De vergoeding van orthopedische schoenen aan jonggehandicapten |
|
Renske Leijten (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding voor noodzakelijke voorzieningen verwijst naar de Zorgverzekeringswet?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de Zorgverzekeringwet alleen orthopedische schoenen voor dagelijks gebruik vergoedt en geen orthopedische werkschoenen?
Ik acht het niet wenselijk dat mensen genoodzaakt zijn hun dagbesteding op te zeggen, omdat ze geen vergoeding krijgen voor orthopedische schoenen. Dit is ook niet nodig. Indien er sprake is van dagbesteding geïndiceerd vanuit de AWBZ worden orthopedische schoenen die nodig zijn om in de dagbesteding activiteiten te kunnen verrichten, vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet. Hierbij geldt dat de orthopedische schoenen geschikt moeten zijn om de beperkingen/belemmeringen van verzekerde in aanvaardbare mate te compenseren, en daarbij de concrete feiten en omstandigheden waarin de individuele verzekerde op het gebruik ervan is aangewezen, in aanmerking moeten worden genomen. Dit houdt in dat er rekening wordt gehouden met het gebruik van de schoenen in de dagbesteding.
Acht u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding noch bij het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), noch bij de zorgverzekering, noch bij de bijzondere bijstand de orthopedische werkschoenen vergoedt kunnen krijgen en hierdoor genoodzaakt zijn om deze dagbesteding op te zeggen? Kunt u aangeven waar jonggehandicapten deze noodzakelijke voorziening vergoedt kunnen krijgen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding niet achter de geraniums komen te zitten vanwege het ontbreken van noodzakelijke voorzieningen?
Zie antwoord vraag 2.
De zorg voor kwetsbare vrouwen met psychosociale en psychiatrische problematiek, rond zwangerschap en geboorte |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de gevolgen van het invoeren van de eigen bijdrage voor tweedelijnsbehandelingen in de geestelijke gezondheidszorg en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket, voor een groep zwangeren in achterstandssituaties?1
Ik ben nog niet op de hoogte van de precieze gevolgen van de invoering van de eigen bijdrage GGZ. De eigen bijdrage is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Om de effecten van deze invoering voor kwetsbare groepen in de samenleving in het algemeen te bepalen, ben ik een monitor gestart. Begin september verwacht ik de Kamer te kunnen informeren over de eerste resultaten van deze monitor.
Bent u op de hoogte van het feit dat juist bij vrouwen in achterstandssituaties veel psychosociale en psychiatrische aandoeningen voorkomen, en dat een adequate aanpak van deze problematiek intensieve psychosociale begeleiding vergt?
Ik ben bekend met het feit dat zwangere vrouwen van niet-westerse afkomst, uit achterstandswijken of met een laag sociaal economische status een verhoogd risico hebben op complicaties tijdens of na de zwangerschap (een goed begin, 2009).
Uit het onderzoeksrapport NEMESIS 2 (trimbos-instituut) blijkt dat de prevalentie van psychische stoornissen bij vrouwen en mannen ongeveer gelijk is. Vrouwen maken echter wel meer gebruik van zorg vanwege psychische problemen dan mannen. Daarnaast kan ik uit dezelfde studie (NEMESIS 2) niet de algemene conclusie trekken dat niet-westerse mensen significant een hogere prevalentie kennen van psychische aandoeningen. Wel blijkt uit deze studie dat psychische aandoeningen relatief meer voorkomen bij mensen met een laag inkomen.
Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is. Ook ben ik van mening dat veel patiënten worden doorverwezen naar de tweedelijns, specialistische GGZ die ook in de eerstelijn geholpen kunnen worden. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Niet alleen om dat dit zal leiden tot een vermindering van kosten maar ook om de weg naar de eerstelijnszorg te stimuleren. Aangezien er voor zowel de eerstelijn als de langdurige GGZ al een eigen bijdrage bestond, werd teveel beroep gedaan op de tweedelijn waar er nog geen eigen bijdrage gold.
Bent u op de hoogte van het bestaan van de zogenoemde POP-poli's (psychiatrie, obstetrie en pediatrie), waarin een multidisciplinair team van gynaecoloog, kinderarts, psycholoog, maatschappelijk werker en psychiater werkt? Wat is uw mening over deze poli's en vindt u deze nuttig en nodig?
Ik ben op de hoogte van de POP-poli’s. Ik vind de POP-poli’s een goed initiatief en vind het van belang dat die patiënten die het nodig hebben een multidisciplinaire behandeling kunnen krijgen bij een POP-poli.
Kunt u zich voorstellen dat zwangere vrouwen met onbehandelde psychopathologie zich vaker uit de obstetrische zorg onttrekken, een ongezondere leefstijl hebben (inclusief meer middelengebruik) en meer kans hebben op zwangerschapscomplicaties, waaronder vroeggeboorte en kinderen met een lager geboortegewicht? Zo ja, bent u van mening dat waar mogelijk complicaties rond zwangerschap en geboorte voorkomen moeten worden?
Dit kan ik mij inderdaad voorstellen en dat vind ik een kwalijke zaak. In mijn beleidsbrief «zwangerschap en geboorte» van 14 december 2010 (Kamerstuk 32 279, nr.10), schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de babysterfte in Nederland te verlagen. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart jongstleden, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
Kunt u zich voorstellen dat de invoering van de eigen bijdrage Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) vanaf 1 januari 2012 juist voor deze groep zwangeren een onoverkomelijke barrière vormt?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de barrière die dit oproept om mogelijk niet in zorg te gaan.
Echter de huidige financiële tijden vragen om matiging en een verantwoorde ontwikkeling van de overheidsuitgaven. Iedereen moet hieraan bijdragen. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en dat de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Vindt u het juist dat er financiële barrières zijn voor preventieve «ouder-babyinterventie» die veel GGZ-instellingen postpartum aanbieden? Welke barrières zijn er op dit moment volgens u?
Ik zie geen financiële barrières voor de preventieve ouder-babyinterventie die GGZ-instellingen postpartum aanbieden door invoering van de eigen bijdrage GGZ. De preventieve ouder-babyinterventie valt onder de selectieve preventie en valt daarmee niet onder de Zorgverzekeringswet waarvoor nu een eigen bijdrage is ingevoerd.
Bent u bereid voor kwetsbare zwangeren en kraamvrouwen met psychopathologie, net als voor jongeren onder de 18 jaar en «bemoeizorgbehoeftigen», een uitzonderingspositie te creëren voor de eigen bijdrage?
In de motie Van der Staaij/ Bruins Slot (TK 2010/11, 25 424, nr. 123) aangenomen op 30 juni, is de regering verzocht om in 2012, bij het introduceren van een eigen bijdrage in de tweedelijns GGZ, het risico op zorgmijding in te perken door de meest kwetsbare doelgroepen te ontzien, hetzij via een verlaging van de eigen bijdrage, hetzij via een gerichte uitzondering van de meest kwetsbare doelgroepen. Beide mogelijkheden zijn met de sector verkend om kwetsbare doelgroepen te ontzien via een gerichte uitzondering. Na overleg met het veld is geconcludeerd dat het uitsluiten van patiënten met bepaalde psychische aandoeningen moeilijk objectiveerbaar te maken is. Een helder criterium welke aandoeningen juist wel of juist niet in aanmerking zouden moeten komen voor uitsluiting is niet of nauwelijks te maken. Uitsluiting op basis van inkomen bleek ook niet vrij van bezwaren te zijn (inzage in inkomensgegevens bij andere partijen en de vergroting van de armoedeval). Alles overwegend heb ik ervoor gekozen om de eigen bijdrage in het algemeen te verlagen. Ik ben gekomen tot een pakket aan maatregelen, ter invulling van de motie, waarmee de eigen bijdrage verder is verlaagd van € 275 (brief 27 juni 2011, kamerstuk 25 424, nr. 129) naar € 200. De eigen bijdragen zijn daarmee fors verlaagd ten opzichte van de eigen bijdragen zoals opgenomen in het Regeerakkoord.
Tevens heb ik een aantal uitzonderingen gemaakt waarbij geen eigen bijdrage voor de behandeling betaald hoeft te worden, te weten: patiënten die in crisis verkeren, patiënten die onvrijwillig zijn opgenomen in het kader van de «Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen» (BOPZ), patiënten waarbij de aanleiding tot zorg «bemoeizorg» is en patiënten tot 18 jaar.
Ik heb in mijn brief aan u op 26 juli 2011 (Kamerstuk 25 424, nr. 130) ook aangegeven dat ik bereid ben om in het kader van de ontwikkeling van de brede beleidsagenda de mogelijkheden voor alternatieve maatregelen voor 2013 verder te onderzoeken. Daarmee kom ik tegemoet aan het laatste onderdeel van de motie, waarin wordt verzocht in een bestuurlijk overleg met partijen tot een gezamenlijke agenda te komen voor de toekomst. De gesprekken met het veld daarover zijn op dit moment gaande.
Op welke wijze gaat u het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte, dat kwetsbare zwangeren zorg op maat moeten krijgen, zowel lichamelijk als psychisch, in praktijk brengen? Kunt u aangeven welke zorg rond zwangerschap en geboorte voor vrouwen met psychische problematiek, zoals in het artikel in Medisch Contact wordt beschreven, drempelloos beschikbaar blijft en welke zorg volgens u niet drempelloos beschikbaar moet zijn?
Ik ken het advies van de Stuurgroep Zwangerschap en Geboorte. In mijn beleidsbrief van 14 december 2010 schets ik de maatregelen die ik neem en genomen heb om de verloskundige zorg in Nederland te verbeteren. U ontvangt van mij in juli, zoals beloofd tijdens het Algemeen Overleg van 7 maart, een voortgangsrapportage over deze maatregelen.
In mijn eerdere antwoorden heb ik mijn dilemma’s toegelicht waarom ik geen gerichte uitzondering kan maken voor deze groep.
Een nieuwe gerechtelijke uitspraak tegen de verplichting voor psychiaters om diagnose-informatie op declaraties te vermelden |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven Bedrijfsleven (CBb) die opnieuw de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opdraagt een einde te maken aan het verplicht door behandelaren in de curatieve geestelijke gezondheidszorg vermelden van diagnosecodes op declaraties? Hoe is het mogelijk dat de NZa de eerdere gelijkluidende uitspraak negeerde? Wilt u uw antwoord toelichten?1
De NZa heeft getracht tegemoet te komen aan de tekortkomingen in de vorige uitspraak van het CBb en is daar blijkens het oordeel van het CBb niet in geslaagd. Ik betreur dat. Zoals ik eerder heb aangegeven is het oordeel aan de rechter. Ik ga ervan uit dat de NZa op verantwoorde wijze een nieuw besluit neemt naar aanleiding van deze nieuwe uitspraak.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u stelt dat de eerste uitspraak van het CBb inhield dat de NZa een nadere onderbouwing moest leveren van de noodzaak dat de diagnose-informatie bij verzekeraars onder ogen komt van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt, en die niet onder het medisch tuchtrecht vallen? Deelt u de mening dat uit de jongste uitspraak van het CBb blijkt dat dit een onjuiste interpretatie van de eerdere uitspraak was, die immers de NZa niet opdroeg haar besluit beter te onderbouwen, maar met een inhoudelijk ander besluit te komen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
In mijn antwoord van 30 mei 2011 op eerdere schriftelijke vragen heb ik geen interpretatie van de eerste uitspraak van het CBb gegeven. Naast enkele citaten uit die uitspraak heb ik aangegeven dat het niet aan mij maar aan het CBb is om een oordeel over de secundaire beslissing op bezwaar van de NZa te geven. Dat is recentelijk gebeurd.
Het CBb heeft geoordeeld dat de NZa onvoldoende de mogelijkheden heeft benut voor het vinden van een passend alternatief voor de verplichting om diagnose-informatie op de declaratie aan verzekeraars te vermelden. Overigens heeft het CBb daarbij ook aangegeven dat deze verplichting als zodanig niet onrechtmatig behoeft te zijn, mits daarbij uitzonderingsmogelijkheden zijn ingebouwd ter respectering van de door appellanten naar voren gebrachte belangen.
Vindt u het aanvaardbaar dat vertrouwelijke medische informatie over burgers als gevolg van de DBC-systematiek onder ogen kan komen van personen voor wie geen medisch beroepsgeheim geldt en die niet tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn te stellen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe garandeert u de medische privacy? Wilt u hierover uw politieke oordeel geven en geen formalistisch antwoord, zoals gegeven op eerdere schriftelijke vragen?2
Ik vind het belangrijk dat de privacyregels worden nageleefd. In haar recente uitspraak heeft het CBb onder 5.32 aangegeven dat het niet noodzakelijk is om het DBC-systeem volledig buiten werking te stellen. Een uitzonderingsmogelijkheid voor het verstrekken van diagnose-informatie op de factuur voor bepaalde groepen patiënten dan wel bepaalde cliënten, al dan niet beperkt tot gevallen waarin cliënten daarom verzoeken, kan volstaan.
Wat weegt voor u zwaarder: de wens van individuele burgers dat hun medische privacy wordt gerespecteerd of een verondersteld algemeen «consumentenbelang» dat noodzaakt dat zorgverzekeraars diagnose-informatie onder ogen krijgen van hun verzekerden? Wilt u uw antwoord toelichten, en hierin ook ingaan op het oordeel van het CBb onder 5.36?1
De zorg van appellanten is niet zozeer gelegen in de inkijk die de medewerkers van zorgverzekeraars, die met de declaratieafhandeling zijn belast, hebben in de diagnose-informatie, maar in het vertrouwen in de veiligheid van een gedigitaliseerd informatiesysteem waarin de diagnosegegevens worden verwerkt. Het CBb onderstreept dit en oordeelt dat niet valt in te zien dat de NZa niet voldoende mogelijkheden zou hebben om een voor alle betrokken partijen hanteerbaar systeem met een uitzondering op de verplichting diagnose-informatie op de declaratie te vermelden in het leven te roepen. Zeker wanneer het gaat om een beperkt aantal gevallen waarin voor deze uitzondering behoefte wordt gevoeld zijn ook andere hanteerbare varianten van declareren denkbaar waarbij, in afwijking van het algemeen geldende DBC-GGZ-systeem, aan de verzekeraar de voor een verantwoorde uitbetaling aan een zorgverlener benodigde informatie kan worden verschaft zonder dat diagnose-informatie op de declaratie wordt vermeld. Het CBb oordeelt dat de zorgverlener op enigerlei wijze de informatie die het in rekening gebrachte tarief rechtvaardigt, moet administreren en bewaren. Dit met het oog op het kunnen uitvoeren van met name de materiële controle door de verzekeraar. Materieel blijven de eisen ten aanzien van de prestaties in relatie tot het in rekening te brengen tarief immers onverkort van kracht.
Onder rechtsoverweging 5.36 overweegt het CBb dat niet valt in te zien dat de wens van de zelfbetalende patiënt verschoond te blijven van diagnose-informatie op de factuur, zou moeten wijken voor het door de NZa genoemde algemeen consumentenbelang. Echter, ook hier oordeelt het CBb, dat niet valt in te zien dat een patiënt die te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op diagnose-informatie op de declaratie deze informatie niet ook op andere wijze zal kunnen verkrijgen. Het CBb geeft aan dat er meerdere wijzen van regulering van de informatieverschaffing over prestatie en tarief door de zorgverlener aan de patiënt zijn waaraan niet de bezwaren kleven als de op dit punt voorgeschreven algemene verplichting.
Op deze wijze worden zowel het individuele belang van de patiënt als het consumentenbelang (recht van patiënt en/of verzekeraar om na te kunnen gaan of de patiënt/verzekeraar het juiste tarief voor de behandeling aan de zorgverlener betaald) betrokken. Ik respecteer dit oordeel van het CBb en ga er van uit dat de NZa voorziet in een besluit dat in een voor alle betrokken partijen hanteerbaar systeem voorziet.
Deelt u de mening dat het van bovenaf bepalen wat in iemand «consumentenbelang» is, beschouwd moet worden als een vorm van betutteling? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid deel ik die opvatting. Wat betreft de kwestie rond het verschaffen van informatie op de declaratie omtrent de diagnose respecteer ik zoals gezegd de uitzondering die het CBb maakt voor de zelfbetalende patiënt en voor patiënten of (namens hen) zorgverleners die daarom verzoeken. Het individuele belang geeft daarin de doorslag.
Indien de NZa opnieuw de uitspraak van de rechter naast zich zou neerleggen, bent u dan bereid in te grijpen? Zo nee, waarom niet, gelet op uw bevoegdheid om NZa-beschikkingen te vernietigen?3
Het is aan de NZa om gevolg te geven aan de uitspraak van het CBb. Daartoe dient de NZa opnieuw een beslissing op bezwaar te nemen. Die beslissing kunnen belanghebbenden, indien nodig, opnieuw laten toetsen bij het CBb. Ik heb er vertrouwen in dat de Nza een adequaat besluit zal nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u stelde dat slechts een beperkt aantal gebruikers een bestand krijgt met de DIS-gegevens van een individuele zorgaanbieder, namelijk de NZa, CBS, DBC Onderhoud, CVZ en VWS «en mogelijk ook de brancheorganisaties»? Hoeveel personen betreft het, die toegang tot deze gegevens hebben en hoeveel van deze personen vallen onder het medisch beroepsgeheim en het medisch tuchtrecht?
DIS-gegevens zijn gepseudonimiseerd, het is daarom niet mogelijk tot personen te herleiden gegevens uit het DIS te herleiden. Het medisch beroepsgeheim en medisch tuchtrecht zijn dan ook niet van toepassing op deze gegevens. Over het exacte aantal mensen dat van de verschillende betrokken partijen toegang heeft tot deze gegevens heb ik geen gegevens.
De gevolgen van de eigen bijdrage in de GGZ voor kwetsbare zwangere vrouwen |
|
Nine Kooiman (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd»?1
Ik heb kennis genomen van het artikel «Zorg voor kwetsbare zwangere bedreigd». Ik vind het van belang dat er adequate hulpverlening rondom de patiënt wordt georganiseerd daar waar dat noodzakelijk is.
De eigen bijdrage voor de tweedelijns GGZ is ingevoerd omdat de uitgaven aan de GGZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen. De GGZ groeide zo hard dat dit uiteindelijk ten koste zou gaan van de rest van de zorg. Ieder jaar kwamen er zo’n 10% patiënten bij, terwijl het voorkomen van psychiatrische ziekten onder de bevolking gelijk blijft.
Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel. Het principe achter de eigen bijdrage is dat een patiënt maximaal de eigen bijdrage zelf bijdraagt aan zorg en de rekening daarboven collectief wordt vergoed. In de eerstelijns psychologische zorg en in de AWBZ geldt al langer een eigen bijdrage. Ik heb geen signalen ontvangen dat mensen daardoor deze vormen van zorg mijden.
Wat zijn exact de gevolgen voor moeder en kind, wanneer zwangere vrouwen geen toegang (meer) hebben tot de geestelijke gezondheidszorg (GGZ)?
Ik ben het niet met u eens dat zwangere vrouwen geen toegang hebben tot geestelijke gezondheidszorg. De kosten aan zorg stijgen dusdanig dat een ieder die gebruik maakt van zorg daar ook een bijdrage aan moet leveren, dus ook zwangere vrouwen. Voorheen werd er een te groot beroep gedaan op de specialistische GGZ omdat in zowel de eerstelijns psychologische zorg als in de AWBZ al langer sprake is van een eigen bijdrage. Met de invoering van de eigen bijdrage in de tweedelijn beoog ik een remmend effect op de specialistische GGZ te bewerkstelligen. Ik streef ernaar met dit beleid de eerstelijns zorg, dichtbij huis, te stimuleren. Ik ga er dan ook vanuit dat een deel van deze zwangere vrouwen goed terecht kan in de eerstelijns GGZ.
Hoeveel zogeheten POP-poli's (Pychiatrie-, Obstetrie- en Pediatrie-poli’s) zijn er in ons land en hoeveel worden in hun voortbestaan bedreigd of zijn al gesloten door de bezuinigingen in de GGZ? Kunt u uw antwoord toelichten?
Momenteel zijn er 22 POP-poli’s in Nederland die zich via het Landelijk Kenniscentrum Psychiatrie en Zwangerschap (LKPZ) bekend hebben gemaakt. Ik heb nog geen signalen ontvangen dat deze poli’s in hun voortbestaan bedreigd worden of reeds gesloten zijn door de bezuinigingen die ik heb moeten nemen in de GGZ.
Hoeveel zwangere of pas bevallen vrouwen hebben afgezien van, of zijn gestopt met behandeling in de GGZ, vanwege de eigen bijdrage in de GGZ en het schrappen van de aanpassingsstoornissen uit het basispakket van de zorgverzekering?
Hier heb ik geen zicht op. De eigen bijdrage in de tweedelijns ggz is pas 3 maanden geleden ingevoerd. Ik heb een monitor gestart naar de effecten van de eigen bijdrage voor kwetsbare groepen in de samenleving in zijn algemeen. De eerste resultaten van deze monitor ontvang ik in september 2012.
Hoe verhoudt het beleid van de overheid om de perinatale sterfte aan te pakken zich tot het verhogen van de drempel om hulp te zoeken of te krijgen voor zwangere vrouwen met psychische problemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verschillende groepen van patiënten geven signalen af over de invoering van de eigen bijdrage en de drempel die dit mogelijk met zich meebrengt om in zorg te gaan.
Echter, zoals ik in vraag 1 heb beantwoord, is het in deze tijden zo dat matiging van de overheidsuitgaven noodzakelijk is. Ik vind het redelijk dat mensen die gebruik maken van de GGZ daaraan bijdragen. Een eigen bijdrage van maximaal € 200 per jaar vind ik in dat opzicht verantwoord en acceptabel.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat het percentage van 80% niet-westerse vrouwen dat geen kraamzorg krijgt wordt verminderd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij niets bekend over een dergelijk percentage van niet-westerse vrouwen welke mogelijk geen kraamzorg zouden ontvangen.
Deelt u de mening dat de verschillende eigen bijdragen, zoals voor een poliklinische bevalling, kraamzorg en/of de GGZ, het voorkomen van babysterfte belemmeren, gezien het feit dat de kans op babysterfte voor vrouwen uit achterstandswijken of met een lage sociaal- economische achtergrond groter is dan bij andere vrouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is mij geen onderzoek bekent waarin een relatie wordt gelegd tussen de eigen bijdrage voor kraamzorg en poliklinische bevallingen en de hogere babysterfte in achterstandswijken of bij vrouwen met een lage sociaal- economische achtergrond.
Deelt u voorts de mening dat het niet langer verantwoord is om eigen bijdragen te vragen van kwetsbare zwangere vrouwen, en bent u bereid deze te schrappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben een monitor gestart waarvan ik in september de eerste resultaten verwacht. Ik vind het te vroeg om nu al conclusies te trekken.
Het bericht dat zorgverzekeraars 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat de gezamenlijke zorgverzekeraars het afgelopen seizoen 58 miljoen euro aan reclame hebben besteed? Is dit wat u verstaat onder doelmatig en sober gebruik van zorggeld?1
Zorgverzekeraars hebben volgens het rapport van BS Health Consultancy2 in het overstapseizoen 2011–2012 58 miljoen euro uitgegeven aan reclame. Omgerekend is dit € 3,50 per verzekerde of € 58 per overstappende verzekerde. De hoeveelheid geld die zorgverzekeraars uitgeven aan reclame valt buiten mijn verantwoordelijkheid. De uitvoering van de Zorgverzekeringswet is in handen gegeven van private zorgverzekeraars. Deze zorgverzekeraars hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om hun marktpositioneringsstrategie. Zorgverzekeraars moeten hun zorgplicht nakomen; zij hebben daarnaast de vrijheid om te bepalen op welke wijze zij reclame maken, hoeveel geld ze daaraan besteden, en hoe dit tot uitdrukking komt in hun premiebeleid.
Wat is uw opvatting over de jaarlijkse toename van reclame-uitgaven door zorgverzekeraars, zoals dit jaar met 8%? Hoeveel zorggeld mag er van u maximaal worden besteed aan reclame?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet valt uit te leggen dat, terwijl de premies stijgen, de eigen betalingen toenemen en het verzekerde basispakket wordt verkleind vanwege de vermeende onbetaalbaarheid van de zorg, er door zorgverzekeraars tientallen miljoenen worden uitgegeven aan reclames? Zo nee, hoe legt u dit aan burgers uit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de bevinding dat de prijs het belangrijkste criterium is voor verzekerden om over te stappen en niet de kwaliteit van zorg? Hoe verhoudt zich dit tot uw geloof dat door concurrentie tussen zorgverzekeraars de kwaliteit van de zorg zal stijgen?2
Volgens het rapport van BS Health Consultancy zijn in 2012 6% van de verzekerden overgestapt naar een andere zorgverzekering. In het rapport wordt geconcludeerd dat de prijs het belangrijkste keuzecriterium blijft voor veel overstappers, gezien de stijging van het aantal goedkope (internet)polissen en collectief verzekerden. Verzekerden tussen de 18 en 45 jaar blijken het meest over te stappen en letten daarbij vooral op prijs, korting en eventuele aantrekkelijke cadeaus. De doelgroep boven de 45 jaar is meer gericht op kwaliteit maar stappen minder vaak over.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Ik constateer dat zorgverzekeraars deze rol steeds meer oppakken, door bijvoorbeeld het selectief inkopen van zorg. Aangezien zorgverzekeraars zich langzamerhand meer onderscheiden in de wijze waarop zij zorg inkopen, verwacht ik dat het kwaliteitsaspect een gaandeweg sterkere rol zal gaan spelen bij de keuze voor een zorgverzekeraar.
Wat is uw reactie op het feit dat verzekerden bij een zogenaamde internetpolis gemiddeld 125 euro goedkoper uit zijn dan mensen met een reguliere polis en dat internetpolissen de voornaamste bron van het succes van winnende zorgverzekeraars zijn? Deelt u de mening dat hier de tweedeling verder voortschrijdt tussen relatief gezonde jongere mensen die vaardig zijn met internet enerzijds en ouderen en chronisch zieken met hoge zorgkosten en minder eigen regie anderzijds? Zo nee, waarom niet?2
Het aantal verzekerden met een internetpolis is in 2012 toegenomen tot 770 000 verzekerden, ofwel 5% van het totaal aantal verzekerden. Dit waren er in 2011 nog geen half miljoen ofwel 3%. Deze verzekerden waren met hun internetpolis gemiddeld 125 euro per jaar goedkoper uit dan met een reguliere polis. Ook verzekerden in een collectiviteit zijn goedkoper uit dan met een reguliere polis, dit scheelt gemiddeld 85 euro per jaar. Het aantal collectief verzekerden is in 2012 gestegen van 66% naar 68%.
Steeds meer verzekerden sluiten zich aan bij een collectiviteit of een internetpolis. Het aantal verzekerden met een reguliere polis (geen internet of collectiviteit) is gedaald in 2012 van 31% naar 27%. Uiteraard is toegang tot het internet voor het sluiten van een internetpolis van belang. De internetpolissen, tenzij er sprake is van een collectiviteit, zijn echter wel altijd voor iedereen toegankelijk, aangezien de zorgverzekeraar een acceptatieplicht heeft. Ook heeft inmiddels 94% van alle huishoudens in Nederland toegang tot het internet (Bron: Statline) en is een aantal internetpolissen ook telefonisch af te sluiten. Overigens is er de laatste jaren een inhaalslag gaande van het internet gebruik van ouderen. Van een tweedeling is derhalve mijn inziens geen sprake.
Wat is uw reactie op de constatering dat beleid gericht op doelgroepen van jongere verzekerden die sneller geneigd zijn over te stappen vanwege lage prijzen, aantrekkelijke cadeaus en kortingen het meeste succes oplevert voor zorgverzekeraars en dat dit doelgroepgericht beleid in de toekomst verder zal toenemen? Hoe voorkomt u dat de zorgverzekeraars zich vooral gaan inspannen om commercieel aantrekkelijke doelgroepen te lokken, terwijl ouderen, chronisch zieken en andere minder winstgevende verzekerden er bekaaid vanaf komen? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Voorop staat dat de zorgverzekeraar een acceptatieplicht heeft, dus ook polissen die speciaal ontwikkeld worden voor doelgroepen als jonge verzekerden, zijn toegankelijk voor oudere verzekerden, tenzij er sprake is van een collectiviteit. Verder ligt het buiten mijn verantwoordelijkheid welke doelgroepen verzekeraars aan zich proberen te binden. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, 2 en 3 is de marktpositioneringsstrategie de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars zelf.
Ik vind het wel van groot belang dat verzekeraars hun doelgroepenbeleid niet laten afhangen van de eventuele winst of verlies die op bepaalde groepen valt te behalen. De commissie Don onderzoekt of er door onvoldoende compenserende werking van het risicovereveningssysteem prikkels zijn voor verzekeraars om doelgroepenbeleid te voeren. In voorkomende gevallen verwacht ik dat de commissie Don suggesties heeft om verkapte vormen van risicoselectie tegen te gaan. De commissie Don komt in juni met haar eindrapport.
Deelt u de mening dat 58 miljoen euro zorggeld beter kan worden besteed aan het verzekerd houden van noodzakelijke zorg, zoals dieetadvisering en tandzorg dan aan de promotie van zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over de 7 miljard euro aan reserves die de zorgverzekeraars hebben opgepot? Deelt u de mening dat hiervan zo’n 2 miljard euro niet verklaard kan worden door de vereiste solvabiliteit? Zo nee, op welke cijfers en/of rapporten baseert u uw opvatting? Zo ja, wat gaat u doen om het oppotten van miljarden tegen te gaan en te bewerkstelligen dat dit geld daadwerkelijk wordt besteed aan noodzakelijke zorg?
De Nederlandsche Bank (DNB) eist van de zorgverzekeraars dat zij een solvabiliteitsreserve aanhouden. De DNB baseert zich hierbij op Europese regelgeving. De solvabiliteitseisen hebben tot doel om de verzekerden de zekerheid te geven dat de zorgverzekeraars hun financiële verplichtingen kunnen nakomen.
Ik herken de genoemde cijfers over de vermogensopbouw door zorgverzekeraars. Volgens DNB zouden de zorgverzekeraars, gezien de in 2011 geldende solvabiliteitseisen voor de basisverzekering en de aanvullende verzekering, een minimale solvabiliteitsreserve van € 3,5 miljard moeten aanhouden. Vanuit prudentieoverweging streven veel zorgverzekeraars naar het aanhouden van een extra solvabiliteitsbuffer van ongeveer 50 procent. Het eigen vermogen van de zorgverzekeraars bedroeg ultimo boekjaar 2011 € 6,8 miljard. Het eigen vermogen was dus € 1,6 miljard hoger dan de vereiste solvabiliteitsreserve vermeerderd met de prudentiebuffer. Het staat de verzekeraars vrij om vermogens op te bouwen die boven de minimaal vereiste solvabiliteit uitgaan, deze minimaal vereiste solvabiliteit zorgt er voor dat de kans dat de verzekeraar failliet gaat en de verzekerde daardoor geen zorg geleverd krijgt, een stuk kleiner wordt.
Een EU-pilot voor een Europees elektronisch patiëntendossier en de uitspraken van Zorgverzekeraars Nederland inzake het verplicht stellen van aansluiting bij het Landelijk Schakelpunt voor contractering door zorgverzekeraars |
|
Arjan El Fassed (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht inzake de zorgen met betrekking tot waarborgen van privacy bij een EU-breed elektronisch patiëntendossier?1
Ja.
Bent u van deze pilot op de hoogte? Wat is de status van de pilot en is Nederland betrokken bij deze pilot?
Ja ik ben op de hoogte van deze pilot. Nederland is betrokken bij het project European Patiënt Smart Open Services (EPSOS) waaronder deze pilot plaatsvindt. Op dit moment vindt een pilot plaats tussen Tsjechië en Frankrijk. In Nederland worden geen pilots uitgevoerd.
Hoe staat de pilot in verhouding tot de situatie in Nederland met betrekking tot het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) en met name het Landelijk Schakelpunt (LSP)?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe is het beginsel van privacy by design in dit project gegarandeerd?
Bij EPSOS is permanente aandacht voor privacy en beveiliging. Dit richt zich zowel op juridische als technische aspecten.
Welk beschermingsniveau voor privacygegevens wordt er nagestreefd en is dat uiteindelijk in alle EU-lidstaten te garanderen?
Alle EU lidstaten zijn gebonden aan de Europese privacy richtlijn.
De specifieke eisen en specificaties van EPSOS richten zich met name op de informatie-uitwisseling tussen de koppelvlakken van de e-Health infrastructuren in de verschillende landen; de zogenaamde National Contact Points (NCPs). EPSOS stelt geen nadere eisen aan de nationale e-Health infrastructuren die achter een NCP liggen. Wel is het zo dat deze nationale e-Health infrastructuren moeten voldoen aan de geldende nationale privacy wet- en regelgeving, die moet voldoen aan de Europese privacy richtlijn. Daarin staat dat er een «passend beschermingsniveau» gekozen moet zijn.
Voor wat betreft het dataverkeer tussen de NCP's van de deelnemende epSOS landen geldt dat deze uitwisseling moet voldoen aan eisen die overeenkomen met de Nederlandse norm NEN-7512 voor informatiebeveiliging in de zorg.
Hoe wordt voorkomen dat het uiteindelijke systeem een grote database blijkt te worden, waarin iemands medische dossier volledig raadpleegbaar is?
Er is geen sprake van een centrale database, gegevens blijven bij de bron. Daarnaast gaat het bij EPSOS alleen om pilots met een beperkte set van gegevens en is expliciete toestemming van de patiënt noodzakelijk voordat er gegevens beschikbaar kunnen worden gesteld.
Klopt de veronderstelling van Balboni dat de beveiliging van patiëntengegevens nog lang niet op orde is? Deelt u de mening dat een dergelijk stelsel van gegevensuitwisseling pas kan starten als de beveiliging optimaal en operationeel is? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt is dat uitwisseling van medische gegevens alleen plaats kan vinden indien de beveiliging op orde is. Dit uitgangspunt geldt voor uitwisseling binnen Nederland alsook voor uitwisseling tussen verschillende Europese landen zoals bij EPSOS aan de orde is.
Wat is uw reactie op het bericht dat zorgverzekeraars vanaf volgend jaar aansluiting op het LSP als minimale kwaliteitseis gaan hanteren?2
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Wat is uw reactie op de stelling van de directeur van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat hij geen boodschap heeft aan de motie3 waarmee de Kamer heeft uitgesproken tegen verplichte aansluiting op het LSP te zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Deelt u de mening dat deze aangenomen motie betekent dat zorgverzekeraars aansluiting op het LSP niet verplicht mogen stellen? Zo ja, wat kunt u en bent u bereid te ondernemen om te voorkomen dat verzekeraars deze verplichting wel gaan hanteren?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
De forse rekening die patiënten ontvangen door vrije tarieven in de mondzorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tandartsrekening doet pijn; Forse nota patiënt door vrije tarieven»1 en het artikel «Verzekering dekt tandarts zelden helemaal»2 waarin verslag wordt gedaan van de nadelige gevolgen van de vrije tarieven voor patiënten?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF)? Is het waar dat uit een vergelijking van gehanteerde tarieven van 1150 tandartsen is gebleken dat van de 177 soorten behandeling tandartsen voor 155 behandelingen méér vragen dan de verzekeraars maximaal vergoeden?
Bij verschillende gelegenheden heb ik met uw Kamer gesproken over de verschillen tussen de prijzen die tandartsen in rekening brengen en de vergoedingen die zorgverzekeraars daar tegenover stellen. Daarbij heb ik eveneens gewezen op de prille startfase waarin het experiment met vrije prijsvorming in de mondzorg zich nu bevindt en gewaarschuwd voor overhaaste conclusies. Dat geldt wat mij betreft ook nu rondom de door u aangehaalde berichten van de NPCF, maar ook met betrekking tot de inmiddels verschenen berichtgevingen over orthodontie.
Met waardering die ik voor de diverse publicaties heb, laat ik mij primair leiden door de rapportages van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). Onlangs heeft de NZa haar tweede marktscan uitgebracht. Ten opzichte van de eerste scan is de prijsontwikkeling van meer prestaties bekeken. De NZa concludeert dat de meeste prijzen vallen binnen de zogenaamde conversiebandbreedte. Dat wil zeggen dat de prijzen van de meeste prestaties uit 2012 omgerekend corresponderen met de bandbreedte van de oude prijzen uit 2011.
Voorts houd ik vast aan mijn eerder gedane uitspraken om geen bijbetalingen binnen het basispakket te dulden. Zorgverzekeraars en tandartsen hebben hierover op mijn initiatief heldere afspraken gemaakt. In mijn brieven van 31 januari 2012 en 15 februari 2012 heb ik u over de resultaten van dit overleg geïnformeerd.
Zoals ik u eerder heb gemeld zal de NZa in juni haar monitor uitbrengen, waarin zij naast de prijzen ook zal ingaan op volumegegevens, serviceverlening, innovatie, kwaliteit en spreiding van aanbod.
Welke actie gaat u ondernemen richting tandartsen, dan wel richting verzekeraars, om patiënten niet de dupe van het experiment vrije tandartstarieven te laten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat aansluiting op het Landelijk Schakelpunt een minimale kwaliteitseis is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «ZN: «Aansluiting LSP minimale kwaliteitseis»»?1
Zorgverzekeraars verwijzen bij het vaststellen van contracten naar de kwaliteitseisen van de beroepsgroep. Als de beroepsgroep (de zorgaanbieders) heeft aangeven dat uitwisseling via het LSP als kwaliteitseis wordt gezien dan kunnen zorgverzekeraars dit opnemen. Het is dus uiteindelijk de beroepsgroep zelf die beslist of aansluiting op het LSP als kwaliteitseis voor de beroepsgroep geldt.
Deelt u de mening dat deze onzinnige eis voorbarig is daar er nog geen veldnorm of richtlijn is vastgesteld ten aanzien van aansluiting op het LSP?
Op dit moment is er nog geen sprake van een eis tot aansluiting op het LSP. De beroepsgroep stelt zelf de kwaliteitseisen vast. Zorgverzekeraars kunnen in de contracten afspraken maken over veilige en gestandaardiseerde elektronische communicatie tussen zorgaanbieders onderling. De zorgverzekeraars hebben hierbij aangegeven de eis niet in de contracten op te nemen voordat deze is vastgesteld door de beroepsgroep.
Vindt u dat zorgverzekeraars zich met kwaliteitsnormen mogen bemoeien?
Zie het antwoord op vraag 1. Verder verwijs ik u voor een toelichting op het gebruik van kwaliteitsnormen door zorgverzekeraars naar mijn brief van 21 oktober 2011 (Kamerstuk 29 689, nr. 361).
Bent u bereid erop toe te zien dat er geen eis tot aansluiting op het LSP komt zolang er geen veldnorm is vastgesteld?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het gerucht dat u plannen heeft om de 10-uursnorm voor het Persoonsgebonden budget te verlagen |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Kent u het artikel van «per Saldo» waarin u wordt geciteerd over het pgb?1
Ja.
Is het waar dat u erover denkt de 10-urengrens te verlagen? Zo nee, hoe komt dat citaat dan in het artikel? Zo ja, wanneer gaat u de Kamer informeren over de wijzigingen van uw pgb-standpunt?
De 10-urengrens geldt niet voor de pgb-regeling, maar voor de Vergoedingsregeling persoonlijke zorg. Ik heb geen plannen om deze 10-urengrens voor de vergoedingsregeling te verlagen. Ik zie in dit artikel hierover geen citaat. In het artikel doet Per Saldo verslag van een bijeenkomst op 5 maart jl. Op deze dag hebben mijn ambtenaren en ik in Nijkerk met ruim 100 mensen persoonlijke gesprekken gevoerd, onder meer met mensen met een pgb of hun ouders. In deze gesprekken is binnen de huidige beleidskaders onder andere gesproken over de ervaringen van deze mensen in de zorg.
Wanneer ontvangt de Kamer de eerste evaluatie van de invoering en het effect van de pgb-maatregel?
Ik heb in mijn pgb-brief van 1 december 2011 (TK, vergaderjaar 2011–2012, nr. 25 657, nr. 87) aangegeven, de Kamer ieder kwartaal te informeren. Ik baseer mij bij deze kwartaalrapportages op de uitkomsten van verschillende evaluatie-activiteiten die vanaf 1 januari 2012 zijn gestart. Dat zijn bijvoorbeeld de resultaten van een peiling onder mensen die dit jaar een AWBZ-indicatie hebben ontvangen, de bij Per Saldo ingerichte helpdesk, een peiling onder zorgkantoren en de signalen die ik ontvang vanuit het pgb-expertisecentrum. De eerste evaluatie over de maanden januari tot en met maart kunt u naar verwachting april a.s. tegemoet zien.
Het bericht 'Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister»?1
Het Kamerlid Bouwmeester (PvdA) heeft mij vragen gesteld over het bericht «Meisje pleegt zelfmoord om beleid minister» (2012Z03946). Op 16 maart 2012 is echter bekend geworden dat deze berichtgeving niet juist is gebleken. Bijgaand treft u het persbericht van ParnassiaBavo Groep waaruit dit blijkt2.
Ik ben van mening dat antwoord op de gestelde vragen daarmee niet aan de orde is.
Ik vertrouw er op u zo afdoende geïnformeerd te hebben.
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar de omstandigheden waaronder deze zelfmoord heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat komt er terecht van uw toezegging dat er in acute situaties toch zorg zal worden verleend als er al telefonisch wordt afgeweerd met de eigen bijdrage van 200 euro per patiënt?
Zie antwoord vraag 1.
De verstrekking van IPad's door een zorgorganisatie |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht dat (thuis)zorginstelling Sensire kosteloos iPad’s uit AWBZ-gelden verstrekt aan klanten met een AWBZ-indicatie?1
Ja.
Vindt u het terecht dat, terwijl de functie wonen uit de AWBZ-vergoedingen verdwijnt, wel dit soort vormen van ICT-ondersteuning aangeboden worden uit AWBZ-gelden?
De inzet van ICT om zorg op afstand mogelijk te maken is een gewenste ontwikkeling. De inzet van iPad is een moderne en goedkopere vorm van zorg op afstand. Er zijn vele aanbieders die werken met zorg op afstand, zoals Proteion en Zuid-Zorg.
Vindt u de verstrekking van iPad’s uit AWBZ-gelden geoorloofd?
De inzet van zorg op afstand is geoorloofd. Sinds 1-1-2012 is er een aparte NZa-beleidsregel die substitutie naar inzet van zorg op afstand mogelijk maakt.
Bent u op de hoogte van het feit dat Sensire tevens les in de omgang met Ipad’s gaat aanbieden aan klanten?1 Uit welk budget worden deze lessen betaald?
Inherent aan het inzetten van nieuwe technologie, zoals een iPad, is dat zowel medewerkers als cliënten leren omgaan met de technologie. Het ligt daarom voor de hand dat Sensire ook de cliënten helpt bij het leren omgaan met ICT en dit uit eigen middelen betaalt. Navraag bij Sensire leert bovendien dat Sensire heeft gekozen voor de iPad, omdat de cliënten van Sensire er gemakkelijk mee om kunnen (leren) gaan.
Deelt u de mening dat zorggeld in de AWBZ besteed moet worden aan zorg en niet aan huur of ICT- middelen voor cliënten?
De middelen in de AWBZ moeten besteed worden aan zorg op een zo cliëntgerichte en doelmatige wijze. De inzet van ICT om zorg op afstand mogelijk te maken hoort hierbij.
Deelt u de mening dat Sensire een alternatief had moeten zoeken voor de gift, bijvoorbeeld door een afbetalingsregeling, een bruikleen- of huurconstructie te bedenken?
Ik ben van mening dat de inzet van zorg op afstand toegankelijk moet zijn voor alle cliënten die daarmee om kunnen en willen gaan en waarbij de inzet van zorg op afstand meerwaarde heeft. Ook daarvoor is de reeds genoemde NZa beleidsregel vormgegeven, zodat de toegankelijkheid voor alle cliënten is geborgd. Navraag bij Sensire leert dat cliënten de iPad in bruikleen krijgen. Indien de zorg niet langer nodig is, gaat de iPad terug naar Sensire die deze voor een volgende cliënt kan inzetten.
Deelt u de mening dat vooral door de gratis verstrekking, ongeacht het belang voor de begeleiding die de iPad kan hebben, een aanzuigende werking optreedt voor nieuwe klanten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het ligt niet voor de hand dat de inzet van iPads een aanzuigende werking heeft. Cliënten die zorg nodig hebben, dienen daarvoor een indicatie te hebben. Wat wel kan, is dat cliënten het aanbod van Sensire zo aantrekkelijk vinden dat zij eerder voor Sensire dan een andere zorgaanbieder kiezen.
Het bericht dat door het schrappen van dieetadvisering uit het basispakket, (dreigende) ondervoeding onbehandeld blijft |
|
Renske Leijten (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het feit dat bij een meldpunt van het Eerstelijns Ondervoedings Instituut (EOI) in één maand tijd meer dan 100 meldingen zijn binnengekomen van (dreigende) ondervoeding van patiënten in de eerstelijnszorg, waarbij geen diëtist kon worden ingezet vanwege het schrappen van diëtetiek uit het basispakket? Deelt u de mening dat dit signaal buitengewoon zorgwekkend is? Zo nee, waarom niet?1
Ik heb vernomen dat bij het meldpunt van het Eerstelijns Ondervoedings Instituut in een maand tijd 100 meldingen van patiënten met (dreigende) ondervoeding zijn binnengekomen. Ik heb ook opgemerkt dat de signalering van deze klachten hoofdzakelijk door zorgverleners (met name diëtisten) is gedaan. Of dat zorgwekkend is, kan ik niet direct beoordelen. Uit het recente Advies van de Gezondheidsraad blijkt dat de interpretatie van de prevalentiecijfers ten aanzien van ondervoeding bij ouderen de nodige voorzichtigheid behoeft. Het is nog onduidelijk wanneer er daadwerkelijk sprake is van ondervoeding en wanneer deze de gezondheid van de patiënt negatief beïnvloedt. Het is wel duidelijk dat hier sprake is van een serieus vraagstuk.
Ik deel echter niet de aanname dat de (dreigende) toename van ondervoeding direct het gevolg is van het schrappen van dieetadvisering uit het basispakket van de Zorgverzekeringswet. Dieetadvisering, zoals die deel uitmaakte van het basispakket was beperkt tot vier uur op jaarbasis. Dat bleek voldoende om de meeste mensen te helpen. Het merendeel nam bovendien niet meer dan 2,5 uur dieetzorg af zoals uit recente rapportages van het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel) is gebleken. Of het bovenstaande onderzoek, uitgevoerd door het Nivel ook betrekking heeft op (dreigende) ondervoeding in relatie tot dieetadvisering is mij niet bekend. Gelet op het relatief beperkte bedrag dat voor dieetadvisering voor de patiënt gemoeid is en tegen de achtergrond van de groeiende noodzaak tot bezuinigen, ben ik niet voornemens om de dieetadvisering wederom in het basispakket op te nemen. Overigens is dieetadvisering in het pakket gebleven daar waar de dieetadvisering onderdeel is van de gecoördineerde, multidisciplinaire zorg aan een verzekerde die lijdt aan een chronische obstructieve longziekte, of aan diabetes of die een cardiovasculair risico heeft. Daarnaast kunnen mensen zich aanvullend tegen de kosten van dieetadvisering verzekeren.
Tot slot: om ondervoeding aan te pakken is in 2010 een start gemaakt met het opstellen van de Landelijke Eerstelijns Samenwerkingsafspraken rondom ondervoeding. Ik zal deze afspraken meenemen in het overleg met de betrokken beroepsgroepen. Ook zal ik u binnenkort mijn reactie op het recente advies «ondervoeding bij ouderen» van de Gezondheidsraad toesturen.
Wat is uw reactie op de halvering van het aantal huisbezoeken door diëtisten in de eerste lijn bij zieken met ondergewicht, (dreigende) ondervoeding en kankerpatiënten? Beoogt u met uw beleid dat deze patiënten ondervoed raken? Zo nee, bent u bereid dieetadvisering weer onderdeel van het basispakket te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Onderschrijft u de cijfers van de Landelijke Prevalentiemeting Zorgproblemen waaruit blijkt dat in de thuiszorg 15–25% van de patiënten ondervoed is, en van de Stuurgroep Ondervoeding die zelfs spreekt van 30% van de patiënten van 81 jaar en ouder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kunt u dit probleem nog aanpakken als u de beroepsgroep van diëtisten decimeert?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn volgens u de totale jaarlijkse kosten van ondervoeding? Op welke cijfers en onderzoeken baseert u deze inschatting?
Gezien het feit dat eenduidige criteria voor het vaststellen van ondervoeding ontbreken, zijn de totale jaarlijkse kosten van ondervoeding niet te berekenen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het notaoverleg over de nota «Gezondheidbeleid Gezondheid is dicht bij» op 5 maart a.s.?
Zoals ik in mijn brief van 2 maart 2012, 102375–100397-Z, heb aangegeven was het niet mogelijk om deze op 29 februari 2012 gestelde vragen vóór 5 maart 2012 te beantwoorden.
Het bericht ‘Menzis doet aangifte tegen Jansen Steur’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de aangifte van zorgverzekeraar Menzis tegen een voormalig neuroloog van het ziekenhuis in Enschede en/of het ziekenhuis zelf?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat, wanneer een verzekeraar kennis heeft van onterecht voorgeschreven medicijnen, hij moreel verplicht is de kosten die gedragen worden door de gemeenschap, terug te vorderen?
Het onterecht voorschrijven van medicijnen is een strafbaar feit waarbij de belangen van patiënten in het geding zijn. Zowel de IGZ (toezicht op kwaliteit en veiligheid van de zorg) als het OM (strafrechtelijke handhaving) kunnen dan handhavend optreden. Een zorgverzekeraar kan zich voegen als benadeelde partij in het strafproces en een vordering tot schadevergoeding indienen of een vordering tot schadevergoeding indienen bij de civiele rechter. In algemene zin sta ik positief tegenover het terugvorderen van kosten voor onterecht verleende zorg. Het al dan niet zelf starten van een procedure vergt in elke individuele zaak een afweging van de zorgverzekeraar waarbij aspecten als de de kosten van het starten van een procedure, het vergaren van bewijs en de kans van slagen een rol spelen.
Hoe vaak hebben de Nederlandse zorgverzekeraars in de afgelopen 5 jaren de kosten van onterecht gedeclareerde zorg teruggevorderd bij de instelling en/of de zorgverlener?
Ik beschik niet over deze gegevens.
Wanneer is de laatste Exelon voorgeschreven aan een patiënt van deze neuroloog, onder behandeling in het ziekenhuis in Enschede, terwijl hij/zij daarvoor geen indicatie had en niet leed aan de ziekte van Alzheimer?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de kosten van het geneesmiddel wel worden teruggevorderd, maar de kosten van de behandeling niet, terwijl het toch evident is dat de gemeenschap betaald heeft voor een volstrekt waardeloze en schadelijke behandeling? Bent u bereid er bij deze en andere verzekeraars op aan te dringen dat ook de kosten van de behandeling teruggevorderd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Indien er overduidelijke aanwijzingen zijn dat Exelon op onjuiste gronden is voorgeschreven, zou er dan actie ondernomen moeten worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)? Zo ja, dient die actie dan ondernomen te worden door de verzekeraar of zelfstandig door de IGZ?
Wanneer de IGZ op de hoogte raakt van het voorschrijven van een geneesmiddel op onjuiste gronden dan ligt het op de weg van de IGZ om daar onderzoek naar te doen en zo nodig op te treden. Het onderzoek van de IGZ zal zijn gericht op het opheffen van een eventuele misstand in de gezondheidszorg.
Wat betreft de acties die de zorgverzekeraar kan treffen verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 2 en 5.
De vergoeding van orthopedische schoenen van jonggehandicapten |
|
Renske Leijten (SP), Sadet Karabulut (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken? Zo ja, vindt u het wenselijk dat jonggehandicapten die naar vermogen werken op de dagbesteding deze dagbesteding moeten opzeggen, omdat zij geen noodzakelijke voorzieningen van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), de zorgverzekering of de gemeente verstrekt krijgen om naar vermogen mee te kunnen blijven doen?1
Wij delen de mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken. Wanneer jonggehandicapten dagbesteding volgen is de instelling bij wie de jonggehandicapte deelneemt verantwoordelijk voor het scheppen van de randvoorwaarden die het deelnemen aan de dagbesteding mogelijk maken.
Acht u het wenselijk dat het UWV alleen orthopedische schoenen wil verstrekken aan jonggehandicapten wanneer er sprake is van een dienstverband met loonbetaling? Bent u bereid om ook voor jonggehandicapten – die naar vermogen werken zonder loonbetaling – de noodzakelijke orthopedische schoenen te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Zorgverzekeringwet kunnen verzekerden in aanmerking komen voor een vergoeding van orthopedische schoenen, waaronder ook verzekerden die deelnemen aan dagbesteding.
Overeenkomstig de (wettelijke) systematiek kunnen er ook situaties zijn waarin het UWV dergelijke schoenen vergoedt. Dit kan aan de orde zijn op grond van de Wet WIA en de Wet Wajong. Het moet dan gaan om situaties waarin de schoenen nodig zijn voor een persoon die arbeid in dienstbetrekking verricht of gaat verrichten en de schoenen moeten zijn geïndiceerd voor vrijwel uitsluitend het gebruik in de werksituatie.
Iemand die dagbesteding doet, verricht geen arbeid in dienstbetrekking. Uitgaande van de taak van het UWV – toeleiding naar de arbeidsmarkt – vinden we het niet wenselijk de wet te wijzigen om UWV ook in andere situaties voor dit soort verstrekkingen verantwoordelijk te maken.
Vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat zorgverzekeraars via een U-bocht alternatieve therapieën vergoeden die niet in het basispakket zitten, doordat de Stichting Europsyche een BIG-geregistreerde psychiater of klinisch psycholoog op papier als hoofdbehandelaar laat functioneren?1
Het betreffende krantenartikel is mij bekend. Zoals u weet heb ik naar aanleiding dit signaal op 7 februari 2012 de NZa en IGZ gevraagd nader onderzoek in te stellen naar deze organisatie. Voor de stand van zaken met betrekking tot de Stichting Europsyche, en de uitkomsten van de onderzoeken van NZa en IGZ, verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012 hierover, en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van NZa en IGZ.
Wat is uw mening over het feit dat de stichting Europsyche via een zogenaamde verlengde arm-constructie behandelingen kan laten declareren bij de zorgverzekeraars?
Ik wil u verwijzen naar mijn antwoord van 30 mei 2012 op vraag 5 van de kamervragen van de Kamerleden Van Gerven (SP) en Leijten (SP) over vergoeding van alternatieve therapieën uit het basispakket (2012Z02132) en naar mijn brief van 25 juni 2012.
Wat is uw mening over het feit dat bij de stichting Europsyche rond de 1200 behandelaars zijn aangesloten? Kan aangegeven worden wat voor behandelaars dit zijn?
Het gaat om circa 1 200 over het hele land verspreide hulpverleners en/of praktijken van hulpverleners.
Deelt u de mening dat alternatieve behandelaars een patiënt/cliënt schade kunnen toebrengen en dat de hoofdbehandelaars van Europsyche die hiervoor tekenen deze patiënt/cliënt bewust risico laten lopen omdat zij bij het verloop van de behandeling verder niet betrokken zijn?
Een hoofdbehandelaar is verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg van de gehele behandeling, ook indien (een deel van) de behandelactiviteiten in het kader van het behandelplan worden uitgevoerd door andere beroepsbeoefenaren. De hoofdbehandelaar dient zich er vooraf van te verzekeren dat degene die behandelactiviteiten uitvoert ook bekwaam is om deze activiteiten goed uit te voeren.
Wat is uw mening over het feit dat een BIG-geregistreerde behandelaar hoogstens slechts de intake doet en vervolgens een alternatieve behandeling laat declareren? Bent u van mening dat deze BIG-geregistreerde behandelaars thuishoren in het BIG-register dat duidelijkheid biedt over de bevoegdheid van een zorgverlener?
Het is wat mij betreft zeker van belang dat de hoofdbehandelaar niet alleen bij de intake betrokken is. De IGZ heeft naar aanleiding van haar onderzoek naar Europsyche een aantal aanbevelingen gedaan ten aanzien van de kwalificatie en invulling van het hoofdbehandelaarschap. Zie daarvoor mijn brief van 25 juni 2012. Deze aanbevelingen neem ik over.
Het BIG-register dient om patiënten duidelijkheid te bieden over welke deskundigheid zij binnen de reguliere zorg van een zorgverlener mogen verwachten. Het BIG-register is ook de plek om te zien of er eventueel tuchtrechtelijke maatregelen aan de betrokkene zijn opgelegd.
Wat betekent de jaaromzet van 24 miljoen euro van de stichting Europsyche en het gegeven dat in ruil voor de diensten van de stichting 17 procent van de inkomsten wordt afgedragen naar uw mening voor de hoogte van het bedrag aan onterechte vergoedingen voor alternatieve therapieën?
Indien zorg verleend wordt die niet onder het verzekerd pakket valt, dient deze niet vergoed te worden. Vanwege de constatering dat een groot deel van de declaraties onterecht was, hebben de zorgverzekeraars de uitbetalingen aan Europsyche opgeschort.
Is het waar dat de stichting Europsyche onder de Kwaliteitswet zorginstellingen valt en derhalve niet hoeft te voldoen aan de 80/20-verhouding, zoals die wél geldt voor vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten? Bent u van mening dat de stichting Europsyche voldoet aan de Kwaliteitswet, terwijl zij voor het grootste deel van de door haar gedeclareerde behandelingen de kwaliteit niet kan garanderen omdat zij deze niet controleert? Valt de stichting Europsyche naar uw mening onterecht onder de Kwaliteitswet of schiet de Kwaliteitswet hier tekort?
Europsyche heeft een WTZi (Wet Toelating Zorginstellingen) toelating, en valt daarmee inderdaad onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Zorgverzekeraars stellen uit kwaliteits- en kostenoogpunt sinds 2012 in de contracten met vrijgevestigde zorgaanbieders een grens aan de inzet van hulppersoneel. Dit is de »80/20-verhouding» waar u naar verwijst. Dat betekent niet dat zorgverzekeraars geen eisen kunnen stellen aan de door Europsyche geleverde zorg. Zorgverzekeraars bepalen zelf of zij een overeenkomst met een instelling sluiten, en onder welke voorwaarden dat gebeurt. Er zijn voor zover mij bekend geen zorgverzekeraars die een contractafspraak met Europsyche hebben voor specialistische ggz.
Europsyche valt mijns inziens terecht onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Deze wet verplicht zorginstellingen hun eigen kwaliteit te bewaken, te beheersen en te verbeteren. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de geneeskundige zorg die instellingen voor geestelijke gezondheidszorg leveren.
Welke concrete actie onderneemt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) om de kwaliteit van de door de stichting Europsyche gedeclareerde behandelingen te controleren? Welke actie gaat de IGZ nu naar aanleiding van dit bericht ondernemen?
Ik wil u voor deze vraag verwijzen naar mijn brief van 25 juni 2012 en de daarbij gevoegde onderzoeksresultaten van de IGZ.
Zijn er op dit moment wettelijke mogelijkheden om dit soort praktijken te verbieden? Zo ja, hoe gaat u daar gebruik van maken? Zo nee, welke aanpassingen in de wet zijn noodzakelijk om dit soort praktijken te verbieden?
Europsyche moet voldoen aan alle geldende wet- en regelgeving. Het optreden van de verzekeraars tegen Europsyche, en de goedkeuring daarvan door de rechter, toont dat het stelsel op hoofdlijnen goed functioneert. Tegelijkertijd hebben de onderzoeken van CZ, NZa en IGZ een aantal lacunes en onduidelijkheden in de publiekrechtelijke wet- en regelgeving blootgelegd. Voor de aanbevelingen van de NZa en de IGZ en de vervolgstappen die ik ga nemen verwijs ik u naar mijn brief van 25 juni 2012.
Het bericht "dure verzekering voor dikke mensen" |
|
den Blanksma-van Heuvel , Margreeth Smilde (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dure verzekering voor dikke mensen»?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat iemand die gezond leeft en is, maar wel een ongezond ogende gewicht/lengte-verhouding heeft (in dit geval 1,60m en 90 kilo), een hogere verzekeringspremie moet betalen?
Gezondheid en leefstijl zijn voor verzekeraars van belang bij het beoordelen van aanvragen van een levensverzekering (hieronder valt een overlijdensrisicoverzekering) of arbeidsongeschiktheidsverzekering. Op grond daarvan kan een verzekeraar een zo goed mogelijke inschatting maken van het risico en de premie daarop afstemmen. Op de gezondheidsverklaring die bij het aanvragen van een overlijdensrisicoverzekering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering moet worden ingevuld, wordt onder andere gevraagd naar leeftijd, gewicht en lengte. De medisch adviseur zal overigens niet alleen kijken of er sprake is van overgewicht, maar het totaal plaatje van de potentiële verzekerde beoordelen.
Uit onderzoek van onder meer RIVM blijkt dat ernstig overgewicht van invloed is op de levensverwachting en gezondheid. Mensen met ernstig overgewicht hebben in het algemeen een hogere sterftekans dan mensen zonder overgewicht. In het aangegeven voorbeeld van iemand van 1.60 m en 90 kilo komt de Body Mass Index uit op 35. Dit valt in de categorie ernstig overgewicht (> 30) en leidt tot een verhoogd risico voor de gezondheid van die persoon.
Wie bepaalt, en op basis waarvan, of iemand ongezond leeft en of dit invloed heeft op de levensverwachting? Zijn er grote verschillen tussen verzekeraars of wordt er uitgegaan van uniforme waarden in een gezondheidsverklaring?
Een medisch adviseur maakt op basis van een ingevulde gezondheidsverklaring (soms na een aanvullende medische keuring en advies van een keuringsarts) een inschatting van de levensverwachting of het gezondheidsrisico van een potentiële verzekerde. Wanneer een overlijdensrisicoverzekering wordt aangevraagd voor een bedrag onder de € 181 198,– (grens op 1 april 2011), dan dient de verzekeraar gebruik te maken van de model-gezondheidsverklaring van het Verbond van Verzekeraars. Verzekeraars mogen niet meer vragen stellen dan op deze model-gezondheidsverklaring zijn opgenomen. Op basis van het advies van de medisch adviseur stelt de verzekeraar de voorwaarden en premie vast die zo goed mogelijk passen bij het te verzekeren risico.
Op grond van de Mededingingswet mogen verzekeraars onderling geen afspraken maken over acceptatierichtlijnen. Iedere verzekeraar heeft dan ook zijn eigen beleid ten aanzien van de medische beoordeling en het effect hiervan op de voorwaarden en verzekeringspremie.
In welke mate worden mensen vooraf geïnformeerd over de criteria waarop hij/zij wordt beoordeeld en in welke mate heeft dit invloed op de verzekeringspremie?
De potentiële verzekerde krijgt bij het invullen van de gezondheidsverklaring een toelichting op de vragen die moeten worden ingevuld. Ook publiceren verzekeraars op hun website een beslisboom waarin te zien is hoe een medisch acceptatietraject eruit ziet en welke zaken hierbij van belang zijn. De medisch adviseur van de verzekeraar beoordeelt de aanvragen op basis van de beschikbare statistische informatie over een veelheid van factoren, zoals leeftijd, medicijngebruik, leefstijlfactoren (zoals roken, alcohol- en drugsgebruik) en overgewicht.
In welke mate kan een veranderende leefstijl een positief, dan wel een negatief effect hebben op de verzekeringspremie?
Afhankelijk van de voorwaarden van een verzekering kan een verandering van leefstijl tijdens de looptijd van de verzekering invloed hebben op de premie. Het kan voor een verzekerde met een sterk verbeterde gezondheid bovendien lonend zijn om een nieuwe offerte aan te vragen (bij dezelfde verzekeraar).
In hoeverre mogen verzekeraars (over)gewicht direct meenemen bij het bepalen van de premies voor verzekerden? Bij welke type verzekeringen speelt dit een rol?
Bij levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheidsverzekeringen mogen verzekeraars eveneens leefstijlfactoren, waaronder (over)gewicht, meenemen bij het bepalen van de verzekeringspremie.
De toegang tot de zorgverzekering is voor iedereen gewaarborgd in de Zorgverzekeringswet. Voor de zorgverzekering geldt een wettelijk verzekerd pakket, een acceptatieplicht voor verzekeraars en een verbod om voor dezelfde polis verschillende premies in rekening te brengen. Op dat verbod maakt de wet twee uitzonderingen mogelijk:
Voor de aanvullende ziektekostenverzekering mag wel gebruik gemaakt worden van gezondheidsrisicocriteria. Zowel bij toelating als bij de vaststelling van de premie. In de praktijk wordt dit alleen toegepast bij luxe aanvullende verzekeringspakketten.
Wat zijn de beleidskaders waar financiële instellingen rekening mee moeten houden bij het bepalen van de hoogte van de premie? Wanneer zijn gezondheidsverklaringen verplicht? Wanneer is een medische keuring verplicht? Wat zijn volgens u de knelpunten bij dit beleid?
Een gezondheidsverklaring en medische keuring zijn vanuit de verzekeraar niet verplicht, maar voor de acceptatie is het belangrijk dat een verzekeraar over alle relevante informatie kan beschikken die voor een goede inschatting van het te verzekeren risico noodzakelijk is. In de Wet op Medische Keuringen (WMK) zijn, in het belang van de verzekerde, grenzen gesteld aan de mogelijkheden om via verzekeringskeuringen informatie te verzamelen. Gezondheidsverklaringen en medische keuringen zijn toegestaan bij aanvullende ziektekostenverzekeringen.
Bij de aanvraag van levensverzekeringen en arbeidsongeschiktheids-verzekeringen zijn gezondheidsverklaringen en medische keuringen alleen toegestaan indien die verzekeringen niet vallen onder het keuringsverbod van artikel 4 van de WMK. Het Protocol verzekeringskeuringen van het Verbond van Verzekeraars bevat een nadere uitwerking van de grenzen en vereisten die in de WMK zijn vastgelegd. Verder zijn gedragsregels voor verzekeraars en betrokken partijen vastgelegd in de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), de Gedragscode Verwerking Persoonsgegevens Financiële Instellingen en de Wet bescherming persoonsgegevens.
Indien het verzekerde bedrag beneden de zogenoemde vragengrens2 blijft, maken verzekeraars gebruik van de model-gezondheidsverklaring van het Verbond van Verzekeraars of een ingekorte versie daarvan. Indien het verzekerde bedrag de vragengrens overschrijdt, is het gebruikelijk dat door de verzekeraar aanvullende vragen worden gesteld of een medische keuring wordt gevraagd.
De vergoeding van het middel Caphosol en speelselsubstituten/mondspoelmiddelen aan onder andere kinderen met kanker |
|
Renske Leijten (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Op grond waarvan heeft u de familie van een meisje met botkanker laten weten dat het geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond, als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen (Caphosol) tot de zelfzorgmiddelen behoort, en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ik realiseer me dat het hier gaat om een lastige situatie voor het meisje en haar familie. In de brief heb ik aan de familie toegelicht waarom Caphosol niet voor vergoeding in aanmerking komt.2 Hieronder vindt u deze toelichting.
Caphosol is net als alle andere speekselsubstituten/mondspoelingen (behalve Salvia Orthana) geen geregistreerd geneesmiddel, maar een hulpmiddel.
Caphosol noch een ander speekselsubstituut/mondspoeling is vermeld op de hulpmiddelenlijst, artikel 2.6 van de Regeling zorgverzekering. Gelet op de huidige wet- en regelgeving kunnen speekselsubstituten/mondspoelingen niet worden aangemerkt als een te verzekeren prestatie en daarom niet ten laste van de basisverzekering worden gebracht.
Om op de hulpmiddelenlijst te komen moet voldaan zijn aan de pakketcriteria. Bij toetsing aan deze criteria wordt onder andere beoordeeld of het middel tot noodzakelijk te verzekeren zorg behoort. Daarbij wordt ook bezien of de kosten voor eigen rekening behoren te komen.
De kosten per speekselsubstituut/mondspoeling verschillen. Uit onderzoek blijkt geen verschil in effectiviteit tussen goedkope en dure/duurdere speekselsubstituten/mondspoelingen. Het is niet medisch noodzakelijk een duurder middel of specialité te gebruiken. Uitgaande van het gemiddelde van de door Zorgverzekeraars Nederland genoemde kosten voor speekselsubstituten/mondspoelingen (€ 112 per jaar) ben ik, in overeenstemming met het advies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ), van mening dat de kosten van deze interventie voor eigen rekening van de verzekerde zouden kunnen komen.
Verder zijn speekselsubstituten/mondspoelingen vrij verkrijgbaar bij
drogist en apotheek en er is geen medische begeleiding nodig bij het gebruik ervan. Het zijn zelfzorgmiddelen en deze behoren in de regel niet te worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Bent u van mening dat het inkomen van de ouders geen verschil hoort te maken voor de mate waarin een kind noodzakelijke zorg ontvangt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De noodzakelijk te verzekeren zorg zit in het basispakket. Iedereen heeft recht op (de vergoeding van) verstrekkingen uit het basispakket, ongeacht het inkomen.
Voor het overige moge ik verwijzen naar de beantwoording van vraag één en vier waar is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Deelt u de mening dat het bestrijden van mondzweren als gevolg van chemo- of radiotherapie een essentieel onderdeel vormt van een kankerbehandeling, aangezien goed eten onmisbaar is voor de strijd tegen de ziekte en het herstel na behandelingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u verklaren waarom een geneesmiddel dat wordt aangewend om zweren in de mond als gevolg van chemo- of radiotherapie te behandelen, wordt beschouwd als «zelfzorgmiddel»? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat Caphosol dient te worden vergoed aan kankerpatiënten, zeker als er volgens artsen geen alternatief is om de mondzweren tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol en andere speekselsubstituten/mondzorgmiddelen niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoren. Ik verwijs daarom naar dit antwoord.
Is het waar dat zorgverzekeraar OHRA, na dreiging met een rechtszaak door de Stichting Eerlijke Geneesmiddelenvoorziening (EGV), vorig jaar heeft besloten Caphosol voor een patiënte te vergoeden? Zo ja, wat is hierover uw oordeel en welke consequenties verbindt u hieraan voor de vergoeding van het middel aan andere kinderen met kanker?2
Zoals hiervoor is aangegeven, wordt Caphosol niet vergoed vanuit de Zvw. Vergoeding voor speekselsubstituten/mondspoelingen kan eventueel wel plaatsvinden op basis van het coulancebeleid van zorgverzekeraars. De CZ-groep heeft aangegeven dat Caphosol hier niet onder valt, vanwege de niet aangetoonde meerwaarde en aanwezige goedkopere alternatieven. De CZ-groep heeft meerdere malen aangegeven dat een uitzondering op dit coulancebeleid hoogst onwaarschijnlijk is.
Mocht Ohra toch een uitzondering hebben gemaakt dan heeft vergoeding plaatsgevonden vanuit de eigen coulancemiddelen.
Bent u van mening dat, juist wanneer kinderen behandeld worden aan ernstige ziekten het dan onethisch is om hen noodzakelijke zorg te onthouden met een beroep op het basispakket? Zo neen, kunt u aangeven welk nut het dient om een kind zorg te onthouden? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat kinderen (en hun ouders) tijdens een ziekbed geen strijd hoeven te voeren voor de vergoeding van medicatie die volgens artsen onderdeel vormen van de behandeling?
Ja, ik ben van mening dat het onethisch is om kinderen die behandeld worden aan een ernstige ziekte noodzakelijke zorg te onthouden. Daarom wordt de noodzakelijk te verzekeren zorg vergoed vanuit de Zvw. Bij de beantwoording van vraag één en vier is toegelicht waarom Caphosol niet tot de noodzakelijk te verzekeren zorg behoort.
Bent u bereid, in lijn met het advies van diverse specialisten als patiëntenorganisaties SPDV, HOVON, NMT, NVRO, NVSP, CG-Raad, NFK en NPCF, om speekselsubstituten/mondspoelmiddelen, waaronder Caphosol, te vergoeden aan patiënten wanneer artsen dit noodzakelijk achten bij de volgende indicaties:
Zie antwoord vraag 5.
Bent u hiertoe bereid, te meer daar de Adviescommissie Pakket bij de advisering van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over het al dan niet vergoeden van speekselsubstituten/mondzorgmiddelen hierover een verdeeld standpunt heeft ingenomen, aangezien het een kleine groep patiënten betreft die al zeer zwaar worden getroffen, waarbij de kosten van 251 euro per maand voor Caphosol daar nog eens bij komen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Aanpak van fraude met persoonsgebonden budgetten |
|
Renske Leijten (SP) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de artikelen «Pgb-fraude niet bestraft, bewijs is nauwelijks mogelijk» en «Het bureau zou alle zorg uit handen nemen»? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zaken die in de genoemde artikelen worden besproken zijn mij bekend. Ik vind het onverteerbaar als er wordt gefraudeerd met zorggeld en fraudeurs mogelijk onbestraft zouden blijven. De aanpak van fraude met zorggeld, waaronder ook het pgb, heeft dan ook mijn voortdurende aandacht.
De conclusie die in de artikelen wordt getrokken dat onderzoeken naar pgb-fraude niet tot een veroordeling leiden of dat nadere maatregelen nodig zijn, is echter voorbarig. Mede naar aanleiding van signalen zoals in de artikelen beschreven, zijn in overleg met alle bij de fraudebestrijding betrokken partijen vorig jaar maatregelen uitgewerkt om pgb-fraude aan te pakken. Deze maatregelen zijn aangekondigd in mijn Programmabrief Langdurige zorg van 1 juni 2011 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 30 597, nr. 186) en inmiddels ingevoerd. De genomen maatregelen en de verbeterde samenwerking tussen de diverse partijen die bezig zijn met de zorgfraudebestrijding zullen naar ik verwacht de aanpak van pgb-fraude verbeteren.
Op welke wijze wordt er op dit moment (consequent) met het Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) rapport over de fraudegevoeligheid van het Persoons Gebonden Budget (PGB) gewerkt?2 Bent u bereid te onderzoeken of er bij de opsporing van vermeende fraude of misbruik met PGB-gelden gebruik wordt gemaakt van dit rapport en/of andere expertise?3
Op dit moment wordt consequent gewerkt met het rapport waarnaar het eerste deel van de vraag verwijst als «SIOD rapport». Vermoedelijk wordt gerefereerd aan de Bestuurlijke rapportage «Marque» die is opgesteld door het Openbaar Ministerie. De aanbevelingen in dit rapport over het pgb-AWBZ zijn gericht op het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ), de zorgkantoren en de IGZ. Deze organisaties hebben naar aanleiding van de aanbevelingen hun werkzaamheden aangepast. Zo leggen de zorgkantoren met ingang van 2012 alle gegevens die zij ontvangen via de verantwoordingsformulieren volledig vast. Daarnaast hebben de knelpunten en aanbevelingen belangrijke input geleverd voor de maatregelen die ik heb genomen om fraude met de pgb-regeling te voorkomen, zoals dat er alleen nog bancaire betalingen aan hulpverleners zijn toegestaan.
De opsporing van vermeende fraude of misbruik met pgb-gelden kan zowel door de politie als door de FIOD of de SIOD geschieden. In de regiegroep verbetering zorgfraudebestrijding, het platform waar dit soort kennis wordt gedeeld, participerende genoemde drie organisaties. Ik ga ervan uit dat ook de aanbevelingen uit het genoemde rapport in dit gremium worden gedeeld en zie geen aanleiding dit te onderzoeken.
Erkent u dat het zeer kwalijk is dat mensen en/of organisaties die op een zeer georganiseerde en geraffineerde wijze en op grote schaal zorggelden in eigen zak steken onbestraft blijven? Zo ja, wat gaat u nu ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de analyse van het feit dat de tientallen rechtszaken met betrekking tot de fraude met PGB-gelden niet leiden tot veroordeling? Welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbeteren?
Het Openbaar Ministerie heeft mij medegedeeld dat het merendeel van de zaken dat wordt genoemd in een artikel in de Volkskrant van 27 januari 2012 nog in onderzoek is, en dat de conclusie dat vervolging uitblijft, voorbarig is. Voor een deel vindt dat opsporingsonderzoek onder leiding van het Openbaar Ministerie plaats en deels gaat het om zaken waarin de behandeling ter terechtzitting al is aangevangen. In zijn algemeenheid geldt dat pgb-fraude zaken bewerkelijk en complex zijn. Zorgvuldige behandeling van deze zaken kost tijd. Maar de stelling dat pgb-fraude niet wordt aangepakt is onjuist.
Vindt u het terecht dat mensen die zorg organiseren via een PGB, en wakker liggen over de toekomst, in de krant moeten lezen dat georganiseerd misbruik onbestraft blijft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik draag er al het mogelijke aan bij om te bereiken dat fraude wordt voorkomen en waar het toch voorkomt dit wordt opgespoord en bestraft. De stelling dat pgb- fraude niet wordt aangepakt is onjuist. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 3 al aangaf, zijn er de afgelopen jaren maatregelen genomen om de pgb-regeling fraudebestendiger te maken en de mogelijkheden voor opsporing en bestraffing van fraude te verbeteren. Uit signalen blijkt dat de fraudegevoeligheid van het pgb is toegenomen doordat de indicatiestelling, vanwege beperking van de administratieve lasten, steeds minder face to face plaatsvindt. Een van de maatregelen die ik daarom neem is het starten van een pilot waarbij face to face indicatiestelling bij een aantal risicogroepen opnieuw wordt ingevoerd.
Erkent u dat het niet uit te leggen is dat mensen en/of organisaties die op georganiseerde wijze tientallen miljoenen euro’s weten op te strijken door een fraudegevoelige regeling niet vervolgd worden? Erkent u tevens dat deze berichten niet van vandaag zijn, maar dat bij de invoering van de regeling gewaarschuwd is voor de grote mate van fraudegevoeligheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Welke resultaten heeft de ingestelde regiegroep opgeleverd en bent u zelf ook zo ongeduldig over de oplevering van voorstellen voor effectieve bestrijding van zorgfraude? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de regiegroep Verbetering zorgfraudebestrijding werken de aangesloten partijen nu ruim twee jaar met elkaar samen. In die periode is beleidsmatig en operationeel gewerkt aan betere fraudebestrijding. De ervaringen zijn positief. Een van de concrete resultaten betreft het door de regiegroep opgestelde pakket aan maatregelen om fraude met persoonsgebonden budgetten terug te dringen. De samenwerking laat echter zien dat in het hele proces van preventie, detectie, onderzoek en repressie verbeteringen mogelijk zijn. Ik ben blij met de tot nu toe bereikte resultaten en ik werk door aan het bestrijden van fraude met onverminderde aandacht in het hele proces voor preventie, detectie, onderzoek en repressie.
Wanneer is de uitkomst van de brede frauderisicoanalyse klaar? Kunt u deze analyse naar de Kamer sturen?
Zoals ik u in de beantwoording op uw eerdere vragen over het SIOD-rapport (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nr. 462) heb laten weten, worden de risico´s op fraude in de zorg in kaart gebracht. Onder regie van VWS vindt er momenteel een risicoanalyse op fraude plaats in de AWBZ zorg in natura. Een eerste uitkomst daarvan wordt dit najaar verwacht. Die uitkomst zal ik naar de Kamer sturen. Een risicoanalyse op fraude in diverse sectoren van de cure is in voorbereiding. Zodra hier uitkomsten te melden zijn, zal ik de Kamer hierover informeren.
Bent u bereid opsporing van misbruik, fraude, diefstal of onjuiste besteding van zorggelden actief te registreren en na te gaan of er in deze zaken vaart gemaakt wordt met de vervolging? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo neen, waarom vindt u malversaties met door de burger opgebrachte zorggelden geen opsporingsprioriteit hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 is de stelling dat pgb-fraude niet wordt vervolgd onjuist. Om beter zicht te krijgen op de omvang van de fraude ben ik bezig na te gaan op welke wijze een landelijk verzamelpunt van zorgfraudemeldingen het best kan worden ingericht. De bedoeling is dat alle vermoedens van zorgfraude daar bijeen worden gebracht en dat er vervolgens wordt bekeken welk signaal door wie wordt onderzocht. Het is van belang dat alle partijen waar mensen vermoedens van zorgfraude melden, hun zaken doorgeven aan dit verzamelpunt. Tevens wil ik afspraken maken met alle betrokken partijen over wat er met deze signalen gebeurt, wie ze gaat behandelen, hoe ze worden afgehandeld en welke lessen eruit getrokken kunnen worden voor verbetering van zorgfraudebestrijding. Om dit te kunnen realiseren, is mijn intentie een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Als dit zover is, dan zal ik de Kamer hierover informeren.
Christelijke homotherapie |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Ineke van Gent (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u precies aangeven op welke wijze de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) het onderzoek gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid heeft uitgevoerd?
Het bezoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aan zorgorganisatie Different maakte onderdeel uit van het toezicht op nieuwe toetreders in de zorg die vallen onder de Kwaliteitswet zorginstellingen. Aangezien nieuwe zorgaanbieders en/of nieuwe zorgbehandelingen risico’s met zich mee kunnen brengen, geeft de IGZ hieraan prioriteit en komt direct in actie wanneer er meldingen bij de IGZ binnenkomen of wanneer de IGZ onderzoekswaardige signalen over nieuwe zorgaanbieders opvangt zoals in het geval van zorgorganisatie Different. De IGZ heeft, mede op mijn verzoek, dan ook snel onderzoek verricht: naar aanleiding van het betreffende bericht in Trouw op 17 januari heeft de inspectie op 19 januari een inspectiebezoek aan zorgorganisatie Different gebracht en hierover een rapport uitgebracht (zie www.igz.nl).
Het doel van de inspectie was om enerzijds na te gaan of er bij Different daadwerkelijk sprake is van de door de media genoemde «homotherapie» (behandeling gericht op het «genezen» van homoseksualiteit) en anderzijds of er bij Different sprake is van (voorwaarden voor) het bieden van verantwoorde zorg. Het onderzoek bestond uit een aantal onderdelen:
Dit onderzoek van de IGZ krijgt een vervolg aangezien de inspectie kritiek heeft op vooral de diagnosestelling van Different (en de rol van Europsyche hierbij). De inspectie zal tussen nu en 15 maart opnieuw een (onaangekondigd) inspectiebezoek aan Different brengen.
Klopt het dat de IGZ uitsluitend met de betreffende instelling (Different) heeft gesproken? Zo ja, bent u in dat geval van mening dat het om een grondig onderzoek gaat?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 1. Voorts is hier van belang dat de IGZ via een nieuwsbericht en via een radiointerview heeft laten weten dat wanneer de IGZ alsnog meldingen van (ex-) clienten zou ontvangen die er op wijzen dat de behandeling van Different zich toch (deels) zou richten op het «genezen» van homoseksualtiteit, de IGZ deze meldingen direct zal onderzoeken en zo nodig maatregelen zal treffen. Ik heb dat in antwoorden op eerdere Kamervragen ook nog eens onder de aandacht gebracht. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de ex-cliënten die zich tot nu toe hebben gemeld, langer dan 5 jaar geleden cliënt van Different waren. Op dat moment was er sprake van pastorale zorg en niet van zorg gefinancierd door de zorgverzekeringswet. Binnen de zorgorganisatie Different is een aantal zaken herijkt, zie mijn antwoord op vraag 3.
Heeft de IGZ gesprekken gevoerd met meerdere ex-cliënten/spijtoptanten van de betreffende instelling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u precies aangeven op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de therapieën inderdaad niet zijn gericht op het onderdrukken van de homoseksuele geaardheid, dan wel verandering van de seksuele voorkeur?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2. Hieraan voeg ik toe dat een zevental cliënten van Different aan de IGZ bevestigen dat de behandeling gericht is op ondersteuning en begeleiding van cliënten die worstelen met hun homoseksuele gevoelens in relatie tot hun geloof. De behandeling is niet gericht op het onderdrukken of genezen van de homoseksualiteit maar op het aanvaarden van wie je bent, het beleven van gevoelens en daarbij eigen overwegingen te maken om wel of niet een homoseksuele relatie aan te gaan, zo heeft de IGZ mij laten weten.
Eén cliënt, die negen jaar geleden in begeleiding was bij Different, geeft aan dat hij lange tijd erg heeft vastgehouden aan de «succesverhalen» van degenen die er in slaagden hun homoseksualiteit niet langer te beleven. Deze cliënt vraagt zich af of het reëel is om (op de langere termijn) vermindering van psychisch lijden van homoseksuele christenen te verwachten in een klimaat waarbinnen homoseksualiteit wordt geproblematiseerd. Hij geeft aan dat het erg belangrijk is dat Different eerlijk is over haar zorgaanbod en de behaalde resultaten op langere termijn.
Heeft de IGZ zich tijdens het onderzoek tevens gewend tot andere organisaties (bijvoorbeeld homo-organisaties), waar (ex-)cliënten van de betreffende instelling zich gemeld hebben (en nog altijd melden)? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Heeft de IGZ de verhalen/klachten van (ex-)cliënten van de betreffende instelling, zoals bijvoorbeeld de afgelopen weken verschenen in de media, onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 3. Ook de verhalen/klachten van (ex-)clienten die zich tot de media hebben gewend, zijn onderzocht voor zover zij bereid waren in contact te treden met de inspectie.
Heeft de IGZ onderzoek gedaan naar opvattingen over homoseksualiteit, zoals waargenomen bij en uitgedragen door betrokkenen van de Stichting tot Heil des Volks waar Different een onderdeel van is?1 Zo nee, waarom niet? Zo ja, zijn deze opvattingen ook daadwerkelijk bij het onderzoek betrokken?
De IGZ heeft aan Different het volgende te kennen gegeven: homoseksualiteit is een geaardheid en geen ziekte. Behandeling gericht op (pogingen tot) het «genezen» (of onderdrukken) van homoseksualiteit kan derhalve nooit conform de vigerende richtlijnen zijn. De Raad van Bestuur onderschrijft deze zienswijze en stelt dat in de pers helaas een verkeerde voorstelling van zaken is ontstaan.
Kunt u concreet en uitgebreid aangeven wat precies moet worden verstaan onder een behandeling die gericht is op cliënten met homoseksuele gevoelens, en «op het aanvaarden van wie men is en daarin een keuze maken voor het wel of niet aangaan van een homoseksuele relatie»? Zo nee, waarom niet?
In de behandeling ligt de nadruk op het psychisch lijden en het ondersteunen en begeleiden van de cliënt met het omgaan met zijn homoseksuele gevoelens in relatie tot zijn geloof . Patiënten melden zich aan bij Different en de psychiater van Different doet een deel van de intake en stelt een diagnose en behandelplan op. De begeleiding van Different wordt veelal ingezet op geleide van gesignaleerde ambivalente gevoelens als gevolg van homoseksualiteit/seksuele problematiek. In een aantal gevallen is sprake van (gediagnosticeerde) depressieve gevoelens als gevolg van genoemde ambivalentie. De ambulante behandeling wordt uitgevoerd door een maatschappelijk werker en een verpleegkundige.
Met verwijzing naar mijn antwoord op vraag 1 ten aanzien van het vervolgonderzoek van de inspectie merk ik ten aanzien van de diagnostiek en behandeling het volgende op. De IGZ constateerde op 19 januari jl. dat Different in veel gevallen geen gedegen diagnose stelt. De inspectie verwacht directe maatregelen om voor de cliënten van Different deugdelijke diagnoses te stellen en de psychiatrische behandeling, indien geïndiceerd, te laten voldoen aan de standaarden en richtlijnen voor psychiaters van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (richtlijnconforme behandeling). Ook verwacht de IGZ eerlijke voorlichting van Different over haar zorgaanbod en de (langere termijn) resultaten. Tenslotte verwacht de inspectie een uitgebreidere gedragscode waarin de bejegening ten aanzien van cliënten die worstelen met hun homoseksuele identiteit en het christen-zijn wordt geëxpliciteerd. De IGZ monitort deze verbetermaatregelen de komende periode en zal binnen 2 maanden een nieuwe toets uitvoeren, gericht op deugdelijke diagnosestelling, voorlichting en gedragscodering.
Overstappen en concurrentie tussen zorgverzekeraars |
|
Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven hoe de groep van 900 000 overstappende verzekerden per 1 januari 2012 is opgebouwd? Stappen deze verzekerden enkel over van basisverzekering, van aanvullende verzekering, of allebei?
Op dit moment heb ik onvoldoende betrouwbare informatie om antwoord te kunnen geven op de vragen 1 t/m 3. Ik wacht daarvoor de marktscan van de NZa af in het tweede kwartaal van dit jaar.
Hoeveel mensen stappen over van verzekering binnen één verzekeringsconcern, door over te stappen van het ene label naar het andere label, en hoeveel tussen twee verzekeringsconcerns?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel overstappers maken deel uit van een collectief contract dat per 1 januari 2012 overgesloten is van de ene naar de andere zorgverzekeraar, al dan niet binnen hetzelfde concern? Worden verzekerden die overstappen omdat hun collectieve verzekering vervalt ook meegeteld?
Zie antwoord vraag 1.
Als sinds de invoering van de Zorgverzekeringswet (Zvw) in 2006 ongeveer 95% van de verzekerden elk jaar gewoon bij hun zorgverzekeraar blijft, ook de voorlopige cijfers van 2012 herbevestigen dit met 94,5%, wat zegt dit dan over de concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt?
In de vraag wordt uitgegaan van een voorlopig overstapcijfer voor 2012 dat overeen komt met dat van vorig jaar. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt die de NZa in juli 2011 heeft gepubliceerd blijkt dat 5,5% van de verzekerden (906 313) in 2011 is ingestroomd bij een andere zorgverzekeraar. Hierbij past de kanttekening dat het niet elk jaar dezelfde groep is die overstapt, waardoor over meerdere jaren een grotere groep dan 5 á 6 % van zorgverzekeraar is gewisseld. Los van de vraag of een overstappercentage in orde van 5 á 6% als hoog of laag moet worden gekwalificeerd wil ik benadrukken dat ook bij een relatief gering aantal overstappers voor de zorgverzekeraars een dreiging van overstappen kan uitgaan; deze groep kan immers groter worden als niet aan hun wensen wordt voldaan. Op deze wijze voelen zorgverzekeraars toch concurrentiedruk.
Hoe beoordeelt u het dat de verzekeraars hun nominale premie jaarlijks tientallen euro’s boven de geraamde premie door VWS vaststellen en het prijsverschil tussen de vier grootste verzekeraars in 2012 slechts 1,75 euro bedraagt, terwijl in 2006 dit verschil in 2006 nog 4 keer zo groot was? Wat zegt dit over de concurrentie tussen verzekeraars en de coördinatiemogelijkheid van prijzen?
Allereerst wil ik het in de vraag opgeroepen beeld nuanceren dat de verzekeraars hun premie altijd tientallen euro’s vaststellen boven het niveau van de door VWS geraamde premies. Uitgaande van de geraamde gemiddelde premie exclusief collectiviteitskortingen, was de werkelijke premie € 45 lager in 2006, € 16 hoger in 2007, € 40 hoger in 2008, € 20 lager in 2009, € 28 hoger in 2010, € 1 hoger in 2011 en € 27 hoger in 2012. Dat de premieverschillen tussen zorgverzekeraars kleiner zijn geworden in de loop der jaren zou zowel verklaard kunnen worden vanuit een theorie van toegenomen concurrentie als vanuit een theorie van afgenomen concurrentie. Het kleiner geworden verschil zegt daarmee op zichzelf ook niets over de coördinatiemogelijkheid van prijzen.
Wat zegt het dat zorgverzekeraars Agis, Achmea, VGZ en Univé allemaal op dezelfde dag dezelfde premie van 108,25 euro bekend maakten? Lijkt hier sprake te zijn van onderlinge coördinatie van prijzen?
Dat Agis en Achmea op dezelfde dag met dezelfde premie kwamen is niet verwonderlijk omdat ze tot hetzelfde verzekeringsconcern behoren. Hetzelfde geldt voor VGZ en Univé. Uit het feit dat beide concerns op dezelfde dag met dezelfde premie komen, kan ik geen eenduidige conclusie trekken. Dat hier sprake zou zijn van onderlinge coördinatie van prijzen is een speculatieve suggestie, die niet op bij mij bekende feiten is gebaseerd.
Bent u het eens met de uitspraak «het is lastig op te treden tegen dit soort zaken. Wij kunnen dit alleen als we bewijs hebben, bijvoorbeeld via verhoren. Verzekeraars weten heel goed dat zij van de wet geen prijsafspraken mogen maken. Maar ze zijn heel handig om het zo te doen dat wij er niet achter komen. Al deze dingen gebeuren vaak in het geniep. Ze zijn slim en innovatief» van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in het Parool van december 2011, in reactie op berichtgeving dat er prijsafspraken tussen verzekeraars zouden zijn? Bent u het met de NMa eens dat zorgverzekeraars heel handig zijn om zulke wijze prijsafspraken te maken dat het toezicht op de zorgverzekeraarmarkt hier niet achter komt?
Navraag bij de NMa over deze kwestie heeft de volgende verduidelijking opgeleverd. In het gesprek met de betreffende journalist heeft de NMa de bredere context geschetst over hoe kartelafspraken in het algemeen gemaakt worden. Daarbij is aangegeven dat ondernemingen dit meestal heimelijk doen, om te voorkomen dat de NMa achter de kartelafspraken komt. Deze algemene uitingen zijn in het bewuste artikel ongelukkigerwijs toegeschreven aan het gedrag van zorgverzekeraars. De NMa betreurt dat hierdoor een beeld is geschetst dat zij niet heeft willen oproepen.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4000 punten uitkomt, zoals Friesland en Zeeland? Klopt het dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet eens in is verwerkt? Klopt het dat de vuistregel is dat concentratie een goede werking van de markt belemmert, indien de HHI hoger is dan 1800 punten, omdat dit wijst op een sterk geconcentreerde markt? Als er in alle provincies sprake is van een HHI hoger dan 1 800, punten en landelijk gezien van 2105 punten, is er in bepaalde provincies dan sprake van economische machtsposities van zorgverzekeraars? Is het u bekend of deze macht wordt gebruikt in onderhandelingen met zorgaanbieders?
Ja, het klopt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van juli 2011 laat zien dat er provincies zijn waar de Herfindahl-Hirsschman Index (HHI) boven de 4 000 punten uitkomt, zoals in Friesland en Zeeland. Het klopt ook dat de fusie tussen de zorgverzekeraars Achmea en De Friesland hier nog niet in is verwerkt. In de zienswijze van de NZa op de fusie Achmea de Friesland heeft de NZa erop gewezen dat er verschillende factoren zijn die een toename van inkoopmacht van Achmea en De Friesland op de zorginkoopmarkt, ook in de provincie Friesland, disciplineren en daarmee voorkomen dat als gevolg van de concentratie de publieke belangen in het geding komen. De factoren die de NZa noemt zijn de concurrentie op de landelijke zorgverzekeringsmarkt, de zorgplicht van de zorgverzekeraar en dat de vertrouwensrelatie tussen zorgaanbieders en verzekerden sterker is dan die tussen zorgverzekeraar en verzekerden.
Ik heb geen signalen ontvangen dat zorgverzekeraars met een groot marktaandeel misbruik maken van hun positie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft hiervoor de beleidsregel Aanmerkelijke marktmacht en de handreiking goed contracteren gepubliceerd. De hoogte van de HHI per provincie, zoals weergegeven in de Marktscan Zorgverzekeringsmarkt van de NZa, kan een eerste indicatie zijn voor de werking van de zorgverzekeringsmarkt. Andere indicaties zijn (de mogelijkheden voor) nieuwe toetreding, waar ik momenteel door de NZa een onderzoek naar laat doen, alsook de mogelijkheden voor verzekerden om over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en de mate waarin zij daarvan in de praktijk gebruik maken.
Waarom worden in de NZa Marktscan Medisch specialistische zorg van december 2011 de marktaandelen per regio Noord, Zuid, West en Oost gepresenteerd, en bijvoorbeeld niet per provincie? Waarom wordt Agis als aparte inkoopcombinatie gezien, terwijl Agis onderdeel is van Achmea? Hoe verandert dit het gepresenteerde beeld? Wat zeggen de kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars?
De NZa heeft gekozen voor de indeling in de regio’s Noord, Zuid, West en Oost in verband met de presenteerbaarheid: de vier afbeeldingen per regio zijn overzichtelijker dan twaalf afbeeldingen per provincie. Een weergave van de twaalf provincies biedt ten opzichte van de vier regio’s geen meerwaarde aan informatie. Achmea en Agis worden apart weergegeven omdat er voor beide aparte contractprijzen worden aangeleverd en deze van elkaar kunnen verschillen. Worden de marktaandelen van Achmea en Agis bij elkaar opgeteld, dan ontstaat voor de verschillende regio’s het volgende beeld:
Noord
Oost
West
Zuid
Achmea
A-segment
15,7
15,6
17,2
5,8
B-segment
7,4
6,1
7,4
2,6
Agis
A-segment
2,9
6,3
10,5
0,5
B-segment
1,4
3,0
3,8
0,2
Achmea + Agis
A-segment
18,6
21,9
27,7
6,3
B-segment
8,8
9,1
11,2
2,8
De kleine relatieve verschillen in marktaandelen over de jaren 2007–2011 die de NZa rapporteert over de concurrentie tussen zorgverzekeraars zeggen op zichzelf weinig over of er veel of weinig concurrentie is tussen zorgverzekeraars. Wel geeft het aan dat de marktaandelen redelijk stabiel zijn. Voor een oordeel over concurrentie op de zorgverzekeringsmarkt moet niet alleen naar verschuiving in marktaandelen worden gekeken, maar onder andere ook naar de mate van switchen of dreiging van switchen (zie het antwoord op vraag 4).
Hoe komt het dat het Koninklijk Nederlands Genootschap Fysiotherapie van de NMa haar leden niet mag adviseren contracten met verzekeraars uit te stellen, terwijl Zorgverzekeraars Nederland (ZN) haar leden wel mag oproepen tot het hanteren van een nulgrens voor 2012, en gezamenlijke afspraken maakt over de bevoorschotting van ziekenhuizen, die zo vertraagd worden dat ze als dwangmiddel kunnen worden gebruikt tijdens de zorginkoop?
De NMa heeft de KNGF nadrukkelijk verzocht om haar leden duidelijk te maken dat zij individueel moeten beslissen om wel of geen contract met de verzekeraar te sluiten. Een oproep van de KNGF aan haar leden om geen contract met de verzekeraar af te sluiten kan als collectieve boycot functioneren en zo de concurrentie tussen fysiotherapeuten beperken. De KNGF heeft in haar gesprek met de NMa aangegeven niet de intentie te hebben gehad de concurrentie te beperken en zich aan de Mededingingswet te willen houden.
De NMa heeft de oproep van ZN beoordeeld als een gezamenlijke interpretatie van de zorgverzekeraars over wat er in het bestuurlijk akkoord over macrogroei is afgesproken. De brief waarin ZN deze interpretatie naar buiten heeft gebracht is geen afspraak tussen verzekeraars om voor ieder individueel ziekenhuis een nullijn te hanteren en heeft ook geen betrekking op de inkoop van afzonderlijke dbc’s.
Waarom mogen zorgaanbieders zich niet verenigen om collectief prijsafspraken met verzekeraars te kunnen maken, terwijl 6 zorgverzekeraars wel collectief onder de Multizorg VRZ inkoopcombinatie mogen inkopen bij zorgaanbieders? Op deze wijze maken zorgverzekeraars DSW, ASR, Eno, Zorg & Zekerheid en ONVZ toch dezelfde prijsafspraken en vermindert de concurrentie tussen deze zorgverzekeraars?
Er is een verschil in beoordeling tussen samenwerking bij inkoop en samenwerking bij verkoop. Zowel voor zorgverzekeraars als voor zorgaanbieders geldt dat er mededingingsrechtelijk gezien meer mogelijkheden zijn voor samenwerking bij de inkoop dan voor samenwerking bij de verkoop.
Het doel van samenwerking bij inkoop is namelijk niet om de onderlinge concurrentie te beperken, maar om de kosten van de in te kopen zorg te verlagen. Zolang verzekeraars op de markt voor verzekeringspolissen met elkaar concurreren, komen kostenvoordelen bij de inkoop via lagere premies aan verzekerden ten goede. Een gezamenlijk optrekken op dit vlak door de zes kleinste zorgverzekeraars heeft dan ook geen beperking van de mededinging op de markt voor polissen tot gevolg. Voor zorgaanbieders geldt evenzeer dat samenwerking bij inkoop, bijvoorbeeld ten aanzien van operatiemateriaal, niet gauw zal leiden tot een beperking van de mededinging.
Waar het collectieve prijsafspraken aan de verkoopzijde betreft, hetzij door zorgaanbieders hetzij door zorgverzekeraars, zal de kopende partij met een onnodig hoge prijs worden geconfronteerd. Zorgaanbieders die prijzen onderling afstemmen beperken daarmee de onderlinge concurrentie en zullen daarom al snel de Mededingingswet overtreden. Ditzelfde geldt wanneer zorgverzekeraars gezamenlijk de hoogte van de premie voor de Nederlandse verzekerden zouden bepalen. Scherp toezicht door de NMa acht ik van groot belang om te voorkomen dat partijen door prijsafspraken de kosten van de zorg onnodig hoog maken.
Als zorgverzekeraar Achmea een aandeel van 77% in de vergelijkingssite Independer neemt, mag deze site zich dan blijven aanprijzen als onafhankelijk en objectief? Wat kunnen de gevolgen voor de concurrentie zijn, als de grootste Nederlandse zorgverzekeraar een organisatie overneemt die de consumenten vertrouwen onafhankelijk en objectief inzicht in de zorgmarkt aan te bieden?
Achmea heeft per 1 januari 2012 inderdaad 77% van de aandelen van de vergelijkingswebsite Independer.nl in handen. Om de objectiviteit te kunnen blijven garanderen, heeft Independer aangegeven een Raad van Toezicht te zullen instellen. Deze raad ziet erop toe dat Independer het belang van de consument voorop blijft stellen, onder meer op het gebied van objectiviteit en privacy. Als bemiddelaar in de zin van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient Independer informatie te verstrekken die correct, duidelijk en niet misleidend is. Voor die gevallen waarin Independer adviseert gelden er nadere regels met betrekking tot de kwaliteit en passendheid van het advies. De AFM houdt hier toezicht op. In december 2011 heeft de AFM een nadere toelichting gegeven op de regels waaraan vergelijkingssites zich dienen te houden, om op die manier de informatieverstrekking via deze websites te verbeteren. Ik heb geen signalen ontvangen dat Independer deze regels zou overtreden.