Het afzwakken van de ambitie om in 2025 wereldleider proefdiervrije innovatie te zijn |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het waar dat u de landelijke ambitie om in 2025 wereldleider te zijn op het gebied van proefdiervrije innovatie heeft afgezwakt (van wereldleider naar voorloper en minder strikte definiëring van het jaartal 2025)?1 2
Ik heb de ambitie niet afgezwakt. Wel heb ik met diverse partners die cruciaal zijn voor een versnelling van de gewenste transitie gezocht naar een passende formulering voor deze belangrijke opgave. Deze is als volgt geformuleerd: «Nederland als voorloper in de internationale transitie met proefdiervrije innovatie». De ambitie is wat mij betreft daarmee niet verminderd. Tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 7 juni jl. heb ik gezegd dat Nederland zelfs eerder voorloper kan zijn in de transitie dan in 2025.
Kunt u toelichten waarom u dit niet heeft gerapporteerd aan de Kamer?
Ik heb zowel in mijn brief d.d. 1 juni jl. aan de Kamer als in de bijlage «Filosofie en werkwijze Transitie Proefdiervrije Innovatie» de huidige formulering van de ambitie met u gedeeld. Bovendien hebben wij in het AO van 7 juni jl. gesproken over deze ambitie. Naar nu blijkt, constateer ik dat wellicht een uitgebreidere toelichting op deze herformulering goed zou zijn geweest.
Kunt u uitleggen waarom u de ambitie heeft afgezwakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 en ook naar de uitleg in mijn brief d.d. 11 december jl. (Kamerstuk 32 336, nr. 86). Ik wil benadrukken dat het van belang is voor het welslagen van de versnelling van de transitie om een beweging op gang te brengen. Daarvoor is een haalbare ambitie waar mensen zich mee kunnen identificeren, een eerste vereiste. De huidige formulering van de ambitie voorziet hierin.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende prioriteit vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1 en vraag 3.
Is het afzwakken van de ambitie een gevolg van onvoldoende financiering vanuit uw ministerie en/of andere betrokken ministeries? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn brief d.d. 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 336, nr. 85), waarin ik de kosten van TPI in 2018 heb geschetst (de totale uitgaven TPI liggen nog iets onder het beschikbare maximumbedrag voor proceskosten) en de investeringen van direct betrokken partners in onderzoek proefdiervrije innovatie. Verder breng ik onder uw aandacht dat er in de samenleving meer partijen zijn die aan alternatieven en proefdiervrije innovatie werken, zoals bedrijven, universiteiten en universitair medische centra.
Hoe voorkomt u dat de ambitie hierdoor verwatert?
De ambitie verwatert niet, omdat mijn inzet evenals die van de TPI-partners3 op geen enkele wijze veranderd is. Alle betrokkenen zetten zich in voor een versnelling van de transitie, maar lopen tevens tegen de realiteit aan en zullen zich met die realiteit – gewenst of niet – moeten verhouden. Voor de inhoud van de realiteit per domein refereer ik aan het rondetafelgesprek d.d. 14 september 2017 in uw Kamer, waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden rond proefdiervrije innovatie naar voren zijn gebracht door de door uw Kamer gehoorde stakeholders.
Kunt u de overgebleven ambitie concretiseren (inclusief tijdpad en tussendoelen), zodat kan worden bepaald of Nederland op schema loopt met het behalen van de ambitie? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het AO van 7 juni jl. heb ik hier uitgebreid over gesproken met uw Kamer en heb ik u uitgelegd dat de TPI-partners en ik werken aan versnelling van de transitie proefdiervrije innovatie. Het in gang zetten en waar dat al kan bestendigen van structurele veranderingen pak ik met partners aan via zogenaamde vernieuwingsnetwerken. Inmiddels zijn er tien vernieuwingsnet-werken en projecten actief in verschillende domeinen. Hiermee stimuleren we dat relevante professionals en organisaties geïnspireerd raken en gefaciliteerd worden om in beweging te komen. Via de vernieuwingsnetwerken ontstaat inzicht in welke innovaties mogelijkheden bieden en wat er voor nodig is om deze in betreffende domeinen tot gemeengoed te gaan maken. Daarbij wordt ook duidelijker welk tempo voor innovaties en domeinen realistisch is.
Wat nu vooral van belang is, is dat de motor achter het proces blijft draaien en gezamenlijk aan de versnelling van de transitie gewerkt wordt. Zowel ik als de TPI-partners spannen zich maximaal hiervoor in.
Zijn er in ieder geval tot 2025 evaluatie momenten ingepland, zodat bijsturing mogelijk is?
In de vernieuwingsnetwerken apart en tussen de vernieuwingsnetwerken onderling is sprake van een voortdurende bespreking van de aanpak en de resultaten. Op die manier kan ik met de TPI-partners bepalen of en zo ja, welke bijstelling in de aanpak van de vernieuwingsnetwerken nodig is. Daarnaast houdt de kerngroep TPI ook de vinger aan de pols wat betreft de ontwikkelingen op het geheel van de gewenste transitie. Ik onderzoek momenteel welke aanvullende monitoringinstrumenten in welke fase van de transitie kunnen worden ingezet.
Ik zal u jaarlijks van de ontwikkelingen en vorderingen op de hoogte brengen en hierover met u tijdens AO’s het gesprek aangaan. Een volgende voortgangsrapportage stuur ik u voor de zomer van 2019 toe.
Zijn er extra middelen achter de hand indien de ambitie en tussendoelen niet gehaald dreigen te worden? Zo nee, waarom niet?
Dat is op dit moment niet aan de orde.
De gruwelijke wereld achter de handel in cavia’s |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa van zaterdag 24 november 2018 over de ernstige misstanden in de fokkerij van- en handel in cavia’s?1
Ja, deze uitzending is mij bekend.
Was u op de hoogte van de manier waarop cavia’s worden gehuisvest, behandeld en getransporteerd in groothandels? Zo nee, waarom niet?
Ik betreur het dat cavia’s bij de op TV getoonde handelaar op deze manier gehuisvest en behandeld zijn. Op basis van beelden bij één handelaar zijn echter geen conclusies te trekken. In Nederland is sprake van specifieke dierenwelzijnswetgeving voor dieren die bedrijfsmatig gehouden worden. Indien overtredingen worden geconstateerd dan kan hier tegen opgetreden worden.
Hoeveel cavia’s worden er jaarlijks verkocht in Nederland?
ik houd geen cijfers bij over de verkoop van cavia’s. In het rapport «Feiten en cijfers gezelschapsdierensector 2015» wordt geschat dat er in Nederland in 2014 zo’n 500.000 knaagdieren werden gehouden, waaronder cavia’s.
Welk toezicht is er in Nederland op de (tussen)handel in cavia’s?
De NVWA en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) zijn aangewezen als toezichthouders voor de naleving van de regelgeving op het terrein van dierenwelzijn, waarbij de LID het voortouw heeft voor de welzijnscontroles bij handelaren in gezelschapsdieren (niet zijnde honden). Zij voeren toezichtcontroles uit bij bedrijfsmatige houders van dieren. Indien overtredingen van de dierenwelzijnsregelgeving door particulieren gesignaleerd worden, dan kunnen die gemeld worden bij het meldnummer 144. De LID en de politie nemen deze meldingen in behandeling.
Hoe vaak is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen vier jaar op inspectie geweest bij tussenpartijen die handelen in cavia’s, welke overtredingen van de Wet dieren en het Besluit Houders van dieren zijn daarbij geconstateerd en welke bestuursrechtelijke en/of strafrechtelijke maatregelen zijn er in die periode opgelegd?
De LID heeft sinds 1 januari 2015 47 inspecties ter plaatse uitgevoerd bij handelaren. Dit betrof niet enkel de inspecties van handelaren in cavia’s, maar omvatte ook handelaren in andere diersoorten. Naar aanleiding van vier van deze inspecties is een proces-verbaal opgemaakt en zijn meerdere bestuursrechtelijke sancties opgelegd (last onder dwangsom en boete).
De LID zal de controles in 2019 meer gaan richten op inspecties van toeleveranciers van dieren die voor de verkoop worden aangeboden in tuincentra en dierenspeciaalzaken.
Is de door Kassa bezochte groothandel in cavia’s bij u bekend?
De bezochte groothandel is mij bekend.
Zijn er bij de door Kassa bezochte handelaar recentelijk inspecties uitgevoerd door de NVWA en/of andere toezichthoudende instanties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kwam er uit de inspectie(s) naar voren en welke maatregelen zijn genomen tegen de handelaar?
De NVWA noch de LID hebben recentelijk inspecties uitgevoerd bij de door Kassa bezochte groothandel. Er wordt risicogericht toezicht gehouden. Dit betekent dat er met name daar inspecties plaatsvinden waar het risico op niet naleving het hoogst is.
Wat is uw reactie op het verhaal van een oud-medewerker van de groothandel, die vertelt hoe in de handel zieke dieren in de praktijk niet naar een dierenarts worden gebracht, maar worden doodgeslagen?
Volgens het Besluit houders van dieren moet een gewond of een ziek dier direct passende zorg ontvangen. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten moet elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden worden bespaard. Indien deze nodige zorg niet wordt verleend, of indien het doden niet volgens de regels gebeurt, is er sprake van een overtreding en kan hier tegen opgetreden worden.
Klopt het dat het doodslaan van (zieke) dieren een strafbaar feit is?
Ja, het doodslaan van dieren kan zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk worden aangepakt.
Wordt hier door de NVWA op gecontroleerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke schaal gebeurt het dat zieke dieren door de houder zelf worden gedood?
Indien de NVWA of de LID op een bedrijf komen en kunnen vaststellen dat dieren worden gedood in strijd met de regelgeving dan kan hier tegen opgetreden worden. De schaal waarop kleine knaagdieren zelf worden gedood door handelaren is lastig in te schatten. De doodsoorzaken van cavia’s worden niet landelijk bijgehouden.
Weet u hoe vaak er in Nederland bij de caviafokkerij en de caviahandel en -tussenhandel «culling» voorkomt (het doden van gezonde dieren door de houder, omdat het dier bijvoorbeeld een ongewenste kleur heeft, of omdat het dier te oud is om nog een goede prijs op te brengen)? Zo nee, waarom niet, waarom ontbreekt dat overzicht en bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Nee, over dit overzicht beschik ik niet. Zoals hiervoor aangegeven worden de doodsoorzaken van cavia’s niet landelijk bijgehouden. Bij de evaluatie van de Wet Dieren zal er ook gekeken worden naar de bepalingen betreffende het doden van dieren, waaronder de situaties waarin dieren mogen worden gedood.
Werkt het feit dat cavia’s voor de wet productiedieren zijn en ook op die wijze gefokt en verhandeld mogen worden, waarbij iedere extra uitgave aan bijvoorbeeld dierenarts of medicijnen er een is die de prijs van het «product» omhoog stuwt, dit soort praktijken in de hand? Zo nee, waarom niet?
Ook in dieren die niet voor de productie mogen worden gehouden kan worden gehandeld. Cavia’s zijn voor de wet ook gezelschapsdieren. Om deze dieren te beschermen zijn speciaal voor bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren welzijnseisen opgenomen in het Besluit houders van dieren.
Wat is uw reactie op het feit dat de betreffende groothandel cavia’s verkoopt met een ontsteking van het oogslijmvlies (Chlamydia caviae)?
Ik betreur het dat er zieke dieren worden verkocht, maar dieren kunnen nu eenmaal ziek worden. Zij moeten dan wel passend worden verzorgd zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Op basis van de getoonde beelden kan ik geen oordeel vellen over de gezondheid van de cavia’s.
Bent u ervan op de hoogte dat de bacterie (Chlamydia caviae) die deze ziekte bij cavia’s veroorzaakt bij mensen oogontsteking en longontsteking kan veroorzaken?2
Ja, chlamydia is een zoönose die verschillende klinische klachten bij de mens kan veroorzaken.
Klopt het dat het verkopen van zieke dieren strafbaar is?
In beginsel is dit niet verboden. Volgens het Besluit houders van dieren dient de verkoper van het dier de koper te voorzien van juiste informatie betreffende de gezondheidsstatus van het dier. Ook dient een dier op een passende wijze te worden verzorgd. Indien aan beide voorwaarden wordt voldaan kan een koper een dier overnemen. De nieuwe eigenaar heeft daarbij ook de plicht om het dier op een passende wijze te verzorgen.
Welke actie gaat u samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ondernemen tegen de verkoper van de zieke cavia’s?
Het toezicht op de handel ligt bij de LID en de NVWA en niet bij de politie. Deze diensten treden op indien zij misstanden controleren.
Welk effect van voorlichting voor de potentiële koper van een huisdier verwacht u, wanneer deze koper niet kan controleren wat de dierenwelzijnsomstandigheden zijn bij de groothandel, aangezien deze vrijwel altijd gesloten zijn voor particulieren en dierenwinkels?
Een verantwoorde aanschaf van een huisdier en de borging van het welzijn van huisdieren in Nederland is mijns inziens alleen mogelijk indien alle betrokken partijen hun verantwoordelijkheid nemen. Fokkers en handelaren zijn primair verantwoordelijk voor een goede en gezonde fokkerij en de verkoop van dieren. De landelijke overheid stelt met welzijnsregels de ondergrens vast en controleert hierop. Een kritische, goed geïnformeerde consument kan mogelijke misstanden signaleren en proberen een juiste fokker of winkelier te kiezen op basis van de door voorlichting beschikbaar gestelde informatie. Ik verwacht dus niet dat een koper alle misstanden weet te voorkomen, wel dat hij kritisch blijft bij de aanschaf en eventuele misstanden meldt.
Wat is uw reactie op de beelden waarin een verkoper van de dierenwinkel onjuiste informatie aan een mogelijke koper geeft over zorg die nodig is voor een cavia door te stellen dat een cavia best solitair gehouden kan worden en dat het dier voldoende heeft aan «genoeg knuffelen»?
Een dierenwinkel heeft de verantwoordelijkheid correcte informatie te laten verstrekken over het houden en verzorgen van dieren. Hiervoor kunnen bijvoorbeeld de bijsluiters van het LICG gebruikt worden. Hierin wordt afgeraden cavia’s alleen te houden. Om juiste informatie aan de koper te borgen dient in elke dierenwinkel een beheerder aanwezig te zijn met een bewijs van vakbekwaamheid. Voor dierenwinkels die reeds op 1 juli 2014 bedrijfsmatig handelden in dieren geldt een overgangstermijn tot 1 januari 2020 in verband met het halen van het bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat het verstrekken van onjuiste informatie aan een mogelijke koper strafbaar is?
Op basis van het Besluit houders van dieren dient inderdaad informatie verstrekt te worden aan de koper met betrekking op de verzorging, huisvesting en het gedrag van het gezelschapsdier en de kosten die gemoeid gaan met het houden van het gezelschapsdier. Wanneer de verkoper zich hier niet aan houdt kan hiertegen opgetreden worden.
Deelt u de mening van de dierenarts die in de uitzending zegt dat de manier waarop cavia’s in glazen bakken of «diereilanden» tentoongesteld worden aan potentiële kopers slecht is voor het welzijn van de cavia’s?
Op grond van het Besluit houders van dieren mag een dier geen onnodige stress ervaren. Dit houdt in dat in een verblijf van de dieren voldoende schuilplekken aanwezig dienen te zijn zodat een dier zich aan het zicht van de mensen kan onttrekken. Het beschrijft ook dat dier zijn eigen fysiologische en etiologische gedrag moet kunnen uitvoeren. Wanneer er schuilplekken zijn kan een cavia zelf kiezen waar hij zich bevindt.
Bent u bereid een verbod in te stellen op het tentoonstellen van dieren voor de verkoop in zogenaamde diereilanden, analoog aan het verbod op het tentoonstellen van dieren in etalages?
Op grond van Besluit houders van dieren dienen er schuilmogelijkheden te zijn in de verblijven van cavia’s. Als dit goed geregeld is dan is er voor mij geen reden om een verbod verder uit te breiden.
Vormen de misstanden die in bovengenoemde uitzending aan bod komen aanleiding om uw beleid op het tegengaan van broodfok, impulsaankopen en de verkoop van huisdieren via dierenwinkels en tussenpartijen aan te scherpen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb mijn beleid voor de komende jaren uitgezet. Dit kunt u terugvinden in de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober (Kamerstuk 28 286, nr. 991). De in uw vragen opgesomde misstanden betreffen veelal overtredingen van bestaande regelgeving die nu al bestraft kunnen worden als zij kunnen worden aangetoond.
Bent u bereid een einde te maken aan zelfregulering door de sector, nu blijkt dat misstanden zich blijven voordoen, consumenten en dierenwinkels niet goed op de hoogte zijn van de omstandigheden waarin de dieren gefokt en gehouden voor ze bij hen terecht komen, en de ernst van de situatie gebagatelliseerd wordt door de brancheorganisatie?
Zoals in mijn antwoord op vraag 17 aangegeven is het voor de borging van het welzijn essentieel dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De landelijke overheid heeft dierenwelzijnsregels opgesteld waaraan de fokkers zich dienen te houden. Consumenten dienen zich goed te informeren alvorens een dier aan te schaffen. Initiatieven van zelfregulering juich ik daarom juist toe en stimuleer ik ook. Een mooi voorbeeld vind ik «Happy Konijn» waarbij de Dierenbescherming en Dibevo samenwerken aan een verantwoorde aanschaf van dieren.
Het op tijd inrichten van een keurpunt voor levende dieren voor export naar het Verenigd Koninkrijk in verband met een eventuele harde Brexit |
|
Jaco Geurts (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA: Keurpunt voor Brits vee nodig bij Brexit» en heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de vertegenwoordiger van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens het rondetafelgesprek Verzamelwet Brexit op 5 december 2018?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er geen keurpunt voor levend vee is voor export naar Groot-Brittannië en dat dit betekent dat export van levende dieren niet mogelijk is bij een harde Brexit?
Ik wil graag ingaan op het misverstand dat er mogelijk bestaat over dit keurpunt, ofwel inspectiepost. Zoals ook geschetst in het nieuwsbericht, heeft de vertegenwoordiger van de NVWA tijdens het rondetafelgesprek aangegeven dat er een inspectiepost nodig is voor het ontvangen van dieren2 uit het Verenigd Koninkrijk. Dit gaat dus over import van dieren.
In Nederland is op dit moment geen volgens de Europese Commissie erkende inspectiepost in een zeehaven waar de import van levende dieren uit derde landen kan plaatsvinden. Bij het ontbreken van een inspectiepunt betekent dit dat import van dieren via de Nederlandse zeehavens niet mogelijk zal zijn.
Deze inspectieposten bestaan wel op Schiphol airport en Maastricht Aachen airport. Levende dieren zouden bij een no deal scenario dus alleen direct in Nederland via het luchtverkeer geïmporteerd kunnen worden. Een andere optie kan zijn via een andere lidstaat als daar een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren bestaat. Op dit moment bestaat er in andere lidstaten van de aan de gehele West-Europese kust van de Europese Unie (EU) geen erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven.
Samengevat dus het volgende, er is geen keurpunt voor levend vee voor import in de EU in een zeehaven, wel in een luchthaven. Als er voor 29 maart 2019 geen nieuwe inspectieposten worden ingericht, zal er bij een no deal scenario dus geen import van levende dieren via een zeehaven kunnen plaatsvinden, wel via een luchthaven.
Klopt het dat alleen bij een harde (no deal) Brexit zo’n keurpunt nodig is, zodat het private bedrijfsleven huiverig is om een keurpunt in te richten, aangezien het niet gebruikt wordt in de andere Brexit-scenario’s?
Het klopt dat er in een no deal scenario een inspectiepost voor import van levende dieren nodig is. Bij een no deal scenario is deze inspectiepost nodig met ingang van 30 maart 2019 om import van levende dieren via een zeehaven per die datum mogelijk te maken. In gesprekken met het bedrijfsleven heb ik gemerkt dat de onzekerheden rondom de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie meespelen bij hun besluitvorming over het wel of niet gaan inrichten van een nieuwe inspectiepost. Ik kan geen uitsluitsel geven of het bedrijfsleven voornemens is om een inspectiepost in te richten. Ik heb gehoord dat er interesse is vanuit het bedrijfsleven, maar de NVWA heeft op dit moment nog geen aanvraag ontvangen.
Als het terugtrekkingsakkoord kan worden gesloten en in werking treedt komt er een overgangsperiode. Tijdens die overgangsperiode is er nog geen inspectiepost nodig, omdat het Verenigd Koninkrijk dan gedurende de overgangsperiode gebonden blijft aan de regelgeving van de Europese Unie (EU). De situatie blijft daarmee tot het einde van de overgangsperiode zoals die nu is. In eerste instantie duurt de overgangsperiode tot en met 31 december 2020. De EU en het Verenigd Koninkrijk kunnen via een gezamenlijk besluit eenmalig besluiten de overgangsperiode te verlengen uiterlijk tot en met 31 december 2022.
Na de overgangsperiode ga ik er op basis van de huidige informatie vanuit dat een inspectiepost nodig is, omdat het Verenigd Koninkrijk dan niet meer binnen de Europese Unie valt. Enkel in het zeer onwaarschijnlijke scenario dat het gehele Verenigd Koninkrijk in de interne markt blijft zijn er geen inspectieposten nodig.
Bent u bereid om er gezamenlijk met het bedrijfsleven voor te zorgen dat er een keurpunt ingericht wordt, dat in ieder geval op 29 maart 2019 («Brexit day») ingezet kan worden indien noodzakelijk en dan bij voorkeur op een plek die niet leidt tot onnodige extra kilometers tot het afvaartpunt?
Ik ben bereid om samen met de NVWA het bedrijfsleven te faciliteren bij het realiseren van een oplossing, als het bedrijfsleven daar het initiatief daarvoor neemt.
Het bedrijfsleven is verantwoordelijk voor de bouw en inrichting van inspectieposten. Wat betreft de genoemde ondersteuning: ambtenaren van de NVWA en mijn ministerie en het bedrijfsleven hebben reeds een aantal gesprekken gevoerd, waarin de verschillende partijen uit het bedrijfsleven samengebracht werden en de benodigde kennis en informatie werd gedeeld.
Ook is door de Nederlandse overheid tijdens een seminar over de Mededeling van de Europese Commissie over het Contingency Action Plan (COM(2018) 880 final) op donderdag 6 december jl. specifiek aandacht gevraagd voor het ontbreken van een erkende inspectiepost voor de import van levende dieren in een zeehaven aan de gehele West-Europese kust van de EU.
De Europese Commissie heeft laten weten de EU-lidstaten, waar mogelijk, te ondersteunen bij het zoeken naar een oplossing. Aanvragen voor een nieuwe inspectiepost kunnen behandeld worden als ze uiterlijk 15 februari 2019 ingediend zijn bij de Europese Commissie en de Europese Commissie wil graag in gesprek met de lidstaten hierover. Ik zal ingaan op het aanbod van de Europese Commissie om in gesprek te gaan over de inspectieposten.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In verband met het kerstreces is dit helaas niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.
De antwoorden op de schriftelijke vragen over het bericht 'Vis kan eindelijk door Haringvlietdam, maar daarachter wachten netten en fuiken' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Wat is precies de onderzoeksvraag van het lopende onderzoek naar migrerende vissen?1
Naar aanleiding van vragen hierover van het lid De Groot in het Wetgevingsoverleg met de Minister van I&W op 26 november jl., is hierop ingegaan in de brief van de Minister van I&W van (Kamerstuk 35 000 J, nr. 30). Het betreft een onderzoek waarbij de visserij-impact van de verschillende visserijvormen op trekvissoorten op zoet-zoutovergangen, waaronder het gebied bij de Haringvliet, in beeld wordt gebracht. Het gaat daarbij om de verschillende vormen van beroepsvisserij, maar ook om de impact van de sportvisserij. Bekeken wordt hoeveel visserij er plaats vindt, hoeveel bijvangst van trekvissen er plaatsvindt, en wat overleving van trekvissen is na terugzet. Hiermee wordt dus de impact van de visserij in beeld gebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van zoveel mogelijk verschillende gegevensbronnen en veldgegevens. Waar het onderzoek niet voor is bedoeld is om de totale bestandsomvang voor de verschillende trekvissoorten in beeld te brengen. Voor dit laatste wordt gebruik gemaakt van de meerjarige onderzoeksreeksen uit de jaarlijkse bestandsmonitoring van Wageningen Marine Research (WMR).
Aangezien de Kier nog niet open is (of net) en het onderzoek wel binnen afzienbare tijd zal worden afgerond, hoe kan dan een causaal verband tussen trekvispopulatie en visserij aangetoond worden?
De aanwezigheid van trekvissen in het gebied is niet afhankelijk van de aan- of afwezigheid van de Kier. De trekvissen meldden zich altijd al in dit gebied, op zoek naar de mogelijkheid om verder te migreren, maar «stootten voor opening van de Kier dan vaker hun neus» op de gesloten sluisdeuren. In de gesloten situatie, voor opening van de Kier, was zelfs sprake van een iets grotere kans voor dieren om in een visnet of aan de hengel te belanden omdat, als gevolg van de gesloten sluizen, de dieren ter plaatse heen-en-weer-zwemgedrag gaan vertonen. Omdat dus ook in de «gesloten situatie» zonder Kier sprake is van aanwezigheid van trekvissen maakt dit het heel goed mogelijk om, zoals eerder in 2008 en ook op dit moment, onderzoek te doen om vast te stellen hoeveel dieren in de verschillende visserijvormen terecht komen.
Herinnert u zich dat tijdens het onderhandelingsproces waar u bij betrokken was, een kwalitatief onderzoek ter tafel is gebracht waarin de mogelijke impact van een tiental visserijtechnieken op trekvissen is aangetoond? Wat was de reden dat u dit onderzoek onvoldoende bewijslast vond om op basis van het voorzorgsprincipe nu tot visserijbeperkende maatregelen over te gaan?2
Het traject waar u aan refereert betreft geen onderhandelingsproces, maar behelsde een gezamenlijke inspanning van overheden, ngo’s, vissers en vissersorganisaties om te kijken of op vrijwillige basis, en met meerwaarde voor alle partijen, er afspraken gemaakt konden worden over de visserij in de omgeving van de Haringvlietsluizen. Ik heb u hierover in de beantwoording van de eerdere vragen over dit onderwerp geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 693 en 694). In het gesprek tussen de betrokken partijen zijn verschillende onderzoeksrapporten over tafel gekomen, waaronder het onderzoek waar u aan refereert.
Het betreffende onderzoek is een kwalitatief onderzoek dat in opdracht van de bij het proces betrokken ngo’s is uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar de visserij-inspanning (hoeveelheid daadwerkelijk gebruikte netten) van de beroepsvisserij in het gebied. Vervolgens is op basis van literatuuronderzoek en expert-judgement een inschatting gemaakt hoeveel trekvissen in deze visserij terecht zouden komen en wat de impact op deze vissoorten zou kunnen zijn. Voor deze analyse is, in afwijking van het eerdere onderzoek uit 2008, geen veldonderzoek verricht, of zijn gegevens uit de visserij (anders dan de hoeveelheid netten) toegepast. Juist ook omdat de conclusies uit deze analyse aanzienlijk afwijken van de uitkomsten van het onderzoek op basis van visserijgegevens uit 2008, is besloten om dit eerdere onderzoek (in meer uitgebreide vorm, nu met aanvullende veldwaarnemingen) te herhalen.
Aangezien er weinig tot geen data beschikbaar zijn over (trek)visbestanden, vangt en bijvangst, hoe denkt u de impact van visserij op de trekvispopulaties op dit moment te kunnen meten in de huidige situatie (=een nog niet hersteld estuarium) en in relatie tot de toekomstige situatie?
Zie de beantwoording van de vragen 1 en 2.
Hoe gaat u monitoren wat de bijvangsten zijn?
Onderzoek naar trekvissen maakt onderdeel uit van de jaarlijkse reguliere monitoringsprogramma’s zoals die in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Rijkswaterstaat plaatsvinden. De mate waarin soorten door de sportvisserij worden gevangen, en de trends hierin, worden eveneens in regulier verband periodiek gemonitord. Voor de in dit kader meest relevante vormen van beroepsvisserij geldt daarnaast, op basis van het Natura-2000 beheerplan voor de Voordelta, de verplichting om bijvangsten van teruggezette trekvissoorten maandelijks te registeren.
Komt er een registratieverplichting voor alle gevangen dieren, ook die weer levend (of dood) overboord gezet worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid deze cijfers te delen met derden?
Individuele vangstregistraties van vissers kunnen op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) als bedrijfs-(economische) gegevens niet met derden worden gedeeld. De verschillende onderzoeksgegevens zijn in geaggregeerde vorm wel beschikbaar in de verschillende rapportages en onderzoeksrapporten zoals die door WMR op reguliere basis over de visserij in (o.a.) de kustzone worden gepubliceerd.
Wat gaat u doen om trekvissen te beschermen en zo het Kierbesluit te optimaliseren als uit het huidige onderzoek (conform eerder onderzoek uit 2008) blijkt dat er onduidelijkheid is over impact van visserij op trekvisbestanden?
Zoals ik in de beantwoording van de eerdere vragen hierover heb aangegeven is, op grond van de nu beschikbare onderzoeksgegevens, het beeld dat de impact van de verschillende visserijvormen op trekvissoorten beperkt is (Aanhangsel Handelingen II 2018–2019, nrs. 693, 694 en 695). Aanvullende beschermingsmaatregelen, bovenop de beperkingen zoals die nu al van kracht zijn, lijken daarmee dus niet noodzakelijk. Op de uitkomsten van het onderzoek zoals dat thans loopt kan ik nu nog niet vooruitlopen, waar gegevensverzameling tot op dit moment nog plaatsvindt. Ik zal u daar na afronding van het onderzoek over informeren.
Herinnert u zich uw stelling «dat er slechts sprake was van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken»? Deelt u de inhoudelijke analyse achter het voorstel tot het tijdelijk stilleggen van de visserij?3
Over de gang van zaken in het traject met overheden, ngo’s, vissers en vissersorganisaties, zoals dat in het afgelopen jaar heeft plaatsgevonden, ben ik in de beantwoording van uw eerdere vragen reeds uitgebreid ingegaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694). In dit traject bleek dat sprake was van verschillende onderzoeksrapporten met tegenstrijdige conclusies over de mogelijke impact van de visserij, waar door partijen ook heel verschillende gevolgtrekkingen aan verbonden werden. Er was dus geen sprake van een eenduidige analyse van de situatie en juist daarom is het ook zo belangrijk dat nu het nieuwe grootschalige onderzoek wordt uitgevoerd. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording op de vragen 3 en 8.
Heeft u ook mogelijkheden tot cofinanciering door private partijen onderzocht, dit gezien uw opmerking dat de kosten voor het tijdelijk stilleggen van de visserij eenzijdig bij de overheid zouden komen te liggen?
Zie ook het antwoord op vraag 3. Voordat de vraag naar financiering ten volle kon worden onderzocht, is eerst gekeken naar de meerwaarde van het voorstel. Het voorliggende voorstel behelsde het stilleggen van een deel van de visserij (niet alle vissers wensten te participeren) voor een periode van 2 jaar tegen een indicatief bedrag van ca. € 1,5 miljoen. Daarbij zou dan sprake zijn van een tijdelijk moratorium van 2 jaar, waarna de visserij ofwel weer opnieuw zou kunnen plaatsvinden, ofwel waarna opnieuw financiering voor stilleggen zou moeten worden gevonden. De meerwaarde van dit voorstel is door de overheden als te beperkt beoordeeld.
De financiering van dit voorstel zou daarbij, zoals ik in de beantwoording van uw eerdere vragen heb aangegeven, bijna volledig door de overheid dienen plaats te vinden. Hiernaar gevraagd werd door de participerende niet overheidspartijen aangegeven dat vanuit deze organisaties er geen mogelijkheden voor substantiële medefinanciering waren.
Wat heeft u gedaan om zich, vanuit de inhoudelijk analyse, in te spannen om te zoeken naar financiering voor het voorstel?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u uw betrokkenheid bij het traject schetsen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen 3, 10 en 11.
Kunt u aangeven hoeveel het Kierbesluit al heeft gekost?
Zie hiervoor de beantwoording van uw eerdere vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694). Specifiek voor het Kierbesluit gaat het daarbij om een bedrag van ca. € 75 miljoen (gerealiseerd en gepland), vooral ten behoeve van verplaatsing van waterinnamepunten en waterleidingen en -sloten.
Hoeveel hebben andere EU-lidstaten uitgegeven aan vismigratie in de Rijn en Maas?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe ziet u de investering van 1,5 miljoen euro in het genoemd onderzoek in het licht van de totaalkosten van het Kierbesluit?
In het lange proces van tot stand komen van het Kierbesluit is altijd zeer scherp gekeken naar kosten en baten. Het past in dat proces om niet verder te gaan met een voorstel waarvan het effect als zeer gering werd beoordeeld.
Kunt u aangeven in dit proces zorgvuldig te hebben gehandeld en dat u zich tot het uiterste heeft ingespannen om tot een oplossing te komen, gezien beantwoording op de vorige Kamervragen een passieve rol van de kant van de overheid suggereert als het gaat om het beperken van de visserij rondom de kier?
Op alle processtappen en acties zoals die vanuit de ministeries van LNV en I&W in de afgelopen periode hebben plaatsgevonden ben ik in bovenstaande, en in de beantwoording van de eerdere, vragen uitgebreid ingegaan. Ik herken me daarbij niet in het beeld dat er sprake zou zijn van een passieve rol vanuit de overheid. Dit geldt voor de verantwoordelijkheid zoals die is genomen voor een onderzoeksaanpak, om tot eenduidigheid in de tot dusver beschikbare onderzoeksresultaten te komen. En dit geldt ook voor de energie die is gestoken in het initiatief vanuit de ngo’s, om te kijken of er in een gezamenlijk traject tot vrijwillige afspraken over de visserij bij de Kier gekomen kon worden.
Hoe staat het met het onderzoek dat u heeft aangekondigd naar de mogelijkheid om rond belangrijke zoet-zout-overgangen in Nederland visserijvrije zones in te stellen?
Zoals ik u eerder heb geïnformeerd, loopt dit onderzoek tot het eerste kwartaal van volgend jaar. Na afronding hiervan zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om de antwoorden op deze Kamervragen voorafgaand aan het algemeen overleg Visserij op 6 december 2018 aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat een Oekraïense kippenmiljardair het meest profiteert van het associatieverdrag met Oekraïne |
|
Renske Leijten , Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het feit dat een Oekraïense kippenmiljardair het meest profiteert van het associatieverdrag met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Door het EU-associatie akkoord hebben bedrijven in de EU meer toegang gekregen tot een grote Oekraïense markt met 45 miljoen inwoners. De totale uitvoerwaarde vanuit Nederland is sinds 2014 met 11,5% toegenomen4. Omgekeerd zijn er ook kansen voor export naar de EU voor Oekraïense spelers. De import van pluimveevlees, eieren en ei-producten uit Oekraïne is de afgelopen twee jaar sterk gestegen. Oekraïne is, mede door de terugval in export door Brazilië, nu de derde exporteur naar de EU voor pluimveevlees en de belangrijkste importeur voor eieren en ei-producten. Periodieke evaluatie van associatieakkoorden is daarom nodig om de vinger aan de pols te houden en in te kunnen grijpen als dit nodig is. De voortgang van de afspraken gemaakt in het Associatieakkoord worden gemonitord door de Europese Commissie. Dit gebeurt in de vorm van een jaarlijkse Associatieraad, voorafgegaan door verschillende Associatiecomités. De meest recente Associatieraad vond op 17 december 2018 plaats. In november van ieder jaar publiceert de Commissie een implementatierapport. De implementatierapporten zijn te raadplegen op de website van EDEO (in antwoord op toezegging gedaan op 22 februari 2017 de jaarlijkse implementatierapporten met de Kamer te delen)5.
Daarnaast bespreekt de Europese Commissie maandelijks de marktontwikkelingen van landbouwproducten met de lidstaten. Indien zich een marktverstoring voordoet uit hoofde van een handels- of associatieakkoord zoekt de Europese Commissie, mede op aandringen van lidstaten, naar een oplossing. Zoals ook aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Raan (PvdD)6, is het belangrijk te benadrukken dat alle naar de EU geëxporteerde producten, dus ook het pluimveevlees uit de Oekraïne, moeten voldoen aan Europese eisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. In de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
In het Associatieakkoord tussen de Europese Unie en Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn sanitaire en fytosanitaire (SPS) wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, waaronder bestaande EU-regelgeving op het terrein van dierenwelzijn. Het kabinet hecht in dit opzicht zeer aan het belang van een gelijk speelveld voor Oekraïense en Europese landbouwproducten, ook op het terrein van dierenwelzijn. Tijdens de Europese Unie-Oekraïne Associatieraad op 17 december 2018 heeft de Europese Commissie Oekraïne opgeroepen om de aanpassingen van SPS- en dierenwelzijnswetgeving te bespoedigen. In de totstandkoming van de gezamenlijke EU-positie voor deze Associatieraad heeft het kabinet hier specifiek op aangedrongen.
Om gevoelige sectoren te beschermen hanteert de Europese Unie een stelsel van tariefcontingenten en heffingen voor producten op basis van de Gecombineerde Nomenclatuur (GN-code). Dit betreft onder andere de import van traditioneel kippenborstfilet onder GN-code 0207 13 50 en 0207 14 50. In het Associatieakkoord met Oekraïne zijn voor deze tariefcontingenten quota opgenomen. Voor de GN-codes (0207 13 70 en 0207 14 70) voor overige deelstukken en afvalvlees met been, bevroren, gekoeld of vers was in het associatieakkoord afgesproken om het tarief naar nul te verlagen.
Het kabinet vindt de ontstane praktijk van heffingsvrije export onder de noemer van «overige deelstukken» en «afvalvlees met been» onwenselijk. Nederland ondersteunt dan ook nadrukkelijk de inspanningen van de Europese Commissie om deze ongewenste, onvoorziene en heffingsvrije export van het nieuwe type borstkappen met een stuk vleugel met GN-codes 0207 13 70 en 0207 14 70 naar de Europese Unie aan banden te leggen. De Commissie opent binnenkort de onderhandelingen met Oekraïne hierover. De Commissie wil bovengenoemde tarieflijnen aan het bestaande quotum toevoegen en de grootte van het quotum herzien7.
Erkent u dat de invoer van voedingsmiddelen vanuit Oekraïne niet voldoet aan de Europese en Nederlandse standaarden? Zo ja, welke stappen worden hiertegen ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Als dit het geval is voor kippenvlees, hoe zit het dan met de standaard van andere producten die via Oekraïne de Europese Unie binnenkomen, bijvoorbeeld asbesthoudende materialen? Hoe wordt gegarandeerd dat aan onze standaarden voldaan wordt? Kunt u dit toelichten?
Alle producten die de EU vanuit Oekraïne importeert moeten voldoen aan de Europese producteisen. De Europese stoffenverordening REACH legt vast dat het verhandelen van asbesthoudende producten niet is toegestaan. Deze verordening geldt dus ook Oekraïense producten.
Deelt u de verbazing over de staatssteun die het Oekraïense bedrijf Myronivsky Hliboproduct (MHP) ontvangt, gemiddeld 77 miljoen dollar per jaar, in totaal al een miljard dollar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, erkent u dan ook dat dit oneerlijke concurrentie veroorzaakt? Wat is het effect op de Nederlandse pluimvee-industrie?
Op basis van de beschikbare gegevens kan niet worden geconcludeerd of deze subsidie beschouwd moet worden als verenigbare staatssteun. Bedrijven die met oneerlijke concurrentie te maken hebben, kunnen dit melden bij het Meldpunt Handelsbelemmeringen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken8.
Erkent u de gebreken van het associatieverdrag met Oekraïne in het geval van de beperkingen op export vanuit Oekraïne, die erg makkelijk te omzeilen zijn waardoor een race naar de bodem ontstaat? Zo ja, wat gaat u ondernemen dit te stoppen?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe zijn de enorme leningen vanuit de Europese Unie (65 en 85 miljoen euro van respectievelijk de Europese Ontwikkelingsbank en de Europese Investeringsbank) naar het bedrijf MHP te verantwoorden?
Het kabinet informeerde uw Kamer op 21 oktober 2015 over de lening van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBRD) aan het bedrijf MHP9. Op verzoek van uw Kamer heeft Nederland niet ingestemd met de betreffende leningen en zal ook niet instemmen met toekomstige leningen. De EBRD beschrijft in een projectdocument de hoge meerwaarde die de investering zal hebben. De EBRD verantwoordt de investering met een verwachte verhoging in efficiëntie van de Oekraïense landbouw, onder andere door het delen van kennis en verspreiden van landbouwmethodes door MHP met nieuwe boerderijen en lokale medewerkers. Daarnaast verwijs ik u naar de antwoorden op vragen van het lid Van Raan (PvdD)10 met betrekking tot de beoordeling van Atradius BSD, waarbij wordt aangegeven dat de vijf locaties voldoen aan bijvoorbeeld de IFC Performance Standards en EHS Guidelines for Poultry Production op bijvoorbeeld het gebied van watergebruik.
Erkent u dat de kleine pluimveehouder in Nederland niet op kan tegen de concurrentie van een bedrijf dat lagere standaarden hanteert, nauwelijks belasting betaalt, staatssteun ontvangen en enorme leningen krijgt? Zo ja, wat voor gevolgen gaat u daaraan verbinden?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de conclusie van de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders die de situatie «onhoudbaar» noemt? Welke conclusies gaat u daaraan verbinden en op welke termijn kunnen we verandering verwachten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het met ons eens dat deze situatie ons noodzaakt om het associatieverdrag Oekraïne grondig te evalueren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Staat u nog steeds achter de claim dat het associatieverdrag Oekraïne de Nederlandse handel heel veel oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 1.
Ernstige misstanden op paardenmarkt in Hedel |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de videobeelden van de ernstige misstanden op de paardenmarkt in Hedel op 5 november 2018, waarbij paarden op ruwe wijze werden behandeld, te weinig water en voer kregen, kort aangebonden stonden en zichtbaar open wonden, gecoupeerde staarten en misvormde of vergroeide hoeven hadden?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat dit overtredingen betreft van de Wet dieren artikel 1.3 lid 3? Zo nee, waarom niet?
Houders van paarden zijn verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren.
Hierbij zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
Deelt u de mening dat paardenmarkten in hun huidige vorm overtredingen van de Wet dieren in de hand werken? Zo nee, hoe verklaart u dan de jarenlange aaneenschakeling van misstanden op paardenmarkten?
De Raad voor dierenaangelegenheden (RDA) heeft op verzoek van mijn ambtsvoorganger de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen uitgebracht (Kamerstuk 28 286, nr. 905). De RDA constateert daarin dat in Nederland paardenhouderij, en daarmee ook paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Ik sluit mij aan bij het oordeel van de RDA.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die volgens berichtgeving aangeeft dat mogelijke overtredingen niet «tijdens de inspectie» gebeurd zijn?3
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn houders van paarden zelf verantwoordelijk voor het welzijn van hun dieren tijdens vervoer naar en verblijf op de markt. Daarnaast dient ook de marktorganisatie zorg te dragen voor het voorkomen van welzijnsproblemen tijdens het verblijf op de markt. Daarom zijn in opdracht van de organisatie van de paardenmarkt door dierenartsen controles uitgevoerd tijdens de aanvoerperiode van de dieren. Er zijn geen overtredingen van Wet dieren artikel 1.3 lid 3 vastgesteld door de NVWA.
De Ook was de NVWA conform afspraak overdag bereikbaar en beschikbaar voor de marktorganisatie in geval van welzijnsmisstanden op de markt zelf. Daarvan is geen gebruikgemaakt.
De NVWA heeft in Hedel daarnaast inspecties uitgevoerd bij de aanvoer van de paarden op de markt. Daarbij zijn geen overtredingen geconstateerd. Tevens zijn inspecties uitgevoerd bij transporten vanaf de markt. Bij deze inspecties is geconstateerd dat gepoogd werd 45 dieren illegaal uit te voeren naar België of Duitsland. Voor poging tot illegale export zijn er twee processen-verbaal opgemaakt. Ook zijn er 12 schriftelijke waarschuwingen opgelegd. Onder meer voor onvoldoende ruimte boven de schofthoogte van het dier in het vervoermiddel, het ontbreken van een transportvergunning, vervoersdocumenten en bewijs van vakbekwaamheid.
Klopt het dat er twee paarden met de besmettelijke ziekte droes zijn aangekocht op de paardenmarkt in Hedel? Zo ja, hoe heeft het kunnen gebeuren dat deze paarden verhandeld zijn?
Droes behoort niet tot de categorie aangifteplichtige ziekten. Het is mij niet bekend of er paarden met die ziekte zijn aangeboden en of aangekocht op de paardenmarkt in Hedel. Daarover zijn geen feiten geconstateerd dan wel signalen ontvangen. Het is de verantwoordelijkheid van de paardenmarkt om te zorgen dat geen zieke dieren op de markt worden aangeboden. Controle op dierziekten vindt in de regel plaats aan begin van de markt. Controles worden uitgevoerd door private dierenartsen in opdracht van de organisatie.
Hoe garandeert de NVWA dat er geen zieke paarden verhandeld worden en in de vleesketen terecht komen, als er slechts steekproefsgewijs wordt gecontroleerd?
Houders en dierenartsen die dierziekten constateren hebben, in geval het meldingsplichtige en/of aangifteplichtige dierziekten betreft, de verplichting hiervan melding te doen bij de NVWA. Deze zal hier dan op acteren volgens het staande beleid voor de desbetreffende dierziekte. Dieren die naar het slachthuis afgevoerd worden, ondergaan daar nog een levende en een post-mortem keuring. Als in deze een verdenking op een aangifteplichtige dierziekte wordt geconstateerd, zal de NVWA eveneens in actie komen.
Zijn de misstanden op de paardenmarkt in Hedel te wijten aan het «gebrek aan duidelijkheid» over een aantal juridische zaken, zoals «het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren»? Zo nee, waarom niet?4
Zoals ik onlangs ook in de stand van zaken brief aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 989) heb aangegeven, blijkt dat er meer duidelijkheid moet komen over een aantal juridische zaken zoals het stellen van eisen aan dierenwelzijn door een gemeente op een paardenmarkt en de toepasselijkheid van de Wet dieren. Ik heb aangegeven dat mijn ministerie daartoe in overleg zal treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) om een en ander uit te zoeken. Dat proces is nu gaande.
Deelt u de mening dat open normen in de Wet dieren en een vrijblijvend keurmerk van de Sectorraad Paarden zorgen voor onduidelijkheid bij toezichthoudende en handhavende instanties? Zo nee, waarom niet?
Er zijn algemene normen met betrekking tot het welzijn opgenomen in de Wet Dieren die voor alle dieren dus ook voor paarden gelden. Daarnaast is er door de Sectorraad paarden (SRP) in samenwerking met mijn ministerie een Gids voor Goede praktijken ontwikkeld. Deze geeft een nadere invulling van de algemene regels. Deze Gids geeft de paardenhouders allerlei feiten, richtlijnen en adviezen hoe met een paard moet worden omgegaan zodat goed voor zijn welzijn wordt gezorgd. Ik werk aan een Regeling op basis waarvan beoordeling van gidsen goede praktijken kan gaan plaatsvinden. Deze Regeling zal naar verwachting dit voorjaar in werking treden. Daarna zal de Gids van de Sectorraad zo spoedig mogelijk beoordeeld worden. Na beoordeling kan de gids door de NVWA en de Landelijke Inspectiedienst (LID) worden gebruikt als leidraad bij het toezicht op en de handhaving van het welzijn van de paarden.
Het Keurmerk Paard en Welzijn (KPW) is een initiatief van de SRP en wordt beheerd door de Stichting KPW. Deze heeft zelf inspecteurs opgeleid die op basis van het keurmerk de controles gaan uitoefenen. De eisen van het keurmerk zijn een praktische en concrete invulling van hetgeen in de wet middels doelvoorschriften voor voorgeschreven.
Hoe kan het dat de gemeente Maasdriel als bevoegd gezag niet heeft opgetreden tegen bovengenoemde misstanden?
Op 14 januari 2019 is er overleg geweest tussen mijn ambtenaren en de gemeente Maasdriel. De gemeente heeft aangegeven dat leden van de organisatie van het bestuur van de Stichting Paardenmarkt Hedel opdracht hebben gekregen om mensen die onvoldoende oog hadden voor het welzijn van paarden daarop aan te spreken. Daarnaast waren vier buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s) aanwezig en deze hebben een tiental paarden van de markt laten verwijderen vanwege gedrags- en welzijnsproblemen bij de paarden. Afgesproken is om dit jaar de personen die met het toezicht worden belast, via een schriftelijke instructie met betrekking tot welzijn te instrueren. De NVWA heeft aangegeven daar waar gewenst inhoudelijk te willen adviseren. Ook kan de NVWA, als blijkt dat houders zich toch niet aan de wettelijke voorschriften houden, handhaven.
Hoe wordt het «lokaal deskundig toezicht en handhaving» door gemeenten vormgegeven? Welke diensten zijn daarbij betrokken?5
In de vergunning die door de gemeente aan de Stichting Paardenmarkt Hedel wordt verleend wordt verwezen naar het Protocol Welzijn paardenmarkten zoals dat door de RDA in haar Zienswijze is aangescherpt (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat Protocol is onderdeel van de vergunning. Dat dient dus bij het toezicht te worden betrokken. Naast leden van de Stichting die zich met het toezicht op de markt bezig houden zijn het de BOA’s van de gemeente Hedel, de politie en de NVWA die als diensten betrokken zijn bij het toezicht op de markt. Daarnaast staat de brandweer paraat om paarden die op welke manier dan ook «bekneld» raken te ontzetten.
Deelt u de constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden dat in de huidige praktijk het welzijn van paarden bestemd voor de (internationale) handel in het gedrang komt, aangezien de totale duur van het vervoer en verblijf op de markt de maximaal toegestane duur van 24 uur (Europese Transportverordening) in de regel overschreidt?6
Een paardenmarkt wordt gezien als een verzamelcentrum. Sinds dit jaar mag er uitsluitend van erkende verzamelcentra geëxporteerd worden. Er zijn drie paardenmarkten (Elst, Hedel en Zuidlaren) die speciaal daarvoor een door de NVWA erkend gedeelte hebben ingericht. Daarnaast is er nog een verzamelcentrum dat het gehele jaar door een erkenning heeft voor export van paarden. Alleen van deze 4 erkende verzamelcentra is dus internationale handel mogelijk. De verzamelcentra zijn hierbij plaats van vertrek en vanaf daar geldt een transportduur van maximaal 24 uur. De NVWA houdt toezicht op de erkende verzamelcentra en certificeert de dieren. In 2018 is het merendeel van de geëxporteerde paarden vanaf de drie paardenmarkten naar bestemmingen in België en Duitsland vervoerd.
Deelt u de mening dat er strikter toezicht en handhaving nodig is, gelet op bovenstaande constatering van de Raad voor Dieraangelegenheden? Zo ja, hoe bent u van plan hier vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Waarom wordt nog altijd ingezet op zelfregulering door de sector, ondanks jaarlijkse berichtgeving over ernstige misstanden op paardenmarkten?
In de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben daar veelal een speciale band mee. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is de aanscherping van het Protocol welzijn paardenmarkten zoals door de Raad voor dierenaangelegenheden is geadviseerd (zie antwoord op vragen 17 en 18).
Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Waarom wordt de specialistische zorg voor paarden en de definitie van paardenmishandeling niet wettelijk vastgelegd, zodat handhavers hierop kunnen acteren?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven wat er op het gebied van dierenwelzijn en de controle en handhaving daarop is verbeterd op de paardenmarkt van Hedel, sinds het lid Ouwehand op 11 november 2010 daarover vragen stelde aan uw ambtsvoorganger?7
De NVWA heeft sinds 2011 inspecties uitgevoerd op paardenmarkten waaronder die in Hedel. Dit betrof ook inspecties gericht op de aan- en/of afvoer van paarden. In de jaren 2015 t/m 2017 zijn bij de inspecties tekortkomingen vastgesteld op het gebied van welzijn tijdens transport, maar ook ten aanzien van het ontbreken van de vereiste veterinaire certificaten, dan wel geen volledig correcte certificaten. Ook in 2018 zijn inspecties uitgevoerd waarvan de resultaten momenteel worden geanalyseerd. In mijn antwoord op vraag 4 ben ik ingegaan op de inspecties die op de paardenmarkt in Hedel zijn uitgevoerd.
Inspectieresultaten paardenmarkten 2015 t/m 2017:
Ik constateer dat sprake is van een dalende trend bij het aantal niet-akkoord inspecties. Ik ben mij ervan bewust dat de NVWA niet op alle activiteiten die zich afspelen op een paardenmarkt permanent toezicht kan houden. Houders van paarden en de marktorganisatie hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om garanderen van dierenwelzijn en diergezondheid. Ook bij de betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik blijf met hen en met de VNG in gesprek over hoe zij hieraan invulling kunnen geven mede op basis van de zeer bruikbare adviezen die de RDA heeft gedaan in de Zienswijze Paardenmarkten in Nederland, man en paard noemen (zie ook het antwoord op vragen 17 en 18).
Erkent u dat er sprake is van jarenlang gedogen van praktijken die het welzijn van paarden aantasten, wanneer acht jaar na constatering van eenzelfde soort misstanden op de paardenmarkt in Hedel en de daaropvolgende belofte van uw voorganger om de omstandigheden voor de dieren te verbeteren, dergelijke misstanden zich nog altijd op grote schaal voordoen?
Zie antwoord vraag 15.
Deelt u de constatering van uw ambtsvoorganger dat het verbeteren van het welzijn van de dieren op paardenmarkten essentieel is voor het maatschappelijk draagvlak voor deze paardenmarkten?
Zoals al eerder aangegeven heeft de RDA geconstateerd dat in Nederland de paardenhouderij, en daarmee ook de paardenhandel, geaccepteerd en ingebed is in de maatschappij. Er zijn vele kanalen voor paardenhandel en de markt is er een die vaak gecombineerd wordt met andere maatschappelijke evenementen. De Raad komt tot de conclusie dat paardenmarkten in de huidige maatschappij een acceptabele manier vormen voor handel in paarden, onder voorwaarde dat het welzijn niet in het gedrang komt bij het verblijf op de markt. Om het welzijn nog beter te kunnen garanderen heeft de RDA het Protocol Welzijn Paardenmarkten aangescherpt. Veel paardenmarkten (zeker de grotere) zijn nu bezig om deze aangescherpte eisen over te nemen. Bij betrokken gemeenten ligt een belangrijke verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het welzijn van de paarden op de markten voldoende wordt gewaarborgd. Ik ben en blijf daarover met die gemeenten en de VNG in gesprek.
Welke gevolgen hebben deze voortdurende misstanden volgens u voor het maatschappelijk draagvlak voor paardenmarkten en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 17.
Het bericht dat zelfzuivelaars een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo per koe mogen hanteren |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekent met het artikel «Vreba melkvee wordt duurzame zelfzuivelaar»?1
Ik ben bekend met beide artikelen.
Bent u bekent met het artikel «Zelfzuivelen met superkoeien»?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in het stelsel van fosfaatrechten wordt gerekend met forfaitaire fosfaatexcretie per koe welke afhankelijk is van de melkproductie?
Artikel 21b van de Meststoffenwet bepaalt dat de productie van dierlijke meststoffen door melkvee voor de toepassing van het fosfaatrechtenstelsel forfaitair wordt vastgesteld. De uitgangspunten voor de forfaits worden in artikel 74 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet benoemd. Melkproductie is hierin een bepalend onderdeel, omdat de gemiddelde excretie toeneemt naarmate koeien meer melk produceren. De forfaits zelf zijn vastgelegd in bijlage D van die regeling.
Klopt het dat zelfzuivelaars, die meer dan 50% van de geproduceerde hoeveelheid melk op het eigen bedrijf verwerken, een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilo en een ureumgehalte van 26 per koe mogen hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar?
Er is sprake van een zelfzuivelaar indien een landbouwer voldoet aan de twee voorwaarden, genoemd in artikel 74, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Allereerst moet de landbouwer meer dan 50% van de op het eigen bedrijf geproduceerde melk zelf verwerken tot eindproduct. Van een eindproduct is sprake indien het product niet verder bewerkt hoeft te worden en het product klaar is voor verkoop aan consumenten. Ten tweede moet die landbouwer minder dan 50% van de op het bedrijf geproduceerde melk aan een koper leveren. Een koper is een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens in te zamelen, te verpakken, op te slaan, te koelen of te verwerken, dan wel een onderneming of groepering die van de landbouwer melk koopt om dit vervolgens door te verkopen aan een of meer bedrijven die melk of andere zuivelproducten behandelen of verwerken.
Een melkveehouder die voldoet aan deze twee voorwaarden mag een forfaitaire melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar hanteren met een bijbehorende fosfaatproductie van 39,1 kilo per jaar. De fosfaatproductie door melkvee wordt per kalenderjaar berekend, dit betekent dat per jaar wordt bepaald of men voldoet aan artikel 74, vierde lid, van de URM.
Wat is de reden dat zelfzuivelaars voor het berekenen van de fosfaatproductie een andere methode hanteren?
Voor de groep zelfzuivelaars zijn over het algemeen onvoldoende gegevens voorhanden om het excretieforfait van melkkoeien op betrouwbare wijze te differentiëren. Immers, minder dan 50% van de geproduceerde melk wordt geleverd aan een koper. Door het lage aantal leveringen kan geen afgewogen beeld verkregen worden van de verschillen in de melkgift en het ureumgehalte die kunnen ontstaan naar aanleiding van het seizoen, de soort diervoeder en andere factoren die van invloed kunnen zijn op de melkgift en het ureumgehalte. Voor de groep zelfzuivelaars wordt daarom gerekend met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar en met 26 milligram ureum per 100 kg melk.
Wat maakt het moeilijk voor zelfzuivelaars om de fosfaatproductie te bereken per kilo melk?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog schat u het risico in dat met deze constructie er een overmaat van fosfaat wordt geproduceerd door zelfzuivelaars?
Sprake is slechts van een zelfzuivelaar als aan de twee voorwaarden genoemd in het antwoord op vraag 4 is voldaan. De groep zelfzuivelaars betreft een beperkte groep van ongeveer 200 landbouwers. Onder deze melkveehouders zullen zich ondernemers bevinden die boven de 7.500 kilogram melk per koe produceren en ondernemers die minder dan 7.500 kilogram melk per koe produceren. Ik acht het risico dat door deze groep een overmaat aan fosfaat wordt geproduceerd gelet op de omvang van de groep niet zo groot. Het fosfaatrechtenstelsel biedt andere melkveehouders wellicht wel een prikkel om hun melk zelf te gaan verwerken tot eindproducten. Dat vraagt echter investeringen en het aanboren van afzetmarkten. Dit betekent dat omschakelen enkel en alleen vanwege het fosfaatrechtenstelsel geen vanzelfsprekendheid is.
Bent u het eens met de stelling dat zelfzuivelbedrijven de fosfaatrechtenwetgeving omzeilen?
Indien een landbouwer voldoet aan de eisen zoals beschreven in het antwoord op vraag 4, is sprake van een zelfzuivelaar en kan de zelfzuivelaar rekenen met een gemiddelde melkproductie van 7.500 kilogram melk per koe per jaar. Indien een landbouwer niet voldoet aan deze eisen, geldt de hoofdregel. Een landbouwer kan zich hierdoor niet voordoen als zelfzuivelaar als hij dit in feite niet is.
Deelt u de mening dat hierdoor oneerlijke concurrentie tussen melkveehouders ontstaat?
Ik deel deze mening niet, voor elk bedrijf geldt hetzelfde wettelijke kader. Wel acht ik het in het kader van het milieu ongewenst als de gehanteerde norm voor zelfzuivelaars veel lager ligt dan de werkelijke gemiddelde melkproductie.
Bent u bereid om te kijken naar de mogelijkheden om ook zelfzuivelaars op te nemen in de reguliere wetgeving voor fosfaatrechten?
Ik zal de vinger aan de pols houden waar het gaat om de fosfaatproductie door zelfzuivelaars. Als daar aanleiding toe is, zal ik bezien in hoeverre aanpassingen nodig en mogelijk zijn.
Hoe verhoudt de huidige lijn zich met uw visienota over kringlooplandbouw?3
De beperking van de productie van fosfaat door middel van het fosfaatrechtenstelsel geldt zowel voor ondernemers die het merendeel van hun melk leveren aan zuivelondernemingen als voor ondernemers die het merendeel van hun melk zelf verwerken tot eindproducten. Het fosfaatrechtenstelsel houdt rekening met zelfzuivelaars, in die zin dat zelfzuivelen mogelijk wordt gemaakt. Zelfzuivelen past in een korte keten; dit strookt met mijn visie op de kringlooplandbouw.
De mishandeling bij de slacht van verzwakte, afgedankte melkkoeien |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichten «Opnieuw onrust door horror slachthuis» en «Vlees uit Duits horror slachthuis mogelijk ook in Nederlandse schappen»?1 2
De wijze waarop de dieren behandeld worden zoals te zien in de bedoelde video is onacceptabel. Het behandelen van de dieren zoals zichtbaar in de getoonde beelden is zowel in strijd met de bepalingen in de Transportverordening (EU 2005/1) als de Verordening inzake de bescherming van dieren bij het doden (1099/2009). Dieren voortslepen, het gebruik van lieren, trekken aan lichaamsdelen, schoppen, en het gebruik van elektrische veedrijvers op een wijze zoals in deze beelden te zien, is niet toegestaan. Indien een toezichthouder van de NVWA dergelijk gedrag aantreft zal deze handhavend optreden.
Wat vindt u van de wijze waarop de dieren worden behandeld zoals te zien is op de beelden gemaakt in het Duitse slachthuis, zoals het verslepen van levende koeien met een lier, het insteken op de dieren met elektrische veedrijvers waarbij zelfs de elektrische schokken de dieren niet meer overeind kunnen brengen en het uit de wagens gooien en aan hun oren voortslepen van jonge kalveren?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in het betreffende Duitse slachthuis in Nedersaksen, wat grenst aan Nederland, ook Nederlandse koeien geslacht? Zo ja, in welke perioden en hoeveel koeien betreft het?
Voor zover de NVWA heeft kunnen nagaan zijn er in 2017 en 2018 geen dieren rechtstreeks vanuit Nederland naar het betreffende slachthuis vervoerd.
Kunt u uitsluiten dat het vlees van de koeien die in dit slachthuis worden geslacht ook in Nederland wordt verkocht?
Het is niet uitgesloten dat er vlees van dit slachthuis naar Nederland geëxporteerd is. Na de postmortemkeuring in een EU-erkend slachthuis is vlees dat geschikt verklaard is voor menselijke consumptie vrij verhandelbaar binnen de EU. Dat betekent dat er geen certificaten worden afgegeven voor het vervoer van dat vlees naar andere EU-landen.
Erkent u het feit dat afgedankte melkkoeien, ook in Nederland, zo verzwakt en ziek raken door de extreme melkproductie die nog altijd verder wordt opgevoerd, de vele zwangerschappen en bevallingen die nodig zijn om de melkproductie gaande te houden en de korte tijd tussen de zwangerschappen die men nog altijd verder probeert te verkorten? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Uit data van de Coöperatieve Rundveeverbeteringsorganisatie (CRV), waar de productiegegevens van 90% van de Nederlandse koeien zijn geregistreerd, blijkt dat de productie per levensjaar (rollend jaargemiddelde) 8.373 kg bedroeg in 2015 en 8.029 kg per koe per jaar in 2005. De levensproductie en de levensduur bedroegen 30.868 kg en 2.097 dagen in 2015, respectievelijk 27.701 kg per koe en 2.067 dagen in 2005. Vanaf 2016 vertonen de cijfers een vertekend beeld, zie mijn antwoord op vraag 7. In Duitsland bedroeg de productie per koe per jaar 7.900 kg in 2016 en 7.100 kg in 2006 (IFCN Dairy Report 2017).
Wat is de huidige productie van een reguliere melkkoe in Nederland, per levensjaar en in haar volledige leven? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de situatie tien jaar geleden? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de Duitse melkproductie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van het feit dat de melkproductie het afgelopen jaar een recordhoogte heeft bereikt?3
De recordhoogte van de melkproductie per koe in 2017/2018 hangt nauw samen met het fosfaatreductieplan 2017 en de introductie van het fosfaatrechtenstelsel in 2018. In deze beide jaren hebben de melkveehouders extra veel melkkoeien afgevoerd, waardoor het productiegemiddelde van de achterblijvende koeien een sterk verhoogd beeld geeft.
Wat is de productie van een biologische melkkoe in Nederland?
De gemiddelde productie van een biologische melkkoe is 6.630 kg per jaar (2015). Dit cijfer is gebaseerd op de steekproef van 30 biologische melkveebedrijven van het WUR- bedrijveninformatienetwerk (BINternet).
Hoe beoordeelt u de huidige ontwikkelingen binnen de melkveesector, waarbij vanwege het fosfaatstelsel wordt ingezet op een nog verdere verhoging van de melkproductie per koe, het eerder afdanken van koeien als zij na het bevallen van een kalf problemen krijgen en het sneller insemineren van koeien na een bevalling?4
Bij de keuze van een fosfaatrechtenstelsel (Kamerstuk 33 979, nr. 98) dan wel een stelsel van dierrechten is onder meer overwogen dat dierrechten een extra onwenselijke prikkel uitlokken tot het sturen op een hoge melkproductie per koe. Dit zou negatieve gevolgen kunnen hebben voor diergezondheid en -welzijn. Effectief sturen op een hogere productie per koe is vooral succesvol bij volledig opstallen en waardoor weidegang extra onder druk zal komen te staan.
De gemiddelde tussenkalftijd (de tijd tussen twee opeenvolgende kalvingen) van de Nederlandse melkveestapel vertoont tot 2015 geen daling. De tussenkalftijd bedroeg 390 dagen in 1995, in 2015 was deze 415 dagen. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 7 geven de afvoercijfers van melkkoeien de laatste jaren geen goed beeld.
Erkent u de relatie tussen het toenemende gebruik van preventieve vaccinaties tegen, onder andere, pijnlijke uierontstekingen en diarree en de toenemende melkproductie? Deelt u de mening van ethici die stellen dat er een grens moet worden gesteld aan het middelengebruik en aan het op het spel zetten van «het welzijn van en respect voor het individuele dier»? Welke conclusies verbindt u hier aan?5
Er is geen directe relatie tussen het gebruik van vaccins en melkproductie. Het doel van het gebruik van vaccinaties is om gezondheidsproblemen bij dieren te voorkomen en is daarmee ook voordelig voor het welzijn van het dier. Er is daarom geen reden om het gebruik van vaccinaties ter discussie te stellen.
Bent u bereid een maximum te stellen aan de melkproductie van een koe? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Nee. Terwijl in het verleden de aandacht in de melkveehouderij vooral lag op productieverhoging, is tegenwoordig het accent meer verbreed naar een goede gezondheid en dierwelzijn. Een goede melkgift blijft noodzakelijk voor een goed verdienmodel in de melkveehouderij, maar daarbij staan een goede voeding, huisvesting en verzorging voorop. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is bewust gekozen voor een systeem van fosfaatrechten in plaats van dierrechten. Een melkveehouder streeft vanwege optimale aanwending van de beschikbare fosfaatrechten naar het aanhouden van een beperkt aantal stuks jongvee ten gunste van het aantal melkkoeien. Het fosfaatrechtenstelsel is een extra stimulans voor de melkveehouder om de levensduur van zijn melkkoeien te verhogen.
Erkent u dat het slachten van zieke en gewonde dieren ook een realiteit is in Nederland, gelet op onder andere de recente inval door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en het Openbaar Ministerie bij een runderslachterij in Hoogeveen en eerder bij een slachterij in Drachten?6 7
Het klopt dat een slachthuis in Nederland recentelijk door de strafrechter is veroordeeld in verband met aanvoer van zieke, niet transportwaardige dieren. Over lopende strafrechtelijk onderzoeken kan ik geen uitspraken doen.
Kunt u toelichten wat de reden of de aanleiding is geweest voor de inval in het slachthuis in Hoogeveen vorige week?
Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kan ik geen uitspraken doen.
Welke acties worden er ondernomen in de richting van de transporteurs die zieke en gewonde dieren hebben vervoerd naar dit slachthuis?
Opgelegde maatregelen transporteurs aanvoer dieren niet geschikt voor vervoer:
2015
4
3
1
2016
41
3
1
1
2017
5
3
2
2018
51
4
1
1
Eén interventie kan leiden tot het opleggen van meerdere maatregelen, namelijk een schriftelijke waarschuwing (SW) en/of een bestuurlijke boete (BB).
Welke acties worden er ondernomen in de richting van de veehouders die zieke en gewonde dieren hebben laten vervoeren naar dit slachthuis?
Opgelegde maatregelen veehouders aanvoer dieren niet geschikt voor vervoer:
2015
4
3
1
2016
5
4
1
2017
6
6
2018
4
4
SW Schriftelijke Waarschuwing
BB Door NVWA opgelegde bestuurlijke boete
Hoe was het toezicht op dit slachthuis vormgegeven? Was er sprake van permanent toezicht door een NVWA-dierenarts?
Er vindt geen permanent toezicht plaats op dit slachthuis, omdat het als middelgroot aangemerkt is. Dit op basis van het aantal slachtingen per maand.
Elke slachtdag worden de te slachten dieren levend (ante mortem) gekeurd door een NVWA-dierenarts. De keuringsgegevens worden schriftelijk vastgelegd. De geslachte keuring wordt door een officiële assistent van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) uitgevoerd. Ook vindt geslachte keuring plaats door de NVWA-dierenarts van door KDS overgedragen karkassen en de in nood geslachte dieren.
Hoe vaak zijn er in de afgelopen drie jaar boetes uitgedeeld of andere maatregelen getroffen bij dit slachthuis?
Vervoer van Dieren
1
R&O-vervoermiddelen/-plaats
1
2
Hygiënevoorschriften slachthuis
3
1
Vervoer Dierlijke Bijproducten
1
Vervoer van vlees
1
Traceerbaarheid levensmiddelen
1
SW Schriftelijke Waarschuwing
BB Door NVWA opgelegde bestuurlijke boete
PV Proces-verbaal, afhandeling door OM
Hoe verklaart u het feit dat er niet eerder is ingegrepen in dit slachthuis?
Het beeld dat er niet is ingegrepen door de NVWA is niet juist. Niet slachtwaardige dieren worden door de NVWA dierenarts al tijdens de levende keuring als ongeschikt voor de slacht aangemerkt.
Zijn er, gelet op eerdere berichtgeving over de directeur van dit slachthuis, waarbij uw voorganger is gewaarschuwd dat dierenartsen onder druk werden gezet om een oogje dicht te knijpen, aanpassingen gedaan in het toezicht op dit slachthuis, zoals de inzet van minimaal twee inspecteurs? Zo nee, waarom niet?8 9
Nee, de NVWA heeft tot op heden geen aanleiding gezien om tot aanpassing van het toezichtregime te komen.
Hoe beoordeelt u de beschrijving van de ernstige vormen van intimidatie waar NVWA-inspecteurs in slachthuizen mee te maken hebben en de wens van de geciteerde NVWA-dierenarts om het toezicht in het slachthuis niet in je eentje, maar met z’n tweeën uit te voeren, zoals beschreven in de Groene Amsterdammer en welke conclusies verbindt u hieraan?10
Wanneer er sprake is van intimidatie van inspecteurs heeft de NVWA het beleid dat zij haar werkzaamheden per direct staakt, aangifte doet bij de politie en de eigenaar/directeur voor een gesprek uitnodigt op het hoofdkantoor. Pas wanneer deze een schriftelijke verklaring heeft gegeven waarin hij aangeeft dat de veiligheid van NVWA medewerkers is gewaarborgd en men de werkzaamheden zonder intimidatie kan uitvoeren, worden de werkzaamheden hervat. Veelal betekent dit dat de werkzaamheden voor onbepaalde tijd door twee NVWA medewerkers worden uitgevoerd en in rekening gebracht.
Zorgen uit het land over de subsidieregeling voor pelsdierhouderijen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken van de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij?
Tot op heden zijn er vijf aanvragen ingediend. Drie van deze aanvragen hebben het besluit tot verlening van de subsidie ontvangen, één is door de aanvrager ingetrokken, en één is afgewezen.
Klopt het dat de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij in werking is getreden met ingang van 15 januari 2013? Zo nee, welk moment wordt gehanteerd en waarom?
Het Besluit subsidiëring sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij is niet in werking getreden op 15 januari 2013, maar op 28 februari 2018.
Het Besluit voorziet niet alleen in de subsidiëring van sloop en ombouw van oude pelsdierhouderijen, maar ook in enkele fiscale voorzieningen. Anders dan de subsidiëring van sloop en ombouw, is aan de fiscale voorzieningen terugwerkende kracht verleend tot en met 15 januari 2013. Dit hangt samen met EU-regelgeving inzake staatssteun en het besluit van de Europese Commissie van 15 januari 2016 (SA.41842 (2015/N), C (2016) 58) om de fiscale voorzieningen, in tegenstelling tot de subsidiëring van sloop en ombouw, niet als staatssteun te beschouwen. In verband met die staatssteunregelgeving is het niet mogelijk ook aan de subsidiëring van sloop en ombouw terugwerkende kracht te verlenen. Ten aanzien van de verstreken tijd tot aan de totstandkoming van het Besluit, verwijs ik u naar het overzicht bij de beantwoording van de Kamervragen van 31 januari 2018 (Kamerstuk 30 826, nr. 51).
Bent u van mening dat de overheid ruimhartig om moet gaan met de ondersteuning van pelsdierhouders (ruimhartig is de inzet op het volledig benutten van het beschikbare budget)? Zo nee, waarom niet?
De Wet verbod pelsdierhouderij voorziet in flankerend beleid voor de afbouw van de pelsdierhouderij. Het flankerend beleid bestaat, naast de overgangstermijn tot 1 januari 2024, uit drie maatregelen:
Ik heb € 28 miljoen in de periode tot 2024 gereserveerd voor het flankerend beleid. Hiernaast heb ik besloten (Kamerstuk 28 973, nr. 200) om € 8 miljoen extra te reserveren. Daarmee komt het totaal gereserveerde budget op € 36 miljoen en dit is volledig beschikbaar voor het flankerend beleid. Tevens heb ik de sector uitgenodigd een sociaaleconomisch plan op te stellen, gericht op advisering, kennisoverdracht, omscholing, beroepsopleidingen en voorlichting, waarvoor een deel van dit budget beschikbaar kan worden gesteld.
Klopt het dat voor de looptijd van de subsidie een periode van één jaar wordt gehanteerd en is deze termijn in de praktijk werkbaar gebleken voor de pelsdierhouders, aangezien er bij ombouw verschillende procedures doorlopen moeten worden waarbij de pelsdierhouders geen invloed kunnen uitoefenen op de snelheid maar afhankelijk zijn van procedures bij derden?
In het Besluit is bepaald dat de subsidiabele activiteiten (sloop of ombouw) uiterlijk één jaar na de verleningsbeschikking moeten zijn uitgevoerd. Binnen deze periode van één jaar kunnen pelsdierhouders gefaseerd slopen of ombouwen, mits de volledige sloop of ombouw binnen deze periode afgerond wordt. Pelsdierhouders met meerdere bedrijfslocaties kunnen subsidie aanvragen per locatie, en hoeven de bedrijfsactiviteiten niet op alle locaties tegelijk te staken.
Overigens moeten pelsdierhouders, op grond van het Besluit, op het moment van de subsidieaanvraag beschikken over alle voor sloop of ombouw benodigde vergunningen. De periode van één jaar tussen verlening en afronding van de activiteiten is derhalve niet bestemd voor het volgen van procedures voor het verkrijgen van de benodigde vergunningen van decentrale overheden, maar voor het daadwerkelijk uitvoeren van de sloop of ombouw.
Welke signalen heeft u hierover ontvangen en hoe heeft u geanticipeerd op deze signalen? Geeft de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij de mogelijkheid tot een geleidelijke overgang naar andere bedrijfsactiviteiten? Zo ja, op welke manier is dit geregeld en hoe lang kunnen pelsdierhouders over een geleidelijke overgang doen? Zo nee, waarom wordt deze ruimte niet geboden? Bent u bereid om ook een geleidelijke overgang te bieden? Zo nee, waarom niet?
De pelsdiersector heeft mij een aantal knelpunten aangedragen, waarvan de periode van één jaar tussen verlening en afronding, en gefaseerd stoppen en ombouwen er twee zijn. Samen met de sector kijk ik of en in hoeverre het mogelijk is om deze knelpunten weg te nemen, binnen de randvoorwaarden van de wet, het budget en de EU-regelgeving inzake de verlening van staatssteun. Ik zal uw Kamer in het voorjaar 2019 over deze en overige resultaten van het gevoerde overleg met de sector informeren.
Overigens is de pelsdiersector zowel rechtstreeks als via een internetconsultatie in de gelegenheid gesteld om op- en aanmerkingen te maken bij een concept van het Besluit subsidiëring sloop en ombouwkosten pelsdierhouderij. De pelsdiersector heeft aangegeven zich niet te kunnen vinden in de voorgelegde regelgeving en heeft geen inhoudelijke op- of aanmerkingen gemaakt.
Kunt u aangeven of er vanuit de beperking dat om in aanmerking te komen voor de ombouwsubsidie het bedrijf op dezelfde locatie omgebouwd moet worden naar een nieuw landbouwbedrijf of niet- landbouwbedrijf, problemen zijn bij pelsdierhouders die niet op de bestaande locatie kunnen ombouwen of die vanwege een rood voor rood regeling op een andere locatie aangewezen zijn? Kunt u aangeven hoe in deze situaties wordt omgegaan en op welke wijze de pelsdierhouder tegemoet gekomen is of wordt? Wordt er in deze ook rekenschap gegeven aan de voorwaarden en regels die een provincie stelt? Zo nee, heeft u overleg met de betreffende provincies?
De subsidiëring van ombouw is locatiegebonden en staat de subsidiëring van ombouw op een andere locatie niet toe. Overigens kan een pelsdierhouder wel aanspraak maken op subsidiering voor de sloopkosten. Ik ben met de sector in overleg over de ondervonden knelpunten.
Anders dan in enkele andere sectoren is in de pelsdierhouderij geen sprake van een stelsel van productierechten (fosfaatrechten of dierrechten). Pelsdieren behoren daarmee tot de overige diercategorieën waarop dit niet van toepassing is.
Ook is de uitstoot naar de omgeving van ammoniak-, fijnstof- en geuremissie in de pelsdiersector laag of niet vastgesteld. Daardoor zijn de mogelijkheden voor ombouw van een voormalige pelsdierlocatie naar een andere diercategorie beperkt als dit gepaard gaat met een hogere belasting. De mogelijkheden voor ombouw zijn daarmee ook sterk locatie- en omgevingsgebonden. De voorwaarden voor omschakeling naar een andere onderneming worden bepaald door het gemeentelijk bestemmingsplan en het ruimtelijke beleid van de provincies.
Het is primair de verantwoordelijkheid van de sector zelf en de betrokken brancheorganisaties om bij gemeenten en provincies knelpunten te signaleren en oplossingen aan te dragen, zoals over de (beperkte) mogelijkheden voor ombouw. Ik zal de meest betrokken provincies attenderen op de ruimtelijke- en milieuaspecten in relatie tot de ombouw van voormalige pelsdierhouderijen.
Kunt u inzicht geven in het aantal bedrijven dat op dit moment al gestopt is? Kunt u, uitgaande van de signalen van de sector, een inschatting maken hoeveel bedrijven op korte termijn moeten stoppen?
Uit de gecombineerde data-inwinning (GDI) van 2017 zijn 153 bedrijven die nertsen houden, geteld en in de GDI van 2018 152 bedrijven. Signalen vanuit de sector geven aan dat 30–40% van de nertsenhouders in het najaar van 2018 stopt met het houden van nertsen.
Bent u bereid om nu halverwege de overgangstermijn een evaluatie te doen of de ontwikkelingen op de bedrijven overeenkomen met datgene wat destijds door de indieners van de wet is beoogd? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op dit moment geen aanleiding voor het doen van een evaluatie, maar zal ten aanzien van de ontwikkelingen in de sector de vinger aan de pols houden.
Kunt u bevestigen dat er voor de subsidieregeling sloop- en ombouw pelsdierhouderij 28 miljoen euro beschikbaar is en bent u van mening dat dit bedrag ook in zijn totaliteit ten goede moet komen aan het doel wat aan deze regeling gekoppeld is? Zo nee, waarom niet?
Zoals reeds aangegeven is het totaal gereserveerde budget € 36 miljoen en is dit budget volledig beschikbaar voor het hele flankerend beleid, waaronder de subsidiëring van sloop en ombouw.
Is het beleid voor aanvulling van de pensioentekorten al uitgewerkt? Zo ja, hoeveel geld is hiervoor beschikbaar en op welke wijze zijn de pelsdierhouders hierover geïnformeerd?
De Wet voorziet in een hardheidsclausule die is bestemd voor individuele, oudere pelsdierhouders waarbij zich onbillijkheden van overwegende aard voordoen ten aanzien van de pensioenvoorziening. Het budget voor flankerend beleid is mede beschikbaar voor tegemoetkoming in de pensioenvoorziening. In een overleg tussen mijn ministerie en de sector op 15 oktober jl. is dit aan de sector toegelicht.
Welke aandacht is er specifiek voor de oudere pelsdierhouders die hun pensioen in het bedrijf hadden zitten, waarbij het bedrijf nu minder waard is geworden en er onvoldoende tijd is om dit tekort aan te vullen?
Voor oudere pelsdierhouders bestaat de bij vraag 10 benoemde hardheidsclausule. Ik heb geen inzicht in de pensioensituatie van individuele pelsdierhouders en of zich daarbij eventueel onbillijkheden van overwegende aard voordoen.
Wanneer wordt duidelijk hoe de 8 miljoen euro bestemd voor flankerende maatregelen ingezet worden? Welke suggesties heeft het bedrijfsleven hiervoor aangereikt?
De € 8 miljoen is een deel van het totaalbudget dat beschikbaar is voor het flankerend beleid, binnen de randvoorwaarden van de wet en de EU-regelgeving inzake de verlening van staatssteun. Het bedrijfsleven heeft het belang onderstreept van de maximale benutting van de beschikbare middelen en heeft aandacht gevraagd voor de sociaaleconomische gevolgen van het verbod voor de ondernemers, medewerkers en hun gezinnen en het daartoe opstellen van een sociaaleconomisch plan. Het bedrijfsleven neemt het voortouw in het uitwerken van een sociaaleconomisch plan.
Wilt u deze vragen per vraag beantwoorden?
Ja.
De berichten over een gevonden leeuwenwelp in Tienhoven |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Voorbijganger vindt leeuwenwelp langs weg in Tienhoven?»1
Ja.
Kent u het bericht «Onderzoek naar herkomst gevonden leeuwenwelp?»2
Ja.
Bent u bereid de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) naar de herkomst van de leeuwenwelp met de Kamer te delen, zodra het onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in uw brief informeren over de herkomst van het dier, over de afspraken die gemaakt zijn met Stichting Leeuw ten aanzien van de verzorging van de welp en over de herplaatsing van de welp? Zo nee, waarom niet?3
Is bekend waar de leeuwenwelp vandaan komt? Zo ja, waar komt de leeuwenwelp vandaan en kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u de Kamer informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp uit een buitenlands(e) dierentuin of circus kwam, was de NVWA ervan op de hoogte dat de leeuwenwelp geïmporteerd werd naar Nederland? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp uit de illegale handel kwam, kunt u dan aangeven welke route dit dier heeft afgelegd en wat de wijze van transport is geweest? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp van een fokker of particulier kwam, kunt u dan aangeven wat zijn intentie was met deze leeuwenwelp? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
Indien de leeuwenwelp van een fokker of particulier kwam, kun u dan aangeven of deze persoon al bekend was bij de NVWA, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en /of de politie? Zo nee, waarom niet? Indien u die informatie momenteel niet kunt delen in verband met het lopende onderzoek, kunt u de Kamer dan informeren op het moment dat dit bekend is? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre wordt terugplaatsing in de natuurlijke habitat meegenomen in het protocol rondom inbeslagname van dieren in het algemeen en specifiek voor deze leeuwenwelp?
CITES resolutie 17.8 «Disposal of illegally traded and confiscated specimens of CITES-listed species» zet de opties en de te volgen stappen van inbeslagnames voor illegaal verhandelde beschermde levende dieren uiteen. Het terugplaatsen van beschermde dieren is onder strikte voorwaarden in bepaalde gevallen mogelijk, rekening houdend met onder meer genetische en veterinaire aspecten. Het gaat dan wel om uit het wild ontvreemde dieren. In de Wet natuurbescherming, waarin uitvoering wordt gegeven aan het CITES-verdrag en de Europese CITES-verordeningen, is de bevoegdheid opgenomen voor het terugplaatsen van beschermde dieren.
Klopt het dat de LID verschillende malen melding heeft gedaan van de verkoop van dieren door particulieren aan dierspeciaalzaken/dierenwinkels? Zo ja, kunt u aangeven bij hoeveel meldingen het ging om beschermde dieren? Zo nee, heeft u zicht op aantallen, herkomst en soorten beschermde dieren die via particulieren terecht komen bij dierenspeciaalzaken/winkels en bij mensen thuis? Zo nee waarom niet?4
Bij de NVWA zijn hierover geen meldingen binnengekomen van de LID in 2018. De NVWA en LID werken wel samen in zaken, zoals de inbeslagname van de twee aapjes recent, waarbij de LID de zaak heeft overgedragen aan de NVWA.
Ik heb geen zicht op aantallen beschermde dieren die overgedragen worden door particulieren aan dierenwinkels en aan andere particulieren. Hiervoor geldt geen centrale registratieverplichting.
Kunt u toelichten waarom de Positieflijst voor zoogdieren nog niet naar de Kamer is gestuurd?
Over de voortgang van de positieflijst huis- en hobbydieren bent u 12 november jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 389, nr. 154). Op die datum is de consultatie van het toetsingskader gestart. De mogelijkheden en voorwaarden om zoogdiersoorten in Nederland als huis- of hobbydier te houden en de lijst van zoogdiersoorten gaan naar verwachting in de eerste helft van 2019 in consultatie.
Biedt de vondst van de leeuwenwelp en/of de beelden van de door uw handhavingsdiensten uitgevoerde confiscaties in West-Brabant, aanleiding om de Positieflijst zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u van mening dat het, om deze schrijnende situaties te voorkomen, noodzakelijk is dat enkel geschikte huisdieren op een Positieflijst worden aangewezen waarbij bewezen is dat houders kunnen voldoen aan de wettelijke zorgplicht voor dieren? Zo nee, waarom niet?
Ik beoog met de Positieflijst huis- en hobbydieren te regelen dat alleen die diersoorten die uit oogpunt van dierenwelzijn, mens- en diergezondheid op een verantwoorde manier gehouden kunnen worden, gehouden mogen worden. Daarbij kijk ik of, en zo ja onder welke voorwaarden, diersoorten die niet op de lijst komen, wel door specialistische houders mogen worden gehouden. Primaten en grote katachtigen mogen in Nederland nooit gehouden worden op grond van de Wet natuurbescherming. In bijzondere gevallen is het mogelijk een bezitsontheffing te verkrijgen, bijvoorbeeld voor het houden van deze dieren in een dierentuin.
Erkent u dat vrijblijvende informatieverstrekking over de zorg van het dier door de sector zelf niet voldoende is om dit soort misstanden, waar uw handhavingsdiensten regelmatig op stuiten, te voorkomen?
Ja. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 13.
Bent u voor verplichte, door uw instanties handhaafbare, houderijvoorschriften (geldend voor alle ketenpartijen) voor alle aangewezen diersoorten op de Positieflijst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor dieren die gehouden mogen worden zonder nadere voorwaarden gelden de algemene huisvestings- en verzorgingsnormen van het Besluit houders van dieren en het verbod op verwaarlozing en mishandeling van de Wet dieren. Voor het verantwoord houden van veel gehouden diersoorten zijn bijsluiters ontwikkeld die te vinden zijn op LICG.nl. Ik ben niet voornemens om voor alle diersoorten verplichte houderijvoorschriften te ontwikkelen.
Erkent u de zorgen die geuit zijn door Stichting AAP over de inefficiënte internationale samenwerking, zelfs binnen de EU, ten aanzien van de gezamenlijke zorg voor de opvang van dieren uit de internationale handel door opvangcentra met erkende criteria?
Als het gaat om de opvang van levende dieren die in het kader van CITES in beslag zijn genomen, werkt de Nederlandse CITES Management Autoriteit nauw samen met de bevoegde CITES-autoriteiten van de betrokken landen, waarbij Nederland dierenwelzijn hoog in het vaandel heeft staan.
Wet- en regelgeving voor opvang verschilt van land tot land. De overheid/CITES Management autoriteit is verantwoordelijk voor zover het om onder CITES in beslaggenomen dieren gaat. Een geïdentificeerd probleem is het ontbreken van middelen om adequate opvang te kunnen organiseren. Nederland heeft zich actief ingezet binnen de CITES werkgroep «Disposal of CITES listed specimens», samen met andere landen, stichting AAP en vele andere NGO’s. Dit heeft erin geresulteerd dat landen ondersteund kunnen worden via het CITES secretariaat voor het opnemen van wettelijke bepalingen om de kosten van opvang te kunnen verhalen op de overtreder. Daarnaast heeft de werkgroep aanbevolen dat het CITES secretariaat informatie met betrekking tot het adequaat opvangen van levende dieren beschikbaar stelt aan de CITES Management Autoriteiten. Zeer waarschijnlijk wordt dit besluit bekrachtigd door de CITES Conference of the Parties (CoP) (mei 2019).
Erkent u dat deze inefficiënte internationale samenwerking leidt tot bureaucratisering en gebrek aan feitelijke opvangcapaciteit van opvangcentra? Zo ja, welke concrete acties gaat u ondernemen om opvangcentra zoals Stichting AAP en Stichting Leeuw hierin bij te staan?5
Zie antwoord vraag 16.
Bent u op de hoogte van het feit dat leeuwen geen volledige beschermingsstatus hebben onder de Convention on International Trade in Endangered Species of wild flora and fauna (CITES) conventie en dat het verhandelen van lichaamsdelen van gefokte leeuwen en de trofeejacht nog steeds is toegestaan en een lucratieve business vormt voor onder andere Zuid-Afrika?6 7
Ja. De leeuw (Panthera leo) staat op bijlage II van CITES (EU bijlage B): handel is mogelijk onder strikte voorwaarden en met geldige vergunningen. Internationale handel van botten, schedels en tanden e.d. is niet toegestaan, behalve van aangemerkte gefokte populaties uit Zuid-Afrika waarvoor een quotum geldt. Eén subsoort (Panthera leo persica) staat op bijlage I van CITES (EU bijlage A): daarin is géén internationale commerciële handel toegestaan. In Nederland is in aanvulling op de CITES handelsbepalingen een strengere maatregel ingevoerd ten opzichte van de Europese CITES-basisverordening, namelijk door het houden van bepaalde bijlagen A tot en met D soorten bij de CITES-basisverordening (o.a. de leeuw) te verbieden (Besluit natuurbescherming).
Bent u bereidt zich in te zetten voor de hoogste beschermingsstatus voor de leeuw tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP) 18 en actief te lobbyen bij andere (EU lid-)staten? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Afrikaanse regio zijn er verschillen van inzicht ten aanzien van dit onderwerp. Het is in eerste instantie aan de Afrikaanse range states, waar de leeuw in het wild voorkomt, om daarvoor een voorstel voor te bereiden. Indien dat het geval is, zal Nederland dit samen met de Europese lidstaten bespreken en zo mogelijk steunen.
Deelt u de zorgen over het feit dat de World Health Organization (WHO) traditionele Chinese medicijnen zal erkennen in de «International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems (ICD)», waardoor het illegaal en legaal bejagen en doden van bedreigde diersoorten, waaronder leeuwen, tijgers en neushoorns, zal toenemen, aangezien hun lichaamsdelen gebruikt worden voor deze medicijnen? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u hieraan verbindt? Zo nee, waarom niet?8
De nieuwe, in voorbereiding zijnde versie van de ICD bevat een paragraaf over «Traditional Medicine conditions» (TM). Dit vloeit voort uit de strategie van de WHO ten aanzien van Traditional Medicine, die in 2014 in de World Health Assembly aan de orde is geweest. De ICD heeft tot doel het verzamelen van epidemiologische en statistische informatie over aandoeningen. De ICD is van belang omdat de WHO alleen zo uniforme gegevens over het voorkomen van ziekten op mondiaal niveau kan verkrijgen. Alle lidstaten van de WHO leveren die informatie aan. De nieuwe paragraaf over TM is optioneel voor landen die daarnaast ook gegevens over traditionele geneeswijzen willen melden aan de WHO. De ICD gaat niet over geneesmiddelen. Opname in de ICD houdt dus ook niet in een «erkenning» van (Chinese) geneesmiddelen. Voor de goede orde meld ik dat in de Europese Unie, en daarmee ook in Nederland, alleen een regeling is getroffen voor traditionele kruidengeneesmiddelen. Dat wil zeggen producten die uitsluitend bestanddelen of bereidingen bevatten van plantaardige oorsprong en dus géén dierlijke bestanddelen bevatten.
Het bericht dat een hogere productie per koe goed voor economie, milieu en klimaat zou zijn |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Hogere productie met minder koeien»?1
Ja.
Kent u de tweet van de voorzitter van de Topsector Agri&Food over dit bericht, namelijk «(d)e praktijk volgt de beste manier om tot minder koeien te komen: een hogere productie per koe. Goed voor milieu en economie/ klimaat. Verstandig en resource efficiënt»?2
Ja.
Deelt u de stelling dat de voorzitter van de Topsector Agri&Food tweet in zijn functie van «President Dutch Topsector Agri&Food», zoals staat vermeld op zijn Twitteraccount?
De heer Dijkhuizen vermeldt in zijn Twitteraccount dat hij voorzitter is van de Topsector Agri&Food. De heer Dijkhuizen vervult binnen de Topsector de functie boegbeeld van het Topteam en voorzitter TKI-bestuur.
Bent u ermee bekend dat de de voorzitter van de Topsector Agri&Food ook op andere media als LinkedIn zich een fervent voorstander toont van lineaire efficiëntie?
Ja.
Hoe verhoudt deze lijn zich tot uw visienota over kringlooplandbouw?3
Deze uitingen van de heer Dijkhuizen geven geen volledig beeld in het licht van de bredere agenda van de Topsector Agri&Food. Voor de volledige weergave van de Kennis- en Innovatieagenda van de Topsector Agri&Food verwijs ik u naar de link: https://topsectoragrifood.nl/wp-content/uploads/2017/08/Kennis-en-innovatieagenda.pdf
De vijf kernthema’s van de Kennis- en Innovatieagenda 2018–2021 van de Topsector Agri&Food sluiten goed aan bij mijn LNV-visie en bieden daarmee al een passend kader voor de noodzakelijke kennisontwikkeling. Met de kennis en innovaties die op basis hiervan worden ontwikkeld dragen de Agri&Food-sectoren en kennisinstellingen al stevig bij aan de realisatie van de ambities uit de visie.
In het kader van het missiegedreven innovatiebeleid (Kamerstuk 33 009, nr. 63) werk ik samen met de ministeries van I&W en VWS aan de missies voor het Thema Landbouw, Water en Voedsel. De missies worden richtinggevend voor de publiek-private kennis-en innovatieagenda’s (KIA’s) van de topsectoren. Daarmee worden de maatschappelijke uitdagingen zoals kringlooplandbouw en klimaatneutraal produceren uit de visie nog sterker het uitgangspunt voor de agenda’s.
Bent u van mening dat de uitingen van de voorzitter van de Topsector Agri&Food de realisatie van uw visie bemoeilijken?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor 2019?
Het streven is om de beantwoording zo snel mogelijk te versturen. Bij deze vragen is dat helaas niet gelukt voor de begrotingsbehandeling.
De berichten ‘De wolf: nuttig dier of overbodige killer?’, ‘En de grootste schapendoder is … misschien wel uw eigen hond’ en ‘Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De wolf: nuttig dier of overbodige killer»?1
Ja.
Klopt het dat er steeds meer wolven vanuit Duitsland naar Nederland komen?
Het klopt dat er in de afgelopen tijd steeds meer signaleringen van wolven in Nederland gedaan zijn. Om hoeveel verschillende wolven dat gaat is niet precies bekend. Wel is bekend dat in het aan Nederland grenzende Nedersaksen het aantal gevestigde roedels gestegen is van 1 in 2011 naar 18 in 2016/17.
Klopt het ook dat dit enkel nog solitaire wolven zijn geweest en dat zich nog geen roedel in Nederland heeft gevestigd?
Ja. Voor zover bekend hebben zich nog geen roedels gevestigd in Nederland en betreffen alle signaleringen zwervende wolven.
Deelt u de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, het een goed teken is dat de natuuromstandigheden dusdanig zijn verbeterd dat de wolf weer is teruggekeerd? Zo nee, waarom niet?
De terugkeer van de wolf in ons land is niet enkel het gevolg van verbeterde natuuromstandigheden. De combinatie van Europese bescherming, veranderend grondgebruik en toename van wilde hoefdieren ligt hier mede ten grondslag aan.
Deelt u de mening van wetenschappers dat de wolf een ontbrekende schakel in het Nederlandse ecologische systeem is geweest? Zo nee, waarom niet?
In het Nederlandse ecosysteem zijn nauwelijks toppredatoren aanwezig. Elk ecosysteem zou idealiter zo natuurlijk mogelijk in balans zijn. In de natuur zorgen toppredatoren voor het in stand houden van het natuurlijk evenwicht door het in toom houden, maar niet uitroeien, van de stand van hun prooidieren. Dat geldt in zee voor bijvoorbeeld haaien en op het land voor grote roofdieren zoals beren, katachtigen en wolven. Tegelijk brengen toppredatoren weer andere vraagstukken met zich mee. Bijvoorbeeld ten aanzien van schadepreventie en veiligheid voor vee. Dit heeft onder andere geleid tot het Operationeel Draaiboek Wolf, waarvan fase 1, dat gaat over zwervende wolven, in 2016 is vastgesteld. In fase 2 van dit operationeel draaiboek wordt ingegaan op de consequenties van eventuele permanente vestiging van wolven in Nederland. Onderdelen daarvan zijn de wettelijke bescherming van wolven, mogelijkheden voor schadepreventie en intensieve monitoring. Over fase 2 vindt volgens planning nog dit jaar door de provincies besluitvorming plaats.
Wist u dat de aanwezigheid van de wolf het ingrijpen van de mens in de wilde natuur theoretisch gezien overbodig zou maken en deelt u daarom de mening dat als ervoor wordt gekozen de natuur zijn gang te laten gaan, de aanwezigheid van wolven weleens een oplossing kan bieden voor de onbalans van ecosystemen in natuurgebieden zoals de Oostvaardersplassen? Zo nee, waarom niet?
De schaal van een natuurgebied als de Oostvaardersplassen staat niet in verhouding tot de schaal van het territorium van wolvenroedels zoals deze bekend zijn uit Midden-Europa (150–300 km2). Het Oostvaardersplassengebied is naar verwachting veel te klein voor een duurzame populatie wolven.
Wist u dat er veel manieren zijn om incidenten met schapen te voorkomen, bijvoorbeeld door de schapen ’s nachts op stal te zetten, stroomdraad te plaatsen en goed getrainde honden in te zetten?
Ja, dat is mij bekend. Volgens BIJ12/Faunafonds zijn dit goede manieren om incidenten met schapen te voorkomen.
Wist u ook dat de schade door wolven vele malen lager is dan de schade door andere diersoorten? Wist u bijvoorbeeld dat honden jaarlijks veel meer schapen doden?2
Ja, al kan de impact van de aanval door een wolf bij betrokkenen groter zijn.
Deelt u daarom de mening dat er in eerste instantie altijd gepleit moet worden voor een vreedzame omgang met wolven? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2014 is de wolf aangewezen als beschermde inheemse diersoort. Deze aanwijzing heeft onder andere tot gevolg dat het verboden is de wolf te vangen of te doden. Provincies kunnen ontheffing van dit verbod verlenen, bijvoorbeeld ten behoeve van de openbare veiligheid. De omgang met de wolf is derhalve primair gericht op bescherming.
Deelt u ook de mening dat, ondanks het feit dat er incidenten hebben plaatsgevonden waarbij schapen zijn doodgebeten, de overheid alleen mag ingrijpen bij agressie jegens mensen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de status van beschermde soort is het beleid, zoals dat door de provincies wordt uitgevoerd, primair gericht op bescherming. In het operationeel draaiboek wolf is een afwegingskader opgenomen waaruit duidelijk wordt onder welke omstandigheden van deze bescherming kan worden afgeweken. Dat kan gevaar voor mensen zijn, maar ook andere redenen, zoals dierziekte. Dit vigerende afwegingskader is te vinden in tabel 1 van het operationeel draaiboek wolf fase 1. Zie link https://www.bij12.nl/assets/Operationaal-draaiboek-wolf-fase-1.pdf
Kent u het bericht «Schapenhouders willen dat wolf beschermde status kwijtraakt»?3
Ja.
Gezien het feit dat er nog veel manier zijn om incidenten met wolven te voorkomen en schapenhouders daarnaast vergoedingen krijgen voor de schade die zij oplopen via het Faunafonds, deelt u dan de mening dat het zeer ongewenst zou zijn als wolven de beschermde status zouden kwijtraken? Zo nee, waarom niet?
De bescherming van planten en dieren vloeit in de eerste plaats voort uit (internationale) afspraken om uitsterven van soorten te voorkomen. Nederland heeft zich internationaal verbonden aan doelstellingen om de biodiversiteit te behouden en te herstellen. De wolf is een onderdeel van de Europese biodiversiteit en beschermd in het kader van de EU-Habitatrichtlijn en de Nederlandse Wet natuurbescherming. De beschermde status van de wolf zal, evenals dat voor andere soorten geldt, steeds beoordeeld worden op de vraag of een soort in een gunstige staat van instandhouding verkeert. Deze status laat onverlet dat in bepaalde situaties door de provincie ontheffing verleend kan worden om maatregelen te treffen voor het beheer van de wolf.
Het bericht 'Heya! Kilo’s knallen!' |
|
Enneüs Heerma (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Heya! Kilo’s knallen!»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld van arbeidsomstandigheden in de sector vleesverwerking?
Het beeld dat naar voren komt in het artikel waarbij het gaat om de arbeidsomstandigheden van arbeidsmigranten zie ik niet terug in klachten en meldingen die worden ingediend bij de Inspectie SZW. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 9.
Herkent u het beeld dat structureel werk wordt ingevuld met uitzendkrachten en dat uitzendbureaus de grootste werkgevers zijn in de sector?
In algemene zin herken ik het beeld dat werkgevers in een aantal sectoren, waaronder in deze sector met uitzendkrachten werken waarbij het veelal gaat om arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa.
Herkent u het beeld dat sommige uitzendbureaus werknemers telkens in dienst nemen bij een andere besloten vennootschap (bv), waardoor de werknemer langdurig op een uitzendcontract kan werken zonder dat de werknemer in een volgende fase terecht komt of doorlopend pensioen opbouwt?
In de uitzendbranche zijn twee sectorcao’s van toepassing. In de uitzendcao’s is een artikel opgenomen dat rekening houdt met «opvolgend werkgeverschap». Het arbeidsverleden telt dan mee wanneer een uitzendkracht bij een ander uitzendbureau in dienst treedt, maar bij dezelfde inlener hetzelfde werk blijft doen. De uitzendkracht kan dus niet onbeperkt in de eerste uitzendfase blijven zitten. Als de uitzendkracht bij een andere inlener aan het werk gaat of als er sprake is van een onderbreking met zes maanden start de telling opnieuw en begint de uitzendkracht wel weer in de eerste fase. Iedere uitzendkracht heeft na 26 gewerkte weken bij dezelfde uitzendonderneming recht op pensioen als deze uitzendonderneming onder de werkingssfeer valt van StiPP. Als een uitzendkracht eenmaal pensioen opbouwt bij StiPP dan blijft die in de pensioenregeling bij wisseling naar andere uitzendondernemingen of andere bv’s. Bij een onderbreking van meer dan 52 weken start de telling van 26 gewerkte weken voor Stipp weer opnieuw. Als in strijd gehandeld worden met de telling van het arbeidsverleden of opbouw van pensioen, dan kan de uitzendkracht een klacht indienen bij de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU), het pensioenfonds of kan een zaak tegen het uitzendbureau worden gestart.
Is het wettelijk toegestaan dat werknemers op dezelfde plek voor vergelijkbare werkzaamheden verschillend worden beloond als zij bij andere uitzendbureaus werkzaam zijn?
Dit is mogelijk omdat verschillende cao’s van toepassing kunnen zijn op uitzendkrachten in de vleessector. Uitzendkrachten in de vleessector kunnen onder de uitzend-cao vallen waarin is bepaald dat vanaf dag 1 de inlenersbeloning geldt die bestaat uit de in de uitzend-cao gespecificeerde looncomponenten.
In de vleessector gespecialiseerde uitzendbedrijven kunnen volgens de werkingssfeerbepaling van de vlees-cao echter direct onder die vlees-cao vallen en niet onder de cao voor uitzendkrachten. Dan wordt de vlees-cao toegepast (en niet alleen de gespecificeerde looncomponenten uit de uitzend-cao).
Herkent u de constructie zoals genoemd in het artikel waarbij uitzendbureaus zelf hun werknemers om de zoveel tijd «op vakantie» sturen, bijvoorbeeld met WW-uitkering, om loonsverhogingen en vaste contracten te voorkomen?
Als er voldoende arbeidsverleden is opgebouwd dan bestaat er recht op een WW-uitkering voor een uitzendkracht als deze ontslagen wordt. Als sprake is van fraude is dat onacceptabel en dient dit te worden aangepakt. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer2 heb aangegeven doet de Inspectie SZW ook in voorkomende gevallen onderzoek naar meldingen van fraude met uitkeringen door een uitzendbureau.
Hoe kijkt u aan tegen de situatie dat de werkdruk steeds hoger wordt, waardoor het eigenlijk niet goed mogelijk is om voldoende controle uit te oefenen bij het uitvoeren van werkzaamheden?
Op basis van onderzoek van TNO/CBS lijken werknemers bij slachthuizen een hogere werkdruk te ervaren dan gemiddeld. Dit geldt vanzelfsprekend, helaas, ook voor andere sectoren. De branche zelf neemt reeds maatregelen, blijkend de Arbocatalogus die is opgesteld door de sector zelf. Werkdruk is hierin een belangrijk onderwerp.
Voor de werkdruk en de controle over de werkzaamheden is de slachtsnelheid van belang. Zoals de Minister van LNV op 1 augustus in antwoord op Kamervragen heeft geantwoord kan een slachthuis in principe zelf de slachtsnelheid bepalen, de EU-regelgeving of de NVWA heeft daar geen concrete normen voor. Wel moet de snelheid zodanig zijn dat er aan de regels voor bedwelmen en verbloeden van de dieren kan worden voldaan, dat er hygiënisch geslacht kan worden en dat de keuring na het slachten onder adequate omstandigheden kan worden uitgevoerd.3
Is een hygiënetraining in deze sector verplicht? Op welke manier wordt er toezicht gehouden op het daadwerkelijk afleggen van de training?
Opleiding van het personeel op het gebied van hygiëne is een basisvoorwaarde voor medewerkers van alle levensmiddelenbedrijven en dus ook voor alle bedrijven in de vleesverwerkende industrie. De wettelijke basis hiervoor is te vinden in Europese Verordening 852/2004 (Inzake levensmiddelenhygiëne), bijlage II, Hoofdstuk XII (Opleiding). Hierin is verwoord dat exploitanten van levensmiddelenbedrijven erop moeten toezien, dat al wie met levensmiddelen omgaat, wordt gecontroleerd en opgeleid en/of gevormd op het gebied van de hygiëne, naar gelang van hun beroepsactiviteit en dat wordt voldaan aan de nationale voorschriften inzake de opleidingseisen voor personen die werkzaam zijn in bepaalde levensmiddelensectoren. De NVWA controleert periodiek of de vereiste opleidingen zijn gevolgd.
Op welke manier bereiken signalen over de arbeidsomstandigheden in deze sector de Inspectie SZW (ISZW)?
Voorop moet worden gesteld dat de werkgever verantwoordelijk is voor de arbeidsomstandigheden waaronder zijn werknemers moeten werken. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving van de regels die daarop betrekking hebben.
Signalen over arbeidsomstandigheden kunnen worden gemeld bij de centrale intake van de Inspectie SZW. Bij de Inspectie aangedragen klachten, meldingen over misstanden kunnen voor de Inspectie aanleiding zijn een onderzoek in te stellen. De inspectie ontvangt in deze sector weinig klachten.
Wat zijn de mogelijkheden van vakbonden om actie te ondernemen bij signalen over arbeidsomstandigheden in deze sector?
Klachten of meldingen door vakbonden of medezeggenschapsorganen worden door de Inspectie SZW altijd in behandeling genomen. Het staat de vakbonden vrij te kiezen op welke wijze zij actie willen ondernemen om bijvoorbeeld signalen onder de aandacht te brengen.
Bent u over deze kwestie in contact met werkgevers in de vleessector?
Ik ben hier niet over in contact met werkgevers. Zoals gezegd kunnen meldingen over mogelijke misstanden gemeld worden bij de Inspectie SZW zowel door een werknemer, als door een vakbond of medezeggenschapsorgaan. De Inspectie SZW werkt risicogericht en neemt meldingen in deze risicoanalyse mee.
Hoe kijkt u naar de toezichthoudende rol van de Stichting Normering Arbeid in deze sector? Is de afgesproken tweejaarlijkse steekproefsgewijze controle wat u betreft voldoende effectief?
In de uitzendbranche bestaat het private keurmerk van de Stichting Normering Arbeid (SNA). Het SNA-keurmerk is vrijwillig. In het kader van dit keurmerk vinden niet tweejaarlijks, maar twee keer per jaar controles plaats. Daarbij gaat het om alle uitzendbureaus die het keurmerk willen voeren, ook de uitzendbureaus die zicht richten op de vleessector en die direct vallen onder de vlees-cao. Naast de SNA is er de SNCU die op basis van risicoselectie of meldingen de juiste toepassing van de uitzendcao’s controleert.
Hoe kijkt u aan tegen het bredere probleem dat een groep op de arbeidsmarkt niet in staat blijkt te zijn om hun rechten te materialiseren, zelfs niet nu de arbeidsmarkt erg krap is? Komt dat omdat niet alle werknemers weten wat hun rechten zijn, of zijn er andere knelpunten?
Om te voorkomen dat arbeidsmigranten in een kwetsbare positie komen is het belangrijk om aandacht te hebben voor preventie. Er loopt een project met de Nederlandse ambassade in Polen waarbij Poolse arbeidsmigranten al voordat ze naar Nederland komen geïnformeerd worden over hun rechten en over het werken via uitzendbureaus. Ook via subsidieverlening aan de NGO FairWork wordt ingezet op preventie. Daarbij wordt onder meer via social media informatie in verschillende talen beschikbaar gesteld voor arbeidsmigranten en als er dan toch sprake is van misstanden, dan wordt hulp en ondersteuning geboden aan arbeidsmigranten. Bij signalen van arbeidsuitbuiting doet FairWork daarvan melding bij Inspectie SZW.
De zienswijze ‘Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij’ van de Raad voor Dieraangelegenheden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de zienswijze «Dierproeven ten behoeve van de Veehouderij» van de Raad voor Dieraangelegenheden?1
Ja. Ik heb deze zienswijze met mijn beleidsreactie op 9 november 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 61).
Erkent u dat de zienswijze geen antwoord geeft op de eerste twee opdrachtvragen? Kunt u alsnog een antwoord geven op deze vragen?2
De RDA heeft mijns inziens in de zienswijze alle gestelde vragen beantwoord.
Erkent u dat het in de zienswijze ontbreekt aan een fundamentele afweging of de (intensieve) veehouderij als doel gerechtvaardigd is voor het doen van dierproeven? Vindt u dit een tekortkoming van de zienswijze? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven, in absolute aantallen en in percentages, hoe vaak de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar een aanvraag voor dierproeven ten behoeve van de (intensieve) veehouderij heeft afgewezen?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld waarin het productievermogen van het dier zijn natuurlijke grenzen had bereikt of dreigde te overschrijden? Hoe zijn deze dierproeven beoordeeld?
Deelt u de mening dat dierproeven die direct of indirect bijdragen aan het verder belasten van dieren niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld die gericht waren op het bestrijden van symptomen van gezondheids- en welzijnsproblemen van dieren in de intensieve veehouderij, maar waarbij geen of weinig aandacht was voor onderliggende oorzaken of voor alternatieve oplossingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Deelt u de mening dat dit soort dierproeven niet zouden moeten worden toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven hoeveel aanvragen de Centrale Commissie Dierproeven de afgelopen vijf jaar heeft beoordeeld ten behoeve van de veehouderij, waarbij sprake was van ernstig ongerief?
Er zijn 18 aanvragen beoordeeld waarbij een deel van de dieren potentieel ernstig ongerief kan ondervinden. Hiervan zijn 17 aanvragen vergund.
Het betrof hier met name ontwikkeling en testen van vaccins tegen verschillende ziekteverwekkers bij kippen, varkens en runderen.
In de vergunde aanvragen liep het percentage dieren dat mogelijk ernstig ongerief zou kunnen ondervinden uiteen van 0,1% tot 50% van alle dieren in het project. In 8 van de 17 projecten is de ongeriefsinschatting «ernstig» voor minder dan 10% van de dieren van toepassing.
Kunt u aangeven wat het doel van deze experimenten was, waaruit de experimenten bestonden en welk ongerief de dieren ondergingen? Hoe zijn deze aanvragen beoordeeld?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat dierproeven voor de (intensieve) veehouderij in ieder geval niet zouden mogen worden uitgevoerd als er ernstig ongerief optreedt? Zo nee, waarom niet?
Mijn lijn met betrekking tot alle dierproeven is «nee, tenzij». Dat betekent dat dierproeven alleen worden uitgevoerd als het niet anders kan. Indien een onderzoek niet op een andere manier kan worden uitgevoerd dan met gebruik van proefdieren, is het aan de CCD om een ethische afweging te maken over het ongerief van de proefdieren in relatie tot de voordelen die het onderzoek oplevert voor mens, dier en milieu.
Wat vindt u ervan dat de zienswijze dierproeven toestaat wanneer er voordelen zijn voor andere duurzaamheidsdoelen binnen de veehouderij dan dierenwelzijn en de gezondheid van dieren zelf?
Ik deel de zienswijze van de RDA, waarin het uitgangspunt wordt gehanteerd dat een dierproef ten behoeve van de veehouderij allereerst een directe bijdrage dient te leveren aan het belang van het doeldier zelf, op het gebied van dierenwelzijn of diergezondheid. Maar ook andere duurzaamheidsdoelen binnen de veehouderij tellen mee in de afweging, zoals milieu, volksgezondheid, voedselzekerheid en economie. Soms kunnen deze belangen inderdaad tegenstrijdig zijn. Dit betekent dat soms het belang van het dier afgewogen moet worden tegen de belangen van andere duurzaamheidsdoelen. Symptoombestrijding of enkel economisch belang zijn daarbij niet voldoende reden om een dierproef te verrichten. Niet alleen de CCD maar alle partijen in de onderzoekketen gericht op de veehouderij hebben een eigen verantwoordelijkheid in dit afwegingsproces.
Deelt u de mening dat door de brede definitie van duurzaamheid die wordt gehanteerd in de zienswijze (namelijk een betere gezondheid van mens en dier, een rendabele bedrijfsvoering, minder uitstoot en beter dierenwelzijn) er onvoldoende kritisch naar de noodzaak van dierproeven wordt gekeken?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat er binnen deze definitie tegenstrijdige belangen bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat er in de zienswijze geen concreet streefbeeld is opgenomen ten opzichte van proefdiervrije innovatie en het afbouwen van het aantal proefdieren ten behoeve van de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
De RDA ziet kansen om proefdiervrije innovatie te stimuleren voornamelijk in het voortraject van het onderzoek. Hiervoor wil ik me inzetten binnen mijn traject Transitie Proefdiervrije Innovatie (TPI) (Kamerstuk 33 236, nr. 71). Mijn streven is om het verminderen van dierproeven hand in hand te laten gaan met de ontwikkeling naar meer duurzame veehouderijsystemen. Desondanks zal onderzoek op het doeldier zelf ook in de toekomst noodzakelijk blijven om bij te dragen aan de verduurzaming van de veehouderij en het belang van de dieren.
Bent u bereid in uw reactie op de zienswijze te komen tot een concreet afbouwplan ten opzichte van het aantal dierproeven ten behoeve van de veehouderij en het aantal dieren dat daarvoor gebruikt wordt?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om uw reactie naar de Kamer te sturen voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die gepland is in week 44?
De vragen konden helaas niet voor de begrotingsbehandeling worden beantwoord vanwege de benodigde afstemming met externe partijen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 394). De RDA zienswijze met mijn beleidsreactie is op 9 november 2018 aangeboden aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 000-XIV, nr. 61).
Toename import in de EU van legbatterijeieren |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU eierimport bijna verdubbeld»1 en het bericht «Veel legbatterijeieren in pasta, brood en gebak»?2
Ja.
Hoeveel eieren en hoeveel ei-producten worden geïmporteerd in de Europese Unie (EU)? Waar komen de eieren en ei-producten vandaan en worden deze producten geproduceerd volgens Europese standaarden, zoals dierenwelzijnsstandaarden?
In de periode januari tot en met augustus 2018 heeft de Europese Unie (EU) 20.698 ton eieren en ei-producten geïmporteerd (exclusief broedeieren). Deze eieren en ei-producten komen voornamelijk uit Argentinië, Albanië, Japan, Macedonië, Oekraïne en Verenigde Staten. Actuele informatie over de import van eieren in de EU is te vinden op: https://ec.europa.eu/agriculture/sites/agriculture/files/dashboards/eggs-dashboard_en.pdf.
Alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, moeten voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Door de EU geïmporteerde producten hoeven in het algemeen niet te voldoen aan productie-eisen van de EU, als houderijsystemen en dierenwelzijnsstandaarden, tenzij er met derde landen afspraken over zijn gemaakt.
Uit het rapport van het LEI (2012)3 blijkt dat de stalsystemen voor leghennen in de meeste landen buiten de EU niet voldoen aan de dierenwelzijnsstandaarden van de EU. Als de eieren niet voldoen aan de eisen die de EU stelt aan de huisvesting van leghennen, moet op de eierendozen worden aangegeven dat het houderijsysteem onbekend is. Daarnaast moet op de eierendozen bij de vermelding van de herkomst van het land, worden aangegeven dat de eieren niet uit de EU afkomstig zijn.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat geïmporteerde producten aan dezelfde standaarden voldoen als in de EU geproduceerde producten?
Zoals aangegeven bij vraag 2, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen, voldoen aan de Europese producteisen op gebied van plant- en diergezondheid, voedselveiligheid en etikettering. Daarbij dienen bedrijven die landbouwproducten naar de Europese Unie exporteren, goedkeuring van de EU te hebben verkregen. De lijst met bedrijven die goedkeuring hebben gekregen zijn openbaar.4 Voor het verhogen van de productiestandaarden van de geïmporteerde producten in de EU, zet Nederland in op internationale samenwerking. Nederland zet in multilateraal verband in op het verbeteren en/of naleven van internationale standaarden, zoals standaarden voor dierenwelzijn (Wereldorganisatie voor diergezondheid, OIE) en arbeidsomstandigheden (Internationale Arbeidsorganisatie, ILO), klimaatafspraken uit het Akkoord van Parijs en de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) voor multinationale ondernemingen. Daarnaast bieden bilaterale handels- en associatieakkoorden ruimte om afspraken te maken over productiestandaarden, die verder gaan dan de internationale standaarden.
In welke handelsverdragen met derde landen worden op dit moment welke productiestandaarden gesteld ten aanzien van agrarische producten, met betrekking tot dierenwelzijn en gewasbeschermingsmiddelengebruik?
In de hoofdstukken over «sanitaire en fytosanitaire maatregelen» (SPS) in handelsakkoorden worden onder meer afspraken gemaakt over samenwerking en informatie-uitwisseling op het gebied van dierenwelzijn en voedselveiligheid. In de associatieakkoorden met Georgië, Moldavië en Oekraïne zijn aanvullende afspraken gemaakt over SPS, waaronder dierenwelzijn. Deze landen hebben zich gecommitteerd om EU-regelgeving over dierenwelzijn (deels) over te nemen. Daarmee voldoet hun productie op termijn ook aan de EU-dierenwelzijnseisen. In het associatieakkoord met Chili zijn afspraken gemaakt om dierenwelzijnstandaarden te ontwikkelen. De Europese Commissie heeft in 2017 een studie gepubliceerd over de impact van de inzet op dierenwelzijn bij internationale activiteiten en de inzet bij onderhandelingen over handelsakkoorden.5
Momenteel worden in handelsakkoorden geen productiestandaarden gesteld met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelengebruik. Zoals hiervoor is aangegeven, moeten alle geïmporteerde producten die de EU binnenkomen voldoen aan de Europese producteisen op het gebied van voedselveiligheid: ook waar het de Europese maximum residugehalten (MRL’s) voor producten betreft.
Hoe beoordeelt u de aandacht voor productiestandaarden in handelsverdragen op dit moment?
Het kabinet zet zich in internationale fora en bij associatie- en handelsakkoorden in voor afspraken ter verbetering van (productie)standaarden, zoals dierenwelzijn, en voor een gelijk speelveld met landen buiten de EU.Daarbij, zoals naar voren komt in de kabinetsreactie op het SER-advies over TTIP, is het kabinet met de SER van mening dat tariefquota en geleidelijke verlaging van tarieven opties zijn om voor specifieke producten de negatieve impact van markttoegang te beperken of te voorkomen. Hiermee wordt ook het risico verminderd dat het Europees beleid op het gebied van dierenwelzijn en milieu wordt ondermijnd door extra voordelen toe te kennen aan producten die op basis van lagere standaarden tot stand komen. Er is geen sprake dat de EU bij het aangaan van handelsverdragen haar standaarden zal verlagen. Met het uitgangspunt dat het hoge beschermingsniveau voor mens, dier, plant en milieu in de EU behouden blijft, moet tegelijkertijd in de associatie- en handelsakkoorden de mogelijkheden worden benut voor de Europese (incl. Nederlandse) landbouwsector, vooral door het opheffen van non-tarifaire belemmeringen voor producenten en exporteurs van agrarische producten (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1640).
Deelt u de mening dat het hanteren van andere standaarden het draagvlak voor handelsverdragen ondermijnt? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nadrukkelijker een onderdeel wordt van handelsverdragen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u concreet aangeven wanneer Oekraïense leghennen met evenveel stalruimte gehouden gaan worden als in de EU?
In het associatieakkoord met Oekraïne is afgesproken dat Oekraïne zich zal inspannen om zijn wetgeving in overeenstemming te brengen met die van de EU, ook op het terrein van dierenwelzijn en diergezondheid. In Annex V van het associatieakkoord is een lijst opgenomen met EU-wet- en -regelgeving waaraan Oekraïne zich gaat conformeren. Oekraïne heeft een strategiedocument bij de EU ingediend met de voorgenomen planning van de aanpassing van de sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnswetgeving, inclusief de minimale stalruimte voor leghennen conform de Europese wetgeving. Hiermee heeft de Raad in juli 2017 ingestemd. Oekraïne heeft aangegeven de Europese standaarden in fases te implementeren in de periode van 2016–2021.
Nederland steunt de inzet van de Europese Commissie bij de gesprekken met Oekraïne voor de implementatie van de bepalingen uit het associatieakkoord, ook omtrent de afspraken over de productiestandaarden voor eieren. Nederland zal er bij de Europese Commissie op blijven aandringen de druk op Oekraïne hoog te houden voor de implementatie van EU regelgeving op SPS-terrein, inclusief dierenwelzijn.
Hoe gaat u er voor zorgen dat Oekraïne voor 2021 voldoet aan de Europese productiestandaarden voor eieren?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich dat tijdens het algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad van 12 juni 2018 door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is aangegeven dat wordt ingezet op naleving van regels ten aanzien van kipfilet uit Oekraïne? Wat heeft u concreet ondernomen?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft in het algemeen overleg van 12 juni 2018 aangegeven dat er gesprekken plaatsvinden met Oekraïne over een oplossing over de heffingsvrije export van kipfilet naar Nederland en zich daar zonodig voor in te zetten. Op dit moment is de Europese Commissie nog in gesprek met Oekraïne. De NVWA houdt toezicht op de naleving van de regelgeving bij de import van pluimveevlees in Nederland uit Oekraïne. In 2018 zijn tot nu toe vier inspecties uitgevoerd bij de importeur. Deze inspecties waren gericht op verschillende onderdelen van de bedrijfsvoering. Daarbij zijn geen interventies toegepast. Bij een inspectie op traceerbaarheidseisen in januari 2018 is specifiek de etikettering van pluimveevlees bij genoemd bedrijf beoordeeld en is vastgesteld dat op de etiketten stond vermeld dat de oorsprong van de verse kip Oekraïne was. Daarmee werd voldaan aan geldende wetgeving. Er zijn geen tekortkomingen geconstateerd.
Misstanden op de World Dog Show 2018 |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van Dier & Recht, «Misstanden World Dog Show 2018» van 11 september 2018?1
Ja.
Hoe verklaart u dat honden die onmiskenbaar ziek zijn, niet gediskwalificeerd zijn voor de show en, sterker nog, in de prijzen vielen, zoals de mopshond met de volledig afgesloten neusgaten (Best of Breed prijs) en de Pekinees met eveneens afgesloten neusgaten en met een extreem hoog inteeltpercentage (hoofdprijs FCI groep 9)?2 3 Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat honden met ongezonde raskenmerken zoals een extreem korte snuit, afgesloten neusgaten, en/of een hoog inteeltpercentage, op een podium gehesen worden, omdat het juist de winnende honden zijn die populair zijn om mee verder te fokken, en hierdoor een groot aantal ongezonde nakomelingen ontstaat? Zo nee, waarom niet?
Voor het plezier van de mens zijn door het fokken op extreme vormen en eigenschappen en beperkte genetische spreiding flinke gezondheids- en welzijnsproblemen ontstaan bij diverse soorten gezelschapsdieren. Dit toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier. Ik betreur het dat dergelijke misstanden nog steeds voorkomen.
De Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) heeft met het Fairfok-programma deze problematiek voor honden de afgelopen jaren opgepakt in samenwerking met onder andere de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde en wetenschappers van de Faculteit Diergeneeskunde en de WUR. In dit programma zijn ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen. Zo kan ambitie 7, waarbij een team van onafhankelijke dierenartsen bij aandachtsrassen de winnaar van het ras op gezondheid beoordeelt, voorkomen dat dieren die niet gezond zijn winnen. Alhoewel er in de rashondenfokkerij een omslag in denken in gang lijkt te zijn gezet is Fairfok nog lang niet voltooid. Ik ga daarom in gesprek met de Raad van Beheer over de resultaten van Fairfok en over de verdere noodzakelijke stappen om de fokkerij gezonder te maken in de komende jaren.
Het kunnen optreden tegen overtredingen op het terrein van de fokkerij is essentieel. Ik werk op dit moment aan een efficiëntere en effectievere handhaving van de dierenwelzijnsbepalingen over fokkerij in het Besluit houders van dieren. Tot slot zal ik mij extra inzetten voor het verspreiden van kennis waarmee wordt bijgedragen aan een gezondere fokkerij. Dit gebeurt onder andere via het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG).
Constaterende dat het fokken met gezelschapsdieren op een wijze waarop het welzijn en de gezondheid van het ouderdier of de nakomelingen wordt benadeeld, verboden is volgens het Besluit houders van dieren artikel 3.4, hoe verklaart u dat honden met ernstige erfelijke afwijkingen meedoen en zelfs in de prijzen vallen tijdens de World Dog Show 2018?4
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het wenselijk dat de deelnemende showhonden niet worden gecontroleerd op gezondheid door een onafhankelijke dierenarts, maar slechts door keurmeesters aangesteld door de Raad van Beheer op Kynologisch Gebied (RvB) en dat hierbij de medische geschiedenis van het dier niet gecontroleerd wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de onafhankelijkheid en deskundigheid van deze keurmeesters, aangezien velen van hen zelf fokkers zijn en hun honden vaak ook meedoen aan de hondenshows?
Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers dat zij meedoen met gezonde dieren. Ik acht het gewenst dat bij een wedstrijd de winnende hond, als die behoort tot een van de aandachtsrassen, beoordeeld wordt door een team van onafhankelijke dierenartsen, zoals in ambitie 7 van het Fairfok-programma is opgenomen. Ik zal er bij de RvB op aandringen dat op korte termijn invulling wordt gegeven aan deze ambitie.
Vindt u het wenselijk dat ambitie zeven uit de voortgangsrapportage Fairfok van de RvB in 2016, namelijk dat op «shows/tentoonstellingen bij circa 40 aandachtrassen de beste van het ras beoordeeld worden door een team van onafhankelijke dierenartsen […] juist de beste [van het ras] geen overdreven, welzijnsbeperkende uiterlijke kenmerken of afwijkend gedrag hoort te vertonen», nog altijd niet gehaald is? Zo ja, bent u bereid hier gevolg aan te geven? Zo nee, waarom niet?5 6
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat de honden, zoals te lezen valt in het rapport van Dier & Recht, te lang en te vaak in te kleine kooien lagen, te lang op de trimtafel stonden, vaak waren ingepakt met allerlei hulpmiddelen (zoals trekkende verbanden en elastieken) om ze «mooi» te laten zijn, te weinig uitgelaten werden en vaak onvoldoende drinkwater tot hun beschikking hadden, deelt u de mening dat het welzijn van de showhonden op de World Dog Show onder de maat was? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u de mening dat hiermee artikel 1.3 van de Wet dieren wordt overtreden, waarin de intrinsieke waarde van het dier wordt erkend en dieren vrij behoren te zijn van fysiek en fysiologisch ongerief, vrij behoren te zijn van angst en chronische stress en niet beperkt worden in hun natuurlijke gedrag? Zo nee, waarom niet?
Ik heb van de RvB begrepen dat er op de World Dog Show een gezondheidsteam actief was, dat waar dit noodzakelijk was heeft ingegrepen. Op basis van de waarnemingen van Dier&Recht kan ik geen uitspraak doen of de regelgeving overtreden is.
Welke acties verbindt u aan het feit dat het zerotolerancebeleid van het door de RvB opgerichte welzijnsteam tijdens de World Dog Show, niet werd gehandhaafd, aangezien is gebleken dat de op 9 augustus jl. uit auto’s geredde honden, op 10 augustus weer terug te vinden waren bij de keuringsring voor teckels, terwijl dit in strijd is met de door de RvB opgestelde regel dat uit auto’s geredde honden gediskwalificeerd zouden worden voor de gehele, vier dagen durende show?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat, om het welzijn van de honden te kunnen monitoren en handhaven, de RvB op zijn minst richtlijnen zou moeten opstellen en het welzijnsteam van de RvB deze richtlijnen zou moeten handhaven, specifiek met betrekking tot de maximale duur van opsluiting in een kooi; hoe lang een hond zonder water mag zitten; hoe lang een hond op een trimtafel mag staan; hoe lang een hond op transport mag zijn voor de reis naar de World Dog Show, indachtig bovengenoemd artikel 1.3 van de Wet dieren? Zo nee, waarom niet?
De RvB heeft aangegeven dat dit bij enkele honden door een miscommunicatie op de eerste dag heeft kunnen plaatsvinden. Daarna is dit niet meer voorgekomen en zijn honden die uit auto’s zijn bevrijd niet meer toegelaten tot de show.
Hoe beoordeelt u de conclusies van het rapport, te weten «hondenshows stimuleren het fokken van zieke, misvormde honden en dragen bij aan een verkleining van de genenpool – met inteelt en erfelijke ziektes tot gevolg»?
De RvB is een private organisatie en het is aan de RvB hoe hier mee om te gaan.
Constaterende dat hondenshows als de World Dog Show een perverse prikkel vormen om honden te fokken met zieke uiterlijke kenmerken, constaterende dat de RvB dramatisch welzijnsbeleid en handhaving voerde, en constaterende het feit dat de honden door de aard van de show (druk, lawaaierig, heel veel andere honden aanwezig) en wat er van de honden gevraagd wordt (waardoor de honden zeer belemmerd worden in het vertonen van natuurlijk gedrag), deelt u de mening dat het aan hondenshows inherent is dat zij niet bijdragen aan het welzijn van het dier en vooral een «feestje» zijn voor de mens? Zo nee waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Bent u bereid om dientengevolge hondenshows te verbieden? Zo ja, wanneer gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Veel honden vinden het leuk om iets met hun baas te ondernemen. Het is aan de eigenaar om een goede balans te vinden in de activiteiten. Ik overweeg daarom geen verbod op hondenshows. Wel ga ik, zoals aangegeven in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 vol inzetten op een gezonder fokbeleid. Hier is een start mee gemaakt, maar de druk op deze sector blijft nodig om de komende jaren te komen tot een gezondere fokkerij.
Indien u niet bereid bent om een landelijk verbod op hondenshows af te vaardigen, bent u dan bereid om in te gaan op de wens van onder andere het Amsterdamse College van Burgermeester & Wethouders en 35 andere gemeenten, om hen de bevoegdheid te geven in een algemene plaatselijke verordening (APV) evenementen met dieren te kunnen weren?7
Zie antwoord vraag 13.
Barrières voor Europese trekvissen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «De Europese zalm, paling en steur stoten te vaak hun kop tegen een dam» en het daarin aangehaalde onderzoek?1
Ja.
Was u bekend met de in het onderzoek «Dam Removal, a viable solution for the future of our European rivers» beschreven positieve effecten van het weghalen van overbodige barrières in waterwegen voor flora en fauna?
Ja.
Wat is de situatie in Nederland? Hoeveel barrières zijn er in de Nederlandse wateren en hoeveel van deze barrières zijn anno 2018 niet strikt noodzakelijk?
De Rijn, via de Waal en de IJssel, kent geen barrières. Via Rotterdam is de zee zonder hindernis te bereiken. Er zijn barrières bij de Haringvliet en de scheiding tussen IJsselmeer en Waddenzee. Bij IJmuiden is er een barrière met de zeesluis en in de Maas en de Neder-Rijn zijn diverse stuwen aangebracht. De Nederlandse delen van de Westerschelde en de Eems hebben geen stuwen en keringen. Alle barrières zijn strikt noodzakelijk vanwege functies als waterveiligheid, voldoende (zoet) water en scheepvaart. Ook in het regionale watersysteem zijn er op tal van plaatsen stuwen en keringen, noodzakelijk voor een adequaat waterbeheer, waarvoor de beheersverantwoordelijkheid bij de waterschappen is belegd.
Een fysieke barrière in de vorm van een sluis, stuw of gemaal betekent overigens niet dat op deze plek geen vis zou kunnen migreren. Op veel plekken zijn in de afgelopen jaren reeds voorzieningen getroffen om vismigratie te faciliteren, of zijn deze ingrepen voor de komende periode voorzien. Hiermee geeft Nederland volgens afspraak invulling aan de doelstellingen zoals die voortkomen uit de Kaderrichtlijn Water en andere internationale afspraken met betrekking tot vrije vismigratie.
Kunt u aangeven hoe de besluitvorming rondom het aanleggen, slopen of onderhouden van zulke waterwerken plaatsvindt?
Nieuwe waterstaatswerken, zoals dammen, komen alleen tot stand na zorgvuldige afweging van alle belangen. De waterbeheerder stelt daarvoor een projectplan op. Daartegen staat bezwaar en beroep open. Bij het vaststellen van een projectplan worden verschillende belangen, waaronder ook het belang van het watersysteem als leefgebied voor vissen en de kosten, afgewogen. Bij de afweging wordt rekening gehouden met diverse Europese kaders, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Voor het slopen van een waterstaatswerk geldt hetzelfde.
Het onderhoud van waterstaatswerken gebeurt ook door de waterbeheerder. Dit zijn veelal feitelijke handelingen. Als geen wijziging wordt gebracht in de vorm of constructie van het waterstaatswerk, is daarvoor geen projectplan vereist. Bij grootschalig onderhoud/renovatie worden de nieuwe inzichten op het gebied van vispasseerbaarheid meegenomen.
Hoe zit de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen eruit?
Het Rijk is verantwoordelijk voor het nationale beleidskader voor het waterbeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het regionale beleidskader en de vertaling van het nationale beleidskader naar het regionale niveau. Ook houden de provincies toezicht op de waterschappen.
De waterbeheerders zijn verantwoordelijk voor het operationele waterbeheer. Het Rijk (Rijkswaterstaat) beheert de Rijkswateren, waaronder de grote rivieren. De waterschappen zijn verantwoordelijk voor het beheer van regionale wateren. Dit beheer omvat ook het beheer van waterstaatswerken, zoals dammen. Het beheer moet zijn gericht op een veilig en doelmatig gebruik.
Kunt u aangeven wat het huidige beleid is omtrent barrières in de Nederlandse wateren en wat het beleid is omtrent overbodige barrières in deze wateren?
Het huidige beleid omtrent barrières in de Nederlandse wateren is gericht op het mitigeren van de negatieve effecten op de passeerbaarheid voor vis. Dit is mede ingegeven door Europese verplichtingen vanuit de Habitatrichtlijn, de Aalverordening en de Kaderrichtlijn Water. Figuur 5a in het stroomgebiedbeheerplan Rijn (bijlage bij Kamerstuk 31 710, nr. 45) geeft de ontwikkeling van de optrekbaarheid voor vis voor een deel van het stroomgebied.
Bent u voornemens zoveel mogelijk barrières weg te nemen om de waterkwaliteit, de leefomgeving en de flora en de fauna te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 6.
Bent u voornemens terughoudend om te gaan met het plaatsen van nieuwe barrières? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 4.
Bent u voornemens deze grensoverschrijdende problematiek bij uw Europese collega’s onder de aandacht te brengen, zodat dit verholpen kan worden en vispopulaties zich kunnen versterken? Zo nee, waarom niet?
De problematiek van vismigratie is op stroomgebied-niveau aan de orde in de internationale commissies voor de Rijn, Maas en Schelde. Op Europees niveau is het een onderwerp dat in het overleg rond de implementatie van de Europese kaderrichtlijn water aan de orde komt. Hiermee is de internationale afstemming en coördinatie geborgd en vindt het overleg tussen waterbeherende overheden over genoemde onderwerpen in deze gremia reeds plaats.
Klopt het dat er nog altijd gevist mag worden nabij migratiehotspots zoals de sluizen bij Kornwerderzand en Den Oever?
Bij Kornwederzand en Den Oever vindt visserij plaats. Ter bescherming van migrerende vissoorten zijn daarbij een aantal voorwaarden van kracht. Hierop ben ik in de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) reeds nader ingegaan. In deze beantwoording heb ik ook toegelicht dat uit eerder onderzoek is gebleken dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat er in de toekomst gevist mag worden voor de ingang van het Haringvliet en de aan te leggen vismigratierivier in de Afsluitdijk?
Zie hiervoor de beantwoording van de Kamervragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Hoe legitimeert u de kosten van zulke projecten, respectievelijk 80 miljoen euro voor de migratierivier in de Afsluitdijk en 27 miljoen euro voor het openstellen van het Haringvliet, als het nagestreefde doel zo direct teniet gedaan wordt?2
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat Nederland door de buurlanden kritisch is aangesproken op haar rol in het faciliteren van vismigratie? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
Met name binnen het internationale overleg rond de Rijn is veel aandacht voor vismigratie en het herstel van de zalmpopulatie in die rivier. Aangezien het Haringvliet een belangrijke trekroute is voor zalm, zijn de vorderingen van het openen van de Kier Haringvliet met grote belangstelling gevolgd in de internationale Rijncommissie. Toen er in het verleden sprake van was de Haringvliet dicht te laten, is Nederland daar inderdaad kritisch op aangesproken. Nederland heeft daarin overigens geen unieke positie. Ook partijen in de Bovenrijn zijn en worden aangesproken op het wegnemen van barrières. Ook is er aandacht voor andere soorten van beïnvloeding van vismigratie, zoals de effecten van visserij en van predatie door bijvoorbeeld aalscholvers.
Acht u het huidige Nederlandse beleid waarbij rondom migratiehotspots gevist mag worden nog houdbaar gegeven het feit dat de gezamenlijke Rijnlanden meer dan 600 miljoen euro geïnvesteerd hebben om de rivier weer toegankelijker te maken voor migrerende vissen? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke acties gaat u hieraan verbinden?3
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695) heb toegelicht blijkt uit onderzoek dat de impact van de bestaande visserij op migrerende vissoorten in de kustzone en in de omgeving van in- en uittrekpunten beperkt is.
Klopt het dat een visverbod rondom het Haringvliet er niet gekomen is, omdat enkele vissers geweigerd hebben de gemaakte afspraken te onderschrijven?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694).
Kunt u uitleggen waarom, democratisch gezien, het weigeren van enkele vissers reden kan zijn om geen afspraken te maken?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 694) heb aangegeven is nooit sprake geweest van een situatie waarin overeenstemming bestond tussen vissers, ngo’s en overheden over vrijwillige beperkingen in de visserij bij de Haringvlietsluizen. Er was slechts sprake van een voorstel van vissers en ngo’s om tegen betaling door de overheid een aantal jaren de visserij te beperken. Dit verzoek tot betaald stilliggen op kosten van de overheid werd daarbij ook niet door alle vissers gedragen.
Acht u het wenselijk dat de gezamenlijke inspanning van meerdere landen ter waarde van meer dan 600 miljoen euro teniet gedaan wordt door de starheid van enkele vissers? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
Zie hiervoor de beantwoording van de vragen van het lid De Groot (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nrs. 694 en 695).
Bent u bereid te komen tot een visverbod in de omgeving van migratiehotspots? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 17.
Een algemeen jachtverbod op wilde zwijnen om het risico op verspreiding van de Afrikaanse varkenspest tegen te gaan |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen algemeen afschot Belgische zwijnen»?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze berichten.
Kent u het bericht «Dood aan het everzwijn!, klinkt het in Polen»?2
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Limburg wil bewegingsjacht op everzwijnen om pest»?3
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het bericht «Afrikaanse varkenspest in ons land gevolg van import van honderden wilde zwijnen voor rijke jagers»?4
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de overtuiging dat, zoals blijkt uit verschillende wetenschappelijke onderzoeken en de Europese strategie, een algeheel landelijk jachtverbod op wilde zwijnen de beste remedie is om Afrikaanse varkenspest (AVP) in Nederland te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds in mijn brief van 24 september jl. heb gemeld (Kamerstuk 29 683, nr. 244), adviseert de deskundigengroep Dierziekten om in geval van een besmetting onder wilde zwijnen in het door mij aan te wijzen besmette gebied niet te jagen. Om een besmet gebied zal door mij een buffergebied worden aangewezen waarin het aantal zwijnen zoveel mogelijk wordt gereduceerd, met als doel de kans op verspreiding door migratie van wilde zwijnen uit het besmette gebied zo klein mogelijk te maken. Het door u genoemde algeheel jachtverbod is niet in lijn met de opvatting van onder andere de deskundigengroep dierziekten. Deze opvatting is dat reductie van het aantal wilde zwijnen de kans op introductie van de ziekte in Nederland verlaagt.
Deelt u de mening van de Poolse hoogleraar en bioloog Andrzej Elzanowski dat «het echte probleem is (...) «een beschavingsprobleem». We produceren voedsel door dieren te houden, maar zijn niet in staat om dat te beheersen. En als de mens er een bende van maakt, geeft hij anderen de schuld. Het everzwijn is de zondebok»? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ziekten bij dieren zijn van alle tijden, zowel bij gehouden dieren als bij de wilde fauna. Het is een gegeven dat ziekten, in dit geval Afrikaanse varkenspest, bij varkens voorkomen en ook bij wilde zwijnen. Dat door menselijk handelen wilde zwijnen besmet kunnen worden is een feit, evenals de risico’s van overdracht door contact tussen varkens en wilde zwijnen. De wilde fauna krijgt niet de schuld van verspreiding van ziekten naar gehouden dieren.
In de afgelopen jaren is veel vooruitgang geboekt met preventie van dierziekten, onder andere door het nemen van bioveiligheidsmaatregelen.
De provincies en ik nemen passende maatregelen om kans op introductie zo veel mogelijk te verkleinen, ten behoeve van de varkenshouderij en ook om populaties wilde zwijnen te beschermen tegen deze ernstige ziekte. Daarover heb ik de Tweede Kamer in de brief van 24 september jl. geïnformeerd en dat doe ik ook in de brief die ik uw Kamer vandaag separaat toestuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de provincie Limburg pleit om de illegale bewegingsjacht (met meerdere drijvers) opnieuw in te voeren, aangezien wetenschappelijke onderzoeken uitwijzen dat bewegingsjacht juist een groot risico vormt voor de verspreiding van AVP? Zo ja welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Het doden van wilde zwijnen in besmet gebied wordt ontraden door de deskundigengroep Dierziekten, in verband met mogelijke verspreiding van besmette wilde zwijnen (zie ook antwoord op vraag 5). Ik volg dit advies op. Indien Afrikaanse varkenspest niet in Nederland voorkomt bij de wilde zwijnen, levert actief populatiebeheer geen groter risico op verspreiding op en draagt zij juist bij aan preventie. Uit het advies van de deskundigengroep dierziekten blijkt dat een verlaging van het aantal wilde zwijnen voor een verminderde kans op introductie van Afrikaanse varkenspest zorgt, omdat de kans dat een wild zwijn in contact komt met door de mens achtergelaten besmette voedselresten (swill) afneemt als er minder zwijnen zijn. Het is dus zaak in gebieden de wilde zwijnendichtheid te verlagen en laag te houden. Dit geldt in het bijzonder voor de provincies Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel.
Het verzoek van de provincie Limburg om de zogeheten bewegingsmethode toe te staan heb ik in beraad. Belangrijk voor mij hierbij is dat de toe te passen methode kan bijdragen aan een effectieve preventie, zonder dat er sprake is van de bezwaren die aan de drijfmethode kleven en die destijds de reden vormden tot een verbod (verstoringen, niet-selectieve werking en een aanmerkelijke kans op verwonding). Ik verwijs u verder naar de brief over Afrikaanse varkenspest, die uw Kamer vandaag separaat ontvangt.
Deelt u de mening dat gastjagers uit het buitenland, evenals jagers die gaan jagen in het buitenland, een extra risico zijn ten aanzien van de verspreiding van AVP? Zo ja, bent u bereid om per ommegaande het afgeven van gastaktes een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet?
Buitenlandse jagers die in Nederland willen jagen, dienen in het bezit te zijn van een logeerakte. Jagen met een logeerakte kan enkel in gezelschap van ten minste één Nederlandse jager met jachtakte. Jachtaktehouders zijn geïnformeerd over de risico’s van Afrikaanse varkenspest en verzocht om bepaalde hygiënische voorzorgsmaatregelen te nemen. Als zij zich hieraan houden, is er geen extra risico op verspreiding van Afrikaanse varkenspest. Dit laatste geldt ook voor Nederlandse jagers die in het buitenland gaan jagen.
Heeft u zicht op de hoeveelheid gastaktes die jaarlijks verstrekt worden? Zo nee waarom niet? Zo ja kunt u deze cijfers overleggen?
Jaarlijks worden door de korpschef van de politie enkele honderden logeeraktes verstrekt aan buitenlandse jagers. Ik beschik niet over exacte cijfers.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat provincies meer inzetten op diervriendelijke preventie van onder meer (landbouw)schade en het aantal aanrijdingen met wilde zwijnen, zoals bijvoorbeeld dubbele omheining, wildsignaleringssystemen, het invoeren van een verlaging van de maximum snelheid en het aanleggen van faunapassagemogelijkheden, mede gezien het verhoogde risico op verspreiding van AVP via bloedsporen?
In samenspraak met de provincies, de faunabeheereenheden en de varkenssector wordt maximaal ingezet op preventieve maatregelen.
Kunt u cijfers van de afgelopen drie jaar en het lopende jaar overleggen over hoeveel en welke provincies hun preventiebudgetten jaarlijks niet uitputten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u deze cijfers?
De begroting, uitgaven en eventuele onderuitputting van budgetten van de provincies is de verantwoordelijkheid van de provincies. De provincies hebben hierin een eigen politieke verantwoording via provinciale staten.
Ik ben in overleg met de provincies over een plan van aanpak voor de bestrijding van de ziekte in wilde zwijnen. In de brief aan uw Kamer wordt hier nader op ingegaan.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer provincies hun preventiebudgetten niet uitputten? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er in België jaarlijks honderden wilde zwijnen worden geïmporteerd en uitgezet, mede gezien het risico op verspreiding van de AVP in België en over de grens? Zo nee, waarom niet?
Import van wilde zwijnen uit besmette landen verhoogt het risico. Wilde zwijnen mogen niet worden geïmporteerd uit een aangewezen gebied zoals vermeld in Beschikking 2014/709. Ook aan vlees zijn voorwaarden verbonden.
Op grond van artikel 2.29 van de regeling handel levende dieren en levende producten mag een levend wild dier uit een regio, opgenomen in de bijlage bij het besluit, niet op Nederlands grondgebied worden gebracht. Het uitzetten van wilde zwijnen in de Nederlandse natuur is verboden.
Heeft u aanwijzingen dat dergelijke praktijken ook in Nederland aan de gang zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan?
In het verleden zijn er enkele wilde zwijnen illegaal uitgezet in ons land. Ik heb geen signalen dat dit nu nog het geval is.
Bent u zich ervan bewust dat een nulstand onmogelijk haalbaar is, mede omdat wilde zwijnen territoriale dieren zijn en nieuwe, wellicht uit de buurlanden afkomstige, wilde zwijnen het leeggekomen territorium zullen innemen? Zo ja, welke acties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in overleg met de provincies om te bezien welke maatregelen aanvullend nodig zijn om het risico op introductie en verspreiding van het virus zo klein mogelijk te laten zijn.
Welke wetenschappelijke onderzoeken zijn er gebruikt bij de totstandkoming van het huidige preventiebeleid met betrekking tot de AVP? Kunt u toelichten hoe de conclusies uit deze onderzoeken in de praktijk uitgevoerd worden?
Er zijn diverse publicaties verschenen over preventie en over bestrijding en verspreiding van AVP. Ik baseer mijn beleid op de adviezen van de European Food Safety Authority (EFSA), experts van de Europese Commissie en de deskundigengroep dierziekten. Zij hebben de juiste kennis en zijn op de hoogte van de wetenschappelijke literatuur. Het advies van de deskundigengroep is gepubliceerd op hun website.
De veterinaire adviezen zijn helder, ik maak een afweging van de maatregelen op basis van de haalbaarheid, wenselijkheid, proportionaliteit en effectiviteit.
Heeft u behalve met vertegenwoordigers uit de veehouderij ook recent overleg gehad met vertegenwoordigers van organisaties die opkomen voor de belangen van in het wild levende dieren? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Samen met de provincies heb ik overleg gehad met Faunabeheereenheden. In het bestuur van de faunabeheerseenheden zitten ook natuurorganisaties. Ik zal verder met enkele andere organisaties in gesprek gaan, waaronder enkele terreinbeheerders.
Heeft u daarnaast ook recent overleg gehad met onafhankelijke wetenschappers over de beste remedie om verspreiding van de AVP te voorkomen? Zo ja, met welke wetenschappers en met welke remedies kwamen zij? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 16.
Het bericht dat krabben en kreeften maandenlang lijden |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schokkend! Lijdensweg van krabben en kreeften kan tot zelfs maanden duren»?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop krabben en kreeften gevangen worden?
Ja. Krabben en kreeften worden bijvoorbeeld met kooien of sleeptuigen gevangen.
Wordt daarbij, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waar is er volgens u verbetering nodig en bent u bereid om daarop actie te ondernemen?
Over het welzijn van deze schaaldieren is niet veel bekend. Het onderzoek hierover staat internationaal in de kinderschoenen. Onderzoek naar welke hersendelen functioneren als emotionele structuren is niet of nagenoeg niet gedaan. Het is daarom niet te zeggen of deze dieren een emotionele gewaarwording hebben. Dit betekent niet dat er niet respectvol met die dieren moet worden omgegaan. Als de NVWA zaken tegenkomt waarbij de dieren niet fatsoenlijk worden behandeld wordt op grond van artikel 2.1 van de Wet dieren, dat over mishandeling van dieren gaat, hiertegen opgetreden. Het veroorzaken van pijn of letsel of het benadelen van de gezondheid of welzijn van de dieren zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen nodig is om dat doel te bereiken is immers verboden.
Bent u bekend met het feit dat krabben en kreeften van het moment van vangst tot het moment van consumptie, soms meerdere maanden, geen voedsel krijgen en dus lange tijd honger lijden? Wat is uw mening daarover?
Over het welzijn van deze dieren is niet veel bekend. Dit laat onverlet dat respectvol met de dieren moet worden omgegaan.
Deze dieren zijn koudbloedig. Het is niet te veronderstellen dat het langdurig voedsel onthouden hetzelfde effect heeft als bij bijvoorbeeld zoogdieren.
Dat wil niet zeggen dat de dieren maanden lang voedsel onthouden moet worden.
Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daar actie op te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de vervoerswijze (zie bijlage) waarbij kreeften werkelijk geen enkele bewegingsruimte hebben? Wat is uw mening daarover?
Ik ben bekend met de wijze van transport van kreeften. De beperking van de bewegingsruimte is vooral bedoeld om verwondingen te voorkomen.
Er zijn geen gegevens beschikbaar van overleving tijdens en na het transport.
De kreeften zijn duur en worden geïmporteerd met als doel te worden geconsumeerd. Importeurs van levende kreeften hebben er dus alle belang bij dat de dieren in goede conditie worden gehouden en dat ze dus op een goede manier worden behandeld. Zie voorts ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, bent u bereid om daarop actie te ondernemen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften gemiddeld het transport overleven?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven hoeveel kreeften er op andere momenten in de keten, van vangst tot consumptie, overlijden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn de wettelijke regels omtrent het vervoer van levende krabben en kreeften?
Voor het vervoer van levende krabben en kreeften zijn geen specifieke regels vastgesteld.
Kunt u een vergelijking maken tussen de regelgeving voor pluimvee, levend vee (varkens en koeien) en kreeften voor wat betreft de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Voor het vervoer van pluimvee en levend vee zijn in Verordening (EG) nr. 1/2005 voorschriften opgenomen ten aanzien van de minimale bewegingsruimte per dier, maximale transporttijden, water- en voedingsvoorzieningen. Voor het vervoer van kreeften zijn dergelijke voorschriften niet vastgesteld.
Klopt het dat kreeften gedurende de vaartocht van Canada naar Nederland (+/- 12 dagen) opgesloten zitten in zeer smalle compartimenten? Wat is uw mening daarover?
Voor zover bekend worden er geen geïmporteerde kreeften en krabben over zee naar Nederland getransporteerd. Krabben kunnen wel aangeland worden bij afslagen in Nederland. Deze komen dan echter uit de Noordzee. Levende krabben en kreeften komen voornamelijk via Schiphol binnen, ze worden gekoeld getransporteerd. Er worden geen dieren in quarantaine geplaatst. Op Schiphol worden de dieren gehouden op een temperatuur van 2–6 graden Celsius, wat overeenkomt met het natuurlijke habitat. De dieren worden zo snel mogelijk door de bedrijven opgehaald en in tanks met schoon water en zuurstof gezet. Importeurs van levende kreeften hebben er alle belang bij dat de dieren in leven blijven en dat zij dus op een goede manier worden behandeld. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende dieren die aankomen op Schiphol altijd in quarantaine genomen worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat levende kreeften als versproduct en niet als levende dieren gezien worden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom levende kreeften op gelijke voet gesteld worden met fruit en snijbloemen?
Zie antwoord vraag 12.
In hoeverre kan het dierenwelzijn voor levende kreeften in deze situatie gewaarborgd worden?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat de levende kreeften tot ze afgehaald worden op Schiphol in de koeling geplaatst worden en kunt u aangeven hoelang kreeften daarin staan (maximale voorgekomen verblijfsduur) en bij welke temperatuur?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dit beantwoorden aan de vereisten voor dierenwelzijn? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid actie te ondernemen om dergelijke dierenwelzijnsmisstanden te voorkomen en op welke wijze?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u zich, naast de misstanden qua dierenwelzijn, ook bewust van de gevaren voor de volksgezondheid als gevolg van de manier waarop levende kreeften vervoerd worden?
Bij aanlanden en import van de dieren wordt gecontroleerd of de dieren nog leven. Krabben en kreeften moeten levend zijn om te kunnen worden verhandeld. Kreeften en krabben worden in Nederland alleen gekookt gegeten. Daardoor worden eventueel bij de levende dieren aanwezige ziekteverwekkers gedood. Koken is een effectieve methode. De NVWA controleert daarom niet op de aanwezigheid van ziekteverwekkers in gekookte kreeften en krabben. Er is geen aanleiding tot herziening van deze aanpak.
Worden er bacteriële steekproeven genomen om te controleren op de aanwezigheid van gevaarlijke bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Klopt het dat er geen controle plaatsvindt of kreeften nog leven bij aankomst in Nederland?
Zie antwoord vraag 19.
Wat is het gevaar voor de volksgezondheid van overleden en levende kreeften die zo lang zo dicht op elkaar zitten? Deelt u de mening dat het dierenwelzijn ernstig in het geding is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 19.
Acht u het waarschijnlijk dat er een verband is tussen het feit dat schaaldieren uit het buitenland bekend staan vanwege de hoge kans op voedselvergiftiging en de wijze van transport?2
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u met zekerheid stellen dat er op dit dossier voldoende aandacht is voor de voedselveiligheid? Zo ja, kunt u dit uitleggen? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met de wijze waarop dieren gehouden worden op de verschillende verkooplocaties?
De dieren worden veelal gehouden in tanks met schoon water die van zuurstof worden voorzien. Het is aan te raden om uitdroging en sterke temperatuurovergangen te vermijden. Het is aan de detailhandel om onnodige stress te voorkomen en te laten zien dat ze zorgvuldig met de dieren omgaan. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften in glazen bakken gehouden worden met teveel licht, te weinig schuilruimte en soms zelfs overleden soortgenoten?
Zie antwoord vraag 25.
Wat vindt u ervan dat levende kreeften op de markt, in de zon, op ijs tussen ledematen van soortgenoten uitgespreid worden?
Zie antwoord vraag 25.
Kan in deze praktijkvoorbeelden voldaan zijn aan de eisen van dierenwelzijn? Zo ja, hoe dan? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 25.
Klopt het dat krabbenvlees en krabbenscharen, te koop in Nederland, verkregen worden door het aftrekken van de scharen bij levende kreeften? Wat is uw mening daarover?
Voor het in de EU in de handel brengen geldt dat alleen hele Noordzeekrabben in de handel gebracht mogen worden, met uitsluiting van vrouwelijke krabben met eitjes en krabben met zacht pantser (Verordening (EG) Nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten). Echter, in netten of korven kunnen scharen loskomen van de krabben bijvoorbeeld doordat ze in de netten blijven hangen. Daarom wordt het in de Verordening(EG) Nr. 850/98 «voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen» toegestaan om een bepaalde hoeveelheid scharen aan te landen. Voorts verwijs ik u voor het antwoord op vraag 30 naar het antwoord vraag 3.
Wordt daarmee, naar uw mening, het dierenwelzijn voldoende gerespecteerd? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 29.
Is naar uw mening het vastbinden van scharen in lijn met de te respecteren intrinsieke waarde van het dier en de vijf vrijheden van Brambell waarmee de aanwezigheid en de mate van dierenwelzijn aan afgemeten kan worden? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid om hierop actie te ondernemen, in welke mate en op welke termijn?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de wijze waarop omgegaan wordt met kreeften op geen enkele wijze in lijn is met dierenwelzijnsprincipes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u van mening dat dit dierenleed acceptabel is? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 31.
Bent u bekend met onderzoek van Motivaction waaruit blijkt dat meer dan de helft van de Nederlanders tegen het levend koken van krabben en kreeften is en bijna de helft van de mensen vindt dat kreeften en krabben, zodra ze gevangen zijn, verdoofd geslacht moeten worden? Wat is uw reactie daarop?3
Ja. Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 21 501-32, nr. 875, 848 en 849) blijkt uit de studie van het toenmalige Imares-WUR, waarin alle beschikbare literatuur is meegenomen, dat niet te concluderen is dat het ervaren van pijn door kreeften en krabben mogelijk of juist onmogelijk is. De studie maakt ook duidelijk dat kennis van één soort niet zomaar kan worden geëxtrapoleerd naar andere soorten. Ik blijf bij mijn standpunt dat ik me vooral wil richten op soorten die voor Nederland van aanzienlijk belang zijn. Dit mede gezien de relatief beperkte hoeveelheden krabben en kreeften die in Nederland worden gevangen.
Wat voor actie bent u in het algemeen bereid te nemen om dierenleed bij krabben en kreeften tot een einde te brengen?
Zie antwoord vraag 34.
‘designer dogs’ en ‘designer cats’ |
|
William Moorlag (PvdA), Maurits von Martels (CDA), Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich de door de Stichting Dier & Recht aan u en de Kamer aangeboden petitie met de titel «Stop het fokken van designer cats»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eerder dit jaar in het Europees parlement georganiseerde conferentie «Animal Health and Welfare: Breeding for extremes in dogs and cats», een initiatief van de EU Dog and Cat Alliance, de Federation of Veterinarians of Europe (FVE) en de Federation of European Companion Animal Veterinary Associations (FECAVA)?2
Ja.
Bent u op de hoogte van kenmerken van honden en katten veroorzaakt door een bepaalde manier van fokken, zoals platte gezichten, vernauwde neusgaten, extreme huidplooien en uitpuilende ogen? Bent u daarnaast op de hoogte van gezondheidsrisico’s voor dieren die hieruit kunnen voortvloeien, zoals moeite met ademen, huidinfecties, oogziekten en neurologische problemen?
Ja.
Deelt u de mening dat bovenstaande praktijken absoluut onwenselijk en onaanvaardbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van oud-staatssecretaris van Economische Zaken Bleker, die het fokken van erfelijk gehandicapte gezelschapsdieren «van God los» noemde? Is dit ook uw mening? Zo nee, waarom niet?3
Het creëren van (nieuwe) rassen voor het plezier van de mens, zonder inachtneming van de consequenties voor het dier, zoals korte pootjes, naakte katten etc. toont mijns inziens geen respect voor de integriteit, het welzijn en de gezondheid van het dier.
Kunt u inzicht geven hoe groot het probleem van het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen, zoals «designer dogs» en «designer cats» in Nederland is? Zo nee, waarom niet?
Eind november 2016 heeft de Faculteit Diergeneeskunde in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een onderzoek naar erfelijke gebreken afgerond. In de brief van 17 mei 2017 (Kamerstuk 28 286, nr. 909) is uw Kamer op de hoogte gebracht van de resultaten. Het rapport geeft een goed beeld (nulmeting) van de aandoeningen die bij 38 honden- en 2 kattenrassen voorkomen. Om de representativiteit van de cijfers verder te verbeteren, wordt gewerkt aan de verhoging van het aantal deelnemende dierenartsen aan het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde. Zij leveren via de eigen praktijk gegevens aan voor het onderzoek. Deze aanvullende data zullen meer inzicht geven in de soort en het aantal erfelijke aandoeningen.
Wat wordt er op dit moment al gedaan wordt om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen in Nederland tegen te gaan?
Allereerst is er wet- en regelgeving. In artikel 3.4 van het «Besluit houders van dieren» is bepaald dat fokkers zo moeten fokken dat het welzijn en de gezondheid van het ouderdier en de nakomelingen niet benadeeld wordt. Ik verwijs u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 11.
Daarnaast zet ik in op het faciliteren van het Fairfok-programma van de sector. In dit programma zijn onder de regie van de Raad van Beheer op kynologisch gebied ambities en plannen geformuleerd om binnen redelijke termijn tot een gezonde hondenfokkerij te komen.
Is artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren naar uw mening ook van toepassingen op het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wordt er op dit moment gehandhaafd om het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen tegen te gaan? Zo ja, hoe vaak wordt hierop gehandhaafd?
Er zijn door de NVWA tot op heden tien inspecties uitgevoerd met betrekking tot artikel 3.4. Besluit houders van dieren. In vier gevallen is er bij deze inspecties handhavend opgetreden in verband met erfelijke aandoeningen. Daarnaast zijn hercontroles uitgevoerd en is aan één houder een last onder dwangsom opgelegd.
Deelt u de mening dat de praktijken rondom het fokken van dieren met erfelijke aandoeningen strenger moeten worden aangepakt zodat de risico’s omtrent de gezondheid van dieren zoals honden en katten in Nederland kunnen worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u voor het antwoord naar de passage over de fokkerij van gezelschapsdieren en het houdverbod op blz. t10 van mijn beleidsbrief Dierenwelzijn van 4 oktober jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 991).
Komt u op korte termijn met regelgeving waarin ook specifiek aandacht wordt gegeven aan maatregelen tegen het fokken met dieren met erfelijke aandoeningen? Zo nee, is de huidige regelgeving en handhaving naar uw mening voldoende?
Artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren beoogt schadelijke gevolgen van fokken tegen te gaan. Zoals al eerder aan uw Kamer gemeld, blijkt in een aantal opzichten de beoordeling complex of de fokkers hun inspanningsverplichtingen op grond van het Besluit voldoende nakomen, omdat het hier om een open norm gaat. Ik heb onderzoek uitgezet om dit beter handhaafbaar te maken. Dit onderzoek bevindt zich in de afrondende fase en is voor het eind van dit jaar klaar.
Op de voornoemde conferentie is opgeroepen de aanpak van «designer dogs» en «designer cats» op Europees niveau aan te pakken. Deelt u deze oproep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid dit in Europa te agenderen?
Ja. In het kader van de subwerkgroep over het welzijn van honden, voorgezeten door Nederland en georganiseerd binnen het kader van het EU-platform Dierenwelzijn, wordt geïnventariseerd welke best practices er in de lidstaten zijn op het terrein van de fokkerij teneinde deze te kunnen delen en van elkaar te kunnen leren.
Bent u bereid om met vertegenwoordigers van organisaties die huisdieren houden dan wel fokken, brancheorganisaties van dierenartsen en organisaties die opkomen voor dierenwelzijn in overleg te treden om een samenhangende aanpak te ontwikkelen om het fokken op erfelijke eigenschappen die de gezondheid en het welzijn van dieren schaden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met deze organisaties in overleg. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 7 over het Fairfokprogramma.