Het bericht dat Japan zich terugtrekt uit de internationale walvisvaartcommissie |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Japan trekt zich terug uit internationale walvisvaartcommissie»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen en onbegrip over dit voorgenomen besluit?
Het kabinet betreurt het Japanse besluit om zich terug te trekken uit de Internationale Walvisvaart Commissie (IWC), omdat Japan als gewaardeerd en actief lid van de IWC een belangrijke speler is.
Tijdens het bezoek van premier Abe op 9 januari jl. is dit onderwerp aangekaart. De Nederlandse teleurstelling en zorgen zijn duidelijk overgebracht.
Daarbij is nog eens benadrukt dat Nederland voorstander is en blijft van de bescherming van walvissen en tegenstander van commerciële walvisvaart. Dit is in lijn met het EU-standpunt.
Welke consequenties heeft dit besluit voor de Nederlandse betrekkingen met Japan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u uw zorgen over dit besluit kenbaar maken aan de regering van Japan, conform uw beleid om Japan consequent aan te spreken op haar internationale verplichtingen inzake walvisbescherming?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de ambassadeur van Japan te ontbieden om hem de Nederlandse zorgen over te brengen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde heeft het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord met Japan, wanneer een van de partijen zich eenzijdig van haar internationale verplichtingen op het gebied van walvisbescherming kan onttrekken?
De waarde van het duurzaamheidshoofdstuk in het handelsakkoord tussen de EU en Japan zit in de mogelijkheid om elkaar aan te mogen spreken op de naleving van de internationale milieuverdragen waar de EU en Japan partij bij zijn. De partijen hebben afgesproken om jaarlijks in dialoog te treden over de uitvoering van de duurzaamheidsbepalingen. Ook ngo’s kunnen formeel meepraten over de naleving van het duurzaamheidshoofdstuk. Wanneer Japan zich onttrekt aan de internationale milieuverdragen genoemd in het duurzaamheidshoofdstuk, bijvoorbeeld op het gebied van walvisbescherming, kan dit worden aangekaart tijdens de jaarlijkse dialoog.
Welke stappen kunt u in EU-verband zetten om de druk om Japan te vergroten om het land te bewegen dit besluit te heroverwegen?
Het besluit van Japan is spijtig, omdat Japan een belangrijke speler is binnen de IWC, maar zij staan hiermee in hun recht. Japan heeft tevens aangegeven enkel nog in hun eigen Territoriale Zee en Exclusieve Economische Zone te zullen jagen, waarmee Japan geen internationale afspraken schendt.
Is het besluit van Japan voor u reden om in EU-verband te pleiten voor sancties tegen Japan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De detentie van anti-slavernij activisten in Mauritanië |
|
Sadet Karabulut (SP), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Klopt het dat anti-slavernij activist Biram Dah Abeid eerder dit jaar is opgepakt in Mauritanië en nog altijd opgesloten zit? Wat zijn de precieze feiten rondom zijn detentie?1
Biram Dah Abeid is eerder dit jaar gearresteerd. Hij werd op 7 augustus 2018 opgepakt, de dag van de registratie voor de parlementsverkiezingen van september waarvoor hij zich kandidaat had gesteld. De heer Abeid werd opgepakt op basis van een aanklacht van een journalist die hem beschuldigde van bedreiging. Op 13 augustus 2018 werd de heer Abeid door het gerechtshof in Nouakchott in staat van beschuldiging gesteld met een zware aanklacht voor «Aanslag op het leven en de integriteit van de persoon», «uitlokken tot aanslag op het leven» en «bedreigingen met geweld». De heer Abeid werd op 31 december 2018 door het gerechtshof vrijgesproken en in vrijheid gesteld, nadat de aanklacht van de journalist was ingetrokken.
Hoe vaak is de heer Abeid inmiddels gearresteerd? Hoe beoordeelt u dit?
Biram Dah Abeid is in het verleden verschillende malen gearresteerd en hij heeft tenminste tweemaal in detentie gezeten. Op 15 januari 2015 werd hij veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf wegens «rebellerende activiteiten», «lidmaatschap van een niet erkende organisatie» en «schending van openbaar gezag». In mei 2016 besliste het Hooggerechtshof tot zijn vrijlating. Op 7 augustus 2018 werd de heer Abeid opgepakt en in detentie gehouden tot 31 december 2018. De arrestaties van de heer Abeid, net als arrestaties van andere leden van anti-slavernij organisatie IRA (Initiative pour la résurgence du mouvement abolitioniste), hebben steeds aandacht gekregen van de EU en Nederland. Nederland en de EU hebben in de betrekkingen met Mauritanië regelmatig het belang van bevordering van mensenrechten benadrukt. Hieronder valt onder meer de bescherming van mensenrechtenverdedigers, het recht op een eerlijk proces en respect voor mensenrechten van gedetineerden. Zorgen op dit vlak hebben Nederland en de EU meermaals onder de aandacht gebracht.
Is er sprake van een eerlijk proces en hoe zijn de omstandigheden in detentie? Zijn er redenen voor zorgen hierover?
Nederland heeft de zaak met aandacht gevolgd en hierover contact onderhouden met o.a. mensenrechtenorganisaties, de EU, EU-lidstaten, de VN en met IRA – de organisatie van Biram Dah Abeid – zelf. Informatie over de exacte omstandigheden in detentie en verloop van het proces was beperkt beschikbaar. Een aantal mensenrechtenorganisaties (onder andere Amnesty International, Frontline Defenders) hebben zorgen geuit, onder andere over het langdurige voorarrest en onregelmatigheden tijdens het proces. Tijdens een gesprek met de Mauritaanse Minister van Binnenlandse zaken heeft mijn plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking de detentie en het proces tegen de heer Abeid aangekaart. Ook de EU heeft haar zorgen hierover uitgesproken in contacten met de Mauritaanse autoriteiten.
Kunt u ingaan op de problematiek met slavernij in Mauritanië? Hoe omvangrijk is dit probleem?
Mauritanië is het laatste land dat slavernij afschafte, in 1981. In 2007 werd slavernij per wet strafbaar gesteld. Mensenrechtenorganisaties schatten dat nog steeds zo’n 40.000 tot 60.000 inwoners slachtoffer van slavernij zijn. De Mauritaanse regering benadrukt dat slavernij bij wet verboden is en spreekt liever van «de overblijfselen van de slavernij». De Mauritaanse regering heeft zich gecommitteerd aan de uitbanning van dit probleem en de afgelopen twee jaar zijn ten minste vijf mensen veroordeeld voor slavernij-praktijken. Er is echter nog een lange weg te gaan, zoals ook organisaties als Amnesty International aangeven. Deels hieraan gerelateerde mensenrechten problemen zijn bijvoorbeeld de gebrekkige burgerregistratie, erf- en eigendomsrecht en discriminatie van etnische minderheden.
Bent u bereid in uw contacten met Mauritanië er op aan te dringen dat gestopt wordt met repressie en intimidatie van anti-slavernijactivisten en in plaats daarvan serieus werk wordt gemaakt van het tegengaan van slavernij in dit land?
In gesprekken met de Mauritaanse autoriteiten benadrukt Nederland het belang voor respect van mensenrechten, waaronder bescherming van mensenrechtenverdedigers (inclusief activisten die het vraagstuk van slavernij aan de orde stellen). In de politieke dialoog tussen de EU en Mauritanië wordt, mede ook op Nederlands verzoek, hieraan aandacht besteed. Op 6 december 2018 bracht mijn plaatsvervangend directeur-generaal Internationale Samenwerking tijdens een gesprek met de Mauritaanse Minister van Binnenlandse Zaken de detentie en het proces tegen de heer Abeid ter sprake. Daarnaast steunt Nederland lokale initiatieven die als doel hebben de bredere mensenrechten situatie te verbeteren. De afgelopen drie jaar hebben 19 Mauritaanse non-gouvernementele organisaties Nederlandse steun ontvangen. Doel is om, veelal in samenwerking met de (lokale) overheid, in te zetten op thema’s als jongerenparticipatie, de versterking van het maatschappelijk middenveld, bewustwording over democratie en mensenrechten en de bescherming van kwetsbare groepen zoals de slachtoffers van slavernij, van seksueel misbruik en gedetineerden.
Voorbereidingen om mogelijke medicijntekorten te voorkomen door een harde Brexit |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Patiënten mogen niet de dupe worden van Brexit»?1
Ja.
Klopt het dat medicijnen en farmaceutische producten de belangrijkste importproducten uit het Verenigd Koninkrijk zijn?2 Hoeveel medicijnen, in euro’s en in verschillende medicijnsoorten, werden in 2017 door Nederland geïmporteerd vanuit het Verenigd Koninkrijk?
Geneesmiddelen en farmaceutische producten zijn inderdaad belangrijke typen importproducten uit het Verenigd Koninkrijk (VK). Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) maken farmaceutische producten zo’n 7 tot 10 procent van de totale goedereninvoer uit het VK uit, zo’n € 1,6 miljard in 2017. Alleen minerale brandstoffen maken een groter deel uit van deze invoer. Naar schatting wordt meer dan de helft van deze farmaceutische import uit de VK echter niet in Nederland gebruikt maar meteen weer uitgevoerd naar andere landen. Het aantal geneesmiddelenproducten dat door Nederland uit het VK wordt geïmporteerd varieert continu. Naar schatting werden er eind vorig jaar tussen de 2.500 en 3.500 verschillende producten geïmporteerd.
Hoe wordt de continuïteit van verstrekking van medicijnen, met name de medicijnen met een korte houdbaarheid, gegarandeerd wanneer de handel in medicijnen stilvalt door een harde Brexit?
Zoals ik in mijn brief van 20 december 2018 aan uw Kamer heb gemeld (Kamerstuk 23 987, nr. 297), wordt op dit moment een uitgebreide analyse uitgevoerd door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) naar die geneesmiddelen die in de Nederlandse zorg worden gebruikt, waarbij er een afhankelijkheid bestaat van het VK. Het gaat hier met name om geneesmiddelen die na productie worden vrijgegeven voor de handel via Britse vrijgiftelaboratoria en/of waarvan de handelsvergunning nog in het VK is geregistreerd. Voor die producten geldt dat bij een eventueel no deal scenario er risico bestaat op verstoring van de leveringszekerheid vanwege onder andere fricties in het grensverkeer en/of regulatoire knelpunten omdat het VK dan een derde land is geworden.
De analyse van het CBG is erop gericht om te komen tot een lijst van kritieke geneesmiddelen met een belangrijke afhankelijkheid van het VK en/of waar geen goed alternatief voor beschikbaar is op de Nederlandse markt. De handelsvergunninghouders van die producten worden actief benaderd en gevraagd naar hun voorbereidingen op de terugtrekking van het VK uit de EU rondom de borging van de leveringszekerheid in ons land. Om de leveringszekerheid van de kritieke geneesmiddelen op de lijst te borgen, zullen verschillende stappen worden doorlopen. Allereerst kan er voor dergelijke producten door IGJ een ontheffing worden verleend op grond van artikel 3.17a van de Geneesmiddelenwet (Gw), wanneer het VK een derde land geworden is. Bij een no deal scenario kunnen deze geneesmiddelen dan gedurende een bepaalde tijd onverminderd ingevoerd worden. Ook zal gekeken worden of er elders in de EU of daarbuiten alternatieve geneesmiddelen op de markt zijn, om leveringszekerheid te garanderen wanneer er onverhoopt een verstoring van de handel en/of distributie plaatsvindt van het oorspronkelijke geneesmiddel. Mocht dat er niet zijn, dan kan in bepaalde gevallen een apothekersbereiding worden gemaakt.
Omdat het hier om verschillende soorten producten gaat, zal er per geval bekeken worden welke aanpak gewenst is. Wanneer er op deze kritieke lijst ook producten zullen voorkomen met een beperkte houdbaarheid, dan zal hierop nadere actie worden ondernomen. Daarbij heb ik handelsvergunninghouders van dergelijke geneesmiddelen ook opgeroepen om zelf maatregelen te nemen om verstoring van levering te voorkomen. Zij zijn primair verantwoordelijk voor voldoende levering.
Verandert het registratieproces van nieuwe medicijnen wanneer deze ontwikkeld zijn in het Verenigd Koninkrijk ten opzichte van de huidige situatie na een harde Brexit? Duurt de toelating hierdoor langer?
De EU wet- en regelgeving rondom de toelating van geneesmiddelen blijft in Nederland onverkort van kracht. Wat verandert is dat het VK een derde land wordt. Voor geneesmiddelen die op dit moment door een fabrikant in het VK op de EU markt worden gebracht zal gaan gelden dat zij een handelsvergunning voor hun geneesmiddelen in een van de EU27 lidstaten moeten hebben. Daarnaast geldt dat zij na de terugtrekking van het VK uit de EU onder andere de kwaliteitscontrole van deze geneesmiddelen, de zogenaamde vrijgifte en geneesmiddelenbewaking, in één van de EU27 lidstaten moeten laten plaatsvinden.
De beoordeling van nieuwe geneesmiddelen die centraal op de Europese geneesmiddelenmarkt worden toegelaten zal – net als nu – door het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA) worden gedaan. Nationaal of decentraal toegelaten geneesmiddelen zullen door nationale geneesmiddelenagentschappen zoals het CBG in een van de EU27 lidstaten worden beoordeeld. Hierbij geldt dat de Britse geneesmiddelenautoriteiten geen onderdeel meer zal uitmaken van het EU geneesmiddelensysteem en dus geen beoordelingen meer doen voor de EU.
Wanneer fabrikanten zich goed hebben voorbereid op een no deal scenario hoeft de markttoelating niet langer te duren dan nu het geval is. Overigens zullen ook fabrikanten van buiten de EU die hun geneesmiddelen op dit moment via het VK op de Europese markt brengen, de registratie, beoordeling, kwaliteitscontrole en bewaking van een geneesmiddel naar een van de EU27 lidstaten moeten verleggen.
Is er nu reeds sprake van voorraadvorming van medicijnen in Nederland voor het geval er een harde Brexit komt? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hier geen signalen over ontvangen. Wel is het zo dat handelsvergunninghouders die in het VK produceren een deel van hun handelsvoorraden verplaatsen vanuit het VK naar het Europese vasteland. Ook kan het zijn dat groothandels anticiperen op een no deal scenario door iets ruimere voorraden aan te houden dan normaal het geval is.
Op basis van bovengenoemde analyse van het CBG hoop ik te komen tot een lijst van kritieke geneesmiddelen waar mogelijk problemen mee kunnen ontstaan, bijvoorbeeld omdat er geen alternatieven zijn. Voor ieder geneesmiddel op die lijst wordt in eerste instantie contact opgenomen met de betreffende handelsvergunninghouder om zo te verkennen hoe die zich voorbereidt op een no deal scenario. Daarnaast wordt nagegaan of er alternatieve producten voorhanden zijn op de Nederlandse markt, elders in de EU of daarbuiten en/of via een apothekersbereiding. Ook kan er in zo’n situatie – onder andere in het kader van de werkgroep geneesmiddelentekorten – gesproken worden met groothandels en distributeurs om hen alert te maken op het specifieke kritieke geneesmiddel, waarmee zij dan rekening kunnen houden bij hun inkoop en handelsvoorraad. Ik verwacht dat ik met deze gerichte aanpak zicht kan krijgen op potentiële problemen met de leveringszekerheid van dergelijke producten.
Rondom het no deal scenario bestaat overigens het beeld dat geneesmiddelenfabrikanten die zich goed voorbereiden ook hun geneesmiddelenvoorraden iets verruimen in die gevallen waarbij het VK een rol speelt in de productieketen. Daarnaast zijn handelsvergunninghouders en groothandelaars van geneesmiddelen volgens de wet ook gehouden om voldoende voorraad aan te houden om te voorzien in leveringszekerheid.
Wat zijn de gevolgen voor Nederlandse verzekerden wanneer ze na een harde Brexit gebruik moeten maken van Britse stelsel van gezondheidszorg, zowel in de cure als de care?
De gevolgen voor Nederlandse verzekerden beperken zich ertoe dat zij niet meer op basis van Europese wetgeving zorg kunnen verkrijgen in het VK. Dit betekent concreet dat de vergoeding voor de zorg niet meer tussen Nederland en het VK plaatsvindt, maar dat de kosten door de betrokkene ingediend moeten worden bij de zorgverzekeraar.
Verder verwijs ik u naar de antwoorden in de Nota naar aanleiding van het Verslag Verzamelwet Brexit (Kamerstuk 35 084, nr. 9) zoals deze door de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer toegezonden zijn.
Dienen Nederlanders die in het Verenigd Koninkrijk wonen, zich bij een harde Brexit te verzekeren onder buitenlandpolis, of vallen zij onder de Britse National Health Service (NHS)? Waar kunnen Nederlanders, die in het Verenigd Koninkrijk wonen, de voor hun relevante informatie vinden?
Zoals reeds in de eerdergenoemde Nota naar aanleiding van het Verslag Verzamelwet Brexit aangegeven zullen Nederlanders die legaal in het VK verblijven op basis van het daar geldende recht onder de NHS gaan vallen. In het geval zij een Nederlandse zorgverzekering hebben, behouden zij deze. De zorgverzekeringswet kent werelddekking.
Wat zijn de bevoegdheden voor de leden van de Kamer wanneer men zaken rond de zorgverzekeringswet wil wijzigen en de voorgestelde Brexitwet in werking is getreden?
Blijven de diploma’s van Nederlandse artsen en verpleegkundigen in het Verenigd Koninkrijk geldig in het geval van een harde Brexit? En hoe zit dat bij Britse artsen en zorgverleners die in Nederland werken?
In een no deal scenario blijven de vóór Brexitdatum afgegeven erkenningen van Britse diploma's en BIG-registraties op grond van Britse diploma's in stand.
Naar verwachting blijven de vóór Brexitdatum door het Verenigd Koninkrijk afgegeven erkenningen van Nederlandse artsen en verpleegkundigen ook na Brexitdatum geldig.
De modernisering van de ODA-definitie en de toerekening van hulp voor de Nederlandse Bovenwindse eilanden aan ODA |
|
Wybren van Haga (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «UK can now use foreign aid budget to help richer overseas territories hit by natural disasters»?1
Ja.
Kunt u toelichten welke concrete afspraken in de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) zijn gemaakt? Klopt het dat onder de nieuwe regels landen die met een natuurramp te maken krijgen kunnen worden toegevoegd aan de lijst van landen die in aanmerking komen voor Official Development Assistance (ODA)?
Ontwikkelingshulp aan landen die op de DAC2-lijst voor ODA-ontvangende landen (DAC-lijst) staan, kan gerapporteerd worden als ODA. Landen die op deze DAC-lijst staan zijn lage- en middeninkomenslanden. Wanneer een land op deze DAC-lijst drie jaar achtereen de inkomensgrens van USD 12.745 BNI/per capita3 overstijgt, wordt dit land van de DAC-lijst gehaald. Dit proces heet gradueren. Landen met een BNI/pc hoger dan USD 12.745 zijn hoge-inkomenslanden. Eens in de drie jaar wordt de DAC-lijst herzien en wordt vastgesteld welke landen gradueren. De eerstvolgende herziening is in 2020.
DAC kende geen mechanisme om landen die gegradueerd zijn terug te kunnen plaatsen op de lijst. DAC heeft onlangs besloten dat wanneer een land (bijvoorbeeld als gevolg van een grote ramp) weer onder de USD 12.745 BNI/pc zakt, dit land tijdelijk teruggeplaatst kan worden op de DAC-lijst. Dit land is dan op basis van inkomensgegevens geen hoog-inkomensland meer. Een jaar nadat het eerste land is teruggeplaatst, zal deze terugplaatsing door de OESO-DAC worden geëvalueerd.
Hoe verhoudt de inhoud van dit nieuwsbericht zich tot uw recente mededeling – gedaan na het verschijnen van dit nieuwsbericht – dat de Nederlandse Bovenwindse eilanden Sint-Maarten, Saba en Sint-Eustatius niet op de lijst van de zogeheten Development Assistance Committee (DAC) staan en de Nederlandse bijdrage aan de wederopbouw derhalve niet aan ODA kan worden toegerekend?2
Saba en Sint-Eustatius zijn – als bijzondere gemeenten – onderdeel van de staat Nederland. Nederland staat niet op de DAC-lijst. Sint-Maarten is een autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Sint-Maarten is een hoog-inkomensland en staat om die reden niet op de DAC-lijst. Steun aan Saba, Sint-Eustatius en Sint-Maarten kan daarmee niet als ODA worden gerapporteerd.
Kunt u zich herinneren dat uw ambtsvoorganger constateerde dat «niet alle ontwikkelingsgerelateerde doelen in de [ODA-]definitie passen» en de definitie derhalve aan modernisering toe is?3
Ja. In de Kamerbrief waaraan u refereert wordt ook uitvoerig ingegaan op de Nederlandse positie ten aanzien van de DAC-lijst. Nederland heeft binnen DAC actief bepleit deze lijst te moderniseren en de inkomensgrens voor ODA-ontvangende landen van USD 12.745 BNI/pc aanzienlijk te verlagen. Financiering van activiteiten in rijkere ontwikkelingslanden (zoals Turkije, China en Brazilië) zou niet meer per definitie als ODA mogen worden gerapporteerd. ODA kan beter geconcentreerd worden op de landen die dit het meest nodig hebben. Dit zijn lage inkomenslanden zoals Ethiopië of Mali, die een BNI/pc hebben van respectievelijk USD 740 en USD 770 (2017, Wereldbank). Binnen DAC bleek echter onvoldoende draagvlak om de inkomensgrens te verlagen.
Klopt het dat de Britse regering al langer probeert de ODA-definitie te moderniseren – bijvoorbeeld door ook (nood)hulp voor rijkere landen tot ODA te rekenen4 – maar constant onvoldoende steun kreeg voor haar moderniseringsvoorstellen?5
Het Verenigd Koninkrijk wil dat hulp aan hoge-inkomenslanden na een natuurramp kan worden toegerekend aan ODA. Dit voorstel heeft binnen DAC vrijwel geen draagvlak. Nederland is tegen dit voorstel. Het kabinet vindt dat de inkomensgrens voor ODA-ontvangende landen niet verhoogd moet worden en dat deze al aan de hoge kant is. Dit is ook in lijn met de Nederlandse positie die eerder met uw Kamer is gedeeld en waaraan u in vraag 4 refereert (Kamerstuk 32 605, nr. 137).
Klopt het tevens dat Nederland tot de criticasters van de Britse inzet behoorde? Zo ja, waarom? Hoe verhoudt die houding zich tot de eerdere oproepen tot modernisering van de ODA-definitie?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat noodhulp, zeker wanneer sprake is geweest van een natuurramp, altijd toegerekend zou moeten kunnen worden aan ODA en dat derhalve gezocht moet worden naar aanpassing van de procedures teneinde dit mogelijk te maken, bijvoorbeeld door tijdelijke plaatsing van getroffen landen op de DAC-lijst?
Die mening deel ik niet. DAC-leden worden op geen enkele manier belemmerd om hoge-inkomenslanden financieel te steunen na een natuurramp. Deze steun kan echter niet worden gerapporteerd als ODA. Noodhulp aan lage en middeninkomenslanden die op de DAC-lijst staan, kan wel als ODA worden gerapporteerd.
Bent u bereid zich binnen de DAC van de OESO in te zetten om de ODA-definitie verder te moderniseren, en u hard te maken voor een verdere versoepeling van de regels voor ODA-toerekening bij hulp na (natuur)rampen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De wapenstilstand en de VN waarnemingsmissie in Jemen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de VN-waarnemers naar Jemen gaat sturen onder leiding van de Nederlandse generaal b.d. Patrick Cammaert?1
Ja.
Gaan er ook VN-militairen mee met het waarnemingsteam dat toezicht gaat houden op de wapenstilstand in de Jemenitische havenstad Hodeida?
De VN-Veiligheidsraad heeft de Secretaris-Generaal gevraagd om voorstellen te doen voor de invulling van deze missie. Details hierover zijn nog niet bekend.
Kunt u toezeggen dat Nederland nu, en in het vervolg van het vredesproces, geen militairen naar Jemen zal sturen om de strijdende islamitische partijen uit elkaar te houden en/of VN-waarnemers te beveiligen? Zo nee, waarom bent u dan bereid het risico te nemen dat Nederlandse militairen als speelbal gebruikt worden in de inter-islamitische oorlog tussen Saoedi-Arabië en Iran?
Dit is nu niet aan de orde aangezien er nog geen duidelijkheid bestaat over de invulling van een eventuele missie. Mocht Nederland een bijdrage overwegen dan zal uw Kamer hierover conform de reguliere procedure worden geïnformeerd.
Arrestaties tijdens mensenrechtendemonstraties in West-Papoea |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut (SP), Raymond de Roon (PVV), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kees van der Staaij (SGP), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Mass arrests during commemorations of International Human Rights Day in West Papua»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tijdens vreedzame demonstraties voor mensenrechten in diverse steden in West-Papoea 137 demonstranten gearresteerd zijn?
Tijdens demonstraties ter gelegenheid van Internationale Mensenrechtendag zijn op 10 december 2018 in diverse steden in de Indonesische provincie Papua demonstranten aangehouden en vervolgens weer vrijgelaten. Media spreken van 132 danwel 137 personen die zijn aangehouden. De Indonesische autoriteiten hadden geen toestemming verleend voor de demonstraties van 10 december.
Deze arrestaties vonden plaats binnen een context van opgelopen spanning in de Indonesische provincies Papua en West Papua rondom de jaarlijkse viering van de «West Papuan National Day», waarop verschillende groeperingen de onafhankelijkheidsverklaring van Papua op 1 december 1961 herdenken. Op 1 en 2 december zijn op meerdere plaatsen in Indonesië meer dan 500 mensen gearresteerd (en weer vrijgelaten) die demonstreerden ter gelegenheid van die dag. Op 2 december volgde een gewelddadig incident in Papua waarbij gewapende separatisten 19 bouwvakkers en een soldaat om het leven brachten. Ook op 19 december zijn op verschillende plekken in Indonesië rond de 100 demonstranten gearresteerd en vervolgens weer vrijgelaten. De Nederlandse regering vindt de berichten over gebeurtenissen in Papua zorgwekkend.
Kunt u duiden wat de achtergrond van en de aanleiding tot deze arrestaties is geweest?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre kunnen de arrestanten rekenen op een eerlijke procesgang?
Alle opgepakte personen zijn inmiddels weer vrijgelaten. Zij zullen niet vervolgd worden.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen schriftelijke vragen diverse zorgpunten benoemde omtrent de situatie in de Indonesische provincies Papoea en West-Papoea, zoals geweldsincidenten tegen burgers, maar u ook de bemoedigende stappen benadrukte die zijn gezet onder president Widodo?2 In hoeverre kan daadwerkelijk gesproken worden van (verdere) vooruitgang op het gebied van mensenrechten, klassieke vrijheden, en sociaaleconomische ontwikkelingen?
Ja. Hoewel er op sociaaleconomisch gebied de afgelopen jaren de nodige stappen zijn gezet, blijven er op het gebied van de mensenrechten zorgpunten bestaan.
In hoeverre, en op welke manieren, heeft de Nederlandse bijdrage aan het Community Policing Programme dat doorloopt tot juli 2019, bijgedragen aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen?
Uw Kamer werd op 18 juni 2018 per brief geïnformeerd over de voortgang en resultaten van het community policing programma (Kamerstuk 26 049, nr. 85). In deze brief ga ik ook in op de wijze waarop de Nederlandse steun voor het Community Policing Programme bijdraagt aan verbetering van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen.
Blijft Nederland, ook in EU- en VN-verband, actief pleiten richting de Indonesische overheid voor persvrijheid en gelijke rechten voor de Papoeabevolking, en voor het stoppen en bestraffen van geweld tegen Papoea’s door onder meer leger en politie?
Zeker. Deze punten worden geregeld zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau opgebracht in bilaterale gesprekken met de Indonesische autoriteiten. Zie ook mijn antwoord op vragen van het lid Ploumen (PvdA) over het bericht «Indonesië: veiligheidstroepen vermoordden in Papoea 100 mensen» van 18 juli 2018 (Kamerstuk ah-tk-20172018-2793). Ook binnen de EU pleit Nederland ervoor dit onderwerp op de agenda te houden in contacten met Indonesië.
Een verdubbeling van Iraanse rakettesten, waaronder raketten die Europa kunnen bereiken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat Iran het aantal rakettesten dit jaar heeft verdubbeld?1
De berichten over Iraanse rakettesten zijn zorgelijk. Zoals ook in de beantwoording van Kamervragen over Iraanse raketbeschietingen op Syrië (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 407) staat opgenomen, beschikt Iran over raketten die binnen Missile Technology Control Regime Category 1-systemen vallen. Op basis van deze richtlijnen kan worden gesteld dat zulke Categorie 1-systemen in theorie in staat zijn om massavernietigingswapens te vervoeren.
Met het door Iran geclaimde bereik2 van 2.000 kilometer van de Iraanse ballistische raketten, zou Iran delen van Europa kunnen bereiken. Het kabinet is niet bekend met de intenties van Iran, maar het staat buiten kijf dat het ballistisch raket programma zorgen baart.
Welke van de geteste raketten zijn in beginsel in staat om massavernietigingswapens te vervoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunnen de Iraanse (ballistische) raketten inderdaad delen van Europa bereiken? Kan Nederland dit eigenstandig bevestigen?
Zie antwoord vraag 1.
Durft u te erkennen dat de maatregelen van de Europese Unie om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken, geen enkel effect hebben? Zo, nee waarom niet?
Zoals Uw Kamer bekend, zijn onder VN-Veiligheidsraad-resolutie 2231 (dat het Joint Comprehensive Plan of Action, oftewel JCPOA bekrachtigt) en binnen de Europese Unie reeds maatregelen van kracht om het Iraanse ballistische raketprogramma in te perken. Zo zijn er handelsrestricties, is er een wapenembargo op Iran van kracht, en gelden sancties voor 23 personen en entiteiten.
Het kabinet blijft ernstige zorgen houden ten aanzien van het Iraanse ballistische raketprogramma en kaart dit onderwerp regelmatig aan, zowel in multilateraal verband als in de bilaterale kritische dialoog met Iran. Zo heeft Nederland deze zorgen recent nog aangekaart in de open zitting van de VN-Veiligheidsraad op 12 december jl. over de implementatie van resolutie 2231 (inclusief het JCPOA). Ook heeft Nederland hier de Iraanse betrokkenheid bij de raketbeschietingen op Saudi-Arabië door de Houthi’s scherp veroordeeld.
In Europese context is Nederland samen met Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk actief op zoek naar oplossingsrichtingen. Het kabinet sluit verdere sancties op termijn daarbij niet uit.
Net als Nederland, maakt ook de Europese Unie zich zorgen over het Iraanse ballistische raketprogramma. Zo spreekt de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid deze zorgen regelmatig uit, zoals recent tijdens de EU Non-proliferatie en Ontwapeningsconferentie op 19 december jl.3. Nederland pleit er in de EU voor dat de EU doorgaat met het krachtig adresseren van de zorgen rond het ballistische raketprogramma van Iran.
Bent u nu eindelijk bereid om de Nederlandse steun voor het nucleaire akkoord met Iran in te trekken en aanvullende sancties tegen Iran te bepleiten en/of te steunen?
Nee. Zoals Uw Kamer bekend is het kabinet van mening dat het JCPOA werkt, en doet waar het voor bedoeld is: het voorkómen van een Iraans kernwapen. Het JCPOA staat los van het Iraanse raketprogramma. Het akkoord is niet gebaseerd op vertrouwen maar op rigoureuze controlemechanismen. Het meest recente rapport van het Internationaal Atoomenergie Agentschap bevestigt voor de dertiende opeenvolgende keer dat Iran zich aan alle nucleaire verplichtingen onder het akkoord houdt.
De ontwikkeling dat Zuid-Afrika in sneltreinvaart aankoerst op landonteigening |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Zuid-Afrika «in een sneltreinvaart aankoerst op landonteigening van blanke boeren zonder enige compensatie»?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de krantenartikelen in de Daily Mailover landhervormingen en kaart waar opportuun zorgpunten bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten aan, zowel bilateraal als in EU-verband.
Overigens verschillen een aantal conclusies van de krantenartikelen met de politieke intenties zoals geuit door President Ramaphosa en andere African National Congress (ANC) politici. President Ramaphosa is stellig in zijn standpunt dat toegang tot land noodzakelijk is voor een brede betrokkenheid van alle bevolkingsgroepen in het economische ontwikkelingsproces in Zuid-Afrika. De President benadrukt veelvuldig dat landhervorming in Zuid-Afrika niet zal leiden tot situaties zoals in Zimbabwe en dat bijvoorbeeld succesvolle agrarische bedrijven ontzien zullen worden.
Klopt het dat de parlementaire commissie, die aangewezen was om het proces van een mogelijke grondwetswijziging te leiden in het kader van landhervorming, tot het oordeel is gekomen dat het grondwetsartikel 25 geamendeerd dient te worden, waarbij de grondwetswijziging behandeld en aangenomen dient te zijn voor het einde van de termijn van het huidige parlement?
Uit de resultaten van de parlementaire commissie die eind november werden gepresenteerd, blijkt dat de Grondwet al voorziet in landonteigening zonder compensatie maar dat er nadere richtlijnen nodig zijn om aan te geven onder welke omstandigheden dat mogelijk is. De parlementaire commissie adviseerde dan ook het parlement de Grondwet aan te passen zodat de voorwaarden en het proces voor landonteigening zonder compensatie gespecifieerd worden. De parlementaire commissie adviseert de aanpassingen voor de verkiezingen door te voeren.
Heeft het Zuid-Afrikaanse parlement bij motie een deadline gesteld aan de daarvoor ingeroepen parlementaire commissie om haar werkzaamheden uiterlijk afgerond te hebben op 31 maart 2019?
De Zuid-Afrikaanse regering streeft ernaar dat het amendement voor de verkiezingen wordt aangenomen. Het ANC heeft daartoe een motie ingediend waarin als deadline 31 maart is genoemd. De geplande datum voor de verkiezingen is mei 2019. Het is nog onzeker of de gestelde deadline gehaald zal worden en of het parlement in haar laatste sessie voor de verkiezingen dit onderwerp nog zal behandelen.
Herkent u zich in de kritiek vanuit de oppositie dat de grondwetswijziging hiermee een «fait accompli» is, waarbij er geen rekening meer gehouden wordt met bezwaren en inbrengen vanuit de samenleving?
Een eventuele grondwetswijziging en uitspraken van oppositiepartijen over deze grondwetswijziging zijn onderdeel van het politieke debat in Zuid-Afrika. De verkiezingen zijn in aantocht en mogelijk stemt pas een nieuw parlement over de grondwetswijziging. Als stemming in het parlement voor de verkiezingen plaatsvindt, dan bestaat de kans dat de grondwetswijziging wordt aangenomen. Mocht dit zo zijn, dan is de verwachting dat dit meer duidelijkheid brengt hoe het proces van landhervorming zal verlopen. Het laatste woord blijft echter aan het parlement.
De parlementaire commissie is het land in gegaan en heeft 34 hoorzittingen gehouden in 9 provincies. Hierbij bleek de meerderheid voor wijziging van de Grondwet. Verder ontving de commissie bijna 500.000 schriftelijke reacties en hoorde zij 40 organisaties/individuen in het parlement. Hiervan was de meerderheid tegen wijziging van de Grondwet, uitgaande van de redenering dat de Grondwet landonteigening zonder compensatie al toestaat.
Hoe verhoudt zich dit tot uw eerdere stelling dat publieke consultaties een «belangrijke bron van informatie» zijn in het proces?2 Vindt u dat het proces zorgvuldig doorlopen wordt nu de grondwetswijziging er in sneltreinvaart doorheen gedrukt dreigt te worden?
Binnen de regeringspartij de ANC, President Ramaphosa incluis, is meermaals benadrukt dat Zuid-Afrika niet een tweede Zimbabwe wil worden. President Ramaphosa en het ANC zeggen het belang van duidelijke richtlijnen voor het proces van landhervorming te erkennen. De Zuid-Afrikaanse regering wil zwarte boeren stimuleren commerciële landbouw te starten op beschikbare stukken grond en is zich bewust van het feit dat hiervoor ook ondersteuning (opleiding, financiering, etc.) nodig is.
De publieke consultatie heeft een veelheid aan reacties opgeleverd. Hoe de resultaten van de consultatie worden geïnterpreteerd is politiek gekleurd. Het ANC en de Economic Freedom Fighters (EFF) hebben de meerderheid in de commissie en zijn voor de grondwetswijziging. De oppositiepartij Democratic Alliance (DA) is tegen de grondwetswijziging in het parlement en was dus ook tegen in de commissie, maar was in de minderheid. Onafhankelijke experts, zoals onder anderen universitaire docenten en onderzoekers, geven aan dat een wijziging van de Grondwet niet nodig is.
Het kabinet is bezorgd over de onrust die is ontstaan over de binnenlandse dialoog in Zuid-Afrika over onteigening van grond. Echter, Zuid-Afrika heeft een eigen Grondwet en daarvan afgeleide wetten. Deze worden getoetst en toegepast door de rechterlijke instanties. De Zuid-Afrikaanse regering heeft daarnaast een structureel overleg ingesteld met boerenorganisaties. Op dit moment wacht het kabinet de maatregelen van de Zuid-Afrikaanse regering daarom af.
Waarom heeft u het standpunt van de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, dat landonteigening zonder compensatie constitutioneel al mogelijk is, niet veroordeeld maar er slechts kennis van genomen?
Het kabinet is van mening dat grondwettelijke interpretatie en mogelijke aanpassingen daarvan in een soevereine en democratische staat gerespecteerd moeten worden. In deze benadering past dialoog over mogelijke zorgen en geen openlijke verklaringen en terechtwijzingen.
Wat vindt u van de testcase die Zuid-Afrika wil uitvoeren in de stad Ekurhuleni om daar 350 hectare grond af te pakken van de eigenaren zonder compensatie?
De huidige formulering in de Grondwet over eventuele onteigening is nooit juridisch getoetst en daarom heeft het constitutioneel hof zich er tot op heden nooit over uitgesproken. Een testcase kan, naar de mening van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, bijdragen aan meer helderheid over de reikwijdte en interpretatie van de huidige constitutionele bepalingen ten aanzien van landhervorming.
Wat vindt u bovendien van de berichtgeving dat Namibië het voorbeeld van Zuid-Afrika gaat volgen en ook massaal tot landonteigening wil overgaan, waarbij de helft(!) van de vruchtbare landbouwgronden – 15 miljoen hectare – zal worden onteigend?3
De landconferentie van begin oktober 2018 in Namibië heeft geconstateerd dat landacquisitie door de overheid op basis van «bereidwillig verkopersbeginsel» niet heeft gewerkt. Er is daarom besloten ook te kijken naar landonteigening op basis van een rechtvaardige vergoeding. In Namibië is ongeveer 3 procent van het land in handen van niet-Namibiërs. Land dat in bezit is van buitenlanders en niet wordt gebruikt zal worden geïdentificeerd voor onteigening. Daarnaast geldt ook de regel van 1 Namibiër-1 boerderij. Namibiërs met meerdere boerderijen kunnen ook voor onteigening in aanmerking komen.
De regel is dat het onteigeningsproces (landhervorming) moet plaatsvinden op basis van rechtvaardige compensatie. Dit staat beschreven in de Grondwet. De compensatie zal worden vastgesteld door commissies van onafhankelijke evaluatoren. Het is nog niet duidelijk hoe deze commissies zullen worden samengesteld.
De overheid geeft aan dat het proces de Grondwet en gerelateerde wetgeving zal volgen en dat bovendien de voedselzekerheid niet in gevaar mag komen. De regering heeft aangekondigd dat zij daarom een ondersteuningsprogramma voor de nieuwe boeren zal ontwikkelen en uitvoeren.
Dreigt ook in Namibië onteigening zonder compensatie, met alle mogelijke gevolgen voor de voedselvoorziening en economie van dien? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw toezegging om in de Europese Unie (EU) voor te stellen om de landonteigeningen toe te voegen aan de onderwerpen tijdens de EU-Zuid Afrika top op 15 november?4
Ja, dit onderwerp is ter sprake gekomen. Tijdens de Europese Unie – Zuid-Afrika (EU-ZA) top is een grote diversiteit aan onderwerpen besproken. Het kabinet heeft de gelegenheid genomen uw kamer in het verslag van de raad buitenlandse zaken van 10 december te informeren over de opvolging van de toezegging, gedaan tijdens het notaoverleg Mensenrechtenbeleid op 5 november 2018, om landonteigening op de agenda te zetten van de EU-ZA-top op 15 november. Mede dankzij Nederlandse inzet is dit inderdaad aan de orde gesteld, zoals blijkt uit paragraaf 16 van de slotverklaring van de top, zie https://www.consilium.europa.eu/media/36982/eu-sa-final-statement.pdf.
Dit punt is bovendien ook aan de orde gekomen tijdens het bilaterale gesprek tussen Minister-President Rutte en President Ramaphosa en marge van de G20 in Argentinië. Daarbij benadrukte Ramaphosa dat hij zelf wil zorgdragen voor een eerlijk en juridisch verifieerbaar traject met betrekking tot landhervormingen.
Wat vindt u van het zeer magere statement dat de EU heeft afgegeven?5 Zijn de zorgen van Nederland overgebracht en geadresseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u landonteigening zonder compensatie en op basis van huidskleur in strijd met de mensenrechten? Als u deze vraag niet kunt of wilt beantwoorden, bent u dan bereid advies te vragen aan de extern volkenrechtelijk adviseur? Zo nee, waarom niet?
De Zuid-Afrikaanse Grondwet noemt een wijd scala aan mensenrechten zoals het grondwettelijk verbod op discriminatie en het aanzetten tot haat. Deze worden door de rechterlijke macht ook bewaakt. De rechterlijke macht in Zuid-Afrika heeft de afgelopen jaren aangetoond onafhankelijk en professioneel op te treden.
Het kabinet acht het niet nodig een externe volkenrechtelijke adviseur te verzoeken om zich te buigen over de ontwikkelingen in een soeverein land met een democratisch tot stand gekomen Grondwet en een bewezen onafhankelijke rechtelijke macht.
Vindt u het een goed idee als uw nieuwe mensenrechtenambassadeur een bezoek brengt aan Zuid-Afrika en daarbij de kwestie van landonteigening adresseert? Zo nee, waarom niet?
De toenmalige mensenrechtenambassadeur heeft in april 2018 een bilateraal bezoek gebracht aan Zuid-Afrika om onder anderen mogelijkheden te verkennen om op het gebied van mensenrechten internationaal samen op te trekken met Zuid-Afrika. De zorgen over landhervormingen zijn daarbij tevens besproken. Naast de recente EU – ZA-top staat voor 2019 tevens de reguliere EU mensenrechtendialoog met Zuid-Afrika gepland die de mogelijkheid biedt waar nodig ook op Europees ontwikkelingen aan de orde te blijven stellen. Gezien de vele mogelijkheden dialoog te blijven voeren en het relatief recente bezoek is een nieuw bezoek van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur nog niet voorzien. De Nederlandse Ambassadeur in Pretoria heeft uiteraard nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over al deze vraagstukken.
Hoe lang wilt u blijven wachten voordat u met een standpunt komt, terwijl Zuid-Afrika in sneltreinvaart afkoerst op wijziging van de Grondwet, met alle mogelijk desastreuse gevolgen van dien? Welke mogelijkheden zijn er nog om druk uit te oefenen op Zuid-Afrika als de grondwetswijziging definitief is?
Overleg met de Zuid-Afrikaanse overheid gebeurt structureel, op verzoek en bij gelegenheid. In 2015 werd een memorandum ondertekend door de Minister van Buitenlandse Zaken Koenders en de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken Mashabane waarin Nederland en Zuid-Afrika een samenwerkingscommissie opzetten (de «Joint Commission of Cooperation» – JCC). De JCC komt iedere twee jaar bijeen op ministerieel niveau. Tijdens deze bijeenkomsten staat de structurele samenwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika op verschillende werkterreinen centraal, waaronder economie en politiek. De ambassade heeft een uitstekend netwerk binnen de overheid, politieke partijen, NGO’s en onderzoeksinstanties en bevraagt deze regelmatig over ontwikkelingen in het landhervormingsproces.
Sommige Europese bedrijven stellen nu al hun investeringen uit in afwachting van een faire implementatie van de landhervorming. De Nederlandse ambassade in Pretoria en het consulaat-generaal in Kaapstad voeren zowel structureel als op verzoek gesprekken met Nederlandse bedrijven en investeerders.
Bent u bereid in kaart te brengen hoeveel en welke boeren met een Nederlandse nationaliteit zich in Zuid-Afrika bevinden die mogelijk getroffen kunnen worden door onteigening van hun gronden zonder compensatie? Zo nee, waarom niet?
Nederlanders en zo ook boeren met een Nederlandse nationaliteit woonachtig in Zuid-Afrika hebben geen verplichting zich als zodanig te laten registeren bij de Nederlandse ambassade.
Behalve de keuzevrijheid van eenieder om zich al dan te registreren geldt daarnaast ook de algemene verordening gegevensbescherming en privacy. Het is daardoor praktisch onmogelijk om een dergelijk onderzoek uit te voeren.
Het bericht ‘Macron laat teugels Frankrijk vieren’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Macron laat teugels Frankrijk vieren»1, waarin wordt gemeld dat als gevolg van de opstand van de «gele hesjes» president Macron het Franse tekort laat oplopen? Wat vindt u van dit bericht?
Ik heb kennis genomen van de maatregelen die de Franse president Macron recentelijk heeft aangekondigd.
Wat zijn de precieze maatregelen die Macron neemt en wat zijn de precieze kosten? Klopt het dat het zou gaan om zo’n € 10 tot 11 miljard euro?
President Macron heeft verschillende maatregelen genomen. Allereerst is de eerder aangekondigde accijnsverhoging op brandstof geannuleerd. Daarnaast worden de eindejaarsuitkeringen en overuren niet meer belast. Verder wordt het minimumloon met 90 euro per maand verhoogd en wordt de verhoging van de sociale lasten voor ouderen met een inkomen onder de € 2.000 euro bruto afgeschaft. De verhoging van het minimumloon zal niet ten laste komen van de werkgevers en wordt geïndexeerd met 1,5% per jaar. Om de gevolgen van deze maatregelen voor de begroting te drukken heeft de Franse regering ook enkele compenserende maatregelen genomen. Zo komt er een digitale belasting en zal er bezuinigd worden op de apparaatskosten. In totaal zullen de extra kosten van deze maatregelen, inclusief compenserende maatregelen, ongeveer 10 miljard euro bedragen, gelijk aan 0,4% bbp.
Wanneer worden deze voorstellen verwerkt in de Franse begroting?
Deze voorstellen zijn eind december verwerkt in de Franse begroting en vervolgens aangenomen door het Frans parlement, en ondertekend door de President.
Wat is het effect van deze voorstellen op het Franse begrotingstekort? Klopt het dat het tekort daarmee op ongeveer 3,5% van het bruto binnenlands product (bbp) zou komen en daarmee, samen met bbp in Roemenië, het hoogste zou zijn van alle lidstaten van de Europese Unie?
Met de extra kosten van 0,4% bbp zal het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 volgens de Franse raming uitkomen op ongeveer 3,2%, uitgaande van de herfstraming van de Commissie die nog uitkwam op een tekort van 2,8%. Dit zou het op één na hoogste begrotingstekort binnen de EU zijn. Vermoedelijk pas bij de lenteraming van mei zal de Commissie aangeven hoe zij het begrotingstekort van Frankrijk in 2019 beoordelen.
Welke gevolgen had het eerder al terugdraaien van de accijnsverhoging voor de Franse begroting en het begrotingstekort?
Geschat wordt dat de impact van het terugdraaien van de accijnsverhoging zo’n 0,2% bbp is, ongeveer 5 miljard euro.
Wanneer raamt de Europese Commissie het nieuwe tekortcijfer van Frankrijk?
De eerstvolgende keer dat de Europese Commissie het begrotingstekort voor Frankrijk zal ramen is in mei 2019 met de lenteraming.
Vergt de Commissie procedureel een herzien oordeel over een begroting en het Stabiliteits- en groeipact (SGP) wanneer een begroting lopende het jaar zo drastisch herzien wordt?
Het proces rond ontwerpbegrotingen is vastgelegd in de zogenaamde two-pack verordening. Deze verordening schrijft niet voor dat er een herzien oordeel dient te worden opgesteld indien de nationale begroting die aangenomen wordt afwijkt van de ontwerpbegroting die medio oktober is ingediend.
Wat is de procedure voor het vaststellen van een buitensporig tekort wanneer een land na het vaststellen van de conceptbegrotingen een te hoog tekort heeft?
Het vaststellen van een mogelijk buitensporig tekort doet de Commissie in principe twee keer per jaar: naar aanleiding van de lenteraming en van de herfstraming. Hier is de Commissie echter niet aan gebonden. De Commissie heeft altijd het recht om een buitensporig tekort vast te stellen indien hier op basis van Commissie-cijfers aanleiding toe is. Er is geen specifieke procedure voorzien voor een situatie waarin de begroting zodanig afwijkt van de conceptbegroting dat dit consequenties heeft voor het wel of niet hebben van een buitensporig tekort.
Hoelang heeft Frankrijk nu al een begrotingstekort? Wanneer had Frankrijk voor het laatst een begrotingsoverschot?
Op basis van de gegevens uit de AMECO-database die de Commissie gebruikt voor de implementatie van het SGP, had Frankrijk in 1974 voor het laatst een (nominaal) begrotingsoverschot.
Wat zijn de gevolgen van het verhogen van het minimumloon voor de groeicijfers van Frankrijk, die ook al als te optimistisch worden ingeschat?
De impact van het verhogen van het minimumloon op de groeicijfers van Frankrijk is onbekend. Wel komt de verhoging van het minimumloon niet ten laste van de werkgever waardoor de loonkosten voor werkgevers niet direct stijgen door deze maatregel.
In hoeverre voldoet Frankrijk daarmee straks nog aan de regels uit het SGP?
Frankrijk bevindt zich sinds de zomer van dit jaar weer in de preventieve arm van het SGP na lange tijd in de correctieve arm – ofwel een buitensporigtekortprocedure – te hebben gezeten.
Daarom gelden ook de eisen van de preventieve arm die voorschrijven dat het structureel saldo met 0,6% moet verbeteren en de netto-uitgaven met maximaal 1,4% mogen toenemen. De ontwerpbegroting die Frankrijk op 15 oktober indiende heeft de Commissie beoordeeld als «at significant risk of non-compliance» met de begrotingseisen uit de preventieve arm. Indien het begrotingstekort verder verslechtert als gevolg van de aangekondigde maatregelen, zal dit risico op «non-compliance» in 2019 groter worden.
Naast de eisen van de preventieve arm gelden nog steeds de eisen uit de correctieve arm die voorschrijven dat het nominaal tekort niet boven de 3% bbp mag uitkomen. Op basis van de herfstraming zou Frankrijk hier in 2019 en 2020 aan voldoen. Of het tekort met de voorgestelde maatregelen boven de 3% zal uitkomen zal met de voorjaarsraming duidelijk worden. Commissaris Moscovici heeft overigens reeds erop gehint dat de Commissie bij de beoordeling of er sprake is van een buitensporig tekort rekening zal houden met het feit dat de overschrijding «tijdelijk en exceptioneel» is.
Wat zijn de begrotingsvoorspellingen voor de komende jaren? Bevindt Frankrijk zich op een geloofwaardig pad naar de middellangetermijndoelstelling (Medium Term Objective, MTO)?
De herfstraming van de Commissie raamt de begrotingscijfers voor EU-lidstaten twee jaar vooruit. Onderstaand staat een tabel die de belangrijkste begrotingscijfers uit de herfstraming voor Frankrijk op een rij zet. In deze cijfers zijn de recent aangekondigde maatregelen niet meegenomen.
Begrotingsindicatoren in % bbp
2017
2018
2019
2020
Nominaal begrotingstekort
– 2,7
– 2,6
– 2,8
– 1,7
Structureel begrotingstekort
– 2,4
– 2,5
– 2,3
– 2,2
Publieke schuld
98,5
98,7
98,5
97,2
Het structureel saldo verbetert in 2019, waarmee Frankrijk dichterbij haar middellangetermijndoelstelling komt, die is vastgesteld op – 0,4% BBP. Wel is deze verbetering lager dan de verbetering die is vereist op basis van de stand van de conjunctuur en de hoogte van de schuld.
Wat zijn de (mogelijke) gevolgen van de Franse plannen op de motivatie van Italië om de begroting wel weer aan de regels van het SGP te laten voldoen en op het opstarten van de buitensporigtekortprocedure voor Italië?
Iedere lidstaat dient zich te houden aan de regels van het SGP. Dit staat los van de plannen van andere lidstaten. Daarnaast dient de Commissie de begrotingsregels altijd individueel op lidstaten toe te passen.
Ik zie dan ook geen aanleiding voor een andere houding van de Commissie richting Italië of een verandering in de motivatie van de Italiaanse regering om aan de SGP regels te voldoen naar aanleiding van de aangekondigde maatregelen door de Franse regering.
Kunt u ingaan op de verdere gang van zaken rond de begroting van Italië? Kloppen de berichten in de media dat Italië verschillende compromisvoorstellen heeft gedaan om tot een lager, maar nog altijd te hoog tekort, te komen?
De Commissie heeft op 21 november een artikel 126(3) rapport gepubliceerd op basis van het niet voldoen aan de schuldreductieregel die voorschrijft dat de schuld in een bepaald tempo moet afnemen. In dat rapport heeft de Commissie geconcludeerd dat het openen van de buitensporigtekortprocedure (excessive deficit procedure – EDP) gerechtvaardigd is. Daarna heeft een voorportaal van de Ecofin (het EFC) een opinie over het rapport aangenomen waarin de analyse van de Commissie wordt onderschreven.
In de tussentijd had de Italiaanse regering besloten in dialoog met de Commissie een voorstel te doen voor het aanpassen van de ontwerpbegroting. Dit voorstel bevatte onder andere het uitstellen van de invoering van het basisinkomen en van de terugdraaiing van de eerdere pensioenhervorming. Het begrotingstekort zou daarmee volgens Italië uitkomen op 2,04%. Op basis van deze aangepaste begroting heeft de Commissie besloten geen EDP te openen op dit moment. Aangezien de aangepaste begroting nog steeds niet leidt tot een sterke daling van de publieke schuld (in lijn met het schuldenregel) en duurzame economische groei vind ik dit een gemiste kans van de Commissie.
Bent u voornemens en/of bereid om deze te hoge tekorten bij een volgende vergadering van de Eurogroep of de Ecofinraad aan de orde te stellen?
Ik heb altijd gepleit voor een strikte naleving en handhaving van het Stabiliteits- en Groei Pact zowel tijdens bilaterale gesprekken met mijn Europese collega’s als tijdens de plenaire vergadering van de Eurogroep en de Ecofinraad. Dit zal ik blijven doen.
De aanbevelingen van het VN Comité tegen Foltering voor betere bescherming van intersekse kinderen |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Foltering (CAT) van 7 december 2018?1
Ja.
Deelt u de mening dat het dieptreurig is dat we in Nederland deze aanbevelingen nodig hebben?
Het kabinet onderkent samen met diverse betrokken partijen in Nederland, dat er behoefte is aan meer samenwerking tussen betrokken partijen en aan meer bekendheid en kennis over het uitvoeren van operatieve ingrepen en de organisatie van zorg/begeleiding van mensen met intersekse/DSD. Daarnaast is er behoefte aan integrale zorg aan mensen met enige vorm van intersekse/DSD en hun naasten. De behoeften van betrokkenen moeten daarbij uitgangspunt zijn.
Nederland deelt de aanbevelingen van het VN-Comité over intersekse/DSD niet geheel, omdat deze erg stellig zijn en naar mijn mening niet altijd recht doen aan de inzet van de zorgprofessionals, die bijvoorbeeld werken in de 6 gespecialiseerde DSD-centra (DSD = Disorders/Differences in Seks Development).
Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 3.
Welke acties zijn er eerder ondernomen na de aanbevelingen van de European Union Agency for Fundamental Rights2, de aanbevelingen van het VN-Comité tegen Discriminatie van Vrouwen in 20163, de aanbevelingen van het VN-Comité voor Economische, Sociale en Culturele rechten in 20174, en de resolutie van de Raad van Europa5?
Naar aanleiding van signalen van genoemde VN-Comités en signalen van de Stichting Nederlandse organisatie voor seksediversiteit (NNID) heeft het kabinet besloten dat er meer duidelijkheid moest komen rond de issues rondom intersekse/DSD, onder meer over het thema zorg aan kinderen met een intersekse/DSD-conditie. Daartoe heeft VWS in nauwe samenwerking met de Ministeries van OCW en Justitie en Veiligheid, maatschappelijke organisaties waaronder belangenorganisaties, patiëntenverenigingen, onderzoekers van kennisinstituten, maar ook zorgprofessionals en vertegenwoordigers van wetenschappelijke Verenigingen van betrokken medisch specialisten, bijeengebracht in een breed interdepartementaal overleg intersekse/DSD.
In een aantal bijeenkomsten in de periode 2016–2018 zijn knelpunten gesignaleerd,besproken en in relevante thema’s gegroepeerd. Vervolgens zijn er drie werkgroepen met deskundigen geformeerd en gefaciliteerd door de drie genoemde departementen met als doel werkafspraken te maken over de te nemen acties door de verschillende bij intersekse/DSD betrokken organisaties:
In de werkgroep Medische behandelingen en Zorg is begin 2018 besproken dat het opstellen van een brede kwaliteitsstandaard intersekse/DSD naast de reeds bestaande professionele richtlijnen die al bestaan, mogelijk een oplossing zou kunnen zijn voor bepaalde knelpunten.
In de loop van 2018 hebben veldpartijen op initiatief van en onder leiding van onder meer het DSD-centrum van het Radboudumc een voorstel voor een dergelijke standaard nader uitgewerkt. De beoogde brede kwaliteitsstandaard zou volgens partijen meer aspecten van de zorg moeten omvatten dan alleen het medisch inhoudelijke, zoals informatie/voorlichting, psychologische en sociale zorg en begeleiding van alle betrokkenen inclusief ouders. Dit laat zien dat betrokken partijen het belang en de noodzaak zien om actief samen te werken om de zorg voor deze groep te verbeteren.
Ik ben met ZonMw in overleg over een opdracht om deze standaard verder uit te werken. Hierbij wordt uitdrukkelijk ook gekeken naar de positie van intersekse kinderen en noodzakelijke en niet noodzakelijke medische ingrepen. VWS en OCW leveren een financiële bijdrage aan de ontwikkeling van deze standaard.
Heeft u zicht op de huidige praktijk? Hoe vaak worden er kinderen geboren waarbij het geslacht niet meteen eenduidig is vast te stellen? Hoe vaak worden deze kinderen geopereerd? Zijn deze ingrepen medisch noodzakelijk? Of vinden medische ingrepen soms ook plaats alleen uit wens van de ouders of de behandelaar? Als dit niet in beeld is, bent u bereid om onderzoek te laten doen?
De huidige praktijk laat zien dat er in ons land 6 gespecialiseerde DSD-centra zijn, verbonden aan Universitair Medische Centra. Daar wordt regionaal gespecialiseerde zorg verleend door een multidisciplinair team met medisch specialisten, klinisch psychologen en verpleegkundigen die deskundig zijn op het gebied van seksuele ontwikkeling, hormonen en vruchtbaarheid van kinderen/jongeren en volwassenen met een vorm van DSD. De multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD6 (update in 2017) laat zien dat bij vermoeden op intersekse/DSD of twijfel daaromtrent altijd overleg met, en verwijzing naar een regionaal DSD-team moet plaatsvinden.
Daarbij moet bedacht worden dat de groep pasgeborenen waarbij het geslacht niet eenduidig kan worden vastgesteld slechts een klein deel van de totale doelgroep intersekse/DSD vormt. Omdat intersekse/DSD in alle levensfasen van een mens tot uiting kan komen, maakt eerdergenoemde richtlijn ook onderscheid in richtlijnen voor de onderscheiden fasen te weten: prenataal, pasgeboren, puberteit, adolescentie en volwassenheid. Bij de totstandkoming van deze richtlijn zijn diverse beroepsgroepen betrokken zoals kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica, klinisch genetici, kinderartsen etc.
Ik beschik niet over exacte cijfers bij hoeveel pasgeborenen het geslacht niet meteen eenduidig kan worden vastgesteld, hoe vaak deze kinderen worden geopereerd en in welke gevallen het dan om een operatie zou gaan die medisch niet-noodzakelijk is. Ik heb wel begrepen dat in ons land verschillend en genuanceerd wordt gedacht door artsen, ouders en patiënten over het uitgangspunt dat medisch niet-noodzakelijke operaties bij jonge kinderen te allen tijde en in alle situaties uitgesteld zouden moeten worden totdat het betreffende kind oud genoeg is om volledig zelfstandig te beslissen, te weten tot na de zestiende verjaardag. Dat blijkt uit diverse publicaties7. Recent zijn er diverse onderzoeken gedaan en zijn er over de resultaten wetenschappelijke artikelen gepubliceerd. In 2018 is een Europese studie afgesloten, DSD-life, die als doel had om behandeling en zorg voor de verschillende aandoeningen te evalueren en te verbeteren in nauwe samenwerking met patiëntenorganisaties.
In 2014 heeft het SCP een verkennend onderzoek afgesloten naar de leefsituatie van mensen met intersekse8. In dat rapport worden diverse thema’s beschreven waaronder (de beleving van) de (medische) praktijk. Ik blijf de ontwikkelingen uiteraard nauwlettend volgen, maar zie vooralsnog geen noodzaak om verder onderzoek te doen. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 7.
Welke stappen kan het kabinet nemen om intersekse kinderen beter te beschermen? Welke rol ziet u voor uzelf om te garanderen dat een kind zelf belangrijke beslissingen kan maken, zover dat mogelijk is?
Ik vind het belangrijk dat ouders en kinderen met intersekse/DSD goed geïnformeerde en afgewogen beslissingen kunnen nemen over behandelingen. Door de ontwikkeling van de brede kwaliteitsstandaard kunnen goede afspraken worden gemaakt voor de praktijk.
In Nederland zijn kinderen onder de achttien jaar minderjarig: voor de wet zijn zij niet zelfstandig c.q. handelingsbekwaam. Zij staan onder gezag, meestal van hun ouders, anders van een voogd. In de gezondheidszorg gelden uitzonderingen op deze algemene regels. Voor een medische behandeling bij een kind vanaf twaalf jaar is behalve de toestemming van de ouders ook die van het kind zelf vereist. Vanaf zestien jaar mogen jongeren zelfstandig over hun medische behandeling beslissen zonder toestemming van hun ouders en ondanks hun minderjarigheid. Voorgaande is dus ook op personen met een intersekse/DSD conditie van toepassing.
Wat is de stand van zaken van de gesprekken tussen belangenorganisaties, patiëntenorganisaties en artsen om te komen tot een brede kwaliteitsstandaard waar naar werd verwezen door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de behandeling van de Wet verduidelijking rechtspositie transgender personen en intersekse personen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om bijvoorbeeld een protocol op te stellen, en daarbij te kijken naar hoe de bescherming in Malta geregeld is, waar expliciet is vastgelegd dat tenzij een ingreep medisch noodzakelijk is (vast te stellen in overleg met de ouders en een interdisciplinair team), de medische ingreep wordt uitgesteld totdat de persoon zelf op geïnformeerde wijze toestemming kan geven?
Het opstellen van protocollen ten behoeve van de medische praktijk is in ons land aan de professionals zelf. In Nederland bestaan er de nodige professionele richtlijnen voor de verschillende intersekse/DSD-condities. Ook bestaat er een multidisciplinaire richtlijn voor diagnostiek bij DSD. Zie verder mijn antwoord op vraag 3.
De eerdergenoemde multidisciplinaire richtlijn, die reeds in de praktijk wordt toegepast, benadrukt de noodzaak van psychosociale begeleiding en coaching van ouders en patiënten en het grote belang van informatieverstrekking door goede open bejegening en communicatie door alle betrokken professionals. De DSD-centra werken volgens deze richtlijn. Zonder overleg met en toestemming van ouders worden geen stappen in diagnostiek of behandeling van kinderen gezet. Dat sluit aan bij de Nederlandse wetgeving. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 4, 5 en 6.
Gedwongen huwelijken van vrouwen uit Myanmar in China |
|
Anne Kuik (CDA), Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vrouwen Myanmar massaal verkocht aan Chinese mannen»?1
Ja.
Kunt u een korte appreciatie geven van het onderzoek van de John Hopkins Universiteit waar naar verwezen wordt in het artikel?
Het onderzoek is uitgevoerd in samenwerking met de Kachin Women’s Association Thailand (KWAT). De onderzoekers trachten een inschatting te maken van de omvang van mensenhandel in vrouwen en meisjes van Myanmar naar China met als doel gedwongen huwelijken en zwangerschappen. Volgens het onderzoek zijn de slachtoffers meisjes en vrouwen tussen de 15 en 55 jaar, afkomstig uit de staat Kachin en het noorden van de staat Shan. Het is de inschatting van de onderzoekers dat in 2017 65.000 Myanmarese meisjes en vrouwen in China verbleven. 2.500 Van hen bevonden zich in een gedwongen huwelijk met een Chinese man. Binnen deze groep zijn duizend meisjes en vrouwen tot een huwelijk gedwongen via mensenhandel. Een totaal van 2.300 meisjes en vrouwen raakten zwanger (conform het rapport forced childbearing).
De noordelijke staat Kachin is een van de minst toegankelijke regio’s in Myanmar doordat het leger en de civiele overheid geen toegang bieden aan humanitaire hulporganisaties tot het gebied. Daardoor zijn de cijfers moeilijk te verifiëren.
In hoeverre voert Nederland in Myanmar en China projecten uit die deze vrouwen en meisjes beschermen om te voorkomen dat zij verhandeld worden?
Kunt u toelichten wie de slachtoffers zijn? Om wat voor bevolkingsgroepen gaat het?
Het gaat om slachtoffers uit de deelstaten Kachin en Shan. De meerderheid van de bevolking in Kachin is etnisch Kachin (of Jingpo) en bestaat uit een confederatie van zes etnische groepen die grotendeels christelijk zijn. In de staat Shan wonen ook veel verschillende etnische groepen, die overwegend boeddhistisch zijn. De onderzoekers geven niet specifiek aan om welke groepen het gaat. Zij spreken enkel van Kachin of Shan «female».
Wordt een deel van de extra middelen in 2019 ter ondersteuning en hulp aan de Rohingya ook besteed aan de bestrijding van vrouwenhandel zoals genoemd in dit artikel? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in 2019 indirect steun aan de humanitaire respons in Myanmar via kernbijdragen aan de VN-Vluchtelingenorganisatie, de VN-Kinderrechtenorganisatie, het VN-Wereld voedselprogramma en het VN-Noodhulpfonds CERF. Naar aanleiding van het amendement van de leden Kuzu en Van den Hul zal in 2019 een extra bijdrage van 2 miljoen euro aan de Rohingya vluchtelingen in Bangladesh worden besteed, waarvan 1 miljoen euro zal worden ingezet ten behoeve van algemene hulpverlening en 1 miljoen euro voor de verbetering van de positie van vrouwen en meisjes in vluchtelingenkampen, en hulpverlening aan vrouwen en meisjes die het slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. De exacte invulling hiervan zal nog nader worden bepaald.
Voor Nederland is de bescherming van vrouwen en meisjes, waaronder het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, een belangrijk aandachtspunt binnen de humanitaire respons. Binnen het huidige Myanmar humanitaire respons plan van de VN wordt onder andere aandacht besteed aan kwetsbaarheid voor vrouwenhandel. Een van de strategische prioriteiten op het gebied van bescherming is het implementeren van anti-mensenhandel programma’s gericht op kwetsbare groepen. Daarnaast wordt er in de humanitaire respons ook op andere manieren bijgedragen aan het verkleinen van de risico’s op vrouwenhandel, bijvoorbeeld via hulp in de vorm van onderwijs.
In hoeverre zijn mensenhandel en kindbruiden onderwerp van gesprek geweest tijdens uw bezoek aan Myanmar in november dit jaar?
Mensenhandel en kind-bruiden zijn niet expliciet onderwerp van gesprek geweest tijdens het bezoek aan Myanmar. Het rapport hierover van JHU/KWAT was ten tijde van het bezoek nog niet gepubliceerd. Wel werd er uitgebreid stilgestaan bij de Rohingya crisis, mensenrechtenschendingen en de democratische transitie van Myanmar.
Klopt het dat de onevenwichtige verhouding tussen mannen en vrouwen in China de «aanvoer» van kindbruiden naar China aanwakkert? Heeft u cijfers over vrouwenhandel vanuit Laos, Cambodja en Vietnam naar China?
Ja. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes in China is het gevolg van op genderdiscriminatie gebaseerde sekseselectie – een ongewenst bijeffect van het geboortebeperkingsbeleid dat begin jaren 1980 werd ingevoerd. Hierdoor is er met name in de leeftijdsgroep tot 25 jaar sprake van een onevenwichtige demografische man-vrouwverhouding, wat als belangrijke reden wordt gezien voor de vrouwenhandel vanuit Zuidoost Azië naar China. Aangezien de vrouwenhandel zich in de illegaliteit afspeelt, zijn er geen betrouwbare cijfers beschikbaar, maar mogelijk gaat het om tienduizenden vrouwen per jaar die vanuit buurlanden naar China verhandeld worden. Het is niet bekend hoeveel van hen minderjarig zijn.
Overigens heeft China het geboortebeperkingsbeleid in 2015 versoepeld, en wordt er streng opgetreden tegen selectieve abortussen en mensenhandelaren. De scheve man-vrouwverhouding bij geboortes lijkt de laatste jaren langzaamaan te verbeteren, al zal daardoor naar verwachting het aantal (legale en illegale) bruiden van buiten China de komende jaren niet direct afnemen.
Ondersteunt Nederland projecten in bovengenoemde landen ter bestrijding van mensenhandel en in het bijzonder het voorkomen van kindbruiden? Zo ja, kunt u toelichten om welke projecten het gaat? Zo nee, waarom niet?
Nederland ondersteunt enkele programma’s in de regio die in meer algemene zin gericht zijn op het versterken van vrouwelijk leiderschap en van participatie van vrouwen en meisjes in politieke processen. Deze programma’s hebben tot doel vrouwen betere kansen te geven zelf voor hun rechten op te komen, en schendingen daarvan aan te kaarten. Nederland geeft in de genoemde landen (Cambodja, China, Laos, Myanmar, Vietnam) geen directe financiering aan organisaties die mensenhandel of kind-huwelijken bestrijden. Wel ondersteunt Nederland Girls not Brides, een mondiaal netwerk van organisaties die kind-huwelijken bestrijden en zich inzetten voor volwaardige kansen voor vrouwen en meisjes. In enkele van de genoemde landen bestaan organisaties die lid zijn van Girls not Brides en gebruik kunnen maken van de kennis, ervaring en contacten van dit netwerk.
Conform amendement 18 van de Leden Bouali en Kuik welke bij wetsvoorstel 35 000 XVII – Vaststelling begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2019 – is ondergebracht, wordt thans bezien hoe de extra investering in het tegengaan van kind-huwelijken zal worden vormgegeven.
Bent u bereid om de zorgen over de situatie in China met betrekking tot de gedwongen import van vrouwen en meisjes over te brengen aan de Chinese autoriteiten?
Ja. Nederland zal de kwestie ter sprake brengen tijdens de eerstvolgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog met China, die hopelijk in de eerste helft van 2019 zal plaatsvinden.
Kunt u aangeven hoe Nederland effectief kan bijdragen om deze vrouwenhandel in en rondom China te bestrijden?
Nederland gebruikt politieke en diplomatieke middelen om in relevante internationale fora en processen, zoals onder meer de Mensenrechtenraad en de Universal Periodic Reviews, mensenrechtenschendingen aan te kaarten en om autoriteiten direct aan te spreken op hun verantwoordelijkheden. De door Nederland gesteunde humanitaire respons in Myanmar, via bovengenoemde VN-organisaties, en via onder meer de Wereld Gezondheidsorganisatie onder Rohingya in Bangladesh, draagt bij aan vermindering van kwetsbaarheid van vrouwen en meisjes voor kind-huwelijken en mensenhandel (zie het antwoord op vraag 5). Zie tevens antwoord op vraag 3.
Nederlandse onderhandelingen met de Taliban in 2010 over een ontvoerde Nederlander |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat in 2010 met de Taliban is onderhandeld (in Dubai of waar dan ook)?1
Nee, de Nederlandse overheid onderhandelt niet met ontvoerders of terroristische organisaties.
Klopt het dat met de Taliban is onderhandeld over de vrijlating van de ontvoerde hulpverlener, Peter Oosterhuis?
De Nederlandse overheid onderhandelt niet met ontvoerders, betaalt geen losgeld en komt ook anderszins niet tegemoet aan eisen van terroristen.
Klopt het dat losgeld is betaald voor de ontvoerde Nederlander? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de zogeheten Ahmed, «de baas», 7.500 euro ter beschikking had voor zijn inlichtingenwerk in dienst van de Nederlandse missie in Afghanistan?2 Zo nee, wat was dan zijn budget?
Klopt het dat deze man nu, in 2018, nog schulden heeft, die hij maakte uit hoofde van zijn werk in Afghanistan om aldus contactpersonen tevreden te houden?3 Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Klopt het dat hij behalve de vergoeding van deze schulden ook een schadevergoeding wenst? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Klopt het dat de Nederlandse regering de «de baas» jaarlijks zijn tijdelijke verblijfsvergunning verlengt, maar dat hij een paspoort wil en niet krijgt?4 Zo ja, waarom geeft u hem geen paspoort?
Klopt het dat hij een ex-medewerker was van de Afghaanse geheime dienst KHAD (Khadamat-e Aetla'at-e Dawlati)?5 Klopt het het tevens dat hij daarom een zogeheten «1f-er» is?
Wat heeft het verhoor met de verantwoordelijke van de ontvoering van de hulpverlener opgeleverd nadat hij in december 2012 is gearresteerd door de Afghaanse veiligheidsdienst NDS? Is het losgeld teruggevonden? Is de dader tot een gevangenisstraf veroordeeld?6
Bent u bereid schoon schip te maken en informatie aan de Kamer te geven over alle geheime en/of speciale operaties die sinds 2002 door Nederland in Afghanistan zijn uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Speciale operaties gaan over de inzet van daartoe specifiek aangewezen onderdelen van de krijgsmacht in complexe situaties en geheime operaties over het inzetten van personeel in het kader van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten 2017(Wiv 2017). Voor beide soorten operaties is geheimhouding noodzakelijk.
Deelt u de conclusie dat onderhandelingen met Taliban over tactische problemen beter hadden kunnen worden vervangen door internationale onderhandelingen over de toekomst van het land? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse overheid onderhandelt niet met terroristische groeperingen.
Wat is de huidige positie van de regering over spreken of onderhandelen met de Taliban? Wordt er gesproken of onderhandeld? Zo nee, ook niet in het geheim? Zo ja, waarover en met wie?
Zie antwoord vraag 11.
Wat zijn volgens u de concrete resultaten van 17 jaar permanente oorlog in Afghanistan, afgezet tegen de door u gestelde doelen?
Afghanistan is een land met grote problemen, waaronder een zorgelijke veiligheidssituatie. De oorzaken voor deze problemen zijn complex, diepgeworteld en gaan veel verder terug dan 17 jaar geleden. Zo stelde het kabinet in 2001 al dat de Afghaanse bevolking op dat moment «al 22 jaar [leed] onder de voortdurende conflicten in hun land» (zie Kamerstuk 27 925, nr. 35). Afghanistan staat er thans in veel opzichten beter voor dan in 2001, maar duurzame verbetering van de veiligheid en sociaaleconomische omstandigheden in het land is een zaak van lange adem.
In de recente artikel 100 brieven ter zake zet het kabinet zijn doelen in Afghanistan uiteen (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 27 925, nr. 630). Het is in ieder geval helder dat dit proces naast militaire inzet bovenal een inclusieve politieke oplossing vergt, waarbij de grondoorzaken van het conflict worden aangepakt door middel van ontwikkelingssamenwerking. Nederland doet dit in samenwerking en in nauwe afstemming met internationale partners.
De mogelijkheid tot ‘politiek verlof’ voor militairen |
|
Tobias van Gent (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te maken?1
Ja.
Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert?
Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid op te nemen in de wet?
Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177).
De bedreiging, onderdrukking en roof van christenen in Irak |
|
Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat een Iraakse militie de ingang van een kerk in het stadje Bartella geblokkeerd heeft, wapens afgevuurd heeft en een priester bedreigd heeft?
Iedereen moet de vrijheid hebben om zijn of haar religie of levensovertuiging uit te kunnen oefenen. Het kabinet dringt daar dan ook consequent op aan bij de Iraakse autoriteiten. Zo heb ik tijdens mijn recente bezoek aan Irak de positie van minderheden, waaronder christenen, bij de Minister van Buitenlandse Zaken, de Premier en de Koerdische autoriteiten onder de aandacht gebracht.
Uit navraag door onze ambassade blijkt echter dat er in dit geval geen sprake lijkt van inperking van het recht op vrijheid van religie of levensovertuiging. Na contact met betrokken partijen bleek dat het genoemde incident gaat om de viering van een huwelijk in de Shabak gemeenschap. Tijdens het feest werd een aantal straten van Bartella afgesloten door auto’s met feestvierders, inclusief de straat waar de St. George Kerk aan ligt. Ook zou er tijdens het feest in de lucht zijn geschoten. Er is geklaagd over de overlast door het feest en het blokkeren van de toegang tot de kerk. Na enige tijd was de weg weer vrij en kon iedereen weer toegang krijgen tot deze kerk.
Hoe beoordeelt u bovendien de berichtgeving2 over de onthulling dat er in Irak maar liefst 350 huizen en bezittingen illegaal geconfisqueerd zijn van christenen, deels nota bene door overheidsfunctionarissen, en dat milities gevluchte christenen bedreigen die terugkeren naar hun huizen?
Er zijn verschillende berichten over huizen die geconfisqueerd zijn nadat bewoners op de vlucht zijn geslagen. Helaas gaat het hierbij om een grote groep mensen wier huizen zijn ingenomen door anderen, waaronder ook christenen. De VN en internationale NGOs ondersteunen gedupeerden om hun documenten weer op orde te krijgen en eigendomsrechten uit te zoeken. Nederland maakt zich zorgen over deze situatie, en bespreekt dit geregeld met de Iraakse autoriteiten.
Klopt het dat veel sjiitische milities door Iran gesteund worden en tevens als «Popular Mobilization Force» (PMF) volgens de Iraakse wet onderdeel uitmaken van het Iraakse leger en dus onder verantwoordelijkheid en leiding van de Iraakse premier vallen?
Onder de Popular Mobilisation Forces (PMF) vallen zeer uiteenlopende milities. Deze milities zijn overwegend sjiitisch en een deel daarvan wordt in meer of mindere mate gesteund door Iran. Daarnaast zijn er ook Yezidi, christelijke of Turkmeense milities. In november 2016 is een wet aangenomen door het Iraakse parlement waarin de PMF tot een onafhankelijke militaire institutie binnen de Iraakse veiligheidsdiensten is benoemd die rechtstreeks rapporteert aan de Iraakse premier.
Herinnert u zich de antwoorden van uw ambtsvoorganger op Kamervragen over het bericht dat christenen in Noord-Irak bedreigd worden door sjiitische milities3, waarin deze aangaf dat het kabinet «de situatie nauwgezet volgt, in samenwerking met de Iraakse overheid en onze internationale partners.»?
Ja.
Kunt u inmiddels meer zeggen over de «sjiitificatie» van de Ninivé-vlakte, door milities, gericht tegen christenen die nota bene ISIS overleefd hebben? Heeft u inmiddels wel concrete aanwijzingen van stelselmatige onderdrukking van christenen en systematische pogingen de demografie in door deze milities beheerste gebieden te veranderen?
Het kabinet blijft bezorgd over de situatie op de Ninivé-vlakte. Er zijn in heel Irak inmiddels 4,1 mln ontheemden teruggekeerd naar huis, waaronder 240.000 naar de Ninivé-vlakte. Er zijn nog 1,86 mln mensen die om uiteenlopende redenen niet haar huis zijn teruggekeerd, onder wie christenen en Yezidi’s afkomstig van de Ninivé-vlakte. Nederland blijft zich via stabilisatieprojecten inzetten om de terugkeer van deze groep alsnog mogelijk te maken. Noch het kabinet, noch de VN kan in dit geval berichten van systematische pogingen door milities om de demografie in deze gebieden te veranderen bevestigen.
Wat bent u bereid, in het licht van de hulp die Nederland aan Irak geeft, zowel civiel als militair, te doen om duidelijk stelling te nemen en druk op Irak uit te oefenen?
De Nederlandse steun aan Irak richt zich op het versterken van de stabiliteit in Irak en het duurzaam verslaan van ISIS. Hierbij richt de Nederlandse hulp zich ook op de meest kwetsbare groepen. Daarnaast vraagt Nederland actief aandacht voor de positie van kwetsbare minderheden bij de Iraakse autoriteiten en de VN, zoals ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak.
Bent u bereid het vertrek te eisen van de Shabak militie uit Bartella? Zo nee, waarom niet?
Irak staat voor een grote uitdaging nu de militaire strijd tegen ISIS voor het grootste gedeelte gestreden is en de status van de Popular Mobilisation Forces (PMF) verder verduidelijkt moet worden. Het kabinet bespreekt dit onderwerp met de Iraakse autoriteiten, waarbij ook gesproken wordt over het belang van het verbeteren van de positie van minderheden in Irak, inclusief hun veiligheid. Nederland dringt hierbij aan op inclusief bestuur en een inclusieve veiligheidssector. Ook tijdens mijn recente bezoek aan Irak heb ik dit benadrukt bij mijn gesprekspartners.
Bent u bereid de Iraakse autoriteiten om opheldering te vragen en hen te verzoeken op te treden tegen mensenrechtenschendingen door de veelal sjiitische milities?
Het kabinet maakt zich zorgen over de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen. De mensenrechtensituatie in Irak wordt actief opgebracht in contacten met de Iraakse autoriteiten, zoals onlangs tijdens mijn bezoek aan Irak.
Bent u bereid dit tevens in EU-, NAVO- en VN-verband te doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet brengt de positie van alle minderheden in Irak, waaronder christenen, ook onder de aandacht in multilaterale fora.
Hoe beoordeelt u de analyse van Open Doors4 over de zorgwekkende situatie van christenen in Irak? Bent u bereid in te gaan op:
Het kabinet hecht groot belang aan de vrijheid van religie en levensovertuiging en de mogelijkheid voor ieder individu zijn of haar religie of levensovertuiging in volledige vrijheid uit te oefenen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging vormt een prioriteit binnen het buitenlandse mensenrechtenbeleid van het kabinet. De positie van religieuze minderheden en iedereen in Irak die vervolgd wordt om religieuze redenen, baart het kabinet zorgen. Het kabinet bepleit dan ook bij de Iraakse autoriteiten dat zij de vrijheid van religie en levensovertuiging respecteren en de positie van kwetsbare minderheden verbeteren.
Bent u bereid onderzoek te bepleiten in VN-verband naar de onderdrukking, bedreiging en vervolging van christenen in Irak, alsmede andere kwetsbare minderheden, zoals yezidi’s? Zo nee, waarom niet? Wat bent u dan bereid te doen om dit te adresseren?
Het mandaat van de VN missie in Irak, UNAMI, beslaat onder andere het verbeteren van de mensenrechten situatie in Irak en het ondersteunen van het ter verantwoording brengen van mensenrechtenschenders. Daarnaast is onlangs een VN-onderzoeksteam naar de misdaden van ISIS in Irak opgericht. Nederland draagt 500.000 EUR bij aan dit onderzoeksteam, gericht op slachtofferondersteuning en getuigenbescherming. Het kabinet ziet geen reden om hiernaast nog een VN onderzoek te starten naar de vermeende onderdrukking, bedreiging en vervolging van kwetsbare minderheden in Irak. Het kabinet zal wel aandacht blijven vragen voor de positie van kwetsbare minderheden in Irak.
Eerdere signalen van misstanden bij interlandelijke adoptie |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke signalen heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid de afgelopen jaren ontvangen van geadopteerden of anderszins over mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties uit het verleden en de rol van de Nederlandse overheid daarbij?1
Mijn ministerie heeft de afgelopen jaren verschillende signalen van geadopteerden en hun belangenorganisaties ontvangen. Deze signalen zagen op mogelijke misstanden rondom interlandelijke adopties die in de jaren zeventig tot en met negentig hebben plaatsgevonden.
De landen waarover mijn ministerie signalen van mogelijke misstanden heeft ontvangen, zijn de vijf landen die ik genoemd heb in mijn brief aan uw Kamer d.d. 6 december jongstleden2, te weten: Brazilië, Colombia, Indonesië, Sri Lanka en Bangladesh. Het aangekondigde onafhankelijke onderzoek door een externe commissie zal zich primair op deze vijf landen richten.
Wat is uw reactie op de opmerking van Patrick Noordoven, die zegt: «Acht jaar heb ik staan bonzen op de deur van de staat. Jarenlang hoorde ik: er is geen informatie. Dus al het onderzoek heb ik zelf moeten verrichten. Nu weet ik: de informatie was er wél.»2
Vanaf 2011 heeft de heer Noordoven op verschillende momenten gecorrespondeerd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken over zijn illegale adoptie en het verlenen van consulaire bijstand bij het traceren van zijn familie. In 2015 heeft de toenmalige advocaat van de heer Noordoven met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over zijn zaak gecorrespondeerd. Bij beide ministeries is geen informatie over zijn zaak aangetroffen. Mijn ministerie heeft in 2014 een brief van de toenmalige advocaat van de heer Noordoven ontvangen. In de correspondentie van de heer Noordoven is destijds geen aanleiding gezien om de signalen van mogelijke misstanden nader te onderzoeken.
De zoektocht in de archieven van mijn ministerie naar aanleiding van het Wob-verzoek van de heer Noordoven leverde dusdanige aanwijzingen voor betrokkenheid van de Nederlandse overheid op dat die mij deden besluiten alsnog zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren. Met de kennis van nu betreur ik dat de signalen van de heer Noordoven niet eerder diepgravend zijn onderzocht. Ik heb de heer Noordoven uitgenodigd voor een gesprek.
Wat is uw reactie op een geadopteerde die als eerste reactie op het aangekondigde onderzoek laat weten: «Ik vind het jammer dat er totaal niet met ons wordt gecommuniceerd over de illegale adopties, ons niet serieus heeft genomen, terwijl het Ministerie alle informatie van ons heeft gekregen die voldoende aanleiding geeft om nader onderzoek te verrichten, en nu ineens hebben ze besloten om wel onderzoek te gaan doen»?3
In het afgelopen jaar zijn verschillende gesprekken gevoerd met (belangen)organisaties van geadopteerden waarin signalen over mogelijke misstanden naar voren zijn gekomen. Deze signalen zagen – anders dan de informatie van de heer Noordoven en de informatie die nu naar aanleiding van het Wob-verzoek uit de archieven naar voren is gekomen – niet op een actieve betrokkenheid van de Nederlandse overheid.
Ik zal in overleg met deze (belangen)organisaties alle ontvangen informatie ter beschikking stellen aan de commissie. Ook zal ik (belangen)organisaties van geadopteerden uitnodigen voor een gesprek over de op te richten commissie.
Waarom heeft u tot nu toe volgehouden dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld, terwijl er dus kennelijk al meerdere signalen bij het ministerie bekend waren?
In mijn brieven van 10 januari en 26 april 2018 heb ik aangegeven dat de primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige afstandsprocedure en de bijbehorende dossiervorming bij de zendende landen lag en ligt. In mijn brief van 6 december 2018 heb ik aan uw Kamer toegelicht dat mijn aanname hierbij was dat de Nederlandse overheid steeds zorgvuldig heeft gehandeld bij interlandelijke adopties in het verleden en dat de informatie die recent bij de behandeling van een Wob-verzoek naar illegale adopties uit Brazilië naar boven was gekomen, daar een ander licht op heeft geworpen. In tegenstelling tot wat mij tot dusver bekend was, bevat die informatie concrete aanwijzingen voor een mogelijke actieve betrokkenheid van één of meerdere aan de Nederlandse overheid verbonden personen bij illegale adopties uit Brazilië in de jaren zeventig en tachtig. Ook blijkt uit de stukken dat er mogelijk een verzoek is gedaan om deze betrokkenheid buiten beschouwing te laten bij een strafrechtelijk onderzoek. Die informatie is voor mij aanleiding om een externe commissie in te stellen die onafhankelijk onderzoek gaat uitvoeren naar interlandelijke adopties die in het verleden hebben plaatsgevonden.
Waarom waren er WOB-verzoeken voor nodig om hier achter te komen, waarom is het ministerie niet zelf actiever op zoek gegaan naar de waarheid van deze geschiedenis?
Zie antwoord vraag 2.
Wat betekent dit vanaf nu voor de hulp van de Nederlandse overheid bij de zoektocht van geadopteerden naar hun herkomst en eventuele financiële tegemoetkoming daarbij?
Ik heb de afgelopen periode diverse (belangen)organisaties van geadopteerden gesproken om te horen waar zij bij het zoeken naar hun herkomst tegenaan lopen en of, en zo ja, welke behoefte aan ondersteuning zij hebben. Ook heeft mijn ministerie met Fiom een brainstormsessie georganiseerd om samen met de (belangen)organisaties van geadopteerden, vergunninghouders en NGO’s te bekijken hoe de hulp aan interlandelijk geadopteerden die zoeken naar hun roots verbeterd kan worden.
Naast Fiom houden veel (belangen)organisaties van geadopteerden zich bezig met het zoeken naar roots en de begeleiding daarbij. Ik acht het van belang dat deze organisaties nauwer gaan samenwerken. Ik nodig de gevestigde organisaties en de (belangen)organisaties van geadopteerden uit om met een realistisch, gezamenlijk plan te komen voor een effectief en passend ondersteuningsaanbod in aanvulling op het huidige ondersteuningsaanbod.4 Dat plan kan zich richten op een bredere toegankelijkheid tot adoptiedossiers in Nederland en andere hulp bij zoekacties. Ik houd uw Kamer op de hoogte van dit plan.
De felle kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika |
|
Wybren van Haga (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de kritiek van de Europese Rekenkamer op het noodfonds voor Afrika van de Europese Unie (EU)?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de Europese Rekenkamer op het EU-noodfonds voor Afrika, in het bijzonder de opmerkingen over het gebrek aan focus, de zwakke implementatie en de beperkte mogelijkheid om resultaten te meten?2
De breedte van de EUTF doelstellingen is een resultaat van de diversiteit aan doelstellingen overeengekomen tussen Europese en Afrikaanse leiders op de Valletta migratietop van november 2015. Daar werden vijf pijlers3 geformuleerd die richtinggevend zijn voor te financieren programma’s uit het EUTF. Met de huidige inzichten zou de inzet van het EUTF zich minder moeten richten op grondoorzaken van armoede en instabiliteit die aanleiding zouden kunnen geven tot onder meer irreguliere migratie en meer op de andere Valletta pijlers, met name de aanpak van mensenhandel en mensensmokkel, bescherming en opvang in de regio, terugkeersamenwerking en re-integratie. Deze focus wordt ook al sinds de start van het trustfonds door Nederland bepleit.
Voor wat betreft de uitvoering van het EUTF doet de Rekenkamer een serie aanbevelingen om de selectie van programma’s beter te laten verlopen en de uitvoering sneller te laten starten. Het kabinet zal er bij de Europese Commissie op aandringen dat deze aanbevelingen zo goed als mogelijk worden toegepast.
Inmiddels is er een monitoringssysteem voor alle drie de geografische EUTF «luiken» (Sahel en Tsjaadmeer, Hoorn van Afrika en Noord-Afrika) opgericht en in 2019 zal het EUTF worden geëvalueerd.
Kunt u zich herinneren dat diverse deskundigen twee jaar geleden verklaarden dat het noodfonds alleen effectief kan zijn als ook de Afrikaanse landen zelf hun eigen migratiebeleid aanscherpen?3 Wordt daar op dit moment – al dan niet met het noodfonds als drukmiddel – over gesproken?
De EU spreekt regelmatig met Afrikaanse partnerlanden over migratiesamenwerking, vaak als onderdeel van een bredere politieke dialoog, waaraan ook lidstaten deelnemen. We zien in verschillende landen verbeteringen in het nationale migratiebeleid en ook is de irreguliere migratie richting Europa afgenomen. Zo zijn in Niger beleidswijzigingen doorgevoerd en worden wetten tegen mensenhandel en mensensmokkel beter nageleefd. In landen als Ethiopië en Oeganda zien we verbetering van de opvang van vluchtelingen en ontheemden. In alle drie deze voorbeelden worden nationale programma’s die deze beleidsverbetering ondersteunen, mede gesteund via het EUTF.
Welke zichtbare resultaten, in het bijzonder op het tegengaan van irreguliere migratie, hebben de bestedingen reeds opgeleverd? Welke resultaten verwacht u de komende tijd te zien?
De Europese Commissie heeft een aantal zichtbare resultaten gepresenteerd van EUTF-programma’s. Naast de vaststelling dat de irreguliere migratiestroom naar Europa en door bepaalde transitlanden (Niger, Libië) fors is afgenomen, is met EUTF steun aan 86.000 migranten en vluchtelingen bescherming geboden, zijn 38.000 migranten vrijwillig teruggekeerd vanuit transitlanden naar hun landen van herkomst, zijn 137 personen gearresteerd op verdenking van mensensmokkel/handel en zijn 23 mensensmokkelnetwerken opgerold. Met EUTF steun zijn tevens meer dan 4.000 banen gecreëerd en meer dan 2.000 lokale MKB bedrijven gesteund. Het hierboven genoemde EUTF-monitoringsysteem zal de komende tijd ingezet worden om meer resultaten in kaart te brengen en ook zal de evaluatie in 2019 hier verdere inzichten over geven.
Welke financiële bijdrage heeft Nederland tot nu toe geleverd aan het EU-noodfonds voor Afrika?
Het grootste deel van het EUTF bestaat uit overhevelingen vanuit andere EU-instrumenten, zoals de reserve van het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF), het Ontwikkelingssamenwerkingsinstrument (DCI) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), in totaal ca. EUR 3,7 miljard. De rest, ca. EUR 450 mln., betreft bilaterale bijdragen van EU-lidstaten en andere donoren. Sinds 2015 heeft Nederland EUR 26,4 mln. aan bilaterale bijdragen aan het EUTF gecommitteerd, onder meer voor projecten gericht op vrijwillige terugkeer en herintegratie vanuit transitlanden in Noord-Afrika en voor opvang van vluchtelingen in de Hoorn van Afrika. Deze bijdragen zijn afkomstig uit de BHOS-begroting.
Klopt het dat een deel van de middelen uit het fonds wordt geïnvesteerd in duurzame energie, infrastructuur en bedrijven? Op welke wijze zorgt u ervoor dat, in het kader van de hulp- en handelsagenda, ook Nederlandse bedrijven betrokken worden bij de uitvoering?
Een deel van de fondsen wordt uitgegeven aan duurzame energie, infrastructuur en ondersteuning van lokale bedrijven in landen van opvang, transit en herkomst indien dit bijdraagt aan de doelstellingen in het kader van de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie dan wel verbeterde opvang in de regio.
Het bedrijfsleven kan geen directe aanspraak maken op fondsen vanuit het EUTF. Waar Nederlandse organisaties kunnen worden betrokken bij de uitvoering van programma’s gefinancierd uit het EUTF, wordt dit gestimuleerd. Zo is SNV in Mali betrokken in een consortium dat zich richt op werkgelegenheid.
Hoe garandeert u complementariteit van de bestedingen via dit EU-noodfonds ten opzichte van Nederlandse (bilaterale) inspanningen met dezelfde doelstellingen? Op welke wijze worden doublures concreet voorkomen?
Bij de ontwikkeling van EUTF programma’s in een partnerland vindt overleg en afstemming plaats tussen de EU-vertegenwoordiging en de individuele EU ambassades ter plaatse. Individuele EU-lidstaten kunnen eenzelfde doelstelling nastreven waarbij de uitvoering gecoördineerd plaatsvindt. Ter illustratie: ten aanzien van werkgelegenheid en economische groei kan het ene land zich richten op verbetering van de regelgeving en het andere land op een specifieke sector. Uitgangspunten zijn complementariteit, efficiëntie en effectiviteit.
de rechtsstatelijke aspecten van de machtigingsbepaling van de Verzamelwet Brexitwet (Kamerstuk 35084) |
|
Renske Leijten , Jan de Graaf (CDA), Vicky Maeijer (PVV), Lodewijk Asscher (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Farid Azarkan (DENK), Roelof Bisschop (SGP), Lammert van Raan (PvdD), Thierry Baudet (FVD), Kees Verhoeven (D66), Martin van Rooijen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de factsheets «Verzamelwet Brexit» van professor dr. Wim Voermans en professor mr. Roel de Lange en hun toelichting in de Tweede Kamer bij de hoorzitting over de Verzamelwet Brexit op 5 december jl?
Ja.
Kunt u reageren op het standpunt van deze hoogleraren dat door middel van artikel X van de Verzamelwet Brexit het kernbeginsel van het primaat van de wetgever aan de kant geschoven wordt doordat ministers een heel ruime bevoegdheid krijgen om algemeen verbindende voorschriften vast te stellen en daarmee ook van bestaande – zelfs hogere regels – af kunnen wijken zonder dat het gehele kabinet, het parlement of de Raad van State daar vooraf iets over te zeggen heeft?
Wij delen deze opvatting niet.
Het is een sinds jaar en dag erkend beginsel in het staatsrecht dat het in bijzondere situaties noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om af te wijken van de normale regelgevings- en besluitvormingsprocedures, teneinde de overheid in staat te stellen maatregelen te kunnen treffen met de inhoud en spoed die die bijzondere situatie vereist. Dit beginsel is weerspiegeld in voorzieningen die daartoe in een aantal wetten zijn opgenomen en heeft ook zijn neerslag gevonden in aanwijzing 2.31 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.1
Het legaliteitsbeginsel eist dat elk handelen van de overheid, ook in dergelijke bijzondere situaties, op een wettelijke basis berust.
Normaliter wordt dat gerealiseerd doordat vooraf een nauwkeurige inschatting valt te maken welke maatregelen nodig (kunnen) zijn om een bepaald onderwerp te kunnen regelen. Op grond van die analyse wordt dan een concrete voorziening opgenomen in de wettekst die maatregelen mogelijk maakt binnen het kader van de desbetreffende wet. Daarbij valt te denken aan vrijstellings- of ontheffingsmogelijkheden, aan de mogelijkheid om bij lagere regelgeving nadere eisen te stellen omtrent een door die wet geregeld onderwerp, of aan de constructie dat rechtstreeks een bepaalde uitvoeringsbevoegdheid wordt toegekend aan een bestuursorgaan om de besluiten te kunnen nemen die noodzakelijk en redelijk worden geacht.
In bepaalde gevallen is echter voorspelbaar dat niet bij voorbaat alle situaties zijn overzien, hetgeen zich met name voordoet bij grote stelselwijzigingen.
Voor dergelijke gevallen is in het verleden regelmatig door het parlement aanvaard dat ten behoeve van de transitiefase een ruimere delegatiegrondslag met tijdelijke werking wordt opgenomen in de desbetreffende wetgeving.2
Wij zien de Brexit ook als zo’n grote stelselwijziging. Kenmerkend van de Brexit, in het bijzonder een Brexit zonder terugtrekkingsakkoord, is dat daardoor op abrupte wijze een einde komt aan de verregaande juridische en feitelijke vervlechting van het VK en de EU op allerlei terreinen. Daarbij doet zich (anders dan bijvoorbeeld het geval was bij de opheffing van het land Nederlandse Antillen) nog de complicatie voor dat nog onvoldoende duidelijkheid bestaat over de juridische relatie met het VK na 29 maart 2019.
De door de hoogleraren gemaakte vergelijking met de algemene regeling van het staatsnoodrecht in met name de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden vertroebelt naar onze mening de discussie. In het geval van het staatsnoodrecht is veelal wel in abstracto voorzien welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn maar is tevens geoordeeld dat het wenselijk is die bevoegdheid niet al bij voorbaat toe te kennen vanwege de mogelijke ingrijpendheid daarvan. In dergelijke gevallen worden meestal procedurele en inhoudelijke drempels opgeworpen die genomen moet worden voordat de bevoegdheden toegepast kunnen worden.
Het valt niet in te zien hoe artikel X van het wetsvoorstel in deze categorie valt te scharen. Artikel X is immers beperkt tot maatregelen die nodig zijn met het oog op een goed verloop van de terugtrekking van het VK, en is in de tijd beperkt tot één jaar na de datum van terugtrekking. Verder geldt dat, voor zover een maatregel aangemerkt zou moeten worden als afwijking van het bepaalde bij of krachtens de wet, nog moet voldaan zijn aan de aanvullende voorwaarde dat ófwel sprake moet zijn van de noodzaak van een goede tenuitvoerlegging van een bindende EU-rechtshandeling, ófwel van de noodzaak om onaanvaardbare gevolgen van deze terugtrekking te voorkomen.
Anders dan de op de hoorzitting gemaakte vergelijking met de algemene machtigingsbepalingen in landen als Brazilië, Spanje en Italië suggereert, betreft dit dus niet een abstracte, in tijd en omvang onbepaalde en structureel bedoelde voorziening, maar een concrete voorziening voor een beperkt tijdvak met een specifiek doel. Een toepasselijker vergelijking lijkt ons daarom te vinden in de Britse European Union (Withdrawal) Act 2018. Sectie 23 van die wet3 geeft ministers de bevoegdheid om gedurende een periode van 10 jaar passende voorzieningen te treffen ten vervolge op die wet, waaronder het wijzigen of intrekken van primaire en secundaire regelgeving. Naar onze mening ondersteunt dit de ook door ons bereikte conclusie dat een zorgvuldige voorbereiding vraagt om een dergelijke vangnetbepaling.
Verder wijzen wij erop dat ook de geraadpleegde hoogleraren erkennen dat de Brexit het noodzakelijk kan maken een bijzondere procedure te volgen om maatregelen te kunnen treffen. Zij zoeken de oplossing echter in andere richtingen dan het kabinet heeft gedaan. De door hun gepresenteerde alternatieven zijn naar onze mening echter praktisch onvoldoende werkbaar en vanuit staatsrechtelijk oogpunt niet zonder meer te prefereren.
Zo biedt de geopperde mogelijkheid om afwijkingen van de wet enkel bij amvb en niet bij ministeriële regeling te laten geschieden geen soelaas voor het gestelde gebrek van onvoldoende parlementaire betrokkenheid. Het voor dat gebrek opgevoerde vangnet, het voorzien in een voorhangprocedure, zou de mogelijkheid van de regering om direct te kunnen handelen illusoir maken.
Overigens benadrukken wij dat een maatregel in afwijking van een bestaand wettelijk voorschrift in beginsel enkel door middel van een algemene maatregel van bestuur gerealiseerd kan worden. Artikel X staat slechts toe dit bij ministeriële regeling te doen indien de spoedeisendheid van de maatregel dit noodzakelijk maakt. Daarbij moet gedacht worden aan voorzieningen die onmiddellijk gerealiseerd en gehandhaafd moeten worden, en waarin een regeling bij wet of amvb geen adequaat middel zou zijn (zelfs niet wanneer aan zo’n wet of amvb terugwerkende kracht zou worden toegekend).
Een ander ter sprake gebracht alternatief betrof het tot stand brengen van wetgeving langs de gewone procedure en daaraan dan terugwerkende kracht te geven. Dit gaat echter voorbij aan het feit dat daarmee in de praktijk geen bezwarende maatregelen getroffen zullen kunnen worden (en in rechte kunnen worden staande gehouden) in het tijdvak voorafgaand aan de formele vaststelling en inwerkingtreding van zo’n wetsvoorstel. Bovendien doet het geen recht aan onze intentie om bij onverwacht opgekomen problemen in de fase direct na een Brexit zo snel mogelijk rechtszekerheid te bieden over wat geldt. Het is immers niet gegeven dat het parlement met de voorgelegde maatregel zal instemmen, zodat een burger of bedrijf, maar ook een bestuursorgaan dat voor de vraag staat hoe te handelen, pas zekerheid heeft over een gepresenteerde regeling wanneer die regeling is vastgesteld en in werking is getreden.
Verder is nog de mogelijkheid genoemd om gebruik te maken van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de daaronder geschaarde noodwetten. Deze oplossing is echter formeel onmogelijk. Daarvoor zou het uitroepen van een (beperkte) noodtoestand vereist zijn (hetgeen overigens ook zonder voorafgaande betrokkenheid van het parlement zou moeten geschieden) maar dat is slechts mogelijk ter handhaving van de uitwendige of inwendige veiligheid van het land.4 Optreden ter voorkoming van menselijk of dierlijk leed, of ter beperking van economische schade is niet mogelijk langs deze weg.
Het zal overigens duidelijk zijn dat wij deze optie ook niet proportioneel vinden in het licht van de in redelijkheid te verwachten ernst en aard van de eventuele problemen en de daarvoor te realiseren oplossingen.
Deelt u de mening dat, zoals artikel X van de Verzamelwet Brexit beoogt, het door het parlement achteraf meepraten over wetgeving – die ziet op fundamentele onderwerpen- die al is vastgesteld, niet voldoet aan de eisen die het primaat van de wetgever stelt?
Nee. Het primaat van de wetgever vereist niet dat het parlement rechtstreeks dient te worden betrokken bij alle onderdelen van een regeling. Wel is vereist dat de (formele) wet ten minste de hoofdelementen van de regeling dient te betreffen. Delegatie van regelgevende bevoegdheden en de toekenning van bestuursbevoegdheden worden als zodanig wel als hoofdelement gezien. In het normale geval zou daarom bij een ontbrekende wettelijke grondslag voor een beoogde maatregel aanpassing van de hogere wet- of regelgeving ter hand worden genomen om alsnog in die grondslag te voorzien.
Kenmerkend voor de situatie rond de Brexit is dat enerzijds onzekerheid bij alle betrokkenen bestaat of volledig overzien is welke maatregelen mogelijk noodzakelijk zijn, en of daarvoor een grondslag valt aan te wijzen in de bestaande regelgeving. Verder is denkbaar dat maatregelen dusdanig spoedeisend zijn dat het totstandbrengen van een formele (wijzigings)wet of zelfs een algemene maatregel van bestuur onvoldoende tijdig kan geschieden.
Daarbij kan de noodzaak tot afwijken van bestaande wet- en regelgeving zich doen voelen wanneer een bepaalde maatregel noodzakelijk wordt geacht, maar de regelgeving die mogelijkheid niet biedt. Dat kan een gevolg zijn van een weloverwogen keuze ten tijde van de vaststelling om zo’n maatregel niet toe te staan, maar aannemelijker achten wij dat de noodzaak om die maatregel te kunnen treffen simpelweg niet was voorzien. Om dit mogelijke verzuim weg te nemen beoogt artikel X, derde lid een alternatieve tijdelijke wettelijke basis te bieden.
Het is echter niet gezegd dat de op basis van dit artikellid te treffen maatregelen op zichzelf raken aan fundamentele onderwerpen, zoals de vraag lijkt te veronderstellen. Wij achten het aannemelijk dat het hoogstens maatregelen zal betreffen die naar de inhoud bezien niet onverenigbaar zijn met het stelsel van de bestaande wetgeving, maar simpelweg niet voorzien waren ten tijde van het vaststellen daarvan. Zoals ook blijkt uit de eerder aangehaalde voorbeelden is het tot op heden niet de interpretatie van de wetgever geweest dat delegatie van regelgevende bevoegdheid voor dergelijke gevallen onaanvaardbaar zou zijn vanuit het beginsel van het primaat van de wetgever.
Ook de Afdeling advisering van de Raad van State kwam tot het oordeel dat de uitzonderlijke situatie van de Brexit een rechtvaardiging kon vormen voor het voorgestelde artikel X. De Afdeling onderschreef dat het onvoorspelbare karakter van het onderhandelingsproces over de Brexit en de uitkomsten daarvan onconventionele maatregelen noodzakelijk maken. Wel adviseerde de Afdeling in het voorgestelde artikel X een aantal concreet geformuleerde nadere aanscherpingen aan te brengen. Deze voorgestelde aanpassingen zijn alle overgenomen in het voorstel zoals het is ingediend.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar, 2.23) voorschrijft dat delegatie van regelgevende bevoegdheid zo nauwkeurig en concreet mogelijk wordt begrensd? Deelt u de mening dat dit in artikel X Verzamelwet Brexit niet het geval is?
Wij zijn van mening dat artikel X aan de eisen van Ar 2.23 voldoet omdat de delegatiegrondslag zo nauwkeurig en concreet is omschreven als in de gegeven situatie mogelijk is. Blijkens de toelichting op de aangehaalde aanwijzing moet de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid worden gerealiseerd door het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.
Het bijzondere van het voorgestelde artikel X is dat daarin geen beperking van de te regelen onderwerpen is opgenomen, maar dit is naar onze mening een onvermijdelijke consequentie van de uitzonderlijke situatie die de Brexit nu eenmaal oplevert.
Zoals hiervoor onder vraag 2 aangegeven heeft ook het VK het wenselijk gevonden een soortgelijke voorziening te treffen.
Bent u bereid met een nota van wijziging te komen waarin u fatsoenlijke rechtsstatelijke aspecten in artikel X introduceert, waarbij alleen de afwijkingsbevoegdheid in een vooraf nauwkeurig omschreven noodsituatie kan worden gebruikt en er controle is door het gehele kabinet (dus geen ministeriële regeling), de Raad van State en het parlement?
In de voorgaande antwoorden hebben wij aangegeven waarom wij van mening zijn dat artikel X wel de toets der kritiek kan doorstaan.
Wij zullen op basis van de zienswijze van de Kamer en verdere reacties uit de samenleving welwillend bezien of een nota van wijziging aangewezen is.
Bent u bereid deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over Europese wapens in handen van jihadisten in Jemen?1 Hoe verklaart u dat Europese wapens die aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten zijn geleverd op grote schaal in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn?
Ja, met die berichten ben ik bekend. Het kabinet beschikt niet over eigen informatie die bevestigt dat jihadisten in Jemen met Europese wapens vechten. Het valt echter niet uit te sluiten dat deze wapens daar terecht komen.
Nederland hanteert zelf een zeer restrictief wapenexportbeleid ten aanzien van wapens die kunnen worden ingezet in het conflict in Jemen.
Klopt het dat Europese exportcriteria stellen dat wapens niet geleverd moeten worden als het risico bestaat dat deze goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen? Zo nee, waarom niet?
Criterium 7 van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport verplicht lidstaten te overwegen of er een risico bestaat dat de goederen of technologie bij terroristische organisaties of individuele terroristen terechtkomen. Hiermee wordt rekening gehouden bij het beoordelen van de impact op het ontvangende land van de uit te voeren militaire goederen of technologie en van het risico dat deze goederen of technologie een andere, ongewenste eindgebruiker of een ander ongewenst eindgebruik krijgen.
Bent u bereid in EU-verband te pleiten voor onafhankelijk onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop aan Saudi-Arabië en de Verenigde Arabische Emiraten geleverde wapens in handen van jihadisten in Jemen terechtgekomen zijn? Zo nee, waarom niet?
VN-Veiligheidsraadresolutie 2402 van 26 februari 2018 verlengde het wapenembargo tegen individuen in Jemen. Alle meldingen van schendingen van dit wapenembargo worden onderzocht door het Panel of Experts voor Jemen, onder toezicht van het VN-sanctiecomité. Schendingen van het wapenembargo tegen ISIS en Al Qaida worden op grond van Veiligheidsraadresoluties 1526 en 2253 door het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team onderzocht. Nederland zal beiden instanties op de berichtgeving attenderen.
Politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken |
|
Salima Belhaj (D66), John Kerstens (PvdA), Monica den Boer (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Uit de raad door Defensie: Roosendaler Raggers (D66) vecht voor «politiek verlof» voor militairen»?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke gronden raadsleden tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over kunnen dragen of op verlof gaan, zonder afstand te hoeven doen van hun zetel?
Er bestaat een vervangingsmogelijkheid voor volksvertegenwoordigers bij ziekte en zwangerschap/bevalling.
Kunnen militairen politiek verlof krijgen voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden ten behoeve van deze colleges? Geld dit ook voor militairen die eventueel worden uitgezonden op een missie in het buitenland?
Op militairen is de Militaire Ambtenarenwet 1931 van toepassing. Deze wet voorziet in een buitengewoon verlof voor militairen die in een publiekrechtelijk college zijn benoemd of verkozen. Bepaald is dat indien de functie in het publiekrechtelijk college, gezien de omvang van de daaruit voortvloeiende werkzaamheden, niet gelijktijdig met het werk als militair kan worden vervuld, de militair op non-activiteit wordt gesteld. Als de functie wel gelijktijdig kan worden vervuld en non-activiteit niet nodig is, wordt de betrokken militair buitengewoon verlof verleend voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van het publiekrechtelijk college en voor het verrichten van daaruit voortvloeiende werkzaamheden.
Voor militairen die als raads- of statenlid zijn gekozen, betekenen de bepalingen in de Militaire Ambtenarenwet dat aan hen buitengewoon verlof wordt verleend voor de vergaderingen van de gemeenteraad of provinciale staten. Door de tijd die raads- en statenleden gemiddeld kwijt zijn aan hun politieke functie heeft dit buitengewoon verlof tot gevolg dat de betrokken militair in beginsel niet beschikbaar is voor uitzending voor zover de dienst dit toelaat. Het zal niet vaak voorkomen dat een volksvertegenwoordiger als militair wordt uitgezonden in het kader van een vredesmissie. Luitenant-kolonel Raggers heeft zich vrijwillig aangemeld om op uitzending te gaan. Vervolgens heeft hij aangegeven dat er geen belemmeringen waren en is hij opgeroepen om op uitzending te gaan.
Is het waar dat de Kieswet gemeenteraadsleden alleen de mogelijkheid biedt om tijdelijk hun zetel in de gemeenteraad over te dragen wanneer er sprake is van zwangerschap of ziekte? Zo nee, op welke gronden kunnen raadsleden nog meer tijdelijk hun zetel overdragen?
De Grondwet en de Kieswet bieden inderdaad uitsluitend bij zwangerschap/bevalling en ziekte een vervangingsmogelijkheid.
Acht u het wenselijk dat gemeenteraadsleden tijdelijk afstand kunnen doen van hun zetel om zo aan andere beroepsverlichtingen te voldoen (bijvoorbeeld militaire missies in het buitenland)?
Om op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen en een vervangingsmogelijkheid te introduceren, is voor volksvertegenwoordigers wijziging van de Grondwet en de Kieswet noodzakelijk. De artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet en artikel X10 van de Kieswet voorzien op dit moment alleen in de mogelijkheid van tijdelijke vervanging wegens zwangerschap en bevalling en ziekte. Alleen een aanpassing van de Kieswet volstaat niet.
In 2007 heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen.2 De motie vroeg de regering te voorzien in tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers die als militair door de Nederlandse regering worden uitgezonden in het kader van vredesmissies. In reactie op de motie gaf de regering aan3 dat in oktober 2006 een regeling in werking was getreden die ziet op de tijdelijke vervanging van volksvertegenwoordigers bij zwangerschap, bevalling en ziekte. Bij de voorbereidende wetsbehandelingen is ook aan de orde geweest of naast bevalling en zwangerschap niet meerdere vervangingsgronden zouden moeten worden opgenomen. De vraag was of de regeling bijvoorbeeld niet ook zou moeten gelden voor volksvertegenwoordigers die een kind adopteren, voor ouderschapsverlof, voor langdurige ziekte of voor verblijf in het buitenland. De regering is in de uiteindelijke regeling tegemoet gekomen aan het destijds aangevoerde bezwaar dat het vorige voorstel te beperkt was. Gekozen is voor een uitbreiding van de mogelijkheid tot tijdelijke vervanging wegens langdurige ziekte.
Artikel X 10 van de Kieswet is de uitwerking van de artikelen 57a en 129, derde lid, van de Grondwet waarin het mogelijk is gemaakt om uitsluitend bij ziekte of zwangerschap en bevalling tijdelijk ontslag te nemen als volksvertegenwoordiger en een vervanger te benoemen. Het is voor een volksvertegenwoordiger niet mogelijk om in andere gevallen gebruik te maken van artikel X 10 van de Kieswet. Aan een eventuele wijziging van artikel X 10 van de Kieswet, zou eerst een wijziging van de Grondwet vooraf moeten gaan.
In de eerste lezing van de Grondwetsherziening heeft de regering het standpunt verwoord dat de regeling, naast zwangerschap, tevens een vervangingsmogelijkheid wegens ziekte diende te omvatten, maar dat – ook gelet op het bijzondere van het ambt van volksvertegenwoordiger – verdere verruimingen niet aangewezen waren. Het persoonlijke karakter van het ambt stelt beperkingen aan de mogelijkheid van vervanging, zo stelde de regering.4 In de behandeling in de Eerste Kamer is dat door de regering verder toegespitst: «De fysieke onmogelijkheid vormt tegelijkertijd een afgrenzing ten opzichte van andere, door sommigen gewenste redenen om tot een vervangingsregeling over te gaan, bijvoorbeeld het adoptieverlof of het ouderschapsverlof. De regering beperkt het tot de fysieke onmogelijkheid die iemand ondervindt om zijn functie te kunnen uitoefenen.»5
Een uitbreiding van de vervangingsmogelijkheid bij buitenlandse missies van militairen vereist dus een wijziging van de Grondwet. Dat roept dan opnieuw de vraag op naar de reikwijdte van de vervangingsregeling. Het kabinet heeft uiteraard grote waardering voor de militairen die voor vredesmissies worden uitgezonden en in vaak moeilijke omstandigheden hun werk verrichten. Daarmee is echter nog niet gezegd dat voor deze specifieke gevallen van verblijf in het buitenland een grondwettelijke voorziening tot vervanging als volksvertegenwoordiger dient te worden getroffen. De vraag is hoe deze vervangingsgrond zich zou verhouden tot de gevallen waarover in het verleden is beraadslaagd en tot andere gevallen die zich mogelijk in de toekomst zullen voordoen en tot discussie leiden. Gelet op het bovenstaande ben ik niet overtuigd van de noodzaak de Grondwet op dit punt aan te passen voor de sporadische gevallen dat een Kamer-, staten- of raadslid er zelf voor kiest om te worden uitgezonden voor een vredesmissie of dat de belangen van de dienst vorderen dat het verlof niet wordt verleend.
Zijn er aanpassingen in de wet nodig om raadsleden op andere gronden dan zwangerschap of ziekte tijdelijk verlof te verlenen zonder dat zij afstand hoeven te doen van hun zetel? Zo ja welke? Wat is uw appreciatie in deze?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe verhouden de Regeling verlof voor militaire ambtenaren2 en artikel 12c Militaire Ambtenarenwet 19313 zich tot artikel X 10 van de Kieswet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië’ |
|
André Bosman (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rusland: buitenlandse marineschepen niet meer zomaar langs kust Siberië»?1
Ja.
Klopt het dat de Russische autoriteiten vanaf nu wensen te worden ingelicht alvorens buitenlandse (marine)schepen gebruik willen maken van de Noordelijke Zeeroute?
Mikhail Mizintsev, Hoofd Nationaal Defensie Centrum van het Russische Ministerie van Defensie, deed tijdens een bijeenkomst voor Russische ambtenaren de uitspraak dat vanaf 2019 een meldingsplicht zou gaan gelden voor buitenlandse marineschepen die willen varen over de Noordelijke Zeeroute.
Over de precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niets bekend.
Klopt het dat het (ook) internationale wateren betreft? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich dan tot het zeerecht?
De precieze inhoud en reikwijdte van de (mogelijk voorgenomen) maatregel is niet bekend. Om die reden is het ook niet mogelijk om aan te geven hoe een dergelijk voorstel zich tot het internationaal recht van de zee zou verhouden.
In algemene zin geldt dat op basis van het internationaal recht van de zee buitenlandse marineschepen recht hebben op onschuldige doorvaart in de territoriale zee en vrijheid van navigatie in de exclusieve economische zone. Het vereisen van voorafgaande notificatie in deze zeegebieden zou in strijd zijn met het recht op onschuldige doorvaart en de vrijheid van navigatie. In de binnenwateren van Rusland mag voorafgaande notificatie wel worden vereist.
Deelt u de zorg dat dergelijke claims de internationale handel, stabiliteit en mogelijk ook de wetenschap – nu en in de toekomst – kunnen schaden?
Daar de precieze inhoud van de (mogelijk voorgenomen) maatregel niet bekend is, kan het kabinet niet in een appreciatie voorzien. Wel is het kabinet van mening dat het internationaal recht van de zee moet worden nageleefd en er geen onnodige beperkingen moeten worden opgelegd aan de zeevaart. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft dat beginsel ook onderstreept tijdens de NAVO-ministeriële bijeenkomst (4–5 december jl.) en de OVSE-ministeriële bijeenkomst van 6 december jl.
Kunt u zich de oproep van het lid Becker inzake het herijken van de Arctische strategie in 2019 herinneren?2 Zo ja, kunt u al inschatten wanneer de Kamer deze strategie, of de herijking van de vorige, kan verwachten?
Ja. Ik bevestig hierbij mijn toezegging dat er een update van het veiligheidsdeel van de Nederlandse Polaire Strategie 2016–2020 komt. Daarin zal ik ingaan op de veiligheidsrisico’s rond het Noordpoolgebied en wat dit betekent voor verbindingen die onze veiligheid en welvaart genereren (flow security). Want voedsel, grondstoffen, andere goederen en ook diensten moeten ongestoord kunnen worden ingevoerd en uitgevoerd.
Deze update zal u medio 2019 in de vorm van een Kamerbrief worden toegestuurd. In 2020 volgt een geheel geactualiseerde Polaire Strategie 2021–2025.
Hebt u tevens kennisgenomen van de diverse berichten over toegenomen Russische onderzeebootactiviteit3, de (voorbereiding van) plaatsing van Russische raketsystemen4 en de bouw van een nieuwe militaire basis5 in de Arctische regio? Zo ja, hoe beoordeelt u deze berichten? Deelt u de zorgen over deze militaire activiteit, in het bijzonder gezien de recente berichtgeving over Russische provocatie van Nederlandse en Britse mariniers in de regio, zoals recent beschreven door de commandant van het Korps Mariniers?6
Het kabinet heeft hiervan kennisgenomen. Zoals ook in de Kamerbrief van 19 oktober jongstleden (kamerstuknummer 33 694-22) staat vermeld, is er sprake van een veranderende veiligheidsomgeving. De uitbreiding van de Russische militaire activiteiten in diverse regio’s en de plaatsing van Russische raketsystemen aan de grenzen van de NAVO zijn enkele voorbeelden van deze toegenomen Russische assertiviteit. Ten aanzien van de voornemens van het kabinet aangaande de versterking van de NAVO verwijs ik u naar het «Nationaal Plan Defensie-uitgaven ten behoeve van de NAVO» dat u op vrijdag 14 december jl. toeging.
Het kabinet houdt de militaire opbouw van de Russische Federatie nauwlettend in de gaten, maar blijft zich tegelijkertijd inspannen om de dialoog met Rusland gaande te houden, zowel via bilaterale diplomatieke kanalen als via de EU en de NAVO. Het kabinet heeft daarbij speciale aandacht voor het voorkomen van misverstanden, incidenten en spanningen, die kunnen voortkomen uit bewuste of onbewuste provocaties.
Bent u bereid in de nieuwe Arctische strategie in te gaan op de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio, de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute, de maatregelen die worden getroffen om stabiliteit in deze regio te garanderen en hoe de Nederlandse strategie zich verhoudt tot de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds?
De nieuwe arctische strategie zal ook de recente geopolitieke ontwikkelingen in de regio en de betekenis van de toegang tot de Noordelijke Zeeroute adresseren waarbij de Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS) en de Defensienota enerzijds en de diverse relevante strategieën van onze bondgenoten anderzijds mede in beschouwing worden genomen.