De nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong |
|
Sven Koopmans (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe veiligheidswet die de autoriteiten in Beijing opgelegd hebben aan Hong Kong, en de draconische uitvoering die hier al meteen op de eerste dag aan is gegeven?
Ja, ik ben bekend met de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong op 30 juni 2020, en met het feit dat er reeds personen zijn aangehouden op verdenking van overtreding van deze wet.
Deelt u de mening dat dit een ernstige aantasting is van de vrijheden van de lokale bevolking en ook een gevaar is voor de Nederlandse en andere inwoners en bezoekers van Hong Kong?
De EU heeft mede namens Nederland op 1 juli 2020 ernstige zorgen uitgesproken over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong.1 Ook heeft de EU op 28 juli 2020 Raadsconclusies gepubliceerd waarin deze zorgen eveneens zijn verwoord, en waarin een gecoördineerd pakket responsmaatregelen werd aangekondigd.2
Het kabinet is van mening dat Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het One Country, Two Systems-model, waarvan onafhankelijke rechtspraak en fundamentele vrijheden deel uitmaken, gerespecteerd dient te worden. De inhoud van de wet, maar ook de wijze waarop China’s Nationale Volkscongres deze heeft ingevoerd, roept de vraag op in hoeverre Hongkongs hoge mate van autonomie binnen het genoemde model stand kan houden. Dat is een zorgelijke ontwikkeling – niet alleen voor de burgers van Hongkong, maar ook voor het zakenleven dat in Hongkong is gevestigd, voor wie de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak en de vrije toegang tot informatie belangrijk zijn. Diezelfde waarden zijn bovendien belangrijke fundamenten van het succes van Hongkong als samenleving en als financieel-economisch centrum. Een wezenlijke aantasting van die waarden kan zodoende zowel de burgerlijke als de economische vrijheden negatief beïnvloeden.
Welke gevolgen heeft deze wet alsook de kennelijke, al dan niet op wetten gebaseerde, praktische dominantie van Beijing over de justitiële keten in Hong Kong?
De wet heeft als gevolg dat de vrijheid van meningsuiting in Hongkong wordt beperkt waar het kritiek op (het beleid van) de Chinese regering betreft. Ook krijgen Chinese veiligheidsdiensten meer bevoegdheden in Hongkong, en heeft de rechter in Hongkong niet in alle gevallen het laatste woord bij zaken die op basis van deze wet worden aangebracht. Dit zijn stuk voor stuk zaken die afbreuk doen aan de rechtsstaat in Hongkong. In hoeverre dit ook betekent dat de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht in Hongkong worden aangetast voor zaken die niet op het terrein van de nationale veiligheid liggen, zal de praktijk moeten uitwijzen.
Deelt u de mening dat het nodig is het uitleveringsverdrag tussen Nederland en Hong Kong dringend te heroverwegen?
Direct na het aannemen van de genoemde Raadsconclusies is het kabinet begonnen met een inventarisatie van de juridische mogelijkheden tot en mogelijke consequenties van opschorting van het bilaterale uitleveringsverdrag3 met Hongkong. Ook is nauw contact gezocht met de andere EU-Lidstaten die evenals Nederland een bilateraal uitleveringsverdrag met Hongkong hebben.
Indien een verzoek tot uitlevering zou worden gedaan waaraan feiten ten grondslag worden gelegd die moeten worden aangemerkt als feiten van politieke aard, dan bieden zowel het verdrag met Hongkong als de Uitleveringswet de mogelijkheid de uitlevering te weigeren. Een eerste inventarisatie heeft geleerd dat het tussen Nederland en Hongkong geldende uitleveringsverdrag in de praktijk nauwelijks wordt toegepast. In de afgelopen 20 jaar werden geen uitleveringsverzoeken uit Hongkong geregistreerd.
Duitsland heeft inmiddels het uitleveringsverdrag met Hongkong opgeschort, en Frankrijk heeft aangegeven het eerder overeengekomen uitleveringsverdrag met Hongkong niet meer te zullen ratificeren. Uit contacten met andere Lidstaten die nog een dergelijk verdrag met Hongkong hebben, blijkt dat enkelen ook naar opschorting neigen.
Aangezien het kabinet van mening is dat een gezamenlijk optreden van EU-Lidstaten ten aanzien van China in het belang van Nederland is, en het van belang is om niet alleen door middel van verklaringen maar ook middels concrete acties uiting te geven aan de ernstige zorgen over de invoering van de Nationale Veiligheidswet voor Hongkong, meent het kabinet – alles afwegende – dat opschorting van het uitleveringsverdrag met Hongkong opportuun is.
Overigens blijft het kabinet het belang van een goede rechtshulprelatie met Hongkong in het kader van de bestrijding van (ondermijnende) criminaliteit onderschrijven.
De sponsoring van het tijdelijke EU-voorzitterschap |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de recente oproep waarin de Europese Raad gevraagd wordt voor eens en voor altijd private sponsoring van het tijdelijke EU-voorzitterschap de rug toe te keren?1
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Europese Ombudsman waarin de Europese Raad wordt gevraagd de verantwoordelijkheid te nemen op het onderwerp private sponsoring van EU-voorzitters?2
Het kabinet is net als de Europese Ombudsman van mening dat sponsoring van het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie in beginsel niet ongewenst is. In haar aanbevelingen van 6 januari 2020 roept de Europese Ombudsman de Raad wel op om met richtsnoeren te komen over de private sponsoring van de EU-voorzitterschappen.
Het kabinet is van mening dat de Raad de aanbevelingen van de Europese Ombudsman serieus moet nemen. Het kabinet zet hierbij in op het formuleren van richtsnoeren in de Raad voor de beste aanpak van private sponsoring van EU-voorzitterschappen, die aansluiten bij de richtsnoeren die Nederland tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap heeft opgesteld. Nederland heeft deze richtsnoeren met het Raadssecretariaat gedeeld.
De Raad heeft op 6 mei 2020 in de beargumenteerde opinie op de aanbevelingen van de Europese Ombudsman aangegeven de mogelijkheid van richtsnoeren voor de beste aanpak van private sponsoring van EU-voorzitterschappen te willen onderzoeken om mogelijke reputatieschade aan de EU te voorkomen. Naar aanleiding van deze reactie van de Raad heeft de Europese Ombudsman haar onderzoek op 29 juni 2020 gesloten. Op dit moment wordt binnen de Raad gesproken over hoe deze richtsnoeren voor de beste aanpak vorm te geven.
Volgens de opgestelde richtsnoeren voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 dienden de bedrijven te voldoen aan een aantal drempelvoorwaarden om in aanmerking te komen voor een sponsorschap, zoals het leveren van kwalitatief hoogstaande en milieuvriendelijke producten, in lijn met de principes, waardigheid en doelen van het voorzitterschap. Ondernemingen betrokken bij de productie van tabaksproducten en wapens waren bijvoorbeeld bij voorbaat uitgesloten. Onder andere deelname aan of betrokkenheid bij wederrechtelijke activiteiten vormden voor Nederland een reden om bedrijven uit te sluiten van een mogelijk sponsorschap. Ook expliciteerden de opgestelde richtsnoeren dat sponsoren geen toegang hadden tot overleggen of evenementen van het EU-voorzitterschap. Deze richtsnoeren zijn op 19 februari 2020 als bijlage bij de beantwoording van een eerdere set Kamervragen over dit onderwerp met uw Kamer gedeeld.
Bent u het eens met de inhoud van de open brief die is gestuurd door een aantal niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en 92 Europarlementariërs over de oproep tot transparantie voor Duitsland als tijdelijk EU-voorzitter?3
Het kabinet voert al jaren een proactieve transparantieagenda binnen de Europese Unie en draagt dit ook actief uit [zie Kamerstuk 21 501-02, nr 2027; Kamerstuk 22 112, nr. 2762; Kamerstuk 22 112, nr. 2699]. Het kabinet onderschrijft het belang van meer transparantie in de Europese besluitvorming en ziet de open brief van ngo’s en Europarlementariërs aan Duitsland als een welkome steun voor de door Nederland en de groep gelijkgezinde lidstaten gevoerde transparantieagenda van de afgelopen jaren.
Mede door de Nederlandse inzet is de groep gelijkgezinde lidstaten, die voorstander is van meer transparantie in de EU, uitgegroeid tot 10 lidstaten en is het Duits EU-voorzitterschap voornemens om de maatregelen ter bevordering van wetgevingstransparantie die door het Fins EU-voorzitterschap geïnitieerd zijn te consolideren.
Kunt u aangeven welke rol Nederland speelt in het aanjagen van het sponsoren van het tijdelijke EU-voorzitterschap?
Zie beantwoording vraag 2.
Vindt u dat de financiële voordelen van sponsoring opwegen tegen de onafhankelijkheid die de EU dient uit te stralen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat sponsoring in beginsel niet ongewenst is. Sponsorschappen zijn een manier om een EU-voorzitterschap logistiek te faciliteren. Nederland heeft in voorbereiding voor haar EU-voorzitterschap van 2016 duidelijke richtsnoeren opgesteld voor mogelijke sponsorschappen die destijds online gepubliceerd zijn. Onderdeel van die richtsnoeren is dat tegenover sponsoring van het EU-voorzitterschap geen invloed op- of betrokkenheid bij Europese besluitvorming staat.
Vindt u het ethisch dat bepaalde bedrijven middels sponsoring ook meer naamsbekendheid en invloed kunnen uitoefenen?
Zie beantwoording vraag 5.
Kunt u een overzicht maken van alle bedrijven waardoor Duitsland zich laat sponsoren voor dit EU-voorzitterschap?
De Duitse regering heeft aangegeven niet van plan te zijn om in het kader van het Duits EU-voorzitterschap sponsorovereenkomsten met particuliere ondernemingen te sluiten. Dit staat ook vermeld op de website van het Duits voorzitterschap4.
Bent u bereid om het advies van de Europese Ombudsman ter harte te nemen en namens Nederland een leidende rol te nemen op dit onderwerp?
Zie beantwoording vraag 2.
Bent u bereid namens Nederland de boodschap van Foodwatch en de open brief van ngo’s en Europarlementariërs te ondersteunen en dit ook uit te dragen?
Zie beantwoording vraag 3.
De rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne |
|
Joël Voordewind (CU), Mahir Alkaya , Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport over de rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne?1 Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van SOMO en de Schone Kleren Campagne, waarin wordt ingegaan op de publieke rapportages van 34 bedrijven die onder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vallen. In het rapport wordt gesteld dat de publieke rapportages van bedrijven verbeterd kunnen worden, onder meer door dieper in te gaan op geïdentificeerde IMVO-risico’s en hoe deze worden aangepakt, door de dialoog met lokale belanghebbenden te verbeteren en door betere communicatie over procedures met betrekking tot toegang tot herstel. Het kabinet waardeert het dat maatschappelijke organisaties, in dit geval SOMO en de Schone Kleren Campagne, de publieke IMVO-rapportages van bedrijven met aandacht lezen en tevens aanbevelingen doen voor verbetering daarvan.
In 2019 hebben 44 bedrijven die vanaf het begin aan het convenant deelnemen publiekelijk gecommuniceerd over IMVO. Zeven bedrijven hebben hun plan van aanpak online gepubliceerd. Veel van de bedrijven communiceerden voor het eerst over hun IMVO-inspanningen en waren nog zoekende naar de mate van detail in hun rapportage. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid, inclusief het opstellen en publiceren van een IMVO-rapportage, is dan ook een leerproces. De aanbevelingen van SOMO en de Schone Kleren Campagne, welke grotendeels in lijn zijn met eerdere aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het convenant en het recente alignment assessment van de OESO, kunnen bedrijven helpen om de volgende stap te zetten in het proces van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe kan de rapportering over gepaste zorgvuldigheid verbeterd worden? Hoe ziet u uw rol daarin?
Deelt u de conclusie dat de transparantie van de rapportering over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de bedrijven nog veel aan kwaliteit te winnen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bedrijven geen betekenisvolle rol voorzien voor belanghebbenden, zoals de werknemers in fabrieken, in hun IMVO-beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel werken partijen samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Zoals naar voren komt in de jaarrapportage over 2019 zien bedrijven steeds meer in dat het belangrijk is om ook lokale belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, te betrekken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Zo zijn in 2019 al 20 bedrijven rechtstreeks met lokale stakeholders in contact gebracht. Daarnaast zijn partijen binnen het convenant steeds meer gaan samenwerken, zowel als collectief als één-op-één. Maatschappelijke organisaties helpen bedrijven steeds vaker om inzicht te ontwikkelen hoe thema’s als kinderarbeid, vrijheid van vakvereniging, leefbaar loon en dierenwelzijn beter verankerd kunnen worden in het IMVO beleid van individuele bedrijven. Om bedrijven te stimuleren een volgende stap te zetten zal het SER-secretariaat dit jaar tijdens de jaarlijkse beoordelingsgesprekken extra aandacht besteden aan de manier waarop bedrijven arbeiders en lokale vakbonden in hun toeleveringsketen betrekken. Ook wordt komend jaar een workshop met bedrijven georganiseerd over het thema vrijheid van vakvereniging en het betrekken van lokale werknemers via sociale dialoog.
Hebben de bedrijven aangesloten bij het textielconvenant allemaal een access to remedy mechanisme? Zo ja, waarom ontbreekt het aan communicatie hierover? Zo nee, worden daartoe stappen ondernomen?
Het zorgen voor of meewerken aan herstelmaatregelen waar van toepassing, is onderdeel van gepaste zorgvuldigheid. Van bedrijven bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt verwacht dat zij in hun plan van aanpak ingaan op de beschikbaarheid van klachtenmechanismen. Uit de tussentijdse evaluatie van het convenant is gebleken dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het inbedden van gepaste zorgvuldigheid in hun beleid en organisatie (stap 1) en op de risicoanalyse en prioritering (stap 2). Bedrijven dienen nu stappen te zetten om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief de toegang tot herstel, verder te implementeren. Het secretariaat zal dit jaar dan ook met bedrijven bespreken in welke mate er toegang is tot klachtenmechanismen in hun keten.
Daarnaast biedt het convenant de mogelijkheid voor belanghebbenden om, al dan niet vertegenwoordigd door een externe partij, rechtstreeks in dialoog te gaan met een bedrijf dat mogelijk schade zou hebben veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Het SER secretariaat kan hierin een bemiddelende rol spelen. Ook kent het Convenant een formele klachten- en geschillencommissie waar belanghebbenden terecht kunnen om een klacht in te dienen. Uit zowel de tussentijdse evaluatie van het convenant als uit het recente alignment assessment van de OESO blijkt dat de klachten- en geschillencommissie momenteel nog weinig wordt gebruikt en dat de manier waarop betrokkenen in de textielketen toegang hebben tot het klachten- en geschillenmechanisme verbeterd dient te worden. Hierover zijn gesprekken gaande met Fair Wear Foundation. Daarnaast is een taakgroep opgericht binnen het convenant die zich verder zal buigen over de aanbevelingen en het verbeteren van het bestaande mechanisme.
Bent u bereid dit rapport aan de orde te stellen bij de stuurgroep van het textielconvenant? Zo ja, kunt u daarover rapporteren aan de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport is bekend bij de stuurgroep van het textielconvenant. De stuurgroep heeft bij monde van het SER-secretariaat een bericht gepubliceerd in reactie op het rapport. Daarin erkent het secretariaat dat de communicatie van bedrijven over hun inspanningen versterkt dient te worden. In 2019 is het beoordelingskader al verder aangescherpt, waarbij meer nadruk is komen te liggen op het meten hoe bedrijven op productielocatieniveau problemen aanpakken en zorgen dat hun stakeholders hier onderdeel van zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden over de voortgang van het textielconvenant via de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling van het textielconvenant voor het realiseren van een leefbaar loon in 2020?
De ambitie dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen van aan het convenant deelnemende bedrijven een leefbaar loon wordt betaald is losgelaten. Dit heeft de stuurgroep vermeld in de appreciatie van de tussentijdse evaluatie van het textielconvenant2. Ondanks dat er binnen en buiten het convenant steeds meer voorbeelden bestaan waarin duidelijke stappen richting een leefbaar loon zijn gezet, hebben partijen vastgesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen een leefbaar loon wordt betaald. Het loslaten van deze ambitie voor 2020 werd vooral veroorzaakt door de complexiteit van het onderwerp, het gebrek aan bewezen strategieën voor het realiseren van een leefbaar loon en de vaak geringe invloed van Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun leveranciers. Op basis van deze factoren is de conclusie getrokken dat bedrijven meer tijd en ondersteuning en samenwerking met andere bedrijven nodig hebben bij het realiseren van een leefbaar loon in de keten.
Leefbaar loon blijft voor partijen en bedrijven van het convenant één van de centrale thema’s. In 2019 is de volgende lange-termijn doelstelling6 voor het convenant gedefinieerd in de nieuwe «Theory of Change» met betrekking tot leefbaar loon: «Convenantspartijen, deelnemende bedrijven en steunbetuigers dragen actief bij aan een industriebrede systeemverandering gericht op het verkleinen van het loongat tussen het wettelijk minimum loon en leefbaar loon schattingen.» Zowel de inmiddels ondernomen activiteiten als de geplande activiteiten zijn daarop gericht.
De ondersteuning is door het Convenant Duurzame Kleding en Textiel op een aantal manieren vorm gegeven.
Meer dan 90% van de bij het convenant aangesloten bedrijven is inmiddels getraind op het onderwerp leefbaar loon. Zij weten nu wat een leefbaar loon is, hoe de kloof vast te stellen tussen de huidige lonen en een leefbaar loon en welke mogelijke methoden er bestaan om een leefbaar loon te implementeren. Zij weten hoe hun inkooppraktijken kunnen bijdragen aan leefbaar loon.
Ook zijn diverse trainingsbijeenkomsten in een vijftal productielanden georganiseerd teneinde ook leveranciers te trainen.
Bedrijven worden daarnaast gestimuleerd deel te nemen aan collectieve projecten. Het collectieve project «Remedies towards a better workplace» uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is inmiddels afgerond, waardoor bijna 9.000 werknemers in Tamil Nadu hogere lonen ontvangen en/of meer financiële zekerheid hebben gekregen. De inspanningen in Tamil Nadu zullen een vervolg krijgen, gericht op het steunen van het CAO-proces in de textielsector.
Veel van bovengenoemde activiteiten zijn het resultaat van steeds nauwere samenwerking tussen diverse internationale partijen, namelijk de Duitse Partnership for Sustainable Textiles, de Fairwear Foundation, het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging ACT (Action, Collaboration, Transformation), en het Convenant zelf.
Omdat bedrijven in het Convenant nu kennis en vaardigheden hebben opgedaan voor de volgende stappen en omdat zij steeds verder komen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, worden zij steeds strenger beoordeeld op de implementatie van leefbaar loon in hun toeleveringsketen.
Dit betekent o.a. dat bedrijven in de aankomende beoordelingsronde voor al hun productielocaties de loonkloof tussen de huidige lonen en een leefbaar loon verplicht in kaart dienen te hebben gebracht en stappen naar het dichten van de loonkloof hebben gezet. De uitkomsten worden verwacht in het najaar van 2021.
Kunt u een rol spelen in het verbeteren van het inzicht over de vrijheid van associatie in de productieketen van de betrokken bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vrijheid van associatie scoort vaak hoog in de prioritering van ketenrisico’s van deelnemende bedrijven en daarom wordt er geregeld aandacht besteed aan het onderwerp. Zo vond in oktober 2019 voor de derde maal een ronde tafel over dit thema plaats, waar vakbondsvertegenwoordigers uit productielanden in discussie gingen met twaalf bedrijven en inzicht gaven in uitdagingen omtrent vrijheid van associatie in productielanden als Bangladesh, Cambodia, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam.
Dit najaar start een collectief project inzake vrijheid van associatie dat deels uit het Fonds Verantwoord Ondernemen en deels uit het Strategisch Partnerschap voor Transformatie van de Kledingketen wordt gefinancierd. Voor het project hebben zich inmiddels acht convenantsbedrijven aangemeld en ongeveer evenveel bedrijven overwegen deelname. Dit project richt zich op de verankering van vrijheid van associatie in intern beleid en interne processen van bedrijven (zoals inkooppraktijken, en audits). Het gezamenlijke ambitieniveau is om concrete stappen te zetten in de verbetering van vrijheid van associatie en sociale dialoog in de toeleveringsketens van de deelnemers. Het project richt zich onder meer op intensiever engagement met leveranciers, bijvoorbeeld via trainingen aan inkopers van merken en aan het management en de werknemers van leveranciers.
Bent u bereid om zowel de Sociaal Economische Raad (SER) als de bedrijven die partij zijn bij het textielconvenant aan te sporen de aanbevelingen van dit rapport ter harte te nemen?
Zoals gebruikelijk brengt het SER secretariaat het rapport onder de aandacht van de aangesloten bedrijven. Het secretariaat helpt bedrijven om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief transparantie, stap voor stap te implementeren en heeft reeds aangegeven de aanbevelingen van het rapport mee te zullen nemen in de beoordelingscyclus.
Het bericht ‘Verhoogde concentraties radioactieve stoffen gemeten boven Scandinavië’ |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verhoogde concentraties radioactieve stoffen gemeten boven Scandinavië?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat er een licht radioactieve wolk boven Noorwegen, Finland en Zweden zweeft en dat dit wijst op een lek van een reactorkern uit de richting van West-Rusland? Zo nee, waarom niet?
Het is onzeker waar de radionucliden precies van afkomstig zijn. Wel is het duidelijk dat de radionucliden vanuit zuidoostelijke richting in Scandinavië zijn aangekomen. De radionucliden die daar zijn aangetroffen (met name radioactief cesium en ruthenium) zijn afkomstig van kernsplijting en zijn mogelijk, ook volgens het IAEA, gerelateerd aan een reactorkern in bedrijf of in onderhoud.
De lucht bevat altijd en overal in de wereld radioactieve stoffen. Door de aangetroffen radionucliden in Scandinavië is de concentratie daar tijdelijk met veel minder dan één procent gestegen. Vanuit stralinghygiënisch oogpunt was er dan ook geen aanleiding om hiervoor maatregelen te treffen.
Is het mogelijk dat er ook in Nederland op een later moment alsnog een verhoogde radioactiviteit zal worden gemeten als de wolk zich mogelijk verplaatst?
Nee, om twee redenen is dit niet te verwachten. Ten eerste hebben de kunstmatige radioactieve stoffen zich niet naar Nederland verplaatst. Ten tweede zijn de meetwaarden die in Scandinavië zijn gevonden erg laag en zitten net boven de detectielimiet (de waarde die nog net aangetoond kan worden) van de meest gevoelige apparatuur. Zouden de kunstmatige radioactieve stoffen zich naar Nederland hebben verplaatst, dan zouden deze op hun reis naar Nederland zodanig verdund raken dat hun concentratie te laag zou zijn geworden om ze te kunnen detecteren, zelfs met de meest gevoelige apparatuur.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat de bron van het incident nog niet bekend is en dat het daardoor niet mogelijk is om een inschatting te maken van de ernst van het incident? Zo nee, waarom niet?
Natuurlijk is het belangrijk dat de oorzaak van de verhoogde radioactiviteit bekend wordt. Zolang niet bekend is wat het land van oorsprong is en wat er daar precies is voorgevallen, is het speculatief om conclusies te trekken over de ernst van de gebeurtenis. Voor West- en Noord-Europa is met zekerheid te zeggen dat dit voorval geen gevolgen voor de gezondheid heeft gehad.
Wanneer en op welke manier zal worden achterhaald wat de precieze bron of locatie is van het lek in West-Rusland?
Het is niet vastgesteld dat de oorsprong van de gemeten radionucliden in West-Rusland ligt. De verzamelde gegevens bieden vooralsnog onvoldoende informatie om de precieze bron of locatie achterhalen. Er is op dit moment geen zicht op aanvullende informatie die hierover uitsluitsel geeft.
Welke afspraken worden er internationaal gemaakt op het gebied van nucleaire veiligheid om te voorkomen dat een dergelijk incident, waarbij voor de tweede keer in korte tijd een wolk radioactief materiaal vrijkomt vanuit Rusland, opnieuw plaatsvindt?
Er is een uitgebreid stelsel aan Europese en internationale afspraken op het gebied van nucleaire veiligheid, in het bijzonder het Verdrag inzake Nucleaire Veiligheid en de veiligheidsstandaarden van het IAEA. De naleving hiervan wordt periodiek getoetst in toetsingsconferenties waaraan verdragspartijen deelnemen en in review-missies van het IAEA.
De mogelijke contradictie tussen uitspraken van de minister van I&W en een stelling van Corendon over het reisadvies ‘code oranje’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de stelling van Corendon dat Nederlandse ziektekostenverzekeringen medische kosten in het buitenland dekken «tot een maximum van het tarief in Nederland, ook als een behandeling verband houdt met het coronavirus, ongeacht het geldende reisadvies»?1 Zo ja, klopt deze stelling?
De stelling van Corendon is mij bekend. Een oranje reisadvies voor een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen naar dat gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Doorgaans vergoedt de zorgverzekeraar zorgkosten in het buitenland tot aan het Nederlandse tarief. De reisverzekeraar kan, afhankelijk van de polisvoorwaarden, (een deel van de) eventuele aanvullende zorgkosten vergoeden. Een oranje (of rood) reisadvies kan echter gevolgen hebben voor de dekking van de (reis)verzekering van de reiziger. Aangezien iedere verzekeraar eigen voorwaarden kent, is het voor reizigers belangrijk om zich hieromtrent vooraf goed te informeren bij de verzekeraar.
Hoe moeten we deze stelling van Corendon duiden in verhouding tot uw uitspraken tijdens het vragenuurtje van 30 juni 2020, toen u in antwoord op een vraag van het lid Van Raan (Partij voor de Dieren) over een ontmoedigingscampagne voor vliegreizen zei: «(...) volgens mij is de belangrijkste ontmoediging dat het reisadvies oranje is voor een groot deel van de landen, want dat betekent namelijk ook – en dat hebben we nog even nagetrokken bij het Verbond van Verzekeraars – dat je dan als je een ziekte oploopt of wat dan ook, dat je dan niet verzekerd bent (...)»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft er gelijk in deze kwestie: de Minister of Corendon? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Corendon de volksgezondheidsrisico’s bagatelliseert met opmerkingen als «De medische voorzieningen die door de Turkse overheid worden verzorgd, staan goed aangeschreven terwijl de kosten betrekkelijk laag zijn; om die reden gaan er jaarlijks ruim een miljoen buitenlanders speciaal naar Turkije voor medische behandelingen»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Staat van het Consulaire, beslist het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de hand van verschillende criteria of een reisadvies, dat vanwege de COVID-19 pandemie op oranje is gezet, kan worden afgeschaald. Bij deze beslissing wordt o.a. gekeken naar de gezondheidssituatie in het land. Het advies van het RIVM over die gezondheidssituatie, o.a. gebaseerd op informatie van het ECDC, is daarbij doorslaggevend. Naast de gezondheidssituatie in het land, wordt ook gekeken of het betreffende land open is voor Nederlandse reizigers en of er quarantainemaatregelen gelden voor Nederlandse reizigers. Op dit moment zijn er geen landen buiten Europa die aan alle criteria, zoals benoemd in de Staat van het Consulaire, voldoen.
Wat vindt u ervan dat Corendon het reisadvies voor Turkije (code oranje) bagatelliseert met opmerkingen als: «... Dit advies lijkt niet specifiek gebaseerd op de gezondheidssituatie in de Turkse badplaatsen; het lijkt eerder het gevolg van het beleid om voor alle landen buiten Europa – met uitzondering van de Caribische landen binnen ons eigen koninkrijk – vooralsnog het reisadvies op oranje te houden ...»?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de verschillen uiteenzetten voor reizigers die een enkele reis maken vanuit een gebied met code oranje naar Nederland en reizigers die retour reizen tussen Nederland en een land met code oranje, meer specifiek gericht op veiligheidsmaatregelen, preventie en verzekeringen?
Voor reizigers die naar Nederland komen vanuit een land waarvan het reisadvies vanwege gezondheidsredenen de kleurcode oranje of rood heeft, geldt bij aankomst in Nederland een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni5 geldt voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring moeten invullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om een inwoner van Nederland die terugkeert van een reis in dat land of niet. De omstandigheid dat iemand in het betreffende land verbleef, is doorslaggevend.
Erkent u dat het aantal vliegreizen dat inmiddels weer wordt georganiseerd naar bestemmingen met code oranje, voorbij lijkt te gaan aan het strikt noodzakelijke karakter dat het uitgangspunt moet zijn bij reizen naar bestemmingen met code oranje?5, 6 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere correspondentie met uw Kamer8, kan ik geen uitspraken doen over de motivaties van de reizigers op deze vluchten. Bovendien blijft de afweging om af te reizen naar een land of gebied waarvoor het reisadvies oranje is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf.
Kent u de recente reclames van vliegtuigmaatschappijen, inclusief aanbiedingen voor ploftickets?7
Ja.
Erkent u dat de luchtvaart een versnellende rol gespeeld heeft in het verspreiden van het coronavirus over de wereld? Zo nee, waarom niet?
Plekken waar veel mensen zich tegelijkertijd bevinden kunnen een verhoogd risico op COVID-19-besmettingen met zich meebrengen. Om die reden zijn ook de versoepelingen voor de luchtvaart pas vrijgegeven op het moment dat dit verantwoord werd geacht. Luchtvaartmaatschappijen en luchthavens nemen ook mitigerende maatregelen om de kans op verspreiding van Covid-19 zoveel mogelijk te beperken, zoals toegelicht in bij brief van 12 juni10. Een recent voorbeeld is de mondkapjesplicht die is ingevoerd op luchthaven Schiphol. Ook aan boord worden passagiers conform de internationale richtlijnen verplicht een niet-medisch mondkapje te dragen. Bovendien beschikken vliegtuigen over een uniek ventilatiesysteem, worden passagiers indien mogelijk verspreid in het vliegtuig en worden de catering en bewegingen in de cabine geminimaliseerd.
Erkent u dat de luchtvaartsector zelf de volksgezondheid niet op 1 plaatst, maar kiest voor het zo snel mogelijk aanwakkeren van de vraag naar vliegtickets? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u de campagne van de rijksoverheid, waarbij met posters op haltes van het openbaar vervoer werd opgeroepen om alleen noodzakelijke reizen te maken?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Bent u ertoe bereid om alsnog een actieve ontmoedigingscampagne op te starten voor vliegreizen in het algemeen en risicobestemmingen in het bijzonder, vergelijkbaar met de ontmoedigingscampagne die werd opgericht voor het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Het reizen naar risicobestemmingen wordt reeds ontmoedigd door het oranje reisadvies voor deze gebieden. Dit reisadvies wordt op verschillende manieren onder de aandacht gebracht, o.a. door publiekscampagnes via verschillende media. Daarnaast vindt men de laatste stand van zaken op www.rijksoverheid.nl/coronavirus -covid-19. Het actief ontmoedigen van vliegreizen in het algemeen acht ik niet nodig.
Het bericht dat Defensie gedragsbeïnvloedingsmethodes ontwikkelt voor moderne oorlogsvoering |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Een soft maar gevaarlijk wapen: moderne oorlogsvoering richt zich op beïnvloeding van de bevolking»?1
Ja.
Deelt u de mening dat een nieuwe tool voor moderne oorlogsvoering zoals gedragsbeïnvloeding (i.e. de BDM-methode) pas ingezet zou kunnen worden nadat hier een ethisch kader voor is vastgesteld?
Veel ethische vragen en humanitaire overwegingen zijn in het recht gecodificeerd, zoals in belangrijke delen van het humanitair oorlogsrecht en verschillende mensenrechtenverdragen. De toepassing van de BDM is onderwerp geweest van juridisch advies. De methode is als zodanig niet in strijd met het recht, waaronder het oorlogsrecht. Wel is van belang dat de methode wordt toegepast in overeenstemming met het toepasselijk juridisch kader voor de inzet als geheel, waaronder de mensenrechten en het oorlogsrecht.
Daarnaast gelden bij het gebruik van BDM, net als bij alle andere inzet van de krijgsmacht, de bestaande ethische kaders. Militairen worden opgeleid met de gedragscode en zij krijgen diverse lessen over ethiek en ethische dillema’s. De principes proportionaliteit en subsidiariteit zijn altijd leidend net als het humanitair oorlogsrecht. Deze kaders zijn ook steeds toegepast tijdens de pilots met BDM. In lijn met het kabinetsbeleid gaat Defensie het toepassen van gedragsinzichten de komende tijd verder vormgeven.
Wat vindt u ervan dat de BDM-methode er toe zou kunnen aanzetten burgers in conflictsituaties actief te betrekken bij het conflict en ze zodoende mogelijk te dwingen een kant te kiezen, dan wel niet doelwit te maken?
Defensie betrekt burgers niet bij een conflict op een manier die in strijd is met het humanitair oorlogsrecht. Defensie communiceert waarheidsgetrouw en transparant met burgers. Geloofwaardigheid is daarbij cruciaal, zeker in de huidige tijd waarin de hoeveelheid desinformatie alleen maar toeneemt. In moderne conflicten opereert Defensie vaak tussen de bevolking. Om de veiligheidssituatie te verbeteren moeten we een goed beeld hebben van het gedrag van mensen in hun lokale omgeving. Gedragsonderzoek zoals met BDM stelt ons in staat om de mensen in de operationele omgeving beter te begrijpen. Daardoor is een militaire commandant beter in staat om rekening te houden met de burgerbevolking. Defensie beseft daarbij terdege dat iedereen elkaar in het operatiegebied in de gaten houdt en dat er een signaalwerking van kan uitgaan als met een Westerse militair wordt gesproken. Het staat daarom iedereen vrij contact met ons te zoeken of juist te vermijden.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de manier waarop andere landen omgaan met het gebruik van de BDM-methode of vergelijkbare methodes van gedragsbeïnvloeding in oorlogsvoering?
Uit ervaringen met andere partners en ook door de verschillende pilots van de afgelopen jaren, beschikt Defensie al over een redelijk beeld van hoe andere landen omgaan met het toepassen van gedragsinzichten. Belangrijk hierbij is het besef dat het gebruik hiervan erg afhangt van de (organisatie)cultuur van het land dat dergelijke methodes gebruikt en hoe zij denken over oorzaak en oplossing van het conflict. Zo zijn er landen als Nederland die een meer geïntegreerde benadering gebruiken, terwijl andere landen een meer opponent gerichte aanpak voorstaan.
Nederland deelt onder andere met Canada de zienswijze dat de bescherming van, en de samenwerking met burgers in conflicten centraal dienen te staan (people and behavior centric). BDM past goed bij deze aanpak. Nederland loopt samen met Canada voorop in het operationaliseren van BDM in militaire operaties en inzet. Tekenend is dat andere landen tijdens de pilots bij onze krijgsmacht aankloppen om van ons te leren.
Wat is de reden dat Defensiepersoneel op grote schaal cursussen krijgt om kennis te maken met de BDM-methode, als deze methode op dit moment op de plank ligt?
Om de noodzakelijke kennis binnen de organisatie te borgen, uit te breiden en verder te professionaliseren, is het van belang dat steeds voldoende nieuwe mensen worden opgeleid. Goede opleidingen zijn noodzakelijk om BDM volledig te begrijpen en op een verantwoorde manier toe te passen. Op termijn wil Defensie de opleiding zelf ter hand nemen. Ook bij toekomstige opleidingen zal samenwerking met externe partijen belangrijk blijven om nieuwe inzichten en technieken in de BDM op te kunnen nemen of om als expert een specifieke les te verzorgen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is voor de krijgsmacht, de politiek en de maatschappij om een debat te voeren over het gebruik van deze BDM-methode of andere, vergelijkbare, methodes?
Ja. Sinds 2014 is het kabinetsbeleid dat de departementen, waaronder Defensie investeren in het opbouwen van gedragswetenschappelijke expertise om het overheidsbeleid te verbeteren.2 Om deze kennisdeling te bevorderen is het Behavioural Insights Netwerk Nederland (BIN NL) opgericht. Dit is een samenwerkingsverband van alle ministeries voor de toepassing van gedragskennis binnen de rijksoverheid.3 BIN NL rapporteert elke twee jaar aan de Eerste en Tweede Kamer over de voortgang van de toepassing van gedragsinzichten bij de departementen. In 2017 is ook een bijdrage van Defensie opgenomen over de toepassing van gedragsinzichten in Mali. Daar heeft Defensie met hulp van BDM doelgroepgerichte communicatie voor de lokale bevolking ontwikkeld om locaties van geïmproviseerde explosieven door te geven. Waar de lokale bevolking deze locaties eerst niet meldde, gebeurde dit na invoering van dit programma wel.4
Daarnaast krijgt Nederland vanuit ons eigen veiligheidsoogpunt bezien, steeds meer te maken met tegenstanders die juist ons gedrag proberen te beïnvloeden onder andere met desinformatie via sociale media.5 Dit dwingt Defensie om naast de virtuele, ook de cognitieve aspecten van moderne conflictvoering beter te begrijpen en ook expertise en perspectieven uit de sociale wetenschappen in ons beleid te integreren.6 Uiteraard gelden daarbij steeds de juridische en ethische kaders.
Kunt u bevestigen dat deze methode op dit moment niet door de Nederlandse krijgsmacht wordt gebruikt in het buitenland?
Op dit moment wordt de methode niet in het buitenland gebruikt, omdat daar nu geen behoefte is.
Wat vindt u ervan dat de BDM-methode is aangeschaft bij het moederbedrijf van Cambridge Analytica, het bedrijf dat een zeer twijfelachtige rol heeft gespeeld bij de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 en het Brexit-referendum van 2016?
De gebeurtenissen rond Cambridge Analytica werden pas bekend in 2018. Defensie kocht de BDM-cursus eerder in 2017, niet bij Cambridge Analytica, maar bij SCL-Defence. Verder was de ophef rond Cambridge Analytica niet gerelateerd aan het gebruik van BDM, maar aan het overschrijden van juridische en ethische grenzen bij grootschalige data-mining, data-analyse en micro-targeting in relatie tot verkiezingen. Het gebruik van big-data maakte geen deel uit van de BDM-opleiding die Defensie kocht. Verder is BDM volgens Defensie een instrument en de ethiek van het gebruikte middel bevindt zich in de gebruiker en niet in het instrument.
Niet-essentiële reizen naar risicogebieden tijdens de coronacrisis |
|
Antje Diertens (D66), Jan Paternotte (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kunt u uiteenzetten voor welke landen op het moment van beantwoording een inreisverbod geldt en waarop de keuze om hiervoor een inreisverbod te blijven hanteren is gebaseerd?
Zoals toegelicht in de brief aan uw Kamer1 geldt op dit moment een inreisverbod voor niet-essentiële reizen vanuit alle derde landen naar alle EU- en Schengenlanden en het VK2, behalve voor die landen waarvoor dit verbod per 1 juli jl. is opgeheven. Het inreisverbod voor niet-essentiële reizen is opgeheven voor: Algerije, Australië, Canada, Georgië, Japan, Montenegro, Marokko, Nieuw Zeeland, Rwanda, Servië, Zuid-Korea, Thailand, Tunesië, Uruguay en China. Voor China geldt specifiek een reciprociteitsvereiste. Dit betekent dat het inreisverbod voor China enkel wordt opgeheven op het moment dat EU burgers weer in China worden toegelaten. Het verbod voor niet-essentiële reizen is in Europees verband tot stand gekomen om de volksgezondheid in Europa te beschermen. Gezondheidsoverwegingen stonden ook centraal bij het verlengen van deze maatregelen. Deze lijst is primair gebaseerd op een risico-inschatting gemaakt op basis van zo objectief mogelijke criteria over de gezondheidssituatie in die landen en de daar geldende maatregelen. Nederland heeft ook gekeken naar mogelijke gevolgen van opname van een land voor de gezondheidssituatie in Nederland. Gezondheidsorganisaties zoals het ECDC, WHO en RIVM leveren de benodigde informatie.
Klopt het dat het in de praktijk mogelijk is voor Nederlanders om van en naar deze landen te reizen voor niet-essentiële doeleinden zoals vakanties, ondanks het feit dat een dringend advies geldt om hier alleen naartoe te reizen als dit een essentiële reis betreft?
Ondanks dat er vooralsnog een oranje reisadvies geldt voor de landen buiten Europa hebben sommige landen hun grenzen geopend voor Nederlanders. Hierdoor is het in de praktijk mogelijk om vanuit Nederland naar deze landen te reizen. Daarnaast zijn Nederlanders en andere EU-burgers uitgezonderd van de reisbeperkingen naar het Schengengebied, dus mensen die naar dergelijke gebieden reizen worden altijd weer in Nederland toegelaten.
Zoals recent toegelicht in de Staat van het Consulaire zijn de reisadviezen van BZ gebaseerd op het principe van de eigen verantwoordelijkheid. Deze adviezen geven een beschrijving van de veiligheidsrisico’s voor Nederlanders die naar een bepaald buitenland reizen. Bij elk reisadvies wordt de veiligheidssituatie met vier kleurcodes in een kaart weergegeven. Bij de kleurcode «oranje» wordt de Nederlander aangeraden slechts noodzakelijke reizen te maken naar een land. Op dit moment geldt deze kleurcode voor alle landen buiten Europa. De reiziger dient dan zelf de afweging te maken of een reis noodzakelijk is, ook met het oog op het feit dat afreizen naar een «oranje» gevolgen kan hebben voor de dekking van een verzekering. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt. Wanneer Nederlanders terugkeren uit een land waarvoor het EU-inreisverbod geldt, en dus het reisadvies kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland het dringende advies om 14 dagen in thuisquarantaine te gaan. Hetzelfde advies geldt op dit moment ook voor Nederlanders en andere EU-burgers die uit het Verenigd Koninkrijk of Zweden komen.
Kunt u uiteenzetten waarom het wel mogelijk is om van en naar deze landen op vakantie te gaan als Nederlander, maar het niet mogelijk is om als inwoner van deze landen naar Nederland te komen? Waar zit volgens u het verschil?
Zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is het Europese en Nederlandse toelatingsbeleid tot stand gekomen op basis van een zo objectief mogelijke appreciatie van de gezondheidssituatie in een gegeven derde land. Alle landen buiten EU/Schengen hebben momenteel nog de kleurcode oranje wat betekent dat niet noodzakelijke reizen waaronder vakantiereizen worden ontraden. Nederland legt geen uitreisverbod op aan haar onderdanen en geeft mensen de mogelijkheid te beslissen of een reis al dan niet noodzakelijk is. Het is aan de besluitvorming van derde landen of zij Nederlanders toestaan in te reizen, ondanks dat hun eigen onderdanen niet kunnen reizen naar het EU/Schengen gebied. Voor de in vraag 1 genoemde 15 landen is het inreisverbod per 1 juli opgeheven.
Daarnaast is het voor Nederlanders en andere EU-burgers altijd mogelijk het EU/Schengengebied in te reizen. Voor Nederlanders die terugkeren uit een land waarvan het reisadvies de kleurcode oranje heeft, geldt bij terugkeer in Nederland wel een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Tenslotte geldt, zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni (IENW/BSK-2020/111285), voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring in dienen te vullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19.
Klopt het dat op dit moment naar Turkije alleen al 70 rechtstreekse vluchten per week gaan? Kunt u uiteenzetten hoe aannemelijk u het acht dat de reizen van alle passagiers van deze vluchten, maar ook andere vluchten die nu al gaan of gepland staan naar een risicogebied met een oranje reisadvies, voor essentiële doeleinden zijn?
Het aantal vluchten naar Turkije varieert per dag en ook per week. Vorige week gingen er vanuit Schiphol in totaal 35 vluchten naar Turkije. Over de motivaties van de reizigers op deze vluchten kan ik geen uitspraken doen, maar het is niet uit te sluiten dat daar toeristische reizigers onder zijn.
Kunt u toelichten op welke wijze op dit moment vast te stellen is of een reis wel of niet voor essentiële doeleinden wordt gemaakt?
De Nederlandse consulaire bijstand gaat uit van een eigen verantwoordelijkheid van Nederlandse reizigers. Dit uitgangspunt is herhaaldelijk met uw Kamer besproken in de debatten naar aanleiding van de jaarlijkse «Staat van het Consulaire». Dit geldt onverkort ook in de huidige situatie. Het reisadvies is een advies aan de Nederlandse reiziger over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Het is daarbij aan de reiziger om te bepalen of een reis noodzakelijk is. Vakantiereizen worden door Buitenlandse Zaken als niet-noodzakelijk aangemerkt.
Voor reizigers die naar Nederland reizen vanuit landen waarvoor het inreisverbod geldt, zijn er meerdere uitzonderingscategorieën. Als een persoon onder een van de uitzonderingcategorieën valt dan zal betrokken persoon dit desgevraagd moeten aantonen door het overleggen van bewijstukken zoals bijvoorbeeld een overlijdensakte, als het gaat om een bezoek vanwege een begrafenis, of, als het gaat om zeevarenden, dan zal een zeemansboekje overlegd moeten worden. Een allereerste check of deze personen naar Nederland mogen reizen zal door de luchtvaartmaatschappijen uitgevoerd worden. De grensbewakingsautoriteiten in Nederland zullen in het grenscontroleproces conform de Europese regelgeving vragen naar doel duur en middelen voor het verblijf en dan kan ook gevraagd worden om het doel te onderbouwen met het overleggen van de nodige bescheiden. Als de essentiële reis niet aangetoond kan worden dan zal de toegang tot Nederland geweigerd worden.
Bent u het eens met de vragenstellers dat een advies om alleen naar risicogebieden te reizen als de reis essentieel is, niet voldoende is om te verzekeren dat dit in de praktijk ook zo gebeurt?
Zoals eerder uiteengezet is de afweging of een reis noodzakelijk is aan de reiziger zelf. Het reisadvies heeft niet tot doel om reizen te verbieden. De afweging van de reiziger om af te reizen naar landen met een «oranje» reisadvies valt onder diens eigen verantwoordelijkheid. De reiziger zal zich vooraf goed moeten voorbereiden en diens verzekering moeten checken aangezien het afreizen naar landen met een «oranje» reisadvies gevolgen voor dekking van eventuele kosten kan hebben.
Bent u bekend met de eerdere aanpak van België om tot 15 juni jl. voor alle reizen naar België verplicht te stellen dat niet alleen identiteitspapieren werden getoond, maar ook werd aangetoond in een verklaring dat een reis ook echt essentieel was? Kunt u uiteenzetten of dit Belgische beleid blijft gelden voor landen die niet zijn geïncludeerd op de EU-lijst van veilige bestemmingen buiten Europa?
Ik ben bekend met het feit dat België reizigers voor wie een uitzondering wordt gemaakt op het inreisverbod omdat zij een essentiële reis maken vraagt om documenten waarmee kan worden aangetoond dat hun inreis essentieel is, zoals bijvoorbeeld een verklaring van de werkgever. Dit vereiste geldt, zover bekend, nog altijd voor reizigers uit landen waarvoor het inreisverbod niet is opgeheven.
Kunt u aangeven hoe andere landen, zoals Frankrijk, Duitsland of Noorwegen omgaan met de vraag of een reis noodzakelijk was en of de reiziger aan een groot besmettingsrisico wordt/was blootgesteld? Hoe worden daar vertrekkende of arriverende reizigers gecontroleerd? Wordt hier bij aankomst om een gezondheidsverklaring of reden voor de reis gevraagd?
Voor zover bij het kabinet bekend geldt zowel in Duitsland als Noorwegen dat iedere persoon voor wie het inreisverbod geldt bij inreis moet kunnen aantonen in een uitzonderingscategorie te vallen. In gevallen waar geen documentatie beschikbaar is om dit aan te tonen wordt een afweging gemaakt op basis van de waarschijnlijkheid van de verklaring van de betreffende persoon. In Noorwegen wordt geen gezondheidsverklaring gevraagd aan reizigers. Voor zover bekend is dat in Duitsland ook niet het geval. Wel kan net als in Nederland toegang worden geweigerd als de persoon in kwestie gezondheidsklachten heeft. Voor zover bekend is het in Frankrijk verplicht voor personen die onder het inreisverbod vallen om een verklaring in te vullen en die te kunnen tonen waarin de reiziger bevestigt de reis voor essentiële doeleinden te maken en geen verschijnselen te hebben die bij Covid-19 passen.
Hoe beoordeelt u deze aanpak in het kunnen verzekeren dat een reisadvies ook daadwerkelijk wordt opgevolgd? In hoeverre acht u het wenselijk dat een dergelijke aanpak ook in Nederland wordt toegepast om te verzekeren dat er daadwerkelijk alleen essentiële reizen naar risicogebieden met een oranje reisadvies gaan?
Voor zover bekend geldt de in vraag 8 genoemde aanpak van andere landen alleen voor inreis van niet- EU/Schengen onderdanen. Het reisadvies is bedoeld voor de uitreizende Nederlandse onderdanen om hen te informeren over de veiligheidsrisico’s in een bepaald land. Een garantie dat het reisadvies wordt opgevolgd is er niet; dit is ook niet afdwingbaar.
Op welke manier wordt het dringende advies om in thuisquarantaine te gaan na terugkomst van een risicogebied met een oranje reisadvies, gehandhaafd? Indien hier niet op gehandhaafd wordt, welke andere maatregelen worden genomen om het verspreidingsrisico bij terugkomst te beperken?
Thuisquarantaine na bezoek aan een risicogebied is inderdaad een dringend advies en is in die zin niet handhaafbaar. Hier wordt een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen Het is onverantwoord om te reizen naar regio’s waar een negatief reisadvies (kleurcode rood) of alleen noodzakelijke reizen (kleurcode oranje) geldt. Reisadviezen zijn niet bindend. Het blijft de verantwoordelijkheid van mensen zelf en van de reisorganisatie om een reis wel of niet te laten doorgaan. Het wél reizen naar deze regio’s kan grote gevolgen hebben voor mensen doordat eventuele medische kosten en andere schade mogelijk niet gedekt zijn door de reis- en zorgverzekering, bovendien zullen gestrande reizigers niet actief gerepatrieerd worden. Daarnaast zijn we in gesprek met de luchtvaartsector om hier een grotere verantwoordelijkheid in te nemen en roepen we via communicatiemiddelen mensen en bedrijven op zich aan de thuisquarantaine te houden.
Gezien het belang voor de volksgezondheid, kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor het VSO Luchtvaart van 2 juli a.s?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «Een soft maar gevaarlijk wapen: moderne oorlogsvoering richt zich op beïnvloeding van de bevolking»?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) binnen Defensie? Zo ja, wat vindt u van de methode en het gebruik? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij zijn hiermee bekend. Het is al langer kabinetsbeleid dat departementen pilots uitvoeren met het toepassen van gedragsinzichten. Voor het opstellen en uitvoeren van effectief beleid is het van belang dat vanuit het perspectief van de doelgroep wordt gekeken naar wat hun reactie op bepaalde maatregelen kan zijn.2 In 2018 informeerde dit kabinet de Kamer dat de toepassing van gedragswetenschappelijke inzichten voortaan deel uitmaakt van het Integraal Afwegingskader (IAK) voor beleid en regelgeving.3
Militaire inzet verschilt hierin niet van ander overheidsbeleid. Ieder conflict draait om het gedrag van mensen. Daarbij spelen conflicten zich tegenwoordig vaak af tussen de lokale bevolking waarbij de grens tussen strijders en burgers niet altijd duidelijk is. Door gedragsonderzoek onder lokale bevolkingsgroepen ontstaat hierin beter inzicht en kan Defensie daar gerichter op inspelen. Bijvoorbeeld door naast fysieke- ook niet-fysieke middelen in te zetten met minder kans op burgerslachtoffers. Of om militaire activiteiten beter aan de lokale bevolking uit te kunnen leggen en zo meer begrip, draagvlak en steun te creëren.
In november 2017 ontving de Tweede Kamer een eerste rapportage van pilots die de overheid met de toepassing van gedragsinzichten heeft uitgevoerd.4 Eén daarvan betrof het programma van Defensie in de MINUSMA-missie in Mali om de bevolking beter tegen geïmproviseerde explosieven (IED’s) te beschermen. Na onderzoek met de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) werd de doelgroepgerichte communicatie aan de lokale omstandigheden aangepast. Hierna meldde de lokale bevolking meer IED-locaties die vervolgens onschadelijk konden worden gemaakt. Met deze methodiek wordt het instrumentarium van Defensie dus verbreed en wordt Defensie effectiever.
Is de top van Defensie op de hoogte van het gebruik van de BDM-methodiek? Zo ja, hoe kijken zij tegen deze methodiek aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BDM-methode ontwikkeld is door het moederbedrijf van Cambridge Analytics en voor veel geld door Defensie ingekocht? Waarom is de Kamer nooit geïnformeerd over de samenwerking met dit omstreden bedrijf?
De basis van BDM is ontwikkeld door de SCL-groep die ook het moederbedrijf van Cambridge Analytica was. Defensie kocht de BDM-cursus in 2017 niet bij Cambridge Analytica, maar bij SCL-Defence. Dit was voordat in 2018 de gebeurtenissen rondom Cambridge Analytica bekend werden. Daarbij was de ophef rond Cambridge Analytica niet gerelateerd aan het gebruik van BDM, maar aan het overschrijden van juridische en ethische grenzen bij grootschalige data-mining, data-analyse en micro-targeting in relatie tot verkiezingen. Het gebruik van big-data maakte geen deel uit van de opleiding die Defensie kocht. Verder is BDM volgens Defensie een instrument en de ethiek van het gebruikte middel bevindt zich in de gebruiker en niet in het instrument.
Klopt het dat een ethisch kader lijkt te ontbreken bij de toepassing van de BDM-methode, zoals in het artikel wordt gesteld? Is er een vastgesteld ethisch kader voor het gebruik van de BDM-methode? Zo ja, kan de Kamer die ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Net als bij alle andere inzet van de krijgsmacht, gelden bij het gebruik van BDM de bestaande ethische kaders. Militairen worden opgeleid met de gedragscode en zij krijgen diverse lessen over ethiek en ethische dillema’s. De principes proportionaliteit en subsidiariteit zijn evenals het humanitair oorlogsrecht altijd leidend. Deze kaders zijn ook steeds toegepast tijdens de pilots met BDM. In lijn met het kabinetsbeleid gaat Defensie het toepassen van gedragsinzichten de komende tijd verder vormgeven.
Is de toepassing van de BDM-methode getoetst aan het oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van die toetsing?
Ja. De toepassing van de BDM is onderwerp geweest van juridisch advies. De methode is als zodanig niet in strijd met het recht, waaronder het oorlogsrecht. Wel is van belang dat de methode wordt toegepast in overeenstemming met het toepasselijk juridisch kader voor de inzet als geheel, waaronder de mensenrechten en het oorlogsrecht. Dit geldt bij alle militaire inzet.
Klopt het dat Defensie geoefend heeft met deze methode in het Caribisch gebied? Zo ja, wat was de maatschappelijke impact van deze oefening? Klopt het dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden? Wat is er met deze evaluatie gebeurd?
Ja. Defensie heeft in 2016 in het Caribisch gebied een pilot met de BDM uitgevoerd. Het betrof een onderzoek naar het draagvlak onder de bevolking voor de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Hieruit bleek dat er bij de lokale bevolking geen weerstand was tegen de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Verder bleek de lokale bevolking niet goed op de hoogte van de taken en bevoegdheden van de Nederlandse militairen. Een aantal aanbevelingen uit het rapport is opgepakt, zoals bijvoorbeeld het communiceren in het Papiamento in plaats van in het Nederlands. Voor zover bekend heeft deze pilot geen maatschappelijke impact gehad. Net als andere oefeningen bij Defensie is deze oefening intern geëvalueerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de BDM-methode niet te communiceren met de Tweede Kamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het uit het artikel naar voren komende beeld dat pas in derde instantie de inkoop van de BDM-methode door middel van een aanbesteding wordt ingekocht? Zo ja, waarom is in de eerste twee gevallen niet gekozen voor aanbesteding, mede ook gezien de hoogte van de bedragen?
De eerste keren is gebruik gemaakt van rechtstreekse opdrachtverstrekking op grond van uitzonderingsbepalingen in de Europese aanbestedingsregelgeving. Mede naar aanleiding van de pilots is besloten het traject met BDM voort te zetten. Om invulling te geven aan de structurele opleidingsbehoefte wil Defensie een meerjarige raamovereenkomst afsluiten. De financiële omvang hiervan vergt een aanbestedingsprocedure. Dit proces is in 2019 gestart.
In welke mate overlapt het gebruik van de BDM-methode met het takenpakket van de MIVD? Zijn er afspraken vastgelegd over samenwerking en afstemming met de MIVD bij het gebruik van BDM?
Zowel de ingezette Nederlandse eenheden als de MIVD willen meer inzicht krijgen in het gedrag van de lokale bevolking en strijdende partijen. Daarbij hebben beide hun eigen manier van optreden. De militaire eenheden treden de lokale bevolking bij inzet van BDM transparant en met open vizier tegemoet en leggen daarover in de lijn verantwoording af. De MIVD opereert in voorkomend geval onder de WIV. Om te voorkomen dat hierbij in een operatiegebied vermenging of overlap ontstaat, kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Zo kan de MIVD op de hoogte worden gehouden van gepland en lopend gedragsonderzoek.
Wie houdt binnen Defensie toezicht op het gebruik van de BDM-methode? Waaraan wordt dat toezicht getoetst?
De commandant van de ingezette eenheid is verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn of haar eenheid en bewaakt daartoe het mandaat en de juridische kaders, inclusief de ethische aspecten. In de nationale lijn legt de commandant verantwoording af aan de CDS.
Hoe kijkt u aan tegen vormen van psychologische oorlogsvoering en de rol van de Kamer in de besluitvorming hierover?
Psychologische operaties (PsyOps) maken deel uit van de mogelijkheden die een militaire commandant heeft bij de uitvoering van de opdracht. De commandant acteert hierbij binnen de geldende juridische kaders en in overeenstemming met de voor desbetreffende operatie gemaakte afspraken. PsyOps kunnen alleen worden ingezet op de door het politiek-strategisch niveau goedgekeurde doelgroepen. Bijvoorbeeld bij NAVO-operaties gebeurt dat door de Noord Atlantische Raad. De Tweede Kamer wordt hierover in voorkomend geval conform de bestaande procedures voor de inzet van de krijgsmacht geïnformeerd.
Het bericht dat de Nederlandse regering waarschuwingen negeert over het financieren van een NGO met banden met terrorisme |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Dutch government ignored warnings about funding terror linked NGO»?1
Ja.
Hoeveel subsidie ontving de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) in de afgelopen jaren en dit jaar van de Nederlandse staat?
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie deel aan door Nederland gefinancierde consortia en in 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en is erop gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen. Het consortium ontvangt een bijdrage van 11,7 mln. euro uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar (2017–2020). Dit jaar werd 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC. Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren. De totale bijdrage voor dat programma was 8,5 mln. euro. Tevens werkt Nederland met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (samen met onder meer de EU). UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen en meerdere internationale NGOs.
Kunt u bevestigen dat de UAWC banden onderhoudt met dePopular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?
Nee, er zijn geen aanwijzingen bekend bij Nederland en andere donoren dat UAWC banden onderhoudt met de PFLP. Subsidiering had dan geen doorgang kunnen vinden.
Het kabinet verwerpt terrorisme en verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Dit wordt uiteraard standaard besproken met alle organisaties waarmee Nederland samenwerkt, ook in de Palestijnse gebieden, inclusief UAWC.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten.
In de samenwerkingsovereenkomst met UAWC is vastgelegd dat de Nederlandse financiering niet gebruikt mag worden voor doeleinden die in strijd zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen gekomen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders gebruikt hebben dan zoals is overeengekomen. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, financiële en inhoudelijke rapportages en onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties. Uit eerdere internationale controles en uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen van banden tussen UAWC en organisaties op een internationale terreurlijst.
Na de arrestatie van de twee medewerkers van UAWC op verdenking van het plegen van een bomaanslag bleek dat beiden niet betrokken waren bij de project management unit van het Nederlandse project. Bij nader archiefonderzoek naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is echter geconstateerd dat zij wel een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren.
Zoals ik eerder in deze brief aangaf was de informatie dat de twee personen die verdacht zijn van het plegen van een bomaanslag salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC voor mij direct reden om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Het kabinet acht zorgvuldig handelen op dit punt dermate belangrijk dat Nederland een extern onderzoek zal laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC. Met het aanhouden van betalingen en verder onderzoeken van de feiten volgt Nederland de standaard aanpak die in alle vergelijkbare gevallen, in alle landen gehanteerd wordt.
Nederland heeft hierbij ook nauw contact met andere donoren van UAWC. Net als Nederland nemen zij beschuldigingen over mogelijke banden van medewerkers van UAWC met terroristische organisaties uitermate serieus. Geen van deze landen heeft in de jaren dat Nederland met UAWC samenwerkt, zowel voor als na de aanslag van augustus 2019, hierom reden gezien UAWC uit te sluiten van directe of indirecte financiering. Evenmin is in onderzoek van andere donoren geconstateerd dat er banden bestaan tussen UAWC en PFLP. Geen van de andere donoren heeft besloten betalingen aan te houden.
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Klopt de bewering dat de PFLP te karakteriseren is als een terreurgroep die de staat Israël wil vernietigen? Is deze organisatie bijvoorbeeld schuldig aan een dodelijke bomaanslag op 23 augustus 2019?
De EU en dus ook Nederland heeft de PFLP aangemerkt als terroristische organisatie. De groepering staat op de Europese terrorismelijst. Israël verdenkt PFLP van de bomaanslag van 23 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat (voormalig) medewerkers van de UAWC, zoals dhr. Abdul Razaq Farraj, berecht zijn of worden om steun of deelname aan terroristische activiteiten?
Zie antwoord op vraag 3.
Heeft u gereageerd op brieven van de UK Lawyers for Israel (UKLFI) aan de Nederlandse staat, in mei 2019 en mei 2020, met informatie over de banden tussen UAWC en PFLP? Zo ja, bent u bereid deze antwoorden openbaar maken? Zo nee, waarom heeft u hier niet op gereageerd, en bent u voornemens dit alsnog te doen?
In mei 2019 schreef UK Lawyers for Israel de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan, die de brief vervolgens op 19 juni 2019 beantwoord heeft. De strekking daarvan is dat de Nederlandse overheid geen informatie bezit die leidt tot de conclusie dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt. De brieven van mei en juni 2020 van UKLFI zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beantwoord op 20 juli 2020. Dit antwoord wordt als bijlage bij deze brief gevoegd3.
Wilt u in kaart brengen welke door Nederland gesubsidieerde organisaties, zoals de UAWC, banden hebben met terreurgroepen, en de financiering van deze organisaties zo snel mogelijk stopzetten?
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra zorgvuldige beoordelingsprocedures zijn doorlopen. Conform internationale en Nederlandse audit richtlijnen vindt er toezicht plaats gedurende de uitvoering van de programma’s en vindt er controle plaats op de daadwerkelijke uitvoering van projecten. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door Nederland uitermate serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien wordt geconstateerd dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden worden maatregelen getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage vanzelfsprekend tot de mogelijkheden behoort (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind d.d. 30 augustus 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3027).
Wilt u tevens zo snel mogelijk de directe of indirecte financiering van organisaties, die op basis van hun doelstellingen of middels hun activiteiten een boycot van, of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen, beëindigen, in het bijzonder van organisaties die daarin een voortrekkersrol spelen?2
Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl.
Het evaluatierapport van de schoonmaak van Ogoniland |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «No clean-up, no justice» van Amnesty International, Friends of the Earth Nigeria, Friends of the Earth Europe en Milieudefensie?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het rapport schetst een schokkend beeld van de vervuiling van de Niger Delta en de gevolgen voor de bevolking. Dit soort rapporten zijn erg belangrijk, omdat hiermee weer bevestigd wordt dat het schoonmaken van de vervuiling in de Nigerdelta een moeizaam proces is, dat een lange adem zal vergen.
Hoe kan het zijn dat maar in 11% van de vervuilde gebieden in de Nigerdelta is gestart met de schoonmaak? En waarom waren deze plekken alweer verlaten nog voor de COVID-19 pandemie uitbrak?
De Niger Delta is ruim twee keer zo groot als Nederland en de schoonmaak een enorme en uiterst complexe operatie. De schoonmaak wordt uitgevoerd door Hydrocarbon Pollution Remediation Project (HYPREP) welke is opgericht door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu en voor een aanzienlijk deel wordt gefinancierd door oliebedrijven, waaronder Shell. Het gebied Ogoniland, waar de schoonmaak plaats vindt, beslaat ongeveer 1.000 km2, en is ingedeeld in sublocaties. Ongeveer 5% van deze locaties zijn gecategoriseerd als eenvoudig en 95% als complex.
De schoonmaak is gestart in deze eenvoudige locaties. Door hiermee te beginnen kunnen de aannemers zich vertrouwd maken met het terrein en ervaring op doen alvorens met de complexere locaties te beginnen. HYPREP heeft recent nieuwe locaties, inclusief complexe locaties, toegekend aan aannemers die klaar zijn om de schoonmaak te starten.
De schoonmaak verloopt helaas langzamer dan verwacht. De selectie van gedegen, gekwalificeerde aannemers is niet eenvoudig gebleken. Werkzaamheden waren al voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie om verschillende redenen vertraagd of gestaakt. Om de organisatorische capaciteit van HYPREP te verbeteren zal UNEP op verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten HYPREP naar verwachting de komende 5 jaar ondersteunen en daarbij ook de organisatie herstructureren.
Hoe kan het zijn dat gemeenschappen die leven in dat gebied nog steeds geen drinkbaar water hebben? Wat kunt u eraan doen om dit verhelpen?
Een van de aanbevelingen die UNEP deed in een rapport van 2011 is de voorziening van schoon drinkwater aan zwaar getroffen gemeenschappen. HYPREP is namens de Nigeriaanse autoriteiten en oliemaatschappijen hier verantwoordelijk voor. Selectie van de gemeenschappen gebeurt op basis van samples, waarna een aanbestedingsprocedure volgt. De duurzame voorziening van schoon drinkbaar water voor de hele bevolking is een taak en functie van de Nigeriaanse autoriteiten (zowel federaal als op deelstaatniveau).
Nederland speelt al sinds 2013 een mediërende rol in de schoonmaak van de vervuilde gebieden van de Bodo-gemeenschap in Ogoniland in de Niger Delta. In dialoog met HYPREP en verschillende Nigeriaanse autoriteiten verantwoordelijk voor de implementatie van HYPREP, kaart de ambassade de voortgang van de schoonmaak en eventuele obstakels aan. Zo spreekt de ambassade regelmatig over de implementatie van noodmaatregelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorziening van drinkwater en het verlenen van gezondheidszorg. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats van belang voor de gezondheid maar ook belangrijk voor het behouden van een constructieve relatie met de getroffen gemeenschappen en de continuering van de schoonmaak.
Bent u bereid zich in te zetten om de opstart van de complexere sites aan te moedigen?
Een technisch correct en effectief proces is van belang, ook om te vermijden dat er meerdere malen naar dezelfde locaties teruggekeerd moet worden. De opstart van complexere sites kan gestart worden wanneer er voldoende resultaat is geboekt in de eenvoudiger sites, en er voldoende ervaring beschikbaar is om de complexe sites effectief schoon te maken.
Bent u bereid de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit te maken? Wat is uw reactie op deze en de andere aanbevelingen van het rapport aan Nederland?
De situatie in de Nigerdelta is altijd een prioriteit van Nederland geweest in de relatie met Nigeria. Nederland ondersteunt al jaren maatschappelijke organisaties in de Niger Delta en speelt sinds 2013 een actieve rol bij de realisering van een duurzame schoonmaak van delen van de Niger Delta. Nederland zal met alle betrokken partijen in overleg blijven met als doel dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Wat vind u van de rol van Shell Nigeria in het bestuur van de verantwoordelijke organisatie voor de schoonmaak, HYPREP? Deelt u de mening dat dit belangenverstrengeling is? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van HYPREP is een gebalanceerd bestuur waarin verschillende belanghebbenden, inclusief de gemeenschappen en de private sector, worden vertegenwoordigd. De rol van Shell Nigeria in HYPREP is essentieel voor een goed verloop van de schoonmaak. Dit door haar rol als oliebedrijf en operator van pijpleidingen, haar relatie met de olieproducerend gastgemeenschappen, en haar rol in het voorkomen van verdere olievervuiling. Daarbij financiert Shell de olieschoonmaak voor een aanzienlijk deel. Door de diverse samenstelling van het bestuur en de actieve rol die het speelt bij de monitoring van dit project wordt er alles aan gedaan om belangenverstrengeling en de perceptie daarvan te vermijden. De technische en organisatorische assistentie en betrokkenheid van UNEP is daarbij van meerwaarde.
Kunnen we niet minimaal van Shell en de andere oliemaatschappijen die verantwoordelijk zijn voor de gigantische vervuiling eisen dat verdere olie spills worden voorkomen, zoals nu nog steeds gebeurt? Bent u bereid deze bedrijven hierop aan te spreken?
De vervuiling in de Nigerdelta wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Olievervuiling door oliemaatschappijen is er daar een van. Een andere belangrijke factor is oliediefstal waarbij pijpleidingen beschadigd worden. Bedrijven zoals Shell worden regelmatig aangesproken op hun activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Nigerdelta. Het voorkomen van verdere olie spillsvergt een holistische benadering, waar de gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de private sector, en de Nigeriaanse overheid bij betrokken worden.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Dit onderwerp is een belangrijk onderdeel van de dialoog die wordt gevoerd met oliemaatschappijen.
Vindt u de situatie van de schoonmaak van de Nigerdelta nog steeds «te complex» voor een goed/fout afweging over de rol van Shell, inzake de afweging over het toestaan van deelname aan handelsmissies conform de motie Alkaya/Van den Hul?2 3
Alle Nederlandse bedrijven worden bij deelname aan een handelsmissie getoetst aan het IMVO-kader conform de motie Alkaya/Van den Hul. Op het moment dat een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-Richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal de RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Het toetsingskader voor handelsmissies is gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven.
Wanneer heeft Shell te veel foute dingen gedaan om wél te worden uitgesloten van de handelsmissies?
Zoals gesteld in de Kamerbrief Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul (motie 26 485, nr. 302) over naleving OESO-richtlijnen door bedrijven die meegaan op handelsmissie, zijn er verschillende situaties waarin een bedrijf kan worden uitgesloten van handelsmissies. Indien een IMVO-beleid van een bedrijf onvoldoende wordt bevonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit aanleiding zijn voor een verbetertraject met het bedrijf. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. RVO onderzoekt tevens of het bedrijf voorkomt op de World Bank list of ineligible firms and individuals en toetst aan de FMO-uitsluitingslijst. Als het bedrijf voorkomt op Wereldbanklijst of onder de FMO-uitsluitingslijst valt, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname. Een bedrijf dat veroordeeld is voor corruptie, wordt uitgesloten van deelname aan handelsmissies totdat het kan aantonen dat het passend beleid heeft geïmplementeerd.
Is er al vooruitgang met de belofte van de olie- en gassector voor een plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in hun productie- en handelsketens, zodat dit soort schandalen vermeden kunnen worden in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de olie- en gassector heeft nog geen gezamenlijk plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepresenteerd, zoals gevraagd door het kabinet in de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties binnen de olie- en gassector hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Kunt u toezeggen dat de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit wordt gemaakt voor de Nederlandse ambassade in Nigeria?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 is de schoonmaak al vele jaren een prioriteit van de ambassade. Nederlands zal het maatschappelijk middenveld in de Delta blijven steunen en de ambassade een stuwende en bemiddelende rol blijven spelen in het realiseren van een voortvarende en duurzame schoonmaak van de Niger Delta.
Subsidieverlening aan Palestijnse organisatie met terreurbanden |
|
Danai van Weerdenburg (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nederland aan de Palestijnse organisatie Union of Agricultural Work Committees (UAWC) zo’n 23 miljoen dollar subsidie heeft gegeven in de afgelopen tien jaren?1
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie deel aan door Nederland gefinancierde consortia en in 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en is erop gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land, water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen. Het consortium ontvangt een bijdrage van 11,7 mln. euro uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar (2017–2020). Dit jaar werd 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC. Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren. De totale bijdrage voor dat programma was 8,5 mln. euro. Tevens werkt Nederland met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (samen met onder meer de EU). UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen en meerdere internationale NGOs.
Hoe beoordeelt u de beweringen dat medewerkers van UAWC betrokken zijn bij ernstige terreurdaden?
Het kabinet verwerpt terrorisme en verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Dit wordt uiteraard standaard besproken met alle organisaties waarmee Nederland samenwerkt, ook in de Palestijnse gebieden, inclusief UAWC.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op sanctielijsten.
In de samenwerkingsovereenkomst met UAWC is vastgelegd dat de Nederlandse financiering niet gebruikt mag worden voor doeleinden die in strijd zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen gekomen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders gebruikt hebben dan zoals is overeengekomen. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, financiële en inhoudelijke rapportages en onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties. Uit eerdere internationale controles en uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn ook geen aanwijzingen naar voren gekomen van banden tussen UAWC en organisaties op een internationale terreurlijst.
UAWC heeft Nederland na arrestatie van twee medewerkers van UAWC op verdenking van het plegen van een bomaanslag geïnformeerd. Hierop heeft de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah UAWC om uitleg gevraagd, ook over de eventuele betrokkenheid van beiden bij het door Nederland gefinancierde project. UAWC gaf aan geschokt te zijn door de gebeurtenissen. Na hun arrestatie heeft UAWC de dienstverbanden opgezegd en salarisbetalingen gestopt.
In de gesprekken met de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah in oktober 2019 gaf UAWC aan dat beide personen niet betrokken waren bij de uitvoering van het Nederlandse project. Bij nader archiefonderzoek naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is echter geconstateerd dat zij wel een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren.
Op basis van deze nieuwe informatie dat de twee personen die verdacht zijn van het plegen van een bomaanslag salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt dermate belangrijk is heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC. Het kabinet zal de overige donoren van UAWC uitnodigen zich aan te sluiten bij het onderzoek. Andere donoren zien op dit moment geen reden tot aanhouding van betalingen; het kabinet wil niettemin eigenstandig vaststellen of en op welke wijze continuering van de bijdragen gepast is.
Nederland heeft hierover ook nauw contact met andere donoren van UAWC. Net als Nederland nemen zij beschuldigingen over mogelijke banden van medewerkers van UAWC met een terroristische organisatie uitermate serieus. Geen van deze landen heeft in de jaren dat Nederland met UAWC samenwerkt, zowel voor als na de aanslag van augustus 2019, hierom reden gezien UAWC uit te sluiten van directe of indirecte financiering. Evenmin is in onderzoek van andere donoren geconstateerd dat er banden bestaan tussen UAWC en PFLP. Geen van de andere donoren heeft besloten betalingen aan te houden.
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Waarom heeft u geen gevolg gegeven aan de petitie van UK Lawyers for Israel om de subsidiering van UAWC te stoppen?
Zie antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de subsidieverlening alsnog per direct te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Afspraken met Griekenland over de opvang van minderjarige asielzoekers |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Vanaf wanneer treden de afspraken met Griekenland over de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in werking?1 Waarom ontbreekt in het Memorandum of Understanding (MoU) een begindatum?
In tegenstelling tot verdragen treden MoU’s niet in werking. Het MoU bevestigt per direct de reeds gemaakte afspraken. Op 18 juni jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ondertekening van het Memorandum of Understanding betreffende dit initiatief.2
Waarom wordt het elders genoemde aantal van 500 te plaatsen kinderen niet in het MoU genoemd? Betekent dit dat er ook meer of minder kinderen geplaatst kunnen worden?
Het MoU biedt de kaders voor de verdere uitwerking van het programma op basis van wat ik eerder met mijn Griekse collega overeen ben gekomen. Uitgangspunt is de 48 opvangplekken voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. Bij het opstellen van deze plannen is uitgegaan van een gemiddelde verblijfsduur van drie maanden hangende de asielprocedure. Op basis hiervan is de verwachting dat er in drie jaar 500 alleenstaande minderjarigen kunnen worden geholpen. Een deel van de alleenstaande minderjarigen komt bijvoorbeeld in aanmerking voor gezinshereniging, in Griekenland of elders, en zal dus daar de uitkomst van de procedure afwachten. Anderen zullen in Griekenland de asielprocedure doorlopen, waarna, afhankelijk van de uitkomst van de procedure, elders een traject wordt ingezet gericht op integratie (in combinatie met begeleid of zelfstandig wonen) danwel terugkeer. Het uiteindelijke aantal is afhankelijk van onder meer de ontwikkeling van de snelheid van de Griekse asielprocedure en de samenstelling van de groep alleenstaande minderjarigen die zal worden opgevangen. In geval van individuele bijzondere omstandigheden, zoals kinderzwangerschappen, gezondheids- en/of verslavingsproblemen, kan de gemiddelde verblijfsduur hoger uitvallen.
Welke praktische stappen zijn er na de ondertekening van het MoU gezet die moeten gaan leiden tot het plaatsen van genoemde asielzoekers? Welke stappen moeten er nog worden gezet voordat deze kinderen daadwerkelijk geplaatst gaan worden?
Vanaf welke datum zullen concreet de eerste asielzoekers op basis van dit MoU geplaatst worden?
Is het al bekend waar de locatie van de opvangvoorziening komt? Zo ja, waar is die locatie? Zo nee, waarom niet?
Welke NGO gaat de opvanglocatie beheren? Waarom wordt er niet gekozen voor een Griekse NGO met kennis van zaken over het voogdijsysteem en de praktijk in Griekenland?
Hoe beoordeelt u de stelling in het artikel van De Groene d.d. 18 juni, van mevrouw Eirini Agapidaki (Greek Special Secretary for the Protection of Unaccompanied Minor Asylumseekers) dat er een lang traject nodig is voor een shelter voor 48 kinderen in het licht van uw brief van 7 mei jl., dat «op korte termijn 48 alleenstaande minderjarige asielzoekers veilige opvang krijgen, bekostigd door Nederland' (Kamerstuk 27 062, nr. 111)?
Hoe ziet de hulp bij het opzetten van een voogdijprogramma er concreet uit? Hoe wordt het probleem van onvoldoende beschikbare voogden in Griekenland, aangepakt? Wat is het verschil tussen deze intenties en de huidige samenwerking tussen NIDOS en de Griekse autoriteiten binnen het al langer bestaande European Guardianship Network?
Het bestaande Griekse voogdijprogramma kent in de praktijk vele uitdagingen en behoeft diverse verbeteringen. Concrete afspraken over de exacte activiteiten om deze te realiseren moeten nog worden bevestigd. In de besprekingen die hebben geleid tot het MoU is al een aantal ideeën naar voren gekomen die ook in het MoU worden benoemd, waaronder de versterking van het trainingsprogramma en de begeleiding van voogden, het opzetten van een monitorings- en evaluatiesysteem en het opzetten van een klachtenprocedure.
Nidos heeft de afgelopen jaren in verschillende (afgeronde én nog lopende) Europese projecten samengewerkt met diverse Europese partners, waaronder ook uit Griekenland. Het betrof mede door de EU gefinancierde projecten gericht op EU-brede samenwerking bij het verbeteren van de kwaliteit van voogdij en opvang. Deze projecten waren noch zijn specifiek gericht op het opzetten van een Grieks voogdijprogramma voor amv’s. Wel zijn in het kader van deze projecten onder meer algemene aanbevelingen opgesteld en instrumenten ontwikkeld op het gebied van voogdij en opvang. Het European Guardianship Network (EGN), waarvan NIDOS lid is, is hier een voorbeeld van. Dit netwerk is in maart 2019 opgericht en bevindt zich in de opstartfase. Het wordt gefinancierd door de Europese Commissie in een 3-jarig project. EGN heeft als doel de ontwikkeling en verbetering van de voogdij over amv’s in de lidstaten van de EU en het verbinden van de instanties die deze voogdij uitvoeren. De leden en partners van het netwerk streven ernaar om nauw samen te werken aan de verwezenlijking van deze doelen. Dit doen zij door middel van het uitwisselen van good practices, expertise en andere relevante informatie over gemeenschappelijke uitdagingen en grensoverschrijdende aspecten.
Het ligt in de rede dat in het kader van het nieuwe Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband op deze eerdere initiatieven en resultaten wordt voortgebouwd en dat ook de opgebouwde netwerken actief worden benut. Tegelijkertijd biedt het Grieks-Nederlandse samenwerkingsverband een inhoudelijk breder programma en is het daarmee aanvullend op de hierboven genoemde Europese projecten. Bovendien is het nadrukkelijk gericht op de situatie in Griekenland, de hervormingen die daar worden doorgevoerd en de Griekse partner die deze moet realiseren.
Hoe wordt uw eerdere belofte dat de kinderen in de voorzieningen psycho-sociale zorg, onderwijs, gezondheidszorg, juridische bijstand en andere vormen van hulp krijgen die vereist zijn voor hun welzijn en ontwikkeling, in de praktijk van de opvangvoorziening geborgd? Wat is de rol van de Nederlandse NGO hierbij?
Hierover vinden gesprekken met zowel de Griekse autoriteiten als met beoogde uitvoeringspartners. Daarbij wordt gekeken naar de praktische ervaringen en expertise van de ngo’s op dit vlak. Ik verwacht de komende weken meer duidelijkheid te krijgen over de uitvoering en de inbedding in het bredere Griekse beleid.
Wat wordt bedoeld met de opmerking in het MoU dat het doel van het voogdijsysteem ook terugkeer naar het land van herkomst kan zijn? Wat is de rol van Nederland hierbij?
Net als in Nederland geldt ook in Griekenland dat asielaanvragen van amv om verschillende redenen afgewezen kunnen worden. Gezien de samenstelling van de populatie AMV in Griekenland en de (lage) erkenningspercentages van een deel van de betreffende nationaliteiten is dit in een aantal gevallen ook waarschijnlijk. Zo ligt het erkenningspercentage voor minderjarigen uit Pakistan en Bangladesh onder de 3%. In dat geval dient Griekenland zorg te dragen voor hun terugkeer. Dat kan ook aan de orde zijn bij de groep amv die in dit programma worden opgenomen. Voor Nederland is hierin geen rol voorzien. Griekenland krijgt via IOM en Frontex ondersteuning op het gebied van terugkeer.
Hoe gaat u waarborgen dat er binnen drie jaar daadwerkelijk opvang is voor 500 kinderen? Waar moeten de kinderen naartoe als de gemiddelde doorlooptijd van 3,5 maand voorbij is? En waar gaan de kinderen naartoe als ze 18 jaar zijn geworden? Staan ze dan op straat? Wat is in dit verband uw reactie op het bericht dat Griekenland 11.000 erkende vluchtelingen waaronder gezinnen met kinderen na statusverlening uit de opvang zet?
Ten aanzien van de toelichting op de gemiddelde doorlooptijd, verwijs ik u kortheidshalve naar de beantwoording van vraag 2.
Nieuwe wetgeving in Griekenland bepaalt dat statushouders de opvang binnen een maand moeten verlaten. Doel hiervan is om ruimte te creëren in de overvolle opvangvoorzieningen. Hoewel het is te verwelkomen dat Griekenland de doorstroming uit de centrale opvangvoorzieningen probeert te bevorderen, onderstreept dit des temeer de noodzaak voor Griekenland om te investeren in een adequaat integratiebeleid inclusief huisvestiging. Griekenland is pas recent een de facto bestemmingsland geworden. Voor en zelfs tijdens de migratiecrisis van 2015–2016 werd de Griekse asielstatus slechts in beperkte mate verleend: 1.975 personen in 2014, 4.025 in 2015 en 2.710 in 2016. Inmiddels zijn deze aantallen fors toegenomen: van 10.450 in 2017 tot 17.355 statushouders in het afgelopen jaar. Dit illustreert tevens dat de investeringen in het Griekse asielsysteem hun vruchten hebben afgeworpen. De verwachting is dan ook dat deze aantallen in 2020 nog verder zullen oplopen, mede vanwege de nieuwe Griekse asielwetgeving. Het probleem dat statushouders vanuit Griekenland illegaal danwel op een Grieks reisdocument voor erkende vluchtelingen doorreizen naar andere EU-lidstaten en daar opnieuw asiel aanvragen bestaat al langer, maar dreigt hiermee groter te worden. Bekend is dat Griekse statushouders momenteel dagelijks 200 a 250 reisdocumenten bij de Griekse autoriteiten aanvragen waarmee zij drie maanden binnen Schengen kunnen reizen. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, constateert dan ook een toename van inreizen van statushouders. Bij het ontwikkelen van een integratiebeleid, wordt Griekenland steun aangeboden vanuit de Europese Commissie en de IOM. Daarnaast heeft de Nederlandse ambassade enkele activiteiten op het gebied van integratie ontplooid.
Kunt u, mede gezien het gebrek aan een aantal concrete afspraken in het MoU, garanderen dat hetgeen u in het notaoverleg van 3 juni jl. over asiel en migratie bevestigde, te weten dat de daadwerkelijke opvang (na de aankondiging van de plannen op 23 april) «geen weken of maanden mag duren» nog altijd in de praktijk bewaarheid zal worden? Zo nee, waarom niet en wanneer lukt dit dan wel?
Het MoU bevestigt de eerder overeengekomen uitgangspunten en legt deze vast. Daarmee biedt het een duidelijk kader waarbinnen het programma nader wordt ontwikkeld en uitgevoerd.3 Voor de verdere invulling van deze kaders verwijs ik u kortheidshalve naar de beantwoording van voorgaande vragen, in het bijzonder vragen 7 tot en met 9.
Waarom kiest u ervoor om alle verantwoordelijkheid voor de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers in Griekenland te laten en het verzoek om het land te ontlasten door een deel van deze kinderen over te nemen, af te wijzen?
Ik heb uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over de afweging die het kabinet heeft gemaakt om niet deel te nemen aan de oproep om een groep amv te herplaatsen uit Griekenland.4 In plaats daarvan heb ik mede naar aanleiding van een specifiek verzoek van mijn Griekse ambtgenoot, aangeboden bij te dragen aan een structurele verbetering van de situatie van amv’s in Griekenland.5 Dit zal bestaan uit drie elementen: 1) het opzetten van een voogdijvoorziening in Griekenland, 2) het opzetten en organiseren van opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers en 3) het bieden van hulp bij het begeleiden van alleenstaande minderjarigen nadat zij de asielprocedure hebben doorlopen. Zoals ik in het notaoverleg van 3 juni jl. heb toegelicht ben ik mij er van bewust dat er veel nodig is om de situatie in Griekenland daadwerkelijk te verbeteren. Dit initiatief wordt door zowel mijn Griekse ambtgenoot als de Europese Commissie en relevante internationale organisaties gezien als een belangrijke bijdrage daaraan.
Over de verdere voortgang zal ik uw Kamer op periodieke basis blijven informeren.
Waarom zou, aangezien de situatie van asielzoekers al geruime tijd ook naar uw mening zorgelijk is en ondanks het feit dat Griekenland al jaren doorlopend ondersteund is bij het verbeteren van opvangomstandigheden, het programma op basis van het MoU nu wel tot substantiële verbetering gaan leiden?
Zie antwoord vraag 13.
De uitvoering van het Unesco Haags Verdrag en het gebruik van het blauw-witte schildje |
|
Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het advies van de Nederlandse Unesco Commissie, «Een wapen in vredestijd», over de uitvoering van het Unesco Haags Verdrag en het gebruik van het blauw-witte schildje? (1)
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van het advies, dat de overheid op dit moment niet genoeg doet om cultureel erfgoed veilig te stellen tegen de voorzienbare gevolgen van een gewapend conflict, conform de afspraken in het Haags Verdrag van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict en de bijhorende protocollen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben dankbaar voor de aandacht die de Nederlandse Unesco Commissie vraagt voor dit belangrijke onderwerp. In mijn beleid heb ik veel aandacht voor het beschermen van cultureel erfgoed dat kan worden blootgesteld aan diverse risico’s die schade kunnen veroorzaken. Denk aan een natuurramp zoals een overstroming of een bosbrand, maar ook menselijk handelen levert risico op: opzettelijk, zoals vernieling in oorlogstijd, bij vandalisme, door cybercriminaliteit of door terroristische aanslagen of onbedoeld zoals massatoerisme of een grote brand door werkzaamheden. Ik ga het advies van de Nederlandse Unesco Commissie, de conclusies en aanbevelingen nader bestuderen en zal daar in het voorjaar van 2021 op reageren.
Onderkent u dat het ontbreekt aan praktische kennis om het verdrag – en in het bijzonder afspraken over beschermingsmaatregelen – adequaat naar de praktijk te vertalen, waardoor belangwekkend erfgoed onnodig kwetsbaar is bij daadwerkelijke dreiging?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beschikt over het specialisme veiligheidszorg voor erfgoed. De nadruk ligt op de inzet van preventiemaatregelen. Kennis en informatie hierover is beschikbaar bij de RCE voor beheerders, eigenaren en andere betrokkenen bij het erfgoed. De dienst verzorgt o.a. publicaties en symposia over het onderwerp. De RCE heeft daarnaast ook een incidententeam dat eigenaren van rijksmonumenten van advies voorziet wanneer schade is opgetreden na een incident. Bij de Nederlandse Unesco Werelderfgoederen is in de nieuwe managementplannen van de sites aandacht voor de voorbereiding op risico’s die het erfgoed kan treffen.
Hoe is het toezicht geregeld op het gebruik van het blauw-witte schildje, het internationale kenteken voor belangwekkend erfgoed dat in oorlogstijd ontzien moet worden?
De RCE houdt de administratie van het Internationaal Kenteken (blauw-witte schildje) bij in het Rijksmonumentenregister. Hierin is aangetekend wanneer een monument beschermd is onder de werking van het Haags Verdrag en een blauw wit schildje mag dragen. De laatste actualisatie van het register is van omstreeks 2000.
Op het gebruik van het blauw-witte schildje en het toezicht daarop wil ik in mijn eerder genoemde reactie terugkomen.
Klopt het dat cruciale gebouwen en collecties niet zijn opgenomen in het register met cultuurgoederen die onder het verdrag vallen? Zo ja, hoe is dat te verklaren?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen zet u om het register met cultuurgoederen die onder het verdrag vallen te actualiseren?
Zie antwoord vraag 4.
Onderkent u dat van cybercriminaliteit (zoals ransomware-aanvallen en hacks), terroristische aanslagen en natuurrampen (zoals overstromingen) reële dreigingen uitgaan voor culturele goederen? Zo ja, op welke wijze geeft u daaraan vorm in het beleid voor de bescherming van cultureel erfgoed?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid in overleg te treden met gemeenten, provincies, erfgoedbeheerders en veiligheidsregio’s om ook op lokaal niveau adequate beschermingsmaatregelen te treffen?
Gemeenten, provincies, erfgoedbeheerders en veiligheidsregio’s zijn belangrijke partijen bij de bescherming van het erfgoed. Het Ministerie van OCW agendeerde dit onderwerp al in overleggen met medeoverheden. Met name de samenwerking met de veiligheidsregio’s is cruciaal. De RCE heeft met een aantal veiligheidsregio’s overleg over de bescherming van het cultureel erfgoed. De RCE werkt ook met erfgoedbeheerders samen om hen bewust te maken van de mogelijke risico’s die er voor het erfgoed zijn.
Welke maatregelen neemt u om betere samenwerking tussen de culturele sector en de veiligheidssector te bevorderen?
De RCE is voorzitter van de landelijke netwerkgroep «Brandweer – cultureel erfgoed». Daaraan nemen deel een aantal veiligheidsregio’s, het Instituut Fysieke Veiligheid en een aantal erfgoedorganisaties, waaronder de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed en de Koninklijke Bibliotheek. Met deze netwerkgroep organiseert de RCE het jaarlijkse symposium over brand en erfgoed.
Apache-gevechtshelikopters boven Texel |
|
Gijs van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend feit dat op 17 juni 2020 Apache-gevechtshelikopters van Defensie urenlang op lage hoogte boven Texel vlogen?
Op 17 juni van 0900 tot 1.230 uur vlogen twee Apache gevechtshelikopters boven het eiland Texel. Hierbij zijn aaneengesloten bebouwing en vastgestelde natuurgebieden zoveel als mogelijk vermeden of op hoogte gepasseerd. De helikopters hebben conform wet- en regelgeving niet lager gevlogen dan de minimale toegestane vlieghoogte van 150ft (45 meter).
Klopt het dat Defensie deze Apache-gevechtshelikopters op 17 juni 2020 boven Texel heeft laten vliegen voor de opnames van een televisieprogramma «Hunted» van AvroTros?
Defensie heeft besloten om deel te nemen aan de opnames van het televisieprogramma Hunted. Via verschillende platforms hoopt Defensie de Krijgsmacht als aantrekkelijke werkgever te presenteren voor nieuwe collega’s. Om beschikbare vlieguren bovendien zo effectief mogelijk te gebruiken worden opnames meestal gecombineerd met eigen training. In dit geval bood het scenario kans om realistische oefendoelstellingen te behalen, zoals: het verkennen van onbekend terrein, het beoefenen en samenwerken met onbekende eenheden en instanties, maar ook het geven van ondersteuning bij een gesimuleerde inval en het rekening houden met te vermijden gebieden.
Bent u ermee bekend dat in de periode 15 maart tot 15 juli het broedseizoen is op het UNESCO werelderfgoed gebied van Texel?
Ja, de planning en uitvoering van een vlucht gaat altijd uit van geldende wet- en regelgeving. In verband met het broedseizoen zijn door de helikopterbemanningen bovendien extra maatregelen getroffen. Zo hebben zij vogelgebieden zoveel mogelijk vermeden of gepasseerd op 3000ft (900 meter) wat ruim boven de minimale wettelijke toegestane hoogte van 1000ft (300 meter) is. Op die hoogte (3000 ft, 900 meter) is algemeen wetenschappelijke consensus dat vliegtuigen en helikopters flora en fauna niet verstoren.
Bent u ermee bekend dat laag vliegende Apache-gevechtshelikopters broedende dieren verstoren?
Ja, daarom zijn vogelgebieden vermeden of gepasseerd op 3000ft (900 meter).
Kunt u aangeven met welk doel de Apache-gevechtshelikopters op 17 juni 2020 laag boven Texel vlogen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de burgemeester tijdig geïnformeerd moet worden als er in het kader van de opname van een televisieprogramma urenlang Apache-gevechtshelikopters boven het eiland vliegen?
Ja.
Is de burgermeester van Texel voorafgaand in staat gesteld de opnames van het televisieprogramma en de inzet van Apache-gevechtshelikopters boven het eiland te toetsen in het kader van openbare orde en veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Defensie heeft de communicatieafdeling van de gemeente Texel op 16 juni geïnformeerd over de geplande training en vliegbewegingen. De Commandant van het Defensie Helikopter Commando en ik hebben op 26 juni persoonlijk contact gehad met de burgemeester van Texel. Uit deze evaluatiegesprekken blijkt dat vanwege de specifieke omgeving, de training én opnames het beter was geweest om de gemeente en de burgemeester eerder te betrekken en te informeren.
Klopt het dat in het kader van de corona-protocollen een noodverordening geldt waarbij geen evenementen mogen plaatsvinden?
Ja.
Vindt u dat in het geval van deze televisieopnames met inzet van Apache-gevechtshelikopters op lage hoogte sprake was van een evenement op Texel op 17 juni 2020? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen sprake geweest van een evenement volgens de Noodverordening van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord van 15 juni 2020. Het aanvragen van een ontheffing van de noodverordening was dan ook niet nodig.
Deelt u de mening dat, als er op 17 juni 2020 een evenement heeft plaats gevonden op Texel, vooraf een ontheffing van de noodverordening aangevraagd had moeten worden bij de burgermeester?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht 'Suriname vraagt Nederland om coronahulp' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suriname vraagt Nederland om coronahulp»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel 236 mensen positief zijn getest op het coronavirus in Suriname en er inmiddels een zestal mensen aan de ziekte is overleden? Kunt u een update geven met betrekking tot het coronavirus in Suriname?
Op 23 juni jl. waren er in totaal 319 mensen positief getest, 132 personen genezen verklaard en vielen er tot dat moment acht doden te betreuren.
Deelt u de mening van de Surinaamse Minister van Volksgezondheid dat er, ondanks de uitdagingen die er zijn in de relaties met Suriname, alsnog op basis van de historische verbondenheid en de vriendschapsband gehoor moet worden gegeven aan het hulpverzoek van Suriname, en er een aantal levensreddende benodigdheden vanuit Nederland naar Suriname gebracht moeten worden? Zo ja, hoe gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
In reactie op de diverse publieke en private hulpverzoeken vanuit Suriname is op 19 juni jl. een door Nederland gedoneerde zending t.w.v. € 600.000 aan medische hulpgoederen in Suriname aangekomen. Het betreft medische beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, schorten en brillen. De komende weken zullen nog aanvullende leveringen plaatsvinden, ondermeer met extra medische bescherming en verbruiksmiddelen, testkits, medicijnen en (mobiele) beademingsapparatuur.
Bij de aanschaf van deze goederen is rekening gehouden met de behoefte aan medische beschermingsmiddelen die in Nederland bestaat en is in overleg met Suriname afgestemd op de behoeften aldaar.
De ontvangende partij is de stichting SU4SU. Dit is een particulier Surinaams initiatief dat is gestart bij aanvang van COVID19. Initiatiefnemers zijn gerenommeerde Surinaamse organisaties en bedrijven, die bekend staan als mensen die hart voor de Surinaamse zaak hebben en niet zijn geaffilieerd aan een politieke partij.
Bent u bekend met de oorzaak van de tweede golf van Corona-besmettingen in Suriname, die opnieuw heeft gezorgd voor een uitbraak, waar Suriname nu onder lijdt?
Voor zover bekend is er geen uitgebreid onderzoek naar de oorzaak gedaan. Tot de huidige uitbraak waren de Surinaamse autoriteiten erin geslaagd om het virus in te dammen en kwamen er in zes weken geen besmettingen bij. De eerste gevallen waren import-gevallen van buitenlandse reizigers, maar ondertussen is sprake van lokale clusters van besmettingen.
Bent u bekend met het feit dat Suriname een grote corona-uitbraak niet aan zou kunnen, aangezien het land slechts veertig ic-plekken en te weinig IC-verpleegkundigen heeft? Zo ja, bent u bereid om aan Suriname gerichte hulp aan te bieden om aan deze zorg tegemoet te komen?
Momenteel worden de mogelijkheden onderzocht om tijdelijk Nederlands medisch personeel in Suriname assistentie te laten verlenen. Tevens worden (mobiele) beademingsapparaten gedoneerd wat ook een bijdrage levert aan het uitbreiden van de zorg-capaciteit.
Deelt u de mening dat Nederland, met behoud van voldoende materialen voor Nederland zelf, Suriname moet ondersteunen met de daar benodigde middelen en informatie om het virus tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, en zie antwoord op vragen 3.
Klopt het dat Nederland tot nu toe tien beademingsapparaten heeft toegezegd naar aanleiding van het hulpverzoek van Suriname? Wanneer worden deze apparaten geleverd?
Een eerste verzending van tien beademingsapparaten wordt binnenkort in Suriname verwacht. Later zullen nog eens tien apparaten volgen.
Deelt u de mening dat tien beademingsapparaten ontoereikend zijn ten opzichte van het brandende hulpverzoek van Suriname?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de woordvoerder van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft toegezegd dat de Nederlandse regering haar zal best zal doen om binnen de bestaande mogelijkheden te helpen? Zo ja, wat betekent dit concreet en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord op vraag 3.
Staat u momenteel in contact met Surinaamse hulporganisaties om de mogelijkheden te verkennen om tot hulp over te gaan?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid de Surinaamse Stichting Su4Su te steunen, en daarbij ook Nederlandse particulieren en het bedrijfsleven te betrekken, om beschermingsmiddelen zoals mondkapjes, beademingsapparatuur en medicijnen aan Suriname te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
De ontvangende partij van de Nederlandse hulp is de Stichting SU4SU. Op basis van de door deze stichting geïdentificeerde behoeften heeft het Ministerie van VWS de Nederlandse hulp samengesteld die lijkt te voldoen aan de Surinaamse noden. Al het hulpaanbod wordt in overleg met het Ministerie van VWS gecoördineerd.
Bent u, gezien de urgentie, bereid om deze vragen binnen één week te beantwoorden?
Ja.
Misstanden bij hulporganisatie ZOA |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel in Soedan»?1
Ja.
Klopt het dat ZOA (al dan niet via de Dutch Relief Alliance) middelen ontvangt uit het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, voor welke doeleinden ontvangt de organisatie geld en om hoeveel geld gaat het?
Ja, ZOA ontvangt middelen vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Op dit moment heeft BZ voor 5 projecten directe subsidierelaties met ZOA (€ 40,5 miljoen). Drie programma’s via het Addressing Root Causes Fund in Soedan, Ethiopië en de Democratische Republiek Congo, een via het Dutch Relief Alliance programma in Syrië en een programma «Land Tenure Security in Kibago and Kayogoro» in Burundi. De thema’s waarop ZOA werkt in de betreffende landen zijn: veiligheid voor mensen, rechtsorde, humanitaire hulp, en landrechten.
Klopt de strekking van het artikel volgens u?
Het artikel noemt misstanden in het door DfID en EU gefinancierde programma Aqua4Sudan. In het artikel beschuldigen oud-medewerkers het landenkantoor van ZOA in Soedan van corruptiepraktijken, belangenverstrengeling en grensoverschrijdend gedrag. De aantijgingen zijn onderzocht door ZOA en DfID. Vooralsnog komt hieruit naar voren dat de meldingen en beweringen ongegrond zijn. ZOA nodigt anonieme bronnen nadrukkelijk uit om de aan de media geuite klachten – anoniem, maar concreet – aan ZOA kenbaar te maken, zodat er opnieuw onderzoek gedaan kan worden door ZOA.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misstanden en de Kamer daarover te informeren?
Ja. Nederland is in gesprek met Zweden en de Europese Unie over gezamenlijke verdere doorlichting van het landenkantoor van ZOA in Soedan. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal de Kamer hierover t.z.t. worden geïnformeerd.
De bombardementen van Turkije in de Iraakse regio Sinjar |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van de Turkse bombardementen in onder meer de Iraakse regio Sinjar?1
Ja.
Bent u op de hoogte van recente PKK-aanslagen op Turkse doelen vanuit dit gebied? Indien u niet beschikt over eigen informatie hierover, kunt u hier betrouwbare informatie over verkrijgen bij bondgenoten?
Er zijn aanwijzingen dat de PKK in gebieden in Noord-Irak aanwezig is. In het openbaar wordt niet ingegaan op de vraag of dit gebied wordt gebruikt voor het uitvoeren van aanslagen.
Zijn niet alle PKK-troepen sinds maart 2018 uit dit gebied teruggetrokken, zoals de Verenigde Staten indertijd ook bevestigd heeft? Indien u niet beschikt over eigen informatie hierover, kunt u hier betrouwbare informatie over verkrijgen bij de plaatselijke autoriteiten en/of bondgenoten?
Er zijn aanwijzingen dat de PKK in gebieden in Noord-Irak aanwezig is.
Klopt het dat ook het vluchtelingenkamp Makhmour is gebombardeerd, zoals sommige bronnen melden? Indien u hier geen eigen informatie over heeft, kunt u zich op de hoogte stellen over de vraag welke doelen precies bestookt zijn?
Volgens lokale bronnen is het vluchtelingenkamp Makhmour zelf niet gebombardeerd, maar zijn wel veiligheidsposten in de buurt van het kamp getroffen.
Klopt het dat ook het hospitaal is gebombardeerd dat is gebouwd in het kleine gebied dat de Yezidi’s in Sinjar na de opmars van IS hebben kunnen veilig stellen? Bent u bereid bij de plaatselijke autoriteiten na te vragen of dit hospitaal inderdaad is gebombardeerd?
Volgens lokale bronnen zou het ziekenhuis zelf niet gebombardeerd zijn. Wel zou er sprake zijn van schade aan het gebouw door scherven van aanvallen dichtbij het ziekenhuis.
Bent u het ermee eens dat de Yezidi-minderheid, zoals eerder tegen het geweld door IS, nu tegen de bombardementen door Turkije beschermd zou moeten worden?
Het kabinet maakt zich in het algemeen zorgen over de positie van kwetsbare minderheden in Irak, waaronder christenen en ook Yezidi’s. Nederland steunt verschillende projecten om de Yezidi-gemeenschap te ondersteunen. Dit betreft zowel directe steun aan organisaties als Yazda en Free Yezidi Foundation, als indirecte steun door het ondersteunen van ontmijning, onderwijs, psychosociale steun en verbetering van kansen op werk voor ontheemden in het algemeen. De bredere inzet voor hulpverlening aan intern ontheemden en wederopbouw van de gebieden waar de meest kwetsbare groepen wonen vormt een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet in Irak.
Hoe beoordeelt u de Turkse aanvallen op Yezidi-doelen? Bent u bereid bij Turkije om opheldering te vragen over deze bombardementen, om bewijs te vragen voor Koerdische aanslagen op Turkse doelen en bij het uitblijven daarvan deze acties van Turkije te veroordelen?
In algemene zin kan gesteld worden dat Turkije regelmatig bombardementen uitvoert in de Koerdische Regio van Irak en het noorden van Irak, met name in de provincies Erbil en Duhok. Volgens Turkije zijn de aanvallen gericht op de PKK, een organisatie die door onder andere de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld.
Zoals ook gemeld in de beantwoording op schriftelijke vragen over bombardementen van Turkije op christenen in Irak (BZDOC-718137848-44) komt het voor dat de PKK intrek neemt in dorpen in noord-Irak (vaak tegen de wens van de lokale bevolking) waardoor het dorp een doelwit wordt van Turkse bombardementen en er kans is op burgerslachtoffers. Dorpen waar de PKK intrek heeft genomen, zijn daarom vaak door burgers verlaten uit angst voor bombardementen.
Bent u bereid uw Europese collega’s ertoe op te roepen deze Turkse bombardementen namens de EU te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft onvoldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over hoe het optreden waarnaar in de berichtgeving wordt verwezen zich verhoudt tot het humanitair oorlogsrecht. In het algemeen kan worden opgemerkt dat strijdende partijen het humanitair oorlogsrecht dienen te respecteren. Het gaat daarbij onder andere om de beginselen van proportionaliteit, het maken van onderscheid tussen burgers en strijders, en de plicht tot het nemen van alle mogelijke voorzorgsmaatregelen ter bescherming van de burgerbevolking. Uit het laatste vloeit onder andere voort dat partijen militaire doelen zoveel mogelijk buiten dichtbevolkte gebieden, zoals dorpen, zouden moeten plaatsen.
In dit geval betekent dat met name dat de terroristische organisatie PKK zoveel mogelijk moet afzien van schuilen in dichtbevolkte gebieden. Het kabinet roept Turkije daarnaast regelmatig op om proportionaliteit en grote terughoudendheid te betrachten. Ook heb ik de Turkse bombardementen recentelijk opgebracht bij mijn Europese collega’s tijdens de Raad Buitenlandse zaken op 13 juli jl. zoals ik tijdens AO RBZ op 1 juli had toegezegd.
De berichten 'Duizenden Nederlandse zeelieden nog langer vast op zee door visa-chaos' en 'Gestrande zeelieden vormen een dreiging voor de wereldeconomie' |
|
Remco Dijkstra (VVD), Sven Koopmans (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Duizenden Nederlandse zeelieden nog langer vast op zee door visa-chaos»1 en «Gestrande zeelieden vormen een dreiging voor de wereldeconomie»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat veel zeevarenden in een lastige persoonlijke situatie verkeren omdat ze lange tijd niet naar huis kunnen? Herkent u dat dit tot gevaarlijke toestanden aan bood van schepen kan leiden?
Het is bekend dat het welzijn van zeevarenden door de COVID-19 crisis en de daaraan gerelateerde maatregelen wereldwijd onder druk is komen te staan. Zeevarenden worden geconfronteerd met langere perioden van verblijf aan boord dan wenselijk is. Dit probleem speelt wereldwijd. Vanuit zowel sociaal alsook economisch oogpunt is het van groot belang dat bemanningswisselingen mogelijk worden gemaakt. Dit onderwerp heeft dan ook de volle aandacht van het kabinet en is tevens door Nederland geadresseerd bij IMO, ILO en de EU. De Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en Infrastructuur en Waterstaat doen er alles aan om de bemanningswisselingen in Nederland zo veel mogelijk te faciliteren en onderhouden hierover intensief contact met de sector, o.a. met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse reders (KVNR)
Herkent u dat er een probleem bestaat met het aflossen van personeel op schepen, doordat het aflossende personeel problemen heeft met het verkrijgen van visa?
Het visumbeleid vloeit voort uit de (EU)Visumcode. De Nederlandse vloot kent een grote groep zeevarenden die afkomstig is uit landen die een visum nodig hebben, waaronder de Filipijnen, Indonesië en Rusland. Zowel de afmonsterende, als aanmonsterende zeevarenden worden geconfronteerd met het gebrek aan reismogelijkheden naar of vanuit deze herkomstlanden door het ontbreken van adequate internationale transportverbindingen en doordat Nederlandse consulaten door lokale «lock down» maatregelen in eerste instantie slechts in beperkte mate visa konden verstrekken aan visumplichtige zeevarenden die willen aanmonsteren in Nederland. Daar komt inmiddels aanzienlijk verbetering in. Vanaf 1 juni jl. kunnen in Manilla weer substantiële aantallen visumaanvragen worden verwerkt (inmiddels 200 per dag waarmee nagenoeg dezelfde aantallen visumaanvragen kunnen worden verwerkt als voorheen), per 23 juni in Moskou (100 per dag) en per 29 juni ook in Jakarta (50 per dag, dezelfde aantallen als voorheen). Ook op andere posten (zoals CG Sint-Petersburg) zijn er afspraakmogelijkheden, soms op basis van maatwerkafspraken met de sector. Op dit moment wordt niet alle beschikbare capaciteit ingevuld. De verwachting is dat naarmate de lokale maatregelen verder worden versoepeld en vliegverbindingen toenemen, ook de vraag naar alsook de capaciteit voor de verwerking van visa zal toenemen. Daar waar de lokale situatie dat toelaat wordt ingezet op een maximale opschaling van het visumproces van zeevarenden om aan deze vraag tegemoet te komen.
De Visumcode biedt als terugvaloptie de mogelijkheid om een visum aan de grensdoorlaatpost (visum on arrival) te verstrekken. Vanwege de beperkingen om visa aan te vragen in derde landen is de voorziening getroffen om tijdelijk visa bij aankomst op Schiphol of in de haven af te geven, wat normaal gesproken alleen in uitzonderlijke gevallen gebeurt. De Koninklijke Marechaussee, respectievelijk de Zeehavenpolitie, hebben hun capaciteit tijdelijk uitgebreid.
Voor zowel visumafgifte bij aankomst als visumafgifte in de landen van herkomst geldt dat de inrichting van processen in lijn met de COVID-19 maatregelen moet zijn. Dit heeft eveneens invloed op de aantallen visa die kunnen worden behandeld. De inzet is er echter op gericht waar mogelijk maximaal op te schalen om zoveel mogelijk aan de vraag tegemoet te komen. Nederland zal de ontwikkelingen nauw blijven monitoren en waar nodig bezien of er verdere maatregelen nodig en mogelijk zijn – waarbij geldt dat bij de EU-lidstaten en de Europese Commissie is aangedrongen op een gecoördineerde Europese aanpak.
Wat is het visumbeleid ten aanzien van zeevarenden en wat is de achtergrond van de huidige beperkingen?
Zie antwoord vraag 3.
Herkent u de zorgen over de effecten op de wereldhandel als er geen goede oplossing komt voor de aflossing van bemanningsleden op schepen?
Bemanningswisselingen zijn op mondiaal niveau vanwege de Corona gerelateerde maatregelen een probleem. De Covid-19 pandemie en de maatregelen tegen de verspreiding van het virus hebben een sterk nadelig effect op de mondiale economische bedrijvigheid en dus ook op de wereldhandel, die voor circa 80% is aangewezen op de scheepvaartsector.
Welke stappen onderneemt het kabinet om de risico’s te mitigeren? Welke mogelijkheden tot verdere stappen biedt de ontwikkeling van de pandemie, natuurlijk met inachtneming van de essentiële veiligheidsmaatregelen?
In Nederland zijn de zeehavens operationeel gebleven en is het vrachtvervoer niet aan restricties gebonden. Conform de aanbevelingen van de Europese Commissie zijn zeevarenden uitgezonderd van het inreisverbod voor Nederland. Anders dan in veel andere landen geldt er geen quarantainemaatregel voor afmonsterende en aanmonsterende zeevarenden vanwege hun cruciale functie in het transport en de vitale infrastructuur. Daar waar de lokale situatie dat toelaat, is de visumafgifte aan zeevarenden in de landen van herkomst hervat. Zie verder het antwoord op de vragen 3, 4, 10, 11 en 13.
Zijn er contacten met landen waar veel zeevarenden vandaan komen over het waar mogelijk versoepelen van beperkingen aan reisbewegingen om bemanningen af te lossen? Zo ja, hoe verlopen die gesprekken?
Op diplomatiek niveau worden contacten onderhouden over de problematiek van bemanningswisselingen. De nationaal genomen maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het Covid-19 virus bepalen de ruimte voor eventuele versoepelingen.
Klopt het dat Duitsland soepeler omgaat met de verlening van visa aan zeevarenden dan Nederland? Zo ja, wat zijn de verschillen en waarom zijn die er?
In algemene zin geldt dat lidstaten, binnen de regels van de (EU)Visumcode, in de praktijk op verschillende wijze omgaan met visumafgifte aan zeevarenden. Nederland geeft in vergelijking met andere lidstaten met Rotterdam, als belangrijkste en grootste haven in Europa, de meeste visa af aan zeevarenden. Sinds 2009 voert Nederland een effectief «blue carpet visumbeleid», een fast track voor zeevarenden, dat zeevarenden normaliter in staat stelt tijdig en voor vertrek een visum aan te vragen om zo de grensposten te kunnen ontlasten. Derhalve is de infrastructurele capaciteit voor visa on arrival op Schiphol destijds afgeschaald.
Gelet op de huidige beperkte capaciteit en de omvang van de Nederlandse vloot wordt voor visa on arrival op Schiphol derhalve voorrang gegeven aan visumplichtige zeevarenden werkzaam aan boord van Nederlandse schepen. Duitsland kent een dergelijke voorrangsmaatregel niet, ook omdat het aantal visumplichtige zeevarenden op Duitse schepen veel lager ligt dan in Nederland.
Hoe kijkt u aan tegen het pleidooi van de Internationale Maritieme Organisatie om zeevarenden tot «vitale werknemer» te verklaren?
In Nederland is de scheepvaartafwikkeling, waaronder de zeevarenden ressorteren, reeds als vitaal proces aangemerkt.
Is het mogelijk om tot een Europees initiatief te komen om het scheepvaartverkeer gaande te houden, in navolging van het beleid om via «green lanes» het internationale vrachtverkeer via de weg open te houden?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden zijn er om meer visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden op Schiphol?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de reden om geen visa on arrival te verstrekken aan zeevarenden voor een schip dat niet onder Nederlandse vlag vaart maar wel de haven van Rotterdam aan doet?
Vanwege de beperkte infrastructurele capaciteit op Schiphol voor de afgifte van een visum op Schiphol door de KMar, wordt een aantal uitgangspunten gehanteerd. Hierbij geldt dat een schip in een Nederlandse haven moet liggen en het schip onder Nederlandse vlag vaart of het schip van een Nederlandse reder is. Nederland is van mening dat het momenteel voor de Nederlands gevlagde schepen een voorrangsmaatregel moet hanteren vanwege de vlaggenstaat verantwoordelijkheid. Gelet op de beperkte capaciteit zou het verstrekken van visa aan zeevarenden voor buitenlands gevlagde schepen ten koste kunnen gaan van de aanmonsterende zeevarenden op Nederlands gevlagde schepen. Dit betekent overigens niet dat aanvragen van niet-Nederlands gevlagde schepen niet in behandeling worden genomen.
Klopt het dat de visumverlening in landen waar veel zeevarenden vandaan komen, zoals de Filipijnen, langzaam weer op gang komt? Zo ja, kunt u een tijdpad schetsen dat aangeeft per wanneer zeevarenden hier weer binnen de voorheen gebruikelijke termijnen en procedures gebruik van kunnen maken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevaren zijn er voor de positie van de haven van Rotterdam als internationaal knooppunt als Nederland achterloopt bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden?
Dat Nederland zou achterlopen bij het faciliteren van het aan en van boord gaan van zeevarenden laat zich moeilijk rijmen met het feit dat de haven van Rotterdam, in tegenstelling tot havens in enkele EU-lidstaten die quarantaine maatregelen troffen voor binnenlopende zeeschepen, volledig operationeel is gebleven. Rotterdam heeft zowel koopvaardijschepen als cruiseschepen, die aanvankelijk een andere eindbestemming hadden, de helpende hand toegestoken voor het lossen van goederen en het afmonsteren van bemanning, ook wanneer dit niet Nederlands gevlagde schepen betrof. In die zin wordt het belang van de haven Rotterdam als internationaal knooppunt ook in de huidige situatie bevestigd.
Zijn er ook Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten? Zo ja, worden zij ondersteund via consulaire bijstand of op andere wijze?
Er zijn enkele gevallen bekend van Nederlandse zeevarenden die elders vastzitten. Indien zij zich melden bij ambassades of consulaten worden zij, voor zover de omstandigheden dat toelaten, bijgestaan.
Het bericht 'Afghaanse migranten op de Iraanse grens gemarteld en in rivier gegooid' |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afghaanse migranten op de Iraanse grens gemarteld en in rivier gegooid»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er jaarlijks duizenden Afghaanse migranten en vluchtelingen de Iraanse grens oversteken, en daarbij geweld ondervinden of zelfs vermoord worden?
Het is bekend dat er op dagelijkse basis ongeveer tussen de 2.000 tot 2.500 Afghaanse migranten zonder de vereiste documentatie de grens van Afghanistan met Iran oversteken. Het is van belang te benoemen dat Iran al een aantal decennia huisvesting biedt aan ca. 3 miljoen Afghaanse vluchtelingen. Ook is er sprake van seizoenmigratie van en naar Iran. Internationale mensenrechtenorganisaties constateren dat Afghaanse migranten en vluchtelingen hierbij regelmatig te maken krijgen met gewelddadigheden.
Deelt u de woede over het feit dat Afghaanse migranten en vluchtelingen een dergelijke schokkend lot ondergaan na hun tocht naar Iran?
Migranten en vluchtelingen zijn in het algemeen tijdens hun reis bijzonder kwetsbaar. Geweld tegen Afghaanse migranten en vluchtelingen die zich in Iran bevinden is verwerpelijk.
Het kabinet is begaan met het lot van de Afghaanse migranten. Om te zorgen dat deze in Iran, maar ook in Pakistan, in ieder geval de mogelijkheid hebben om op een veilige wijze terug te keren naar Afghanistan, wanneer zij hiervoor kiezen, faciliteert Nederland dit via een project met de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Dit project verzorgt ook herintegratie voor de teruggekeerde Afghanen in Afghanistan. Daarnaast worden via bewustwordingscampagnes in Afghanistan op een betrouwbare wijze duidelijk gemaakt wat voor risico’s er zijn bij irreguliere migratie, en ook welke mogelijkheden voor legale migratie er zijn.
Klopt het, zoals uit de berichtgeving blijkt, dat Iraanse grenswachten migranten en vluchtelingen uit Afghanistan hebben gemarteld, vastgebonden en in een rivier gegooid om te voorkomen dat ze het land binnenkwamen?
Op 1 mei 2020 vond er een incident plaats in het grensgebied tussen Afghanistan en Iran waarbij een aanzienlijk aantal Afghanen (status vooralsnog onbekend) om het leven is gekomen. Iran en Afghanistan hebben op 26 mei jl. een gezamenlijk onderzoek ingesteld naar de toedracht van het incident. Het kabinet wacht het resultaat van dit onderzoek af.
Klopt het dat de Iraanse autoriteiten Afghaanse vluchtelingen en migranten stelselmatig mishandelen, martelen en zelfs doden?
Zie antwoord op vraag 2.
Klopt het dat Afghanen in Iran die besmet zijn met het coronavirus geen toegang krijgen tot behandeling in het ziekenhuis?
Sinds de uitbraak van het coronavirus in Iran is gratis COVID-gerelateerde medische zorg beschikbaar voor alle buitenlanders die zich in Iran bevinden, inclusief Afghaanse migranten en vluchtelingen, ook zonder identiteitspapieren. Voor het aanbieden van dergelijke inclusieve gezondheidszorg, alsmede voor andere diensten die Iran aanbiedt voor de ca. 3 miljoen Afghaanse vluchtelingen in Iran, wordt de Iraanse regering ondersteund door verschillende internationale (hulp)organisaties die actief zijn in Iran. Dit gebeurt o.a. met financiering vanuit Nederland en de Europese Unie.
Bent u bereid om in EU-verband de Iraanse regering aan te spreken op deze wandaden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang om de uitkomst van het gezamenlijk onderzoek van Afghanistan en Iran af te wachten.
Bent u bereid om in EU-verband er bij de Iraanse regering op aan te dringen om te stoppen met deze misdaden en te verzoeken dat er een onderzoek naar de toedracht en schaal ervan wordt uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om het lot van Afghaanse migranten en vluchtelingen na hun tocht naar Iran te agenderen bij de VN-Mensenrechtenraad en zo nodig maatregelen te treffen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Mensenrechtenraad heeft Nederland de mogelijkheid om een aantal zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran te benoemen. Nederland zal de Mensenrechtenraad, alsmede andere multilaterale en bilaterale fora, blijven inzetten om schendingen van mensenrechten in Iran aan de orde te blijven stellen.
Het bericht dat een Amerikaanse farmaceut een Nederlands coronamedicijn in productie neemt |
|
Pia Dijkstra (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Abbvie neemt Nederlands coronamedicijn in massaproductie»?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Bent u, mede gezien de recente overheidsinvestering van € 300.000,– in de ontwikkeling van dit medicijn, betrokken geweest bij de onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie over de exclusieve licentieovereenkomst? Zo niet, kunt u toelichten waarom u hier geen reden of noodzaak toe zag?
Het onderzoek naar het desbetreffende antilichaam als mogelijk medicijn tegen COVID-19 is door het expertpanel van ZonMw als positief beoordeeld, waarna er een subsidie is toegekend van € 407.951,50 welke mogelijk kan worden uitgebreid naar € 1.000.000,– conform de ingediende projectbegroting.
Ik ben niet betrokken geweest bij mogelijke onderhandelingen van de Nederlandse onderzoekers met de Amerikaanse farmaceut Abbvie, of enige andere partij, over een mogelijke licentieovereenkomst.
Ik heb uiteraard wel verwachtingen bij licentieovereenkomsten op intellectueel eigendom (IE) dat (mede) is ontwikkeld met Nederlands overheidsgeld. Om vorm te geven aan deze verwachtingen heeft de NFU de principes voor Maatschappelijk Verantwoord Licentiëren (MVL) opgesteld. Hierin wordt onder andere gesteld dat geneesmiddelen ontwikkeld op basis van zulk IE moeten voldoen aan beschikbaarheids- en betaalbaarheidscriteria. Deze principes worden onderschreven door de Universitair Medische Centra, en mij is verzekerd dat deze principes leidend zullen zijn bij het aangaan van een licentieovereenkomst op het desbetreffende antilichaam.
In het algemeen wil ik opmerken dat dit per geval wel kan verschillen omdat het intellectueel eigendom niet altijd in één hand is en soms ook meerdere partijen betrokken zijn betrokken.
Kunt u duiden hoe belangrijk dit medicijn potentieel kan zijn voor de wereldwijde bestrijding van de gevolgen van COVID-19, in geval het vervolgtraject succesvol wordt doorlopen?2
VWS laat zich adviseren door experts om dit soort ontwikkelingen te duiden. Daaruit heb ik begrepen dat het gaat om een interessante en kansrijke ontwikkeling, maar dat er nog natuurlijk ook nog onzekerheden zijn in de verdere ontwikkeling van het antilichaam tot een mogelijk COVID-19 medicijn.
Zijn er – zover u dit weet – afspraken gemaakt met de Amerikaanse farmaceut over de wereldwijde beschikbaarheid en de betaalbaarheid van het medicijn als het in productie wordt genomen?
De Universitair Medische Centra hebben mij verzekerd dat de principes voor MVL leidend zullen zijn bij het aangaan van een mogelijke licentieovereenkomst.
Bestaat er volgens u een reëel risico dat de Amerikaanse overheid exportbeperkingen gaat opleggen in geval het medicijn succesvol blijkt in de strijd tegen het coronavirus?
Kunt u bij uw antwoord op de vorige vraag ingaan op alle eerdere gevallen waarin de Amerikaanse overheid tijdens de coronacrisis medische exportbeperkingen heeft opgelegd of daarmee heeft gedreigd, bijvoorbeeld richting Canada ten aanzien van mondmaskers?3
Welke juridische mogelijkheden heeft de Amerikaanse overheid om – net als bij Remdesvir – bij dit medicijn te bepalen hoeveel doses andere landen kunnen krijgen?4
Waren er – zover u weet – ook Nederlandse of Europese farmaceuten geïnteresseerd om het medicijn verder te ontwikkelen en produceren?
Dit type gesprekken verloopt in de regel vertrouwelijk, ik heb hier verder geen informatie over.
Heeft u enige poging ondernomen om te stimuleren dat dit medicijn in Europa zou worden ontwikkeld en geproduceerd?
Dit onderzoek is gesteund in de first wavevan het COVID-19 ZonMw programma. Voor verdere ontwikkeling en productie is samenwerking met een private partij nodig. Dit is gebruikelijk bij medicijnontwikkeling. Het is daarbij van belang om met een partij samen te werken die de juiste kennis, het kapitaal, en de adequate productiefaciliteiten heeft om een mogelijk geneesmiddel snel naar de markt te brengen, ook in het belang van de patiënt. Waar ik mij sterk voor maak is dat middelen die mede ontwikkeld zijn met Nederlands overheidsgeld ook in Nederland beschikbaar komen tegen een aanvaardbare prijs. Hiertoe dienen de principes van MVL, welke ook leidend zullen zijn bij een mogelijke licentieovereenkomst op het bewuste antilichaam.
Zou de Europese productie van het medicijn volgens u bijdragen aan zekerheid over een eerlijke wereldwijde verspreiding van het medicijn tegen een acceptabele prijs?
De principes van MVL omvatten ook de beschikbaarheid en beschikbaarheid. Overigens is spreiding van productielocaties in het algemeen een verstandige optie, ook om bij een eventuele onderbreking van de productie de geneesmiddelenlevering minder kwetsbaar te maken. Daarom heeft Nederland dit onderwerp ook op de Europese agenda gezet.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij uw inzet met de Inclusieve Vaccin Alliantie op het gebied van productie en verspreiding van vaccins binnen Europa?5
Ik ben niet betrokken bij onderhandelingen over de licentie van dit potentiële medicijn.
In hoeverre sluit uw opstelling en betrokkenheid bij de onderhandelingen over dit medicijn aan bij de inzet van Nederland voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren?6
Nederland zet zich in voor de Covid-19 Pool om niet-exclusieve licentiëring te stimuleren op vrijwillige basis. Dit is in overeenstemming met mijn opstelling bij onderhandelingen over een licentieovereenkomst op dit potentiële medicijn. Of deze al dan niet exclusief zal zijn is aan de onderhandelende partijen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Wetenschapsbeleid d.d. 24 juni 2020?
Dat is mij helaas niet gelukt, ik heb deze vragen zo snel mogelijk beantwoord.