Activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Ja, ik ben bekend met het feit dat er dierenrechtenextremisten zijn die in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd. Waar het Openbaar Ministerie (OM) hier aanleiding toe zag zijn deze personen vervolgd. Ik hecht er waarde aan onderscheid te maken tussen dierenrechtenextremisten die strafbare feiten plegen en dierenrechtenactivisten die geen strafbare feiten plegen. Van beiden hebben we voorbeelden gezien.
Kunt u een overzicht geven van dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf in de afgelopen 10 jaar? Kunt u daarbij onderscheid maken tussen het type activiteit, zoals stalbezettingen, inbraak, brandstichting, lastercampagnes en online intimidatie?
Zie antwoord 3.
Hoe vaak is in de afgelopen 10 jaar aangifte gedaan tegen vormen van strafbare feiten die zijn gerelateerd aan radicaal-extremistisch dierenenactivisme en hoe vaak is in die gevallen overgegaan tot vervolging? Wat en op basis van welk strafbaar feit is in die gevallen de opgelegde straf geweest?
Het is voor de politie en het OM niet mogelijk om een overzicht te geven van de afgelopen 10 jaar betreffende dergelijke strafbare activiteiten op en rond een agrarisch bedrijf of aangiften tegen vormen van strafbare feiten die gerelateerd zijn aan dierenrechtenextremisme. De verklaring hiervoor is dat er geen specifieke classificering is met betrekking tot dierenrechtenextremisme. Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt.
Bent u van mening dat de opgelegde straffen efficiënt, doeltreffend en afdoende zijn? Zo nee, bent u van mening dat hier nader onderzoek naar moet worden verricht?
Het is aan de rechter voorbehouden om de meest aangewezen straf – naar soort, lengte of omvang en modaliteit – te bepalen. Hij weegt daarbij alle factoren tegen elkaar af die hij voor het bepalen van de straf van belang acht. Mocht uit jurisprudentie blijken dat het huidige strafmaximum in de praktijk ontoereikend is, dan zal in gevolg daarvan onderzoek worden gedaan.
Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA) en de politie bij de signalering, opsporing en het voorkomen van deze strafbare activiteiten? Hebben zij daarbij in uw ogen voldoende handhavingsmiddelen om strafbare activiteiten tegen te gaan?
De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Op lokaal niveau treedt de politie op onder het gezag van de burgemeester als het de openbare orde betreft. Waar het gaat om strafrechtelijke handhaving, treedt de politie op onder het gezag van de officier van justitie. Voor de politie geldt dat er sprake is van een onderbezetting waarmee het gezag rekening moet houden in de keuzes die het maakt met betrekking tot de inzet van de politiecapaciteit. Er wordt alles aan gedaan om dit capaciteitsprobleem op te lossen, echter zal dit enige tijd kosten.
In beginsel is de politie verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten die gepleegd zijn door dierenrechtenextremisten. De Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA en de groene BOA´s hebben hierin dan ook geen specifieke rol. Het is wel mogelijk dat de NVWA-IOD of de groene BOA´s op dergelijke signalen stuiten, in dat geval worden deze signalen doorgeleid aan de politie. Daarnaast kan het zo zijn dat de politie informatie opvraagt bij de NVWA of aan de groene BOA’s. Zij hebben dus een beperkte ondersteunende rol met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met de toezegging van uw ambtsvoorganger om de aanpak van dierenextremisme aan te scherpen en meer prioriteit te geven?1 Zo ja, op welke wijze gaat u hier opvolging aan geven?
Ja ik ben mij er van bewust dat dit grote impact kan hebben. Mijn ambtsvoorganger heeft hierover op 6 december 2021 een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO Nederland), Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en Vee & Logistiek Nederland. Naar aanleiding van de stalbezetting in Boxtel in 2019 hebben de politie en mijn ambtsvoorganger afspraken gemaakt met de brancheorganisaties over uitwisseling van informatie en het instellen van contactpunten bij de politie, zodat in het geval van een incident snel gehandeld kan worden. Eind 2019 is er een factsheet opgesteld voor boerenbedrijven en organisaties die te maken kunnen krijgen met dierenrechtenextremisme waaronder ook strafbare uitingen. Dit factsheet is ook met uw Kamer gedeeld2 en is terug te vinden op de website van LTO. Daarnaast heeft de politie ook een handelingskader opgesteld, met operationele adviezen voor de politie in het hele land3. Dit handelingskader wordt naar aanleiding van de aangenomen motie van Van der Plas (BBB) op 25 november 20214 ter beschikking gesteld aan de regionale eenheden zodat het kan worden betrokken bij overleggen over dit thema in de lokale driehoeken (burgermeester, politie, OM).
Tijdens het gesprek op 6 december jl. heeft mijn ambtsvoorganger de bovenstaande afspraken bevestigd en daarnaast toegezegd om te onderzoeken of strafverzwaring kansrijk is en bij de VNG na te gaan of het mogelijk is een last onder dwangsom op te nemen in de APV. Echter, opname in de APV lijkt niet mogelijk daar een verbod op het betreden van privéterrein niet valt onder de gemeentelijke verordenende bevoegdheid. Daarnaast gaat het departement van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in gesprek met Europol over (het signaleren van) grensoverschrijdend dierenrechtenextremisme. Nog voor de zomer zal er per brief naar, of in gesprek met, de brancheorganisaties een toelichting gegeven worden op de gemaakte toezeggingen tijdens het gesprek op 6 december jl. en daarnaast zullen de al gemaakte afspraken worden geëvalueerd.
Met betrekking tot het gevoel van onveiligheid en bedreiging kan ik uw Kamer het volgende meegeven. De NCTV duidt alle mogelijke dreigingen in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland. Daaruit blijkt dat de Nederlandse dierenrechtenbeweging al lange tijd klein is en zich voornamelijk uit in vreedzame demonstraties. Als bij acties van dierenrechtenextremisten overtredingen of misdrijven worden gepleegd, zal de politie onder aansturing van het lokaal gezag optreden. Gelet op de huidige maatschappelijke vraagstukken en ontwikkelingen, is het begrijpelijk dat boerenfamilies en hun werknemers die hiermee te maken krijgen zich onveilig voelen. Actievoeren is toegestaan, maar als sprake is van strafbare feiten, voorbereidingshandelingen of vormen van extremisme zal er worden opgetreden. Hier is en blijft aandacht voor bij de betrokken diensten.
Echter begrijp ik dat er ook zorgen zijn vanuit deze branche en zie ik dat de incidenten grote gevolgen kunnen hebben. Niet alleen kan het een enorme impact hebben op de betrokken boerenfamilies en hun werknemers maar ook op het welzijn en de gezondheid van het dier. In het geval van een gevoel van onveiligheid verzoeken we de families en hun werknemers om contact op te nemen met het contactpunt bij de Politie. Naar aanleiding van een incident kan er ook contact gezocht worden met Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen niet alleen helpen met praktische hulp bij een strafproces en eventuele ondersteuning bij het vergoed krijgen van mogelijke schade maar ook bij emotionele steun.
Wat is het verschil in strafmaat tussen artikel 138 Wetboek van Strafrecht (Sr) (inbraak en huisvredebreuk) en artikel 461 Sr (verboden toegang)? Bent u het eens met de stelling dat waar sprake is van insluiping bij boerenbedrijven dit eigenlijk op soortgelijke wijze dient te worden vervolgd als (poging tot) inbraak? Zo nee, waarom niet?
Huisvredebreuk is een misdrijf dat wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie (artikel 138, eerste lid, Sr). Indien een betrokkene bij de huisvredebreuk bedreigingen uit of zich bedient van middelen geschikt om vrees aan te jagen, kan een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie worden opgelegd (artikel 138, derde lid, Sr). Indien de huisvredebreuk door twee of meer verenigde personen wordt gepleegd, kunnen de hiervoor genoemde strafmaxima met een derde worden verhoogd. Artikel 461 Sr (verboden toegang) is een overtreding die wordt bestraft met een geldboete van de eerste categorie. Het is aan het OM om afhankelijk van de omstandigheden te bepalen of vervolging aangewezen is en – zo ja – welke feiten ten laste worden gelegd.
Herkent u de zorgen van sectoren binnen de veehouderij over het ontbreken van juridische grondslagen op grond waarvan radicaal-extremistisch dierenactivisme kan worden aangepakt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze omissies invullen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp goed dat de sectoren binnen de veehouderij zorgen hebben over het binnendringen bij hun bedrijven. Mijn ambtsvoorganger is daarom ook in gesprek gegaan met de brancheorganisaties over hun zorgen en heeft werkafspraken met hen gemaakt. Deze werkafspraken zijn te lezen bij het antwoord op vraag 6 en 9. Echter is het zo dat wanneer er sprake is van strafbare gedragingen door dierenrechtenextremisten er voldoende juridische grondslag is voor de politie en het OM om hierop te handelen.
Bent u zich bewust van het feit dat de strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten grote gevolgen kunnen hebben voor het welzijn en de gezondheid van het dier en ook enorme impact kan hebben op de betrokken gezinnen? Begrijpt u dat dit leidt tot een groot gevoel van onveiligheid en bedreiging? Zo ja, hoe gaat u dit gevoel wegnemen? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre verwacht u dat de recente rechtspraak omtrent het bekendmaken van bedrijfsgegevens in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gaat zorgen voor een toename van strafbare activiteiten door radicaal-extremistische dierenactivisten?
Op 19 januari 2022 heeft de Raad van State besloten over het openbaar maken van de adresgegevens van PAS-melders (ECLI:NL:RVS:2022:138)5. In alle gevallen is geoordeeld dat hier sprake is van milieu-informatie waaraan een zwaar maatschappelijk belang van openbaarmaking toegekend wordt. Voor de samenleving is het belangrijk om met deze gegevens te kunnen bepalen of op correcte wijze toestemming voor activiteiten is verleend. Dit maatschappelijk belang is vastgelegd in het verdrag van Aarhus6.
Op basis van bestaande uitzonderingsgronden heeft de Raad van State geoordeeld dat er geen reden was om de adresgegevens van de bedrijven met een PAS-melding niet openbaar te maken. Er zijn geen aanwijzingen dat er gevreesd moet worden voor acties van dierenrechtenextremisten op basis van de openbaring van deze gegevens. Daarnaast is het goed om te vermelden dat wetsvoorstel strafbaarstelling gebruik persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel aangeduid als «doxing» momenteel ter beoordeling bij de Raad van State ligt. Met dit wetsvoorstel geeft het kabinet invulling aan het voornemen om stevig stelling te nemen tegen de verspreiding van adressen met het doel om anderen vrees aan te jagen of te intimideren. Wanneer er toch signalen van verdachte situaties zijn dan kunnen deze zoals in het eerder beschreven factsheet worden doorgegeven aan het contactpunt bij de Politie
De tekortschietende steun aan dierenhulpverleners voor het weghalen van met vogelgriep besmette, in het wilde levende dieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u de berichten «Vogelgriepvirus slaat zijn vleugels uit» en «Vogelgriep jaagt dierenambulance op kosten: «We willen geld van de overheid»»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat alleen al in Noordoost Friesland de afgelopen winter meer dan 10.000 in het wild levende dieren slachtoffer zijn geworden van de vogelgriep?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat bij een uitbraak in de regio Brandwijk (Alblasserwaard) de dierenambulance Vianen in vier dagen tijd maar liefst 850 dieren uit de natuur heeft opgehaald, waarvoor de ambulance 3.000 euro aan materiaal heeft aangeschaft?3
Het is mij bekend dat dierenambulances in meerdere gevallen en op verschillende locaties dode en zieke dieren uit de natuur hebben opgehaald. Het is mij bekend dat dierenambulances aanlopen tegen kosten voor materiaal.
Kunt u bevestigen dat kadavers van dieren, die zijn gestorven vanwege vogelgriep, uit de natuur weggehaald moeten worden volgens de EU-Diergezondheidsverordening?
In verordening (EU) nr. 2020/687 is opgenomen dat de bevoegde autoriteit er voor moet zorgen dat wilde dieren waarvan vermoed wordt dat zij besmet zijn met een categorie A ziekte, zoals vogelgriep, opgeruimd worden.
Wie is hoofd- en eindverantwoordelijk voor het uitvoeren van deze wettelijke taak en wie voert het in de praktijk uit?
Het opruimen van dode wilde vogels is een gedeelde verantwoordelijkheid. In eerste instantie is de rechthebbende of beheerder van de grond waarop een kadaver zich bevindt verantwoordelijk voor het weghalen van dode wilde vogels. Ook de overheid heeft verantwoordelijkheid in het opruimen van dode wilde vogels die vermoedelijk doodgegaan zijn aan vogelgriep. Om de uitvoering van deze gedeelde verantwoordelijkheid in de praktijk te ondersteunen heb ik samen met de veiligheidsregio Friesland een handreiking voor het opruimen van dode wilde vogels en de omgang met levende zieke vogels gemaakt4. De handreiking is een belangrijk hulpmiddel, maar de uitdaging is om de uitvoering in de praktijk waar nodig te verbeteren. Ik zal daarom met betrokken partijen in overleg gaan om te kijken hoe we samen de uitvoering van deze gedeelde verantwoordelijkheid in de praktijk verder kunnen verbeteren.
Deelt u de mening dat veiligheid voor mens én dier voorop moet staan bij het opruimen van de kadavers en dat de veiligheid beter kan worden gegarandeerd door het gebruik van de juiste beschermingsmiddelen, zoals een veilig mondmasker, wegwerpoverall en -handschoenen?
Het is belangrijk dat mensen die dode vogels met vogelgriep opruimen de juiste maatregelen nemen om dit veilig te doen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft daarom een protocol opgesteld voor het veilig opruimen van dode vogels5. Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn onderdeel van dat protocol.
Wie is verantwoordelijk voor de financiering van het uit de natuur weghalen van kadavers van dieren die zijn gestorven vanwege vogelgriep?
Door de gedeelde verantwoordelijkheid en verschillende betrokken partijen is er niet één partij verantwoordelijk voor de financiering van het opruimen van kadavers. De financieringsvraag zal ik betrekken bij het overleg dat ik in het antwoord op vraag 5 noemde. Ook zal ik de kennis en ervaring van de samenwerking in Friesland hier bij benutten.
Is het waar dat dierenambulances en dierenhulpverleners in de praktijk meestal zelf opdraaien voor de hoge kosten van het aanschaffen van beschermingsmiddelen om veilig te kunnen werken met vogelgriepslachtoffers?4 Zo ja, kunt u aangeven welke eindverantwoordelijken mogelijk tekort schieten in het ondersteunen van de financiering?
Het is mij bekend dat dierenambulances voor een belangrijk deel worden gefinancierd uit donaties die zij ontvangen. Voor een deel zal dit geld ook besteed zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen. Soms geven gemeenten financiële steun voor hulp aan wilde dieren.
Erkent u dat het zeer onwenselijk is dat dierenhulporganisaties opdraaien voor de financiële lasten die horen bij het uitvoeren van een maatschappelijke taak? Zo nee, waarom niet?
Helaas zijn er ook dit jaar, net als vorig jaar, erg veel wilde vogels het slachtoffer van vogelgriep. Dierenhulporganisaties, waaronder dierenambulances, zetten zich in om gewonde of zieke vogels te helpen. Dat doen zij op basis van vrijwilligheid. Hun vrijwillige activiteiten waardeer ik, en deze kunnen ook in de maatschappij rekenen op waardering. Binnen wat in hun vermogen ligt, zetten zij zich voor dieren in. Tegen die achtergrond is het ook aan de organisaties zelf om ervoor te waken dat ze niet meer kosten maken dan in hun vermogen ligt.
Klopt het dat uw voorganger in maart 2021 eenmalig subsidie heeft toegezegd aan dierenhulporganisaties om een deel van de hogere kosten te dekken, gemaakt vanwege de uitzonderlijk hoeveelheid aantal zieke vogels als gevolg van de vogelgriep? Zo ja, hoeveel subsidie is er gegaan naar dierenhulporganisaties en hoeveel procent van de kosten zijn hiermee gedekt? (Kamerstuk 2021D11218)
Dat klopt. Het betreft een eenmalige subsidie van 50.000 euro. Daarmee zou 50% van de extra kosten die in dat seizoen gemaakt waren gedekt zijn.
Bent u er van op de hoogte dat het Ministerie van VWS in november 2021 schriftelijk een donatie heeft toegezegd aan Stichting Dierenlot van het landelijk consortium hulpmiddelen, in de vorm van een grote partij overtollige beschermende middelen, maar dat deze donatie nooit gedaan is en dat de hulpmiddelen in plaats daarvan zijn doorverkocht? Wie is verantwoordelijk voor de beslissing om deze afspraak niet na te komen en wat vindt u hiervan?
Stichting Dierenlot heeft in week 6 de eerste levering van de gevraagde FFP2 maskers, isolatiejassen en brillen ontvangen. Zij hebben vanwege het grote volume van de gewenste artikelen gevraagd of ze de goederen gespreid zouden kunnen ontvangen. Vanwege de controle op de rechtmatigheid van deze gift en de vele logistieke werkzaamheden bij het BureauLCH heeft het uitleveren iets langer geduurd maar is nu wel op gang gekomen.
Kunt u aangeven of het Rijk, provincies en gemeenten zich al hebben beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst aangaande financiering van vogelgriep gerelateerde activiteiten door dierenhulporganisaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er afgesproken? (Kamerstuk 2021D11218)
In mijn antwoord op de vragen waar u naar verwijst heeft voormalig Minister Schouten aangegeven met de opvangcentra, provincies en gemeenten een aantal acties in gang te hebben gezet voor een betere en duidelijke basis voor de activiteiten van opvangcentra. De RDA-zienswijze wildopvang maakt hier deel van uit en zal ingaan op de vraag of en hoe een hulpbehoevend wild dier moet worden geholpen en door wie. Dit rapport is nog niet opgeleverd en ik verwacht het binnenkort. Op basis van de zienswijze zullen Rijk, provincies en gemeenten zich beraden over het ontwikkelen van aanvullend beleid voor de toekomst. Ten aanzien van vogelgriep zal ik op korte termijn met partijen in overleg gaan, zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven wat er uit de door uw voorganger uitgevoerde inventarisatie van de wensen van opvangcentra en gemeenten omtrent de taken en bevoegdheden aangaande vogelgriep naar voren is gekomen? (Kamerstuk 2021D11218)
Uit signalen vanuit dierenhulporganisaties en lokale overheden komt naar voren dat de uitvoering complex is en niet in iedere gemeente hetzelfde. De uitvoeringsknelpunten verschillen ook per gemeente. Ik zal gemeenten die betrokken willen worden en dierenhulporganisaties ook betrekken bij het overleg dat ik in antwoord op vraag 5 heb genoemd.
Op welke manier en op welke termijn gaat u zorgen dat dierenhulpverleners beschikken over de benodigde beschermingsmiddelen om veilig hun werk te kunnen doen?
Zie mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk vóór het commissiedebat Zoönosen en dierziekten op 24 februari 2022, beantwoorden?
U ontvangt de antwoorden bij deze.
De fok en verkoop van kortsnuitige honden |
|
Erik Haverkort (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa van zaterdag 29 januari 2022?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de uitkomsten van het Kassa-onderzoek waaruit blijkt dat er online Franse buldog-, mopshond-, Boston terriër- en Shih-tzu-pups te koop worden aangeboden met te korte snuiten, dus onder de wettelijke cranionasale grens van 30%?
Als fokkers doorgaan met het fokken van kortsnuitige honden die niet aan de criteria voldoen dan vind ik dit een kwalijke zaak. In het rapport «Fokken met kortsnuitige honden»2 kan iedereen nagaan waar de ouderdieren aan moeten voldoen, wil je er mee fokken. Dierenartsen kunnen eigenaren hier ook advies over geven. Het is de verantwoordelijkheid van de fokker om fysiek en mentaal gezonde honden te fokken.
Welke daadwerkelijk inzet heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) getoond om het fokken van kortsnuitige honden tegen te gaan?
De NVWA voert inspecties uit bij fokkers van kortsnuitige honden als onderdeel van het toezicht op het fokken met gezelschapsdieren. Tijdens de inspecties bij fokkers van kortsnuitige honden kijkt de NVWA bij beide ouderdieren van een nest naar de zes criteria die zijn opgesteld door de Universiteit van Utrecht3, zoals gedeeld met de Tweede Kamer op 16 maart 2019 (Kamerstuk 28 286, nr. 1039). Naast inspecties verzorgt de NVWA voorlichting over dit onderwerp aan kopers van honden, fokkers en dierenartsen.
De NVWA heeft eind 2019 bij negen fokkers van kortsnuitige honden inspecties uitgevoerd. Hierbij zijn de ouderdieren op de zes criteria beoordeeld. De controles bij fokkers van gezelschapsdieren zijn in 2020 niet uitgevoerd in verband met de gestelde coronamaatregelen vanuit het kabinet. Na het opstellen van een aanvullend arboprotocol zijn de controles in 2021 weer hervat. In 2021 zijn er door de NVWA bij hondenfokkers 15 controles gericht op artikel 3.4 (fokken met gezelschapsdieren) van Besluit houders van dieren uitgevoerd, daarbij werden 6 overtredingen van dit artikel vastgesteld. Dit betrof vooral controles bij fokkers van kortsnuitige honden. Tijdens controles wordt ook naar andere aspecten gekeken zoals welzijn (o.a.huisvesting en verzorging) en identificatie & registratie.
Bent u bekend met de in de Kassa-uitzending genoemde concept-convenanten van de koepelorganisatie Raad van Beheer, waarin de Cambridge-test waar louter luchtwegproblemen worden onderzocht als criterium wordt opgevoerd en niet meer de kortsnuitigheid om dierenwelzijn te borgen? Hoe oordeelt de Raad voor Dierenaangelegenheden over deze Cambridge-test in relatie tot dierengezondheid?
Ja ik ben op de hoogte van de Cambridge-test. De Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) heeft zich niet uitgesproken over de Cambridge-test die door de Raad van Beheer gebruikt wordt.
Wat vindt u ervan dat de Raad van Beheer op deze wijze een signaal afgeeft aan fokkers dat kortsnuitigheid geen probleem is? Wat vindt u ervan dat de Raad voor Beheer op deze wijze stambomen afgeeft voor honden met snuiten onder de wettelijk toegestane schedel-neus-afstand?
Ik vind dat de Raad van Beheer een voorbeeldfunctie heeft. Zij zouden hun fokkers moeten stimuleren fysiek gezonde en mentale honden te fokken. Ik heb de Raad laten weten dat de NVWA zich bij controle houdt aan de nu opgestelde criteria voor het fokken met kortsnuitige honden en dat de Cambridge-test onvoldoende is.
Welke maatregelen gaat u nemen om fokkers èn de Raad voor Beheer aan de wet te houden?
De NVWA blijft inspecties uitvoeren bij fokkers van kortsnuitige honden. De zes criteria gelden voor de fok van alle kortsnuitige honden en beperken zich dus niet tot rashondenfokkers aangesloten bij de Raad voor Beheer.
Wat is de stand van zaken rondom de uitvoering van de motie van het lid Wassenberg c.s. over het tegengaan en verbieden van handel in en import van doorgefokte gezelschapsdieren (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 64)?
Ik ben dit aan het onderzoeken. Ik informeer uw Kamer dit voorjaar hierover.
Het decimeren van de konijnenpopulatie door ziekte, terwijl de jacht op konijnen ongehinderd doorgaat |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waar zijn de konijnen? «Ze vallen gewoon om»»?1
Ja.
Bevestigt u dat de konijnenpopulatie op sommige plekken in Nederland hard is geraakt door virusepidemieën en dat dat zeer negatief uitpakt voor de natuur en de biodiversiteit?
Konijnenpopulaties vertonen veel dynamiek in verspreiding en aantallen. Virusziekten zoals myxomatose en RHD zijn voor een belangrijk deel de oorzaak van deze dynamiek. De achteruitgang van konijnenpopulaties is een zorgelijke ontwikkeling omdat dit ook gevolgen heeft voor andere soorten. Begrazing door konijnen draagt bij aan behoud van de vegetatiestructuur en gaat verruiging van het terrein tegen.
Klopt het dat meerdere natuurbeheerders konijnen hebben uitgezet om lokale populaties te laten herstellen, terwijl konijnen elders worden afgeschoten omdat het konijn nog steeds op de landelijke vrijstellingslijst staat?
Ik ben ermee bekend dat er door natuurbeheerders konijnen worden bijgeplaatst in gebieden waar populaties onder druk staan. In het kader van schadebestrijding kunnen konijn gedood worden op basis van de landelijke vrijstellingslijst.
Hoeveel konijnen zijn het afgelopen jachtseizoen afgeschoten door jagers? Hoeveel konijnen zijn er uitgezet om de populaties te redden?
De provincie is bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen op het verbod van het uitzetten van soorten in het wild. Mijn ministerie beschikt daarom niet over gegevens van het bijplaatsen van konijnen. Voor de afschotgegevens van konijnen verwijs ik u door naar de jaarverslagen op de website van de betreffende faunabeheereenheden.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang de aangenomen motie van de leden Wassenberg en Futselaar (Kamerstuk 35 616, nr. 9) uit te voeren en het konijn en de haas van de lijst van vrij bejaagbare soorten te halen? Zo nee, waarom niet?
In de verzamelbrief Natuur2 is er toegezegd dat wanneer uit onderzoek blijkt dat de staat van instandhouding van soorten op de jachtlijst in het geding is, de jacht niet geopend wordt. Zoals ik aangeef in de brief aan uw Kamer over de jacht op haas en konijn, die ik uw Kamer tegelijkertijd aan de beantwoording van deze schriftelijke vragen doe toekomen, is de staat van instandhouding van alle vrij bejaagbare soorten in het geding. Voor de haas en het konijn zijn vorig jaar op provinciaal niveau trends bepaald3. Gebaseerd op deze trends ben ik voornemens voor het komende seizoen (2022/2023) de jacht niet te openen voor de haas in de provincies Groningen, Utrecht en Limburg. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen voor het komend jachtseizoen omdat de populatie van het konijn landelijk een dalende trend toont.
De dreigende situatie rond vogelgriep onder in het wild levende zoogdieren en de risico’s voor mensen |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u de berichten «Bunzing en vossen besmet met vogelgriep» en «Mogelijk al tientallen dode vossen en marters slachtoffer vogelgriep! NVWA weigert in te grijpen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds eind oktober 2021 al bijna 1,15 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus in de pluimveehouderij?3
Ja. Er zijn nu in totaal ongeveer 1.2 miljoen vogels gedood (stand van zaken op 10 februari 2022).
Bent u ervan op de hoogte dat er tussen september en december 2021 in Nederland 65 uitbraken van hoog-pathogene vogelgriep (HPAI) zijn geregistreerd onder wilde vogels? Kunt u bevestigen dat de exacte aantallen wilde vogels die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) alleen de locaties bijhoudt, maar niet de aantallen?4
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) registreert waar in Nederland dode wilde vogels zijn gevonden en gemeld. Ook andere organisaties spelen een rol in onderzoek naar vogelgriep bij wilde vogels, zoals Erasmus MC, Dutch Wildlife Health Centre (DWHC), Sovon, en Waarneming.nl. De locaties van de meldingen worden bijgehouden, maar exacte aantallen zijn niet bekend. Niet alle vondsten worden gemeld en niet alle vogels worden gevonden.
Er wordt een steekproef van dode wilde vogels onderzocht op aanwezigheid van het HPAI virus. Onderzoek gebeurt in ieder geval als een vogel van een «nieuwe» vogelsoort (niet eerder besmet bevonden) wordt gevonden of als het een melding in een nieuw gebied betreft waar niet eerder AI in wilde vogels was gevonden. Zie ook de brief aan uw Kamer van 28 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493).
Kunt u bevestigen dat vogelgriep al in verschillende soorten zoogdieren is aangetroffen, waaronder vossen, marters, otters, zeehonden, honden en katten, maar dat de exacte aantallen zoogdieren die zijn overleden aan de vogelgriep onbekend zijn, omdat de NVWA deze niet bijhoudt? Deelt u de mening dat registratie van geconstateerde vogelgriepslachtoffers van groot belang is om zicht te houden op het virus, in lijn met het pleidooi van de Commissie Bekedam voor goede monitoring?
Bij de NVWA en bij DWHC komen meldingen binnen van vondsten van dode vlees- of aasetende zoogdieren, zoals vossen en marterachtigen. Alle dode zoogdieren waarvan de NVWA vermoedt dat die zijn besmet met hoog pathogene aviaire influenza (HPAI) worden aangeboden voor onderzoek aan Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). In Nederland is sinds 1 oktober aviaire influenza virus type H5N1 aangetoond in vijf vossen, een marter, een otter en twee bunzingen. In andere landen zijn ook infecties gevonden bij zeehonden, honden en kat(-achtigen). Er zijn waarschijnlijk ook met HPAI besmette wilde zoogdieren gestorven waarvan geen melding is gedaan of die niet zijn gevonden. Het totale aantal zoogdieren dat is doodgegaan aan een infectie met HPAI is dus niet exact bekend.
Ik onderken het belang van monitoring van zoogdieren die (mogelijk) besmet zijn met HPAI om zicht te houden op verspreiding van het virus in wilde zoogdieren en op mogelijke aanpassingen of mutaties van het virus. Wanneer een infectie met vogelgriepvirus bij een zoogdier wordt gevonden, wordt het virus door het RIVM en het Erasmus MC beoordeeld op zoönotische karakteristieken die het risico op overdracht naar mensen kunnen bepalen. Daarnaast is er een goed werkende structuur waarin de Ministeries van VWS en LNV samenwerken met relevante partijen om zoönosen vroegtijdig te signaleren, te beoordelen en beleidsmatig op te volgen waar noodzakelijk. Zoals vermeld in de voortgangsbrief over het zoönosenbeleid van eind vorig jaar, werken de Ministeries VWS en LNV samen aan een nationaal actieplan zoönosen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021), mede gebaseerd op de aanbevelingen van de expertgroep zoönosen onder leiding van de heer Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357, 6 juli 2021).
Kunt u bevestigen dat in China en Laos al zestig mensen besmet zijn geraakt met de vogelgriep en dat de helft daarvan is overleden?5
De WHO surveillancerapportages laten zien dat de afgelopen jaren ruim 60 besmette mensen zijn gemeld, waarvan 29 mensen zijn overleden. Deze infecties waren met andere varianten (H5N6) dan het serotype dat nu in Europa circuleert (H5N1). De H5N6 besmettingen bij mensen zijn geassocieerd met de toegenomen circulatie van dit type in vogels en worden mogelijk vaker opgemerkt door inzet van diagnostiek voor COVID-19. De WHO adviseert alertheid, maar het pandemisch risico door aviaire influenza (type H5) wordt niet hoger geschat dan voorgaande jaren.6 Daarnaast zijn sinds 2021 in die regio 21 mensen besmet met H9N2 vogelgriep gemeld, waarvan er geen zijn overleden. Besmetting van mensen met de voorkomende stammen van vogelgriep gebeurt op dit moment alleen door direct en intensief contact met besmette dieren, bijvoorbeeld door slachten. In december 2021 jl. is een besmetting van een persoon met H5N1 geweest in Engeland, die gedurende een langere periode zeer nauw contact had met zijn besmette vogels. De man was verder niet ziek. Op een met H5N8 HPAI virus besmet pluimveebedrijf in Rusland zijn vorig jaar zeven humane gevallen van vogelgriep gemeld, maar het betrof dus een ander serotype. Deze personen hadden milde symptomen of waren asymptomatisch. Er is geen mens-op-mens verspreiding vastgesteld.
In Nederland worden, bij intensief contact met besmet pluimvee, maximale voorzorgsmaatregelen genomen, bijvoorbeeld bij ruimingen. Door medewerkers die bij ruimingen van besmette vogels betrokken zijn worden persoonlijke beschermingsmaatregelen gebruikt (volgelaatsmasker en wegwerpoverall) en werken ze volgens hygiëneprotocollen en -instructies. Ruimers worden elk jaar gevaccineerd met regulier griepvaccin en krijgen virusremmers aangeboden om de kans op uitwisseling tussen humane en vogelgriepvirussen zoveel mogelijk te voorkomen. Ook de pluimveehouder op het besmette bedrijf, het gezin en de dierverzorgers die op het besmette bedrijf werken, worden door de GGD gemonitord en aan hen wordt een virusremmer verstrekt.
Kunt u bevestigen dat er slechts vijf mutaties nodig zijn om het H5N1-vogelgriepvirus van mens tot mens overdraagbaar te maken?6
In 2012 is de Kamer geïnformeerd over dit onderzoek dat het Erasmus Medisch Centrum uitvoert, dat aantoonde dat er voor een hoogpathogeen H5N1 virus minimaal 5 mutaties nodig zijn voor aanpassing en verspreiding van het virus tussen fretten (Kamerstuk 28 807, nr. 131, 7 maart 2012). Fretten stonden in dit laboratoriumexperiment model voor mensen, omdat de luchtwegcellen van fretten lijken op die van mensen.8 Dit is experimenteel onderzoek geweest, wat zich nog niet heeft bewezen in de natuur. In de natuur circuleren op dit moment verschillende vogelgriepvirussen die één of meer mutaties bezitten. Mutaties van virussen komen altijd voor, zowel bij mens als bij dier. De EFSA en het ECDC hebben mede op basis van de laatste bevindingen het zoönotisch risico van HPAI besmetting voor het algemene publiek aangepast van «zeer laag» naar «laag» en voor mensen die beroepsmatig in contact komen met pluimvee van «laag» naar «laag tot gemiddeld».
Een monitoringssysteem en de snelle meldingen door pluimveehouders dragen bij aan een snelle detectie van een nieuwe besmetting op een pluimveehouderij. Om de kans op mutaties uit pluimveehouderijen te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven na melding zo snel mogelijk geruimd, waarmee de kans op verdere circulatie en verspreiding van virus te zo klein mogelijk wordt gemaakt.
Klopt het dat bij een uitbraak van het vogelgriepvirus onder zeehonden in 2014 al vier van deze vijf mutaties zichtbaar waren?7
De infectie bij zeehonden in 2014 was een andere variant dan de huidige H5N1. Het virus dat in 2014 werd aangetoond in zeehonden was een laagpathogeen subtype H10N7 virus. Laagpathogene virussen (LPAI) circuleren van nature in wilde vogels. Het H10N7 virus werd naar alle waarschijnlijkheid direct van wilde vogels overgedragen op zeehonden. Het virus had drie mutaties in het hemagglutinine-eiwit waardoor het makkelijker cellen van zoogdieren kan infecteren. Dit zijn niet dezelfde mutaties als die in een laboratoriumexperiment nodig bleken voor aanpassing van het hoogpathogene H5N1 virus (HPAI) aan fretten. Door mutaties kunnen LPAI virussen HPAI virussen worden. Dat is de reden dat LPAI virussen ook meldplichtig zijn en gemonitord worden. De indeling hoogpathogeen en laagpathogeen heeft betrekking op het ziekmakend vermogen in kippen en is niet één op één gerelateerd aan het ziekmakend vermogen bij mensen.
Klopt het dat het gevaar voor de mens groter wordt wanneer het vogelgriepvirus meer rondgaat onder zoogdieren, omdat zoogdieren genetisch dichter bij de mens staan dan vogels?
Er zijn tot nu toe geen aanwijzingen dat het vogelgriepvirus wordt overgedragen tussen zoogdieren onderling; de besmettingen van zoogdieren zijn het gevolg van het verschalken van een maaltje zieke wilde vogel. Dit kan voorkomen bij wilde zoogdieren zoals vossen en zeehonden en gezelschapsdieren zoals honden, als zij eten van besmette kadavers van vogels. Het is zeer uitzonderlijk dat mensen geïnfecteerd worden met aviaire influenzavirus en dit gebeurt alleen na directe intensieve blootstelling aan besmette dieren. Overdracht van zoogdier naar mensen is niet vastgesteld. Genetische analyse van vogelgriepvirus in vier vossen, een otter en een bunzing in Nederland sinds 1 oktober 2021 heeft aangetoond dat het virus wel een mutatie in één van de polymerase eiwitten bevat die belangrijk is voor infectie van zoogdieren. Maar voor efficiënte transmissie tussen zoogdieren of mensen zijn meer genetische aanpassingen nodig.10 Om besmetting van mensen te voorkomen is het van belang om direct contact met zieke en dode (wilde) vogels en zoogdieren zoveel mogelijk te vermijden.
Hoeveel dode wilde dieren zijn er sinds oktober 2021 door Wageningen Bioveterinary Research en Dutch Wildlife Health Centre (DWHC) onderzocht op vogelgriep, inclusief mutaties, of nieuwe COVID-19-varianten en wat waren hiervan de uitkomsten?
In totaal zijn er tussen 1 oktober 2021 en 31 januari 2022 536 dode wilde vogels via DWHC aan WBVR aangeleverd, van deze 536 zijn er nu nog 83 in onderzoek, van de overige testte 43% positief op vogelgriep. Daarnaast werd door WBVR van oktober tot januari nog 382 dode wilde vogels getest die via de NVWA werden aangeleverd. Hiervan was 45% positief; de meldingen van januari zijn nog niet volledig afgerond.
Er zijn sinds 1 oktober 2021 ook 12 zoogdieren ingezonden door de NVWA: 6 vossen, 2 zeehonden, 2 bunzingen, 1 marter, 1 otter en vier katten. Afhankelijk van de historie en vraagstelling van de NVWA wordt er eerst getest op SARS-CoV-2 virus of hondsdolheid. Deze testen waren in alle gevallen negatief, waarna alle dieren ook getest werden op hoogpathogene vogelgriep. Vijf vossen, de marter, de otter en twee bunzingen zijn positief getest op H5N1. De zeehonden en een kat waren negatief voor vogelgriep, één vos en drie katten worden op dit moment nog onderzocht.
Alle sequenties van de virussen in zoogdieren werden onderzocht op het voorkomen van mutaties. In zes zoogdieren (4 vossen, 1 bunzing en 1 otter) werd een mutatie aangetoond waarvan bekend is dat deze een aanpassing is van het virus aan zoogdieren. Er zijn meerdere mutaties nodig voordat een virus zich tussen mensen kan verspreiden. Het zoönotisch risico wordt door het RIVM als laag voor de algemene bevolking en laag tot gemiddeld voor beroepsmatige blootstelling aan (mogelijk) geïnfecteerde dieren beoordeeld, in lijn met de risico inschatting in het recente EFSA/ECDC rapport voor H5Nx virussen (Kamerstuk 25 295, nr. 1711, 23 december 2021).
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van deze onderzoeken?
De doorlooptijd van de onderzoeken varieert van enkele dagen tot enkele weken:
Bent u van mening dat er voldoende onderzoekscapaciteit is om zicht te houden op de vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren? Zo ja, waar baseert u dat op?
Er is voldoende onderzoekscapaciteit om het vóórkomen van vogelgriep en COVID-19 onder wilde dieren te monitoren. WBVR kan opschalen bij uitbraken van dierziekten, dit is nu nog niet nodig. Niet alle vogels worden getest, dat is niet nodig: dat gebeurt bij een risico-gebaseerde steekproef van dode wilde vogels en meldingen op een nieuwe locatie of bij een nieuwe vogelsoort (zie ook antwoord op vraag11. Wilde vleeseters (zoogdieren) worden allemaal onderzocht.
Deelt u de zorg dat door niet alle dode wilde dieren waarbij een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19 te onderzoeken, het risico bestaat dat mutaties of varianten over het hoofd worden gezien, met alle mogelijke risico’s voor de volksgezondheid van dien?
In Nederland monitoren we de HPAI situatie in de wilde fauna door gevonden dode dieren, vogels en zoogdieren te onderzoeken en de veranderingen in het virus te volgen. Zoals hiervoor bij vraag 4 en 9 beschreven, worden wilde dieren zowel bij een vermoeden op SARS-CoV-2 als vogelgriep onderzocht.
Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak en het verloop van de ziekte in wilde vogels en zoogdieren, door DWHC en Erasmus Medisch Centrum. Het WBVR bepaalt de genetische karakteristieken van de gevonden vogelgriepvirussen. Aan de hand hiervan beoordeelt het RIVM het zoönotisch risico. Niet alle dode vogels worden op vogelgriep onderzocht, omdat dit niet efficiënt is en geen meerwaarde heeft voor het primaire doel om vast te stellen welke vogelsoorten gevoelig zijn en waar in Nederland dode vogels worden gevonden met vogelgriep, zodat eventueel nog extra waarschuwingen of maatregelen kunnen worden genomen als daarvoor een noodzaak is. Wilde vlees- of aasetende zoogdieren worden allemaal onderzocht. Er worden voldoende monsters van wilde vogels onderzocht om veranderingen in het virus adequaat te kunnen volgen en mutaties op tijd te kunnen ontdekken. Alle bevindingen worden binnen de zoönosenstructuur gebracht en indien nodig wordt er binnen de structuur opgeschaald, bijvoorbeeld wanneer er aanwijzingen zijn dat het virus aan het veranderen is richting een meer zoönotische variant.
Gaat u de NVWA per direct oproepen om alle kadavers van zieke dieren op te ruimen en, wanneer er een vermoeden bestaat dat er sprake is van vogelgriep of COVID-19, ze te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Kadavers van wilde dieren waarvan een vermoeden bestaat dat zij vogelgriep hebben worden zoveel mogelijk opgeruimd. Vogels worden onderzocht, zoals bij vraag 4, 9 en 12 aangegeven; aaseters/vleeseters worden alle onderzocht op HPAI. Op die manier worden eventuele veranderingen in het virus gemonitord.
De NVWA beoordeelt per melding of en zo ja welke vogels worden onderzocht op aanwezigheid van AI virus of SARS-CoV-2. Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden dode vogels worden gevonden, waar voorheen nog geen besmette vogels waren gevonden, of als een exemplaar van een nog niet eerder besmet gevonden vogelsoort wordt gevonden, worden deze kadavers altijd op AI virus onderzocht (zie ook antwoord 4, 9 en 12 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1493 van 28 januari 2022). Gemelde dode vlees- en aasetende zoogdieren worden allemaal getest op infecties met AI en op SARS-CoV-2 (en Rabies); SARS-CoV-2 infecties zijn tot dusverre in Nederland niet gevonden in wilde dieren.
Het opruimen van kadavers die niet onderzocht worden door de NVWA is een verantwoordelijkheid van meerdere partijen. Er is een handreiking opgesteld met daarin de verantwoordelijkheden voor het opruimen van dode vogels. Dit is in de meeste gevallen de gemeente of de eigenaar van de betreffende grond. De handreiking wordt gepubliceerd.
Hoe wordt het protocol voor het veilig verwijderen van vogels en zoogdieren geïmplementeerd en wie heeft op dit gebied hoofdverantwoordelijkheid – de provincie of de gemeente?
Op de website van de NVWA staat een handleiding voor het veilig verwijderen van kadavers van vogels en zoogdieren. Grondeigenaren, zoals provincies, gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het opruimen van kadavers.
Bent u het eens dat de verspreiding en mutatiemogelijkheden van het vogelgriepvirus (HPAI) onder in het wild levende dieren zoveel mogelijk moet worden getemperd voor de veiligheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om inzicht te hebben in het voorkomen van het vogelgriepvirus onder in het wild levende dieren. Het is niet mogelijk om de circulatie van diverse HPAI-varianten bij wilde vogels in verschillende jaargetijden en continenten te temperen. We kunnen alleen inzetten op het minimaliseren van de kans van overdracht van besmette wilde dieren naar mensen en gehouden dieren en vice versa.
Erkent u dat de EFSA (European Food Safety Authority) en de expertgroep oproepen om geen jacht toe te staan wanneer er vogelgriepuitbraken zijn, om te voorkomen dat dieren worden verstoord en het virus naar andere gebieden overbrengen?8 9
EFSA heeft in de loop van de jaren meerdere adviezen gegeven over de jacht in relatie tot HPAI. De deskundigengroep dierziekten In Nederland heeft in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden. De verschillende adviezen vullen we in Nederland in door een jachtverbod in te stellen in de gebieden rond de besmette locaties.
Zie verder het antwoord bij vraag 17.
Kunt u, gezien we met de grootste uitbraak van vogelgriep ooit in Europa te maken hebben, een landelijk jachtverbod instellen? Zo nee, waarom niet?
EFSA heeft in de loop van de afgelopen jaren verschillende adviezen gegeven over jacht in relatie tot vogelgriep. De deskundigengroep dierziekten heeft hier in 2016 aangegeven dat de effectiviteit van een jachtverbod afhangt van welke andere verstorende activiteiten er in het landelijk gebied plaatsvinden.
Nu, in 2022 bieden we zo veel mogelijk maatwerk en passen de maatregelen aan aan de lokale en huidige situatie. In een beperkingszone geldt een verbod op het jagen en doden van wild. Het is verboden te jagen op eenden of te jagen in gebieden waar dat watervogels kan verstoren. Dit gebeurt daar, lokaal, omdat daar de infectiedruk hoog wordt geacht.
Een landelijk jachtverbod heeft geen toegevoegde waarde voor het voorkomen van de verspreiding van virus. Ook zonder verstoring door jacht of andere beheersactiviteiten migreren watervogels immers in groten getale. Ook zijn er vele andere, onvermijdelijke, activiteiten of gebeurtenissen die watervogels kunnen verstoren. Het opschorten van jacht of populatiebeheer zou dus ten algemene geen significante bijdrage kunnen leveren aan de vermindering van verplaatsing van wilde vogels. Een landelijk jachtverbod wordt, gezien de relatief geringe bijdrage aan het voorkomen van verspreiding en de vele andere belangen die gemoeid zijn met het beheer van populaties, daarom disproportioneel geacht.
Deelt u het inzicht dat het essentieel is om te voorkomen dat het vogelgriepvirus muteert naar een van mens tot mens overdraagbare ziekte? Zo ja, wat gaat u hier als eindverantwoordelijke aan doen?
De ontwikkeling van aviaire influenza tot een van mens op mens overdraagbare infectie moet uiteraard zo goed mogelijk voorkomen worden. Daar zetten de betrokken partijen zich voor in. Het volledig voorkomen van mutaties, zeker indien deze in de natuur onder wilde dieren plaatsvinden is onmogelijk. In gehouden vogels is dat wel mogelijk en mede omwille van de volksgezondheid worden locaties met HPAI besmet pluimvee daarom snel opgespoord en snel geruimd.
Als er echter een aanvullende bedreiging van de volksgezondheid uitgaat van dierhouderijen, zoals in 2020 bij de uitbraak van SARS-CoV-2 bij nertsen, dan wordt opgeschaald en gewerkt conform de zoönosenstructuur. Hierbij coördineert VWS de beleids- en besluitvorming. Dat gaat in samenwerking met het Ministerie van LNV, het RIVM, lokale bestuurders en GGD’en. De Wet dieren geeft het kabinet de bevoegdheid om voor de preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten ter bescherming van de volksgezondheid maatregelen te treffen. De beide ministers besluiten in goed onderling overleg en behouden daarbij hun eigen beleidsverantwoordelijkheid, waarbij in alle gevallen de volksgezondheid voorop staat. Op deze wijze is de bescherming van de volksgezondheid zowel uitgangspunt als doel van alle genomen besluiten.
Vogelgriep lijkt een structureel probleem te zijn geworden nu het virus jaarrond in wilde vogels in Nederland lijkt voor te komen. Dit vraagt om andere oplossingen, zoals nog meer aandacht voor bioveiligheid. Ook gaat LNV de mogelijkheden van vaccinatie bij pluimvee onderzoeken en samen met VWS een lange termijnvisie opstellen hoe we met de pluimveehouderij en vogelgrieppreventie en bestrijding om moeten, kunnen en willen gaan. Daar wordt op dit moment door het Kabinet aan gewerkt, ook in het kader van de volksgezondheid.
De WHO bereidt zich voor op een eventueel scenario waarbij overdracht van vogelgriepvirus op mensen en mens-op-mens transmissie mogelijk is. De WHO selecteert daarom verschillende vogelgriepvirussen zodat die, als het nodig is, gebruikt kunnen worden voor het maken van een humaan vaccin tegen deze varianten.14
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de volksgezondheid, ook wanneer het gaat om het risico op nieuwe zoönosen (ziektes overgedragen van dier op mens), op nummer één komt te staan?
Het belang van een kwalitatief hoogstaande surveillance van zoönotische infectieziekten in een dichtbevolkt land als Nederland, met haar intensieve landbouw en veeteelt en wilde dieren – is evident. Nederland heeft een zoönosestructuur; een goed functionerend surveillancesysteem, gericht op continue signalering, beoordeling en eventueel bestrijding van zoönosen. In de zoönosestructuur nemen de bewindspersonen van VWS en LNV gezamenlijk besluiten vanuit de eigen verantwoordelijkheid, waarbij het volksgezondheidsbelang leidend is. De besluiten kunnen zowel maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid als de diergezondheid betreffen. Er wordt een continue inspanning verricht door medische en veterinaire professionals om bekende zoönosen te bestrijden en tegelijkertijd te zorgen dat een eventuele nieuwe verwekker of nieuw ziektebeeld, of bekende verwekkers met een nieuwe niche, een toegenomen virulentie of een zorgwekkende antimicrobiële of antivirale resistentie tijdig worden gesignaleerd.
Kunt u bevestigen dat het op dit moment geen staand beleid is dat er waarschuwingsborden worden geplaatst in gebieden waar net wilde dieren dood gevonden zijn door de vogelgriep en dat deze gebieden niet worden afgesloten, zelfs wanneer het gaat om honderden dode dieren? Erkent u dat dit een serieus risico oplevert wanneer mensen door deze gebieden wandelen met hun hond, aangezien honden ook besmet kunnen raken met vogelgriep en mensen vervolgens ook?
In grote delen van Nederland, zijn dode vogels gevonden met vogelgriep. Waarschuwingsborden plaatsen heeft daarom weinig toegevoegde waarde. Het algemene advies is om dode dieren niet aan te raken, omdat dieren altijd een ziekte kunnen hebben of in (verregaande) staat van ontbinding zijn. De NVWA adviseert op de website om honden uit voorzorg aangelijnd te houden bij plekken waar dode vogels liggen. Ook al is het geen staand beleid van de rijksoverheid om borden te plaatsen, lokaal kan hierover anders besloten worden: het staat de gemeente of private organisaties vrij om op terreinen een bord te plaatsen (zoals verboden vervoersverbod, informatie voor hondenbezitters).
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, uiterlijk vóór het commissiedebat Zoönosen en dierziekten, beantwoorden?
Bij deze ontvangt u de antwoorden.
Het exporteren van hamsters naar Hongkong |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hamsters uit Nederland testen in Hongkong positief op deltavariant»?1
Ja.
Bent u bereid om uw reactie aan de gezondheidsautoriteiten in Hongkong en hun antwoord daarop met de Kamer te delen?2 Zo nee, waarom niet?
Er is contact geweest tussen de Chief Veterinary Officers van beide autoriteiten. Nederland heeft in deze correspondentie de lokale autoriteiten om informatie gevraagd over de specifieke zendingen en om informatie over de ziektegevallen bij mensen en hamsters. Nederland heeft de lokale autoriteiten verder op de hoogte gesteld van de resultaten van de tracering van de hamsters en van de negatieve testresultaten van de in Nederland bij de handelaar aanwezige hamsters. De inhoud van deze mails is inmiddels door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport al reeds met de Kamer gedeeld (Kamerstuk 25 295 nr. 1746 en nr. 1775).
Hoe oordeelt u over deze casus in het licht van de aanbevelingen van het rapport «Zoönosen in het vizier» van de expertgroep Bekedam (Kamerstuk 25 295, nr. 1357), vanwege de in dit rapport genoemde risico’s die het internationale gesleep met dieren met zich meebrengt?
Bij het internationale transport van dieren bestaat de kans dat er onbedoeld ziekten mee komen. Om die reden stellen de ontvangende autoriteiten bij export van dieren, dierlijke producten of diervoeder vrijwel altijd veterinaire voorwaarden en dan is er dus een veterinair certificaat en/of exportregistratie nodig. De NVWA geeft een certificaat af indien aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn erop gericht om te zorgen dat de dieren gezond zijn, en in het geval van consumptiegoederen veilig zijn voor mens en dier. Er zijn wereldwijde afspraken gemaakt over diergezondheid door de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze hebben meestal betrekking op landbouwhuisdieren en voor die dieren relevante dierziekten en bepaalde voor de mens risicovolle zoönosen. De betreffende zendingen naar Hongkong SAR vonden plaats op basis van een certificaat waarvan de eisen zijn vastgesteld door de lokale autoriteiten. Daarin waren geen eisen opgenomen over SARS-COV-2.
Uiteraard wordt dit incident meegenomen in de opvolging van de aanbevelingen van de expertgroep Bekedam. Ik streef ernaar het Nationaal Actieplan Zoönosen in de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u bereid om, in het belang van de volksgezondheid en in lijn met het advies van de commissie Bekedam, de internationale handel in dieren te verminderen en een einde te maken aan de handel in levende dieren met landen buiten de EU?
Op dit moment wordt gewerkt aan een Nationaal Actieplan Zoönosen, naar aanleiding van het rapport Bekedam. Of en hoe ik opvolging ga geven aan de aanbevelingen, die betrekking hebben op het internationaal transport van dieren, zal in dit actieplan worden verwerkt. Zoals gezegd, ik streef ernaar dit actieplan in de zomer aan de Kamer aan te bieden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om hamsters, cavia’s en chinchilla’s naar de andere kant van de wereld te exporteren? Zo ja, bent u gezien het dierenleed en de gezondheidsrisico’s die met deze export gepaard gaan bereid om per direct een exportstop op levende knaagdieren in te voeren? Zo nee, waarom niet?
Transport van dieren kan bepaalde risico’s opleveren voor diergezondheid en dierwelzijn. Om die reden gelden er bij de handel in levende dieren diverse regels en richtlijnen waar aan moet worden voldaan. Die gaan bijvoorbeeld over de gezondheid en het welzijn van de dieren. Regels over diergezondheid in internationale handel zijn gebaseerd op de standaarden van de wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Deze zijn ook opgenomen in de huidige Europese regelgeving.
Zolang de handel van levende knaagdieren naar andere lidstaten of export naar derde landen binnen de kaders van deze regelgeving plaatsvindt, zie ik geen directe aanleiding de handel te verbieden.
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geëxporteerd door Nederland? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van bestemming?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit Nederland zijn geëxporteerd naar derde landen en gebieden. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort.
Aruba
155
Hongkong SAR
14
35.395
India
23
Koeweit
80
70
Maleisië
700
Singapore
1.046
Uruguay
50
Verenigde Arabische Emiraten
460
188
Aruba
40
Hongkong SAR
970
Verenigde Staten
41.320
Hoeveel levende knaagdieren worden er jaarlijks geïmporteerd naar Nederland, zonder weer uitgevoerd te worden? Kunt u dit uitsplitsen naar diersoort en land van herkomst?
In onderstaande tabel wordt aangegeven hoeveel knaagdieren er sinds januari 2021 vanuit derde landen zijn geïmporteerd naar Nederland. De geraadpleegde informatiebronnen maken niet in alle gevallen onderscheid in knaagdiersoort. Het is verder niet mogelijk om aan te geven of dieren die zijn geïmporteerd in Nederland zijn gebleven. Er is geen identificatie- en registratieplicht van deze dieren en voor transport binnen de Europese Unie geldt geen certificeringsplicht. Dergelijke transporten worden dus niet in het Europees traceringssysteem geregistreerd.
Egypte
1
100
Japan
10
1.596
Peru
11
155
Russische Federatie, De
1
1
Singapore
1
2
Verenigd Koninkrijk
12
177
Verenigde Staten
52
1.941
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ‘Explosie in stal in Maarsbergen, brandweer redt twintig koeien uit de mestput’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht en van de mestexplosie?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel agrarische bedrijven in Nederland beschikken over emissiearme vloersystemen en hoeveel stalexplosies zich als gevolg van emissiearme vloeren in de afgelopen tien jaar hebben voorgedaan?
Uit de ingevulde huisvestingcijfers die door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) zijn opgevraagd in het GDI 2021 (Generieke Digitale Infrastructuur) volgt dat van de 29.465 agrarische bedrijven, er 70.049 stallen zijn waarvan 2.609 zijn uitgerust met een emissiearm stalsysteem. Er zijn vier incidenten bekend waarbij een explosie heeft voorgedaan in een melkveestal met een emissiearme vloer. Elk incident is een drama voor veehouder en dier, en ik kan me goed voorstellen dat de boeren en medewerkers op het bedrijf enorm geschrokken zijn.
De incidenten zijn aanleiding geweest om onderzoek in te stellen naar de veiligheid en concentratie van mestgassen bij keldervloeren. Over de uitkomsten van het onderzoek «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen – in melkveehouderijen» van Antea Group en het onderzoek «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties tussenrapportage» van CLM Onderzoek en Advies, bent u per brief geïnformeerd op 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) en op 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365).
Uit de onderzoeken volgt niet dat er stalexplosies zich hebben voorgedaan als gevolg van een emissiearm vloersysteem. Een brand of explosie kan ontstaan als een ontstekingsbron zoals een vonk, in de buurt komt van een hoge concentraties methaangas. Bij elk type stalvloer, bij zowel traditionele roostervloeren als emissiearme vloeren, kunnen hoge concentraties methaangassen uit mest ontstaan. Dit risico speelt met name bij het mestmixen. Mogelijk is het risico op hoge methaanconcentraties groter bij emissiearme vloeren dan bij traditionele roostervloeren, door de beperktere luchtuitwisseling. Maar daaruit kan niet worden geconcludeerd dat de stalexplosies zich hebben voorgedaan als gevolg van het emissiearme vloersysteem.
Wat vindt u van bestaand onderzoek naar de effecten van langdurige opslag van mest, waarbij mest zonder zuurstof meer gassen lijkt te produceren? Kunt u een opsomming geven van de beschikbare onderzoeken die hierop toezien en bent u bereid om hier meer onderzoek naar te doen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In kader van het klimaatbeleid is in 2018 het programma Integraal Aanpakken methaan en ammoniak in de veehouderij gestart.2 Hierin lopen meerdere onderzoeken die gericht zijn op het bij de bron reduceren van emissies met aandacht voor dier, voer, stal en mestopslag binnen de gehele bedrijfsvoering. Het onderzoek «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties» van CLM Onderzoek en Advies is een van de onderzoeken die is uitgevoerd in dit programma.3 Uit onderzoeken blijkt dat meerdere factoren, zoals de samenstelling van het rantsoen, de methaanemissie uit mest beïnvloeden. Onlangs is een onderzoek gestart naar de beïnvloeding van emissies uit mest. Gezien alle onderzoek dat er reeds loopt, zie ik nu geen noodzaak om meer onderzoek uit te zetten over mestopslag. Op termijn kan worden bekeken of aanvullend onderzoek nodig is over maatregelen die methaanvorming tegengaan en ophoping van methaanconcentraties voorkomen, waarbij ook gedacht kan worden aan mestopslag buiten de stal.
Herkent u de spagaat waar veehouders door regelgeving enerzijds tussen het milieubelang van emissiearme vloeren in zitten en anderzijds veiligheidsrisico’s die bij deze systemen komen kijken?
Ik herken de spagaat in zoverre dat het een zoektocht is om reductieoplossingen voor ammoniak én methaan te vinden, die integraal ook op alle andere opgaven zoals (brand)veiligheid, natuur en dierenwelzijn een positief effect hebben binnen de gehele bedrijfsvoering van de veehouder. Het is van belang om managementmaatregelen en staltechnieken beschikbaar te hebben die zorgen voor zowel emissiereductie als veiligheid op de veehouderijbedrijven voor mens en dier. Uit onderzoek van CLM komt naar voren dat er managementmaatregelen zijn die de veehouder kan nemen om de totstandkoming van hoge methaangassen, en de risico’s op stalexplosie en brand, te beperken.
Bent u bereid om met fabrikanten van deze vloeren en met de agrarische sector te kijken naar mogelijkheden om deze risico’s met innovatie en doorontwikkeling van bestaande systemen te verminderen, bijvoorbeeld met ventilatiesystemen, luchtwassers en de toepassing van onderdruk in mestkelders? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de uitgevoerde onderzoeken naar methaangassen en de veiligheid bij keldervloeren door Antea Group en CLM, zijn door de Staatssecretaris van IenW, Minister van SZW en mijn voorganger al gesprekken gevoerd met betrokken partijen, waaronder stalfabrikanten en de melkveesector. Op basis hiervan is geïnventariseerd welke aanpak nodig is voor het verminderen van risico’s bij bestaande en nieuwe stalsystemen. Over deze aanpak bent u per Kamerbrief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat bij de introductie van de emissiearme stalvloeren onvoldoende aandacht is geweest voor de veilige toepassing hiervan? Zo ja, hoe gaat u dit alsnog borgen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat er voldoende aandacht is voor de veiligheid van stalsystemen met traditionele of emissiearme vloeren. Bij zowel traditionele roostervloeren als emissiearme roostervloeren kunnen hoge methaanconcentraties ontstaan, waardoor gevaarlijke situaties kunnen voorkomen. Met name bij mestmixen kunnen hoge methaanpieken voorkomen, waarbij naast gezondheidsrisico’s ook brand- en explosierisico’s zich kunnen voordoen. Uit gesprekken met betrokkenen blijkt dat dit risico al langer in de sector bekend is. Bij het stimuleren van innovaties is (brand)veiligheid een belangrijk aspect in de Subsidiemodules voor brongerichte verduurzaming stal- en managementmaatregelen (Sbv). Daarnaast heeft de Staatssecretaris van IenW de afspraak gemaakt dat een vloerfabrikant aan RVO moet laten weten hoe de veiligheid van de emissiearme vloer gewaarborgd is bij de aanvraag om de vloer te laten opnemen in de zogenaamde Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Wat is uw reactie op het onderzoek van Antea Group «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen in melkveehouderijen»2 en op de benoemde maatregelen:
De Staatssecretaris van IenW heeft per brief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) mede namens mijn voorganger gereageerd op de genoemde maatregelen uit het onderzoek van Antea Group «Veiligheid van emissiearme stalvloersystemen in melkveehouderijen». In de brief is de toezegging gedaan om met betrokken partijen in overleg te gaan om te komen tot een aanpak die kan zorgen voor zowel emissiereductie als veiligheid op veehouderijen. Over deze aanpak is uw Kamer geïnformeerd op 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365).
Kunt u per maatregel – concreter dan in de eerdere Kamerbrief (Kamerstuk 29 383, nr. 3595) – ingaan of en zo ja, hoe u opvolging hieraan gaat geven? Of wanneer hier geen sprake van is, wat daarvan de reden is?
In navolging op de brief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) en definitieve eindrapportage «Keldermetingen methaan- en ammoniakconcentraties tussenrapportage» van CLM Onderzoek en Advies, is uw Kamer per brief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd over de vervolgaanpak om de veiligheidsrisico’s van hoge methaanconcentraties te kunnen voorkomen.
Wat is de stand van zaken van de eerder aangekondigde uitbreiding van eisen en voorwaarden die aan stallen worden gesteld? Wat betekent dit voor bestaande stallen en wat betekent dit voor nieuwe stallen?
In de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 359) is uw Kamer over het opnemen van de voorwaarde in de Sbv voor het verbeteren van de brandveiligheid en het dierenwelzijn bij het ontwikkelen van een innovatief stalsysteem. De innovatiemodule van de Sbv is voor de derde keer opengesteld van 22 november 2021 tot 14 februari 2022 en zal naar verwachting nieuwe innovaties opleveren waarbij onder andere de brandveiligheid wordt vergroot. Voor bestaande stallen wordt in het Voorlichtingsprogramma «Boer Veilig» geïnformeerd waar je in de praktijk op kunt letten bij keldervloeren om risico’s in de praktijk te beperken.5 Dit project is geïnitieerd door NMV, LTO Nederland, NAJK en NZO samen met ZuivelNL en Stigas, om de veiligheid in de melkveehouderij te verbeteren.
Op welke wijze gaat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland bij de beoordeling meer letten op veiligheid? Wanneer zal de Kamer hier nader over worden geïnformeerd? Vanaf wanneer zullen (melk)veehouders dit in de praktijk gaan merken?
Een vloerfabrikant moet aan RVO laten weten hoe de veiligheid van de emissiearme vloer gewaarborgd is bij de aanvraag om de vloer te laten opnemen in de zogenaamde Regeling ammoniak en veehouderij (Rav). Hierover bent u in de Kamerbrief van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 383, nr. 365) geïnformeerd.
De wanpraktijken aan boord van vissersschepen op de Noordzee |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zeedieren sterven gruweldood op «duurzame» vissersschepen in Noordzee»?1
Ja.
Klopt het dat de activiteiten, die te zien zijn op de beelden, zoals het bij vol bewustzijn opensnijden of het langzaam laten stikken van vissen en het afrukken van scharen van krabben om ze vervolgens in zee terug te gooien, standaardpraktijk zijn in de visserij en op grote schaal plaatsvinden? Zo nee, op basis van welke onderzoek baseert u dit?
Er is geen regelgeving met betrekking tot het doden van dieren in de visserij.
Dat laat onverlet dat het altijd het streven moet zijn op een respectvolle manier met levende wezens om te gaan. Vissen worden in de regel na de vangst aan boord verwerkt. Er is internationaal nog weinig onderzoek gedaan naar goede methoden om de verschillende vissoorten aan boord van vaartuigen te bedwelmen voordat ze worden gedood. Om hier verandering in te brengen is het initiatief genomen om onderzoek te doen naar de toepassing van geschikte methoden voorafgaand aan het doden van enkele zeevissoorten.
Kunt u aangeven op hoeveel schepen van de Nederlandse vloot vissen worden bedwelmd, alvorens ze worden gedood? En op hoeveel schepen van de Nederlandse vloot dat niet gebeurt?
Mij is bekend dat één vaartuig een systeem aan boord heeft met de bedoeling de vissen te bedwelmen voor het doden. De werking van dit systeem is echter niet wetenschappelijk onderbouwd. De rest van de Nederlandse vloot gebruikt dat systeem niet.
Erkent u de urgentie van het bedwelmen van vissen voor de slacht, aangezien nu grote aantallen dieren dagelijks op pijnlijke wijze gedood worden?
Zoals eerder aangeven wordt in Nederland onderzoek gedaan naar een goede methode om enkele zeevissoorten te bedwelmen aan boord van vaartuigen. Dit is internationaal een geheel nieuw terrein van onderzoek en vergt zorgvuldigheid. In de brief aan uw Kamer van 22 november 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1354) heb ik uw Kamer geïnformeerd over vervolgstappen naar aanleiding van het WUR-onderzoek naar bedwelming, waarbij praktijktesten als optie worden meegenomen. Het betreft een Publiek Private Samenwerkingsproject «Stunning Fish at Sea» om het bedwelmen van de commercieel belangrijke soorten schol en tarbot, aan boord van een vissersvaartuig, te operationaliseren.
Het meest recente rapport over dit onderwerp treft uw Kamer aan onder de volgende link: https://doi.org/10.18174/563784.
In dit rapport zijn onder andere de specificaties weergegeven die zijn vastgesteld in het laboratorium voor het effectief bedwelmen van enkele zeevissoorten.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van het laboratoriumonderzoek naar bedwelming van schol voor de slacht, dat de Wageningen University & Research (WUR) in opdracht van het Ministerie van LNV heeft uitgevoerd, maar waarvan de gegevens nooit openbaar zijn gemaakt? Kunt u dit onderzoek alsnog met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van motie Wassenberg (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1216), waarin wordt verzocht om er zorg voor te dragen dat bedwelming van meervallen voor de slacht gebruik wordt in viskwekerijen?
Voor het antwoord op vraag 6 en 7 verwijs ik uw Kamer naar de brief (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1253) waarin ik heb aangegeven dat 55% van de in Nederland gekweekte meervallen reeds met een bedwelmingsapparaat worden bedwelmd voor de slacht. Het grootste deel van de resterende bedrijven leveren de vissen levend aan de handel in binnen- en buitenland.
De sector is gewezen op de mogelijkheden om gebruik te maken van het financieel instrument MIA/VAMIL om een bedwelmingsapparaat aan te schaffen. Ik ben voor een gelijk speelveld in de EU door het stellen van regels op EU-niveau en ga geen nationale regels stellen voor het bedwelmen van meervallen.
Klopt het dat er al een gevalideerde methode voor de bedwelming van meervallen bestaat? Zo ja, bent u bereid om een nationale regeling op te stellen om de gebruiksklare systemen die zijn ontwikkeld voor het bedwelmen van meervallen te activeren, zoals nu al een nationale regeling en gebruiksklare systemen gelden voor paling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of de specificaties voor het bedwelmen van gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars al zijn vastgesteld en gevalideerd?
De specificaties voor het effectief bedwelmen van gekweekt tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars zijn reeds vastgesteld in het laboratorium. De viskweeksector is relatief klein. Zo is er bijvoorbeeld één bedrijf dat tarbot kweekt en één dat Yellowtail Kingfish kweekt. In Nederland worden geen tong en Nijltilapia gekweekt voor consumptie.
Ik wil daarom inzetten op de eigen verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven in afwachting van regels op EU-niveau.
Bedrijven kunnen voor het ontwikkelen van duurzamere gebruiksklare kweeksystemen met aandacht voor het bedwelmen van vissen, vanaf medio 2022 steun aanvragen uit het EU-fonds EMFAF.
Indien ze nog niet zijn vastgesteld, welke stappen dienen nog te worden doorlopen en per wanneer zal dit gebeuren? Kunt u dit per jaar uitsplitsen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe zullen de specificaties voor het bedwelmen van gekweekte tong, Nijltilapia, yellowtail kingfish, tarbot en snoekbaars worden omgezet in concrete en gebruiksklare systemen en per wanneer worden deze specificaties verplicht gesteld?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u het inzicht dat het overboord gooien van ongeregistreerde bijvangst, zoals te zien op de beelden, tegen de afspraken van de aanlandplicht ingaat?
Niet alle bijvangst hoeft aan land gebracht te worden. Voor verschillende soorten gelden uitzonderingen of is de aanlandplicht niet van toepassing. Wel moet de bijvangst volledig geregistreerd worden in het visserijlogboek. Alhoewel de feitelijke overtreding van deze verplichting met traditioneel toezicht op zee niet kan worden vastgesteld, zijn er ernstige signalen over de naleving van deze registratieplicht. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hierover geïnformeerd, wat aanleiding is geweest voor een gesprek met de sectorvertegenwoordiging om te benadrukken dat het naleefgedrag voor het registreren van bijvangsten moet verbeteren. In het door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) uitgegeven informatiebulletin Visserij van december 2021 zijn de vissers nogmaals gewezen op de noodzaak van een volledige en correcte registratie van bijvangsten in het elektronische visserijlogboek voor alle soorten, ook als die na de vangst worden teruggegooid in zee. In het project Fully Documented Fisheries,wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een systeem van automatische vangstregistratie. Hiermee zal de uitvoeringslast van de bemanning voor het sorteren en registreren van de volledige vangst sterk gereduceerd worden. Daarnaast ben ik nu ook bezig met een pilotproject omtrent cameratoezicht.
Kunt u aangeven hoe vaak Nederlandse boten op open zee worden gecontroleerd op het naleven van de aanlandplicht? Hoe vaak (absolute cijfers en percentages) en op welke wijze vinden deze controles plaats: als controle van de papieren, als fysieke controle of als controle van bijvoorbeeld videobeelden? Hoeveel controles waren aangekondigd en hoeveel onaangekondigd?
Jaarlijks worden er op open zee circa 300 fysieke inspecties uitgevoerd. In 2020 en 2021 lag het aantal controles op zee lager als gevolg van COVID-19. Tijdens ieder controlemoment houdt de NVWA toezicht op verschillende voorschriften, waaronder die van de aanlandplicht. De inspecteur richt zich op het tijdig, volledig en correct bijhouden van de vangstregistratie in het elektronische visserijlogboek (ERS). Hierbij wordt gebruik gemaakt van conventioneel toezicht door het uitvoeren van fysieke controle op de aan boord aanwezige vangsten en de opgave hiervan in ERS. In verband met de veiligheid worden controles op zee kort voor het daadwerkelijk controlemoment en boarding van het vissersvaartuig aangekondigd.
Hoeveel kleinere boten, die onder de noemer «duurzame visserij» vallen volgens de EU, varen onder Nederlandse vlag op de Noordzee?
Over het exacte aantal vaartuigen dat vaart onder Nederlandse vlag wordt iedere vijf jaar gerapporteerd aan de Europese Commissie. De laatste rapportage is van 2020. De tabel met aantallen is bijgevoegd.
Totaal aantal vissersvaartuigen
833
Aantal vissersvaartuigen >15 m
457
Aantal vissersvaartuigen 12m – 15m
30
Aantal vissersvaartuigen 10m – 12m
37
Aantal vissersvaartuigen <10m
309
Hoe vaak zijn deze boten openlijk gecontroleerd op zee in 2019, 2020 en 2021? Kunt u dit per jaar uitgesplitsen?
De NVWA houdt geen specificatie bij van het aantal inspecties per lengtecategorie. Een controlemoment op zee en de selectie van een vaartuig wordt voorbereid op basis van een risicobeoordeling. In onderstaande tabel vindt u een overzicht van de totaal uitgevoerde controles.
2019
296
2020
179
2021
188
Per jaar worden er binnen het totaal aantal vaartuigen circa 300 inspecties gerealiseerd. Dit aantal is over de jaren stabiel. Door COVID-19 is het aantal inspectiemomenten op zee in 2020 en 2021 lager dan gepland.
Bent u bereid om meer controles op de naleving van de aanlandplicht te laten plaatsvinden op Nederlandse boten op open zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De afgelopen jaren is gebleken dat het toezicht op de aanlandplicht bij inspecties aan boord niet effectief is. Dit is de reden waarom op Europees niveau gesproken wordt over de invoering van cameratoezicht. Ter voorbereiding op Europese politieke besluitvorming hierover zet ik in op het uitvoeren van een pilotproject om te bekijken op welke manier cameratoezicht effectief kan worden ingezet voor het toezicht op de aanlandplicht.
De enorm hoge kosten bij spoedhulp voor huisdieren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Henk Staghouwer (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van MAX Meldpunt van vrijdag 7 januari 2022?
Ja.
Hoe oordeelt u over de in het programma genoemde woekerprijzen die in rekening worden gebracht door de grote ketens van dierenartsenklinieken en over het gebrek aan transparantie over de kosten vóór de behandeling bij huisdierennoodhulp in de avonden en in het weekend?
De markt voor diergeneeskundige behandelingen is een vrije markt. De tariefbepaling is zodoende aan de individuele dierenartsenpraktijk. In de tariefbepaling wegen factoren mee zoals het type behandeling, de diersoort, de graad van specialisatie en de dag en het tijdstip waarop de zorg wordt geleverd.
Het is bij wet verplicht om voorafgaand aan de koop van producten of diensten informatie te geven betreffende de prijs en eventuele bijkomende kosten van het product of de dienst. Ook dierenartsenpraktijken zullen daarom voordat een behandeling wordt verricht duidelijk moeten zijn over de prijs ervan en de eventuele bijkomende kosten.
Hoe oordeelt u over een aanbetaling van ruim € 500 voordat er medische hulpverlening heeft plaatsgevonden?
Het is niet aan mij een oordeel te geven over de hoogte van een aanbetaling. Dierenartsenpraktijken kunnen in vrijheid hun tarieven vaststellen. Dierenartspraktijken mogen net als andere ondernemers met hun klanten een overeenkomst aangaan waar een aanbetaling onderdeel van is. Het is echter niet bij wet verplicht voor de koop van een product of dienst een aanbetaling aan te gaan. Op basis van jurisprudentie van het Veterinair Tuchtcollege is het een dierenarts ook niet toegestaan in het geval van spoedzorg een aanbetaling te vragen.1
Wat vindt u ervan dat de klant van dergelijke commerciële klinieken wordt geadviseerd om de pinlimiet te verhogen, een persoonlijk krediet af te sluiten, geld te lenen bij vrienden of om een crowdfundingsactie op te zetten om de kliniekrekening te kunnen betalen?1
Zowel de diereigenaar als de dierenarts hebben een zorgplicht in het belang van het dier. Ik onderschrijf het belang van overleg tussen de dierhouder en dierenarts voorafgaand aan de behandeling over de behandelingsmogelijkheden en de kosten daarvan. Voor de diensten van een dierenarts wordt een tarief gehanteerd en indien een eigenaar aangeeft dat aan de kosten niet kan worden voldaan staat het de dierenarts vrij om de mogelijkheden voor de eigenaar uiteen te zetten. Het is aan de diereigenaar en dierenarts samen om te zoeken naar de meest passende oplossing. Ik vertrouw op de expertise van dierenartsen dat zij in goed overleg en met afweging van de verschillende belangen samen met de klant tot de juiste beslissing komen.
Het Landelijk Expertise Centrum Gezelschapsdieren heeft hiervoor mogelijkheden in kaart gebracht.
Hoe oordeelt u over het feit dat de grootste keten van dierenklinieken in Nederland (Evidensia, met meer dan 300 klinieken) aanbeveelt dat wanneer een eigenaar niet in staat is om het benodigde geld voor een behandeling bij elkaar te krijgen er afstand gedaan kan worden van het huisdier?2 Is deze aanbeveling volgens u in het belang van het dier?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat wanneer een dierenarts spoedeisende veterinaire handelingen verricht bij een dier, bijvoorbeeld om het dier van de dood te redden of om het dier veel pijn te besparen, dit geen luxe is, maar noodzakelijke hulp aan het dier? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om u, met uw collega van Financiën, in te zetten om diergeneeskundige handelingen vrij te stellen van BTW? Zo nee, waarom niet?
Zowel de dierhouder als de dierenarts hebben de wettelijke plicht om dieren in nood te voorzien van zorg. De geneeskundige behandeling van een dier is belast met het algemene btw-tarief van 21%. Een btw-vrijstelling voor geneeskundige behandeling van een dier is op basis van de Europese btw-richtlijn niet mogelijk.
Deelt u de mening dat niet de wetten van de markt, maar het belang van het dier voorop zou moeten staan bij spoedzorg?
Elke dierenarts heeft het belang van het dier zeer hoog staan. Deze belangen bestaan echter binnen het marksysteem, waarin marktwerking plaatsvindt. Het belang van het dier kan kosten voor veterinaire zorg met zich mee brengen. Deze moeten betaald worden waarbij vraag en aanbod in een vrije markt altijd een rol spelen. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4 en 5 indien situaties zich voordoen waarin de kosten voor de diensten niet betaald kunnen worden. Daarnaast is er voor diereigenaren de mogelijkheid om zich tegen onvoorziene kosten van diergeneeskundige zorg te verzekeren.
Welk deel van de markt van dierenartsklinieken is in handen van IVC Evidensia, welk deel van AniCura, en welk deel CVS?
Volgens het CBS waren er begin 2022 in Nederland 2780 bedrijven binnen de veterinaire dienstverlening. Hieronder vallen bedrijven met betrekking tot gezondheidzorg voor vee en huisdieren, dierenambulances en bedrijven ter advisering over welzijn en voeding van huisdieren. De groep dierenartsenpraktijken wordt hierin niet gespecificeerd.
Momenteel zijn 287 dierenartsenklinieken onderdeel van IVC Evidensia, 100 klinieken zijn onderdeel van AniCura en 26 klinieken zijn onderdeel van CVS.
Is er volgens u voldoende toezicht op monopolievorming van huisdierennoodhulp in de avonduren en in de weekenden en hoe is dit vormgegeven? Is er door de Autoriteit Consument en Markt gelet op de monopoliepositie die grote concerns in de avonduren en in de weekenden hebben ten opzichte van kleinere dierenklinieken, waardoor deze grote concerns elke prijs kunnen vragen die zij willen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u daaraan doen?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de onafhankelijke toezichthouder voor mededinging, een aantal specifieke sectoren en de bescherming van consumenten. Zij vervult haar taken naar tevredenheid, zoals ook blijkt uit de recente evaluatie van de ACM (Kabinetsreactie op de Evaluatie van de Autoriteit Consument en Markt, Kamerstuk 25 268, nr. 195 en de daarbij behorende bijlagen). Specifiek voor het mededingingstoezicht houdt ACM toezicht op kartelvorming en misbruik van marktmacht (ook wel misbruik van een economische machtspositie genoemd) en toetst zij fusies en overnames om het ontstaan van marktmacht te voorkomen. De ACM kan bijvoorbeeld een onderzoek starten als zij daartoe strekkende concrete signalen en tips ontvangt van consumenten of bedrijven en op diverse manieren ingrijpen om problemen op te lossen.
Hoeveel dierenartsen zijn er de afgelopen vijf jaar met pensioen gegaan of gestopt met hun praktijk?
Ik neem aan dat uw vraag gericht is op praktiserende dierenartsen. Uit gegevens van Stichting Pensioenfonds voor Dierenartsen (SPD) blijkt dat in de periode 2016–2020 de volgende aantallen praktiserende dierenartsen met pensioen zijn gegaan:
De cijfers over het jaar 2021 zijn nog niet openbaar. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 15.
Klopt het dat er jaarlijks ongeveer 225 opleidingsplekken zijn voor nieuwe studenten diergeneeskunde?3
Jaarlijks starten er 225 studenten met de bacheloropleiding Diergeneeskunde. Na succesvolle beëindiging van de bachelor stroomt men door naar de master diergeneeskunde. Vanaf aanstaand academisch jaar (2022–2023) zal er plek zijn voor 240 masterstudenten. Het hogere aantal opleidingsplaatsen binnen de master biedt de mogelijkheid aan zij-instromers om ook deze opleiding te kunnen volgen.
Hoeveel dierenartsen zijn er de afgelopen vijf jaar, per jaar uitgesplitst, afgestudeerd?
Over de afgelopen jaren zijn de volgende aantallen studenten aan de Faculteit Diergeneeskunde afgestudeerd in de master diergeneeskunde:
Welk deel van de afgestudeerde dierenartsen gaat werken met huisdieren en welk deel richt zich op veterinaire zorg voor landbouwhuisdieren?
Aan het begin van de master wordt de keuze voor een afstudeerrichting gemaakt. Studenten kunnen kiezen tussen de richting Geneeskunde van gezelschapsdieren (GD), Gezondheidzorg paard (P) of Gezondheidzorg landbouwhuisdieren & veterinaire volksgezondheid (LHD). De verhouding binnen de groep masterstudenten over de afgelopen jaren is gemiddeld 50% GD, 15–20% P en 30–35% LHD.
Erkent u dat er in de laatste jaren meer mogelijk is op het gebied van huisdierenzorg en dat het gevolg daarvan is dat werk voor dierenartsen en de druk op de dierenarts toeneemt?
In zijn algemeenheid wordt het werk van dierenartsen gekenmerkt door een toegenomen complexiteit. Dierenartsen wegen in hun werk verschillende belangen af. De dierenarts levert een private dienst richting patiënt en klant en daarnaast een publieke dienst richting de samenleving door de belangen dierenwelzijn, diergezondheid, voedselveiligheid, volksgezondheid en het milieu te dienen. Het is van maatschappelijk belang dat de dierenarts deze rol op een sterke en onafhankelijke wijze kan vervullen, zodat een goede afweging gemaakt kan worden tussen de private en publieke belangen.
Het karakter van de werkzaamheden en de context waarin de dierenarts werkzaam is, is over de afgelopen jaren sterk veranderd. Vanuit de beroepsgroep worden signalen gegeven dat de druk is toegenomen. Enkele oorzaken die daarvoor genoemd worden, zijn: de toegenomen verwachtingen van diereigenaren, die tijdstiponafhankelijke dienstverlening en een verder gaande (specialistische) zorg voor hun dieren verlangen. Daarnaast is de vraag naar zorg toegenomen als gevolg van een stijging van het aantal huisdieren in de afgelopen twee jaar gerelateerd aan de coronacrisis.
In opdracht van mijn ministerie wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de manier waarop het veterinaire veld is gestructureerd, de dierenarts is gepositioneerd en de kwaliteit van de diergeneeskundige beroepsuitoefening en de publieke belangen binnen dit veld worden geborgd. Dit onderzoek vormt het startpunt van een dialoog met de beroepsorganisaties en andere belanghebbenden uit het veterinaire veld over de toekomst van de beroepsgroep.
Bent u bereid om te onderzoeken of het gewenst is en welke mogelijkheden er zijn om extra dierenartsen op te leiden?
Er is op dit moment onvoldoende kennis over de in- & uitstroom van dierenartsen uit de praktijk en de vraag en het aanbod van dierenartsen op de arbeidsmarkt. Momenteel wordt er in opdracht van het Ministerie LNV en de Faculteit Diergeneeskunde een arbeidsmarktonderzoek uitgevoerd om dit in beeld te brengen. In dit onderzoek worden de trends en de oorzaken die van invloed zijn op de vraag en het aanbod van de dierenartsenberoepsgroep onderzocht en worden scenario’s geschetst. Ik verwacht de uitkomsten van dit onderzoek medio 2022 naar uw Kamer toe te sturen. Over de resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek ga ik met de Faculteit Diergeneeskunde, de beroepsorganisaties en andere betrokken partijen in gesprek.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zie de beantwoording van de vragen.
De berichten ‘Vogelgriepuitbraken ondanks ophokplicht, strop pluimveesector dreigt’ en ‘Europa kampt met zwaarste vogelgriepuitbraak ooit’ |
|
Thom van Campen (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van beide berichten?1 2
Ja.
Hoe verklaart u het grote aantal uitbraken van hoogpathogene vogelgriep terwijl voor al het pluimvee sinds eind oktober een ophokplicht geldt? Hoe komt hoogpathogene vogelgriep ondanks de ophokplicht toch binnen bij bedrijven? Kunt u aangeven welk onderzoek is gedaan naar insleeproutes in de laatste vijf jaar en welke bevindingen dat heeft opgeleverd?
De besmetting van houderijen met vogels komt van wilde vogels die het virus hebben meegebracht tijdens de najaarstrek uit onder andere Rusland. Deze vogels besmetten andere wilde vogels, die in Nederland overwinteren of permanent aanwezig zijn. Deze besmette wilde vogels vormen een bron van besmetting voor gehouden vogels. Gehouden vogels kunnen besmet raken door direct of indirect contact met (uitwerpselen van) besmette wilde vogels. Het virus kan via verschillende routes een stal met gehouden vogels binnenkomen; deze kunnen voor elk bedrijf anders zijn. De ophok- en afschermplicht zijn bedoeld om de kans op introductie van virus door direct of indirect contact (via uitwerpselen) te verkleinen. Een andere route waarop het virus een stal kan binnen worden gebracht is via kleding, schoeisel of materialen. Met het toepassen van de hygiënemaatregelen, zoals het wisselen van kleding, verplicht douchen van personeel en een bezoekersverbod, is dat risico te verminderen. Pluimveehouders zijn zelf verantwoordelijk voor een optimale bioveiligheid op hun pluimveebedrijven. De maatregelen verkleinen de kans op insleep, maar kunnen dat helaas niet 100% voorkomen.
Het aantal besmette bedrijven sinds de nieuwe variant H5N1 met trekvogels in oktober is binnengebracht en waarbij een beperkingszone is ingesteld is achttien, zeven meer dan vorig jaar rond deze tijd. Het betreft nu een ander serotype dan vorig jaar, toen we met een N8 type te maken hadden, met andere eigenschappen. Het is mijns inziens te vroeg om een vergelijking te maken met vorig jaar, omdat het virus nog onder wilde vogels in Nederland circuleert.
Bij elke uitbraak doet de NVWA traceringsonderzoek naar mogelijke besmettingsroutes. Er wordt daarnaast aanvullend onderzoek gedaan door de Universiteit Utrecht (Faculteit diergeneeskunde) en door Wageningen Bioveterinary Research om meer inzicht te krijgen in de wijze waarop het bedrijf besmet is geraakt. Uit de onderzoeken is het belang van een goede «afwatering» van daken gebleken om te voorkomen dat regenwater dat vaak is gecontamineerd met uitwerpselen van wilde vogels de stal in komt. Daarnaast is het vóórkomen van wilde vogels in de uitloop en in de omgeving een risicofactor. Dit betekent ook dat het toepassen van hygiënemaatregelen van groot belang is. De adviezen uit het traceringsonderzoek worden omgezet in maatregelen, waarmee de kans op insleep wordt verkleind, maar de kans zal niet tot nul kunnen worden gereduceerd. Alle maatregelen die worden opgelegd of vrijwillig door pluimveehouders worden genomen dragen bij aan het verder verkleinen van de kans op besmetting.
Kunt u aangeven op welke wijze toezicht wordt gehouden op het naleven van de ophokplicht en hoe het gesteld is met de naleving hiervan in alle categorieën, te weten: commercieel gehouden pluimvee, dierentuinen, kinderboerderijen en eigenaren van hobbyvogels?
De NVWA controleert steekproefsgewijs de naleving van de ophokplicht, zowel binnen als buiten de beperkingszones. Vanaf 26 oktober vorig jaar zijn buiten de beperkingsgebieden 21 inspecties uitgevoerd. Bij vier locaties waren de kippen niet tijdig opgehokt en liepen nog enkele kippen buiten ten tijde van de inspectie. Verder waren er nog enkele kleinschalige locaties waar vogels niet goed waren afgeschermd. Bij hobbyhouders geldt niet de plicht dat de kippen naar binnen moeten; ze mogen dus buiten lopen mits afgeschermd. Houders krijgen van de NVWA een termijn waarbinnen ze alsnog moeten voldoen aan de ophokplicht. De termijn hangt af van de situatie die de NVWA aantreft. De NVWA neemt passende handhavingsmaatregelen, ook daar afhankelijk van de situatie. Dit is tot nu toe altijd een schriftelijke waarschuwing geweest.
Binnen de beperkingszones zijn sinds 26 oktober 51 inspecties uitgevoerd. Er zijn hierbij geen omissies vastgesteld bij commercieel gehouden pluimvee.
Kunt u tevens aangeven hoe het gesteld is met de meldingsbereidheid van vondsten van dode wilde vogels bij de daarvoor bestemde instanties en kunt u dit met cijfers onderbouwen?
Mijn beeld is dat de meldingsbereidheid hoog is. Er komen bij de NVWA en bij het Dutch Wildlife Health Centre veel meldingen binnen van vondsten van dode vogels. Er worden vermoedelijk ook dode wilde vogels gevonden waarvan geen melding wordt gemaakt. Hoe veel dat er zijn is niet bekend. De meldingsbereidheid is dus niet in exacte cijfers uit te drukken.
Een selectie van de dode vogels wordt onderzocht op de aanwezigheid van vogelgriep om de epidemiologie in kaart te kunnen brengen en gegevens te kunnen leveren voor de risicobeoordeling door de deskundigengroep dierziekten. Als er in nieuwe gebieden, waar voorheen nog geen besmette vogels zijn gevonden, of als een nieuwe diersoort wordt gevonden, worden deze altijd op AI onderzocht.
De NVWA publiceert maandelijks een kaart met de vogelsterfte. Ook publiceert de NVWA de besmette vogels op hun website, de frequentie van actualiseren hangt af van het vrijkomen van nieuwe resultaten (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/vogelgriep-preventie-en-bestrijding). De resultaten worden doorgegeven aan de database van de Europese Commissie (ADIS) en van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE).
Welk nut en effect heeft de ophokplicht volgens u? Deelt u de opvatting dat verantwoorde, regionale inzet van de ophokplicht onnodige schade aan bedrijven kan voorkomen en bent u bereid om met de sector en de deskundigengroep te onderzoeken of het regionaal opheffen van de ophokplicht, op verantwoorde en veilige wijze mogelijk is naar Duits voorbeeld?
Ik ben van mening, en deze wordt gedeeld door de deskundigengroep dierziekten, dat de ophokplicht een grote bijdrage levert aan het verkleinen van de kans op besmetting. De kans dat gehouden vogels in contact komen met wilde vogels of hun uitwerpselen wordt door de ophokplicht aanzienlijk verkleind. Dat betekent echter niet dat de kans op besmetting van kippen of andere vogels in een stal nul is, omdat er altijd wel indirect contact is tussen de stal en de buitenwereld. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is echter niet bekend wat in concrete gevallen die besmettingsroute is geweest.
Het regionaal instellen van een ophokplicht zou de financiële schade voor de pluimveehouders van vrije-uitloopkippen in dat gebied kunnen verkleinen. De ophokplicht heb ik, mede op basis van de risicobeoordeling van de deskundigengroep dierziekten, landelijk ingesteld (Kamerstuk 28 807, nr. 239). Gezien de variatie in het type besmette bedrijven, de verspreiding van het virus (de uitbraken) over Nederland en de verspreiding van de besmette wilde vogels acht ik het nu niet opportuun nu de ophokplicht regionaal op te heffen. Er is geen eenduidigheid in het verspreidingspatroon en uitbraken hebben zich voorgedaan op locaties die eerder niet bekend stonden als risicogebied vanwege de aanwezigheid van grote aantallen wilde watervogels. Er worden op dit moment grote aantallen besmette wilde vogels in Nederland gevonden. Een groot deel van Nederland kan worden beschouwd als geschikte overwinterlocatie van wilde (water-)vogels en daarom is het risico door de deskundigengroep dierziekten in heel Nederland als zeer hoog ingeschaald. De Kamer is hierover in november 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). De situatie in Duitsland (omgeving, wilde fauna etc.) is niet goed vergelijkbaar met de Nederlandse situatie.
De deskundigengroep dierziekten wordt geregeld en indien relevant gevraagd om een nieuwe risicobeoordeling te doen. Als ik mede op basis van de risicobeoordeling van de deskundigen het (veterinair) verantwoord vindt, kan, net als vorig jaar, de ophokplicht mogelijk weer regionaal worden afgeschaald. Op dit moment is daar echter nog geen sprake van. Op korte termijn zal ik de deskundigengroep opnieuw vragen om een risicobeoordeling.
Is het juist dat de besmettingen de laatste jaren overwegend op zichzelf staande gevallen zijn, waarbij de introductie op het pluimveebedrijf hoogstwaarschijnlijk uit de wilde vogelpopulatie komt, via direct contact, of een vector zoals vogelmest of plaagdieren, waarbij geen sprake is van versleping tussen veehouderijen; zo ja tot welke conclusie leidt dat, zo nee waarom niet?
Tussenbedrijfsverspreiding van het virus is de afgelopen jaren niet of nauwelijks in Nederland opgetreden. Vrijwel alle uitbraken zijn op zich zelf staande gevallen geweest, het gevolg van separate virusintroducties. Dat betekent geenszins dat tussenbedrijfsverspreiding, met name in pluimveedichte gebieden, niet meer kan gebeuren. Ik laat per casus, mede op basis van de bevindingen, bekijken of ik bedrijven in de nabije omgeving of na vaststelling van een riskant contact preventief ruim. Daarbij is het uitgangspunt zoveel mogelijk maatwerk te leveren om zo min mogelijk gezonde, niet-besmette dieren te ruimen. Dat is staand beleid. Het feit dat er recent geen gevallen zijn geweest van tussenbedrijfsverspreiding zijn voor mij geen aanleiding om het beleid drastisch aan te passen, aangezien het risico op tussenbedrijfsverspreiding er nog steeds is.
Bent u bereid om u in Europa in te zetten om voor vrije-uitloopeieren de handelsnormen aan te laten passen conform de regels voor biologische eieren, waarbij geen 16 weken termijn geldt, om daarmee te zorgen dat er toekomstperspectief blijft voor een maatschappelijk gewenste houderijvorm?
Er is de afgelopen jaren veel inzet gepleegd de termijn voor het behoud van de status van vrije-uitloopeieren onder een langdurige ophokplicht te verlengen.
Dat is enkele jaren geleden ook inderdaad gebeurd; de termijn is verlengd van 12 naar 16 weken.
Op dit moment ben ik mij aan het beraden op welke wijze we de vrije uitloophouderij in Nederland en de Europese Unie het best kunnen helpen. Mogelijk dat we daarbij onderscheid moeten maken tussen een oplossing op korte termijn (dit jaar) maar zeker ook voor een langere termijn, omdat de dreiging van vogelgriep op dit moment permanent lijkt te zijn. Ik ben hierover met de sectoren in overleg om te zoeken naar mogelijke oplossingen. Vorig jaar heeft een deel van de retail overigens besloten de vrije-uitloopeieren voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht. Ik zou het, gezien de huidige situatie, een mooi gebaar vinden als de retail daar dit jaar weer toe besluit.
Deelt u de vrees onder pluimveehouders voor afwaardering van vrije-uitloopeieren wanneer de ophokplicht half februari nog geldt? Herkent u de situatie dat dit voor sommige boeren kan betekenen dat zij tienduizenden euro’s per week aan inkomsten mislopen en bent u bereid om met de sector en met de retail in gesprek te gaan over oplossingen om deze zorgen weg te nemen?
Ik deel die zorg en ben hierover met de sector in overleg. Ik vind het veterinair nu niet verantwoord de ophokplicht op korte termijn in te trekken. Ik hoop daarom dat de retail, net als vorig jaar, bereid is om de vrije uitloopeieren na het verlopen van de termijn van 16 weken voor dezelfde prijs te blijven inkopen als voor de ophokplicht.
Deelt u de opvatting dat de inzet van vaccinatie kan leiden tot een aanzienlijke vermindering van het grootschalig ruimen van pluimvee bij de uitbraak van vogelgriep en welke mogelijkheden ziet u om in Europa vaccinatie onderdeel te laten worden van het strategisch beleid om de pluimveehouderij te beschermen tegen het vogelgriepvirus uit wilde watervogels?
Er is veel aandacht voor vaccinatie. Er is nu echter nog geen vaccin beschikbaar dat werkt tegen de huidige circulerende stammen. Er is de afgelopen 15 jaar veel onderzoek gedaan naar vaccins, maar dat heeft nog niet geresulteerd in een vaccin dat op grote schaal en tegen alle stammen werkzaam is. Vaccinatie is zeker een mogelijkheid en daarom ook opgenomen in de roadmap Strategische aanpak vogelgriep die ik op 26 maart 2019 naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 222).
Ik ben op dit moment in overleg met sectorpartijen over de mogelijkheden van preventieve vaccinatie. Op dit moment wordt een proef voorbereid om een nog niet op de markt toegelaten vaccin, onder gecontroleerde omstandigheden, te testen. Het zal nog enkele maanden duren eer een dergelijke proef kan worden uitgevoerd, omdat eerst toestemming moet worden verkregen van de Centrale Commissie Dierproeven (CCD). Ik heb uw Kamer over mijn plan van aanpak over vaccinatie tegen AI op 29 november jl. geïnformeerd (Kamerstuk 29 683, nr. 257).
In de Europese Unie wordt nu ook gesproken over de wijze waarop vaccinatie mogelijk gemaakt kan worden en ik ben in overleg met Frankrijk om samen op te trekken in pilots om de effectiviteit van vaccins te onderzoeken (Kamerstuk 29 683, nr. 257). De Europese Commissie onderzoekt welke aanpassingen en vereenvoudigingen in regelgeving mogelijk zijn ter bevordering van vaccinatie op het moment dat er een vaccin beschikbaar is en heeft de European Food Safety Authority (EFSA) verzocht een inventarisatie van werkzame en beschikbare vaccins tegen HPAI uit te voeren. Naar verwachting verschijnt hun rapport medio dit jaar, wat ik met uw Kamer zal delen.
Op welke wijze wilt u invulling geven aan verordening (EU) 2016/429 om in het kader van de Animal Health Regulation de volksgezondheid en gezondheid van gehouden dieren te beschermen tegen besmettelijke ziekten, waaronder aviaire influenza?
De nieuwe diergezondheidsverordening is in april 2021 van toepassing geworden. Preventie van dierziekten is daarbij het motto. Naast de maatregelen die vanuit de verordening verplicht zijn om besmetting te voorkomen zet LNV zich daarnaast, samen met de sectoren, in om besmetting zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor dienen strikte hygiënemaatregelen, en extra reiniging en desinfectie voor veewagens die terugkeren uit landen met een uitbraak. Daar bovenop zijn er monitoringsprogramma’s (early warning, basismonitoring van de GD) om een eventuele besmetting zo snel mogelijk te ontdekken. Ook is er een verscherpte meldplicht en een landelijke ophok- en afschermplicht. Er zal samen met de sectoren en met onderzoekers, mede op basis van traceringsresultaten, bekeken worden welke maatregelen nog meer kunnen bijdragen aan verder terugdringen van de kans op besmetting. De bron van besmetting, een besmette locatie, wordt zo snel mogelijk geruimd om verdere verspreiding te voorkomen.
Wanneer kan de Kamer de door u in de Kamerbrief van 26 oktober jongstleden aangekondigde beoordeling van het insleeprisico door de deskundigengroep dierziekten tegemoetzien?
De deskundigengroep dierziekten heeft de kans op besmetting van een pluimveebedrijf in november van 2021 als zeer hoog ingeschat. Dat verslag is gepubliceerd op de website van de deskundigengroep dierziekten (deskundigengroepdierziekten.nl) en aan uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 28 807, nr. 243). Ik vraag de deskundigengroep op korte termijn om een nieuwe risicobeoordeling.
De procedure bij een geconstateerde overtreding door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) m.b.t. dierenwelzijn |
|
Caroline van der Plas (BBB), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie met betrekking tot dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1225)?
Ja, de motie is mij bekend. Hierin wordt de het kabinet verzocht de procedure aan te passen, waarbij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij de constatering van een strafbaar feit direct overgaat tot het aan de betrokken ondernemer melden van deze constatering en de NVWA vervolgens zo spoedig mogelijk overgaat tot het aankondigen van een bestuurlijke boete, waarna de ondernemer conform de wettelijke termijn gelegenheid heeft om bezwaar te maken.
Kunt u toelichten hoe u deze motie heeft uitgevoerd?
Tijdens het tweeminutendebat over exportverzamelcentra d.d. 29 september 20211 heeft mijn ambtsvoorganger in reactie op deze motie aangegeven dat de NVWA reeds een verbetertraject in gang heeft gezet om de doorlooptijden van rapporten van bevindingen te verkorten. Alvorens hierop en op wat in de motie wordt gevraagd in te gaan, licht ik eerst de procedure toe die de NVWA hanteert na het vaststellen van een overtreding. Ik ga daarbij uit van handhaving via het bestuursrecht.
De procedure na de constatering van de feiten en omstandigheden door een inspecteur bestaat in hoofdlijnen uit twee stappen: 1) het opstellen van een rapport van bevindingen door de inspecteur van de NVWA en 2) de juridische beoordeling door de Divisie Juridische Zaken van de NVWA.
Ad 1) Wanneer een inspecteur een overtreding vaststelt, maakt deze een rapport van bevindingen op. Hierin moet zorgvuldig beschreven worden op basis van welke feiten en omstandigheden de inspecteur heeft geconstateerd dat een overtreding is begaan. Voor dierenwelzijnsovertredingen is dit een arbeidsintensief proces, omdat het veelal open normen betreft die een uitgebreide rapportage noodzakelijk maken. Voordat het rapport bij de Divisie Juridische Zaken wordt aangeboden, is in sommige gevallen een inhoudelijke toets door een collega inspecteur nodig.
Ad 2) De Divisie Juridische Zaken beoordeelt het rapport van bevindingen, voordat een voornemen tot bestuurlijke boete wordt verstuurd die uiteindelijk kan leiden tot een boete. De NVWA bouwt hiermee de nodige waarborgen in, in het belang van rechtsbescherming en rechtszekerheid voor de ondernemer. Zo wordt de overtreder in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken een zienswijze in te dienen op het voornemen. Pas na het verstrijken van deze termijn en na beoordeling van de eventueel ingediende zienswijze wordt een definitief besluit tot boeteoplegging genomen. Tegen het besluit tot boeteoplegging staat vervolgens voor de betrokkene de mogelijkheid van bezwaar en beroep open. In de huidige praktijk brengt de inspecteur de overtreder ter plaatse mondeling op de hoogte wanneer de overtreder aanwezig is bij het vaststellen van de overtreding. Wanneer de overtreder niet aanwezig is, wordt deze telefonisch of schriftelijk op de hoogte gebracht op het moment dat de inspecteur het rapport opstelt. Hierdoor kan het voorkomen dat de overtreder in sommige gevallen pas na enkele weken op de hoogte wordt gebracht van de overtreding.
Inmiddels zijn er diverse verbeteracties geïmplementeerd in de werkwijze van de NVWA om de doorloop te bevorderen. Voorbeelden zijn verbeteringen in de digitale afhandeling van rapporten van bevindingen door inspecteurs, de ontwikkeling van controlelijsten ter ondersteuning van de inspecteur en het verhogen van de capaciteit ten behoeve van de administratieve verwerking van de rapporten en de kwaliteit van de rapporten.
Voor het doorlopen van het traject van het constateren van een overtreding tot het vastleggen van de overtreding in een rapport van bevindingen (zie stap 1 hierboven) is momenteel een streeftermijn van zes weken vastgesteld.
Daarnaast zijn de werkvoorschriften voor de inspecteurs die werkzaam zijn in slachthuizen aangepast. Hierin is opgenomen dat herhaalde overtredingen na een constatering direct mondeling aan de ondernemer gemeld worden en dat deze diezelfde dag schriftelijk worden bevestigd. Op basis van de opgedane ervaringen onderzoekt de NVWA momenteel hoe overtredingen van de Wet dieren die niet ter plaatse direct zijn teruggekoppeld, sneller teruggekoppeld kunnen worden aan de ondernemer.
De doorlooptijd van de verwerking van een bij de Divisie Juridische Zaken ingediend rapport tot het versturen van het voornemen tot boeteoplegging (zie stap 2 hierboven) is voor de Wet dieren momenteel gemiddeld 11 weken. Dit is een gemiddelde, kortere en langere doorlooptijden komen voor.
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer geïnformeerd over hoe de NVWA werkt aan het stap voor stap verbeteren van de organisatie (zie Kamerstuk 33 835, nr. 171 en 33 835, nr. 179). Die aanpak is erop gericht om de basis op orde te brengen en om de organisatie toekomstbestendig te maken. Onderdeel hiervan is het verder verkorten van de doorlooptijden van de rapporten van bevindingen. De NVWA stuurt voortdurend op het verkorten van de doorlooptijden, zonder af te doen aan het zorgvuldige proces dat de beoordeling hierbij vraagt, en waarbij rekening wordt gehouden met de gelegenheid die de overtreder moet worden geboden om een zienswijze te geven.
Kunt u aangeven of de werkinstructie voor de inspecteurs van de NVWA inmiddels is gewijzigd zodat bij de constatering van een strafbaar feit direct overgegaan wordt tot het schriftelijk melden van deze constatering aan de betreffende ondernemer? Zo nee, waarom niet en kunt u aangeven wanneer de werkinstructie wel wordt aangepast?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven zijn de werkvoorschriften voor de inspecteurs die werkzaam zijn in slachthuizen inmiddels aangepast, en onderzoekt de NVWA op basis van de opgedane ervaringen momenteel hoe overtredingen van de Wet dieren die niet ter plaatse direct zijn teruggekoppeld, sneller teruggekoppeld kunnen worden aan de ondernemer. Het belang van mondeling en schriftelijk communiceren naar de ondernemer wordt tijdens opleidingen meegenomen en regelmatig onderstreept in werkoverleggen.
Kunt u aangeven hoe u de zinsnede «zo spoedig mogelijk overgaat tot het aankondigen van een bestuurlijke boete» uit het dictum van deze motie heeft uitgevoerd? Welke termijn heeft u gekoppeld aan het begrip «zo spoedig mogelijk»? Indien dit nog niet is gebeurd, kunt u aangeven waarom dit nog niet is gebeurd en wanneer de werkinstructie op dit punt wordt aangepast?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Het proces van opleggen van een bestuurlijke boete kent verschillende stappen om te voldoen aan de waarborgen die de wetgever stelt en de bestuursrechter toetst. Daarbij is het noodzakelijk dat de inspecteur die de overtreding constateert zorgvuldig de feiten, omstandigheden en de overtreding rapporteert en dat de Divisie Juridische Zaken van de NVWA deze zorgvuldig beoordeelt voordat een voornemen tot boete oplegging wordt verstuurd. Bovendien wordt de overtreder in de gelegenheid gesteld om binnen een termijn van twee weken een zienswijze in te dienen op dit voornemen voordat een definitief besluit tot boeteoplegging wordt genomen.
Kunt u toelichten aan de hand van de gekozen termijn onder vraag 4 hoe deze termijn zich verhoudt tot de termijn die in de oorspronkelijke motie was opgenomen (binnen vier maanden)? Kunt u toelichten waarom deze termijn maanden moet duren? Wat zijn de gevolgen van deze lange termijn voor de ondernemer om in verweer te kunnen gaan?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 4. Een eventueel langere doorlooptijd vormt geen juridisch beletsel voor de overtreder om in verweer te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geconstateerde strafbare feiten of overtredingen die geconstateerd zijn maar nog niet hebben geleid tot de aankondiging van de bestuurlijke boete? Kunt u daarbij aangeven wanneer deze geconstateerde strafbare feiten of overtredingen hebben plaatsgevonden? Kunt u daarbij een overzicht per maand over alle maanden in 2021 en, indien aan de orde, over 2020 verstrekken?
De NVWA houdt deze gegevens niet op deze wijze bij. Wel is het mogelijk een indicatie te geven van het aantal openstaande rapporten over de gehele breedte van de Wet dieren.
Medio januari 2022 moest nog bij 499 openstaande rapporten van bevindingen beoordeeld worden of deze worden doorgestuurd naar de Divisie Juridische Zaken voor een verdere behandeling (stap 1 in antwoord 2). Niet al deze overtredingen leiden tot een bestuurlijke boete. De oudste overtredingen dateren van september 2021. Het grootste deel van de werkvoorraad dateert van november en december 2021. Bij de Divisie Juridische Zaken stonden medio januari 2022 nog 303 rapporten open (stap 2 in antwoord 2). Naast nieuwe dossiers uit 2022 zien deze op overtredingen uit 2021, waarbij het grootste deel van de werkvoorraad van juli en augustus 2021 dateert.
Bent u het eens met de stelling dat de elke geconstateerde overtreding direct gemeld zou moeten worden zodat de ondernemer/chauffeur bewijsmateriaal kan veilig stellen indien hij in verweer zou willen gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u het eens met de stelling dat het aankondigen van een bestuurlijke boete (boeterapport) zo snel mogelijk aan de ondernemer moet worden toegekomen zodat hij de situatie terug kan halen en er een lerend effect van uit kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De NVWA stuurt voortdurend op het verkorten van de doorlooptijden, zonder af te doen aan het proces dat de beoordeling vraagt. Om een zorgvuldige afhandeling te kunnen borgen, dient daarbij rekening te worden gehouden met een benodigde doorlooptijd vanaf de constatering van de overtreding door de inspecteur tot aan het versturen van het voornemen van een bestuurlijke boete door de divisie Juridische Zaken van de NVWA. Het zo spoedig mogelijk kenbaar maken aan de ondernemer dat een overtreding is geconstateerd maakt onderdeel uit van de verbeteraanpak. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het nog steeds voorkomt dat ondernemers de aankondiging van een bestuurlijke boete (boeterapport) pas na acht of negen maanden ontvangt? Wat vindt u hiervan? Kunt u aangeven wanneer de inhaalslag gemaakt is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, kan dit bij een enkele ondernemer voorkomen. De NVWA vindt dit ongewenst en stuurt voortdurend op het verkorten van de doorlooptijden, zonder af te doen aan het proces dat de beoordeling vraagt.
Klopt het dat de boetes na een geconstateerde overtreding oplopen met 1.500 euro per overtreding?
Met het oog op een goede en slagvaardige handhaving van een omvangrijk stelsel van regels is in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren gekozen voor vaste boetebedragen. De eerste drie categorieën, van 500 euro, 1.500 euro en 2.500 euro, zijn gelijk aan de reguliere boetecategorieën van de inmiddels ingetrokken Regeling bestuurlijke boetes GWWD (Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren). Overtredingen ten aanzien van de transportverordening zijn ingedeeld in categorie 2, wat inderdaad 1.500 euro is. Dit bedrag kan worden verhoogd of verlaagd als sprake is van een van de volgende omstandigheden: geringe of juist ernstige gevolgen van de overtreding, overtreding door een particulier of recidive door de overtreder.
Deze wettelijke systematiek waarbij de bestuurlijke boete wordt verhoogd bij recidive werkt als volgt. Een overtreder aan wie een boete van 1.500 euro is opgelegd en die binnen vijf jaar nadat die boete onherroepelijk is geworden eenzelfde overtreding begaat, krijgt voor die tweede overtreding een boete van 3.000 euro. Begaat de overtreder binnen vijf jaar na die tweede overtreding opnieuw eenzelfde overtreding, dan is de boete voor de derde overtreding 4.500 euro, enzovoorts. Daarbij geldt steeds het criterium dat de eerder opgelegde bestuurlijke boete onherroepelijk moet zijn.
Het stelsel van bestuurlijke boetes onder het Besluit en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is in 2013 ingevoerd. Dit jaar worden de doeltreffendheid en de effecten van de bestuurlijke boete in het kader van de Wet dieren onderzocht. Dit onderzoek is in november 2020 aangekondigd in de brief aan uw Kamer over de uitkomsten van de evaluatie van de Wet dieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). De ervaringen vanuit de toezichtspraktijk met dit stelsel worden betrokken bij deze evaluatie.
Klopt het dat het oplopen van de boetes per geconstateerde overtreding zowel voor grote als kleine bedrijven geldt?
In het Besluit en de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren waarin het boetestelsel is opgenomen wordt geen onderscheid gemaakt in grote en kleine bedrijven. Voor het toepassen van de recidive bepaling wordt enkel gekeken naar de overtreden norm en niet naar de grootte van een bedrijf. Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven wordt deze regeling geëvalueerd.
Vindt u deze boete en de stapeling van boetes proportioneel? Zo ja, kunt u dat toelichten?
De keuze van de wetgever voor de hoogte van deze vijf vaste boetebedragen is ingegeven door de verwachting dat de bedragen een preventief en een afschrikwekkend effect hebben op potentiële overtreders. Hierbij is rekening gehouden met de diversiteit aan overtreders zoals die onder de Wet dieren bestaat. Hiermee werd voortgebouwd op de categorieën die al voor 2013 golden voor bepalingen ten aanzien van dierenwelzijn en diergezondheid die zich richten tot houders van dieren.
Bij de indeling van de overtredingen in de boetecategorieën is niet de ernst van de concrete beboetbare gedraging, maar de aard van het te overtreden voorschrift bepalend. De geringe of ernstige risico’s of gevolgen van de overtreding voor de volksgezondheid, dierenwelzijn, diergezondheid of milieu, worden vervolgens meegenomen om te beoordelen of het boetebedrag dient te worden verhoogd of verlaagd. Indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is, kan de boete worden gematigd.
Het huidige boetesysteem, dat ruimte laat voor enig maatwerk, is op zichzelf niet disproportioneel. Dit neemt echter niet weg dat dit aspect aan bod zal komen bij het aanstaand onderzoek naar de effecten van de bestuurlijke boete in het kader van de Wet dieren dat, indien nodig, tot wijzigingen van het systeem kan leiden.
Vindt u dat bij het bepalen van de boete en de stapeling de menselijke maat wordt gehanteerd? Zo ja, kunt u dit toelichten en ingaan op de geringe marges van een transportondernemer in relatie tot het boetebedrag en het feit dat een ondernemer vijf jaar vrij moet zijn van enige overtreding wil hij bij de stapeling van boetes weer bij nul beginnen?
Met de termijn van vijf jaar is ten tijde van het opstellen van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren aangesloten bij de recidivetermijn die wordt gehanteerd in het strafrecht. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 12 heb toegelicht, is er enige ruimte voor het opleggen van een lagere bestuurlijke boete indien de gevolgen van de overtreding gering zijn of indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Aan de andere kant wil ik benadrukken dat boetes ook voldoende afschrikwekkend moeten zijn en onder andere recidive moeten voorkómen. In het verleden is bijvoorbeeld ook veelvuldig in debat met uw Kamer gediscussieerd over de stelling dat de boetes voor overtredingen van voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens de Wet dieren juist te laag en niet voldoende afschrikwekkend zouden zijn.2 Mijn doel is om een balans te vinden, waarbij voldoende ruimte is voor maatwerk, maar waarbij ook boetes kunnen worden opgelegd die voldoende afschrikwekkend zijn en daadwerkelijk recidive voorkómen. Het eerder genoemde onderzoek naar de effecten van de bestuurlijke boete, waarbij overigens niet alleen sectorpartijen, maar ook maatschappelijke organisaties zullen worden bevraagd, zal hierbij een rol spelen.
Klopt het dat de NVWA het boetebeleid voor transporteurs aangescherpt heeft met de aankondiging dat een ondernemer bij drie of meer boetes in twee jaar tijd zijn transportvergunning kan verliezen? Waarom heeft u gekozen voor deze aanscherping?
De NVWA heeft een Algemeen Interventiebeleid en, per domein waar toezicht op wordt gehouden, een Specifiek Interventiebeleid. Onderdeel van het interventiebeleid is het verscherpt toezicht beleid. Indien een bedrijf (ernstige) overtredingen blijft begaan en het (specifiek) interventiebeleid onvoldoende is gebleken om de overtredingen op te heffen en verdere herhaling te voorkomen, wordt een zwaarder regime toegepast. Dit zwaardere regime is verscherpt toezicht. Per bedrijf wordt daarbij een maatwerkaanpak opgesteld. Ten aanzien van het domein dierenwelzijn bij transport is dit beleid vorig jaar aangescherpt en voor het eerst toegepast. Zo hebben enkele vervoerders de waarschuwing ontvangen dat zij bij een volgende overtreding onder verscherpt toezicht komen te staan. Dit beleid houdt in dat bij een volgende overtreding naast een boete een herstelmaatregel opgelegd gaat worden. In eerste instantie zal een last onder dwangsom worden opgelegd. Als steeds nieuwe overtredingen worden geconstateerd kan de vervoersvergunning uiteindelijk worden geschorst of ingetrokken. Er wordt dus een aantal stappen doorlopen, waarbij het bedrijf zelf in de gelegenheid wordt gesteld om verbeteringen aan te brengen en schorsing of intrekking van de vergunning te voorkomen.
Bent u op de hoogte van de geluiden van mensen op de werkvloer die aangeven dat bij het keuren van dieren willekeur plaatsvindt en daardoor ook bij het opleggen van boetes? Wat vindt u hiervan?
Ja, deze geluiden zijn aan het licht gekomen in het onderzoek door 2Solve naar kleine en middelgrote slachthuizen (Kamerstuk 28 286, nr. 1065). Net als mijn ambtsvoorganger ben ik van mening dat het belangrijk is dat keuringsoordelen en het toezicht van dieren die op transport gaan zo uniform mogelijk worden uitgevoerd. Sinds het onderzoek door 2Solve heeft de NVWA diverse verbeteracties in gang gezet om de keuringsoordelen en het toezicht van dieren die op transport gaan zo uniform mogelijk uit te voeren. Voor de voortgang verwijs ik u naar de brief die in aanloop van het commissiedebat over exportverzamelcentra naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 286, nr. 1216).
Deelt u de mening dat voor ondernemers, chauffeurs en inspecteurs de onzekerheid toeneemt en dat dit voor de ondernemer tot onduidelijke situaties leidt waarbij het ene dier bij de ene inspecteur zonder problemen vervoerd kan worden en een ander dier met dezelfde bemerking bij een andere inspecteur tot een boete kan leiden?
Zie mijn antwoord op vraag 15. Medewerkers van de NVWA houden ter waarborging van het dierenwelzijn toezicht op het transport van dieren en het doden van dieren in slachthuizen. Daarbij moeten zij in korte tijd op basis van alleen uiterlijk waarneembare kenmerken van een (geslacht) dier tot een professioneel oordeel komen of er sprake is van (niet) naleving. Idealiter komen medewerkers van de NVWA in gelijke gevallen tot een gelijk oordeel. Dat is de essentie van uniform werken door de NVWA. Het beoordelen van de aantasting van dierenwelzijn is echter mensenwerk en geen geautomatiseerd proces. Er zullen dus altijd verschillen zijn tussen de oordelen van medewerkers. Belangrijk is dat deze verschillen binnen een bepaalde bandbreedte blijven.
Klopt het dat bij het constateren van de overtreding een ander strafbaar feit gemeld kan worden dan opgenomen in het voornemen tot een boete (boeterapport)? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit kan en hoe de rechtszekerheid voor de ondernemer geborgd is?
Ja, het kan voorkomen dat een inspecteur, in het rapport van bevindingen, een verkeerd artikel aan het geconstateerde feitencomplex koppelt. In dat geval zal in het voornemen tot boeteoplegging en het boetebesluit de juiste grondslag van de overtreding worden vermeld, die afwijkt van de grondslag in het rapport van bevindingen. Dit gaat dus niet om de feiten van de overtreding, maar om de juridische kwalificatie daarvan. De overtreder heeft in de zienswijze op het boetevoornemen de gelegenheid om zowel de feiten als de juridische kwalificatie te betwisten. Hiermee is de rechtszekerheid gediend.
Bent u bekend met het protocol als uitwerking van de Europese richtsnoeren? Kunt u bevestigen dat dit protocol voldoende ruimte biedt om dierenartsen en ondernemers met «het oog van de kenner» en kennis van zaken dieren te laten beoordelen? Zo nee, bent u bereid deze ruimte te bieden zodat bij een keuring zo goed mogelijk gehandeld kan worden?
Ik ben bekend met het sectorprotocol transportwaardigheid. Dit protocol biedt voldoende ruimte voor ondernemers en dierenartsen om dieren te beoordelen. In het sectorprotocol, opgesteld door Vee & Logistiek Nederland, Producentenorganisatie Varkenshouderij en LTO Nederland, stellen deze sectorvertegenwoordigers dat zij deze Europese richtsnoeren als basis voor de beoordeling van de geschiktheid van dieren voor het voorgenomen transport gebruiken. Daarmee gebruiken zij net als de dierenartsen en inspecteurs van de NVWA de Europese richtsnoeren als toetsingskader. Door het uitwisselen van ervaringen en duidelijke handhavingscommunicatie tussen NVWA en sector wordt getracht de beoordeling van dieren door de NVWA en door de sector zo duidelijk en voorspelbaar mogelijk te maken. De NVWA is hierover continu in gesprek met de sector.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden en voor het debat over de NVWA?
Ja.
De registratie van geitenlammetjes |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het sinds 1 november 2020 verplicht is om geitenlammetjes uiterlijk zeven dagen na de geboorte te registeren?1
Ja.
Hoe is de controle op deze registratieverplichting vormgegeven?
Een houder die in het I&R-systeem melding doet van de geboorte van een geitenlam, waarbij de datum waarop deze melding wordt gedaan meer dan zeven kalenderdagen na de opgegeven geboortedatum ligt, krijgt in het I&R-systeem de mededeling dat de melding plaatsvindt buiten de wettelijke termijn. De melding kan vervolgens wel worden afgerond.
In het I&R-systeem wordt vastgelegd dat de melding buiten de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden. De bedrijfsspecifieke informatie over (het aantal) meldingen dat te laat wordt gedaan vormt input voor de jaarlijkse risico-inventarisatie door de NVWA.
Op basis van de melding van een geboorte in het I&R-systeem is geen controle mogelijk op de juistheid van de opgegeven geboortedatum. Zoals in antwoord op eerdere vragen van het lid Vestering is aangegeven, is het voor melkgeitenhouders mogelijk om in het I&R-systeem een andere geboortedatum dan de feitelijke geboortedatum te registeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Wat zijn de bevindingen met betrekking tot de naleving van de registratieplicht in dit eerste jaar? Hoeveel overtredingen zijn er geconstateerd?
In de periode 1 november 2020 tot en met 31 december 2021 hebben 319 houders één of meer geboortemeldingen buiten de termijn van zeven kalenderdagen doorgegeven. In totaal ging het bij deze 319 houders om 20.209 geboortemeldingen welke buiten de wettelijke termijn zijn geregistreerd in het I&R-systeem. Zie het antwoord op de vraag hierboven voor het proces van overtredingen met betrekken tot het melden.
Hoeveel geitenlammetjes zijn er geboren tussen 1 november 2020 en 1 november 2021?
De aangescherpte I&R-verplichtingen voor registratie van geboorte van en sterfte onder geitenlammeren is per 1 november 2020 van kracht geworden. Het kalenderjaar 2021 is daarmee het eerste volledige kalenderjaar dat deze verplichtingen van kracht waren. In antwoord op schriftelijke vragen van het lid Vestering heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer toegezegd in het eerste kwartaal van 2022 een analyse uit te voeren op de sterftecijfers over het kalenderjaar 2021 en uw Kamer in april 2022 over de uitkomsten te informeren (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1171).
Ik zeg uw Kamer toe dat ik op dat moment zal ingaan op de vragen 4 tot en met 13.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode binnen zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode dood geboren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode in totaal vroegtijdig gestorven, na zeven dagen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode na zeven dagen gestorven op het geitenbedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar een bokkenmester?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij bokkenmesters?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode gestorven bij opfokbedrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode afgevoerd naar het slachthuis en op welke leeftijd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel geitenlammetjes zijn in deze periode (uit zichzelf) gestorven in of op weg naar het slachthuis?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij geitenhouderijen en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
Het aantal door NVWA-inspecteurs uitgevoerde (her)controles in de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021, bij houders van geiten, is weergegeven in de navolgende tabel.
Inspecties door NVWA-inspecteurs van 1-11-2020 tot 1-11-2021
Projectmatige welzijnsinspecties uitgevoerd bij bedrijfsmatige melkgeitenhouderijen
23
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) naar aanleiding van een melding
53
Welzijnsinspectie bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) op eigen initiatief van een inspecteur
1
Welzijnsinspecties bij geitenhouders (particulier of bedrijfsmatig) in het kader van een herinspectie
26
Welzijnsinspectie bij een bokkenmester
1
Hoe vaak heeft de NVWA in deze periode controles in het kader van dierenwelzijn uitgevoerd bij bokkenmesters en hoeveel van deze controles zijn gedaan naar aanleiding van een melding?
In de periode van 1 november 2020 tot 1 november 2021 zijn geen meldingen binnengekomen bij de NVWA over mogelijke welzijnsproblemen bij bokkenmesters. De NVWA heeft één welzijnsinspectie uitgevoerd bij een bokkenmester. Deze inspectie vloeide voort uit een project.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Zoals aangegeven volgen de antwoorden op de vragen 4 tot en met 13 uiterlijk in april van dit jaar.
Het bericht ‘GLB-steun voor kalverhouders’. |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «GLB-steun voor kalverhouders»?1
Ja.
Klopt het dat in 2014 de gekoppelde steunmaatregel voor de kalverhouderij is gestopt en door uw voorganger een compensatieregeling is toegezegd om over een periode van zes jaar 10 miljoen euro jaarlijks te investeren in het verduurzamen van de kalverhouderij?
In 2014 heeft voormalig Staatssecretaris Dijksma in reactie op de afname van de directe betalingen voor de vleeskalverhouderij € 60 mln. aan Europese middelen toegezegd ter verduurzaming van de kalversector. In haar brief (Kamerstuk 28 625, nr. 194) heeft zij aangegeven de verduurzaming van de sector te willen ondersteunen door het bevorderen en stimuleren van systeeminnovaties in de kalfsvleesketen, niet alleen gericht op verbetering en doorontwikkeling van de huidige houderijsystemen, maar ook op een transitie naar nieuwe houderijconcepten.
Hoeveel van de beloofde middelen zijn in de afgelopen zes jaar gerealiseerd?
Er zijn 3 regelingen, te weten een kwaliteitsregeling en twee investeringsregelingen, opengesteld waarmee de eerste € 50 miljoen is beschikt.
1796 kalverhouders hebben een beschikking ontvangen voor deelname aan het kwaliteitssysteem Vitaal Kalf. Inmiddels is € 20.657.066,– subsidie uitgekeerd.
Ik houd rekening met een onderbesteding van ongeveer € 3 mln.
175 kalverhouders hebben een subsidieverlening ontvangen voor de investeringsregeling welzijnsvriendelijke stalvloeren voor vleeskalveren ter waarde van € 13.885.000,–. 161 kalverhouders hebben een subsidieverlening ontvangen voor de investeringsregeling ammoniakreductie die in stallen voor vleeskalveren ter waarde van € 7.500.000,–.
Vanwege een verwachtte onderbenutting hebben al deze kalverhouders op 5 maart 2021 een brief ontvangen waarin werd aangegeven dat ze verlenging konden aanvragen (openstelling 2018) of hun beschikking konden teruggeven als zij niet langer van plan waren het project waarvoor zijn subsidie hadden aangevraagd daadwerkelijk uit te voeren. Bij voldoende teruggegeven beschikkingen zou, met de vrijvallende budgettaire reservering, een extra openstelling worden georganiseerd. 100 kalverhouders hebben verlenging aangevraagd (58 welzijnsvloeren, 42 ammoniakreductie), 11 kalverhouders hebben hun beschikking (€ 484.637,–) teruggegeven en 10 kalverhouders hebben hun beschikking (€ 786.100,–) laten verlopen zonder de beschikking terug te geven of een uitstelverzoek in te dienen. Door het beperkte aantal teruggegeven beschikkingen was er onvoldoende budget om de regeling, rekening houdend met de uitvoeringskosten, voor een derde maal open te stellen. We hebben contact opgenomen met de betreffende 11 kalverhouders waarna een deel van hen alsnog verlenging heeft aangevraagd. Voor alle subsidieverleningen die in het voorjaar 2022 dreigen te verlopen (openstelling 2018 en 2019) kunnen kalverhouders nu verlenging aanvragen.
Tot op heden is € 4.136.199,– uitgekeerd voor de subsidieregeling welzijnsvloeren en € 1.172.458,– voor de subsidieverlening ammoniakreductie. Er zijn op dit moment 13 uitstelverzoeken in behandeling.
Deelt u de mening van Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) dat de kalverhouderij nog circa € 30 miljoen tegoed heeft van het Ministerie van LNV? En dat de beschikbare gelden mede door onzeker overheidsbeleid nog niet besteed zijn, omdat handelingsperspectief voor ondernemers ontbrak? Zo nee, welk bedrag heeft de sector nog tegoed? Zo ja, hoe gaat u deze belofte inwilligen?
Nee, die mening deel ik niet. Alle middelen van de eerste vijf jaar (€ 50 mln.) zijn beschikt. Voor de laatste € 10 mln. zal binnenkort een nieuwe subsidieregeling worden opengesteld. In een brief van 18 mei 2021 (Kamerstuk 28 973 nr. 242) over de Scenariostudie Kalverketen heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat deze laatste € 10 mln. beschikbaar komen aan initiatieven die duurzamere alternatieven voor de huidige kalverketen ontwikkelen en testen. Ik zal uw Kamer informeren over de contouren van de subsidieregeling en de randvoorwaarden daarbij, wanneer daar meer over bekend is.
Overigens geldt voor alle Europese subsidies uit de tweede pijler van het GLB (ELFPO) een termijn waarbinnen het budget besteed moet worden. De bestedingstermijn van de kalverregelingen is twee of drie jaar zoals vastgelegd in de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies. Vanwege de coronacrisis hebben alle kalverhouders die bij de eerste openstelling (najaar 2018) een positieve beschikking hebben ontvangen en daartoe een verzoek hebben gedaan een generiek uitstel van één jaar ontvangen. Voor de tweede openstelling (najaar 2019) kunnen veehouders op individuele basis een verzoek voor uitstel indienen. Ook kalverhouders die eerder uitstel hebben ontvangen, kunnen opnieuw een verzoek indienen.
Kunt u toezeggen dat de beloofde middelen op het boerenerf van kalverhouders terecht komen zoals door uw voorganger toegezegd en niet op een andere wijze voor bijvoorbeeld onderzoek worden aangewend of terugvloeien naar de staatskas?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn deze middelen bedoeld voor de verduurzaming van de vleeskalverketen. Van dit budget is geen onderzoek gedaan. Als Europese middelen uit het GLB niet worden uitgegeven, vloeien deze terug naar de Europese Unie, niet naar de algemene (nationale) middelen.
Bent u bereid om de subsidie voor duurzaamheidsinvesteringen voor welzijnsvriendelijke vloeren en ammoniakemissiereductie met een jaar te verlengen?
Dat ben ik niet voornemens. Kalverhouders die een beschikking hebben voor de bestaande kalverregelingen kunnen op individuele basis uitstel aanvragen van de voorwaarde van de subsidieregeling om de installatie en betaling van de welzijnsvriendelijke vloer/ammoniak reducerende investering binnen twee respectievelijk drie jaar na de datum waarop de subsidie aan een kalverhouder is toegekend, gedaan te hebben. Een uitstelaanvraag moet met goede redenen omkleed zijn. Er dient sprake te zijn van overmacht of onvoorziene omstandigheden.
Bent u bereid om met de sector in overleg te gaan om te spreken over de niet bestede middelen en een goede besteding te vinden voor de resterende zesde tranche, welke in lijn ligt met de intenties van de afspraak met de Staatssecretaris in 2014?
Ik ben al geruime tijd met de sector in gesprek over de niet-bestede middelen. Zoals ik in vraag 4 heb uitgelegd voldoe ik bij de uitvoering van dit beleid aan de toezegging van Staatssecretaris Dijksma in 2014.
De plannen van dierentuinen om gorilla’s te doden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht vanThe Guardian «Campaigners criticise European zoo proposals to cull adult male gorillas»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de plannen van de European Association of Zoos and Aquaria (EAZA) om gorilla’s te doden, te castreren of om mannelijke gorilla’s solitair op te sluiten?
Door middel van het bericht in The Guardian ben ik daarvan op de hoogte. EAZA heeft een langetermijnvisie opgesteld over alle verschillende mogelijkheden ten aanzien van het management van gorilla’s. In deze visie worden meerdere managementopties genoemd om met mannelijke volwassen gorilla’s in dierentuinen om te gaan, zoals castreren of huisvesten in een «bachelor» groep (groep met alleen mannelijke dieren), kunstmatige inseminatie, etc.
Geldt dit plan ook voor Nederlandse dierentuinen die lid zijn van de EAZA? Klopt het dat Blijdorp te Rotterdam, Burgers Zoo te Arnhem, Ouwehands Dierenpark te Rhenen en Artis te Amsterdam lid zijn van de EAZA en gorilla’s houden? Welke andere Nederlandse dierentuinen zijn lid van de EAZA en welke dierentuinen houden gorilla’s?
Er zijn zeven dierentuinen in Nederland die lid zijn van EAZA en die gorilla’s houden. Dat zijn – zoals u al in uw vraag aangeeft – Blijdorp, Koninklijke Burgers Zoo, Ouwehands Dierenpark en Artis. De andere drie dierentuinen zijn Apenheul, Safaripark Beekse Bergen en GaiaZOO.
De EAZA benoemt in haar statement2 dat hun leden onafhankelijke organisaties zijn die daarin hun eigen beslissingen kunnen nemen. In hun statement geven ze ook aan dat er geen korte of middellange termijn plannen zijn om mannelijke gorilla’s te doden. De Nederlandse dierentuinen die lid zijn van EAZA zijn niet van plan mannelijke gorilla’s te doden, noch deze dieren solitair te huisvesten.
Bent u bereid om het doden van gorilla’s in Nederlandse dierentuinen te verhinderen en u krachtig uit te spreken tegen het doden van gorilla’s in Europa?
Ik ben van mening dat dierentuinen, voordat er gefokt wordt met gorilla’s, een goede afweging moeten maken. Ze moeten zich vooraf de vraag stellen of het wenselijk is dat er een nieuw dier geboren gaat worden. In die afweging zouden onder andere het aantal beschikbare plekken en de bijdrage aan de instandhouding van de diersoort meegewogen moeten worden. Ook moet er alles aan gedaan worden om het dierenwelzijn te borgen van de dieren.
Deelt u de mening dat het doden van gorilla’s in strijd is met de bescherming van de soort, een doel waar dierentuinen hun bestaansrecht aan ontlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het dierenwelzijn is van groot belang dat de dieren zoveel mogelijk in natuurlijke groepen leven en hun natuurlijke gedrag kunnen uitoefenen. Gorilla’s leven in de natuur in haremgroep (één man met meerdere vrouwen). Mannelijke dieren verlaten in de pubertijd de groep om een nieuw groep te vinden. Als een nieuwe groep wordt gevonden, wordt met de leider van de groep om het leiderschap gevochten. Dit werkt hetzelfde voor gorilla’s in een dierentuin. Als er in de dierentuin meerdere mannelijke dieren in een groep bij elkaar geplaatst worden waar ook vrouwelijke dieren aanwezig zijn, leidt dit tot gevechten met vaak ernstige verwondingen.
Als een dierentuin een fokgroep van gorilla’s heeft, dan is inherent het gevolg dat er mannelijke dieren over blijven. Daar moet de dierentuin goed voor zorgen. Zoals eerder aangegeven zijn Nederlandse dierentuinen niet van plan gorilla’s te doden, noch deze dieren solitair te huisvesten. Ik hecht daarom belang aan onderzoek naar diervriendelijke alternatieven voor mannelijke gorilla’s die niet in de harem kunnen blijven. De Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) voert hier momenteel een langlopend wetenschappelijk onderzoek naar uit.
Erkent u dat gorilla’s groepsdieren zijn? Bent u dan ook bereid om u krachtig uit te spreken tegen het solitair opsluiten van mannelijke gorilla’s? Zo nee, waarom niet?
Gorilla’s zijn hele sociale dieren en het kunnen uitoefenen van natuurlijk sociaal gedrag met soortgenoten is cruciaal voor een positief dierenwelzijn. In artikel 4.7 van Besluit houders van dieren is dan ook vastgelegd dat bij de huisvesting van dieren zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met het natuurlijk gedrag, waaronder het sociale gedrag (artikel 4.7, lid 2 onder b). Soms is het nodig om een dier uit de groep te halen vanwege gevechten of andere sociale onrust. Dit kan soms leiden tot een korte periode van noodzakelijke solitaire huisvesting totdat er een nieuwe sociale groep voor een dier is gevonden. Voor deze dieren is binnen EAZA een structuur ingericht, zodat deze dieren naar een nieuwe groep verplaatst kunnen worden. Echter, het langdurig solitair huisvesten van niet-solitaire dieren vind ik onacceptabel.
Wat is de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke gorilla’s in Nederlandse dierentuinen? Kunt u dit uitsplitsen naar leeftijdscategorie?
In onderstaande tabel staat een overzicht van de gorilla’s die in de betreffende Nederlandse dierentuinen gehouden worden. Iedere dierentuin verstrekt eens per jaar een overzicht aan RVO van het aantal dieren dat het voorgaande jaar in de dierentuin is geboren, gestorven, verworven en uitgeplaatst. Op deze manier kan RVO het verloop in dierentuinen monitoren en signalen van welzijnsproblemen in een vroeg stadium opsporen. Vrijwel alle dierentuinen leveren daarbij ook een overzicht van hun actuele dierbestanden aan, al is het verstrekken van dit overzicht niet verplicht. Daarom is van enkele dierentuinen niet exact bekend hoeveel dieren zij van iedere soort houden. Ook is er in de cijfers geen onderscheid te maken tussen volwassen dieren en jonge dieren. Het betreffen de gegevens van 31 december 2020. Het is vanzelfsprekend dat er mogelijkerwijs wijzigingen hebben plaatsgevonden in 2021 of 2022.
GaiaZOO
3 mannelijke dieren
5 vrouwelijke dieren
Ouwehands Dierenpark
6 mannelijke dieren
Beekse Bergen
1 mannelijk dier
3 vrouwelijke dieren
4 mannelijke dieren
Artis
6 mannelijke dieren
3 vrouwelijke dieren
Diergaarde Blijdorp
4 mannelijke dieren
5 vrouwelijke dieren
Apenheul
2 mannelijke dieren
6 vrouwelijke dieren
14 dieren met onbekend geslacht
Koninklijke Burgers» Zoo
5 mannelijke dieren
6 vrouwelijke dieren
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het slachten van ‘opdringerige’ konikpaarden in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Opdringerige» konikpaarden Oostvaardersveld geslacht»?1
Kunt u bevestigen dat de 29 konikpaarden die geslacht worden, officieel de status «gehouden dieren» hebben? Zo nee, waarom niet?
Kunt u bevestigen dat deze dieren recht hebben op de nodige zorg en bescherming?
Deelt u de mening dat het niet de bedoeling is dat het Oostvaardersveld een vorm van extensieve veehouderij is, waarbij dieren in een opvolgende cyclus worden geplaatst vanuit de Oostvaardersplassen om vervolgens te eindigen in het slachthuis?
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat met regelmaat paarden worden afgevoerd naar de slacht omdat ze zogenaamd «opdringerig» zouden zijn, zonder dat er eerst alles aan gedaan is om de dieren met rust te laten?
Welke stappen zijn er genomen om deze paarden elders op te vangen?
Hoeveel paarden die op het Oostvaardersveld hebben gestaan zijn er in de afgelopen vijf jaar naar het slachthuis gebracht? Wat was hiervoor de reden?
Klopt het dat de plek van de geslachte konikpaarden ingenomen zal worden door konikpaarden uit andere gedeelten van de Oostvaardersplassen?
Deelt u het inzicht dat de nieuwe groep van paarden mogelijk eenzelfde lot te wachten staat? Zo nee, waarom niet?
Kunt u nagaan bij de provincie Flevoland hoe voorkomen gaat worden dat de nieuwe aanwas eenzelfde lot ondergaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de provincie Flevoland adviseren om te voorkomen dat dit scenario zich gaat herhalen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Het bericht ‘‘Foute’ soja in duurzaam veevoer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht ««Foute» soja in duurzaam veevoer»?1
Ja.
Klopt het dat het volume soja met Round Table on Responsible Soy (RTRS)-credits dat wordt gebruikt in de Nederlandse veehouderij bijvoorbeeld op bedrijven wordt geproduceerd waar bos al eerder is gekapt en waar toch certificaten voor worden uitgegeven die als credits worden verhandeld? Zo ja, hoe reflecteert u op dit gegeven?
In de RTRS-standaard worden in totaal vier categorieën land onderscheiden. Voor drie categorieën geldt dat soja afkomstig uit deze categorieën voor certificering in aanmerking komt als de landconversie voor juni 2016 legaal heeft plaatsgevonden. Heeft de landconversie na juni 2016 plaatsgevonden, dan komt de soja niet in aanmerking voor certificering onder de RTRS-standaard. Voor een categorie land geldt dat de soja daaruit afkomstig niet in aanmerking komt voor certificering, tenzij de producent kan aantonen dat de landconversie voor mei 2009 heeft plaatsgevonden. Het kan dus inderdaad zo zijn dat de in de Nederlandse veehouderij gebruikte RTRS-soja afkomstig is van bedrijven waar het bos al eerder is gekapt. Echter, de RTRS-standaard en daarvan afgeleide certificering en certificeringschema’s is een effectief middel gebleken om het Nederlandse verbruik van geïmporteerde soja voor een belangrijk deel te verduurzamen en ontbossingsvrij te maken. Dit wordt bevestigd in de meest recente Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)2.
Deelt u de mening dat het tegengaan van ontbossing van het grootste belang is in de aanpak van de wereldwijde klimaatverandering en het tegengaan van biodiversiteitsverlies? Deelt u tevens de mening dat Nederland als de grootste soja-importeur van de Europese Unie hierbij een belangrijke rol te spelen heeft? Zo nee, waarom niet?
Tegengaan van ontbossing en bosdegradatie is deel van het gemeenschappelijke EU-beleid inzake tegengaan klimaatverandering en opwarming van de aarde door beperking uitstoot broeikasgassen en tegengaan van verder biodiversiteitsverlies door verduurzaming van aanvoerketens van belangrijke agrogrondstoffen, waaronder soja. Nederland wil hierop een belangrijke rol blijven spelen.
Nederland is overigens niet de grootste importeur van soja binnen Europa, maar vooral toegangspoort naar andere EU-landen. En hoewel Nederland zelf haar sojagebruik heeft verduurzaamd, geldt dit in veel mindere mate voor andere EU-landen3. Nederland heeft mede daarom de laatste jaren een belangrijke en prominente rol gespeeld in verduurzaming van de sojaproductie, bijvoorbeeld ook door eigenstandig en samen met andere ADP-landen (Amsterdam Declaration Partnership) er bij de Europese Commissie op aan te dringen om met concrete maatregelen te komen om bij te dragen aan het stoppen van ontbossing en bosdegradatie. Het kabinet verwelkomt daarom dat er nu een voorstel van wet van de Europese Commissie voorligt om producten, waaronder soja, te weren die gerelateerd zijn aan ontbossing en bosdegradatie.
Deelt u de mening dat consumenten en andere ketenpartijen ervan uit moeten kunnen gaan dat als zij producten consumeren waar keurmerken op staan die garanderen dat deze producten niet bijdragen aan ontbossing, zij ervan uit moeten kunnen gaan dat dit zo is?
Ik deel uw mening dat ten algemene consumenten en andere ketenpartijen moeten kunnen vertrouwen op garanties die keurmerken in en via een keten aangeven. Er bestaan op dit moment echter geen keurmerken of logo’s voor duurzaam geteelde soja op consumentenproducten4. RTRS-credits garanderen bij gebruik van het Book & Claim systeem dat tenminste een equivalent van de gebruikte soja op duurzame wijze geproduceerd is. Dat dit mogelijk niet aansluit bij verwachtingen van consumenten valt in zichzelf RTRS niet te verwijten
Deelt u de mening dat RTRS-credits deze garantie onvoldoende bieden, omdat het niet gaat om fysieke ontbossingsvrije soja maar om een creditsysteem?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat 60% van de soja die in Nederland als veevoer wordt gebruikt, is afgedekt met RTRS-credits, maar dat het overige deel van het volume alleen voldoet aan de richtlijn van de Fédération Européenne des Fabricants d'Aliments Composés (FEFAC) die door de sector zelf is opgesteld, waarbij legale ontbossing is toegestaan en ook vernietiging van bijvoorbeeld de savannes van de Cerrado niet is uitgesloten? Zo ja, hoe reflecteert u hierop?
Volgens de Monitor Duurzame Agro-grondstoffen 2021 van het CBS5 gebruikten diervoederbedrijven in 2020 1,50 miljoen ton sojameel in mengvoer en werd voor 1,70 miljoen ton certificaten aangekocht. Ruim 1 miljoen ton daarvan betrof RTRS-certificaten. Uitgaande van een totaal van 1,70 miljoen ton, bedroeg het aandeel RTRS in 2020 dus ongeveer 62 procent. RTRS is echter niet het enige certificeringsschema dat staat voor ontbossingsvrije soja. Er zijn nog enkele andere schema’s die geen legale én illegale ontbossing toestaan. Uit dezelfde monitor blijkt dat 119 duizend ton soja andere conversievrije standaarden betrof. Het totaal aandeel ontbossingsvrije soja komt daarmee uit op ongeveer 69%. Om dit cijfer in perspectief te plaatsen wil ik nog wijzen op het volgende. In 2015 heeft de Nederlandse diervoedersector de afspraak gemaakt om in diervoeders bestemd voor de productie van dierlijke producten (melk, vlees, kaas en eieren) ten behoeve van de binnenlandse consumptie alleen nog RTRS-gecertificeerde soja te gebruiken. Uit de IDH European Soy Monitor 2019 6 blijkt dat de «soja-voetafdruk» gekoppeld aan de Nederlandse consumptie van dierlijke producten meer dan 855 duizend ton bedroeg, welke ruimschoots wordt afgedekt met de aangekochte hoeveelheid RTRS-soja.
De FEFAC Soy Sourcing Guidelines (FSSG) stellen minimumeisen aan verantwoorde soja. In 2021 zijn 19 standaarden goedgekeurd volgens de FSSG. Alle standaarden stellen eisen aan het tegengaan van illegale ontbossing. Daarbij verbieden enkele standaarden, waaronder RTRS, ook legale ontbossing en het converteren van andere waardevolle ecosystemen. Ik waardeer dit. Wat betreft het beschermen van ook andere ecosystemen, zoals bijvoorbeeld savannes in de Cerrado in Brazilië, wijs ik u op het initiatief van de Europese Commissie om te komen tot een wet op ontbossingsvrije goederen, waaronder soja. Binnenkort zal het BNC-fiche over deze wet aan de Tweede Kamer worden aangeboden.
Kunt u de verschillen in de voorwaarden voor FEFAC en RTRS nog eens nader uiteenzetten?
De Fédération Européenne de Fabricants d’Aliments Composés (FEFAC) is de Europese brancheorganisatie voor de diervoederindustrie. Met zijn FSSG formuleert FEFAC minimumeisen waaraan verantwoorde soja moet voldoen. In 2021 zijn 19 standaarden goedgekeurd en daarmee FSSG-compliant. De FSSG is een vrijwillige richtlijn en benchmarksysteem voor veevoerbedrijven om duurzame soja in te kopen.
De Round Table for Responsible Soy (RTRS) is in 2006 in Zwitserland opgericht door bedrijven, banken en maatschappelijke organisaties. Overheden zijn geen lid van de RTRS. De RTRS als «platformorganisatie» heeft in 2010 een mondiale standaard voor duurzame («verantwoorde») sojaproductie vastgesteld. De RTRS is dus een private duurzaamheidsstandaard en kent diverse certificeringschema om duurzame soja te certificeren (met onafhankelijk uitvoering van controle en audits) en handelsmodellen (Chains of Custody) voor de aanvoerketens van duurzame soja.
Kijkend naar het ambitieniveau van FEFAC/FSSG versus dat van RTRS dan blijkt dat RTRS op inhoudelijke principes en criteria (bijvoorbeeld mensenrechten, chemicaliën, ontbossing) strengere eisen stelt dan FSGG toelaat. En ook ten aanzien van controle en audits kiest RTRS voor de «strengste» variant, namelijk controle door onafhankelijke certificerende instanties, waar FSSG ook lichtere manieren van controle toestaat. Daarbij zij nog opgemerkt dat RTRS de enige sojastandaard is die ISEAL member is en het enige (FSGG compliant) sojaschema is dat transparant communiceert over de boeren die gecertificeerd zijn en de bedrijven die de gecertificeerde soja hebben gekocht.
Deelt u de mening dat Nederland en Nederlandse (veevoer)bedrijven op dit moment onvoldoende doen om de wereldwijde ontbossing door sojaproductie tegen te gaan? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om als Nederland wel voldoende actie te ondernemen?
Nederland en Nederlandse bedrijven lopen relatief veelal voorop in Europa en de wereld. Zie hiervoor antwoord op vragen 2 en 3. Niettemin is dit nog niet voldoende en is er op Europees en mondiaal niveau meer inzet nodig, ik verwijs daarvoor naar antwoord vraag 3.
Klopt het dat 80% van de soja die naar Europa wordt verscheept bestemd is voor veevoer en dat in 2018 23% van geïmporteerde soja uit de savannes van de Cerrado kwam?
Ik kan de door u aangegeven cijfers niet bevestigen. Wel kan ik aangeven dat uit de IDH-European Soy Monitor 2019 blijkt dat van de 34,3 miljoen ton in de EU27+ geïmporteerde soja, 13,7 miljoen ton (= ca. 40%) afkomstig was uit Brazilië. In dezelfde monitor staat vermeld dat ongeveer de helft van de uit Brazilië geïmporteerde soja afkomstig is uit de Cerrado, wat overeenkomt met een aandeel van ca. 20%.
Deelt u de mening dat deze berichtgeving de nut en noodzaak verder benadrukt van een transitie naar een kringlooplandbouw waarin er geen soja meer uit ontboste gebieden hoeft te worden gehaald voor het veevoer in Nederland? Bent u bereid naar aanleiding van deze berichtgeving het concept van kringlooplandbouw nogmaals te agenderen in Europa?
Mijn visie op de landbouw, en in het bijzonder de kringlooplandbouw, heb ik verwoord in de beleidsnotitie «landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden» en deze eerder met u gedeeld en besproken7. Verder zet ik via de Nationale Eiwitstrategie8 in op het beperken van de afhankelijkheid van geïmporteerde eiwitten, dit kan leiden tot minder import van soja.
Bent u van mening dat de garantie voor consumenten dat ze ontbossingsvrij consumeren straks voldoende is afgedekt met het voorstel van de Europese Commissie waarin het verplicht wordt voor bedrijven om aan te tonen dat de producten waarmee zij handelen niet zijn geproduceerd op land dat is ontbost na 31 december 2020?
Voor het standpunt van de regering over het recente voorstel van de Europese Commissie verwijs ik naar het BNC-fiche dat binnenkort met de Kamer wordt gedeeld.
Deelt u de mening dat actie om te zorgen dat Nederland niet bijdraagt aan de wereldwijde ontbossing eigenlijk niet kan wachten tot de implementatie van de nieuwe Europese richtlijn? Zo ja, welke stappen gaat u op de korte termijn nemen om de ontbossing tegen te gaan?
Om ontbossing te kunnen stoppen zijn meerdere instrumenten nodig, die elkaar kunnen aanvullen. Dat geldt bijvoorbeeld voor certificeringsstandaarden als RTRS en de op 17 november 2021 nieuw voorgestelde Europese boswet. Ik ben van mening dat het van groot belang is dat de Europese lidstaten, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven gezamenlijk op blijven trekken in deze, omdat alleen zo een signaal van voldoende gewicht kan worden afgegeven en voldoende impact kan worden bereikt. In dit kader verwijs ik naar onder meer de actieve opstelling van Nederland in het ADP, de Tropical Forest Alliance en in het ENSI – European National Soy Initiatives – platform, getrokken door IUCN NL, maar ook de programma’s die Nederland samen met diverse partners ondersteunt ter verduurzaming van de productie van agrarische grondstoffen.
Erkent u dat in de Europese verordening niet alle natuurgebieden worden beschermd? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld bossavannes ook beschermd worden tegen ontbossing en consumenten daardoor kunnen vertrouwen op een duurzaamheidskeurmerk?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen ook een rol te spelen hebben in het garanderen dat hun investeringen niet bijdragen aan de wereldwijde ontbossing? Zo ja, bent u bereid deze aanvulling op de bestaande plannen te agenderen in Europa? Zo nee, waarom niet?
Banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen spelen een belangrijke rol als het gaat om het vermijden van investeringen die gerelateerd kunnen zijn aan ontbossing en biodiversiteitsverlies. Bovendien verwacht het kabinet van ondernemingen die internationaal opereren dat zij «gepaste zorgvuldigheid» toepassen volgens de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-RL) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Dit houdt onder andere in dat ondernemingen negatieve gevolgen in activiteiten, toeleveringsketens en zakelijke relaties moeten identificeren en beoordelen, en negatieve gevolgen mitigeren en voorkomen. Uit onderzoek van onder andere De Nederlandsche Bank en Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat financiële instellingen aanzienlijke financieringen hebben uitstaan aan bedrijven met een hoge of zeer hoge afhankelijkheid van ecosysteemdiensten. Ontbossing en biodiversiteitsverlies vormt daarmee een materieel risico voor zowel bedrijven als hun financiers. Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ondersteunt verschillende initiatieven in de financiële sector die tot doel hebben de transparantie met betrekking tot de impact op biodiversiteit (waaronder ontbossing) en afhankelijkheden van ecosysteemdiensten te versnellen.
In EU-verband is door de nieuwe strategie voor duurzame financiering van de Europese Commissie de aandacht voor duurzaamheid in de financiële sector sterk toegenomen. Deze strategie kondigt een verscheidenheid aan nieuwe voorstellen en doorlopende initiatieven aan om duurzaamheid (waaronder biodiversiteit) verder te integreren in de financiële wereld. Ik blijf mij er voor inzetten dat tegengaan van wereldwijde ontbossing wordt meegenomen in lopende en aangekondigde EU-initiatieven.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De Regeling ten behoeve van de gerichte opkoop van veehouderijen ter vermindering van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura-2000 gebieden, zoals toegezonden aan de Kamer op 24 november |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Wat bedoelt u met het doel van de maatregel «om veehouderijactiviteiten definitief te laten beëindigen»?1
Het doel van de regeling is het structureel verminderen van stikstofdepositie in stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen. De definitieve beëindiging van de veehouderijen die opgekocht worden is nodig om de stikstofopbrengst blijvend te borgen.
Is het doel van de Regeling ten behoeve van de gerichte opkoop van veehouderijen ter vermindering van de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden nu gewijzigd van stikstofreductie naar bedrijfsbeëindiging?
Nee, er is geen sprake van wijziging van het doel. Er is sprake van een budgetophoging van de 1e tranche van de regeling met daarbij enkele inhoudelijke wijzigingen die ertoe leiden dat meer koopovereenkomsten met veehouderijen tot stand kunnen komen. Het doel van de regeling blijft hetzelfde, namelijk het structureel verminderen van stikstofdepositie op natuurgebieden via het opkopen en definitief beëindigen van veehouderijen.
Hoe verhoudt dit doel zich tot uw eerdere uitspraken dat het stoppen van bedrijven geen doel op zich is maar dat het om reductie van stikstof gaat?
De definitieve beëindiging van veehouderijen is geen doel op zich maar staat ten dienste van het doel om de stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden structureel te verminderen.
Kunt u toelichten waarom de bepaling dat een veehouder die deelneemt aan de opkoopregeling niet elders in Nederland een veehouderij zal vestigen of overnemen, ook niet via een deelneming van de veehouder in een vennootschap, samenwerkingsverband of anderszins (artikel 6, lid 3, sub a) in de opkoopregeling is gehandhaafd, terwijl in het kader van de onderhandelingen over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering was overeengekomen dat deze bepaling uit de opkoopregeling zou worden verwijderd?
De 1e tranche van de regeling, inclusief de ophoging daarvan met extra geld, is bedoeld voor ondernemers die willen stoppen en hun bedrijf vrijwillig definitief willen beëindigen. Voor hen kan deze regeling perspectief bieden. Het doorstartverbod is nodig om de emissiereductie blijvend te borgen en te voorkomen dat elders nieuwe emissies door veehouderijactiviteiten gaan ontstaan.
Momenteel bereid ik de 2e tranche van de regeling voor. In lijn met de door de Kamer aangenomen motie van de leden De Groot en Van Otterloo (Kamerstuk 35 600, nr. 45) onderzoek ik of het tot de mogelijkheden behoort de 2e tranche open te stellen voor ondernemers die willen verplaatsen. De motie verbindt daar voorwaarden aan: overname van een bestaand bedrijf elders, enkel gericht op het houden van dieren met productierecht en via innovatie een verdere emissiereductie realiseren. Op dit moment ben ik met deze verkenning nog niet zo ver om dergelijke wijzigingen in de eerste tranche van de regeling te kunnen doorvoeren.
Onder welke voorwaarden is het mogelijk om de depositieruimte die ontstaat door de vermindering van de stikstofdepositie, al dan niet via het stikstofregistratiesysteem, toe te delen aan tracébesluiten of woningbouwprojecten en aan de legalisatie van in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) gemelde en meldingsvrije activiteiten?
Bij het treffen van bronmaatregelen is het uitgangspunt van het beleid dat het effect van maatregelen vast moet staan voordat depositieruimte kan worden ingezet voor economische ontwikkelingen en het legaliseren van meldingen en meldingsvrije activiteiten. Ook moeten de maatregelen additioneel zijn ten opzichte van wat nodig is om te voldoen aan art. 6 lid 1 en 2 van de Habitatrichtlijn. Het kabinet geeft ook invulling aan deze verplichtingen. Met de structurele aanpak wordt beoogd via een pakket aan maatregelen duurzaam behoud van de natuur te verzekeren en wordt verder gewerkt aan het realiseren van de verbeterdoelstellingen. Dit door én in te zetten op een aanmerkelijke vermindering van de stikstofdepositie én een verdere impuls te geven aan verbetering van de voor stikstof gevoelige natuur. Dit draagt bij aan het op landelijk niveau realiseren van een gunstige staat van instandhouding. Als via monitoring blijkt dat de effecten te weinig blijken te zijn, worden extra maatregelen genomen waardoor de omgevingswaarden alsnog worden behaald.
Hoe verhoudt het toedelen van depositieruimte die ontstaat door de vermindering van de stikstofdepositie door de opkoopregeling zich tot de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6, eerste en tweede lid, van de Habitatrichtlijn?
Er is geen overzicht van wat specifiek het effect is geweest van de opkoop van veehouderijen in het verleden. Wanneer een veehouderij stopt en er geen nieuwe activiteiten met stikstofdepositie voor in de plaats komen, is er sprake van stikstofreductie en hiermee een verminderde belasting op de stikstofgevoelige natuur. Dat blijkt dan vervolgens in de jaren erna uit de berekeningen van de achtergronddepositie in AERIUS Monitor. De reductie van de stikstofdepositie sinds circa 1990 heeft aantoonbaar positieve effecten opgeleverd. Zo bleek bijvoorbeeld de heide minder snel te vergrassen en was de kunstmatige toevoer van gebufferd grondwater om verzuring van heidevennen tegen te gaan niet meer nodig. Door de lange duur van de resterende overbelasting, dreigt er echter toch weer verslechtering op te treden en is dit deels daadwerkelijk gebeurd. Daarom is een verdere reductie van die overbelasting noodzakelijk.
Overigens betekent een verminderde overbelasting niet automatisch dat er sprake is van daadwerkelijk natuurherstel. Daarvoor is veelal ook actief inrijpen in de natuur zelf nodig door herstelmaatregelen. Zowel stikstofbronmaatregelen als natuurherstelmaatregelen maken dan ook onderdeel uit van de stikstofaanpak.
Kunt u een overzicht geven van de aangetoonde positieve effecten op natuurherstel door in het verleden opgekochte veehouderijen nabij Natura 2000-gebieden en van de aangetoonde effecten van eerdere reductie van de stikstofdeken door stikstofreductie die sinds 1990 gerealiseerd is? Zo nee, waarom niet?
Over de voortgang en gevolgen van de bron- en natuurherstelmaatregelen van het Programma Stikstofreductie en Natuurverbetering, waaronder de opkoopregelingen, wordt iedere twee jaar gerapporteerd, voor het eerst in 2023.
In 2021 hebben PBL, RIVM en WUR op verzoek van LNV onderzocht welke informatie en methoden nodig en beschikbaar zijn om over de gevolgen van de maatregelen en de effecten te kunnen rapporteren. Het gaat daarbij zowel om de gevolgen voor de omvang van de stikstofdepositie als de ontwikkelingen in de natuurgebieden, waaronder het herstel van flora en fauna. Duidelijk is dat niet alle informatie en methoden nu al beschikbaar zijn. Er is bovendien veelal sprake van meerdere factoren die van invloed zijn op ecologische ontwikkelingen, waardoor het effect van één maatregel moeilijk te isoleren is. Het verder ontwikkelen van methodieken en het op orde brengen van de (kwaliteit, actualiteit en continuïteit van de) gegevensvoorziening met de bestuursorganen die de maatregelen uitvoeren, is onderdeel van een groeipad.
Hoe gaat u monitoren wat de daadwerkelijke effecten op de overbelaste Natura 2000-gebieden zijn van deze opkoopregeling, bijvoorbeeld als het gaat om herstel van flora en fauna?
De Regeling biedt de mogelijkheid voor provincies om bij de opkoop van een bedrijf ook bedrijfsmiddelen te verwerven. Onder bedrijfsmiddelen worden hier roerende zaken verstaan, zoals inventarissen en landbouwmachines. Doorgaans zullen agrariërs bij bedrijfsbeëindiging de bedrijfsmiddelen zelf verkopen. In het geval dat provincies deze bedrijfsmiddelen wel aankopen, is dat voor een marktconforme prijs. Vervolgens zullen provincies deze vaak zo snel mogelijk ook voor een marktconforme prijs (door)verkopen.
Wat gaan provincies doen met de aangekochte bedrijfsmiddelen?
De Regeling is als onderdeel van de structurele aanpak stikstof bedoeld om de reductie van stikstofdepositie op Natura-2000 gebieden te bewerkstelligen. Daarnaast kan stikstofruimte uit deze regeling ingezet worden voor o.a. het legaliseren van PAS-meldingen en meldingsvrije activiteiten en voor woningbouw en MIRT-projecten.
Hoeveel stikstof wordt er vanuit deze regeling ingezet om andere ontwikkelingen te voorzien van stikstofruimte?
Het bericht ‘Vogelgriep grijpt heftiger dan ooit om zich heen: ‘Ze trillen en draaien alsof ze stomdronken zijn’’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vogelgriep grijpt heftiger dan ooit om zich heen: «Ze trillen en draaien alsof ze stomdronken zijn»»? 1
Ja.
Herkent u het beeld dat vogels steeds ergere symptomen ervaren van de vogelgriep? Zo ja, worden naar aanleiding hiervan extra maatregelen genomen? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat wilde vogels besmet kunnen worden met het virus en vervolgens ook verschijnselen kunnen vertonen. De verschillende serotypen die in de wereld circuleren hebben verschillende karakteristieken. Per virustype kan de gevoeligheid van vogels en het ziektebeeld verschillen. Bovenstaande stelling is mogelijk gebaseerd op lokale observaties. Vergelijkend onderzoek is voor zo ver mij bekend niet uitgevoerd. De stelling kan ik daarom niet bevestigen.
Er zijn diverse berichten verschenen over de ernst van vogelgriep. Door het Friedrich Loeffler Instituut (FLI) in Duitsland is een analyse gedaan van alle besmettingen. Het FLI heeft vastgesteld dat veel landen zijn getroffen en dat veel locaties met pluimvee besmet zijn geraakt. Ook het aantal besmettingen bij wilde vogels is hoog. Dat zijn zorgelijke bevindingen.
In Nederland is het aantal uitbraken, na de uitbraken in Blija en Bentelo, opgelopen tot 13 waarvan twee kleinschalige locaties. Er zijn veel besmette wilde vogels gevonden. Naar de bron van de besmettingen op bedrijven wordt onderzoek gedaan. Het is nu te vroeg om de situatie ten opzichte van voorgaande jaren te kunnen duiden, omdat het virus nog alom aanwezig lijkt te zijn.
Er zijn inmiddels ook veel lidstaten die besmettingen hebben gemeld. In de afgelopen vier weken hebben de meeste uitbraken zich voor gedaan in Italië (99), Duitsland (16), Frankrijk (37), Hongarije (63) en Polen (26). Andere lidstaten met besmettingen in de laatste vier weken zijn Denemarken (4), Ierland (1), Portugal (2), België (1), Bulgarije (2), Tsjechië (7), Slowakije (2), Slovenië (2) en Zweden (3).
Iedereen in de betrokken sectoren is zich bewust van de ernst van de situatie en zet zich in om besmetting van zijn of haar bedrijf te voorkomen.
Worden deze ernstigere verschijnselen nader onderzocht, bijvoorbeeld of deze variant(en) besmettelijker is/zijn dan andere varianten van het vogelgriepvirus?
Voor LNV is het van belang te weten of vogels besmet zijn met vogelgriep. Ook onderzoek naar de karakteristieken van verschillende virusvarianten is van belang, vooral als dit te maken heeft met een mogelijk zoönotisch risico. Er wordt onderzoek gedaan naar de doodsoorzaak van wilde vogels en de pathogenese, door Erasmus Medisch Centrum en Dutch Wildlife Health Centre. Wageningen Bioveterinary Research onderzoekt de genetische karakteristieken van isolaten van vogelgriepvirussen, die worden gevonden. De genetische informatie van de isolaten wordt gedeeld met het RIVM, dat de zoönotische risico’s van de varianten beoordeelt. Op deze wijze wordt de vogelgriep situatie in Nederland zo goed mogelijk in de gaten gehouden en neem ik maatregelen indien daartoe aanleiding is.
Hoe staat het met het uitwerken van een officieel protocol voor het verplaatsen van levende wilde vogels met vogelgriepverschijnselen, waar meermaals aandacht voor is gevraagd?
Op de website van Stichting DierenLot2 zijn verschillende documenten gepubliceerd voor de omgang van wilde vogels die mogelijk besmet zijn met vogelgriep. Het betreft handvatten voor medewerkers van vogelasiels, dierenambulances en gemeenten. Deze handvatten zijn opgesteld door Stichting DierenLot, Stichting Vogelklas Karel Schot, Erasmus MC en Platform voor opvangcentra, in overleg met de NVWA en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Op de website van de NVWA staat ook een handleiding voor het opruimen van dood gevonden wilde (water)vogels. Deze handleiding is onder andere bedoeld voor medewerkers van de Dierenambulance en de Dierenbescherming. Er staan hygiënemaatregelen voor het ophalen, verpakken en vervoeren van de kadavers van wilde (water)vogels.
Hoe beoordeelt u de uitspraak: «dode vogels worden veel te vaak niet opgeruimd door gemeenten en de provincie. Ze wijzen vaak naar elkaar»?
Ik herken dit beeld niet. De verschillende instanties nemen, gegeven hun verantwoordelijkheid voor de locatie waar dode dieren zich bevinden, initiatief om deze dieren op te ruimen. Dat kan een particulier zijn (tuin bij woning, grote natuurterreinen), Rijkswaterstaat (Rijkswateren of (auto)snelwegen), een provincie (provinciale wegen), een waterschap (provinciale wateren), Prorail (treinspoor) of een gemeente (lokale wegen, lokale wateren, andere lokale openbare ruimten). In aanvulling daarop doet het Ministerie van LNV onderzoek, wanneer er ten aanzien van kadavers het vermoeden bestaat dat ze zijn besmet met een besmettelijke dierziekte.
Ik heb tevens in overleg met verschillende instanties, gemeenten, provincies en andere organisaties gezamenlijk een protocol opgesteld ten behoeve van het opruimen van grote aantallen wilde vogels. Mijn voornemen is dit protocol begin dit jaar te publiceren.
Kunt u duidelijkheid geven of de verantwoordelijkheid voor het ruimen van dieren een taak van de gemeente of de provincie is?
Er zijn verschillende instanties betrokken, al naar gelang de locatie waar een kadaver zich bevindt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Erkent u dat alleen de lijken langs wandelpaden worden opgeruimd en dat hierdoor de kans wordt vergroot dat vogelgriep overslaat naar andere dieren, zoals is gebeurd bij vossen?
Het is mogelijk dat wandelaars en anderen die een terrein betreden vooral daar de kadavers vinden, omdat zij zich nu eenmaal op wandelpaden begeven. Agrariërs die hun land betreden kunnen ook melding maken van kadavers.
Overdracht naar aasetende zoogdieren is niet te vermijden. Organisaties zetten zich in kadavers op te ruimen, maar het is onmogelijk alle dode wilde vogels op te ruimen en dat is ook niet het streven. Daarbij is het ook niet bekend wat de bijdrage is van het opruimen van dode wilde vogels in de verspreiding van HPAI bij wilde vogels ten opzichte van de rol die levende wilde vogels hebben bij de verspreiding.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is rond de motie van de leden Tjeerd de Groot en Van Campen (Kamerstuk 35 398, nr. 14)?
Hiervoor verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 29 november 2021 (Kenmerk Kamerstuk 29 683, nr. 257).
Is er overleg met buurlanden om te kijken hoe het komt dat bij hen de besmettingshoeveelheid fors lager ligt?
Er zijn in Nederland veel wilde watervogels, omdat Nederland een delta is en een goede overwinteringsplaats biedt voor wilde vogels uit Rusland en andere Aziatische landen. De omgeving en de populaties wilde vogels tussen landen verschillen. Het is mij niet bekend of het aantal met HPAI besmette wilde vogels naar verhouding groter of kleiner is dan in andere landen.
Het aantal uitbraken op bedrijven tussen lidstaten is lastig te vergelijken, gezien de locaties, de structuur van de pluimveehouderij, het management op bedrijven, de onderlinge contacten, etc. In veel landen is dus sprake van HPAI en Nederland steekt daar niet bovenuit.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Vogelgriep bij pluimveebedrijf in Tzum, ruim 122.000 kuikens afgemaakt' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
![]() |
Heeft de deskundigengroep in september geen beoordeling gemaakt op risico's, gezien het feit dat u in uw Kamerbrief van 29 oktober 2021 (Kamerstuk 28 807, nr. 240) aangeeft dat u de deskundigengroep op 26 oktober 2021 opnieuw een risicobeoordeling heeft gevraagd en gezien het feit dat we in het verslag van 24 augustus 2021 lezen dat de deskundigen verhoogde alertheid adviseren?1
In augustus heeft de deskundigengroep dierziekten een risicobeoordeling gemaakt en de kans op besmetting van een pluimveebedrijf met hoogpathogene vogelgriep beoordeeld als matig. Eind september schatten deskundigen van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) het risico van besmetting van een pluimveebedrijf in Nederland ook in als matig (WBVR, september 20212). In september heeft de deskundigengroep geen (aanvullende) risicobeoordeling gemaakt voor hoogpathogene vogelgriep. Daar was op dat moment ook geen aanleiding toe, mede gezien de beschikbare deskundigeninschatting van WBVR. In oktober heb ik de deskundigengroep om een nieuwe risicobeoordeling gevraagd, naar aanleiding van de uitbraak op een pluimveebedrijf in Nederland, de vondsten van dode vogels in het noorden van Nederland en recente ontwikkelingen in Europa.
Kunt u de Kamer rapporteren over het verloop van de vogelmonitoring vanaf juli 2021 tot heden, inclusief het aantal dode vogels per week en de diagnose van de juiste indicatie/doodsoorzaak? Kan de Kamer hier een overzicht van ontvangen?
Een kaart met de locaties van de dood gevonden vogels die positief zijn getest zijn voor hoogpathogene vogelgriep wordt door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geactualiseerd en op de website van de NVWA gepubliceerd.3 Er wordt door de NVWA niet structureel onderzoek gedaan naar andere doodsoorzaken bij wilde vogels.
Wanneer is er vogelgriep aangetoond bij gevonden/ingezonden vogels?
In de periode van 3 augustus 2021 tot en met 11 november 2021 is er vogelgriep aangetoond bij dode wilde vogels afkomstig van 29 locaties in Nederland. Op de website van de NVWA wordt een kaart bijgehouden met besmettingen van wilde vogels.
Welke H en N varianten zijn er aangetroffen?
Sinds oktober dit jaar is alleen serotype H5N1 gevonden op besmette commerciële pluimveebedrijven en besmette niet-commerciële locaties waar meer dan 50 vogels worden gehouden. Het H5N1 serotype dat nu wordt gevonden is genetisch anders dan het virus dat in 2020 en begin 2021 werd gevonden. De genetische code van het huidige serotype is het meest verwant aan dat van een virus dat in september in het zuidwesten van Rusland is aangetroffen. Het is heel waarschijnlijk dat dit virus met trekvogels vanuit Rusland naar Nederland is gekomen. Zoals ik in mijn brief van 30 oktober jl. heb aangegeven, heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een risico-inschatting gemaakt van de mogelijke zoönotische transmissie van deze vogelgriepstam. Het RIVM heeft aangegeven dat de genen van de gevonden H5N1 geen reden geven voor zoönose-risico (Kamerstuk 28 807, nr. 241).
Wat is het reproductiegetal bij de meest gevonden wilde watervogels?
Het reproductiegetal van het vogelgriepvirus bij wilde watervogels is niet bepaald. Het is niet vast te stellen hoe groot het reproductiegetal exact is. Wanneer grote aantallen zieke en dode vogels worden gevonden is het wel aannemelijk dat het reproductiegetal in de periode ervoor groter dan 1 was. Zie ook de antwoorden op vragen van de leden Van Esch en Vestering van 16 november jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 763).
Kunt u de evaluatie van het vorige vogelgriepseizoen (2020–2021) delen met de Kamer, nu we kunnen stellen dat het vogelgriepseizoen 2021–2022 is aangebroken, gezien het feit dat de uitbraken nog aanhouden?
Het is gebruikelijk om een dierziektecrisis na afloop te evalueren. Hoewel er nu sprake is van de introductie van een nieuw serotype (H5N1) ten opzichte van de eerste uitbraken in 2020, zijn het hele jaar uitbraken met vogelgriep geweest. Er is dit jaar geen hele duidelijke markering waar het ene vogelgriepseizoen is geëindigd en het volgende is begonnen. Ik heb daarom besloten om volgend jaar zomer de aanpak van de uitbraken van vogelgriep vanaf oktober 2020 tot en met de zomer van 2022 in één keer, in zijn geheel, te evalueren.
Wilt u een compleet kostenoverzicht tot en met 30 juli 2021 leveren aan de Kamer?
In bijlage 1 is een kostenoverzicht voor vogelgriepbestrijding van 1 januari 2021 tot en met 31 oktober 2021 opgenomen.
Gaat u hobbydierhouders nog registreren of in beeld brengen, aangezien dit nog niet is gebeurd?
Op 21 april 2021 is de nieuwe Europese Diergezondheidsverordening van toepassing geworden. In deze verordening staat vermeld dat elke inrichting met landdieren, zoals pluimvee, zich moet registreren. Dit zou dus ook gelden voor inrichtingen met kleine aantallen dieren en zowel voor inrichtingen die dieren commercieel als niet-commercieel houden.
Zoals ik in de brief van 6 april jl. heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1174), zal ik geen uitvoering geven aan deze nieuwe registratieverplichtingen totdat er duidelijkheid is over derogatiemogelijkheden die deze verordening zal gaan bieden. Hier is voor gekozen om te voorkomen dat er nieuwe registratieverplichtingen worden ingesteld voor inrichtingen met bepaalde diersoorten of met geringe aantallen, als voor hen op een later moment alsnog een uitzonderingsmogelijkheid komt te gelden.
In afwachting van de nieuwe regelgeving van de Europese Commissie hanteren we in de praktijk dus nog de regelgeving dat een houder van een pluimveelocatie met meer dan 250 stuks pluimvee zich moet registreren, ongeacht met welk doel pluimvee werd gehouden (commercieel of niet-commercieel).
Hoe gaat u dit inregelen in het Diergezondheidsfonds (DGF) waar de Pluimveesector voor verantwoordelijk is via de jaarlijkse DGF-heffingen?
De kosten van de dierziektebestrijding bij vogelgriep die geen betrekking hebben op hobbymatig gehouden dieren en wilde dieren worden, na aftrek van EU-subsidie en tot het bestrijdingsplafond, betaald uit de sectorbijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF). Deze kosten worden betaald uit de crisisreserve in het DGF. De reserve wordt aangevuld middels de diergezondheidsheffing. De tarieven voor de diergezondheidsheffing 2022 zijn op 11 oktober 2021 vastgesteld (Staatsblad 2021, 492). De uitgaven voor de huidige volgelgriepuitbraak, en de gevolgen hiervan voor de hoogte van de crisisreserve, zullen invloed hebben op de hoogte van de diergezondheidsheffing van 2023.
Bent u het eens met de stelling dat alle directe en indirecte gemaakte kosten met betrekking tot vogelgriepbestrijding van hobbydierhouders buiten het DGF-convenant vallen?
De kosten van vogelgriepbestrijding bij locaties met minder dan 250 stuks pluimvee en bij wilde dieren worden betaald uit de rijksbijdrage aan het DGF.
Kunt u de Kamer per kwartaal een kostenoverzicht sturen met betrekking tot de vogelgriep?
Tijdens een dierziektecrisis wordt uw Kamer regelmatig geïnformeerd over de actuele situatie. Hierin worden de kosten van de uitbraken niet meegenomen omdat de effectiviteit van de bestrijding leidend is en de kosten volgend. Daarnaast kunnen de kosten van de bestrijding tijdens een uitbraak nog veranderen, veehouders kunnen bijvoorbeeld om hertaxatie vragen.
In het jaarverslag van het DGF worden de kosten van monitoring, verdenking en bestrijding opgenomen. Uw Kamer wordt hiermee jaarlijks geïnformeerd over de bestrijdingskosten van een dierziektecrisis in het betreffende jaar. De verdeling van de kosten tussen sector en overheid wordt elke 5 jaar vastgelegd in het convenant bestrijding besmettelijke dierziekten.
Gaat u nog iets doen aan de steeds groter worden wilde vogelpopulatie?
Ik ga er vanuit dat het lid Van der Plas doelt op de grote populaties overwinterende watervogels in ons land. Er komt inderdaad een groot aantal soorten watervogels in Nederland voor in aantallen die van groot internationaal belang zijn. Dit is vooral te verklaren vanwege het relatief grote oppervlakteaandeel riviermondingen en omliggende waterrijke gebieden, waaronder getijdegebieden zoals de Waddenzee en de zuidwestelijke delta. De laatste 10 jaar nemen watervogels, waaronder overwinterende ganzen, gemiddeld niet meer toe in Nederland. Verschillende soorten nemen zelfs sterk af, zodanig zelfs dat op langere termijn voor het duurzaam voortbestaan in Nederland moet worden gevreesd.
Nederland ligt op de trekroute van veel watervogels en andere vogels en is een waterrijk land met een gematigd klimaat, waardoor hier veel vogels en vogelsoorten overwinteren. Dat is een hele mooie natuurwaarde van Nederland, die ik bijzonder koester.
Binnen de Roadmap «Strategische Aanpak Vogelgriep» werk ik samen met AVINED aan een plan van aanpak om de kans op insleep van vogelgriep op pluimveebedrijven via wilde vogels te verkleinen. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan bioveiligheidsmaatregelen in en om het pluimveebedrijf. Het verkleinen van de «wilde vogelpopulatie» maakt geen onderdeel uit van de adviezen uit de Roadmap, noch van mijn beleid.
Hoe gaat u na 16 weken ophokplicht de groep pluimveehouders die hierdoor getroffen worden hun bestaansgrond laten behouden, aangezien vorig seizoen de ophokplicht zelfs 36 weken duurde?
Als de ophokplicht langer duurt dan 16 weken, kunnen houders van uitloopkippen de eieren niet verkopen als vrije-uitloopeieren, maar alleen als scharreleieren. Dat is vastgelegd in Europese regelgeving. Ik realiseer me de gevolgen voor de legpluimveesector goed. De eieren kunnen in dat geval niet meer als vrije-uitloopeieren worden verhandeld, hetgeen leidt tot verlies van inkomen. Het staande Nederlandse beleid is dat er geen compensatie wordt gegeven in deze gevallen. Dit is het geval, omdat de bedrijfseconomische gevolgen van overheidsmaatregelen die zijn gericht op preventie en bestrijding van besmettelijke dierziekten («gevolgschade») tot het normale bedrijfsrisico behoren en dus door de houder zelf gedragen horen te worden. Ik heb echter oog voor deze specifieke problematiek. Daarom ga ik met de pluimveesector in gesprek over de aanpak van dit probleem. Van de pluimveesector heb ik begrepen dat een aantal retailbedrijven het afgelopen seizoen bereid is geweest om de eieren tegen de oorspronkelijke (vrije-uitloop)prijs af te nemen. Ik spreek mijn waardering hiervoor uit. Het is belangrijk dat ketenpartners elkaar ondersteunen in dit soort situaties.
Kunt uitleggen wat de onderbouwing is van de regeling naar aanleiding van de uitbraak in Tzum waar u een verbod heeft ingesteld op het transporteren van broedeieren vanuit buiten het beperkingsgebied naar inrichtingen (pluimveebedrijven) binnen het gebied, ondanks dat dit in de Europese regelgeving niet expliciet is verboden? Bent u ermee bekend dat dit in feite gaat over broedeieren die bestemd zijn voor «uitkomen in de stal» in het gebied en vindt u dit nog steeds proportioneel?
Ik ben bekend met deze nieuwe ontwikkeling in de pluimveehouderij, waarbij bebroede eieren niet uitkomen in een broederij, maar in de stal waar de kuikens na uitkomst vervolgens worden gehouden voor de productie van vlees. Het is onwenselijk om in de beschermings- of bewakingszone (Bw-zone) nieuwe kuikens op te zetten, omdat in dat gebied een verhoogde kans is op besmetting met vogelgriep. Als er kuikens worden opgezet, neemt het aantal gevoelige dieren in een gebied toe en daarmee de kans op uitbraken van vogelgriep. Er geldt daarom een verbod op het vervoer van eendagskuikens. De kans op een uitbraak in een Bw-zone is groter dan elders in Nederland, daarom worden in dit gebied extra maatregelen getroffen. Ook vanuit dit oogpunt is het onwenselijk om extra pluimvee op te zetten in dit gebied, die in geval van een mogelijke uitbraak geruimd zouden moeten worden.
Het verplaatsen van broedeieren naar een broederij in een beschermings- of bewakingszone is wel toegestaan, mits een hygiëneprotocol wordt gevolgd. Het verplaatsen van broedeieren naar een broederij in een beperkingszone levert geen aanvullend risico op vogelgriepuitbraken op, omdat deze broedeieren gedurende drie weken in een incubator worden gehouden en vervolgens naar locaties buiten het Bw-gebied worden vervoerd (waarbij een hygiëneprotocol wordt gevolgd). Het aantal gevoelige dieren in een gebied neemt daarom niet toe.
Welke veterinaire onderbouwing ligt aan dit besluit ten grondslag en weet u dat deze beperkingen in andere Europese landen niet worden gehanteerd?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u aangeven waarom het beleidsdraaiboek Aviaire Influenza uit 2013 ondanks toezeggingen vorig jaar en wettelijke verplichting nog steeds niet is gepubliceerd?
In de tweede helft van 2020 was het draaiboek grotendeels geactualiseerd op basis van de meest actuele kennis en ervaring uit de voorgaande crises. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Europese diergezondheidsregelgeving (AHR) op 21 april 2021 in zicht is echter besloten om voorafgaand aan publicatie eerst de nieuwe Europese regelgeving in het draaiboek te verwerken. Dit vergde meer tijd dan verwacht, mede gezien de bestrijding van de uitbraken in 2021. Overigens werken we (ongeacht publicatie) in de vogelgriepbestrijding altijd volgens de actuele inzichten en geldende Europese en nationale regelgeving. De maatregelen van de verordening zijn verwerkt in de regelingen en bij de extra, nationale, maatregelen hebben we in de regelingen een toelichting geschreven. Over deze bestrijdingsaanpak en de laatste stand van informatie en kennis hebben we regelmatig overleg met sectorpartijen. Het conceptdraaiboek is gedeeld met de sectorpartijen. Het streven is om de definitieve versie in het begin van 2022 te publiceren.
De aanpak zoals die nu wordt toegepast is gebaseerd op de nieuwe verordeningen en aangevuld met nationale maatregelen, in lijn met de regels die werden toegepast voordat de nieuwe Europese diergezondheidsregelgeving van toepassing werd.
De verwachte groei van de geitenhouderij in Noord-Brabant |
|
Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de provincie Noord-Brabant in haar «Brabants beleidskader landbouw en voedsel 2030» stelt dat, ondanks de ingestelde geitenstop, het aantal geiten in die provincie naar verwachting met 29 procent zal toenemen in 2030 en daarna nog verder zal groeien door autonome ontwikkelingen, ofwel door het geld dat in deze sector kan worden verdiend?1 2
In het «Brabants beleidskader landbouw en voedsel en de bijlage hierbij (Plan MER)» wordt de verwachting uitgesproken dat het aantal geiten zal toenemen, voor zover de bestaande stallen daartoe mogelijkheden bieden. Het betreft dus latente vergunningsruimte. Vanwege het moratorium in Noord-Brabant is nieuwvestiging of het uitbreiden van bestaande stallen niet mogelijk, ook als de houder nog ruimte heeft voor extra dieren op zijn milieuvergunning.
Wat is in andere provincies de verwachting met betrekking tot eventuele groei van de geitenhouderij de komende jaren?
De afgelopen jaren hebben diverse provincies waar relatief veel geiten worden gehouden (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland, Utrecht, Overijssel, Flevoland, Zuid-Holland en Noord-Holland) vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreidingen en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. De bevoegdheid hiervoor ligt bij de provincies. Het kabinet heeft eerder aangegeven dit door de provincies ingezette beleid te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 20213). Sinds het invoeren van beperkende maatregelen op provincie-niveau is de toename van het aantal geiten afgevlakt. Het aantal melkgeiten is nog licht toegenomen op basis van vergunningen, die voor het moratorium werd ingesteld, waren afgegeven.
Herinnert u zich dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij (in totaal 1,7 miljoen Nederlanders) 40 tot 60 procent meer risico lopen om longontstekingen te krijgen en dat het RIVM stelt dat deze longontstekingen mogelijk worden veroorzaakt door een (nieuwe) zoönose, een van dier op mens overdraagbare ziekte?3 4
De resultaten van het onderzoek «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden» (VGO), in opdracht van de Ministeries LNV en VWS zijn mij bekend. De Kamer is telkens geïnformeerd bij publicatie van rapporten over dit onderzoek (Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 2021).6, 7, 8, 9 Het is nog steeds onduidelijk waardoor het verhoogde risico op longontstekingen wordt veroorzaakt. De hypothesen hierover lopen uiteen; het kan bijvoorbeeld komen door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen, die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak. Het onderzoeksprogramma VGO-III moet inzicht geven in de oorzaak van dit verhoogde risico.
Herinnert u zich dat een GGD-toxicoloog afgelopen mei nog waarschuwde dat het medisch onaanvaardbaar is om geitenstops op te heffen?5
Het bericht waar u naar verwijst heb ik gezien. Vooralsnog handhaven de provincies de geitenstop, met uitzondering van Friesland waar deze in 2019 is opgeheven, maar het aantal geitenbedrijven is daar relatief klein. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 2 december jl. toegezegd een appèl te doen op de vier provincies waar nu geen moratorium is ingesteld.
Erkent u dat de verwachte groei van bijna 30 procent van het aantal geiten in Noord-Brabant betekent dat een groot aantal mensen te maken zal krijgen met extra gezondheidsrisico’s, ongeacht de vraag of de risico’s worden veroorzaakt door een specifieke ziekteverwekker die van dieren afkomstig is (zoönose) of doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak?6
De oorzaak van het verhoogde risico op longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen is nog niet vastgesteld; daar wordt momenteel onderzoek naar gedaan (zie ook antwoord 3). Het is dus nog de vraag of een groter aantal geiten een hoger risico met zich meebrengt. In Brabant zal het aantal mensen dat dichtbij een geitenhouderij woont niet toenemen, omdat er geen nieuwe stallen worden gebouwd vanwege het geldende moratorium. Het aantal geiten kan alleen in bestaande stallen beperkt toenemen op basis van de ruimte in bestaande vergunningen. Gemeenten vragen bovendien volgens de Brabantse Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 een GGD-advies in het geval van de ontwikkeling van een geitenhouderij, wanneer er binnen een straal van 2 kilometer woon- en verblijfsruimten van derden bevinden.
Wat denkt u, als degene die politiek verantwoordelijk is op het moment dat er een nieuwe voor de mens gevaarlijke infectieziekte (zoönose) ontstaat in de Nederlandse veehouderij, bij het lezen van dit provinciale beleidskader?
Ik neem deze verantwoordelijkheid zeer serieus. Staand beleid is erop gericht een nieuwe uitbraak van een zoönose te voorkomen en dit beleid wordt, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) nog verder versterkt. Daarvoor verkennen we parallel aan de analyse die de expertgroep zoönosen (Commissie Bekedam) heeft uitgevoerd,12 hoe de inzet in Europees en mondiaal verband kan worden geïntensiveerd en zetten we in op extra onderzoek.
Het ontwerpbeleidskader Landbouw en Voedsel van de provincie Brabant heeft aandacht voor een meer duurzame aanpak van landbouw en zoekt een balans tussen economische en ecologische waarden. Voor de veehouderij stelt het beleidskader dat de provincie Brabant met betrekking tot de veehouderij erop gericht is te voldoen aan wettelijke eisen (van Rijk en EU) omtrent emissies en daardoor op weg is naar een emissieloze veehouderij. Voor een aantal emissies hanteert de provincie al eigen, verdergaande beleidsregels, verordeningen of toetsingskaders (bijv. op gebied van leefomgeving en gezondheid). Ik ondersteun deze zienswijze en aanpak.
We kunnen op dit moment met betrekking tot de geitenhouderij geen landelijke maatregelen nemen of wettelijke eisen te stellen, zolang niet vaststaat wat de oorzaak is van toegenomen kans op longontsteking in de buurt van geitenhouderijen en hoe dit derhalve kan worden bestreden. De provincies bepalen nu zelf welke maatregelen kunnen worden ingezet op het gebied van uitbreiding. In Brabant geldt sinds 2017 een stop op nieuwvestiging en uitbreiding van geitenbedrijven. Op de bestaande bedrijven kan het aantal geiten nog wel beperkt uitbreiden, mits een toename van het aantal dieren mogelijk is op basis van de milieuvergunning én past binnen de bestaande stal(len). Incidenteel kan er nog uitbreiding plaatsvinden op basis van eerder afgegeven vergunningen (zie ook antwoord 2 en antwoord 5).
Heeft u gezien dat de gemeente De Ronde Venen een uitbreiding van een geitenbedrijf wil tegenhouden vanwege de risico’s voor de volksgezondheid, maar dat de Raad van State in opdracht van de betreffende geitenhouder gaat onderzoeken of gemeenten vanuit het voorzorgsbeginsel mogen optreden tegen uitbreidingen?7
Ik heb het bericht waar u naar verwijst gezien. In de provincie Utrecht geldt sinds 2018 een geitenstop op vestiging en/of uitbreiding. De Raad van State zal hierover binnen enkele maanden uitspraak doen. Eerder dit jaar speelde een vergelijkbare zaak in Rottum (Groningen), de uitspraak van de Raad van State was «Gemeenten mogen op grond van het voorzorgsbeginsel de uitbreiding van geitenhouderijen in principe verbieden».14
Deelt u de mening dat gemeenten hun inwoners moeten kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Uiteraard moeten gemeenten hun inwoners kunnen beschermen tegen gezondheidsrisico’s. De gemeente is bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de uitvoering van het Rijksvaccinatieprogramma en heeft een rol in gezondheidsbevordering en preventie bij kwetsbare groepen in de gemeente.
Op het terrein van veehouderij en gezondheid is een handreiking ontwikkeld voor gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en GGD’en in gebieden met (intensieve) veehouderij. Deze «Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden»15 van het Ministerie van IenW is bedoeld om het bevoegd gezag te ondersteunen in de besluitvorming over veehouderijen in relatie tot de gezondheid van omwonenden. Het bevoegd gezag kan in gevallen waarin er mogelijk een verhoogd risico voor de volksgezondheid bestaat, advies vragen aan de GGD.
Erkent u dat deze situatie heeft kunnen ontstaan doordat er nog altijd geen landelijke maatregelen zijn genomen tegen de groei van de geitenhouderij, waardoor het aantal melkgeiten in Nederland sinds 2000 is vervijfvoudigd? Zo nee, kunt u dit toelichten?8
In 2021 telde Nederland 482 duizend melkgeiten, ruim 1 procent meer dan het jaar daarvoor. Het aantal melkgeiten in Noord-Brabant en Gelderland (de provincies met de meeste melkgeiten) bleef tot en met 2020 toenemen, in 2021 was deze jarenlange stijging afgevlakt. Over het algemeen is een afvlakking van de groei van de melkgeitensector zichtbaar in provincies waar beperkende maatregelen zijn ingevoerd.
Het totale aantal geiten (dus ook niet-melkgeiten) is sinds 2000 toegenomen van 178.570 tot 643.190 in 2021, een toename met een factor 3,6. Het aantal geitenbedrijven (inclusief hobbyhouders) is in de periode van 20 jaar afgenomen van 3800 tot 3190.17 In 2020 waren 565 melkgeitenbedrijven geregistreerd bij RVO.18
Erkent u dat het feit dat u het nog altijd aan provincies overlaat om al dan niet maatregelen zoals een geitenstop in te stellen en deze desgewenst ook weer op te heffen, betekent dat mensen voor hun gezondheid in deze afhankelijk zijn van de goede wil, daadkracht en rechte rug van provinciebestuurders? Erkent u dat zelfs dat niet voldoende is, gezien de verdere (verwachte) groei van het aantal melkgeiten, ook in provincies met een geitenstop?
Het instellen, opheffen of verlengen van een dergelijk moratorium is een bevoegdheid van de provincie. Het kabinet heeft eerder aangegeven de provinciale maatregelen te ondersteunen (Kamerstuk 28 973, nr. 237, 24 april 2020 en Kamerstuk 28 286, nr. 1230, 24 november 202119) en heeft via een opdrachtgeversoverleg voor het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO-III) regelmatig contact met de onderzoekers, betrokken provincies en de geitensector. Het kabinet heeft opdracht gegeven voor vervolgonderzoeken naar de oorzaak van dit verhoogde risico, om uiteindelijk gerichte en effectieve risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.
Wat gaat u doen om de inwoners van Noord-Brabant en ook van andere provincies te beschermen tegen de gezondheidsrisico’s uit de groeiende geitenhouderij?
De reeds uitgevoerde onderzoeken binnen het totale VGO-programma benadrukken het belang van inzicht in de mogelijke oorzaken van het verhoogde risico op een longontsteking voor mensen die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. Wanneer er inzicht is in de oorzaak van dit verband, kan worden gekeken naar gerichte maatregelen die het risico op een longontsteking voor omwonenden verkleinen. Het kabinet laat daarom grootschalig onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van dit verband. De onderzoeken hebben tot nu toe helaas geen aanknopingspunten opgeleverd voor een mogelijke oorzaak. In de Kamerbrief van 9 maart jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 241) is aangegeven dat de planning van deze vervolgonderzoeken vertraging heeft opgelopen wegens de COVID-19 crisis. Het totale VGO-III programma wordt naar verwachting eind 2024 afgerond.
De afgelopen jaren hebben diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen tijdelijk tegen te gaan. Dit betreffen maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening. De bevoegdheid voor het instellen van dergelijke maatregelen ligt bij provincies (zie mijn antwoord op vraag 8).
Het kabinet ondersteunt de maatregelen die provincies vanuit het voorzorgsprincipe hebben ingesteld. Zoals aangegeven is het onduidelijk waardoor de extra longontstekingen worden veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld doordat mensen gevoeliger voor longontsteking worden door de blootstelling aan stoffen die bij veehouderijbedrijven vrijkomen, zoals fijnstof, endotoxines (onderdelen van micro-organismen) en ammoniak, of door zoönosen, specifieke ziekteverwekkers die van dieren afkomstig zijn.
De Minister van LNV en ik zullen uw Kamer – in vervolg op onze eerdere brief van 6 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1357) met aanbieding van het rapport Bekedam – voor de kerst met een voortgangsbrief informeren over de versterking van het zoönosenbeleid. Zoals in de brief van 6 juli aangegeven, hecht het kabinet er waarde aan om deze periode te benutten voor gesprekken met belanghebbenden, zoals veehouders, natuurorganisaties, zorgpartijen en kennisinstellingen over dit rapport. Zo kunnen de voorbereidingen worden getroffen voor een meerjarig actieplan zoönosen in 2022 ter versterking van het bestaande zoönosenbeleid. De definitieve besluitvorming over een meerjarig actieplan zoönosen is aan een nieuw kabinet.
Kunt u deze vragen één voor één en voorafgaand aan de behandeling van de begroting van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beantwoorden, zonder daarbij te verwijzen naar eerdere antwoorden?
Hierbij ontvangt u mijn antwoorden.