Diarreebacteriën die van varkens overgaan op mensen |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de ontdekking dat resistente bacteriën uit diarree van varkens over kunnen springen naar mensen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de ontdekkingen die zijn gedaan over de overdracht naar mensen, de aanwezigheid van de bacterie in lucht en rondom stallen en de aanwezigheid van de bacterie op vlees in supermarkten?
De overdracht van Clostridium difficile(kortweg Cdiff) van varkens op mensen was al bekend uit wetenschappelijk onderzoek dat een overeenkomst aantoonde tussen isolaten van Cdiff ribotype 078 afkomstig van varkens (met name biggen met diarree) en Cdiff 078-isolaten van Cdiff-infecties bij mensen. Om de consequenties te kunnen duiden van het feit dat de bacterie is aangetoond in de lucht tot maximaal 20 meter afstand van de stal, zijn meer gegevens nodig zoals de hoeveelheid bacteriën in de lucht en het aantal bacteriën dat nodig is om een mens te kunnen infecteren. Het voorkomen van Cdiff in de lucht kan overigens niet los worden gezien van het feit dat de bacterie ook overal in het milieu voorkomt. Daarin verschilt Cdiff van bacteriën die normaal gesproken slechts sporadisch voorkomen in het milieu. Het onderzoek waarop het bericht is gebaseerd, bevat aanwijzingen dat de bacterie op de mens wordt overgedragen via direct contact met levende varkens. In dit onderzoek is geen vlees in supermarkten onderzocht op de aanwezigheid van Cdiff.
Kunt u aangeven op welke schaal de aanwezigheid van de bacterie voorkomt en welke risico’s voor de volksgezondheid dit met zich meebrengt?
Zoals reeds opgemerkt komt Cdiff wijd verspreid voor in het milieu. Het voorkomen van de bacterie bij varkens was ook al langer bekend. In het onderzoek is gekeken hoe vaak dat het geval is. Cdiff werd bij 10% van slachtvarkens in de ontlasting aangetroffen. Het ging daarbij om 61% van de toeleverende varkenshouderijen. Ook bij gezonde mensen, en vooral bij baby’s, kan de bacterie worden aangetroffen. Hetzelfde geldt voor honden en katten. Uit de wetenschappelijke literatuur is bekend dat de bacterie ook op vlees kan voorkomen. De gegevens daarover laten een wisselend beeld zien. De NVWA heeft in 2010 gekeken naar het voorkomen van de bacterie op vlees in de Nederlandse detailhandel. De bacterie werd niet gevonden bij rund-, kalfs- en varkensvlees en in minder dan 2% van de monsters lams- en kippenvlees. Het type dat ziekte bij de mens veroorzaakt werd in dit onderzoek niet aangetroffen. Het RIVM geeft daarnaast aan dat er geen uitbraken van Cdiff bekend zijn die in verband kunnen worden gebracht met besmet voedsel.
Kunt u aangeven hoe de aanwezigheid en ontwikkeling van deze resistente bacterie zich verhouden tot het hoge antibioticagebruik in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat antibioticumgebruik leidt tot toename van de resistentie, dat geldt ook voor Cdiff. Het beleid om het antibioticumgebruik in de veehouderij te verminderen zal dan ook naar verwachting leiden tot een geleidelijke teruggang van de resistentie van de bacterie bij varkens. De huidige reductiemaatregelen hebben daarnaast ook een stimulerend effect op het uitvoeren van preventieve maatregelen om infectie in de veehouderij te voorkomen.
Bent u bereid om de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) te laten onderzoeken hoeveel van het verkochte vlees besmet is met deze bacterie en de Kamer hier over te informeren? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al aangaf heeft de NVWA dat gedaan in 2010. De conclusie was toen dat Cdiff op vlees in Nederland geen risico vormt. De NVWA heeft voor 2014 een vervolgonderzoek gepland naar het voorkomen van de bacterie op vlees. Het doel van dat onderzoek is om na te gaan of het aantal monsters waarin Cdiff aanwezig is, toeneemt en of er eventueel ziekteverwekkende typen opduiken. De resultaten van deze onderzoekingen worden openbaar gemaakt.
Bent u bereid deze ontdekkingen mee te nemen in de kabinetsreactie op het rapport van de Gezondheidsraad over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al aangaf, kan er geen conclusie worden verbonden aan het feit dat de bacterie tot maximaal 20 meter rond varkensstallen werd aangetroffen. De aangetoonde besmettingen van mensen werden zo goed als zeker veroorzaakt door direct contact met varkens. Het is niet aannemelijk dat Cdiff in de lucht of anderszins in de omgeving daaraan heeft bijgedragen. Er is dan ook onvoldoende aanleiding om bedoeld onderzoek bij de kabinetsreactie te betrekken.
Kunt u aangeven of de ontdekkingen voor u extra reden geven om kritisch te kijken naar schaalgrootte in de veehouderij? Zo nee, waarom niet?
Bedoeld onderzoek bevatte geen aanwijzingen dat schaalgrootte van invloed is op het vóórkomen van Cdiff in de veehouderij. Het onderzoek geeft daarom geen extra reden om daar kritisch naar te kijken.
Kunt u aangeven hoe u de risico’s voor de volksgezondheid gaat beperken? Zo nee, waarom niet?
De huidige gegevens over het voorkomen van de verschillende typen Cdiff bij varkens, varkenshouders en hun gezinsleden duiden niet op een groot extra risico voor de volksgezondheid. De bacterie komt overal voor in het milieu en wordt ook vaak aangetroffen als normale darmbewoner bij pasgeborenen. Ook bij gezonde volwassenen leidt dragerschap zelden of nooit tot ziekteverschijnselen. Om aanvullende zekerheid te krijgen, loopt op dit moment een onderzoek van het RIVM bij varkens en varkenshouders om de nog bestaande leemten in de kennis op te vullen. Onderzoek naar het eventuele risico voor omwonenden zal worden meegenomen in een breed onderzoek naar risico’s van de veehouderij voor omwonenden. In 2010 is door de NVWA al vastgesteld dat ziekteverwekkende typen Cdiff niet op vlees werden aangetroffen.
Wat betreft de ontwikkeling van resistentie van Cdiff en andere bacteriën zet de regering het beleid dat gericht is op de vermindering van het antibioticumgebruik in de agrarische sector onverminderd voort.
Bent u bereid extra onderzoek te laten uitvoeren naar de risico’s voor de volksgezondheid die de aanwezigheid en overdracht van deze bacterie met zich meebrengt? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5 en 8.
Het preventief afschot van grote hoefdieren in Drenthe |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Drenthe grote hoefdieren, zoals edelherten en wilde zwijnen, afschiet zodra deze dieren een stap zetten binnen de provinciegrens?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel edelherten, wilde zwijnen en damherten er de afgelopen 3 jaar preventief zijn afgeschoten in de provincie Drenthe en in welke mate er sprake was van overlast, schade of gevaar? Zo ja, kunt u daarbij ook aangeven hoe de overlast, schade of gevaar is gemeten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het betreffende afschot is de verantwoordelijkheid van de provincie Drenthe.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger in het algemeen overleg Biodiversiteit op 15 november 2012 heeft gezegd «dat het prachtig zou zijn als je in Europa ook voor het grote wild een meer evenwichtig stabiel netwerk krijgt waarin alle soorten zich op een natuurlijke manier kunnen bewegen. Dan kom je misschien ook van die vervelende beheerjacht af, want dat hangt allemaal met elkaar samen»? Zo ja, deelt u deze opvatting?
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit provinciale beleid zich verhoudt tot uw beleid dat zich juist richt op het verbinden van natuurgebieden door het aanleggen van de ecologische hoofdstructuur inclusief verbindingszones, zodat dieren vrijelijk kunnen migreren?
De aanwijzing van leefgebieden is onderdeel van de taken die in het bestuursakkoord zijn gedecentraliseerd. De bestaande leefgebieden voor grote hoefdieren zijn ingerasterd. Daarbuiten geldt een nulstandbeleid. Het nulstandbeleid maakt deel uit van de provinciale taken omtrent beheer en schadebestrijding en is nodig uit oogpunt van veterinaire risico’s, verkeersveiligheid en schadebestrijding.
Mijn beleid is er op gericht om, in samenwerking met de provincies, een robuuste Ecologische Hoofdstructuur (EHS) te realiseren. In de afweging over het inrichten van leefgebieden voor grote hoefdieren of verbindingszones tussen die leefgebieden zullen de belangen die gediend zijn met het nulstandbeleid zorgvuldig moeten worden meegewogen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat provincies edelherten, wilde zwijnen en damherten preventief laten afschieten zodra ze gesignaleerd worden binnen de provinciegrenzen, nog voordat er ook maar sprake is van overlast, schade of gevaar? Zo ja, hoe wilt u dit in de toekomst voorkomen? Zo nee, waarom niet en hoe verhoudt zich dit tot het «nee, tenzij» principe dat ten grondslag ligt aan de Flora- en faunawet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat inspanningen van rijkswege, om te komen tot de aanleg van ecoducten en andere verbindingszones, gefrustreerd kunnen worden door regionaal afschotbeleid zoals nu in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ecoducten en verbindingszones zijn niet alleen of uitsluitend bedoeld voor grote hoefdieren, maar voor alle dieren. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Overigens is onlangs door de verantwoordelijke gedeputeerde aangekondigd dat de mogelijkheden van een beleidswijziging worden bezien.
Bent u voornemens contact op te nemen over deze kwestie met de verantwoordelijke gedeputeerde in Drenthe? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals aangegeven bij vraag 6 wil de betreffende gedeputeerde de mogelijkheid van een beleidswijziging bezien. Gezien onder andere de belangen voor diergezondheid is hierover contact opgenomen met de gedeputeerde. Dit contact wordt voortgezet.
De gevolgen van stopzetten (agrarische) financiering door Deutsche Bank |
|
Eddy van Hijum (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat Deutsche Bank een strategiewijziging heeft aangekondigd?1
Ja.
Wat zijn volgens u de gevolgen van deze strategiewijziging voor de klanten die een aantal jaar geleden, veelal gedwongen, juist overgingen van ABN AMRO naar Deutsche bank?
Het zal betekenen dat een aantal ondernemers op zoek zal moeten gaan naar nieuwe financieringsmogelijkheden. Ik verwijs hierbij ook naar de antwoorden op de Kamervragen ingediend op 17 januari jl. door het lid Dijkgraaf (SGP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
In hoeverre hebben er tussentijdse wijzigingen plaatsgevonden van de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank ten opzichte van de voorwaarden die onder ABN AMRO golden?
Het is mogelijk dat Deutsche Bank op verschillende vlakken de voorwaarden voor enkele klanten in de afgelopen jaren heeft aangepast. In materiële zin zijn de financieringsvoorwaarden voor klanten van Deutsche Bank in principe dezelfde gebleven als die destijds met ABN Amro zijn afgesproken.
Wat zijn hierover destijds voor afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy? In hoeverre voldoet de handelwijze van Deutsche Bank aan de destijds gemaakt afspraken?
Verkoop van HBU (voorheen onderdeel van ABN Amro, nu onderdeel van Deutsche Bank) was, vanuit staatssteun- en mededingingsperspectief, een voorwaarde voor goedkeuring door de Europese Commissie van de fusie van ABN Amro met Fortis. Over eventuele wijzigingen van de financieringsvoorwaarden voor klanten zijn geen afspraken gemaakt als onderdeel van de EC-remedy.
Kunt u uitgesplitst naar sector aangeven hoeveel klachten er zijn binnengekomen via de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de financiële ombudsman of andere kanalen?
Er zijn bij de AFM enkele klachten binnengekomen over kredietverlening door Deutsche Bank en de gevolgen die dit heeft voor de klanten. Zoals gebruikelijk beoordeelt de AFM binnengekomen klachten, maar kan zij geen mededelingen doen of deze leiden tot een onderzoek. KiFiD, de financiële ombudsman, is een onpartijdig bemiddelaar. Deze kan bemiddelen wanneer een financiële dienstverlener een klacht van een consument heeft afgewezen. Bij de financiering van ondernemers zijn dergelijke klachten bij KiFiD niet aan de orde. Via andere kanalen heb ik vooralsnog geen klachten ontvangen over Deutsche Bank.
Wat vindt u ervan dat Deutsche Bank stopt met de financiering van agrarische omzet onder de 1 mln. euro?2
Vanuit het oogpunt van een divers aanbod van financiers van de agrarische markt is een groot aantal spelers altijd wenselijk. Het is echter aan een private onderneming zelf om, binnen de grenzen van de wet, te bepalen of zij actief wenst te blijven in een bepaalde sector. In dit geval betreft het een bedrijfseconomische beslissing van Deutsche Bank zelf.
In hoeverre blijven er zo voldoende aanbieders voor agrarische financiering over? Wat is de mening van de Nederlandse Mededingings autoriteit (NMa), mede ook uit het oogpunt van de concurrentie?
Uit onderzoek van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) blijkt dat sprake is van een hoge concentratiegraad onder aanbieders van krediet aan het MKB. De terugtrekking van Deutsche Bank vermindert het aantal aanbieders voor agrarische financiering en leidt tot een verdere concentratie van deze markt. Vanuit het oogpunt van concurrentie zou een toename van het aantal aanbieders wenselijk zijn.
Welke activiteiten heeft Deutsche Bank de afgelopen jaren ondernomen om klanten aan zich te binden, juist ook binnen haar agrarische portefeuille? Wat zijn de gevolgen voor deze klanten van het gedwongen vertrek? In hoeverre is de AFM van mening dat hierbij juist wordt gehandeld door Deutsche Bank?
Voor zover mij bekend heeft Deutsche Bank geen bijzondere commerciële activiteiten ondernomen richting de agrarische sector. Voor de gevolgen voor klanten van een eventueel gedwongen vertrek verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) ingestuurde vragen op 17 januari (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1531).
Het toezicht van de AFM is onder meer gericht op zorgvuldige behandeling van klanten. Kredietverlening aan zakelijke klanten, zoals u kunt lezen in het antwoord op vraag 6 van de door het lid Dijkgraaf (SGP) gestelde vragen, valt hier niet onder. Of in deze casus door Deutsche Bank is gehandeld conform de zorgplichteisen van de Wet op het financieel toezicht zou de AFM alleen op grond van een onderzoek kunnen vaststellen. Over mogelijke onderzoeken naar individuele instellingen kan de AFM echter geen mededelingen doen.
Bent u zich ervan bewust dat het gedwongen vertrek bij Deutsche Bank hoge kosten met zich mee kan brengen voor de klant? Bijvoorbeeld door het opleggen van boeterentes etc.? Bent u van plan hier wat aan te laten doen? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 4 en 6 gesteld door het lid Dijkgraaf (SGP) in het eerste gedeelte van mijn brief.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat agrariërs zich op fatsoenlijke wijze kunnen blijven financieren? Bent u van plan activiteiten te ontplooien om agrarische ondernemers ook in staat te stellen om financiering te krijgen voor investeringen? Zo ja, welke?
Ja, het is van belang dat agrarisch ondernemers zich op een fatsoenlijke wijze kunnen financieren. De agrarische sector weet zelf het beste waar de knelpunten met betrekking tot financiering zitten. Zo heeft het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) in oktober 2012 een discussiestuk over alternatieve financiering in de primaire sector opgesteld. Hierin is een inventarisatie gemaakt van de knelpunten voor de primaire sector.
Door de overheid wordt al heel veel gedaan om agrarisch ondernemerschap te stimuleren. Zo wordt door de landbouwvrijstelling fiscaal gestimuleerd om agrarische bedrijven van de ene op de andere generatie over te dragen.
Daarnaast worden agrarische ondernemers in Nederland gestimuleerd in hun bedrijfsvoering en inkomen door:
De illegale handel in antibiotica in de veehouderij |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat er 3.5 ton illegale antibiotica in beslag is genomen bij handelaren in Groningen en Overijssel?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ja. Wij hebben uw Kamer van deze zaak op de hoogte gesteld in antwoord op vragen van de leden Arib en Van Dekken van 11 mei 2011 (AH TK 2010–2011, 2463) en in onze brief aan uw Kamer van 1 juni 2012 (TK 2011–2012, 29 683, nr. 124). Wij keuren deze praktijk sterk af.
Kunt u een verklaring geven voor het feit dat op zo’n grote schaal illegale antibiotica gekocht en gebruikt kan worden zonder dat dit eerder wordt opgemerkt? Zo nee, waarom niet?
Wij hebben geen indicatie dat het betreffende illegale netwerk (veel) eerder had kunnen worden opgemerkt. Nadat het door de NVWA was opgemerkt, is het netwerk ten behoeve van opsporing enige tijd gevolgd voordat het werd opgerold.
Bent u van mening dat het huidige systeem voor de registratie van antibiotica dit soort misdrijven kan voorkomen en tegengaan? Zo ja, waarop baseert u die conclusie? Zo nee, wat gaat u doen om de registratie van antibiotica te verbeteren en bent u bereid het systeem voor de registratie te herzien en waar nodig aan te passen?
Registratie van het antibioticagebruik kan illegale praktijken niet voorkomen. Illegaliteit blijft per definitie buiten de boeken. De verplichting tot registratie kan handhaving wel vergemakkelijken, omdat bij het ontbreken van juiste registratie onmiddellijk duidelijk is dat sprake is van ongeoorloofde praktijken. Een belangrijke nieuwe maatregel in dit verband is dat handelaren in grondstoffen van antibiotica zich onder de Wet Dieren zullen moeten registreren. Deze maatregel wordt dit voorjaar geïmplementeerd.
Kunt u aangeven of bekend is dat er mogelijk nog meer van deze illegale antibiotica in Nederland wordt ingezet en wordt verhandeld en om welke hoeveelheden het gaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit aan te pakken en op welke termijn?
Zoals gezegd keuren wij de illegale handel in antibiotica sterk af. Daarom is een adequate handhavings- en opsporingsinzet van groot belang. Binnen de NVWA is een Inlichten- en Opsporingsdienst werkzaam.
Deze is voortdurend gericht op onder andere het opsporen van illegale antibioticahandel. Dat blijkt onder andere uit de aangehaalde casus. De NVWA heeft op dit moment geen indicatie voor het bestaan van meer van dergelijke illegale circuits. Sinds 2011 wordt 1 miljoen euro per jaar extra besteed aan opsporing en toezicht op antibiotica in de veehouderij door de NVWA.
De strafmaat wordt bepaald door de rechter. Zoals het aangehaalde artikel stelt, kan het Openbaar Ministerie een hoge straf eisen.
Bent u bereid een onderzoek te laten uitvoeren om zo het gebruik van en de handel in antibiotica goed in kaart te brengen, illegale antibiotica op te sporen en de illegale handel in het gebruik van antibiotica aan te pakken door middel van strenge straffen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Pieter Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
De stijging van het aantal dierproeven |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit over dierproeven en proefdieren genaamd «Zo doende 2011»?
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het aantal dierproeven in één jaar met 14 575 (2,5%) gestegen is?
Het aantal dierproeven fluctueert de laatste jaren in meerdere of mindere mate. Uit een statische berekening is gebleken dat deze stijging van het aantal dierproeven past in een licht dalende trend die zich vanaf 2001 voordoet.
Deelt u de mening dat de stijging van het aantal dierproeven ongewenst is?
Het streven van de overheid is gericht op het bevorderen van de ontwikkeling, acceptatie en implementatie van alternatieven voor dierproeven (vervanging, vermindering dan wel verfijning van dierproeven; de 3 V’s). Dit laat onverlet dat een lichte stijging van het aantal dierproeven zich voor kan doen. Het is aan een dierexperimentencommissie om de afweging te maken of het in de proefopzet voorgenomen aantal dieren ook daadwerkelijk nodig is om het in de desbetreffende dierproef gewenste resultaat te krijgen. In die afweging kan en zal ik niet treden.
Ik deel de ambities van de Kamer op dit dossier om te komen tot het terugdringen van het aantal dierproeven. Ik zal u in de stand van zaken brief die ik voornemens ben medio maart aan u te doen toekomen nader ingaan op mijn ambitieniveau.
Kunt u uitleggen waarom extra dierproeven nodig zijn geweest ten behoeve van de intensieve veehouderij?
De dagelijkse praktijk in de veehouderij is dat mannelijke varkens worden gecastreerd om berengeur in het vlees te voorkomen. Het genoemde onderzoek had als doel na te gaan of er een manier is om te voorspellen bij welke en bij hoeveel varkens die berengeur gaat voorkomen. Dit om gemaakte afspraken over het niet meer castreren te kunnen realiseren.
Hoe bent u van plan de stijging van het aantal dierproeven tegen te gaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de stijging van 7% van het aantal dieren, gedood in voorraad?
Zoals ook al in «Zo doende 2011» wordt beschreven, is een stijging van het aantal inherent aan het aantal genetisch gemodificeerde muizen en vissen die aangehouden moeten worden voor het in stand houden van genetisch gemodificeerde lijnen.
Hoe bent u van plan de stijging van gedode dieren in voorraad tegen te gaan?
In het actieplan Dierproeven en alternatieven 2011–2021 staat aangegeven dat de NVWA in 2012 specifiek inspecteerde op het aantal dieren in voorraad bij vergunninghouders en fokkers. Met behulp van dit onderzoek wordt inzicht verkregen in de reden van het aanhouden van deze dieren en hoe voorkomen kan worden dat er overtollige dieren worden gefokt. De NVWA zal waar mogelijk aanbevelingen voor specifiek beleid op dit gebied opstellen. Ik wacht deze inventarisatie af. De aanbevelingen zal ik meenemen in het te ontwikkelen beleid.
Kunt u de Kamer informeren over de hoeveelheid overtredingen die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, en kunt u daarbij een oordeel geven?
Zoals u in «Zo doende 2011» kunt lezen, zijn er 11 overtredingen geconstateerd, waarvoor 10 schriftelijke waarschuwingen zijn verstuurd. Eén instelling kreeg
één schriftelijke waarschuwing voor twee overtredingen. In het algemeen is het nalevingniveau hoog in deze sector.
Deelt u de mening dat de onduidelijke informatie rondom dierproeven betreurenswaardig is, zeker gezien het gegeven dat de motie-Van Dekken (die de Code Openheid Dierproeven als noodzakelijk voorwaarde stelt) dus onvoldoende wordt nageleefd?
Met het jaarlijks rapporteren van de aantallen dierproeven en proefdieren en de inspectiebevindingen van de NVWA wordt open vanuit de Rijksoverheid gerapporteerd c.q. gecommuniceerd. De Code openheid Dierproeven gaat uit van vrijwillige medewerking van de vergunninghouders. Hierover zijn door de Rijksoverheid en vergunninghouders afspraken gemaakt.
Bent u van plan de informatievoorziening aan de Kamer in de toekomst te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ik constateer dat Nederland in vergelijking met de meeste andere Europese landen een uitgebreid jaarverslag over dierproeven en proefdieren uitgeeft. Ik zal dit niveau ook na de implementatie van de Richtlijn nr. 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, zoveel mogelijk in stand houden. Daarbij is het een gegeven dat de doorwerking van de Richtlijn voor Nederland beperkt is op dit punt, daar Nederland koploper is en mede als voorbeeld voor de inrichting van de Richtlijn heeft gediend. Incidenteel vraagt de Richtlijn nieuwe informatievoorziening, zoals de publicatie van een niet technische samenvatting van de verleende projectvergunningen. Op dit punt is dus wel sprake van uitbreiding van de informatievoorziening.
De ontwikkelingen rond het geitenbedrijf in Ambt Elden en de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontwikkelingen rond een bedrijf in Ambt Elden (provincie Overijssel) waar 1 000 geiten zonder (juiste) vergunning worden gehouden?1
Ja.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de vraag of inmiddels een juiste vergunning is afgegeven en of deze aanvraag nog in behandeling is?
Volgens informatie van de gemeente Hof van Twente is de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nog niet definitief verstrekt. De gevraagde omgevingsvergunning heeft in ontwerp ter inzage gelegen vanaf 25 oktober 2012 tot en met 6 december 2012. In deze periode zijn zienswijzen ingediend. De aanvraag is daarmee formeel nog in behandeling.
Er staat nu een stal waarin circa 1000 geiten worden gehouden. Het bedrijf is van plan om naast deze stal een tweede stal te bouwen. Voor beide stallen is een bouwvergunning verleend die onherroepelijk is. De aanvraag om omgevingsvergunning (activiteit milieu) voorziet met betrekking tot deze stal in het houden van 3000 melkgeiten en 1500 opfokgeiten (61 dagen – 1 jaar).
Is u bekend dat het bedrijf uitbreidingsplannen heeft voor bouwen van een stal voor 5 000 geiten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich tot de bestaande opvatting van het kabinet en voormalig staatssecretaris Bleker tot een maximumomvang van 1500–2000 geiten per stal?
In de reactie van het Kabinet over het advies van de Gezondheidsraad, die ik uw kamer uiterlijk 1 maart aanstaande zal toesturen, zal ook een standpunt worden ingenomen over de door het vorige kabinet technisch voorbereide wettelijke voorziening om een grens te kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie.
Vindt u het wenselijk dat de ontwikkelingen rond het bedrijf in Ambt Elden onder vigerend beleid beoordeeld worden, en dus zonder adequate beoordeling op gezondheidsrisico’s, zoals Q-koorts?
Zoals ook aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Thieme (Tweede Kamer, 2012–2013, Aanhangsel 318) is er vanwege de wettelijke vaccinatieplicht van geiten tegen Q-koorts geen verhoogd risico op Q-koorts voor de omwonenden.
Acht u zich verantwoordelijk om er zorg voor te dragen dat er een eenduidig kader komt voor het beoordelen van afstandscriteria tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
De Gezondheidsraad heeft op 30 november jongstleden het advies uitgebracht over gezondheidsrisico’s rond veehouderijen (28 973, nr. 129). Het kabinet zal uw Kamer uiterlijk 1 maart 2013 een beleidsreactie geven op dit advies. In deze reactie zal ook een standpunt worden ingenomen over fijnstof en over een eventueel afstandscriterium.
Hoe beoordeelt u de opvatting van de GGD inzake het bepalen van een afstandscriterium van minimaal 250 meter tussen intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe denkt u in dit kader over het opstellen van normen over de hoeveelheid fijnstof die mag vrijkomen in de omgeving van intensieve veehouderij en bewoond gebied?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting van de provincie Overijssel en veel verontruste inwoners van Ambt-Elden dat de uitbreiding van het bedrijf van 1 000 naar 5 000 geiten onwenselijk is, ook in relatie tot de volksgezondheid?
Voordat het adviesrapport van de Gezondheidsraad verscheen heeft de provincie Overijssel aangegeven dat onduidelijkheid over gezondheidsrisico’s rond veehouderijbedrijven ongewenst is, omdat hierdoor bij de bewoners ongerustheid kan ontstaan. Het ging daarbij niet om de onwenselijkheid van bedrijfsuitbreiding. Zie verder antwoord 5.
Het aanbieden en uitzetten van kweekwild voor de jacht en consumptie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u er van op de hoogte dat het in Nederland gevestigde bedrijf ’t Zinkske1 wilde dieren kweekt om ze vervolgens aan jagers aan te bieden met de suggestie deze dieren uit te zetten in de vrije natuur enkel om de dieren te kunnen afschieten voor het plezier of consumptie? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Kunt u bevestigen dat het in Nederland verboden is dieren zoals fazanten, patrijzen, hazen en edelherten te kweken en vervolgens uit te zetten in de vrije natuur enkel met als doel deze dieren af te schieten voor plezier of voor consumptie? Zo ja, bent u dan van mening dat het in Nederland wel is toegestaan om wild te kweken en aan te bieden voor uitzetting of voor consumptie waarbij het uiteindelijk doel onduidelijk blijft?
Beschikt ‘t Zinkske over de vereiste Flora- en faunawet ontheffingen om de op de website aangegeven (veelal beschermde inheemse) diersoorten te mogen houden, vervoeren, uitzetten, en over de grens te transporteren (import/export)? Zo ja, op welke gronden in de Flora- en faunawet zijn deze ontheffingen gebaseerd?
Voldoet dit bedrijf aan overige wet- en regelgeving rondom het houden van dieren, zoals de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren inzake de houderij-omstandigheden, transport van dieren, en veterinaire risico’s?
Kunt u garanderen dat het ’t Zinkske deze gekweekte wilde dieren niet aan jagers verkoopt die de dieren vervolgens hier in Nederland uitzetten voor de jacht of de consumptie? Zo, ja kunt u gedetailleerd uiteenzetten hoe u dit precies controleert en handhaaft? Zo nee, deelt u de mening dat het bedrijven als ’t Zinkske in Nederland expliciet verboden zou moeten worden om overtredingen niet in de hand te werken?
Is het waar dat u niet kunt uitsluiten dat in het buitenland in de vrije natuur uitgezet kweekwild voor de jacht en consumptie, in Nederland wordt verkocht als wild voor consumptie? Zo ja, wat vindt u er van dat wild verkregen middels in Nederland verboden handelingen volgens de Flora- en faunawet wel in Nederland verkocht mag worden voor consumptie?
Kunt u voor elk van de drie categorieën wild (vrij wild, kweekwild en uitgezet kweekwild) uiteenzetten welk aandeel elke categorie heeft in de Nederlandse wildconsumptie uitgedrukt als percentage van de totale nationale wildconsumptie? Zo ja, kunt u daarbij ook uiteenzetten hoeveel wild dat in Nederland wordt verkocht voor consumptie ook daadwerkelijk afkomstig is uit Nederland? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiernaar nader onderzoek te doen verrichten?
Kunt u aangeven in hoeverre post mortem keuringen verschillen voor wild afkomstig uit de natuur, kweekwild en uitgezet kweekwild?
Deelt u de mening dat het verkopen van wild voor consumptie afkomstig van dieren die hun hele leven hebben doorgebracht in kwekerijen ofwel afkomstig van dieren die in kwekerijen worden opgefokt en in de vrije natuur worden uitgezet enkel om daar afgeschoten te worden voor de jacht of voor consumptie niet als wild bestempeld kan en mag worden? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de verkoop van dit soort wild? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat consumenten moeten kunnen controleren met welke categorie «wild» hij of zij te maken heeft, zodat de consument er van op de hoogte is dat het wild dat hij of zij koopt veelal kweekwild is afkomstig van dieren die nooit in de vrije natuur hebben geleefd en in vergelijkbare omstandigheden leven als dieren in de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn wilt u hier, bijvoorbeeld via etiketteringsplicht, verandering in brengen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat wild absoluut niet kan worden aangemerkt als duurzaam alternatief voor vlees, zoals jagers veelvuldig doen2, gelet op het feit dat Nederland naar schatting slechts 5% van haar jaarlijkse nationale wildconsumptie van 12 000 kilo met inlands wild kan dekken3 en het verkochte wild bovendien veelal afkomstig is van kwekerijen waar dieren worden gehouden vergelijkbaar met dieren uit de bio-industrie? Zo ja, op welke wijze en termijn gaat u de consument daar beter over voorlichten? Zo nee, waarom niet?
Groepshuisvesting dragende zeugen |
|
Jaco Geurts (CDA), Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Uit de beantwoording van de schriftelijke inbreng Landbouw- en Visserijraad1 blijkt dat onderzoek de basis is van het vasthouden aan de 4-dageneis en dat in overleg met voormalig staatssecretaris Bleker, de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) dat ook zo is besproken. Kunt u aangeven welke opmerkingen in dat overleg zijn gemaakt en klopt het dat in dat overleg zorgen zijn geuit?
Kunt u aantonen dat de boven Europeeswettelijke eis om dragende zeugen na 4 dagen in groepshuisvesting te verplaatsen geen negatieve gevolgen heeft voor dierenwelzijn zoals beschadigingen en beengebreken?
Is het waar dat het genoemde onderzoek uitwees dat alle onderzochte systemen wisselende resultaten gaven van heel goed tot heel slecht en dat met name diermanagement daarin bepalend is en kunt u aangeven welke ondersteuning de ondernemers afgelopen periode hebben gekregen om het management aan te passen?
Bent u er mee bekend dat dierenartsenpraktijken (die gezamenlijk circa 80% van alle in Nederland gehouden zeugen onder hun begeleiding hebben) hebben aangegeven dat de dierengezondheid van zeugen niet gebaat is bij deze Nederlandse eis? Zo ja, wat is uw reactie ten aanzien hiervan?
Deelt u de opvatting dat er sprake kan zijn van negatieve gevolgen voor het milieu aangezien de kans dat een zeug direct drachtig is lager ligt als gevolg van stress dat ze na 4 dagen weer de groep in moet en hierdoor weer meer voer nodig heeft en dit een toename betekent van stikstof en fosfaat? Zo nee, waarom niet?
Is op basis van het onderzoek en praktijkervaring aantoonbaar dat het terugkompercentage niet oploopt met de 4-dageneis, klopt het dat terugkomers in groepshuisvesting de onrust in de groep doen stijgen wat vervolgens tot stijging van stress heeft met als gevolg verwerpen, klopt het dat doordat de zeugen de verworpen vruchten opeten pas bij berigheid van de verwerpers de bron van de onrust bekend wordt en deelt u de mening dat deze verlengde stressperiode ongunstig is voor het dierenwelzijn zowel voor de zeug als de ongeboren vruchten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de 4-dageneis enkel gehandhaafd dient te worden als deze duidelijke milieu- en dierenwelzijnseffecten heeft welke opwegen tegen de benadeling van de concurrentiepositie van de Nederlandse ondernemer, kunt u op basis van deze stelling een nadere onderbouwing geven van de 4-dageneis en bent u bereid als deze analyse niet te maken is of ten nadele van de concurrentiepositie van de ondernemer uitvalt, de 4 dagen conform de Europese eis naar 28 dagen aan te passen? Zo, nee bent u bereid indien een bedrijf aantoonbaar management problemen heeft en u vasthoudt aan de 4-dageneis deze bedrijven extra te laten ondersteunen en/of op basis van onderbouwing dierenartsenpraktijk een versoepeling te laten plaatsvinden?
Bent u bereid de vragen uiterlijk dinsdag 18 december aanstaande voor 12 uur te beantwoorden aangezien dinsdag de laatste gelegenheid is om de aangehouden motie van de leden Lodders en Geurts (Kamerstuk 21 501-32, nr. 672) over groepshuisvesting dragende zeugen in stemming te brengen?
MRSA-bacterie op vleeskuikenboerderijen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Co Verdaas (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het ANP-bericht over de meticilline-resistente staphylococcus aureus bacterie (MRSA-bacterie) op vleeskuikenboerderijen?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat op 8 procent van de vleeskuikenboerderijen de MRSA-bacterie is te vinden? Hoe beoordeelt u de bevinding dat 9 procent van alle vleeskuikenhouders en 14 procent van alle slachthuispersoneel op de kuikenslachterijen drager is van deze bacterie? Deelt u de mening dat er sprake is van een zorgwekkende situatie? Zo nee, waarom niet?
Deze bevindingen hebben aangetoond dat slachthuispersoneel dat in contact komt met levende vleeskuikens en mensen die werken op MRSA-positieve vleeskuikenbedrijven een verhoogde kans hebben om de MRSA-bacterie bij zich te dragen ten opzichte van de algemene bevolking.
De toenemende resistentievorming van bacteriën tegen antibiotica is een zorgelijke ontwikkeling die onze volledige aandacht heeft. Daarom zijn er maatregelen ingezet tegen de oorzaak van het voorkomen van multiresistente bacteriën. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoorden op Kamervragen en de Kamerhandelingen betreffende dit onderwerp.
In dat kader wijs ik u met name op de gerichte aanpak om het gebruik van antibiotica in de veehouderij terug te dringen met 50% in 2013 en 70% in 2015 ten opzichte van het jaar 2009. Vermindering van het gebruik van antibiotica draagt bij aan de vermindering van de kans dat antibioticaresistentie ontstaat.
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Zoals eerder aangegeven zullen wij de Kamer in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Wat is de reden dat er niet eerder onderzoek is gedaan naar overdraagbaarheid van de MRSA-bacterie van vleeskuikens op mensen die beroepsmatig in contact komen met vleeskuikens? Wordt er inmiddels onderzoek gedaan naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij kalkoenen en eenden? Zo ja, op welke termijn zijn de resultaten van dit onderzoek beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Het advies van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is onder andere gebaseerd op twee onderzoeken die beide door het RIVM zijn uitgevoerd. In 2009 zijn gegevens gepubliceerd over het voorkomen van de MRSA-bacterie bij vleeskuikens en personeel in slachthuizen. Een publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift is in 2010 verschenen. Om een compleet beeld van de risico’s te krijgen is daarna onderzoek uitgevoerd op boerderijen. Daarbij werd gekeken naar het voorkomen van MRSA bij vleeskuikens en bij mensen die wonen en werken op deze bedrijven. Dit onderzoek is in 2011 afgerond.
Nederlandse ziekenhuizen beschikken over procedures («search en destroy» beleid) die de verspreiding van multiresistente bacteriën naar andere patiënten voorkomen. Deze procedures dragen er tevens aan bij dat een dergelijke besmetting voor de drager van deze bacteriën geen consequenties heeft voor het verdere ziekteverloop. De procedures zijn vastgelegd in de richtlijnen van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP).
Bij ziekenhuisopname wordt elke patiënt, die mogelijk MRSA heeft, geïsoleerd verpleegd en er worden kweken afgenomen. Totdat bekend is of deze patiënt wel of geen MRSA heeft, blijft de patiënt geïsoleerd verpleegd. Naar aanleiding van de bovengenoemde RIVM onderzoeken zijn mensen die direct contact hebben met levende vleeskuikens toegevoegd als risicocategorie die standaard worden getest op dragerschap.
Dit geldt bijvoorbeeld ook voor mensen die direct contact hebben met levende varkens of kalveren, en voor mensen die recent in een buitenlands ziekenhuis hebben gelegen.
Tot dusverre ging de meeste aandacht voor de veegerelateerde MRSA bacterie uit naar het voorkomen van de bacterie bij varkens en vleeskalveren en de overdracht naar veehouders. Deze keuze is gemaakt omdat verwacht werd dat MRSA daar veelvuldig zou kunnen voorkomen. Bij vleeskuikens leek MRSA minder vaak voor te komen en waren de risico’s naar verwachting kleiner. Datzelfde geldt voor kalkoenen en eenden. Bovendien is het aandeel kalkoenen en eenden in de pluimveestapel minder dan 1%.
De NVWA stelt voor om gelet op haar bevindingen te onderzoeken of de mate van voorkomen van veegerelateerde MRSA ook bij kalkoenen en eenden aanleiding zouden moeten zijn om voor de betrokken beroepsgroepen risicoreducerende maatregelen te nemen. De NVWA heeft het RIVM opdracht gegeven om in 2013 onderzoek te doen naar het voorkomen van de MRSA-bacterie bij eenden en kalkoenen. De resultaten van dit onderzoek zullen eind 2013 aan de opdrachtgever worden gerapporteerd.
Hoe beoordeelt u het advies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om het overschakelen van elektrische verdoving naar andere wijze van bedwelmen te stimuleren? Ziet u daarin een rol voor uzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In Nederland wordt de elektrische verdoving van vleeskuikens via de «waterbadmethode» momenteel vervangen door alternatieve methodes. De aanleiding is dat per 1 januari 2013 de welzijnseisen aan verdovingsmethodes in Europese regelgeving worden aangescherpt. De alternatieve methodes zijn de zogenaamde kop-kopmethode en de gasmethode (CO2 verdoving). Die methodes beogen een welzijnsvriendelijke verdoving, maar kunnen er tevens voor zorgen dat het gefladder achterwege blijft. Volgens het NVWA advies is dit gefladder de belangrijkste aanleiding voor overdracht van MRSA op slachthuispersoneel.
Deelt u de mening dat de beroepsgroepen die in contact komen met levende vleeskuikens goed geïnformeerd moeten worden over de risico reducerende maatregelen? Zo ja, op welke wijze en welke termijn gaat u daartoe over? Zo nee, waarom niet?
Ja, mensen die beroepshalve bepaalde gezondheidsrisico’s lopen dienen daarover geïnformeerd te worden. Volgens de arbeidsomstandighedenwet is dit een taak van de werkgever. In artikel 3 en 5 van deze wet is vastgelegd dat werkgevers de risico’s voor veiligheid en gezondheid van werknemers in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast moeten leggen, en dat zij beschermingsmaatregelen in kaart brengen en aanbieden aan hun medewerkers. Werkgevers en werknemers kunnen bovendien afspraken maken over gezonde en veilige werkmethoden op brancheniveau en deze afspraken vastleggen in een arbocatalogus.
Hoe beoordeelt u het advies van de NVWA om het probleem (ook) bij de bron aan te pakken en een substantiële vermindering van het antibioticumgebruik bij vleeskuikens te realiseren? Wat is de stand van zaken op dit moment? Welke additionele maatregelen wilt u komende periode doorvoeren?
Zie de beantwoording bij vraag 2.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 13 december a.s.?
Ik heb deze vragen beantwoord vóór het uitgestelde algemeen overleg over de NVWA.
De plannen voor de bouw van een nertsenhouderij nabij Stevensbeek |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Bent u inhoudelijk op de hoogte van de vergevorderde plannen voor de bouw van een nertsenhouderij in plaats van een kippenhouderij nabij Stevensbeek?1
Ik ben via het krantenartikel op de hoogte van de plannen en de eventuele onrust bij omwonenden daarover.
Bent u op de hoogte van de onrust die is ontstaan bij omwonenden die vrezen voor stankoverlast?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het wenselijk een nertsenhouderij te realiseren in de buurt van de hoofdlocatie van de school Metameer, een fruitteler, en de Stevenbeekse sportvelden?
De gemeente is verantwoordelijk voor het al of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor de nertsenhouderij. In deze afweging worden naast bedrijfsactiviteiten ook woonbebouwing en andere activiteiten betrokken die zich in de nabijheid bevinden.
Omdat het hier specifiek een nertsenhouderij betreft verwijs ik u naar de behandeling van het Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (30 826), de Novelle Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (32 369)en de Novelle Initiatiefvoorstel-Van Gerven en Recourt Wet verbod pelsdierhouderij (33 076) in de Eerste Kamer der Staten-Generaal van 11 december jongstleden. Tijdens die behandeling heb ik aangegeven geen mogelijkheden te zien om in te grijpen in lopende vergunningaanvragen en dat het hier een gemeentelijke verantwoordelijkheid betreft.
Tot slot kan ik aangeven dat de beleidsreactie van het kabinet op het advies van de Gezondheidsraad uw Kamer uiterlijk 1 maart 2013 zal bereiken. In deze beleidsreactie zal ook een standpunt worden ingenomen over de door het vorige kabinet technisch voorbereide wettelijke voorziening om een grens te kunnen stellen aan de omvang van bedrijven op een locatie.
Wat vindt u van het feit dat de gemeente, het waterschap en de gemeentelijke adviesdienst akkoord zijn met de plannen voor de bouw van deze nertsenhouderij terwijl er een moratorium ligt, opgelegd vanuit de Tweede Kamer?2
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw opvatting over de relatie dierhouderij en volksgezondheid bij de bouw van een nertsenfokkerij in bewoond gebied zoals bij Stevenbeek?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid in te grijpen bij ontwikkelingen zoals in Stevenbeek die, ondanks het moratorium en het binnenkort te verwachten advies van de Gezondheidsraad over de relatie dierhouderij en volksgezondheid, onverkort doorgaan met het realiseren van grotere dierhouderijen?
Zie antwoord vraag 3.
Het terugvorderen van toegezegde middelen voedingstuinbouwsector |
|
Helma Lodders (VVD), Bart de Liefde (VVD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Is het waar dat de voedingstuinbouw in Nederland onder bepaalde voorwaarden middelen ontvangt vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor Groenten en Fruit voor producenten in de glastuinbouw? Zo ja, kunt u aangeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan, op welke wijze een aanvraag moet worden ingediend en welke rol u hierin speelt?1
Ja. Erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit ontvangen steun vanuit de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) Groenten en Fruit onder de voorwaarden die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 1234/2007 en Verordening (EU) nr. 543/2011. De voorwaarden die in deze verordeningen zijn opgenomen zijn in Nederland uitgewerkt in de Nationale Strategie GMO Groenten en Fruit en verordeningen, voorzittersbesluiten en circulaires van het Productschap Tuinbouw.
Aanvragen voor steun onder de GMO Groenten en Fruit kunnen door erkende producentenorganisaties worden ingediend bij het Productschap Tuinbouw volgens de procedure zoals beschreven in de circulaires van het Productschap Tuinbouw.
De uitvoering van de GMO Groenten en Fruit is in Nederland namelijk in medebewind opgedragen aan het Productschap Tuinbouw, dat deze taken onder mijn verantwoordelijkheid uitvoert.
Is het waar dat u bij nader inzien hebt besloten het onderdeel «milieusubsidie» van het jaarprogramma met ingang van 2012 niet meer goed te keuren en ook de toezegde (en reeds geïnvesteerde en beschikte) middelen over 2011 en 2010 terug te vorderen en dat zelfs mogelijk ook voorgaande jaren worden teruggeëist? Zo ja, kunt u uw besluit motiveren en aangeven waarom in andere Europese landen dezelfde subsidie wel wordt goedgekeurd en toegekend aan ondernemers?
Op grond van de Nederlandse Nationale Strategie GMO groenten en fruit komen kosten van verschillende milieumaatregelen in aanmerking voor steun onder de GMO Groenten en Fruit.
Vanaf 2012 komt één van deze maatregelen, bestuiving door middel van hommels en bijen, niet langer in aanmerking voor GMO steun. Dit komt voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke (additionele of extra) kosten subsidiabel zijn. Voor bestuiving door middel van hommels en bijen is vastgesteld door het Landbouw Economisch Instituut (LEI) dat er geen extra kosten gemaakt worden ten opzichte van de traditionele methode van bestuiving.
Daarnaast heeft het Productschap Tuinbouw voor een andere milieumaatregel, het gebruik van geënt plantmateriaal, met ingang van 2012 de voor het vaststellen van de GMO steun gehanteerde forfaitaire tarieven, op basis van een door het LEI uitgevoerd onderzoek, aangepast. Ook deze aanpassing vloeit voort uit de eis die wordt gesteld door Verordening (EU) nr. 543/2011, dat alleen specifieke kosten subsidiabel zijn. Ten aanzien van de forfaitaire tarieven die werden gehanteerd tot en met 2011 is vastgesteld dat bij het bepalen van de forfaitaire tarieven ten onrechte geen rekening is gehouden met de meeropbrengsten als gevolg van het gebruik van geënt plantmateriaal.
De GMO steun die voor bestuiving door middel van hommels en bijen en het gebruik van geënt plantmateriaal in eerdere jaren in strijd met de Europese regelgeving (teveel) is betaald moet volgens de Europese regelgeving worden teruggevorderd. Het Productschap Tuinbouw is – in het kader van medebewind – daarom verplicht subsidie die ten onrechte is uitbetaald terug te vorderen bij de begunstigden, in dit geval de producentenorganisaties.
Ook in andere lidstaten worden kosten van milieumaatregelen gesubsidieerd onder de GMO Groenten en Fruit. Dit zijn niet noodzakelijk dezelfde maatregelen als in Nederland, dat hangt af van wat deze lidstaten in hun Nationale Strategie GMO groenten en fruit hebben opgeschreven. Voor deze lidstaten geldt, net als in Nederland, dat de kosten van milieumaatregelen alleen in aanmerking komen voor GMO steun wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden die de GMO regelgeving stelt. De voorwaarden die de Europese GMO regelgeving stelt en de uitleg die daar aan wordt gegeven zijn in alle lidstaten gelijk.
Is het waar dat ondernemers geconfronteerd worden met een boete omdat ze 3% of meer niet meer hebben uitgevoerd van het jaarprogramma? Zo ja, deelt u de opvatting dat het vrij logisch is dat ondernemers onderdelen van het programma niet meer uitvoeren gezien uw besluit dat middelen niet meer worden toegekend en zelfs worden teruggeëist?
Op grond van Verordening (EU) nr. 543/2011 is Nederland verplicht om, bij een verschil van meer dan 3% tussen het door een producentenorganisatie aangevraagde bedrag aan GMO steun en het bedrag dat uiteindelijk aan GMO steun aan de producentenorganisatie betaald moet worden, aan de producentenorganisatie een boete ter waarde van 100% van het verschil op te leggen. Er wordt dus geen boete opgelegd voor het niet uitvoeren van het jaarprogramma. Maatregelen die niet meer subsidiabel zijn, kunnen niet meer in de operationele programma’s van producentenorganisaties worden opgenomen.
Bent u bekend met de gevolgen van uw besluit dat tuinbouwbedrijven geen goedkeurende accountantsverklaring meer krijgen en daarmee geen vreemd vermogen kunnen aantrekken voor de investering en financiering van hun bedrijf? Zo ja, wat bent u bereid hieraan te doen?
Ik heb van belangenvertegenwoordigers uit de sector enkele signalen ontvangen dat het voornemen om ten onrechte (teveel) betaalde steun voor het gebruik van geënt plantmateriaal en bestuiving door middel van hommels en bijen terug te vorderen bij producentenorganisaties mogelijk gevolgen kan hebben voor de inhoud van de verklaringen van accountants bij jaarrekeningen van ondernemingen in de groenten en fruit sector. Overigens kunnen ook andere redenen aanleiding vormen voor opmerkingen in de verklaring van de accountant.
Aan een financieringsbeslissing van een bank ligt een veelheid aan factoren ten grondslag, een accountantsverklaring is daar slechts één van. Deze factoren liggen buiten mijn gezichtsveld en invloedssfeer. Een oorzakelijk verband tussen een besluit tot terugvordering van onterecht betaalde subsidie, en de gevolgen die dit mogelijk heeft voor de inhoud van de verklaring van een accountant, en de financieringsbeslissing van een bank is mij niet bekend.
Deelt u de opvatting dat de sector geconfronteerd wordt met een onbetrouwbare overheid aangezien besluiten over meerdere jaren worden teruggedraaid? Zo ja, bent u bereid uw besluit terug te draaien of vergelijkbare maatregelen te treffen waardoor de voedingstuinbouw geen schade ondervindt van uw beslissing?
Nee. Wanneer er in strijd met de Europese regelgeving steun is betaald aan begunstigden verplicht de Europese regelgeving lidstaten deze bedragen terug te vorderen. Het Europees recht biedt mij dan ook in deze situatie geen ruimte om af te zien van terugvordering.
Ook het treffen van maatregelen die er voor zorgen dat de sector geen schade ondervindt van terugvordering, zou er toe leiden dat Nederland in strijd handelt met haar Europese verplichtingen. De Commissie kan in dat geval inbreukprocedures tegen Nederland starten bij het Hof van Justitie.
De uitlatingen van ZKH prins Willem Alexander tijdens de handelsmissie in Brazilië |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat het kroonprinselijk paar tijdens de handelsmissie aan Brazilië een bezoek heeft gebracht aan CRV Lagoa, de grootste fokkerij-organisatie in Brazilië?
Ja.
Kunt u aangeven hoe u de uitspraak van Zijne Koninklijke Hoogheid prins Willem Alexander beoordeelt dat een vergroting van de vleesproductie essentieel zou zijn om 9 miljard mensen te kunnen voeden?
Met een toename van de wereldbevolking en een stijgende welvaart zal de vraag naar voedsel, waaronder ook dierlijke eiwitten, stijgen. Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje heeft aangegeven dat een vergroting van de productie essentieel is om 9 miljard mensen te kunnen voeden. Dat betreft niet alleen vlees maar ook zuivel. Daarbij is vooral gesproken over het belang van inzet van moderne technieken om tot efficiëntere en duurzame landbouw te komen.
Vindt u dat het zou moeten worden toegejuicht, om een stier meer dan een miljoen nakomelingen te laten produceren, zoals de inzet van de Kroonprins doet vermoeden? Zo ja, kunt u uitleggen waarom? Zo nee, hoe moeten we de uitspraken en handelingen van de Kroonprins dan beoordelen?
Brazilië heeft een tekort aan melk. De stier waar op wordt gedoeld betreft een kruising van een Hollands en Indiaas/Braziliaans melkveeras. Resultaat is een melkveeras dat is aangepast aan het tropische klimaat met een hogere melkproductie. Melkkoeien geven alleen melk als zij een kalf hebben gehad.
Hoe moet de uitspraak van de Kroonprins geduid worden in relatie tot zijn oproep tijdens de duurzaamheidsconferentie van de VN in mei 2009, waarin hij opriep tot een verkleining van de vleesconsumptie? Ziet u spanning tussen beide uitspraken en hoe beoordeelt u die?
De aangehaalde toespraak van Zijne Koninklijke Hoogheid de Prins van Oranje ging over de noodzaak van een meer waterefficiënte landbouw («more crop per drop») tegen de achtergrond van de stijgende vraag naar voedsel, inclusief toenemende consumptie van dierlijke eiwitten en behelsde geen oproep tot verkleining van de vleesconsumptie.
Bent u van mening dat de uitspraken van de Kroonprins aanleiding kunnen geven tot verwarring?
Nee
Kunt u aangeven op welke titel, c.q. namens wie en onder wiens verantwoordelijkheid de Kroonprins zijn uitlatingen gedaan heeft?
De uitspraken van Z.K.H. de Prins van Oranje zijn gedaan onder ministeriële verantwoordelijkheid van mijzelf en die van de collega van Economische Zaken.
De terugkeer van legbatterijeieren in Europa |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat legbatterijeieren mogelijk weer terugkomen in Europa door een verlaging van invoerheffingen voor eieren van buiten de Europese Unie (EU)? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?1
De EU is een grote producent van eieren en een netto exporteur van eieren en ei-producten. Over de afgelopen jaren exporteerde de EU gemiddeld 180.000 ton ei-equivalenten en importeerde gemiddeld 26.000 ton ei-equivalenten (exclusief broedeieren). De geïmporteerde producten zijn onderhevig aan een invoerheffing, maar er is nooit sprake van geweest dat legbatterijeieren en met name ei-producten uit derde landen niet op de Europese markt konden komen.
In het krantenartikel waar u naar verwijst wordt gesuggereerd dat er plannen klaarliggen om de invoerheffingen voor eieren van buiten de EU, waaronder die uit Oekraïne, de VS, India en Argentinië, te halveren. Dit is niet juist. Recent is door het Landbouw Economisch Instituut onderzoek gedaan naar de economische gevolgen van een halvering van de invoerheffingen op eieren en ei-producten. In het onderzoek wordt een scenario doorgerekend, dat in dit geval geen recht doet aan de werkelijke situatie. Er is dan ook geen sprake van een algemene verlaging van de invoerheffingen op eieren en ei-producten.
Wel is het volgende het geval. De Europese Unie onderhandelt met een aantal landen over vrijhandelsakkoorden. In deze onderhandelingen wordt gesproken over het reduceren of volledig afschaffen van invoerheffingen op vrijwel alle producten. In theorie vallen eieren en ei-producten hier ook onder. In werkelijkheid wordt de Europese ei-sector beschermd door invoertarieven (ook na het in werking treden van het legbatterijverbod in Europa) en worden deze beperkt gereduceerd in vrijhandelsakkoorden.
In de afgelopen jaren heeft de EU een aantal akkoorden afgerond die mogelijk in het komend jaar toegepast gaan worden. Dit betreft allereerst het vrijhandelsakkoord met Colombia en Peru en het associatieakkoord met Midden-Amerika. Onder deze beide akkoorden zijn alle gevoelige ei-producten uitgesloten van tariefverlaging.
Daarnaast is vorig jaar een vrijhandelsakkoord met Oekraïne uitonderhandeld. Onder dit akkoord zullen beide partijen de invoerheffingen op eieren en ei-producten verlagen. Aan de EU-zijde zou dit tot een extra toevoer van Oekraïense eieren kunnen leiden. Deze toename zal echter zeer beperkt zijn aangezien er een tariefquotum is afgesproken. Dit wil zeggen dat een gelimiteerde hoeveelheid eieren en ei-producten tariefvrij de markt op mag komen. Boven dat volume gelden de huidige invoerheffingen, die in WTO-kader zijn afgesproken. Daarbij is in het akkoord afgesproken dat Oekraïne gaat werken aan het verbeteren van haar dierenwelzijnsnormen, onder andere voor landbouwhuisdieren, naar EU-niveau. De EU-lidstaten, waaronder Nederland, ondertekenen het vrijhandelsakkoord alleen wanneer Oekraïne aan de daarvoor gestelde criteria zal voldoen.
Wat betreft de lopende onderhandelingen met (onder andere) India en de Mercosur-regio (met de VS wordt nog niet onderhandeld) wordt ook hier rekening gehouden met de concurrentiepositie van de Europese eiersector en beoogt de EU ook altijd afspraken te maken over dierenwelzijn. Het kabinet steunt deze aanpak en zal ook bij toekomstige onderhandelingen vinger aan de pols houden dat voldoende rekening wordt gehouden met dierenwelzijn en de mogelijke consequenties voor de sector.
Kunt u bevestigen dat er inderdaad sprake is van plannen voor een verlaging van invoerheffingen voor deze eieren en kunt u de ontwikkeling van deze plannen nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de import van legbatterijeieren van buiten de EU in strijd is met het dierenwelzijnsbeleid van de EU dat tot uiting komt door het ingestelde verbod op legbatterijeieren? Deelt u de mening dat deze import daarom zou moeten worden verboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen en op welke termijn?
Nederland en de EU zetten actief in op het bevorderen van dierenwelzijn, zowel in EU kader als daarbuiten. In lijn met de kamerbrief «Non Trade Concerns en handelsbeleid» (Kamerstukken 2009–2010, 26 485, nr. 68), acht Nederland het daarbij van belang voor dit soort kwesties internationaal tot afspraken te komen, bijvoorbeeld binnen de Wereldorganisatie voor Diergezondheid, waar Nederland een actieve rol speelt. Complementair daaraan probeert de EU, mede gestimuleerd door Nederland, dierenwelzijn ook te bevorderen door in akkoorden met derde landen hier afspraken over te maken. Een importverbod zou een wezenlijk andere aanpak betekenen. Een dergelijke aanpak verhoudt zich in beginsel niet goed met de handelsregels van de WTO. Een basisbeginsel van de WTO is dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen «soortgelijke» producten op basis van productiemethode (TK 2011–2012, 2831). Een dergelijke maatregel kan ook al snel leiden tot tegenmaatregelen van andere landen zonder te leiden tot verbetering van dierenwelzijn en is daarom niet wenselijk.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat consumenten te maken zullen krijgen met legbatterijeieren, terwijl zij in de veronderstelling zijn dat deze eieren niet meer in de schappen of in bewerkte producten aanwezig zijn? Zo nee, waarom niet?
Al sinds 2003 verkopen Nederlandse grootwinkelbedrijven geen tafeleieren meer die geproduceerd zijn in legbatterijen. Daarnaast hebben, zoals aangegeven in TK 2011–2012, 2831, de bij het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) aangesloten supermarktorganisaties in de inkoopvoorwaarden voor huismerkartikelen voor hun leveranciers opgenomen dat indien ei verwerkt is in bereide producten dit scharreleieren moeten zijn. Bij producten waarin het ingrediënt meer dan 5% ei of ei-product bedraagt of als ei of ei-product een «kenmerkend ingrediënt» is van het product (bijvoorbeeld pasta met ei), dan stellen supermarktorganisaties voor hun huismerkartikelen de inkoopvoorwaarde dat het product 100% scharreleiproduct moet bevatten.
De consument kan verder voor een aantal producten op basis van keur- of kenmerken zelf een keuze maken voor producten waarin eieren uit een bepaald soort huisvestingssysteem verwerkt zijn (bijvoorbeeld «scharrel»).
Bent u bereid om u in Brussel sterk te maken voor het niet verlagen van de invoerheffingen voor deze eieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het is de inzet van het kabinet dat de Europese Commissie in haar onderhandelingen over vrijhandelsakkoorden naast afspraken over de verlaging van invoerheffingen ook afspraken maakt over duurzaamheid en dierenwelzijn. Deze combinatie van afspraken vormt een positieve prikkel om te werken aan de verbetering van de dierenwelzijnsituatie in het desbetreffende land. Zoals al aangegeven in vraag 2 wordt er in de onderhandelingen tegelijkertijd ook rekening gehouden met de concurrentiepositie van de Europese eiersector. Het kabinet steunt deze gebalanceerde aanpak.
Bent u bereid er in Brussel voor te pleiten dat er in een Europees verbod moet komen voor de invoer van legbatterijeieren afkomstig van buiten de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de import van legbatterijeieren vanuit zowel binnen als buiten de EU in Nederland wordt verboden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zie antwoord vraag 3.
De explosieve toename en slacht van paarden in Nederland |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Co Verdaas (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat er dit jaar van januari tot en met augustus 5 000 paarden in Nederland zijn geslacht en dat dit bijna drie keer zoveel is als in dezelfde periode in 2011?1
Wat vindt u ervan dat er jonge gezonde paarden, die niet oud, ziek of kreupel zijn, massaal naar de slacht worden gebracht?
Kunt u bevestigen dat de explosieve groei van het aantal paarden dat geslacht wordt onder meer het gevolg is van «speculatie in de hoop dat het veulen een goed dressuur- of springpaard wordt»? Deelt u de mening dat de handelswijze van deze handelaren en fokkers onethisch is? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Kunt u bevestigen dat (eerdere) ondoordachte impulsaankopen eveneens een oorzaak zijn van het stijgende aantal gezonde paarden dat nu wordt geslacht?2
Bent u van mening dat het beleid van uw voorganger afdoende is om speculatief fokken met paarden, impulsaankopen en het afdanken van «niet geschikte» dieren bij de slacht in voldoende mate te kunnen voorkomen? Zo ja, kunt u uiteenzetten welke waarborgen u in het huidige beleid ziet om malafide fok, handel en impulsaankopen van paarden daadwerkelijk een halt toe te roepen?
De afgelopen jaren zijn er diverse acties ondernomen op het gebied van paardenwelzijn. Zo is het door u genoemde Plan van Aanpak Welzijn verder uitgewerkt tot een Gids voor Goede Praktijken met richtlijnen op het gebied van voeding, huisvesting, beweging, gezondheid, gedrag en transport. Ook diverse zaken rondom opfok worden hierin meegenomen. Deze Gids biedt niet allen richtlijnen voor houders van paarden, maar ook wordt de naleving op meerdere manieren geborgd. Via de diverse bestaande kwaliteitssystemen, reglementen, opleidingen en certificaten die al bestaan in de sector wordt gezorgd voor bekendheid en verankering van de Gids voor Goede Praktijken. Daarnaast is de Gids een leidraad bij de handhaving van de geldende wet- en regelgeving door de NVWA en de Landelijke Inspecteurdienst Dierenbescherming. Op dit moment kan de Gids behulpzaam zijn bij het toezicht op de naleving van de artikelen 36 en 37 (mishandeling en verwaarlozing) van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren. Als volgend jaar de Wet Dieren, en de bijbehorende maatregelen van bestuur van kracht worden, zullen er ook algemene voorschriften gelden voor alle houders van dieren op het vlak van huisvesting en verzorging. De Gids kan dan, na mijn goedkeuring, worden gebruikt als concrete uitwerking van deze algemene voorschriften. Er zal ook voor paarden handhaving plaatsvinden op dit vlak.
Op het vlak van fokkerij wordt een en ander gewaarborgd via de fokkerijregelgeving en de erkenning van de stamboeken. Deze erkenningen kunnen door het Productschap van Vee en Vlees worden verleend, maar alleen als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Deze voorwaarden bevinden zich bijvoorbeeld op het vlak van inteelt, erfelijke afwijkingen en instandhouding van zeldzame rassen.
Voor wat betreft impulsaankopen is in het AO opvang van dieren van 20 november toegezegd om u medio 2013 te informeren over impulsaankopen van dieren. Hierbij zal ook de impulsaankoop van paarden worden betrokken.
Hoe beoordeelt u het feit dat het meldpunt dierenmishandeling van het Korps Landelijke Politiediensten de afgelopen jaren een stijgende trend ziet van verwaarloosde paarden en pony’s en dat het paard sinds kort op nummer twee van «vaakst gemelde dieren» staat, na de hond? Deelt u de mening dat deze alarmerende cijfers serieus genomen moeten worden en dat er een directe link is met het doen van impulsaankopen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u de eerdere constatering van de Sectorraad Paarden dat het kabinet geen aandacht besteedt aan de regulering van opfok van paarden?3
Deelt u de mening dat het door de Sectorraad gepresenteerde plan van aanpak Welzijn in de sector Paardenhouderij onvoldoende waarborgen bevat om paarden daadwerkelijk te kunnen beschermen tegen speculatie en de slacht? Zo nee, kunt u uiteenzetten welke waarborgen u precies ziet in een vrijblijvend plan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Dierenbescherming om regels te stellen voor het houden van paarden in een Paardenbesluit? Bent u, mede gelet op het alarmerend aantal gevallen van verwaarlozing, speculatie en de slacht van gezonde dieren, voornemens dit plan als basis te nemen in uw beleid rondom paardenwelzijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat welzijnsbeleid enkel gestoeld op voorlichting (zoals de Gids voor Goede Praktijken en het bovengenoemde plan van aanpak), onvoldoende waarborgen bevat voor daadwerkelijke bescherming van dieren en dat voorlichting over het houden van paarden alleen nuttig kan zijn ter ondersteuning van andere beleidsinstrumenten zoals directe regulering? Zo nee, kunt u dit toelichten? Zo ja, bent u bereid om het welzijn van paarden te borgen in wetgeving?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van Stichting Vlees.nl dat het overschot aan paardenvlees eindigt in producten waarin het vlees ondefinieerbaar is, zoals frikadellen, om zo «de emotie» weg te nemen?4 Wat vindt u ervan dat de vleessector consumenten kennelijk niet open en eerlijk wil informeren over de herkomst van producten? Acht u de etikettering op deze producten voldoende (is het duidelijk dat er in deze producten paardenvlees zit)? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, wat bent u van plan aan deze consumentenmisleiding te gaan doen?
De vertraging van het convenant gevaccineerd vlees |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Co Verdaas (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Convenant afzet gevaccineerd vlees weer vertraagd»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u geen bijdrage zal leveren aan het fonds om afzet van gevaccineerd vlees in Nederland mogelijk te maken?
Uitgangspunt is de algemene beleidslijn vanuit de overheid om gevolgschade niet te vergoeden. Gevolgschade wordt gezien als normaal bedrijfsrisico en komt daarmee voor rekening van de ondernemer. Het staat ondernemers vrij om onderling regelingen te treffen om de schade collectief op te vangen. De overheid kan daarbij in bepaalde gevallen faciliteren.
Het feit dat ik geen directe financiële bijdrage lever aan genoemd fonds betekent echter niet dat ik de afzetproblematiek niet serieus neem en geen bijdrage wil leveren aan de oplossing ervan. Mijn inzet is gericht op het aanpakken van de oorzaken achter de afzetproblematiek. In dat kader richt ik me op het versoepelen of wegnemen van bestaande beperkingen voor vaccinatie en voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren in EU-regelgeving en internationale standaarden van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE). Daarnaast zet ik me er voor in om de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie afdoende te borgen binnen de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving, die op dit moment wordt opgesteld. Voor de langere termijn wil ik een bredere internationale acceptatie van vaccinatie bewerkstelligen door het onderwerp waar mogelijk internationaal op de agenda te zetten.
Het spreekt voor zich dat het bedrijfsleven hier ook een grote rol kan en moet spelen. Het nationaal en internationaal in de markt zetten van producten van gevaccineerde dieren is tenslotte primair een taak voor de sector zelf.
Overigens wordt in het artikel ten onrechte gesteld dat producten van gevaccineerde dieren niet meer op de Europese markt mogen worden afgezet. Er gelden op grond van EU-wetgeving voor een aantal zeer besmettelijke dierziekten bij vaccinatie aanvullende exportvoorwaarden zoals kanalisatie en/of een speciale behandeling van de producten van gevaccineerde dieren. Deze voorwaarden bemoeilijken de afzet van deze producten op de Europese markt en brengen extra kosten met zich mee. Export van levende gevaccineerde dieren is niet toegestaan. De EU-wetgeving verbiedt de afzet van de producten van deze gevaccineerde dieren echter niet.
Hoe zijn de onderhandelingen over het convenant verlopen, welke bijeenkomsten zijn er wanneer met wie geweest, welke bijdragen in maatregelen en geld waren de andere partijen bereid te leveren, en welke u? Hoe verklaart u dat verschillende partijen met een ander verwachtingspatroon ten aanzien van de rol en de bijdrage van de overheid de onderhandelingen in gingen?
Al geruime tijd wordt er vanuit mijn ministerie op diverse niveaus met sectorpartijen gesproken over de afzetproblematiek. Het specifieke sectorvoorstel waaraan het artikel refereert was, in zijn huidige vorm, eerder onderwerp van gesprek met mijn voorganger. De sector betoogt in het voorstel enerzijds binnen de productieketen afspraken te willen maken over de verwerking en afzet van producten van gevaccineerde dieren binnen Nederland. Anderzijds stelt zij de compensatie voor de daaraan gerelateerde afwaarderings- en kanalisatiekosten te willen delen met de overheid (75% bedrijfsleven, 25% overheid) met dien verstande dat de overheid een eventueel «open einde» afdekt bij grote dierziekteuitbraken. Een inschatting van de omvang van deze kosten, of de bandbreedte hiervan, was nog niet in het sectorvoorstel opgenomen.
De inzet van mijn ministerie in dit traject is, conform afspraken hierover met de sector in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten, steeds gericht geweest op het ondersteunen van private initiatieven voor risicobeheer (fonds, verzekering). Mijn ministerie heeft vanuit die optiek de sector in 2011 ook intensief ondersteund bij het ontwikkelen van een sectorvoorstel tot afdekking van de afzetschade. De inzet was om dit voorstel in te dienen voor Europese cofinanciering in het kader van artikel 68 van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). De indiening van dit voorstel is echter door de sector niet doorgezet.
De nu gevraagde financiële garantstelling door de overheid bij overschrijding van de mogelijkheden van een sectorfonds overstijgt niet alleen de afspraken uit bovenstaand convenant, maar is ook in tegenspraak met het overheidsbeleid om geen gevolgschade te vergoeden.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor 1. de sector en 2. de overheid van dierziekten uitbraken in de volgende gevallen: en kunt u daarbij ook de verminderde belastinginkomsten voor de staat ten gevolge van de verminderde economische activiteit zichtbaar maken en de inflatie-correctie inzichtelijk maken?
De directe bestrijdingskosten (uitvoeringskosten, diagnostiek, compensatie veehouders van geruimde dieren, vaccinatiekosten, kosten voor welzijnsmaatregelen) voor de uitbraak van klassieke varkenspest (KVP) in 1997 bedroegen in totaal ongeveer € 1,3 mrd, waarvan € 19,5 mln is gefinancierd door de varkenssector.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van mond- en klauwzeer (MKZ) in 2001 bedroegen +/- € 276,4 mln, waarvan € 157,9 mln is gefinancierd door de overheid en € 118,5 mln door de betrokken sectoren.
De totale directe bestrijdingskosten voor de uitbraak van vogelgriep (aviaire influenza, AI) in 2003 bedroegen +/- € 237,7 mln, waarvan € 226,4 mln is gefinancierd door de overheid en € 11,3 mln door de pluimveesector.
De genoemde overheidsbijdragen zijn gefinancierd door de nationale overheid en de Europese Unie (EU). Mits wordt voldaan aan de declaratie- en verantwoordingscriteria van de EU bedraagt de cofinanciering vanuit de EU normaliter ruwweg 50% van de totale directe bestrijdingskosten.
De financiële verantwoording vanuit het ministerie concentreert zich op de directe kosten die door of in opdracht van de overheid worden gemaakt bij de bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten. De inzet van de bestrijding is er daarbij op gericht om een uitbraak, en daarmee dus ook de bredere impact ervan, zo beperkt mogelijk te houden. Het in beeld brengen van verminderde belastinginkomsten voor de staat, voor zover al meetbaar en herleidbaar tot de betreffende dierziekteuitbraak, wordt niet als zodanig gedaan.
Welke bijdrage wordt er van u gevraagd van de andere convenantpartijen en met welke frequentie? Kunt u een raming geven van de bandbreedte van geschatte kosten bij een nieuwe dierziekte uitbraak?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten waarom u bij de afweging tussen de potentiële kosten van een dierziekte uitbraak en de kosten van een bijdrage aan het convenant, gekozen hebt voor het eerste? Kunt u toelichten wat de morele rechtvaardiging is van deze keuze in het licht van de grote aantallen dieren die afgemaakt moeten worden bij een dierziekte uitbraak en het leed dat de betreffende veehouders en «ruimers» hiermee berokkend wordt?
Het vaccinatiebeleid is door de jaren heen door de overheid en de sector samen ontwikkeld om tegemoet te komen aan de maatschappelijke wens om minder dieren te ruimen in het kader van de dierziektenbestrijding. Noodvaccinatie wordt toegepast tijdens een uitbraak om de verspreiding van een dierziekte zoveel mogelijk tegen te gaan en als alternatief voor het preventief ruimen van dieren/bedrijven. Het instellen van een dergelijk fonds zal echter een uitbraak van een dierziekte, noch de bestrijdingskosten die daarmee gepaard gaan, kunnen voorkómen. Er is daarmee dus geen sprake van een keuze tussen twee alternatieven. De verwachting is wel dat de directe bestrijdingskosten lager zullen uitvallen met de inzet van vaccinatie, hetgeen al is verdisconteerd in de financieringsafspraken hieromtrent tussen sector en overheid in het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2010–2014. Mijn besluit is dus geenszins een nee tegen de inzet van vaccinatie, maar wel tegen de beoogde rol voor de overheid bij het afdekken van de gevolgschade die een veehouder, wiens dieren zijn gevaccineerd, mogelijk zal ondervinden in vergelijking met collega-veehouders van wie de dieren niet zijn gevaccineerd.
Nog los van het feit dat de sector ook zonder een overheidsbijdrage collectief kan besluiten de veehouder(s) wiens dieren zijn gevaccineerd uit eigen middelen te compenseren voor eventuele gevolgschade, vertrouw ik er op dat het de innerlijke drijfveer van de Nederlandse veehouder is om in het algemeen belang en dat van hemzelf en zijn collega-veehouders een uitbraak zo klein mogelijk te houden.
Bent u op de hoogte van het gebrek aan maatschappelijk draagvlak voor het ruimen van dieren en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dieren, die ten tijde van een ziekte uitbraak gevaccineerd worden, niet alsnog worden geruimd, omdat er geen markt is voor deze producten? Bent u bereid de onderhandelingen over het convenant te heropenen en alsnog een financiële bijdrage op tafel te leggen?
Juist het ontbreken van maatschappelijk draagvlak voor het toenmalige bestrijdingsbeleid was voor voormalig LNV jaren geleden aanleiding om in overleg met de sector het bestrijdingsbeleid aan te passen en, daar waar geschikte vaccins beschikbaar zijn, noodvaccinatie te verkiezen als bestrijdingsinstrument. Dit beleid is ook vastgelegd in de bestrijdingsdraaiboeken van mijn ministerie, die met de sector zijn afgestemd.
De producten van gevaccineerde dieren zijn geschikt voor humane consumptie. Het in de markt afzetten van deze producten is primair de taak van de sector zelf. De waardedaling van deze producten in de markt is voor de overheid geen reden om deze dieren alsnog te ruimen. Wel zal ik me inspannen om een oplossing te zoeken voor deze afzetproblematiek, zoals ik heb aangegeven bij vraag 2.
Onderkent u dat het wenselijk is met inachtneming van het gebrek aan draagvlak voor het ruimen van dieren en de economische schade die geleden wordt, om preventieve vaccinatie van dieren en de afzet van producten van deze dieren, mogelijk te maken?
Laat ik voorop stellen dat de prioriteit ligt bij het voorkomen van de insleep van dierziekten, waarbij ik, mits toegesneden op een specifieke situatie, zeker niet tegen de inzet van preventieve vaccinatie ben. Dit blijkt ook uit de toepassing ervan bij bijvoorbeeld Q-koorts en pseudo-vogelpest (Newcastle disease, NCD).
Het is ten principale echter zeer de vraag of preventieve vaccinatie tegen besmettelijke dierzieken die vallen onder het huidige Europese non-vaccinatiebeleid, zoals MKZ en KVP, op dit moment gewenst is. Het huidige verbod op preventieve vaccinatie is vastgelegd in de Europese Richtlijnen voor de bestrijding van MKZ en KVP. Afwijking hiervan kan daarmee niet op steun rekenen van andere Lidstaten en ook de OIE kent in haar internationale standaarden grote beperkingen in de handel van (producten van) gevaccineerde dieren. Daarbij is het dus de vraag of het voor Nederland zelf de aantrekkelijkste optie zou zijn. Zo wordt ruwweg 60% van de totale Nederlandse dierlijke productie geëxporteerd, waarvan 48% naar de EU, waardoor overschakelen op preventieve vaccinatie tegen MKZ of KVP op dit moment het «failliet» van de Nederlandse export zou betekenen. Daarbij komt dat nog diverse andere knelpunten bestaan (circulatie van meerdere virustypen bij AI en MKZ, uitvoeringskosten, welzijn van dieren bij herhaalde jaarlijkse enting, draagvlak in de sector, etc.) waardoor preventieve vaccinatie bij deze dierziekten minder of zelfs niet effectief c.q. aantrekkelijk is.
Destijds resulteerde de afweging van de diverse belangen in het Europese non-vaccinatiebeleid. Mede door grote inzet van Nederland is dit strikte non-vaccinatiebeleid inmiddels versoepeld, waardoor de inzet van noodvaccinatie tegen onder andere MKZ en KVP nu binnen de EU is toegestaan.
Kunt u de Kamer informeren over de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Ormel en Snijder-Hazelhoff2, «Het opheffen van handelsbeperkende maatregelen voor vaccinatie»? Zo nee, waarom niet?
Conform het verzoek in de motie wordt momenteel een plan van aanpak opgesteld voor het opheffen, of op zijn minst versoepelen, van de bestaande internationale handelsbeperkende maatregelen in verband met vaccinatie. Hierover zal de Kamer nog voor het einde van dit jaar per brief worden geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u garanderen dat met het huidige noodvaccinatie beleid, het ruimen van gezonde gevaccineerde dieren bij ziekte uitbraken wegens gebrek aan afzetmarkt uitgesloten is?
Zie antwoord vraag 7.
Onderschrijft u dat, om het ruimen van dieren niet langer als maatregel te hoeven inzetten bij ziekte uitbraak, overgaan tot preventief vaccineren (dus niet alleen bij ziekte uitbraak) de beste optie is? Zo nee, waarom niet en welke andere opties zijn er dan? Welke reden heeft u om aan te nemen dat dit effectiever is en welke acties heeft u ondernomen en gaat u ondernemen om echte preventieve vaccinaties mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Kent u het bericht «Ruimen effectiever dan vaccineren»3 waarin betoogd wordt dat de noodvaccinatie die u voorstelt, niet effectief zal zijn en zo ja, wat is hierop uw reactie en bent u alsnog bereid tot preventieve vaccinatie?
Ja.
Genoemd onderzoek is destijds uitgevoerd op verzoek van mijn voorganger ter onderbouwing van de besluitvorming bij een nieuwe uitbraak van hoogpathogene vogelgriep (aviaire influenza, AI). Met de inzet van de huidige vaccins, die nog aan ieder individueel dier apart moeten worden toegediend, is vaccinatie tegen AI in uitbraaksituaties onvoldoende effectief.
Eerder heeft Nederland Europese goedkeuring gekregen voor een preventief vaccinatieprogramma tegen vogelgriep in Nederland. Vanwege onder andere de hoge kosten in verband met de individuele toediening van het vaccin en de problemen rondom de afzet van (producten van) gevaccineerde dieren kende deze campagne weinig deelname in de sector en is deze beëindigd. Voordat een makkelijker toepasbaar (spray)vaccin beschikbaar is, lijkt het opstarten van een nieuwe campagne weinig zinvol. EZ ondersteunt overigens al jaren grootschalig vaccinonderzoek in die richting.
Kunt u bevestigen dat het non-vaccinatiebeleid in de EU stoelt op het argument dat onderscheid tussen gevaccineerde dieren en geïnfecteerde dieren niet mogelijk zou zijn? Zo nee, welke argumenten houden dit beleid dan in stand?
Het Europese non-vaccinatiebeleid voor een aantal zeer besmettelijke ziekten zoals KVP en MKZ is in de jaren negentig aangenomen omdat de voordelen van vaccinatie destijds niet meer opwogen tegen de nadelen. Het jaarlijks preventief vaccineren kostte veel geld en had (door de herhaalde vaccinaties) ook een negatief effect op het dierenwelzijn. Omdat er geen onderscheid gemaakt kon worden tussen gevaccineerde en besmette dieren werd de internationale handel belemmerd.
Kunt u bevestigen dat zogeheten DIVA (Differentiating Infected from Vaccinated Animals) vaccins dit probleem verhelpen? Zo nee, waarom niet en welke acties gaat u ondernemen om toepassing en ontwikkeling van deze vaccins te realiseren?
Door toepassing van DIVA-vaccins kan met een bijbehorende diagnostische test onderscheid worden gemaakt tussen besmette en gevaccineerde dieren. Deze informatie is van belang bij de aanpak van de betreffende dierziekte maar ook om bepaalde zekerheden te kunnen bieden aan internationale handelspartners. De Nederlandse vaccinatieprogramma’s tegen KVP en MKZ zijn overigens al volgens dit principe opgezet.
DIVA vaccins vormen dus een belangrijke stap in de goede richting, maar ook deze vaccins en de toepassing ervan moeten op sommige punten nog wel worden doorontwikkeld en verfijnd. Er is en wordt daarom veel (inter)nationaal onderzoek uitgezet om deze ontwikkeling te stimuleren, zoals de ontwikkeling van betere diagnostische tests en nieuwe generaties DIVA vaccins.
EZ ondersteunt onderzoeksprogramma’s waarin wordt gewerkt aan de ontwikkeling van vaccins tegen onder andere AI, Crimean-Congo heamorrhagic fever en Rift Valley fever. Ook onder de Roadmap One Health binnen de topsector Life Sciences and Health zal worden gewerkt aan vaccinontwikkeling voor opkomende zoonosen. In deze vaccinontwikkelingstrajecten is het DIVA principe een belangrijke doelstelling.
Wat heeft Nederland in het verleden in Europa bepleit, wat gaat u bepleiten in de toekomst en bent u bereid preventieve vaccinatie en DIVA vaccins actief te agenderen?
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren fors ingezet op de ontwikkeling van DIVA vaccins en betere diagnostische tests en zal dit blijven doen. Mijn inzet is gericht op een bredere, internationale acceptatie van het instrument vaccinatie. Ik maak daartoe het onderwerp vaccinatie in brede zin bespreekbaar in diverse internationale gremia, zet me in voor de borging van de toepassingsmogelijkheden van vaccinatie in de nieuwe Europese diergezondheidswetgeving en maak me sterk voor het wegnemen van beperkingen in EU-regelgeving en internationale standaarden voor de handel in vlees en zuivel van gevaccineerde dieren. Ik zal hier ook nader op terugkomen in mijn brief aan uw Kamer over de uitvoering van de motie Ormel en Snijder-Hazelhoff.
Bent u bereid om te investeren in de ontwikkeling van DIVA vaccins voor in Nederland bestrijdingsplichtige ziektes? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om, zodra er geschikte DIVA vaccins beschikbaar zijn, in Nederland over te gaan op preventief vaccineren van vee? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Geweld in de Braziliaanse sojateelt |
|
Henk van Gerven (SP), Jan Vos (PvdA), Gerard Schouw (D66) |
|
Henk Bleker (CDA), Uri Rosenthal (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de schending van landrechten en het geweld tegen inheemse bevolkingen en kleine boeren door grootschalige sojaboeren in Brazilië in met name Mato Grosso do Sul/ grensregio Dourados, zoals onlangs in de Kamer naar voren gebracht door Genito Gomes Kaiowá, wiens vader (Nicio Gomes) door «pistoleros» (huurmoordenaars) om deze reden vermoord werd?1
Ja.
Welke acties heeft u ondernomen om dit geweld en andere sociale en milieuproblemen omtrent sojateelt zoals ontbossing aan de orde te stellen bij de Braziliaanse regering, de Nederlandse importeurs en Nederlandse financiers?
De afgelopen jaren is duurzaamheid prominent op de agenda van het Nederlandse bedrijfsleven komen te staan. Sinds 2005 hebben sojaproducenten, handelaren, verwerkers en NGO’s, waaronder het Productschap voor MVO, Nevedi, Unilever, Nutreco, Rabobank, Solidaridad en WNF in het kader van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) samen gewerkt aan het vaststellen van een duurzaamheidsstandaard voor soja. In deze standaard worden zowel ecologische, economische als sociale componenten meegenomen. De standaard voor duurzame soja is in mei 2010 vastgesteld.
De Nederlandse industrie heeft zich inmiddels gecommitteerd om in 2015 alleen nog maar duurzame soja te importeren en te verwerken, los van herkomstland of gebied («Intentieverklaring ketentransitie verantwoorde soja»). Nederland is daarmee mondiaal voorloper in verduurzaming van de sojateelt en handelsketen.
De Nederlandse overheid heeft vanaf het begin dit initiatief van de Round Table on Responsible Soy (RTRS) gesteund en gefaciliteerd. Richting de Braziliaanse overheid, producenten, verwerkers, handel en financiers is dat ook de boodschap die de Nederlandse overheid uitdraagt.
Daarnaast is in oktober 2008 het Initiatief Duurzame Handel (IDH) opgericht. Dit betreft een publiek – privaat platform gefinancierd door het bedrijfsleven, NGO’s en de overheid dat ook een belangrijke bijdrage levert aan de verduurzaming van internationale agroketens, waaronder die van soja. Onderdeel van IDH is sinds dit jaar ook het Soy Fast Track initiatief dat gericht is op het ondersteunen en stimuleren van duurzame soja. Hierin wordt samengewerkt met het platform van Nederlandse bedrijven, Task Force Duurzame Soja.
De Nederlandse ambassade in Brasília brengt waar mogelijk MVO op in de contacten met Nederlandse bedrijven. Hierbij wordt gesproken over mogelijke implicaties van de herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, waarbij bedrijven geacht worden zich aan de regels te houden. De richtlijnen maken duidelijk dat overheden een taak hebben te beschermen en bedrijven een expliciete taak hebben om mensenrechten te respecteren. Tevens worden bedrijven gewezen op mogelijkheden om zich aan te sluiten bij initiatieven van het Braziliaanse instituut (NGO) Ethos op het gebied van het verbeteren van werkomstandigheden.
Bent u op de hoogte van het rapport van Profundo/ Milieudefensie2 waaruit blijkt dat 57% van de sojateelt voor veevoer gebruikt wordt en dat de veestapel in Nederland zo’n 876 duizend hectare (anderhalf miljoen voetbalvelden) land voor sojateelt gebruikt in Latijns Amerika?
Ja. Ad3 Overigens wordt het Profundo rapport zelf niet correct geciteerd: het geschatte ruimtebeslag van de sojateelt voor veevoer dat de Nederlandse veestapel consumeert wordt geschat op 365 525 ha, in plaats van de vermelde 876 000 ha (tabel 9).
Bent u bereid om, gezien de Nederlandse status als grootste Europese soja importeur, met de Braziliaanse regering contact op te nemen en het geweld tegen indianen en kleine boeren in de Mato Grosso aan de orde te stellen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en hoe? Bent u bereid daarbij specifiek aandacht te vragen voor het geweld tegen de Guarani-Indianan dat recentelijk dreigt te escaleren?3
Zie antwoord vraag 5.
Heeft de Nederlandse ambassade contact met CIMI (Conselho Indigenista Missionário) of andere organisaties die voor rechten van inheemse bevolking, kleine boeren en of plantagearbeiders opkomen? Zo ja, hoe intensief is dit contact. Zo nee, waarom niet en gaat dit alsnog gebeuren? Is of wordt er met ngo’s gesproken over de recente geweldsescalatie?
De Nederlandse overheid kaart de rechten van de inheemse bevolking met regelmaat aan bij de Braziliaanse regering. Zo is tijdens het bezoek van EU parlementsleden van de EU-Mercosul groep aan Brazilië op 31 oktober en 1 november jl. de invloed van de winning van soja op de leefomstandigheden van de inheemse bevolking specifiek aan bod gekomen. Ook wordt FUNAI, het onderdeel van de Braziliaanse overheid verantwoordelijk voor heeft op (de bescherming van) de inheemse bevolking in Brazilië, regelmatig uitgenodigd om met de EU ambassades van gedachte te wisselen over de ontwikkelingen.
Ook in het kader van de Universal Periodic Review, 4-jaarlijkse VN Mensenrechtenraad-toetsing van de mensenrechtensituatie in alle lidstaten, van Brazilië heeft Nederland specifiek aandacht gevraagd voor de situatie van de inheemse bevolking.
Tijdens de internationale dag van de Mensenrechten op 10 december, zal de Nederlandse ambassade met de VN, de EU delegatie en het Braziliaanse Mensenrechtensecretariaat een publicatie te presenteren over Braziliaanse mensenrechtenverdedigers. Tien mensenrechtenverdedigers werden hiervoor geïnterviewd, waaronder de Guarani-Kaiowá leider dhr. Eliseu Lopes.
De Nederlandse ambassade heeft contact met CIMI en ondersteunt de organisatie al sinds enkele jaren. Zo bracht de Nederlandse ambassadeur in Brazilië op 10 december 2009, de Internationale Dag van de Mensenrechten, een bezoek aan de Guarani-indianen. De ambassade heeft vervolgens CIMI financieel ondersteund met een project waarmee de Guarani-indianen op hun rechten werden gewezen en werden ondersteund om zich beter te organiseren.
Ook in 2010, 2011 en 2012 zijn projecten en bijeenkomsten van CIMI gesteund door de Nederlandse ambassade met als doel herbebossing en bewustmaking van jonge indianen en het herwinnen van hun traditionele manier van leven.
«Conselho Indigenista Missionário» (CIMI) is bovendien uitgenodigd om deel te nemen aan een seminar rond mensenrechten in Brussel in november 2012.
Is het waar dat er met betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Brazilië en de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven een haalbaarheidsstudie is gemaakt naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja? Zo ja, waaruit bestaat die betrokkenheid van de Nederlandse overheid/ambassade? Acht u die betrokkenheid verantwoord, gezien de negatieve sociale en milieu gevolgen van de massale sojateelt zoals geweld tegen inheemse bevolking en ontbossing?
De Nederlandse ambassade is niet betrokken bij noch bekend met een haalbaarheidsstudie naar de kanalisering, verbreding of verdieping van rivieren in Mato Grosso ten bate van het transport van soja door de Rotterdamse haven en/of Nederlandse baggerbedrijven.
Is het u bekend dat bepaalde Nederlandse banken een significante rol spelen als financier van de uitbreidingsinvesteringen van de grootschalige sojaplantages ter plekke? Hebt u, of de Nederlandse ambassadeur, met deze banken gesproken over het risico op het medefinancieren van geweld tegen inheemse bevolking en kleine boeren en hebt u of de Nederlandse ambassadeur gesproken met deze banken over het voorkomen van mede-financiering van sojaplantages die grote sociale en milieuproblemen veroorzaken zoals ontbossing en schending van arbeidsrechten?
Zie beantwoording onder 2 en 8.
Bent u bereid bij deze banken aan te dringen op een moratorium dan wel een effectieve «code of conduct» waarbij vertegenwoordigers van inheemse organisaties, kleine boeren en plantage arbeiders betrokken zijn bij opstellen en monitoring?
Er is één Nederlandse bank die overwegend actief is in de agrarische sector in Brazilië. Als onderdeel van zijn MVO-beleid, beschikt deze bank reeds over een «code of conduct». Deze «code of conduct» bevat sociale en ecologische regels en criteria waaraan financieringsverzoeken worden getoetst.
Kunt u uzelf en de Kamer op de hoogte houden van de voortgang van de onderzoeken van de procureur-generaal Marco Antônio Humero (te Dourados, Mato Grosso do Sul) en overige procureurs die onderzoek doen naar het geweld van sojaboeren plus «pistoleros» en de rol van hun financiers, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft?
Ja, voor zover dit Nederlandse banken en financiers betreft.
Veehouders die nog niet voldoen aan antibioticaregels |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Bleker (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de constatering van het Productschap Vee en Vlees (PVV) dat zevenduizend rundveehouders nog niet voldoen aan de verplichtingen voor de antibioticaregelgeving die per 1 januari 2013 zullen ingaan?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Ik heb kennisgenomen van de constatering. Op grond van de verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) dienen rundveehouders met 5 of meer runderen sinds 1 januari 2012 onder andere de geleverde antibiotica centraal te registreren in de daartoe aangewezen database Medirund. Daarnaast moeten zij zich op eigen kosten laten controleren op naleving van de verordening. Rundveehouders kunnen dit doen door zich aan te melden bij een door het PVV erkende controleorganisatie of kwaliteitssysteem.
Van de bijna 32 000 rundveehouders in Nederland, hebben 7 000 rundveehouders nog niet aan de controleverplichting en/of de verplichting tot centrale registratie van de geleverde antibiotica voldaan.
Deze situatie is onwenselijk. Een volledige en betrouwbare registratie is van belang voor de monitoring van het gebruik en als instrument om het gebruik te kunnen verlagen.
De voorzitter van het PVV heeft de betreffende rundveehouders in oktober 2012 schriftelijk gewezen op de voornoemde verplichtingen. De rundveehouders hebben tot 1 december 2012 de tijd gekregen om aan de verplichtingen uit de verordening te voldoen. Als blijkt dat een rundveehouder na 1 december 2012 nog steeds in overtreding is, zal het PVV tuchtrechtelijke maatregelen nemen. Maatregelen die door het Tuchtgerecht PVV kunnen worden opgelegd zijn geldboetes, berisping, openbaarmaking van de uitspraak op kosten van de veehouder en het onder een verscherpt toezichtsregime plaatsen.
Ik ga ervan uit dat de door de voorzitter van het PVV genomen maatregelen effectief zullen zijn.
Hoe verklaart u het feit dat zevenduizend veehouders niet voldoen aan de verplichtingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat voor het einde van dit jaar alle veehouders voldoen aan de nieuwe regels?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om, eventueel in samenwerking met het PVV, veehouders aan te spreken op het niet op tijd voldoen aan de regels, ervoor te zorgen dat alle veehouders voor 1 december van dit jaar voldoen aan de regels en waar nodig maatregelen te treffen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om de Kamer nog voor het einde van het jaar te informeren over de voortgang omtrent de nieuwe antibioticaregels en inzicht te geven in de maatregelen die dan mogelijk zijn getroffen? Zo nee, waarom niet?
Ik wil u verwijzen naar de brief die wij uw Kamer op 18 oktober 2012 (TK 29 683 nr. 592) hebben gestuurd. In deze brief is een overzicht gegeven van de voortgang van wet- en regelgeving inzake zorgvuldig antibioticagebruik in de veehouderij. Ik zal u in het voorjaar van 2013 een nieuw overzicht over de voortgang sturen.
Apen die op wrede wijze worden afgemaakt in een proefdierfokkerij |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de constateringen van de British Union for the Abolition of Vivisection (BUAV ) dat «overtollige» apen in een proefdierfokkerij van Noveprim Ltd op Mauritius op wrede wijze zijn afgemaakt, in bakken gedumpt en verbrand?1
Ik ben niet bekend met de in de vragen genoemde situatie. Aangezien het naar ik uit de vragen begrijp om een bedrijf gaat dat gevestigd is op Mauritius en niet in Nederlands eigendom is vind ik het logisch dat ik niet over deze zaak geïnformeerd te ben.
Wat vindt u ervan dat een proefdierfokker c.q. -handelaar overschotten aan dieren laat ontstaan, in dit geval apen van boven de 3,5 kilo waarin laboratoria niet geïnteresseerd zouden zijn, om deze dieren vervolgens op brute wijze af te maken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de betreffende proefdierfokker/handelaar op Mauritius voor een groot deel in Britse handen is?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, eventueel via navraag bij de Europese Commissie, uiteenzetten welke Europese landen of onderzoeksinstituten binnen Europa apen gebruiken die afkomstig zijn van deze fokkerij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, om hoeveel apen gaat het per jaar, voor welke onderzoeken worden ze gebruikt en in welke landen worden ze voornamelijk gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe Nederlandse en andere Europese onderzoeksinstituten de apen die ze gebruiken voor experimenten selecteren en aan welke «wensen» de apen moeten voldoen? Is het waar dat zij apen «bestellen» die minder wegen dan 3,5 kilo? Aan welke andere eisen moeten de te importeren apen voldoen, en welke consequenties heeft dat, gelet op de slachtingen die worden aangericht onder «overtollige» apen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uiteenzetten of, en zo ja in hoeverre, het afmaken van de apen in strijd is met de Europese Dierproevenrichtlijn, zowel in het licht van de gedeeltelijk Britse achtergrond van het bedrijf als in het licht van mogelijke leveringen van apen door deze proefdierfokker aan Europese laboratoria? Vindt u de richtlijn afdoende om proefdierfokkerijen zoals Novemprim Ltd te kunnen aanpakken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de Europese Dierproevenrichtlijn ruimte biedt voor nationale overheden, zoals de Britse, om nadere regels te stellen aan de fokkerij van, handel in en import van proefdieren?
De richtlijn bevat maatregelen ter bescherming van dieren die worden gebruikt voor wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden. Daartoe worden ondermeer voorschriften vastgesteld betreffende de verfijning van het fokken en de huisvesting en verzorging van dieren; de herkomst, het fokken en het doden van dieren; en het functioneren van fokkers en leveranciers.
Kunt u aangeven of de Nederlandse apenhandelaar R.C. Hartelust BV ook apen van de apenfokkerijen op Mauritius koopt? Zo nee, waarom weet u dat niet? Zo ja, om hoeveel dieren per jaar gaat het dan, in welke onderzoeksinstituten in Nederland en Europa komen de apen terecht en voor welke onderzoeken worden ze gebruikt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of er andere Nederlandse handelaren of instituten zijn die rechtstreeks of via Covance UK apen kopen die afkomstig zijn van fokkerijen op Mauritius? Zo ja, om hoeveel handelaren en/of instituten gaat het dan, hoeveel dieren betreft het en waar gaan de apen naartoe? Zo nee, waarom weet u dit niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onethisch is deze gezonde dieren massaal te doden terwijl ze wellicht in het wild konden worden teruggezet? Kunt u aangeven of alternatieven, zoals terugplaatsing in het wild, zijn onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat Nederland op geen enkele wijze (meer) betrokken zal zijn bij de wrede afslachtingen van apen, zoals op Mauritius het geval is? Bent u voorts bereid om er bij uw Europese collega’s voor te pleiten dat hun onderzoeksinstituten niet langer meewerken aan deze wrede praktijken? Zo ja, op welke termijn en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de staatssecretaris niet ambitieus is voor jonge ondernemers |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bleker niet ambitieus voor jonge ondernemers»?1
Ja.
Herkent u zich in de reactie van de agrarische jongeren dat u tijdens de Europese Landbouwraad op 22 oktober jl. nauwelijks de ambitie had om u in te zetten voor een succesvolle bedrijfsovername door jonge boeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, hierin herken ik mij niet. Tijdens de Raad heb ik mij juist sterk gemaakt voor extra ondersteuning voor jonge boeren. Vele lidstaten willen dat de door de Europese Commissie voorgestelde verplichte ondersteuning via een extra hectaretoeslag volledig vrijwillig zou worden. De Cypriotische voorzitter heeft daarop voorgesteld dat dit een mogelijkheid zou kunnen zijn mits die lidstaten die de extra ondersteuning via de Eerste Pijler (extra hectaretoeslagen) niet willen toepassen een inzet ten behoeve van jonge boeren zouden moeten plegen via de Tweede Pijler (Plattelandsbeleid). Ook daartegen verzetten zich diverse lidstaten.
Mijn reactie daarop is geweest dat ik mij zou kunnen vinden in het voorstel van het voorzitterschap onder de voorwaarde dat dan de inzet via de Tweede Pijler van minstens vergelijkbare omvang moet zijn als de voorziene inzet via de Eerste Pijler.
Deelt u de mening dat de maatregel voor jonge boeren in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid zou moeten worden geregeld? Zo ja, waarom hebt u dan tijdens de Landbouwraad gezegd dat het Nederland niet uitmaakt of steun voor jonge boeren via de eerste of tweede pijler gaat?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en daarnaast het volgende. Zoals ook aangegeven in de kabinetsreactie op de wetgevingsvoorstellen van de Europese Commissie (Kamerstuk 28 625, nr 137) kan ik mij verenigen met het voorstel om extra steun voor jonge boeren te realiseren via de Eerste Pijler. Het kabinet heeft daarbij echter ook aangegeven de meer doelgerichte steun in de Tweede Pijler van groot belang te achten.
Deelt u de opvatting dat bedrijfsovername steeds minder vanzelfsprekend is en dat een langdurige regeling voor bedrijfsregeling in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid via de eerste pijler noodzakelijk is, aangezien de maatregelen voor jonge boeren in de tweede pijler vooral gericht zijn op specifieke investeringen? Zo nee, waarom niet?2
Bedrijfsovername is een ingrijpend en moeilijk proces en extra steun in die fase van de bedrijfsontwikkeling ligt daarom voor de hand. Het kabinet ziet dit echter ook als een kans voor verdere bedrijfsontwikkeling waarbij juist de specifieke steun vanuit de Tweede Pijler effectief is voor modernisering, versterking en verduurzaming van de bedrijven, in tegenstelling tot een generieke hectarebetaling vanuit de Eerste Pijler.