Het voorlopig akkoord over de import van kippenvlees uit Oekraïne |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de Europese Commissie met de Oekraïense regering een voorlopig akkoord heeft bereikt waarbij de hoeveelheid kip die tariefvrij van Oekraïne naar Europa mag gaan wordt verhoogd van 20.000 ton naar 70.000 ton, en dat tariefvrije import van kippenborsten met vleugel en vel niet meer mogelijk is?1
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorlopige akkoord?
Hoeveel kippenborst met vleugel en vel is in 2018 vanuit Oekraïne geëxporteerd naar Europa?
Is de veronderstelling juist dat deze hoeveelheid vergelijkbaar is met de verhoging van het tariefvrije contingent met 50.000 ton, en dat wanneer het extra tariefvrije contingent ingevuld wordt met het relatief minder zwaar wegende borstfilet zonder bot er de facto sprake zal zijn van meer Oekraïense kipfilet op de Europese markt?
Hoe waardeert u deze «legalisering» van tariefvrije import die nooit de bedoeling was geweest en de positie van de Nederlandse pluimveehouderij en haar investeringen in dierenwelzijn en milieu ondermijnt?
Het kabinet zal het concept Raadsbesluit ten behoeve van goedkeuring met ondertekening en voorlopige toepassing van de Europese Commissie bestuderen en op basis hiervan een definitief standpunt innemen. Bij het bepalen van het standpunt zal uiteraard de motie Ouwehand (Kamerstukken 21 501-20, nr. 1448), die op 25 april 2019 is aangenomen, worden betrokken. Vooruitlopend hierop heeft de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 25 april 2019 een brief aan Commissaris Hogan gestuurd waarin zorgen worden geuit over de voorlopige uitkomst van de onderhandelingen, in het bijzonder de mogelijke vergroting van het quotum voor pluimveevlees, en het belang van spoedige implementatie door Oekraïne van sanitaire en fytosanitaire (SPS) en dierenwelzijnsregelgeving van de EU. Bijgaand treft u een afschrift aan van deze brief3. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze zorgen ook uitgesproken in de Landbouwraad van 15 april 2019. Daarnaast zal het kabinet zorgen blijven uiten wanneer Oekraïne zich niet aan het Associatieakkoord houdt. Indien Oekraïne SPS- en dierenwelzijnsregelgeving van de EU niet conform afspraken overneemt, dringt Nederland binnen de Raad aan op het bespoedigen hiervan.
Bent u bereid in Europa aan te dringen op aanscherping van de gemaakte afspraken?
Zie antwoord vraag 5.
Het houden van dolfijnen in gevangenschap |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Geen dolfijnen meer in ons land? Minister wil het houden van dolfijnen in gevangenschap niet langer toelaten» over de Belgische Minister van Dierenwelzijn die het houden van dolfijnen in gevangenschap op termijn wil verbieden?1
Dit bericht is mij bekend.
Wat vindt u van de beslissing van uw collega in België?
Ik heb deze beslissing alleen nog via de media vernomen. Ik kan me voorstellen dat dit bericht veel reactie los kan maken bij verschillende partijen. Het is mij niet bekend of dit daadwerkelijk leidt tot het verbieden van het houden van dolfijnen in gevangenschap.
Wat vindt u van zijn uitspraak dat «het houden in gevangenschap van dolfijnen geen enkel nut heeft, we laten ze kunstjes doen in ruil voor een paar dode vissen»?
Het houden van dolfijnen in gevangenschap is slechts toegestaan als het een educatieve functie heeft. Shows met dolfijnen worden in dat licht beoordeeld.
Uiteraard heeft de betreffende houder wel de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de dolfijnen conform alle voorschriften van het Besluit houders van dieren gehouden worden, zoals bijvoorbeeld voorschriften ten aanzien van soorteigen gedragingen, behoeften van individuele dieren, de verzorging van dieren, etc.
Vindt u het nog te verdedigen om dolfijnen te houden in gevangenschap? Zo ja, hoe kan het dat u en uw Belgische collega tot tegengestelde conclusies komen over de aanvaardbaarheid van het houden van dolfijnen in gevangenschap?
Ieder in gevangenschap levend dier leeft onder meer beperkingen dan een dier dat in de vrije natuur leeft. Dat geldt zeker voor wilde dieren, waaronder dolfijnen. Daarom gelden voor houders van een dierentuinvergunning, zoals voor het Dolfinarium, een aantal specifieke voorschriften, ter bescherming van het dierenwelzijn. Zo moeten dierentuindieren op zodanige wijze worden gehouden dat het soorteigen gedrag van de dieren wordt gerespecteerd en zoveel mogelijk in stand wordt gehouden.
Wist u dat dolfijnen in het wild tussen de 60 en 160 kilometer per dag afleggen, snelheden bereiken van bijna 50 kilometer per uur en honderden meters diep duiken? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het houden van dolfijnen in kleine bassins waar ze na een paar meter duiken hun neus stoten?2
Deze punten zijn mij bekend. Het is aan de houder om rekening te houden met de intrinsieke waarde van de dolfijnen en om te zorgen dat de dolfijnen gehouden worden zonder dat het dierenwelzijn in gevaar komt. Educatie van het publiek en conservatie staan centraal in regels die gelden voor dierentuinen en vormen daarmee de rechtvaardiging van het houden van dieren in gevangenschap.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild een complex sociaal netwerk onderhouden, waarbij zij graag optrekken met sommige dieren en andere individuen liever vermijden? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van dolfijnen in groepen in kleine bassins?3
Zie antwoord vraag 5.
Wist u dat wetenschappers hebben ontdekt dat dolfijnen in het wild bijzonder en sociaal complex paringsgedrag vertonen, zoals het brengen van «cadeaus» aan vrouwelijke dolfijnen? Zo ja, hoe rechtvaardigt u het gevangen houden van mannelijke dolfijnen in een showbassin zonder vrouwelijke soortgenoten?4
Zie antwoord vraag 5.
Worden nieuwe wetenschappelijke inzichten meegewogen in de vergunningverlening voor het gevangen houden van dolfijnen? Zo ja, hoe kunt u, gezien de huidige wetenschappelijke inzichten over de intelligentie en behoeften van dolfijnen, nog rechtvaardigen dat het Dolfinarium een dierentuinvergunning heeft?
Bij de vergunningverlening en wijzigingen in de dierentuinvergunning weegt de visitatiecommissie hedendaagse wetenschappelijke inzichten mee. Het Dolfinarium in Harderwijk heeft in 2003 een dierentuinenvergunning voor onbepaalde tijd ontvangen. Bij bijvoorbeeld wijzigingen in het dierenbestand of de huisvesting dient dit gemeld te worden bij RVO.nl die vervolgens beoordeelt of de vergunning aangepast moet worden. De vergunning van het Dolfinarium is voor het laatst gewijzigd in 2006. Daarnaast is met het Dolfinarium in 2017 gesproken over het aanpassen van de huidige koepelshow met educatie als uitgangspunt en waarbij rekening wordt gehouden met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Tot op heden is de show helaas op deze punten niet naar behoren aangepast. Ik zal met het Dolfinarium concrete afspraken maken over het aanpassen van de show. Ik zal de show en de educatieve activiteiten van het Dolfinarium laten toetsen in het kader van de geldende normen in het Besluit houders van dieren.
Bent u ervan op de hoogte dat het Dolfinarium in Harderwijk uit de Vereniging voor Dierentuinen gestapt is, omdat ze naar eigen zeggen vanwege miljoenenverliezen van de afgelopen vijf jaar meer in de richting van «een vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark willen» en dat «gasten meer vermaakt willen worden»?5
Het is mij bekend dat het Dolfinarium per 1 januari 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen (NVD) heeft opgezegd. Dit vind ik een slechte zaak, want het betekent dat onderlinge collegiale controle wegvalt. Ik zal daarom het Dolfinarium extra controleren nu zij niet meer lid zijn van de NVD.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat acceptatie voor het gevangen houden van dolfijnen en walvissen voor vermaak in het Westen al jaren aan het afnemen is? Zo ja, denkt u dat het inkomensverlies van het Dolfinarium daar iets mee te maken heeft? Zo nee, waarom niet?6
De manier waarop de maatschappij kijkt naar dieren in gevangenschap is altijd aan verandering onderhevig. Ik kan me voorstellen dat mensen de negatieve kant zien van het gevangen houden van dolfijnen. Of dit ook van invloed is op het inkomen van het Dolfinarium is mij niet bekend.
Hoe rechtvaardigt u dat het Dolfinarium nog altijd een dierentuinvergunning heeft, zelfs nu zij openlijk toegeven zich op vermaak te willen richten en uit de Vereniging voor Dierentuinen zijn gestapt?
Het Dolfinarium is te allen tijde gebonden aan de voorwaarden van de dierentuinvergunning en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren en daar zal ik het Dolfinarium ook aan houden. Dit verandert niet met het opzeggen van het lidmaatschap van de NVD. Dierentuinen zijn overigens niet verplicht om lid te zijn van de NVD.
Deelt u de zorgen dat ieder jaar weer meer zeezoogdieren uit het wild gevangen worden en verkocht of gefokt worden, om dolfinaria over de hele wereld van nieuwe dolfijnen te voorzien?7
Alle soorten dolfijnen staan op Bijlage A van de Europese Verordening die het Internationale CITES-verdrag implementeert. Dit houdt in dat het niet mogelijk is voor commerciële doeleinden uit het wild gevangen dolfijnen in de EU te importeren. Voor niet commerciële doeleinden is wildvang alleen onder zeer strikte voorwaarden mogelijk. Van deze mogelijkheid wordt in de EU nauwelijks gebruik gemaakt. De meeste dolfijnen die in de EU worden gehouden, zijn in gevangenschap geboren.
Deelt u de mening dat het feit dat Nederland het houden van dolfijnen in gevangenschap nog wél toestaat, bijdraagt aan publieke opinievorming dat het acceptabel zou zijn om dieren voor vermaak te houden en hoe rechtvaardigt u dat in het licht van de internationaal stijgende vraag naar dolfijnen uit het wild voor dolfinaria?
Ja, dat zou kunnen. Daarom vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat.
Zie verder mijn antwoord op vraag 12 over dolfijnen in het wild.
Hoe vaak wordt getoetst of het Dolfinarium terecht een dierentuinvergunning heeft?
Toetsing geschiedt door de visitatiecommissie dierentuinen van het Ministerie van LNV. Tot op heden vindt een toetsing plaats bij een aanvraag voor een vergunning of wijziging van de vergunning. Als er geen aanvraag voor wijziging van de vergunning wordt ingediend, dan wordt de vergunning verder niet meer getoetst. Een dierentuinvergunning is voor onbepaalde tijd afgegeven.
Ziet u aanleiding om de dierentuinvergunning opnieuw te toetsen gezien de plannen van uw collega in België, de entertainment plannen van het Dolfinarium en de zorgwekkende ontwikkelingen met betrekking tot het uit het wild vangen van dolfijnen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Zoals hierboven aangegeven is met het Dolfinarium gesproken over het omvormen van de huidige show tot een show die uitgaat van educatie en meer rekening houdt met het natuurlijke gedrag van de dolfijnen. Ik zal hierover concrete afspraken met het Dolfinarium maken en het educatieve programma en de show door de visitatiecommissie dierentuinen laten toetsen, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8. Deze inspectie door de visitatiecommissie is thans in voorbereiding. De NVWA zal in het vierde kwartaal het Dolfinarium controleren in het kader van een algehele dierentuinencontrole. Het Dolfinarium verwerft overigens sinds lange tijd geen dolfijnen meer die in het wild gevangen zijn.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keren dat Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de afgelopen vijf jaar op controle geweest bij het Dolfinarium en kunt u aangeven of er bij deze controles overtredingen zijn aangetroffen? Indien overtredingen zijn aangetroffen, welke en welke (disciplinaire) maatregelen vloeiden daaruit voort?
De NVWA heeft in 2014 een inspectie uitgevoerd op de vergunningsvoorwaarden van de dierentuinvergunning. Dit was in orde. Daarnaast heeft de NVWA in 2014 en 2016 een inspectie uitgevoerd naar aanleiding van meldingen inzake het welzijn van de dieren. Bij beide inspecties zijn geen overtredingen ten aanzien van welzijn geconstateerd.
Bent u bereid om u aan te sluiten bij de lange rij landen waar dolfinaria al verboden zijn en net als uw collega in België, met een voorstel te komen dolfinaria in Nederland te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere antwoorden aangegeven vind ik het belangrijk dat het Dolfinarium zich aan de vergunningsvoorwaarden en de wettelijke voorschriften voor het houden van dieren houdt, omdat op die manier het welzijn van dolfijnen zo goed mogelijk wordt beschermd en de educatie centraal staat. Ik zal het Dolfinarium hier aan houden.
Het uitzetten van paling als symptoombestrijding |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Markermeer krijgt twee miljoen jonge palingen»?1
Ja.
Kunt u toelichten hoe het kan dat de aalpopulatie in Nederland nog altijd in slechte staat is ondanks het inmiddels al bijna tien jaar oude Aalbeheerplan?2
De Nederlandse aalpopulatie staat niet op zich, maar is verbonden met het totale pan-Europese aalbestand. De toestand van het Europese aalbestand is nog steeds zorgelijk. In het Nederlandse aalbeheerplan (2009) is een tiental maatregelen genomen, waaronder het verminderen van de visserijsterfte en het bevorderen van de migratiemogelijkheden. Daarbij is een doorkijk gegeven van de verwachte bijdrage van de respectievelijke maatregelen op de uittrek van volwassen aal (schieraal). Hieruit blijkt dat sommige maatregelen, zoals visvriendelijke gemalen en waterkrachtcentrales, tijd kosten om uit te voeren vanwege de investeringen. Omdat we daarnaast te maken hebben met een langlevende soort zullen grote effecten van de genomen maatregelen pas op een termijn van tientallen jaren leiden tot een toename van de biomassa.
Klopt het dat voor het project in het Markermeer, onderdeel van het Aalbeheerplan, aal wordt weggevangen uit het wild en vervolgens weer op een andere plek uitgezet wordt?
Sinds 2011 vindt uitzet in Nederland plaats met glasaal die opgekocht en gevangen wordt in de riviermondingen in Frankrijk of Engeland. Voor de keuze van de wateren in Nederland waarin de glasaal wordt uitgezet is een protocol opgesteld. Er wordt daarin gekeken naar temperatuur, voedsel, inrichting en uittrekmogelijkheden. Het Markermeer voldoet aan die criteria. In 2014 is pootaal en in 2017 en 2019 is glasaal uitgezet. Het rapport van Wageningen Marine Research uit 20183 geeft een overzicht van alle locaties en hoeveelheden van uitgezette glas- en pootaal in Nederland.
Klopt het dat wetenschappelijk niet bekend is wat het sterftepercentage is van uitgezette glasaal?
Van uitgezette glasaal zijn geen wetenschappelijk onderbouwde overlevingspercentages bekend. Onderzoek van de Stichting Duurzame Palingsector Nederland op proefvijvers in Valkenswaard liet zien dat na 1 seizoen 90% van alle uitgezette glasaal onder natuurlijke omstandigheden, zonder predatie nog in leven is4. In het via het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) gefinancierde project «Duurzaam Aalbeheer door Kennis» wordt hier verder wetenschappelijk onderzoek naar verricht. Het verdient aanbeveling om de overleving van uitgezette glasaal te vergelijken met die van glasaal die via de natuurlijke weg intrekt.
Klopt het dat niet bekend is of en hoe de uitgezette glasalen uittrekken om uiteindelijk de Sargassozee te bereiken om zich voort te planten?
In 2018 heeft Wageningen Marine Research een evaluatie uitgevoerd naar de uitzet van glas- en pootaal. Hierin wordt geconcludeerd dat op basis van de huidige informatie niet vast te stellen is wat de kwantitatieve bijdrage aan de uittrek van schieraal naar zee is. Volgens ICES zijn er voldoende aanwijzingen dat uitzet van jonge aal bijdraagt aan het aalbestand en de uittrek van schieraal.
Kunt u uitsluiten dat het wegvangen van jonge glasaal uit het wild zorgt voor extra druk op de populatie aldaar?
Aangenomen wordt dat de intrek van glasaal in de Franse en Engelse riviermondingen hoger is dan de draagkracht van het achterliggende water. Daarom is de vangst van glasaal op deze locaties toegestaan binnen het EU Aalherstelplan, met inachtneming van de vastgestelde quota. Helemaal uitsluiten dat het wegvangen leidt tot extra druk de populatie kan ik niet.
Klopt het dat wetenschappelijk niet bewezen is dat het wegvangen uit het wild en opnieuw uitzetten van glasaal een netto positief effect heeft op het aalbestand?
Precieze cijfers over de impacts van glasaal onttrekking en de bijdrage aan de Europese populatie door uitzet elders zijn niet bekend. De uitzet van jonge aal kan echter belangrijk zijn voor de instandhouding van een lokale populatie, met name in de gebieden waar de intrekmogelijkheden er niet of heel beperkt zijn.
Klopt het dat jarenlang wegvangen en uitzetten van glasaal niet aantoonbaar heeft geleid tot significant herstel van de aalpopulatie?
De uitzet van glasaal wordt in Nederland al sinds het begin van de twintigste eeuw toegepast als maatregel om de aalstand te verdichten. De grootschaligheid van die uitzet heeft geleid tot de omvangrijke aalstand, zoals die bekend is uit het midden van de vorige eeuw. Sinds die tijd zijn de intrekmogelijkheden voor glasaal drastisch afgenomen door de aanleg van talrijke gemalen, stuwen en dammen. Ook de uittrek van schieraal naar zee wordt ernstig bemoeilijkt door deze kunstwerken. Om die reden heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 13 september 2018 (Kamerstuk 29 664, nr. 191) aangegeven dat voor het oplossen van deze migratieproblemen een belangrijke verantwoordelijkheid ligt bij de waterbeheerders. Als laatste is bovendien het voedselaanbod voor aal afgenomen door het helder wordende water. Deze ontwikkelingen – in combinatie met de veeljarige levenscyclus van de aal – hebben ertoe geleid dat ondanks de uitzet van glasaal, een herstel van het aalbestand nog vele jaren zal vergen.
Kunt u uitsluiten dat het wegvangen en uitzetten van aal, om uiteindelijk weer gevangen en opgegeten te worden, de druk op de populatie vergroot?
Voor het wegvangen van glasaal worden jaarlijks duurzame quota vast gesteld op basis van het voorzorgsbeginsel. Het beheer van de quota is in handen van de Franse autoriteiten. De uitzet van glasaal is een instandhoudingsmaatregel zoals omschreven in het EU Aalherstelplan. In deze verordening wordt ook aan alle lidstaten de verplichting opgelegd beperkende maatregelen met betrekking tot de aalvisserij en migratiemogelijkheden op te nemen. Zowel de uitzet als de visserij- en migratiemaatregelen leiden tot een verminderde druk op de populatie.
Klopt het dat het uitzetten van glasaal mede gefinancierd wordt door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij? Zo ja, om hoeveel geld gaat het op jaarbasis?
Ja, in de afgelopen 4 jaar werd jaarlijks € 375.000 besteed aan de uitzet van jonge aal in Nederland. Dit is vastgelegd in het Nederlandse aalbeheerplan en het operationeel plan onder het EFMZV.
Vindt u het terecht dat de belastingbetaler opdraait voor de uitzet van glasaal, terwijl een bronmaatregel als een door wetenschappers van International Council for the Exploration of the Sea (ICES) geadviseerd jaarrond vangstverbod niet genomen wordt? Zo ja, waarom kiest u ervoor in uw visserijbeleid alleen het advies van ICES te volgen wanneer het goed uitkomt? Zo nee, bent u bereid het ICES-advies te volgen en een jaarrond vangstverbod in te stellen?3
De uitzet van jonge aal met belastinggeld maakt deel uit van maatregelen getroffen in het kader van het EU Aalherstelplan, zoals vastgesteld door de Europese Commissie. Nederland heeft daaraan bijgedragen met de rapportage zoals vermeld in antwoord 5. Over het herstel van de aal zijn in de EU afspraken gemaakt. De adviezen van ICES en de STECF hebben hieraan ten grondslag gelegen.
ICES heeft in haar jaarlijkse rapportage aan de Europese Commissie geadviseerd alle menselijke impacts die de productie en uittrek belemmeren te beperken tot «nul» of dicht bij «nul». Van een advies voor een jaarrond vangstverbod of het beëindigen van de uitzet van jonge aal is echter geen sprake. Uit de naar uw Kamer toegezonden rapportage (antwoord 8) blijkt dat de visserijsterfte in Nederland sinds 2009 sterk is gereduceerd door (1) het instellen van gesloten gebieden, (2) het instellen van een gesloten tijd voor de aalvisserij in de maanden september-november en (3) door de door sportvisserij verplicht gestelde terugzetplicht van alle door sportvissers gevangen paling. Ook bij waterkrachtcentrales en gemalen zijn stappen gezet. Maar we zijn er nog niet. Verdere inzet is noodzakelijk. Voor een jaarrond vangstverbod in de EU of in Nederland zie ik op dit moment geen aanleiding. Wel heb ik in mijn bijdrage aan consultatie een aantal aanbevelingen gedaan naar de Europese Commissie om te komen tot een gelijk speelveld voor alle lidstaten en een betere samenwerking tussen Europese instituties en lidstaten (bijlage)6.
Het bericht ‘Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Mest barst van chemicaliën en dat is slecht nieuws voor de weidevogels»?1
Ja. Het bericht in Trouw verwijst, net als het bericht op Foodlog waarover eerder vragen zijn gesteld, naar het rapport «Een onderzoek naar de mogelijke relaties tussen de afname van weidevogels en de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen op veehouderijen» door Jelmer Buijs en Margriet Samwel-Mantingh, dat op 12 april is gepubliceerd. Ten tijde van de vorige vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) was het rapport, in opdracht van de provincie Gelderland, nog niet openbaar. Bij de beantwoording van de nu voorliggende vragen heb ik, behalve het artikel, ook het betreffende rapport benut en een duiding van de resultaten door WUR (zie bijlagen).
Klopt het dat de bestrijdingsmiddelen die in stro en veevoer zitten en de chemische middelen die worden gebruikt in stallen en mestkelders via de mest van het vee weer op het land terecht komen?
Ja.
Wist u dat de bestrijdingsmiddelen in mest ook op biologische veebedrijven zijn gevonden en dat die hoeveelheden weinig schelen met de hoeveelheden chemicaliën in mest op gangbare bedrijven?
Ja.
Klopt het dat biologische veebedrijven bijvoorbeeld stro mogen gebruiken uit de gangbare teelt en dat er hierdoor chemicaliën in de mest terechtkomen?
Ja. Op grond van de Europese regelgeving inzake biologische productie is het verplicht om de rustruimten voor zoogdieren te voorzien van strooisel dat moet bestaan uit stro of andere geschikte natuurlijke materialen. Dit strooisel mag afkomstig zijn van gangbare teelt.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de voorwaarden voor de (biologische) landbouw niet streng genoeg zijn om de aanwezigheid van chemicaliën te voorkomen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen? Zo nee, waarom niet?
In het huidige beleid is er geen sprake van strikte scheiding tussen gangbare en biologische landbouw als het gaat om de aanwezigheid van residuen. Het gaat erom dat de gevonden hoeveelheden binnen wettelijk vastgestelde normen blijven.
Was u op de hoogte van de zorgelijke ontwikkeling dat de bestrijdingsmiddelen in mest leiden tot de afname van de weidevogelpopulatie en welke concrete maatregelen gaat u nemen om het huidige weidevogelbeleid te verbeteren?
Zoals ik u gemeld heb in mijn vorige brief (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2038) maak ik mij zorgen over de afname van weidevogels. Onder een veelvoud van factoren voor deze afname bevindt zich ook het voedselaanbod. Voor veel weidevogels bestaat dit uit insecten. Het rapport van Buijs e.a. legt een verband tussen bestrijdingsmiddelen in krachtvoer, die via mest insecten doden, waardoor de weidevogelpopulatie op veehouderijbedrijven afneemt.
Op basis van de onderzoeksresultaten geven toxicologen en weidevogelexperts van WUR in hun duiding van het rapport van Buijs e.a. aan dat het causale verband tussen werkzame stof in krachtvoer en de afname van weidevogels niet is aangetoond.
Herinnert u zich de beantwoording van de Kamervragen over het artikel «Ook afname weidevogels op biologische boerenbedrijven mogelijk gevolg van aanwezige pesticiden»2, waarin u stelt dat bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen rekening wordt gehouden met onder andere blootstelling aan de bodem en daarin levende organismen en dat de risicobeoordeling het risico van residuen afdekt? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er toch grote hoeveelheden pesticiden gevonden worden? Zo ja, moet er niet zo snel mogelijk een herbeoordeling plaatsvinden waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt het huidige toelatingsbeleid van pesticiden zo snel mogelijk aangepast aan de nieuwe European Food Safety Authority (EFSA) risicobeoordeling van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen in voedsel?
Zodra de risicobeoordeling van EFSA van cumulatieve blootstelling van stoffen via residuen gereed is, zal deze worden geïmplementeerd en toegepast door het Ctgb in het toelatingsbeleid van gewasbeschermingsmiddelen. Medio 2019 komen rapporten hierover beschikbaar. Het RIVM levert hier een bijdrage aan.
Op welke manier kunnen veehouderijbedrijven inzichtelijk krijgen wat voor schade pesticiden toebrengen aan de grond en omgeving, zodat ze een gedegen afweging kunnen maken in het gebruik van chemische middelen en de aantasting van de omgeving?
Agrarische ondernemers dienen eerst een afweging te maken of het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een bepaalde situatie noodzakelijk is. Blijkt dit inderdaad het geval te zijn, dan dient een gewasbeschermingsmiddel te worden gebruikt dat is toegelaten door het Ctgb. Het Ctgb maakt, op basis van zijn wettelijke taak, een wetenschappelijke analyse van het rapport om de vraag te beantwoorden of de gevonden waardes risico kunnen opleveren en of er grond is om bestaande toelatingen in te perken.
Bovendien kijken we in het kader van het nationaal programma landbouwbodems niet alleen naar de fysisch-chemische samenstelling, maar ook naar de biologische en ontwikkelen we een set indicatoren waarmee agrarische ondernemers uit de voeten kunnen.
Op welke wijze past het gebruik van bestrijdingsmiddelen bij kringlooplandbouw?
Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij, is de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en eindproducten met zo min mogelijk verliezen benut.
De «Toekomstvisie Gewasbescherming 2030» die uw Kamer op 16 april jl. heeft ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 449) is een uitwerking van mijn kringloopvisie «Waardevol en verbonden» en beoogt een trendbreuk: planten en teeltsystemen die weerbaar zijn, hebben minder gewasbeschermingsmiddelen nodig. En daar waar we niet zonder middelen kunnen, moeten deze nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen worden gebruikt. Op basis van de toekomstvisie volgt een uitvoeringsprogramma waarin het handelingsperspectief op de korte, middellange en lange termijn staat beschreven. Het streven is om dat na het zomerreces gereed te hebben.
Heeft u zicht op de omvang van het probleem en wat gaat u doen om dit probleem te onderzoeken en het weidevogelbeheer effectiever te maken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht op AnimalsToday.nl over het voornemen van dierenverhuurbedrijf Bert’s Animal Verhuur in Appeltern een dierentuin te beginnen |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met dierenverhuurbedrijf dat wordt genoemd in het artikel?
Ja.
Bent u bekend met het plan van dit bedrijf om, op 11 hectare grond en met 180 parkeerplaatsen, een dierentuin op te zetten in Appeltern?
De berichten in de media zijn mij bekend.
Er is echter nog geen aanvraag voor een dierentuinvergunning ingediend bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).
Bent u bekend met de werkwijze en de slechte staat van dienst van dit bedrijf?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is bekend met dit bedrijf.
Deelt u de mening dat een bedrijf dat een dwangsom van de gemeente, een boete van de politierechter en een waarschuwing van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op haar naam heeft staan geen geschikte kandidaat is voor verdere uitbreiding van het bedrijf?
Een bedrijf met een slechte staat van dienst lijkt inderdaad geen geschikte kandidaat, maar dat wordt pas beoordeeld als er een aanvraag ligt voor een dierentuinvergunning. Een ieder mag namelijk een aanvraag indienen voor een dierentuinvergunning. Elke aanvraag zal zorgvuldig worden beoordeeld conform de hiertoe geldende voorwaarden in het Besluit houders van dieren. Om een vergunning te verkrijgen moet een uitgebreide procedure doorlopen worden. Alvorens op een aanvraag om een vergunning wordt beslist, wordt een dierentuin door de Visitatiecommissie Dierentuinen bezocht. Daarbij wordt beoordeeld of de inrichting voldoet aan de eisen die zijn gesteld aan het houden van dieren als dierentuin, zoals voldoende bewegingsvrijheid en maatregelen om ontsnapping tegen te gaan. Ook wordt beoordeeld of er voldoende en geschikt (gekwalificeerd) personeel is.
Eerder begane overtredingen van de aanvrager die hierbij relevant zijn (zoals overtreding van regels omtrent dierenwelzijn) worden bij die beoordeling betrokken.
Kunt u aangeven welke voorwaarden er in Nederland worden gesteld aan het opzetten van een dierentuin en hoe hiervan de controle geregeld is?
De dierentuin dient te voldoen aan de voorschriften in het Besluit houders van dieren, hoofdstuk 4, paragraaf 1. De voorschriften betreffen onder meer het houden, het verzorgen en het registreren van dieren, alsmede activiteiten op het gebied van conservatie en educatie. Het bedrijf dient bij RVO.nl een vergunning aan te vragen waarna een procedure wordt gestart om te bepalen of een vergunning wel of niet verleend kan worden. Een aanvrager wordt bezocht door de Visitatiecommissie Dierentuinen, die advies uitbrengt over de vergunningverlening. RVO.nl beslist namens mij over het wel of niet verlenen van een vergunning. De NVWA inspecteert de dierentuinen.
Kunt u aangeven op welke wijze een initiatiefnemer, die een dierentuin wil opzetten, wordt getoetst op berispingen, waarschuwingen en veroordelingen uit het verleden, zoals in dit geval door de gemeente, de politierechter en de NVWA?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven of het dierenverhuurbedrijf past binnen de huidige agrarische bestemming? Zo ja, binnen welke grenzen en voorwaarden past een dierenverhuurbedrijf en/of dierentuin binnen deze sector? Zo nee, op welke wijze en wanneer dienen er handhavende maatregelen te volgen?
Voor informatie over het bestemmingsplan verwijs ik u naar de gemeente.
Kunt u aangeven welke rol de verschillende overheden spelen bij het toestaan dan wel handhaven van dierenverhuurbedrijven en op welke wijze hier sprake van is bij dit dierenverhuurbedrijf?
Het Besluit houders van dieren, opgesteld door de rijksoverheid, is van toepassing op dierenverhuurbedrijven. Gemeenten gaan over de bestemmingsplannen in hun gemeente.
Kunt u aangeven of de dieren die door het dierenverhuurbedrijf worden verhuurd wel of niet onder het verbod op wilde dieren in circussen (2015) vallen?
Een dierenverhuurbedrijf valt onder het verbod en mag dus uitsluitend zoogdieren verhuren die op bijlage IV bij het Besluit houders van dieren worden genoemd. Daarnaast is dit toegestaan met diersoorten uit andere dierklassen, zoals vogels en reptielen. Dit betekent dat het dierenbedrijf het bij dit bedrijf aangetroffen rendier niet mag verhuren.
Kunt u aangeven onder welke wettelijke regelgeving dierenverhuurbedrijven vallen en/of het onderhavige bedrijf voldoet aan deze regelgeving?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 8 en 9 voor de regelgeving die van toepassing is. Het onderhavige bedrijf voldeed bij een aantal controles niet geheel aan de regelgeving en daarom is er door de NVWA handhavend opgetreden.
Kunt u aangeven wat de voorwaarden zijn bij het verhuren van dieren als het gaat om de leeftijd van deze dieren?
Er geldt geen absolute leeftijdsgrens, maar een dier moet geschikt zijn om tentoon gesteld te worden en ook in behoorlijke omstandigheden (voldoende ruimte, e.d.). Bij de beoordeling of een dier geschikt is, kan leeftijd een rol spelen, o.a. omdat het de fysieke gesteldheid van een dier bepaalt.
Kunt u aangeven hoeveel dierenverhuurbedrijven ons land kent?
In het rapport «Feiten en Cijfers» uit 2015 van HAS Kennistransfer en bedrijfsopleidingen en Universiteit Utrecht komt naar voren dat het niet eenvoudig is het exacte aantal dierenverhuurbedrijven vast te stellen omdat deze verschillend geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel. In 2011 werd geschat dat er ongeveer een kleine 200 bedrijven die op een of andere wijze dieren verhuren actief zijn. De verwachting is dat het aantal door het verbod op wilde dieren in het circus is afgenomen.
Kunt u aangeven welke instantie en op welke wijze het dierenwelzijn bij dierverhuurbedrijven wordt gecontroleerd?
De NVWA is hiervoor aangewezen. De inspecties worden uitgevoerd op basis van analyses van reclame-uitingen door dit soort bedrijven en op basis van meldingen over dierenwelzijnsschendingen bij dierverhuurbedrijven. Bij deze inspecties wordt op het bedrijf gecontroleerd of aan de eisen uit de bij vraag 8 en 9 genoemde regelgeving wordt voldaan.
Kunt u aangeven hoe het, naar aanleiding van deze controles, bij deze bedrijven gesteld is met het dierenwelzijn zowel op het bedrijf als tijdens transport en verhuur? Zo ja, bent u bereid een overzicht aan te leveren? Zo nee, bent u bereid een dergelijk onderzoek te starten?
De NVWA houdt in haar systemen niet apart bij of het gaat om een dierenverhuurbedrijf. Ik kan dan ook geen overzicht aanleveren. Dat betekent overigens niet dat de NVWA bedrijven die dieren verhuren niet controleert op dierenwelzijn. Bij het vastleggen van de controles wordt niet opgenomen dat het om een dierenverhuurbedrijf gaat.
Deelt u de mening dat het verhuren van dieren ten behoeve van promotie, reclame en/of toeristische activiteiten, alsmede het daarbij nodeloos gesleep met dieren niet meer van deze tijd is? Zo ja, wanneer en op welke wijze kunnen wij maatregelen tegen dit soort praktijken verwachten? Zo nee, waarom niet?
De door u genoemde activiteiten mogen worden uitgevoerd met dieren van zoogdiersoorten die worden genoemd in bijlage IV van dit besluit. Ik heb op dit moment geen voornemen om de regelgeving verder te verscherpen.
De uitspraak van de Raad van State dat omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland zijn varkensstal in Nederland gewoon uit mag breiden. |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak 201803729/1/A1 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State? Verbindt u gevolgen aan de uitspraak?1
Ja, ik ken de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, ongegrond heeft verklaard. Als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) ga ik daar verder niet over.
Deelt u de mening dat het niet goed te praten is dat een veehouder met een beroepsverbod in Duitsland vanwege ernstige dierenwelzijnsschendingen, en bovendien in Nederland meerdere ernstige dierenwelzijns- en milieuovertredingen op zijn naam, alle ruimte krijgt van het Rijk en van decentrale overheden om door te gaan met zijn bedrijven en ze ook nog eens uit te breiden?
Ik begrijp heel goed dat deze situatie vragen oproept bij iedereen die zich betrokken voelt bij dit onderwerp. De reikwijdte van het Duitse beroepsverbod beperkt zich echter tot Duitsland en kan geen grondslag of rechtvaardiging vormen voor het vaststellen van een bedrijfsverbod of andere maatregelen in Nederland. Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan ook geen grond zijn voor het weigeren van een omgevingsvergunning door een provincie of gemeente, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen. Dergelijke informatie uit het buitenland over overtreding van welzijns- of diergezondheidsregelgeving kunnen wel aanleiding zijn om bedrijven in Nederland te inspecteren.
Kunt u zich uw antwoorden op de Kamervragen van het lid Ouwehand (2018) herinneren en dat u antwoordde de plannen voor de herbouw van de megavarkensstal in Erichem niet te willen beoordelen, omdat decentrale overheden volgens u het bevoegd gezag zijn?2
Ja.
Deelt u de mening dat u aan zet bent wanneer de huidige wet- en regelgeving onvoldoende juridische mogelijkheden biedt om de omstreden varkenshouder te stoppen? Zo ja, kunt u toelichten wat u gaat doen? Zo nee, waarom niet?
Een dierhouder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Wanneer dierhouders desondanks de voorschriften m.b.t. het houden van dieren overtreden, biedt naar mijn oordeel het toepasselijk wettelijk stelsel voldoende mogelijkheden om op te treden. Afhankelijk van de aard van de overtreding kunnen bestuursrechtelijke maatregelen of strafrechtelijke maatregelen worden opgelegd.
De bestuursrechtelijke maatregelen kunnen zonder tussenkomst van de rechter worden opgelegd, maar worden als er beroep wordt ingesteld wel door de rechter getoetst. Het betreft het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang of het opleggen van een bestuurlijke boete. Bij overtredingen van EU dierenwelzijns- en gezondheidsnormen bij productiedieren, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting of transport, kan de NVWA op grond van de Europese controleverordening rechtstreeks bestuurlijke maatregelen opleggen. Zo is schorsing of sluiting van een bedrijf, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, voor een bepaalde periode mogelijk. Dit is thans echter niet mogelijk bij overtredingen van nationale dierenwelzijnsnormen. Met het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing, dat naar verwachting dit najaar bij uw Kamer zal worden ingediend, wordt het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk instrumentarium op onderdelen verscherpt. In dit voorstel is ook de mogelijkheid opgenomen om bij overtredingen van nationale dierenwelzijnsnormen door middel van een bestuursrechtelijke maatregel een tijdelijke stillegging van een bedrijf te realiseren. Bij brief van 4 oktober 2018 over dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 991) is uw Kamer hierover geïnformeerd.
De strafrechtelijke maatregelen die de strafrechter kan opleggen bij de vervolging van overtredingen variëren van een boete, gevangenisstraf, ontzetting uit het recht om dat beroep uit te oefenen tot de stillegging van de onderneming.
Deelt u de mening dat er, aangezien de betreffende veehouder jaar na jaar de muizengaatjes van de wet blijft opzoeken en ze dikwijls overtreedt, in 2017 nog 20.000 varkens liet verbranden omdat hij zijn stal niet brandveilig had gemaakt en bovendien decentrale overheden honderdduizenden euro’s aan juridische procedures kost, meer voor nodig is om iemand als de betreffende veehouder te stoppen dan slechts bestuursrechtelijke handhaving gericht op herstel en strafrechtelijk opgelegde boetes? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat zowel u als uw voorgangers hebben aangegeven de mate van overtredingen van deze varkenshouder zorgwekkend te vinden, en derhalve hebben toegezegd de betreffende veehouder regelmatig te blijven inspecteren?
Vanwege de geconstateerde overtredingen op het gebied van dierenwelzijn in 2015 heeft de NVWA de afgelopen jaren regelmatig controles op de bedrijven van deze houder uitgevoerd. Voor een overzicht van de inspecties die in de periode 2007 – 2018 zijn uitgevoerd, alsmede tot welke interventies die hebben geleid, verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op de vragen van het lid Thieme (PvdD) van 27 maart 2015 over het Duitse beroepsverbod aan een omstreden Nederlandse varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1742), het antwoord op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) van 7 juli 2017 over de omstreden varkenshouder met beroepsverbod in Duitsland die in Nederland gewoon uit mag breiden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2313) en mijn antwoord op de vragen van het lid Ouwehand (PvdD) van 30 oktober 2018 over de geplande herbouw en uitbreiding van megavarkensstal De Knorhof (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 455). In de periode 2007–2018 heeft de NVWA de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer gecontroleerd. Tijdens de controles werden overtredingen geconstateerd, bijvoorbeeld ten aanzien van het (toenmalige) Varkensbesluit en de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren en later het Besluit houders van dieren. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk opgetreden. Bij hercontroles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen. Er is ook strafrechtelijk opgetreden. De processen verbaal zijn overgedragen aan het Openbaar Ministerie. Voor een overzicht van de maatregelen die hierop door de strafrechter zijn opgelegd, waaronder een voorwaardelijke stillegging van de onderneming, verwijs ik naar het antwoord op de hierboven genoemde vragen van het lid Thieme.
Kunt u aangeven hoe vaak de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vanaf de periode augustus 2018 tot op heden op inspectie is geweest bij deze veehouder, welke overtredingen er sindsdien zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot (disciplinaire) maatregelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een totaaloverzicht verschaffen van de afgelopen tien jaar met daarin het aantal inspecties door de NVWA bij de betreffende veehouder, de overtredingen die werden geconstateerd en de (disciplinaire) maatregelen die werden opgelegd? Kunt u de (cumulatieve) ernst van de overtredingen duiden?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven of het openbaar ministerie op dit moment genoeg juridische mogelijkheden heeft om een veehouder met een dergelijke geschiedenis op basis van de optelsom van zijn overtredingen een beroeps- of houdverbod op te leggen? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hier wat aan te doen? Zo ja, hoe en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het toepasselijk wettelijk stelsel biedt voldoende mogelijkheden om op te treden. Het Openbaar Ministerie heeft op basis van de Wet Dieren en/of de Wet op Economische Delicten diverse juridische mogelijkheden om te handelen bij overtredingen van specifieke dierenwelzijnsregels, zoals voorschriften inzake huisvesting en voeding. Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 en 5 variëren de strafrechtelijke mogelijkheden bij de vervolging van overtredingen van een boete, gevangenisstraf, ontzetting uit het recht om dat beroep uit te oefenen tot de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming. Bovendien zal het strafrechtelijke instrumentarium op onderdelen worden verscherpt in het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing, dat naar verwachting dit najaar bij uw Kamer zal worden ingediend.
Een beroepsverbod is een bijzonder zwaarwegende maatregel, die overwogen kan worden indien geconcludeerd wordt dat andere maatregelen uitgeput zijn en niet hebben geleid tot herstel van de tekortkomingen. Bij de betreffende varkenshouder waren overtredingen geconstateerd waartegen is opgetreden. Bij hercontroles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn weggenomen. Een beroepsverbod was dan ook niet aan de orde.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat Nederland zich in moet zetten voor een gelijk speelveld in Europa op het gebied van dierenwelzijn?3
Ja.
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een gelijk speelveld wanneer een varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland vervolgens in Nederland mag doorgaan en uitbreiden? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 2 informeer ik uw Kamer dat de reikwijdte van het Duitse beroepsverbod zich beperkt tot Duitsland. Het is dan ook geen kwestie van een gelijk speelveld. Het delen van informatie en het benutten van deze informatie uit andere lidstaten kan en gebeurt wel. Dergelijke meldingen of informatie over overtreding van welzijns- of diergezondheidsregelgeving kunnen wel aanleiding zijn om bedrijven in Nederland te inspecteren. Daarnaast blijf ik richting de Europese Commissie pleiten voor nieuwe (EU-)regelgeving om het gebruik van EU-brede beroepsverboden en een zwarte lijst van dierhouders die zo’n beroepsverbod hebben gekregen mogelijk te maken.
Kunt u toelichten hoe u de aangenomen motie-Van Kooten-Arissen/Futselaar (Kamerstuk 28 286, nr. 931), waarin u verzocht wordt te komen tot het gebruik van zwarte lijsten voor houders van dieren die een beroepsverbod hebben gekregen, ten uitvoer gaat brengen?
Uw Kamer heeft mij met een motie gevraagd om Europese mogelijkheden te verkennen om te komen tot een zwarte lijst van houders van dieren die in Europa een beroepsverbod hebben gekregen. Ik heb hiervoor een verkenning in gang gezet en er zijn lidstaten gepolst. De reacties zijn voorzichtig positief, maar men ziet nog veel haken en ogen, waaronder ten aanzien van de proportionaliteit, gegevensbescherming en het ontbreken van een compleet overzicht in de lidstaten. Om die reden zijn de gepolste lidstaten op dit moment nog niet bereid zich bij een expliciete oproep van Nederland aan de Europese Commissie aan te sluiten. Ik zal mij hiervoor echter blijven inzetten. Zo heb ik in mei bij de Europese Commissie mijn wens voor nieuwe (EU-)regelgeving om EU-brede beroepsverboden en een zwarte lijst van dierhouders die zo’n beroepsverbod hebben gekregen mogelijk te maken onder de aandacht gebracht. Uiteindelijk zal nieuwe Europese regelgeving nodig zijn om tot een Europese zwarte lijst te komen op basis waarvan gehandhaafd zou kunnen worden.
Kunt u conform uw toezegging de Kamer informeren wat uw eerste verkenning bij gelijkgestemde lidstaten opgeleverd heeft en wat uw inschatting is van de haalbaarheid en planning van het initiatief?4
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Om herhaling van mijn antwoorden te voorkómen heb ik de antwoorden op een aantal vragen samengevoegd. Daarbij heb ik alle vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Brexit, veterinaire keurpunten en levende dieren |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich het verslag van de Brexit-rapporteurs van 26 februari 2019 (Kamerstuk 23 987 nr. 320)?
Ja.
Herinnert u zich dat de rapporteurs aangegeven hebben dat uitvoerende diensten nog niet klaar zijn voor een no deal-Brexit en dat speciale aandacht uit dient te gaan naar diensten die onmiddellijk extra taken krijgen, zoals de Douane en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zo ja, wat heeft u daarop ondernomen?
In het door u genoemde rapport wordt benadrukt dat de vroege start van de voorbereidingen door Nederland niet betekent «dat bij een no deal-Brexit alle uitvoerende diensten volledig klaar zijn of dat er geen verstoringen zullen optreden. Zorg ervoor dat in het geval van een no deal-Brexit essentiële zaken goed doorlopen. [...] Noodplannen voor problemen bij controles van de NVWA dienen klaar te zijn.»
De NVWA heeft conform haar masterplanning richting no deal onverkort aan haar voorbereiding gewerkt, is tijdig gereed en ook voorbereid op noodscenario’s.
Indachtig het door u aangehaalde rapport betekent dat overigens niet dat er geen verstoringen zullen optreden bij een no deal Brexit per 12 april 2019. Aanpassingsproblemen met het VK als «derde land» voor het bedrijfsleven dat zich op de no deal Brexit moet voorbereiden, zijn zeker niet uit te sluiten aangezien bedrijven rekening moeten houden met mogelijk langere doorlooptijden en hogere (transactie)kosten van handelsstromen.
Herinnert u zich dat de rapporteurs de aanbevelingen hebben gedaan om inspecties tijdelijk onder strak horizontaal toezicht te laten plaatsvinden of af te spreken met Duitsland dat zij controles op dieren uit Nederland, die daar geslacht worden, tijdelijk overneemt om capaciteit bij de NVWA vrij te maken? Zo ja, welke actie is hierop ondernomen?
Ja, ik ken die aanbeveling. Er is onderzocht in hoeverre er binnen het huidige Europees recht ruimte is om het gezondheidscertificaat achterwege te laten. Dit blijkt niet het geval te zijn. Op de manier zoals in deze aanbeveling is beschreven, kan nu dan ook geen capaciteit worden vrijgemaakt. De nieuwe Europese diergezondheidsverordening die vanaf 21 april 2021 van toepassing zal zijn, kent wel de mogelijkheid om in specifieke gevallen het diergezondheidscertificaat achterwege te gaan laten. De Europese Commissie moet dit eerst in uitvoeringsregelgeving nader uitwerken om het mogelijk te maken.
Tevens heeft de Nederlandse Chief Veterinary Officer (CVO) dit onderwerp, conform mijn toezegging in het Algemeen Overleg over Brexit op 18 oktober 2018, nogmaals met Duitsland gesproken. Duitsland staat hier welwillend tegenover om, vooruitlopend op de nieuwe Europese regelgeving, dit gezamenlijk nader uit te zoeken en uit te werken. Er zou dan onderzocht kunnen worden welke voorwaarden nodig zijn om met een gelijk niveau van diergezondheid en dierenwelzijn van varkens zonder veterinair certificaat naar een slachthuis over de grens te vervoeren. Hierbij geldt zoals aangegeven dat dit pas in de praktijk gebracht kan worden als de nieuwe Europese regelgeving hier in voorziet.
Dat beide aanbevelingen in deze fase geen extra capaciteit opleveren voor de NVWA heeft geen effect op de voorbereidingen op no deal Brexit. De NVWA heeft scenario’s gereed om een harde Brexit op te vangen op het moment dat nog niet alle benodigde extra medewerkers aangenomen en/of opgeleid zijn. Zoals eerder aan uw Kamer is gerapporteerd, kan dit tijdelijk een verminderd niveau aan dienstverlening inhouden.
Bent u ervan op de hoogte dat er geen veterinair keurpunt noordoever Nieuwe Waterweg aanwezig is en dat dit bij het verlaten van het Verenigd Koninkrijk (VK) uit de Europese Unie en de douane-unie nodig is voor het controleren van alle goederen (zoals vlees, vis en andere dierlijke producten) en dieren?
Ik ben bekend met het feit dat er op dit moment geen goedgekeurde inspectieposten voor de keuring van producten van dierlijke oorsprong en levende dieren aanwezig zijn op de noordoever van de Nieuwe Waterweg.
Kunt u aangeven wat in de huidige situatie gebeurt met de goederen vlees, levende dieren, dierlijke producten, groenten zoals verse tomaten, planten zoals snijbloemen indien zij via Hoek van Holland geïmporteerd worden, dan wel via Hoek van Holland geëxporteerd worden na een harde Brexit op 12 april en kunt u bij elk van deze goederen tien voorbeelden aangeven van welke keuringen nodig zijn, waar zij kunnen plaatsvinden en of dat ook zeven dagen per week kan?
Wanneer het bedrijfsleven niet (tijdig) een inspectiepost voor de import van levende dieren of producten van dierlijke oorsprong realiseert op bedoelde locatie dan geldt wat betreft levende dieren (niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren uitgezonderd) dat zij niet via die ferryroute geïmporteerd kunnen worden naar Nederland omdat zij direct bij binnenkomst niet veterinair gekeurd kunnen worden. Deze dieren zullen via een andere route moeten reizen (bijvoorbeeld via Schiphol, Maastricht Aachen of een op te richten inspectiepost in een van de andere lidstaten). Wat betreft producten van dierlijke oorsprong (zoals vlees) zal ook een veterinaire keuring op een inspectiepost plaats dienen te vinden. Deze keuring kan op een nieuwe inspectiepost aan de noordkant plaatsvinden, als deze tijdig gerealiseerd wordt. Aan een andere (tijdelijke) oplossing hiervoor wordt ook druk gewerkt (zie vraag 7). Voor import van fruit, groenten (zoals verse tomaten) en planten (zoals snijbloemen) is geen inspectiepost in de directe nabijheid van Hoek van Holland noodzakelijk. De keuring van deze goederen mag 7 dagen per week worden verlegd naar erkende fytosanitaire inspectielocaties in het binnenland zoals dat nu ook gebeurt met import uit derde landen. Deze goederen kunnen bij binnenkomst in Hoek van Holland normaal gesproken dus doorrijden naar deze inspectielocaties als aan alle andere (douane) formaliteiten is voldaan.
Voor de export van de levende dieren en goederen van dierlijke of plantaardige oorsprong is geen inspectiepost aan de buitengrens (i.c. Hoek van Holland) noodzakelijk. De export kan dus gecontinueerd worden. Wel zullen zendingen die voor export naar het VK bedoeld zijn, moeten voldoen aan de eisen die het VK hieraan stelt. Deze vereisten zijn te vinden op de VK overheidswebsites die doorlopend geüpdatet worden. Dit kan ook inhouden dat er voor bepaalde producten veterinaire of fytosanitaire exportcertificaten nodig zijn. Het exporterend bedrijfsleven zal deze voor transport moeten aanvragen bij de desbetreffende keuringsdienst1. Hoe en waar het VK deze dieren2 en producten vervolgens controleert bij binnenkomst is aan het VK.
Kunt u verklaren waarom er van de 80 dierenartsen die nodig zijn bij de NVWA bij de export op 12 april nog 0 operationeel zijn en wat er in de afgelopen 15 maanden – sinds de aankondiging dat er geworven zou worden – gedaan is om dit te voorkomen?
Ik deel uw conclusie dat er op 12 april 0 dierenartsen voor export operationeel zouden zijn niet.
Zoals ik eerder in antwoord op vragen over een keurpunt voor levend vee voor de Brexit en de extra capaciteit bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1690) heb aangegeven, is het grootste deel van de benodigde extra medewerkers inmiddels geworven en worden deze medewerkers waar nodig aanvullend opgeleid. Van de 80 nieuwe benodigde dierenartsen voor exportcertificering zijn de eerste 22 momenteel in opleiding en deze zullen bij een no deal volledig inzetbaar zijn. Exportcertificering is in grote mate afhankelijk van de eisen die het land stelt waar de producten naar toe gaan (i.c. het VK) en daarmee ook het aantal benodigde dierenartsen. Omdat deze VK-eisen nog niet duidelijk zijn is voor de berekening van het benodigde aantal dierenartsen gerekend met een worst case scenario (no deal scenario én wanneer het VK extra importeisen gaat stellen dan dat het VK nu aangeeft). In het geval van een worst case no deal Brexit zijn 80 extra dierenartsen nodig voor export om de reeds bestaande poule van NVWA dierenartsen (ruim 300) te kunnen versterken om de extra volumes in hun reguliere werkzaamheden te kunnen opvangen.
Voor de volledigheid, de NVWA certificeert in het land nu ook al voor export naar derde landen (bijvoorbeeld een dierenarts certifieert op aanvraag op een slachterij in stad A een partij vlees voor export naar derde land B, en bij een vleesverwerker in stad X een partij vlees voor export naar derde land Y en straks ook daar waar nodig voor export naar het VK).
Ziet u als oplossing een tijdelijke corridor van de noordzijde naar de zuidzijde van de Nieuwe Waterweg om veterinaire goederen daarheen te vervoeren? Zo ja, bent u zich bewust van de grote afstand (via de Beneluxtunnel/A4), de drukte van vrachtverkeer aan de zuidzijde langs de A15 en de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van een logistieke chaos op het wegennet rond Rotterdam als er een tijdelijke corridor komt?
Ik zie het als een tijdelijke oplossing om producten van dierlijke oorsprong te vervoeren van de noordzijde naar de zuidzijde om ze daar in bestaande inspectieposten te laten keuren. Dit kan een oplossing verzorgen op het moment dat niet tijdig een inspectiepost nabij Hoek van Holland operationeel is. Ik heb dit aangevraagd bij de Europese Commissie. Ik ben in afwachting van de definitieve reactie van de Europese Commissie. Ik ben bewust dat het vrachtverkeer hierdoor een afstand van circa 30 kilometer moet afleggen. Het totaal aantal zendingen dat in Hoek van Holland arriveert en dat die route dan zou moeten afleggen is, mede gebaseerd op data van de operators in Hoek van Holland, bekend. De toename van het vrachtverkeer door deze corridor heeft naar verwachting geen significante impact op het totale vrachtverkeer.
Hoe gaat u ervoor zorgdragen dat de noordoever binnen het Buitengrens Inspectiepost (BIP-gebied) komt te liggen, zodat van de ferryterminal veterinaire goederen naar een keurpunt vervoerd kunnen gaan worden en bent u zich ervan bewust dat het ontbreken van een BIP-gebied op de noordoever gaat betekenen dat inkomende veterinaire goederen vanuit het VK de ferryterminal niet mogen verlaten?
Er zijn meerdere aanvragen voor inspectieposten voor de keuring van producten van dierlijke oorsprong aan de noordoever naar de Europese Commissie gestuurd. Als deze aanvragen goedgekeurd worden en de inspectieposten operationeel zijn dan kunnen de veterinaire goederen daar gekeurd worden. Voor het geval dat geen van deze inspectieposten operationeel is, wordt de optie van vraag 7 uitgewerkt. Inkomende producten van dierlijke oorsprong in Hoek van Holland zullen dan gekeurd kunnen worden en de ferryterminal kunnen verlaten.
Ziet u als oplossing om het terrein van Stena Line in Hoek van Holland als tijdelijk douanegebied aan te wijzen en daar een tijdelijk keurpunt voor veterinaire goederen (dus niet levende dieren) in te richten? Zo nee, waarom niet?
Uit veelvuldige eerdere gesprekken met Stenaline is tot zeer recent toe gebleken dat op het terrein van Stenaline geen ruimte beschikbaar was om een inspectiepost voor producten of levende dieren te realiseren. Uit zeer recent contact met Stenaline maak ik op dat er mogelijk toch in beperkte mate interesse is om op het terrein van Stenaline tijdelijk een inspectiepost voor producten van dierlijke oorsprong in te richten. Hiervoor kan volgens de gebruikelijke procedure een aanvraag ingediend worden bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Ik ben na het signaal dat er wellicht ruimte zou zijn voor een inspectiepost producten van dierlijke oorsprong meteen met Stenaline in gesprek gegaan over eventuele mogelijkheden voor een inspectiepost voor levende dieren. De gesprekken hierover lopen nog.
Bent u ervan op de hoogte dat tussen het VK en Nederland veel paarden, voornamelijk racepaarden, vervoerd worden met de ferry en dat in de komende situatie terugsturen naar het VK geen zin heeft, omdat het VK het ongekeurde paard niet zal accepteren?
Ik ben op de hoogte dat er vanuit het VK paarden geïmporteerd worden bijvoorbeeld na een wedstrijd in het Verenigd Koninkrijk. Op het moment dat er niet tijdig een inspectiepost voor levende dieren gerealiseerd is, is het wettelijk niet meer toegestaan dat deze paarden naar Nederland toekomen via de ferry. Hierover zijn de belanghebbenden geïnformeerd.
Om te voorkomen dat vervoerders van paarden van deze reisroute gebruik maken, hebben de NVWA en de douane een extra service ingericht om de begeleidende veterinaire documenten al te controleren voordat zij de ferry op gaan. Pas na deze goedkeuring van de documenten is toegang tot de ferry’s te verkrijgen en zonder goedkeuring van de documenten kunnen paarden dus niet naar Nederland vervoerd worden met de ferry. Zie voor extra informatie https://www.nvwa.nl/onderwerpen/brexit/import-dier-brexit. Het bedrijfsleven heeft toegezegd om hiervan gebruik te maken.
Ook ligt hier een rol voor de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. Zij zullen voor afgifte van een exportcertificaat naar de EU na moeten gaan of de aangegeven reisroute is toegestaan. Bij het ontbreken van een inspectiepost voor levende dieren in Hoek van Holland kan het exportcertificaat dus niet verstrekt worden. De paardensectorpartijen kunnen gebruik maken van alternatieve routes, bijvoorbeeld via nog goed te keuren inspectieposten in België of Frankrijk.
Zoals hierboven aangegeven zijn er verschillende procedures van toepassing die voorkomen dat paarden bij de terminal in Nederland arriveren. Mocht een paard ondanks alle voorzorgsmaatregelen bij de terminal arriveren, dan zullen de Nederlandse autoriteiten de paarden terugsturen naar het VK.
Welke gevolgen heeft het feit dat paarden de terminal bij aankomst in Nederland vanuit het VK niet mogen verlaten door het ontbreken van een keurpunt precies en kan het betekenen dat paarden op de ferryterminal moeten blijven of in het uiterste geval afgemaakt moeten worden? Zo ja, dan kan dat toch niet de bedoeling zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u ervan op de hoogte dat uit het VK komende gezelschapsdieren bij meer dan vijf dieren per passagier gekeurd moeten worden en dat het ontbreken van een keurpunt aan de noordoever van de Nieuwe Waterweg kan betekenen dat de dieren of tot hun einde der dagen op de terminal moeten blijven of mogelijk moeten worden afgemaakt?
Voor het aantal toegestane gezelschapsdieren die per eigenaar mogen meereizen gelden Europese regels. Bij overschrijding van deze aantallen gelden de regels voor commerciële zendingen en is inderdaad invoer via een inspectiepost noodzakelijk. Zie verder mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Deze wetgeving geldt nu al voor iedere buitengrens zoals bijvoorbeeld Schiphol. Wegens de aanstaande nieuwe buitengrens is deze informatie beschikbaar via de Brexitpagina van de NVWA, en is met onder nadere de ferrymaatschappijen en de Nederlandse organisaties van dierenartsen breed gedeeld.
Wie wordt verantwoordelijk voor deze «dierentuin» in de Rotterdamse haven?
Zoals in mijn antwoord 10 en 11 vermeld zijn alle maatregelen erop gericht om te voorkomen dat dieren in Nederland aankomen daar waar ze niet toegelaten kunnen worden. Mocht een dier ondanks alle voorzorgsmaatregelen toch arriveren dan zijn de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk om de dieren te laten verzorgen en zijn ze bevoegd om de dieren te retourneren naar het VK. De kosten van deze maatregelen komen ten laste van de importeur of diens vertegenwoordiger.
Wat vindt u ervan dat de NVWA heeft aangekondigd de openingstijden te beperken, op werkdagen alleen nog van 6.30 tot 18.00 uur?
De huidige openingstijden op basis van Regeling NVWA-tarieven voor het verrichten van werkzaamheden op verzoek door de NVWA zijn van ma t/m vr van 7:00–18:00. Die regeling bevat ook de mogelijkheid om aanvragen te doen voor werkzaamheden buiten openingstijd.
Zoals aangegeven bij antwoord 6 kampt de NVWA in het worst case scenario gedurende ongeveer een jaar met een tekort aan dierenartsen. In dat geval is strikte herprioritering van de totale inzet van dierenartsen noodzakelijk. Het is dan niet uitgesloten dat het niveau van dienstverlening van de NVWA aan de bedrijven gedurende die periode moet worden aangepast. Dit kan onder meer betekenen dat exportcertificeringen op andere momenten zullen plaatsvinden dan door bedrijven is aangevraagd. Dit is besproken met het bedrijfsleven en conform het geldende planningskader.
Deelt u de mening dat de capaciteit en openingstijden NVWA ontoereikend zullen zijn en kunt u een inschatting geven wat dit voor de Nederlandse economie zou betekenen?
Ik deel uw mening niet. Zie ook mijn antwoord op vraag 6 en 14.
Bent u ervan op de hoogte dat er recent een volledig uitgerust keurpunt voor alle goederen is aangelegd bij de Kanaaltunnel in Frankrijk, kunt u aangegeven hoe de financiering van de bouw van het keurpunt is geregeld en wat gaat u ondernemen als blijkt dat het Franse keurpunt mede uit publieke middelen is gefinancierd?
Ik ben bekend met de berichtgeving dat er in Frankrijk een inspectiepost gerealiseerd wordt. Ik heb geen officiële informatie over de financiering of de impact hiervan op de Franse keuringstarieven.
In Nederland worden de kosten van de bouw van inspectieposten niet verwerkt in de NVWA-tarieven van de keuringen die zij in de inspectiepost uitvoert. Daarmee heeft het inrichten van een inspectiepost geen invloed op die NVWA-tarieven. De kosten die de NVWA rekent worden doorgerekend op basis van de EU-Controleverordening waarbij het Kabinet streeft naar kostendekkende tarieven.
Deelt u de mening dat als de bouw van het Franse keurpunt uit publieke middelen is gefinancierd, het gelijke speelveld in het geding is en welke gevolgen heeft dit volgens u voor de Franse keuringstarieven die mogelijk lager uitvallen dan de Nederlandse?
Zie antwoord vraag 16.
Welke extra keurpunten worden ingericht in Nederland met het oog op de Brexit en zijn op 12 april operationeel, en is dit voldoende voor de Nederlandse export en import?
Zie voor het onderdeel export mijn antwoord op vraag 5.
De door u genoemde inspectieposten spelen een rol bij import: bij een no deal Brexit moeten alle producten van dierlijke oorsprong en levende dieren gekeurd worden om toegelaten te worden tot de Europese Unie.
In voorspraak met de Europese Commissie heeft Nederland op 15 februari jl. diverse aanvragen voor inspectieposten voor producten van dierlijke oorsprong en levende dieren van het bedrijfsleven ingediend. Op verzoek van de Europese Commissie worden deze aanvragen nog voorzien van nog ontbrekende documentatie. Het is aan het bedrijfsleven deze onvolledige aanvragen nu tijdig te completeren en zowel de faciliteiten en bijbehorende protocollen gereed te maken zodat de NVWA deze kan beoordelen en zal doorgeleiden naar de Europese Commissie ter finale instemming. Aanvragen die de Europese Commissie op juistheid en volledigheid heeft gecontroleerd worden dan in stemming gebracht in een Standing Committee. Eerstvolgende moment van stemming is 9 april a.s. Tegelijkertijd is het Ministerie van LNV in voortdurend overleg met de Europese Commissie om dit proces van haar zijde te ondersteunen.
Voor producten van dierlijke oorsprong zijn op de meeste ferryroutes nu al inspectieposten beschikbaar. Zo zijn bijvoorbeeld op de zuidoever in Rotterdam inspectieposten voor producten van dierlijke oorsprong aanwezig dus goederen van dierlijke oorsprong kunnen in een no deal Brexit in elk geval via die route Nederland binnenkomen. Voor die route waar momenteel nog geen inspectieposten zijn, zie ook mijn antwoorden op vraag 7, 8 en 9.
Voor levende dieren wordt door het Ministerie van LNV en NVWA nog steeds intensief gesproken met diverse partijen in het veld en de Europese Commissie om een inspectiepost levende dieren in de haven te realiseren. Het blijkt voor het bedrijfsleven erg lastig om een business case te realiseren en voor de Europese Commissie noodzakelijke aanvullende informatie aan te leveren. De Europese Commissie blijft bezwaren houden bij de locatie van de aanvraag. Het gesprek met de Europese Commissie hierover loopt nog, maar heeft nog niet tot resultaat geleid.
Na een no deal Brexit moeten er keuringskosten én WTO-importtarieven betaald worden bij invoer van levende dieren. Het is daarmee niet de verwachting dat aantallen geïmporteerde dieren naar Nederland zullen toenemen. Ook in andere lidstaten zullen inspectieposten voor import van levende dieren worden ingericht, waardoor er geen stijging van de import van levende dieren naar Nederland voorzien is. De huidige aantallen dieren die uit het VK naar Nederland geïmporteerd worden zijn niet groot. Het merendeel van de import in de EU verloopt reeds via Frankrijk. Via Nederland betreft het nu circa 1600 zendingen per jaar. Dit is inclusief zendingen per luchtvracht. Het grootste deel van de zendingen betreft paarden (zie ook mijn antwoord op vraag 10 en 11) en het grootste economische belang lijkt te zitten bij de broedeisector waarmee intensief overleg plaats vindt. Als terugvaloptie voor het geval er geen «volledige» inspectiepost voor levende dieren gerealiseerd kan worden kijkt het Ministerie van LNV in overleg met de betrokken sector of het mogelijk is om een inspectiepost gerealiseerd te krijgen voor uitsluitend broedeieren/pluimvee. Dit betekent dat op deze inspectiepost niet alle dieren gekeurd zouden kunnen worden. Hiervoor zijn afgelopen weken gesprekken met ondernemers gevoerd en wordt overlegd met de Europese Commissie.
Bent u zich ervan bewust dat als de vervoersstromen zich naar Frankrijk verplaatsen, de ervaring leert dat dergelijke vervoersstromen niet tot nauwelijks terug te halen zijn en kunt u een inschatting geven wat dit voor de Nederlandse economie zou betekenen?
Het bedrijfsleven maakt vaak haar eigen afwegingen. De impact die Brexit zal hebben op de volumes of routes van vervoersstromen tussen het VK naar Nederland ten opzichte van andere lidstaten kan ik op dit moment niet overzien. De plaats van inspecties van goederen betreft één aspect in de totale handelsketen. Ik ben mij bewust dat de logistiek kan veranderen wanneer het bedrijfsleven niet (tijdig) een inspectiepost operationeel krijgt. Daarmee kan niet automatisch gesteld worden dat dan de gehele goederenketen verdwijnt of zich definitief verplaatst naar een andere lidstaat.
Kunt u deze vragen één voor één voor het debat over de Europese Top en de Brexit beantwoorden?
Ik heb getracht deze vragen zo goed en zo snel mogelijk te beantwoorden.
De falende aanpak van hondengevechten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen verdienen grof geld met illegale hondengevechten» en het geciteerde rapport «Hoog-risico honden, een bijtend probleem?»1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u toelichten of daarbij sprake is van een stijging of een daling?
Met betrekking tot de opsporing en vervolging loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek tegen zes verdachten, waarbij drie verdachten een OM-strafbeschikking hebben geaccepteerd en de overige drie verdachten zullen worden gedagvaard. Aangezien dit een lopend onderzoek betreft, kunnen er geen verdere mededelingen worden gedaan. Eerdere opsporingen en vervolgingen wat betreft hondengevechten op grond van artikel 2.14 lid 1 en 2 Wet Dieren zijn de politie en het OM niet bekend. Ik heb daardoor geen inzicht in het aantal opgespoorde hondengevechten over de jaren en kan hier verder geen uitspraken over doen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of u dat in verhouding vindt tot het aantal criminelen (enkele tientallen) en het aantal «vechthonden» (zo’n 400) die volgens het rapport actief zijn in Nederland?
Het lokale gezag bepaalt de inzet van politie bij dierenmishandeling en -verwaarlozing. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij kaders gegeven voor het strafrechtelijk oppakken van zaken, waarbij het strafvorderingsbeleid verzwaard is. Naast het door het Openbaar Ministerie opgestelde Afwegingskader dierenmishandeling en -verwaarlozing is ook de aanwijzing van het Openbaar Ministerie voor de opsporing van toepassing, net als bij andere strafbare feiten. Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, wordt binnen die kaders bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren? Wat is de maximale straf die hiervoor is opgelegd, gezien het feit dat het een zeer ernstige vorm van dierenmishandeling betreft?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Wat vindt u ervan dat criminelen volgens het rapport hun vechthonden openlijk kunnen aanbieden en verkopen via sites als Facebook zonder dat autoriteiten ingrijpen? Wat gaat u hiertegen doen?
Het deelnemen aan en het aanwezig zijn bij gevechten is verboden. Het aanbieden en verkopen van honden, dus ook niet van bepaalde rassen of typen honden, via internet is niet verboden. Om die reden is het optreden tegen het aanbieden en verkopen van bepaalde rassen of typen honden via sites als Facebook ook niet mogelijk.
Wat gaat u ondernemen tegen hondenshows voor «hoog-risico honden» in Nederland, die volgens het rapport een ontmoetingsplaats zijn voor hondenvechters?
Het tentoonstellen van dieren of dieren laten deelnemen aan keuringen is niet verboden, behalve als het dieren betreft waarbij een verboden ingreep is verricht. Ook zogenaamde hoog-risicohonden mogen, met hetzelfde voorbehoud, worden tentoongesteld. Om die reden is het optreden tegen tentoonstellingen of keuringen van bepaalde rassen of typen honden ook niet mogelijk.
Erkent u dat hondengevechten verweven zijn met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel en intimidatie?
Op grond van informatie die bekend is bij het Openbaar Ministerie (zie ook het antwoord op vraag 3), kan ik daar geen uitspraken over doen. Het betreft immers een lopend strafrechtelijke onderzoek. Ik heb kennis genomen van de conclusies die de onderzoekers van Bureau Beke hebben getrokken over de verwevenheid van hondengevechten met andere vormen van criminaliteit, maar zal daar in het belang van het lopende onderzoek niet op in gaan.
Klopt het dat nog te weinig wordt samengewerkt tussen handhavende partijen als politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming? Klopt het dat geen integraal overleg plaatsvindt tussen alle betrokken partijen?
Er is een operationeel samenwerkingsverband voor de aanpak van (illegale) hondenhandel tussen de NVWA, de politie en de LID. Partijen ontmoeten elkaar daarnaast in diverse andere gremia. Een apart integraal overleg voor de aanpak hondengevechten achten zij niet nodig.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het fenomeen hondengevechten te weinig prioriteit krijgt bij de politie? Vindt u dit acceptabel?
Op lokaal niveau worden de prioriteiten door het lokale gezag bepaald, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen. Signalen van hondengevechten worden opgepakt en indien nodig opgevolgd door de politie (zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3). Het is aan het lokale gezag om te bepalen of zaken vervolgens strafrechtelijk worden opgepakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat vigerende regelgeving niet altijd goed geïnterpreteerd en toegepast wordt door toezichthouders en handhavers, wat kan resulteren in zeer lage straffen of criminelen die de dans ontlopen?
Het is van belang dat toezichthouders en handhavers voldoende zijn toegerust om de regelgeving goed toe te passen. Om te komen tot een eenduidige interpretatie van de regelgeving hebben betrokken partijen regelmatig overleg, op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving.
Deelt u de mening dat het huidige beleid in Nederland volstrekt onvoldoende is en te veel ruimte laat voor malafide fokkers, handelaren en organisatoren van hondengevechten?
In de brieven van 4 oktober 2018 en 9 november 2018 heeft mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om misstanden in de hondenhandel en met hoog risicohonden tegen te gaan.3 In de contourenbrief van 30 juni 2017 wordt daarnaast uiteen gezet welke wetswijzigingen worden doorgevoerd om steviger op te kunnen treden tegen overtredingen op dit terrein.4 Voor een uiteenzetting van het gehele pakket aan maatregelen verwijs ik u graag naar deze brieven. Mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij zal voor de zomer een stand van zaken brief over de beleidsbrief dierenwelzijn aan uw Kamer sturen waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen is opgenomen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op hondengevechten verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 waarin ook is aangegeven dat het organiseren of deelnemen aan dierengevechten verboden is.
Ziet u aanleiding uw beleid aan te passen?
Zoals in vraag 12 aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan diverse beleidsmaatregelen en wijzigingen in de regelgeving om misstanden in de hondenhandel tegen te gaan en de bestraffingsmogelijkheden te verbeteren. Deze maatregelen zijn nog niet volledig in werking zijn getreden en geëvalueerd. Het heeft de voorkeur dit eerst af te wachten alvorens beleid aan te passen.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing naar de Kamer te sturen?
Op dit moment worden de consultatie-adviezen verwerkt. Het wetsvoorstel zal vervolgens ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ommekomst van het advies van de Raad van State en de verwerking ervan zal het wetsvoorstel naar verwachting dit najaar bij uw Kamer worden ingediend.
Een Europees beroepsverbod |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 201803729/1/A1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over een varkenshouder met een beroepsverbod in Duitsland die in Nederland uit mag breiden?1 2
Ja, ik ken de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de antwoorden van de toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken op eerdere Kamervragen over dit onderwerp.
Kunnen bij een Bibob-toets gegevens over een beroepsverbod dat in een ander land is opgelegd, in zijn algemeenheid worden betrokken bij een onderzoek naar de integriteit van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon in Nederland?
Om het gevaar (gebruikelijke wettelijke term) op grond van de Wet Bibob te kunnen bepalen, kunnen bestuursorganen aan een natuurlijke of rechtspersoon vragen stellen over het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden in de afgelopen vijf jaar. Hierbij gaat het tevens om het strafrechtelijk en bestuursrechtelijk verleden in andere landen.
Daarnaast kan het Bureau Bibob in verband met een verzoek om advies van bestuursorganen, buitenlandse autoriteiten verzoeken of van een natuurlijke persoon of van een rechtspersoon die door het bureau onderzocht wordt strafrechtelijke gegevens bekend zijn.
In de aanhangige wijziging van de Wet Bibob is nu een soortgelijke bevoegdheid geregeld ten aanzien van gegevens over niet-strafrechtelijke bestraffende sancties in het buitenland, met name bestuurlijke boetes. Deze kunnen zodoende dan ook worden opgevraagd door het Bureau Bibob in het onderzoek.
Binnen de Wet Bibob geldt dat een overtreding waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd ook wordt gezien als een strafbaar feit. Als uit het onderzoek strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten uit het buitenland naar voren komen, kunnen deze bij de gevaarsbeoordeling op grond van de Wet Bibob betrokken worden, wanneer het achterliggende strafbare gedrag of nalaten in Nederland ook strafbaar zou zijn. Als dergelijke feiten tot een beroepsverbod hebben geleid, geldt dat onverkort.
Kunnen belanghebbenden een bestuursorgaan, zoals een gemeente, verzoeken om een Bibob-toets te doen naar een vergunningaanvrager? Zo ja, wat kunnen belanghebbenden doen in het geval het bestuursorgaan geen gevolg aan een dergelijk verzoek geeft?
Het staat één ieder vrij vragen aan een bestuursorgaan te stellen. De afweging van een bestuursorgaan om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.
Bestuursorganen leggen de omstandigheden waaronder en de criteria op basis waarvan zij een Bibob-onderzoek instellen in het Bibob-beleid vast. Slechts wanneer aanvragen om een vergunning of subsidie aan die criteria voldoen, past het bestuursorgaan de Wet Bibob toe. Het Bibob-beleid biedt daarmee waarborgen voor een goede afweging om de Wet Bibob al dan niet toe te passen.
Het al dan niet toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van het betreffende bestuursorgaan. Het bestuursorgaan beslist op basis van signalen en/of informatie of een verdere Bibob-toets noodzakelijk is alvorens een besluit over de vergunningaanvraag kan worden genomen. Deze afweging is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en er staat dan ook geen bezwaar en beroep tegen open. Ik zie geen aanleiding om de wet op dit punt aan te passen.
Het doel van de Wet Bibob is namelijk het beschermen van het algemene belang bij het voorkomen dat de overheid ongewild criminele activiteiten faciliteert. Dit blijkt ook uit jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State1, waarin de Afdeling oordeelde dat de Wet Bibob in beginsel niet strekt tot de bescherming van individuele belangen van burgers, en daarmee in beginsel ook geen grond kan zijn in bezwaar- en beroepsprocedures (rechtsoverwegingen 15.1 tot en met 15.3).
Deelt u de mening dat belanghebbenden die over aanwijzingen beschikken dat er twijfels zijn over de integriteit van een vergunningaanvrager, de mogelijkheid zouden moeten krijgen om in het geval een bestuursorgaan weigert op een verzoek tot een Bibob-toets in te gaan, die weigering aan de rechter voor te kunnen leggen? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wel mogelijk moet worden dat eerder onbehoorlijk gedrag van een ondernemer jegens dieren bij de beoordeling van de aanvraag van een omgevingsvergunning kan worden betrokken? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 2.14 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) kunnen vergunningaanvragen slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Uit de uitspraak ECLI:NL:RVS:2013:1325 van de Raad van State blijkt dat dierenwelzijn niet onder het belang van de bescherming van het milieu begrepen kan worden.
Daarnaast is het mogelijk om omgevingsvergunningen waarop de Wet Bibob van toepassing is, waaronder omgevingsvergunningen milieu, te weigeren als er – voor zover hier relevant – een ernstig gevaar bestaat op het plegen van strafbare feiten. Deze weigeringsgrond is opgenomen in artikel 2.20 Wabo in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet Bibob. Hierbij wordt gekeken naar strafbare feiten of bestuurlijke beboetbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Ook onbehoorlijk gedrag jegens dieren voor zover het strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten betreft kan bij de beoordeling van de gevaarsbepaling betrokken worden. Daarbij geldt dat een ernstig vermoeden van het plegen van bedoelde strafbare feiten of bestuurlijk beboetbare feiten al voldoende kan zijn om een ernstig gevaar te concluderen en een vergunning te weigeren of in te trekken.
Een nieuw onderzoek waaruit blijkt dat het gebruik van landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van ALS |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de studie van het ALS Center of Excellence aan de Universiteit van Michigan, gepubliceerd in het tijdschrift Journal of Neurology, Neurosurgery & Psychiatry, dat ervoor waarschuwt dat blootstelling aan pesticiden en andere vervuilende stoffen de kans vergroot op ontwikkeling van ALS, en de aftakeling als gevolg van deze neurogeneratieve ziekte zal versnellen?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze nieuwe studie de uitkomsten van eerder onderzoek bevestigt, waaruit bleek dat patiënten met ALS verhoogde niveaus van pesticiden in hun bloed hebben?
Het Amerikaanse onderzoek richt zich op een verband tussen het voorkomen van bepaalde verontreinigingen in het bloed en de snelheid van het verloop van de ziekte amyotrofische laterale sclerose (ALS). Het gaat hierbij om zogenaamde persistentie organische verontreinigingen (Persistent Organic Pollutants, POP’s), dit zijn bekende milieuverontreinigende stoffen die dermate schadelijk zijn dat er een wereldwijde overeenkomst is (Verdrag van Stockholm) dat gericht is op het uitfaseren van dergelijke stoffen. In dit verdrag zijn zowel werkzame stoffen voor bestrijdingsmiddelen als andere chemicaliën opgenomen. Deze stoffen zijn in de Europese Unie al uitgefaseerd. In het artikel wordt ook een metaboliet van DDT genoemd. DDT is een insecticide dat in de westerse wereld al zeer lang niet meer is toegelaten.
Wat vindt u van de bevindingen die opnieuw bevestigen dat mensen ernstige gezondheidsrisico’s lopen door blootstelling aan landbouwgif?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, gaat het in het onderzoek om persistentie organische verontreinigingen die in de EU niet meer zijn toegelaten. Dit onderstreept het belang van herbeoordelingen en het betrekken van nieuwe wetenschappelijke inzichten bij de toelating van stoffen.
Herinnert u zich dat Frankrijk vanuit het voorzorgsbeginsel een verbod heeft ingesteld op de verkoop van het glyfosaathoudende middel Roundup?
Ik heb uw Kamer op 11 februari jl. geïnformeerd over een uitspraak van een Franse rechtbank over Roundup Pro 360 (Kamerstuk 27 858, nr. 441). ANSES – de Franse toelatingsautoriteit – heeft op 6 maart 2017 het besluit genomen om Roundup Pro 360 toe te laten in Frankrijk. Dit middel bevat de werkzame stof glyfosaat. De Rechtbank van Lyon heeft dit besluit op 15 januari 2019 vernietigd. De rechtbank vond dat ANSES het voorzorgsprincipe niet goed heeft toegepast door bij de beoordeling onder andere geen rekening te houden met de eigenschappen van de hulpstoffen in het product en de classificatie van het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (de IARC). ANSES kan zich niet vinden in deze uitspraak van de rechtbank en gaat in beroep.
Verordening (EG) nr. 1107/2009 voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen bevat het voorzorgsprincipe «nee, tenzij». Dit betekent dat een werkzame stof of een gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof niet in de Europese Unie mag worden gebruikt, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd op Europees niveau en een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten op nationaal niveau.
Erkent u dat u ook de wettelijke mogelijkheid heeft om het voorzorgsbeginsel toe te passen om mensen te beschermen tegen de gevaren van landbouwgif?2
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het kabinet heeft laten doen naar blootstelling van omwonenden onder coördinatie van het RIVM. De resultaten van dat onderzoek nu geven geen aanleiding om in te grijpen. Wel laat het kabinet vervolgonderzoek uitvoeren door de Gezondheidsraad. Ik verwijs hiervoor naar de Kamerbrief van 10 april jl.
Erkent u dat de Staat aansprakelijk kan worden gesteld als hij op de hoogte is van risico’s voor de volksgezondheid van het gebruik van bepaalde middelen en toch adequate maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid achterwege laat?
Het Europese geharmoniseerde toelatingsbeleid voor gewasbeschermingsmiddelen draagt er zorg voor dat alleen middelen op de markt mogen worden gebracht waarvan uit een risicobeoordeling is gebleken dat ze veilig voor mens, dier en milieu toegepast kunnen worden. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is.
Bent u bereid het voorzorgsbeginsel toe te passen en een moratorium af te kondigen op het gebruik van pesticiden in de landbouw? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 gaat uit van het voorzorgsbeginsel en biedt de mogelijkheid om waar nodig in te grijpen op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Niet zal worden nagelaten om in Nederland in te grijpen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen indien dat vanuit het oogpunt van volksgezondheid noodzakelijk is. Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie in januari 2011 al, evenals artsen, toxicologen, milieudeskundigen en burgers, waarschuwde voor de effecten van landbouwgif voor de gezondheid van de omwonenden van landbouwgronden waarop pesticiden worden gebruikt?3 4
Ja.
Herinnert u zich dat het kabinet daarop de Gezondheidsraad om advies heeft gevraagd, dat op 29 januari 2014 is verschenen en waarin werd erkend dat blootstelling aan landbouwgif kan leiden tot de ontwikkeling van leukemie bij kinderen en ernstige aandoeningen aan het zenuwstelsel zoals Parkinson?5
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) had eerder de Gezondheidsraad gevraagd om het onderwerp «risico’s van omwonenden door de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen» op te nemen in het werkprogramma van de Gezondheidsraad voor 2011. In april 2011 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, dit verzoek nader gespecificeerd tot een advies over blootstelling naar aanleiding van zorgen bij een aantal bewonersgroepen.
In het advies van de Gezondheidsraad werd melding gemaakt van epidemiologisch onderzoek (in binnen- en buitenland) onder agrariërs waarbij associaties zijn gevonden tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van uiteenlopende gezondheidseffecten zoals de ziekte van Parkinson en leukemie bij kinderen van agrariërs. De Gezondheidsraad constateerde echter ook dat buitenlandse bevindingen niet zo maar naar de Nederlandse situatie zijn door te trekken en dat de onderzoeksresultaten uit eigen land dateren van enige tijd geleden. (Kamerstuk 27 858, nr. 230).
Wat is de reden dat het blootstellingsonderzoek dat de Gezondheidsraad aanbeval vertraging heeft opgelopen?
Het onderzoek «Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden» onder coördinatie van het RIVM is enigszins vertraagd doordat de geplande analyses meer tijd kostten dan aanvankelijk ingeschat. Op 10 april jl. is uw Kamer over het onderzoek geïnformeerd.
Herinnert u zich dat u beloofde in gesprek te gaan met de omwonendenorganisatie Bollenboos, die zich al sinds het jaar 2000 inzet voor de gezondheid van omwonenden van bollenvelden en andere agrarische percelen waarop (veel) pesticiden worden gebruikt?
Ja. Ik heb begrip voor de zorgen die bij omwonenden leven in verband met de aanwezigheid van (sporen van) gewasbeschermingsmiddelen in de omgeving. Ik neem deze zorgen serieus en ben daarom ook met deze omwonenden op 8 april jl. in gesprek gegaan.
Heeft u de stichting Bollenboos al uitgenodigd voor een gesprek? Zo ja, wanneer? Zo nee, bent u bereid uw belofte alsnog na te komen en – nu het zo lang heeft geduurd – spoedig af te reizen naar Westerveld om ter plaatse in gesprek te gaan met deze hardwerkende vrijwilligers voor een gezonde leefomgeving?6
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 11.
Kunt u zich voorstellen dat mensen die in de buurt van landbouwpercelen wonen enorm schrikken bij berichten over onderzoeken waaruit blijkt dat je zelfs een ernstige progressieve spierziekte zoals ALS kunt ontwikkelen als op de akkers in hun omgeving landbouwgif wordt gebruikt?
Ik kan mij dat voorstellen. Ik ben op 8 april jl. ook in gesprek gegaan met omwonenden van landbouwpercelen om te praten over hun zorgen. Tegelijkertijd is van groot belang dat binnen grenswaarden wordt gewerkt, dat toegelaten stoffen en middelen periodiek worden herbeoordeeld en dat op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten kan worden ingegrepen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat het in dit geval om stoffen die in de EU niet meer zijn toegelaten.
Dat neemt niet weg dat we toe moeten naar weerbare teelten. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken en in ieder geval voor het nog te plannen algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen beantwoorden?
Ja.
Uitbreiding van het externe onderzoek naar de gang van zaken rond de noordelijke slachthuizen en het optreden door de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u uw besluit toelichten om een onafhankelijk extern onderzoek in te stellen naar de gang van zaken rond (signalen over) de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft gereageerd, zoals u schreef in uw brief van 25 februari jl?1
Het belang van voedselveiligheid en dierenwelzijn dient boven iedere twijfel verheven te zijn. Daarbij hoort naast een stevige aanpak van overtreders ook een permanente kritische blik op de uitvoering van de eigen werkzaamheden. Om er zeker van te zijn dat de NVWA de goede stappen heeft ondernomen en onderneemt, wordt, zoals in de brief van 25 februari jl. is aangegeven, een onderzoek naar de noordelijke slachthuizen en de wijze waarop de NVWA hierop heeft gereageerd uitgevoerd.
Waarom beperkt het onderzoek zich tot de noordelijke slachthuizen en wordt niet ook gekeken naar andere delen van het land en andere delen van de toezichtsketen, zoals het reguliere toezicht en de handhaving door de NVWA in de veehouderij en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd op de reeks aan beelden die de stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht, en bent u bereid het onderzoek uit te breiden naar deze terreinen?2
Vanwege aanhoudende signalen rondom de noordelijke slachthuizen heb ik besloten hier nader extern onderzoek naar in te stellen. Op dit moment zie ik geen aanleiding het onderzoek uit te breiden naar slachthuizen in andere delen van het land. Eventuele resultaten uit het onderzoek kunnen leiden tot verbreding (bijvoorbeeld als instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land.
Erkent u dat de beelden die stichting Animal Rights naar buiten heeft gebracht en de manier waarop de NVWA daarop heeft gereageerd veel vragen oproepen over het toezicht en de handhaving door de NVWA op de primaire bedrijven in de veehouderij en bent u bereid de gang van zaken rond de betreffende stallen en de manier waarop de NVWA heeft gereageerd mee te laten nemen in het externe onderzoek?
De NVWA heeft in december 2018 gereageerd op de beelden getoond door Animal Rights. Er is gereageerd op persvragen, via social media (twitter) en middels een weblog. Op basis van maatschappelijke reacties heeft de NVWA in haar berichtgeving verduidelijkt dat slaan en schoppen van dieren verboden is. En dat de verzorging van dieren aan diverse regels is gebonden.
Er is naar aanleiding van de beelden contact met Animal Rights geweest om meer informatie te verkrijgen. Volgens Animal Rights zijn de beelden gemaakt in het voorjaar van 2018. De NVWA heeft in het voorjaar van 2018 echter geen melding van Animal Rights hierover ontvangen.
De NVWA kan niet alleen op basis van beelden handhaven. Filmbeelden vormen namelijk geen direct bewijs. Vaak is het niet duidelijk waar en wanneer gefilmd is en wat de omstandigheden waren. Ook kan er niet altijd met zekerheid vastgesteld worden of beelden authentiek zijn. Filmbeelden die de NVWA binnenkrijgt worden altijd beoordeeld door een dierenwelzijnsinspecteur, indien er voldoende aanleiding is, stelt de NVWA een onderzoek in op het betreffende bedrijf.
Hoe beoordeelt u de gang van zaken rond een specifieke varkensstal in Limburg, waar na undercoverbeelden van Varkens in Nood in 2018 en bijbehorende melding aan de NVWA, bijna een jaar later dezelfde wantoestanden zijn gefilmd door stichting Animal Rights, terwijl de NVWA in de tussentijd liet weten dat zij een inspectie heeft uitgevoerd en dat er «passende maatregelen zijn genomen» en deelt u de mening dat het in elk geval goed zou zijn als deze casus wordt meegenomen in het externe onderzoek?3
De NVWA voert aselecte en risicogerichte inspecties uit, bijvoorbeeld naar aanleiding van meldingen waarin beelden zijn opgenomen. De NVWA heeft echter niet de mogelijkheid om 24/7 controles uit te voeren. Incidenten zijn hierdoor niet te voorkomen.
Varkens in Nood heeft in 2018 naar aanleiding van de genoemde undercoverbeelden, een melding gedaan bij de NVWA. De NVWA heeft naar aanleiding daarvan bij het desbetreffende varkensbedrijf een inspectie uitgevoerd die leidde tot een niet-akkoord bevinding. Hierop is vervolgens een herinspectie uitgevoerd die leidde tot een akkoord bevinding. Recent is dit bedrijf opnieuw gecontroleerd en wederom akkoord bevonden. Deze inspecties vonden onaangekondigd plaats.
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 kunnen vanzelfsprekend eventuele bevindingen uit het onderzoek leiden tot verbreding (bijvoorbeeld indien instructies moeten worden aangepast) naar de rest van de organisatie/het land indien de resultaten daartoe aanleiding geven.
Wat worden de onderzoeksvragen van het externe onderzoek en bent u bereid de onderzoeksopzet naar de Kamer te sturen?
U treft de hoofdvragen aan in bijlage bij de beantwoording van de Kamervragen. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten.
Wie gaat het onderzoek uitvoeren?
Het onderzoek wordt uitgevoerd door onderzoeksbureau 2Solve.
Bent u bereid deze vragen vóór 28 maart 2019 te beantwoorden in verband met het geplande algemeen overleg over de NVWA?
Ja, ik ben bereid de vragen te beantwoorden ruim voor het AO NVWA.
Landbouwgif in Drenthe |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bij de buren van de lelieteler daalt een nevel van pesticiden op de trampoline neer» en het bericht «Drentse burgers meten landbouwgif in bodem en vinden 57 middelen»?1 2
Ja.
Vindt ook u het begrijpelijk dat burgers ongerust en bevreesd voor hun gezondheid en welbevinden zijn als er in de bodem en groenten in hun tuin 57 bestrijdingsmiddelen worden aangetroffen? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de vrees weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat burgers zich zorgen maken. Burgers verwachten geen gewasbeschermingsmiddelen in hun bodem of tuin als ze die zelf niet gebruiken. Daarom ben ik ook in gesprek gegaan met betrokken omwonenden.
Overigens zijn niet alle gevonden stoffen te relateren aan de lelieteelt. Er zijn 15 stoffen gevonden die niet meer zijn toegelaten, blootstelling aan deze stoffen zal dus gaan afnemen. Het CBS rapporteert eens in de vier jaar over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw, gebaseerd op opgaven van agrariërs. Uit de gegevens uit 2016 blijkt dat 18 van de 57 stoffen die zijn gevonden in bodem- en gewasmonsters ook worden gebruikt in de lelieteelt. Er zijn ook stoffen gevonden die in andere landbouwgewassen mogen worden gebruikt en enkele ook in of om het huis (gazon, kamerplanten, insectenwerend) (zie tabel 1 in bijlage 3 van deze brief).
Het Ctgb heeft het onderzoek geanalyseerd (zie bijlage bij brief over blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen «Ctgb advies onderzoek naar bestrijdingsmiddelen en omwonenden»). De in de monsters aangetroffen gehaltes zijn vergeleken met veilige grenswaarden die gebruikt worden bij de toelating van de betreffende middelen. Uit deze vergelijking blijkt dat van alle 57 stoffen de veilige grenswaarden niet worden overschreden.
Verder wordt gewerkt aan het verder terugdringen van emissies van gewasbeschermingsmiddelen. Mijn ambities richten zich op weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van landbouw en natuur en als er dan toch behoefte is aan gewasbeschermingsmiddelen, dan nagenoeg zonder emissies naar de leefomgeving en nagenoeg zonder residuen op producten. Dat is de kern van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» die recent aan uw Kamer is aangeboden.
Waarom moeten bewoners zelf zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in hun buurt, in welke gevallen moet een overheidsinstelling die verantwoordelijkheid nemen, welke instelling is dat en waarom was daar in dit geval geen sprake van?
Van bewoners wordt niet verwacht dat zij zelf dienen te zorgen voor onderzoek naar chemische stoffen in de bodem en gewassen in de buurt. Er geldt een Europees systeem van voorzorg waarbij gewasbeschermingsmiddelen pas op de markt mogen komen en worden gebruikt als na uitgebreid wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat er geen onaanvaardbare risico’s zijn voor mens, dier en milieu. De overheid evalueert en monitort (naleving van) wet- en regelgeving en reageert op nieuwe signalen. Zo worden voedingsmiddelen, oppervlaktewater en grondwater onderzocht op het voorkomen van resten van gewasbeschermingsmiddelen en is een uitgebreid onderzoek gestart (blootstellingsonderzoek gewasbeschermingsmiddelen, OBO) naar blootstelling via lucht en (huis)stof van omwonenden, naar aanleiding van een advies van de Gezondheidsraad (2014). Het rapport is op 10 april jl. aan uw Kamer aangeboden.
Acht u het mogelijk dat de uitbreiding van landbouwareaal voor de teelt van lelies en andere bloemen in Drenthe voor meer gezondheidsrisico’s kan gaan zorgen? Zo ja, betekent dit dat die groei beperkt moet gaan worden dan wel dat er strengere eisen aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen moeten worden gesteld en hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Uit de beoordeling van het Ctgb van de gevonden gehaltes van gewasbeschermingsmiddelen in de bodem en op gewassen bij de inwoners in Westerveld, blijkt dat er geen grenswaarden zijn overschreden. Bovendien blijkt ook uit het OBO-blootstellingsonderzoek dat alle meetresultaten beneden de veilige grenswaarden zijn gebleven.
Daarnaast richtte het OBO-blootstellingsonderzoek zich op de vraag in welke mate omwonenden van specifieke velden blootgesteld werden aan gewasbeschermingsmiddelen. Ook hier bleek dat er geen grenswaarden overschreden werden. Het kabinet zal de Gezondheidsraad vragen om dit vraagstuk te betrekken in hun advies, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 10 april jl. (kenmerk IENW/BSK-2019/64595. Zolang de teelt beneden de veilige grenswaarden blijft, is er geen aanleiding de teelt te beperken.
Deelt u de zorgen van de in het artikel genoemde hoogleraar toxicologie van de Universiteit Utrecht over het feit dat er een variëteit aan stoffen is gevonden, over de vermenging van deze stoffen in de bodem en over de mogelijke risico’s van opstapeling van de bestrijdingsmiddelen? Zo ja, waarom en welke gevolgen verbindt u daaraan? Zo nee, waarom deelt u die zorgen niet?
In het huidige toelatingsbeleid wordt een risicobeoordeling per aanvraag (per middel of tankmix) uitgevoerd. Stapeling van verschillende stoffen is mogelijk relevant als deze stoffen eenzelfde werking hebben op een organisme. In de huidige beoordelingsmethoden zijn volgens het Ctgb ruime veiligheidsmarges ingebouwd. Onderzoek van het RIVM aan de cumulatieve blootstelling van residuen op voedsel liet geen combinatierisico’s zien en daaruit bleek dat de huidige beoordelingsmethodiek toereikend is (Kamerstuk 27 858, nr. 433).
Tegelijkertijd is het wenselijk dat preciezer wordt gekeken naar effecten van een cumulatieve blootstelling via alle blootstellingsroutes. De Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) werkt aan een richtsnoer om gecombineerde blootstelling aan verschillende stoffen te kunnen beoordelen. Nederland (RIVM en WUR) is actief betrokken bij de totstandkoming van dit richtsnoer en zal het recente RIVM rapport daarbij ook inbrengen.
Deelt u de mening van de in het artikel genoemde hoogleraar dat «het de hoogste tijd [is] dat er internationaal afspraken worden gemaakt over de milieulast van pesticiden in de grond», waarbij er niet alleen naar individuele stoffen moet worden gekeken maar ook «naar het stapeleffect van de verschillende gewasbeschermingsmiddelen die gelijktijdig worden toegepast in de landbouw»? Zo ja, hoe gaat u zich hiervoor inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u ook de mening van de genoemde hoogleraar bodemdegradatie en landbeheer aan de Wageningen Universiteit dat onderzocht moet worden welke risico’s omwonenden lopen door de verspreiding van pesticiden? Zo ja, wilt u het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en/of de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) onderzoek laten doen om vast stellen of en in welke mate er gevaren zijn voor de volksgezondheid en de omwonenden, en de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, weet u al wat de korte- en langetermijngezondheidseffecten van de aangetroffen stoffen kunnen zijn en wat zijn die effecten dan?
Zoals in de voornoemde brief van 10 april jl. beschreven, heeft het kabinet de Gezondheidsraad opdracht gegeven om nader te onderzoeken of er gezondheidsrisico’s zijn en hierover te adviseren. Tot op heden hebben de verschillende studies geen duidelijke verbanden aangetoond tussen blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en het optreden van gezondheidseffecten. Het recente RIVM-rapport Bestrijdingsmiddelen en Omwonenden (RIVM 2019-0052) laat zien dat er geen grenswaarden zijn overschreden en dat in de huidige toelatingsmethodiek de blootstelling volgens het Ctgb ook niet wordt onderschat.
Het nu alweer niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van Kamervragen over het niet nakomen van de afspraken om de sterfte van bokjes in de melkgeitenhouderij terug te dringen, op 4 maart 2019 de Kamer heeft geinformeerd dat u de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken kunt beantwoorden? Kunt u toelichten waarom?1 2
Ja. De reden was de benodigde afstemming over de beantwoording, zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 4 maart 2019 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 1784).
Kunt u toelichten waar u precies op doelt als u schrijft: «Vanwege de nodige afstemming betreffende de beantwoording kunnen de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord worden»? Met wie moet u de beantwoording afstemmen?
De antwoorden dienden te worden afgestemd met de NVWA en RVO.nl.
Zijn er al wel gegevens bekend over de sterfte onder lammeren die in 2018 geboren zijn in de melkgeitenhouderij? Zo nee, hoe is dat mogelijk, gelet op uw aankondiging dat per 1 januari 2018 ieder bedrijf per kwartaal inzicht moet geven in het uitvalspercentage onder lammeren die op het bedrijf zijn geboren?3
De maatregelen uit het Plan van aanpak welzijn geitenbokjes zijn door de sector per 1 januari 2018 ingebed in het keten-kwaliteitszorgsysteem KwaliGeit. Bedrijven zijn op grond van het plan van aanpak verplicht ieder kwartaal onderbouwd inzicht te geven in de uitvalspercentages. Deze gegevens worden geleverd aan en gecontroleerd door Qlip, een onafhankelijke private organisatie die bewaakt of melkgeitenhouders de normen uit KwaliGeit naleven. Het plan van aanpak verplicht ondernemers dus niet om per kwartaal aan de overheid inzicht te geven over het uitvalspercentage onder lammeren die op hun bedrijf zijn geboren.
Geitenhouders zijn verplicht om geboortes te melden in het I&R-systeem. Op basis van de gegevens uit I&R zijn sterftecijfers voor 2018 afgeleid. Voor deze sterftecijfers verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de schriftelijke vragen van de PvdD-fractie met kenmerk 2019Z02541 (ingezonden 11 februari 2019).
Hebben de bedrijven per kwartaal de cijfers aan u gemeld? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Kunt u alle cijfers die al wel beschikbaar zijn per ommegaande doorsturen naar de Kamer nu u de vragen niet binnen de gebruikelijke termijn zegt te kunnen beantwoorden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3.
Het niet naleven van de wettelijke bepaling om de Wet dieren te evalueren |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat in artikel 10.11 van de Wet dieren is vastgelegd dat «Onze Minister binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag zendt over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk»?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de Wet dieren op 1 januari 2013 in werking is getreden, dus ruim zes jaar geleden?
Met ingang van 1 januari 2013 is de eerste fase van de Wet dieren in werking gesteld. Het betrof het merendeel van meer algemene bepalingen van die wet, zoals strafbepalingen en bepalingen inzake de bestuurlijke boete. Daarnaast zijn de onderwerpen diergeneesmiddelen, diervoeders en dierlijke producten (Stb. 2012, 659) in werking gesteld.
De tweede fase van inwerkingtreding van de Wet dieren vond plaats met ingang van 1 juli 2014. De artikelen van de Wet dieren inzake het houden van dieren en de diergeneeskundige beroepen traden toen in werking. Daarnaast werden in deze fase ook het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen als ook enkele artikelen van het Besluit dierlijke producten in werking gesteld.
Gezien de gefaseerde inwerkingtreding van de wet start ik met de evaluatie in 2019. Deze termijn van vijf jaar is ook redelijkerwijs nodig om een goed beeld te krijgen van de doeltreffendheid en effecten van deze wet en onderliggende besluiten en regelingen.
Zouden we kunnen stellen dat u hiermee uw eigen wet hebt overtreden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uiteenzetten hoe het zo is gekomen dat u de wettelijk vastgelegde termijn voor de uitvoering van de evaluatie van de Wet dieren niet bent nagekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaan er op uw ministerie problemen met de prioriteit die aan dierenwelzijn wordt gegeven, zoals te weinig menskracht of een cultuur waarin aan dierenwelzijn te weinig gewicht wordt toegekend?
Dierenwelzijn heeft prioriteit op mijn ministerie. Voor mijn inzet op de dierenwelzijnsonderwerpen verwijs ik u naar de inhoud van de dierenwelzijnsbrief van 4 oktober 2018 (Kamerstuk 28 286, nr. 991). Ook is dierenwelzijn één van de negen toetsstenen in de meetlat van de Visie Landbouw, Natuur en Voedsel: waardevol en verbonden.
Mijn ministerie houdt zich naast beleidsvorming ten aanzien van dierenwelzijn ook bezig met het beantwoorden van vragen van de parlementaire vertegenwoordiging.
Is de evaluatie inmiddels wel in gang gezet? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de stappen die u tot nu toe hebt gezet?
De evaluatie is in gang gezet. De opzet en uitwerking van de evaluatievragen zijn nagenoeg gereed. Er is volgens de geldende aanbestedingsregels een start gemaakt met het aantrekken van een onderzoeksbureau dat de evaluatie gaat uitvoeren. Het onderzoeksbureau zal het evaluatierapport uiterlijk eind van het jaar opleveren, waarna ik uw Kamer begin volgend jaar zal informeren.
Was u van plan de Kamer te betrekken bij de opzet van de evaluatie en de formulering van de onderzoeksvragen? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Net als bij andere beleidsevaluaties het geval is, zal ik de resultaten van de evaluatie met de Kamer delen, waarbij ik aangeef wat ik van plan ben met de resultaten te gaan doen. Ik ga het gesprek daarover dan graag met uw Kamer aan.
Wie zal de evaluatie van de Wet dieren uitvoeren?
Een onderzoeksbureau dat ervaring heeft met het uitvoeren van evaluaties zal worden aangetrokken.
Welke partijen worden bij de evaluatie van de Wet dieren betrokken?
Ik zal in ieder geval per diersector de relevante partijen betrekken, bracheorganisaties en betrokken Ngo’s. Ook zullen de toezichthoudende diensten zoals de Landelijke inspectiedienst dierenbescherming (LID), Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de politie worden betrokken.
Worden ook alle onderliggende besluiten, zoals het Besluit houders van dieren – waarin veel open normen zijn opgenomen, waarvan gerede twijfel bestaat of deze wel (kunnen) worden gehandhaafd – meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
Ja, alle onderliggende besluiten en regelingen worden meegenomen in de evaluatie.
Wordt de handhavingscapaciteit meegenomen in de evaluatie? Zo nee, waarom niet?
De handhavingscapaciteit wordt niet meegenomen in de evaluatie, omdat de evaluatie gaat over de doeltreffendheid en effecten van de Wet dieren in de praktijk.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Het antwoord op vraag twee, drie en vier is samengevoegd, waarmee ik uitleg waarom de evaluatie in 2019 start en niet in 2018. De antwoorden worden binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoord.
Het bericht ‘Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie' |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie?»1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze tragische gebeurtenis.
Heeft u opdracht gegeven om onderzoek te doen naar het ontstaan van de explosie? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van het incident in Markelo overleg ik met de melkveesector en de stallenbouwbranche welke eventuele maatregelen nodig zijn om de veiligheid te garanderen, zoals het opstellen van instructies. Er is inmiddels onderzoek gedaan door de brandweer en de verzekeringsmaatschappij en er loopt nog een onderzoek van de Omgevingsdienst Twente in opdracht van de gemeente Hof van Twente.
Heeft u inzicht welke instanties er allemaal onderzoek doen naar het ontstaan van deze explosie?
Er is contact geweest met Brandweer Twente, met verzekeraar Univé en met Omgevingsdienst Twente over het incident. De brandweer heeft onderzoek verricht en verzekeraar Univé heeft onderzoek laten doen door een gespecialiseerd onderzoeksbureau. Het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente loopt nog en wordt naar verwachting in mei afgerond.
Wilt u de uitkomsten van het onderzoek delen met de Kamer?
Hetgeen ik kán delen zal ik met uw Kamer delen. Hoewel het brandweeronderzoek voor brandweer-intern gebruik is en het onderzoek in opdracht van Univé om privacy redenen niet openbaar is hebben deze partijen wel gedeeld dat uit de onderzoeken geen directe oorzaak (ontstekingsbron) van de explosie naar voren is gekomen. Voor Univé dragen de onderzoeksresultaten bij aan het aanpassen van clausules voor het voorkomen van stalbranden/explosies in het algemeen en het beperken van het risico tijdens mestmixen in stallen in het bijzonder. Hierover vindt nog afstemming plaats met andere verzekeraars. Univé verwacht dat zij de clausules voor de zomer bekend kan maken. Het onderzoek van de Omgevingsdienst Twente zal naar verwachting openbaar beschikbaar komen. Dit zal ik u toezenden zodra dit gereed is.
Bent u bekend met eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissievrije vloer? Zo ja, wat was in die gevallen de oorzaak van de explosie?
Er zijn mij geen gevallen bekend van eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissiearme stalvloer.
Klopt het dat, zoals door de mestgasspecialist Jetty Middelkoop is aangegeven, er nog nooit onderzoek is gedaan naar de oorzaak van explosies? Zo ja, vindt u dat verdedigbaar? Zo nee, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden en wat is de uitkomst hiervan?2
Uit navraag bij deze mestspecialist blijkt dat er vaker onderzoek is gedaan naar de oorzaak van explosies, maar er is geen onderzoek gedaan naar de vraag of er bij een emissiearme stalvloer een groter explosiegevaar is. Brandweer en verzekeraar geven aan geen bewijs te hebben dat emissiearme stalvloeren gevaarlijker zijn dan andere stalvloeren.
Herkent u zich in het ter discussie stellen van de veiligheid van een emissievrije vloer? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp de emoties naar aanleiding van het trieste incident in Markelo. Een emissiearme vloer is vanuit milieu en stalklimaat een goede ontwikkeling. Daarbij is het van belang dat de vloer wel veilig is en de mestwerkzaamheden veilig kunnen gebeuren. Zie voorts het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat elke stalvloer ook veilig moet zijn alvorens wordt gekeken naar de emissie die er vrijkomt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ik vind de veiligheid van stallen van het grootste belang. Wat betreft brandveiligheidseisen moeten stallen die gebouwd zijn na 2014 voldoen aan het Bouwbesluit. Voor oudere stallen werkt de sector samen met brandweer en verzekeraars via het Actieplan Brandveilige stallen (Kamerstuk 28 286, nr. 988) om de kans op een stalbrand te verminderen. Daarnaast zijn de regels van de Arbowet van toepassing, vastgelegd in de arbo-catalogus voor melkvee en graasdieren, over onder meer mestmixen, betreden van mestkelders, las- en slijpwerkzaamheden. Er zijn naast dit incident geen aanwijzingen dat emissiearme stalvloeren als zodanig onveilig zijn.
Is een emissievrije afgesloten vloer met daaronder een mestkelder in de huidige vorm brand- en explosieveilig? Zo nee, waarom is de emissievrije vloer dan goedgekeurd? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de aanwezigheid en ophoping van licht ontvlambare, uit mest vrijkomende gassen als ammoniak en methaan in een mestkelder onder de stal?
Zoals ik bij antwoord 6 heb aangegeven, is er vooralsnog geen reden om aan te nemen dat emissiearme vloeren onveilig zijn. Maar ik zal in overleg gaan met betrokkenen over welke maatregelen nodig zijn voor het veilig gebruik van stalvloeren, zoals het opstellen van instructies.
Kunt u toelichten hoe het aspect veiligheid onderdeel is van de beoordeling van innovaties in stallen (zowel vloeren als andere innovaties) en welke instanties daarbij voor de beoordeling om advies worden gevraagd? Zo nee, waarom speelt veiligheid voor mens en dier geen rol in de beoordeling van nieuwe stalsystemen en/of vloeren?
De deskundigen van de Technische Advies Pool (TAP) adviseren de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij de stalbeoordeling. Naast een beoordeling van de emissiereducerende werking van het systeem vindt er een beoordeling plaats op het criterium of het systeem in de praktijk kan worden toegepast waaronder ook de veiligheidsaspecten vallen. In het onderzoek naar bijvoorbeeld alternatieve vloeren voor vleeskalveren (Livestock Research Rapport 1056) is gekeken naar de veiligheid van mens en dier specifiek op het gebied van uitglijden op de in het onderzoek opgenomen vloeren. Hiervoor is met een tribometer onderzoek gedaan naar de stroefheid van roostervloerelementen.
Kunt u toelichten welke instanties op welke manier de veiligheid en doelmatigheid (in dit geval emissievrij) van innovaties in stallen beoordelen voordat er een eindoordeel volgt van de commissie die hiervoor in het leven is geroepen?
De deskundigen van de TAP adviseren de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat bij de stalbeoordeling ten behoeve van de toekenning van emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijnstof. Bij de beoordeling van innovaties wordt gekeken naar de bescherming van het milieu tegen de gevolgen van de emissie van ammoniak, geur en fijnstof, de praktische toepasbaarheid, de controle op de werking van het systeem en de bemeetbaarheid. Bij deze beoordeling zullen de deskundigen als daar aanleiding voor is ook veiligheidsaspecten naar voren brengen als onderdeel van het beoordelen van de praktische toepasbaarheid.
Heeft u inzicht of nieuwe stalsystemen en/of (emissievrije) vloeren de oorzaak kunnen zijn van stalbranden? Zo ja, wat is uw inzicht? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te laten doen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen dat nieuwe stalsystemen en/of (emissievrije) vloeren op zichzelf oorzaken van stalbranden zijn. Wel is bekend dat gassen in de mestkelders gevaarlijk kunnen zijn voor mens en dier, zeker op het moment van in beweging brengen van de mest. Ook is bekend dat onderhoudswerk in stallen gevaar kan opleveren. Bij onvoldoende ventilatie is er brandgevaar door de aanwezigheid van ontvlambare mestgassen. Dit geldt voor alle stalsystemen en vloeren en niet alleen specifiek voor emissiearme systemen en vloeren. In de bijeenkomsten over brandveilige bedrijfsvoering, onderdeel van het door LTO Nederland, Brandweer Nederland, Dierenbescherming, en het Verbond van Verzekeraars opgestelde actieplan Brandveilige veestallen 2018 – 2022 (Kamerstuk 28 296, nr. 988), is er veel aandacht voor risicovolle werkzaamheden die kunnen leiden tot stalbranden. Zie voorts het antwoord op de vragen 6 en 11.
Klopt het dat volgens verschillende deskundigen alternatieven beschikbaar zijn die ervoor kunnen zorgen dat er minder gasvorming plaatsvindt in de mestkelders, zoals beluchting of bacteriemengsels? Zo ja, welke alternatieven zijn u bekend?
Het is mij bekend dat er behalve emissiearme vloeren ook andere emissiereducerende technieken worden getest in het kader van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) en dat deze technieken invloed kunnen hebben op de gasvorming. Voor deze technieken zijn echter nog geen voorlopige dan wel definitieve emissiefactoren opgenomen in de Rav en vanwege het vertrouwelijke karakter van de beoordelingsprocedure kan daarover geen informatie naar buiten worden gebracht.
Kunt u aangeven waarom u terughoudend bent om deze alternatieven toe te staan, welke wetenschappelijke analyse eraan ten grondslag ligt om deze alternatieven niet toe te staan en wilt u deze wetenschappelijke analyse met de Kamer delen?
De terughoudendheid om sommige technieken al voor de beoordeling van de meetresultaten uit proefstallen toe te staan – met een voorlopige emissiefactor – komt voort uit het feit dat van deze technieken het emissiereducerende principe niet vooraf kan worden onderbouwd. Mocht het werkingsprincipe tussentijds door een fabrikant worden aangetoond aan de hand van voorlopige meetresultaten, dan kan alsnog een voorlopige emissiefactor worden verkregen.
Klopt het dat innovaties weinig van de grond komen?
Er lopen diverse innovatietrajecten in de veehouderijsectoren. Concreet voor de melkveehouderij met betrekking tot ammoniak zijn er sinds juli 2018 met de publicatie van voorlopige emissiefactoren in de Rav vier nieuwe emissie-arme systemen beschikbaar gekomen. In de reactie op het rapport van de commissie Biesheuvel over geurhinder van veehouderij heeft de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens mij aangeven dat ze het van belang vindt dat innovatieve technieken snel een plek kunnen krijgen. In de definitieve beleidsreactie zal zij daarom terugkomen op een planning en aanpak van de gehele systematiek van de stalbeoordeling.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen van de leden Ziengs en Lodders over de Regeling ammoniak en veehouderij, waarin zij aangeven zich zorgen te maken over de beoordeling van nieuwe (innovatieve) stalsystemen?3
Ja, deze vragen zijn in de kamerbrief van 3 december 2018 beantwoord door de staatsecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens mij (Aanhangsel Handelingen 2018/19, nr. 832).
Kunt u aangeven welke acties u hierop heeft uitgezet en kunt u bevestigen dat (nieuwe) innovatieve ideeën nu wel een eerlijke kans krijgen in de beoordeling? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zoals in de brief van 3 december 2018 is aangegeven richt de beoordeling door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de advisering van de deskundigen van de TAP zich primair op het erkennen en stimuleren van de ontwikkeling van innovatieve emissiearme technologieën. RVO.nl is in 2018 begonnen om partijen op weg te helpen met quick scans, waarbij RVO.nl met name voor nieuwe aanvragers informatie verschaft over de beoordelingsprocedures, de regelgeving en subsidiemogelijkheden. De belemmeringen en mogelijke oplossingsrichtingen zijn eind 2018 besproken in de Werkgroep stalbeoordeling. Daarnaast wordt in het kader van het Innovatie- en versnellingsprogramma brongerichte verduurzaming van varkensstallen (Hoofdlijnenakkoord sanering en verduurzaming varkenshouderij (Kamerstuk 28 973, nr. 200)) met sectorpartijen en provincie Noord-Brabant overleg gevoerd over verbeteringen bij de stalbeoordeling. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat zal uw Kamer binnenkort informeren over de acties die zijn uitgezet op basis van beide overleggen.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Koeien verdrinken onder emissieloze stalvloer’ |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Koeien verdrinken onder emissieloze stalvloer»?1
Ja.
Bent u bereid een landelijke inventarisatie te doen naar incidenten met dit type vloer?
Naar aanleiding van het incident in Markelo voer ik samen met de melkveesector een inventarisatie uit.
Is of wordt er onderzoek gedaan naar de inherente risico’s van dit type vloer en constructie? Zo ja, zijn deze risico’s aanvaardbaar en wanneer wordt de uitkomst van het onderzoek bekendgemaakt aan de Kamer?
Brandweer en verzekeraar geven aan geen bewijs te hebben dat emissiearme stalvloeren gevaarlijker zijn dan andere stalvloeren. Ik zie vooralsnog geen reden om de veiligheid van emissiearme vloeren verdergaand te onderzoeken.
Het loket agroloket@minez.nl |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat op initiatief van het lid Lodders eind 2017 het Agroloket voor boeren, tuinders en vissers is geopend om onnodige regeldruk te melden en om ondernemers meer ruimte te bieden?1
Ja.
Kunt u zich herinneren dat dit een gemakkelijk vindbaar loket zou moeten zijn voor ondernemers zoals boeren, tuinders en vissers uit de agrofoodsector die knelpunten willen melden?
Ja.
Op welke manier en hoe vaak heeft u dit Agroloket in 2018 onder de aandacht van boeren, tuinders en vissers gebracht?
Het Agroloket is op meerdere manieren en in verschillende periodes onder de aandacht van ondernemers gebracht.
Vóór en bij de lancering van het Agroloket in oktober 2017 is aan overkoepelende brancheorganisaties het doel en de werking uitgelegd. De brancheorganisaties hebben het Agroloket onder de aandacht van hun leden gebracht. Door het woord Agroloket als zoekterm bij Google in te toetsen is dit eenvoudig te vinden.
Het programma Ruimte in Regels heeft in die beginperiode ook speciaal aandacht besteed aan het nieuwe Agroloket.
Halverwege 2018 is het eindrapport van de maatwerkaanpak (de voorloper van het Agroloket) naar de brancheorganisaties gestuurd en op rijksoverheid.nl geplaatst2. In de begeleidende mail werden ondernemers uitgenodigd het Agroloket te benutten.
Verder wordt er gedurende het hele jaar door mijn ambtenaren bij bezoeken aan ondernemers, congressen en (regulier) overleg geregeld aandacht gevraagd voor de mogelijkheden die het Agroloket biedt.
Begin 2019 is het «doe mee» loket online gegaan en hiermee kan iedereen nu ideeën en inspiratie voor de kringlooplandbouw delen. Via de opgenomen link naar het Agroloket zijn ook knelpunten en oplossingen in de regelgeving te melden. Deze combinatie heeft tot nu toe tot meer dan tien serieuze meldingen aan het Agroloket geleid.
Kunt u aangeven waarom het Agroloket nog steeds een e-mailadres hanteert van het voormalig Ministerie van Economische Zaken?2
De aanpassing van de e-mailextensies is gaande. Het Agroloket krijgt de extensie van het Ministerie van LNV. De overgang naar een nieuw LNV-emailadres voor het Agroloket zal zonder problemen verlopen voor indieners van het Agroloket. De ondernemer krijgt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie het antwoord-emailadres op het scherm als hij/zij een knelpunt in de regelgeving wil aangeven.
Kunt u aangeven welke meldingen er over 2018 zijn binnengekomen en hoe en binnen welke termijn deze zijn afgehandeld?
Vanaf het begin van het Agroloket zijn er in 2018 zes knelpunten binnengekomen en bij het Ruimte in Regels loket zijn er in die tijd zeven nieuwe Agrofood-gerelateerde vragen binnengekomen. In 2019 zijn er tot nu toe zeven nieuwe meldingen op het Agroloket geweest. Door de interdepartementale samenwerking tussen LNV, Economische Zaken en Klimaat en andere departementen maakt het voor de behandeling van de meldingen niet uit of ze bij het Agroloket of bij Ruimte in Regels binnenkomen.
Het zijn knelpunten voor de indienende ondernemer op het gebied van mogelijkheden van (mest)vergisting, hergebruik van voedselafval, hennep- en lisdoddekweek voor de productie van vezels en bioraffinage en de scheidslijn tussen dierlijke bijproducten en afval.
Meldingen komen overigens via verschillende wegen binnen, via het Agroloket, maar ook via sectoroverleggen en persoonlijke contacten. Deze blijven onvermeld op het Agroloket. Ze zijn even waardevol vanwege het persoonlijke contact met de ondernemer en de mogelijkheid om ze mondeling op te lossen.
Kunt u aangeven waarom er geen overzicht is opgenomen van de via dit loket gemelde belemmeringen of knelpunten en de afhandeling hiervan en bent u voornemens om dit vanaf 2019 wel te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De procedure voor beide loketten is hetzelfde. De informatie over de belemmeringen wordt op eenduidige wijze bijgehouden. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Het Agroloket is opgenomen op de website van het programma «Ruimte in Regels voor Groene Groei»; kunt u aangeven waarom bij de thema’s van deze website wel melding wordt gemaakt van afgeronde belemmeringen en een werklijst met huidige belemmeringen?3
De website is op 5 maart jl. vernieuwd online gegaan. Op de nieuwe website worden geen lijsten van lopende en afgehandelde belemmeringen meer gepubliceerd. De nieuwe opzet is om de website overzichtelijk en goed toegankelijk te houden voor gebruikers. Informatievoorziening richt zich op innovatieve ondernemers en bevoegde instanties die deze informatie kunnen gebruiken in hun bedrijfsvoering, respectievelijk besluitvorming over innovaties en experimenten. Het Agroloket en Ruimte in Regels zullen in de komende tijd de informatie op de themapagina Landbouw, Natuur en Voedsel verder aanvullen, met onder meer een selectie van relevante praktijkvoorbeelden.
Bent u op de hoogte dat de links «voorraadlijst» en «belemmeringen 2017 tot en met 12 oktober 2017» niet werken? Sinds wanneer werken deze links niet meer en waarom werken ze niet?4
Ja, dat is bekend. Deze links zijn in een eerdere onderhoudsbeurt aan de website uitgeschakeld, maar per abuis niet verwijderd. Ook in de nieuwe opzet van de website hebben deze links geen functie. Ze zijn daarom niet opgenomen.
Bent u op de hoogte dat bij «Ruimte in Regels voor Groene Groei» een tiental thema’s wordt genoemd?
Ja.
Kunt u aangeven wat de gemiddelde afhandeltermijn is van de gemelde belemmeringen, wat de uitschieters in positieve zin en in negatieve zin zijn en kunt u hierbij onderscheid maken in de verschillende thema’s die raakvlakken hebben met uw ministerie?
Het wegnemen van barrières loopt uiteen van het geven van extra informatie over de toepassing van wetgeving tot het creëren van draagvlak voor de wijziging van wettelijke kaders. De afhandeltermijn kan daarmee variëren van enkele weken tot meer dan een jaar. Het programma Ruimte in Regels en het Agroloket streven naar een snelle, effectieve behandeling, maar houden niet specifiek bij wat de behandeltermijnen per casus zijn.
Kunt u aangeven waarom bij een drietal afgeronde belemmeringen («Herwonnen fosfaten kunnen niet als meststof worden gebruikt», «Mogelijkheden Transport van Struviet buiten Nederland» en «WEELABEX») het document ontbreekt en kunt u deze documenten alsnog op de website plaatsen? Zo nee, waarom niet?
De informatiebladen bij de genoemde belemmeringen waren op de oude website niet meer te downloaden, omdat de informatie verouderd was. Zo is in het geval van de casus over herwonnen fosfaten het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gewijzigd, waardoor herwonnen fosfaten wel als meststof gebruikt kunnen worden. Bij de verdere uitwerking van de informatie op de nieuwe website zullen Ruimte in Regels en het Agroloket afwegen of de informatie over de in de vraag genoemde afgeronde belemmeringen relevant is om te vermelden.
Bent u voornemens om het Agroloket op uw eigen website te vermelden zodat boeren, tuinders, vissers en andere ondernemers uit de keten dit loket makkelijker kunnen vinden en bent u tegelijkertijd bereid om bij deze gelegenheid dit Agroloket weer actief onder de aandacht van de sector te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 23 januari 2019 is het Agroloket op de website van het Ministerie van LNV vermeld op de pagina «Doe mee met de omslag naar kringlooplandbouw»6. Rond de start van dit loket voor de omslag naar de kringlooplandbouw is in de media hier breed bekendheid aan gegeven.
Daarbij wordt duidelijk vermeld dat boeren, tuinders, vissers en andere ondernemers met een voorstel voor regeldrukvermindering of een ervaring van belemmeringen bij innovatieve investeringen zich bij het Agroloket kunnen vervoegen via de link.
Bent u van mening dat uw opdracht om onnodige regeldruk aan te pakken en meer ruimte voor ondernemers te zoeken geslaagd is? Zo ja, waarop baseert u dat?
Als hulpmiddel op de reguliere aanpak regeldruk vind ik mijn actieplan regeldruk verminderen LNV (Kamerstuk 32 637, nr. 314) een functioneel instrument voor deze kabinetsperiode.
Daarnaast blijf ik openstaan voor signalen over onnodige regeldruk. Het Agroloket is een laagdrempelige manier voor agrarische ondernemers om zelf ervaren onnodige regeldruk te melden. Na een melding wordt er door mijn ministerie met de ondernemer contact opgenomen om het knelpunt toe te lichten en de aanpak van het probleem te bespreken. Deze persoonlijke aanpak leidt tot meer duidelijkheid voor ondernemers in de ruimte die de regelgeving biedt en kan ook belemmeringen wegnemen voor het doen van investeringen voor innovatie.
De meeste ondernemers zijn zich er overigens van bewust dat regels ook voordelen kunnen bieden. De borging door de overheid van de kwaliteit van de Nederlandse producten is een belangrijke component van onze positie als tweede exporteur van de wereld op het gebied van agrarische producten.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het nieuw geopende Kringlooploket zijn binnengekomen en waar een overzicht van deze meldingen (en de opvolging) is weergegeven? Zo nee, waarom wilt u deze ideeën niet delen en wanneer krijgen deze meldingen een opvolging?
Bij het loket «Doe mee met de omslag naar de kringlooplandbouw» hebben zich inmiddels 114 inzenders gemeld met een idee, project of vraag op het gebied van kringlooplandbouw. Veel inzenders geven aan kennis te willen delen en mee te willen werken aan de uitvoering van de kringlooplandbouw in de praktijk.
Bij de huidige opzet van dit loket is het niet mogelijk om een overzicht van de inzendingen op te nemen. Er wordt gewerkt aan een online platform, waar goede voorbeelden en resultaten worden getoond en kennis kan worden gedeeld.
Alle inzenders ontvangen vanzelfsprekend een antwoord. Meldingen van belemmerende wet- en regelgeving die via dit loket binnenkomen, worden door het Agroloket opgepakt volgens de bij vraag 10 beschreven werkwijze.
Bent u bereid deze vragen een voor een te beantwoorden?
Ja.
Toezicht en handhaving binnen het domein dierenwelzijn van de NVWA |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoeveel toezichthouders zijn er werkzaam binnen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Binnen de NVWA zijn er 1117 toezichthouders werkzaam. Deze toezichthouders worden ingezet voor het toezicht en de keuringen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn en hoeveel van deze medewerkers hebben een studie diergeneeskunde afgerond?
Er zijn 35 toezichthouders die zich fulltime bezighouden met reguliere controles op dierenwelzijn. Zij komen daarbij bijvoorbeeld in de stallen. Naast deze inspecteurs zijn ruim 500 toezichthouders bezig met reguliere controles binnen het totale domein dierenwelzijn. Van hen hebben er ongeveer 350 een studie diergeneeskunde afgerond. Zij hebben een breder takenpakket en voeren ook controles uit op onder meer diergeneesmiddelen, de identificatie en registratie van dieren of houden (permanent) toezicht in slachthuizen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij?
Met reguliere controles op primaire bedrijven in de veehouderij houden zich ruim 250 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen?
Alle medewerkers die toezicht houden op primaire bedrijven komen daadwerkelijk in stallen. Zij moeten de omstandigheden waaronder dieren gehouden worden beoordelen en komen daarom in de stallen.
Hoeveel van deze medewerkers die in de stallen komen, hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Hoeveel van de medewerkers die in de stallen komen een studie diergeneeskunde hebben afgerond kan ik niet aangeven. Afhankelijk van de aard van de inspectie en de mate van naleving die wordt verwacht wordt er gekozen om de inspectie door een medewerker die wel of geen dierenarts is te laten uitvoeren. Er kan ook voor worden gekozen om een inspectie gezamenlijk door een medewerker en een dierenarts te laten uitvoeren. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op diertransporten?
Met de reguliere controles op diertransporten houden zich circa 45 NVWA-toezichthouders bezig.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens?
Alle medewerkers die toezicht houden op diertransporten komen daadwerkelijk bij de veewagens. Dit doen zij om de omstandigheden te beoordelen waaronder de dieren vervoerd worden.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op veewagens hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op het doden van dieren?
Bij de NVWA zijn circa 350 medewerkers bezig met reguliere controles op het doden van dieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood?
Alle medewerkers die toezicht houden op het doden van dieren komen daadwerkelijk in slachthuizen en/of op andere locaties waar dieren worden gedood.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die toezicht houden in slachthuizen en/of andere locaties waar dieren worden gedood hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. De capaciteit acht ik voldoende om de belangrijkste risico’s aan te pakken.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren?
Bij de NVWA zijn 5 medewerkers bezig met reguliere controles op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Geen van de medewerkers die toezicht houden op bedrijfsmatige gehouden gezelschapsdieren hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Een medewerker kan op basis van een risico-inschatting besluiten om een dierenarts mee te nemen naar een inspectie. Ook kan bij een inspectie besloten worden om een dierenarts op te roepen.
Hoeveel NVWA-toezichthouders houden zich bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven?
Binnen de NVWA zijn drie toezichthouders bezig met reguliere controles op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven.
Hoeveel van deze medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden?
Alle medewerkers die toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven komen daadwerkelijk op de locaties waar deze dieren worden gehouden.
Hoeveel van deze medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties en is dit voldoende volgens u?
Alle medewerkers die daadwerkelijk op locatie toezicht houden op dieren die worden gefokt en/of gebruikt en/of gedood voor dierproeven hebben een studie diergeneeskunde afgerond. Zij zijn fulltime beschikbaar voor deze inspecties. Gezien het hoge nalevingspercentage (meer dan 99% – zie de dierproevenrapportages. Zo doende, Kamerstuk 32 336, nr. 68) concludeer ik dat er voldoende toezicht is op bedrijven en instellingen op het domein dierproeven.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of het u bekend was dat de situatie zich weleens voordoet dat NVWA-toezichthouders geen rapporten schrijven bij misstanden, omdat ze aangeven hier geen tijd voor te krijgen van hun teammanager?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Partij voor de Dieren-fractie u vroeg of u het aannemelijk vond dat, vanwege gebrek aan tijd en capaciteit, misstanden wel worden geconstateerd maar niet gerapporteerd en dat u antwoordde dat u dat niet kon uitsluiten?2
Ja. Mijn antwoord was: «De medewerker heeft altijd de mogelijkheid om misstanden te rapporteren. Indien hij hierbij in de knel komt met een volgende activiteit dan lost hij dit in eerste instantie zelf op. Indien hij hier niet uitkomt dan betrekt hij zijn leidinggevende. Ik kan echter niet uitsluiten dat de situatie die in de vraag geschetst wordt, zich soms in de praktijk voordoet.»
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren niet of nauwelijks invullen?
Deze mening deel ik. Een inspectie bestaat uit het bezoeken van een bedrijf en het vastleggen van de bevindingen omtrent naleving van de regelgeving. Binnen de NVWA wordt gemonitord of inspecteurs dat ook daadwerkelijk doen.
Deelt u de mening dat het zeer ernstig zou zijn als toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locaties toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, geen rapporten van bevindingen opstellen terwijl dit gezien de aangetroffen situatie wel wenselijk zou zijn?
Deze mening deel ik. De inspecteurs van de NVWA treden tegen overtredingen op conform het interventiebeleid. De hoofdregel is dat niet van het interventiebeleid wordt afgeweken. Een inspecteur kan, gezien de omstandigheden van het geval, van het interventiebeleid afwijken. Dit moet hij motiveren en het moet schriftelijk worden vastgelegd.
Hoe vergewist u zich ervan dat toezichthouders die in stallen komen of binnen andere (sub)domeinen op locatie toezicht moeten houden op diergezondheid of dierenwelzijn, hun inspectieformulieren wel invullen en hoe kan de Kamer controleren of dit wel gebeurt?
Door de toezichthouders van de NVWA worden inspectielijsten ingevuld. De NVWA maakt de resultaten van inspecties openbaar door de publicatie van naleefmonitoren voor roodvlees slachthuizen en pluimveeslachterijen. Van deze monitoren kan uw Kamer kennisnemen. De controle op het door inspecteurs invullen van inspectielijsten is een taak van het management van de NVWA.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam binnen de NVWA onder andere als taak heeft om inspecteurs te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen?
Het uniformiteitsteam binnen de NVWA heeft tot taak om medewerkers van de NVWA die bij de slachthuizen toezicht houden te begeleiden bij het invullen van formulieren en het schrijven van rapporten van bevindingen. Het doel daarvan is uniform optreden.
Kunt u bevestigen dat het uniformiteitsteam onderzoek doet naar de wijze waarop inspecties worden uitgevoerd en hierover rapporteert? Zo ja, ontvangt u deze rapporten en bent u bereid de rapporten naar de Kamer te sturen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 23 heb aangegeven begeleidt het uniformiteitsteam medewerkers van de NVWA die toezicht houden in de slachthuizen. Daarover worden geen rapporten opgesteld. De begeleiding van de medewerkers wordt door het uniformiteitsteam wel geanalyseerd om de begeleiding verder te verbeteren.
Hebben de reguliere toezichthouders en de inspecteurs uit de dierenwelzijnsteams dezelfde bevoegdheden op het gebied van opsporing en handhaving? Zo nee, kunt u toelichten wat het verschil is?
Dierenartsen en andere inspecteurs van de NVWA zijn aangewezen als toezichthouders. Daarnaast is een deel van hen beëdigd als buitengewoon opsporingsambtenaar (boa). Toezichthouders zijn op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd tot bijvoorbeeld het vorderen van inlichtingen, het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden, het onderzoeken van zaken en het nemen van monsters daarvan en het onderzoeken van vervoermiddelen en hun lading. De boa’s hebben wettelijke bevoegdheden op grond van de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering.
Hoeveel NVWA-medewerkers tellen de dierenwelzijnsteams, hoeveel van hen hebben een studie diergeneeskunde afgerond, hoeveel tijd is er voor hen beschikbaar voor inspecties in de veehouderij en is dit volgens u voldoende om jaarrond meldingen van dierverwaarlozing in de veehouderij op te pakken?
De dierenwelzijnsteams van de NVWA tellen 32 medewerkers, waarvan er 10 een studie diergeneeskunde hebben afgerond. Inspecties in de veehouderij kunnen betrekking hebben op dierenwelzijn, maar ook op diergeneesmiddelen en I&R. Voor het toezicht op dierenwelzijn zet de NVWA in 2019 8% van het aantal voor toezicht beschikbare uren in en voor het toezicht op diergezondheid 9%. Dit staat in het jaarplan 2019 van de NVWA dat ik op 21 december 2018 aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 33 835, nr. 109). Binnen het beschikbare budget zal de NVWA haar activiteiten altijd moeten prioriteren. Deze prioritering wordt in het jaarplan toegelicht.
Als de reguliere toezichthouders bij twijfel over de situatie, bijvoorbeeld in een stal, de hulp kunnen inroepen van een dierenarts uit de dierenwelzijnsteams, zoals u schreef in antwoord op de feitelijke vragen over de NVWA-voortgangsrapportage, hoe vaak is dat de afgelopen vijf jaar dan gebeurd en wat was hiervoor de reden?3
De vraag hoe vaak in de afgelopen vijf jaar door reguliere toezichthouders de hulp in is geroepen van een dierenarts van een dierenwelzijnsteam kan ik niet beantwoorden. Deze vorm van collegiale bijstand wordt niet geregistreerd.
Is er bij de dierenwelzijnsteams jaarrond capaciteit beschikbaar voor dergelijke hulpvragen? Zo nee, op welk moment is het aantal beschikbare uren van de dierenwelzijnsteams reeds opgemaakt voor de rest van het jaar?
De dierenartsen uit de dierenwelzijnsteams zijn jaarrond beschikbaar voor hulpvragen van reguliere toezichthouders.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat financiële krimp «dwingt tot een aantal keuzes», waardoor «de volgende taken in 2018 niet meer worden opgepakt: de nalevingsmeting en gericht inspecteren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers»?4
Ja, dat kan ik bevestigen.
Hoeveel inspecties heeft de NVWA in 2018 uiteindelijk uitgevoerd in de sectoren melkvee, nertsen, opfokleghennen, vleeskuikenouderdieren, paarden, konijnen en kleine grazers, hoeveel hiervan hebben plaatsgevonden op basis van een melding, hoeveel op basis van het reguliere toezicht, waar waren deze inspecties op gericht en wat waren hierbij de bevindingen?
De door u gevraagde informatie staat in de onderstaande tabellen:
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
5
2
3
Vleeskuikenouderdieren
1
1
Paarden
112
76
36
Schapen en geiten
181
126
55
Runderen
318
171
147
Sector
Aantal inspecties
Inspecties akkoord
Inspecties niet akkoord
Nertsen
1
1
Konijnen
4
2
2
Paarden
54
46
8
Schapen en geiten
77
52
25
Runderen
250
145
105
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget en is dit ook daadwerkelijk gebeurd? Zo ja, hoeveel inspecties zijn er minder uitgevoerd en in welke sectoren en welke subdomeinen?5
Ja, ik kan bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de frequenties voor toezicht op dierenwelzijn zoals ze zijn opgesteld in het verbeterplan mogelijk omlaag zouden worden gebracht door een verminderd budget. Dit is niet daadwerkelijk gebeurd. In het jaarplan voor 2018 staat namelijk ook dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is wat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt.6
Kunt u bevestigen dat de NVWA in haar jaarplan voor 2018 schreef dat de naleving met name in de pluimveeslachthuizen niet op een niveau is dat deze verlaging van de inspectiedruk rechtvaardigt?6
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Zijn er in 2018 minder inspecties uitgevoerd in pluimveeslachthuizen dan in eerdere jaren?
Zie mijn antwoord op vraag 31.
Hoeveel rapporten zijn er in de afgelopen drie jaar door NVWA-toezichthouders geschreven over de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis?
In de onderstaande tabel staat hoeveel rapporten van bevindingen er in de afgelopen drie jaar door de toezichthouders van de NVWA zijn geschreven voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis. Voor de aanvoer van niet-transportwaardige dieren naar het slachthuis kan zowel tegen de veehouder, de transporteur als het slachthuis een rapport van bevindingen worden opgemaakt.
Jaar
Aantal rapporten van bevindingen
2016
255
2017
233
2018
250
Bent u bereid de vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken, dus uiterlijk 22 maart 2019, te beantwoorden?
Ja.
Standpuntbepaling in het Europees Parlement over een hoger toegestaan restgehalte van neonicotinoïden |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel van de Europese Commissie om het maximaal toegestane restgehalte van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen op producten te verhogen?1
Ja, ik ben bekend met het voorstel. Het voorstel bevat nieuwe Maximale Residu Limieten (MRL’s) voor acht actieve stoffen, waaronder één neonicotinoïde (clothianidin). Daarnaast bevat het voorstel de opname van één stof (Metschnikowia fructicola strain NRRL Y-27328) in een lijst met stoffen waarvoor geen MRL’s nodig zijn. In vijf gevallen gaat het om de verhoging van MRL’s, vanwege de toelating van het gebruik bij enkele gewassen. De MRL wordt in die gevallen, aangezien dat veilig kan, verhoogd van de waarde bij niet-gebruik (standaard gesteld op een niveau van 0,01 mg/kg) naar een waarde die bij gebruik van de stof haalbaar is bij goed landbouwkundig gebruik. In drie gevallen gaat het hierbij om MRL’s ten behoeve van de eisen van het internationale handelsverkeer voor ingevoerde producten (invoertoleranties). Het voorstel voor de verhoging van de bestaande EU-MRL van 0,03 naar 0,3 mg/kg clothianidin in aardappel betreft een invoertolerantie gebaseerd op landbouwkundig gebruik van deze werkzame stof in Canada.
Wat vindt u van dit voorstel van de Europese Commissie?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft namens Nederland ingestemd met het voorstel. Het voorstel is immers gebaseerd op (negen) in 2018 gepubliceerde risicobeoordelingen van European Food Safety Authority (EFSA), die aangeven dat de nu voorgestelde MRL’s geen reden geven voor zorg voor de voedselveiligheid. De Nederlandse deskundigen kunnen zich vinden in deze conclusies van EFSA.
Kunt u aangeven wanneer u voor het eerst kennis heeft genomen of kennis heeft kunnen nemen van het initiatief om te komen tot dit voorstel?
De basis van de aanpassingen ligt in ontvangen verzoeken die belanghebbenden hebben gedaan op basis van artikel 6, lid 2 van Verordening (EG) nr. 396/2005. Die verzoeken zijn op verschillende momenten in de jaren 2017 en 2018 bij de voor die stoffen aangewezen lidstaten ontvangen en in behandeling genomen. De EFSA-opinies over de evaluaties van de lidstaten zijn op verschillende momenten in 2018 gepubliceerd. Dit is het moment dat ook anderen formeel kennis hebben kunnen nemen van de aanvraag.
Het Commissievoorstel op basis hiervan is tijdens de vergadering van het Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid – pesticideresiduen (PCVD-pr) van 26 en 27 november 2018 besproken. De lidstaten hebben op 27 november 2018 unaniem met dit voorstel ingestemd.
Zijn Nederlandse experts betrokken bij de voorbereiding van dit voorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het Nederlandse standpunt geweest en hoe zijn de voorbereidende gesprekken verlopen?
De voorbereiding van het voorstel is een taak van de Europese Commissie, die zich daarbij baseert op de opinie van de EFSA. Deskundigen uit de lidstaten – anderen dan zij die werken in dienst van de Europese Commissie en de EFSA – spelen hierbij geen rol. Nationale experts – in Nederland deskundigen van het Ministerie van VWS, van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en van het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) – zijn wel betrokken bij de behandeling van het voorstel in het Permanent Comité voor de Voedselketen en Diergezondheid, sectie pesticideresiduen (PCVD-pr). Deze deskundigen konden zich vinden in de bevindingen van de EFSA. Het Ministerie van VWS heeft daarop geconcludeerd dat de veiligheid van de consument in het voorstel voldoende beschermd is en heeft het voorstel daarom gesteund.
Klopt het dat het middel clothianidin niet toegestaan is voor gebruik in Europa? Zo ja, wat is de reden dat dit middel niet is toegestaan en wat is de reden dat een hogere residuwaarde op producten wel wordt toegestaan?
In mei 2018 is de goedkeuring van de stof clothianidin ingeperkt tot enkel toepassingen in kassen. Ik heb uw Kamer hier op 24 april 2018 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 421). De aanvrager heeft daarna besloten de verlenging van de goedkeuring van deze stof niet langer te ondersteunen, waardoor deze goedkeuring per 31 januari 2019 geheel is vervallen.
Als een stof op Europees niveau niet is goedgekeurd als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, geldt in de Europese Unie dat residuen van de stof niet aantoonbaar mogen zijn in dat gewas (bij een standaardniveau van 0,01 mg/kg). Als gebruik in een derde land wél is toegelaten, heeft een belanghebbende in dat land, zoals in het voorliggende geval heeft plaatsgevonden, de mogelijkheid een hogere MRL (een zogenaamde «invoertolerantie») aan te vragen. Deze invoertolerantie wordt verleend, als uit een risicobeoordeling blijkt dat voedsel en diervoeder ook met een hogere MRL veilig is voor consumptie.
Vindt u het verdedigbaar dat u landen buiten Europa in staat stelt om het middel te blijven gebruiken, waarbij een hogere residuwaarde op het product geen probleem is, terwijl dit middel voor de Nederlandse en Europese boeren verboden is en kunt u aangeven hoe u voor deze maatregel en het beoogde besluit draagvlak kan vinden bij de Nederlandse boeren?
De inperking van het gebruik van clothianidin is niet ingesteld vanwege een risico voor de volksgezondheid, maar vanwege de risico’s van de stof voor het milieu, in het bijzonder de bijen. De aanvrager heeft daarna besloten de verlenging van de Europese goedkeuring van deze stof niet langer te ondersteunen, waardoor deze goedkeuring per 31 januari 2019 geheel is vervallen. De residuwetgeving betrekt de mogelijke schadelijkheid voor het milieu in derde landen niet in de residubeoordeling; dit is een verantwoordelijkheid van het land waar het middel wordt toegepast.
Klopt het dat alle lidstaten inclusief Nederland voor het verhogen van de maximale residulimiet (MRL) gestemd hebben omdat er geen gevaar is voor de volksgezondheid?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat u het verzoek tot tijdelijke vrijstelling van het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB heeft afgewezen?2
Ja, ik heb uw Kamer hier op 28 januari 2019 over geïnformeerd (Kamerstuk 27 585, nr. 443).
Herinnert u zich dat met het niet toestaan van een tijdelijke vrijstelling van het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB boeren aangewezen zijn op andere en meer milieubelastende middelen (dat laatste omdat er vaker een behandeling moet plaatsvinden)?
Ik heb eerder aan uw Kamer gemeld dat de alternatieve werkzame stoffen voor de drie ingeperkte neonicotinoïden niet per se een lager risicoprofiel hebben. De Europese Commissie is hierop in het besluitvormingsproces gewezen door enkele lidstaten – waaronder Nederland (Kamerstuk 27 858, nr. 396). De feitelijke milieubelasting is afhankelijk van de plaagdruk, de gekozen alternatieve werkzame stoffen en de hoeveelheid en frequentie van het gebruik ervan.
Wat is uw argument om de Nederlandse boeren op te zadelen met beperkingen van een aantal gewasbeschermingsmiddelen terwijl deze in de ons omringende landen wel gebruikt mogen worden en er door een onafhankelijke organisatie de landbouwkundige noodzaak is aangetoond (voorbeeld: suikerbietenteelt) terwijl u andere, niet-Europese landen in de gelegenheid stelt producten met een hoger residu te leveren en hoe verhoudt dit zich tot een gelijk en eerlijk speelveld?
De restricties op het gebruik van de drie neonicotinoïden zijn ingesteld wegens de risico’s voor bijen. Om de bijen in Nederland te beschermen heb ik ingestemd met de Europese restricties op het gebruik van drie neonicotinoïden. Over de situaties en overwegingen van niet-EU landen kan ik geen uitspaken doen.
Bij het instemmen van Nederland met de aanpassing van de MRL van clothianidin is conform de wetgeving alleen het waarborgen van de veiligheid van de consument in overweging genomen.
Als de steun van Nederland voor het betreffende voorstel is gelegen in de afspraak uit het regeerakkoord om invulling te geven aan een nationaal beleid dat erop gericht is om zo efficiënt mogelijk aan de Europese eisen te voldoen en een gelijk speelveld tussen producenten in de verschillende EU-landen vereist dat er zo min mogelijk zogeheten nationale koppen op Europese regels zijn, deelt u dan de mening dat de tijdelijke vrijstelling van Cruiser SB gerechtvaardigd zou zijn nu de Belgische bietentelers een behoorlijk voordeel hebben op de Nederlandse bietentelers? Zo nee, hoe is het gelijke speelveld geborgd nu u kennis kunt nemen van de gewasbeschermingsplannen die door veel boeren op dit moment worden besproken en opgesteld, waarbij alternatieven voor de bietenteelt worden gezocht?
Ik wil u verwijzen naar mijn brief naar uw Kamer over mijn beslissing om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB (Kamerstuk 27 585, nr. 443). Het verlenen van tijdelijke vrijstellingen is een nationale bevoegdheid en zorgt per definitie voor een ongelijk speelveld. Zo is in Duitsland recentelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling van dit middel afgewezen.
Ik wil u daarnaast melden dat ik recent tijdelijke vrijstelling heb verleend voor een alternatief gewasbeschermingsmiddel tegen de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten. Hiermee krijgen telers voor de korte termijn de mogelijkheid om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Op lange termijn moeten door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen. Ik zal hier in het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» verdere aandacht aan geven.
Kunt u een overzicht geven van het aantal controles op residuen bij producten zoals groente, fruit en aardappelen en de geconstateerde waarden en de toegestane normen (graag een overzicht per jaar over de afgelopen vijf jaar, een uitsplitsing naar gangbare landbouw en biologische landbouw, naar chemische middelen en toegestane biologische middelen en naar de diverse productgroepen en producten in Nederland, Europa en de rest van de wereld)?
Een antwoord dat voldoet aan uw specificaties vergt een uitzonderlijk omvangrijk rapport of een verwijzing naar de elf bronnen waarin de gevraagde informatie al openbaar gemaakt is. Ik kies voor de tweede optie.
Het aantal monsters dat in Nederland op residuen van gewasbeschermingsmiddelen wordt onderzocht en de resultaten daarvan, zijn opgenomen in de rapportages van de NVWA3, 4, 5, 6, 7, in totaal 62 pagina’s. De geldende toegestane normen (Maximale Residu Limieten, MRL’s) zijn opgenomen in Verordening 396/2005. De lijst met MRL’s voor alle producten is opgenomen in bijlagen II, III en V van deze verordening. In de laatste geconsolideerde versie van de verordening8 is deze lijst 2801 pagina’s lang; het aantal MRL´s is meer dan 100.000.
EFSA brengt jaarlijks een samenvattend overzichtsrapport9, 10, 11, 12, 13 uit met de belangrijkste resultaten van het residuonderzoek in alle lidstaten van de EU. Deze rapportage omvat de resultaten van het onderzoek uit het gecoördineerde monitoringplan van de Europese Unie en samenvattingen van de resultaten van de nationale controleprogramma’s van de lidstaten. Deze rapporten, die over de laatste vijf jaar in totaal ruim 700 pagina’s beslaan, besteden eveneens aandacht aan de onderzoeksresultaten van biologische producten. Daarbij wordt ook een vergelijking gemaakt met gangbare producten. Een onderscheid of een middel met een MRL biologisch is of in de biologische teelt is toegelaten, wordt daarbij niet gemaakt; dat is immers niet relevant voor de residumonitoring. Wat producten uit derde landen betreft: de EFSA-rapporten bevatten ook overzichten van de uitgevoerde controles van deze producten.
Het meest recente EFSA-rapport laat onder meer zien dat 96,2% van alle controles voldoet aan de EU-limieten. Het percentage overschrijdingen was 2,4% bij producten uit EU-landen (inclusief IJsland en Noorwegen) en 7,2% bij producten uit derde landen.
Van de onderzochte producten van biologische landbouw bevatte 83,1% geen meetbare residuen; 15,6% had residuen die voldeden aan de wettelijke limieten en 1,3% voldeed niet aan de wettelijke limieten.
Wilt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder vlees, die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen – carnivoren, herbivoren en omnivoren – en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door?» Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?2
Kent u het bericht «Tweede Week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 miljard euro bedraagt en deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?4
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan en inspireert deze opvatting u om de Week zonder vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?5
Zou u zo vriendelijk willen zijn deze vragen voor 11 maart 2019 te beantwoorden?