. Hierover kunnen we in gesprek met VNG. Aan de hand daarvan kunnen best practices worden gedeeld. Al zal het voor een deel afhankelijk zijn van in welke gemeenten een opvanglocatie is gevestigd.
Klopt het dat er momenteel nog geen standaardprocedures bestaan voor het opzetten van agrarische kinderopvanginstellingen en dat het hierdoor langer duurt om een dergelijke instelling op te richten? Zo ja, bent u bereid om te bezien of er zo’n standaardprocedure kan komen en wat daarvoor nodig is, welke belemmering ziet u? Zo nee, welke standaardprocedures zijn er op dit moment en in welke mate worden deze procedures nu gevolgd en helpen deze bij het opzetten van opvanginstellingen?
Er is een standaardprocedure voor het starten van een kinderopvang. Voor het starten van een kinderopvang dient aan een aantal voorwaarden te worden gedaan, waaronder het hebben van een VOG en het aansluiten bij een Geschillencommissie Kinderopvang. Ook moet aan de lokale regelgeving worden voldaan, zoals het bestemmingsplan en regels m.b.t. veiligheid (bijv. brandveiligheid). Indien hieraan is voldaan, kan er een aanvraag tot exploitatie bij de gemeente worden gedaan. Hiervoor zijn standaardformulieren beschikbaar. De gemeente beoordeelt of aan alle voorwaarden is voldaan. Onderdeel van deze procedure is een onderzoek door de toezichthouder (GGD). In dit onderzoek wordt beoordeeld of de kinderopvang redelijkerwijs zal gaan voldoen aan de kwaliteitseisen die in de Wet kinderopvang zijn opgenomen. Nadat het rapport van de toezichthouder is vastgesteld, neemt de gemeente een besluit op de aanvraag tot exploitatie. Bij een positief besluit wordt de kinderopvang geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). Vanaf dat moment kan er gestart worden met de kinderopvang.
Deze procedure geldt voor alle kinderopvangorganisaties, dus ook voor de agrarische kinderopvang, en is standaard voor iedere gemeente. Wel zal bij iedere aanvraag ook gekeken worden naar de lokale omstandigheden, waarbij bijvoorbeeld rekening gehouden dient te worden met het bestemmingsplan of de verkeerssituatie bij de betreffende locatie. We gaan ervan uit dat gemeenten er alert op zijn geen onnodige belemmeringen voor kinderopvang op te werpen. Er zijn daarnaast geen specifieke standaardprocedures voor het opzetten van agrarische kinderopvang, al heeft bijvoorbeeld de Verenigde Agrarische Kinderopvang het doel om ondernemers te begeleiden bij het starten van een agrarische kinderopvang.
Bent u het eens dat knelpunten in de huidige wet- en regelgeving op het gebied van agrarische kinderopvang aangepakt moeten worden om zo agrarische kinderopvang in algemene zin meer te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
We zien agrarische kinderopvang als een kans om enerzijds het aanbod van kinderopvangplekken te vergroten en anderzijds mogelijkheden voor agrarische ondernemers om hun verdienmodel te verbreden. We gaan daarom verder in gesprek met LTO, Verenigde Agrarische Kinderopvang (VAK) en VNG over de eventuele knelpunten, de gevolgen daarvan en wat er voor nodig is om deze aan te pakken om zo agrarische kinderopvang te stimuleren en te voorkomen dat de mogelijkheden hiervoor onnodig worden beperkt. De actualisering van de «Handreiking Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» is daarbij een eerste stap.
Hoe beziet u de opvatting dat agrarische kinderopvang een mogelijkheid kan zijn om het verdienmodel van boeren te verbeteren die hun bedrijf willen extensiveren of omschakelen en bent u het eens dat we het vrijwillig omzetten van de bedrijfsvoering moeten stimuleren?
De Minister van LNV ziet multifunctionele landbouw (MFL), waaronder agrarische kinderopvang, als één van de mogelijkheden om het verdienmodel van de boer te verbeteren, ook in relatie tot de extensivering en omschakeling die de komende tijd noodzakelijk zal zijn. Deze vorm van landbouw zal echter niet voor elke boer een aanvullende inkomstenbron kunnen bieden, omdat de vraag vanuit de markt voldoende moet zijn en een dergelijke nevenactiviteit niet bij elke ondernemer zal passen.
Gezien deze mogelijkheid om het verdienmodel van de boer te verbeteren wil de Minister van LNV de multifunctionele landbouw, waaronder kinderopvang, de komende tijd stimuleren en daarmee een geleidelijke groei van deze sector faciliteren. De Minister van LNV is in gesprek over het position paper over Multifunctionele landbouw dat LTO recent heeft uitgebracht, over de belangrijkste uitdagingen voor de ontwikkeling van MFL-activiteiten. In overleg met de partijen in het Platform MFL wordt de komende tijd bezien hoe multifunctionele landbouw verder gestimuleerd kan worden, en welke middelen daarvoor nodig zijn.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) informatievoorziening richting gemeenten over agrarische kinderopvang op te zetten, zodat onbekend niet langer onbemind maakt bij de vergunningverlening? Zo nee, waarom niet?
Ja, daartoe zijn wij bereid. De Minister van LNV heeft hierover contact gelegd met de VNG en op dit moment wordt er aan een voorstel gewerkt om de «Handreiking Multifunctionele Landbouw en Ruimtelijke Ordening» uit 2011 te actualiseren. De informatie uit deze handreiking kan door gemeenten worden toegepast bij gemeentelijke beleidsafwegingen en bij het maken van plannen op het terrein van ruimtelijke ordening, economie en milieu op het gebied van multifunctionele landbouw.
Bent u bereid om een coulanceregeling te treffen, zodat de aangekondigde versoepelingen per 2024 rondom personeelseisen om het personeelstekort tegen te gaan al per 2023 van kracht worden om zo de opvangsector te stimuleren en hoe denkt u deze versoepelingen dan te versnellen? Zo nee, waarom niet?
Een coulanceregeling vraagt om op voorhand aan te geven aan welke kwaliteitseisen niet voldaan hoeft te worden. De toezichthouder hoeft ten aanzien van die eisen dan geen overtreding te noteren en er hoeft geen handhaving plaats te vinden. Dit is op grond van de huidige Wet Kinderopvang niet mogelijk. In november vorig jaar heeft het Ministerie van SZW met de branchepartijen en de toezichtpartijen afgesproken dat:
Of de toezichthouder hier gebruik van kan maken, hangt steeds af van de specifieke omstandigheden en van de casuïstiek. Het is in alle situaties van belang dat de opvang veilig en verantwoord is.
Daarnaast wordt in het kader van het herijkingstraject kwaliteitseisen kinderopvang toegewerkt naar aanpassingen in de kwaliteitseisen, waar dit mogelijk en wenselijk is, waarbij werkdruk een aandachtspunt is. De Minister van SZW vindt het belangrijk om daarin zorgvuldige afwegingen maken. Enerzijds verkennen we welke aanpassingen mogelijk zijn in de kwaliteitseisen en anderzijds geldt dat de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang gewaarborgd moet blijven. Dit laat onverlet dat – zoals aangegeven in antwoord 7, we van gemeenten verwachten dat zij er alert op zijn geen onnodige belemmeringen voor kinderopvang op te werpen.
Kunt u deze vragen uiterlijk één week voor het geplande commissiedebat Kinderopvang op 16 november aanstaande beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt de antwoorden voor het commissiedebat te versturen, omdat de afstemming met de verschillende partijen meer tijd vergde.
Het bericht 'Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?' |
|
Laura Bromet (GL), Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent om de vergroeningssubsidie van 150 euro per hectare in 2023 stop te zetten? Zo ja, wat is daar de reden voor?
De vergroeningspremie komt op Europees niveau te vervallen in de nieuwe GLB-periode vanaf januari 2023 (dat gaat dus voor alle lidstaten gelden), en de ecoregeling wordt geïntroduceerd. Het blijft dan mogelijk om subsidie te ontvangen voor ecosysteemdiensten.
Klopt het dat de vergroeningssubsidie bedoeld is ter bescherming van milieu en natuur? Zo ja, waarom bent u voornemens deze subsidie stop te zetten? Is de subsidie niet meer nodig voor de te behalen doelen, of zijn de doelen reeds behaald? Zo nee, worden de doelen ondanks de subsidie niet behaald en is deze dus ineffectief? Welke andere beleidsmiddelen gaat u inzetten om de doelen alsnog te behalen?
De vergroeningspremie vervalt op Europees niveau. In de nieuwe GLB-periode zet ik in op verdere verduurzaming van de landbouw en behalen van deze doelen, o.a. middels de conditionaliteiten en de ecoregeling, zoals uiteengezet in het Nederlandse GLB-NSP, dat in december is ingediend bij de Europese Commissie. Om in aanmerking te komen voor de basisbetaling, moeten boeren voldoen aan de conditionaliteiten. In deze conditionaliteiten zijn enkele van de vergroeningseisen overgenomen. Met de ecoregeling kunnen boeren een aanvullende subsidie ontvangen, als zij voldoende bijdragen aan de vijf ecodoelen (klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water). Voor verdere uitleg van de systematiek verwijs ik u naar het NSP. Op dit moment legt mijn ministerie de laatste hand aan het NSP, zodat het definitief aan de Europese Commissie aangeboden kan worden. Hier zal ik uw Kamer uiteraard over informeren.
De ecoregeling blijft in ontwikkeling. In 2023 zullen er 21 eco-activiteiten opengesteld worden, de jaren daarna worden meer activiteiten toegevoegd en worden activiteiten mogelijk specifieker gemaakt (bijvoorbeeld op een specifiekere groep gewassen of regio gericht). Hierbij heb ik ook vezelhennep op mijn netvlies en zal in dat verband ook de motie Bisschop (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1446) betrekken. Mijn ministerie werkt al jaren samen met boeren, brancheorganisaties, natuurorganisaties, mede-overheden, en wetenschappers aan de ontwikkeling van de ecoregeling (o.a. in meerdere pilots en praktijktoetsen) en zal dit de komende jaren blijven doen, om de ecoregeling steeds doelgerichter en gebruiksvriendelijker te maken.
Jaarlijks rapporteer ik aan uw Kamer de resultaten van de vergroening, zie voor de meest recente rapportage («Feiten en cijfers vergroening GLB 2020») Kamerstuk 21 501-32, nr. 1356, d.d. 3 november 2021.
Heeft u in beeld wat het stopzetten van deze subsidie voor gevolg heeft voor boeren die hier nu dankbaar gebruik van maken? Zou het zo kunnen zijn dat het stopzetten van deze subsidie ertoe leidt dat boeren juist gedemotiveerd raken om te investeren in verduurzaming en natuurinclusiviteit? Wat vindt u daarvan? Is er een alternatief voor deze boeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het niet mogelijk om de vergroeningspremie door te laten lopen in de nieuwe GLB-periode. Echter met de ecoregeling is een systeem ontworpen waarbij agrariërs die vergroenen, zorgen voor het landschap en ecosysteemdiensten leveren, beter beloond worden in termen van vergoedingen. Een agrariër kan een set aan ecoactiviteiten kiezen die bij zijn of haar bedrijfsvoering past én die gelijkwaardig bijdraagt aan vijf doelen: klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water.
Hennepteelt valt onder «rustgewas», één van de 21 eco-activiteiten die kan worden toegepast in de ecoregeling. Dat betekent voor henneptelers dat zij niet meer op basis van deze teelt alleen in aanmerking komen voor een ecopremie. Zij zullen ook activiteiten moeten doen die bijdragen aan doelen als biodiversiteit. Verschillende boeren voeren overigens al meer dan een activiteit uit (ze hebben bijvoorbeeld bomen op en rond het bedrijf staan).
In hoeverre klopt het dat met het vervallen van de vergroeningssubsidie indirect ook de beloning voor boeren met blijvend grasland komt te vervallen, terwijl blijvend grasland juist van zeer groot belang is voor de koolstofvastlegging? In hoeverre brengt dit het behalen van de klimaatdoelen in de landbouw in gevaar? Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de landbouwpraktijk als deze subsidies vervallen en wat zijn daar de economische en ecologische gevolgen van?
Blijvend grasland is één van de eco-activiteiten die in de ecoregeling ingezet kan worden door boeren. Hiermee blijft er een beloning voor boeren met blijvend grasland.
Klopt het dat de nieuwe landbouwregels, waarop gedoeld wordt in het artikel, de uitvoerbaarheid van de landbouwpraktijk in gevaar brengt, bijvoorbeeld door de maatregel die boeren verplicht om de gewassen voor 1 oktober van het land te halen? En dat dit er mogelijk toe leidt dat bepaalde duurzame teelten juist niet meer mogelijk zijn? Is de 1 oktober-maatregel van toepassing op alle gewassen? Is het mogelijk en zinvol om per gewas en regio een optimale datum vast te stellen, die tegemoet komt aan de ecologische doelen, de eisen van bodem en gewas en fluctuaties in weer en seizoen?
In het artikel wordt gesteld dat de verplichting gaat gelden dat gewassen voor 1 oktober van het land moeten zijn. Ik ga ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op een maatregel uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) (Kamerstuk33 037, nr. 431) ten aanzien van de inzaai van een vanggewas na de teelt op zand- en lössgronden.
Momenteel werk ik aan de implementatie van deze maatregel. De maatregel houdt in dat op zand- en lössgrond gestimuleerd wordt om na de teelt tijdig, te weten voor 1 oktober, een vanggewas in te zaaien ter bevordering van de waterkwaliteit en bodemkwaliteit. Indien na deze datum inzaai plaatsvindt, levert dat een korting op de stikstofgebruiksnorm op voor het volgende jaar. Bij inzaai na 1 oktober ontwikkelt een vanggewas zich minder goed en neemt navenant minder stikstof op.2 Het verder differentiëren van deze datum (verlaten) per regio van de inzaaidatum zal daarmee direct effect hebben op de opnamecapaciteit van het vanggewas. Dat heeft ertoe bijgedragen dat hiervoor niet is gekozen in het 7e AP.
Voor de vanggewassen geldt een uitzondering op deze datum voor winterteelten. Dit betreft teelten die meerjarig zijn, gedurende de winter op het land staan of effectiever zijn in de opname van stikstof in het najaar dan een vanggewas. Op basis van een advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet zal een lijst met wintergewassen worden opgesteld die zijn uitgezonderd van deze verplichting. Voor implementatie hiervan is een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet nodig die ik momenteel voorbereid. Aansluitend zal de ontwerpregelgeving voor internetconsultatie worden voorgelegd, dit is voorzien voor dit najaar. Hierop kan eenieder inbreng leveren. Daarna stel ik de uiteindelijke lijst vast.
Het blijft mogelijk dat gewassen na 1 oktober op het land staan, hierbij moeten boeren wel rekening met de hierboven beschreven maatregelen. Hierop geldt één uitzondering, namelijk vanuit het 6e AP geldt voor de teelt van maïs op zand- en lössgronden reeds de datum van 1 oktober voor de inzaai van een vanggewas als geen onderzaai of gelijkzaai van het vanggewas is toegepast.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de verwerkende industrie als de teelt van vezelhennep afneemt of verdwijnt? Wat doet dit met de verduurzamingsdoelstellingen van bijvoorbeeld de bouw of andere afnemers? Raakt Biobased bouwen hierdoor mogelijk verder achterop?
De gevolgen van de nieuwe regelingen van het NSP-GLB verschillen per bedrijf afhankelijk van de bedrijfsvoering en zijn daarom niet direct te vertalen naar de gevolgen voor de teelt van vezelhennep. Mocht de Nederlandse teelt van vezelhennep afnemen, dan zou dit wel gevolgen kunnen hebben voor de waardeketen waarin deze deelnemen. Het zou ertoe kunnen leiden dat de waardeketens die bijdragen aan biobased bouwen afhankelijker worden van import. Dit verandert echter niet de verduurzamingsdoelstelling zoals opgenomen in het coalitie akkoord.
Biobased bouwen blijft daarnaast gestimuleerd worden. Zo is half april de Kamer geïnformeerd over de beleidsinzet op biogrondstoffen. Biogrondstoffen zijn van groot belang om een klimaatneutrale en circulaire economie te bereiken in 2050 en zijn bovendien van belang voor de transitie van de landbouw.3 Biogrondstoffen moeten zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet en dat betekent inzet in sectoren zoals de bouw, chemie en grond-, weg- en waterbouw. Daarnaast blijft biobased bouwen gestimuleerd worden zoals met de City Deal circulair en conceptueel bouwen, met daarin de werklijn biobased (ver)bouwen en de biobased Campus op de Floriade4 en de buyer groups voor meer duurzaam aanbesteden, zoals die voor biobased bouwmaterialen5. Om de beschikbaarheid van biogrondstoffen te vergroten is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de slag met de uitwerking van de Routekaart Nationale Biogrondstoffen. Vezelhennep is hier ook onderdeel van.
Het bericht ‘Droogte: natuur voortaan belangrijker dan landbouw’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Droogte: natuur voortaan belangrijker dan landbouw»?1
Ja.
Klopt het dat boeren in de Peel die hun akkers willen beregenen, straks een vergunning moeten aanvragen?
De rechter heeft de in het Natura 2000-beheerplan Groote Peel, Deurnsche Peel en Mariapeel opgenomen vrijstelling van vergunningsplicht voor het beregenen van open teelten in de bufferzone rondom deze Natura 2000 gebieden i.v.m. periodiek optredende extreem droge omstandigheden vernietigd. In het gewijzigde beheerplan dat Gedeputeerden Staten (GS) van Noord-Brabant en Limburg ter inzage hebben gelegd, is die vrijstelling van vergunningsplicht om die reden niet meer opgenomen.
Het individueel aanvragen van een Wnb-vergunning (Wet natuurbescherming) blijft mogelijk. In de aanvraag zal moet worden aangetoond dat er – al dan niet met inzet van mitigerende maatregelen – geen sprake zal van significant negatieve effecten op de N2000-doelen. GS schatten in dat dit niet makkelijk zal zijn.
Welke termijn voor het aanvragen van een vergunning past volgens u bij een uitvoerbare landbouwpraktijk?
Voor het aanvragen van een vergunning om landbouwpercelen in de bufferzone te mogen beregenen, geldt de termijn zoals die geldt voor elke vergunningaanvraag op grond van de Wet natuurbescherming.
Om de agrarische ondernemers in staat te stellen hun bedrijfsvoering c.q. teeltplannen aan te passen, zijn de provincies Noord-Brabant en Limburg van plan om een overgangsperiode van twee jaar te hanteren. Deze overgangsperiode is de periode tussen het vervallen van de vrijstelling op het moment, dat het beheerplan definitief vastgesteld wordt en het moment waarop zal worden gehandhaafd.
De vier betrokken overheden (provincie Noord-Brabant en Limburg, waterschap Aa & Maas en Limburg) stellen een intentieovereenkomst op, waarin afspraken worden gemaakt over hoe in de overgangsperiode wordt omgegaan met maatregelen op korte termijn, monitoring en mogelijkheden tot beregenen. Ook zal die overeenkomst aangeven dat alle partijen zich de komende jaren inspannen om te werken aan zowel robuuste natuur als duurzame landbouw in de Peelvenen, waarbij specifiek wordt gekeken naar de mogelijkheden voor beregening en duurzaam herstel van de grondwaterbalans.
Klopt het dat de provincies Noord-Brabant en Limburg door de uitspraak van de Raad van State over beregening in de Peelvenen worden gedwongen om de natuurbescherming als primair vertrekpunt te nemen?
Ja. Zie voor de toelichting het antwoord op vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor de voedselzekerheid, als oogsten mislukken als gevolg van extreme droogte terwijl beregenen verboden is?
In de betreffende zones rondom deze Natura 2000-gebieden vinden verschillende teelten plaats. Het grootste gedeelte bestaat uit gras en mais (bijna 70% van het areaal). Daarnaast vinden er nog andere akker- en tuinbouwteelten plaats. Vanuit landbouwkundig onderzoek kan de verwachting worden uitgesproken dat graszodenbedrijven, vollegrondsgroenteteelt, bollenteelt en zacht fruit zonder beregening grotendeels uit de zone rondom deze Natura2000-gebieden zullen verdwijnen.
Ik voorzie geen gevolgen voor de voedselzekerheid in Nederland.
Wie draait op voor de kosten van mislukte oogsten, gelet op het feit dat de agrarische ondernemer zelf niets kan doen aan extreme droogte en de laatste optie (beregenen) wordt geblokkeerd?
Op de ene plek lenen de omstandigheden, ten aanzien van grond en mogelijkheid om te beregenen onder andere, zich meer voor een bepaalde teelt en gewas dan op de andere. Keuzes voor teelten en hangen ook samen met de specifieke omstandigheden, en zijn de verantwoordelijkheid van de agrariër, die daar ook zijn vakmanschap in kan laten zien. De risico’s die hiermee samen hangen, zoals bij droogte, zijn ook onderdeel van deze keuzes en het ondernemerschap van de agrariër. Daarbij ook opgemerkt dat agrariërs een weersverzekering kunnen afsluiten waarmee financiële risico’s ten gevolge van droogte en andere weersomstandigheden gemitigeerd kunnen worden.
In Nederland weten landbouwondernemers dat ze bij ernstige droogte niet altijd kunnen c.q. mogen beregenen met grond- en oppervlaktewater. Dat is niet nieuw; bekend is ook in welke regio’s die mogelijkheden vaker beperkt zijn dan in andere. Dat hangt nauw samen met de natuurlijke mogelijkheden in die omgeving waar iedereen, ook de landbouwer, mee moet leven. Door klimaatverandering veranderen die mogelijkheden en ook daar moeten we mee leren leven.
De gewijzigde omstandigheden in de bufferzones rondom de Natura2000-gebieden in de Peel moeten ook in dat licht worden bezien.
Klopt het dat bepaalde teelten (bijvoorbeeld aardappelen op zandgrond) zonder beregening onmogelijk worden gemaakt?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Door klimaatverandering veranderen de omstandigheden, ook de teeltomstandigheden voor gewassen. En moeten er, meer dan we in de landbouwpraktijk nu gewend zijn, bewust keuzes worden gemaakt welke teelten op welke plaatsen gedaan worden vanwege (risico’s van) de natuurlijke omstandigheden. Hoe snel en hoe ver die veranderingen in z’n algemeenheid zullen gaan, daar kan ik op dit moment geen voorspellingen over doen.
In de specifieke situatie in de bufferzones rond de Peelvenen verwacht GS van Noord-Brabant dat graszodenbedrijven, vollegrondsgroenteteelt, bollenteelt en zacht fruit daar over enige tijd zullen verdwijnen.
Welke voorwaarden voor beregening gelden voor de overgangsperiode van twee jaar, waarin boeren de tijd krijgen om zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden, bijvoorbeeld door te kiezen voor andere gewassen die minder water nodig hebben?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de grondwaterstand in de Peelvenen niet kan worden toegeschreven aan het beregeningsbeleid van de individuele agrarische ondernemer?
De eindconclusie in de door Deltares uitgevoerde passende beoordeling laat zien dat het uitsluiten van significant negatieve effecten van beregening ten behoeve van de open teelten voor het Natura 2000 gebied, niet mogelijk is. Omdat hiermee geen wetenschappelijke zekerheid is verkregen, dat significante effecten uit te sluiten zijn, kan er op basis van artikel 2.9 lid 1 sub a van de Wet natuurbescherming geen vrijstelling van de natuurvergunning voor beregening worden opgenomen in het beheerplan. De wet schrijft voor dat in elke individuele vergunningaanvraag moet worden aangetoond, dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000 gebied kunnen worden uitgesloten. Dat moet dan op basis van die specifieke vergunningaanvraag worden beoordeeld.
Op welke wijze worden individuele agrarische ondernemers gestimuleerd om minder grondwater te gebruiken?
Ten algemene stimuleer ik langs de lijnen van het Actieprogramma Klimaatadaptatie Landbouw om efficiënter en minder (grond-)water te gebruiken voor teelten.
Het bericht 'Hoge gasprijzen dwingen vier van de tien glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen' |
|
Derk Boswijk (CDA), Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoge gasprijzen dwingen bijna helft van glastuinders definitief of tijdelijk te stoppen»?1
Ja.
Herkent u het genoemde aantal en daarmee het beeld dat de glastuinbouw in ernstige problemen verkeert? Zo nee, bent u bereid op korte termijn in kaart te brengen hoeveel glastuinbouwbedrijven in acute nood verkeren?
Het beeld dat uit de berichtgeving bevestigt de informatie die bij het kabinet bekend is, dit heeft onze zorg. Wij hebben in maart inderdaad een inventarisatie van de sector ontvangen, waaruit blijkt dat binnen een half jaar 40% van de tuinbouwondernemers mogelijk in financiële problemen komt door de hoge gasprijzen.
Klopt het dat de tuinbouwsector zorgt voor circa 30.000 directe banen en circa 300.000 indirecte banen in bijvoorbeeld de logistiek, veredeling en kassenbouw?2
Het CBS artikel waar naar verwezen wordt, geeft aan dat de hoeveelheid arbeid die in 2019 is ingezet in de landbouw te vergelijken is met de inzet van ruim 156 duizend voltijdbanen (vte). Daaronder zijn bijna 30 duizend vte van mensen die werken op basis van losse contracten voor bepaalde tijd, voor specifiek werk of voor gelegenheidswerk. Van deze 30 duizend vte werken er circa 26 duizend in de tuinbouw. Deze cijfers komen uit de landbouwtelling van het CBS.
Specifiek voor de tuinbouwsector geeft het CBS in haar rapportage Tuinbouwcijfers aan dat er in de gehele Tuinbouw en Uitgangsmaterialen keten zo’n 124.000 vte werkzaam waren in 2018.3
Voorziet u eveneens dat het op grote schaal failliet gaan van glastuinbouwbedrijven ook directe gevolgen heeft voor andere sectoren?
Ja, binnen het tuinbouwcluster wordt nauw samengewerkt tussen tuinders, toeleveranciers en handel en techniek. Als tuinders op grote schaal failliet gaan, heeft dat effect op het hele tuinbouwcluster in Nederland.
Klopt het dat overschakelen naar duurzame alternatieven als aardwarmte voor glastuinbouwbedrijven vele jaren in beslag neemt wegens onderzoek, vergunningsaanvragen en de uiteindelijke realisatie?
De planvorming tot en met uitvoering van projecten voor aardwarmte en infrastructuur kosten tijd om zorgvuldig te doorlopen en is vaak niet binnen een jaar geregeld. Andere alternatieven, zoals bijvoorbeeld zonnewarmte zijn mogelijk op kortere termijn dan aardwarmte te realiseren. Dat betekent niet dat er nu pas begonnen wordt met de transitie en dat er geen handelingsopties zijn. Een aantal projecten is al in een vergevorderd stadium en ondernemers zijn bezig met energiebesparing en teeltaanpassingen, waarbij minder gas voor verwarming en elektriciteit voor verlichting worden gebruikt. Momenteel zien wij bijvoorbeeld veel aanvragen voor de subsidieregeling Energie efficiëntie glastuinbouw (EG). De huidige situatie maakt nogmaals de urgentie en noodzaak duidelijk van het versnellen van de klimaat- en energietransitie. Eind april informeren wij uw Kamer over de uitwerking van het coalitieakkoord en de klimaat- en energietransitie in de glastuinbouw.
Deelt u de observatie dat het gros van de gasgestookte glastuinbouwbedrijven daarom niet in de gelegenheid is om binnen afzienbare tijd over te schakelen op duurzame alternatieven?
Zie ook het antwoord op vraag 5. Er moet nu versneld worden doorgepakt op de energie- en klimaattransitie, ook om minder afhankelijk te worden van gas. Duurzame alternatieven als aardwarmte en restwarmte vergen aanzienlijke investeringen in bronnen en soms ook infrastructuur. Dat kan niet van het ene op het andere moment. Dat betekent echter niet dat er niet nu al stappen gezet kunnen en moeten worden. Wij zien dat tuinders dat ook al doen, onder andere door de grote interesse in subsidies voor hernieuwbare opwekking, CO2-reductie en energiebesparende maatregelen.
Hoeveel glastuinbouwbedrijven zullen er bij onveranderde omstandigheden en energiekosten naar schatting failliet gaan of leegstaan de komende winter? Welke gevolgen heeft dat voor de werkgelegenheid?
Dit is niet aan te geven. De gasprijzen fluctueren en de situatie op de gasmarkt is zeer onzeker. De signalen vanuit de sector zijn ook divers, waarbij tuinders creatief zijn in oplossingen waardoor in de winterperiode minder intensief is geteeld. Uiteraard delen wij de zorgen en urgentie, de huidige hoge energieprijzen zorgen voor problemen en wij zijn hierover met de sector en banken in gesprek. Tegelijk kunnen wij niet uitsluiten dat er bedrijven failliet zullen gaan. Wij roepen de sector daarbij op om ook het goede pad in te slaan door te investeren in duurzaamheid en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Dit is nodig vanuit de klimaatdoelen, maar ook om als Nederland minder afhankelijk te zijn van fossiele brandstoffen en om de sector bestendiger te maken tegen hoge en volatiele energieprijzen. Daar zal de hele maatschappij een bijdrage aan moeten leveren. Tegelijk is het nodig voor een sector met bedrijfseconomisch perspectief.
Op welke wijze gaat u de betreffende glastuinbouwbedrijven helpen zodat zij, bij aanhoudende hoge energieprijzen, de komende winter en jaren zullen overleven?
Eind april informeren wij u over onze inzet voor de glastuinbouw. Daarbij gaan wij met name in op de uitwerking van het coalitieakkoord, het belang van energiebesparing en een versnelling in de energie- en klimaattransitie. Wij blijven met de sector en banken in gesprek wat nodig is om de klimaat- en energietransitie te versnellen en ook wat daar op korte termijn voor nodig is. Daarbij bespreken we tevens het handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk wordt van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten. Wij kijken wat wij voor bedrijven kunnen betekenen, maar gaan de hoge gasprijzen niet compenseren. De hoge energieprijzen baren ons allemaal zorgen en dat geldt voor heel Nederland. Het versterkt de noodzaak om snel door te pakken op energiebesparing en de klimaattransitie.
Daarbij wil ik ook wijzen op het plan van de Europese Commissie om snel minder afhankelijk te worden van Russisch gas en tegelijk de energietransitie te versnellen (REPowerEU).
Kunt u deze vragen, gezien de acute problematiek in de glastuinbouw, met spoed beantwoorden?
Ja.
De nadelige gevolgen van het sluiten van de grenzen in Groot-Brittannië m.b.t. de invoer van aardappelpootgoed uit de EU. |
|
Roelien Kamminga (VVD), Jan Klink (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met het artikel «Brexit funding should be used for seed potato sector -IFA» waarin genoemd wordt dat de Irish Farmers’ Association (IFA) pleit voor het gebruik van Brexit Adjustment Reserve (BAR)-financiering om de productie van Ierse pootaardappelen te stimuleren?1
Ja.
Is de Minister zich bewust van de handelsproblemen m.b.t. de pootgoedsector, ingezet door Brexit, en daarmee de grote impact voor de Nederlandse markt voor pootgoed- en consumptieaardappelen? Zo ja, erkent de Minister dat de nadelige gevolgen voor deze sector voornamelijk het midden- en kleinbedrijf en kleinere exportbedrijven financieel schaadt? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de handelsproblemen met betrekking tot de pootgoedsector als gevolg van Brexit. Brexit stelt in het algemeen het midden- en kleinbedrijven (mkb) voor flinke uitdagingen.2 De rijksoverheid heeft daarom afgelopen jaren communicatie over Brexit specifiek gericht op het mkb.
Is de Minister het eens dat dit voor deze sector niet alleen negatieve effecten heeft voor de export maar ook de doorontwikkeling van deze producten en daarmee de koppositie van Nederland als een van de meest innovatieve landen op dit gebied in gevaar brengt?
Deze ontwikkeling is niet behulpzaam voor de ontwikkeling van pootgoed en de koppositie van de pootaardappelsector. Tegelijkertijd is de Nederlandse pootaardappelsector erg innovatief en sterk aanwezig op de wereldmarkt. Die positie zie ik niet direct in gevaar komen.
Deelt de Minister de zienswijze dat, naast de nadruk van EU wet- en regelgeving op dynamic alignment, een uitzondering geboden zou moeten worden (derogatie) voor pootgoed met het Verenigd Koninkrijk en specifiek tussen Nederland en Schotland (wegens de overeenkomsten tussen Nederland en Schotland i.h.k.v. specifieke rassen en specifieke exportmarkten van pootgoed)? Zo ja, Is de Minister bereid om samen met Schotse regering op korte termijn op zoek te gaan naar samenwerking om middels deze stap impliciet de druk op beleidsmakers in het Verenigd Koninkrijk en de EU te vergroten?
Nee, ik deel deze zienswijze niet.
Kan de Minister specifieke duiding geven over de kansen voor een tijdelijke danwel permanente oplossing voor de export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk, op een termijn die uitkomst biedt voor het huidige seizoen voor pootgoed (komend voorjaar)?
In overleg met de Europese Commissie, andere-EU lidstaten en de Nederlandse pootgoedsector worden door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de mogelijkheden voor export van pootgoed naar het Verenigd Koninkrijk verkend. Dit is echter uiterst complex en tijdrovend.
Kan de Minister specificeren welke vooruitgang er is geboekt aangaande de op 24 september 2021 – door voormalig Minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit Schouten – genoemde verkenning van mogelijkheden naar het voorzien van een Brexitgerelateerd internationaliseringsprogramma voor getroffen bedrijven vanuit de BAR?
Zoals u in de brief aan uw Kamer over de nationale invulling van de Brexit Adjustment Reserve3 kunt lezen, legt het kabinet op dit moment de laatste hand aan het internationaliseringsprogramma. De verschillende onderdelen en de bijbehorende interventies van het programma beogen een tijdelijke impuls te geven aan de internationale handel vanuit Nederland richting de belangrijkste handelsmarkten in de EU. Daarmee zal het programma de Nederlandse concurrentiepositie binnen post-Brexit Europa versterken. Het programma is gericht op de meest door Brexit geraakte bedrijven en sectoren. Door middel van individuele technische ondersteuning zal het programma maatwerk leveren zodat bedrijven zich aan kunnen passen aan de veranderde handelsstromen. Naast individuele ondersteuning zal ook collectieve ondersteuning geboden worden. Daarbij worden bedrijven uit de meeste getroffen (sub-)sectoren gezamenlijk en gericht ondersteund bij handelsbevorderingsactiviteiten (bijvoorbeeld matchmaking, missies en beurzen) binnen de voor hun sector meest kansrijke alternatieve Europese doelmarkten. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) is in opdracht van de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) uitvoerder van het programma.
Kan de Minister aangeven welke «voortdurende inzet» er getoond wordt vanuit het Ministerie van LNV op het openen van nieuwe markten en openhouden van bestaande markten door de teams voor fytosanitaire markttoegang derde landen?
Vanuit het Ministerie van LNV wordt door het derdelandenteam voor fytosanitaire markttoegang gewerkt aan het openen van nieuwe markten en het openhouden van bestaande markten voor Nederlandse plantaardige producten. Dit gebeurt in samenwerking met de sector, de NVWA, de keuringsdiensten en landbouwraden. De internationale (beleids-)kaders waarin het derde landen team voor fytosanitaire markttoegang werkt zijn het Sanitaire en Fytosanitaire akkoord van de Wereldhandelsorganisatie (WTO-SPS) en de standaarden van de Internationale Plantenbeschermingsovereenkomst (IPPC). Dit werk vereist bilaterale technische onderhandelingen en afstemming met derde landen en met de Europese Commissie. In de kern is de inzet erop gericht de mogelijkheden van markttoegang in derde landen te versterken door het verspreiden van ziekten en plagen tegen te gaan en het internationale vertrouwen in de Nederlandse fytosanitaire garantiesystemen te helpen vergroten.
Erkent de Minister dat aanspraak maken op de BAR voor de Nederlandse agrarische sector kansen biedt om Nederlandse boeren die zich bezigen met pootgoed financieel te ondersteunen? Zo nee, welke andere kansen voor financiële ondersteuning ziet de Minister aangaande deze kwestie?
De BAR is opgericht om de hardst geraakte sectoren en lidstaten te ondersteunen in hun aanpassing aan de nieuwe situatie als gevolg van Brexit. Zoals in de brief van 11 februari jl. is aangegeven heeft het kabinet middelen ter beschikking gesteld om het bedrijfsleven te faciliteren in de aanpassing van hun operationele bedrijfsprocessen. De middelen komen beschikbaar via een aantal beoogde instrumenten waarvoor nog goedkeuring moet worden gegeven door de Europese Commissie. Zo zijn er regelingen beoogd voor nog te maken en reeds gemaakte eenmalige aanpassingskosten als gevolg van Brexit. Tenslotte is er het beoogde internationaliseringsprogramma, zie daarvoor het antwoord op vraag 6.
Kan de Minister bovenstaande vragen beantwoorden voor het commissiedebat Brexit / nieuwe relatie Verenigd Koninkrijk?
Ja.
Problemen in de glastuinbouwsector als gevolg van de aanhoudend hoge energieprijzen. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel zelfs gezonde en qua duurzaamheid vooruitstrevende glastuinbouwbedrijven in directe liquiditeitsproblemen komen door de aanhoudend hoge energieprijzen?
Ja. Doordat de hoge gasprijzen langer aanhouden dan in het najaar verwacht komen meer bedrijven in problemen om de gasrekening te kunnen betalen, zeker zodra leveringscontracten verlopen en opnieuw moeten worden afgesloten. Door de oorlog in Oekraïne zijn de prijzen nog verder gestegen. Wij zijn met de sector en banken in gesprek hoe ondernemers deze tijd door kunnen komen en op welke wijze de energietransitie kan worden versneld om ook minder afhankelijk te worden van het gas.
Bent u er tevens mee bekend dat de hoge kosten waarmee deze bedrijven als gevolg van de hoge energieprijzen te maken krijgen, in tegenstelling tot in veel andere sectoren, niet door te berekenen zijn in de verkoopprijzen, omdat deze op een Europese- of wereldmarkt worden bepaald?
Wij zijn ermee bekend dat er sprake is van een concurrerende internationale markt. Aan de andere kant is de sector divers en zijn er wel afnemers die de tuinder (deels) in de hoge gasprijzen tegemoet komen en zijn er berichten dat de prijs voor bloemen momenteel hoog is. Er is inmiddels ook een deel van de sector waar ondernemers hebben besloten de teelt tijdens de wintermaanden minder te belichten en verwarmen of uit te stellen. Een enkeling heeft besloten helemaal te stoppen. Dat is afhankelijk van de situatie per bedrijf en de positie op de energiemarkt.
Wat vindt u ervan dat niet alleen bedrijven in deze sector die afhankelijk zijn van aardgas, maar ook glastuinbouwbedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in duurzame warmte hierdoor worden getroffen, omdat de hoogte van de subsidies vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE) die zij ontvangen zijn gekoppeld aan de gasprijs?
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top van duurzame projecten, oftewel het verschil tussen de kostprijs van productie en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig om de projecten rendabel te krijgen ten opzichte van het fossiele alternatief. Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Dat ook de SDE-uitgaven aan bedrijven die geïnvesteerd hebben in duurzame warmte beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de energiemarkt is in basis positief en een belangrijk element van de regeling om kosteneffectiviteit te waarborgen zodat overstimulering van projecten voorkomen wordt. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas.
Tegelijk delen wij de zorg van duurzame projecten die zijn stilgelegd en nieuwe investeringen die worden uitgesteld omdat onzeker is of en op welke termijn een investering wordt terugverdiend. Het kabinet erkent deze zorgen, volgt de ontwikkeling van de energieprijzen en de impact hiervan op onder andere de glastuinbouwsector op de voet en blijft in gesprek met de sector over de situatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de SDE-subsidies voor de glastuinbouw voor 2022 als gevolg van de hoge gasprijzen op dreigt te drogen en daarmee het draaiende houden van verduurzamingsprojecten in deze sector financieel onhaalbaar dreigt te maken? Welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te voorkomen dan wel verzachten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 klopt het dat projecten minder subsidie krijgen als de energieprijzen prijzen stijgen. De bedrijfsvoering van projecten is aan de betreffende ondernemers. Wij zijn terughoudend bij het ingrijpen in het instrumentarium, omdat de SDE++ regeling bedoeld is om op generieke wijze de onrendabele top van CO2-reducerende projecten weg te nemen. De regeling is niet bedoeld om compensatie te bieden voor hoge energieprijzen of sturend te zijn in overige keuzes in de bedrijfsvoering.
Klopt het dat er signalen zijn dat meerdere duurzame projecten dit jaar noodgedwongen zullen worden stilgezet? Om hoeveel projecten gaat het en wat is de mogelijke impact voor onder andere de energietransitie als deze projecten inderdaad worden stilgezet?
Er zijn inderdaad signalen dat onder de huidige marktomstandigheden sommige ondernemers er voor kiezen om hun bedrijfsvoering anders in te richten. Dit kan gaan om het verminderen van hun productie waardoor er ook minder warmtevraag is of het overschakelen naar fossiele productie met een eigen warmtekrachtkoppelingsinstallatie vanwege de productie van elektriciteit in reactie op de hoge marktprijs. Wij hebben geen informatie waardoor wij kunnen beoordelen om hoeveel projecten dit gaat. De impact voor de energietransitie zal met name afhangen van de periode waarin nog sprake zal zijn van zeer hoge energieprijzen.
Welke stappen neemt u op korte termijn om het voornemen uit het regeerakkoord te realiseren voor wat betreft het creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen en koploper te laten zijn in energiezuinige, circulaire producten? Op welke randvoorwaarden zult u inzetten en op welke termijn?
De hoge gasprijzen tonen nog eens extra de urgentie aan om door te pakken op de klimaattransitie en energiebesparing om minder afhankelijk te worden van gas. Het coalitieakkoord is hierin ambitieus. In de komende maanden werken we het coalitieakkoord uit tot een samenhangend pakket van verbeterde verduurzamingsprikkels en stimuleringsopties waarmee we de juiste randvoorwaarden voor de glastuinbouw creëren. Daar betrekken we uiteraard ook de sector bij, want daar moet het gebeuren. Tegelijk blijven we in gesprek om te borgen dat deze topsector de transitie ook kan doormaken.
Bent u in dit kader bereid om op zeer korte termijn met de glastuinbouwsector in overleg te treden over zowel het oplossen van de problemen met onvoldoende liquiditeits- en financiële reserves op korte termijn, als over het perspectief voor de lange termijn en de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouw? Zo nee, waarom niet?
Ja, onze departementen zijn hierover intensief met de sector in gesprek en de Minister van LNV heeft hier al met tuinders en Glastuinbouw Nederland over gesproken. Op korte termijn komen een aantal zaken samen, waar het kabinet u in april over zal informeren. De uitwerking van het coalitieakkoord en een versnelling in de energietransitie, de situatie op de gasmarkt en de verwachtingen voor de langere termijn en de effecten daarvan voor het bedrijfsleven en specifiek de glastuinbouw. Wij blijven met de sector en banken in gesprek, ook over handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. Daarbij bespreken we de mogelijkheden om tuinders die gaan investeren in de transitie en energiebesparing te ondersteunen, om de sector door deze moeilijke periode heen te helpen. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen, naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van deze gesprekken met de glastuinbouwsector?
De gesprekken zijn nog niet afgerond, in april wordt u over de uitkomsten geïnformeerd.
De uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over 'Bij-vriendelijke planten' |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde over «Bij-vriendelijke planten» op 6 september 2021 en 13 januari 2022?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de stelling van de programmamakers klopt dat er op grote schaal met insectengif bespoten planten als «bij-vriendelijk» aan consumenten worden verkocht? Zo nee, bent u bereid dit te (laten) onderzoeken?
In de uitzending van de Keuringsdienst van Waarde wordt gemeld dat er residuen van gewasbeschermingsmiddelen op verschillende sierteeltproducten met bij-vriendelijke labels gevonden zijn. Gezien de teruggang van de Nederlandse insectenpopulaties begrijp ik goed dat de uitzending uw zorgen wekt. Gewasbeschermingsmiddelen worden in Nederland alleen toegelaten als uit een wetenschappelijke risicobeoordeling van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden blijkt dat ze volgens de voorschriften veilig zijn voor mens, dier en milieu. Een onderdeel van de risicobeoordeling is ook het effect op insecten zoals bijen. In deze risicobeoordeling wordt rekening gehouden met de mogelijke sporen van (werkzame) stoffen die achterblijven op het product. Daarom zie ik geen aanleiding voor verder onderzoek.
Klopt de suggestie dat consumenten die sierplanten kopen, onder andere om bijen en vlinders een handje te helpen, met hun aankoop mogelijk bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie? Wat vindt u hiervan?
In mijn antwoord op vraag 2 gaf ik u aan dat gewasbeschermingsmiddelen alleen worden toegelaten als uit wetenschappelijke risicobeoordeling blijkt dat ze veilig zijn voor mens, dier en milieu. Dat is inclusief een beoordeling van effecten op insecten zoals bijen. Daarom heb ik geen reden om aan te nemen dat bijen of andere (bestuivende) insecten last hebben van (werkzame) stoffen die op de sierplanten achterblijven of dat welwillende consumenten met hun aankoop bijdragen aan de verdere achteruitgang van de insectenpopulatie.
Bent u het met eens met de stelling dat het als bij-vriendelijk labelen en verkopen van planten waar insecticiden op zitten of bij de kweek zijn gebruikt, misleiding is? Bent u het eens met de stelling dat dit in strijd is met het consumentenrecht? Welke middelen heeft u om dit tegen te gaan?
Het is in dit soort gevallen aan de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) om te beoordelen of er sprake is van misleiding. Burgers kunnen in het geval van klachten terecht bij de ACM door meldingen te doen. Klachten over misleidende reclame kunnen bij de Reclame Code Commissie worden gemeld.
Bent u het met de stelling eens dat alle sierplanten waarvoor bij de kweek bestrijdingsmiddelen zijn gebruikt, gelabeld zouden moeten worden met een waarschuwingsstikker «Deze plant is bespoten met voor bijen en vlinders schadelijk gif» of een vergelijkbare waarschuwing? Bent u bereid om hier regelgeving voor te maken? Zo nee, hoe zouden consumenten dan wel goed voorgelicht moeten worden? Hoe gaat u dit handhaven?
Ik zou het net als u zeer onwenselijk vinden als bijen of andere bestuivende insecten last ondervinden van (werkzame) stoffen die op sierplanten van consumenten achterblijven. Het waarschuwen of voorlichten van consumenten over residuen van gewasbeschermingsmiddelen op sierplanten is, gezien mijn antwoorden op vragen 2 en 3, echter niet nodig.
De technische correcties van de CO2 -doelen voor de glastuinbouwsector. |
|
Pieter Grinwis (CU), Peter Valstar (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de afspraken over het CO2-sectorsysteem die in 2013 werden gesloten met de glastuinbouwsector en die in 2018 zijn gewijzigd?
Ja.
Klopt het dat, indien er sprake is van een overschrijding van het emissieplafond door externe factoren, een technische correctie plaats zal vinden?
In het convenant is in artikel 111 afgesproken onder welke omstandigheden correctie van de emissieplafonds overeengekomen kan worden. Deze omstandigheden zijn een vergaande verandering van de inzet van warmtekrachtkoppeling (WKK) en/of een toe- of afname van oppervlakte areaal.
Klopt het dat er over het jaar 2018 wel een emissieplafond is vastgesteld, maar dat deze nog niet is afgerekend? Zo ja, waarom niet?
Ja. Het CO2-emissieplafond 2018 is vastgesteld op 4,8 megaton. In afwachting van een besluit over een mogelijke correctie, was de afrekening van de heffing uitgesteld. In de Kamerbrief van april 2022 over het samenhangende pakket is nu besloten om een correctie toe te passen op het plafond van 2018, in lijn met de criteria uit het convenant.
Klopt het dat de jaren 2018, 2019 en 2020 voldoen aan de in het convenant vastgestelde criteria van een technische correctie?
Voor de jaren 2019 en 2020 is er overeenstemming tussen de convenantspartners dat de CO2-emissiedoelen voor de glastuinbouwsector, in lijn met de criteria voor een technische correctie, naar boven bijgesteld worden. In de Kamerbrief over het samenhangende pakket van april is besloten over 2018. De in deze Kamerbrief genoemde indicatieve aanvullende klimaatopgave voor de sector en de huidige complexe situatie betekenen dat er nog forse investeringen nodig zijn door de sectorpartijen zelf. Het kabinet heeft daarom besloten om, in lijn met de bepalingen uit het convenant, een correctie toe te passen op het plafond 20182. Door middel van publicatie in de Staatscourant zal dit worden geëffectueerd. Voor 2019 en 2020 worden de plafonds ook gepubliceerd, waarna de heffing geïnd kan worden.
Klopt het dat er over de jaren 2019 en 2020 nog geen technische correctie heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom heeft deze correctie nog niet plaatsgevonden en welke gevolgen heeft dat voor het reeds vastgestelde jaar 2018?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat voor (financiële) gevolgen heeft het niet corrigeren van de CO2-emissieruimte van 2018, 2019 en 2020 voor de sector?
De emissieruimtes worden gecorrigeerd in lijn met de bepalingen uit het convenant. De plafonds voor 2018, 2019 en 2020 zijn daarmee bekend. De hoogte van de heffing zal afhangen van de definitieve CO2-emissiecijfers die door RVO worden vastgesteld. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er door het trage verloop correcties op correcties plaatsvinden en dat dit een onwenselijke situatie is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen, mede met het oog op het nog te sluiten convenant 2021–2030 waar u in de Klimaatnota 2021 naar verwees?1
Ja, ik vind dat de prijs voor broeikasgasuitstoot, langjarig en vooraf duidelijk moet zijn, zodat de tuinder deze kan betrekken in de investeringsbeslissing. Met de sector is afgesproken dat een individueel systeem wordt ingericht waarbij de individuele tuinder gestimuleerd wordt om energiezuinig te produceren én de beweging naar een klimaatneutrale productie wordt geborgd. Hierover wordt met de sector gesproken binnen de context van een nieuw convenant.
Bent u bereid deze problematiek zo spoedig mogelijk op te lossen?
Ja.
CO2 levering aan de glastuinbouw |
|
Henri Bontenbal (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «AEB doet SDE++-aanvraag voor CO2-afvang»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Amsterdamse Afvalenergiebedrijf (AEB) kiest voor het opslaan van CO2 (CCS) en niet voor een combinatie van CCS en levering aan de glastuinbouw, terwijl daar wel grote belangstelling voor was vanuit deze sector?
Eerst wil ik graag mijn waardering uiten voor het initiatief van AEB en het Amsterdamse gemeentebestuur om CO2 af te vangen. Het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) is op dit moment een relatief eenvoudige en kosteneffectieve optie om de uitstoot te verminderen. Levering aan de glastuinbouw was ook een optie geweest, waarmee een deel van de afgevangen CO2 weer nuttig gebruikt kan worden voor de productie van kasgroenten, bloemen en planten. Hiermee krijgen tuinders een alternatief voor de productie van eigen fossiele CO2 die via aardgas-wkk geproduceerd wordt (naast warmte en elektriciteit) en wordt CO2-emissie vermeden.
Het is nog niet zeker dat de aanvraag van AEB voor een CCS-subsidie gehonoreerd wordt, omdat deze concurreert met andere aanvragen. Mocht subsidie worden toegekend, dan staat het AEB nog altijd vrij om CO2 te leveren aan de glastuinbouw – en gebruik te maken van de CO2-toedeling zoals beschreven in Kamerstuk 32 813, nr. 862.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het besluit van AEB zullen zijn voor de energietransitie in de glastuinbouw, gezien het feit dat levering van CO2 de glastuinbouwsectoreen randvoorwaarde is om te verduurzamen?
WEcR heeft berekend dat in een klimaatneutrale situatie de sector 2,5 Mton externe CO2 nodig heeft2. Aansluitend is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er voor de glastuinbouw in 2030 2,0 Mton aan CO2 beschikbaar is. De glastuinbouw is op de CO2-markt een van de vragende partijen. Levering van CO2 zal daarbij afhankelijk zijn van de ontwikkeling van vraag en aanbod en de daaruit voortvloeiende CO2-prijs. AEB is daarbij één van de potentiële aanbieders van afgevangen CO2. Als de CO2 niet van AEB komt, zullen andere (bij voorkeur niet-fossiele) bronnen van CO2 beschikbaar moeten zijn voor de verduurzaming van de glastuinbouw.
Zou een combinatie van CCS en Carbon Capture and Utilization (CCU) niet een grotere impact hebben op CO2-emissiereductie?
Als u met CCU doelt op de levering aan de glastuinbouw en het gebruik van CO2 in kassen voor gewasgroei, waarmee de inzet van fossiele CO2 wordt vermeden, dan geeft PBL enige houvast: het combineren voor CCS en levering aan de glastuinbouw komt uit op gemiddeld 0,9 ton netto CO2-reductie per afvangen ton CO2. Door PBL is berekend dat de netto CO2-reductie van CCS ook uitkomt op ongeveer 0,9 ton CO2 per afgevangen ton CO2. Daarmee is in theorie de combinatie van CCS en CCU vergelijkbaar met alléén CCS. De daadwerkelijke CO2-reductie is afhankelijk van de efficiëntie van de installatie, het gebruik ervan, maar ook of de geleverde CO2 het gebruik van aardgas in wkk (of gasketel) vervangt.
Wat zijn volgens u momenteel de grootste belemmeringen om CO2-levering aan de glastuinbouw, en specifiek de levering van CO2 vanuit afvalenergiebedrijven, te bevorderen?
In het beschikbaar komen van CO2 voor levering aan de glastuinbouw spelen factoren als hoeveelheid vraag en aanbod, prijs en andere factoren een rol. Afvalenergiebedrijven worden als een potentiële bron van externe CO2 voor de glastuinbouw gezien, omdat deze CO2 grotendeels van biogene oorsprong is.
De inkoop van industriële CO2 door tuinders komt de komende jaren mogelijk onder druk te staan, omdat het bedrijfseconomisch aantrekkelijker is voor de industrie om CO2 af te vangen en op te slaan om de klimaatdoelen te halen, dan om de afgevangen CO2 te verkopen aan tuinders. De industrie realiseert met CO2 opslag eigen emissiereductie en ontloopt daardoor een CO2-heffing. Wanneer de industrie CO2 verkoopt voor gebruik in de glastuinbouw wordt volgens IPCC-regels geen emissiereductie gerealiseerd bij de industrie.
Naast leveringszekerheid is de marktprijs van extern geleverde CO2 (bij voorkeur van niet-fossiele/biogene oorsprong) een relevante factor voor de glastuinbouw, in vergelijking met de kosten van het stoken van aardgas en afvangen van CO2 van eigen stookinstallaties. Twee maatregelen in het coalitieakkoord beïnvloeden deze kosten: het verlaagd tarief in de energiebelasting voor glastuinbouwbedrijven wordt per 1 januari 2025 afgeschaft, en de inputvrijstelling in de energiebelasting voor verbruik van aardgas bij elektriciteitsopwekking wordt voor warmtekrachtkoppeling systemen (wkk’s) per 1 januari 2025 beperkt tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat wordt geleverd aan het net.
Op welke wijze wilt u, samen met de glastuinbouwsector, de prikkels van het huidige instrumentarium zo vormgegeven dat deze de energietransitie, waaronder het gebruik van CO2, beter stimuleren? Op welke termijn moeten gesprekken hierover met de sector tot resultaten gaan leiden?
Het kabinet heeft het mogelijk gemaakt om in de SDE++ in 2021 subsidie toe te kennen voor afvang van CO2 -en levering aan de glastuinbouw. Hiervoor heeft de Europese Commissie inmiddels ook haar goedkeuring gegeven.
Verder wordt er gewerkt aan een nieuw convenant waarin afspraken ter uitwerking van het Klimaatakkoord worden vastgelegd. Daarin zal ook de uitwerking worden opgenomen van de ambitie uit het regeerakkoord om de glastuinbouw koploper te laten zijn in energiezuinige en circulaire productie. Dit zal bezien en ingevuld worden in een samenhangend pakket aan maatregelen, voortbouwend op de elementen in het regeerakkoord.
Klopt het dat gesprekken over CO2-levering tussen de glastuinbouwsector en andere projecten waarin wordt gekeken naar een combinatie van CCS en CCU moeizaam verlopen? Wat zijn daar de belangrijkste redenen voor? Welke rol spelen prikkels vanuit de SDE++ m.b.t. tot de combinatie van CCS en CCU daar bij?
De pilot CO2-toedeling (Kamerstuk 32 813, nr. 862) is in breed verband besproken in een goede sfeer. De afstemming tussen vraag en aanbod van CO2 is een lastig vraagstuk, waarin ook de prikkels vanuit de SDE++ een rol spelen. Aan diverse betrokkenen bij de zogenoemde CO2-pilot voor administratieve toedeling is navraag gedaan naar de ervaringen. Daarop zijn recent diverse reacties ontvangen, die momenteel bestudeerd worden.
Welke verbeterpunten ziet u in de SDE++ regeling om de combinatie van CCS en CCU beter te stimuleren en hoe gaat u deze oppakken?
In 2021 stond de SDE++ voor het eerst open voor CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw (CCU). Ook was het voor het eerst mogelijk om voor een combinatie van CCS en CCU te kiezen. Aan de SDE++ kunnen categorieën worden toegevoegd aan de hand van concrete verzoeken van initiatiefnemers en marktpartijen tijdens de marktconsultatie van PBL. PBL adviseert het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de op te nemen categorieën in de SDE++. Op dit moment rondt PBL het advies af en wordt gewerkt aan de SDE++ 2022-ronde. Behalve de wenselijkheid van opname c.q. differentiatie van technieken en categorieën wordt daarbij ook gekeken naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling.
De sector signaleert in de systematiek van de SDE++ een gebrek aan flexibiliteit in vollasturen CCS en CCU in de combinatie (beide alléén 4.000 uur). Dit beperkt de praktijk om projecten te realiseren. In de SDE++ systematiek zijn alternatieve combinaties niet makkelijk te inpasbaar, omdat dit zeer veel categorieën oplevert en zodoende de uitvoering sterk compliceert.
Op welke manier zou de SDE++ regeling kunnen worden verbeterd om meer CO2-bronnen beschikbaar te krijgen voor levering aan de glastuinbouw? Hou zouden ook combinaties van vloeibare en gasvormige levering en van het gebruik van bestaande en nieuwe netwerken meer aan bod kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke stappen zet u om meer duidelijkheid te creëren in het juridische kader en op welke wijze neemt u daar de betrokken sectoren in mee? Verkent u daarbij ook hoe CO2-toedeling via de vloeibare route juridisch mogelijk gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voor het EU ETS een herzieningsvoorstel gepubliceerd3, waarover u per BNC fiche bent geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3201). In recital 39 wordt de intentie uitgesproken om meer duidelijkheid te scheppen over gemengde biogene en fossiele stromen van CO2. Dit zal waarschijnlijk ook juridische duidelijkheid gaan scheppen over CO2-toedeling. Finale zekerheid is er evenwel pas bij aanname van de benodigde uitvoeringsverordening die onder de ETS-richtlijn zal vallen.
Zou het niet goed zijn om, gezien resterende barrièresrondom CO2-toedeling en de combinatie van CCS en CCU, de hoge subsidiebedragen voor CCS, en het belang van de energietransitie in de glastuinbouw, niet zinvol zijn om vanuit de overheid naast een faciliterende ook een meer pro-actieve rol te spelen om partijen bij elkaar te brengen? Waarom kiest u daar vooralsnog niet voor?
In de pilot CO2-toedeling zijn partijen bij elkaar gebracht en zijn barrières en oplossingsrichtingen verkend. Ik span mij samen met mijn collega’s in om barrières weg te nemen, o.a. door duidelijkheid te over de juridische kaders
De resterende barrière voor CO2-toedeling, namelijk inpassing van hogere drukfluctuaties door verschillen in dag- en nachtleveringen, ligt in het private domein. De betrokken bedrijven hebben de benodigde toegang tot bedrijfsvertrouwelijke gegevens, specialistische technische expertise en bevoegdheid om eventuele aanpassingen te doen aan de CO2-infrastructuur. Uiteindelijk zijn marktpartijen ook verantwoordelijk voor hun gehele bedrijfsvoering en de wijze waarop zij invulling geven aan reductie van CO2-emissies.
De Minister voor Klimaat en Energie en ikzelf roepen de betrokken marktpartijen op om hier gezamenlijk de schouders onder te zetten.
Hoe ziet u de rol van CCU in combinatie met CCS? Acht u het zinvol om hierover een separate visie en/of roadmap op te stellen?
De levering aan de glastuinbouw als randvoorwaarde voor verduurzaming maakt onderdeel uit van de gesprekken met de sector in het kader van een nieuw convenant. Zo nodig kunnen daar ook afspraken in worden gemaakt om roadmap op te stellen. Hier komen we voor de zomer op terug.
De voordelen en de stimulering van voedselbossen. |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Deelt u het inzicht dat voedselbossen, waarin het voedselproductiesysteem een natuurlijk bos nabootst, een zeer duurzame vorm van landbouw is? Beaamt u dat in voedselbossen (na de aanplant) de bodem niet beroerd wordt en er geen toevoer is van externe middelen zoals (kunst)mest of landbouwgif?
Ik zie voedselbossen als een vorm van natuur-inclusieve landbouw die kan bijdragen aan onze klimaatopgaven en het herstel van de biodiversiteit, terwijl het tegelijkertijd potentie heeft voor een nieuw verdienmodel. In de voorschriften voor het gebruik van de gewascode voedselbossen bij de gecombineerde opgave is opgenomen dat er geen mest en externe inputs gebruikt worden. Het is daarnaast gangbaar dat bij voedselbossen de bodem zo veel mogelijk met rust wordt gelaten na de aanplantfase.
Kunt u bevestigen dat in voedselbossen gebruik wordt gemaakt van specifieke bomen en planten die stikstof uit de lucht vast kunnen leggen om de bodem te «bemesten», waardoor het systeem de natuurlijke stikstofkringloop benut en er dus geen extra stikstof wordt toegevoegd, zoals wel het geval is in de gangbare landbouw?
Stikstofbindende bacteriën leven in symbiose met bepaalde plantensoorten. Door gebruik te maken van dergelijke soorten in een voedselbos wordt de natuurlijke stikstofkringloop benut. Er wordt vanuit de definitie voedselbossen zoals opgenomen voor de gewascode inderdaad geen stikstof toegevoegd in de vorm van mest. Of de stikstofbindende bomen op de lange termijn genoeg zijn om de stikstof kringloop gesloten te houden, moet verder onderzocht worden.
Kunt u aangeven hoeveel kilogram CO2 voedselbossen gemiddeld per hectare per jaar uit de lucht binden en vastleggen? Hoeveel kilogram is dat gemiddeld voor gangbare landbouwsystemen, zoals een monocultuur raaigras of snijmaïs?
Uit de meest recente gegevens vanuit de Factsheets Klimaatmaatregelen met Bomen, Bos en Natuur1 blijkt dat voedselbossen in de eerste 10 jaar na aanplant 2,3–3,5 ton CO2/hectare/jaar vastleggen. Na 10 jaar is dit 4,6–6,8 ton CO2/hectare/jaar. Deze berekening is gebaseerd op basis van een kroonbedekking van 50–75% ten opzichte van nieuw bos. Deze berekening betreft de boven- en ondergrondse levende houtige biomassa, dus de gehele boom inclusief wortels. De vastlegging in de bodem, bijvoorbeeld door bladeren of ander organisch materiaal dat verteerd wordt, is hier niet in meegenomen. Een gemiddeld Nederlands landbouwperceel op zand of klei (minerale bodems) kan gemiddeld jaarlijks ca. 0,25 ton koolstof (ofwel 1 ton CO2) per hectare vastleggen in de bodem (Lesschen et al., 2012). Er is verder onderzoek nodig om een completere vergelijking te kunnen maken tussen de systemen, omdat het bij deze kengetallen enerzijds de levende houtige biomassa betreft, en anderzijds de biomassa in de bodem.
Beaamt u dat de opstartfase van voedselbossen veel langer is dan bij andere vormen van landbouw, omdat het langer duurt voordat bomen en struiken oogst geven?
Het klopt dat de opstartfase van een voedselbos langer duurt dan bij de teelt van eenjarige gewassen. Dat is niet alleen het geval bij voedselbossen maar geldt bijvoorbeeld ook voor de notenteelt. Door de grote variatie aan plantensoorten die kenmerkend is voor een voedselbos, is het moment dat er voor het eerst geoogst kan worden ook per soort variabel. Voor bessen is dit relatief snel, maar voor notenbomen duurt dit meerdere jaren.
Kunt u bevestigen dat pas vijf jaar na aanplant van een voedselbos de eerste oogst te verwachten valt en dat het pas vanaf zeven jaar na aanplant rendabel is, maar dat het daarna voor decennia een goed verdienvermogen geeft?1
Wanneer de eerste oogst te verwachten valt is afhankelijk van onder ander het gekozen ontwerp, de uitgangsituatie en de bodemsoort. Om meer inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de oogst en het verdienvermogen lopen er momenteel meerdere onderzoeken. Het Nationale Monitoringsprogramma Voedselbossen3 doet langjarig en gestandaardiseerd onderzoek naar voedselbossen. Het programma richt zich hierbij op zowel ecologische indicatoren (biodiversiteit boven en ondergronds), klimaat (koolstof opslag), sociale indicatoren (bezoekers, vrijwilligers, betaalde banen, gezondheid) en economische indicatoren (input van uren en geld, en output van verwaarde productie en nevenactiviteiten). Ook binnen de PPS «Wetenschappelijke bodemvorming onder de voedselbosbouw»4 wordt aandacht besteed aan de verdienmodellen rondom voedselbossen. Daarnaast start er 2022 onderzoek waarbij gekeken ook gekeken wordt naar verdienmodellen van agroforestry in het buitenland. Gezamenlijk geven deze onderzoeken meer inzicht over het verdienvermogen van agroforestry. Ik volg deze resultaten met interesse.
Kunt u bevestigen dat eigenaren van duurzame, klimaatvriendelijke voedselbossen aanspraak maken op dezelfde hectarepremies uit het nieuwe Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) als waarop boeren die intensief gebruik maken van drijfmest, kunstmest en landbouwgif, en daarmee een bedreiging vormen voor de natuur, het klimaat en de volksgezondheid aanspraak kunnen maken? Maken de eigenaren van voedselbossen ook aanspraak op deze subsidie tijdens de aanleg- en opstartfase, waarin een voedselbos nog niet productief is?
Voedselbossen zijn aangemerkt als subsidiabele landbouwgrond, en kunnen in aanmerking komen voor de basispremie.
Is het waar dat eigenaren van voedselbossen geen aanspraak maken op de aanvullende eco-regelingen en/of de subsidie voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer (ANLb) uit het GLB, ondanks dat voedselbossen een positieve impact hebben op de biodiversiteit, bodem- en waterkwaliteit en het klimaat? Zo ja, kunt u uitleggen wat uw gedachte hierachter is? Bent u bereid om voedselbossen in deze subsidieregeling te betrekken? Zo nee, waarom niet?
De ecoregeling is een regeling die beheer vergoedt, met als doel om landbouwers te ondersteunen bij het versterken van hun inzet voor klimaat en leefomgeving. Deze regeling is bij de start met name ingericht voor activiteiten op akkerland en grasland, inclusief de houtige elementen daarop die na het aanpassen van de definitie subsidiabele landbouwgrond daartoe behoren. Door het aanpassen van deze definitie worden veel vormen van agroforestry op akker- en grasland verder mogelijk gemaakt. Een voedselbos heeft een hogere dichtheid van bomen dan toegestaan op akker- of grasland, en wordt beschouwd als een permanente teelt, op dezelfde wijze als bijvoorbeeld fruitteelt. In dit geval is het mogelijk om deel te nemen aan de ecoregeling, maar dan met activiteiten op niet-productief areaal. De doorwerking daarvan wordt nog besproken met belanghebbenden. Gezien de scope van de ecoregeling, een zo groot mogelijk aantal landbouwers die landbouwgrond beheren, wordt tevens beoordeeld of het opnemen van voedselbossen in de ecoregeling de juiste plaats is, of dat een andere interventie hiervoor beter geschikt is. In het kader van de haalbaarheid wil ik er wel voor zorgen dat we eerst het systeem draaiende krijgen en dat de ecoregeling op tijd van start kan, ook in relatie tot uitvoering en gezien de korte tijd die er nog is, voor ik dit verder verken.
Kunt u bevestigen dat biologische percelen automatisch voldoen aan het niveau «goud» van de eco-regelingen in het Nationaal Strategisch Plan (NSP)? Waarom laat u dit niet ook gelden voor voedselbossen?
De mogelijkheid om de biologische landbouw automatisch te laten voldoen aan de ecoregeling hangt samen met het Europees gecertificeerd zijn van de biologische landbouw. Daardoor is er een grondslag die het mogelijk maakt om op basis van certificaat subsidie te verstrekken. Voedselbossen zijn niet in bezit van zo’n certificaat, wat maakt dat eventuele Europese subsidie voor de activiteiten behoort te worden verantwoord op basis van inkomensderving, daadwerkelijk gemaakte kosten en transactiekosten, en wordt dus ook op dit niveau gecontroleerd. Bovendien is het niet zo dat een gedeeltelijk biologisch bedrijf in de ecoregeling automatisch kwalificeert voor het niveau goud. Om in aanmerking te komen voor de ecoregeling behoort het biologische deel en het reguliere deel opgeteld samen te voldoen aan het niveau van uitbetaling. Indien ervoor wordt gekozen dat een voedselbos «automatisch» een hoge bijdrage levert aan doelen, zullen deze dus ook als onderdeel worden meegenomen in de beoordeling van het gehele bedrijf.
Kunt u in het NSP een specifieke subsidie opnemen voor de aanleg van voedselbossen, bijvoorbeeld in de tweede pijler voor plattelandsontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
In het NSP worden twee interventies opgenomen die het mogelijk maken om de aanleg van een voedselbos te subsidiëren: het ondersteunen van productieve en niet-productieve investeringen. Het inzetten van deze mogelijkheid voor specifiek voedselbossen is een besluit dat in afstemming met provincies, in een later stadium kan worden genomen, na goedkeuring van het NSP.
Bent u voornemens om parallel aan het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw, waarbij u boeren ondersteunt tijdens de tweejarige omschakelperiode naar biologische landbouw, ook een programma voor de omschakeling naar voedselbossen op te zetten, waarbij er meer tijd is voor de benodigde omschakelperiode? Zo nee, bent u voornemens om de omschakeling van gangbare landbouw naar een voedselbos op een andere manier te faciliteren?
Met het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw stimuleer ik agrarische ondernemers versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame bedrijfsvoering. Hierbij kunt u denken aan (maar niet uitsluitend) systeemveranderingen naar kringlooplandbouw, biologische landbouw, natuur- en landschapsinclusieve landbouw, en dus ook aan agroforestry, waarvan voedselbossen als een van de vormen van agroforestry. Agrarische ondernemers die voornemens zijn om om te schakelen naar een voedselbos en daarvoor op zoek zijn naar financiering kunnen al een aanvraag doen bij het Pilot-Investeringsfonds Duurzame Landbouw onder het Omschakelprogramma. Dit is niet gebonden aan een omschakelingsperiode van twee jaar, een ondernemer kan ook een plan indienen voor een langere periode. De beoordelingscommissie zal vervolgens de aanvraag inhoudelijk beoordelen of deze bijdraagt aan de doelen van het fonds. Ik verken bovendien verder hoe de omschakeling naar agroforestry gefaciliteerd kan worden, bijvoorbeeld via een ondersteuning voor aanleg binnen het NSP. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 9.
Is voor de omschakeling van een perceel met gangbare landbouw naar een voedselbos doorgaans een gemeentelijke vergunning nodig? Zo ja, welke vergunning is dat en waarom is dat noodzakelijk?
Nee, er is niet altijd een vergunning nodig, dit is afhankelijk van de voorschriften in het bestemmingsplan. Als er bij de bestemming «agrarisch» geen voorschriften in het plan staan met restricties met betrekking tot het planten van bomen is er geen vergunning nodig. Als er in het bestemmingsplan wel restricties zijn opgenomen voor het planten van bomen, bijvoorbeeld met betrekking tot openheid van het landschap, of een maximale hoogte van het gewas, kan een omgevingsvergunning nodig zijn.
Kunt u bevestigen dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt? Kunt u al concrete uitkomsten van deze Green Deal delen met de Kamer? Zo nee, op welke manier wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het klopt dat de Green Deal Voedselbossen eind 2021 afloopt. Via de website van de Green Deal zijn de resultaten die de Green Deal heeft geboekt, bijvoorbeeld op de thema’s onderzoek en wet- en regelgeving, al gedocumenteerd5. Een concreet voorbeeld dat ik al eerder heb genoemd is de handleiding wet- en regelgeving voor voedselbossen die uit het samenwerkingsverband is voortgekomen. De Green Deal zal nog geëvalueerd worden. Als dit wenselijk is kan ik de uitkomsten hiervan met uw Kamer delen.
Wordt het samenwerkingsverband uit de Green Deal Voedselbossen voortgezet na 2021? Zo ja, op welke manier zal u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt verkend op welke manier er een vervolg gegeven kan worden aan het samenwerkingsverband. Een van de mogelijkheden die hierbij wordt verkend is het onderbrengen van het samenwerkingsverband vanuit de Green Deal in het in oprichting zijnde Agroforestry Netwerk Nederland. LNV faciliteert de opbouw van dit landelijke netwerk, en is een van de initiatiefnemers voor de oprichting hiervan.
Wat is uw ambitie voor de stimulering van voedselbossen?
De 1.000 hectare voedselbosbouw in 2030 die andere partijen eerder als doel stelden heb ik in de Bossenstrategie ondersteund als ambitie. Verdere verkenningen moeten laten zien hoe haalbaar deze ambitie is op de korte of middellange termijn, hoe we het pad er naartoe kunnen vormgeven, en of we wellicht zelfs kunnen versnellen. Ik werk momenteel via verschillende sporen aan het stimuleren van agroforestry. Er is al resultaat geboekt. U kunt hierbij denken aan de ontwikkeling van een passende gewascode voor voedselbossen, waardoor dit landgebruik nu in aanmerking komt voor de hectare vergoeding van het GLB. Ook stimuleer ik onderzoek dat de ontwikkeling van voedselbossen kan versterken. Zoals al eerder genoemd werk ik verder met verschillende partijen aan de ontwikkeling van een landelijk kennisnetwerk agroforestry, en verken ik hoe we financiële prikkels en ondersteunende beleidskaders kunnen bieden.
Bestaat er een centrale registratie van alle voedselbossen in Nederland? Zo ja, waar is deze te vinden? Zo nee, waarom niet?
Omdat er een gewascode voor voedselbossen bestaat, registreert RVO de voedselbossen die door landbouwers wordt opgegeven in de Gecombineerde opgave. Ook wordt door de Stichting Voedselbosbouw een overzichtskaart met alle voedselbossen in Nederland die voldoen aan de definitie van de Green Deal voedselbossen bijgehouden. Deze is te vinden via: https://www.voedselbosbouw.org/voedselbossen-in-nederland.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb de beantwoording van deze vragen zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Het bericht 'Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: ‘Het is niet meer te betalen’' |
|
Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gerberakweker Simon stopt acuut vanwege torenhoge gasprijs: «Het is niet meer te betalen»»?1
Ja.
Is het u bekend dat verschillende glastuinbouwers wachten met de start van een nieuwe teelt, van bijvoorbeeld tomaten, door de hoge gasprijzen?
Ja.
In welke mate heeft u in beeld wat de gevolgen zijn van de stijgende energieprijzen voor de glastuinbouwsector?
Vanuit verschillende energie-intensieve sectoren, waaronder de glastuinbouw, zijn signalen binnengekomen over de gevolgen van de stijgende energieprijzen. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Deze ontwikkeling volg ik dan ook nauwlettend. Op basis van deze signalen zijn forse problemen vooralsnog beperkt tot een relatief klein aantal bedrijven.
De hoge gasprijzen raken niet alleen Nederlandse bedrijven, maar spelen ook in het buitenland. Omdat de hoge gasprijzen een mondiaal fenomeen zijn, verslechtert de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven niet. De meeste bedrijven kunnen deze kosten doorberekenen of uit bedrijfsoverwegingen bijvoorbeeld besluiten de productie aan te passen. Daarnaast hebben ondernemers de mogelijkheid om zich met behulp van lange termijncontracten in te dekken tegen schommelingen van de energieprijzen.
Het beeld binnen de glastuinbouw is divers. Er zijn tuinders die zich hebben ingedekt tegen fluctuaties door een langetermijncontract af te sluiten met de energieleverancier. Afhankelijk van de keuze van tuinders voor het afsluiten van een korte of lange termijncontract en afhankelijk van wanneer de gesloten contracten aflopen, worden tuinders geconfronteerd met hogere prijzen. Er zijn tuinders die hebben besloten om een nieuwe teelt uit te stellen en enkelen die besluiten om hun bedrijf te beëindigen. Aan de andere kant zijn er ook tuinders die elektriciteit leveren en voor dat deel een hogere prijs ontvangen. Koplopers in de transitie naar een klimaatneutrale glastuinbouw geven aan in mindere mate last te hebben van de hoge prijzen.
Greenports Nederland heeft een sectoroverleg gestart om een goed beeld van de situatie te krijgen. Bij dat overleg ben ik aangesloten en over de uitkomsten gaan wij in overleg.
Veel van de oorzaken voor de huidige krapte op de gasmarkt en daarmee de hogere energieprijzen zijn naar verwachting tijdelijk van aard. De verwachting in de markt op dit moment is daarom dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen.
De ramingen van de energieprijzen zijn echter met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat glastuinbouwers vanwege de hoge energieprijzen acuut moeten stoppen?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, leeft er wel een sectorbrede zorg, maar is op basis van de huidige signalen niet het beeld dat er nu een acute, sectorbrede noodsituatie speelt door de hoge energieprijzen. Veel bedrijven hebben het risico van stijgende gasprijzen afgedekt met een lange-termijncontract. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen.
Recent is per brief (Kamerstuk 35 927, nr. 29) aan uw Kamer toegelicht welke aanpassingen het kabinet wil maken aan het oorspronkelijke pakket maatregelen in de energiebelasting (Kamerstuk 29 023, nr. 272) om invulling te geven aan de aangenomen motie van de leden Grinwis en Stoffer (Kamerstuk 35 925, nr. 133), zodat het mkb met een hoger energieverbruik ook wordt tegemoetgekomen. Het kabinet stelt voor om 125 mln. euro ter beschikking te stellen om incidenteel (alleen in 2022) het tarief in de energiebelasting van de 2e en 3e schijf elektriciteit te verlagen met respectievelijk 0,859 cent en 0,201 cent (excl. btw en indexatie).
Deze aanpassing leidt tot enige lastenverlichting bij glastuinbouwbedrijven met een hoger energieverbruik. Een uitgebreidere toelichting op het voorstel van het kabinet vindt u in de memorie van toelichting van de nota van wijziging (Kamerstuk 35 927, nr. 30).
Welke maatregelen zijn er mogelijk om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders ontlast. De tuinbouwsector heeft de consequenties van de hoge gasprijzen geïnventariseerd en die bevestigen het beeld dat er met name een sectorbrede urgentie ontstaat, zodra de hoge prijzen langer aanhouden, wat op dit moment niet de verwachting is. Wij blijven met de sector in gesprek en het kabinet monitort de situatie continue.
Welke maatregelen heeft u overwogen om glastuinbouwers financieel te kunnen compenseren? Waarom heeft u deze maatregelen nog niet genomen, ondanks herhaaldelijke aansporingen daartoe vanuit de Kamer?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Op welke termijn worden er concrete maatregelen genomen om de glastuinbouwers te ondersteunen?
De belastingmaatregelen die in het antwoord op vraag 4 worden toegelicht, treden vanaf 1 januari 2022 in werking. Het kabinet heeft op dit moment geen aanvullende maatregelen voor ogen, maar monitort de situatie continue en blijft met de sector in gesprek.
Het kabinet kan niet garanderen dat geen enkele tuinder besluit het bedrijf te beëindigen of de teelt uit te stellen. Zoals aangegeven zijn er tuinders die zich hebben ingedekt door een lange-termijn contract af te sluiten. Bedrijven die dit niet hebben gedaan, hebben een afweging gemaakt tussen het voordeel van lagere prijzen op de korte termijn en het risico op stijgende prijzen op de wat langere termijn.
Welke maatregel ligt het meest voor de hand om glastuinbouwers financieel te kunnen helpen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting worden ook tuinders enigszins ontlast. Voor de meeste bedrijven die door de oplopende energieprijzen worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen geldt dat zij allereerst met hun afnemers, bank of financier tot een oplossing moeten zien te komen. Daarnaast geldt dat bedrijven en instellingen bij betalingsproblemen contact op kunnen nemen met hun energieleveranciers om een betalingsregeling te treffen. Aanvullende maatregelen zijn op dit moment niet aan de orde, aangezien het niet de verwachting is dat de huidige hoge prijzen langdurig aanhouden. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat doen andere Europese landen om hen te ondersteunen?
Op dit moment inventariseert de Europese Commissie welke maatregelen de lidstaten op nationaal niveau hebben doorgevoerd.
Bent u gezien de acute problemen bij de glastuinbouwers bereid deze vragen met grote spoed en één voor één te beantwoorden?
Ja.
Niet rijpe mais en de uiterste datum voor inzaaien van vanggewas |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van artikelen «Pleidooien voor uitstel deadline vanggewas na mais» en «Increasing harvest maturity of whole-plant corn silage reduces methane emission of lactating dairy cows»?1, 2
Ja.
Kent u de signalen dat zelfs vroegrijpe gewassen dit jaar niet op tijd rijp zijn?
Ja, ik heb van verschillende sectorpartijen en ondernemers deze signalen ontvangen.
Kent u de signalen dat op veel plaatsen vanwege de weersomstandigheden een onderzaai niet is geslaagd?
Ja, deze signalen zijn mij bekend.
Hoe neemt u dit mee bij de totstandkoming van het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn waarin u aangeeft dat agrarisch ondernemers door het zaaien van vroegrijpe gewassen aan de datum van 1 oktober (in verband met het zaaien van vang- en of rustgewassen) kunnen voldoen, hetgeen evident te kort door de bocht blijkt te zijn?
Ik weeg de actuele weersomstandigheden steeds mee in mijn beleid. Ik wijs in dit verband op mijn brief van 30 september jl. (kenmerk 2021D36100), waarmee ik uw Kamer heb geïnformeerd dat ik tegemoet kom aan de diverse verzoeken vanuit de sector om uitstel van de uiterste inzaaidatum van een vanggewas na maïs op zand- en lössgrond.
Dat betekent niet dat het inzaaien van vanggewassen per uiterlijk 1 oktober ten algemene niet mogelijk of gewenst zou zijn. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat hoe eerder het vanggewas wordt ingezaaid, hoe effectiever het is voor de opvang van stikstof.3 Hierdoor neemt het risico op nitraatuitspoeling naar het grondwater af. Dat is een belangrijke overweging geweest om in het ontwerp 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn een datum van 1 oktober voor te stellen voor de inzaai van een vanggewas. Daarbij wijs ik erop dat de verplichte inzaai van een vanggewas na maïs op zand- en lössgrond geldt sinds 2019 en dat uitstel van deze verplichting in voorgaande jaren niet aan de orde is geweest.
De consultatie op dit ontwerp actieprogramma in het kader van de verplichte milieueffectrapportage eindigt 18 oktober. Over het proces dat de komende periode doorlopen zal worden in verband met de totstandkoming van dit actieprogramma zal ik u op korte termijn informeren.
Deelt u de conclusie van het onderzoek van Wageningen University & Research dat het te vroeg oogsten van mais leidt tot meer methaanemissie?3 Zo nee, waarom niet?
Met mijn brief van 30 september jl. (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 4) heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over een advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) over «Afwenteling van milieueffecten bij het tijdig oogsten van snijmais». Uit dit advies volgt, net zoals uit het in de vraag aangehaalde onderzoek, dat het gebruik van onrijpe snijmaïs in het rantsoen kan leiden tot meer methaanemissie. Echter, de CDM wijst ook op mogelijk mitigerende effecten van de samenstelling van het mengvoer. De extra methaanemissie kan dus in de praktijk lager zijn dan is vastgesteld in het in de vraag aangehaalde onderzoek.
Deelt u de conclusie van ondernemers uit het veld die zeggen dat het vanuit dierenwelzijn onverantwoord is om niet rijpe mais te oogsten en te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat melkveehouders zich zorgen maken over het oogsten en voeren van niet rijpe mais. Mede om die reden heb ik de CDM verzocht mij te adviseren over de effecten hiervan (zie het antwoord op vraag 5). Uit dit advies volgt dat het voeren van onrijpe maïs an sich kan leiden tot pensverzuring bij de koeien en zo een nadelig effect kan hebben op de pensflora. De CDM wijst erop dat dit gecompenseerd kan worden door meer structuurrijk voer, zoals stro en graskuil, te voeren of pensbuffers, zoals bijvoorbeeld natriumcarbonaat, te gebruiken. Ik ben dan ook niet van mening dat het voeren van niet rijpe mais onverantwoord zou zijn uit oogpunt van dierenwelzijn.
Gaat u de ondernemers dit jaar tegemoetkomen met een uitzondering op de inzaaidatum van 1 oktober voor het zaaien van vanggewas? Zo nee, waarom niet? En zo ja, tot wanneer?
Ja, in mijn brief aan uw Kamer van 30 september jl. heb ik toegelicht waarom ik uitstel verleen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 4).
LTO Noord wil verlenging mest uitrijden vanwege hevige regenval |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege de hoeveelheid regen die de afgelopen zomer in Noord-Nederland is gevallen boeren in de problemen zijn gekomen met het uitrijden van mest?1
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het uitrijden van mest?
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het uitrijden van mest en hoe deze verplichtingen onderbouwd zijn?
Bent u bereid om gehoor te geven aan het verzoek van LTO Noord om de periode om mest uit te rijden met twee weken te verlengen? Zo ja kunt u de sector ruim voor 15 september aanstaande duidelijkheid geven? Zo nee waarom niet?
Vanggewassen in het kader van verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege aanhoudend slecht weer veel akkerbouwers later zijn met het binnenhalen van hun gewassen, waaronder tarwe en graszaad?
Ik heb de weersomstandigheden goed meegekregen en weet en begrijp heel goed dat het moment van oogsten van gewassen daarvan afhankelijk is.
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze kunnen staan?
Ja.
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze staan om te voldoen aan de vergroeningseisen zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Ik beperk mij in dit antwoord tot de verplichtingen zoals geformuleerd in het GLB. Deze verplichtingen zijn opgenomen in Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor het gemak heb ik enkele relevante artikelen daaruit in de bijlage bij deze brief op een rij gezet.
Kunt u zich onze eerdere vragen herinneren over de controle en handhaving van de vergroeningseisen in het kader van het GLB?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met controle en handhaving van de verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) in het kader van het GLB in jaren zoals nu waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan bemoeilijkt is?
Er geldt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, onder andere de verplichting om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien (onderzaai kan ook) en moet het vanggewas minimaal 8 weken blijven staan. Met betrekking tot de opkomst van het vanggewas geldt «zorgdragen voor een zichtbare bedekking». De controle en handhaving maakt veelal gebruik van satelliet gegevens waarbij de zichtbare bedekking van het gewas een grote rol speelt. Is er op basis van satelliet gegevens twijfel over het voldoen aan de EA verplichting, veroorzaakt door bijvoorbeeld de weersomstandigheden dan is het voldoen aan de eisen die ik in antwoord 3 heb gemeld (zoals het moment van inzaaien, het bewaren van aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel en een zichtbare bedekking) doorslaggevend. Een veldbezoek kan ook worden gedaan. Boeren kunnen in het controle- en handhavingsproces reageren op de geconstateerde twijfel. Ik wijs erop dat boeren uiterlijk 15 oktober hun eerder ingediende aanvraag m.b.t. vanggewassen mogen wijzigen.
Hoeveel ruimte heeft u om af te wijken, oftewel in hoeverre is de regelgeving rondom het inzaaien van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals geformuleerd in het GLB volledig bepaald vanuit de EU?
Op basis van de Europese GLB verordeningen gelden verplichtingen. Zoals 100% administratieve controles en daar bovenop fysieke controles (op basis van satelliet beelden en of veldbezoek). Daarnaast geldt Europees de eis dat het ingezaaide vanggewas uit een mengsel moet bestaan en dat het een periode van minimaal 8 weken moet staan. Ik heb geen ruimte om van deze EU-eisen af te wijken. Wel kunnen boeren ingeval van extreme weersomstandigheden een beroep doen op overmacht. De eis opgenomen in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien is geen eis die Europees is voorgeschreven. Deze eis heb ik opgenomen om het GLB controleproces te faciliteren. Het draagt er aan bij alle controles voor het einde van jaar af te ronden en daarmee de subsidies in december uit te kunnen betalen. Ik wijs er op, om mogelijke verwarring te voorkomen, dat vanggewassen na de teelt van mais op zand en lössgrond, waarvoor vanuit de mestwetgeving 1 oktober geldt in verband met het belang van de waterkwaliteit, niet meetellen voor het GLB.
Kunt u aangeven wat het doel is van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB? In hoeverre heeft dit te maken met het vasthouden van stikstof in de grond?
Ik citeer een deel van de overweging 44 van de EU Verordening 1307/2013: «Er moeten ecologische aandachtsgebieden worden gecreëerd, met name om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te beschermen en te verbeteren. Onder ecologische aandachtsgebieden worden derhalve gebieden verstaan die rechtstreeks van invloed zijn op biodiversiteit, zoals braakliggend land, landschapselementen, terrassen, bufferstroken, beboste gebieden en boslandbouwgebieden, of gebieden die de biodiversiteit onrechtstreeks beïnvloeden door een verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen, zoals gebieden bedekt met vanggewassen en een winterplantendek...« Het verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen met vanggewassen en een winterplantendek heeft onder andere te maken met het vasthouden van stikstof in de bodem.
Kunt u aangeven hoe het doel van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB zich verhoudt tot het feit dat het voor graszaad (Engels raaigras) op bouwland nodig is om een ander vanggewas in te zaaien (bijvoorbeeld gele mosterd) om te voldoen aan de eisen, terwijl graszaad vaak blijft staan en dus stikstof vasthoudt aan de ene kant, maar het voor bijvoorbeeld mais mogelijk is om Engels raaigras als onderzaai te zaaien?
Voor het invullen van de vergroeningsverplichting van 5% van het bouwland als EA, in het kader van het GLB, mag de boer kiezen om na de hoofdteelt een vanggewas in te zaaien. Dit is dus geen verplichting. De boer kan voor het invullen van het ecologisch aandachtsgebied namelijk uit meerdere maatregelen kiezen, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een akkerrand. Een vanggewas mag ook als onderzaai ingezaaid worden, bijvoorbeeld gelijktijdig met het hoofdgewas of het mag ingezaaid worden na de oogst van de hoofdteelt. Wanneer gekozen wordt voor onderzaai, geldt niet de verplichting dat er sprake moet zijn van een mengsel. Wordt gekozen voor inzaai na de oogst, dan moet er wel een mengsel worden ingezaaid. Aangezien graszaad een monoteelt is en in verband met de zaadwinning er geen vanggewas «doorgezaaid» kan worden als onderzaai, betekent het dat, als de landbouwer een dergelijk perceel wil inzetten als EA vanggewas, hij de stoppel (na de oogst) door moet zaaien met een andere toegestane soort. Dit geldt alleen als de landbouwer er voor kiest om het graszaadperceel in te zetten met een vanggewas voor de EA-verplichting. Boeren die uitsluitend met vanggewassen willen voldoen aan de EA verplichting moeten minimaal op 16,7% (wegingsfactor van 0,3) van het bouwland een vanggewas telen.
Hoe ziet u het dilemma in jaren zoals nu, waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan zeer onzeker zijn, om wel/niet een vanggewas in te zaaien en daarmee in ieder geval CO2 uit te stoten?
Als een vanggewas goed opkomt, groeit en naarmate het langer blijft staan is de kans op het vasthouden van stikstof in de bodem groter en de kans op het vastleggen van CO2 ook groter. Mogelijke uitstoot van CO2 door eisen voor vanggewas als gevolg van weersomstandigheden acht ik lastig te beïnvloeden en daarom ben ik terughoudend daarvoor extra voorschriften in het NSP te introduceren.