De gevolgen van de overwinning van Trump voor vrouwen wereldwijd |
|
Wieke Paulusma (D66), Marieke Koekkoek (D66), Sarah Dobbe (SP), Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het beleid van de vorige regering-Trump en andere Republikeinse regeringen, bekend als de Mexico City Policy, dat stelde dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) actief op mondiale gezondheid «geen abortus zouden uitvoeren of actief promoten» als zij Amerikaanse financiering ontvingen, zelfs niet als de ngo’s dit met eigen middelen deden?
Ja.
Bent u bekend met onderzoek waaruit blijkt dat dit beleid grote gevolgen had voor vrouwen wereldwijd, en heeft geleid tot een toename in het aantal onveilige abortussen?1
Ja.
Bent u bekend met Project 2025, de verzameling ultraconservatieve beleidsvoorstellen gekoppeld aan de Trump-campagne van 2024? Wat is uw analyse van het voorstel om de Mexico City Policy toe te passen op álle Amerikaanse ontwikkelingshulp, ook humanitaire hulp, een nog veel verdergaande stap die een bedrag van $ 51 miljard aan hulp zal beïnvloeden2?
Ja, het kabinet is bekend met het Presidential Transition Project, ook wel bekend als Project 2025.
De Mexico City Policy werd voor het eerst aangekondigd in 1984 door de regering-Reagan. Republikeinse regeringen voerden dit beleid doorgaans in, en Democratische regeringen schaften het weer af. Op dit moment, onder de regering Biden, is de Mexico City Policy niet van kracht. Als de Mexico City Policy wel van kracht is, stelt de Amerikaanse overheid een voorwaarde aan buitenlandse Ngo’s, voor het ontvangen van Amerikaanse hulp op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De voorwaarde is dat zij geen abortus zullen uitvoeren of actief promoten als methode voor gezinsplanning, ook als dit wordt gedaan met financiering uit niet-Amerikaanse fondsen.
Het is nu nog niet duidelijk of dit beleid, of een uitbreiding daarvan, daadwerkelijk wordt ingevoerd.
Wat zullen de gevolgen zijn als de Verenigde Staten wegvallen als grootste donor op het gebied van mondiale gezondheid? Wat betekent dit voor miljoenen mensen, vooral in lage-inkomenslanden, die afhankelijk zijn van Amerikaanse financiering voor de gezondheid van moeders, het voorkomen van onveilige abortussen, anticonceptie, moedersterfte, en HIV-preventie en -behandeling?
Het kabinet loopt daar niet op vooruit.
Bent u bereid om in gezamenlijkheid met stakeholders als de WHO, UNFPA, de EU, gelijkgestemde landen en maatschappelijke organisaties te kijken hoe het enorme gat dat de Verenigde Staten zouden achterlaten op het gebied van mondiale gezondheid kan worden gevuld?
Het kabinet zal de komende jaren blijven inzetten op het thema mondiale gezondheid. De beleidsbrief over ontwikkelingshulp zal begin 2025 naar de Kamer worden gestuurd. Nederland hecht aan een goede samenwerking met partners zoals WHO, UNFPA, de EU, en maatschappelijke organisaties. Een goede samenwerking draagt bij aan een effectieve inzet op mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Deelt u de mening dat het Nederland – als land dat internationaal wordt erkend om zijn vooruitstrevende en invloedrijke rol op seksuele en reproductieve gezondheidszorg en hiv/aids-bestrijding – zou passen om zich uit te spreken tegen een dergelijke stap door de Verenigde Staten? Bent u bereid dit te doen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland blijft zich inzetten voor gezondheid wereldwijd, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en de bestrijding van hiv/aids. Het kabinet loopt op dit moment niet vooruit op eventuele koerswijzigingen van de Amerikaanse regering.
Aangezien Nederland na de Verenigde Staten de belangrijkste donor is op dit gebied, deelt u de mening dat voortzetting hiervan door de winst van Trump nu nog belangrijker is? Welk effect hebben de geplande bezuinigingen op Nederlandse ontwikkelingssamenwerking op de wereldwijde toegang tot reproductieve gezondheidszorg zoals abortus en anticonceptie?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op mogelijke koerswijzigingen van de nieuwe Amerikaanse regering. Het kabinet zal de komende jaren blijven inzetten op mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De beleidsbrief over ontwikkelingshulp wordt begin 2025 naar de Kamer gestuurd.
Ziet u hoe het voorgenomen beleid van Trump maatschappelijke organisaties wereldwijd nog verder onder druk zet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat maatschappelijke organisaties die toegang tot alle seksuele en reproductieve gezondheidsdienten bewerkstelligen, dit werk kunnen blijven doen?
Het is op dit moment nog niet bekend welk beleid de nieuwe Amerikaanse regering zal voeren. Het kabinet wil daarop niet vooruit lopen. De Kamer is op maandag 11 november geïnformeerd over het nieuwe beleidskader maatschappelijk middenveld voor de periode 2026–2030. Maatschappelijke organisaties blijven in de toekomst een partner in de uitvoering van de Nederlandse ontwikkelingshulp op het terrein van gezondheid.
Toenemende discriminatie tegen moslims |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Nobel , David van Weel (minister ) , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat volgens onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten discriminatie tegen moslims is toegenomen en dat 55 procent van de ondervraagde Nederlandse moslims zegt discriminatie te hebben ervaren?1 Zo ja, wat vindt u van het bericht dat dit Nederlandse cijfer hoger is dan het Europese gemiddelde en dat het in 2016 nog ging om 39 procent?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek «Een moslim zijn in de EU» dat door het EU-grondrechtenagentschap in oktober 2024 is gepubliceerd. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt bevestigt het beeld dat uit onze onderzoeken naar voren komt.2 In het onderzoek van het EU-grondrechtenagentschap gaf 55 procent van de moslims in Nederland aan de afgelopen vijf jaar met discriminatie te maken te hebben gehad. Dit is hoger dan het Europese gemiddelde van 47 procent. In 2016 was dat Europese cijfer nog 39 procent. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling waar ik mij bovendien zorgen over maak.
In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer het Nationale Onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien welke specifieke maatregelen aanvullend getroffen kunnen worden om moslimdiscriminatie te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat volgens sociologen de kansenongelijkheid op langere termijn toeneemt door veelvoorkomende discriminatie op scholen en dat er een causaal verband bestaat tussen discriminatie op school en leerprestaties?
Ik vind dat een verontrustende conclusie, die onze aandacht vraagt.
Discriminatie heeft verschillende negatieve effecten. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken uit het maatschappelijk leven en zich niet meer thuis voelen in Nederland. Discriminatie heeft ook een negatief effect op welzijn en zorgt voor een afnemend vertrouwen in instituties en de samenleving. Specifiek geven jongeren aan dat zij vaker depressieve klachten hebben en zich terugtrekken van sociale activiteiten zoals school en werk als gevolg van (online) discriminatie. Discriminatie heeft dan ook vergaande gevolgen voor het individu, de omgeving én de samenleving als geheel. Om die reden zet dit kabinet dan ook stevig in op het bestrijden van discriminatie.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van leerlingen. Die zorgplicht breidt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hierin wordt onder andere geregeld dat alle leerlingen in staat worden gesteld om bevraagd te worden op de (ervaren) veiligheid, en worden er ook meer verdiepende vragen gesteld, waaronder over discriminatie. Daarnaast wordt zowel in het mbo als in het hbo en wo- in onderlinge afstemming en samenwerking – ingezet op een stevige aanpak van discriminatie. Deze aanpak wordt geborgd middels het Stagepact mbo 2023–20273, het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs4 en de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap5.
Wat vindt u van de constatering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid nog niet goed vorm en inhoud heeft gekregen? Deelt u de opvatting van de Nationaal Coördinator dat er «tot de dag van vandaag» geen goede aanpak van discriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Antidiscriminatiebeleid is onderwerp van constante zorg. Er zijn veel inspanningen verricht door de gehele Rijksoverheid om discriminatiebeleid goed vorm en inhoud te geven teneinde discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Wel is de aanpak versnipperd. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft een belangrijke sleutel in handen om met de samenleving, partijen en organisaties, NGO’s en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. Zoals bleek uit de evaluatie die ik op 29 oktober jl. naar uw Kamer heb gestuurd6, draagt de NCDR bij aan de versterking van een gecoördineerde aanpak van discriminatie. Ook zal de versterking van het antidiscriminatievoorzieningen stelsel met een stevige centrale organisatie, die rechtstreeks wordt gefinancierd vanuit het Rijk7, bijdragen aan een gecoördineerde aanpak van discriminatie.
Dat neemt niet weg dat we er echt nog niet zijn. De aanpak van discriminatie is een kwestie van lange adem, ook omdat de samenleving zelf steeds aan veranderingen onderhevig is en om beleidsaanpassingen vraagt. Rapporten, zoals dat van het EU-grondrechtenagentschap, maar ook het onderzoek naar ervaren discriminatie van het SCP, illustreren dat discriminatie en racisme nog steeds onderdeel zijn van onze maatschappij en we nog veel verbeterslagen moeten maken. Om deze verbeterslagen te maken is het belangrijk dat de aanpak van discriminatie in samenwerking tussen de NCDR en alle departementen wordt geformuleerd.
Kunt u voorzien in een compleet overzicht wie op welk terrein verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie, welke (beleids)instrumenten daarvoor worden gehanteerd en welke effecten dit tot nu toe heeft gesorteerd?
Voor een overzicht van de rijksbrede aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme, waarin deze aanpak samenkomt. Deze programma’s worden opgesteld en gepubliceerd in samenwerking met de NCDR. We werken nu aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd. Bovendien wordt er in het nationaal programma ook aandacht besteed aan de voortgang en het monitoren van het beleid. Gezien het grote aantal thema’s waarop de kabinetsaanpak van discriminatie betrekking heeft, wordt uw Kamer, in aanvulling op de nationale programma’s, ook op deelonderwerpen geïnformeerd over maatregelen die worden genomen en de effecten van beleid.
Wat de taakverdeling op dit dossier betreft, kan ik u het volgende melden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van discriminatie. Vanwege mijn coördinerende rol valt zowel de NCDR als de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de landelijke rapportage van meldcijfers en de aanpak van discriminatie in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft BZK taken m.b.t. de aanpak van discriminatie vanuit de directies Ambtenaar en Organisatie, Digitale Overheid en het programmateam slavernijverleden.
Naast BZK werken Ministers en Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) aan de aanpak van discriminatie. De Staatssecretaris Participatie en Integratie is verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van racisme en discriminatie op basis van herkomst, huidskleur of religie (o.a. moslimdiscriminatie, antizwart-racisme, Roma en Sinti, anti Aziatisch racisme). Daarnaast is de Minister van SZW verantwoordelijk voor arbeidsmarktdiscriminatie en het tegengaan van discriminatie op de werkvloer. De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en de taakuitvoering van de politie en het OM. Ook valt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV. De Minister en Staatssecretaris van OCW zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie en racisme in het onderwijs en overige OCW-beleidsterreinen, zoals opgenomen in de OCW-brede agenda tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid dat zich met name richt op gelijke kansen en rechten voor vrouwen en LHBTIQ+ personen. De Minister van VRO is verantwoordelijk voor de aanpak van woondiscriminatie, toegankelijk bouwen en het woonwagenbeleid. Ten slotte zijn discriminatie in de zorg en sport en de rechten van mensen met een beperking belegd bij de Minister van VWS.
Wat vindt u van de voorstellen van de Nationaal Coördinator om trainingen in organisaties voor de bewustwording van racisme en discriminatie te verplichten, inclusiviteit als competentie in functioneringsgesprekken voor te schrijven en verbreding van het curriculum op scholen te faciliteren?
Op 27 maart 2024 is het wetsvoorstel Toezicht Gelijke Kansen bij Werving en Selectie verworpen in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zou werkgevers en intermediairs verplichten om beleid te hebben voor het tegengaan van discriminatie in o.a. de werving en selectie. Hierbij was bewust gekozen om geen specifieke instrumenten te verplichten, maar om de werkgever de vrijheid te bieden om op basis van de stand van de wetenschap, praktijktesten en goede ervaringen, een invulling te geven aan het beleid. Deze lijn wordt nog steeds gevolgd. Het is belangrijk dat werkgevers goed geëquipeerd worden om gelijke kansen te bieden bij het wervings- en selectiebeleid. In de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie daarom samen met werkgevers aan de (door)ontwikkeling van effectieve interventies in de in- en doorstroom en de talentontwikkeling van werknemers, de actieve ondersteuning van bedrijven en het uitdragen van de opgedane inzichten op het gebied van objectieve werving en selectie. Daarnaast is de Staatssecretaris onder andere met de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en VNO-NCW/MKB Nederland in gesprek over de opschaling van interventies met betrekking tot objectieve werving en selectie in de instroom bij met name het midden- en kleinbedrijf. Dit krijgt een plek in de Ontwikkelagenda Gelijke kansen, die naar verwachting begin volgend jaar gelanceerd wordt.
Welke andere maatregelen neemt u zich voor om het voorkomen en bestrijden van discriminatie te versterken?
De maatregelen op de aanpak discriminatie en racisme zullen worden opgenomen in het derde Nationale Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat momenteel in samenwerking met de NCDR wordt opgesteld. Ik verwacht het programma komend voorjaar met uw Kamer te kunnen delen. Nadere maatregelen tegen discriminatie van moslims moeten blijken uit het Nationale onderzoek Moslimdiscriminatie. De uitkomsten van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toegestuurd.
De jaarcijfers Mensenhandel 2023 |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent met de onlangs gepubliceerde jaarcijfers over mensenhandel in 2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhanden en Seksueel Geweld tegen Kinderen?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat de toename van het aantal slachtoffers in de thuisprostitutie zorgelijk is, omdat deze sector minder zichtbaar is voor de handhavende instanties? Zo ja, deel u dan ook de mening dat dit om aanpassing van opsporingsmiddelen en mogelijkheden voor digitale opsporing vraagt en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De toename van het aantal meldingen van slachtoffers van seksuele uitbuiting in de thuisprostitutie is zorgelijk. Tegelijkertijd kan de toename (deels) het effect zijn van de inzet om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen. Het is voor slachtoffers in de sekswerkbranche niet makkelijk om een melding te doen. Zij zijn vaak bang voor repercussies waardoor er geen melding of aangifte wordt gedaan en zorgelijke situaties blijven voortbestaan. Het landelijk beleid is er dan ook op gericht om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen.
Los daarvan moet seksuele uitbuiting, juist ook in de thuisprostitutie, kunnen worden aangepakt. Binnen dat kader zijn signalen die voortkomen vanuit het toezicht op de sekswerkbranche van groot belang voor het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar mensenhandel. In beginsel is het de taak van de gemeente om toezicht te houden op de sekswerkbranche. Om het zicht op slachtoffers van mensenhandel binnen deze sector te verbeteren, wordt er gezamenlijk tussen de VNG, de politie, maatschappelijk werk organisaties, ervaringsdeskundigen en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) aan een handelingskader gewerkt ten aanzien van het uitvoeren van de controles op de sekswerkbranche. De acties onder actielijn 5 uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel voor het verbeteren van de gegevensverwerking en informatiedeling dragen ook bij aan een verbeterd zicht op slachtoffers van mensenhandel, doordat signalen van misstanden eenvoudiger tussen de bij de aanpak van mensenhandel betrokken partijen kunnen worden gedeeld.
Daarnaast is het uiteraard van belang dat de opsporingsdiensten zich door blijven ontwikkelen als het gaat om (online) opsporing om mensenhandel op een passende wijze aan te kunnen (blijven) pakken. Door de politie wordt onder andere met de kwalitatieve afspraken in de Veiligheidsagenda op deze doorontwikkeling ingezet. Zo werkt de politie aan de versterking van samenwerking met partners bij het signaleren van uitbuiting die online plaatsvindt en heeft de politie een online opsporingsstrategie opgezet die gericht is op mensenhandel. Uw Kamer is in de Kamerbrief over toezeggingen op het dossier mensenhandel nader geïnformeerd over de online opsporingsstrategie.2
Wanneer wordt het wetsvoorstel regulering sekswerk in consultatie naar de Kamer gestuurd?
Ter uitvoering van het vorige coalitieakkoord is een nota van wijziging bij het wetsvoorstel regulering sekswerk opgesteld. De nota van wijziging is in consultatie gegaan, maar door de val van het vorige kabinet niet verder gebracht. De Kamer wordt begin 2025 geïnformeerd over de visie op sekswerk. Daarin wordt ingegaan op de invoering van de minimumleeftijd voor prostitutie van 21 jaar zoals afgesproken in het regeerprogramma en de relatie die deze invoering heeft met het wetsvoorstel voor de wet regulering sekswerk. De wijze waarop de minimumleeftijd van 21 jaar voor prostitutie in wetgeving wordt geregeld is namelijk ook afhankelijk van de bredere visie op sekswerk en de regels opgenomen in het nu in de Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering sekswerk.
Hoe komt het dat het aantal verdachten dat in 2023 in beeld kwam bij de politie gedaald is terwijl het aantal meldingen van mensenhandel bij diverse instanties licht is gestegen? Hoe verhoudt zich dat tot een van de doelen van uw programma Samen tegen mensenhandel om «daders te frustreren en zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk aan te pakken»?2
Het melden van slachtoffers van mensenhandel bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) is niet voorbehouden aan de politie. Iedereen die zicht heeft op een mogelijk slachtoffer kan hierover melding doen bij CoMensha. Hoewel het voor het opstarten van een onderzoek zeer wenselijk is dat deze signalen ook worden doorgezet aan de politie, komt het voor dat slachtoffers (nog) niet willen dat hun gegevens worden gedeeld met de politie en/of dat zij (nog) geen verklaring willen afleggen, waardoor dit slachtoffer en mogelijk ook de verdachte niet bij politie in beeld komen. Daarnaast biedt niet iedere verklaring of aangifte van een slachtoffer voldoende aanknopingspunten om tot een succesvolle aanhouding en vervolging van een dader te komen. Deze aspecten gezamenlijk zorgen ervoor dat een stijging van het aantal meldingen niet automatisch een stijging van het aantal verdachten dat in beeld is bij de politie betekent. Daarbij komt dat de politie niet de enige opsporingsinstantie is die betrokken is bij de aanpak van mensenhandel en aldus niet als enige partij zicht heeft op verdachten.
Het versterkt Actieplan programma Samen tegen mensenhandel is op 17 juni jl. naar uw Kamer gestuurd.4 Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het Actieplan. De jaarcijfers mensenhandel gaan over 2023, maar blijven relevant voor de uitvoering van de acties over daders. De acties uit het Actieplan dienen ook ter verbetering van de aanpak van daders. Zo zijn er acties die zich richten op het voorkomen van herhaald daderschap. Daarnaast wordt ingezet op het vergroten van de aangiftebereidheid en meldingsbereidheid van slachtoffers en op het verbeteren van de (boven) regionale samenwerking om zo ook meer zicht op daders van mensenhandel te krijgen en hen aan te kunnen pakken.
Hoe komt het dat het percentage zaken dat door het Openbaar Ministerie geseponeerd al jaren stijgt en dat daardoor het jaarlijkse aantal zaken waarin de rechter uitspraak doet daalt?
De officier van justitie kan onder meer op gronden aan het algemeen belang ontleend beslissen om niet of niet verder te vervolgen. De zaak wordt dan geseponeerd. Indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden of een veroordeling niet haalbaar is wegens onvoldoende bewijs, dan wordt geseponeerd met een «technisch sepot». In het geval van mensenhandel is onvoldoende bewijs de meest voorkomende reden voor een sepot.
Specifieke redenen voor de lichte stijging van het aantal sepots in de afgelopen jaren zijn niet bekend. In algemene zin zijn er verschillende factoren die bij strafrechtelijke onderzoeken naar mensenhandel kunnen bijdragen aan een sepot.
Zo schrijft de Aanwijzing Mensenhandel voor dat opsporingsdiensten worden geacht in alle gevallen signalen van mensenhandel op te pakken. Als er voldoende relevante aanknopingspunten voor opsporing zijn, dienen deze in overleg met de officier van justitie te worden onderzocht. Bij mensenhandel wordt de benodigde bewijsdrempel relatief vaak niet gehaald. Dit hangt samen met de aard van het delict. De uitbuiting is vaak het gevolg van geweld, dwang of een afhankelijkheidsrelatie, en hierdoor is de aangiftebereidheid laag. Als er geen of onvoldoende ondersteunend bewijs voor handen is, kan niet worden overgegaan tot vervolging. In gevallen waarbij wordt besloten niet te vervolgen voor mensenhandel, zal in sommige gevallen worden gedagvaard voor andere strafbare feiten die bij mensenhandel kunnen spelen, zoals mensensmokkel of voor het verschaffen van wederrechtelijk verblijf als de slachtoffers van buiten de EU zijn.
Is het waar dat in een aanzienlijk deel van bovengenoemde zaken ondanks indicaties van arbeidsuitbuiting, waaronder de kwetsbare situatie waarin slachtoffers verkeren en het misbruik daarvan, er toch geen vervolging voor mensenhandel plaatsvond? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit door de Nationaal Rapporteur gestelde?
De Nationaal Rapporteur stelt dat de opsporing en strafrechtelijke vervolging van arbeidsuitbuiting in Nederland al beperkt was en in 2023 nog verder in omvang is afgenomen. Zij stelt dat het aantal gestarte opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting afnam van 15 in 2022 naar 8 in 2023. In dezelfde periode zou het aantal zaken van arbeidsuitbuiting dat is ingeschreven bij het Openbaar Ministerie afgenomen zijn van 31 tot 18, en het aantal door de rechter afgedane zaken van arbeidsuitbuiting nam af van 8 in 2022 tot 2 in 2023.
Niet alle zaken met een indicatie van arbeidsuitbuiting leiden tot vervolging. De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen van mogelijke arbeidsuitbuiting en pakt deze zo nodig op, zoals bepaald in de Aanwijzing mensenhandel. De Opsporingsdienst beziet of er voldoende aanknopingspunten zijn om op te treden, zoals de benadering van een mogelijk slachtoffer of de inzet van opsporingsmiddelen tegen een specifieke verdachte. Dit blijkt bij veel meldingen niet het geval.
Daarnaast leidt niet elk strafrechtelijk onderzoek tot vervolging door het Openbaar Ministerie, omdat vaak onvoldoende bewijs kan worden gevonden. Overigens wordt in deze zaken ook bekeken of vervolging voor andere strafbare feiten mogelijk is, bijvoorbeeld voor mensensmokkel of valsheid in geschrifte. Bovendien kunnen misstanden in de arbeidssfeer bestuursrechtelijk worden aangepakt.
Met het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel kan arbeidsuitbuiting (art. 273f Wetboek van Strafrecht) naar verwachting effectiever worden aangepakt. Dit wetsvoorstel is 25 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
Overigens is na de publicatie van deze jaarcijfers over het aantal gestarte opsporingsonderzoeken onder meer gebleken dat de Arbeidsinspectie sommige onderzoeken naar arbeidsuitbuiting abusievelijk op een andere wijze had geregistreerd. De Arbeidsinspectie komt tot de conclusie dat zij in 2022 28 en in 2023 21 opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting is gestart.
Geven de cijfers naar uw mening aanleiding om het toezicht op arbeidsuitbuiting in sectoren die daarvoor gevoelig zijn te verscherpen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de opsporing van arbeidsuitbuiting. Zoals hiervoor is aangegeven wordt elke melding over mogelijke arbeidsuitbuiting door de Opsporingsdienst opgepakt, ongeacht de sector waar de melding betrekking op heeft.
Deel u de mening van de Nationaal Rapporteur dat «de cijfers laten zien dat blijvende aandacht voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel noodzakelijk is»? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de Nationaal Rapporteur dat er blijvende aandacht nodig is voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Daarom is de aanpak van mensenhandel een van de centrale thema’s in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en zijn er in het kader hiervan kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt. Via de Jaarverantwoording Politie, die jaarlijks middels het Jaarverslag JenV met uw Kamer wordt gedeeld, wordt uw Kamer op de hoogte gehouden over de uitvoering van de veiligheidsagenda.5 Ook wordt er op dit moment gewerkt aan het moderniseren en uitbreiden van het artikel waarin mensenhandel strafbaar wordt gesteld (art. 273f Sr). Het aangepaste artikel moet de aanpak van mensenhandel, en dan met name misstanden in de arbeidssfeer door hoofdzakelijk de Nederlandse Arbeidsinspectie, verbeteren. Zoals gezegd bij het antwoord onder vraag 4, zijn er daarnaast ook in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel acties die moeten bijdragen aan de aanpak van daders.
Wanneer wordt het wetsvoorstel dat voorziet in de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel is reeds op 29 april bij uw Kamer ingediend en uw Kamer heeft daarover op 13 juni verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van dit verslag is 23 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.6
Gaat u naar aanleiding van de door de Nationaal Rapporteur gemelde cijfers en de observaties die zij daaraan verbindt het Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel aanpassen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gepubliceerd passen in een trend van de afgelopen jaren waarin het zicht op slachtoffers slecht is. Dit is onderkend in de probleemanalyse van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel. De komende jaren worden verschillende acties binnen het Actieplan uitgevoerd die het zicht op het aantal slachtoffers vergroten, zodat slachtoffers eerder en beter kunnen worden geholpen.
Wereldstotterdag |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met Wereldstotterdag? Wordt deze dag erkend door dit kabinet?
Wij zijn inderdaad bekend met de Wereldstotterdag. Wij vinden het terecht dat er aandacht is voor personen die vanwege een communicatieve beperking belemmeringen ondervinden. Een voorbeeld is dat zij moeilijkheden kunnen ondervinden bij het vinden van een baan komen die past bij hun capaciteiten. Als kabinet staan we voor gelijke kansen voor alle (potentiële) werkenden en voor selectie op voor de functie relevante functie-eisen.
Bent u ervan op de hoogte dat er op dit moment ongeveer 175.000 mensen in Nederland stotteren? Waarvan zeker 20.000 hevig?
Ja, hiervan zijn wij op de hoogte.
Bent u bekend met het boek genaamd «Gelieve niet te stotteren op onze inclusieve werkvloer?» Zo ja, wat vindt u van de problematiek die in dit boek geschetst wordt?
Wij hebben de hoofdlijnen van de inhoud tot ons genomen. Het boek geeft inzicht in de moeilijkheden die mensen die stotteren trotseren op de arbeidsmarkt en in hoe ze worden beoordeeld. Ook blijkt uit het boek dat het een misverstand is dat iedereen van stotteren af kan komen. De persoonlijke verhalen geven aan wat het met mensen die stotteren doet als zij in hun mogelijkheden beperkt worden, omdat zij stotteren. Dit past niet bij een samenleving waarin iedereen mee moet kunnen doen.
Kent u de internationale verklaring voor het recht om te stotteren (The Declaration of the Right to Stutter, een afgeleide van het VN Verdrag Handicap)?
Ja.
Is het kabinet het ermee eens dat het voor hevige stotteraars veel lastiger is om een goede indruk achter te laten bij een eerste sollicitatiegesprek? En dat zij het risico lopen om tegen hun zin, in spraakarme functies geïsoleerd te worden? En is het kabinet bereid om mensen die hevig stotteren toe te laten tot het doelgroepenregister?
Het kabinet onderschrijft dat het voor hevige stotteraars veel lastiger is om een goede indruk achter te laten bij een eerste sollicitatiegesprek. Het is onwenselijk dat zij daarom het risico lopen om, tegen hun zin, in spraakarme functies geïsoleerd te worden. Dat blijkt ook uit de publicatie van onderzoeksjournalist Steven de Jong. Het kabinet probeert op tal van manieren mensen te ondersteunen die belemmeringen ervaren bij het vinden of behouden van werk. De banenafspraak is één van die manieren. De huidige banenafspraak is ingericht op mensen met een beperking die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Daar zijn de instrumenten van de banenafspraak ook op gericht. Mensen die hevig stotteren kunnen in bepaalde gevallen opgenomen worden in het doelgroepregister van de banenafspraak, als zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Echter, mensen die hevig stotteren lopen niet altijd noodzakelijkerwijs tegen dezelfde belemmeringen aan, en hebben ook niet altijd behoefte aan de instrumenten van de banenafspraak.
Daarom werkt het kabinet momenteel ook samen met sociale partners, vertegenwoordigers van de doelgroep en uitvoerders aan een toekomstvisie op de banenafspraak. De gedeelde ambitie daarin is dat er meer gewerkt wordt vanuit de ondersteuningsbehoefte van mensen.
In dit traject is ook aandacht voor de behoeften van mensen die hevig stotteren, en de ondersteuning waarmee zij het beste geholpen zouden zijn.
Onderzoeksjournalist Steven de Jong heeft beschreven hoe van het UWV Werkbedrijf een keukenmonteur niet mag stotteren, er zijn tal van voorbeelden te geven, maar hoe gaat het kabinet deze vorm van uitsluiting op de arbeidsmarkt tegen?
Vanuit de brede inzet op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie, worden werkgevers gestimuleerd om meer aandacht te hebben voor objectief werven en selecteren, door o.a. kritisch te kijken naar de gevraagde functie-eisen en of deze daadwerkelijk voor de functie relevant zijn. Op deze manier wordt gewerkt aan meer gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Zo hebben wij met werkgeversorganisaties afgesproken om te komen tot een ontwikkelagenda gelijke kansen. Dit is o.a. bedoeld om ondersteuning te bieden aan werkgevers die aan de slag willen met kansengelijkheid.
Daarnaast zet UWV in op het adviseren van werkgevers op het gebied van inclusief werkgeverschap, Werkgevers worden ondersteund om oog te hebben voor diversiteit op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld door gesprekken met arbeidsdeskundigen en de inzet van voorzieningen en jobcoaches bij mensen met een arbeidsbeperking.
Zijn er plannen voor bijvoorbeeld publieke campagnes om werkgevers meer bewust te maken dat een praatfunctie ook stotterend uitgeoefend kan worden (zoals het Britse Stamma in het Verenigd Koninkrijk organiseerde)?
Op dit moment zijn er geen voorgenomen publiekscampagnes.
Welke initiatieven zijn er al die de rechten en mogelijkheden van mensen die stotteren waarborgen / verbeteren?
UWV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben in de afgelopen jaren geïnvesteerd in (door)ontwikkeling en inzet van technologieën die – onder meer – op het werk gebruikt kunnen worden om ervaren belemmeringen weg te nemen. Dit is samen met de Coalitie voor Technologie (CTI) gedaan. O.a. werkgevers, technologieontwikkelaars, wetenschap en werknemers participeren in deze CTI. Door de CTI zijn pilots mogelijk gemaakt waarin verschillende inclusieve technologieën zijn getest in de praktijk. Een van de technologieën die in een pilot is doorontwikkeld en getest in de praktijk in 2023 is Whispp. Whispp is een AI spraaktechnologie (software) die fluisterspraak en pathologische spraak omzet in een natuurlijke stem. De technologie helpt individuele medewerkers die stotteren (of een stemaandoening hebben) bij het voeren van gesprekken. UWV en gemeenten kunnen werkvoorzieningen verstrekken aan mensen met een structurele functionele beperking. Zo kan UWV bijvoorbeeld, nu Whispp als product staat, het hulpmiddel sinds juli van dit jaar als voorziening verstrekken.
Geeft de overheid, vanuit haar rol als werkgever, het goede voorbeeld op het gebied van inclusie van mensen die stotteren? Wat doet de overheid bijvoorbeeld om mensen die stotteren te ondersteunen?
Binnen het Rijk werken we via verschillende maatregelen aan het bevorderen van gelijke kansen en het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie. Hiervoor zijn onder andere maatregelen voor breed werven en objectief selecteren afgesproken en worden rijksbreed trainingen gegeven ter bewustwording van vooroordelen en ter verbetering van het werving- en selectieproces.
Ook wordt binnen het Rijk gewerkt aan de implementatie van de afspraken uit het VN-verdrag Handicap. Hiervoor wordt een generieke aanpak ontwikkeld voor alle medewerkers met een beperking, aangevuld met een werkbaar proces van redelijke aanpassingen voor medewerkers met een specifieke ondersteuningsbehoefte. Er zijn geen specifieke maatregelen voor mensen die stotteren. Het doel is dat alle medewerkers, ongeacht hun beperkingen, volwaarding en gelijkwaardig kunnen meedoen aan het arbeidsproces.
Het bericht 'Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’' |
|
Ingrid Michon (VVD), Claire Martens-America (VVD), Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
David van Weel (minister ) , Eppo Bruins (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bereid om Mohammed Khatib een visum te weigeren of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of ongewenst te verklaren, omdat hij een evident gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid? Welke andere mogelijkheden ziet u om hem te weren en kunt u het antwoord op deze vraag -desnoods separaat van de overige antwoorden- geven voor de geplande bijeenkomst op 28 oktober 2024?
De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht en een belangrijk goed in onze democratische rechtsstaat. Het kabinet staat voor een samenleving waarin er ruimte is voor verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden wanneer deze plaatsvinden binnen de grenzen van de rechtsstaat. Hierin is het juist van belang dat het kan schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Waar de grenzen van de wet worden overtreden, kan strafrechtelijk worden opgetreden. De beoordeling, of daar sprake van is en of strafrechtelijk wordt opgetreden, is aan het Openbaar Ministerie.
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om schurende gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om toe te zien op de naleving. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren.
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: «Extremistische haatprediker»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de uitspraken van Mohammed Khatib een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Mohammed Khatib de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te kunnen spreken op één van onze universiteiten en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en andere onderwijsinstellingen een podium bieden aan boodschappen van Jodenhaat en/of het verheerlijken van terrorisme, zoals Mohammed Khatib deze verkondigt?
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Welke afspraken heeft u met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen? Als u deze niet heeft gemaakt, bent u bereid deze alsnog te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hogescholen en universiteiten zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving. Uitgaande hiervan zijn er geen specifieke afspraken met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Aanvullend op deze integrale aanpak zijn in april jongstleden extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Verder wordt momenteel kabinetsbreed gewerkt aan een nationale strategie antisemitismebestrijding. Deze wordt dit najaar naar de Kamer gestuurd. Bezien zal worden hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen
Bent u ook verbouwereerd dat deze haatprediker nota bene uitgenodigd is door docenten en werknemers van de universiteit zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u contact opgenomen met de Radboud Universiteit gezien deze situatie? Zo ja, wat heeft u daar besproken? Zo nee, bent u van plan dit nog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Radboud Universiteit in een verklaring aangeeft dat inclusiviteit en veiligheid voorop moeten staan wanneer Mohammed Khatib komt spreken? Hoe kijkt u naar deze verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de verklaring van de Radboud Universiteit te staan voor inclusiviteit en veiligheid niet overeenkomt met de uitspraken die Samidoun doet op hun pagina’s? Kunt u zich voorstellen dat dit geen veilige omgeving is voor alle studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel Europese lidstaten, zoals in Duitsland, is inmiddels Samidoun verboden verklaard?
Binnen de Europese Unie heeft tot op heden alleen Duitsland Samidoun verboden.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Bent u bereid om -met gelijkgestemde landen zoals Duitsland- u ervoor in te zetten dat Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de recente uitspraken van een Hezbollah-official op Russische tv, die aangeeft dat bepaalde studentenprotesten in het Westen voortkomen uit gerichte investeringen vanuit organisaties als Hezbollah in westerse studenten, zodat het Hezbollah gedachtegoed in het hart geraakt van de westerse samenlevingen? Is dit een beeld dat u herkent en zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De Minister van Justitie en Veiligheid is bekend met deze uitspraak. Dergelijke uitspraken van een vertegenwoordiger van Hezbollah vindt hij onacceptabel. In brede zin vindt het kabinet het onacceptabel dat statelijke actoren of buitenlandse groeperingen zich op een onwenselijke wijze inmengen in westerse samenlevingen.
Bent u het ermee eens dat extra waakzaamheid nodig is ten aanzien van dergelijke buitenlandse beïnvloeding? Zo ja, op welke wijze voert u een strategie tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding van studenten en dan met name tegen antisemitische en antiwesterse narratieven die onderdeel uitmaken van die beïnvloeding?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert daarom een geïntensiveerde aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, binnen de bredere aanpak van statelijke dreigingen. Over de voortgang van deze aanpak is uw Kamer onlangs geïnformeerd. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoekt momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan gaat de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap in gesprek met de kennisinstellingen.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie-Becker tegemoetzien, waarin wordt verzocht alle juridische mogelijkheden op een rij te zetten en verder te verkennen om in te kunnen grijpen bij onwenselijke organisaties als Samidoun, Hizb-ut Tharir en PFLP?2
Met de motie Becker3 wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke juridische mogelijkheden bestaan en verder kunnen worden ontwikkeld om in te grijpen bij organisaties die onvrij en antisemitisch gedachtegoed verspreiden. De mogelijkheden zoals door het lid Becker verzocht, namelijk de rechtssystemen in andere landen, de grondslagen van de NCTV, artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek en een juridische definitie van problematisch gedrag, zijn reeds in de appreciatie4 uiteengezet, dan wel toegelicht. Aanvullend zal, zoals hierboven aangegeven, de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe Nederland en Duitsland eventueel in internationaal verband samen kunnen optrekken. Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)1, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, hiertoe hebben wij ons ingezet.
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed Khatib van Samidoun op 28 oktober 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze gedragswijze van de Radboud Universiteit in het licht van de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eerdmans over het plaatsen van Samidoun op de nationale terreurlijst (Kamerstuk 29 279, nr. 882) en de oproep van het kabinet aan het Openbaar Ministerie om hier snel mee aan de slag te gaan?2
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eermans (Kamerstuk 29 279, nr. 882) meewegen die verzoekt om Khatib op de nationale terreurlijst en in het CTER-register (Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering) te plaatsen en het besluit van Canada en de Verenigde Staten om Samidoun op de terreurlijst te plaatsen?
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is het niet mogelijk om een persoon te weren uit Nederland door hem de toegang tot Nederlands grondgebied te ontzeggen. De Twbmt biedt wel de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet mogelijk.
De precieze overwegingen die ten grondslag liggen aan het Belgische besluit om de heer Khatib te bestempelen als «extremistische haatprediker» zijn niet bekend. Het hangt van de wetgeving van het betreffende land af of een dergelijke kwalificatie (juridische) gevolgen heeft of niet. In Nederland wordt gekeken naar alle uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Bent u bereid de overwegingen en het besluit van de Belgische Staatssecretaris over te nemen teneinde Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om over de keuze van de Radboud Universiteit te oordelen. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Dit betekent onder andere dat er geen ruimte is voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om de naleving hiervan te borgen. Ingrijpen op een bijeenkomst die in het kader van het academisch debat wordt georganiseerd zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid. Het uitoefenen van invloed op het debat aan onderwijsinstellingen, is een brug die we niet over moeten gaan.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)3, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 27 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gedrag van PVV-bewindslieden zet de verhoudingen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder hoogspanning»?1
Ja.
Snapt u dat uw optreden ongemak veroorzaakt op uw ministerie? Zo nee, waarom niet?
Uit onze gesprekken met de ambtelijke top hebben wij inzicht gekregen in het ongemak waartoe een en ander (uit het verleden) heeft geleid in het departement. Wij hebben daar begrip voor. Met het oog daarop hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe wij met het departement in gesprek kunnen gaan over de ontstane situatie.
Baart het u ook zorgen dat drie maanden na uw aantreden de ambtelijke leiding op uw ministerie zich genoodzaakt voelt om de ambtelijke organisatie gerust te stellen na een «ongemakkelijke week»? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 2, hebben wij met de ambtelijke leiding gesprekken gevoerd over hoe om te gaan met de onstane situatie. Wij hechten aan een goede samenwerking tussen de politieke leiding en de ambtelijke organisatie.
Begrijpt u, net als de ambtelijke leiding van uw ministerie, dat veel van uw ambtelijke collega’s zich onveilig voelden bij de uitspraken van de Staatssecretaris op tv over de door de Hoge Raad strafrechtelijk veroordeelde uitspraken over «minder Marokkanen»? Trekt u zich dit ook bijzonder aan? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden, samen met de ambtelijke leiding, de (sociale) veiligheid van ambtenaren zeer belangrijk. Op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is ruimte voor alle ambtenaren die vanuit hun professionaliteit Nederland verder willen brengen, ongeacht de (on)zichtbare verschillen tussen mensen, zoals bijvoorbeeld levensovertuiging, geslacht, religie of afkomst. Het is belangrijk dat ambtenaren zich uit kunnen en durven spreken als zij zich onveilig voelen. Dergelijke signalen nemen wij serieus.
Staat u voor een werkomgeving waarin iedereen zich veilig voelt en op een integere manier kan werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de kracht van uw ambtelijke organisatie schuilt in de diversiteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, in lijn met de antwoorden 4 en 5 is het belangrijk om te benoemen dat wij blij zijn met alle ambtenaren van IenW en de ondersteuning die zij ons bieden.
Begrijpt u de zorgen op uw ministerie over het feit dat – los van de inhoudelijke koerswijziging – de deur van uw ministerie wagenwijd opengezet wordt voor de machtige lobby van Schiphol en KLM? Zo nee, waarom niet?
Bij besluitvorming vindt altijd een brede belangenafweging plaats. In dat kader worden o.a. gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de luchtvaartsector en met de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) en de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS).
Kunt u zich voorstellen dat uw handelwijze ook negatieve gevolgen kan hebben voor het vertrouwen van omwonenden van Schiphol in uw ambtenaren die zich jarenlang hebben ingezet voor een zorgvuldige besluitvorming over de toekomst van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de politiek om de koers te bepalen. Dit kabinet zet zich ervoor in om de rechtspositie van de omwonenden van Schiphol te herstellen. Tegelijkertijd hecht het kabinet belang aan de economische betekenis van de luchtvaart en Schiphol voor de Nederlandse economie. Het beleid is gericht op het vinden van de goede balans tussen deze belangen. Voor het doorlopen van een zorgvuldig proces is het belangrijk om alle partijen, waaronder dus ook de omwonenden, mee te nemen in de besluitvorming. Om die reden is de Minister op 8 september en 23 oktober persoonlijk in gesprek gegaan met de MRS.
Wat heeft u gedaan om de zorgen over uw toegankelijkheid voor de lobby van Schiphol en KLM weg te nemen?
Zoals in antwoord 7 al is aangegeven is het, in het kader van de brede belangenafweging, van belang dat met alle stakeholders wordt gesproken. Vertegenwoordigers van Schiphol en KLM behoren daar ook toe.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich uw uitspraken tijdens uw eerste termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren, waarbij u zei: «Over de interne communicatie in gesprekken op het ministerie doe ik geen uitspraken. Het enige wat ik wel wil opmerken, is dat mij geen signalen bekend zijn dat ik vertrouwen moet terugwinnen»?
Ja.
Klopt het dat er bij het kennismakingsgesprek op 9 juli al zorgen zijn geuit over kwetsende uitspraken die u beiden heeft gedaan?
Tijdens de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli is er een kritische vraag gesteld aan de bewindspersonen. Om samen met het ambtelijk apparaat aan de slag te kunnen gaan voor Nederland is het belangrijk om over en weer een vertrouwensband te hebben en daarom is het juist goed dat er vragen gesteld worden.
Hoe kan het dat u, de Staatssecretaris, ondanks de eerder geuite zorgen bij het kennismakingsgesprek, twee maanden later in een uitzending van WNL Goedemorgen Nederland herhaalde achter de «minder-minder»-uitspraak van Geert Wilders te staan?
De Staatssecretaris heeft hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich ook uw uitspraken tijdens uw tweede termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren waarbij u zei: «Ik heb begrepen dat er wat onduidelijkheid is over mijn opmerking dat bij mij geen signalen bekend zijn van mensen op het ministerie waarvan ik het vertrouwen moet terugwinnen. Ik heb begrepen dat er mensen zijn die daarover graag met mij willen praten. Dat zeg ik bij dezen toe. Mijn deur staat namelijk altijd open»?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat er kennelijk in de eerste termijn nog geen signalen bekend waren en dit tijdens de tweede termijn gecorrigeerd moest worden?
De uitspraken van de Staatssecretaris in de eerste termijn lijken zodanig te zijn geïnterpreteerd als dat hij zou stellen dat er nooit een kritische vraag aan hem gesteld zou zijn. Dat beeld is niet terecht (zie antwoord 11) en dat heeft de Staatssecretaris in tweede termijn willen corrigeren.
Hoe vaak hebt u sinds uw aantreden signalen ontvangen dat op uw ministerie zorgen zijn over de verhoudingen tussen u en uw ministerie? En wat hebt u met deze signalen gedaan?
Zoals eerder opgemerkt zijn bij de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli vragen gesteld. Zoals hierboven al opgemerkt hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe we hierover met de organisatie in gesprek gaan. Wij hebben er vertrouwen in dat de ambtelijke organisatie en wij elkaar steeds beter begrijpen. Wij waren bijvoorbeeld erg tevreden over de ambtelijke ondersteuning tijdens de begrotingsbehandeling IenW. Natuurlijk kan er weleens sprake zijn van een verschil van inzicht, maar er is altijd ruimte om daar het gesprek over aan te gaan.
Bent u van mening dat de verhoudingen tussen u en uw ambtelijke organisatie verbetering behoeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 15 beschreven hebben wij er vertrouwen in dat we goed samen kunnen werken met de ambtelijke organisatie. Zoals in antwoord 14 is aangegeven blijven we in gesprek met de ambtelijke organisatie om dit te waarborgen.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen van ambtenaren in de politieke leiding wanneer een bewindspersoon stelt achter uitspraken te blijven staan waarvan de hoogste rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 12 is beschreven is, heeft de Staatssecretaris hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Wat gaat u concreet doen om de verhoudingen tussen u en uw ambtenaren te verbeteren en het vertrouwen terug te winnen?
In onze eerste maanden in functie zijn er verschillende complexe beleidsdossiers aan bod gekomen en hebben er verschillende debatten plaatsgevonden. De ambtelijke ondersteuning op die dossiers en rondom de debatten is zeer adequaat gebleken. Het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven als er zorgen leven. Wij zien de rest van onze ambtsperiode dan ook vol vertrouwen tegemoet.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar voor aanvang van het herfstreces beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ’Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen van een particuliere «ordedienst» zoals de Protest Alliance Watch (PAW)?
Voor een ordentelijk verloop kan het wenselijk zijn dat de organisatoren van een demonstratie vooraf contact hebben met de gemeente om door te spreken wat de bedoeling is, zodat de gemeente en politie zich daarop kunnen voorbereiden. In dat overleg kunnen ook afspraken worden gemaakt en contactpersonen worden uitgewisseld.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Een dergelijke groep is dan ook niet ongebruikelijk. Het is aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en hoe deze plaats kan vinden.
Is deze ordedienst te bestempelen als een weerkorps? Is gehandeld in strijd met de Wet op de weerkorpsen?
Het oordeel of bepaald handelen valt onder een strafrechtelijk delict en het oordeel of bepaald handelen nader onderzocht dient te worden is voorbehouden aan het Openbaar Ministier en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Welke rechtsvorm heeft PAW? Wie heeft de leiding heeft over PAW?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst en bij de Kamer van Koophandel zijn geen instellingen vermeld met de naam Protest Alliance Watch (hierna: PAW). PAW betreft een initiatief van Stichting Muslim Rights Watch Nederland.3 MRWN wordt wel vermeld in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst, evenals de begindatum van de ANBI-status van deze stichting.
Is bij u bekend in welke landen een vorm van een PAW actief is? Is de werkwijze daar vergelijkbaar?
Nee, dat is mij niet bekend.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar PAW en de resultaten van dat onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij u bekend of de PAW op 7 oktober jongstleden op ieder station waar gedemonstreerd werd aanwezig was? Klopt het dat zij in ieder geval op Leiden Centraal waren? Kunt u aangeven waarom de politie hen niet weggestuurd heeft?
Het is mij niet bekend of PAW op 7 oktober ook bij andere demonstraties aanwezig is geweest. De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de demonstratie is gefaciliteerd met toezicht vanuit de politie en dat de politie vanaf het begin van de demonstratie aanwezig was. De politie heeft laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd. Omdat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, was er geen aanleiding om deze personen weg te sturen.
Kunt u bevestigen dat de PAW geen bevoegdheden heeft? Kunt u voorts bevestigen dat de politie op geen enkele manier samenwerkt of heeft samengewerkt met PAW?
Ik kan bevestigen dat PAW geen bevoegdheden heeft en ook dat de politie niet samenwerkt met PAW. De overheid is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Waar kan een burger terecht met een klacht over het gedrag van PAW?
De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Deelt u de mening dat het (oogluikend) toestaan van een dergelijke «ordedienst» bijdraagt aan het verspreiden van onverdraagzaam en anti-integratief gedachtegoed en een directe bedreiging voor onze democratische rechtsstaat is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de (strafrechtelijke) consequentie voor deelname aan of het lidmaatschap van PAW?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een organisatie als PAW wordt geweerd uit onze straten?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden, is het niet verboden om dergelijke groepen in te zetten tijdens demonstraties. Zoals ook benadrukt in het antwoord op vraag 8, neemt dat niet weg dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Kunt u bevestigen dat er vanuit de rijksoverheid geen subsidies worden verstrekt aan PAW of aan PAW gelieerde organisaties?
Vanuit mijn departement zijn er geen subsidies verstrekt aan PAW dan wel aan Muslim Rights Watch Nederland. Ik heb alleen zicht op subsidies verstrekt vanuit mijn departement.
Kunt u bevestigen dat PAW of een aan PAW gelieerde organisatie geen ANBI-status heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
De studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hoger onderwijs, gelet op het beeld uit deze studie, kennelijk niet in staat is de basale veiligheid van alle studenten te waarborgen? Hoe reageert u op de bevinding dat een substantieel deel van de Joodse studenten zelfs te maken heeft met intimidatie, pesterijen en haatzaaiende uitingen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Helaas is dit niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten. De afgelopen maanden heb ik gesprekken gevoerd met Joodse studenten over hun ervaringen. Mede door deze gesprekken weet ik dat er inderdaad studenten zijn die zich onprettig of soms zelf onveilig hebben gevoeld op de universiteit of hogeschool. Hun verhalen en zorgen gaan mij aan het hart. Antisemitisme mag op geen enkele plek voorkomen en de onderwijsinstelling is daarop geen uitzondering. Onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plek waar men met elkaar het gesprek voert en elkaars standpunten uitdaagt, ook op het scherpst van de snede. Daarbij is er geen enkele plaats voor racisme, discriminatie of antisemitisme. Dat er zich toch incidenten voordoen is diep triest.
De studie, gebaseerd op kwalitatief onderzoek, biedt belangrijke en tot zorg stemmende inzichten. Het is – zoals de onderzoekers zelf ook aangeven – tegelijkertijd van belang om hieraan geen algemene conclusies over de basale veiligheid van de gehele studentengemeenschap te ontlenen. Instellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om een prettige en veilige leer- en werkomgeving voor iedereen te creëren. De veiligheid van eenieder binnen de onderwijsgemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop in te richten en ik blijf hier onverminderd aandacht voor vragen. Ik weet ook dat bestuurders hier volop mee bezig zijn. Ik ondersteun en stimuleer hen hierbij.
In hoeverre zijn de klachten en incidenten uit dit onderzoek te herkennen in de informatie die de instellingen zelf rapporteren als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten? Is binnen de instellingen een toereikende systematiek van signalering en behandeling van misstanden aanwezig die recht doet aan deze problematiek?
Er is geen rapportageverplichting voor instellingen om informatie aan mijn ministerie te leveren over de veiligheid van studenten. Ik kan daarom de klachten en incidenten uit het onderzoek niet relateren aan informatie van de instellingen. Ook zijn er begrenzingen vanuit onder meer vertrouwelijkheid en privacywetgeving aan de informatie die instellingen zelf over specifieke groepen studenten kunnen verzamelen. Het is niet toegestaan en bovendien niet wenselijk dat instellingen in geval van een klacht van een student, diens nationaliteit of geloofsovertuiging zouden registreren. Wel wordt er door de instellingen gewerkt aan monitoring van sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers (zie verder mijn antwoord op vraag 6). Ook werk ik momenteel aan de uitvoering van de motie van het lid Martens-America, die ziet op het rapporteren aan de Kamer over situaties waarin onderwijsinstellingen niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Voor de kerst zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd om de bestuursafspraak over het besteden van aandacht aan sociale veiligheid in de jaarverslagen aan te scherpen. Ik ben hierover in gesprek met de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL).
Ten aanzien van systematiek van signalering en behandeling van misstanden kan ik uw Kamer melden dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie naar de inrichting en werking van de meld- en klachtvoorzieningen binnen het hbo en wo. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme, bijvoorbeeld bij doorverwijzing naar de strafrechtketen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
In hoeverre zijn de zorgen over de veiligheid van Joodse studenten in de afgelopen periode onderwerp van gesprek geweest tussen studentenraden en instellingen? Heeft u over deze zorgen gesproken met studentenorganisaties?
De studentenraden zetten zich in om alle signalen over sociale onveiligheid te bespreken met bestuurders. Ik stimuleer raden ook om opgevangen signalen over antisemitisme bespreekbaar te maken. Met Joodse studenten ben ik in gesprek om inzicht te krijgen in hun ervaringen binnen instellingen. Ook spreekt mijn ministerie in relatie tot de demonstraties met studentenorganisaties ISO en LSVb over o.a. het gevoel van veiligheid van diverse, ook niet-Joodse studenten. Ik blijf dit soort gesprekken voortzetten.
Deelt u de suggestie van de onderzoekers dat instellingen sterkere, meer ondersteunende maatregelen moeten nemen om antisemitisme op de campus te bestrijden? Welke maatregelen staat daarbij voor u centraal?
De verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving ligt primair bij de instellingen. Met de instellingen voer ik het gesprek over hoe zij omgaan met protesten en de impact daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers, waaronder de Joodse. Dit rapport zal ik in dat gesprek betrekken.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding.
Aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid zijn in april jongstleden en in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo en wo. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met vertrouwenspersonen en andere functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme en wordt er voor vertrouwenspersonen in het hbo en wo een handreiking ontwikkeld over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Ik wil bezien hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen.
Hoe zorgt u ervoor dat de instellingsmonitor sociale veiligheid met spoed geïmplementeerd wordt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord uit 2022? Vindt u ook dat incidenten, net als in het middelbaar beroepsonderwijs, op gelijke wijze met gelijke categorieën geregistreerd zouden moeten worden door instellingen?
In het Bestuursakkoord 2022 is afgesproken dat de instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid. De VH en UNL hebben het programma Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) opdracht gegeven om deze monitor vorm te geven, waarna een pilot is uitgevoerd. Hieruit voortvloeiend wordt momenteel gewerkt aan een sectorbeeld van sociale veiligheid in het hbo en wo. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH en UNL de resultaten geaggregeerd op sectorniveau opleveren. Zij gaan ervan uit dat dit eerste sectorbeeld in het voorjaar van 2025 beschikbaar is. In mijn periodieke gesprekken met de VH en UNL heb ik aandacht voor de ontwikkeling van de monitor. Ik zal daarbij tevens met hen in gesprek gaan over de mogelijkheden die zij zien om de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers hierin mee te nemen. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Het wetsvoorstel voor de zorgplicht sociale veiligheid wordt momenteel voorbereid. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de zorgplicht in het funderend onderwijs. De zorgplicht in het funderend onderwijs kent een registratieplicht. Ik verken de mogelijkheden om een vergelijkbare registratieplicht voor veiligheidsincidenten in het vervolgonderwijs in te voeren. Ik neem de antisemitische incidenten zeer serieus en ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel over zorgplicht onderzoeken of het wenselijk, werkbaar en proportioneel is om een registratieplicht voor antisemitische incidenten mee te nemen.
Onderkent u dat het gelet op de aard van de problematiek niet toereikend is om instellingen in algemene zin te laten registreren en rapporteren over discriminatieklachten? Bent u voornemens ook specifiek te kijken naar de registratie van antisemitische incidenten in het kader van het wetsvoorstel over sociale veiligheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een stuurgroep antisemitisme in het hoger onderwijs in te richten met experts ten aanzien van sociale veiligheid en antisemitisme? Hoe voorziet u erin dat instellingen gebruik maken van de expertise van de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding?
Zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme zal onder verantwoordelijkheid van de Minister van JenV de Taskforce Bestrijding Antisemitisme worden opgericht die voorstellen doet voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Met de oprichting wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Stoffer2.
De Nationaal coördinator antisemitismebestrijding (NCAB) heeft onderwijs als belangrijke pijler in haar werkplan opgenomen. In gesprekken met onderwijsinstellingen, VH en UNL zal ik de rol van de NCAB als adviseur, aanjager en verbinder benoemen en de wijze waarop de NCAB van nut kan zijn voor onderwijsinstellingen.
De uitspraak van de minister van VWS ‘Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Fleur Agema (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.
Het bericht ‘Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
David van Weel (minister ) , Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het nieuwsbericht suggereert dat er sprake zou zijn van «nep-beveiligers». Het beroep beveiliger is beschermd en mag dus alleen worden uitgevoerd indien er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Omdat het hier een demonstratie betrof, is het aan het aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en of er ingegrepen moet worden omdat de wet wordt overtreden. Daarnaast is het aan het OM om eventueel tot vervolging over te gaan indien demonstranten, waaronder ook leden van Protest Alliance Watch (hierna: PAW), strafbare feiten plegen.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Met toezicht vanuit de politie heeft de burgemeesters deze onaangekondigde demonstratie gefaciliteerd en de politie heeft de burgemeester laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd door PAW.
Deelt u de mening dat het handelen van Protest Alliance Watch valt onder het verbod op het oprichten van een organisatie van particulieren, welke gericht is op of voorbereidt tot het in onderling verband verrichten van of deelnemen aan hetgeen tot de taak behoort van weermacht of politie in de handhaving van de uit- en inwendige veiligheid en van de openbare orde en rust zoals vastgelegd in artikel 1 van de Wet op de weerkorpsen?
Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Duidelijk moet zijn dat de overheid primair verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en dat zij zich teweer zal stellen tegen eventuele pogingen haar daarin te belemmeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de burgemeester van Leiden laten weten dat de politie niet heeft waargenomen dat daarvan tijdens de demonstratie in Leiden sprake is geweest.
Het oordeel of bepaald concreet handelen valt onder een strafrechtelijk delict is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Deelt u de mening dat weerkorpsen als Protest Alliance Watch een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid in Nederland en het vertrouwen in de Politie schaadt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u dat weerkorpsen de zwaardmacht van de overheid verder uithollen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens (strafrechtelijke) maatregelen te treffen tegen Protest Alliance Watch? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat Protest Alliance Watch eigen regels toepast tegenover andere reizigers?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven heeft de Leidse burgemeester de gemeenteraad laten weten dat dit is door de politie – die vanaf het begin ter plaatse was – niet is waargenomen.
Deelt u de zorg dat de NS-agenten blijkbaar onvoldoende getraind zijn om tegen dergelijke acties op te treden?
Voor de handhaving en opsporing van (lichte) strafbare feiten binnen het openbaar vervoer beschikt de NS over bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s). In geval van de NS gaat het om de Veiligheid & Service medewerkers. Voor een boa geldt dat deze een beperkte opsporingsbevoegdheid heeft en daarom niet kan handhaven op alle strafbare feiten. Daarbij komt dat het handhaven van (de veiligheid en afspraken tijdens) demonstraties in de openbare ruimte, waarvan in het overgrote gedeelte van de situaties en de situatie zoals omschreven in het artikel sprake was, geen taak van de boa is. In beginsel is het aan het lokaal gezag om de demonstratie in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken over bijvoorbeeld de politie-inzet. Indien benodigd is het namelijk aan de politie om als handhavende partij op te treden. Mede daarom is een specifieke training voor dergelijk optreden niet aan de orde. Uiteraard voert NS wel het gesprek met haar medewerkers over hoe zij kunnen omgaan met dergelijke situaties op stations. Daarnaast is het van belang dat de NS, ProRail en het lokaal gezag tijdig en goed contact hebben met elkaar rondom dergelijke demonstraties in de openbare ruimte. Deze contacten zijn er.
Is er in dergelijke gevallen een escalatieladder waarbij de nationale politie om bijstand wordt gevraagd?
De Tweede Kamer heeft op 2 april jl. de motie Grinwis c.s. aangenomen die vraagt om met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder te komen om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren.3, 4 Momenteel ligt er een concept handelingskader (en escalatieladder) dat opgesteld is door ProRail en NS, in samenwerking met de Ministeries van JenV, BZK en IenW. Dit document is een aanbeveling aan het lokaal gezag en richtlijn voor het gesprek dat uiteindelijk lokaal moet plaatsvinden, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend voor de wijze waarop wordt omgegaan met het demonstratierecht. Lokaal gezag gaat vervolgens ook over de politie-inzet.
Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om NS-agenten in het vervolg beter voor te bereiden op ordeverstorende acties op stations?
Zoals onder de beantwoording van vraag 8 aangegeven heeft de OV-boa geen rol en taak in het handhaven van openbare ordeverstoringen tijdens demonstraties. Het is aan het lokale gezag om demonstraties in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken. In beginsel zal de handhaving in dat kader – indien benodigd – moeten worden uitgevoerd door de politie. Het personeel van de NS, waaronder de Veiligheid & Service medewerkers, kan uiteraard wel een rol spelen bij het volgen van de situatie op een station en indien benodigd de politie informeren. Het is aan de NS als werkgever om de afweging te maken of er voor het personeel aanvullende training benodigd is binnen dat kader.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.5
Bent u bekend met het bericht dat UN Women PVV-bewindslieden, te weten Staatssecretarissen Ingrid Coenradie en Vicky Maeijer, heeft geweigerd bij de aftrap van een campagne tegen geweld tegen vrouwen en meisjes in Enschede, uitsluitend vanwege hun politieke kleur?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat een VN-organisatie zoals UN Women, die zegt op te komen voor vrouwenrechten, vrouwelijke bewindslieden uitsluit enkel op basis van hun politieke affiliatie? Zo nee, waarom niet?
Indien bewindslieden omwille van hun politieke affiliatie worden uitgesloten is dat volstrekt onaanvaardbaar.
Het kabinet zet zich in voor de gelijkwaardigheid van vrouwen en de aanpak van geweld tegen vrouwen. De Staatssecretaris voor Langdurige en Maatschappelijke Zorg en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben hierin een cruciale rol, bijvoorbeeld bij de aanpak van femicide en huiselijk geweld. Zij zullen zich hiervoor blijven inzetten, zoals zij ook voornemens waren te doen bij de startbijeenkomst van Orange the World.
UN Women Nederland is een stichting van hoofdzakelijk vrijwilligers die valt onder het Nederlands recht. Het is geen onderdeel van de Verenigde Naties.2
Deelt u de mening dat het uitsluiten van democratisch gekozen vertegenwoordigers op basis van hun politieke kleur de fundamenten van onze democratische rechtsstaat schaadt en dat dit soort uitsluiting onacceptabel is voor een VN-organisatie? Zo nee, waarom niet?
Ongelijke behandeling op basis van politieke gezindheid is onacceptabel. Dit uitgangspunt betreft een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat en is daarom ook verankerd in artikel 1 Grondwet en in de Algemene wet gelijke behandeling. Juist bij een cruciaal onderwerp als het bestrijden van geweld tegen vrouwen is het van belang dat de politiek en de maatschappij zich eensgezind uitspreken, ongeacht politieke kleur.
Bent u ervan op de hoogte dat UN Women in Nederland wordt geleid door voormalig GroenLinks-Europarlementariër Marije Cornelissen? Hoe kan het dat een VN-organisatie onder haar leiding politieke uitsluitingen maakt die lijken voort te komen uit haar eigen politieke voorkeuren? Welke concrete stappen gaat u nemen om deze politieke discriminatie te stoppen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat mevrouw Cornelissen de algemeen directeur van UN Women Nederland is. UN Women Nederland is een Nederlandse stichting en geen VN-organisatie. Het staat de stichting vrij om zelfstandig afwegingen te maken over wie zij willen uitnodigen voor hun evenementen en hoe zij zich uiten, zolang dit binnen de kaders van de wet gebeurt. De keuzes en uitingen van deze organisatie omtrent dit evenement zijn niet gedaan namens de Verenigde Naties dan wel namens de Nederlandse Rijksoverheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat juist vrouwelijke Staatssecretarissen van de PVV worden uitgesloten van een campagne tegen geweld tegen vrouwen door een organisatie die zegt specifiek op te komen voor vrouwenrechten?
Geweld tegen vrouwen is volstrekt onacceptabel en een groot probleem in de Nederlandse samenleving. Het kabinet veroordeelt dit stevig en werkt op diverse manieren aan het bestrijden en voorkomen hiervan. Leden van het kabinet spreken zich dan ook publiekelijk uit tegen geweld tegen vrouwen en steunen initiatieven die zich inzetten voor vrouwenrechten. Orange the World is een belangrijke campagne waarbij het kabinet graag bewindspersonen had afgevaardigd om steun uit te spreken. Dit is een doel van het gehele kabinet, ongeacht de politieke gezindheid of het geslacht van individuele bewindspersonen.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Enschede overweegt zich terug te trekken uit de organisatie van het evenement indien UN Women haar discriminerende houding jegens PVV-bewindspersonen niet herziet? Is het kabinet bereid de gemeente hierbij te ondersteunen indien zij deze terechte stap zet?
De gemeente Enschede heeft zich inmiddels teruggetrokken uit de organisatie van het Orange the World evenement en heeft een persbericht uitgebracht om haar overwegingen nader toe te lichten.
Het bericht 'Grondrechten onder druk: demonstratierecht splijt politiek en samenleving' |
|
Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Grondrechten onder druk: demonstratierecht splijt politiek en samenleving»?1
Ja.
Wat is uw definitie van een vreedzame demonstratie? Hoe ziet u de balans tussen handhaving van de openbare orde en het waarborgen van het recht op vreedzaam protest en hoe voorkomt u dat vreedzaam protest ten onrechte als ordeverstorend wordt gekwalificeerd?
Het kabinet wil kijken hoe er een scherper onderscheid gemaakt kan worden tussen vreedzaam demonstreren en ordeverstorende acties. Het doel of de boodschap van een actie mogen geen rol spelen bij de beoordeling van een demonstratie. De concrete uitwerking van dit deel van het regeerprogramma zal mede gebaseerd worden op de uitkomsten van het eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC).
Het demonstratierecht beschermt vreedzame demonstraties. Dat is een ruim begrip. Ook demonstraties die tot een ernstige verstoring van de openbare orde of het verkeer leiden kunnen vallen onder de reikwijdte van de bescherming van het demonstratierecht.2 Dit laat onverlet dat opgetreden kan worden tegen strafbare feiten die binnen de context van een vreedzame demonstratie plaatsvinden, met dien verstande dat strafrechtelijk optreden in lijn moet zijn met de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Voorbeelden van strafbare feiten zijn het niet opvolgen van een bevel van de politie of demonstreren op een locatie waarvan de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties (WOM) heeft besloten dat dit verboden is.
Van een niet-vreedzame demonstratie is volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) sprake indien organisatoren en deelnemers van de demonstratie gewelddadige intenties hebben, oproepen tot geweld of anderszins de grondslagen van een democratische samenleving verwerpen.
Het is aan de overheid om waar mogelijk te faciliteren dat een demonstratie kan plaatsvinden op de plek waar, het tijdstip wanneer of de wijze waarop demonstranten zelf willen demonstreren.3 De WOM biedt hiervoor duidelijke kaders. Tegelijkertijd acht ik het zeer onwenselijk dat demonstraties tezamen gaan met wanordelijkheden, gevaarzettend handelen en het overtreden van wet- en regelgeving. Het demonstratierecht mag van dit kabinet dan ook geen vrijbrief zijn voor het doelbewust, stelselmatig overtreden van wet- en regelgeven noch voor bewust ontwrichtende acties.
Deelt u de mening dat de vrijheid om te demonstreren nooit afhankelijk mag zijn van de mate waarin het past binnen de over het algemeen gedeelde maatschappelijke consensus? Hoe gaat u ervoor zorgen dat juist ook ongemakkelijke, provocerende protesten hun plek behouden binnen onze democratie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uw voornemen invullen om scherper onderscheid te maken tussen vreedzaam demonstreren en openbare ordeverstoringen? Wie bepaalt volgens u waar die grens ligt? En hoe gaat u voorkomen dat het criterium van «openbare ordeverstoring» steeds vaker en strakker wordt toegepast op protesten die politiek onwelgevallig zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wilt u de publieke discussie over het demonstratierecht en de balans tussen grondrechten en het handhaven van de openbare orde bevorderen? Worden maatschappelijke organisaties hierin meegenomen? Zo nee, bent u bereid hen hier wel bij te betrekken?
Dergelijke opvattingen sterken mij wel in de noodzaak om het handelingsperspectief te verstevigen om – waar dat nodig is – sneller en effectiever op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties.
Zoals ik eerder in uw Kamer heb aangegeven wil ik daarnaast een brede dialoog bevorderen over de maatschappelijke effecten van de verschillende wijzen waarop in Nederland gedemonstreerd wordt en het gewenste optreden van de overheid daarbij. Hoe ervaren verschillende betrokkenen, zoals het lokaal gezag, deze maatschappelijke effecten en welk optreden wordt door hen als wenselijk ervaren? Hoe vinden we een goed evenwicht tussen het beschermen van het demonstratierecht en het beschermen van andere legitieme belangen in onze samenleving, zoals het voorkomen van strafbare feiten, ontwrichtende acties en de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen? Over deze vragen voer ik ook een open gesprek met onder andere demonstranten, burgemeesters, politie, het Openbaar Ministerie, de Nationale ombudsman, maatschappelijke organisaties als Amnesty International en andere ervaringsdeskundigen.
Kunt u bevestigen dat het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC)-onderzoek over of het huidige kader van het demonstratierecht nog voldoende aansluit bij de actuele ontwikkelingen, gericht zal zijn op het versterken van het demonstratierecht in plaats van het inperken daarvan?
Het onderzoek zal, met medenemen van actuele ontwikkelingen in binnen- en buitenland, kijken naar de mogelijkheden voor een versteviging van het handelingsperspectief van alle betrokkenen en de bestendigheid van het wettelijke kader. Het onderzoek richt zich op twee typen situaties:
De verwachting is dat dit onderzoek zomer 2025 afgerond zal worden. Na publicatie van het onderzoek wordt desgewenst voor uw Kamer een technische briefing verzorgd. Over de uitkomsten van dit onderzoek en de vervolgstappen naar aanleiding daarvan gaan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en ik met uw Kamer in gesprek.
Wat vindt u ervan dat uit opinieonderzoek van EenVandaag2 blijkt dat de helft van de respondenten (49%) voor inperking van het demonstratierecht is? Deelt u de opvatting dat het beschermen van uitingen die niet op steun kunnen rekenen van een meerderheid in de samenleving de kern van het demonstratierecht vormt? Waarom wel of niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de politie ondersteund in hun taak om niet alleen de openbare orde, maar ook het recht op demonstratie te handhaven? In hoeverre zijn extra middelen of trainingen nodig om deze balans te waarborgen?
In het kader van de politietaak heeft de politie een belangrijke rol bij het in goede banen leiden van demonstraties en het waarborgen van de veiligheid van alle aanwezigen. Het politieoptreden is gericht op de-escalatie en dialoog, waarvoor politiemedewerkers worden opgeleid en getraind. Deze taak verricht de politie onder verantwoordelijkheid van en in nauwe samenwerking met het bevoegd gezag: de burgemeester en de officier van justitie. Demonstraties die uit de hand lopen en waar relschoppers aanwijzingen van het lokaal gezag negeren dan wel bewust de wet overtreden vergen grootschalige politie-inzet. Zoals de korpschef in haar dringende signaal eind vorig jaar aangaf legt dit een grote fysieke en mentale druk op onze politiemensen en gaat de grootschalige inzet daarnaast ten koste van andere taken van de politie. Denk bijvoorbeeld aan aanwezigheid in de wijk en opsporing van ernstige strafbare feiten zoals zedendelicten, drugscriminaliteit en online-criminaliteit. In de lokale driehoeken is de beschikbare politiecapaciteit dan ook geregeld onderwerp van de integrale afweging die bij het faciliteren van demonstraties worden gemaakt. Zoals wordt opgemerkt in de brief aan uw Kamer van 10 januari jl. over actuele dilemma's over demonstreren in Nederland: het zou niet nodig moeten zijn dat demonstraties zoveel vragen van onze politiemensen.
Deelt u de zorgen dat strenge maatregelen zoals in Engeland een verstommend effect kunnen hebben op het maatschappelijk debat in een democratische rechtstaat? Zijn er concrete plannen om vergelijkbare maatregelen in Nederland te overwegen?
In het eerdergenoemde onderzoek dat via het WODC zal worden uitgevoerd, wordt ook betrokken hoe in andere Europese landen, waaronder Engeland, wordt omgegaan met het demonstratierecht. Bij de beoordeling van de uitkomsten daarvan zal het kabinet ook de aspecten zoals benoemd in de vraag meewegen.
Hoe kijkt u naar de scherpe veroordeling van de Verenigde Naties (VN) van veroordelingen van activisten in Engeland tot celstraffen van vijf jaar voor het blokkeren van wegen? Kunt u reflecteren op de gevaren van zulke strenge maatregelen, en hierbij specifiek ingaan op de risico’s van een potentieel «freezing» effect»?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘’Olifant in kamer’ blijft ongenoemd in debat over dalende homoacceptatie' |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht ««Olifant in kamer» blijft ongenoemd in debat over dalende homoacceptatie» en zo ja, wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Het is een slechte zaak dat minder dan de helft van de Amsterdamse jongeren (43%) uit de tweede en vierde klas het normaal vindt dat twee personen van hetzelfde geslacht verliefd op elkaar worden. Dit druist in tegen de democratische waarden van de rechtstaat. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen veilig over straat kan en iedereen zichzelf kan zijn. Acceptatie is ontzettend belangrijk, omdat het bijdraagt aan een open samenleving waarin iedereen kan zijn wie die wil zijn en verliefd kan worden op wie diegene wil. Zoals toegezegd in de beantwoording van Kamervragen van lid Becker (VVD)2, ga ik naar aanleiding van de uitkomsten van de GGD Gezondheidsmonitor Jeugd 2023 een onderzoek laten uitvoeren naar de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen onder jongeren, met aandacht voor de rol van sociale media en conservatieve denkbeelden.
Hoe verklaart u dat de acceptatie van LHBTI+-personen in Nederland, inclusief grote steden en dorpen, significant is afgenomen en welke landelijke trends ziet u?
Iedereen moet vrij en veilig zichzelf kunnen zijn in Nederland, of dat nu in de grotere stad is of in een kleinere dorpskern. Uit bestaand onderzoek komt een gemengd beeld naar voren over acceptatie van lhbtiq+ personen. Er is niet eenduidig sprake van een daling. Het onderzoek «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa» uit 2022 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) geeft een landelijk beeld dat de acceptatie onder respondenten (18+) lijkt te stagneren.3 Het SCP constateerde in 2022 geen verdere toename van de acceptatie, maar ook geen afname.
Daarnaast geeft het onderzoek «Seks onder je 25e» uit 2023 van Rutgers en Soa Aids Nederland een aanvullend beeld. De resultaten tonen aan dat de landelijke acceptatie lager ligt onder jongere jongeren (13–15 jaar) dan onder oudere jongeren (19 tot 24 jaar).4 Uit het onderzoek blijkt dat de acceptatie van homoseksualiteit juist is toegenomen de afgelopen jaren. In 2012 had 50% van de ondervraagde jongens en 25% van de meiden negatieve opvattingen over homoseksualiteit tegenover 25% van de jongens en 10% van de meiden in 2023.
Tot slot wijs ik erop dat de resultaten van de Gezondheidsmonitor Jeugd 20235 geen landelijk beeld geven, omdat de vraag over acceptatie van homoseksualiteit in slechts een aantal regio’s is uitgevraagd. Ook is de monitor niet representatief voor de acceptatie van lhbtiq+ personen in brede zin, omdat de vraag alleen over homoseksualiteit gaat.
Zoals eerder in antwoord 1 en 3 is aangegeven, ga ik een onderzoek laten uitvoeren naar de oorzaken van de dalende acceptatie van lhbtiq+ personen onder jongeren, met daarin aandacht voor de rol van sociale media en conservatieve denkbeelden6 De resultaten verwacht ik voor de zomer van 2025 met uw Kamer te delen.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat nog maar 43% van de Amsterdamse jongeren accepteert dat twee mensen van hetzelfde geslacht verliefd op elkaar worden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u naar aanleiding van de recente berichtgeving toezeggen om het sociaal en cultureel planbureau te verzoeken opnieuw verder landelijk onderzoek te doen naar de achterliggende oorzaken van de dalende homoacceptatie?
Ik neem aan dat u in uw vraag verwijst naar de opvolging van het onderzoeksrapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa»7, dat samen met de LHBT-monitor tot 2022 iedere twee jaar werd uitgevoerd door het SCP. Zoals mijn ambtsvoorganger uw Kamer heeft laten weten op 1 december 2023 in de Voortgangsrapportage Emancipatie 2022–20238, wordt de voormalige LHBT-monitor van het SCP voortgezet als Lhbtiqa+-monitor. Deze wordt uitgevoerd door een onderzoeksconsortium bestaande uit Panteia, Movisie en Ipsos I&O (voorheen I&O Research). De eerstvolgende editie van de Lhbtiq+-monitor verschijnt in november 2024. In deze monitor zullen ook nieuwe landelijke cijfers verschijnen over de lhbtiq+-acceptatie van personen boven de 18 jaar, voortbouwend op de wijze waarop het SCP dit voorheen deed in het terugkerende rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa».
Ik vind het erg belangrijk dat er in het onderzoek wordt gekeken naar een verscheidenheid aan factoren. De nieuwe Lhbtiq+-monitor die ik hierboven noemde, neemt onder andere de factoren opleidingsrichting en religie mee.
Bent u het ermee eens dat dit onderzoek vooral moet kijken naar culturele, religieuze en sociale factoren die bijdragen aan de huidige situatie van homoacceptatie?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre erkent u dat radicale groepen, waaronder sommige religieuze- en culturele gemeenschappen, een rol spelen in het creëren van een onveilige omgeving voor LHBTI+-personen en welke stappen onderneemt u om dit probleem aan te pakken?
Religieuze en culturele factoren spelen een rol bij de houding tegenover lhbtiq+ personen. Het rapport «Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022» van het SCP splitst opvattingen over homo- en biseksualiteit uit naar sociaal-demografische kenmerken.9 Dit onderzoek laat zien dat niet-religieuze mensen hier vaker positieve opvattingen over hebben (82%) dan religieuze mensen, waaronder door Rooms-katholieken (69%), aanhangers van de Protestantse Kerk (51%) en overige religies (45%). De categorie overige religies bestond onder anderen uit gereformeerde protestanten, moslims, hindoes en boeddhisten.Het rapport World Values Survey 2023 beschrijft de factor van religie bij acceptatie van homoseksualiteit.10 Dit onderzoek laat zien dat niet-religieuzen meer accepterend zijn over homoseksualiteit, gevolgd door PKN hervormden, Rooms-katholieken, PKN gereformeerden, orthodox-protestanten en moslims. Een negatieve houding tegenover lhbtiq+ personen is echter nog niet hetzelfde als daadwerkelijk overgaan tot geweld.
Uit het WODC-onderzoek «Richten op de regenboog»11 naar daderprofielen van daders van geweld tegen lhbtiq+ personen blijkt dat daders bovengemiddeld vaak man zijn en antecedenten hebben, maar dat er «geen grote verschillen» zijn gevonden wat betreft onder andere nationaliteit. Een klein deel van de daders geeft expliciet aan een religie te belijden. Volgens de onderzoekers is de mate waarin religie een rol speelt bij lhbtiq+-gerelateerd geweld echter moeilijk te duiden. Omdat migratieachtergrond niet als zodanig wordt geregistreerd in strafdossiers, hebben de onderzoekers hierover geen uitspraken kunnen doen.
Uit onderzoeken blijkt dat er, naast lhbtiq+-acceptatie, veel factoren zijn die een rol spelen bij de veiligheid van lhbtiq+ personen. Ik werk samen met de Minister van Justitie en Veiligheid aan een aanpak voor het bevorderen van de veiligheid van lhbtiq+ personen. Voor deze aanpak wordt nu in kaart gebracht wat de huidige problemen en oorzaken zijn.
Ik ondersteun daarnaast de Alliantie Verandering van binnenuit. De alliantie is een samenwerkingsverband tussen Movisie, Consortium Zelfbeschikking en LCC+ die zich richt op gesloten gemeenschappen, met een afstand tot de samenleving en conservatief zijn in hun gedachtegoed. De alliantie werkt aan het realiseren van gendergelijkheid en lhbtiq+-gelijkheid in de Nederlandse samenleving. Zo zet de alliantie zich in op het van «binnenuit» verandering bevorderen in gesloten gemeenschappen, met mensen die zelf onderdeel zijn van zulke gemeenschappen.
In 2022 gaf een rapport in Amsterdam aan dat vooral jonge mannen met een niet-westerse achtergrond homo’s discrimineren; kan tijdens het nieuwe landelijke onderzoek van het sociaal en cultureel planbureau specifiek worden stilgestaan bij de homoacceptatie onder mensen met een niet-westerse achtergrond?2
Dit soort onderzoeken zijn belangrijk, omdat het ons een beter inzicht geeft in hoe de acceptatie van lhbtiq+ personen is in Nederland. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en 5, verschijnt de eerstvolgende editie van de lhbtiqa+-monitor in november 2024. Daaruit zal blijken in hoeverre de nieuwe cijfers iets kunnen zeggen over verschillen in lhbtiq+-acceptatie naar migratieachtergrond.
Het rapport waar de leden naar refereren focust voornamelijk op de ervaring en perspectieven van 15 geïnterviewden uit de lhbtiq+-gemeenschap en biedt dus, landelijk gezien, weinig directe informatie over de daders van de ervaren discriminatie. De onderzoekers geven de kanttekening dat door de gekozen opzet het onderzoek niet pretendeert een representatieve weergave te geven.
Kunt u in gesprek gaan met de burgemeester van Amsterdam om verdere dalende acceptatie onder jonge mensen met een niet-westerse achtergrond te voorkomen?
Er is goed contact met de gemeente Amsterdam over de resultaten van het onderzoek en de zorgen die dit baart. Ik moedig de gemeente Amsterdam aan om op basis van de resultaten stappen te zetten om acceptatie onder jongeren meer te stimuleren. In de gemeente Amsterdam worden al gesprekken gevoerd op scholen die hebben meegedaan met de vragenlijst voor de Gezondheidsmonitor Jeugd 2023. Ik voer zelf ook veel gesprekken over acceptatie en acht het niet nodig om hierover een separaat gesprek te voeren.
Hoe kijkt u aan tegen het recente onderzoek van EenVandaag waar 51% van de LHBTI+’ers aangeeft dat het slecht gaat met de acceptatie?3
Ook hier verwijs ik naar de lhbtiq+-monitor die in november 2024 uitkomt. Deze monitor zal een nader beeld geven van de acceptatie.
Het is overigens schrijnend dat de helft van de ondervraagde lhbtiq+ personen aangeeft dat het niet goed gaat met de hoeveelheid acceptatie die zij ervaren in Nederland. Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 is beschreven, zorgt acceptatie ervoor dat iedereen zichzelf kan zijn en verliefd kan worden op wie diegene wil. Ik vind het ernstig dat het gevoel dat je mag zijn wie je bent niet voor iedereen vanzelfsprekend is in onze samenleving. Ik wil er daarom ook alles aan doen om dit te verbeteren.
En hoe kijkt u aan tegen het feit dat 72% van de deelnemers van het onderzoek van EenVandaag het aanstootgevend vindt als vrouwen elkaar op de mond kussen?
Ik ben enorm gemotiveerd om de acceptatie van lhbtiq+ personen in heel Nederland te bevorderen. Ik werk samen met de Minister van Justitie en Veiligheid aan een nieuwe aanpak ter verbetering van de veiligheid van lhbtiq+ personen. In deze samenwerking worden de problemen en oorzaken op dit moment in kaart gebracht. De nieuwe aanpak moet er toe leiden dat ongewenst gedrag bij de bron kan worden aangepakt.
Zoals in eerdere antwoorden is gemeld, laat ik een onderzoek uitvoeren naar de oorzaken van de dalende acceptatie onder jongeren, met in elk geval aandacht voor de rol van sociale media en conservatieve denkbeelden. Ik zal uw Kamer voor de zomer van 2025 informeren over de resultaten.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om de acceptatie van LHBTI+-personen in heel Nederland te bevorderen, aangezien de regenboogakkoorden tot nu toe niet het gewenste resultaat opleveren?
Schendingen van mensenrechten van Venezolaanse vluchtelingen op Aruba |
|
Raoul White (GroenLinks-PvdA) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Amnesty: Nederland medeplichtig aan schenden mensenrechten op Aruba»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op de stelling van Amnesty dat het non-refoulement-principe is geschonden op Aruba? Bent u het eens met deze stelling? Zo ja, welke concrete acties zult u ondernemen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord juridisch onderbouwen?
Zowel asiel-, opvang- en terugkeerbeleid, als mensenrechtenbeleid, is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de autonome landen binnen het Koninkrijk. In dit licht is het dan ook de verantwoordelijkheid van Aruba om het non-refoulementprincipe te waarborgen. De beoordeling of er wordt voldaan aan dit principe is aan de rechterlijke macht en autoriteiten van Aruba.
Kunt u reflecteren op de stelling van Amnesty dat Nederland heeft bijgedragen aan het schenden van het non-refoulement-principe op Aruba? Bent u het met de stelling eens? Zo ja, bent u bereid nader te onderzoeken hoe dat heeft kunnen gebeuren en hoe gaat u dan voorkomen dat het principe in de toekomst weer wordt geschonden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord juridisch onderbouwen?
Op basis van artikel 36 van het Statuut kunnen de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden elkaar desgewenst bijstand verlenen. In 2019 heeft Aruba Nederland verzocht om bijstand ten behoeve van de optimalisering en verdere professionalisering van verschillende onderdelen in de vreemdelingenketen aldaar.2
De voornaamste doelstelling van de geleverde bijstand door de IND en het toenmalige Ministerie van Justitie en Veiligheid was het in lijn brengen van de bestaande asiel- en/of beschermingsprocedure met internationale verdragen en diende ter professionalisering en optimalisering van het beslisproces. Aanvullend hierop heeft het Nederlandse kabinet vanwege de grote uitdagingen voor Aruba geïnvesteerd in projecten op gerelateerde terreinen. Voorbeelden van deze projecten zijn bewustwordingscampagnes op het vlak van mensenhandel en het realiseren van een mannen- en vrouwenopvang voor Venezolaanse slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel en mensensmokkel. Verder is er ter voorbereiding op het scenario van een grootschalige crisis een noodvoorziening beschikbaar gesteld en is er financiële ondersteuning geleverd aan de Kustwacht Caribisch Gebied. Ten slotte zijn er op verzoek van Aruba financiële middelen beschikbaar gesteld voor een fonds ter bevordering van repatriëring van personen die geen recht (meer) hebben op verblijf en geen lopende procedures daartoe. Ook tijdens dit proces is benadrukt om het non-refoulementprincipe te volgen en mensen niet uit te zetten als zij een reëel risico lopen op mensenrechtenschendingen. Voor verdere toelichting over de geboden hulp en bijstand aan Aruba verwijs ik u graag door naar de diverse brieven aan uw Kamer hierover.3, 4, 5, 6
Ik herken mij daarom niet in de stelling dat de Nederlandse bijstand gericht was op het traceren van Venezolanen, hun detentie en deportatie en dat Nederland hiermee heeft bijgedragen aan het schenden van het non-refoulementprincipe in Aruba. Zowel het actief traceren, vastzetten als het deporteren van Venezolanen was en is geen onderdeel van de door Nederland geleverde bijstand. Via de geleverde bijstand is de vreemdelingenketen in Aruba verder in lijn gebracht met geldende internationale standaarden en procedures. Dit draagt bij aan de verwezenlijking van een acceptabele standaard voor zowel vreemdelingenketen als het mensenrechtenbeleid in Aruba. Het staat voorop dat mensenrechten te allen tijde moeten worden gerespecteerd en beschermd, waar ook ter wereld.
Klopt het dat Nederland financiële steun heeft verleend aan Aruba voor deportatievluchten voor Venezolanen? Zo ja, hoe rijmt dit met het non-refoulement-principe?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de door Nederland geboden hulp aan Aruba vooral gericht was op het traceren van Venezolanen en hun detentie en deporatie? Zo nee, kunt u nader toelichten waarom dit niet klopt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het rapport «Rules but No Protection» van Amnesty, in het bijzonder hoofdstuk 8 «Obligations of the Kingdom of the Netherlands»?2 Kunt u per paragraaf reflecteren op de inhoud van het hoofdstuk?
Ja. Ik ben bekend met het rapport van Amnesty «Unprotected: Unveiling gaps in the protection of Venezuelan refugees in Aruba» en in het bijzonder hoofdstuk 8 van dat rapport (Obligations of the Kingdom of the Netherlands). Ik zal per paragraaf reflecteren op de inhoud van het hoofdstuk en waar relevant ook doorverwijzen naar de beantwoording bij uw andere vragen.
Het betreft een vrij feitelijke inleiding vanuit geschiedkundig perspectief over de constitutionele verhoudingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden.
Deze paragraaf gaat in op de waarborgfunctie van artikel 43 van het Statuut. Bij de beantwoording van vraag 7 zal ik hierop reflecteren en de noties van deze paragraaf zal ik hierin meenemen.
De verdragsrechtelijke inbedding van het non-refoulementprincipe voor Aruba en in bredere zin binnen het Koninkrijk der Nederlanden staat buiten kijf en komt bij de beantwoording van meerdere vragen aan bod.
Sinds 2019 heeft het Nederlandse kabinet middels financiële en technische bijstand getracht Aruba te ondersteunen bij de optimalisering van de vreemdelingenketen. Via de geleverde bijstand is de vreemdelingketen van Aruba verder in lijn gebracht met de geldende internationale standaarden en procedures. Ik acht het van belang dat standaarden en procedures op een zorgvuldige manier worden uitgevoerd en dat er wordt voldaan aan de internationale verdragsverplichtingen. Het bieden van ondersteuning daartoe betekent niet dat Nederland medeverantwoordelijk is voor de Arubaanse vreemdelingenketen. Dit blijft een landsaangelegenheid. Specifiek ten aanzien van de Kustwacht kan ik aangeven dat zij binnen de prioriteiten van het Justitieel Beleidsplan opsporings-, toezichthoudende en dienstverlenende taken uitvoert ten behoeve van de landen. Het gezag over de Kustwacht berust wat betreft de opsporingstaken bij de procureurs-generaal van Aruba en van Curaçao, Sint Maarten en de BES. De Kustwacht zorgt te allen tijde dat mensenrechten worden gerespecteerd en handelt hiermee onder het lokale justitiële gezag. Voor verdere toelichting over de geboden hulp en bijstand aan Aruba verwijs ik u graag door naar eerdergenoemde brieven aan uw Kamer.8, 9, 10, 11
Zoals toegelicht bij vraag 5 kunnen de landen binnen het Koninkrijk elkaar bijstand verlenen. De uitwerking van onderlinge technische ondersteuning is afhankelijk van de wederzijdse wensen en behoeften en ik blijf, samen met de Minister van Asiel en Migratie, hierover graag in gesprek met Aruba. De aanbevelingen uit het rapport kunnen een onderdeel vormen van een dergelijk gesprek, indien gewenst door Aruba.
Amnesty International stelt in absolute termen dat er geen vorm van due dilligence of monitoring heeft plaatsgevonden en verwijst naar een enkele zaak voor het Mensrechtencomité van de Verenigde Naties. Zonder in te gaan op de specifieke casuïstiek van de gerefereerde zaak in hoofdstuk 8 zouden de vermeende problemen zoals Amnesty International aansnijdt, in het bijzonder het schenden van het non-refoulementprincipe, niet mogen plaatsvinden. Het Nederlandse kabinet hecht grote waarde aan individuele toetsing bij personen die vragen om bescherming conform de internationale geldende regelgeving en het nakomen van internationale verdragsverplichtingen.
Het staat Aruba altijd vrij opnieuw een bijstandsverzoek te vragen aan Nederland. Het bestaande mensenrechtelijke kader zal hierin leidend zijn. De aanvullende bijstand zal gestoeld zijn om de vreemdelingeketen van Aruba nog verder in lijn te brengen met geldende internationale mensenrechten standaarden en procedures. Ten slotte zullen de aanbevelingen die volgden uit de evaluatie van de middelen op de begroting van BZK12 en de aanbevelingen vanuit het rapport van Amnesty International worden meegenomen in een eventueel vervolg. Ten slotte wordt gerefereerd naar een zaak die nog in behandeling is bij het VN-Mensenrechtencomité. In deze zaak is er nog geen eindoordeel van het Comité gekomen.
Kunt u in het licht van artikel 43, tweede lid, van het Statuut voor het Koninkrijk aangeven wat de rol van het Koninkrijk is wanneer het non-refoulement-principe in één van de landen wordt geschonden? Op welke wijze kan de Koninkrijksregering bijdragen aan het tegengaan van mensenrechtenschendingen in één van de landen en specifiek in de situatie van het schenden van de rechten van vluchtelingen op Aruba?
Binnen het Koninkrijk der Nederlanden zijn op grond van artikel 43, lid 1 van het Statuut de individuele landen verantwoordelijk voor het verwezenlijken van de fundamentele rechten en vrijheden van de mens, rechtszekerheid en deugdelijkheid van het bestuur in hun land. Het waarborgen van deze mensenrechten is op grond van artikel 43, lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden een Koninkrijksaangelegenheid. Dit is de zogenoemde waarborgfunctie. Voor het Koninkrijk is pas een functie weggelegd als een land niet zelf in staat is om structureel fundamentele rechten te verwezenlijken. Alleen het tekortschieten van een land is onvoldoende reden voor ingrijpen door het Koninkrijk. Slechts wanneer geen verbetering van een ontoelaatbare toestand door de landen mogelijk zou blijken, kan het Koninkrijk ingrijpen overwegen. Het perspectief van handhavend optreden in een Caribisch land door het Koninkrijk in geval van mensenrechtenschendingen is om deze reden gering.
Ondanks deze hoge grens voor ingrijpen door het Koninkrijk, vindt er overleg plaats tussen de verschillende landen over deze thema’s. Het is wenselijk om met minder ingrijpende manieren te komen tot een duurzame verbetering van de situatie. Een belangrijk instrument voor de landen van het Koninkrijk hierbij is het elkander desgevraagd verlenen van hulp en bijstand (artikel 36 van het Statuut).
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar vóór de plenaire behandeling van de begroting Koninkrijksrelaties beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: 'Doelbewust uitwissen geschiedenis'' |
|
Henk Vermeer (BBB), Claudia van Zanten (BBB) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC), Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht «Vernietiging Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach: «Doelbewust uitwissen geschiedenis»»? Zo ja wat is uw beider reacties hierop?1
Wij zijn bekend met dit artikel. Wij hechten groot belang aan de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed in de zuidelijke Kaukasus.
Kunt u toezeggen dat u de Azerbeidzjaanse ambassadeur gaat ontbieden over de doelbewuste vernietiging van soms eeuwenoud Armeens erfgoed in Nagorno-Karabach en de daarbij mogelijk gepaard gaande schending van mensenrechten die de overgebleven Armeniërs kunnen treffen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is zonder meer bezorgd over de berichten aangaande het Armeens cultureel erfgoed. Het cultureel erfgoed ter plaatse kent een lange en complexe geschiedenis, waarbij zowel Armeense als Azerbeidzjaanse culturele erfstukken in de afgelopen decennia beschadigd of vernietigd zijn geraakt.
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol van 1999, waar beide landen partij bij zijn. Deze verdragen verplichten hen om schade aan culturele goederen tijdens gewapende conflicten te voorkomen. We moedigen beide landen aan om deze verplichtingen na te leven en bij te dragen aan de bescherming van het cultureel erfgoed; voor wat betreft genoemde regio moedigen we Azerbeidzjan hiertoe aan.
Het belang van bescherming van cultureel erfgoed in de regio heeft Nederland recentelijk op hoog niveau opgebracht bij de Azerbeidzjaanse overheid. Nederland heeft daar nogmaals toegezegd gekregen dat Azerbeidzjan cultureel erfgoed in de regio zal beschermen en dat Azerbeidzjan de samenwerking met UNESCO opzoekt. Azerbeidzjan gaf in dat gesprek aan dat – sinds het de Karabach regio en de omliggende gebieden onder eigen controle heeft – er verschillende stappen zouden zijn gezet om dit erfgoed te beschermen.
Kunt u de regering van Azerbeidzjan oproepen direct te stoppen met het verder beschadigen, onteren en uitwissen van Armeens erfgoed, waaronder ook christelijke kerken, kloosters en begraafplaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de plegers van deze misdaden op te sporen en te straffen voor hun misdaden, een deel van hen is immers op camera's vastgelegd en daarmee makkelijk te vinden? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht groot belang aan het Haags Verdrag van 1954 en het Tweede Protocol daarbij, dat ieder land een verbod oplegt om misdaden tegen een ander volk en zijn historisch-culturele goederen te begaan en partijen ook verplicht om schendingen van het Verdrag en Tweede Protocol als misdrijven aan te merken, nationaal strafbaar te stellen en daders te vervolgen. Het is aan Armenië en Azerbeidzjan om binnen dit kader zorg te dragen voor opsporing en vervolging van misdrijven. Het kabinet steunt het vredesproces tussen Armenië en Azerbeidzjan en roept beide partijen op om te komen tot een alomvattend vredesakkoord met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken de Armeense minderheden die nog in Nagorno-Karabach zijn overgebleven te beschermen en met rust te laten? Zo nee, waarom niet?
Nederland is voortdurend in gesprek met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waarin mensenrechten steevast worden genoemd. Nederland onderschrijft daarbij in het bijzonder het belang van de bescherming van kwetsbare groepen. In gesprekken met de Azerbeidzjaanse overheid heeft deze zich gecommitteerd aan bescherming van de (weinige) Armeniërs die nog in de regio wonen.
Wilt u de regering van Azerbeidzjan dringend verzoeken aan te geven hoe zij de Armeense minderheden die Nagorno-Karabach ontvlucht zijn of nog zijn overgebleven gaat compenseren voor hun achtergelaten en/of beschadigde bezittingen? Zo nee, waarom niet?
De spanningen tussen Armeniërs en Azerbeidzjanen in de Karabach regio hebben historische wortels die teruggaan tot het einde van de negentiende en eeuw. In deze lange periode zijn aan beide zijden grote groepen mensen van huis en haard verdreven, en hebben daar immateriële en materiële schade bij geleden, waaronder ook schade aan cultureel erfgoed. Mede daarom hecht het kabinet grote waarde aan de onderhandelingen over een alomvattend vredesakkoord. Het is aan de beide landen om te bepalen op welke plaats in dat proces de situatie van vluchtelingen («internally displaced persons») moet worden behandeld. Beide partijen hebben aangegeven al vergevorderd te zijn in dit proces en bilateraal de vredesbesprekingen voort te zetten. Nederland blijft beide partijen voortdurend aanmoedigen om snel tot een vredesakkoord te komen. Naar aanleiding van de motie van de leden Kahraman en Ceder (motienummer 21501-02-2947) over de bescherming van het Armeens cultureel erfgoed heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse zaken van 14 oktober de EU en de Europese lidstaten verzocht om Armenië en Azerbeidzjan te blijven oproepen tot een alomvattend vredesakkoord te komen, met inbegrip van bescherming van cultureel erfgoed.
Kunt u aangeven of en wat voor projecten er op het gebied van educatieve en/of culturele uitwisselingen op dit moment lopen met Armenië en/of Azerbeidzjan, en of u op deze of op andere wijze een rol kan spelen om deze ontwikkelingen te stoppen en meer begrip voor elkaars culturen te krijgen?
De Nederlandse ambassades financieren activiteiten met behulp van diverse budgetten. Prioritair is bevordering van het vredesproces in Armenië en Azerbeidzjan. Ook zijn er activiteiten ter bevordering van mensenrechten, democratie en rechtsstaat en ter versterking van het maatschappelijk middenveld.
Daarnaast heeft Nederland zich gecommitteerd aan de financiering van een project gericht op identificatie menselijke resten die zijn aangetroffen in de Karabach regio, uitgevoerd door The International Commission on Missing Persons (ICMP). Dit project richt zich ook op het opbouwen van een samenwerkingsmechanisme tussen beide landen en kan bijdragen aan de verwerking van het gedeelde traumatische verleden.
Kunt u de huidige gebeurtenissen onderdeel laten uitmaken van onderwijsprogramma's over de Armeense genocide als zijnde een actueel voorbeeld van het uitwissen van de geschiedenis van een volk, net zoals ook gerichter onderwijs over bijvoorbeeld de holocaust in het regeerakkoord is opgenomen?
Scholen in Nederland bepalen zelf hoe zij binnen de bestaande wettelijke kaders inhoudelijk invulling geven aan de kerndoelen. Het staat ze vrij om als verdieping voorbeelden te geven van conflicten door de geschiedenis heen. Aan antisemitisme, de Holocaust en Jodenvervolging zijn scholen verplicht om aandacht te besteden in hun lessen. In het primair onderwijs is kennis over de Holocaust verwerkt in de kerndoelen 52 en 53, vallend onder het domein «Oriëntatie op jezelf en de wereld – Tijd». In de onderbouw van het voortgezet onderwijs is kennisoverdracht van de Holocaust verwerkt in kerndoel 37, vallend onder onderdeel «Mens en maatschappij». Ook in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs wordt onder andere via de vakken geschiedenis en maatschappijleer aandacht besteed aan burgerschap, Holocaust en internationale relaties. De kerndoelen worden enkel op hoofdlijnen vastgesteld.
Kunt u gezamenlijk in kaart brengen waar op dit moment in andere conflicten het behoud en voortbestaan van erfgoed, historie en de cultuur van strijdende partijen risico's lopen en wat Nederland eraan zou kunnen doen om dit te beschermen?
Op veel plaatsen in de wereld, zoals in Oekraïne, Soedan, Jemen, Gaza en Libanon zijn conflicten gaande waarbij ook schade wordt aangebracht aan historisch erfgoed en cultuur. Nederland maakt deel uit van samenwerkingsverbanden die zich inzetten voor behoud en bescherming van cultureel erfgoed, zoals via de VN organisatie voor onderwijs en cultuur UNESCO. Met UNESCO organiseerde Nederland in mei in Den Haag de conferentie «Cultural Heritage and Peace: Building on 70 years of UNESCO Hague Convention for the Protection of Cultural Property in the Event of Armed Conflict» om aandacht te vestigen op het belang van de bescherming van cultureel erfgoed tijdens gewapend conflict. Ook steunt Nederland de uitvoeringsorganisatie CER (Cultural Emergency Response) die zich volledig toelegt op cultural emergency response in crisisgebieden.
Het bericht 'Grote zorgen over nieuwe regels voor toeristen in Spanje'. |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten op basis van welke Europese regelgeving Spanje deze registratie kan vormgeven?1
Het nieuwe informatieregister in Spanje werd ingevoerd als onderdeel van een koninklijk besluit in 20212. Het doel is om de veiligheid van burgers en de openbare orde te vergroten door potentiële dreigingen van terrorisme en andere misdrijven die verband houden met georganiseerde misdaad aan te pakken. Als onderdeel van deze nieuwe regelgeving moeten accommodaties, zoals hotels en toeristische platforms, gedetailleerde klantgegevens verzamelen, waaronder creditcardgegevens die worden gebruikt voor betalingen. De accommodaties vragen deze gegevens van de toeristen die bij hen verblijven en leveren het vervolgens aan bij het hiervoor ingestelde centrale register.
Ziet u in deze registratie enige overlap met het politiek en maatschappelijke debat om arbeidsmigranten uit de Europese Unie (EU) in Nederland beter en sneller te registeren? Zo nee waarom niet?
Ja, de overlap zit in het hebben van zicht op wie er in het land is. Het gaat echter wel om verschillende onderwerpen. De nieuwe Spaanse regelgeving gaat over regelgeving op grond waarvan accommodaties gegevens over hun klanten (toeristen) moeten verstrekken aan de overheid, met het oog op het tegengaan van terrorisme en andere misdrijven.
Het debat over arbeidsmigranten in Nederland gaat over het tegengaan van misstanden rondom arbeidsmigranten. Het gaat hierbij over onderwerpen als werkomstandigheden, huisvesting en registratie in de Basisregistratie Personen (BRP).
Verbetering van de positie van arbeidsmigranten in Nederland heeft voor dit kabinet prioriteit. Hier wordt onder andere aan gewerkt naar aanleiding van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten, waaronder de aanbeveling ter verbetering van registratie van arbeidsmigranten in de BRP. U wordt hier binnenkort via de gebruikelijke jaarrapportage nader over geïnformeerd.
Vanuit het Unierecht, de Verblijfsrichtlijn, geldt toch dat EU-arbeidsmigranten de eerste drie maanden niet verplicht kunnen worden zich te registeren? Hoe verhoudt zich dit tot deze verplichte registratie als toerist in Spanje?
Uit de Burgerschapsrichtlijn van de EU3 volgt inderdaad dat lidstaten bij een verblijf van korter dan drie maanden EU-burgers niet kunnen verplichten om zich te laten inschrijven bij de bevoegde autoriteiten van de plaats van verblijf. Dit volgt ook uit nader onderzoek in opdracht van het Ministerie van BZK dat in september 2022 richting de Kamer is gestuurd.4
Hier lijkt bij de in het bericht genoemde nieuwe Spaanse regelgeving geen sprake van. Toeristen verstrekken hierbij enkel hun gegevens aan bijvoorbeeld de accommodatie.
Bent u van mening dat dit een gerechtvaardigd verschil is of bent u van mening dat er geen verschil zou moeten zijn tussen de registratie van toerisme of arbeidsmigranten binnen de EU?
Ik zie geen ongerechtvaardigd verschil. De nieuwe regelgeving die in Spanje wordt geïntroduceerd met het oog op het tegengaan terrorisme en andere misdrijven heeft enige overlap met de verplichting die we in Nederland kennen voor het bijhouden van een nachtregister. Deze verplichting geldt voor personen die een nachtverblijf aanbieden. Het gaat voornamelijk om campings, hotels, vakantiehuizen en vakantieparken. Hierin moeten naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek bijgehouden worden van de hoofdboeker. Het doel van deze administratieve verplichting is nader vastgesteld en hangt vooral samen met de openbare orde.
Zie u in deze verplichte registratie in Spanje mogelijkheden om dit ook van toepassing te verklaren op arbeidsmigranten uit de EU in Nederland dan wel om hierover in de EU opnieuw het debat te voeren over betere en snellere registratie van arbeidsmigranten uit EU in Nederland?
Zoals in de beantwoording op vraag vier is geschetst, kent Nederland op dit moment al een verplichting op het bijhouden van een nachtregister voor personen die een nachtverblijf aanbieden ten behoeve van de openbare orde. Het Ministerie van BZK verkent op dit moment in samenwerking met de VNG of gegevens uit het nachtregister gebruikt kunnen worden voor de verbetering van de registratie van arbeidsmigranten in de BRP. Daarnaast schrijft de VNG een instructie voor gemeenten over hoe ze onder andere kunnen omgaan met het delen van gegevens binnen hun gemeente.
De Kamerbrief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Klopt het dat de brief van 24 september 2024 over het tv-optreden van de Staatssecretaris in afstemming is geschreven met de Minister-President?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat er staatsrechtelijk geen onderscheid is tussen de functie van Staatssecretaris en privépersoon?
Ja.
Waarom heeft u als Minister-President ingestemd met het feit dat de Staatssecretaris in zijn brief van 24 september 2024 aangeeft dat hij als Staatssecretaris afstand neemt van de «minder, minder»-uitspraak, maar dat hij als privépersoon nog steeds achter deze uitspraak staat?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft gisteren per brief afstand gedaan van zijn uitspraken tijdens het mediaoptreden van maandagochtend jongstleden en zal deze dan ook niet meer herhalen. Persoonlijke opvattingen zijn bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon niet van toepassing.
Deelt u als Minister-President de opvatting dat de eenheid van kabinetsbeleid betekent dat bewindspersonen geen standpunten hebben die zich niet verenigen met het kabinetsbeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u als Minister-President deze eenheid vanaf nu waarborgen?
Ik heb met instemming kennisgenomen van het antwoord van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat waarin hij afstand neemt van gedane uitspraken.
Terecht wordt in de brief gesteld dat deze opvattingen op geen enkele manier het kabinetsbeleid reflecteren. Ik hecht eraan te benadrukken dat persoonlijke opvattingen bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon niet van toepassing zijn.
Voorkomen moet worden dat het uitspreken van persoonlijke opvattingen leidt tot verwarring over het kabinetsbeleid. Leidend voor mij is hierom dat de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat afstand heeft genomen van deze uitspraken en heeft laten weten deze niet meer te herhalen.
Vindt u het acceptabel dat een lid van uw kabinet achter een uitspraak staat waarvan tot in hoogste gerechtelijke instantie beoordeeld is dat deze uitspraak strafbaar is?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar vóór woensdagavond 25 september om 19.00 uur beantwoorden?
Gezien de samenhang in de vraagstelling heb ik ervoor gekozen de vragen 4 en 5 in gezamenlijkheid te beantwoorden.
Het media-optreden van de staatssecretaris |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de beantwoording door de Minister-President van de Kamervragen over uw media-optreden van maandagochtend jl.?
De Kamerbrief van de Minister-President van 25 september jl.1 is mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat verzonden.
Bent u het met de Minister-President eens dat er geen onderscheid zit tussen het ambt van Staatssecretaris en uw privépersoon?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 in de Kamerbrief van 25 september jl. die mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat is verstuurd, waarin staat dat er staatsrechtelijk geen onderscheid is tussen de functie van Staatssecretaris en de privépersoon van de bewindspersoon.2
Kunt u ter aanvulling op uw brief van dinsdag 24 september jl. onomwonden afstand nemen van de «minder, minder»-uitspraak, zonder onderscheid te maken tussen uw ambt van Staatssecretaris en uw privéopvatting? Zo nee, waarom niet?
In de brief van de Minister-President, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,2 wordt gesteld dat deze opvattingen op geen enkele manier het kabinetsbeleid reflecteren. Persoonlijke opvattingen bij de uitoefening van het ambt van bewindspersoon zijn niet van toepassing.
Voorkomen moet worden dat het uitspreken van persoonlijke opvattingen leidt tot verwarring over het kabinetsbeleid. Leidend hierin is dat ik als Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat afstand heb genomen van mijn uitspraken maandagochtend jl. bij WNL en heb laten weten deze niet meer te herhalen.
Kunt u deze vragen vóór woensdagavond 25 september 2024 18.00 uur beantwoorden?
Hierbij ontvangt u de antwoorden op de gestelde vragen.