Het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u het bericht gelezen over het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen?1
Ja, dat bericht is bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om minderjarigen met een zuipbus naar Belgische discotheken te brengen, waardoor minderjarige Nederlandse jongeren de nieuwe leeftijdsgrens kunnen omzeilen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om dergelijke initiatieven tegen te gaan? Hoe kan het preventie- en handhavingsplan van gemeenten hierin een rol spelen?
Zolang in de bus geen alcohol wordt verkocht aan minderjarigen, is geen sprake van overtreding van de Drank- en Horecawet. Het preventie- en handhavingplan van gemeenten zal hierin dan ook geen rol van betekenis kunnen spelen, anders dan dat het belang wordt onderkend van het bieden van voldoende initiatieven voor de jeugd binnen de eigen gemeente.
In hoeverre is sprake van het aanzetten van jongeren tot het begaan van strafbare feiten?
Het betreft vervoer naar België en weer terug. Er is geen sprake van het aanzetten tot het begaan van strafbare feiten.
Indien de jongeren bij terugkomst in Nederland overlast veroorzaken, welke mogelijkheden zijn er dan om op te treden?
Als de jongeren bij terugkomst zich «in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden» en daarmee overlast veroorzaken, kan worden opgetreden op grond van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel dat ziet op openbare dronkenschap.
Het bericht dat huisartsen als strenge poortwachters bijdragen aan de hoge kankersterfte in Nederland |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «De huisarts als strenge poortwachter draagt bij aan hoge kankersterfte»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
In hoeverre kunt u zich vinden in de stelling van de columnist dat kankerpatiënten door het strenge doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit tot hoge kankersterfte in Nederland leidt?
Ik zie geen reden om aan te nemen dat kankerpatiënten door een streng doorverwijsbeleid van de huisarts regelmatig te laat worden behandeld door een specialist en dat dit leidt tot hoge kankersterfte in Nederland. Het onderzoek in de Lancet, waar de columnist in zijn opinie naar verwijst, betreft een onderzoek naar de kans op overleving bij kanker in de periode 1999–2007 in verschillende Europese landen. In alle Europese landen is de prognose bij kanker de afgelopen jaren verbeterd. Nederland scoort in het algemeen beter dan het Europese gemiddelde wat betreft de prognose van kankerpatiënten, met uitzondering van de overleving van nier- en maagkanker. Die ligt onder het Europese gemiddelde.
In het onderzoeksartikel van de Lancet worden mogelijke verklaringen gegeven voor de verschillen tussen de landen, zonder dat dit onderbouwd wordt met data, zoals het stadium van de kanker waarmee de patiënt binnenkomt, verschillen in aanpak bij diagnosestelling en screening en socio-economische factoren zoals leefstijl en de algemene gezondheid. In het artikel wordt aangegeven dat verder onderzoek nodig is om de bevindingen nader te duiden.
Heeft u data tot uw beschikking om de stelling van de columnist te bevestigen dan wel te ontkrachten? Gaat u deze data analyseren?
Er zijn geen aanwijzingen dat de poortwachterrol van de huisarts een negatieve rol speelt bij de overleving van kanker. Nederlands onderzoek laat zien dat er wat betreft het zorgtraject bij colorectale kanker geen sprake is van vertraging in het zorgproces door de rol van de huisarts2.
Zoals ik in mijn beantwoording van vraag 2 heb aangegeven, geeft het onderzoek, dat gepubliceerd is in de Lancet, ook geen inzicht in factoren die de Europese verschillen verklaren. Diverse experts hebben in de media gereageerd op het onderzoek in de Lancet. Daarbij wordt onder andere gewezen op de relatief goede landelijke Nederlandse kankerregistratie, waardoor de vergelijking met andere landen voorzichtig moet worden geïnterpreteerd. Door minder goede registratie kan er sprake zijn van overschatting van de overleving in sommige andere landen3.
Krijgt u van huisartsen signalen dat zij beschikken over onvoldoende instrumenten/vaardigheden om te beslissen over een eventuele doorverwijzing als er vermoedens bestaan over de aanwezigheid van kanker?
Het Nederlands huisartsen genootschap (NHG) geeft aan dat er geen signalen bekend zijn van huisartsen dat zij over onvoldoende instrumenten of vaardigheden beschikken om te beslissen over een eventuele doorverwijzing bij een vermoeden van kanker. Het verwijsbeleid van de huisarts is gebaseerd op medisch inhoudelijke gronden, met een zorgvuldige triage van de klachten en klachtpatronen, waarmee patiënten zich presenteren. Bij aspecifieke klachten en symptomen is het beloop daarbij een belangrijk gegeven. Diagnostiek, behandeling, begeleiding en verwijzing vinden plaats op basis van wetenschappelijk onderbouwde en landelijk gedragen richtlijnen voor oncologische zorg, zodat de juiste zorg door de juiste zorgverlener wordt geboden. Het beleid wordt in overleg met de patiënt bepaald. Bij twijfel of verdenking op kanker verwijst de huisarts altijd door voor nadere diagnostiek.
Krijgt u vaker signalen van kankerpatiënten dat zij van mening zijn dat zij te laat zijn doorverwezen naar specialistische zorg?
De inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft geen landelijk beeld over het al dan niet doorverwijzen van kankerpatiënten door de huisarts. De IGZ ontvangt incidenteel meldingen van patiënten of naasten die aangeven dat ze te laat zijn doorverwezen door de huisarts naar de tweede lijn. Er is hier echter geen trend uit op te maken. Ik zie dan ook geen reden om aan te nemen dat huisartsen in het algemeen te streng hun poortwachtersol vervullen.
Wie dient naar uw mening de doorslaggevende stem te hebben in het huisartsconsult? Is dat de patiënt die zich zorgen maakt over de aanwezigheid van kanker, en wellicht al te maken heeft met relevante klachten/symptomen, of is dat de huisarts die rationeel tracht te handelen, conform richtlijnen vanuit zijn poortwachtersfunctie? Welke rol dient shared-decisionmaking te spelen in het huisartsenconsult?
Ik ben van mening dat de huisarts in goed overleg met de patiënt gezamenlijk tot een keuze moet komen over de gewenste te volgen behandeling. Het behoort tot de deskundigheid van de huisarts om een inschatting te maken of (diagnostische) verwijzing al dan niet geboden is. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de patiënt en diens (medische) voorgeschiedenis (zoals verhoogd risico op kanker vanwege erfelijkheid of familiaire belasting). Het behoort ook tot de taak van de huisarts om patiënten op te vangen en begeleiden, die zich zorgen maken over hun gezondheid. De besluitvorming moet dus afgestemd worden op het individuele risico en de verwachtingen van de patiënt.
Acht u het opportuun om huisartsen beter te equiperen om verstandige keuzes te maken met betrekking tot doorverwijzing bij vermoedens van kanker, zonder daarbij overdiagnose en overbehandeling in de hand te werken? Zo ja, welke rol ziet u weggelegd voor opleidingen en richtlijnen? Zo nee, waarom niet?
Het NHG werkt voortdurend aan ondersteuning van de beroepsgroep met state-of-the art richtlijnen, implementatiematerialen en producten en scholing. Op gebied van oncologische zorg wordt hiervoor samengewerkt met andere partijen zoals het Integraal kankercentrum Nederland (IKNL). Binnenkort verschijnt er een NHG-standpunt over oncologische zorg door de huisarts. Daarnaast wordt om de kwaliteit van kankerzorg te bevorderen een zorgstandaard kanker ontwikkeld, deze zal dit jaar verschijnen.
Het bericht dat ‘plain packaging’ als effect heeft dat sigaretten minder aantrekkelijk worden gevonden en rokers meer geneigd zijn te stoppen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?1
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.
Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.
Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.
Multiresistente bacteriën bij deelnemers aan de jihad in Syrië |
|
Joram van Klaveren (PVV), Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met berichten uit Israël dat jihadisten afkomstig uit Syrië besmet kunnen zijn met multiresistente bacteriën?1
Ja
Wat is uw inschatting van het gevaar voor Nederland? Waarop baseert u dit?
De Werkgroep Infectiepreventie (WIP) stelt richtlijnen op voor infectiepreventie in ziekenhuizen. Deze richtlijnen zeggen onder andere dat mensen die in een buitenlands ziekenhuis opgenomen zijn geweest en vervolgens in een Nederlands ziekenhuis moeten worden opgenomen een risicogroep zijn en in isolatie moeten worden verpleegd totdat is onderzocht of de patiënt een resistente bacterie bij zich draagt. Wanneer dit niet het geval is kan de isolatie worden opgeheven.
Ook jihadisten die in een buitenlands ziekenhuis behandeld zijn en vervolgens in Nederland in een ziekenhuis worden opgenomen vallen onder deze richtlijnen.
Wanneer er geen ziekenhuisopname in het buitenland heeft plaatsgevonden worden de jihadisten (vanuit gezondheidsperspectief) beschouwd als «gewone» reizigers, waar het besmetting met multiresistente bacteriën betreft. Ook «gewone» reizigers kunnen namelijk multiresistente bacteriën oplopen. Het risico hierop is echter klein ten opzichte van het risico hierop tijdens een ziekenhuisopname in een buitenlands ziekenhuis. In tegenstelling tot patiënten die in een buitenlands ziekenhuis zijn behandeld, worden «gewone» reizigers volgens de huidige richtlijnen niet gezien als een risicogroep voor de verspreiding van multiresistente bacteriën. Ze worden dan ook niet standaard bij opname in een ziekenhuis in Nederland in isolatie verpleegd of gescreend op dragerschap.
Worden naar Nederland terugkerende jihadisten gescreend op ziektes? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat alle terugkerende jihadisten behalve opgepakt, ook in quarantaine moeten totdat duidelijk is dat ze niet besmet zijn met gevaarlijke ziektes en bacteriën? Zo nee, waarom niet?
Nee. Omdat het risico op verspreiding beperkt is en niet anders dan bij «gewone» reizigers is het onnodig deze persoon in quarantaine te plaatsen. Voor wat betreft het oppakken van terugkerende jihadisten, is het aan het openbaar ministerie om over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Ik verwijs u graag naar de brief aan uw Kamer met de beleidsopvolging op het 34e Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN). Daarin worden de zorgen geuit over radicalisering en jihadgang van Nederlandse moslims en worden de maatregelen beschreven die ingezet worden tegen de dreiging van geradicaliseerde jihadisten (Kamerstuk 29 754-238).
De toename van het aantal drugsslachtoffers bij ziekenhuizen |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tv-uitzending waarin drugshulpverleners alarm slaan over het flink gestegen aantal drugsbehandelingen op de eerste hulp van ziekenhuizen?1, en kent u het bericht «Vooral festival-bezoeker gaat hard op xtc»? 2
Ja.
Maakt u zich eveneens ernstig zorgen over de enorme toeloop van synthetische drugs in het uitgaanscircuit, het feit dat driekwart van de patiënten zich meldt met serieuze vergiftigingsverschijnselen, en dat het meestal jonge patiënten betreft? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik maak mij inderdaad zorgen. Volgens VeiligheidNL, dat de cijfers uit het registratiesysteem LIS publiceerde3, kan de toename vooral toegeschreven worden aan de stijging van het aantal SEH-behandelingen in de algemene ziekenhuizen als gevolg van GHB-gebruik. Van dit middel is bekend dat het lastig te doseren is en dat overdosering een coma tot gevolg kan hebben. Dat GHB-gebruikers dit als vanzelfsprekend voor lief lijken te nemen, terwijl GHB bovendien een hoog verslavingsrisico vormt vind ik zeer zorgelijk.
Dat door bepaalde groepen uitgaanders, in het bijzonder frequente bezoekers van zogenaamde techno en hardhouse party’s, het gebruik van XTC als normaal wordt beschouwd baart mij eveneens zorgen, te meer daar de gemiddelde XTC-pil tegenwoordig twee maal zoveel van de werkzame stof MDMA bevat als enkele jaren geleden.
Ik ben alert op ontwikkelingen in het middelen gebruik onder jongeren en heb het Trimbos-instituut gevraagd extra aandacht te hebben voor verschuivingen in de jongerencultuur in relatie tot middelengebruik. Dit kan leiden tot aanvullingen van het programma Veilig en Gezonde Horeca en Evenementen (VGH) dat dit voorjaar van start gaat in vervolg op het project Veilig en Gezond Uitgaan.
Deelt u de mening dat bovenstaande berichten aantonen dat het gebruik van synthetische drugs, waaronder xtc, steeds omvangrijker en problematischer wordt? Zo nee, waarom niet? Over welke cijfers ten aanzien van het gebruik van synthetische drugs beschikt u?
In het Jaarbericht 2012 van de Nationale Drug Monitor (NDM)4 wordt het aantal actuele GHB-gebruikers geschat op 22.000 en het aantal XTC-gebruikers op 44.000. Duidelijke trends in gebruik zijn moeilijk aan te geven. XTC wordt in het bijzonder door bepaalde groepen uitgaanders gebruikt. GHB wordt steeds meer thuis gebruikt in plaats van tijdens uitgaan.
Uit de Kerncijfers Verslavingszorg 20125 van het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is af te leiden dat de hulpvraag vanwege problematisch XTC-gebruik gering is en sinds 2005 is afgenomen. Voor GHB is de hulpvraag sinds 2006 juist toegenomen.
Uit het Jaarbericht 2012 van de NDM blijkt, dat het merendeel van de XTC-incidenten gemeld wordt op de EHBO’s van grootschalige evenementen en dat de incidenten overwegend mild van aard zijn. Niettemin blijkt de ernst van de incidenten toegenomen: in 2009 viel 7% in de categorie matige of ernstige intoxicatie, in 2012 was dat 20%. Incidenten als gevolg van XTC-gebruik vinden meestal hun oorzaak in oververhitting als gevolg van een hoge dosering MDMA.
Het aandeel matige en ernstige GHB-intoxicaties, waarbij relatief vaak hulp door ambulancediensten en spoedeisende hulp (SEH) moet worden verleend, steeg van 34% in 2009 naar 68% in 2012.
Op grond van deze gegevens stel ik vast dat met name het gebruik van GHB problematischer lijkt te worden.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat het aantal drugsgebruikers dat zich bij de eerste hulp meldt zo spoedig mogelijk drastisch teruggedrongen wordt? In hoeverre heeft u daarbij zowel aandacht voor de acute gevaren van synthetische drugs als de verslavende werking?
Van GHB is bekend dat het lastig te doseren is en dat overdosering een coma tot gevolg kan hebben. Bij GHB-gebruik is niet alleen de kans op acute gezondheidsschade hoog, ook treedt bij frequent gebruik snel verslaving op en is afkicken moeilijk. Door de instellingen voor verslavingszorg is via medisch-wetenschappelijk onderzoek met steun van VWS recent een protocol ontwikkeld om het proces van ontgifting, afkicken, goed en veilig te behandelen. Inmiddels is gebleken dat relatief veel GHB-verslaafden na hun ontgifting en behandeling vrij snel terugvallen in het gebruik van GHB, waarschijnlijk vanwege de onweerstaanbare «trek of craving». Ik heb de verslavingszorginstellingen daarom opnieuw steun verleend om samen met het wetenschappelijk verslavingsinstituut van de Radboud Universiteit, het NISPA, een adequate vervolgbehandeling, waarbij terugval wordt gereduceerd, te ontwikkelen. Dit protocol zal naar verwachting in 2015 worden opgeleverd.
Daarnaast is ook een protocol ontwikkeld voor behandeling van patiënten die GHB hebben gebruikt bij de SEH, zodat acute gezondheidsrisico’s worden onderkend en behandeld.
Ik ben inderdaad van mening dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat jongeren deze drugs gaan gebruiken. Voorlichting en preventie zijn de laatste jaren aangepast. Nadrukkelijk wordt gewezen op de gevaren van gebruik, zoals out gaan, (hoge) dosering, sterk verslavende werking. Ik ben in overleg met het Trimbos instituut om te bepalen welke aanvullingen op of veranderingen in de huidige preventieve aanpak effectief zouden kunnen zijn.
Deelt u de mening dat sterker ingezet dient te worden op het voorkomen dat jongeren deze drugs gaan gebruiken, omdat dit gezondheidsschade bij jongeren kan voorkomen, en omdat dit, gezien de hoge opnamegraad van patiënten die zich melden op de eerste hulp, een kosteneffectieve inzet van middelen is? Zo ja, hoe gaat u hier concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet? Hoe kan, zonder een sterkere nadruk op preventie, dit groeiende probleem dan wel worden aangepakt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van het Trimbos Instituut dat er meer incidenten met xtc zijn, onder andere omdat «er meer vervuilde pillen zijn en de werkende stof veel hoger is dan vier jaar geleden»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid? Zo nee, waarom niet?
Door het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) is in voorkomende gevallen van vervuilde pillen direct het waarschuwingssysteem van DIMS geactiveerd. Naar aanleiding van de signalen van DIMS over vervuilde pillen en de hogere dosis MDMA in XTC-pillen zijn de preventieboodschappen aangepast, zodatnog nadrukkelijker wordt gewezen op de gevaren van gebruik. Die preventie-boodschappen worden ook op party’s en festivals actief uitgedragen.
Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Beschikken gemeenten over voldoende financiële middelen om een effectief preventiebeleid vorm te geven? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet? Wat kunt u doen om gemeenten te helpen?
Zoals aangekondigd in het Nationaal Programma Preventie (NPP) start het Trimbos-instituut in april 2014 met steun van VWS het project Veilige en Gezonde Horeca en Evenementen (VGHE). Het project VGHE wordt een vervolg op het project Uitgaan Alcohol en Drugs. Doel van het programma is het middelengebruik (tabak, alcohol, drugs, inclusief roekeloos gedrag) en daarmee samenhangende problemen van jongeren in de leeftijd van 16 tot 24 jaar, terug te dringen. Daarbij worden ook gemeenten ondersteund bij het vormgeven van een gezond en veilig horeca- en evenementenbeleid. Onderdeel van dit project is bovendien een goede voorlichting aan jongeren en hun ouders over de risico’s van middelengebruik.
Ouders kunnen een belangrijke rol vervullen als het gaat om voorlichting aan hun kinderen over de risico’s van drugs. Voor betrouwbare informatie kunnen zijn terecht bij websites met betrouwbare informatie over de risico’s van middelengebruik (zoals drugsenuitgaan.nl en drugsinfo.nl), een informatielijn en factsheets en folders van zowel het Trimbos als verslavingszorginstellingen. Voor opvoedtips kunnen ze terecht op de website hoepakjijdataan.nl. Ook is het bijvoorbeeld mogelijk een gratis cursus Praten met uw kind te volgen.
Verslavingszorginstellingen hebben een samenwerkingsverband, Verslavings-Preventie Nederland (VPN). Zij hebben gezamenlijk een geïntegreerd pakket aan verslavingspreventie-interventies samengesteld, met behulp waarvan zij gemeenten een maatwerkaanpak kunnen bieden, afhankelijk van de lokale situatie.
Welke actoren dienen nog meer hun verantwoordelijkheid te nemen betreffende drugspreventie, en hoe worden zij gefaciliteerd?
Zie antwoord vraag 7.
Een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret.
Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3.
Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd4.
Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?
Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.
Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Henk van Gerven (SP), Gerard Schouw (D66), Esther Ouwehand (PvdD), Lutz Jacobi (PvdA), Norbert Klein (50PLUS), Dion Graus (PVV), Jesse Klaver (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
Regulering van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Onderschrijft u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar recent gepubliceerde factsheet over de e-sigaret? Hoe beoordeelt u de factsheet in het licht van de kritiek hierop van consumentenactiegroep Acvoda?1
Het RIVM heeft de factsheet over de e-sigaret2 opgesteld als onderdeel van een onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret dat de NVWA op mijn verzoek heeft verricht3. Ik heb u op 29 november 2013 per brief geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek4.
De rapportage van het RIVM geeft aan de hand van vragen en antwoorden een overzicht van de wetenschappelijke kennis over de veiligheid van de e-sigaret.
De consumentenactiegroep Acvoda is kort gezegd van mening dat het RIVM het gezondheidsrisico van de e-sigaret had moeten afzetten tegen de mogelijk te behalen gezondheidswinst. Dit maakte echter geen deel uit van de onderzoeksvraag. Omdat de e-sigaret als waar onder de Warenwet wordt aangemerkt is het vooral heel belangrijk dat het product net als andere consumentenproducten veilig gebruikt kan worden. Dat is waar de NVWA en het RIVM naar hebben gekeken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de e-sigaret, gegeven de uit het onderzoek van het RIVM blijkende risico’s, in het licht van artikel 18, lid a van de Warenwet, dat luidt: «…is het verboden: waren te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens ...»?
Naar aanleiding van een uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage5 is in de tweede helft van 2012 besloten om de e-sigaret aan te merken als een waar onder de Warenwet. Daarmee is het toezicht bij de NVWA komen te liggen.
De NVWA heeft daarop samen met het RIVM het reeds genoemde onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret uitgevoerd.
Op dit moment voert de NVWA bij navulverpakkingen van mengsels – e-liquids – met en zonder nicotine op de Nederlandse markt een controle uit op de naleving van de wettelijke voorschriften voor verpakkingen van chemische mengsels. De navulverpakkingen met nicotine behoren te voldoen aan eisen van de CLP-verordening6 (classificatie, etiketteren en verpakken van stoffen en mengsels), wat inhoudt dat deze verpakkingen voorzien moeten zijn van een juiste etikettering en in de meeste gevallen een kinderveilige sluiting. Om de veiligheid van de e-sigaret nog beter te kunnen borgen worden aanvullende eisen aan het product gesteld in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet7. Het toezicht op de naleving van deze eisen zal ook door de NVWA worden uitgevoerd.
Hoeveel (partijen van) e-sigaretten, navullingen en smaakstoffen worden jaarlijks door de NVWA gecontroleerd? Welk percentage van deze gecontroleerde producten werd door de NVWA vanwege strijdigheid met voornoemd artikel 18 van de Warenwet de laatste jaren uit de handel gehaald? Bij welk percentage ging het om voornoemde verontreiniging?
De NVWA heeft de afgelopen jaren geen controles uitgevoerd op e-sigaretten, navulverpakkingen en smaakstoffen omdat het product tot halverwege 2012 werd aangemerkt als geneesmiddel. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven voert de NVWA momenteel een onderzoek uit naar de naleving van de wettelijke eisen die nu al gelden voor navulverpakkingen. De NVWA zal in de toekomst ook toezicht houden op de naleving van de aanvullende eisen in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet. De NVWA heeft veel ervaring met het toezicht op zowel de productveiligheidswetgeving als de tabakswet.
Op 19 december jl. heb ik u samen met de Staatssecretaris van EZ een plan van aanpak NVWA gestuurd8, dat een handvat moet bieden voor prioriteitstelling en de noodzakelijke inzet voor handhaving en toezicht op basis van een risicoanalyse.
Hoe moet het toezicht van de NVWA op e-sigaretten worden gezien in het licht van het recent verschenen onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer, waarin wordt geconcludeerd dat de NVWA geen scherp zicht heeft op de naleving van wet- en regelgeving? Kan de Kamer erop vertrouwen dat naleving van wet- en regelgeving wat betreft de e-sigaret voldoende wordt gehandhaafd? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, hoewel het door u voorgestelde meer diepgaande onderzoek zonder meer wenselijk is, het te lang wachten met het passend reguleren van de e-sigaret een risico vormt voor de kwetsbare groep jongeren onder de 18 jaar, alsook de huidige gebruikers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Rebel op 16 en 20 december 20139, ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Een minimumleeftijd moet bij wet worden vastgesteld. Dit kan niet via een AMvB, omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Om een wettelijke basis te creëren, dient of de Warenwet of de Tabakswet te worden gewijzigd.
Om het stellen van een leeftijdsgrens in de Warenwet mogelijk te maken, moet die leeftijdsgrens uitdrukkelijk in de wet zelf worden vermeld of moet in de wet uitdrukkelijk worden opgenomen dat bij AMvB kan worden bepaald beneden welke leeftijd de verkoop van e-sigaretten kan worden verboden.
Om de e-sigaret onder de Tabakswet te brengen moet ook die wet worden gewijzigd, onder andere op het punt van de definitie van een tabaksproduct. Momenteel laat ik de verschillende opties in kaart brengen.
Deelt u voorts de mening dat snelle invoering van een minimumleeftijd van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten voornoemd risico verkleint? Zo ja, kunt u dit via de door u aangekondigde Algemene maatregel van bestuur nog voor 1 januari 2014 regelen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet, daarin afwegend de positie van het veld ten aanzien van deze minimumleeftijd (gezondheidsorganisaties, toezichthouder, producenten en consumenten)?
Zie antwoord vraag 5.
Het Foetaal Alcohol Syndroom |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten in de media over de gevolgen van het Foetaal Alcohol Syndroom?1
Ja.
Deelt u de mening dat door hierop nu actie te ondernemen in de toekomst veel ellende voor kinderen en ouders kan worden voorkomen, en daarnaast ook kosten voor de zorg op de lange termijn kunnen worden bespaard?
Ik ben van mening dat gezondheidschade bij het (ongeboren) kind, door het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap, zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Vindt u dat er nu genoeg kennis over het Foetaal Alcohol Syndroom bij hulpverleners bestaat, en er voldoende instellingen zijn met gespecialiseerde zorg waar ouders en kinderen terecht kunnen?
Zoals uit de NHG standaard preconceptiezorg blijkt, zijn zorgverleners goed op de hoogte van de risico’s van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Zorgverleners hebben echter relatief weinig ervaring met FAS. Geschat wordt dat FAS in Nederland bij 1 op de 10.000 geboorten voorkomt2. Ik heb begrepen dat het lastig is om de diagnose FAS te stellen omdat FAS veel verschijningsvormen heeft. Soms lijkt FAS op of gaat samen met andere gedragsafwijkingen zoals autisme of hyperactiviteit3. Er zijn nu vijf instellingen waar gespecialiseerde zorg wordt aangeboden en waar voldoende kennis over FAS aanwezig is. Ik zal bij de beroepsgroepen nagaan of dit als voldoende wordt ervaren.
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds niet alle huisartsen waarschuwen voor het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap? Hebben de beroepsgroepen van huisartsen, verloskundigen en gynaecologen al aandacht besteed aan de richtlijn zwangerschap en alcohol, zoals u hun gevraagd heeft?
Ja. De NHG-Standaard Preconceptiezorg geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. Deze standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. De standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken. Dit is conform het advies van de Gezondheidsraad.
Vrouwen die zwanger willen worden, zullen hierover niet altijd vooraf contact opnemen met hun huisarts. Huisartsen zijn daardoor niet altijd op de hoogte van de kinderwens van hun patiënten en zullen met hun voorlichting daarom niet altijd op tijd zijn. Belangrijk is dan ook dat er op dit punt goede publieksvoorlichting beschikbaar is onder meer op de websites www.alcoholinfo.nl en www.strakszwangerworden.nl die zich specifiek richten op het geven van advies aan (aanstaande) zwangeren.
Welke afspraken heeft u met de sector gemaakt over het zwangerschapslogo?
Invoering van het logo op alcoholhoudende dranken is voorzien met een goed nalevingpercentage in 2016 zoals aangegeven door de alcoholsector:
in sector bier 90%, sector wijn 70% en sector gedistilleerd 60%
Deze invoering geschiedt op basis van een pictogram naar Frans model.
VWS ontvangt van de alcoholsector jaarlijkse rapportages over de voortgang, met daarbij een vooruitblik op het komende jaar.
De brancheverenigingen voor bier, wijn en gedistilleerde drank, hebben toegezegd hun leden te verzoeken het logo goed zichtbaar te plaatsen. Hier heeft VWS ook op aangedrongen. De sector is begonnen haar leden hierover te benaderen. De verschillende brancheverenigingen en de STIVA (belangenorganisatie van de alcoholbranche) hebben toegezegd te bevorderen dat ook producenten die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging, zoals white labels (huismerken) en buitenlandse producenten, een zwangerschapslogo te gaan opnemen.
Afgesproken is de voortgang van het introduceren van het logo op alcoholhoudende dranken regelmatig te monitoren.
Klopt het dat in 2016 pas een zwangerschapslogo sectorbreed wordt gerealiseerd? Waarom duurt het zo lang?
Ja. De alcoholsector is reeds begonnen met het vrijwillig invoeren van het zwangerschapslogo. De branches hebben aangegeven dat een aantal producenten snel kan overgaan tot plaatsing van het logo en dat voor een deel van de producenten, waaronder de internationale bedrijven, meer tijd nodig is. De sector heeft aangegeven dat zij binnen 3 jaar de afgesproken implementatie realiseren.
Zwangeren die alcohol blijven drinken |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Marith Volp (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat er nog steeds teveel vrouwen alcohol drinken tijdens de zwangerschap?1
Ja.
Hoe ziet het Nederlandse preventiebeleid, specifiek gericht op dit punt, eruit?
De overheid adviseert geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Bij zwangerschap bestaat geen veilige hoeveelheid alcohol. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2005.
Dit wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd2. Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl.
Wat gebeurt er in Nederland qua preventiebeleid dat specifiek gericht is op de groep laag opgeleide vrouwen die het minst rekening blijkt te houden met de schadelijke invloed van alcohol op de ontwikkeling van de baby? Moet de conclusie zijn dat deze groep kennelijk niet goed genoeg wordt bereikt? Ontbreekt het aan goede, effectieve interventiestrategieën, of wordt beleid nog teveel gericht op het gemakkelijker bereiken van deze groep vrouwZn?
Er is veel algemene voorlichting beschikbaar (zie antwoord 2). Daarnaast kunnen (aanstaande) zwangeren met specifieke vragen ook terecht bij hun huisarts, gynaecoloog of verloskundige. Hiermee worden alle groepen bericht. Er wordt in de bestaande brochures wel rekening gehouden met de verschillende opleidingsniveaus. Zo is in de brochure «Wat je moet weten over alcohol en roken vóór, tijdens en na de zwangerschap» van Trimbos-instituut en Stap de taal eenvoudig gehouden, maar wordt ook, om ook de hoogopgeleide vrouw te overtuigen, nauwkeurig uitgelegd waarom alcohol tijdens de zwangerschap nooit veilig is.
Huisartsen en verloskundigen zijn voor kinderwensspreekuren en voorlichting speciaal voor getraind en zien 80% van alle zwangeren. Voor de verloskundigen is een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten kan bespreken en adviseren niet te drinken tijdens de zwangerschap.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol4 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Is het bij vrouwen in Nederland bekend dat alcoholgebruik (en roken) moet stoppen, gelijk al bij de gedachte zwanger te willen worden?
Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Voor zorgverleners bestaat de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze standaard geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. De standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. Deze standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken; dit conform het advies van de Gezondheidsraad. De voorlichting van deze zorgverleners bereikt aanstaande zwangeren niet altijd op tijd.
Veel vrouwen nemen pas contact op met een zorgverlener als ze al zwanger zijn. Daarom is er ook publieksvoorlichting beschikbaar. Onder andere via de website www.strakszwangerworden.nl. In de zwangerschapsfolder van het Trimbos en Stap is nadrukkelijk gekozen om ook aandacht te vestigen op het afraden van gebruik van alcohol en tabak vóór de zwangerschap Zie tevens antwoord 2.
Kunt u aangeven hoe zorgverleners bij preconceptievoorlichting het gebruik van alcohol bespreken, op welke manier het tijdig, dus al bij voornemen om zwanger te worden, door deze groep opgepakt kan worden? Bent u voornemens over dit onderzoek met hen hierover in gesprek te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De BOB-campagne |
|
Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «BOB-campagne doet jeugd niets»?1
Ja.
Is er bij u onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt wat de resultaten zijn van de Nederlandse Bob-campagne?
De effecten van de Bob-campagne worden jaarlijks gemeten door middel van campagne-effectonderzoek. Het gaat hier om effecten in termen van o.a. kennis, houding, risicoperceptie, gedragsintentie en zelfgerapporteerd gedrag. De hiervoor gebruikte methodiek is ontwikkeld in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek wordt uitgevoerd door TNS-Nipo door middel van landelijk representatieve enquêtes. De uitkomsten van dit effectonderzoek ten aanzien van de Bob-campagne worden jaarlijks door mijn ambtgenoot van Algemene Zaken aangeboden aan de Tweede Kamer als onderdeel van de «Jaarevaluatie campagnes zendtijd Rijksoverheid».
Daarnaast wordt in opdracht van mijn departement het tweejaarlijkse onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van alcoholcontroles in de weekendnachten. Hierbij neemt de politie bij een aselecte steekproef van minstens 20.000 automobilisten, blaastesten af om het alcoholpromillage vast te stellen. Dit onderzoek biedt inzicht in de ontwikkeling van het feitelijke rij- en drinkgedrag onder Nederlandse automobilisten.
Zijn er resultaten bekend over het effect van de Bob-campagne op de specifieke doelgroep jeugdige bestuurders (18–25 jaar)?
Uit het meeste recente onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» (Ministerie van IenM/Dienst Verkeer en Scheepvaart, december 2012) blijkt dat sinds de introductie van de Bob-campagne een trendmatige daling te zien is van het aandeel overtreders. Dit ging van 4,1% in 2002 naar 2,4% bij de meest recente meting in 2011. Bij mannen van 18–24 jaar is de grootste daling in het aandeel overtreders opgetreden. Het gaat hier bijna om een halvering: van 3,8% in 2002 naar 2,1% in 2011. Bij vrouwen van 18–24 jaar schommelt het aandeel overtreders gedurende deze periode rond tussen 0,6 en 1%.
Uit het onderzoek blijkt ook dat het aandeel beginnende bestuurders met een promillage onder 0,2 promille is gestegen van 94,8% in 2007 naar 95,8% in 2011. Dit betekent dat het overgrote meerderheid van de beginnende bestuurders (vrijwel) nuchter achter het stuur zit en dat er sprake is van een positieve trend.
De ontwikkeling in het feitelijke rij- en drinkgedrag correspondeert met de uitkomsten van het campagne-effectonderzoek (NIPO, maart 2013). 77% van de jongeren zegt nooit alcohol te drinken als ze de Bob zijn (met passagiers in de auto) tegenover 63% bij de totale groep automobilisten. Van de jongeren die alleen in de auto rijden zegt 73% nooit alcohol te drinken terwijl dit bij de totale groep automobilisten 54% is.
Bent u het eens met de constatering dat de landelijke preventiecampagne Bob ten behoeve van de doelgroep jongeren onvoldoende effect lijkt te sorteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met die constatering. Uit de antwoorden op vraag 3 is duidelijk te constateren dat de Bob campagne effectief is en het effect juist bij jongeren het grootst is.
Bent u het eens met de visie dat campagnes regelmatig vernieuwd dienen te worden om voldoende effect te kunnen blijven sorteren? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik. In samenspraak met de campagnepartners (o.a. de decentrale overheden, Nationale Politie, VVN en de alcoholbranche) kies ik regelmatig voor nieuwe invalshoeken, doelgroepen en uitwerkingen van de basisboodschap. Recente voorbeelden zijn de uitwerking gericht op bezoekers van sportkantines en -evenementen (BobSport) en de campagnelijn gericht op mensen die alcohol drinken bij bezoek aan vrienden en familie. Ook jongerenorganisatie Team Alert introduceert voortdurend nieuwe acties en instrumenten om de Bob-boodschap voor jonge automobilisten aansprekend en aantrekkelijk te houden. Dit gebeurt onder meer door inzet van promotieteams bij specifieke jongerenevenementen, gerichte acties in het voortgezet en hoger onderwijs en via social media.
Bent u van mening dat het overweging verdient om een nieuw alcoholverkeerscampagneconcept te ontwikkelen voor jonge bestuurders? Zo ja, wanneer zou deze campagne gelanceerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de resultaten van de Bob-campagne (zie antwoord op vraag 3) geven geen aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuw concept voor jonge bestuurders.
Juist dankzij eenduidige en consistente communicatie sinds 2002 is Bob uitgegroeid tot een krachtig en duurzaam merk dat voor alle leeftijdscategorieën effectief en aansprekend blijkt te zijn. Het Bob-concept biedt voldoende mogelijkheden voor specifieke jongerencommunicatie, o.a. door Team Alert. De introductie van een geheel nieuw jongerenconcept vergt grote investeringen en biedt geen garanties op vergelijkbare effecten qua bereik, waardering, houding en gedrag.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel van Wim van Dalen, directeur van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP, dat het beter zou zijn om jongeren op de gevaren te wijzen door een veel hardere aanpak waarin confronterende beelden en teksten worden gebruikt om te laten zien wat de gevolgen zijn wanneer men dronken in een auto stapt?
Ik deel de opvatting van de heer Van Dalen niet. Op basis van recente inzichten uit de communicatie- en gedragswetenschap wordt in de Bob-campagne de focus bewust gericht op het gewenste veilige gedrag, i.c. alcoholvrij rijden. Dit gebeurt altijd in combinatie met het aanbieden van een positief en concreet handelingsperspectief, waarmee automobilisten en hun sociale omgeving het veilige gedrag kunnen realiseren (i.c. het maken en naleven van de Bob-afspraak). Deze aanpak is aantoonbaar effectief gebleken en wordt ondersteund door onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland, die zijn samengebracht door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid.2Daarin wordt geconstateerd dat harde confronterende voorlichting uitsluitend onder strikte voorwaarden kan werken en doorgaans slechts een kortstondig effect oplevert. Herhaalde confrontatie leidt vaak tot averechtse effecten, zoals ontkennen van de boodschap en rechtvaardigen van het onveilige gedrag. Angstaanjagende voorlichting wordt bovendien als betuttelend en bevoogdend ervaren.
Hondsdolheid |
|
Rudmer Heerema (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Dierenarts schrikt van gevallen hondsdolheid»?1
Ja.
Kunt u aangeven of hondsdolheid voorkomt in Nederland? Zo ja, kunt u aangeven of recentelijk nog gevallen van hondsdolheid zijn geconstateerd in Nederland, welke oorzaken hieraan ten grondslag lagen en welke maatregelen hiertegen zijn genomen?
De laatste uitbraak van hondsdolheid (rabiës, klassiek genotype I) in Nederland onder dieren dateert uit 1988. Vleermuizen kunnen, ook in Nederland, wel besmet zijn. Daarbij gaat het echter om een andere, minder gevaarlijke, virusvariant. In Nederland komt hondsdolheid niet endemisch voor.
In 2012 is op 15 februari bij een pup in Amsterdam hondsdolheid geconstateerd. Dit dier was meegenomen vanuit Marokko en is via Spanje naar Nederland gekomen. Uw Kamer is hierover op 12 april 2012 geïnformeerd per brief (Kamerstuk 29 683, nr. 122). In deze brief is ook ingegaan op de oorzaak en de maatregelen die genomen zijn.
In 2013 zijn op 5 oktober 2 pups vanuit Bulgarije naar Nederland gekomen welke op 19 en 20 oktober positief getest zijn op hondsdolheid. Hierover is uw Kamer op 22 oktober jl. geïnformeerd per brief (Kamerstuk 29 683, nr. 171).
Inmiddels is gebleken dat deze diagnose bij controletesten, die conform protocol zijn uitgevoerd, niet bevestigd werd. U bent hierover geïnformeerd in de brief van 3 december 2013 (Kamerstuk 29 683, nr. 174).
Bij beide gevallen in 2012 en 2013 is gehandeld conform het draaiboek rabiës, in samenwerking tussen veterinaire en de humane sector.
Wat zijn, mede gezien het feit dat in Nederland niet tegen hondsdolheid gevaccineerd wordt, de gezondheidsrisico’s als hondsdolheid in Nederland voet aan de grond krijgt?
Als hondsdolheid in Nederland voet aan de grond krijgt en de dierpopulatie niet beschermd is dan kan de infectie zich verspreiden en een reëel volksgezondheidsrisico betekenen.
De epidemiologische situatie (het vóórkomen en de verspreiding van hondsdolheid) in Nederland en ons omringende landen is in de afgelopen jaren niet wezenlijk veranderd. Hondsdolheid blijft in de top 20 van relevante zoönosen en is een infectieziekte waarvan de bestrijding, vanwege de grote impact die de infectie op gezondheid van mens en dier heeft, wereldwijd veel aandacht krijgt.
Het grootste risico op insleep van hondsdolheid in Nederland vormt op dit moment het illegaal invoeren van gezelschapsdieren. In alle importgevallen na 1962 heeft een snelle interventie ervoor gezorgd dat er geen nieuwe contactgevallen in wilde fauna zijn gevonden.
Deelt u de opvatting van de dierenarts uit het genoemde artikel dat Nederland niet alert is op een uitbraak van hondsdolheid? Zo nee, kunt u aangeven wat het huidige beleid is ten aanzien van hondsdolheid en of het beleid nog voldoende toereikend is? Indien ja, welke maatregelen kunt u wél nemen als er zich gevallen van hondsdolheid aandienen?
Ik deel de opvattingen van de genoemde dierenarts niet. Nederland is voldoende alert en voorbereid op een hondsdolheiduitbraak zoals de laatste twee gevallen (pup met hondsdolheid uit Marokko en van hondsdolheid verdachte pups uit Bulgarije) hebben bewezen.
Door de alertheid van de dierenartsen en een efficiënte afhandeling van de melding bij de NVWA zijn deze dieren snel opgespoord en heeft verspreiding van de infectie niet plaatsgevonden.
Het huidige beleid van euthanaseren van ernstig verdachte dieren, vaccineren van contactdieren en het behandelen van humane contacten met profylaxe en vaccinatie acht ik voldoende toereikend mede gezien de snelheid van handelen van de veterinaire (NVIC) als ook de humane sector (GGD).
Het risico op import van hondsdolheid is groter wanneer honden afkomstig zijn uit landen die geen hondsdolheid vrije status hebben en waar in wilde fauna en binnen zwerfdierpopulaties hondsdolheid nog voorkomt. Wanneer import van honden volgens de daarvoor vigerende regelgeving plaatsvindt wordt daarmee het risico op de import van hondsdolheid aanzienlijk gereduceerd. Omdat het risico op insleep van hondsdolheid in Nederland het grootst is door illegaal invoeren van gezelschapsdieren richt ik mijn beleid op aspecten daaromtrent.
Ik heb in mijn brieven van 22 oktober en 3 december jl. aangegeven o.a. in gesprek te zullen gaan met de stichtingen die zwerfhonden naar Nederland halen. Daarnaast beraad ik mij op opheffing van de vrijstelling voor de invoer van ongevaccineerde pups onder de 3 maanden waarvan op dit moment in Nederland onder bepaalde voorwaarden gebruik van kan worden gemaakt.
Begin 2014 zal ik u in een brief nader informeren over de maatregelen die ik ga nemen.
Klopt het dat de uitbraak van hondsdolheid in Nederland en West-Europa grotendeels wordt veroorzaakt doordat honden uit Oostbloklanden of Marokko worden gehaald? Zo ja, deelt u de opvatting dat door de import van honden uit deze landen enorme gezondheidsrisico’s naar Nederland gehaald worden? Bent u bereid indien nodig om hier maatregelen tegen te nemen en In hoeverre is het mogelijk om bijvoorbeeld een (tijdelijk) importverbod van honden uit Oost-Europa en Marokko in stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat er 27 fatale gevallen zijn gemeld bij het Lareb die mogelijk verband houden met het gebruik van de Diane-35-pil |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat er 27 fatale gevallen zijn gemeld bij het Lareb die mogelijk verband houden met het gebruik van de Diane-35-pil?1
Het afgelopen jaar is er veel publiciteit geweest over het geneesmiddel Diane-35. De eerste meldingen over bijwerkingen, waaronder meldingen met een fatale afloop, dateren van februari 2013. Het aantal meldingen over bijwerkingen van Diane-35 is verder gestegen. Volgens gegevens van het Nederlands bijwerkingcentrum zijn er thans 27 meldingen van overlijden waarbij een (mogelijk) verband is gelegd met het gebruik van het middel Diane-35. De meldingen betreffen de periode van 1987 tot heden. Er kan niet van al die meldingen een hard oorzakelijk verband meer worden vastgesteld, maar een mogelijk verband kan niet uitgesloten worden. Bij een aantal van deze tragische gebeurtenissen ligt de oorzaak in het te laat onderkennen van de zeldzame bijwerking trombose.
Is er een dalende trend te zien in het gebruik van de Diane-35-pil en generieke varianten? Zo ja, is die dalende trend het gevolg van de negatieve publiciteit?
Het gebruik van Diane-35 en generieke varianten daalt sterk. Het aantal gebruiksters van de Diane-35-pil en generieke varianten bedroeg in de eerste helft van 2013 ruim 100.000. Dat aantal ligt een derde lager dan in 2012. Het aantal gebruiksters in 2013 nam iedere maand verder af, in augustus en september was aan aantal verstrekkingen per maand minder dan de helft van die van vorig jaar.
Als gekeken wordt naar het aantal nieuwe gebruikers (het aantal eerste verstrekkingen) is de daling nog sterker. Het aantal eerste verstrekkingen in augustus en september is slechts een kwart van het aantal een jaar geleden.
Het ligt voor de hand dat de drastische daling in het gebruik van Diane-35 mede een gevolg is van de publiciteit in het afgelopen jaar.
Door het College ter beoordeling van geneesmiddelen (CBG) is benadrukt dat Diane-35 alleen moet worden gebruikt voor ernstige acne en zware overbeharing, als andere behandelingen hebben gefaald. Ook is aangegeven dat uiterste terughoudendheid moet gelden bij het voorschrijven van Diane-35 aan nieuwe patiënten.
Wat vindt u ervan dat negatieve publiciteit de oorzaak is van een dalend gebruik van de risicovolle Diane-35-pil en generieke varianten in plaats van de beslissing van de bevoegde autoriteiten om de Diane-35-pil niet meer op de markt toe te laten?
Ik vind het een goede zaak als media aandacht er toe leidt dat geneesmiddelen rationeler (volgens de juiste indicatie) worden voorgeschreven en verstandiger worden gebruikt. Diane-35 is een middel tegen acne en overbeharing en moet niet primair worden gebruikt als anticonceptiemiddel. Door de bevoegde autoriteiten is dat het afgelopen jaar benadrukt. Dit komt nu ook tot uiting in de cijfers over het gebruik van Diane-35.
Hoeveel Nederlandse vrouwen gebruiken op dit moment de Diane-35-pil of een generieke variant? In hoeveel van deze gevallen wordt deze pil op dit moment in hoofdzaak als anticonceptiepil voorgeschreven in plaats van enkel tegen zware acne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor de aantallen gebruiksters verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2. Er is geen informatie over de reden van voorschrijven van Diane-35, want dit wordt niet op het recept van de arts vermeld.
Hoeveel vrouwen gebruiken op dit moment een anticonceptiepil van de derde of vierde generatie? Wat is uw oordeel over dit aantal?
Zo’n 500.000 vrouwen gebruiken een anticonceptiepil van de derde of vierde generatie. Dit komt overeen met 28% van het totaal aantal gebruiksters van hormonale anticonceptiva, 1,8 miljoen. Bij de verstrekkingen van de derde en vierde generatiepil is vrijwel geen daling waarneembaar. Als gekeken wordt naar het aantal eerste verstrekkingen (dus nieuwe gebruikers) is er wel een verschuiving te zien: 80% van de nieuwe gebruikers krijgt een tweede generatiepil voorgeschreven, vergeleken met 75% een jaar geleden.
De afweging welke anticonceptiepil het meest geschikt is, blijft een zaak tussen patiënt en voorschrijver. Het lijkt er op dat bij nieuwe gebruikers redelijk conform de richtlijnen voorgeschreven wordt, maar er is ruimte voor verdere verbetering. Daarom blijf ik voorschrijvers oproepen om de patiënt goed voor te lichten over de bestaande risico’s
Wat zegt het u dat er tot februari geen enkel fataal Nederlands geval was gemeld en nu al 27? Deelt u onze vrees dat dit mogelijk slechts het topje van de ijsberg is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemelde bijwerkingen bestrijken een periode van 25 jaar, van de introductie in 1987 tot februari 2013. Ik hoop dat de casus van Diane-35 het bewustzijn heeft verhoogd dat het wel degelijk belang is om bijwerkingen te blijven melden. Daardoor krijgen de autoriteiten die besluiten over de toelating beter zicht op de aard en omvang van problemen met een geneesmiddel, waardoor zij eerder en adequater kunnen optreden.
Het CBG heeft mij verzekerd dat het aantal meldingen van vermoedelijke bijwerkingen van Diane-35 nauwlettend in de gaten gehouden wordt. Dit gebeurt ondermeer door aanvullende monitoring waaronder Diane-35 onderworpen is hetgeen betekent dat het geneesmiddel onder extra toezicht staat (de zgn. «zwarte driehoek»). Zie http://www.cbg-meb.nl/CBG/nl/humane-geneesmiddelen/geneesmiddelenbew/Geneesmiddelen_onder_aanvullende_monitoring/default.htm
Deelt u de conclusie dat het schrappen van de anticonceptiepil uit het verzekerd pakket er mede de oorzaak van is dat vrouwen overstapten op of begonnen aan de Diane-35-pil of een generieke variant in plaats van te kiezen voor een veiliger tweede generatie pil? Vindt u het schrappen van de anticonceptiepil uit het verzekerd pakket in dat licht een verantwoorde beslissing?
De anticonceptiepil wordt sinds 1 januari 2011 alleen nog vergoed voor vrouwen jonger dan 21 jaar. Er is in dat jaar geen stijging te zien in het aantal gebruiksters van de Diane-35 pil. In die periode is er zelfs sprake geweest van een gestage daling (2010: ongeveer 170.000 gebruiksters; 2011: ongeveer 160.000 gebruiksters en 2012 ongeveer 155.000 gebruiksters)
Uit de cijfers is dus niet af te leiden dat deze maatregel ertoe heeft geleid dat patiënten zijn overgestapt naar de Diane-35-pil.
Wat zegt het u dat deze gevallen in hoofdzaak werden gemeld door patiënten? Melden artsen volgens u voldoende actief bijwerkingen? Wat gaat u doen om dit bevorderen? Welke sancties staan er op het niet melden van bijwerkingen en hoe vaak worden die opgelegd?
Ik constateer dat artsen onvoldoende actief ernstige bijwerkingen aan Lareb hebben gemeld, hoewel een duidelijke verplichting daartoe sinds 2007 bestaat op grond van de Geneesmiddelenwet. Ik vind dat uiteraard een slechte zaak. Ook ten aanzien van middelen die al langer op de markt zijn, is het van belang (ernstige) bijwerkingen door te geven. Daarmee wordt het CBG in de gelegenheid gesteld om te kunnen beoordelen of de balans tussen de werkzaamheid en de risico’s van de desbetreffende geneesmiddelen nog positief is, of dat er specifieke maatregelen moeten worden getroffen. Zoals ik eerder heb aangegeven, ben ik inmiddels in gesprek met de beroepsgroepen, ook ten aanzien van het belang om ernstige bijwerkingen te melden. Dit heeft inmiddels geleid tot een gezamenlijke publicatie over dit onderwerp van Lareb en het NHG in het Medisch Contact.
Ik ga ervan uit dat de casuistiek van de Diane-35 pil de beroepsgroepen zal aanzetten het belang van het melden te borgen in hun dagelijks handelen.
Diane-35 is onderworpen aan aanvullende monitoring, hetgeen betekent dat het middel onder extra toezicht staat. Daarnaast is recent door de Europese registratieautoriteiten besloten een tekst op te nemen in de productinformatie waarin het melden van bijwerkingen wordt aanbevolen. Voor Nederland wordt daarin verwezen naar de website van Lareb.
Wat zegt het u dat in Canada bij de toelating van de Diane-35-pil weinig diepgaand is gekeken naar het tromboserisico? Is daar in Nederland op dat moment wel diepgravend onderzoek naar gedaan? Kunt u volledige openheid geven op welke manier de Diane-35-pil toegang heeft gekregen tot de Nederlandse markt? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de rol van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG)?
Het CBG heeft ten tijde van de registratie van Diane-35 in 1987 de balans tussen de werkzaamheid en risico’s beoordeeld en heeft daarbij het risico op trombose meegewogen. In de bijsluiter van 1987, behorend bij de handelsvergunning, waren reeds contra-indicaties en waarschuwingen opgenomen, die gerelateerd zijn aan het risico op trombose. Bovendien was het geneesmiddel ook destijds alleen bedoeld voor vrouwen met hormonaal gerelateerde huidaandoeningen zoals acne, vette huid en overmatige beharing.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar gezondheidszorg Wolffers dat het CBG van de risico's van de Diane-35-pil had kunnen weten en dat het systeem faalt?
Het CBG was, zoals gezegd, op de hoogte van het zeldzame tromboserisico bij gebruik van Diane-35. Dit risico is meegewogen bij de registratie van Diane-35 in 1987 en dit risico is sinds de registratie vermeld in de productinformatie en de bijsluiter van Diane-35. Daarnaast is er een contra-indicatie voor het gebruik van Diane-35 als patiënten een trombose hebben doorgemaakt dan wel als het in de familie voorkomt.
Alle geneesmiddelen, ook Diane-35, hebben bijwerkingen. De risico’s van bijwerkingen zijn te beperken door, voordat een geneesmiddel wordt voorgeschreven, een goede afweging te maken van de individuele voordelen en risico’s voor de patiënt bij gebruik van het betreffende geneesmiddel.
Om meer te weten te komen over risico’s van geneesmiddelen en hierop actie te kunnen nemen, is het noodzakelijk dat artsen vermoedelijke bijwerkingen melden. Het melden van ernstige bijwerkingen is sinds 2007 zelfs verplicht voor artsen. In 2013 zijn maatregelen genomen door het Europese Geneesmiddelen Agentschap (EMA) om het bewustzijn bij artsen, apothekers en patiënten over het melden van geneesmiddelen te vergroten. Geneesmiddelen die onder aanvullend toezicht staan, waaronder Diane-35, krijgen een omgekeerde zwarte driehoek bovenaan de bijsluiter met daarbij informatie over het melden van vermoedelijke bijwerkingen.
Zijn de nu 27 fatale gevallen die mogelijk verband houden met het gebruik van de Diane-35-pil voor u reden om de Diane-35-pil alsnog van de markt te halen of daar in Europees verband voor te pleiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de Diane-35-pil alsnog van de markt gehaald?
Ik ben niet bevoegd maatregelen nemen terzake van individuele geneesmiddelen. Die bevoegdheid berust bij de Europese geneesmiddelenautoriteiten. In Europees verband is dit jaar opnieuw naar de balans tussen de werkzaamheid en risico’s van Diane-35 gekeken. Daarbij zijn alle wereldwijd bekende gegevens over het geneesmiddel herbeoordeeld. De conclusie van deze Europese herbeoordeling is dat de balans positief is, mits goed gebruikt en voorgeschreven volgens de bijsluiter. Op Europees niveau is wel besloten dat er extra maatregelen noodzakelijk zijn om diagnose en tijdige behandeling van de trombose verder te bevorderen. Diane-35 wordt zoals gezegd onderworpen aan aanvullende monitoring.
Is het niet verstandig de vergoeding van de Diane pil en de generieke varianten te staken vanwege de bijwerkingen en veiliger alternatieven voor de behandeling van acne? Zo neen, waarom niet?
Op zeer korte termijn zal ik de Tweede Kamer een brief sturen om u, zoals ik toegezegd heb tijdens het VSO Diane-35 op 12 maart 2013, te informeren over de gesprekken die ik heb gehad met de voorschrijvers over het voorschrijven conform richtlijnen van de Diane-35 pil en van de derde en vierde generatiepil. Ik zal hierin ook de vergoeding van de Diane-35 pil bespreken.
Wat is uw oordeel over het handelen van www.dokteronline.nl die een variant van de Diane-pil kennelijk als anticonceptiemiddel verkoopt, terwijl de Diane-pil daarvoor niet is geregistreerd?2 Welke maatregelen gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg nemen om herhaling te voorkomen? Wat zijn de mogelijkheden om www.dokteronline.nl uit de lucht te halen?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de website www.dokteronline.com . De website www.dokteronline.nl is al enige tijd uit de lucht. Verkoop van de Diane-35 pil via www.dokteronline.com acht ik een groot risico voor de volksgezondheid omdat het product via internet en op afstand wordt voorgeschreven door een arts die de gebruikster niet kent. In Nederland is dat verboden. Mijn ambtsvoorganger en ik zijn in het verleden al ingegaan op de mogelijkheden om de website www.dokteronline.com aan te pakken3. Omdat deze website vanuit het buitenland opereert is zij niet zomaar «uit de lucht te halen». Wel is het voor de inspectie mogelijk om op te treden tegen artsen en apothekers die in Nederland samenwerken met deze website en waarvan zij de identiteit kan achterhalen. In het verleden is dit ook gebeurd en voorzover mij bekend zijn er thans geen Nederlandse beroepsbeoefenaren meer die met dit soort websites samenwerken.
Omdat de onderhavige website in Nederland werkt met zogenaamde «affiliates» die in ruil voor een vergoeding reclame maken voor receptgeneesmiddelen zoals Diane-35 en een link plaatsen naar een bestelpagina op www.dokteronline.com , overtreden deze affiliates daarmee mogelijk de reclameregels in de Geneesmiddelenwet. De inspectie houdt ook hierop actief toezicht en legt – wanneer zij affiliates heeft kunnen identificeren – hoge bestuurlijke boetes op.
Wat is uw oordeel over het feit dat MSD op de site www.eerstepil.nl aangeeft dat de Diane-35 als anticonceptiemiddel werkt/kan worden gebruikt, terwijl de Diane-35 daarvoor niet meer is geregistreerd? Is hier geen sprake van ongeoorloofd off label-gebruik en overtreding van de Geneesmiddelenwet? Welke stappen gaat u ondernemen om deze misleiding een halt toe te roepen?3
Ik vind de website op dit punt onzorgvuldig en onwenselijk. De website www.eerstepil.nl is gericht op beginnende gebruikersters van de anticonceptiepil. Het al verhoogde risico op veneuze trombose bij Diane-35 is het hoogst gedurende de eerste maanden van het gebruik. In lijn met de NHG Richtlijn zou het middel niet aan nieuwe gebruiksters moeten worden voorgeschreven. Daarnaast is Diane-35 een middel tegen acne, en niet primair bedoeld als anticonceptiemiddel.
Met het oog hierop vindt ik de verwijzing naar deze pil op deze website onwenselijk. De website beschrijft Diane-35 als traditionele combinatiepil en verwijst naar productinformatie op www.anticonceptie.nl . De officiële (goedgekeurde) productinformatie van Diane-35 vermeldt onder indicaties dat Diane-35 tevens een hormonaal anticonceptivum is. De Geneesmiddelenwet verbiedt reclame die niet in overeenstemming is met de productinformatie van een geneesmiddel. Verder moet reclame het rationeel gebruik van een geneesmiddel bevorderen. De inspectie beoordeelt momenteel of er sprake is van reclame of van informatieverstrekking. Wanneer er naar oordeel van de inspectie sprake is van een reclame-uiting dan zal zij handhavend optreden tegen de houder van de website.
Handhaving door gemeenten van de leeftijdsgrens voor verkoop van alcohol |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «18-minner kan blijven drinken» waaruit blijkt dat gemeenten aangeven, vooruitlopend op de verhoging van de leeftijdsgrens voor de verkoop van alcohol naar 18 jaar per 1 januari 2014, hierop niet of nauwelijks gaan controleren?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Deelt u de mening dat handhaving van de leeftijdsgrens door gemeenten niet moet leiden tot een gebrek aan handhaving?
Ja, die mening deel ik.
Herkent u het beeld van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid dat de handhaving nu al «niet optimaal» is? Welke recente cijfers zijn voorhanden en wordt hierin ook per gemeente gekeken naar mate van handhaving?
Mijn beeld is dat de gemeenten hun taak om toe te zien op de naleving van de leeftijdsgrenzen verschillend oppakken. Een aantal gemeenten zet momenteel fors in op de handhaving van de leeftijdsgrens, zoals Utrecht en Rotterdam. Andere gemeenten zitten nog in een overgangsfase. Inmiddels zijn 230 toezichthouders aangewezen om toezicht op de Drank- en Horecawet (DHW) te houden. De verwachting is dat eind 2013 ongeveer 350 mensen zullen zijn opgeleid tot toezichthouder DHW. Gelet op de adressen die de examenkandidaten bij hun aanmelding hebben opgegeven, is het beeld dat de toezichthouders gespreid over Nederland zullen worden ingezet.
Deelt u de mening dat handhaving essentieel is om de verkoop aan 18-minners te kunnen tegengaan? Zo ja, welke maatregelen neemt u om de handhaving te verbeteren?
Komen de problemen met handhaving van de leeftijdsgrens van alcohol ook voor bij de handhaving van de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar op tabak? Hoe verwacht u dat de handhaving van de leeftijdsgrens van tabak zich ontwikkelt als deze wordt verhoogd naar 18 jaar, zoals het kabinet voorstelt?
De handhaving van de Tabakswet, dus ook van de leeftijdsgrens, gebeurt door de NVWA. Het toezicht op de Tabakswet is niet gedecentraliseerd. De problemen met de handhaving zijn enigszins vergelijkbaar met die bij alcohol, zij het dat de naleving door de jongeren zelf bij tabak heel hoog is. Dat wil zeggen dat maar weinig jongeren onder de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar proberen tabak te kopen. Maar degenen die dat doen, slagen daar meestal wel in. De naleving van de leeftijdsgrens door tabaksverkopers is dus onvoldoende.
Van de huidige 16- en 17-jarigen rookt ongeveer een kwart dagelijks. Onder deze groep zal de spontane naleving van de leeftijdsgrens van 18 jaar in eerste instantie waarschijnlijk gering zijn. Om de handhaving te versterken, zal de NVWA vanaf volgend jaar extra capaciteit inzetten: een speciaal opgeleid team van ongeveer 45 jongere toezichthouders zullen worden ingezet bij zowel de controle op het rookverbod in de horeca als op de naleving van de (nieuwe) leeftijdsgrens.
Ik verwijs u ook naar de antwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag van 26 juni 2013 (Kamerstuk 33 590, nr. 6) en de antwoorden op de Kamervragen van mw. Dijkstra van 27 mei 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 2379).
Experimenten met cannabisverstrekking |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ministerie levert wiet Utrechtse proef»1 en «Wietexperiment nu al op losse schroeven»?2
Ja.
Deelt u de mening dat het geen gemeentelijke taak is opdrachtgever te zijn van een volksgezondheidsexperiment zoals het door de gemeente Utrecht voorgestelde GGZ-behandelexperiment? Deelt u de mening dat alleen daarom al het Bureau Medicinale Cannabis van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geen wiet voor dit experiment moet leveren? Zo nee, welke voorwaarden stelt u voor het leveren van wiet voor een Utrechts experiment met hasjverstrekking aan mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisafhankelijkheid?
Er is nog geen aanvraag voor een Opiumwetontheffing ingediend voor een experiment (van een behandeling) waarbij cannabis wordt verstrekt aan patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen en een ernstige cannabisverslaving. Vragen met betrekking tot dit experiment kunnen wij daarom op dit moment niet beantwoorden. Overigens is het nu ook al mogelijk medicinale cannabis voor te schrijven ten behoeve van patiënten in het kader van hun behandeling. Een eventuele aanvraag zal ik toetsen aan de daarvoor geldende criteria. Deze criteria zijn in overeenstemming met internationale verdragen.
Wordt in het voorgestelde experiment alleen de acceptatie van bepaalde cannabisvarianten onderzocht of ook de werking?
Zie antwoord vraag 2.
Is het voorgestelde experiment alleen gericht op het dempen van psychotische symptomen of stelt u, in het geval u toestemming verleend voor dit experiment, ook nadrukkelijk de voorwaarde dat het experiment gericht moet zijn op het afbouwen van het gebruik en gebruikers afhelpen van de verslaving?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aantoonbare bewijzen zijn er voor de werking van het voorgenomen experiment bij mensen met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het aangekondigde experiment nog niet goedgekeurd is door de hiervoor ingestelde ethische commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het experiment ook in het licht van internationale verdragen getoetst moet worden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er momenteel geen onderzoek wordt gedaan naar een methode om te zorgen dat de doelgroep van het beoogde experiment van de verslaving af kan worden geholpen?
Lopende onderzoeken naar een methode waarbij patiënten met een kwetsbaarheid voor psychotische stoornissen in combinatie met ernstige cannabisafhankelijkheid van hun verslaving af kunnen worden geholpen zijn ons niet bekend.
Deelt u de mening dat de volksgezondheid het beste gediend is als het cannabisgebruik wordt teruggedrongen?
De volksgezondheid is het best gebaat bij het huidige Nederlandse drugsbeleid. Dat beleid is gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het voorkomen van gezondheidsschade, onder andere door voorlichting, educatie en preventie en door de scheiding van markten van softdrugs en harddrugs.
Deelt u de mening dat de door de Social Cannabis Club Domstad (SCCD) voorgestane besloten wietclub niet voldoet aan het belang van de volksgezondheid aangezien het gezonder is geen cannabis te gebruiken?
Het Bureau Medicinale Cannabis heeft op 8 oktober een ontheffingsaanvraag van de Stichting Social Cannabis Club Domstad ontvangen en zal deze aanvraag binnenkort beoordelen.
Hoe verhoudt het experiment met de SCCD zich tot uw eerdere stelling dat internationale verdragen hiervoor geen ruimte geven?
Zie antwoord vraag 10.
De aanpak van de productie van GHB en de verkoop van grondstoffen hiervoor |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Grondstof GHB moet op harddrugslijst»1 en het bericht «OM en politie ten strijde tegen online GHB-grondstof»?2
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de drug GHB?3 4
Ja.
Deelt u de mening van de landelijk officier synthetische drugs van het Openbaar Ministerie (OM) dat GBL, de grondstof van de drugs GHB, op lijst 1 van de Opiumwet moet komen zodat de handel en productie van GHB beter aangepakt kan worden?
De quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) naar het problematisch gebruik van GBL is nog niet afgerond. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht het rapport in november te ontvangen. Hij heeft de CAM, waarin ondermeer de politie en het openbaar ministerie (OM) deelnemen, tevens gevraagd hem op basis van de resultaten van de quick scan te adviseren over een eventuele aanpassing van het beleid. Op grond van dit advies zullen wij ons beraden over de vraag of er aanleiding bestaat om stappen te nemen. Wij achten het niet wenselijk hierop vooruit te lopen. Wel herhalen wij dat het plaatsen van GHB op lijst I van de Opiumwet tot gevolg heeft gehad dat onder omstandigheden strafrechtelijk kan worden ingegrepen op grond van artikel 10a Opiumwet als GBL wordt verhandeld met het oog op het produceren van Opiumwetmiddelen. Daarbij bieden zowel de zuiverheidsgraad, de hoeveelheid, de aard van de afnemer (al dan niet een bekend industrieel bedrijf) of de klantenkring aanknopingspunten om verdachte transacties op te sporen en te vervolgen.
Bent u nog steeds van mening dat het niet wenselijk is dat Nederland, net zoals Australië en de Verenigde Staten, overgaat tot een verbod op meer dan 80% zuivere GBL? Waarop baseert u de mening dat deze maatregel nauwelijks effectief zal zijn? Zijn er onderzoeksresultaten in deze landen die dit bevestigen?
Wij verwachten dat een dergelijk verbod niet of nauwelijks effectief zal zijn, omdat ook GBL met minder dan 80% zuiverheid kan worden toegepast bij de productie van GHB. Ons zijn geen onderzoeksresultaten bekend uit landen die tot een dergelijk verbod zouden zijn overgegaan.
Deelt u de mening dat de bewijslast voor het OM vereenvoudigd wordt als er wel een dergelijk verbod zou zijn voor GBL met een hoge zuiverheidsgraad en dat het invoeren van een dergelijk verbod de drempel voor GHB productie in ieder geval zou verhogen?
Wij verwijzen naar het antwoord op vragen 3, 4 en 9.
Wat zijn inmiddels de ervaringen met de afspraken die het Landelijk Parket heeft gemaakt over de handel in GBL? Hoe vaak zijn ongebruikelijke of verdachte transacties van GBL inmiddels gemeld door de chemische industrie en door de 22 handelaren die nu bij het OM in het vizier zijn?
De afspraken houden in dat de chemische industrie is verzocht om op basis van vrijwilligheid ongebruikelijke of verdachte transacties van deze stoffen te melden bij het Meldpunt verdachte transacties chemicaliën, waarna doorgeleiding van de melding naar de politie plaatsvindt. Verder maakt het opwerpen van barrières voor de producenten deel uit van de bestrijding van de productie van synthetische drugs. Op 5 september jl. heeft het OM samen met de politie per e-mail een brief verzonden aan bekende online GBL-handelaren die volgens de politie en het OM het risico lopen zich schuldig te maken aan het overtreden van artikel 10a Opiumwet. In deze email zijn zij op dit risico gewezen en is hen dringend geadviseerd te stoppen met de verkoop van GBL. Na 5 september 2013 zijn er geen nieuwe meldingen gedaan van de invoer van GBL. Enkele handelaren hebben inmiddels te kennen gegeven te stoppen met de verkoop van GBL. Het OM houdt deze ontwikkelingen samen met de politie nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid de vrijwillige meldingsplicht te vervangen door een vergunningensysteem voor de verkoop van GBL zoals dat in EU-landen Bulgarije, Slowakije en Zweden het geval is? Deelt u de mening dat dit de drempel op GHB te produceren kan verhogen?
De World Health Organisation (WHO) werkt aan een risico-evaluatie van GBL. Afhankelijk van het resultaat zou dit kunnen leiden tot een advies aan de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties om GBL onder controle te brengen. Nu binnen de EU onvoldoende draagvlak bestond om GBL op de Europese lijst van drugsprecursoren op te nemen, wachten wij het resultaat van de risico-evaluatie van de WHO en de eerdergenoemde quick scan van de CAM af.
Heeft u inmiddels binnen Europa gepleit voor denaturatie van GBL, zodat deze niet meer voor menselijke consumptie kan worden gebruikt, zoals eerder gebeurd is met spiritus? Zo nee, bent u bereid dit te doen?
Binnen de EU is gepleit voor beperkende maatregelen. De andere lidstaten van de EU hebben daaraan onvoldoende steun verleend.
Is de quick scan van de Coördinatiecommissie Assessment en Monitoring nieuwe drugs met betrekking tot het gebruik van GBL inmiddels afgerond? Welke adviezen heeft deze commissie uitgebracht voor aanpassingen van het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 3.
Dure SOA-tests |
|
Arno Rutte (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stop dure soa-tests»1 en de nieuwsberichten «Experts vrezen opmars chlamydia-zelftest»2 en «Soa-tests zijn te duur»?3
Ja.
Is de bewering dat laboratoria tussen de 200 en 300 euro in rekening brengen voor tests die geautomatiseerd uitgevoerd kunnen worden voor 45 euro of minder, waar? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Eén van de issues die in Medisch Contact wordt aangedragen is dat een tarief voor een duurdere handmatige bepaling in rekening wordt gebracht voor een test die automatisch kan. Er bestaan twee verschillende tarieven voor een handmatige bepaling of een automatische bepaling. Deze twee prestaties verschillen van elkaar in prijs (handmatig duurder dan geautomatiseerd). Ik ga er vanuit dat daar waar mogelijk volstaan kan worden met een geautomatiseerde bepaling dit ook gebeurt en niet onnodig gebruik gemaakt wordt van duurdere handmatige onderzoeken. Ik verwacht daarbij dat verzekeraars hierop zullen sturen.
Momenteel wordt door de NZa een kostprijsonderzoek naar de eerstelijnsdiagnostiek uitgevoerd. Voor vrijwel alle prestaties die vallen onder eerstelijnsdiagnostiek (en dus ook de soa-tests) worden nieuwe tarieven vast gesteld. Deze tarieven worden als maximumtarieven met ingang van 2014 ingevoerd.
Klopt het dat in bepaalde laboratoria naast chlamydia ook routinematig gonorroe en trichomonas worden mee getest, ook als daarvoor geen opdracht is gegeven? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat deze drie tests vaak in één bepaling gedaan kunnen worden. Op grond van de nieuwe NHG soa-standaard, die volgend jaar wordt geïmplementeerd, moet de huisarts een gedifferentieerd testbeleid toepassen. Dit betekent dat de huisarts afhankelijk van de diagnose bepaalt op welke soa’s getest moet worden. De tests van de laboratoria dienen hierop te worden afgestemd, dus indien alleen een chlamydia-test gevraagd wordt dan ook een «chlamydia-only» test verstrekken.
Is er, gezien in de artikelen geschetste situatie van onnodig hoge prijzen voor SOA-tests en het uitvoeren van ongevraagde analyses, sprake van (voldoende) mededinging in de eerstelijnsdiagnostiek?
Er is sprake van voldoende mogelijkheid tot mededinging in de eerstelijnsdiagnostiek; er zijn veel aanbieders van eerstelijnsdiagnostiek aangezien bijna ieder ziekenhuis een eigen laboratorium heeft. Daarnaast zijn er 23 eerstelijnsdiagnostische centra in Nederland.
Deelt u de zorg van Soa Aids Nederland, de GGD en het RIVM dat mensen vanwege de kosten afzien van een test te doen via de huisarts of kiezen voor een goedkopere en minder betrouwbare doe-het-zelf-test?
Het is niet uitgesloten dat mensen vanwege kosten kiezen voor goedkopere doe-het-zelf-testen. Aangezien deze testen niet allemaal betrouwbaar zijn is er een kans op vals positieve of vals negatieve uitslagen. Hierin zit een potentieel risico, te weten complicaties en transmissie, voor de individuele gezondheid en de volksgezondheid. Het advies vanuit het ministerie van VWS is dan ook om bij voorkeur door een huisarts of GGD te laten testen. Een arts gebruikt betrouwbare testen en kan de uitslag juist beoordelen. Daarbij krijgt de patiënt begeleiding en kan de arts meteen behandelen.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de huisarts bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Het is de verantwoordelijkheid van de huisarts om een gerichte en op de patiënt afgestemde aanvraag voor diagnostiek te doen. Het is met andere woorden van belang dat de huisarts een gedifferentieerd testbeleid toepast. Om de huisartsen hierbij te ondersteunen wordt vanaf volgend jaar de nieuwe NHG standaard voor soa-diagnostiek bij de huisartsen geïmplementeerd.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Zoals aangegeven in mijn brief van 24 juni 2013 inzake een analyse over het inkoopbeleid van zorgverzekeraars ten aanzien van de eerstelijnsdiagnostiek (122143–104787-CZ) is het mij bekend dat zorgverzekeraars de afgelopen jaren minimaal beleid hebben gevoerd ten aanzien van eerstelijnsdiagnostiek. Hierbij heb ik aangegeven dat ik geen zicht heb op het werkelijke operationele beleid van verzekeraars. Er was voor mij echter voldoende reden om stappen te gaan zetten om ervoor te zorgen dat verzekeraars en aanbieders hun verantwoordelijkheid kunnen nemen om eerstelijnsdiagnostiek adequaat te positioneren ten behoeve van de patiënt.
Ik heb mijn beleid daaromtrent verwoord in de voorhangbrief eerstelijnsdiagnostiek van 12 maart 2013 (CZ-3159807). Het invoeren van prestatiebekostiging voor de EDC’s zorgt ervoor dat de bekostiging van de EDC’s gelijk geschakeld wordt met de andere aanbieders van eerstelijnsdiagnostiek (zoals ziekenhuizen en Zelfstandig Behandel Centra (ZBC’s)). Doordat de EDC’s, net als ziekenhuizen en ZBC’s, vanaf 2014 geen vaste tarieven meer hebben, maar maximumtarieven waarover ze met verzekeraars kunnen onderhandelen, krijgen verzekeraars juist meer mogelijkheden om eerstelijnsdiagnostiek te contracteren daar waar de prijs-/ kwaliteitsverhouding het beste is. Via praktijkvariatie kunnen verzekeraars benchmarken tussen de verschillende aanbieders en zicht krijgen op het verschil in aanvraaggedrag en de prijzen van diagnostiek.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de laboratoria voor eerstelijnsdiagnostiek bij het betaalbaar houden van SOA tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
Het is de verantwoordelijkheid van de laboratoria om reële tarieven voor de door hen uitgevoerde diagnostiek af te spreken met de zorgverzekeraar. De verzekeraar en de zorgaanbieder hebben daar allebei een taak in. Daarnaast dienen zij zich te houden aan de aanvraag die door de behandelend arts is gedaan.
Wat is volgens u de verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg bij het betaalbaar houden van SOA-tests, en het voorkomen van ongevraagde analyses?
IGZ houdt geen toezicht op prijzen, wel ziet zij er op toe dat de soa-testen aan de wettelijke eisen ten aanzien van de productveiligheid voldoen en dat er verantwoorde zorg geleverd wordt. Verantwoorde zorg kan in dit geval inhouden dat er, op basis van het risicoprofiel van een patiënt/cliënt en de bekende epidemiologie, onderzoek gedaan wordt naar de aanwezigheid van meerdere seksueel overdraagbare aandoeningen.
Wat vindt u van de opmerking: «de markt van diagnostiek is ongrijpbaar voor de individuele huisarts en blijkbaar is er nog onvoldoende aandacht van overheid en zorgverzekeraar voor de inkoop van eerstelijnsdiagnostiek»? Op welke manier zouden huisarts, zorgverzekeraar en overheid er voor kunnen zorgen dat er wel grip komt op de markt van de diagnostiek?
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 7.
Seksuele vorming en de seksuele gezondheid van jongeren |
|
Linda Voortman (GL), Jesse Klaver (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de cijfers omtrent condoomgebruik en soa's1 van jongeren?2
Ja.
Deelt u de mening dat deze cijfers zorgwekkend zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze uitkomsten bevestigen het belang om te investeren in een gezonde leefstijl van de jeugd, waaronder het bevorderen van seksuele gezondheid.
Het beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is gericht op de inzet van bewezen effectieve interventies. Hierbij wordt onder meer ingezet op promotie van condoomgebruik.
Het is van belang dat jongeren op het moment dat zij voor het eerst seksueel actief worden (elk jaar circa 200.000) over voldoende informatie en vaardigheden beschikken om seksuele relaties prettig, veilig en vrijwillig vorm te geven. Dat ze weten hoe ze zich tegen soa’s of een zwangerschap kunnen beschermen, dat ze seksueel weerbaar zijn en dat ze weten waar ze terecht kunnen met vragen of problemen.
Wat voor acties onderneemt u om de bewustwording van het belang van condoomgebruik onder jongeren te stimuleren?
Van het ministerie van VWS ontvangen de GGD’en, op grond van de regeling «Aanvullende seksuele gezondheidszorg», een subsidie ten behoeve van seksualiteitshulpverlening. In dit kader voeren de GGD’en onder de noemer «Sense» (zie ook www.sense.info ) op preventie gerichte activiteiten uit, zoals de promotie van condoomgebruik, om seksueel risicogedrag onder jongeren te verminderen.
De GGD’en worden hierin ondersteund door de landelijke thema-instituten op dit terrein: Rutgers WPF en Soa Aids Nederland. Momenteel wordt voor de Sense-hulpverlening onderzocht hoe e-health (gezondheidszorg die gebruik maakt van moderne media zoals internet, mobiele telefonie en sociale media), het beste ingezet kan worden ten behoeve van bevordering van seksuele gezondheid van jongeren.
Specifiek voor het onderwijs zijn door Rutgers WPF en Soa Aids Nederland diverse lespakketten ontwikkeld. Een belangrijk voorbeeld hiervan is «Lang leve de liefde».
Deelt u de mening dat bewustwording van seksuele gezondheid en preventie van soa's een taak is van het onderwijs?
Naar mijn mening hebben ouders en verzorgers de belangrijkste rol in de opvoeding en (seksuele) vorming van hun kinderen. Daarnaast levert het onderwijs een essentiële bijdrage aan de vorming van leerlingen door ze toe te rusten met de kennis en vaardigheden die nodig zijn voor hun maatschappelijk functioneren. Daarom is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs onder meer vastgelegd dat scholen aandacht moeten besteden aan de sociale redzaamheid van leerlingen.
Het leren zorgdragen voor hun eigen lichamelijke en psychische gezondheid en die van anderen, maar ook het respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, maken hiervan deel uit. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is in de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap opgenomen dat leerlingen leren zorgdragen voor hun eigen gezondheid. Bewustzijn van de eigen leefstijl en gezondheidsrisico’s van de eigen leefstijl, verantwoorde keuzes maken en activiteiten ondernemen die bijdragen aan een gezonde leefstijl, zijn daarvoor nodig. Naast bewegen en sport, voeding, roken, alcohol en drugs, wordt ook seksualiteit hierbij expliciet genoemd.
De wijze waarop dit vervolgens wordt vormgegeven, wordt op schoolniveau bepaald. Voor informatie en advies kunnen scholen websites als www.seksuelevorming.nl , www.langlevedeliefde.nl en www.schoolenveiligheid.nl raadplegen.
Bent u bereid stappen te ondernemen om het onderwijs over soa's en preventie daarvan te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat er verbeteringen noodzakelijk zijn in de lessen seksuele vorming in het basisonderwijs, bijvoorbeeld door deze altijd op een interactieve manier aan te bieden?
Zie de antwoorden op vraag 4 en 5.
Deelt u voorts de mening dat ouders of verzorgers meer bij dit onderwijs betrokken dienen te worden, zodat zij het gesprek met hun kinderen hierover kunnen voortzetten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Seksualiteit kan voor ouders een lastig onderwerp zijn om met hun kinderen te bespreken. Om ouders hierbij handvatten te bieden is de website www.uwkindenseks.nl ontwikkeld. Deze website is onderdeel van de social media aanpak seksuele weerbaarheid van jongeren, gefinancierd door de ministeries van VWS en OCW. Op deze website vinden ouders allerlei tips en voorbeelden van gesprekken met kinderen.
Ook scholen en GGD’en kunnen ouders ondersteunen door ouderavonden te geven over dit onderwerp en te laten zien hoe ouders invulling kunnen geven aan deze opvoedingstaak. Scholen bepalen echter zelf bij welke onderwerpen en op welke manier zij ouders betrekken bij het onderwijs van hun kinderen.
De tabakslobby in Nederland |
|
Henk van Gerven |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De onderzoeker en de tabak»?1
Het komt regelmatig voor dat onderzoeken die in opdracht van en gefinancierd door brancheorganisaties of andere belanghebbenden worden opgesteld, aan ministeries ter kennisneming worden toegestuurd. De ministeries beoordelen vervolgens of en zo ja in hoeverre deze onderzoeken bruikbare informatie bevatten. Daarbij wordt niet uit het oog verloren door wie het onderzoek is uitgevoerd en wie de opdrachtgever is. Voor een overzicht van recent door het ministerie van Financiën ontvangen onderzoeken naar grenseffecten als gevolg van accijns- en prijsverschillen met de buurlanden zij bijvoorbeeld verwezen naar de onlangs aan de Kamer gezonden grenseffectenrapportage. Het merendeel van deze onderzoeken is uitgevoerd door of in opdracht van de alcohol- of tabaksbranche. In de grenseffectenrapportage is ingegaan op de relevantie van deze onderzoeken voor het vaststellen van de grenseffecten als gevolg van de accijnsverhoging per 1 januari jongstleden.
Hoe oordeelt u over de betrokkenheid van Philip Morris bij de totstandkoming van onderzoek en cijfers over de juistheid van de handel in illegale tabaksproducten? Is het feit dat Philip Morris opdrachtgever voor het onderzoek is, en grote financiële belangen heeft als tabaksfabrikant, niet een belangenverstrengeling die dient te worden vermeden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Philip Morris is opdrachtgever van het STAR-rapport. Het jaarlijks opstellen van dit rapport maakt onderdeel uit van de verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst van Philip Morris met de Europese Commissie en de lidstaten. Ook andere grote tabaksfabrikanten zoals Japan Tobacco, British American Tobacco en Imperial Tobacco hebben een overeenkomst met de Europese Commissie en de lidstaten. Deze overeenkomsten zijn openbaar2 en hebben tot doel om namaak en smokkel van sigaretten te bestrijden. In de overeenkomsten is onder andere opgenomen wat van de fabrikanten wordt verwacht om te voorkomen dat hun producten op de illegale markt terecht komen. De Europese Commissie is betrokken bij de onderzoeksopzet van het STAR-rapport. Voor zover de STAR-rapporten van belang zijn voor activiteiten op het terrein van toezicht of fraudebestrijding, worden ze daarvoor ook gebruikt.
Waarom gebruikt u informatie die is gefinancierd door de tabaksindustrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bevindingen van het STAR-rapport 2012 en eerdere rapporten heeft het kabinet daadwerkelijk gebruikt in haar beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere rapporten en onderzoeken door het kabinet gebruikt die in opdracht van de tabaksindustrie ontwikkeld en/of gefinancierd zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u antwoord geven op hetgeen wordt gesteld door de Algemene Rekenkamer over het STAR-rapport en aan zijn verzoek tegemoet komen? 2)
In het onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer was opgenomen dat in Nederland geen informatie beschikbaar zou zijn over de mate waarin tabaksfabrikanten aan de verplichtingen voldoen die volgen uit Europese overeenkomsten. In reactie hierop heb ik aangegeven dat dit niet juist is, omdat het Ministerie van Financiën wel over informatie beschikt, zoals het STAR-rapport.
De Rekenkamer geeft aan dat het STAR-rapport niet publiek beschikbaar is en inhoudelijk onvolledig. De rapporten zijn in het verleden altijd vertrouwelijk aan het ministerie van Financiën verstrekt. Het staat mij niet vrij deze rapporten zonder toestemming van de opdrachtgever aan de Kamer te verstrekken. Het laatste STAR-rapport is overigens openbaar gemaakt.4 Hierin zijn ook de cijfers uit voorgaande jaren opgenomen waardoor deze informatie uit eerdere rapporten feitelijk ook openbaar is geworden. Zoals blijkt uit de openbare overeenkomst tussen Philip Morris, de Europese Commissie en de lidstaten, gaan de verplichtingen die volgen uit de overeenkomst verder dan de inhoud van het jaarlijkse STAR-rapport. Zo dient bijvoorbeeld ook informatie te worden verstrekt over het traceren en volgen van sigaretten. Het Europees bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ziet toe op het uitvoeren van de verplichtingen. Het Ministerie van Financiën neemt hier kennis van.
Zijn de STAR-rapporten – behalve de laatste – nog steeds geheim? Zo ja, wat vindt u daarvan? Wilt u bewerkstelligen dat deze dan openbaar worden, en zorg dragen voor toezending aan de Kamer?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre is er sprake van extreme belastingstelsels en regelgeving, waardoor de consumptie van tabak verschuift van de legale naar de illegale tabaksmarkt? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren bij de toegezegde grenseffectenrapportage? Zo nee, waarom niet?
De verschillen tussen belastingstelsels en regelgeving tussen landen worden binnen de Europese Unie enigszins beperkt door Europese richtlijnen. De Europese richtlijn 2011/64/EU voorziet onder meer in minimumtarieven voor de accijnzen van tabaksproducten binnen de Europese Unie.5 Ook de structuur van de tabaksaccijnzen is hierin vastgelegd. Desalniettemin zijn er grote verschillen tussen de accijnstarieven van de verschillende lidstaten. De hoogste accijnstarieven van sigaretten binnen de Europese Unie zijn ongeveer viermaal het minimumtarief. Per 1 januari 2014 gaat het minimumtarief van sigaretten omhoog. De accijnsverschillen met landen buiten de Europese Unie zijn overigens soms groter dan de verschillen tussen de lidstaten van de EU onderling.
De Douane heeft in het verleden herhaaldelijk onderzoek gedaan om inzicht te krijgen in de omvang van de zwarte markt van accijnsgoederen op basis van een empty package survey (het rapen van lege sigarettenverpakkingen). Het laatste onderzoek is afgerond in 2011. Van de toen verzamelde verpakkingen was één op de tien pakjes niet in de Nederlandse heffing betrokken. Sigaretten die buiten de Nederlandse heffing blijven zijn overigens niet per definitie illegaal, ook sigaretten die door reizigers legaal vanuit het buitenland naar Nederland worden meegenomen, kunnen legaal zijn ingevoerd. Het is moeilijk, zo niet onmogelijk om vast te stellen in hoeverre buitenlandse sigaretten terecht of ten onrechte buiten de heffing zijn gebleven. Alleen van nagemaakte illegale sigaretten kan dat met zekerheid worden vastgesteld. Deze laatstgenoemde categorie is in het onderzoek uit 2011 berekend op minder dan 1%.
Bent u bereid de bestaande contacten met de tabaksindustrie en haar lobbyisten zoveel mogelijk te beperken? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de beantwoording van de Kamervragen van 2 september 2013 (nr. 2013Z15401) is aangegeven, wordt alleen contact gezocht wanneer dat nodig wordt geacht, bijvoorbeeld waar het gaat om technische zaken bij implementatie van wet- en regelgeving. De ministeries houden zich aan wat in art. 5.3 van het FCTC-verdrag staat voorgeschreven wanneer het gaat om tabaksontmoedigingsbeleid.
Is u bekend of, en zo ja in welke mate, hoogleraren een functie bekleden in, dan wel werkzaam zijn voor, de tabaksindustrie? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen. Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te berichten?
Of en in welke mate hoogleraren functies bekleden of werkzaam zijn voor de tabaksindustrie is niet bekend. Het zou ondoenlijk zijn om overzichten bij te houden van alle relaties die er zijn tussen hoogleraren en bedrijven of bedrijfstakken, om die reden kan aan uw verzoek niet worden voldaan. Over nevenfuncties dient wel helderheid te bestaan. Er zijn afspraken gemaakt dat hoogleraren hun nevenfuncties vermelden op hun profielpagina’s op de website van hun instelling.
Ondersteunt u de mening van de president van de KNAW, professor Hans Clevers, die stelt dat hoogleraren geen posities bij de tabaksindustrie dienen in te nemen, omdat een wetenschapper «op deze wijze helpt de status van Philip Morris te legitimeren.»? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om ervoor zorg te dragen dat hoogleraren en wetenschappers vanuit de universitaire wereld dit inderdaad doen? Zo neen, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. De heer Clevers deed deze uitspraak op persoonlijke titel.
De berichtgeving inzake de opmars van de gevaarlijke Aziatische tijgermug in Nederland en de lakse aanpak van de overheid |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de berichten «Tijgermug al in zeven plaatsen in Nederland» en «Overheid laks in aanpak gevaarlijke tijgermug»?1
Ik heb van de inhoud van de artikelen kennisgenomen. Mijn beleid op dit terrein heb ik uiteengezet in mijn brief aan de Kamer (32 793, nr. 96) d.d. 25 juni 2013.
Welke gezondheidsrisico’s lopen Nederlanders als de tijgermug zich definitief vestigt in Nederland? Heeft u lessen geleerd uit de Q-koortsuitbraak in het verleden, en hoe worden deze lessen in de praktijk gebracht?
Zoals ik afgelopen juni in mijn Kamerbrief (Kamerstuk 32 793, nr. 96) beschrijf, neem ik verschillende maatregelen om te verhinderen dat Aziatische tijgermuggen zich in Nederland kunnen vestigen. Deze maatregelen neem ik uit voorzorg om eventuele uitbraken van infectieziekten te voorkomen. Ik geef ook aan welke preventieve maatregelen op bandenbedrijven ik proportioneel acht. Zoals beschreven heb ik daarbij afgewogen dat er beperkte wetenschappelijke kennis is over effectieve maatregelen, dat er veel onzekerheid is rondom de grootte van risico’s die met zulke maatregelen kunnen worden afgewend, dat benodigde bestrijdingsmiddelen niet toegelaten zijn, en dat internationale ontwikkelingen van invloed zijn op mijn beleid.
Hoe wordt de afweging gemaakt tussen gezondheidsrisico’s en alle bijbehorende kosten enerzijds en economisch gewin anderzijds?
Zie antwoord vraag 2.
Klop het dat er een convenant is gesloten met de branchevereniging waar bedrijven juridisch niet aan gehouden zijn? Zo nee, hoe verklaart u dan de forse toename van het aantal plaatsen in Nederland waar de tijgermug recentelijk is aangetroffen? Zo ja, waarom houdt u de burger voor de gek met nepmaatregelen?
Het convenant is gesloten om via zelfregulering te komen tot een kleiner risico voor de introductie en verspreiding van Aziatische tijgermuggen. Omdat dit voorjaar nog banden verhandeld zijn die niet onder de convenantafspraken vallen, was te voorzien dat er deze zomer nog Aziatische tijgermuggen zouden worden aangetroffen. Na de zomer van 2014 zullen wij evalueren of met het convenant de insleep van Aziatische tijgermuggen voldoende wordt voorkomen.
In het convenant heb ik ook vastgelegd dat ik met de sector verder verken hoe transparantie en toezicht bevorderd kunnen worden. Overigens heeft de rechtbank Oost-Brabant op 26 juni jl. uitspraak gedaan in het beroep van het Platform Stop invasieve exoten en het college van gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, over handhaving door de provincie bij bandenbedrijven, op basis van de Wet milieubeheer. Ik onderzoek hoe deze uitspraak mogelijk van invloed is op de verdere uitwerking van het convenant.
Wanneer gaat u van importeurs van gebruikte banden en Lucky Bambooplanten eisen dat zij hun goederen zonder tijgermuggen importeren, in navolging van Australië?
Mijn doel is om de volksgezondheid te beschermen. Er zijn meerdere mogelijke maatregelen om dit doel te behalen. In mijn kamerbrief zet ik uiteen welke maatregelen in mijn ogen op dit moment proportioneel zijn.