EHBO-certificering in de kinderopvang |
|
Haage |
|
Nobel |
|
Bent u bekend met het artikel «EHBO-systeem op de schop: «Een kind reanimeren leer je niet online»» van Kinderopvangtotaal?1
Is het waar dat de huidige systematiek voor EHBO-certificering los wordt gelaten? Zo ja, wanneer wordt dat voorgelegd aan de Tweede Kamer en vanaf wanneer zal deze systematiek veranderen?
Hoe kunnen kinderopvangorganisaties verantwoordelijk worden gesteld voor het kiezen van de juiste EHBO-training en certificering als zij hier niet de juiste expertise voor hebben? Wordt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de EHBO-certificering nu niet eenzijdig bij de kinderopvangorganisaties neergelegd? Bent u het ermee eens dat deze organisaties niet in staat zijn om de wildgroei aan aanbod niet kan controleren, mede omdat deze niet dezelfde bevoegdheden hebben als de overheid?
Hoe zal de kwaliteit van EHBO-cursussen en de certificering van medewerkers in het nieuwe systeem worden gewaarborgd? Waarom is er gekozen voor een systematiek waarin alleen eindtermen worden vastgelegd en klopt het dat hierdoor niet meer kan worden vastgesteld of deze eindtermen ook in de praktijk zijn getraind?
Hoe gaat u garanderen dat alle pedagogisch medewerkers met een EHBO-certificering ook daadwerkelijk voldoende over de vaardigheden beschikken die benodigd zijn om te kunnen handelen in levensbedreigende situaties voor hen en voor de kinderen in het nieuwe systeem?
Onze fractie bereiken signalen dat het voorstel voor de nieuwe systematiek op basis van eindtermen niet gedragen wordt door de gehele kinderopvangsector; bent u bekend met het alternatieve voorstel vanuit de sector, waarbij eisen worden gesteld aan certificerende instanties, trainers en de inhoud van de EHBO-cursus? Wat vindt u van dit voorstel? Bent u bereid dat te doen?
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek «Met een schone lei beginnen. Onderzoek naar schulden bij slachtoffers van seksuele uitbuiting» bericht «Slachtoffers uitbuiting blijven vaak met schulden zitten»?1 2
Wat is uw visie op de conclusie in het rapport dat slachtoffers van mensenhandel zelden daadwerkelijk schadeloos worden gesteld en Nederland dus tekortschiet in de uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel?
Hoeveel slachtoffers van mensenhandel hebben in de afgelopen vijf jaar succesvol schadevergoeding ontvangen via: a. het strafproces en b. een civielrechtelijke procedure? In hoeverre werd in die gevallen het volledige bedrag toegekend? Hoeveel aanvragen zijn afgewezen en wat waren hier de redenen voor?
Kunt u toelichten in hoeverre het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur aandacht besteden aan de financiële schade van slachtoffers tijdens strafzaken tegen mensenhandelaren? Welke obstakels worden daarbij ervaren en wat wordt er gedaan om deze te verminderen?
Is er binnen het ministerie onderzoek gedaan naar de knelpunten die slachtoffers ervaren bij het verhalen van schade via het strafrecht of civiele procedures? Zo ja, kunt u deze bevindingen delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten doen?
Bent u ervan op de hoogte dat naar schatting negen op de tien slachtoffers die recht hebben op financiële tegemoetkoming vanuit het Schadefonds Geweldsmisdrijven deze mislopen omdat zij niet bereikt worden of drempels ervaren?3 Welke stappen bent u bereid te zetten om de toegankelijkheid van het Schadefonds onder slachtoffers te vergroten? Welke rol ziet u hierin voor ketenpartners, zoals huisartsen, maatschappelijk werkers, opvangorganisaties en politie?
Bent u op de hoogte van aanvragen door slachtoffers van mensenhandel die afgewezen worden vanwege de overschrijding van de tienjaarstermijn? Hoe verhoudt dit zich volgens u met het feit dat mensenhandel een ernstig misdrijf is dat niet verjaart en slachtoffers vaak pas jaren later in een positie verkeren waarin zij een aanvraag kunnen doen?
Hoe kijkt u naar de aanbevelingen uit het onderzoek «Met een schone lei beginnen»? Welke stappen bent u van plan te zetten om deze aanbevelingen te implementeren in samenwerking met het Schadefonds en andere ketenpartners?
De vertraging bij de versterking en problemen met de schadeafhandeling en de psychosociale problemen als gevolg daarvan |
|
Sandra Beckerman , Julian Bushoff (PvdA) |
|
van Marum |
|
![]() |
Kent u het bericht «Veiligheid in Groningen blijft zorgelijk ondanks stoppen gaswinning»?1
Herkent u zich in de uitspraak van de inspecteur-generaal van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM): «Ik maak mij zorgen om de gezondheid en het welzijn van de mensen in Groningen. Het lange wachten sloopt mensen. Het is nu niet de tijd om achterover te leunen omdat de gaswinning gestopt is»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het SodM concludeert wederom dat de versterkingsoperatie achterloopt op schema en dat versnelling noodzakelijk is, deelt u deze conclusie?
Is de conclusie van het SodM juist dat op het huidige tempo de versterking nog tot 2034 duurt?
Hoe strookt dat met de voorspelling van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dat de versterkingsoperatie in 2028 grotendeels afgerond zou zijn?
Erkent u dat de doorlooptijd voor bewoners in de versterking toeneemt? Onderschrijft u de conclusie van het SodM dat de doorlooptijd is opgelopen naar 6,3 jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het SodM komt met vier aanbevelingen, kunt u per aanbeveling aangeven of en hoe u deze overneemt?
Erkent u de conclusie van «Gronings perspectief» dat «het hebben van meerdere keren schade over de hele linie een punt van zorg blijft»? Neemt u de aanbeveling van de onderzoekers over om bij de afhandeling mensen met meervoudige schade voorrang te geven en passende ondersteuning te bieden?2
Wilt u, overwegende dat de groep respondenten met meerdere keren schade een chronische gezondheidsachterstand heeft, gezondheid prioriteren en de gezondheidsschade terugdringen? Zo ja, welke stappen wilt u hiervoor zetten?
De conclusie van de onderzoekers is, opnieuw, dat de groep met meervoudige schade structureel minder vertrouwen heeft in instanties, welke stappen wilt u zetten om dit tegen te gaan?
Bent u bereid de aanbeveling van «Gronings Perspectief» over te nemen om «al vroeg in het versterkingstraject te voorzien in een vast aanspreekpunt, aangezien dit bepalend is voor de mate waarin mensen zich voldoende ondersteund voelen»?
Deelt u de conclusie van «Gronings Perspectief» dat «de versterkingsoperatie een ontwrichtend effect op de sociale samenhang: 27 procent van de respondenten die met versterking te maken heeft ervaart meer conflicten in de eigen buurt; 40 procent geeft zelfs aan dat het mensen in hun dorp of buurt uit elkaar drijft»?
Trekt u het zich aan dat respondenten overwegend negatief oordelen over het huidige kabinet en minder vertrouwen hebben in de afhandeling van schade en versterking sinds de komst van het kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten en daarbij ingaan op maatregelen die u wilt nemen om dit vertrouwen te herwinnen?
Bent u geschrokken van de conclusie van hoogleraar Tom Postmes dat het aantal mensen met psychische problemen stijgt? Deelt u zijn conclusie dat er wel aandacht is voor preventie, hulp en ondersteuning, maar te weinig voor zorg?3
Neemt u het advies van hoogleraar Postmes over om Nij Begun op dit punt te herzien zodat er, aanvullend op de bestaande punten, meer aandacht komt voor zorg?
Kent u het bericht «Het huis van Guido veranderde door de versterking in een ruïne: «Mijn woning is een stortplaats»?4
Hoe kan het dat de versterking van deze woning al een jaar stilligt door een conflict van de NCG met de aannemer? Hoe kan het dat er niet wordt geluisterd naar de bewoner en zijn advocaat en de door hen aangedragen oplossingen? Klopt het dat het hele proces nu opnieuw moet beginnen?
Hoe vaak komt het voor dat er conflicten zijn tussen de NCG en aannemers waardoor de bouw stil komt te liggen? Wie kan in zo’n situatie knopen doorhakken zodat gedupeerden hier niet de dupe van worden?
Welke stappen heeft u gezet om de aangenomen motie-Beckerman c.s. over bouwfouten voorkomen en aanpakken uit te voeren?5
Herkent u dat Damsters in zogenaamde pilotwoningen in Opwierde-Zuid, waar steenstrips zijn aangebracht die ondeugdelijk blijken, al jaren in ellende zitten en nu alsnog jaren dreigen te moeten wachten? Wat gaat u, mede in het licht van voornoemde motie, voor hen doen?6
Herkent u de conclusie van SodM dat «de kwaliteitsborging van NCG nog onvoldoende op orde is doordat de benodigde procesmatige kwaliteitscontrole voor enkele processen nog niet bestaat, niet goed is opgezet of dat de werking daarvan onbekend of onvoldoende is»?7
Herkent u dat gedupeerden zorgen en twijfels hebben over of het Besluit versterking gebouwen Groningen, dat tussen 2019 en 2023 van kracht was, wel juist is opgevolgd en uitgevoerd? Kunt u garanderen dat de uitvoering altijd juist en overeenkomstig het bepaalde in het Besluit versterking gebouwen Groningen en de Tijdelijke wet Groningen (artikel 21) heeft plaatsgevonden?
Kunt u aangeven via welk(e) besluit(en) de deelcommissies zoals genoemd in artikel 15, eerste lid, onder a en b van het Besluit versterking gebouwen Groningen zijn vastgesteld en/of ingesteld?
Kunt u aangeven wanneer, door wie en op welke wijze de leden van de commissies als genoemd in de vorige vraag zijn benoemd (zoals beschreven in artikel 16 van het Besluit) en in functie zijn getreden?
Kunt u aangeven hoe de onafhankelijkheid en/of de benodigde expertise van de leden van de in vraag 24 genoemde commissies kan worden aangetoond en is geborgd?
Hebben deze deelcommissies altijd alle hen toebedeelde taken en activiteiten (waaronder werkwijze en vaststellingen) naast de te nemen besluiten zoals ge- en benoemd in het Besluit versterking gebouwen Groningen uitgevoerd respectievelijk genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat gedupeerden een «wachtbrief» krijgen wanneer ze een nieuwe schademelding doen wanneer er nog een schademelding loopt bij het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)?
Erkent u dat er geen juridische grondslag is om de beslistermijn niet te laten beginnen? Welke stappen wilt u zetten om te voorkomen dat gedupeerden niet op deze manier hun recht wordt ontzegd?
De Tweede Kamer heeft via aangenomen moties vaak gevraagd om de trillingstool niet in te zetten in individuele schadezaken; kunt u garanderen dat deze trillingstool in geen enkele individuele zaak meer wordt ingezet?
In uw brief van 24 januari jl. geeft u aan dat de trillingstool nooit meer kan leiden tot het afwijzen van schades, waarom blijft u deze tool dan, tegen de wens van de Tweede Kamer in, nog wel inzetten?8
Deelt u de mening dat het voor gedupeerden een ongelijke strijd wordt wanneer het IMG een lange reeks deskundigen kan inzetten? Kent u verhalen van gedupeerden die meer dan vijf keer inspectie krijgen en waar een nog groter aantal deskundigen wordt ingezet?
Welke stappen heeft u gezet om de met algemene stemmen aangenomen motie-Beckerman/Bushoff over in gesprek gaan met het IMG om terughoudendheid te betrachten bij het inzetten van deskundigen tegen gedupeerden uit te voeren?9
Deelt u de mening dat het uiterst onwenselijk is dat, nu – na jaren wachten – schades rondom de gasopslagen bij Norg en Grijpskerk eindelijk afgehandeld zouden worden, het IMG weer schades op onterechte gronden afwijst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Staat u nog achter uw uitspraak in het commissiedebat Herstel Groningen van 19 maart jl., waarbij u over schades als gevolg van diepe bodemdaling zei: «bij de beoordeling van deze schades wordt überhaupt niet naar het bouwjaar gekeken»?
Herkent u dat uw uitspraak haaks staat op het beleid van het IMG dat schades uitsluit wanneer woningen gebouwd zijn na 2012? Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat het IMG de schades rondom gasopslagen wel allemaal netjes afhandelt?
Het rapportcijfer dat het IMG krijgt voor de beoordeling van immateriële schade is gemiddeld een 4,9; erkent u dat het zeer pijnlijk is dat een regeling bedoeld als erkenning voor het aangedane leed niet voelt als erkenning?
Deelt u de mening dat het erkennen van immateriële schade te vaak zeer juridisch wordt bekeken, waardoor het voor gedupeerden niet als erkenning voelt? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Erkent u dat er onrecht bestaat doordat de Nederlandse Aardoliemaatschappij (NAM) te weinig of niet betaalde voor schades en onveiligheid die wel het gevolg zijn van mijnbouw? Deelt u de mening dat we dit onrecht alsnog moeten aanpakken?
Wilt u alsnog de motie-Beckerman/Nijboer volledig uitvoeren en door de NAM onterecht afgewezen B- en C-schades herzien?10 Kunt u deze vraag met een simpel ja of nee beantwoorden?
U heeft eerder aangegeven niet alle schades bedoeld in de motie-Beckerman/Nijboer te willen rechtzetten, klopt dit nog steeds?11 Welk deel wel en welk deel niet?
Wanneer en hoe wilt u starten met het rechtzetten van dit historische onrecht? Hoeveel budget is daarvoor beschikbaar?
Erkent u dat gedupeerden die een vaststellingsovereenkomst (VOK) met de NAM tekenden nu vaak structureel uitgesloten worden van verschillende IMG- en NCG-regelingen, waardoor het onrecht verder wordt vergroot? Zo ja, wat wilt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Kunnen gedupeerden die eerder een VOK met de NAM sloten gebruikmaken van de regelingen voor juridische, technische en financiële bijstand? Zo nee, wat wilt u hieraan doen? Zo ja, wilt u zorgen dat deze gedupeerden ook weten dat ze deze ondersteuning kunnen krijgen?
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de huurders in nieuwe postcodes die € 750,– krijgen? Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden?
Klopt het dat er vertraging is ontstaan bij de uitbetaling van de compensatie voor het lange wachten? Deelt u de mening dat een regeling, bedoeld ter compensatie voor lang wachten, die weer lang op zich laat wachten een triest symbool is voor de bureaucratische stroperigheid?
Wanneer zal deze vergoeding wel uitbetaald worden? Kunt u hiervoor een harde datum noemen en aangeven of u hiervoor op schema ligt?
Met Nij Begun zijn er nog meer regelingen gekomen om gedupeerden te compenseren, klopt het dat nog meer van die regelingen zijn vertraagd? Kunt u per vertraagde regeling aangeven wanneer alle gedupeerden die er recht op hebben de compensatie ook gehad zullen hebben?
Erkent u dat met nieuwe regelingen ook nieuwe onuitlegbare verschillen ontstaan? Klopt het dat bewoners die moeten thuisblijven voor een opname bij de versterking daar compensatie voor krijgen, maar diezelfde compensatie er niet is als je thuis moet blijven voor een opname bij duurzaam herstel? Kunt u dit uitleggen? Kunt u dit gelijktrekken en zorgen dat gedupeerden altijd gecompenseerd worden als ze thuis moeten blijven?
Maatregel 1 van Nij Begun is «het kabinet legt jaarlijks verantwoording af over de Staat van Groningen»; waarom kiest u ervoor om dit op een moment te doen waarop Tweede Kamerleden niet aanwezig kunnen zijn?
Kunt u deze vragen binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Het bericht ‘Maccabi-rellen: dubieuze schadevergoeding van gemeente Amsterdam aan agressieve taxichauffeur’ |
|
Peter Smitskam (PVV) |
|
Struycken |
|
![]() |
Kunt u bevestigen of de gemeente Amsterdam een schadevergoeding heeft uitgekeerd aan een taxichauffeur die betrokken was bij gewelddadige incidenten tijdens de Maccabi-rellen? Zo ja, op basis van welke criteria is deze vergoeding toegekend?1
Kunt u toelichten welke rol burgemeester Femke Halsema heeft gespeeld bij het besluit om een schadevergoeding van € 3.526 exclusief btw uit te keren aan een taxichauffeur die betrokken was bij de Maccabi-rellen, en hoe dit besluit zich verhoudt tot de gebruikelijke procedures voor het toekennen van dergelijke vergoedingen?
Bent u het met mij eens dat het onacceptabel is, dat een persoon die betrokken is bij de verschrikkelijke jodenjacht in Amsterdam een schadevergoeding krijgt toegekend?
Overweegt u maatregelen om te voorkomen dat daders van geweldsincidenten hogere schadevergoedingen ontvangen dan hun slachtoffers, met name in situaties die verband houden met antisemitisme? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en wat is de verwachte tijdlijn voor implementatie?
Bent u bereid om in overleg met gemeenten richtlijnen op te stellen die ervoor zorgen dat slachtoffers van antisemitisch geweld adequaat worden gecompenseerd en dat daders niet worden beloond voor hun gewelddadig gedrag? Zo ja, kunt u aangeven wanneer deze richtlijnen worden verwacht en hoe het overleg met gemeenten zal plaatsvinden?
Het bericht 'Transgender teenager is sixth Russian LGBTQ asylum seeker to die in Dutch detention in three years' |
|
Kati Piri (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Marjolein Faber (PVV), Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Transgender teenager is sixth Russian LGBT asylum seeker to die in Dutch detention in three years»?1
Bent u het eens met de stelling dat het onacceptabel is dat een minderjarige asielzoeker, die onder toezicht van de Nederlandse overheid staat, zo aan haar lot is overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer bent u op de hoogte gesteld van de situatie van Alice S. en welke stappen heeft u toen ondernomen? Heeft u naar aanleiding van haar overlijden contact opgenomen met het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en LGBT Asylum Support? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u sindsdien ondernomen?
Is het Openbaar Ministerie (OM) inmiddels op de hoogte gesteld van het overlijden van Alice S.? Zo ja, wat is het oordeel van het OM? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw reactie op de twaalfde brandbrief van LGBT+ Asylum Support over deze zaak?
Bent u voornemens een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de omstandigheden die hebben geleid tot het overlijden van Alice S., zodat duidelijk wordt wat de gemaakte fouten zijn en wat de lessen zijn die geleerd kunnen worden?
Acht u het aanvaardbaar dat LHBTIQ+-asielzoekers hier in Nederland in onveilige situaties verkeren, terwijl voor hen hun seksuele gerichtheid of genderidentiteit juist vaak de aanleiding is om hun land van herkomst te verlaten?2 Zo nee, welke stappen onderneemt u hiertegen?
Bent u op de hoogte van de structurele onveilige situaties waarin LHBTIQ+-asielzoekers in Nederland verkeren en het toenemende aantal meldingen van deze situaties?3 Zo ja, welke acties heeft u sindsdien ondernomen?
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om de LHBTIQ+-asielzoekers gepaste opvang te bieden en te beschermen, specifiek ook in de crisisnoodopvangplekken en specifiek voor minderjarigen? Bent u van mening dat deze maatregelen voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Hoeveel meldingen van onveilige situaties, geweld of discriminatie tegen LHBTIQ+-asielzoekers, en specifiek minderjarigen zijn bij u bekend over de afgelopen vijf jaar en hoe vaak is hierbij iemand komen te overlijden?
Hoe worden meldingen die bij LGBT Ayslum Support binnenkomen onderzocht, opgevolgd en leiden deze meldingen tot maatregelen om de situatie van deze asielzoekers te verbeteren?
Hoe kijkt u aan tegen het invoeren van LHBTIQ+-units in asielzoekerscentra, waarin LHBTIQ+-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden? Hoe kijkt u aan tegen dergelijke units specifiek voor minderjarige asielzoekers?
De beantwoording van schriftelijke vragen over het bericht ‘Bij Transavia overwintert personeel op kosten van het UWV’ |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Hoe lang zijn u, uw voorgangers en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) op de hoogte van dit soort praktijken bij Transavia of andere bedrijven? Waarom is er tot nu toe nog niets gedaan om dit soort praktijken op de korte termijn aan te pakken?
Op welke momenten is uw ministerie door het UWV op de hoogte gesteld van deze praktijken? Met welke mate van urgentie was dat?
Kunt u alle documenten delen waarin uw ministerie door het UWV wordt geïnformeerd of gewaarschuwd voor deze praktijken van Transavia of andere bedrijven?
Deelt u de mening dat het te lang duurt om op het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers te wachten, voordat dit soort misbruik van de Werkloosheidswet (WW) wordt aangepakt? Zou het sneller zijn om in de tussentijd een toets bij de WW in te voeren, zodat het UWV de mogelijkheid krijgt een WW-uitkering af te keuren als een bedrijf met piek-dalovereenkomsten of nulurencontracten werknemers «vakantie» biedt via de WW?
Hoe gaat u voorkomen dat bedrijven zoals Transavia, na de invoering van de Wet meer zekerheid flexwerkers, niet dezelfde soort praktijken hanteren, maar vijf of tien uur werk per week bieden in plaats van nul uur tijdens de winterperiode, waardoor werknemers alsnog recht hebben op WW?
Bent u bereid een morele oproep te doen aan Transavia, om onmiddellijk te stoppen met deze misbruik van de WW?
De werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in het NRC van 26 maart 2025 met de titel «Raad voor de Kinderbescherming komt in regio Den Haag al jaren onvoorbereid bij de rechter»?
Kunt u bevestigen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voorafgaand aan zittingen niet inleest in de dossiers maar desondanks adviezen verstrekt aan de rechtbank over zaken betreffende ouderlijk gezag, omgangsregelingen en zelfs ingrijpende besluiten als een ondertoezichtstelling of een uithuisplaatsing?
Klopt het aantal van enkele honderden zaken, waar in het artikel over gesproken wordt, wel als we beseffen dat dit al zes jaar zou spelen?
Klopt het dat het hier om onderlinge afspraken gaat tussen de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtbank Den Haag?
Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot de wettelijke verplichtingen en kwaliteitsnormen die gelden voor de Raad voor de Kinderbescherming?
Hoe beoordeelt u deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in het licht van de rechtsbescherming van kinderen en ouders? Deelt u de mening dat dit het vertrouwen in een eerlijks rechtsgang, en daarmee dus ook de rechtsbescherming, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in gevaar brengt?
Hoe wordt met deze werkwijze gewaarborgd dat de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming in lijn zijn met de belangen van het kind, zoals vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind?
Hoe wordt de kwaliteit van de adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming momenteel gemonitord en geëvalueerd? Zijn er recente evaluaties uitgevoerd naar de effectiviteit en betrouwbaarheid van deze adviezen?
Op welke wijze worden kinderen en ouders geïnformeerd over de rol en werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming tijdens juridische procedures? Wordt hierbij expliciet vermeld hoe de Raad zich (niet) voorbereidt op zittingen en op basis waarvan verstrekkende adviezen worden uitgebracht?
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag en de mogelijke gevolgen hiervan voor de rechtsbescherming van kinderen en ouders?
Zijn er signalen dat deze werkwijze ook in andere regio's voorkomt? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit landelijk te adresseren?
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat de Raad voor de Kinderbescherming in de regio Den Haag zich voortaan adequaat voorbereidt op zittingen, conform de geldende kwaliteitsnormen?
Welke stappen worden ondernomen om de transparantie en verantwoording van de Raad voor de Kinderbescherming richting betrokkenen te verbeteren, zodat het vertrouwen in de jeugdzorg en de rechtsbescherming van kinderen en ouders wordt versterkt?
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak om te waarborgen dat de voorbereiding en advisering door de Raad in de toekomst op een adequate en uniforme wijze plaatsvinden?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Raad dat het «ondoenlijk» en ook «niet nodig» is om in al die zaken het dossier te lezen; «Naar die zittingen komt de Raad ongeïnformeerd.»? Bent u het met deze uitspraak eens?
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de woordvoerder van de Raad voor de Kinderbescherming: «Desgevraagd zegt de Raad dat indien zulke zware zaken, bijv. Huiselijk Geweld, ex-partner, geweld en stalking, in eerste instantie bij de rechtbank niet naar boven komen, ze later alsnog bij de rechter en Raad zullen terugkeren omdat zal blijken dat het ingezette hulpverleningstraject ongeschikt is»? Is deze uitspraak in uw ogen correct? Is het niet zo dat als de Raad voor de Kinderbescherming in beeld komt dat dan juist alle zaken aan bod moeten komen, ook in de eerste zitting, zodat direct juist passende hulp kan worden ingezet in het belang van het kind?
Deelt u de mening dat het niet aan de Raad voor de Kinderbescherming en de Rechtspraak is om hier onderling afspraken over te maken omdat beiden een andere rol hebben in deze procesgang? Deelt u de mening dat de wet leidend moet zijn en niet eventueel onderling gemaakte ketenafspraken?
Hoe verhoudt deze afspraak die gemaakt is zich tot bijvoorbeeld het kwaliteitskader waar elke medewerker op basis van zijn SKJ-registratie aan moet voldoen? Kan het zo zijn dat een zittingsvertegenwoordiger, die zich niet voorbereidt op een zitting en daar adviezen geeft, al dan niet juist, tuchtrechtelijk aansprakelijk is? Is dat in uw ogen fair als een werkgever afspraken maakt waar een medewerker mee moet werken maar dat deze medewerker, bij het volgen van de werkinstructies van de werkgever, tuchtrechtelijk op aangesproken kan worden?
Hoe beoordeelt u de rol van de Rechtbank Den Haag als zij ingestemd heeft met deze werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming?
Bent u voornemens om met de Rechtbank Den Haag in gesprek te gaan hierover? En welke boodschap heeft u dan voor de rechtbank?
De opbouw van de reservering van 1,2 miljard voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Kunt u de argumentatie en berekeningen delen op grond waarvan u tot de conclusie bent gekomen dat er bij de voorjaarsnota 1,2 miljard euro gereserveerd moet worden voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen?1
Ik herken het genoemde bedrag van € 1,2 miljard niet en heb daarom geen berekeningen voor de opbouw daarvan.
De gesprekken over de voorjaarsbesluitvorming zijn in volle gang en ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten daarvan. Eerder heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer te informeren over ontwikkelingen bij de WIA. Deze brieven gaan over de voortgang van de WIA-correctieorganisatie, de ontwikkelingen bij sociaal-medisch beoordelen en de uitwerking van OCTAS. In deze brieven kan ik ingaan op eventuele budgettaire consequenties van de voorjaarsbesluitvorming.
Tot welk jaar controleert u de uitkeringen en tot welk jaar compenseert u de fouten?
In de beantwoording ga ik ervan uit dat in de vraag gedoeld wordt op de correctieoperatie die UWV momenteel aan het opzetten is. Deze operatie kan cliënten veel onzekerheid geven over hun uitkering. Ik hecht er waarde aan dat mensen niet te lang in onzekerheid blijven, maar ook dat de individuele correcties in één keer juist uitgevoerd worden. Daarom probeert UWV recht te doen aan de balans tussen zorgvuldigheid en snelheid.
In de correctieoperatie wordt bij WIA-uitkeringen die zijn toegekend in de periode januari 2020 – december 2024 gecontroleerd op fouten in het dagloon. Geconstateerde fouten worden vervolgens aangepast in de hoogte van lopende uitkeringen. In het afwegingskader bij de verbeteraanpak van november 2024 staat beschreven hoe wordt omgegaan met te hoog vastgestelde uitkeringen en eventuele terugvorderingen die daaruit ontstaan. Het uitgangspunt daarbij is dat zeer terughoudend wordt omgegaan met terugvorderen. Alleen als het mensen redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de uitkering te hoog was vastgesteld, kan er aanleiding zijn voor een terugvordering. Dit is een zware toets.
In mijn brief van 24 maart jl. heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over te laag vastgestelde uitkeringen en hoe ik omga met nabetalingen die daaruit ontstaan. Hier wordt nog naar gekeken in verband met mogelijke keteneffecten.
Welk aandeel van de 1,2 miljard euro is gereserveerd voor de hersteloperatie, en welk aandeel is gereserveerd voor hervormingen van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)?
Zie het antwoord op vraag 1. Ik herken het genoemde bedrag niet.
Kunt u aangeven hoe groot de totale groep gedupeerden is, en dit uitsplitsen naar soort fout, en daarbij in ieder geval de aantallen aangeven van mensen met onvoldoende onderbouwde sociaal medische beoordelingen2, mensen bij wie fouten zijn gemaakt in de dagloonberekening3, mensen bij wie er fouten zijn gemaakt bij de (eerste) indexatie4, mensen bij wie er fouten zijn gemaakt vanwege afrondingsfouten5 en mensen bij wie fouten zijn gemaakt in het maatmanloon?6
Mijn huidig beeld is dat er fouten zijn gemaakt bij de berekening van het WIA-dagloon, bij de indexatie van het WIA-dagloon en met de indexcijfers van het WIA-maatmanloon. UWV doet momenteel onderzoek naar de kwaliteit van de maatmanloonbeoordeling. Over het resultaat van dat onderzoek informeer ik uw Kamer in april, waarbij het mijn ambitie is om dat te doen voor het Kamerdebat WIA-problematiek van 16 april. Ik realiseer me dat dit bij mensen tot onzekerheid leidt. Mensen moeten kunnen vertrouwen op de beoordeling door UWV. Daarom werkt UWV hard aan het verbeteren van de kwaliteit van de dienstverlening en aan de implementatie en doorontwikkeling van het nieuwe kwaliteitssysteem. Hieronder zal ik ingaan op mijn huidige beeld van de omvang van de fouten waar ik op dit moment zicht op heb.
In de periode januari 2020 – december 2024 zijn fouten gemaakt bij de berekening van het dagloon. Na analyse van 220.000 uitkeringen concludeert UWV dat er 43.000 uitkeringen nader onderzocht moeten worden. Deze uitkeringen zullen handmatig en één voor één doorzocht worden op daadwerkelijke fouten, waarbij eventuele fouten worden hersteld.
Eerder zijn ook fouten bij de indexatie van het dagloon aan het licht gekomen. UWV schat in dat het hier om ongeveer 2.600 dossiers gaat waar de indexatie niet is toegepast in de periode 2006–2022.
Vanaf november 2023 zijn er kleine verschillen ontstaan in de indexcijfers die gebruikt worden bij het vaststellen van het maatmanloon. Deze afwijking kan invloed hebben op het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee in sommige gevallen op de (hoogte van de) uitkering die mensen ontvangen. UWV doet op dit moment onderzoek naar de impact van de gemaakte fouten. Ook over de stand van zaken van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in april.
Kunt u van het deel dat gereserveerd is voor de hersteloperatie uitsplitsen welk deel gereserveerd wordt voor welke groep gedupeerden, en hierbij in ieder geval afzonderlijk uitsplitsen welk deel gereserveerd is voor de groepen benoemd in bovenstaande vraag?
Zie het antwoord op vraag 1.
Omvat de 1,2 miljard euro eveneens de correcties als gevolg van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2023? Zo ja, hoe groot is dit deel? Zo nee, hoeveel trekt u hiervoor uit en wanneer?
Ik herken het genoemde bedrag van € 1,2 miljard niet. Dat gezegd hebbende, de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 29 november 2023 en 30 juli 2024 uitspraken gedaan die gevolgen hebben voor de WIA.
De CRvB-uitspraken hebben tot gevolg dat de uitkering van WIA-uitkeringsgerechtigden met een loonloos tijdvak in de referteperiode toeneemt. Voor uitkeringsgerechtigden die vanaf 1 juli 2015 recht hebben op een WIA-uitkering wordt een herstelactie uitgevoerd, waarbij de uitkering met terugwerkende kracht vanaf datum uitspraak wordt opgehoogd. Deze herstelactie loopt mee in de brede correctieorganisatie die UWV aan het opzetten is. De budgettaire gevolgen van de CRvB-uitspraak van 30 juli moeten nog op de SZW-begroting verwerkt worden. Deze verwerking loopt mee in de gesprekken over de voorjaarsnota die momenteel bezig zijn.
Kunt u van het deel van de 1,2 miljard euro dat gereserveerd is voor de hersteloperaties aangeven welk deel gereserveerd is voor uitvoeringskosten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u met zekerheid zeggen dat het UWV in de hersteloperatie wel in staat is om het sociale verzekeringsloon correct uit te voeren?
Het sociale verzekeringsloon (SV-loon) is het deel van het loon waar belastingen en premies over worden betaald. UWV gebruikt het SV-loon onder andere om het dagloon en het maanmanloon mee vast te stellen. Deze gegevens worden door de werkgever doorgegeven aan de Belastingdienst, hierna zijn deze data voor uitvoeringsorganisaties inzichtelijk in de polisadministratie. In de correctieoperatie die UWV nu aan het opzetten is, zal UWV van 43.000 uitkeringsgerechtigden per individu bekijken of er een fout is gemaakt in de vaststelling van het dagloon. Vervolgens worden geïdentificeerde fouten hersteld. Ook werkt UWV aan verbetering van de kwaliteit van de vaststelling van het dagloon. Op dit moment wordt nog onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het vaststellen van het maatmanloon. Hierover informeer ik uw Kamer in april.
Op welke manier is vastgesteld dat het om 43.000 mensen gaat? Kunt u uitsluiten dat er meer gedupeerden zijn?
UWV heeft een analyse afgerond waarbij van lopende WIA-uitkeringen van uitkeringsgerechtigden die in de periode 2020 – 2024 zijn ingestroomd bekeken is of er een kans bestaat op een fout. Dit zijn 220.000 lopende uitkeringen. De basis voor de analyse is een onderzoek naar verschillende situaties die kunnen leiden tot een fout in de dagloonberekening. Uit dat onderzoek kwamen meer dan dertig situaties naar voren. UWV heeft vervolgens onderzocht hoe vaak deze situaties bij alle 220.000 mensen voorkomen. Hieruit is gebleken dat dit bij 43.000 dossiers het geval is. Deze dossiers zullen vanuit de correctieorganisatie individueel onderzocht worden, om te kijken of er daadwerkelijk een fout gemaakt is. UWV heeft een gedegen onderzoek uitgevoerd waarbij zowel het proces als de uitkomsten van de analyse met externe experts is gevalideerd.
Hoe verhoudt het aantal 43.000 zich tot het bericht7 dat alleen al wat betreft de fouten met de eerste indexatie tenminste 84.000 dossiers doorgespit moesten worden, te beginnen met 53.000 lopende dossiers? Is dit reeds afgerond? Zo niet, hoe is het aantal van 43.000 dan vastgesteld?
UWV gaat 43.000 lopende uitkeringen individueel onderzoeken om te kijken of er sprake is van fouten bij de dagloonberekeningen. Het AD-artikel waar aan gerefereerd wordt heeft betrekking op fouten die gemaakt zijn bij de indexatie van het dagloon. UWV verwacht dat er bij die indexatie fouten zijn gemaakt in de periode 2006 – 2022. UWV moet voor de correctie van die fouten ongeveer 53.000 dossiers controleren, waarvan de verwachting is dat er in ongeveer 2.600 de indexering niet is toegepast. Indien een uitkering is gestart vanaf 1 januari 2020 loopt deze controle mee in de brede correctieoperatie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen een week beantwoorden?
De vragen heb ik zo goed en zo snel als mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Kent u de berichten «Toegang tot het recht krimpt, terwijl maatwerk faalt»1 en «Maatregelen regeerprogramma inkomenszekerheid: waarom de gemeente aan zet blijft»2?
Deelt u de mening dat als kwetsbare burgers niet in staat zijn om de overheidsdienstverlening of uitkering te krijgen waar zij recht op hebben dat dat ook een signaal is dat het recht niet voor iedereen even toegankelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde ombudsvrouw dat als overheden naast burgers gaan staan en niet tegenover dat dan rechtshulp veel minder nodig zou zijn? Zo ja, waarom en wat heeft u gedaan om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de ombudsvrouw dat «mensen nog steeds van het kastje naar de muur [worden] gestuurd. Echt integraal werken is nog niet wijdverspreid binnen de overheid»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het voornemen uit uw Regeerprogramma om «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers [te verbeteren]» en «het maakt geen verschil bij welk loket de vraag wordt gesteld. De overheid zorgt achter het loket gezamenlijk voor een antwoord op de vraag of een oplossing voor de problemen»? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en waaruit blijkt het tegendeel?
Wat is er tot nu toe gedaan om de in het Regeerprogramma genoemde doelstellingen om er voor te zorgen dat «de afstand tussen de burger en de overheid zo klein mogelijk is en de overheid menselijk, toegankelijk en nabij is» en «de bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties voor burgers» verbeterd wordt?
Is daardoor de afstand tot de burger kleiner geworden en de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de overheid verbeterd? Zo ja, waar blijkt dat uit? Kunt u dat onderbouwen aan de hand van onderzoeken of cijfermateriaal? Zo nee, hoe kan dat?
Herkent u het beeld dat mensen die in armoede leven vaak niet meer in staat zijn om goede keuzes te maken, waardoor zelfs het aanvragen van een toeslag of ondersteuning niet meer lukt? Zo ja, gaat het Wetsvoorstel proactieve dienstverlening SZW waarmee het niet-gebruik van regelingen teruggedrongen moet worden hier verbetering in aanbrengen? En wat is de stand van zaken van deze wet? Zo nee, wat herkent u dan niet?
De vergoeding van hulpmiddelen aan kinderen |
|
Julian Bushoff (PvdA), Lisa Westerveld (GL), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA), Vicky Maeijer (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat bij organisaties als Nationaal Fonds Kinderhulp en het Jeugdeducatiefonds regelmatig aanvragen worden gedaan voor eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen en specifiek ook voor kinderen met een beperking? Heeft u zelf in beeld van het probleem?
Hoeveel gezinnen moeten een beroep doen op stichtingen omdat hun eigen financiële middelen ontoereikend zijn, en onvoldoende hulp krijgen van sociale regelingen en andere voorzieningen? Om hoeveel kinderen gaat dit?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat in een welvarend land als het onze gezinnen een beroep moeten doen op maatschappelijke organisaties of stichtingen voor eerste levensbehoeften? Deelt u de mening dat eerste levensbehoeften en hulpmiddelen voor kinderen altijd ergens collectief belegd moet zijn als ouders dit zelf niet kunnen regelen?
Bent u ervan op de hoogte dat in groepen op sociale media, ouders oproepen doen voor noodzakelijke hulpmiddelen die de verzekeraar niet wil vergoeden? Wat vindt u ervan dat bij eerder genoemde organisaties aanvragen binnenkomen voor luiers, medische hulpmiddelen en orthopedische schoenen? Hoe kan het dat de zorgverzekeraar deze niet in alle gevallen vergoed of hier extra eisen aan stelt?
Deelt u de mening dat dit haaks staat op het internationale Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap?
Klopt het dat sommige verzekeraars eisen stellen waardoor een kind met een medische indicatie of beperking gebonden kan zijn aan een maximum aantal luiers of incontinentiemateriaal per dag? Zo ja, bent u bereid hen hierop aan te spreken en afspraken te maken zodat de vergoeding hier op maat is en voldoet aan de behoefte?
Bent u bereid om in navolging van het amendement-Bushoff/Dijk een structurele oplossing te vinden voor de vergoeding van brillen voor kinderen zoals het onderbrengen van brillen in het basispakket? Zo nee, hoe legt u dit uit in het kader van het Kinderrechtenverdrag en het VN-Verdrag Handicap waarin duidelijk staat opgenomen dat de overheid verantwoordelijk is voor het aanbieden van hulpmiddelen tegen een betaalbare prijs (artikel 20)?
Ziet u ook dat een aanvullende verzekering voor minder draagkrachtige gezinnen vaak een probleem is en dit een belemmering is voor kosten die gemoeid gaan met orthodontie? Klopt het dat de aanvragen bij eerder genoemde fondsen voor beugels voor kinderen stijgen? Vindt u dit een probleem? Zo ja, werkt u aan een oplossing? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat aangepaste leermiddelen voor bijvoorbeeld kinderen met een beperking, taalontwikkelingsachterstand (TOS) of dyslexie altijd beschikbaar moet worden gesteld aan kinderen die dit nodig hebben? Zo ja, hoe kan het dat ook hiervoor beroep wordt gedaan op organisaties als het Jeugdeducatiefonds en het Nationaal Fonds Kinderhulp?
Deelt u de mening dat reiskosten nooit een belemmering zouden mogen zijn voor ouders om hun kind die (tijdelijk) in een zorginstelling verblijft op te zoeken?
herkent u dat het leerlingenvervoer bij spoeduithuisplaatsing van moeder en/of kind vaak niet goed is geregeld en dat ook hierover aanvragen worden gedaan bij genoemde organisaties? Deelt u de mening dat dit beter georganiseerd moet worden omdat het van groot belang is dat het kind op dezelfde school blijft (tenzij er goede redenen zijn dan niet te doen)? Zo ja, wat gaat u doen?
Deelt u de mening dat het onthouden van medische hulpmiddelen en leermiddelen aan kinderen, kan leiden tot gezondheidsproblemen en ontwikkelingsachterstanden en dit uiteindelijk ook meer kosten voor de samenleving met zich meebrengt?
Klopt het ook dat kinderen die geen wettelijke verblijfsstatus hebben, soms geen aanspraak kunnen maken op hulp en zorg omdat het burgerservicenummer nog niet geregeld is, waardoor ook er ook geen verzekering geregeld kan worden? Deelt u de mening dat dit haaks staan op het Kinderrechtenverdrag waarin staat dat kinderen áltijd recht op zorg hebben?
Wat kunt u nog meer doen om te zorgen kinderen die vanwege medische redenen, een beperking, of de sociaaleconomische positie van ouders hetzelfde recht hebben op medische hulpmiddelen en leermiddelen, zoals ook volgt uit het Kinderrechtenverdrag?
De schijnveiligheid van jongeren op sociale media |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht van de Consumentenbond «Tieneraccounts maken Instagram niet direct «veilig»»1?
Deelt u de conclusies van het onderzoek? Kunt u afzonderlijk in gaan op de conclusies van de Consumentenbond?
Wat is uw reactie op de problemen die de Consumentenbond schetst rondom schermverslaving, een negatief zelfbeeld, en continue privacyschending door Instagram?
Zijn de conclusies van het Consumentenbond-onderzoek voor u aanleiding om Meta aan te spreken op haar verantwoordelijkheid om jongeren daadwerkelijk te beschermen? Indien Meta «tieneraccounts» niet daadwerkelijk veilig maakt, welke gevolgen moet dat wat u betreft hebben?
Deelt u de mening van de indiener dat de online gezondheid van jongeren niet aan techgiganten moet worden overgelaten, maar een verantwoordelijkheid is van deskundigen en de overheid?
Welke verslavende ontwerpkeuzes kent Instagram? Kunt u deze op basis van onderzoek benoemen?
Vindt u dat een Digitale Kijkwijzer voor sociale media, die de vertrouwde methodiek volgt van het Nederlands Instituut voor de Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), een effectieve methode zou zijn om verslavende ontwerpkeuzes te onderzoeken en gebruikers te behoeden voor de gezondheidsrisico’s daarvan?
Deelt u de mening dat het adverteren van een «tieneraccount» dat niet daadwerkelijk doet wat het belooft een vorm van schijnveiligheid biedt, en daarmee jongeren en ouders verkeerd informeert?
Erkent u dat het commerciële belang van techbedrijven om zo lang mogelijk de aandacht van een gebruiker te trekken, fundamenteel in strijd is met de belangen van (mentale) gezondheid en online veiligheid?
Vindt u het uitlegbaar dat techbedrijven überhaupt zelf de voorwaarden voor een tieneraccount mogen stellen, nu blijkt dat het niet doet wat het belooft en de belangen in de kern tegenstrijdig zijn?
Is de voorwaarde dat ouders zelf ook een Instagram-account moeten hebben om een tieneraccount in te stellen redelijk volgens u? Wat betekent dit voor ouders zonder Instagram-account?
Hoe bent u van plan om nationaal de schermtijd te verlagen? Welke maatregelen nemen andere EU-landen om hier op te sturen? Zijn deze maatregelen effectief?
Hoe gaat u de motie-Kathmann [Kamerstuk 26 643-1302], die vraagt om een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes, uitvoeren?
Welke EU-lidstaten delen de opvatting van de Tweede Kamer dat er een Europees totaalverbod op polariserende en verslavende ontwerpkeuzes moet komen? Hoe trekt u samen met hen op?
Steunt u de komst van een ambitieuze en sterke Digital Fairness Act (DFA) zoals voorgesteld door de Europese Commissie?2 Zou deze volgens u een verbod op verslavende ontwerpkeuzes moeten bevatten?
Hoe reageert u op de uitspraken van de regering-Trump dat de Digital Services Act (DSA) niet verenigbaar is met Amerikaanse waarden?3
Zal u in Europees verband blijvend en ondubbelzinnig aandringen op maximale naleving, handhaving en waar nodig versteviging van digitale wetgeving, ongeacht politieke druk vanuit de Verenigde Staten?
Indien de regering-Trump wél aandringt op het afzwakken van Europese regelgeving, welke conclusie verbindt u daar in het uiterste geval aan? Bent u bereid om sociale media apps die willens en wetens EU-wetten niet naleven in het uiterste geval geheel te verbieden?
Bent u van mening dat het verhogen van de minimumleeftijd voor sociale media, nationaal of Europees, ook een vorm van schijnveiligheid biedt? Deelt u de mening van de indiener dat de oplossing ligt in een combinatie van niet-bindend wetenschappelijk advies en keiharde Europese regulering van sociale media apps?
Hoe gaat u komen tot nationale adviesleeftijden voor verschillende sociale media apps? Welke expertise betrekt u bij het maken van deze adviezen?
Wat is de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in het maken van gezaghebbend gezondheidsadvies over schermtijd bij verschillende leeftijden en verschillende soorten schermtijd? Bent u bereid om het RIVM nauw te betrekken bij het maken van de nationale adviezen?
Hoe gaat u de gezaghebbende adviezen van Nederlandse experts inzetten om tot een uniforme Europese informatievoorziening over de gezondheidseffecten van sociale media apps te komen?
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht ‘Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting’ |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA), Saris |
|
Eddy van Hijum (CDA), Tjebbe van Oostenbruggen (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Arbeidsongeschikten zien inkomen fors dalen door beëindigen arbeidskorting»?1
Ja.
Deelt u de stelling uit het artikel dat het besluit de noodzaak toont van de herziening van uitkeringen, belastingkortingen en toeslagen? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak laat zien dat het goed is om meer fundamenteel stil te staan bij de arbeidskorting. Als een werkende ziek of arbeidsongeschikt raakt, ontvangt hij of zij een uitkering. Deze uitkering is een percentage van het laatstgenoten bruto inkomen tot een maximumbedrag. Het exacte percentage is afhankelijk van het uitkeringsregime waar hij of zij mee te maken krijgt. In aanvulling daarop, verliest deze persoon het recht op arbeidskorting over de uitkering. Hierdoor wordt het netto inkomen in dat geval nog lager en het verschil in inkomen vanwege de arbeidsongeschiktheid in verhouding met het laatstgenoten bruto inkomen nog groter. In onze brief illustreren wij dit aan de hand van een hypothetische situatie.2 Een fundamentele aanpassing van de arbeidskorting vergt tijd, heeft budgettaire gevolgen en heeft voldoende draagvlak nodig. Het kabinet kiest er wel voor om de samenloop van uitkering, heffingskortingen (zoals de arbeidskorting) en toeslagen te verkennen.
Kunt u inzicht geven in de inkomensdaling van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in het slechtste scenario bij het schrappen van de arbeidskorting vanaf 2027?
Naar aanleiding van het oordeel van de Hoge Raad verandert het kabinet de regels rondom de samenvoegbepaling en daarmee ook de arbeidskorting. Als de werkgever de socialezekerheidsuitkering betaalt gaat deze niet langer onderdeel vormen van de grondslag voor het berekenen van de hoogte van de arbeidskorting.3 Wij beseffen ons dat het besluit voor de groep mensen die het betreft, onrechtvaardig kan voelen en dat dit besluit forse negatieve inkomensgevolgen kan hebben. Het besluit is dan ook niet lichtvaardig genomen. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit. Dit gemiddelde bedrag is inclusief de groep die er voordeel van gaat ondervinden, hierdoor zal de daling in netto inkomen van de groep die er nadeel van gaat ondervinden gemiddeld hoger liggen dan netto 3.000 euro per jaar.
Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt het meest negatief uit voor werknemers die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn, gebruikmaken van de samenvoegbepaling en ook recht hebben op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK). Zoals ook aangegeven in de Kamerbrief hangt de IACK namelijk – net als de arbeidskorting – af van het arbeidsinkomen. Door het samenvoegen van uitkering en loon telt de uitkering mee als arbeidsinkomen en kan er een hoger recht op IACK, en in veel gevallen ook een hoger recht op arbeidskorting ontstaan. Hierbij moet worden benadrukt dat dit slechtste scenario waarschijnlijk zeer uitzonderlijk is. De mensen waarvoor de samenvoegbepaling wordt toegepast moeten dan een inkomen uit uitkering en inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking hebben zoals de voorbeelden in Tabel 1. Bovendien moet er worden voldaan aan de voorwaarden voor de IACK (de persoon moet een minstverdiener of alleenstaande zijn met thuiswonende kinderen jonger dan 12 jaar). Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoeveel mensen die nu gebruikmaken van de samenvoegbepaling ook recht hebben op IACK.
Het nadeel is het grootst voor mensen met een heel klein arbeidsinkomen en een hogere uitkering. In 2027 bereikt de arbeidskorting een maximum van € 5.892 bij een inkomen van € 47.319.4 Bij dat inkomen is ook de IACK maximaal en kunnen alle heffingskortingen verzilverd worden.5 Tabel 1 laat het brutonetto traject zien voor iemand met een inkomen van € 47.319 waarbij de uitkering als gevolg van de samenvoegbepaling tot het arbeidsinkomen wordt gerekend, en de gevolgen bij aanpassing van de samenvoegbepaling.
Vóór het aanpassen van de samenvoegbepaling is het niet relevant welk deel van het inkomen loon is en welk deel bestaat uit een uitkering. Het geheel wordt samengevoegd en belast alsof het arbeidsinkomen is. Bij het totale inkomen ontstaat in de huidige situatie (d.i. vóór aanpassen samenvoegbepaling) een maximaal recht op arbeidskorting en IACK (zie Tabel 1). Na aanpassing van de samenvoegbepaling verliest deze persoon het recht op arbeidskorting en IACK over de uitkering. In de (theoretische) situatie waarin het arbeidsinkomen minimaal is (€ 1) verliest de belastingplichtige het volledige recht op arbeidskorting en IACK, een nadeel van ruim € 8.800 in 2027 (scenario 1).
Aan de tabel is ook nog een tweede scenario toegevoegd waarin het arbeidsinkomen gelijk is aan het inkomen waarbij de IACK begint op te bouwen (€ 6.464 in 2027). In die situatie bedraagt het nadeel ruim € 8.300, omdat dan nog wel een beperkt recht op arbeidskorting blijft bestaan, namelijk over het gedeelte van het inkomen dat daadwerkelijk arbeidsinkomen is.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 1
€ 6.464
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 47.318
€ 40.855
Belastbaar inkomen
€ 47.319
€ 47.319
€ 47.319
Belasting box 1
€ 16.953
€ 16.953
€ 16.953
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 2.212
€ 2.212
€ 2.212
Arbeidskorting
€ 5.892
€ 0
€ 505
IACK
€ 2.985
€ 0
€ 0
Totaal betaalde belasting
€ 5.864
€ 14.741
€ 14.236
Netto-inkomen
€ 41.455
€ 32.578
€ 33.083
Verschil
– € 8.877
– € 8.372
In welke gevallen kan het schrappen van de arbeidskorting gunstig uitpakken voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten?
Het scenario waarin uitkeringsgerechtigden erop vooruit gaan door aanpassing van de samenvoegbepaling komt beperkt voor. Het aanpassen van de samenvoegbepaling pakt gunstig uit voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten die met hun totale inkomen (inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking + uitkering) in het afbouwtraject van de arbeidskorting zitten én een niet te hoge uitkering hebben. De voorbeelden in Tabel 2 illustreren dit. Een belastingplichtige met een totaal inkomen van € 57.319 krijgt in 2027 € 5.241 arbeidskorting als het inkomen wordt samengevoegd. Als het inkomen niet wordt samengevoegd kan het recht op arbeidskorting oplopen tot maximaal € 5.892 (in het voorbeeld is dat bij een uitkeringshoogte van € 10.000, scenario 1). Voor belastingplichtigen met een relatief hoge uitkering zal het recht op arbeidskorting wel dalen als de samenvoegbepaling wordt aangepast (scenario 2). Dit is de grootste groep. Gemiddeld genomen gaan de 11.000 uitkeringsgerechtigden die met de aanpassing te maken krijgen er netto 3.000 per jaar op achteruit.
Voor aanpassing
samenvoegbepaling
Na aanpassing
samenvoegbepaling
Scenario 1
Scenario 2
Arbeidsinkomen
Irrelevant
€ 47.319
€ 27.319
Inkomen uit uitkering
Irrelevant
€ 10.000
€ 30.000
Belastbaar inkomen
€ 57.319
€ 57.319
€ 57.319
Belasting box 1
€ 20.707
€ 20.707
€ 20.707
Algemene heffingskorting (AHK)
€ 1.594
€ 1.594
€ 1.594
Arbeidskorting
€ 5.241
€ 5.892
€ 5.135
Totaal betaalde belasting
€ 13.871
€ 13.220
€ 13.977
Netto-inkomen
€ 43.448
€ 44.099
€ 43.342
Verschil
€ 651
– € 106
Welke mogelijkheden ziet u om deze groep gedeeltelijk arbeidsongeschikten zo goed mogelijk te begeleiden naar de inkomensdaling vanaf 2027?
Het kabinet realiseert zich goed dat de wijziging grote financiële gevolgen heeft voor mensen die die nu wel arbeidskorting ontvangen over hun socialezekerheidsuitkering. Het kabinet vindt het daarom belangrijk dat uitkeringsgerechtigden die door het besluit worden geraakt tijdig te informeren, zodat zij niet worden geconfronteerd met een te abrupte inkomensdaling. Dat zal niet in alle gevallen goed mogelijk zijn. Voor welke uitkeringsgerechtigden het UWV een werkgeversbetaling doet is bekend. Niet iedereen die de uitkering krijgt uitbetaald door de werkgever, krijgt echter te maken met de aanpassing van de samenvoegbepaling. Daarvoor is het ten eerste van belang of er in dezelfde periode naast de uitkering wordt gewerkt én ten tweede of de werkgever voor die periode het loon en de uitkering samenvoegt. Hier zijn geen volledige gegevens over beschikbaar. Daarnaast gaat de aanpassing vanaf 2027 in. Dat houdt in dat de groep die nu een werkgeversbetaling ontvangt, waarschijnlijk niet volledig aansluit met de groep die vanaf 2027 een werkgeversbetaling krijgt en op dat moment geraakt wordt door de aanpassing. Het is zodoende een uitdaging om de groep uitkeringsgerechtigden die door dit besluit wordt geraakt te informeren. Het kabinet treedt daarom in gesprek met werkgevers, het UWV en de Belastingdienst om te kijken welke manieren er zijn om deze groep zo goed als mogelijk in beeld te brengen en zo snel mogelijk te informeren.
Wat is uw duiding van de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 sinds 2001?
Bij de invoering van de arbeidskorting in 2001 is in de memorie van toelichting een tweetal doelen opgenomen. Compensatie voor de gemaakte arbeidskosten en het bevorderen van arbeidsparticipatie. In de loop der tijd is de focus van de arbeidskorting steeds meer te komen liggen op het stimuleren van de arbeidsparticipatie. Het doel om arbeidsparticipatie te stimuleren is bijvoorbeeld terug in te zien in de opbouw van de arbeidskorting. Dit leidt tot een lagere marginale druk voor inkomens in het opbouwtraject, waardoor het lonender is om meer te werken. Dat de nadruk steeds meer ligt op het arbeidsparticipatiedoel in plaats van de kostenvergoeding is terug te zien in de afbouw van de arbeidskorting naar nihil. Immers, werkenden met een hoger inkomen ontvangen door deze afbouw minder of geen arbeidskorting, maar zij hebben niet per definitie minder arbeidskosten dan werkenden met een lager inkomen. Ook in de stijging van de maximale arbeidskorting van € 920 naar € 5.599 is terug te zien dat het doel van stimuleren van de arbeidsparticipatie meer naar de voorgrond is getreden.
Hoe verhoudt het afschaffen van de arbeidskorting voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de eenverdienersproblematiek in algemene zin en specifiek ten aanzien van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek?
De alleenverdienersproblematiek ziet op een groep eenverdienerhuishoudens die door een samenloop van fiscaliteit, toeslagen en sociale zekerheid een lager besteedbaar inkomen heeft dan een paar in de bijstand. Dit komt voornamelijk doordat de betrokken groep eenverdienerhuishoudens door een hoger bruto inkomen minder recht op toeslagen heeft. Het gaat jaarlijks om circa 6.000 eenverdienerhuishoudens. Het kabinet vindt deze situatie onwenselijk en heeft daarom een fiscale oplossing geïntroduceerd in de vorm van een belastingkorting voor eenverdieners met een laag inkomen.6 Beoogd wordt om deze oplossing per 2028 in werking te laten treden.7 Ter overbrugging naar deze fiscale oplossing voeren gemeenten sinds begin 2025 de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek uit.
Door de voorgenomen aanpassing van de samenvoegbepaling in de arbeidskorting kan het aantal huishoudens in de alleenverdienersproblematiek tussen 2027 en 2038 toenemen.8 Door de aanpassing zal een groep uitkeringsgerechtigden minder arbeidskorting ontvangen dan in de huidige situatie. Omdat het verschil tussen het netto en bruto inkomen hierdoor toeneemt, neemt voor eenverdienerhuishoudens binnen deze groep uitkeringsgerechtigden de kans op de alleenverdienersproblematiek toe. De eenverdienerhuishoudens die als gevolg van de aanpassing in 2027 in de alleenverdienersproblematiek terechtkomen, kunnen voor dat jaar aanspraak maken op de tegemoetkoming op grond van de Wet tijdelijke regeling alleenverdienersproblematiek.
Hoeveel huishoudens dit precies zal betreffen, is echter niet bekend. Van deze personen is de specifieke huishoudsituatie niet bekend, en dus ook niet in welke mate hier sprake is van eenverdienerhuishoudens. De verwachting is dat het zal gaan om een klein deel van de jaarlijks 11.000 uitkeringsgerechtigden die nu nog arbeidskorting over hun uitkering berekend krijgen. Niet veel uitkeringsgerechtigden zullen aan alle noodzakelijke huishoudkenmerken voldoen. Om na de aanpassing in de alleenverdienersproblematiek terecht te komen, moet de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een partner hebben die geen of een klein inkomen heeft. Daarnaast moet de baanomvang van de uitkeringsgerechtigde klein zijn en moet de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering binnen bepaalde grenzen liggen. Van alle personen met een arbeidsongeschiktheidsuitkering in 2023 werd minder dan 1% geraakt door de alleenverdienersproblematiek. Voor mensen met ook inkomen uit werk – zoals de 11.000 betrokkenen bij de aanpassing – is dit percentage nog kleiner.
Hoe verhoudt het besluit om de arbeidskorting af te schaffen voor gedeeltelijk arbeidsongeschikten zich tot de geldende Europese wet- en regelgeving over sociale zekerheid?
De arbeidskorting is een fiscale maatregel. Werkenden krijgen deze korting op het bedrag aan inkomstenbelasting en premie volksverzekering dat zij moeten betalen. De Europese wet- en regelgeving op het gebied van de sociale zekerheid ziet niet op fiscale maatregelen.
Antwoorden op Kamervragen over risico op hogere prijzen in nieuw kinderopvangstelsel van 17 februari 2025 |
|
Merlien Welzijn (NSC) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met de Handreiking Diensten van Algemeen Economisch Belang (DEAB) uit 2014?
Ja, daar ben ik mee bekend.1
Als in deze Handreiking staat dat kinderopvang een sociale Dienst van Algemeen Economisch Belang is, betekent dit dan dat de financiering van kinderopvang binnen de staatssteunregels valt? Waarom wel of niet?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang direct aan kinderopvangorganisaties. Hierdoor is er sprake van staatssteun waar een oplossing voor gevonden moet worden. Dit kan door het vestigen van een dienst van algemeen economisch belang (DAEB) in de sector. Het is dus niet per definitie zo dat kinderopvang een DAEB is. Kinderopvang is ook niet op die manier in de Handreiking DAEB genoemd. In de Handreiking DAEB wordt een verwijzing gemaakt naar het DAEB-Vrijstellingsbesluit 20122, waarin de voorwaarden voor het rechtmatig vestigen van een DAEB zijn vastgelegd. Zo moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een duidelijk omschreven dienst en er moeten objectieve en transparante criteria zijn voor de berekening van de compensatie. Als een overheid een DAEB compensatiesteun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit verleent, hoeft zij de steun niet eerst bij de Europese Commissie te melden. Voor DAEB-steun op basis van het DAEB-Vrijstellingsbesluit met betrekking tot sociale behoeften (waaronder ook kinderopvang wordt begrepen) geldt geen compensatieplafond. Dat betekent dat de overheid geen rekening hoeft te houden met het algemene compensatieplafond van het DAEB-vrijstellingsbesluit ter hoogte van 15 miljoen euro per onderneming die een DAEB verricht.
Bent u bekend met het Europese DAEB-vrijstellingsbesluit (2012/21/EU) dat het kader bepaalt voor het geven van staatssteun?
Ja, daar ben ik mee bekend. Zie ook het antwoord onder vraag 2.
Is het juist dat naast de duiding in de Handreiking DAEB 2014, Nederland ook in de manier waarop het kinderopvangstelsel heeft georganiseerd valt onder het Europese Unie (EU)-kader van 2012?
De Handreiking DAEB geeft een overzicht van de huidige mogelijkheden die Europese regelgeving op het gebied van financiering en uitvoering van DAEB biedt. De Handreiking DAEB biedt zelf geen juridische basis voor het vestigen van een DAEB. Voor de nieuwe financiering voor kinderopvang, waarin kinderopvangorganisaties direct vanuit de overheid gefinancierd worden, geldt dat het DAEB-vrijstellingsbesluit 2012 van toepassing is.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoord uit februari jl. waarin u stelt dat Kinderopvang geen Dienst van Algemeen Economisch Belang is?1 Waarom wel of niet?
Ja, ik sta achter het antwoord dat ik eerder heb gegeven. Op dit moment is de kinderopvangsector geen DAEB. In het huidige kinderopvangstelsel ontvangen werkende ouders (natuurlijke personen) een kinderopvangtoeslag vanuit de overheid. Vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang aan kinderopvangorganisaties wordt het vraagstuk ten aanzien van staatssteun nu uitgewerkt. Het vestigen van een DAEB is een manier om staatssteun te voorkomen.
Eerder gaf u tevens aan dat voorkomen kan worden dat sprake is van staatssteun door een activiteit te kwalificeren als dienst van algemeen economisch belang, wat bedoelt u hiermee? Hoe kan dit precies worden voorkomen?
Een steunmaatregel, of te wel een bijdrage die de overheid verstrekt aan ondernemingen, wordt niet als staatssteun aangemerkt wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van een DAEB door een of meerdere ondernemingen. In dat geval is er dus geen sprake van staatssteun.
Is het juist dat er bij een dienst van algemeen economisch belang sowieso sprake is van staatssteun, maar dat het erom gaat of dit wel of niet geoorloofd is?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 6 geantwoord, wordt een steunmaatregel niet als staatssteun aangemerkt, wanneer de maatregel alleen dient ter compensatie voor de uitvoering van de DAEB. Wanneer de dienst voldoet aan de voorwaarden die o.a. het DAEB-vrijstellingsbesluit vereist, is er dus geen sprake van staatssteun.
Kunt u bevestigen dat er bij de financiering van kinderopvang in Nederland overheidsgeld gemoeid is?
Dat klopt. De overheid biedt werkende ouders een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang in de vorm van de kinderopvangtoeslag aan ouders4. In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang zal de overheid de vergoeding voor kinderopvang rechtstreeks aan kinderopvangorganisaties verstrekken.
Kunt u tevens bevestigen dat Nederland wel degelijk rekening moet houden met voorwaarden waaronder dit mag zoals in het kader van 2012 uiteengezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang betaalt de overheid de vergoeding voor kinderopvang, voor een ouder die aan de wettelijke voorwaarden voldoet, direct aan de kinderopvangorganisatie die de opvang voor de betreffende ouder verzorgt. Dit leidt ertoe dat er in het nieuwe financieringsstelsel in beginsel sprake is van staatssteun. Zoals eerder aangegeven is staatssteun in beginsel verboden, echter zijn er mogelijkheden om staatssteun te rechtvaardigen danwel te voorkomen. Er is geen sprake van staatssteun, wanneer een DAEB voldoet aan de vereisten die gesteld zijn in de DAEB-vrijstellingsregeling. Concreet betekent dit dat in de uitwerking van het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang rekening wordt gehouden met de voorwaarden die het DAEB-vrijstellingsbesluit stelt aan het vestigen van een DAEB.
Moet Nederland (centraal of decentraal) rapporteren aan de Europese Commissie over staatssteun bij kinderopvang? Waarom wel of niet?
Bij de nieuwe financiering van kinderopvang, zal Nederland moeten rapporteren aan de Europese Commissie. Op basis van artikel 9 van het DAEB-vrijstellingsbesluit moeten (decentrale) overheden tweejaarlijks rapporteren over DAEB-compensaties. Aan de hand van de verslaglegging van (decentrale) overheden, kan de Europese Commissie controleren over de aangewezen DAEB conform de voorwaarden van het DAEB-vrijstellingsbesluit is ingericht.
Wilt u uw eerdere antwoord op de vraag of de door u voorgenomen stelselwijziging voldoet aan de voorwaarden voor staatssteun heroverwegen en aangeven of u daar nog steeds achter staat?
Ik heb geen reden om het eerdere antwoord dat ik gegeven heb over het risico op staatssteun in het nieuwe financieringsstelsel te heroverwegen of te herzien. Zoals uit een ambtelijk en informeel overleg met de Europese Commissie is gebleken, ontstaat er in het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang staatssteun vanwege de directe financiering van de vergoeding voor kinderopvang vanuit de overheid aan kinderopvangorganisaties.
Als u het voornemen heeft om de wet over het nieuwe financieringsstelsel op 1 januari 2027 in te laten gaan en u bent nu nog bezig met in kaart brengen wat effecten zijn van kinderopvang als DAEB, is die datum dan nog reëel? Waarom wel of niet?
De uitwerking van de voorwaarden waaronder een DAEB rechtmatig gevestigd kan worden, vindt zijn weerslag in het wetsvoorstel inzake het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang en de bijbehorende memorie van toelichting die de regering nu voorbereid. Ik heb geen aanleiding om te denken dat die uitwerking invloed heeft op de inwerkingtredingsdatum van het nieuwe financieringsstelsel.
Wilt u deze vragen binnen weken, één voor één beantwoorden?
Ja.
De Duitse “Ergebnisse der Sondierungen von CDU, CSU und SPD” |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met het Duitse akkoord op hoofdlijnen tussen CDU, CSU en SPD?1
Ja.
De partijen hebben afgesproken mensen met een uitkering die kunnen werken met spoed en voorrang naar werk te begeleiden; hoe spant de Nederlandse regering zich hiervoor in?
Het akkoord op hoofdlijnen heeft betrekking op het Duitse bijstandssysteem (Bürgergeld). In Nederland is de uitvoering van de bijstand en de begeleiding naar werk gedecentraliseerd naar gemeenten (colleges van burgemeester en wethouders). Hierdoor hebben gemeenten de wettelijke taak om mensen met een bijstandsuitkering te ondersteunen bij het vinden van werk. Voor de uitvoering van deze wettelijke taken ontvangen gemeenten financiering vanuit het Rijk. Daarnaast zet het kabinet een groot aantal stappen om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk bijstandsgerechtigden naar werk worden begeleid, zoals via:
Het wetsvoorstel Participatiewet in balans2. Hiermee wordt onder andere deeltijdwerken vanuit de bijstand aantrekkelijker gemaakt.
Het wetsvoorstel «Vereenvoudiging van de banenafspraak en de quotumregeling voor mensen met een arbeidsbeperking (Wet banenafspraak»)3. Dit wetsvoorstel moet het simpeler en aantrekkelijker maken voor werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
Het programma Simpel Switchen in de Participatieketen, dat het makkelijker maakt om overgangen te maken tussen uitkering, werk en verschillende vormen van werk.
De ontwikkeling van sectorale ontwikkelpaden, waarmee mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt gericht opleiden en begeleiden naar werk in sectoren met personeelstekorten.
Het wetsvoorstel Van school naar duurzaam werk4, waarmee de overgang van kwetsbare jongeren van school naar de arbeidsmarkt wordt verbeterd.
De versterking van de infrastructuur van sociaal ontwikkelbedrijven, zodat de baankanen worden vergoot van mensen die tijdelijk of langdurig niet bij een reguliere werkgever kunnen werken.
Het verder stimuleren van beschut werk door een structurele verhoging van het budget voor beschut werk en het opstellen van een verbeteragenda om de toegankelijkheid van beschut werk te versterken.
En de vorming van regionale werkcentra, waarmee de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers wordt vereenvoudigd en verbeterd.
Is het in Nederland inzichtelijk welke bijstandsontvangers wel en niet kunnen werken? Zo nee, bent u bereid dit inzichtelijker te maken om gericht mensen naar werk te kunnen begeleiden? Zoals door te beginnen met alle nieuwe instroom hierop te toetsen en deze groep met voorrang naar werk te begeleiden?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2, zijn op grond van de Participatiewet (artikel 7) het college van burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Onderdeel van de gemeentelijke uitvoering is het verbinden van arbeidsverplichtingen aan de bijstandsuitkering. Dit betekent dat mensen die bijstand ontvangen in principe verplicht zijn om werk te zoeken of mee te doen aan activiteiten die hun kans op werk vergroten. Dit gebeurt in beginsel standaard, tenzij sprake is van een (tijdelijke) ontheffing.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat een aanzienlijk deel van de mensen in de bijstand (voorlopig) niet of alleen met intensieve begeleiding en ondersteuning aan werk kan komen5. Uit die onderzoeken blijkt ook dat gemeenten binnen hun beschikbare middelen keuzes moet maken en hun ondersteuning bij arbeidsinschakeling in veel gevallen vooral richten op bijstandsgerechtigden met een grotere kans op uitstroom naar werk.
Mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt – die vaak langdurig in de bijstand zitten – worden gemiddeld minder frequent gesproken. Hierdoor hebben gemeenten minder zicht op hun mogelijkheden en belemmeringen om aan het werk te gaan.
Zijn er in Nederland uitkeringsgerechtigden die aantoonbaar kunnen werken, maar dit alsnog niet doen? Zo ja, welke consequenties ervaart deze groep hier in de praktijk van? Verschillen deze consequenties per gemeente?
Voor iedereen die valt onder de Participatiewet en die niet is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, geldt dat men zich moet inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden, te aanvaarden en te behouden.
Het weigeren van algemeen geaccepteerde arbeid is niet toegestaan en kan leiden tot een verlaging van de uitkering. Dat is mogelijk zowel op basis van de huidige Participatiewet als op basis van de wet- en regelgeving die in voorbereiding is, zoals het wetsvoorstel Participatiewet in balans en het wetsvoorstel Handhaving sociale zekerheid. Met dit laatste wetsvoorstel (en het daarop gebaseerde Maatregelenbesluit) wordt één uniform maatregelenbeleid binnen de sociale zekerheid, inclusief Participatiewet gecreëerd. Hierdoor worden verschillen tussen gemeenten en tussen gemeenten en UWV en SVB weggenomen.
Gemeenten dienen bij het (eventueel) verlagen van de uitkering vanzelfsprekend zorgvuldig rekening te houden met de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de bijstandsgerechtigde.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de christendemocraten en sociaaldemocraten om de uitkering van mensen die kunnen werken, maar herhaaldelijk werk weigeren, volledig te schrappen?
In Nederland geldt bij bijstandsverlening het uitgangspunt dat werk boven een uitkering gaat. Mensen met een bijstandsuitkering zijn daarom verplicht om werk te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden, en om gebruik te maken van re-integratievoorzieningen die hen daarbij ondersteunen. Als deze verplichtingen niet worden nagekomen – bijvoorbeeld wanneer iemand weigert algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of te behouden – is de gemeente wettelijk verplicht een maatregel op te leggen. In dat geval wordt de uitkering ten minste één maand met 100% verlaagd.
Wanneer er sprake is van recidive, dan verlaagt de gemeente de uitkering met 100% gedurende ten minste een maand en maximaal drie maanden. Hierbij moet de duur van de maatregel langer zijn dan bij de eerste overtreding. Bij de derde en verdere overtredingen geldt een maatregel van 100% verlaging van de uitkering, telkens voor een duur van drie maanden. Jurisprudentie geeft hierbij wel aan dat de uitkering een vangnetregeling is, die niet als gevolg van een eenmalig besluit blijvend geweigerd kan worden. Gemeenten moeten dus altijd zorgvuldig handelen en oog houden voor individuele omstandigheden van mensen.
Wat zou deze maatregel in Nederland betekenen voor de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten?
Deze maatregel zal naar verwachting weinig effect hebben op de arbeidsparticipatie en de uitkeringslasten in Nederland. Nederland kent al een maatregelenbeleid waarbij sprake is van (tijdelijk) 100%-verlaging van de bijstandsuitkering bij (herhaaldelijke) werkweigering.
Bent u bereid om in de herziening van de Participatiewet consequenties te verbinden aan structurele werkweigering, zoals het inkorten of het intrekken van een uitkering?
Zoals in antwoorden op vragen 4 en 5 aangegeven worden in de Nederlandse situatie al consequenties verbonden aan (structurele) werkweigering. Ook bij de herziening van de Participatiewet blijft het uitgangspunt gelden dat werkweigering een (tijdelijke) korting van de uitkering oplevert. Dit uitgangspunt is in lijn met het door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontwikkelde uniforme handhavingsregime binnen de sociale zekerheid, dat momenteel voor advies bij de Raad van State ligt.
Het bericht ‘De slapers worden wakker’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «De slapers worden wakker»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe kijkt u naar de stelling uit het artikel dat het uitsluiten van slapers blijkbaar het kenmerk is van de Wet toekomst pensioenen?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De belangen van alle deelnemers, waaronder de slapers, zijn bij de transitie naar de nieuwe pensioenregeling geborgd. Dat geldt zowel in de arbeidsvoorwaardelijke fase als in de implementatiefase. Om te beginnen komen de werkgever en werknemer (of sociale partners op collectief niveau) de wijziging van de pensioenovereenkomst overeen en besluiten zij of zij het pensioenfonds verzoeken om in te varen. Zij behartigen daarbij zowel de belangen van de actieve deelnemers (werknemers) als ook die van de gewezen deelnemers (ook wel slapers genoemd) en gepensioneerden.
De gemaakte keuzes, de overwegingen en berekeningen worden vastgelegd in een zogenoemd transitieplan. Het transitieplan bevat voorts de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie. Vervolgens beoordeelt het pensioenfonds of het de opdracht, inclusief (indien van toepassing) het invaarverzoek, van sociale partners kan uitvoeren. Het pensioenfonds kan dit besluit pas nemen nadat er een eigenstandige evenwichtige belangenafweging door het pensioenfondsbestuur heeft plaatsgevonden. Het pensioenfondsbestuur richt zich daarbij op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Het pensioenfondsbestuur zorgt ervoor dat de hiervoor genoemde belanghebbenden zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd zijn. Kortom, in het gehele besluitvormingsproces rondom de pensioentransitie worden de belangen van alle betrokkenen meegewogen, ook die van gewezen deelnemers.
Is er volgens u tot nu toe voldoende invulling gegeven aan de in het artikel genoemde passage uit de memorie van toelichting van de Wet toekomst pensioenen dat slapers net als gepensioneerden het recht hebben gehoord te worden bij de transitie en dat pensioenfondsen en sociale partners dit moeten faciliteren? Zo ja, waar blijkt dit uit in de praktijk?
Aanvullend op de bestaande governance waarbinnen reeds checks and balances zijn ingebouwd om een evenwichtige belangenafweging te waarborgen, is er een zestal aanvullende collectieve waarborgen opgenomen ten behoeve van het proces van de pensioentransitie.
De introductie van het hoorrecht over het transitieplan in de arbeidsvoorwaardelijke fase voor verenigingen van gewezen deelnemers en voor verenigingen van gepensioneerden (hierna: verenigingen) vormt één van deze collectieve waarborgen. Het hoorrecht betreft een recht met een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. Met andere woorden, het is aan sociale partners om zich voldoende in te spannen om het hoorrecht onder de aandacht te brengen bij gepensioneerden en gewezen deelnemers. Het is vervolgens aan hen zelf om tot de oprichting van een vereniging te komen en zich als hoorrechtvereniging te melden. Het feit dat er geen overgrote meerderheid is geweest waar één of beide verenigingen zich hebben gemeld, zegt daarmee niets over de werking van het hoorrecht. Het is immers een besluit van de gewezen deelnemers (of van de gepensioneerden) om zich al dan niet te verenigen. Het kan bijvoorbeeld zo zijn dat er bij de gewezen deelnemers geen interesse is om zich te verenigen. Gewezen deelnemers blijven doelgroepen die lastig te activeren zijn. Vanuit een positieve gedachte is eveneens te veronderstellen dat een evenwichtige belangenafweging door de sociale partners kennelijk voldoende heeft plaatsgevonden waaraan het hoorrecht in de beleving van gewezen deelnemers geen extra toevoeging heeft kunnen geven en die deelnemers daarom niet de wettelijke mogelijkheid hebben benut om van het hoorrecht gebruik te maken.
Kunt u inzicht geven in de ervaringen van de slapers van de koplopers (Loodsen, APG & PWRI) met het invaren per koploper?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in pensioenfondsspecifieke situaties en/of hier een oordeel over te geven. Het door u gevraagde inzicht kan ik daarom niet verschaffen. Voor de ervaringen van gewezen deelnemers met het hoorrecht in algemene zin verwijs ik u naar de onderzoeken die ik afgelopen najaar heb laten uitvoeren. Daartoe is door Ipsos I&O een peiling uitgevoerd naar de bekendheid en tevredenheid van het hoorrecht en heeft EY Adviseurs B.V. een survey en een aantal casestudy’s uitgevoerd. Over de bevindingen van deze onderzoeken bent u geïnformeerd door middel van de verzamelbrief pensioenonderwerpen najaar 2024.2
Deelt u de mening dat de slapers een kwetsbare groep zijn in de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, omdat zij anders dan gepensioneerden geen vaste plek hebben in het pensioenbestuur en verantwoordings- of belanghebbendenorgaan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Zowel de sociale partners als het pensioenfondsbestuur richten zich bij het vervullen van hun taken in de arbeidsvoorwaardelijke fase en de implementatiefase op de belangen van alle betrokken deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, de pensioengerechtigden en de werkgever. Ze zorgen ervoor dat deze groepen zich door hen op evenwichtige wijze vertegenwoordigd voelen, juist ook binnen het pensioenfonds. Het verantwoordingsorgaan of het belanghebbendenorgaan heeft de bevoegdheid om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur.
Bij het vragen van advies aan het verantwoordingsorgaan/ belanghebbendenorgaan verstrekt het bestuur een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden zal hebben. Daarnaast houdt de raad van toezicht zicht op de evenwichtige belangenafweging waar ook aandacht uitgaat naar de positie van slapers. Op al deze wijzen wordt geborgd dat de belangen van alle betrokkenen worden meegewogen in de advisering en besluitvorming.
Bent u het eens met de stelling dat de uitkomst van het worst-worst-case-scenario van de slapers van Gasunie niet per se bezwaarlijk is? Zo ja, waarom?
Sociale partners en pensioenfondsbesturen dragen, in afstemming met de verantwoordings- cq belanghebbendenorganen, ieder een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de keuzes die ten grondslag liggen aan de transitie naar de nieuwe regeling.
Dit betekent dat het pensioenfonds het transitieplan van sociale partners – waarin de ondergrenzen van het verwacht pensioen staat beschreven – betrekt bij de eigen besluitvorming over de opdrachtaanvaarding en het eventuele verzoek tot invaren. De uitvoerder zorgt ervoor dat het beleggingsrisico binnen de grenzen blijft die ervoor zorgen dat sprake is van een adequate oudedagsvoorziening. Er wordt hierbij gekeken naar de balans tussen (verwachte) opbrengsten en zekerheid, gespecificeerd op het risicoprofiel van de deelnemersleeftijdscohorten en pensioengerechtigden. Met het oog op dit laatste is het binnen bepaalde randvoorwaarden toegestaan om binnen een collectief beleggingsbeleid de leenrestrictie op te heffen voor deelnemers. Het opheffen van de leenrestrictie houdt in dat een deelnemerscohort meer dan 100% beleggingsrisico kan nemen. Dit is in het belang van de deelnemer als zij veel risico kan dragen, omdat zij over veel menselijk kapitaal beschikt. Dit kan dan bijvoorbeeld het geval kan zijn bij jonge deelnemers zoals bij pensioenfonds Gasunie.
Kunt u op basis van de constatering van De Nederlandsche Bank inzicht geven in welke pensioenfondsen in hun berekeningen komen tot «relatief grote transitie-effecten» voor jonge slapers, en wat deze effecten betekenen voor het opgebouwde pensioen van de jonge slapers?
Op individuele casussen ga ik niet in, omdat het niet aan mij is om inzicht te verschaffen in de pensioenfondsspecifieke situaties en/of hierover een oordeel te geven. In algemene zin kan worden gesteld dat uit de eerste ervaringen van pensioenfondsen die beogen in te varen, een behoefte bleek aan nadere handvatten over hoe invulling gegeven kan worden aan de onderbouwing van de evenwichtigheid van de transitie. DNB heeft daarom een good practice gepubliceerd waarmee pensioenfondsen op een gestructureerde wijze invulling kunnen geven aan de wettelijke eisen bij deze onderbouwing.3
In deze good practice wordt specifiek ingegaan op het verklaren en onderbouwen van transitie-effecten bij jonge slapers.
Onderstreept u het belang dat (jonge) slapers goed vertegenwoordigd zouden moeten worden bij de transitie, juist vanwege deze relatief grote transitie-effecten in de berekeningen van pensioenfondsen? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te realiseren?
Dat belang onderstreep ik. Hierbij merk ik op dat de belangen van alle deelnemers meegewogen moeten worden in de verschillende besluitvormingsfases. In aanvulling op de bestaande governance is er, als een van de aanvullende waarborgen, een hoorrecht voor verenigingen van gewezen deelnemers geïntroduceerd in de arbeidsvoorwaardelijke fase. Of de gewezen deelnemers hier uiteindelijk gebruik van maken is aan hen.
Hoe reflecteert u in dat licht op het verloop van het hoorrecht van de slapers bij Gasunie?
Het is aan de sociale partners die de pensioenregeling en de transitie daarnaartoe bij Gasunie vormgeven, om invulling te geven aan het hoorrecht. Daar geef ik geen oordeel over. Wel zijn er wettelijke kaders waaraan voldaan moet worden. Zo is bepaald dat de werkgever, indien een hoorrechtvereniging een oordeel heeft gegeven, moet aangeven wat hij met dit oordeel heeft gedaan. De wijze waarop is vormvrij. Dat kan zoals in het geval van Gasunie, ook, via het transitieplan.
Bent u het eens dat de passage uit het artikel «sociale partners hebben echter weinig gedaan met het hoorrecht en dat hoeven ze feitelijk ook niet te doen» blootlegt waarom het hoorrecht niet kan worden gezien als adequate vervanging van het buitenwerking stellen van het individueel bezwaarrecht? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet met deze stelling eens. Dit is een onvolledige weergave van de wettelijke waarborgen voor een evenwichtige belangenafweging. Om te beginnen wil ik opmerken dat de belangen van gewezen deelnemers (en gepensioneerden) ook door de sociale partners binnen de arbeidsvoorwaardelijke fase worden meegewogen in het evenwichtige besluitvormingsproces. Daarbij bevatten de hoorrechtverenigingen alleen de inbreng van gewezen deelnemers (of gepensioneerden). Dit terwijl de sociale partners naast de belangen van de actieve werknemers, daarbovenop ook de belangen van de gewezen deelnemers en gepensioneerden behartigen. Zodoende kan de belangenafweging door een hoorrechtvereniging enerzijds en de sociale partners anderzijds anders uitpakken. De wet vraagt om een evenwichtige belangenafweging voor alle groepen deelnemers.
Daarnaast kent de Pensioenwet een zestal extra collectieve waarborgen, waaronder het hoorrecht, ten behoeve deze belangen in het proces van de pensioentransitie. Volledigheidshalve benoem ik dat verband allereerst de opdrachtaanvaarding, waarbij het pensioenfonds een eigen afweging maakt ten aanzien van het verzoek van sociale partners tot invaren. Ten tweede is er sprake van een versterking van de rol van fondsorganen, waarbij het pensioenfondsbestuur bij een negatief advies van het verantwoordingsorgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gepensioneerden, het voornemen tot invaren dient te heroverwegen. Ten derde is er een expliciete rol voor het interne toezicht weggelegd. In aansluiting op hun bestaande goedkeuringsrechten heeft de Raad van Toezicht daarbij een goedkeuringsrecht op het voorgenomen besluit tot invaren. Ten vierde heeft de toezichthouder DNB, net als bij een reguliere collectieve waardeoverdracht, een verbodsbevoegdheid. Daarmee kan DNB een invaarverbod opleggen. En tot slot bestaat er de mogelijkheid tot geschillenbeslechting.
Het bericht 'Geen baby's anoniem achtergelaten in eerste jaar vondelingenkamer: "Nul is een mooi cijfer"' |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Karremans |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er geen baby’s anoniem zijn achtergelaten in het eerste jaar van de vondelingenkamer in het Amsterdam UMC1? Wat is uw reactie op de resultaten die Stichting Beschermde Wieg boekt?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Met bijdragen van particulieren en bedrijven en door de inzet van vrijwilligers weet Stichting Beschermde Wieg veel werk te verzetten voor vrouwen in nood. Daarvoor heb ik veel waardering.
Bent u op de hoogte van de situatie van de arbeidsmigrant in Amsterdam die vorig jaar haar kind heeft afgestaan en werd ontslagen omdat ze door haar bevalling een dag niet naar haar werk was gekomen? Heeft u indicaties dat dit vaker is voorgekomen? Wordt hier gericht onderzoek naar gedaan?
Nee, dit specifieke signaal is mij niet bekend. Maar ik vind de beschreven situatie vanzelfsprekend zeer verdrietig. Goed werkgeverschap betekent dat er niet op deze wijze omgegaan wordt met een medewerker die net bevallen is. Er wordt op dit moment geen gericht onderzoek gedaan naar ontslag van arbeidsmigranten vanwege zwangerschap of bevalling. Fiom, dat in opdracht van het Ministerie van VWS begeleiding biedt aan vrouwen die overwegen een kind ter adoptie af te staan, heeft eind vorig jaar wel zijn zorgen over deze groep zwangere vrouwen met mij gedeeld. Fiom brengt momenteel in kaart waar deze groep vrouwen in brede zin tegenaan loopt. Dit gaat onder andere over de toegang tot anticonceptie en zorg, arbeidsomstandigheden en huisvesting. Fiom verwacht mij voor de zomer een terugkoppeling te kunnen geven. Op basis hiervan zal worden bezien welke acties nodig en mogelijk zijn. Ondertussen heb ik Fiom reeds in contact gebracht met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat kan worden bekeken wat er nu al kan worden ondernomen om deze doelgroep nog beter te bereiken en bedienen.
Kunt u schetsen welke gevolgen een werkgever volgens de huidige regelgeving ondervindt van dergelijk hufterig gedrag? Kunt u aangeven welke gevolgen betrokken werkgever heeft ondervonden? Hoe verklaart u het verschil en wat is ervoor nodig om tot andere uitkomsten te komen?
Ik ben niet bekend met de individuele casus waaraan wordt gerefereerd, dus ik kan daar geen uitspraken over doen. Wel kan ik benoemen dat het verboden is om een werknemer tijdens de zwangerschap of in de periode direct na de bevalling te ontslaan. Het arbeidsrecht bevat hiervoor strikte regels. De kantonrechter zal in zo een situatie het ontslag vernietigen onder toekenning van loondoorbetaling (inclusief wettelijke verhoging en wettelijke rente) of, indien de werknemer niet in dienst wenst terug te keren, een financiële vergoeding voor het verwijtbare gedrag van de werkgever aan werknemer toekennen.
Wanneer een werknemer wenst te worden bijgestaan in deze civielrechtelijke procedure is hiervoor ondersteuning beschikbaar. De werknemer kan vaak kosteloos juridisch advies inwinnen bij de vakbond, rechtsbijstandsverzekeraar of het Juridisch Loket. Arbeidsmigranten kunnen daarnaast ook ondersteuning vinden bij het Work in NL-punt van hun regio, waar zij veelal in de eigen taal hun verhaal kunnen doen en geholpen kunnen worden.
Wat is de stand van zaken van alle vondelingenkamers in Nederland? Zijn er plannen om deze locaties te behouden of om in andere steden vondelingenkamers te starten? Hoe beziet u deze plannen in het licht van de cijfers en casus die door Stichting Beschermde Wieg zijn gedeeld? Ziet u regio’s waar deze initiatieven gemist worden? Zo nee, waar baseert u dat op?
De vondelingenkamers zijn een particulier alternatief van Stichting Beschermde Wieg. De rijksoverheid is hierbij niet betrokken en heeft geen invloed op het sluiten of openen van vondelingenkamers.
Het feit dat de vondelingenkamers niet worden gebruikt kan worden beschouwd als een bevestiging van de effectiviteit van de huidige procedure rondom het doen van afstand ter adoptie en de afspraken die daarover zijn gemaakt binnen de keten.2 In Nederland bestaat de mogelijkheid om afstand te doen van een kind. Ongewenst zwangere vrouwen krijgen hulp en worden begeleid in de eventuele keuze om afstand te doen. Het is ook mogelijk om onder geheimhouding afstand te doen van een baby. Behalve de hulpverleners weet dan verder niemand dat een vrouw ongewenst zwanger is of een kind heeft gekregen. Voor het kind blijft dan de mogelijkheid bestaan later meer informatie te krijgen over zijn of haar herkomst. Dit sluit aan bij het recht op afstammingsgegevens dat in het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is vastgelegd.3 Voor de moeder blijft het dan mogelijk om, binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn, op haar besluit tot afstand terug te komen en aan haar kan nazorg geboden worden. Deze zorgvuldig tot stand gekomen afspraken gelden niet per definitie voor vrouwen die hun kind te vondeling leggen in een vondelingenkamer. Zij kunnen dit geheel anoniem doen zonder gegevens over zichzelf of de geboren baby achter te laten. In dat geval blijven belangrijke afstammingsgegevens onbekend en is het onmogelijk de vrouw te benaderen voor het bieden van verdere hulp. Dit maakt dat de overheid terughoudend is in het faciliteren van plekken waar kinderen te vondeling kunnen worden gelegd.
Heeft u in beeld hoeveel vrouwen jaarlijks onder zorgelijke omstandigheden zwanger zijn? Wat weet u van de zorgelijke omstandigheden van deze vrouwen? Volgens Stichting Beschermende Wieg is er een grote groep zorgmijdende, zwangere vrouwen in Nederland; weet u hoe groot deze groep daadwerkelijk is? Wat vindt u van deze aantallen? Welk beleid voert u om hen te ondersteunen in hun zwangerschap?
Ik heb geen beeld van het aantal vrouwen dat jaarlijks onder moeilijke of zorgelijke omstandigheden zwanger is. En hoe veel van hen liever geen zorg vragen of ontvangen. Zwangerschappen onder zorgelijke omstandigheden komen helaas in allerlei verschillende vormen voor. Dit kunnen onbedoeld zwangere vrouwen zijn; de groep waarop Stichting Beschermde Wieg zich specifiek richt. Maar ook mensen die bedoeld zwanger zijn geraakt kunnen zorgen hebben over hun toekomst. Met het Actieprogramma Kansrijke Start wordt ingezet op ondersteuning (tijdens de eerste 1.000 dagen van het kind) voor (aanstaande) gezinnen in kwetsbare omstandigheden, rondom bewust zwanger worden, een gezonde zwangerschap en veilig ouderschap. In dit actieprogramma werk ik samen met gemeenten, zorgverzekeraars, beroepsgroepen en belangenorganisaties aan een kansrijke start voor ieder kind.
Fiom biedt begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, onder wie vrouwen die te maken hebben met huiselijk geweld en geheimhouding. Fiom komt de groep vrouwen die liever geen hulp vraagt of ontvangt ook veelvuldig tegen in zijn werk. De Landelijke Afstand Ter Adoptie Registratie (LATAR4) helpt om meer inzicht te krijgen in de situaties van de vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, wat zij nodig hebben om hun keuzeproces te kunnen doorlopen en tot welke keuze zij komen. In de LATAR zijn ook de gegevens van Stichting Beschermde Wieg opgenomen. De LATAR wordt gebruikt om eventuele trends te signaleren en de hulp en ondersteuning bij afstand ter adoptie verder te verbeteren.
Welke mentale ondersteuning is er beschikbaar voor vrouwen die voor de keuze stonden om zelf voor hun kind te zorgen of niet, ook nadat ze ervoor hebben gekozen om hun kind zelf op te voeden? Welke praktische ondersteuning is er voor deze vrouwen als er een belemmering is om het kind zelf op te voeden? In hoeverre is deze informatie beschikbaar voor deze groep vrouwen?
Binnen de keuzehulp bij onbedoelde zwangerschap en bij de begeleiding aan vrouwen die overwegen hun kind ter adoptie af te staan is aandacht voor alle keuzeopties. Als na een keuzehulptraject wordt besloten tot het uitdragen van de zwangerschap en zelf zorgen heeft de keuzehulpverlener de mogelijkheid om door
te verwijzen naar (praktische) vervolghulp als dat nodig en gewenst is. Die vervolghulp bevindt zich doorgaans in de zorg of in het lokale veld op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning of de Jeugdwet. Keuzehulpverleners leren in de voor hen verplichte scholing hoe ze op de beste manier kunnen doorverwijzen. Daarbij hebben alle keuzehulpverleners zicht op de zorgketen in hun regio waardoor zij met korte lijnen kunnen doorverwijzen naar verdere ondersteuning bij zelf opvoeden.
Ook vrouwen die zich met een voornemen tot afstand ter adoptie bij Fiom aanmelden, doorlopen een keuzetraject. In veel gevallen zijn de keuzeopties van deze vrouwen beperkter. Voor hen geldt dat zij hun zwangerschap vaak later ontdekken waarmee een zwangerschapsafbreking niet meer mogelijk is. Van de 69 vrouwen5 die zich in 2023 met een voornemen tot afstand ter adoptie meldden, kozen 39 van hen ervoor zelf voor het kind te gaan zorgen. Fiom werkt volgens het protocol «Afstand ter Adoptie» dat is ontwikkeld in samenwerking met alle betrokken partners, waaronder de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming (Pleegzorg)6. Fiom begeleidt vrouwen in hun keuzeproces gedurende de zwangerschap en na de bevalling. Een vrouw krijgt de ruimte om alle opties te overwegen. Als een vrouw aangeeft dat zij zelf voor het kind wil zorgen, brengt Fiom samen met de vrouw (en partner) in kaart wat zij hiervoor nodig heeft. Er wordt een vangnet gecreëerd bestaande uit het persoonlijk netwerk en een zorgnetwerk bij haar in de buurt. Zo krijgen zowel de ouder(s) als het kind een goede start. Specifiek voor vrouwen die in Nederland als arbeidsmigrant werkzaam zijn, heeft Fiom informatiemateriaal7 ontwikkeld, in meerdere talen. En in 2021 publiceerde Fiom (Bolt, e.a.) een rapport8 over de situatie van Poolse vrouwen die in Nederland werken en onbedoeld zwanger raakten. Samen met dit onderzoeksrapport werd een sociale kaart en een toolbox met handvatten voor de begeleiding gepresteerd.
Spreekt u met stichting Beschermde Wieg over hun bevindingen en welke verbeteringen in het huidig beleid nodig zijn? Zo ja, wilt u de Kamer over die uitkomsten informeren? Zo nee, zou dat niet een heel goed idee zijn om het beleid praktisch te verbeteren?
Het Ministerie van VWS heeft sporadisch contact met de stichting, ook over de onderwerpen zoals verwoord in het artikel. Hetzelfde geldt voor het Ministerie van Justitie & Veiligheid.
Over de zorg en begeleiding aan vrouwen die afstand ter adoptie overwegen, sta ik in nauw contact met Fiom, dat de begeleiding aan deze vrouwen in opdracht van het Ministerie van VWS biedt. Ook zij bieden hulp aan onbedoeld zwangere vrouwen die liever geen hulp of zorg ontvangen, angstig zijn voor ontdekking van de zwangerschap en deze geheim wensen te houden. Fiom heeft ook periodiek contact met Stichting Beschermde Wieg in het kader van het verzamelen van de gegevens voor de LATAR en koppelt de uitkomsten hiervan aan mij terug.
Zo nodig betrek ik dit bij de verbetering van beleid en de uitvoering daarvan in de praktijk.
Welke nazorg krijgen vrouwen die hun kind hebben afgestaan? Is er meerjarig beeld of deze vrouwen adequate nazorg ontvangen?
Onderdeel van mijn opdracht aan Fiom is het bieden van nazorg aan vrouwen die in het verleden hun kind ter adoptie hebben afgestaan. Per 2024 zijn hiervoor extra middelen beschikbaar gesteld. De nazorg aan afstandsouders kan uit verschillende elementen bestaan. Fiom biedt psychosociale nazorg in de vorm van individuele gesprekken en ook nazorg in de vorm van een groepsgesprek is mogelijk. Daarbij biedt Fiom begeleiding in het verzorgen van het contact tussen afstandsouders, het kind en adoptieouders. Veelal is dit in de vorm van het delen van foto’s en informatie via een correspondentiedossier maar het kan ook gaan om het faciliteren van ontmoetingen. Afstandsouders kunnen bij Fiom hun dossier inzien, wat hen ook kan ondersteunen in hun verwerkingsproces.
Fiom houdt ieder jaar gegevens bij over de gevraagde en geboden nazorg, hiervan bestaat dan ook een meerjarig beeld. Zo hebben in 2024 9 afstandsouders psychosociale nazorg ontvangen, 27 afstandsouders begeleiding ontvangen bij dossierinzage en is het contact verzorgd tussen afstandsouders en kind/adoptieouders voor 68 correspondentiedossiers.
Het bericht 'Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel uit Algemeen Dagblad getiteld «Fouten bij UWV schelen soms honderden euro's per maand»1 van 18 maart jongstleden?
Ja.
Klopt het dat het er al in 2021 een rapport beschikbaar was binnen UWV waaruit bleek dat er twijfels waren over de vaststelling van het maatmanloon?
De divisie SMZ – afdeling BC&K2 van UWV heeft in juli 2021 de rapportage «onderzoek vaststelling maatmanloon» opgesteld. De aanleiding voor dit onderzoek uit 2021 is dat tijdens de controles die UWV heeft verricht ten tijde van de coronacrisis opviel dat er relatief veel bevindingen zijn ten aanzien van de vaststelling van het maatmanloon. Dit was aanleiding voor UWV om extra dossiers te controleren. Het betreft een intern onderzoek van UWV in het kader van leren en verbeteren. De bevindingen uit de rapportage van juli 2021 hebben destijds geleid tot enkele concrete aanbevelingen voor de interne organisatie van UWV.
Klopt het dat deze fouten in de vaststelling van het maatmanloon voor mensen onterecht tot afwijzing van hun Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-aanvraag konden leiden, omdat ze minder dan 35 procent arbeidsongeschikt zouden zijn, terwijl bij een juiste berekening ze wel recht op een uitkering zouden hebben?
Het onderzoek uit 2021 en andere bestaande rapportages geven dit inzicht niet. Het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon dat UWV onlangs heeft afgerond geeft dit inzicht wel. Over de uitkomsten van dit onderzoek informeer ik uw Kamer in de brief die ik zojuist heb gestuurd. Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat een fout in de vaststelling in het maatmanloon ertoe kan leiden dat de WIA-aanvraag van mensen onterecht wordt afgewezen. Een onterechte afwijzing als gevolg van deze fouten komt niet vaak voor, maar als het voorkomt heeft dit wel een grote impact voor mensen. Zoals ik in de brief heb aangegeven, is deze fout ontdekt bij het dossier van één persoon. UWV heeft deze fout gecorrigeerd en aan deze persoon inmiddels alsnog een uitkering toegekend. Op dit moment werkt UWV verder aan het verbeteren van de kwaliteit van de beoordeling en dienstverlening voor de toekomst zodat dergelijke fouten zoveel mogelijk voorkomen worden.
Is er enig inzicht in de omvang van de fouten of onzekerheden over de vaststelling van het maatmanloon, zowel in getroffen mensen als in financiële consequenties als in de periode waarin dit speelt?
Het onderzoek waar ik in vraag 2 naar verwijs geeft inzicht in de omvang van de fouten. In 77,2% van de dossiers uit de steekproef is de vaststelling van het maatmanloon juist. In 11,8% van de dossiers is er sprake van een fout, die geen directe impact heeft voor de betrokkene. In 1,6% van de dossiers is er sprake van een fout met directe impact (ten onrechte wel/niet een uitkering). In 9,4% van de dossiers kan nog niet worden vastgesteld of het maatmanloon juist is vastgesteld. Deze hebben het oordeel «nader te bepalen». Anders dan bij de fouten in de vaststelling van het dagloon is er geen zicht op de periode waarin en in welke mate fouten zijn gemaakt. De steekproef uit het UWV-onderzoek is gedaan in oktober 2023.
Was u bekend met dit onderzoek of deze onderzoeken? Zo ja sinds wanneer? Zo nee, hoe beoordeelt u dat?
In het Vragenuur van 18 maart 2025 heb ik toegezegd uw Kamer inzicht te geven in wat ik op welk moment wist. Deze vraag sluit daar goed bij aan en ik kan u hierover het volgende melden.
De rapportage van juli 2021 was mij niet bekend. Deze rapportage is in het kader van openbaarmaking van stukken op grond van de Wet open overheid (WOO) in september 2024 openbaar gemaakt. Wel ben ik bekend met de rapporten van 2023 over de SMC-evaluatie waarin ook bevindingen staan over het maatmanloon. Het betreft hier de rapporten die aanleiding zijn geweest voor mijn brief van 4 september 2024 waarin ik uw Kamer voor het eerst heb geïnformeerd over de problematiek rondom de kwaliteit van WIA-beoordelingen. Dat UWV een breder onderzoek doet naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon is mij in het najaar van 2024 bekend geworden. Ik heb uw Kamer hierover in mijn brief van 10 maart jl. geïnformeerd.
Zijn de uitkomsten van dit rapport in 2021 gemeld in de jaarlijkse Staat van de uitvoering of Knelpuntenbrief van het UWV?
Nee.
Wat zijn volgens u de oorzaken van het jarenlang kunnen voortbestaan van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon en daarmee de uitkeringen van velen mensen?
Het is van groot belang dat UWV de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon verbetert. UWV onderzoekt op welke manieren eventueel extra controles kunnen worden uitgevoerd om nieuwe fouten zoveel mogelijk te voorkomen. Zoals ik reeds met uw Kamer heb gedeeld, vind ik het ook noodzakelijk om de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en mijn ministerie te verbeteren. De afgelopen jaren is de ernst van knelpunten in de uitvoering op diverse momenten te laat onderkend.
Het is belangrijk dat relevante informatie, zoals fouten in de vaststelling van uitkeringen tijdig worden geconstateerd en dat mijn ministerie hier tijdig over wordt geïnformeerd. De Algemene Rekenkamer onderzoekt hoe hier verbetering in kan worden aangebracht.
Heeft u er vertrouwen in dat het UWV dit zelf kan onderzoeken en oplossen gegeven de situatie dat er al jarenlang sprake is van fouten en onzekerheden in de vaststelling van het maatmanloon?
Op verschillende manieren is UWV bezig om de kwaliteit van de uitvoering te verbeteren en om fouten te herstellen. Daarnaast is UWV bezig het nieuwe kwaliteitssysteem verder te ontwikkelen. UWV laat dit extern valideren. Daarnaast doet de Algemene Rekenkamer onderzoek naar de sturingsrelatie en de informatievoorziening tussen UWV en SZW. De aanbevelingen worden door UWV en mij gezamenlijk geïmplementeerd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer wordt in oktober 2025 verwacht en daarover zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog meer problemen in de uitvoering door het UWV die de komende tijd via WOO-verzoeken aan het licht komen?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven kan ik dit niet uitsluiten. UWV en ik werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening. Onze inzet is om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. Een voorbeeld hiervan is de problematiek rondom de fouten bij de indexering van het maatmanloon. Hierover heb ik uw Kamer op 10 maart 2025 geïnformeerd.
Kunt u het aangekondigde kwaliteitsonderzoek naar de berekening van het maatmanloon aangekondigd door het UWV ruim voor het commissiedebat over de WIA naar de Kamer sturen evenals de aanpak om de fouten te herstellen.
In de brief die ik zojuist aan uw Kamer heb gestuurd informeer ik uw Kamer over de uitkomst van het onderzoek naar de kwaliteit van de vaststelling van het maatmanloon.
Kunt u deze vragen ruim voor het commissiedebat over de WIA beantwoorden?
Het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken |
|
Sarah Dobbe |
|
Vicky Maeijer (PVV) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat hulp in het huishouden voor nieuwe Wmo-klanten in Den Bosch wordt teruggeschroefd naar eens per twee weken?1
Is het toegestaan om alle mensen die vanaf nu een beroep doen op de Wmo generiek minder huishoudelijke zorg aan te bieden, terwijl hier geen duidelijke inhoudelijke reden voor is? Hoe verhoudt dit zich tot het recht op maatwerk?
Welke stappen heeft de gemeente gezet om het tekort aan medewerkers in de Wmo tegen te gaan? Is er bijvoorbeeld gekeken naar de vraag of het salaris voldoende is om medewerkers aan te trekken en te behouden?
Wat is het plan rondom de inzet van ergotherapie? In hoeverre wordt dit verplicht voor mensen die een beroep doen op de Wmo? Hoe zit het met mensen wiens gezondheid dit niet toestaat?
Is er reden om aan te nemen dat mensen nu meer zorg ontvangen dan noodzakelijk? Zo nee, hoe zou de hoeveelheid zorg nu dan wel verantwoord verlaagd kunnen worden voor mensen in een vergelijkbare positie?
Hoe worden de gevolgen van dit besluit voor mensen in de gaten gehouden?
Hoe wordt de signaleringsfunctie van thuiszorgmedewerkers gewaarborgd als zij nog maar eens in de twee weken langskomen?
Heeft u signalen dat er in andere gemeenten vergelijkbare plannen zijn? Zo ja, in hoeveel andere gemeenten speelt dit?
Hoe verhoudt zich dit tot de gevolgen van het ravijnjaar en de geplande bezuinigingen op de gemeenten?
Hoe houdt u zicht op bezuinigingen op de zorg door gemeenten en de gevolgen daarvan voor de Wmo, waar u stelselverantwoordelijk voor bent?
Het bericht 'Bij Transavia overwintert personeel op kosten van het UWV' |
|
Bart van Kent |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel van Follow the Money over de contractconstructie van Transavia waarin gebruik gemaakt wordt van de 46-6-verdeling?1
Met het zogenoemde piek-dal contract van Transavia zoeken partijen de randen van het arbeids- en socialezekerheidsrecht op. Het hebben van pieken en dalen in de werkzaamheden is in beginsel een ondernemersrisico. Door de arbeidsovereenkomst op deze manier vorm te geven, wordt dit ondernemersrisico volledig afgewenteld op de samenleving. Dit vind ik onwenselijk, omdat werkgevers op deze manier hun verantwoordelijkheid ontlopen. Werk- en inkomenszekerheid moeten het uitgangspunt vormen. Daarom worden oproepcontracten in beginsel verboden met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers. Dit wetsvoorstel is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met sociale partners. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is het niet langer mogelijk (perioden van) nul-uren of een loonuitsluitingsbeding af te spreken. Partijen kunnen dan niet langer overeenkomen dat gedurende een bepaalde periode geen recht bestaat op arbeid en loon, zoals nu wel het geval is in het 46–6 contract.
Bent u op de hoogte van andere ondernemingen of sectoren die gebruik maken van soortgelijke regelingen, zoals bijvoorbeeld in de uitzendsector of in de logistiek? Zo niet, bent u bereid daar een onderzoek naar te starten?
Partijen hebben contractsvrijheid binnen de kaders van wet- en regelgeving als het gaat om het type arbeidsovereenkomst dat zij met elkaar aan gaan. Hierbij hebben partijen de vrijheid binnen een contract de arbeidsomvang te variëren. Aangezien het overeenkomsten tussen werkgevers en werknemers betreft, heb ik daar geen zicht op.
Constaterende dat uit onderzoek van het FNV blijkt dat 4 op de 10 flexwerkers op Werkloosheidswet (WW)-vakantie wordt gestuurd, daarnaast 79% van de flexwerkers weer terugkeert op de eerdere werkplek na ontslag en 59% van deze werknemers aangeeft dat het UWV hiervan op de hoogte was2, bent u het ermee eens dat werkgevers hier beter op gecontroleerd moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een poortwachterstoets WW? Zo ja, wanneer bent u van plan dit te initiëren? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het arbeidsrecht zijn dergelijke contracten mogelijk en kan recht ontstaan op een WW.
In algemene zin geldt dat met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers maatregelen worden genomen om de werk- en inkomenszekerheid van flexwerkers te vergroten. Met dit wetsvoorstel worden maatregelen genomen die zien op oproepovereenkomsten, uitzendovereenkomsten en tijdelijke contracten. Oproepovereenkomsten worden in beginsel afgeschaft en vervangen door een zekerder type contract. Dit houdt in dat altijd een arbeidsomvang moet worden overeengekomen groter dan nul uren en loonuitsluitingsbedingen niet langer mogelijk zijn. Voor minderjarigen, scholieren en studenten met een bijbaan en uitzendkrachten in Fase A blijft het wel mogelijk op oproepbasis te werken. Voor uitzendcontracten geldt dat de meest onzekere fasen van uitzend worden verkort. Daarnaast krijgen uitzendkrachten recht op ten minste gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Op het gebied van tijdelijke contracten worden maatregelen genomen om draaideurconstructies te voorkomen. De huidige onderbrekingstermijn van zes maanden tussen tijdelijke contracten wordt vervangen door een administratieve vervaltermijn van zestig maanden. Hierdoor krijgen werknemers sneller recht op een vast contract, zodat naar verwachting minder vaak een beroep zal worden gedaan op de WW. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting in het tweede kwartaal van 2025 ingediend bij uw Kamer.
Vindt u dat, ondanks dat Transavia aangeeft dat het voldoet aan de wetgeving, dit grijs gebied wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Binnen het arbeidsrecht is het mogelijk om een arbeidsovereenkomst af te sluiten waarin de werknemer een wisselende arbeidsomvang heeft (art 7:628, negende lid, sub a, BW). Op grond hiervan kan Transavia arbeidsovereenkomsten afspreken waarbij 46 weken per jaar een vast aantal uren wordt gewerkt en zes weken per jaar nul uren wordt gewerkt.
Gedurende deze periode is geen arbeid overeengekomen en daarom ook geen recht op loon. Op grond van artikel 16 WW is er in dat geval sprake van een arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek en kan een recht ontstaan op een WW-uitkering indien aan de overige voorwaarden is voldaan (zie ook eerdere beantwoording).
Zoals reeds aangegeven bij de beantwoording van vraag 1 vind ik deze situatie onwenselijk. Daarom worden met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers oproepovereenkomsten in beginsel verboden. Na inwerkingtreding dit wetsvoorstel zullen partijen in beginsel niet langer nul uren overeen kunnen komen.
Bij individuele gevallen omtrent een WW-uitkering maakt het UWV gebruik van de Risicoscan Verwijtbare Werkloosheid3, zou hier door Transavia, die zich niet voldoende inzet om werk te bieden aan haar personeel terwijl dat er wel is, sprake zijn van verwijtbare werkloosheid? Zo ja, zou de werkgever in plaats van de werknemer hier dan niet voor moeten boeten?
U vraagt mij of er geen sprake zou zijn van verwijtbare werkloosheid. Op grond van de WW is er sprake van verwijtbare werkloosheid indien de werknemer zelf verantwoordelijk is voor zijn werkloosheid, bijvoorbeeld doordat de dienstbetrekking op zijn verzoek is beëindigd of er een dringende reden is die aan de werknemer te wijten valt. Hierbij speelt het geen rol of de werkgever voldoende heeft gedaan om het personeel ander werk aan te bieden.
Voor het ontstaan van een recht op WW moet sprake zijn van relevant arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek. Een arbeidsuur is een uur waarover de werknemer loon heeft ontvangen of recht op loon bestaat. Voor de periode van zes weken heeft de werknemer volgens zijn arbeidsovereenkomst geen recht op loon en is er dus sprake van arbeidsurenverlies van ten minste vijf uur per kalenderweek. Hierdoor kan voor een werknemer van Transavia recht ontstaan op een WW-uitkering indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Constaterende dat in het artikel door het UWV wordt aangegeven dat het UWV niet kan controleren of Transavia ten onrechte gebruik maakt van de WW-regeling, terwijl op het moment dat een werknemer door middel van een contract met urenverlies terechtkomt in de WW, een instantie toch moet controleren of iemand recht heeft op deze regeling, op welke manier en in hoeverre controleert het UWV hierop, wordt dit gesignaleerd en wat gebeurt er met deze informatie? En mocht deze verantwoordelijkheid niet bij het UWV liggen, bij welke instantie ligt dat dan en hoe gaan zij om met dit toezicht?
Het UWV controleert het recht op WW. Daarvoor wordt getoetst aan de voorwaarden voor het recht op WW (zie ook antwoord op vraag 5 en vraag 6 bij de kamervragen van de leden de Hoop en Patijn). Bij het piek/dal contract van Transavia wordt voldaan aan de voorwaarden voor het recht op WW. UWV heeft geen rol in het controleren van de aard van de arbeidsovereenkomst.
Bent u het eens met de experts Ton Wilthagen & Harald Buijtenduik, genoemd in het artikel van Follow the Money, die deze constructie «onethisch» en «obscuur» noemen? Zo nee, waarom niet?
Onder het huidige recht is het mogelijk een wisselende arbeidsomvang af te spreken in de arbeidsovereenkomst, waaronder nul uren. Dit maakt dat medewerkers van Transavia gedurende zes weken per jaar te maken hebben met arbeidsurenverlies waardoor recht op WW kan ontstaan. Zie ook de eerdere beantwoording op vraag 4. Met het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zullen oproepcontracten in beginsel worden verboden, zodat partijen niet langer een arbeidsomvang van nul uren kunnen afspreken.
Constaterende dat andere bedrijven binnen dezelfde sector zover bekend niet deze constructie hanteren, zo lost KLM, het moederbedrijf van Transavia, het probleem van piek- en dalseizoenen op met het vrijwillig overstappen van voltijd naar deeltijd,4 hoe beargumenteert u het gebruik van deze constructie door Transavia als blijkt dat dit niet noodzakelijk is om het probleem op te lossen?
In beginsel geldt dat werkgevers en werknemers binnen de kaders van wet- en regelgeving contractsvrijheid hebben als het gaat om welk type arbeidsovereenkomst zij met elkaar aangaan. Hierbij vindt het kabinet het belangrijk dat partijen kiezen voor een contract dat past bij de persoonlijke voorkeuren van werknemers en bij de aard en inrichting van het werk. Daarbij dient structureel werk zo veel mogelijk plaats te vinden op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het kabinet vindt het belangrijk dat meer mensen een vaste baan krijgen en wil het doorgeschoten beroep op flexibele contractvormen terugdringen. Daarbij is het ook belangrijk dat werkgevers voldoende flexibiliteit behouden om hun bedrijfsvoering vorm te kunnen geven.
Uit de cao Cabinepersoneel van Transavia blijkt dat Transavia gebruik maakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een daarbij wisselende arbeidsomvang. Hierbij geldt dat gedurende een periode van zes weken per jaar een arbeidsomvang van nul uren is afgesproken, waarbij de werknemer geen recht heeft op loon. Naar de huidige wet- en regelgeving is dit toegestaan waarbij de minimum- en maximum arbeidsomvang niet zijn gereguleerd. Na inwerkingtreding van wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zal het in beginsel niet langer mogelijk zijn een arbeidsomvang van nul uren overeen te komen. Binnen het bandbreedtecontract is het mogelijk zelf een minimum en maximum arbeidsomvang af te spreken, waarbij de maximumarbeidsomvang niet meer dan 130% van de minimumarbeidsomvang mag bedragen.
Op welke manier is het te rechtvaardigen dat de samenleving opdraait voor bedrijven als Transavia, die in slechte tijden door middel van coronasteun5 overeind zijn gehouden en nu misbruik maken van deze constructies ten koste van de samenleving? Bent u bereid Transavia en andere soortgelijke bedrijven aan banden te leggen in uw rol als aandeelhouder van KLM?
De WW wordt gefinancierd door de premies die door werkgevers worden afgedragen. Bekend is dat werknemers in de flexibele schil van de arbeidsmarkt een groter beroep doen op de WW. De WW-schadelast van flexibele contracten is circa 2,5 à 3 keer groter dan van vaste contracten.6
De hoogte van de WW-premie, die door de werkgever moet worden afgedragen, is afhankelijk van de aard van het contract.
De hoofdregel is dat voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de lage premie geldt, mits er geen sprake is van een oproepovereenkomst. Voor alle gevallen waarin niet aan de voorwaarden voor de lage WW-premie wordt voldaan, geldt de hoge WW-premie. Dat is onder andere het geval bij een oproepovereenkomst. Bij een oproepovereenkomst heeft de werknemer namelijk geen zekerheid over het aantal te werken uren en het loon, wat ook geldt voor min-max-, piek-dal- en nul-urencontracten. Voor 2025 is het lage premiepercentage vastgesteld op 2,74%, en het hoge premiepercentage op 7,74%. De premies worden elk jaar geïndexeerd, waarbij het verschil is vastgesteld op 5 procentpunt.
In sectoren die sterk afhankelijk zijn van seizoensarbeid is het niet altijd mogelijk met werknemers een vast contract met een vaste arbeidsomvang per week of maand overeen te komen. Met de premiedifferentiatie in de WW is hiermee rekening gehouden. Op grond van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is het mogelijk om ook de lage WW-premie te betalen voor schriftelijke contracten voor onbepaalde tijd waarbij de arbeidsomvang als een vast aantal uren per tijdseenheid van ten hoogste een jaar is overeengekomen. Belangrijke voorwaarde hierbij is dat het recht op loon gelijkmatig over die tijdseenheid is gespreid (de zogenoemde jaarurennorm). In het piek/dal contract van Transavia ontbreekt echter de jaarurennorm, waardoor het contract wordt beschouwd als een oproepovereenkomst (voor onbepaalde tijd). Voor dit type contract geldt dat de werkgever het hoge WW-percentage verschuldigd is.
De steun aan KLM tijdens de COVID-19 pandemie betrof steun in economisch uitzonderlijke omstandigheden die de tijdelijke maatregelen rechtvaardigde. Er was sprake maatregelen met voorwaarden waar de KLM aan moest voldoen. Dit is een andere situatie dan deze.
De directie van KLM is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van de organisatie. Arbeidsvoorwaardelijke regelingen zijn dus ook verantwoordelijkheid van de directie van KLM en de Minister van Financiën is daarom niet voornemens om Transavia op dit vlak te interveniëren bij Transavia. De Minister van Financiën vindt het in zijn rol als aandeelhouder wel belangrijk dat er bij deelnemingen sprake is van goed werkgeverschap. Bovendien verwacht hij dat deelnemingen zich aan de geldende wet- en regelgeving houden en spreekt hij deelnemingen erop aan als dat niet zo is.
Deelt u de mening dat deze oneigenlijke schijnconstructie rond werkloosheid schadelijk is voor werknemers die volkomen terecht een beroep doen op de WW wegens inkomensderving?
Zie ook mijn eerdere beantwoording van de vragen. Zoals aangegeven in de beantwoording is het mogelijk in de arbeidsovereenkomst een wisselende arbeidsomvang overeen te komen. Daardoor kan er een recht op een WW-uitkering ontstaan vanwege arbeidsurenverlies. Ook deze werknemers doen in dat geval terecht een beroep op de WW. Zoals ook eerder vermeld vind ik het zogenoemde piek-dal contract zoals gehanteerd door Transavia onwenselijk. Partijen zoeken hiermee de randen van het arbeids- en socialezekerheidsrecht op. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Meer zekerheid flexwerkers zal de zogenoemde piek-dal contract zoals toegepast door Transavia, niet langer mogelijk zijn.
Nieuwe fouten bij het UWV |
|
Mariëtte Patijn (GroenLinks-PvdA) |
|
Eddy van Hijum (CDA) |
|
![]() |
Krijgt u ook bezorgde berichten van mensen met een WIA (wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen) -uitkering, die door berichtgeving over de zoveelste fout bij het UWV (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen) onzekerheid ervaren over hun uitkering en inkomen?1
Op verschillende manieren hoor ik van mensen dat zij zich zorgen maken over wat de fouten bij UWV voor hun uitkering kan betekenen. Mensen sturen mij soms brieven over hun zorgen en vragen. Ook voer ik gesprekken met mensen die zich zorgen maken over de mogelijke fouten in hun uitkering. Hun verhalen raken mij en versterken mijn motivatie om de kwaliteit te verbeteren en om het stelsel eenvoudiger te maken.
Op welke manier zijn de nieuwe fouten die omschreven staan in uw brief van 10 maart 2025 aan het licht gekomen?2
UWV heeft mij over deze fouten geïnformeerd vlak voordat ik uw Kamer hierover informeerde. De fouten met de indexering van het maatmanloon heeft UWV ontdekt via hun afdeling bezwaar en beroep. Dit was eind 2024. Begin 2025 werd duidelijk dat de mogelijke omvang en impact op mensen noodzaak gaf tot het informeren van het ministerie.
Kunt u met zekerheid zeggen dat deze fouten zich pas voordoen sinds november 2023?
De fouten rondom de indexcijfers zijn een gevolg van een tijdelijke werkwijze die UWV per november 2023 heeft ingevoerd. De fouten spelen daarmee sinds november 2023. UWV heeft de nieuwe indexcijfers sinds maart 2025 in de ICT-systemen geïmplementeerd, waarmee het probleem voor de toekomst verholpen is.
Zo nee, op welke manier gaat u onderzoeken vanaf wanneer deze afrondingsfouten zijn gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wanneer zijn de afrondingsfouten binnen het UWV bekend geworden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke manier wordt intern onderzocht welke mensen de dupe zijn van deze fouten?
UWV is bezig met een analyse om zicht te krijgen op de omvang en de impact van deze fouten. UWV verwacht deze analyse later deze maand af te ronden.
Hierover zal ik u informeren in de volgende voortgangsbrief over de verbeteraanpak van UWV.
Om wat voor bedragen kan het gaan wanneer iemand door een afrondingsfout een verkeerde uitkering heeft ontvangen, of onterecht helemaal geen uitkering heeft ontvangen?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben een te lage uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Hiervoor moet de analyse van UWV worden afgewacht.
Hoeveel mensen hebben onterecht helemaal geen uitkering ontvangen als gevolg van deze fouten?
Het kan voorkomen dat mensen als gevolg van fouten in de indexering van het maatmanloon ten onrechte geen uitkering hebben ontvangen. De verwachting is dat dit niet vaak voortkomt, maar als het voorkomt dan zijn de gevolgen voor mensen groot. De analyse van UWV moet zicht gaan geven op het aantal mensen dat als gevolg van deze fouten ten onrechte geen uitkering heeft gekregen. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel als mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen.
In de uitvoering van welke regelingen hebben deze fouten zich voorgedaan?
In mijn brief van 10 maart jl. heb ik aangegeven dat het in ieder geval gaat om de WIA. Inmiddels is duidelijk dat fouten zich ook hebben voorgedaan in de Ziektewet. De analyse van UWV moet inzicht gaan geven in de omvang. UWV onderzoekt daarnaast in hoeverre deze fouten zich hebben voorgedaan in uitvoering van andere regelingen. De impact bij andere regelingen zal naar verwachting zeer beperkt zijn.
Wat kunnen de gevolgen van de foute berekeningen zijn voor mensen in de WIA, WAZO (Wet arbeid en zorg) en Ziektewet, en eventuele andere regelingen waar de fouten zich hebben voorgedaan? Kunt u dit per regeling toelichten?
Op dit moment weten we dat fouten met de indexatie van het maatmanloon kunnen leiden tot een foutief arbeidsongeschiktheidspercentage voor de WIA. Dat kan er in een – naar verwachting – beperkt aantal gevallen toe leiden dat mensen ten onrechte geen WIA-uitkering hebben gekregen. UWV onderzoekt bij welke mensen dit het geval is. UWV heeft aangegeven dat deze mensen zo snel mogelijk alsnog een WIA-uitkering toegekend krijgen. Ook kunnen fouten met de indexatie ertoe leiden dat tijdens de Eerstejaarsziektewetbeoordeling ten onrechte is vastgesteld dat er geen recht meer bestaat op een Ziektewetuitkering. UWV onderzoekt de omvang daarvan. De gevolgen voor fouten in andere regelingen worden nog onderzocht. Het beeld is dat daar geen tot nauwelijks impact is. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe verhoudt de bevinding dat deze afrondingsfouten zich ook voordoen in de Ziektewet zich tot het eerder door u geschetste beeld dat de fouten bij het UWV in mindere mate raken aan de Ziektewet? Op basis waarvan is dat beeld ontstaan voorafgaand aan het debat van 1 oktober, en welke informatie is hierover wanneer en op welke manier aan het licht gekomen?
De fouten in de indexering van het maatmanloon betreffen een specifiek en goed af te bakenen fout. Het gaat hier om een andere situatie en ander soort fouten dan de fouten met betrekking tot het dagloon waarover ik uw Kamer de afgelopen periode heb geïnformeerd. De fouten in de indexering van het maatmanloon doen zich in elk geval voor binnen de WIA en de Ziektewet. Het verschil tussen de WIA en de Ziektewet is, is dat het bij de Ziektewet gaat om een afwijzing of toekenning van de uitkering en bij de WIA speelt ook de indeling in de juiste uitkeringsklasse een rol. Wat betreft de kwaliteit van de Ziektewet in algemene zin wijs ik erop dat UWV bezig is met het implementeren en verbeteren van het kwaliteitsmanagementsysteem. Daarin gaat in de loop van 2025 ook de Ziektewet meelopen.
Deelt u dat het onwenselijk is dat de problemen bij het UWV druppelsgewijs naar buiten komen en zich zodoende opstapelen? Op welke manier gaat u onderzoeken welke andere problemen er nog spelen onder de oppervlakte?
Zoals ik in het Vragenuur van 18 maart 2025 heb aangegeven is de inzet van UWV en mij om nieuwe fouten open, transparant en tijdig te delen met de Kamer. We werken samen aan het verbeteren van de sturingsrelatie en de informatievoorziening.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden voor het debat over de WIA-problematiek?
Ja.