Het vaccineren van arbeidsmigranten |
|
Lisa Westerveld (GL), Senna Maatoug (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat ook arbeidsmigranten in Nederland gevaccineerd moeten worden om de doelstelling van een homogene vaccinatiegraad te bereiken?
Ja.
Hoeveel arbeidsmigranten zijn er gevaccineerd in Nederland, hoeveel hebben een afspraak en hoeveel hebben nog niet de mogelijkheid gehad om een afspraak te maken/zich te laten vaccineren?
Er is geen aparte registratie voor deze doelgroep. Arbeidsmigranten kunnen in de Basisregistratie Personen (BRP) bij een gemeente ingeschreven staan, of zijn opgenomen in het Register Niet-Ingezetene (RNI) of zijn niet geregistreerde personen. Zij staan niet apart geregistreerd in CIMS of bij GGD. Het is hierdoor niet bekend hoeveel arbeidsmigranten zich hebben laten vaccineren, een afspraak hebben of nog geen mogelijkheid hebben gehad.
Welk beleid wordt er gevoerd om arbeidsmigranten een vaccin aan te bieden? In hoeverre is er gerichte communicatie voor deze doelgroep?
Er zijn verschillende routes om arbeidsmigranten een vaccin aan te bieden. Werkgevers en uitzendbureaus hebben afspraken gemaakt om de arbeidsmigranten te informeren en ze eventueel naar de GGD vaccinatielocatie te brengen. In het antwoord op vraag 5 ga ik nader in op de gemaakte afspraken.
Vaccinatie van deze groep kent extra uitdagingen. Zij zijn niet altijd direct oproepbaar via adres- of woongegevens. Velen kunnen door een taalbarrière niet tot de juiste informatie komen of moeten geholpen worden in de moedertaal. Ook kan een deel van deze groep wantrouwend tegen overheid en registraties zijn. Om ook de vaccinatiegraad onder arbeidsmigranten hoog te krijgen wordt extra aandacht besteed aan het bereiken van deze doelgroep. Voorlichting en informatie over de vaccinatiecampagne is dan ook van groot belang. De gerichte communicatie voor deze doelgroep bestaat uit o.a.
Is er contact met de brancheorganisatie Algemene Bond Uitzendondernemingen en is er al een plan om arbeidsmigranten te bereiken? Zijn hier afspraken over gemaakt en zo ja, wat zijn die?
Ik heb de hulp gevraagd van werkgevers- en uitzendorganisaties (ABU en NBBU) om de specifieke groep van arbeidsmigranten te bereiken die geen e-mailadres hebben doorgegeven bij het RNI loket, en niet in het BRP staan. De brancheorganisaties informeren hun werknemers over de vaccinatiecampagne, specifiek dat men recht heeft op een vaccinatie en hoe men hier een afspraak voor kan maken. Ook wordt men geïnformeerd over de mogelijkheid zich in te schrijven voor de digitale nieuwsbrief. Hiervoor kunnen zij zich op geven via info@rvig.nl. Ook vakbonden en maatschappelijke organisaties delen de informatie en zijn geconsulteerd in het proces. Het informatiemateriaal wordt gedeeld met nieuwssites en organisaties die een groot bereik hebben onder arbeidsmigranten. Hierbij kunt u denken aan polonia.nl en workinnl.nl. Via alle genoemde kanalen en organisaties beogen wij een zo groot mogelijk bereik te realiseren en mensen te bewegen tot het halen van een vaccinatie.
Welke afspraken zijn er gemaakt met de GGD’en, werkgevers en uitzendbranche om zo snel mogelijk de arbeidsmigranten die een prik willen deze ook te geven?
Inmiddels zijn de GGD regio’s ook gestart met fijnmazig vaccineren. Hierbij wordt er door de GGD samengewerkt met lokale organisaties (zoals lokale werkgevers/uitzendbureaus) en trekken zij samen op om drempels voor deze doelgroepen weg te nemen. In een aantal GGD-regio’s met veel arbeidsmigranten worden of zijn reeds initiatieven gestart om hen laagdrempelig voor te lichten over vaccinatie en de vaccinatie ook aan te bieden. Goede voorbeelden zijn het beschikbaar stellen van busjes door het uitzendbureau voor vervoer naar de GGD-vaccinatielocatie, een prikbus, vaccineren op locatie of het creëren van open inloopuren.
Herkent u dat geen toegang tot DigiD een belemmering vormt voor vaccinatie bij arbeidsmigranten? Welke stappen zijn er de afgelopen periode gezet om deze belemmering weg te nemen?
Het ontbreken van een DigiD kan een belemmering vormen voor vaccinatie bij arbeidsmigranten. In de gerichte communicatie voor deze doelgroep wordt als eerste optie voor het maken van een afspraak het telefoonnummer 0800-7070/+31-85112 4970 aangegeven. Daarnaast zet ik ook veel in op de samenwerking met GGD en sociale partners en het bereiken van arbeidsmigranten via de campagne fijnmazig vaccineren. Zie bovenstaande antwoorden.
Kunt u aangeven of en op welke manier er wordt samengewerkt om de vaccinatiegraad bij arbeidsmigranten te verhogen door betrokken overheden? Specifiek door gemeenten, GGD, SZW en VWS?
Er bestaat een werkgroep onder leiding van het RIVM, waarin GGD-GHOR Nederland, de Ministeries van SZW en VWS samenwerken om de arbeidsmigranten te bereiken, te informeren en te laten vaccineren. Bij het fijnmazig vaccineren werken GGD regio’s samen met de gemeenten.
Welke overheidsorganisatie is hoofdverantwoordelijk?
Het COVID vaccinatieprogramma valt onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van VWS.
Bent u er van op de hoogte dat er diverse werkgevers zijn die graag zien dat er de mogelijkheid is van incompany vaccineren? Bent u bereid om incompany vaccineren mogelijk te maken aanvullend op de bestaande vaccinatie-strategie? Zo ja, welke rol kunt u daar in spelen?
Daar ben ik van op de hoogte. Echter er is bewust gekozen om vaccineren van arbeidsmigranten door GGD te laten uitvoeren. Voor laagdrempeligheid kan vaccineren op locatie of in tijdelijke en/of mobiele vaccinatielocaties, zoals prikbussen en pop-uplocaties, ingezet worden. Dit kan in overleg met de lokale werkgever besloten worden. Door de vaccinatie door GGD te laten uitvoeren, beogen we dat mogelijke vaccinatie drang en dwang wordt voorkomen en is er geen aanvullende complexiteit voor registratie van vaccinatie in CIMS.
Worden de prikbussen ook ingezet om arbeidsmigranten te bereiken, door bijvoorbeeld naar werkgevers te gaan waar veel arbeidsmigranten werken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke vaccins bent u van plan om te gebruiken voor arbeidsmigranten? Is voor deze groep bijvoorbeeld ook Janssen beschikbaar, omdat daar maar één prik van nodig is?
Waar mogelijk biedt de GGD op de vaste vaccinatielocaties en bij het fijnmazig vaccineren twee typen vaccins aan, het Janssen-vaccin en een mRNA vaccin. Personen boven de 18 jaar hebben hierin keuzevrijheid. Voor de groep 12 tot en met 17-jarigen is bij de GGD alleen het vaccin van BioNTech/Pfizer beschikbaar.
Het afwijzen van de asielaanvraag van MH17-getuigen |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Jelena en Igor zijn getuigen in de zaak MH17, toch wijst immigratiedienst IND ze de deur» van 24 juli?1
Over individuele zaken doe ik geen mededelingen.
Hoe kan het dat justitie deze getuigen serieus neemt, maar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet?
Ik ga niet in op de feiten en omstandigheden in deze individuele zaken.
Wel geldt in algemene zin dat de geloofwaardigheid van verklaringen die een vreemdeling heeft afgelegd ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek, niet zonder meer iets zegt over de geloofwaardigheid van de verklaringen die door die vreemdeling zijn afgelegd in een asielprocedure en vice versa. Deze procedures van de IND en het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG) van de politie en het OM zijn niet vergelijkbaar en kennen een ander beoordelingskader.
Van de vreemdeling wordt verlangd dat hij tijdens de asielprocedure alle redenen aanvoert die verband houden met zijn vertrek uit het land van herkomst en vrees. De IND beoordeelt vervolgens of het asielrelaas geloofwaardig is. De IND kijkt hierbij naar de interne consistentie van de verklaringen maar checkt ook of de informatie overeenkomt met bijvoorbeeld het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken of andere gezaghebbende bronnen. Vervolgens beoordeelt de IND of er sprake is van een gegronde vrees voor vervolging of ernstige schade in het land van herkomst. Indien de IND concludeert dat de verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn en er sprake is van een van de bovengenoemde omstandigheden, wordt een verblijfsvergunning asiel verleend, tenzij er sprake is van contra-indicaties, zoals de mogelijkheid tot tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, het vormen van een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Potentiële getuigen die mogelijk informatie hebben over strafbare feiten, maar vrezen dat hun getuigenis (levens-)gevaar voor henzelf of voor anderen oplevert kunnen zich melden bij het OM of de politie. Zij worden doorgeleid naar het TBG. dat beoordeelt of de verklaringen van een potentiële getuige waardevol zijn voor de opsporing en vervolging, en bovendien veilig kunnen worden gebruikt in een opsporingsonderzoek. Pas als duidelijk is dat deze getuige waardevolle en bruikbare informatie voor een opsporingsonderzoek heeft en er geen andere beletselen aan medewerking van de getuige in de weg staan, verstrekt het TBG – voor zover mogelijk – de (informatie uit de) verklaringen aan het tactische team dat het opsporingsonderzoek uitvoert. In veel gevallen zal de identiteit van de getuige daarbij zijn afgeschermd.
Indien het TBG oordeelt dat de relevantie van de verklaringen van een potentiële getuige voor een specifiek strafrechtelijk onderzoek ontbreekt, stopt het contact met de getuige en doet het TBG ook geen nader onderzoek meer naar de geloofwaardigheid van de verklaringen en/of van de getuige zelf. Ook wordt geen onderzoek gedaan naar veiligheidsrisico’s die voor de persoon in kwestie zouden ontstaan als diens verklaringen in een onderzoek gebruikt zouden worden. Het uitgangspunt is namelijk dat de verkennende contacten met TBG nooit aan derden bekend zullen worden. Alleen al de bekendheid met het feit dat mensen zich als getuige opwerpen, zou voor sommige potentiële getuigen een (potentieel) risico kunnen opleveren. De omstandigheid dat geheim blijft dat gesproken is met TBG, vormt een belangrijke beveiliging voor de potentiële getuige. Om die reden worden personen die met TBG in gesprek gaan, er op gewezen dat zij niet aan derden moeten laten weten dat zij gesprekken voeren of hebben gevoerd als (potentiële) bijzondere getuige. Dit geldt ook voor personen waarin de contacten met TBG stoppen na enkele verkennende gesprekken.
Hoe duidt u de mishandeling van het familielid dat thans in coma ligt in het kader van de risico’s die het stel in Rusland loopt?
Ik ga niet in op de feiten en omstandigheden in deze individuele zaken.
Kunt u uitsluiten dat het familielid in coma is geslagen teneinde het stel te bedreigen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat de rechter niet mee kan wegen in deze asielzaak dat het stel door de recherche is gevraagd om te zwijgen over hun getuigenis?
In algemene zin wordt hierover opgemerkt dat, zoals aangegeven onder vraag 2, het uitgangspunt is dat in het belang van de veiligheid van de (potentiële) getuige, de (verkennende) contacten met TBG nooit aan derden bekend gemaakt worden en wordt een betrokkene erop gewezen dat zij dit ook niet moeten doen. Daarnaast, zoals ook genoemd in antwoord op vraag 2, zegt de geloofwaardigheid van verklaringen die een vreemdeling heeft afgelegd ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek, niet zonder meer iets over de geloofwaardigheid van de verklaringen die hij heeft afgelegd in een asielprocedure en vice versa.
Sinds wanneer was u op de hoogte van deze zaak en wat heeft u gedaan om deze getuigen te beschermen, bijvoorbeeld door uitzetting te voorkomen?
Ik ga niet in op de feiten en omstandigheden in deze individuele zaken. Daarnaast is de beoordeling of in een specifieke zaak de verklaring van een getuige relevant is voor het strafrechtelijk onderzoek, aan het OM.
Hoe gaat u voorkomen dat dit stel alsnog wordt uitgezet en hoe gaat u er voor zorgen dat hun getuigenis kan worden ingezet om de verantwoordelijken voor het neerhalen van MH17 te berechten?
Zie antwoord vraag 6.
Was deze zaak geschikt om uw discretionaire bevoegdheid in te zetten, een bevoegdheid die dit kabinet juist om zeep heeft geholpen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe duidt u de kritiek van de anonieme oud-medewerker van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) in het artikel over het handelen van de IND?
Ik kan mij niet vinden in de kritiek op de veronderstelde naïviteit en gebrek aan kennis bij de IND. Medewerkers van de IND zijn goed opgeleid om te kunnen beoordelen of de verklaringen van asielzoekenden geloofwaardig zijn en of mogelijk sprake is van vervolging bij terugkeer naar het land van herkomst. Medewerkers worden gestimuleerd om intercollegiaal casuïstisch overleg te voeren. Daarnaast beschikt de IND over een Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) welke geraadpleegd kunnen worden door IND medewerkers bij specifieke vragen. Deze landenspecialisten vergaren informatie uit verschillende en uiteenlopende bronnen, zoals gouvernementele organisaties, ngo’s (Amnesty International, Human Rights Watch etc.) en UNHCR. Ook kunnen externe deskundigen worden geraadpleegd.
Medewerkers van de IND zullen echter nooit met zekerheid kunnen voorspellen hoe buitenlandse actoren inclusief veiligheidsdiensten zullen optreden. Bij de beoordeling van asielaanvragen wordt een risico inschatting gemaakt over de gevolgen bij terugkeer op basis van de verklaringen van de vreemdeling en de informatie over het land van herkomst.
Waarom beseft de IND niet dat er geen feitelijk bewijs van bedreigingen door een staat kan worden overgedragen?
Van een vreemdeling wordt niet verwacht dat hij in de asielprocedure alle bedreigingen vanuit de zijde van overheid onderbouwt met documenten, zoals opsporingsbevelen of strafrechtelijke vonnissen. Indien een vreemdeling geen documenten overlegt of kan overleggen, wordt bekeken wat daarvan de reden is. De verklaringen over een gestelde dreiging vanuit de staat van herkomst wordt altijd beoordeeld in samenhang met de geloofwaardigheid van zijn andere verklaringen. Ook zonder feitelijke documenten kan een asielrelaas dus op basis van de verklaringen geloofwaardig worden geacht.
Vindt u ook dat getuigen in deze cruciale zaak optimale bescherming verdienen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de MH17-strafzaak op zitting heeft het OM bij verschillende gelegenheden toegelicht wat de risico’s zijn voor personen uit Rusland of Oekraïne die als getuige in dit onderzoek hebben opgetreden, en op welke manier daarmee wordt omgegaan. Van geval tot geval wordt een beoordeling gemaakt. Zo wordt, om reële veiligheidsrisico’s zoveel mogelijk te beperken van een significant aantal getuigen de identiteit afgeschermd. Ook worden diverse getuigen anoniem door de rechter-commissaris gehoord. In een enkele zaak is een getuige opgenomen in een getuigenbeschermingsprogramma.
Vreest u ook dat de getuigenis onder druk van uitzetting door de IND tot stand is gekomen, waardoor juist het risico is ontstaan dat de getuigenis geen stand houdt voor de rechter? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de feiten en omstandigheden in deze individuele zaken.
Hoe gaat u voorkomen dat een gebrek aan samenwerking tussen justitie en de IND in de toekomst opnieuw gaat leiden tot het uitzetten van cruciale getuigen?
In zijn algemeenheid merk ik op dat er werkafspraken zijn tussen het OM en de IND om met elkaar in contact te treden in dergelijke situaties.
Het uitzetten van kinderen in verband met een tweede nationaliteit van de ouders |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Bent u bekend met het feit dat Layan en Karam, twee Syrische kinderen die reeds vijf jaar in Nederland verblijven en hier geworteld zijn geraakt, geen verblijfsvergunning krijgen, omdat hun Syrische moeder ook de Marokkaanse nationaliteit opgelegd heeft gekregen door het hebben van een naar Syrië geëmigreerde Marokkaanse vader?1
Ik ben bekend met het nieuwsbericht en de casus waarover wordt geschreven. Zoals uw Kamer bekend kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Overigens merk ik in zijn algemeenheid op dat landen in hun nationaliteitswetgeving omschrijven welke personen de nationaliteit ervan verkrijgen. Het is daarbij zeer gebruikelijk dat kinderen bij geboorte van rechtswege de nationaliteit van de ouders verkrijgen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor Nederland. Onder meer hierdoor wordt staatloosheid voorkomen.
Is het enkele feit van het hebben van een nationaliteit van een ander land dan het land van herkomst in alle gevallen grond om een asielverzoek in Nederland af te wijzen? Speelt de feitelijke binding met dat land hierin geen enkele rol?
Na indiening van een asielaanvraag wordt eerst het land van herkomst van de vreemdeling vastgesteld. Dit gebeurt nog voordat er wordt beoordeeld of de betreffende vreemdeling gegronde vrees voor vervolging heeft in het land van herkomst. Onder het land van herkomst wordt verstaan het land waarvan de vreemdeling de nationaliteit heeft. Dit kan dus meer dan één land zijn indien een vreemdeling meer dan één nationaliteit bezit. Indien de vreemdeling meerdere nationaliteiten heeft, wordt beoordeeld of in redelijkheid van de vreemdeling kan worden verwacht dat hij of zij zich onder de bescherming van de autoriteiten van het land stelt waarvan de vreemdeling ook de nationaliteit bezit. Bij deze redelijkheidsbeoordeling worden enkel asielgerelateerde omstandigheden betrokken. Indien de betreffende vreemdeling de bescherming van één van de landen waar hij of zij de nationaliteit van bezit niet inroept, zonder geldige redenen ingegeven door gegronde vrees, wordt de vreemdeling niet geacht verstoken te zijn van bescherming in dat land (aldus artikel 1A, laatste paragraaf, van het Vluchtelingenverdrag). De asielaanvraag wordt dan afgewezen, bescherming in Nederland is dan immers niet vereist.
Bij bezit van de nationaliteit van een ander land speelt een verdere binding met dat land in zijn algemeenheid geen rol in de asielbeoordeling. Indien bij de beoordeling van de asielaanvraag wordt tegengeworpen dat er een veilig derde land voor een vreemdeling is (niet zijnde een land waarvan de vreemdeling de nationaliteit bezit) speelt het hebben van een band met dat derde land wel een rol. Een dergelijke band kan bijvoorbeeld bestaan door eerder verblijf in het betreffende land of als de echtgeno(o)t(e) of partner van de vreemdeling de nationaliteit van het betreffende land bezit.
Hoe wordt het belang van het kind, dat op basis van artikel 3 IVRK een eerste overweging dient te zijn bij besluiten van de overheid die kinderen treffen, gewogen bij het al dan niet tegenwerpen van een tweede nationaliteit bij een asielverzoek van de ouder?
Er wordt altijd rekening gehouden met het belang van het kind in de asielprocedure. Dit betekent niet dat het belang van het kind doorslaggevend is in de beslissing op de asielaanvraag. Omstandigheden die gaan over bijvoorbeeld de persoonlijke ontwikkeling zijn niet of beperkt relevant voor de beslissing op de asielaanvraag. Bij de beoordeling van een asielaanvraag staat de vraag immers centraal of internationale bescherming in Nederland nodig is of niet. Als de conclusie is dat er geen internationale bescherming nodig is, wordt bij een eerste asielaanvraag vervolgens getoetst of het weigeren van verblijf in Nederland zou leiden tot een schending van artikel 8 EVRM, in welk geval een verblijfsvergunning regulier kan worden verleend. Bij deze toetsing wordt ook een individuele belangenafweging gemaakt, waarbij alle aangevoerde omstandigheden worden betrokken. Die afweging leidt niet tot het verlenen van een regulier verblijfsrecht indien andere belangen zwaarder wegen dan de belangen van het kind of de andere aangevoerde belangen van de vreemdeling(en). Het feit dat de belangen van de kinderen altijd dienen te worden betrokken, betekent namelijk niet per definitie dat het vertrek van kinderen en gezinsleden niet zou mogen plaatsvinden of dat zij een verblijfsvergunning zouden moeten krijgen.
Deelt u de mening dat naarmate kinderen langer in procedure in Nederland verblijven en hier opgroeien, uitzetting naar een derde land op procedurele en/of bureaucratische gronden in toenemende mate disproportioneel nadelig is voor de betrokken kinderen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langdurig in Nederland verblijven schadelijk is voor hun ontwikkeling.
Zoals onder andere ook vermeld in mijn antwoord op eerdere schriftelijke vragen2 zijn er verscheidene redenen waarom kinderen in hun ontwikkelingen kunnen worden bedreigd. Het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind is niet één op één aan een bepaalde verblijfsduur in Nederland verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouder(s). Hier valt de denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken.
Acht u de uitzetting van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland verblijven naar een land waarmee zij geen enkele feitelijke binding hebben een gewenste uitkomst van uw beleid? Zo nee, wat gaat u aan uw beleid veranderen?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 is het hebben van de nationaliteit van een land waar er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat reden om de asielaanvraag in Nederland af te wijzen. De bescherming van dat land kan immers ingeroepen worden. Dit volgt onder andere uit het VN-Vluchtelingenverdrag. Ik acht dit in het algemeen ook wenselijk, de Nederlandse inzet is er immers op gericht om bescherming te bieden aan degenen die dat daadwerkelijk nodig hebben.
Het beleid is erop gericht snel duidelijkheid te bieden aan degenen die in Nederland asiel aanvragen, bescherming te bieden aan degenen die dat nodig hebben en het doen terugkeren van vreemdelingen die niet mogen blijven. Mijn inzet is dan ook tijdig duidelijkheid te bieden en na afwijzing van de asielaanvraag te voorkomen dat vreemdelingen langdurig onrechtmatig in Nederland verblijven.
Erkent u dat sinds het omvormen van de discretionaire bevoegdheid diverse zaken naar voren zijn gekomen van asielzoekers waarin de regels disproportioneel schrijnend uitpakken? Zo ja, bent u bereid de discretionaire bevoegdheid in zijn oude vorm te herstellen?
Het doel van het omvormen van de discretionaire bevoegdheid was het ontmoedigen van (langdurig) verblijf na afwijzing van een verblijfsaanvraag. Hierbij is het van belang om prikkels die verblijf in Nederland verlengen te verminderen. Het destijds ingerichte stelsel leidde ertoe dat een vreemdeling tot het allerlaatste moment nog kon hopen op een verblijfsvergunning. Dit acht ik nog steeds ongewenst. Dat zich schrijnende situaties kunnen voordoen is bekend. Tijdens de eerste aanvraagprocedure kan een eventueel schrijnende situatie naar voren worden gebracht. Indien wordt geoordeeld dat de vreemdeling niet in aanmerking komt voor de verzochte verblijfsvergunning, heeft het hoofd van de IND de bevoegdheid om op basis van een schrijnende situatie die is gelegen in een samenstel van bijzondere omstandigheden die de vreemdeling betreffen, alsnog verblijf toe te kennen. Inmiddels is dit een aantal keer voorgekomen.
In algemene zin wordt, zoals uw Kamer bekend, de uitvoeringspraktijk, beleid en regelgeving binnen het vreemdelingendomein zorgvuldig bekeken in het licht van de conclusies en aanbevelingen van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag.3 Daarbij heb ik tevens gemeld dat eventueel meer fundamentele keuzes politieke besluitvorming zullen vereisen. Gelet op de demissionaire status van het kabinet ligt het niet in de rede dat dergelijke keuzes door het huidige kabinet gemaakt worden.
Het terugsturen van vluchtelingen naar Afghanistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de verslechterde omstandigheden in Afghanistan nu de Taliban oprukken?1
Zoals in de recente Kamerbrieven aan uw Kamer gemeld, hebben de ontwikkelingen in Afghanistan elkaar de afgelopen periode razendsnel opgevolgd. De ontwikkelingen hebben zelfs qua snelheid de meest pessimistische scenario’s overtroffen. De situatie in Afghanistan blijft zeer volatiel, met name op het gebied van veiligheid. De gevolgen van de machtsovername door de Taliban voor het land en de lokale bevolking zijn ingrijpend.
Het kabinet maakt zich ernstig zorgen over de gebeurtenissen en over de veiligheid in Afghanistan. Het kabinet verwacht dat gewelddadige incidenten zich zullen blijven voordoen en dat deze gepaard zullen blijven gaan met burgerslachtoffers en ernstige mensenrechtenschendingen. Deze zorgen gelden in het bijzonder voor de veiligheid en de rechten van vrouwen en meisjes. Specifiek daarover hebben de EU-lidstaten een gezamenlijke verklaring uitgebracht, die is medeondertekend door Albanië, Argentinië, Australië, Brazilië, Canada, Chili, Colombia, Costa Rica, Ecuador, El Salvador, de EU, Honduras, Guatemala, Noord-Macedonië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Paraguay, Senegal, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de VS.3 Ook in het kader van de motie Belhaj c.s. zet het kabinet zich in voor kwetsbare personen die onder de reikwijdte van deze motie vallen uit Afghanistan, waaronder vrouwen en meisjes.
Erkent u dat het lot van mensen snel verslechtert en dat vooral vrouwen het slachtoffer zullen worden van mensenrechtenschendingen?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke humanitaire maatregelen neemt u om de burgers in Afghanistan te helpen?
Geldt Afghanistan door de oprukkende Taliban als onveilig land van waaruit vluchtelingen in principe recht op asiel hebben? Zo nee, waarom houdt u geen rekening met de ontwikkelingen?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer op 11 augustus jl. geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan.5 Dit betekent in beginsel dat er geen besluit wordt genomen op lopende en nieuwe asielaanvragen en dat reeds afgewezen Afghaanse asielzoekers niet zullen worden teruggestuurd naar Afghanistan. Dit doet recht aan de onzekere en verslechterde situatie die zich de afgelopen weken in Afghanistan ontwikkeld heeft. Voor de volledigheid kan worden aangegeven dat in 2021 geen gedwongen vertrek naar Afghanistan heeft plaatsgevonden.
Het komende ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken inzake de situatie in Afghanistan wordt eind september verwacht. Zie ook wat hierover in de Kamerbrief van 18 augustus jl. staat vermeld.
Ik verwijs u verder naar de eerdere genoemde Kamerbrieven over de situatie in Afghanistan die recentelijk aan uw Kamer zijn gestuurd.
Deelt u de oproep van een aantal organisaties waaronder Vluchtelingenwerk en Amnesty dat de Nederlandse overheid per direct moet stoppen met het gedwongen uitzetten van Afghaanse burgers naar Afghanistan?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, in navolging van Zweden en Frankrijk, voorlopig te stoppen met uitzettingen naar Afghanistan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Geweld en overlast asielzoekers in ov regio Emmen: ’We zijn het spuugzat’ |
|
Barry Madlener (PVV), Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Klopt het dat buschauffeurs in de regio Emmen afgelopen week dagelijks te maken hadden intimidatie en geweld van asielzoekers? Zo ja, om hoeveel incidenten gaat het, uitgesplist per land van herkomst en delict?
In week 27 (5 t/m 11 juli 2021) hebben buschauffeurs van lijn 73 van de regio Emmen volgens Qbuzz melding gedaan van 7 incidenten verspreid over 5 dagen. Deze incidenten betroffen voornamelijk betalingsproblemen. Ik vind het bijzonder vervelend dat, ondanks de inzet van de pendelbus en overige maatregelen, nog steeds overlast wordt ervaren op de buslijn 73 Ter Apel-Emmen. Wel wil ik meegeven dat het aantal incidenten op deze buslijn in vergelijking met 2017 en 2018 fors is gedaald (van gemiddeld 50 naar 5 per week), maar elk incident is er natuurlijk één teveel.
Hoeveel van deze criminele asielzoekers zijn opgepakt en vastgezet?
Van die 7 incidenten is volgens Qbuzz geen melding en/of aangifte gedaan bij de politie. Daarom is er verder geen actie ondernomen door de politie. Ik spoor alle chauffeurs aan om bij crimineel gedrag aangifte te doen bij de politie, zodat de strafrechtketen in positie wordt gebracht om strafrechtelijke maatregelen in te zetten. Daarnaast is een verdenking van een misdrijf tegen een persoon met een veilige publieke taak een van de criteria voor een plek op de landelijke Top-X lijst met de meest overlastgevende en/of criminele asielzoekers. Zij worden nauwlettend in de gaten gehouden door de migratieketen, waarbij passende maatregelen worden opgelegd.
Klopt het dat een beveiliger onlangs een kaakslag kreeg van een asielzoeker? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze asielzoeker gearresteerd en wordt hij vervolgd? Zo nee, waarom niet?
Er heeft een incident plaatsgevonden dat tot een gevoel van onveiligheid heeft geleid bij een chauffeur. Qbuzz heeft ons echter laten weten dat, in tegenstelling tot wat eerder gemeld was, bij het betreffende incident geen sprake was van fysieke agressie. Dit neemt niet weg dat ik verbale agressie ook hoog opneem en dat dit absoluut niet wordt getolereerd. Zie ook de beantwoording op vraag 6 waarin ik aangeef welke extra maatregelen ik neem om overlast tegen te gaan danwel te voorkomen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat dit asieltuig geen strobreed in de weg wordt gelegd, ons openbaar vervoer en onze buschauffeurs kan terroriseren en Nederland onveilig maakt?
Net zoals voor Nederlanders is ook voor asielzoekers de Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing. Dus ongeacht wat de verblijfstitel van een overlastgever in het openbaar vervoer is, geldt dat bij overtreding van wet- en regelgeving, het strafrecht kan worden toegepast.
Bent u bereid dit criminele en overlastgevende asieltuig per direct het land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u dan doen om de veiligheid van het personeel in het openbaar vervoer te garanderen?
Het veroorzaken van overlast in het openbaar vervoer biedt wettelijk gezien onvoldoende grond om over te gaan tot afwijzing van een asielaanvraag en tot directe uitzetting. Indien de overlast tot een strafbaar feit leidt waaruit een veroordeling volgt, dan wordt dit wel meegenomen in de beoordeling van de asielaanvraag.
Voor wat betreft uw vraag over het garanderen van de veiligheid van het personeel in het openbaar vervoer, geldt dat in alle gevallen van overlast aangifte kan worden gedaan die kan leiden tot strafrechtelijke maatregelen, ongeacht of de overlastgever een Nederlander of asielzoeker is, ofwel op andere titel in Nederland verblijft.
Daarnaast zijn in het specifieke geval van de buslijn Emmen-Ter Apel vanaf 2019 extra maatregelen genomen waardoor het aantal incidenten fors is afgenomen. Deze maatregelen betreffen bijvoorbeeld de inzet van OV-stewards op station Emmen en de inzet van een pendelbus tussen station Emmen en aanmeldcentrum Ter Apel. Om de veiligheid van de reizigers en personeel te waarborgen zijn door de vervoerder ook extra maatregelen getroffen door in de bussen camera’s te plaatsen, toegangscontroles uit te voeren en extra toezichthoudend personeel in te zetten.
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen en alle AZC’s te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Iedereen heeft op grond van (inter)nationale wet- en regelgeving recht op een eerlijke asielprocedure.
Het onderzoek ‘Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Grenzeloze Verzorgingsstaat: De Gevolgen van Immigratie voor de Overheidsfinanciën»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit onderzoek gedegen en onafhankelijk is uitgevoerd?
Het is niet mijn rol om te beoordelen of wetenschappelijke studies al dan niet gedegen en onafhankelijk zijn uitgevoerd.
Heeft u er kennis van genomen dat Dr. Jan van de Beek concludeert dat de niet-westerse immigrant de Nederlandse begroting 50.000 tot 100.000 euro netto kost gedurende zijn of haar levensloop?
Ja.
Onderschrijft u de conclusies die dit onderzoek stelt, namelijk dat immigratie de Nederlandse begroting vierhonderd miljard euro heeft gekost gedurende de periode 1995–2019?
Ik heb kennisgenomen van deze conclusie. Ik kan deze conclusie niet bevestigen. De overheid houdt geen boekhouding bij van kosten en opbrengsten van groepen mensen in de samenleving, zoals Nederlanders, mensen met een migratieachtergrond, mensen met een (arbeids)beperking, 65+-ers of welke categorie dan ook. Mensen laten zich immers niet reduceren tot een simpele optel- en aftreksom langs de meetlat van de euro.
Wat opvalt is dat in het onderzoek uitsluitend wordt gekeken naar de directe baten voor de rijksbegroting. Dus wat een persoon zelf direct afdraagt in termen van loonbelasting, premies en BTW. Tegelijkertijd rekenen de onderzoekers wel veel kosten evenredig door naar immigranten. Zowel directe uitgaven (denk bijvoorbeeld aan toeslagen, belastingen, AOW of bijstand) als indirecte (zoals de kosten voor infrastructuur, openbaar bestuur, defensie of cultuursector). Door deze manier van kosten toerekenen zijn de meeste mensen met een migratieachtergrond netto-ontvanger, maar is ongeveer de helft van de mensen zonder migratieachtergrond dat ook. De onderzoekers negeren het bewust ingebouwde solidariteitsbeginsel in de begrotingssystematiek, hetgeen per definitie leidt tot netto (para)fiscale afdracht van hogere inkomens en netto (para)fiscale ontvangsten voor lagere inkomens. Ook bij de berekeningen rondom vergrijzing en immigratie hanteren de onderzoekers een heel smalle benadering: ze kijken alleen naar demografie en naar de directe uitkomsten voor de schatkist.
Bent u van mening dat de bovenstaande conclusies van dit onderzoek kunnen helpen adviseren bij het huidige asiel- en immigratiebeleid?
Beleid moet gestoeld zijn op kennis uit meer dan één enkel onderzoek. In algemene zin is het nuttig om een beter beeld te krijgen van de impact van migratie op de Nederlandse samenleving. Recent zijn naast de Staat van Migratie ook rapporten over demografische ontwikkeling van NIDI en CBS verschenen. Ze tonen aan dat er meer onderzoek nodig is.
Als u het niet eens bent met de conclusies van dit onderzoek, kunt u dan uw tegenargumenten, onderbouwd met berekeningen, geven op dit onderzoek?
Ik kan de conclusies van dit onderzoek bevestigen noch ontkennen, zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Bent u bereid de kosten van immigratie in kaart te brengen in het Belastingplan 2022 en de Miljoenennota 2022?
Nee, het is niet mogelijk om dit nog op te nemen.
Bent u bereid de kosten van immigratie op een ander moment in kaart te brengen door middel van een eigen onderzoek of door middel van een onderzoek bij een ander instituut of organisatie, en de Kamer hierover te informeren?
Nee, dat is niet aan de Minister van Financiën.
Het artikel 'Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; ‘we blijven het proberen’' |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Steeds moeilijker om naar Aruba te vluchten; «we blijven het proberen»»?1
Ja.
Klopt het dat er vreemdelingen naar Venezuela uit worden gezet terwijl hun asielaanvraag of een beroep naar aanleiding van een eerder besluit nog in behandeling was? Zo nee, hoe gaat het dan wel? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit?
Deelt u de mening dat indien dit klopt, Aruba, als deelnemer en ondertekenaar van het protocol van het VN-Vluchtelingenverdrag (1951), in strijd handelt met dit verdrag? Wat is uw reactie daarop? Heeft u Aruba hierop aangesproken? Zo nee, waarom niet? Bent u dat alsnog van plan? Zo nee, waarom niet?
Op welke manier worden vreemdelingen in Aruba op dit moment opgevangen en bijgestaan? In hoeverre is dit conform het VN-Vluchtelingenverdrag? Ziet u ruimte voor verbeteringen en zo ja, op welke wijze? In hoeverre ondersteunt Nederland Aruba hierbij? Ziet u noodzaak en/of mogelijkheden om deze steun uit te breiden en zo ja hoe? Wordt bijvoorbeeld ook gebruik gemaakt van kennis en informatie uit Nederland, zoals het Nederlandse ambtsbericht en landenbeleid over Venezuela? Indien u geen reden ziet tot extra steun, waarom niet?
Wat is de stand van zaken wat betreft de vertragingen in de vergunningverlening op Aruba naar aanleiding van de COVID-19 crisis?
Hoeveel vreemdelingen zitten er op dit moment in vreemdelingendetentie in Aruba? Hebben zij toegang tot juridische bijstand?
Herinnert u zich de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen en Diertens (beiden D66) over een onderzoek van de Raad voor de rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao en het rapport «Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied» van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV)?2
Ja.
Hoe staat het met de implementatie van de genomen maatregelen naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad voor de Rechtshandhaving naar de bejegening van in bewaring gestelde vreemdelingen in Curaçao?
Asiel-, opvang- en terugkeerbeleid, waaronder ook het bieden van juridische bijstand aan vreemdelingen, is ook bij Curaçao een aangelegenheid van het land zelf. Het is dan ook aan de autoriteiten van Curaçao om zich uit te laten over de situatie binnen de SDKK. Op basis van de Rijkswet Raad voor de Rechtshandhaving is het tevens aan de autoriteiten van Curaçao hoe om te gaan met de aanbevelingen uit het betreffende inspectierapport. Over het verzoek van Curaçao om aanvullende bijstand op het terrein van vreemdelingenbewaring, de toekenning invulling hiervan en de ondersteuning hiervoor door BZK, heb ik uw Kamer op meerdere momenten geïnformeerd.4, 5, 6, 7, 8, 9
Hoeveel vreemdelingen zitten er momenteel in het Centrum voor Detentie en Correctie (SDKK)? Kunt u een beeld geven van de huidige situatie in de SDKK wat betreft de doorgevoerde verbeteringen in de barakken en bijvoorbeeld de toegang tot juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verlopen de gesprekken binnen de Rijksministerraad (RMR) over een mogelijkheid tot een consensus-rijkswet, naar aanleiding van de aanbevelingen van de AIV en de kabinetsreactie daarop?3
Er is afgesproken om de gesprekken over bovenstaande onderwerpen te voeren in het kader van de uitvoering van de motie Van Raak c.s.12 Met het oog op deze uitvoering zijn de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten overeengekomen een ambtelijke werkgroep in te stellen, waarvan de start op korte termijn gepland zal worden.
Op welke wijze zijn de vier landen van het Koninkrijk, naar aanleiding van het advies van de AIV om de waarborgfunctie van het Koninkrijk in een breder perspectief te plaatsen en de erkenning van de RMR om hiermee aan de slag te gaan4, momenteel «op zoek naar manieren om samenwerking op het terrein van mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur beter in te vullen en te structureren», in het bijzonder op het gebied van (het toezicht op) beschermings- en asielprocedures en detentieomstandigheden? Zijn hier al concrete stappen op gezet en zo ja welke? Zo nee, wanneer wordt dit verwacht?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bekend met de berichten «Extra toezicht in winkels «asielhoofdstad» Ter Apel: «Het geeft meer rust»» en «Extra beveiliging tegen overlast asielzoekers in winkels Ter Apel»?1, 2
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat er particuliere beveiligers, die in tegenstelling tot de eerdere COA-beveiligers ook binnen winkels surveilleren, nodig zijn om het grote aantal winkeldiefstallen door asielzoekers uit veilige landen tegen te gaan en de rust terug te brengen in de winkels?
Nederland wil bescherming bieden aan mensen die vluchten voor oorlog of vervolging. Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure, ook personen uit landen die wij als veilig kenmerken.
Overlast is een hardnekkig probleem dat mijn volle aandacht heeft, en waar ik hard tegen optreed. De aanpak van overlastgevende asielzoekers vraagt om een gezamenlijke aanpak van onder andere de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en het lokaal bestuur. Dat komt terug in de aanpak waar de genoemde artikelen over gaan.
Lokale overlastproblematiek vraagt om een lokale aanpak, waarbij ik samen met de ketenpartners in de migratieketen en de ketenmariniers bekijk wat de alternatieven zijn om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de vraag. Omdat de winkeliers in Ter Apel behoefte hebben aan de inzet in de winkels van de beveiligers die voorheen door het COA in het winkelgebied werden ingezet, is tegemoetgekomen aan deze wens. Uiteraard streef ik in mijn aanpak van de overlastproblematiek naar een situatie waarbij beveiligers overbodig zijn. In de tussentijd doe ik al het mogelijke om de veiligheid en het veiligheidsgevoel in de omgeving van AZCs te bevorderen.
Welk deel van de kosten die de winkeliers maken wordt niet vergoed door het COA?
Het COA heeft de gemeente Westerwolde bij wijze van proef in de periode tussen 1 juli en 31 december 2021 de gelegenheid gegeven om de beveiliging in het winkelcentrum in samenwerking met de winkeliers naar eigen inzicht in te zetten. Daarbij draagt het COA het bedrag bij dat zij eerder financierde voor de inzet van beveiligers in het winkelcentrum, namelijk 109.000 euro incl. BTW voor een half jaar. De gemeente heeft mij laten weten zelf 30.000 euro incl. BTW te vergoeden aan de winkeliers. Eventuele extra kosten worden niet vergoed door het COA. De gemeente zou eventueel een aanvraag kunnen indienen voor de specifieke uitkering die het departement beschikbaar heeft gesteld voor gemeenten hen tegemoet te komen in de financiering van lokale maatregelen tegen overlast.
Deelt u de mening dat deze winkeliers het slachtoffer zijn van het Nederlandse asielsysteem en derhalve volledig schadeloos gesteld horen te worden? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het volstrekt onacceptabel wanneer personen die als asielzoeker worden opgevangen in Nederland zich overlastgevend en/of crimineel gedragen. Het gedrag van een kleine groep bewoners van COA-locaties vormt een grote last voor onder meer medewerkers van het COA, medebewoners en omwonenden en dit is onacceptabel. Daarbij komt dat het draagvlak voor het verstrekken van bescherming aan personen die daar recht op hebben onder druk komt te staan.
SODA (Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling) is een organisatie die benadeelden helpt om de financiële schade die gepaard gaat met winkeldiefstal te verhalen op de winkeldief. Vorig jaar heb ik de pilot SODA in Ter Apel gefinancierd om zo winkeliers de mogelijkheid te bieden om gecompenseerd te worden voor de geleden schade bij diefstal door asielzoekers. De ervaringen met de SODA-werkwijze zijn goed. Dit jaar is het voor gemeenten mogelijk om tot 1 oktober een specifieke uitkering voor lokale maatregelen aan te vragen. Dit kan bijvoorbeeld worden ingezet voor een impuls aan de lokale inzet van de SODA-regeling.3 Ik hecht eraan het belang van het doen van aangifte van winkeldiefstal te benadrukken, omdat zo ook de politie en het OM maatregelen kunnen treffen tegen winkeldieven.
Ziet u in hoe absurd het is dat naast speciale pendelbussen voor asielzoekers ook particuliere beveiliging nodig is om ov-personeel, Drentse en Groningse reizigers, winkelend publiek en ondernemers te beschermen tegen asielzoekers die hier helemaal niet horen te zijn? Zo nee, waarom niet?
Voor een goed begrip merk ik op dat de vraag of een asielzoeker hier hoort te zijn eerst wordt beantwoord met het besluit op de asielaanvraag. De overlast die een aantal asielzoekers veroorzaakt is hardnekkig en ondanks alle maatregelen kan niet volledig voorkomen worden dat er incidenten plaatsvinden. Ik steun daarom alle maatregelen die helpen om de veiligheid te bevorderen en het draagvlak voor de opvang van personen die vluchten voor geweld of vervolging te borgen.
Wat is uw reactie op het feit dat uit uw recente incidentenoverzicht blijkt dat 53 procent van de Marokkanen en Tunesiërs in een COA-locatie in 2020 een incident veroorzaakte en dat dit eveneens voor 48 procent van de asielzoekers uit het tot vorige maand als veilig bestempelde Algerije gold?3
Ondanks dat er in 2020 ten opzichte van 2019 een daling van het aantal registraties van incidenten heeft plaatsgevonden, is de aard van de incidenten die hebben plaatsgevonden zwaarder. Dit vind ik zorgelijk en dit is reden de prioritaire aanpak van overlast en criminaliteit voort te zetten en waar mogelijk te intensiveren. Dit doe ik samen met onder meer het COA, de IND, de DT&V, het Openbaar Ministerie, de politie en het lokale bestuur.
Ik wil er daarnaast op wijzen dat niet alle incidenten (zoals het eenmalig niet voldoen aan de meldplicht) vragen om een maatregel. Het COA beschikt ook over alternatieven voor gedragsbeïnvloeding zoals een corrigerend gesprek.
Wat zegt het u dat in hetzelfde jaar slechts aan respectievelijk 26, 35 en 25 procent van de betrokken groepen een maatregel werd opgelegd?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat 62 procent van de vreemdelingen die verdacht worden van bij het OM in 2020 binnengestroomde feiten uit een veilig land van herkomst afkomstig is?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op het feit dat maar liefst 38 procent van de Marokkanen en Algerijnen en 35 procent van de Tunesiërs die vorig jaar in een COA-locatie verbleven verdacht wordt van een misdrijf?
Zie antwoord vraag 6.
Trekt u uit het feit dat in 2020 in Nederland slechts 40 verblijfsvergunningen asiel zijn ingetrokken op grond van de openbare orde en er slechts 30 om dezelfde reden werden afgewezen de conclusie dat de lat voor het uitwijzen van overlastgevende asielzoekers veel te hoog ligt? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanscherpen? Zo nee, waarom niet?
Vanaf 2015 zijn meerdere beleidsaanscherpingen ingezet ten aanzien van het intrekken van verblijfsvergunningen asiel op grond van openbare orde. Op basis van de stand van zaken zoals die bekend was in onder meer de jurisprudentie, is eerder het standpunt ingenomen dat hiermee de grens was bereikt van wat we op dit punt kunnen doen met inachtneming van de Europese regels, bijvoorbeeld de Procedurerichtlijn, maar ook het Vluchtelingenverdrag.
In mijn brief van 1 juli 2020 heb ik aangekondigd te onderzoeken of er aanleiding is om binnen het internationale juridische kader een verdere aanscherping door te voeren.5 Gezien de demissionaire status van het kabinet past mij daar thans enige terughoudendheid.
Wanneer gaat u eens serieus werk maken van de drukmiddelen die nota bene in uw eigen regeerakkoord staan om veilige landen van herkomst te dwingen kansloze en overlastgevende onderdanen terug te nemen, waaronder het onthouden van ontwikkelingshulp, het weigeren van visa (met name voor overheidsbeambten en hooggeplaatsten) en het intrekken van landingsrechten? Waarom gaat u bij voorbaat diplomatieke conflicten uit de weg uit angst om ze te verliezen?
Verbetering van de terugkeersamenwerking is onverminderd een prioriteit, zowel in nationaal en EU verband. Ik wijs hier ook op mijn brief eerder dit jaar over de voortgang van de integrale migratieagenda.6
Waarom neemt u geen voorbeeld aan het Verenigd Koninkrijk, dat visa gaat weigeren aan landen die weigeren mee te werken aan het terugnemen van asielzoekers?4
Het visumbeleid is een aangelegenheid waarin de lidstaten van de Europese Unie gezamenlijk optrekken. Dat betekent ook dat het aanscherpen van het visumbeleid, of het versoepelen daarvan, in gezamenlijkheid plaatsvindt. Dit versterkt de kracht van het signaal, maar betekent aan de andere kant dat een gedeeld standpunt moet worden gevonden. In artikel 25bis van de Visumcode is een bepaling opgenomen die het treffen van maatregelen mogelijk maakt bij slechte of juist goede terugkeersamenwerking. De EU is hierover nu in gesprek. De Raad zal na de zomer een besluit nemen over de voorstellen van de Commissie.
Bent u bereid om veel sneller over te gaan tot het opleggen van gebiedsverboden en het overplaatsen van overlastgevende asielzoekers uit Ter Apel naar de handhaving en toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen, ook voor vergrijpen als winkeldiefstallen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente om een gebiedsverbod op te leggen bij overlast en criminaliteit op plekken buiten de COA-locatie, zoals het winkelcentrum. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om bij winkeldiefstal strafrechtelijke stappen te ondernemen. De htl-plaatsing is een zware maatregel die als doel heeft om de veiligheid en leefbaarheid op reguliere COA-opvanglocaties te borgen. Ik werk thans aan de mogelijkheden om ook aantoonbare incidenten buiten de COA-locatie bij te laten dragen aan het dossier om een overlastgever over te plaatsen naar de htl. Momenteel dragen politieregistraties van misdrijven zoals winkeldiefstal reeds bij aan plaatsing op de Top-X lijst van de meest hardnekkige overlastgevers. Personen op deze lijst staan onder verscherpt toezicht van de migratieketen, waarbij op lokaal niveau door het COA, de IND, de DT&V en AVIM wordt bekeken welke maatregelen passend zijn. Hierbij is htl-plaatsing ook een mogelijkheid. Ik hecht eraan om hier nogmaals het belang van het doen van aangifte van winkeldiefstal te benadrukken.
Bent u bereid het huidige COA-maatregelenregime (inhouding RVA-verstrekkingen (Regeling Verstrekkingen Asielzoekers), inhouding zakgeld en de HTL/EBTL (Extra Begeleidings- en Toezichtlocatie)) uit te breiden met oplegging van huisarrest op AZC-terreinen bovenop de reguliere maatregelen, oplopend in duur per misdraging – bijvoorbeeld één maand na de eerste keer en zes maanden na de tweede? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn diverse maatregelen mogelijk op en rondom COA-locaties. Voor het toepassen van beperkingen moet altijd een wettelijke basis zijn, en deze moet proportioneel zijn. Uiteraard is bij crimineel gedrag het OM aan zet om een passende strafrechtelijke sanctie te eisen. Binnen het bestuursrechtelijke wettelijk kader zijn al een aantal maatregelen mogelijk. Bij incidenten met grote impact kan een bewoner door het COA worden overgeplaatst naar de htl, waar men een gebiedsbeperking krijgt opgelegd voor een beperkt gebied direct in de omgeving van de locatie. Deze gebiedsbeperking wordt strikt gehandhaafd. Als ultimum remedium kan bovendien het belang van de openbare orde (mede) een grond vormen om gedurende de asielprocedure vreemdelingenbewaring toe te passen. Huisarrest op de COA-locatie zal juridisch snel kwalificeren als vrijheidsontneming en is daarom aan dezelfde gronden gebonden als strafrechtelijke of vreemdelingenbewaring. Om die reden heeft dit geen meerwaarde in het palet aan maatregelen.
Bent u bereid over te gaan tot generieke maatregelen om de bewegingsvrijheid in te perken van veiligelanders die in de versoberde opvang in Ter Apel verblijven, om zo de overlast in het dorp terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Niet alle veiligelanders die in de versoberde opvang verblijven zijn overlastgevend. De dagelijkse inhuisregistratie en de avondklok (iedereen moet om 22 uur binnen zijn) maakt wel dat deze groep dagelijks op de locatie aanwezig dient te zijn en beter beschikbaar is voor de versnelde asiel- en vertrekprocedure. Met deze maatregelen worden de veiligelanders in de spoor 2 opvang beperkt in hun bewegingsruimte.
De gevolgen van de terugtrekking van de internationale troepen uit Afghanistan voor het beleid ten aanzien van Afghaanse asielzoekers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Worden er momenteel, nu de situatie in Afghanistan zeer snel verandert als gevolg van het vertrek van de internationale troepen, nog uitgeprocedeerde Afghaanse asielzoekers daadwerkelijk teruggestuurd naar Afghanistan? Wat gebeurt er met lopende trajecten van de Dienst Terugkeer en Vertrek?1
Op 11 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het instellen van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan.2 Dit betekent dat er geen gedwongen terugkeer van reeds afgewezen asielzoekers plaatsvindt. Overigens kan ik u melden dat in 2021 er sowieso geen sprake is geweest van gedwongen terugkeer naar Afghanistan. Zoals ook aangegeven in mijn brief zal het algemeen ambtsbericht over Afghanistan naar voren worden gehaald. Naar verwachting zal deze nu eind september verschijnen. Ik zal uw Kamer daarna informeren over de eventuele beleidsconsequenties.
Wat betekenen de huidige ontwikkelingen voor de bruikbaarheid van de huidige ambtsberichten over Afghanistan? Op welk moment denkt u die te kunnen laten aanpassen?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het gezien de huidige ontwikkelingen in Afghanistan nog verantwoord mensen daar naartoe terug te sturen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, kunt u aangeven wat dit betekent voor het huidige beleid?
Zie antwoord vraag 1.
De noodsituatie van de Afghaanse tolken |
|
Don Ceder (CU), Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Laura Bromet (GL), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Klopt het dat er tussen 1 en 18 juni jl. maar twaalf Afghaanse tolken en hun gezinnen in Nederland zijn aangekomen, en dat er nog altijd minimaal 71 betrokken tolken en gezinnen in Afghanistan verblijven?1 Zo nee, hoeveel Afghaanse tolken en hun gezinnen zijn er deze maand in Nederland aangekomen en hoeveel zijn er nog altijd in afwachting van een besluit in Afghanistan?
Onderstaande cijfers over het proces ten aanzien van de Afghaanse tolken geven de stand van zaken op 7 juli 2021 weer en staan voor individuele zaken over personen met eigen verhalen en eigen overwegingen.
Sinds 2014 zijn er 90 Afghaanse tolken met gezin in Nederland aangekomen en zijn er 4 tolken onderweg om hier de asielprocedure te doorlopen. Dit betreft in totaal ruim 400 personen. Sinds het Commissiedebat op 2 juni jl. zijn 26 tolken met gezin aangekomen, inclusief de tolken met gezin die onderweg zijn.
Meerdere tolken of hun gezinsleden bleken COVID-19-positief te zijn getest op de dag voor hun vertrek naar Nederland, waardoor het overbrengen naar Nederland vertraagd is.
Er zijn 113 aanvragen afgewezen. Dat betekent dat na onderzoek is gebleken dat aanvragers niet als tolk voor Nederland hebben gewerkt in het kader van de internationale militaire missie in Afghanistan. In toenemende mate dienen personen een aanvraag in waarin de bewijsvoering vervalst is of waarin blijkt dat verklaringen niet op waarheid berusten. Dit vereist zorgvuldig onderzoek. Een afwijzing is niet definitief: als aanvragers met aanvullend bewijs komen, wordt opnieuw onderzocht of iemand voor Nederland heeft gewerkt in het kader van een internationale militaire missie.
Er zijn 84 actieve aanvragen in behandeling van personen die momenteel in Afghanistan verblijven. Sinds het Commissiedebat van 2 juni jl., zijn 58 nieuwe aanvragen ingediend. De aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
In het aantal van de actieve aanvragen zit dus een relatief groot aantal zeer recente aanvragen. Bij 52 van de overige aanvragen wacht het nemen van een besluit op een actie van de aanvrager. Dit kan onder andere zijn dat de aanvrager (aanvullend) bewijs dient aan te leveren dat hij voor Nederland heeft gewerkt. Ook kan het zijn dat hij nog moet zorgen voor een paspoort van zichzelf en zijn gezin. De Nederlandse ambassade in Kaboel geeft duidelijk aan welke actie van de aanvrager wordt gevraagd en begeleidt de aanvrager bij het in orde krijgen van de aanvraag voor hem en zijn gezin.
Hoeveel Afghaanse tolken hebben zich, al dan niet voor een tweede keer, in de tussentijd additioneel gemeld voor de asielprocedure? Wat is de status van hun aanvragen?
Van de 340 aanvragen die ingediend zijn, werden er 58 ingediend sinds 2 juni jl. Deze aanvragen worden direct behandeld door de betrokken ministeries.
Bij meerdere van de recent ingediende aanvragen bestaat twijfel over de echtheid van de verklaringen en aangeleverde documenten. Een zorgvuldige check of de aanvrager daadwerkelijk in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland heeft gewerkt en of de aanvrager ook degene is wie hij aangeeft te zijn blijft daarom noodzakelijk. Defensie maakt dan onder andere gebruik van de kennis van toenmalige commandanten en veteranen om deze check uit te kunnen voeren. Dat lukt doorgaans binnen enkele dagen.
Heeft u in lijn met motie Piri c.s. (Kamerstuk 35 570 X, nr. 95) alle mogelijkheden benut om ervoor te zorgen dat vóór het einde van de Nederlandse aanwezigheid alle Afghaanse tolken en hun gezinnen naar Nederland zijn gehaald? Zo ja, hoe verklaart u dat ondanks de terugkeer van Nederlandse troepen tientallen tolken en hun gezinnen nog altijd in Afghanistan verblijven? Welke extra mogelijkheden gaat u benutten om te zorgen dat de tolken en hun gezinnen zo spoedig mogelijk naar Nederland kunnen komen?
In lijn met de genoemde motie hebben de ministeries van Buitenlandse Zaken, Defensie en Justitie en Veiligheid/IND stappen gezet om het proces verder te versnellen, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 11 juni jl. (2021D21912). Het aantal personen dat zich bezighoudt met het overbrengen van tolken is verhoogd door het toevoegen van een veteraan aan het team van Defensie. Daarnaast hoeven de aanvragers geen gelegaliseerde documenten meer te overhandigen aan de ambassade: het verkrijgen van die legalisaties kostte de aanvragers veel tijd. Tevens zal een externe organisatie de controle van identiteitsdocumenten in de provincies Kandahar en Balkh overnemen. Hierdoor hoeven tolken die in die provincies wonen niet meer naar Kaboel te reizen om hun identiteitsdocumenten te laten controleren. De genomen maatregelen hebben reeds effect: als een aanvrager een complete aanvraag indient, kan deze binnen 2 tot 4 weken goedgekeurd worden.
Naast deze in de Kamerbrief omschreven maatregelen is een extra consulaire medewerker toegevoegd aan de ambassade van Kaboel om de visumverstrekking aan de tolken te versnellen. Ook wordt er constant gekeken waar het proces vastloopt en hoe dit kan worden opgelost. Zo zijn er recent meerdere zaken waarbij het de aanvrager niet lukt om familiedocumenten juridisch rond te krijgen. De ambassade onderzoekt daarom nu de mogelijkheid om een familieadvocaat in te huren die deze aanvragers kan helpen.
De urgentie van een snelle behandeling van de aanvragen wordt breed gevoeld. Tegelijkertijd blijft zorgvuldigheid bij de behandeling van belang om vast te stellen dat de personen die naar Nederland komen ook daadwerkelijk de personen zijn die aan de vereisten voldoen, zeker nu er in toenemende mate aanvragen worden ingediend waar twijfel over de echtheid van de bewijsvoering bestaat. Dit kost een extra inspanning van de behandelaars. Daarnaast zijn er aanvragers die niet reageren op correspondentie of nog niet beschikken over een paspoort om het landen te mogen verlaten. Ook zijn er tolken die geen aanvraag hebben ingediend om naar Nederland te mogen komen.
Hoe oordeelt u over de huidige veiligheidssituatie van Afghaanse tolken in Afghanistan? Welk effect heeft de terugtrekking van Nederlandse troepen uit Afghanistan op de veiligheid van de tolken en hun gezinnen? Wat wordt er ondernomen om hun veiligheid te waarborgen?
Voor Afghaanse tolken die in het kader van de internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt geldt dat zij worden aangemerkt als systematisch vervolgde groep. Het kabinet heeft dit reeds voor de terugtrekking van de coalitielanden uit Afghanistan aangegeven (Kamerstuk 35 300 X, nr. 45 d.d. 18 december 2019).
Gezien de onzekere situatie en de mogelijke dreiging voor de genoemde Afghaanse tolken, is de urgentie om Afghaanse tolken die aan de vereisten voldoen met hun gezin naar Nederland over te brengen onverminderd hoog.
Om bescherming te bieden aan de genoemde Afghaanse tolken worden tolken die aan de vereisten voldoen naar Nederland overgebracht om hier een asielaanvraag in te dienen. Het blijft echter een individuele beslissing van de tolk of hij aanspraak wil maken op de tolkenregeling.
Wordt er, gezien ontwikkelingen ten aanzien van de veiligheidssituatie op korte termijn, rekening gehouden met het terugtrekken van de Nederlandse ambassade in Kaboel? Kunt u garanderen dat de procedures van Afghaanse tolken in Afghanistan bij een eventuele terugtrekking hier niet onder zullen lijden? Welke voorbereidingen worden getroffen om dit te verwezenlijken?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 18 juni jl. (Kamerstuk 2021D24349) is de kabinetsinzet dat de Nederlandse ambassade aanwezig blijft in Kaboel, mits de veiligheidssituatie dit toestaat. Een sluiting van de ambassade is momenteel niet aan de orde. Ook bij een verdere verslechtering van de veiligheidssituatie zijn er nog mitigerende maatregelen te nemen, waardoor sluiting niet in alle gevallen aan de orde zal zijn. Omwille van veiligheidsoverwegingen kan ik niet ingaan op deze maatregelen. Mocht in extremis de ambassade gesloten worden, dan zal de documentencheck geheel worden uitgevoerd door een externe organisatie en wordt het proces voortgezet vanuit onze ambassades in andere landen. Tevens kan een groot deel van het proces digitaal uitgevoerd worden, zoals nu ook al gebeurt.
Bent u van mening dat de gezinnen van Afghaanse tolken, als ze reeds in Nederland verblijven en niet primair voor de Nederlandse inzet in Afghanistan hebben gewerkt, ook naar Nederland moeten worden gebracht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u specifiek bereid om, gezien de verslechterde veiligheidssituatie in Afghanistan, deze zaak of deze zaken te versnellen?
Voor Afghaanse tolken die in Nederland verblijven en niet primair in het kader van een internationale militaire missie voor Nederland hebben gewerkt, geldt het reguliere beleid dat zij binnen drie maanden nadat ze een verblijfsvergunning asiel hebben gekregen een verzoek kunnen doen bij de IND om nareis van hun gezinsleden.
Kunt u gezien de urgentie deze vragen afzonderlijk en tijdig beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat asielkinderen dreigen te worden uitgezet ondanks de Afsluitingsregeling |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «De uitzetting van asielkinderen dreigt, ondanks een verruimd kinderpardon»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Het artikel kaart een thema aan waarover recentelijk meerdere vragen zijn gesteld door leden van uw Kamer.2
Kunt u uitleggen hoe het komt dat er ondanks het kinderpardon nog altijd langdurig in Nederland verblijvende kinderen dreigen te worden uitgezet?
Uw Kamer is per brief van 29 januari 2019 geïnformeerd over een nieuwe balans in het regeerakkoord met betrekking tot enkele onderwerpen op het terrein van asiel en migratie.3 Het beëindigen van de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende Kinderen (DRLVK) en het inrichten van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (ARLVK) maakte hier deel van uit. De intentie hierbij was om het meewerkcriterium niet langer te hanteren maar in plaats daarvan te toetsen of de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrekgesprekken en de meldplicht. Dit beschikbaarheidscriterium is opgenomen om een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Wat betreft deze contra-indicatie wordt niet getoetst of het kind en zijn/haar gezinsleden in beeld is geweest van de (decentrale) overheid, maar of de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND DT&V, COA of AVIM. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden, waar bijvoorbeeld de gemeente dat niet als taak heeft. Deze rolverdeling was ook al van toepassing ten aanzien van het buitenbeeld criterium in de DRLVK. De intentie was niet om dit te wijzigen in de ARLVK. De taken van andere (decentrale) overheidsorganisaties zien namelijk niet op vreemdelingentoezicht, ook al kunnen zij bij de uitvoering van hun taken wel met vreemdelingen te maken krijgen. Ik deel uw mening dat het beschikbaarheidscriterium te rigide wordt gehanteerd dan ook niet. Dit blijkt ook uit de afhandeling van de ARLVK waarover ik u op 12 februari 20204 informeerde. Hieruit blijkt dat 569 kinderen en 502 volwassenen een vergunning hebben gekregen op grond van de ARLVK en dat slechts een klein aantal zaken is afgewezen op grond van het beschikbaarheidscriterium.
Alle overige voorwaarden en contra-indicaties van de DRLVK bleven ongewijzigd. Uw Kamer is over de voorwaarden van de ARLVK geïnformeerd per brief van 15 februari 2019.5 Ondanks de afschaffing van het meewerkcriterium en de invoering van het beschikbaarheidscriterium kan het echter nog voorkomen dat sommige langdurig in Nederland verblijvende kinderen niet aan de voorwaarden van de ARLVK voldoen.
Wat gaat u doen om belemmeringen rond het kinderpardon zo snel mogelijk weg te nemen en te voorkomen dat in Nederland gewortelde kinderen worden uitgezet?
De ARLVK betrof een tijdelijke regeling in de vorm van begunstigend beleid waar geen internationale of wettelijke verplichting toe bestond. Bij de ARLVK is een ruimhartiger beoordelingscriterium gehanteerd dan bij de daarvóór geldende DRLVK. Met de ARLVK is de DRLVK met terugwerkende kracht beëindigd. Om voor de Afsluitingsregeling in aanmerking te komen diende alsnog wel aan verschillende voorwaarden worden voldaan en werd gekeken naar de aanwezigheid van contra-indicaties. Over deze voorwaarden bent u geïnformeerd bij brieven van 29 januari 2019 en 15 februari 2019.
De IND heeft, zoals ook de bedoeling was, in alle zaken beoordeeld of aan de voorwaarden van de ARLVK is voldaan. Het is inherent aan het stellen van voorwaarden en contra-indicaties dat er ook mensen niet voldoen, met een afwijzing van de aanvraag en een vertrekplicht tot gevolg.
Deelt u de mening dat het beschikbaarheidscriterium te rigide wordt gehanteerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verder te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u bevestigen dat er aanvragen in het kader van de Afsluitingsregeling zijn afgewezen op basis van het beschikbaarheidscriterium, terwijl zij wel in nauw contact stonden met bijvoorbeeld de gemeente, ondanks dat uit het artikel blijkt dat er politieke overeenkomst is bereikt over coulance?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er geen heldere afspraken zijn gemaakt over kinderen die na de start van de asielprocedure zijn geboren? Waarom kiest u er dan voor om sommige kinderen die na afloop van de procedure worden geboren uit te sluiten van het kinderpardon?
De voorwaarden voor de ARLVK staan uiteengezet in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire 2000. Voorwaarde b stelt dat er door het kind zelf, dan wel ten behoeve van hem, ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend moet zijn geweest bij de IND. Ook als er door of namens het kind geen asielaanvraag is ingediend, maar het kind wel wordt geboren hangende de asielprocedure van de ouder (tot en met de uitspraak in hoger beroep asiel of tot en met het ongebruikt verstrijken van een (hoger) beroepstermijn), is aan dit deel van voorwaarde b voldaan.
Deze voorwaarde is gesteld om de doelgroep van de ARLVK af te bakenen tot kinderen wiens langdurig verblijf in Nederland verband houdt met een asielprocedure. Met de Regelingen Langdurig Verblijvende Kinderen is immers beoogd asielkinderen te begunstigen en niet elk kind dat om andere redenen langdurig in Nederland verblijft. Over de doelgroep van het begunstigende beleid zijn heldere afspraken gemaakt.
Kinderen die worden geboren na afloop van de asielprocedure van de ouder hebben dan ook géén (procedurele) asielachtergrond. Enkel hun ouders hebben dat. Voor kinderen door of namens wie er geen asielaanvraag is ingediend en die zijn geboren na de afloop van de asielprocedure van de ouder, geldt dus dat niet wordt voldaan aan voorwaarde b van de ARLVK.
Ik herken dus niet dat er geen heldere afspraken zijn gemaakt over deze groep.
Hoe verantwoordt u het feit dat wel vergunningen op grond van de Afsluitingsregeling zijn verleend aan kinderen voor wie na afronding van de asielprocedure van de ouders een formulier M35-K is ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en niet aan kinderen voor wie dit formulier na afloop van de asielprocedure niet werd ingediend? Welke betekenis komt daarbij volgens u toe aan het feit dat een formulier M35-K uitdrukkelijk niet bedoeld is om in te dienen bij de geboorte van een kind van wie de ouders asielrechtelijk reeds uitgeprocedeerd zijn? Waarom kent u doorslaggevende betekenis toe aan een formulier dat werd ingediend door ouders, terwijl zij conform de werkinstructie van de IND dat formulier nu juist niet behoorden in te dienen?
Een model M35-K, nu een model M35-J, wordt gebruikt door ouders om een lopende asielprocedure tevens geldig te verklaren voor een hier te lande geboren kind. Het indienen van een dergelijk formulier heeft daarmee per definitie geen rechtswaarde als er geen sprake is van een lopende asielprocedure van de ouder. Voor de latere beoordeling in het kader van de ARLVK heeft het al dan niet hebben ingediend van een M35-K/M35-J geen doorslaggevende betekenis. Zoals aangegeven onder antwoord 6 gaat het erom dat kinderen zijn geboren voor of gedurende de asielprocedure van de ouders. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt dat de ARLVK, net als haar voorgangers, slechts bedoeld is voor kinderen met een asielachtergrond. De ARLVK is immers bedoeld voor kinderen die al lang in Nederland verblijven door (herhaalde) asielprocedures in het verleden.
Bij de (her)beoordeling van aanvragen in het kader van de ARLVK, werd de IND geconfronteerd met casuïstiek waarin ouders zonder rechtswaarde een M35-K/M35-J hadden ingediend na afloop van hun asielprocedure. Gelet op het bijzondere, ruimhartige karakter van deze regeling heeft de IND in eerste instantie gekozen voor een welwillende beoordelingswijze: indien binnen de termijnen van voorwaarde b, Vc B9/6.5 een model M35-K ingediend was, terwijl de asielprocedure van de ouder ten tijde van deze indiening reeds was afgerond, werd toch geconcludeerd dat aan voorwaarde b werd voldaan. Ook indien er (nadien) nooit een daadwerkelijke asielaanvraag door of namens het hier te lande geboren kind was ingediend.
Deze werkwijze is enkele maanden toegepast voordat werd geconstateerd dat deze werkwijze onhoudbaar was, gelet op het karakter van de voor asielkinderen bedoelde ARLVK en de zinledigheid van een te laat ingediende M35-K/M35-J. De IND is vervolgens van deze werkwijze afgestapt. Zaken waarin vreemdelingen eventueel voordeel hebben ontleend aan deze werkwijze, zijn niet herbeoordeeld. Gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur zijn vergelijkbare zaken ook beslist in het voordeel van de vreemdeling: in dergelijke zaken werd voorwaarde b niet tegengeworpen hoewel daar niet aan werd voldaan.
Klopt het dat personen die na de herziening van de Afsluitingsregeling een eerste aanvraag voor de Afsluitingsregeling indienden getoetst werden op het buitenbeeldcriterium voor een langere periode, namelijk tot de peildatum, terwijl er bij personen die in het kader van de Afsluitingsregeling een herbeoordeling kregen (van hun eerdere aanvraag op grond van de Definitieve Regeling) een kortere toetsingsperiode werd gehanteerd, namelijk tot de datum van de eerdere aanvraag? Is hier geen sprake van rechtsongelijkheid? Zo nee, hoe legitimeert u deze keuze dan?
Zoals aangegeven in mijn brief van 12 februari 20206 was binnen de ARLVK enerzijds sprake van herbeoordelingen van eerdere afwijzingen op grond van de DRLVK, en anderzijds van nieuwe aanvragen die binnen de ARLVK voor het eerst zijn beoordeeld.
Aanvragen voor de DRLVK die alleen op grond van het vroegere meewerkcriterium zijn afgewezen, zijn in het kader van de Afsluitingsregeling opnieuw getoetst aan het ruimhartiger beschikbaarheidscriterium. Uit het beleid (Vc B9/6.5) vloeit voort dat voorwaarde c (het buitenbeeld criterium) niet opnieuw werd beoordeeld. Immers, om voor een herbeoordeling in aanmerking te komen, moest ten tijde van de behandeling van de aanvraag op grond van de Definitieve Regeling al aan voorwaarde c worden voldaan. De herbeoordelingszaken waren dus enkel afgewezen op grond van het meewerkcriterium.
Personen konden daarnaast tot 25 februari 2019 op eigen initiatief een aanvraag indienen. Bij de beoordeling van deze nieuwe aanvragen heeft een volledige toets plaatsgevonden van alle geldende voorwaarden en contra-indicaties, waaronder voorwaarde c. Hier is geen sprake van rechtsongelijkheid omdat deze toets bij herbeoordeelde zaken destijds reeds had plaatsgevonden.
Daarbij geldt dat om in aanmerking te komen voor de DRLVK de vreemdeling – evenals onder de ARLVK – ten minste vijf jaar na het indienen van de asielaanvraag in Nederland diende te hebben verbleven.
In die zin is er geen sprake van een kortere toetsingsperiode om in aanmerking te komen voor een vergunning, die is altijd in ieder geval vijf jaar. In de praktijk is voor nieuwe aanvragen in het kader van de ARLVK uitgegaan van een toetsingsperiode voor het buitenbeeldcriterium van vijf jaar, te weten van 29 januari 2014 tot 29 januari 2019.
Wat betekent het volgens u dat mensen die een eerdere aanvraag deden en nu een kortere toetsingsperiode krijgen bij het buitenbeeldcriterium die eerdere aanvraag veelal deden in de wetenschap dat die niet kansrijk was vanwege het meewerkcriterium. En dat, vice versa, andere gezinnen die bewust geen eerdere aanvraag deden, omdat zij wisten dat die niet kansrijk was, nu voordeel hebben van een kortere toetsingsperiode?
Gelet op vraag 8 neem ik aan dat u heeft bedoeld te vragen wat het betekent dat gezinnen die bewust geen eerdere aanvraag hebben gedaan nu een beweerdelijk nadeel hebben van een langere toetsingsperiode. Zoals echter aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 berust dit op een onjuiste aanname.
Er is geen sprake van bevoordeling of benadeling van bepaalde categorieën. De timing en wijze waarop individuele vreemdelingen kiezen om aanvragen in te dienen en/of te procederen, valt binnen de verantwoordelijkheid van deze vreemdelingen. Het is voor mij niet mogelijk om daar over te speculeren. Voor alle aanvragers geldt dat zij na hun asielaanvraag tenminste vijf jaar in Nederland moeten hebben verbleven, in beeld van IND, DT&V, COA of AVIM. Het is de eigen verantwoordelijkheid van iedere vreemdeling om in beeld te blijven van deze organisaties. Ik acht het niet onredelijk om van vreemdelingen te verlangen hieraan te voldoen.
Waarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen kinderen die in Nederland geworteld zijn en namens wie wel een asielaanvraag is ingediend en in Nederland gewortelde kinderen namens wie dat niet is gedaan?
Het onderscheid tussen kinderen met een asielachtergrond en kinderen zonder deze achtergrond is niet alleen iets dat terugkomt in de ARLVK maar gold ook al ten tijde van de DRLVK. De DRLVK was opgesteld nadat in het Regeerakkoord van 29 oktober 2012 was opgenomen dat langdurig in Nederland verblijvende kinderen en alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s), onder voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning. In dit Regeerakkoord is afgesproken dat deze regeling ziet op kinderen met een asielachtergrond. Worteling was daarbij niet als voorwaarde opgenomen.
Zowel de DRLVK als de ARLVK neemt als uitgangspunt dat er een andere verantwoordelijkheid bestaat voor vreemdelingen met asielachtergrond dan voor vreemdelingen zonder die achtergrond. Dat verschil in verantwoordelijkheid rechtvaardigt dat wegens langdurig verblijf vanwege een asielaanvraag wel verblijf kan worden toegestaan en bij langdurig verblijf zonder een asielaanvraag niet.
De kinderen die behoren tot de doelgroep van de ARLVK, zijn kinderen die al lang in Nederland verblijven, doordat (herhaalde) asielprocedures in het verleden soms lang duurden en/of omdat de ouders na een voor hun negatieve uitkomst van een asielprocedure niet meewerkten aan vertrek of procedures gingen stapelen. De positie van deze kinderen verschilt daarmee van de positie van kinderen zonder asielachtergrond.
Zou het belang van het kind en de band van deze kinderen met Nederland niet voorop moeten staan, aangezien wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat uitzetting na vijf jaar verblijf in Nederland tot onherroepelijke ontwikkelingsschade bij kinderen leidt?
Uit artikel 3 IVRK volgt dat het belang van het kind een eerste overweging dient te zijn bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit artikel sluit echter niet uit dat andere zwaarwegende belangen kunnen prevaleren. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en andere belangen, waarbij deugdelijk gemotiveerd moet worden waarom een belang doorslaggevend is.
In de toetsing aan artikel 8 EVRM wordt uitvoering gegeven aan het uitgangspunt van artikel 3 IVRK. Het belang van het kind is dus, zowel in asielprocedures als in reguliere toelatingsprocedures, onderdeel van de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM.
Zoals ik recent tevens heb geantwoord op schriftelijke vragen van de leden Ceder en Koekkoek, en het lid Ellemeet7 is het vanzelfsprekend van groot belang dat een kind zo snel als mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Zoals uw Kamer bekend zet de IND zich in om de achterstanden bij de afhandeling van asielaanvragen op te lossen zodat tijdig duidelijkheid wordt geboden over de verblijfsaanspraken in Nederland. Tegelijkertijd kan ook onder andere het indienen van nieuwe verblijfsaanvragen maken dat een kind langduriger in Nederland kan verblijven.
Er zijn verscheidene redenen waarom kinderen in hun ontwikkelingen kunnen worden bedreigd. Het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind is niet één op één aan een bepaalde verblijfsduur in Nederland verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders. Hier valt de denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken.
In het beleidskader van de ARLVK is een eventuele ontwikkelingsschade of ontwikkelingsdreiging niet opgenomen. Indien iemand niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de ARLVK wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij de toetsing aan artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde omstandigheden meegenomen in de belangenafweging. Ook een ontwikkelingsdreiging kan hiervan deel uitmaken. Een ontwikkelingsdreiging of ontwikkelingsschade leidt echter niet direct tot een vergunning op grond van artikel 8 EVRM. In de uiteindelijke belangenafweging worden de belangen van de vreemdeling gewogen tegen andere belangen. Dit leidt tot een beslissing over of er al dan niet sprake zal zijn van een schending van artikel 8 EVRM en dus tot het al dan niet afgeven van een verblijfsvergunning.
Wat kunt u betekenen voor kinderen die op de peildatum van de Afsluitingsregeling nog geen vijf jaar in Nederland verbleven, maar bij wie dat inmiddels wel het geval is en die op geen enkele regeling meer aanspraak kunnen maken?
Omdat de ARLVK nu is afgerond kan er zoals u ook aangeeft geen aanspraak meer gedaan worden op deze regeling. Ik begrijp dat dit een vervelende boodschap is voor de betrokkenen.
Hoe verklaart u dat door vast te houden aan strenge formele criteria, recht wordt gedaan aan het belang van het kind?
Zie antwoord vraag 11.
Het mét subsidie huisvesten van grote statushoudersgezinnen |
|
Alexander Kops (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Hoogeveen zich heeft aangemeld voor de «financiële impuls» van het Rijk om – mét subsidie – grote statushoudersgezinnen te huisvesten?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat het te absurd voor woorden is dat de gemeente voor het huisvesten van een groot statushoudersgezin (+8 personen) maar liefst € 32.500 kan ontvangen (voor het verbouwen van de woning)?
Nee, die conclusie deel ik niet. Momenteel verblijven er meer dan 10.000 vergunninghouders in de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Door krapte op de woningmarkt lukt het gemeenten niet om hen binnen de afgesproken maximale streefduur van veertien weken na vergunningverlening een woning toe te wijzen. In het bijzonder voor grote gezinnen speelt ook dat de reguliere woningmarkt onvoldoende voorziet in passende woningen. De regeling «financiële impuls» stelt gemeenten in staat om onder meer kleine verbouwingen te realiseren (zoals het splitsen van kamers) om zo passende woonruimte gereed te maken. Hierdoor kunnen «grote gezinnen vergunninghouders» een start maken met hun integratie en participatie en neemt tevens de druk op de capaciteit van het COA af. Gemeenten die een financiële bijdrage ontvangen worden gevolgd om te bezien of de budgetten voor de opvang van vergunninghouders in de toekomst efficiënter ingezet kunnen worden en kunnen bijdragen aan permanente huisvestingsoplossingen.
Hoeveel andere gemeenten hebben zich voor de regeling «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders»2 aangemeld, en om hoeveel statushouders(gezinnen) gaat het hier?
In totaal hebben zich 30 gemeenten aangemeld voor deelname aan de regeling. 24 gemeenten nemen deel aan de regeling ten behoeve van de huisvesting van 31 grote gezinnen vergunninghouders. Het betreft gezinnen van ten minste acht personen die in de opvang van het COA verblijven.
Deelt u de mening dat het te schaamteloos voor woorden is dat deze gelukzoekers, die nog nooit één cent belasting hebben betaald, met voorrang én met subsidie worden gehuisvest en dat dit ten koste gaat van de hardwerkende Nederlandse woningzoekenden? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het gaat hier om personen waarvan is vastgesteld dat zij recht hebben op bescherming in Nederland. Daarbij komt dat vergunninghouders sinds 1 juli 2017 niet langer tot de groep behoren die generiek voorrang krijgt bij huisvesting; gemeenten bepalen dit zelf in een huisvestingsverordening. Om die reden kan dan ook niet worden gesproken over het met voorrang behandelen van specifiek de grote gezinnen ten opzichte van andere vergunninghouders en Nederlandse woningzoekenden. Zoals ik in het antwoord op de tweede vraag heb beschreven, is de doorstroom van vergunninghouders uit de COA-opvang naar gemeenten langer dan de afgesproken maximale streeftermijn van veertien weken. Deze termijn is voor grote gezinnen vergunninghouders (van acht personen of meer) opgelopen tot 33 weken. De verlengde duur van de opvang van deze doelgroep is kostbaar, houdt schaarse bedden bezet en zorgt er bovenal voor dat vergunninghouders niet kunnen starten met integratie en participatie. De financiële impuls is er op gericht gemeenten te ondersteunen bij het huisvesten van grote gezinnen vergunninghouders om zo de opvang in COA-locaties te kunnen beëindigen.
Deelt u de mening dat met deze «financiële impuls» het signaal wordt afgegeven dat als statushouders veel kinderen krijgen, zij vervolgens in de watten worden gelegd met een mooi, groot huis? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De financiële impuls is er specifiek op gericht om het Nederlandse ontoereikende woonaanbod beter te laten aansluiten op de woonbehoefte van grote gezinnen vergunninghouders. Er wordt geen mooier of groter huis aangeboden, maar slechts een huis dat geschikt is (gemaakt) voor een groot huishouden. Omdat de huidige woningmarkt hier onvoldoende in voorziet, stagneert de uitstroom uit de opvanglocaties van het COA en verblijven grote gezinnen vergunninghouders (die reeds bestaan uit acht personen of meer na vergunningverlening) langer dan gebruikelijk in de opvang van het COA. De regeling moet ervoor zorgen dat ten minste de helft van deze grote gezinnen gehuisvest wordt en de gemiddelde doorstroomtijd alsook de druk op de capaciteit van het COA afneemt.
Deelt u de mening dat dit zal leiden tot een ongekende explosie van het aantal kinderen onder gelukzoekers, waardoor Nederlanders nóg sneller een minderheid in eigen land zullen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid hieraan per direct een einde te maken en deze grote statushoudersgezinnen, evenals alle andere statushouders, zelf een huis in het land van herkomst te laten zoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Nederland is gecommitteerd aan het nakomen van verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen en Europese wet- en regelgeving, al dan niet geïmplementeerd in onze nationale wet- en regelgeving, inzake het verlenen van asiel en bescherming. Ik ben niet van plan daarvan af te wijken. Daarnaast is met medeoverheden afgesproken dat er naast de regeling «financiële impuls» in de volle breedte wordt gewerkt aan het ondersteunen van gemeenten bij het huisvesten van (Nederlandse) woningzoekenden. Zo stelt het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 50 miljoen euro ter beschikking voor het huisvesten van aandachtsgroepen, waaronder vergunninghouders. Ik ben eveneens niet van plan van deze afspraken af te zien.
Bent u ertoe bereid de «Financiële impuls versnelde huisvesting grote gezinnen vergunninghouders» onmiddellijk stop te zetten en dit geld in te zetten voor de huisvesting van de Nederlanders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Strenge wet dupeert asielkinderen' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Strenge wet dupeert asielkinderen»?1
Ja.
Hoeveel procedures op grond van de afsluitingsregeling voor langdurig verblijvende kinderen lopen momenteel nog? In welke fase van afhandeling bevinden deze zaken zich?
In totaal zijn 1.100 kinderen en 1.090 daarbij behorende volwassenen in eerste aanleg (her)beoordeeld op grond van de Afsluitingsregeling Langdurig Verblijvende Kinderen (ARLVK).2 De IND heeft in 2019 op alle aanvragen in eerste aanleg beslist. Er lopen echter nog wel bezwaar- en beroepsprocedures tegen de ARLVK beslissingen.
Herbeoordeling
235
214
28
26
1
504
Aanvraag
334
288
411
483
92
78
1.686
Onder overige afdoeningen wordt verstaan een intrekking door de vreemdeling van de aanvraag, buitenbehandelingstelling van de aanvraag omdat geen leges zijn betaald of overlijden van de vreemdeling.
Peildatum 3 december 2019.
Hoeveel aanvragen op grond van de afsluitingsregeling zijn afgewezen? Welke gronden gaven hiervoor de doorslag?
Van de 2190 personen voor wie in eerste aanleg een aanvraag is (her)beoordeeld zijn er in totaal 1071 (569 kinderen en 502 volwassenen) personen die een inwilliging hebben ontvangen en 948 personen (439 kinderen en 509 volwassenen) van wie de aanvraag is afgewezen. Verder zijn er 171 overige afdoeningen. Zie ook tabel 1 bij vraag 2.
De 948 afgewezen aanvragen zijn afgeleid van de afwijzingen van 312 hoofdpersonen.3 Binnen de Afsluitingsregeling is er namelijk sprake van een hoofdpersoon en diens eventuele gezinsleden. Een afwijzingsgrond of een contra-indicatie voor één van de gezinsleden leidt er in beginsel toe dat deze afwijzingsgrond aan het hele gezin en dus ook aan de hoofdpersoon wordt tegengeworpen. In de tabel hieronder wordt per criterium waarop is afgewezen aangegeven op hoeveel hoofdpersonen die afwijzingsgrond van toepassing was.
Criterium waarop is afgewezen
Afgewezen hoofdpersonen aantal
Geen asielaanvraag ingediend dan wel de asielaanvraag is minder dan 5 jaar voor het 18e levensjaar ingediend
118
De vreemdeling heeft niet tenminste vijf jaar na de asielaanvraag in Nederland verbleven
89
De vreemdeling was langer dan de toegestane periode uit beeld van de rijksoverheid en voldeed niet aan het beschikbaarheidscriterium
43
De vreemdeling voldoet niet aan het leeftijdsvereiste
19
De vreemdeling is al houder van een verblijfsvergunning
15
Er is sprake van gevaar voor de openbare orde
12
Er is sprake van identiteitsfraude
7
De vreemdeling verbleef op de peildatum niet in Nederland
5
De vreemdeling is niet beschikbaar geweest in het kader van vertrek
2
De vreemdeling heeft de Europese Unie aantoonbaar verlaten
1
De vreemdeling is onderdaan van een lidstaat van de EU/EER
1
Klopt het dat 43 kinderen zijn afgewezen op grond van het beschikbaarheidscriterium?
Er zijn 43 aanvragen van hoofdpersonen afgewezen op basis van het criterium dat de vreemdeling langer dan de toegestane periode uit beeld was van de rijksoverheid en niet voldeed aan het beschikbaarheidscriterium. Hiernaast zijn er twee aanvragen van hoofdpersonen afgewezen omdat zij niet beschikbaar zijn geweest in het kader van vertrek. Zie ook tabel 2 bij vraag 3.
Klopt het dat het beschikbaarheidscriterium wordt ingevuld als zijnde dat het kind niet alleen in beeld moet zijn geweest van de (decentrale) overheid, maar ook van Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) en/of de vreemdelingenpolitie? Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre het beschikbaarheidscriterium in de praktijk verschilt van het meewerkcriterium?
De beleidsregels omtrent de ARLVK zijn neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vreemdelingencirculaire. Hierin is opgenomen dat er geen vergunning verleend zal worden indien er sprake is van één van de contra-indicaties. Eén van de contra-indicaties is dat de hoofdpersoon of een gezinslid niet beschikbaar is geweest in het kader van vertrek (contra-indicatie e). Er wordt verder toegelicht dat de vreemdeling in ieder geval beschikbaar voor vertrek wordt geacht te zijn geweest indien de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM. De daadwerkelijke verblijfplaats is in ieder geval bekend als de vreemdeling verbleef in een opvanglocatie van het COA (hieronder vallen ook de gezinslocaties en de vrijheidsbeperkende locatie) of onder toezicht van Nidos stond.
Kortom, er werd voor wat betreft deze contra-indicatie niet getoetst of het kind in beeld is geweest van de (decentrale) overheid, maar of de daadwerkelijke verblijfplaats bekend was bij de IND DT&V, COA of AVIM. Hier is bewust voor gekozen omdat deze organisaties de taak hebben toezicht op vreemdelingen te houden. De taken van andere (decentrale) overheidsorganisaties zien niet op vreemdelingentoezicht, ook al kunnen zij bij de uitvoering van hun taken wel met vreemdelingen te maken krijgen.
Onder de Definitieve Regeling Langdurig Verblijvende kinderen (DRLVK) was het meewerkcriterium van toepassing. Hierbij werd er getoetst of de vreemdeling daadwerkelijk in voldoende mate meewerkte aan het bewerkstelligen van vertrek. De vreemdeling moest zelfstandig en actief aan vertrek (mee)werken en het vertrek van de vreemdeling moest om redenen gelegen buiten zijn of haar invloedssfeer niet mogelijk zijn. Bij de ARLVK is het meewerkcriterium gewijzigd naar het beschikbaarheidscriterium. Er werd onder de ARLVK dan ook niet meer getoetst of de vreemdeling voldoende meewerkte aan het bewerkstelligen van vertrek, maar in plaats daarvan slechts of de vreemdeling beschikbaar is geweest in het kader van vertrek. Dat wil zeggen: er werd getoetst of de daadwerkelijke verblijfsplaats van de vreemdeling bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, zodat één van deze instanties de vreemdeling op zijn verblijfsplaats had kunnen benaderen om bijvoorbeeld een meldplicht op te leggen, dan wel een vertrekgesprek te voeren. Dit is het voornaamste verschil tussen het beschikbaarheidscriterium en het meewerkcriterium.
Hiernaast gold zowel in de DRLVK als in de ARLVK het buiten beeld-criterium; in de ARLVK neergelegd in voorwaarde c onder paragraaf B9/6.5 van de Vreemdelingencirculaire. Een vreemdeling wordt geacht te hebben voldaan aan voorwaarde c van de Regeling en in beeld te zijn geweest, als de vreemdeling zich niet langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in de voorwaarde c genoemde instanties, zijnde de IND, DT&V, COA of AVIM of, in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen, van voogdijinstelling Nidos. Binnen de ARLVK is voorwaarde c niet tegengeworpen indien de vreemdeling tijdens de buiten beeld-periode wél beschikbaar was voor vertrek. Met andere woorden, indien bij toetsing aan de ARLVK bleek dat de vreemdeling zich langer dan drie maanden heeft onttrokken aan de in voorwaarde c genoemde instanties, maar de daadwerkelijke verblijfplaats wél bekend was bij de IND, DT&V, COA of AVIM, werd voorwaarde c niet tegengeworpen.
Was het niet uw intentie coulant om te gaan met kinderen die niet in beeld waren bij de asielketen, maar wel bij gemeenten?
Uw Kamer is per brief van 29 januari 2019 geïnformeerd over een nieuwe balans in het regeerakkoord met betrekking tot enkele onderwerpen op het terrein van asiel en migratie.4 Het beëindigen van de DRLVK en het inrichten van de ARLVK maakte hier deel van uit. De intentie hierbij was om het meewerkcriterium niet langer te hanteren maar in plaats daarvan te toetsen of de vreemdeling beschikbaar is geweest voor vertrekgesprekken en de meldplicht. Dit beschikbaarheidscriterium is opgenomen om een balans te treffen in de verantwoordelijkheid voor het langdurig verblijf van de vreemdeling. Alle overige voorwaarden en contra-indicaties van de DRLVK bleven ongewijzigd. Uw Kamer is over de voorwaarden van de Afsluitingsregeling geïnformeerd per brief van 15 februari 2019.5 De organisaties IND, DT&V, COA en AVIM zijn belast met het vreemdelingentoezicht, zoals ook al blijkt uit de onder vraag 5 genoemde voorwaarde c die ook al van toepassing was in de Overgangsregeling en Definitieve Regeling. De intentie was niet om dit te wijzigen.
Erkent u dat wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat uitzetting van kinderen nadat zij langer dan vijf jaar zijn opgegroeid in Nederland onherroepelijk tot ontwikkelingsschade leidt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u dit meegewogen in het al dan niet toepassen van coulance jegens kinderen die enkel in beeld waren van gemeenten?
Ik ben op de hoogte van onderzoek dat concludeert dat het gedwongen vertrek van kinderen die langer dan vijf jaar in Nederland hebben verbleven schadelijk is voor hun ontwikkeling. Hierbij is ook opgemerkt dat de ernst van de schade die kinderen wordt toegebracht onder andere afhangt van de conditie en de omstandigheden waarin het kind verkeert, de conditie van de ouders en hun opvoedingsmogelijkheden, het aantal cultuurwisselingen dat het kind heeft meegemaakt en het perspectief op ontwikkeling voor het kind in het land van herkomst.
In mijn antwoord op schriftelijke vragen van de leden Ceder en Koekkoek6 heb ik intussen aangegeven dat het ontstaan van een ontwikkelingsdreiging bij een kind niet één op één aan gedwongen vertrek na een bepaalde verblijfsduur in Nederland is verbonden. Of er sprake is van een ontwikkelingsdreiging zal, naast de duur van de onzekerheid over het perspectief, mede afhangen van de kwetsbaarheden van de kinderen en de ouders. Hier valt te denken aan de voorgeschiedenis van het kind en de ouders, het aantal ingrijpende gebeurtenissen en de veerkracht van de kinderen en de ouders om met deze gebeurtenissen om te gaan en te verwerken. Het is vanzelfsprekend van groot belang dat een kind zo snel als mogelijk duidelijkheid wordt geboden. Zoals uw Kamer bekend zet de IND zich in om de achterstanden op te lossen zodat tijdig duidelijkheid wordt geboden. Tegelijkertijd kan ook onder andere het indienen van nieuwe verblijfsaanvragen maken dat een kind langduriger in Nederland kan verblijven.
In het beleidskader van de ARLVK is een eventuele ontwikkelingsschade of ontwikkelingsdreiging en het al dan niet in beeld zijn bij gemeenten niet opgenomen. Indien iemand niet in aanmerking komt voor een vergunning op grond van de ARLVK wordt aanvullend getoetst of de verblijfsweigering in strijd is met artikel 8 EVRM. Bij de toetsing aan artikel 8 EVRM worden alle aangevoerde omstandigheden meegenomen in de belangenafweging. Ook een ontwikkelingsdreiging kan hiervan deel uitmaken. Een ontwikkelingsdreiging of ontwikkelingsschade leidt echter niet direct tot een vergunning op grond van artikel 8 EVRM. In de uiteindelijke belangenafweging worden de belangen van de vreemdeling gewogen tegen de belangen van de Staat. Dit leidt tot een beslissing over of er al dan niet sprake zal zijn van een schending van artikel 8 EVRM en dus tot het al dan niet afgeven van een verblijfsvergunning.
Zijn de komende periode uitzettingen gepland door DT&V van kinderen die zijn afgewezen voor de afsluitingsregeling? Zo ja, om hoeveel kinderen gaat het?
Uit de administratie van DT&V blijkt, dat er op het moment van uitvraag (medio juni 2021) voor wat betreft kinderen die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling geen gedwongen vertrek is gepland. Ook zijn er op het moment van uitvraag geen kinderen die zijn afgewezen voor de Afsluitingsregeling in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van gedwongen vertrek.
Er kan echter niet worden uitgesloten dat dit binnen een kort tijdsbestek kan veranderen. De DT&V is met diverse vertrekplichtige gezinnen in gesprek om hen te bewegen tot zelfstandig vertrek. Wanneer het gezin hier geen gehoor aan geeft, dan zal DT&V het gedwongen vertrek realiseren daar waar dit mogelijk is.
Het bericht ‘Broekers-Knol is suikertante van indringers’. |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel »Broekers-Knol is suikertante van indringers»?1
Ja.
Herkent u zich in de cijfers uit dit artikel? Hoeveel migranten krijgen jaarlijks een terugkeerbesluit, inreisverbod of ongewenstverklaring? Hoeveel van hen hebben deze opgelegd gekregen in verband met het plegen van een misdrijf?
In het artikel wordt gerefereerd aan 950 vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS), de zogenaamde VRIS’ers2, die Nederland zo spoedig mogelijk moeten verlaten. Dit aantal betreft het aantal VRIS’ers dat door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) als aantoonbaar of niet-aantoonbaar vertrokken is geregistreerd. In 2020 zijn circa 1.070 VRIS’ers ingestroomd in de caseload van de DT&V.
In 2020 ontvingen ketenbreed circa 20.000 vreemdelingen een terugkeerbesluit. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (ND) heeft in 2020 circa 2.800 inreisverboden opgelegd en de Koninklijke Marechaussee (KMar) circa 1.700. De inreisverboden uitgereikt door de IND en KMar kunnen dezelfde vreemdelingen betreffen. Het aantal inreisverboden dat door de politie is opgelegd kan nog niet geautomatiseerd uit de gegevenssystemen worden verkregen. Tot slot heeft de IND 360 ongewenstverklaringen opgelegd. Hoe vaak het VRIS’ers betreft kan nog niet uit de geautomatiseerde gegevenssystemen worden geconcludeerd.
Wat is uw reactie op de cijfers uit het artikel dat in 2020 op 34% van de criminele vreemdelingen die Nederland hadden moeten verlaten, geen toezicht op is geweest of zij ook daadwerkelijk zijn vertrokken? Kunt u het percentage van 21% in 2019 in verhouding tot de 34% in 2020 toelichten?
Ondanks de beperkingen vanwege COVID-19 zijn uit de caseload van de DT&V in 2020 circa 630 VRIS’ers gecontroleerd vertrokken en ca. 320 zelfstandig vertrokken zonder toezicht. Het percentage aantoonbaar vertrek in 2020 was 66% en het zelfstandig vertrek zonder toezicht 34%. Ter vergelijking, over heel 2019 zijn er circa 970 VRIS’ers gecontroleerd vertrokken en circa 260 zelfstandig zonder toezicht. Het percentage aantoonbaar vertrek van VRIS’ers in 2019 was daarmee 79% en het percentage zelfstandig vertrek zonder toezicht 21%.
De DT&V verricht samen met de andere ketenpartners maximale inspanningen om het vertrek van VRIS’ers zonder verblijfsrecht te effectueren. De inzet is deze doelgroep aantoonbaar te laten vertrekken, waar mogelijk aansluitend aan de strafrechtelijke detentie en anders vanuit vreemdelingenbewaring. De vele reisbeletselen en de overige beperkingen die voortvloeien uit COVID-19 hebben echter geleid tot minder aantoonbaar vertrek van vreemdelingen en VRIS´ers in 2020.
In hoeverre is sprake van begeleid toezicht bij criminele migranten die uit Nederland moeten vertrekken? Wordt dit automatisch gekoppeld aan het zwaar inreisverbod of ongewenstverklaring of wordt altijd in het individueel geval bekeken welke toezichtsmaatregel het meest effectief is? Welk beleidskader is hierop van toepassing?
In de ketenprocesbeschrijving Vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS) staan de werkafspraken tussen de betrokken partijen van de strafrechtketen en vreemdelingenketen beschreven. Conform de ketenprocesbeschrijving VRIS wordt, indien een vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd, beoordeeld of dit consequenties heeft voor zijn verblijfsrecht in Nederland. Gepleegde delicten kunnen betekenen dat een verblijfsvergunning wordt geweigerd of ingetrokken. Als de vreemdeling niet of niet langer rechtmatig verblijft in Nederland, kan op basis van de Vreemdelingenwet 2000 een terugkeerbesluit en inreisverbod worden opgelegd aan de vreemdeling. Betreft het een EU-onderdaan, Dublinclaimant of derdelander die niet in Nederland verblijft dan kan een ongewenstverklaring worden opgelegd. Het uitgangspunt van de ketenprocesbeschrijving VRIS is dat criminele, onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, na het uitzitten van hun straf Nederland aantoonbaar verlaten, bij voorkeur vertrekkend vanuit de strafrechtelijke detentie of, indien juridisch haalbaar, vanuit vreemdelingenbewaring. Voor vreemdelingenbewaring is zicht op uitzetting een vereiste.
Bij gedwongen vertrek, na de eventuele oplegging van vreemdelingenbewaring in aansluiting op de strafrechtelijke detentie, wordt erop toegezien dat de vreemdeling effectief het Nederlandse grondgebied verlaat. Daarbij wordt de vreemdeling in kwestie indien nodig begeleid door medewerkers van de KMar en overgedragen aan de autoriteiten van het land van herkomst. Toepassing van gedwongen vertrek (al dan niet via vreemdelingenbewaring) is niet altijd haalbaar, bijvoorbeeld als er geen zicht is op uitzetting of als de vreemdeling juridisch gezien niet verwijderbaar is. Indien vreemdelingenbewaring juridisch niet haalbaar is, kunnen eventueel lichtere toezichtsmaatregelen worden opgelegd om de vreemdeling beschikbaar te houden voor vertrek en daarop aan te sturen, zoals een meldplicht en een gebiedsgebod.
Bent u het eens dat zo snel mogelijk vertrek uit Nederland centraal moet staan bij vertrek van illegaal verblijvende vreemdelingen, zeker als het gaat om veroordeelde criminelen? In hoeverre is een lichtere toezichtmaatregel dan effectief? Deelt u voorts de mening dat vreemdelingendetentie en/of de inzet van artikel 197 Sr effectiever kan zijn dan lichtere toezichtsmaatregelen om hen tot vertrek te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik volledig. Het is staand beleid dat aan een strafrechtelijke veroordeling van een vreemdeling vreemdelingrechtelijke gevolgen worden gegeven daar waar mogelijk. Om dit te borgen, werken de ketenpartners van de strafrechtketen en vreemdelingenketen samen conform eerdergenoemde Ketenprocesbeschrijving VRIS.
Bij vreemdelingen op wie een vertrekplicht rust die in het toezicht worden aangetroffen, of wiens strafrechtelijke detentie afloopt voordat vertrek gerealiseerd kan worden, wordt bezien of vreemdelingenbewaring kan worden opgelegd. Dit blijft wel een individuele afweging. Vreemdelingenbewaring is het ultimum remedium om te voorkomen dat de vreemdeling zich aan het toezicht onttrekt dan wel de voorbereiding van het vertrek belemmert. Bij het opleggen van vreemdelingenbewaring zal altijd worden afgewogen of ook zou kunnen worden volstaan met een lichtere toezichtsmaatregel. Bovendien kan, volgens vaste Afdelingsjurisprudentie, het feit dat de vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit meestal niet als dragende grond worden meegewogen bij de vraag of er redenen zijn om een vreemdeling in bewaring te stellen ter fine van uitzetting; steeds zal moeten gemotiveerd dat er een risico is inzake het onttrekken aan toezicht waarbij de strafbare feiten in beginsel geen rol spelen. Als er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken, is vreemdelingenbewaring effectiever in vergelijking met de oplegging van een lichter middel omdat het gevaar dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het overheidstoezicht hiermee wordt weggenomen. Het is echter niet zo dat vreemdelingenbewaring en/of strafrechtelijke detentie in alle gevallen sneller leidt tot terugkeer. De ACVZ heeft onlangs in haar adviesrapport «Samen werken aan terugkeer» aangegeven dat vreemdelingenbewaring zich niet één-op-één verhoudt tot hogere vertrekcijfers. Vertrek is vaak afhankelijk van de medewerking van de vreemdeling en/of het land van herkomst.3 Om dezelfde reden kan niet zonder meer gezegd worden dat een gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden voor de schending van een ongewenstverklaring volgens artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht per definitie leidt tot hogere vertrekcijfers. Dit laat onverlet dat ik van mening ben dat het instrumentarium dat de toezichthouder in het vertrekproces kan toepassen breed moet zijn en zowel positieve prikkels in de zin van terugkeerondersteuning, als sancties, zoals een boete of zelfs een gevangenisstraf, moet omvatten. Daarmee kan per geval de in de ogen van de professional de meest effectieve maatregel worden genomen om het vertrek van de vreemdeling te realiseren. De ongewenstverklaring en daaropvolgend de strafvervolging is een instrument om op lokaal niveau de meest problematische casuïstiek van criminele, overlastgevende en onrechtmatig verblijvende vreemdelingen aan te pakken. Dit licht ik onder vraag 6 nader toe.
Hoe staat het met de verkenning naar de mogelijkheden van een wetswijziging om artikel 197 Sr te koppelen aan de ongewenstverklaring? Wanneer kan de Kamer onderzoek naar deze mogelijkheid verwachten en bent u voornemens met een wetswijziging te komen om deze koppeling te realiseren?
Op 16 december 2020 heb ik een plan van aanpak van illegaliteit met uw Kamer gedeeld4. Hierin heb ik het huidige beleid voor de aanpak van illegaliteit toegelicht, en tevens aanvullende maatregelen aangekondigd om illegaliteit verder te ontmoedigen. Een maatregel was dat ik zou laten onderzoeken onder welke modaliteiten het zinvol zou zijn om de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zo te wijzigen dat de ongewenstverklaring weer gemakkelijker toepasbaar wordt. Deze wijziging zou behelzen dat de koppeling tussen de ongewenstverklaring en het inreisverbod, die in 2011 aan de Vw 2000 is toegevoegd bij de implementatie van de Terugkeerrichtlijn, ongedaan wordt gemaakt.
In het afgelopen tijdvak is gewerkt aan een grove schets van de noodzakelijke aanpassingen om de ontkoppeling tussen inreisverbod en ongewenstverklaring in de Vw 2000 mogelijk te maken. Het ontvlechten van de in de loop van 10 jaar ontstane praktijk heeft aanzienlijke consequenties voor de werkwijze van de uitvoering. Aangezien het onderliggende doel is het vergroten van de slagvaardigheid van de uitvoering, is van belang bij een wijziging een goede balans te vinden tussen mogelijke baten en lasten.
Tegen deze achtergrond wil ik uw Kamer informeren over de stand van zaken van dit traject en de modaliteiten die thans worden bezien. Daarbij is de vraag op welke wijze kan worden bereikt dat de effecten van een ongewenstverklaring in het binnenlands rechtsverkeer weer worden versterkt. Dit betreft in de kern nationale bevoegdheden. Het inreisverbod blijft het centrale instrument om vreemdelingen gedurende een periode na vertrek wederinreis te beletten, op basis van het unierecht. Het gaat daarbij in de kern om een herstel van de situatie zoals door de wetgever oorspronkelijk was beoogd in 2011. Ik hecht er aan wel op te merken dat een maatregel als de ongewenstverklaring alleen kan worden gezien in combinatie met het bredere pallet aan maatregelen om vertrek te bewerkstelligen. In veel gevallen zal het aanbieden van ondersteuning effectiever, goedkoper en minder belastend zijn dan dwang. Ik acht het echter van belang dat ook repressieve maatregelen in het instrumentarium kunnen worden benut. De veroordeling op zich is nooit een doel. Het doel is de vreemdeling te laten inzien dat niet in zijn onrechtmatige verblijf wordt berust.
De eerste beoordeelde modaliteit is het aanpassen van de wijze waarop het inreisverbod doorverwijst naar de strafbepaling in artikel 197 Wetboek van Strafrecht (Sr). Dat zou echter ook grote aantallen vreemdelingen betreffen die niet eerder met het strafrecht in aanraking zijn gekomen. De doelgroep zou daarmee afwijken van hetgeen oorspronkelijk met de ongewenstverklaring is bedoeld. Dat artikel legt een nadrukkelijke link met de openbare orde of nationale veiligheid. Een dergelijke wijziging zou verder gaan dan het herstellen van de oorspronkelijk door de wetgever beoogde situatie. Om deze redenen heeft deze modaliteit niet de voorkeur bij de verdere verkenning.
De tweede modaliteit komt het dichts bij het «ongedaan maken» van de koppeling tussen de ongewenstverklaring en het inreisverbod die in de wet is neergelegd. De inzet van deze wijziging is het herstellen van de ongewenstverklaring zodat die naast en onafhankelijk van het inreisverbod kan bestaan. Het inreisverbod blijft leidend voor wat betreft het weren van een vreemdeling uit de EU ná het vertrek. De ongewenstverklaring maakt dat vóór het vertrek voortgezet verblijf voor de vreemdeling minder aantrekkelijk wordt, door een aantal procedurele voordelen uit te schakelen, en door de strafbaarstelling van het verdere verblijf in artikel 197 Wetboek van Strafrecht (Sr). De ongewenstverklaring als competentie van de nationale wetgever en de in het EU recht geregelde inreisverbod worden zo duidelijk van elkaar gescheiden. De verwachting is dat het Europese Hof een dergelijke scheiding van bepalingen kan accepteren, al is het uiteindelijke oordeel daarover aan de rechter.
De laatste modaliteit is het buiten toepassing laten van de Terugkeerrichtlijn voor het deel van de criminele en onrechtmatig verblijvende vreemdelingen dat veroordeeld is voor een strafbaar feit. Deze modaliteit kent echter meerdere juridische en praktische onzekerheden. Het zou betekenen dat verschillende terugkeerprocessen naast elkaar zouden moeten bestaan; voor de gevallen die onder de Terugkeerrichtlijn vallen en voor de gevallen die daarbuiten vallen. De vraag is of en hoe dit in een efficiënt uitvoeringsproces kan worden ingericht.
Op basis van een grove schets voor een wetswijziging zullen de uitvoeringsorganisaties, te weten de IND, Politie, KMar en het OM, worden verzocht de uitvoeringsconsequenties verder in kaart te brengen. In dit proces worden in eerste instantie alle drie de modaliteiten meegenomen en onderzocht. Ik kan niet vooruitlopen op dit proces. Daarbij hecht ik eraan op te merken dat, gezien haar demissionaire status, het niet in de rede ligt dat dit wetsvoorstel door het huidige kabinet ingediend wordt. Dat neemt niet weg dat voorbereidende stappen gezet worden.
Komen op dit moment nog vreemdelingen met een inreisverbod, zwaar inreisverbod en/of ongewenstverklaring voor in de landelijke vreemdelingenvoorziening? Zo ja, om welke aantallen gaat dit? In welke gemeenten maken zij gebruik van deze opvang en welke convenantsafspraken worden daarmee geschonden?
Het doel van de Landelijke Vreemdelingenvoorzieningen (LVV) is het vinden van een bestendige oplossing voor het illegale verblijf van vreemdelingen. De doelgroep is dan ook vreemdelingen zonder recht op verblijf of rijksopvang. Vreemdelingen in deze groep hebben vrijwel allemaal een inreisverbod met een duur tot en met 2 jaar. Dit wordt immers in de regel opgelegd aan onrechtmatig verblijvende vreemdelingen die onmiddellijk uit Nederland moeten vertrekken of waarvan de eerder opgelegde vertrektermijn is verstreken. Op 1 mei 2021 verbleven er 862 vreemdelingen in de pilot-LVV’s.
In de convenanten is afgesproken dat onder andere vreemdelingen met een zwaar inreisverbod van 10 jaar en hoger en ongewenstverklaarden geen onderdak zullen krijgen in de LVV’s, maar ook dat in uitzonderlijke gevallen kan worden besloten om in een individueel geval iemand die niet voldoet aan de doelgroep toch toe te laten en begeleiding te bieden. Hiernaast zijn er, naast de landelijke doelstellingen, met de afzonderlijke pilotgemeenten verschillende subdoelstellingen afgesproken in de convenanten. Met Groningen is onder andere afgesproken dat in de pilot in Groningen wordt gewerkt aan het bieden van opvang en begeleiding aan personen met een (zwaar) strafblad en/of een (zwaar) inreisverbod. Dit gebeurt na beoordeling en deze begeleiding is uitdrukkelijk gericht op het realiseren van terugkeer. Groningen doet dit vanuit het perspectief van bescherming van de openbare orde en veiligheid. In Groningen verbleven er eind mei 2021 zes personen met een zwaar inreisverbod in de LVV. In de overige pilotgemeenten verbleven er eind mei 2021 geen personen met een zwaar inreisverbod en/of ongewenstverklaring in de LVV’s.
Hoe staat het met de ontwikkeling van een integraal plan van aanpak ten aanzien van de politiële migratietaken waarmee u voornemens bent de bestrijding van illegaliteit en met name het aanpakken van onrechtmatig verblijf van criminele vreemdelingen prioriteit wil geven? Is dit reeds in werking en kunt u de Kamer het komend half jaar informeren over de resultaten van deze aanpak?
Voortvloeiend uit de Politiewet 2012, legt de politie samen met gemeentes de lokale prioriteiten voor de bescherming van de openbare orde vast. Zo worden er ook afspraken over vreemdelingentoezicht vastgelegd door de lokale gezagsdriehoek, bestaande uit de burgemeester, het OM en de politie.
De aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen behoeft prioritering en (keten)samenwerking zoals ook in de resultaatafspraken over de politiële migratietaken 2019–2022 is vastgelegd. Tijdens het gezagsdragersoverleg met de politie zal ik dit opnieuw benadrukken en ook bij burgemeesters en het OM zal ik doorlopend aandacht blijven vragen voor deze prioritering. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten van deze aanpak.
Het bericht dat er weer miljoenen worden uitgetrokken voor de huisvesting van asielzoekers |
|
Gidi Markuszower (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de verbouwing van het asielzoekerscentrum (azc) Gilze miljoenen euro’s gaat kosten en dat alles uit de kast wordt gehaald om het asielzoekers daar naar de zin te maken?1
Het COA biedt asielzoekers, in lijn met wet- en regelgeving, leefbare en veilige opvang. Dat kan niet zonder de medewerking van gemeenten als Gilze en Rijen en daarvoor ben ik hen zeer erkentelijk. De verbouwing van azc Prinsenbosch is nodig om de COA-huisvesting in dit monument in goede staat te behouden. Het gaat concreet om ongeveer 70 monumentale gebouwen en een aantal dienstengebouwen die worden gerenoveerd om te voldoen aan het huidige programma van eisen en het Bouwbesluit. Daarnaast wordt het vastgoed verduurzaamd. Er is voor gekozen om in plaats van een centrale keuken in alle wooneenheden een eigen keuken te plaatsen. Dit heeft als voordeel dat deze locatie flexibeler inzetbaar wordt voor asielzoekers die zich in verschillende fases van het asielproces bevinden. Zo kunnen in deze wooneenheden zowel asielzoekers worden opgevangen die eten in natura ontvangen als asielzoekers die eetgeld ontvangen en zelf kunnen koken.
In de migratieketen wordt op dit moment het concept Gemeenschappelijke Vreemdelingen Locatie (GVL) uitgewerkt. Dit zijn grotere locaties waar verschillende ketenpartners werken om de samenwerking en de efficiëntie te verhogen mede vanuit de gedachte dat op die manier sneller duidelijkheid kan worden gegeven over de asielaanvraag. Momenteel wordt onderzocht of Gilze ook een dergelijke GVL kan worden. Tevens wordt de mogelijkheid onderzocht of een nog nader te bepalen aantal hoor- en beslismedewerkers, die nu al in dienst zijn bij de IND, in Gilze kunnen komen werken. Het definitieve besluitvormingsproces hierover moet echter nog plaatsvinden.
Bent u ervan op de hoogte dat er daarbij straks 150 man extra personeel wordt aangenomen om deze asielzoekers op hun wenken te bedienenen en dat ze allemaal een eigen keuken krijgen, zodat ze niet meer hoeven te eten wat de pot schaft?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het nieuws dat er door de Minister van BZK weer miljoenen zijn vrijgemaakt voor de huisvesting van asielzoekers? Hoeveel van de totaal 50 miljoen euro is bestemd voor deze groep vreemdelingen?
Het klopt dat er voor het jaar 2021 wederom een bedrag van € 50 miljoen beschikbaar is gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen. Van dit bedrag is € 3 miljoen specifiek bestemd voor het ontwikkelen van zogeheten tussenvoorzieningen. Dit zijn tijdelijke woonruimtes waarin onder meer vergunninghouders kunnen worden gehuisvest. De overige € 47 miljoen is echter niet geoormerkt voor een specifieke aandachtsgroep. Van dit geld kan dus niet van tevoren gezegd worden hoeveel aangewend zal worden voor de huisvesting van vergunninghouders. De genoemde € 50 miljoen stimuleert overigens niet alleen de huisvesting van vergunninghouders, maar ook van andere aandachtsgroepen waaronder dak- en thuislozen.
Gemeenten moeten de aan hen toegewezen vergunninghouders op basis van de taakstelling huisvesten. Door bijvoorbeeld tussenvoorzieningen te realiseren, wordt de sociale huurvoorraad in de gemeente ontzien. Tijdige huisvesting van vergunninghouders is daarnaast in het belang van de gehele Nederlandse samenleving. Immers, wanneer vergunninghouders snel kunnen worden gehuisvest, kunnen zij ook sneller deelnemen en bijdragen aan de Nederlandse samenleving. Door een snelle doorstroom naar huisvesting mogelijk te maken worden de maatschappelijke impact en de financiële kosten die gepaard gaan met de opvang van asielzoekers bovendien beperkt.
Bent u het ermee eens dat miljoenen euro’s uitgeven aan de huisvesting van asielzoekers een klap in het gezicht is van alle Nederlanders die op dit moment zelf geen geschikte woning kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u met dit vertroetelbeleid ervoor zorgt dat er nog veel meer gelukszoekers naar Nederland komen? Zo ja, beseft u dan ook dat het woningtekort daardoor nog veel groter zal gaan worden de komende jaren? Zo nee, waarom heeft u zoveel boter op uw hoofd?
Het verwachte aantal te huisvesten vergunninghouders lijkt met de kennis van nu de komende jaren juist af in plaats van toe te nemen. Daar komt bij dat het tekort op de woningmarkt het saldo is van veel verschillende aspecten aan zowel de vraagkant als de aanbodkant van de woningmarkt. Ik deel uw conclusie dan ook niet.
Bent u bereid om een einde te maken aan de plannen om miljoenen euro’s te gaan stukslaan op mooie huizen en azc’s voor asielzoekers en in plaats daarvan deze gelukszoekers zo snel mogelijk weer terug naar huis te sturen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Het kabinet kiest ervoor, en is daar ingevolge internationale en Europese wet- en regelgeving ook toe gehouden, om asielzoekers tijdens de asielprocedure op te vangen en asielbescherming te bieden. Terugkeer is tijdens de asielprocedure niet aan de orde.
Vergunninghouders hebben recht op huisvesting in een Nederlandse gemeente. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 en 4 heb toegelicht, wordt met de stimuleringsregeling onder meer de sociale huurvoorraad ontlast en blijven de maatschappelijke impact en financiële kosten van de opvang van asielzoekers beperkt.
Het bericht dat in Deelen in Gelderland een AZC komt met 200 asielzoekers en huisvesting voor 400 arbeidsmigranten |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de inwoners van Deelen compleet onder de voet dreigen te worden gelopen door de komst van honderden asielzoekers en arbeidsmigranten naar de kleine gemeenschap?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Bent u op de hoogte dat er 25 mensen in Deelen wonen en dat zij met de komst van 600 asielzoekers en arbeidsmigranten een minderheid in eigen dorp worden?
Het doel van de NOW is om werkgelegenheid zo veel mogelijk te behouden. Met de NOW financiert de Staat gedeeltelijk de loonkosten van ondernemers. We doen dit vanwege de ongekende coronacrisis en de door de overheid opgelegde beperkende maatregelen. Zoals ik eerder ook in het debat over de steunmaatregelen van 2 juni jl. in uw Kamer heb aangegeven, vind ik het onwenselijk en niet te verdedigen dat werkgevers die deze steun vanuit de overheid ontvangen tegelijkertijd bonussen uitkeren aan directie en bestuur, winstuitkeringen uitbetalen of eigen aandelen inkopen. Sinds de aanvang van de NOW in het voorjaar van 2020 heb ik ook meermaals een oproep gedaan om alleen gebruik te maken van de steungelden als dit echt nodig is.
Maar mijn persoonlijke normen zijn niet hetzelfde als de juridische normen. Bij de start van de NOW in april 2020 bevatte de NOW geen voorwaarde die het uitkeren van bonussen en dividend verbood. Samen met UWV is destijds in drie weken tijd de regeling uitgedacht én geïmplementeerd. Deze ongekende doorlooptijd zorgde ervoor dat we bij de uitwerking alleen rekening konden houden met essentiële voorwaarden. Uitgebreidere voorwaarden hadden een snelle voorschotverstrekking in die periode in gevaar gebracht.
Bij de later (in mei 2020) geïntroduceerde mogelijkheid om een aanvraag op individuele werkmaatschappijniveau in te dienen, geldt voor de NOW1 wel een verbod op het uitkeren van bonussen en dividend. De NOW2 en verdere tranches hebben, mede op verzoek van uw Kamer, een breder verbod op het uitkeren van bonussen. Vanaf de NOW2 geldt er een verbod bij een reguliere aanvraag (op concernniveau) bij aanvragen boven de € 100.000 voorschot en vanaf € 125.000 definitieve subsidie (vanaf de NOW3 is het bedrag voor het voorschot ook verhoogd naar € 125.000).
Ik ben naar aanleiding van de motie die uw Kamer op 24 maart jl. heeft aangenomen met de sociale partners in gesprek gegaan over het bonus- en dividendverbod. Die motie verzoekt het kabinet aanvullende voorwaarden omtrent het uitkeren van bonussen/dividend te stellen. Ik heb uw Kamer hierover op 1 juni jl. een brief gestuurd.2 Hierin is onder andere opgenomen dat in de NOW4 een aanvullende voorwaarde wordt geïntroduceerd met betrekking tot het uitkeren van bonussen en dividend. Met deze voorwaarde worden werkgevers verplicht om bij een NOW-aanvraag een schriftelijke overeenkomst te sluiten met ten minste één belanghebbende vertegenwoordiging van werknemers over het bonus- en dividendbeleid van de onderneming.
Dit moet ertoe leiden dat er in de onderneming een discussie wordt gevoerd over het bonus- en dividendbeleid. Samen met de vakbeweging moet gesproken worden over de wenselijkheid en noodzakelijkheid van het uitkeren van bonussen en dividend.
Inmiddels heeft Booking.com begin juni 2021 aangegeven het ontvangen NOW-voorschot volledig terug te betalen. Ik vind dat een verstandig besluit en doe ook nogmaals op andere bedrijven een moreel appèl om ontvangen steun terug te betalen wanneer deze toch niet noodzakelijk blijkt te zijn geweest.
Verder zal ik, zoals toegezegd in het debat op 2 juni jl., in gesprek gaan met een bredere vertegenwoordiging van bedrijven over de overwegingen omtrent het uitkeren van bonussen en dividend.
Vindt u ook dat dit het leven van de mensen in Deelen volledig op zijn kop zal zetten en dat de grote zorgen die zij daarover hebben meer dan terecht zijn?
Ik heb geen inzicht in de hoogte van bonussen van bedrijven.
Beseft u zich aan welke overlast, criminaliteit en asielterreur deze inwoners zullen worden blootgesteld als deze verschrikkelijke plannen worden doorgezet? Zo ja, bent u bereid de kant van de inwoners van Deelen te kiezen en per direct een streep te zetten door de komst van dit AZC?
In de beantwoording van vraag 2 is nader ingegaan op de bonusregels binnen de NOW. Naast regelgeving vanuit deze generieke regelingen heeft het kabinet een afwegingskader bij steunverzoeken individuele bedrijven opgesteld. Daar waar het steunverzoeken van individuele bedrijven betreft, worden in dit afwegingskader in de regel beperkende voorwaarden voor het betalen van bonussen en uitkeren van dividend gesteld.3 De verleende overheidsbijdrage aan Booking.com valt onder de generieke regeling van de NOW en daarmee buiten de reikwijdte van het afwegingskader.
De veiligheidssituatie in azc’s voor lhbti-asielzoekers |
|
Marieke Koekkoek (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat LGBT Asylum Support regelmatig meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Bent u ermee bekend dat dit vrijwel dagelijkse meldingen zijn van onveilige situaties van lhbti-asielzoekers?
Het is mij bekend dat de organisatie LGBT Asylum Support veel meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het COA. Dit betreffen echter niet alleen meldingen over (vermeende) onveilige situaties van lhbti-asielzoekers maar ook meldingen die betrekking hebben op individuele belangenbehartiging en in voorkomende gevallen geen verband hebben met de geaardheid van de betrokken asielzoeker.
Wordt inhoudelijk terugkoppeling gegeven door het COA op meldingen van onder meer suïcide en fysiek geweld jegens lhbti-asielzoekers die LGBT Asylum Support bij Bureau Veiligheid doet? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Bureau Veiligheid geeft geen inhoudelijke terugkoppeling, maar een korte reactie aan LGBT Asylum Support per e-mail dat het signaal is ontvangen en doorgegeven. Hierbij is onder meer van belang dat het omwille van de privacy van de betrokkenen niet mogelijk is om een terugkoppeling te geven over individuele zaken, tenzij LGBT Asylum Support door de individuele asielzoeker is gemachtigd als vertegenwoordiger.
Er heeft recent overleg plaatsgevonden tussen LGBT Asylum support, het COA en het departement en daaruit is onder andere voortgevloeid dat de communicatie tussen het COA en LGBT Asylum Support anders georganiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op het uitblijven van terugkoppeling op dergelijke meldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door Bureau Veiligheid opvolging gegeven aan meldingen, waaronder van zeer acute situaties, die in het weekend plaatsvinden?
Bureau Veiligheid is een intern samenwerkingsverband van het COA waar alle veiligheidsonderwerpen met betrekking tot veiligheid van bewoners samenkomen. Het fungeert als aanspreekpunt en informatieknooppunt voor veiligheid bij het COA. Bureau Veiligheid stelt onder meer wekelijks incidentrapportages op, geeft, gevraagd en ongevraagd, praktische adviezen aan locaties en medewerkers in het land en organiseert themabijeenkomsten over (aspecten van) veiligheid.
Een groot voordeel van het centraal melden van signalen bij Bureau Veiligheid, is dat er zo een breed beeld ontstaat van mogelijke problematiek met betrekking tot de veiligheid van bewoners, waaronder LHBTIasielzoekers. Het is echter niet bedoeld als crisisdienst noch als eerste hulp bij signalen van onveiligheid. De eerstelijns actie in geval van een incident vindt plaats op locatie, door de medewerkers van het COA en de beveiliging.
Bureau Veiligheid is dagelijks, ook in het weekend, tussen 9.00 uur en 17.00 uur bereikbaar. Alle meldingen worden doorgezonden naar de betreffende locatiemanager en bij zeer acute situaties neemt Bureau Veiligheid telefonisch contact op met de locatie.
In geval van incidenten waarbij de veiligheid van bewoners acuut in het geding komt, kan men ook rechtstreeks telefonisch contact opnemen met de locatie. Er zijn altijd medewerkers en/of beveiligers aanwezig op locatie om de veiligheid te waarborgen in dergelijke situaties. Indien nodig schakelen zij hierbij de politie in en/of GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA).
Bent u bekend met gevallen waarin dit niet is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe frequent wordt geen opvolging gegeven aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het uitblijven van opvolging aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier wordt bij suïcidepogingen ingegrepen en waaruit blijkt dat deze aanpak adequaat is?
Bij signalen die wijzen op een mogelijk suïcideplan wordt naast de inzet van standaard gespreksvaardigheden van de COA medewerker het Ketenbrede Calamiteitenteam ingezet (KCT). Het KCT is een samenwerkingsverband van het COA, de IND en de DT&V. De medewerkers van het KCT gaan naar aanleiding van de melding in gesprek met de bewoner en proberen het gedrag te de-escaleren. Daarnaast zorgen ze er voor dat er binnen 48 uur een advies ligt voor de betrokken ketenpartners en blijven zij de situatie enige tijd monitoren. Signalen die zouden kunnen duiden op een mogelijk suïcideplan worden door medewerkers van het COA gedeeld met GZA. Het COA zal betrokken bewoners ook doorverwijzen naar deze organisatie, die verantwoordelijk is voor het verlenen van (geestelijke) gezondheidszorg op alle COA-locaties.
Naar aanleiding van een recent incident waarbij een asielzoeker suïcide heeft gepleegd heeft het COA nader onderzoek ingesteld en daarbij zal ook bezien worden of dit handelingskader aangepast dient te worden.
Zijn u gevallen bekend waarin beveiligers van het COA niet adequaat hebben ingegrepen en weet u hoe vaak dit gebeurt?
Er zijn mij geen individuele gevallen bekend die zouden zijn terug te leiden tot het niet adequaat ingrijpen van beveiligers van het COA. De beveiliging op COA locaties functioneert naar mijn indruk naar behoren en waar dat niet het geval zou zijn voert het COA gesprekken met de aanbieder. Dit laat uiteraard onverlet dat er op COA locaties soms incidenten plaatsvinden.
Heeft Bureau Veiligheid een 24-uurs piketdienst om de veiligheid in asielzoekerscentra (azc’s) te garanderen, ook na 17:00 uur wanneer er geen tot nauwelijks personeel meer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval deze niet bestaat, bent u bereid deze 24-uurs piketdienst te gaan regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u uw oordeel rondom de veiligheid in azc’s en specifiek de veiligheid van lhbti-asielzoekers louter baseert op verslaglegging van het COA?
Mijn oordeel rondom de veiligheid in azc’s is niet alleen gebaseerd op verslaglegging door het COA maar ook onderzoeken zoals het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de sociale veiligheid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief d.d. 19 oktober 20181 en het verwachte onderzoek van het WODC omtrent de opvang en begeleiding van lhbti-asielzoekers en bekeerlingen. Het COA is omtrent dit onderwerp ook in gesprek met de Nationale ombudsman.
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA. Dit is niet anders voor lhbti-asielzoekers. Het COA zet zich dan ook volop in om deze veiligheid te waarborgen. Een goede verslaglegging van incidenten is daar onderdeel van. Alle gesprekken met bewoners worden dan ook geregistreerd in het interne systeem van het COA. In mijn communicatie met het COA laat het COA voorts een open en eerlijke houding zien over haar eigen handelen. Daarbij is het zo dat het COA zich intern inzet om het zelflerend vermogen te vergroten. Concrete en gefundeerde klachten leiden dan ook tot zelfreflectie en, waar relevant, tot een aanpassing van beleid of processen.
Kunt u garanderen dat de manier waarop het COA verslag legt van de situatie betrouwbaar genoeg is? Waarop baseert u uw oordeel?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw reactie op de gegevens uit het rapport «Keep it silent» van LGBT Asylum Support waaruit blijkt dat veruit de meeste meldingen bij het COA niet opgevolgd worden?
Ik heb per brief d.d. 10 maart 2020 en per brief d.d. 23 september 2020 reeds uitvoerig gereageerd op de rapporten van LGBT Asylum Support waar u naar verwijst. Kortheidshalve verwijs ik u daarom naar mijn eerdere reacties.2
Kunt u verklaren waarom de verslaglegging van het COA niet overeenkomt met de meldingen vanuit lhbti-asielzoekers?
De meldingen bij Bureau Veiligheid worden, zoals u zelf ook al hebt aangegeven, veelal niet door de lhbti-asielzoekers zelf gedaan maar door LGBT Asylum Support. De oorzaken voor het verschil tussen de verslaglegging door het COA en de meldingen bij Bureau Veiligheid zijn mij niet gelijk bekend. Wel kan ik u mededelen dat er in de meldingen bij Bureau Veiligheid, maar ook signalen die ik rechtstreeks ontvang, stevige aantijgingen jegens het COA gemaakt worden. Zo zijn de termen foltering, en misbruik en misleiding wel eens gebruikt. Dit zijn termen die ik heel serieus neem en niet licht opvat. Tot op heden is echter niet gebleken dat er zich incidenten hebben voor gedaan waar bij er sprake is van dergelijke misstanden.
In hoeverre heeft de overheid zicht op de discriminatieproblematiek binnen azc’s? Hoe wordt dit gemonitord?
Zoals ik in mijn brief d.d. 5 maart jl.3 aan uw Kamer heb meegedeeld, gaat het COA structureel en op een wijze die geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden, registreren wanneer er een vermoeden is van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en geloofsovertuiging bij incidenten. Deze registratiemogelijkheid is vorige maand in het systeem van het COA opgenomen.
Het is van belang om hierbij voor ogen te houden dat het hier slechts de registratie van een vermoeden van discriminatie betreft. Er kan niet in alle gevallen met volledige zekerheid gesteld worden dat er daadwerkelijk sprake is van discriminatie. Dit is onder andere lastig te bepalen omdat niet altijd met zekerheid vast te stellen is dat het motief van een dader verband houdt met bijvoorbeeld de geaardheid van een slachtoffer.
Wat is uw reactie op de conclusies van de rapporten van LGBT Asylum Support, waarin o.a. wordt geconstateerd dat 85% van de ondervraagde lhbti-asielzoekers in hun azc te maken heeft met discriminatie?
Zie antwoord vraag 14.
Onderschrijft u de conclusie uit deze rapporten? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen tussen de rapporten van LGBT Asylum Support op dit punt en de verslaglegging van het COA?
Zie antwoord vraag 14.
Indien er geen opvolging is geweest, bent u bereid alsnog deze opheldering te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Inhoudelijke opvolging van meldingen bij Bureau Veiligheid gebeurt met de betrokken bewoner(s). Het feit dat LGBT Asylum Support geen inhoudelijke terugkoppeling ontvangt betekent niet dat er geen opvolging van de melding plaatsvindt. Voorts betekent het feit dat de door LGBT Asylum Support voorgestelde oplossingsrichting niet gevolgd wordt ook niet dat er geen opvolging is gegeven aan de melding.
De begeleidingsmethodiek van het COA is gericht op communicatie tussen de COA begeleider en de asielzoeker. In samenspraak met de betrokken bewoner wordt daarom bezien hoe het beste opvolging gegeven kan worden aan de melding. In veel gevallen blijkt een gesprek met de bewoner of nadere uitleg al voldoende. Alle gesprekken worden, zoals eerder ook aangegeven, geregistreerd in het systeem van het COA. Alleen de COA medewerker en de asielzoeker zelf hebben toegang tot dit dossier. De inhoud hiervan wordt niet gedeeld met derden.
Indien de bewoner niet tevreden is met de afhandeling van de melding staat het de bewoner uiteraard vrij om gebruik te maken van de reguliere klachtenprocedure en kan er uiteindelijk ook zelfs een beroep gedaan worden op de Nationale ombudsman.
Op welke manier wordt psychosociale hulp voor personen met suïcidale gedachten in opvanglocaties geboden? Is deze toereikend? Waarop baseert u uw oordeel?
Het zorgaanbod voor asielzoekers is in principe hetzelfde als de zorg voor alle Nederlanders. Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) heeft op vrijwel elke COA opvanglocatie een gezondheidscentrum waar de asielzoeker terecht kan en zijn daarnaast ook telefonisch bereikbaar via de praktijklijn. Een asielzoeker kan daar een afspraak maken met een zorgprofessional zoals huisarts of verpleegkundige, maar ook een GGZ-consulent en indien nodig wordt een asielzoeker doorverwezen naar de noodzakelijke zorg.
Omdat het zorgaanbod niet verschilt van het algemene zorgaanbod kan ik geen oordeel vellen over de toereikendheid daarvan. De rol van het COA beperkt zich tot het signaleren, informeren, faciliteren en doorverwijzen naar het GZA. Daarnaast kan een COA medewerker een bewoner ook bespreken in het Multidisciplinair Overleg (MDO) waaraan COA, GZA en andere zorgverleners deelnemen. Binnen het MDO kan er dan een gemeenschappelijke visie ten behoeve van de begeleiding en zorg ontwikkeld worden door het COA en de zorgketenpartners.
Bestaat er een protocol om personen die suïcidepogingen ondernemen te beschermen bij een hoge kans op herhaling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Zo ja, wordt geregistreerd hoe de naleving van dit protocol geschiedt en door wie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit de rapporten van LGBT Asylum Support blijkt dat vrijwel alle lhbti-asielzoekers een lhbti-unit in hun azc’s als oplossing zien met betrekking tot het bieden van adequate veiligheid in een opvanglocatie?
De veronderstelling dat alle lhbti-asielzoekers apart opgevangen willen worden volg ik niet. De onderzoeken waar u naar verwijst zijn afgenomen onder ca. 70 lhbti-asielzoekers die reeds bekend zijn bij LGBT Asylum support. Dit is echter niet representatief voor alle lhbti-asielzoekers. Zo zijn er lhbti-asielzoekers die bewust geen contact hebben met deze organisatie of die nog niet uit willen komen voor hun geaardheid.
Zoals uw Kamer weet ben ik juist om deze reden geen voorstander van structurele en aparte lhbti-opvang. Het structureel isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden.
Zo kan het, zoals u aangeeft, voorkomen dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Deelt u het inzicht dat het hierbij gaat over groepsgewijze opvang die inmiddels al in vele opvangcentra in Nederland met succes wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u ook van mening dat de invoering van lhbti-units in azc’s, waarin lhbti-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden, een van de opties is om de veiligheid voor deze kwetsbare groep te vergroten?
Zie antwoord vraag 23.
Op welke manier bent u van plan de veiligheid van lhbti-asielzoekers te verbeteren, indien de mogelijkheid voor aparte lhbti-units in azc’s door u wordt afgewezen?
Op 5 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die ik zal nemen ten behoeve van een veiligere leefomgeving voor lhbti-asielzoekers maar ook bekeerlingen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.4
Privacy schending door het COA |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reactie van een medewerker het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op een bericht van een bewoner van het asielzoekerscentrum (azc) Echt op Indymedia.nl1?
Ja.
Klopt het dat u het COA informeert omtrent beslissingen in de asielprocedure door het toesturen van integrale beslissingen op de asielaanvraag?
Sinds 2016 wisselen ketenpartners in de vreemdelingenketen digitaal informatie uit over de vreemdeling in de asielprocedure. De ketenpartners wisselen informatie uit via de centrale ketenvoorzieningen en de primaire informatiesystemen. De voorzieningen zijn gerealiseerd om mogelijk te maken dat de medewerkers in de vreemdelingenketen actueel en digitaal kunnen beschikken over de voor hun werk noodzakelijke informatie, het zogenaamde vreemdelingenbeeld.
In ketenverband wordt vastgesteld welke documenten ter beschikking worden gesteld. De organisaties stemmen ook af op welke wijze (integraal of niet) beschikbare noodzakelijke gegevens worden gedeeld. Voorbeelden van integrale beslissingen op de asielaanvraag zijn toewijzende en afwijzende beschikkingen en voornemens tot afwijzing. Deze worden beschikbaar gesteld door de IND aan het COA.
Worden ook voornemens tot afwijzing door u met het COA integraal gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de beslissingen is gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden een vreemdeling wel of niet wordt toegelaten?
In de toewijzende beschikking is opgenomen dat aan de vreemdeling een vergunning wordt verleend en op welke grond. In de afwijzende beschikking wordt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom de naar voren gebrachte asielgronden niet tot verlening van een verblijfsvergunning leiden.
Beschouwt u de inhoudelijke asielmotieven als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Inhoudelijke asielmotieven kunnen zeer gevoelige gegevens, waaronder persoonsgegevens, bevatten. Zij kunnen bijzondere persoonsgegevens in de zin van de AVG bevatten maar dat is niet altijd het geval.
Moeten deze bijzondere persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld?
Ja. Inhoudelijke asielmotieven worden in een vertrouwensrelatie tussen de aanvrager en IND gedeeld. Bij het behandelen van een asielaanvraag zijn meerdere ketenpartners betrokken. Het uitgangspunt dat inhoudelijke asielmotieven zorgvuldig en vertrouwelijk moeten worden behandeld geldt ook in ketenverband.
Wat is de grondslag van het delen van integrale beslissingen?
Persoonsgegevens worden tussen IND en COA gedeeld op grond van artikel 6, eerste lid, sub c, van de AVG en artikel 107, vierde lid en artikel 107, tweede lid, onder b, sub 2, van de Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 7.1e Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Het uitwisselen van integrale beslissingen wordt evenwel niet langer beschouwd als proportioneel. Om die reden waren IND en COA al gestart de informatie-uitwisseling te herzien en is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA. Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Waarom ontvangt het COA integrale beslissingen in plaats van slechts de verblijfsrechtelijke informatie (wel of geen rechtmatig verblijf, evt. grondslag van het verblijfsrecht, vertrektermijn of vertrekplicht of uitstel van vertrek?)
Het COA ontvangt deze informatie om haar taken binnen de vreemdelingenketen goed uit te kunnen voeren. Het COA moet daarvoor beschikken over procesinformatie en inhoudelijke informatie die bijvoorbeeld nodig is om passende steun aan asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften te kunnen bieden. In de praktijk is gebleken dat het COA bepaalde informatie nodig heeft voor het uitvoeren van de wettelijke taak, maar niet alle informatie uit de beschikkingen. Om die reden is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Wat vindt u van het feit dat een COA-medewerker in sociale media inhoudelijke informatie over een asielzoeker heeft gedeeld?
Het COA heeft intern onderzoek gedaan op de locatie Echt en daaruit is geen enkele indicatie naar voren gekomen dat een COA-medewerker betrokken was bij het delen van informatie op de genoemde website. Uit nader onderzoek is voorts gebleken dat de betreffende informatie uit deze casus al langer te vinden was op een openbare website.
Kan deze COA-medewerker de betreffende informatie hebben ontleend aan de uitwisseling van gegevens/toezending van integrale besluiten door u aan het COA?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u stoppen met het toesturen van integrale besluiten en/of voornemens aan het COA? Zo nee, wat doet u eraan om dit soort incidenten te voorkomen en wat zijn mogelijke alternatieven voor integrale besluiten?
De IND heeft reeds aan het COA aangegeven te gaan stoppen met het delen van de integrale asielbeschikkingen.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Het monitorrapport 'Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderen in asielzoekerscentra (azc’s) staan vaak stijf van de stress: «Ik zie het verdriet in hun ogen»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het monitorrapport «Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang» van de Werkgroep Kind in azc over het gebrek aan veiligheid en stabiliteit in azc’s en gezinslocaties?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het monitorrapport. Het monitorrapport is door de Werkgroep Kind in azc overhandigd aan de Directeur Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 18 mei jl. Ik ben de leden van de Werkgroep Kind in azc en de betrokken organisaties erkentelijk voor het onderzoek en het monitorrapport. Dit geldt ook voor de deelnemers aan het onderzoek en de medewerking van het COA hieraan. Zoals het monitorrapport beschrijft zijn er de afgelopen jaren verschillende verbeteringen doorgevoerd voor kinderen in azc’s. In het vorige rapport van de werkgroep stonden 92 aanbevelingen, waarvan 71 voor het COA. Hiervan zijn 65 aanbevelingen opgepakt en zes nog in ontwikkeling. Zo zijn onder andere de fysieke leefomgeving, het activiteitenaanbod en de kindvriendelijke voorlichting over de asielprocedure verbeterd en is de rol van de contactpersonen kind verstevigd. Desondanks blijkt dat er nog (verdere) verbeteringen nodig zijn en worden hiervoor aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen worden nader bestudeerd.
Was het u reeds bekend dat kinderen in de asielopvang zich onveilig voelen en hun zorgen niet durven te uiten bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vanwege de vrees dat dit tegen hen gebruikt kan worden tijdens de asielprocedure?
Nee, dit was mij niet reeds bekend. Het monitorrapport beschrijft dat uit de interviews met ouders en kinderen op vier locaties blijkt dat zij hun zorgen vaak niet durven te uiten bij het COA, maar uit de interviews blijkt niet wat hiervoor de reden is. In algemene zin geldt dat, wanneer de asielaanvraag is afgewezen, de kennis die het COA over de vreemdeling heeft van groot belang is voor de ketenpartners die ook met de vreemdeling in gesprek zijn in het kader van het vertrektraject. Binnen een lokaal ketenoverleg (LKO) kan dan ook, binnen de wettelijke kaders, informatie worden gedeeld. Informatie die echter is verkregen uit de gesprekken van kinderen met COA-medewerkers wordt daarbij niet gedeeld. Het COA heeft geen inhoudelijke taak in de asielprocedure en wanneer kinderen met COA-medewerkers willen praten over onveilige gevoelens (of zorgen) dan kan dat zonder dat het COA die informatie deelt met ketenpartners. Voorts heeft het COA een signaleringsfunctie in het geval van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Ik vind het ook belangrijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, zich veilig voelen en eventuele zorgen durven te uiten bij het COA. In dit kader verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Is het u bekend dat de vele verhuizingen van kinderen in de asielopvang ontwrichtend werken en de continuïteit van zorg en onderwijs in de weg staan?
Ja, onder andere om deze redenen is conform het regeerakkoord ingezet op het tot een minimum beperken van verhuisbewegingen, zeker waar het schoolgaande kinderen betreft. Hoewel het gemiddeld aantal verhuisbewegingen vrij laag ligt (rond de één), zijn er uitschieters met meerdere verhuisbewegingen gedurende het verblijf bij het COA. De inzet is en blijft dit zoveel mogelijk te beperken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het monitorrapport over te nemen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dat te doen? Zo nee, kunt u per aanbeveling die u niet overneemt motiveren waarom u dat niet doet?
De aanbevelingen aan mijn departement en het COA worden de komende tijd gezamenlijk verder verkend. Op deze termijn is het niet mogelijk uitsluitsel te geven over welke aanbevelingen wel of niet worden overgenomen. In zijn algemeenheid geldt dat de aanbevelingen serieus bekeken worden en dat bijvoorbeeld naar aanleiding van de vorige rapportage ook diverse verbeteringen zijn doorgevoerd bij het COA, zoals de versteviging van de rol van de «contactpersonen kind».
Bij de overweging en een besluit een aanbeveling wel of niet over te nemen is het belang van het kind een eerste overweging. Tegelijkertijd worden daarin ook aspecten als wet- en regelgeving en financiën meegenomen. Sommige aanbevelingen zijn gedaan aan andere organisaties of departementen. Ook geldt bij fundamentelere keuzes dat, gezien de demissionaire status van het kabinet, het niet in de rede ligt dat deze keuzes door dit kabinet gemaakt worden. Om deze redenen kan ik dan ook niet toezeggen alle aanbevelingen over te nemen.
Ten aanzien van een aantal aanbevelingen zijn er al lopende acties of ontwikkelingen. Zo geldt bijvoorbeeld al dat de prioriteit en inzet is om ervoor te zorgen dat de achterstanden bij de IND worden opgelost. Aanbevelingen waar het COA onder andere al mee aan de slag is gegaan, naast bovengenoemde, zijn de ouderschapsondersteuning en het vergroten van de participatie en het gevoel van erkenning bij kinderen en jongeren door het activeren van jeugdraden op locatie.
Wat gaat u concreet doen om de verhuizingen van kinderen in de asielopvang te voorkomen, nu uit het monitorrapport blijkt dat een aantal kinderen nog steeds meerdere keren worden verhuisd gedurende hun asielprocedure?
De afgelopen jaren is inzet gepleegd om het aantal verhuizingen van kinderen in de asielopvang tot een minimum te beperken. Uit het monitorrapport blijkt ook dat het merendeel van de kinderen in 2019 en in de eerste helft van 2020 één verhuisbeweging heeft gemaakt. Toch zijn er uitschieters naar boven in het aantal verhuisbewegingen geconstateerd. Tenzij de verhuizing op verzoek van een gezin zelf is, zijn de inspanningen erop gericht deze verhuisbewegingen verder te beperken. Gelet op de gevolgen van onder andere de doorlooptijden in de asielprocedure en de COVID-19 maatregelen blijft het echter een uitdaging om verhuisbewegingen te voorkomen. Indien er verhuisd dient te worden wordt er rekening gehouden met het belang van het kind door de verhuizing indien mogelijk plaats te laten vinden in de vakantieperiodes en door gebruik te maken van een verhuischecklist waarmee de belangen van een gezin in beeld worden gebracht die van invloed kunnen zijn op een verhuizing. Niettemin blijf ik ernaar streven om de verhuisbewegingen tot een minimum te beperken. Daarbij teken ik wel aan dat binnen de inrichting van het huidige asielproces er altijd verhuisd moet worden. In dit kader is de uitwerking van het voorgenomen flexibel asielsysteem relevant. De asielprocedure start op een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL), waar alle asieldiensten samen werken en vanuit een integrale benadering zo vroeg mogelijk in het proces de kansrijkheid van de aanvraag vaststellen. Door snel onderscheid te maken tussen groepen asielzoekers kan het vervolg doelgericht worden vormgegeven, bijvoorbeeld door vergunninghouders zo veel mogelijk direct vanuit de GVL te plaatsen in of nabij de gemeente van huisvesting. Op deze manier verwacht ik verhuisbewegingen verder te beperken. Dit geldt overigens voor alle asielzoekers, niet alleen voor kinderen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen in de asielopvang toegang hebben tot een toegankelijk vertrouwenspersoon, zodat zij hun ideeën, zorgen en signalen van onveiligheid durven te uiten? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het van belang dat kinderen in de asielopvang hun zorgen kunnen uiten. Ik wil de drempel die kinderen voelen om hun zorgen met COA-medewerkers te bespreken dan ook zo laag mogelijk hebben. De behoefte aan een vertrouwenspersoon en laagdrempelige begeleiding zal verder opgepakt worden.
Wat gaat u doen om de rol van COA-contactpersonen kind te verduidelijken en verstevigen, en waar nodig hier meer Fte voor vrij te maken?
De rol van de contactpersonen kind is de afgelopen jaren verstevigd. Toch valt er volgens het rapport nog werk te verrichten als het aankomt op bijvoorbeeld de wijze waarop de rol dient te worden vormgegeven en de tijd die beschikbaar is. Het COA gaat hierin door op de ingeslagen weg naar aanleiding van de vorige rapportage en investeert in verdere deskundigheidsbevordering. Hiervoor wordt onder andere samenwerking gezocht met verschillende organisaties en het uitnodigen van experts om workshops, voorlichting en trainingen te verzorgen voor de contactpersonen kind.
Het bericht ‘Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang; heffen eigen bijdrage lukt nauwelijks’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker met claimgeld betaalt amper mee aan opvang; heffen eigen bijdrage lukt nauwelijks»?1
Ja.
Hoe hoog zijn de gemiddelde kosten voor opvang per asielzoeker per maand? Wat is de gemiddelde kostprijs van asielopvang gedurende de asielprocedure van één asielzoeker?
In 2021 is de gemiddelde kostprijs die vanuit JenV aan het COA wordt vergoed voor de opvang en begeleiding van een asielzoeker per maand € 2.080,25. In de kostprijs per asielzoeker zijn zowel directe als indirecte kosten opgenomen ten behoeve van de opvang en begeleiding van asielzoekers. Te denken valt aan exploitatiekosten van opvanglocaties, personeelskosten, medische zorg, verstrekkingen (zoals eten of persoonlijke verzorgingsmiddelen) en overheadkosten zoals ICT en bedrijfsvoering. Dit bedrag is daarmee hoger dan de economische waarde van de opvang op basis waarvan de eigen bijdrage van asielzoekers wordt gebaseerd.
De asielzoekers die in april 2021 uit de COA opvang stroomden naar bijvoorbeeld een gemeente of land van herkomst hebben gemiddeld 9,5 maand in de asielopvang verbleven. Per asielzoeker komt dit neer op € 19.809,88.
Klopt de berichtgeving uit het artikel dat in 2020 slechts 65.000 euro aan eigen bijdrage is opgehaald voor asielopvang? Hoe verklaart u dit opvallend lage bedrag in verhouding tot de kosten die voor asielopvang worden gemaakt?
Nee, dit klopt niet. Het bedrag van € 65.000 dat in het artikel wordt genoemd, heeft alleen betrekking op het bedrag dat het COA in de periode van eind 2020 tot en met april dit jaar aan eigen bijdrage heeft geïnd op basis van de door de IND uitgekeerde dwangsommen. Dit bedrag is per 20 mei opgelopen naar € 87.000,–. Het totaalbedrag dat is geïnd vanuit de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen (hierna: Reba 2008) in 2020 is € 375.000,–. Bij het vaststellen van het te vorderen bedrag aan eigen bijdrage wordt onder andere rekening gehouden met de vermogensgrens, zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is op dit moment de vermogens- en/of inkomenstoets voor de eigen bijdrage aan de asielopvang en welke bijdrage wordt gevraagd?
Het is van belang te vermelden dat hierbij wordt aangesloten bij de bepalingen uit de Participatiewet over inkomen en vermogen.
Een asielzoeker of vergunninghouder met inkomen of vermogen die verblijft in een opvangvoorziening betaalt een eigen bijdrage conform de Reba 2008. Op basis van de Reba 2008 is de asielzoeker/vergunninghouder die inkomsten heeft2 of beschikt over een vermogen3 aan het COA een vergoeding verschuldigd in de kosten van zijn opvang, alsmede voor de opvang van zijn gezinsleden. Deze tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde4 van de aan een asielzoeker of vergunninghouder feitelijk geboden verstrekkingen zoals beschreven in de Reba 2008. De vermogensgrens is op dit moment € 6.295 voor een alleenstaande en € 12.590 voor een echtpaar of gezin.
Of een eigen bijdrage gevraagd kan worden en hoe hoog deze is, is afhankelijk van:
Op welke manier wordt getoetst of een asielzoeker vermogen en/of inkomen heeft? Moet de asielzoeker hierover een verklaring afleggen en welke mogelijkheden zijn er om met terugwerkende kracht alsnog de eigen bijdrage te verhalen mocht toch blijken dat vermogen aanwezig was terwijl dit niet is gemeld?
Bij binnenkomst in Nederland vindt door de afdeling Vreemdelingen, identificatie en mensenhandel (AVIM) van de politie een bagagecontrole plaats. Als er sprake is van vermogen dan wordt het COA geïnformeerd. Tijdens het rechten- en plichtengesprek dat het COA met asielzoekers voert wanneer zij instromen in de opvang, wordt gevraagd of zij beschikken over eigen vermogen. Wanneer een wijziging in de financiële situatie van een asielzoeker optreedt, bijvoorbeeld als de asielzoeker gaat werken, dan dient betrokkene het COA hierover te informeren. In het geval van de uitkering van de dwangsom tot slot, informeert de IND het COA van de uitkering. Het COA informeert de asielzoeker in een gesprek over hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage. Het verschuldigde bedrag kan in 1 keer terugbetaald worden of in termijnen.
Mocht achteraf blijken dat de asielzoeker vermogen of inkomsten heeft verzwegen, dan voorziet de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva 2005) in de mogelijkheid dat alsnog terugvordering kan plaatsvinden. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen.
Hoe verhoudt de eigen bijdrage zich tot het betalen van een toegekende dwangsom aan de asielzoeker? Op welk moment krijgt de asielzoeker deze dwangsom uitbetaalt?
De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen bedoeld in de Reba 2008. Op basis van de uitgekeerde dwangsommen is over gegaan tot het opleggen van een eigen bijdragen voor de kosten van de opvang.
Dwangsommen worden uitbetaald nadat dwangsommen zijn vastgesteld. Deze vaststelling gebeurt nadat het besluit op de aanvraag is genomen, of indien het maximum van de dwangsom bereikt is.
Op welke manier krijgt een asielzoeker de dwangsom uitgekeerd? Loopt dit via de derdenrekening van een advocaat of direct naar de asielzoeker? Hoe wordt ervoor gezorgd dat het geld bij de asielzoeker terecht komt of is gekomen? Hoe wordt voorkomen dat het geld direct wordt overgemaakt naar het land van herkomst?
De dwangsom wordt uitgekeerd door de IND op basis van declaratieformulieren. De dwangsom wordt uiteindelijk overgemaakt naar het op het declaratieformulier vermelde bankrekeningnummer. Meestal betreft dit een eigen rekening van de vreemdeling zelf, maar soms stelt een advocaat zijn derdengeldenrekening hiervoor tijdelijk beschikbaar. Met het uitkeren van de dwangsom heeft de IND aan de betalingsverplichting voldaan. Er wordt niet gemonitord of het geld daadwerkelijk bij de vreemdeling terecht komt. Dat is de taak en verantwoordelijkheid van de advocaat. Op het moment dat een vreemdeling kan beschikken over vermogen staat het hem op grond van artikel 63 VWEU vrij om te bepalen wat er mee gebeurt. Zoals reeds genoemd dient een asielzoeker het COA op te hoogte te brengen van wijzigingen in de financiële situatie. Het COA heeft geen bevoegdheid om actief te controleren of deze verklaring naar waarheid is afgegeven of eventueel vermogen op te sporen. In het geval van de dwangsommen informeert de IND het COA over de uitbetaling van de dwangsom.
Hoeveel dwangsomgeld moet er naar verwachting nog worden uitgekeerd?
Tot en met april 2021 is er in 2021 circa € 6,6 mln. betaald aan dwangsommen. De verwachting is dat er nog € 19 mln. aan dwangsommen uitbetaald moet gaan worden. Dit is lager dan verwacht. Oorspronkelijk was berekend dat de IND ca € 70 mln. aan dwangsommen zou moeten betalen. De hoogte van dit bedrag is de reden dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een taskforce heeft ingesteld.
Bent u het met de mening eens dat het onrechtvaardig is dat de overheid dwangsommen moest betalen aan asielzoekers terwijl zij tegelijkertijd verantwoordelijk is voor de opvang? Zo ja, welke mogelijkheden heeft u – na de eerder zeer terechte afschaffing van de dwangsom – om kosten voor asielopvang hierop te verhalen en bent u ook bereid dit te doen?
Het uitkeren van dwangsommen door de IND en het opleggen van een eigen bijdrage voor de kosten van de opvang zijn geen communicerende vaten, omdat een andere doelstelling wordt nagestreefd. De eerste is van oudsher bedoeld als prikkel voor de overheid om tijdig te beslissen. Door middel van de Taskforce bij de IND is alle inspanning erop gericht om dit te bereiken. De Reba 2008 is bedoeld om vreemdelingen die het kunnen betalen te laten bijdragen aan de kosten van hun opvang. De Reba 2008 biedt dan ook de mogelijkheid een eigen bijdrage in de kosten van de opvang te vragen aan asielzoekers met vermogen of inkomen. De door de IND uitgekeerde dwangsommen worden gezien als vermogen onder de Reba 2008. In het geval van de uitkering van de dwangsom informeert de IND het COA over de uitkering. Het COA informeert vervolgens de asielzoeker in een gesprek over de hoogte en samenstelling van de eigen bijdrage.