De uitspraak van de Raad van State in de zaak Stichting Femmes For Freedom tegen de burgemeester van Den Haag |
|
Ingrid Michon (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State van Femmes for Freedom (FFF) tegen de gemeente Den Haag?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze uitspraak?
Als het gaat om predikers die geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen onderschrijf ik de zorgen van de burgemeester van Den Haag volledig. Het aanmoedigen van haat, geweld en onderdrukking van vrouwen is onacceptabel in onze democratische rechtsstaat.
Klopt het volgens u dat er in deze zaak sprake is geweest van predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen van de burgemeester van Den Haag die hierover in de zaak zijn onderschreven?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het volgens u dat de Gemeentewet geen geschikte grondslag biedt voor burgemeesters om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen? Zo ja of nee, waarom?
In haar uitspraak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat er voor de burgemeester in dit geval geen beginselplicht of mogelijkheid tot handhaving bestaat, omdat de predikers van de moskee in kwestie geen concrete wettelijke norm hebben overtreden en de artikelen 172 en 174 van de Gemeentewet geen grondslag bieden om het grondwettelijke recht op de vrijheid van meningsuiting te beperken2. Zodoende kunnen deze wetsartikelen niet worden gebruikt om bijvoorbeeld een gebedshuis te sluiten. Meer in het algemeen geldt dat de Gemeentewet geen bevoegdheden bevat waarmee de burgemeester van de Grondwet kan afwijken. In concrete gevallen waar sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of strafrechtelijk optreden opportuun is.
Wat zijn de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt aan de burgemeester om op te treden tegen predikers die geweld tegen en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
Als iemand in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning hiervan, kan ik op basis van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, met het oog op de bescherming van de nationale veiligheid, vrijheidsbeperkende maatregelen opleggen. Een voorbeeld hiervan is een gebiedsverbod. Voor mensen die naar Nederland willen komen om hier extremistisch gedachtegoed te verspreiden zijn er verschillende mogelijkheden om deze personen fysiek te weren. Dit kan bijvoorbeeld – binnen de daarvoor bestaande wet- en regelgeving – door het weigeren van een visum, een signalering in het Schengeninformatiesysteem of het opleggen van een ongewenst verklaring door de IND. Dit wordt per geval beoordeeld.
Bent u bereid in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands genootschap van burgemeesters te bezien hoe de wetgeving kan worden aangepast om handhavend optreden van burgemeesters tegen haatpredikers mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Mijn ministerie zal in overleg treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands genootschap van burgemeesters om te verkennen of er eventuele problemen worden ervaren.
Wat zijn de mogelijkheden die in België, Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk bestaan om bestuursrechtelijk op te treden tegen organisaties die geweld en haat verheerlijken en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen en hoe beoordeelt u deze?
Organisaties die geweld en haat verheerlijken hebben geen plek in onze samenleving. Zoals in het regeerprogramma staat, blijf ik mij inzetten om organisaties die nauw verbonden zijn met organisaties die elders in de EU verboden zijn wegens een link met terroristische groeperingen tegen te gaan. In dit kader loopt er een uitvraag binnen de EU, waarbij informatie wordt opgehaald over de wijze waarop andere landen dergelijke organisaties tegen gaan. Aan de hand daarvan wordt onderzocht of aanvullende wetgeving nodig en mogelijk is om de genoemde organisaties binnen onze wettelijke kaders te verbieden. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer in het voorjaar van 2025 informeren.
Welke bestuursrechtelijke bevoegdheden heeft een burgemeester volgens u om op te treden nadat hij signalen ontvangt dat er haatpredikers in zijn gemeente geweld en onderdrukking van vrouwen en ongelovigen aanmoedigen?
De Gemeentewet noch de Wet openbare manifestaties bieden de grondslag om preventief de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting te beperken (vanwege het verbod op censuur). Reactief optreden is in bepaalde gevallen wel mogelijk, maar dan gaat het niet om bestuursrechtelijke bevoegdheden en optreden van de burgemeester maar om strafrechtelijk optreden door het OM. Dit is het geval als sprake is van strafbare feiten, zoals uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld, discriminatie, of opruiend zijn of (onnodig) beledigend.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het aanzetten tot geweld, het verheerlijken van terroristische daden en het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties een apart strafdelict wordt met een forse maximumstraf; op welke termijn wordt dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd?
Het kabinet acht het van belang het instrumentarium voor de aanpak van terrorisme te versterken. In het regeerprogramma is onder meer opgenomen dat het kabinet voornemens is om het openlijk steun betuigen aan een terroristische organisatie en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen. Wetgeving hiertoe is op dit moment in voorbereiding. Naar verwachting zullen deze wetsvoorstellen in het voorjaar van 2025 ter internetconsultatie worden aangeboden. Op welke termijn deze wetsvoorstellen daarna aan uw Kamer worden gestuurd, kan ik op dit moment nog niet met zekerheid zeggen aangezien dit van diverse factoren afhankelijk is. Ik streef er uiteraard naar deze wetsvoorstellen – en uiteraard ook de overige in het regeerprogramma aangekondigde wetsvoorstellen op het terrein van Justitie en Veiligheid – zo spoedig mogelijk aan uw Kamer te sturen.
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het openlijk steun betuigen aan terroristische organisaties wordt verboden; wanneer kan de Kamer daar een wetvoorstel voor tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 10.
Het stopzetten van subsidie aan stichting ‘Na de Oorlog’ |
|
Nico Uppelschoten (PVV) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Harde klap voor gastlessen», waarin wordt beschreven dat de subsidie van de stichting «Na de Oorlog», die gastlessen verzorgt over de Holocaust en antisemitisme, is stopgezet?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Kunt u toelichten waarom de subsidie aan «Na de Oorlog» is beëindigd, terwijl de stichting ervaren en professioneel is in het bestrijden van antisemitisme en het verzorgen van gastlessen over de Holocaust?
De subsidie voor stichting Na de Oorlog was een projectsubsidie ter invulling van een amendement van de leden Ellian (VVD) en Segers (CU) op de begroting van 2023 voor het verbeteren van kennis over de Joodse geschiedenis en over antisemitisme.2 Het aflopen van de projectsubsidie volgde automatisch uit de overeenkomst tussen OCW en stichting Na de Oorlog. Er is dus geen sprake geweest van het beëindigen van de subsidie door OCW.
Welke criteria zijn gehanteerd bij de toewijzing van deze subsidie en was expertise met antisemitismebestrijding er één van? Zo nee, waarom niet?
Bij het gunnen van de aanbestedingsopdracht, is uiteraard rekening gehouden met expertise op het gebied van antisemitisme. In de offerteaanvraag stonden drie gunningscriteria vermeld: relevante kennis en ervaring, borging van de effecten en plan van aanpak. Bij het gunnen van de aanbestedingsopdracht zijn alle offertes op deze drie criteria beoordeeld.
Klopt het dat de subsidie nu wordt toegekend aan de organisatie Fawaka, die zich richt op dekolonisatie en aanverwante onderwerpen die niet gerelateerd zijn aan de Holocaust en de bestrijding van antisemitisme? Zo ja, op basis van welke criteria won Fawaka de aanbesteding?
De opdracht is toegekend aan Fawaka. Deze organisatie had de hoogste totaalscore over de drie gunningscriteria heen. In haar activiteiten richt Fawaka zich op inclusief samenleven en, in die context, ook op antisemitisme en op racisme en discriminatie in bredere zin. Om aanvullende kennis op het gebied van antisemitisme in huis te halen, laat Fawaka medewerkers trainen door de Anne Frank Stichting. Samenwerking tussen Fawaka en de Anne Frank Stichting omvat verder gezamenlijke ontwikkeling van gastlessen en van trainingen voor docenten en continue kennisuitwisseling onderling. Daarnaast maakt Fawaka gebruik van de lesmaterialen van de Anne Frank Stichting.
Hoe beoordeelt u de signalen dat betrokkenen bij Fawaka in verband worden gebracht met radicale en controversiële standpunten, waaronder steun aan bewegingen die mogelijk antisemitische sentimenten aanwakkeren?
Er is geen reden om te twijfelen aan de kunde die Fawaka in huis heeft om deze opdracht tot een goed einde te brengen en ik heb het volste vertrouwen in de professionaliteit van alle betrokkenen.
Bent u bereid om uw subsidiebeslissing te heroverwegen, gezien de urgentie van kwalitatief hoogwaardige Holocausteducatie en effectieve antisemitismebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Kwalitatief hoogwaardige Holocausteducatie en effectieve antisemitismebestrijding zijn beide van groot belang. Niet voor niets is structurele kennisoverdracht van de Holocaust verankerd in het curriculum PO en onderbouw VO. Op scholen waar sprake is van antisemitische incidenten, roepen we scholen op om direct te handelen. Ter ondersteuning is in mei 2024 een handreiking gepubliceerd die scholen en docenten moet helpen bij het herkennen van, omgaan met en melden van antisemitische incidenten.
De aanbestedingsopdracht is bedoeld om scholen extra ondersteuning te bieden op het gebied van lessen over antisemitisme. Vooraf aan de beslissing om de opdracht te gunnen aan Fawaka is een zorgvuldig proces doorlopen volgens de daarvoor geldende richtlijnen van de Algemene Rijksinkoopvoorwaarden voor diensten (ARVODI). Dit proces dient juist om ervoor te zorgen dat de organisatie die de opdracht uitvoert dat op een kwalitatief hoogwaardige manier doet en om te voorkomen dat de betrokken partijen ongelijk worden behandeld. In de gunningsbrief die alle inschrijvers hebben ontvangen, hebben zij de mogelijkheid gekregen om een kort geding te starten over de uitkomst van het proces. Geen van de inschrijvers heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Daarmee is de gunning definitief geworden. Er is geen reden om deze gunning te heroverwegen.
De toegankelijkheid van overheidsdiensten. |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Karremans , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de monitorrapportage 2024 «Digitale toegankelijkheid en dienstverlening» van het College van de Rechten voor de Mens?1
Ja.
Kunt u op elk van de aanbevelingen van het bovengenoemde rapport ingaan en aangeven wat de inzet en het doel zijn?
Het CRM beveelt het Ministerie van VWS aan om voor de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag handicap meer concrete doelstellingen te formuleren over digitale toegankelijkheid en dienstverlening op alle terreinen van het leven, ook voor Caribisch Nederland, en deze mee te nemen in de werkagenda bij de strategie.2
Digitalisering speelt een steeds grotere rol en is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven. Het is daarom belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot digitale informatie en diensten.
De doelstellingen van de nationale strategie VN-verdrag Handicap zijn kabinetsbreed vastgesteld. Op dit moment worden de doelstellingen vertaald naar concrete maatregelen, waaronder de maatregelen die gaan over digitale toegankelijkheid. Deze maatregelen worden opgenomen in de werkagenda bij de nationale strategie.
Caribisch Nederland valt niet binnen de scope van de nationale strategie VN-verdrag Handicap. Wel wordt in Caribisch Nederland gewerkt aan het op orde brengen van de digitale overheid en overheidsdienstverlening. Voorzieningen uit (Europees) Nederland worden doorgetrokken, zoals DigiD vanaf 2025. Op dit moment loopt de parlementaire behandeling van de invoering van het BSN en de Wet digitale overheid (Wdo). De inzet is dat de digitale toegankelijkheidseisen uit de Wdo uiterlijk in 2028 voor alle overheidsorganisaties zullen gelden. Daarnaast werkt het kabinet aan verbetering van de digitale infrastructuur op de eilanden, zodat iedereen kan beschikken over betaalbaar en betrouwbaar internet. Ook worden zorginstellingen geholpen bij de overgang van papieren registraties naar digitale registratiesystemen. Daarbij wordt ook gekeken naar de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van deze systemen voor mensen met een beperking.
Vanuit het Ministerie van BZK werken we op dit moment aan de lagere regelgeving, waaronder de besluiten die vallen onder de Wdo mogelijk ook van toepassing verklaren voor Caribisch Nederland. Via een internetconsultatie bekijken we de mogelijkheden tot aanpassing in de AMvB (Besluit tot wijziging van diverse algemene maatregelen van bestuur) en stellen voor om het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het Besluit, beveiligde verbinding met overheidswebsites en -webapplicaties in te voeren in Caribisch Nederland. Voor de toegankelijkheidsstandaard is het voornemen om 1-1-2028 als uiterste datum op te nemen waarop websites en apps aan de standaard moeten voldoen. Ook kijken we vanuit BZK naar de uitvoerbaarheid van de verplichting voor Caribisch Nederland.
Het CRM onderstreept in de rapportage dat de overheid mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties vanaf het begin structureel moet betrekken bij het opstellen, uitvoeren en evalueren van wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Het CRM benadrukt het belang hiervan voor de inrichting en uitvoering van het centrale toezicht op het Besluit digitale toegankelijkheid, ontwikkeling van de Informatiepunten digitale overheid (IDO’s) en de overheidsbrede loketten. Ook doet het CRM de aanbeveling aan het Ministerie van VWS om prioriteit te geven aan het ontwikkelen van een infrastructuur voor het betrekken van mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties.
Voor het Ministerie van BZK is het belangrijk dat we aansluiten op de leefwereld van mensen door met hen in gesprek te gaan en hen te betrekken bij het vaststellen van problemen én het oplossen daarvan. Voor onderwerpen als de loketfunctie – waaronder de IDO’s en de overheidsbrede loketten – en proactieve dienstverlening doet BZK dat bijvoorbeeld met iteratief, ontwerpend onderzoek, samen met mensen.
Het Ministerie van BZK is bezig om de toepassingen van de Code Inclusief Digitaal Ontwerpen (CIDO) te integreren in het NL Design System (NLDS). NLDS geeft richtlijnen en componenten voor het ontwikkelen van digitale diensten. Hierbij wordt uitgegaan van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid, inclusiviteit en consistentie, ondersteund door gebruikersonderzoek. De CIDO moet erop toezien dat bij het ontwerpen van websites en applicaties de eindgebruikers (onder wie mensen met een beperking) worden betrokken. Deze randvoorwaarden zijn nodig om inclusief ontwerpen te stimuleren. Overheidsorganisaties en eindgebruikers werken samen om digitale toegankelijkheid te verwezenlijken.
Bij de ontwikkeling van de werkagenda bij de nationale strategie VN-verdrag handicap zijn mensen met een beperking nauw betrokken. De Staatssecretaris Langdurige en Maatschappelijke Zorg maakt in dit ontwikkelproces afspraken met de betrokken ministeries over hoe mensen met een beperking betrokken kunnen worden bij de uitvoering van de maatregelen die worden opgenomen in de werkagenda.
En ten slotte, in het Beleidskompas, wat de huidige werkwijze is voor beleids- en wetgevingstrajecten binnen de Rijksoverheid, is het betrekken van belanghebbenden (waaronder vertegenwoordigende organisaties van mensen met een beperking), een onderdeel in alle stappen van het proces.
Het CRM beveelt het Ministerie van BZK aan om vast te leggen in het beleid dat overheidsinstanties organisatie-breed en voortdurend aandacht dienen te besteden aan digitale toegankelijkheid. Tevens moeten overheidsinstanties eisen stellen aan digitale toegankelijkheid bij hun inkoopvoorwaarden. Tot slot, benadrukt het CRM dat het van belang is dat het centrale toezicht op de naleving van het Besluit digitale toegankelijkheid effectief is en regelmatig plaatsvindt.
Het Ministerie van BZK vindt het belangrijk dat overheidswebsites en applicaties voldoen aan het Besluit digitale toegankelijkheid overheid. Het Ministerie van BZK gaat op de volgende onderdelen inzetten:
Het CRM vraagt in zijn monitorrapportage aan het Ministerie van BZK om een tijdpad te presenteren voor de verschillende stappen die gezet gaan worden om toegang tot overheidsdienstverlening voor wettelijke vertegenwoordigers en gemachtigden te garanderen.
De publieke dienstverlening van de (semi)-overheid digitaliseert. Burgers die (deels) handelingsonbekwaam zijn en niet zelfstandig mogen handelen, zoals personen die onder bewind of curatele staan of minderjarigen, hebben een door de wet of door de rechter aangestelde wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, curator, mentor of een persoon met gezag over een minderjarige).
Uw Kamer heeft de door BZK ontraden motie van het lid Ceder (36 600 VII, nr. 61) aangenomen. De motie-Ceder vraagt voor het zomerreces van 2025 het probleem op te lossen dat wettelijke vertegenwoordigers soms noodgedwongen in overtreding zijn bij DigiD-machtigingen.
In de beantwoording van de vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) (20232024–878) door mijn voorganger aangegeven, zal BZK totdat alle overheidsdienstverleners zijn aangesloten, zoals aangeven in de beantwoording van de vragen van de SGP-leden Bisschop en Van der Staaij (2022D22285) en GroenLinks-leden Westerveld en Bouchallikh (2022Z10723), niets doen dat de hulp aan deze groep in de weg kan staan. Het gaat dan uitdrukkelijk om handelingsonbekwame hulpbehoevenden die een wettelijk vertegenwoordiger hebben.
Digitale toegang voor wettelijk vertegenwoordigers is nu alleen mogelijk bij de Belastingdienst, WIL Lekstroom en via twee pilots bij de gemeente Rotterdam en Den Haag (bijstand) en MUMC+. Bij de overige dienstverleners kunnen ze via de eigen daarvoor ingerichte processen van de publieke dienstverleners inloggen en zaken doen.
Hierbij informeert BZK uw Kamer over de structurele mogelijkheden en hoe BZK aan oplossingen werkt. Momenteel werkt BZK aan een bevoegdheidsverklaringsdienst (BVD) om de bronnen Wettelijk Vertegenwoordigingsregister (WVR) en Ouderlijk Gezag te kunnen ontsluiten. Via de uitrol van het Stelsel Toegang zal ik stapsgewijs de voorzieningen die zijn gerealiseerd voor wettelijke vertegenwoordigen van handelingsonbekwame burgers beschikbaar maken. Te beginnen met ouderlijk gezag (kinderen jonger dan 12 jaar) in de zorgsector vanaf januari 2026. Eerder is niet mogelijk omdat het bouwen van de voorzieningen tijd vraagt en wetgeving aangepast moet worden. Daarnaast moeten dienstverleners aansluiten op alle voorzieningen en hun systemen aanpassen voor implementatie hiervan. Het gaat om een hele keten die goed en vooral zorgvuldig ingericht moet worden, en dat vergt (doorloop) tijd. Ik zal u hier in de komende Verzamelbrieven verder over informeren.
In de monitorrapportage roept het CRM het Ministerie van VWS op om toegankelijkheidseisen voor de sectoren zorg en onderwijs bindend vast te leggen. Hiertoe vraagt het CRM om een tijdlijn te schetsen en de voortgang hierop te monitoren.
Het Ministerie van VWS en het Ministerie van BZK werken samen met andere departementen aan de uitwerking van de werkagenda bij de nationale strategie voor de implementatie van het VN-verdrag Handicap, die vóór de zomer van 2025 wordt gedeeld met de Kamer. In de gesprekken over deze werkagenda wordt in overleg met de Ministeries van VWS, BZK en OCW ingezet op afspraken te maken over de manier waarop de eisen voor digitale toegankelijkheid ook voor de domeinen Zorg en Onderwijs kunnen gaan gelden.
Ook wijst het CRM erop om te investeren in de training van ontwikkelaars en producenten. In deze trainingen moet expliciet aandacht zijn voor het VN-verdrag Handicap en het principe van universeel ontwerp. Het is belangrijk dat ontwikkelaars en producenten het principe van universeel ontwerp kennen en kunnen toepassen.
Het Ministerie van VWS zet zich in voor het verder verspreiden van kennis over het VN-verdrag Handicap. De afgelopen jaren is dit onder andere samen gedaan met bijvoorbeeld de VNG en Ieder(in), met verschillende concrete kennisproducten en -activiteiten als resultaat. In 2025 start een programma vanuit de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Dit programma richt zich op het ontwikkelen van kennis die bijdraagt aan de verandering in denken en doen over mensen met een beperking in de samenleving. Deze kennis kan worden benut om met verschillende partijen samen te werken aan een toegankelijke samenleving voor iedereen. Ook zijn er mooie voorbeelden van andere partijen, zoals kennisinstellingen en universiteiten die specifieke kennis over toegankelijkheid en inclusie delen, bijvoorbeeld het Expertisecentrum inclusief onderwijs (ECIO) dat kennis deelt over het VN-verdrag Handicap met onderwijsinstellingen. Daarnaast verkent het Ministerie van VWS de opties voor het vergroten van kennis over het VN-verdrag Handicap bij ambtenaren binnen de Rijksoverheid.
Hoe reageert u op het feit dat meer dan de helft van alle overheidsdiensten en lokale overheden niet toegankelijk is volgens de wet?2 Zijn de richtlijnen voor algemene toegankelijkheid zoals beschreven in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijke overheid nog actueel?3
Het Ministerie van BZK vindt het aantal overheidswebsites en -apps die aan de wettelijke verplichting voldoen te laag.
De richtlijnen voor digitale toegankelijkheid, zoals beschreven in het Besluit digitale toegankelijke overheid, zijn actueel. De Europese norm EN 301549 is leidend. Wanneer er nieuwe vereisten komen voor digitale toegankelijkheid, wordt deze Europese norm herzien en zullen die vereisten ook gelijk in Nederland gelden.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie-Westerveld4 over de uitleg van wetsvoorstellen in toegankelijke taal? Ziet u met ons dat dit niet standaard gebeurd? Kunt u laten weten wat u gaat doen om dit uit te voeren, samen met uw collega-bewindspersonen?
De motie van het lid Westerveld (GroenLinks-PvdA) verzoekt een heldere toelichting te maken bij ieder wetsvoorstel, zodat iedere burger en met name mensen met minder taalvaardigheden, gemakkelijker toegang hebben tot wetsvoorstellen en deze ook kunnen begrijpen. Naar aanleiding van deze motie wordt dit punt ook aan de orde gesteld in het zogenoemd Interdepartementaal Hoofdenoverleg Wetgevingsbeleid (IHW).
Het is belangrijk dat alle burgers begrijpen wat in wet- en regelgeving staat. Op de website van het Kenniscentrum voor beleid en regelgeving van de Rijksoverheid zijn de principes van Duidelijke Taal in wet- en regelgeving uiteengezet. Ook zijn er tips en trainingen die beleidsmedewerkers en wetgevingsjuristen kunnen gebruiken om Duidelijke Taal als uitgangspunt te nemen bij het opstellen van wet- en regelgeving. En is er een groep ambassadeurs van Duidelijke Taal (wetgevingsjuristen, beleidsjuristen en beleidsmedewerkers) die zich inzetten om de principes van Duidelijke Taal onder de aandacht te brengen bij de verschillende departementen én in de werkwijze te integreren. Verder wordt bij de Schrijfwijzer van de memorie van toelichting verwezen naar de pagina over Duidelijke Taal.
Kunt u een tijdlijn maken met daarin wanneer alle overheidswebsites en -applicaties aan de wet voldoen? Zijn er sancties nodig om organisaties aan te sporen hun diensten toegankelijk te maken?
Een plan van aanpak op digitale toegankelijkheid stuurt de Staatssecretaris van BZK einde Q1 naar uw Kamer. Of sancties nodig zijn, wordt nog onderzocht. Momenteel blijkt namelijk dat het in de praktijk voor overheden lastig is om PDF’s op een digitaal toegankelijke manier te ontsluiten. Daarvoor wordt een voorziening ontwikkeld (NLdoc), beschikbaar einde 2025. De verwachting is dat dit een positieve impact zal hebben op de digitale toegankelijkheid van overheidswebsites.
Verder, op het gebied van toezicht zijn het afgelopen jaar in een drietal rondes zogenoemde «signaleringsbrieven» verzonden aan diverse overheidsorganisaties. In deze brieven werden overheidsorganisaties erop geattendeerd om te voldoen aan de wettelijke verplichting en werd er gewezen op hulp die er geboden kon worden.
Is het uw ambitie om alle overheidsdiensten te laten voldoen aan de A-classificatie van het Dashboard DigiToegankelijk? Welke diensten moeten volgens u met voorrang aan deze eis voldoen en hoe gaat u hiervoor zorgen?
De ambitie van het Ministerie van BZK is om zoveel mogelijk overheidsorganisaties te laten voldoen aan het Besluit Digitale Toegankelijkheid Overheid. Dat betekent een focus op de A t/m C statussen. Zie ook het antwoord onder vraag 2, aanbeveling 3.
Bent u van mening dat ook uitvoeringsorganisaties, zorgorganisaties en onderwijsinstellingen aan deze eisen voor toegankelijkheid moeten voldoen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Bent u bereid de implementatie van het verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap (VN-verdrag handicap) uit te breiden naar zorg en onderwijs, zoals in andere landen het geval is? Kunt u hierover met deze sectoren afspraken maken?
In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag Handicap geratificeerd. Sindsdien werkt het kabinet aan de verdere implementatie van het Verdrag, ook waar het gaat om zorg en onderwijs. De artikelen 24 en 25 van het VN-Verdrag Handicap gaan immers over zorg en onderwijs.
Zie ook beantwoording onder vraag 7.
Welke minimumvereisten over toegankelijkheid zijn er voor hulpdiensten zoals de politie, brandweer en medische hulpdiensten?
De wettelijke verplichting is om minimaal te voldoen aan de Europese standaard voor digitale toegankelijkheid, EN301549. De standaard beschrijft voor een breed scala van ICT-toepassingen aan welke eisen deze moeten voldoen voor mensen met een functiebeperking.
Zowel de website van de Landelijke Meldkamer Samenwerking (LMS), als de twee belangrijke websites van de politie, waaronder politie.nl en kombijdepolitie.nl, hebben een B-score. Hiermee voldoen zij aan de wettelijke eisen van het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid. Voor de overige websites wordt gewerkt aan een verbetering of koppeling aan de site politie.nl en kombijdepolitie.nl
Daarnaast ligt de verantwoordelijkheid voor de bereikbaarheid van alarmnummer 112 bij de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV) en de Minister van Economische Zaken (EZ). Er zijn verschillende manieren waarop 112 te bereiken is voor mensen met een beperking:
Bent u het eens met de stelling dat het van het grootste belang is dat alle mensen met een beperking altijd gebruik moeten kunnen maken van overheidsdiensten als hulpdiensten en dit ook is afgesproken in het Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid en het VN-verdrag handicap?
Alle mensen, dus ook alle mensen met een beperking, dienen toegang te hebben tot overheidsdiensten als hulpdiensten. Dit geldt dus ook voor het alarmnummer 112, ongeacht het tijdstip van de dag. Zie verder het antwoord onder vraag 9.
Op welke manier is toegankelijkheid nu een vast onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe websites, applicaties en formulieren bij alle overheidslagen? Worden eindgebruikers nu standaard meegenomen bij het ontwerpen? Zo ja, welke standaarden gelden hiervoor?
Digitale toegankelijkheid is nog geen vast onderdeel bij de ontwikkeling van nieuwe websites, mobiele applicaties (apps) en formulieren bij alle overheidslagen. Het plan is om eindgebruikers via de aanpak van het NLDS een vast onderdeel te laten uitmaken van de standaard aanpak voor eindgebruikers bij het ontwikkelen van overheidswebsites en apps. Zie ook de beantwoording onder vraag 2, aanbeveling 2 en 3.
Waar kunnen mensen aankloppen en een melding doen op het moment dat een overheidsdienst of hulpdienst niet toegankelijk is? Kan dit op een toegankelijke manier en wat wordt er vervolgens mee gedaan?
Momenteel kunnen meldingen van ontoegankelijke websites en apps op de website van DigiToegankelijk.nl ingediend worden.
In de hernieuwde aanpak van BZK wordt er nieuw beleid ontwikkelt en trekken we de geleerde lessen uit andere voorbeelden die hebben gewerkt. Hierbij willen we bijvoorbeeld kijken naar de geleerde lessen bij de invoering van de Coordinated Vulnerability Disclosure (CVD). Met de invoering hiervan is het op een verantwoorde wijze en in gezamenlijkheid tussen melder en organisatie openbaar maken van ICT-kwetsbaarheden op de kaart gezet en kan iedereen een melding doen bij een bedrijf, overheidsinstantie of andere organisatie. De organisatie heeft dan de kans om de kwetsbaarheid op te lossen.
Vanuit digitale toegankelijkheid wordt er gekeken naar een soortgelijke aanpak, op websites van overheden en hulpdiensten, waar mensen een melding rechtstreeks bij de organisatie kunnen doen zodat de digitale toegankelijkheid daar waar dat nodig is, verder bevorderd kan worden.
Op welke manier worden bestaande diensten verbeterd op basis van input door eindgebruikers? Is de overheid in staat om diensten die zij heeft ingekocht van derden zelf aan te passen om ze toegankelijk te maken?
Het Ministerie van BZK biedt overheidsorganisaties de mogelijkheid om gebruik te maken van generieke hulpmiddelen om hun diensten te verbeteren. Deze hulpmiddelen worden ontwikkeld aan de hand van gebruikersonderzoeken, waarbij overheidsorganisaties zelf de keuze hebben of en hoe zij deze hulpmiddelen inzetten. Overheidsorganisaties zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de inkoop van hun diensten. Er zijn algemene inkoopvoorwaarden waar gebruik van wordt gemaakt, maar het kan per situatie verschillen in of de overheidsorganisatie zelf of de leverancier toegankelijkheidsproblemen oplost.
Kunt u concreet maken welke toekomst u ziet voor de Informatiepunten Digitale Overheid (IDO’s)?
In 2026 verandert de financiering van de IDO’s. De huidige Specifieke Uitkering (SPUK), die de uitvoering belegt bij bibliotheken, komt te vervallen. In plaats daarvan worden de middelen voor de IDO-dienstverlening aan het Gemeentefonds toegevoegd. Dit is een kabinetsbesluit. Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de laagdrempelige ondersteuning kan bieden. Dat kan nog steeds de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past, het niveau van de dienstverlening gegarandeerd blijft en mensen zo beter worden bereikt, omdat ze daar vaker komen.
Samen met partners brengen we in 2025 in kaart wat de consequenties, kansen en risico’s van de nieuwe wijze van financiering zijn voor de IDO’s. Uitgangspunt is dat de laagdrempelige, empathische ondersteuning en informatievoorziening in de gemeente behouden blijft.
Bent u bekend met het onderzoek van KPMG, gedaan op verzoek van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waaruit blijkt dat de financiering voor IDO’s al structureel te laag is?5
Ja, de Staatssecretaris van BZK is bekend met het exploitatieonderzoek van KPMG. Uit het onderzoek blijkt dat er geen gemiddelde exploitatiekosten van het Informatiepunt Digitale Overheid te bepalen zijn, omdat ze sterk uiteenlopen en een reflectie zijn van de lokale inrichting van het IDO en de keuzes in de uitvoering. Bibliotheekorganisaties lijken, aldus het onderzoek, de IDO-middelen voornamelijk in te zetten voor de financiering van de directe uitvoeringskosten van de IDO’s. Indirecte kosten als overhead, huisvesting en automatisering worden door de bibliotheek vaak uit andere middelen dan de specifieke uitkering (SPUK) gefinancierd. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toevoeging van de IDO’s aan de dienstverlening van de bibliotheken niet altijd heeft geleid tot een toename van deze overheadkosten. KPMG doet vervolgens de aanbeveling aan gemeenten om de opdracht aan bibliotheken te concretiseren, zodat meer gestuurd kan worden op hetgeen mogelijk is met het beschikbare budget.
Hoe verenigt u de ambitie om de dienstverlening van IDO’s op peil te houden met de huidige ontoereikende financiering en de voorgenomen bezuiniging op deze voorziening? Bent u het met ons eens dat de middelen voor IDO’s jaarlijks geïndexeerd moeten worden?
De overheveling naar het gemeentefonds gaat gepaard met een korting van 10%. De overheveling verlaagt de administratieve en financiële kosten voor gemeenten door een vermindering van controle- en verantwoordingslasten. Het standpunt van het kabinet is dat dit niet moet leiden tot een inhoudelijke korting op de dienstverlening vanuit de IDO’s.
De middelen voor de SPUK IDO worden op dit moment niet geïndexeerd. Als in de toekomst de middelen worden overgeheveld naar het gemeentefonds, dan geldt dat de ontwikkeling van de omvang van het gemeentefonds (algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen) de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (accres) volgt. Dit accres is, evenals alle middelen uit het gemeentefonds, vrij besteedbaar en wordt daarom niet toegerekend aan specifieke onderdelen van de algemene uitkering en/of aan decentralisatie-uitkeringen. Het is dan ook aan gemeenten hoeveel van dit accres ze vervolgens willen toewijzen aan de IDO.
Welke gevolgen heeft het wegvallen van de specifieke uitkeringen aan gemeenten (SPUK-gelden) voor de toekomst van de IDO’s? Bent u het eens met de stelling dat dit middel er juist voor zorgt dat bibliotheken de loketten goed aan kunnen sluiten op de lokale gemeenschap?
Gemeenten kunnen dan, met hun kennis van de lokale context, zelf beslissen welke organisatie de ingang tot publieke dienstverlening en de laagdrempelige ondersteuning kan bieden zoals bibliotheken dat nu doen. Dat kan de bibliotheek zijn, maar ook een andere organisatie als dat in de lokale context beter past en het niveau van dienstverlening gegarandeerd blijft. Begin 2025 presenteert de Staatssecretaris van BZK een beleidsvisie op fysieke en lokale ondersteuning bij regelzaken met de overheid, waarin een belangrijke rol is weggelegd voor gemeenten om lokaal vorm te geven aan passende ondersteuning en publieke dienstverlening. In 2025 verkent de Staatssecretaris van BZK, met partners, hoe het Ministerie van BZK gemeenten hierbij kan blijven ondersteunen.
Kunt u verzekeren dat, als de subsidie voor IDO’s met een korting over wordt gemaakt naar het gemeentefonds, deze nog altijd ten goede zal komen van deze loketten? Waaruit zal dat blijken?
De inzet van de Staatssecretaris van BZK is om de laagdrempelige dienstverlening, zoals geboden vanuit het IDO, in stand te houden en daarover gaat het Ministerie van BZK graag met gemeenten verder in gesprek. Door de nieuwe financieringsvorm krijgen gemeenten de beleidsvrijheid om lokaal te bepalen waar welke dienstverlening nodig is en hoe ze dit het meest effectief kunnen inrichten.
Het kabinet zet in op het vergroten van bereikbaarheid en toegankelijkheid van overheidsorganisaties (hfst 7.2 Goed Bestuur uit regeerakkoord). Dat gebeurt zoveel mogelijk bij bestaande loketten en logische plaatsen waar mensen op zoek gaan naar hulp, zoals bijvoorbeeld wijkcentra, de IDO’s en buurthuizen. De Staatssecretaris van BZK presenteert zijn visie hierop aan de Kamer in Q1 2025.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met IDO-beheerders, bibliotheken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en om verschillende financieringsmodellen uit te werken die de regierol van bibliotheken behoudt?
Met de SPUK IDO werd beoogd om gemeenten regie te geven over het netwerk van organisaties rond de IDO. Het kabinetsbesluit om alle SPUKs af te schaffen en de financiële middelen over te hevelen naar het gemeentefonds is in lijn met de visie van de Staatssecretaris van BZK. De visie biedt namelijk meer beleidsvrijheid voor gemeenten om te bepalen waar lokaal welke dienstverlening nodig is en wie deze uitvoert. Er worden daarom geen verschillende financieringsmodellen uitgewerkt die de uitvoering van het IDO exclusief bij de bibliotheek beleggen.
Waar kunnen mensen (met een beperking) aankloppen als zij vragen hebben omtrent de digitale dienstverlening van private partijen? Hoe kan de samenwerking met IDO’s op dit vlak versterkt worden?
Private partijen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor goede toegankelijke dienstverlening. De Staatssecretaris van BZK ziet mogelijkheden in samenwerking met (semi-)private partijen die essentiële dienstverlening bieden, zoals woningbouwcorporaties en zorgverzekeraars. Uitgangspunt hierbij is dat in die samenwerking een wederkerigheid moet zitten, omdat de inzet van publieke middelen private partijen niet ontslaat van het bieden van goede en voor iedereen toegankelijke dienstverlening.
Bent u het eens met de mening dat het zeer zorgwekkend is dat in de zorgsector veel websites niet of niet volledig toegankelijk zijn? Bent u bereid om afspraken te maken met de sector over de toegankelijkheid van lokale en landelijke zorgportalen?
Zorgorganisaties en onderwijsinstellingen hoeven momenteel niet te voldoen aan de eisen voor toegankelijkheid, omdat zij niet vallen onder het Besluit digitale toegankelijkheid overheid of de Europese toegankelijkheidsrichtlijn. Het besluit geldt voor overheidsinstanties en de Europese toegankelijkheidsrichtlijn voornamelijk voor bedrijven en ondernemers. Momenteel verkennen wij (het Ministerie van VWS, OCW en BZK) de mogelijke opties om de toegankelijkheidsvoorschriften te laten gelden voor de sectoren zorg en onderwijs. We streven ernaar hierover een concrete maatregel op te nemen in de werkagenda voor de Nationale Strategie VN-Verdrag.
Op welke wijze worden mensen met een beperking en hun vertegenwoordigende organisaties betrokken bij wetgeving en beleid over digitale toegankelijkheid en dienstverlening en de uitvoering daarvan?
Mensen met een beperking worden betrokken bij het maken van beleid en wetgeving over digitale toegankelijkheid en dienstverlening. Mensen met een beperking worden bijvoorbeeld betrokken bij de herziening van de internationale standaard voor digitale toegankelijkheid. Deze standaard wordt beheerd door het World Wide Web Consortium. Als een website voldoet aan deze wettelijk verplichte standaard, wordt er dus aan de behoeften van mensen met een beperking voldaan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en in ieder geval vóór het commissiedebat over digitale inclusie beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat er nergens zoveel kinderporno wordt gemeld als in Nederland, maar dat politie en justitie weinig middelen hebben om kinderporno aan te pakken.1, 2
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het bericht dat de Nederlandse hostingsector de mondiale spil is in online kindermisbruik, maar dat er nauwelijks iets tegen gebeurt?
Het is verschrikkelijk dat Nederlandse servers gebruikt dan wel misbruikt worden voor één van de heftigste vormen van illegaal materiaal: materiaal van seksueel kindermisbruik. Circulatie van dergelijk materiaal werkt secundaire victimisatie in de hand: mensen die ooit misbruikt zijn ervaren angst voor confrontatie met materiaal dat van hen gemaakt is. In Nederland wordt namelijk in vergelijking met andere Europese landen relatief veel kinderpornografisch materiaal gehost. De belangrijkste oorzaak hiervan is het knooppunt dat Nederland vormt voor het gehele Europese internet: mede vanwege het gunstige vestigingsklimaat, de directe aansluiting op onderzeekabels tussen de continenten en de goede digitale infrastructuur, is Nederland een aantrekkelijk land voor datacentra en hostingproviders. Dat betreur ik ten zeerste. Daar staat tegenover dat het overgrote deel van de hostingproviders in Nederland, in het kader van de zelfregulering, de verwijderverzoeken van Offlimits honoreert en al goed samenwerkt met de Nederlandse overheid.
De snelheid waarmee dit materiaal via het internet wordt verspreid, de groei in het aantal meldingen daarover en de weigering van een aantal tussenpersonen om tegen online kinderpornografisch materiaal op te treden, is voor het vorige kabinet aanleiding geweest voor een aanvullend instrumentarium als sluitstuk op de zelfregulering: de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal. Deze is op 1 juli 2024 in werking getreden. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Daarmee heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke stap gezet in de aanpak van de hosting van dit materiaal. Uiteraard zijn we er nog niet, en dienen de positieve effecten van de wetgeving te worden afgewacht.
Deelt u de mening dat het omslachtig is en onnodig tijd kost dat het meldpunt kindermisbruik verwijderverzoeken van individuele foto’s of filmpjes naar hostingbedrijven stuurt, die vervolgens 24 uur de tijd hebben om de content offline te halen, mits ze goedwillend zijn?
Ik begrijp dat het voor de medewerkers van Offlimits omslachtig voelt om een site die vol lijkt te staan met materiaal van seksueel kindermisbruik toch video voor video te moeten bekijken. Ik erken de zwaarte van hun werkzaamheden en heb dan ook veel respect voor hun inzet en doorzettingsvermogen.
Offlimits is een non-profitorganisatie die meerdere programma’s herbergt, waaronder het Meldpunt Kinderporno. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent aan Offlimits een subsidie daartoe van 2,5 miljoen euro en is daarmee de grootste en belangrijkste subsidieverstrekker van Offlimits. Het Meldpunt Kinderporno verstuurt op basis van meldingen van kindermisbruik verwijderverzoeken aan hostingproviders maar heeft geen bevoegdheid om opdracht te geven tot het verwijderen daarvan. De meldingen van het Meldpunt Kinderporno moeten worden behandeld volgens de regels die de Digital Services Act (DSA) stelt. Zo bepaalt artikel 16 van de DSA dat meldingen tijdig, zorgvuldig, niet-willekeurig en objectief moeten worden behandeld. Meldingen die voldoen aan de eisen van artikel 16 leiden tot kennis over die inhoud. Zodra een hostingdienst die kennis heeft, kan deze geen beroep meer doen op de beperking van zijn aansprakelijkheid voor die inhoud. De DSA is niet alleen van toepassing op kindermisbruik, maar ook op alle overige vormen van illegale inhoud. Daarom is niet nader gespecificeerd wat «tijdig» inhoudt nu dit anders is voor kindermisbruik dan voor een merkenrechtinbreuk. In Nederland zijn door middel van zelfregulering, in de Notice-and-Takedown Code, afspraken gemaakt om materiaal van kindermisbruik binnen 24 uur te verwijderen nadat het Meldpunt Kinderporno daar een melding van heeft gedaan.3 De niet-welwillende partijen zijn niet aangesloten bij deze Code.
Naast de mogelijkheden van het Meldpunt Kinderporno om meldingen te doen, is er ook de bevoegdheid van de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) om aanbieders van hostingdiensten te bevelen dat materiaal van seksueel kindermisbruik binnen de door hen gestelde termijn wordt verwijderd. Zoals eerder benoemd, kan de ATKM aan aanbieders van hostingdiensten die niet meewerken aan het bevel een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming.
Welke wettelijke bevoegdheden zijn er nodig voor de politie om hostingbedrijven aan te kunnen pakken die onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek bestaat de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen. Een machtiging van de rechter-commissaris is vereist voor een dergelijk verwijderbevel. Indien een hostingaanbieder vervolgens voldoet aan een verwijderbevel op basis van artikel 125p, wordt deze in beginsel uitgesloten van strafrechtelijke aansprakelijkheid conform artikel 54a Wetboek van Strafrecht. Voldoet een hostingaanbieder niet aan het verwijderbevel van de officier van justitie, dan kan mogelijk wél strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan op grond van artikel 54a Wetboek van Strafrecht. In die gevallen moet bewezen worden dat een hostingbedrijf willens en wetens op geen enkele wijze heeft meegewerkt aan een vordering of bevel. Los hiervan is een hostingbedrijf vaak in het buitenland gevestigd, wat strafrechtelijke vervolging extra lastig maakt. Om tot succesvolle vervolging van de bad hoster te kunnen overgaan geldt daarmee een hoge drempel.
In het kader van de aanpak van bad hosters heb ik onlangs toegezegd om een verkenning te doen naar mogelijkheden om deze hostingbedrijven beter aan te pakken. Uw Kamer zal hier in het voorjaar van 2025 verder over geïnformeerd worden.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is voor de samenleving en voor slachtoffers dat hostingbedrijven slechts een fractie van de verwijderverzoeken inwilligen en dat er na een brief van de politie verder niets gebeurt?
Ik deel de mening dat elke hostingprovider die verwijderverzoeken van het Meldpunt Kinderporno moedwillig niet opvolgt er één te veel is. Aan welke brief van de politie in het artikel precies gerefereerd wordt, is niet geheel duidelijk. Wel is mij bekend dat de politie, in bepaalde gevallen, brieven verstuurd naar onwelwillende hostingbedrijven met het verzoek tot verwijdering van het strafbare materiaal. Hieraan wordt niet altijd opvolging gegeven.
Als het gaat om meldingen ingediend bij Offlimits geldt dat in 2023 ongeveer 26% van de meldingen adequaat is opgepakt door de betreffende hostingproviders. In 74% van de gevallen werd geen of onvoldoende opvolging gegeven aan een melding en blijft het kinderpornografisch materiaal op zijn minst langer dan 24 uur zichtbaar. Dit is dus een te laag opvolgingspercentage binnen de afgesproken 24 uur. Uiteindelijk was in bijna alle gevallen (99%) het materiaal in Nederland niet meer zichtbaar. Maar dit betekent niet altijd dat het materiaal daadwerkelijk verwijderd is: in deze gevallen is het kinderpornografisch materiaal ofwel wél offline gehaald maar niet binnen 24 uur, ofwel de website dan wel hostingpartij verplaatst naar een ander land. In 2024 (tot en met oktober) werd er beter gereageerd: ongeveer 59% van de meldingen van Offlimits werd door de branche adequaat en binnen 24 uur opgepakt. Het is onduidelijk wat daar de reden voor is. Er kan dus gezegd worden dat er ook in de vrijwillige opvolging van meldingen van het Meldpunt Kinderporno nog een verbetering mogelijk is. De weigerende partijen, die niet of te laat reageren, zijn enkele van de totale hoeveelheid hostingaanbieders in Nederland. Om deze reden heeft de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) hiertoe bevoegdheden verkregen sinds 1 juli 2024.
Aanvullend op het uiteindelijk accuraat en snel opvolgen van verwijderverzoeken door het gros van de Nederlandse hostingsector bestaat een goede en constructieve publiek-private samenwerking waarbij het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke sturende rol in de opzet heeft genomen. Tal van bedrijven zijn aangesloten op de Hash Check Service: een gratis tool, aangeboden door Offlimits met de subsidie van en in samenwerking met mijn ministerie opgezet, die het eenvoudig maakt voor hostingpartijen om aangesloten te zijn op hash-lijsten van bekend kindermisbruikmateriaal om servers mee schoon te houden. In 2023 zijn 8 miljard checks uitgevoerd, wat een kleine 900.000 hits opleverde. Dit betekent dat ongeveer 1 miljoen plaatjes van bekend materiaal automatisch verwijderd zijn.4 Samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Stichting Internet Domeinregistratie Nederland-Fonds is Offlimits deze Hash Check Service momenteel verder aan het ontwikkelen om nog meer partijen aan te laten sluiten.
Welke rol ziet u hierin voor het Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal? Heeft zij wel doorzettingsmacht?
De ATKM kon al een bevel tot ontoegankelijk maken opleggen aan aanbieders van hostingdiensten bij online terroristisch materiaal en bestuursrechtelijk handhaven wanneer daar geen gehoor aan wordt gegeven op basis van de Europese Verordening inzake het tegengaan van de verspreiding van terroristische online-inhoud en bijbehorende nationale Uitvoeringswet. Op basis hiervan zijn dan ook bevelen verstuurd met betrekking tot online terroristische content en opgevolgd door de betreffende online diensten waarbij de effecten hiervan tot nu toe dus positief zijn.
Vanaf 1 juli 2024 is de wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal in werking getreden waarmee de ATKM eveneens bevoegdheden heeft verkregen voor online kinderpornografisch materiaal. Deze wet regelt onder meer de bevoegdheid voor de ATKM om aanbieders van hostingdiensten gevestigd in Nederland, dan wel op Nederlands grondgebied kinderpornografisch materiaal hebben opgeslagen, te verplichten online kinderpornografisch materiaal ontoegankelijk te maken en bestuursrechtelijk te handhaven wanneer zij dat niet doen. Indien aanbieders van hostingdiensten niet meewerken, kan de ATKM een last onder dwangsom of bestuurlijke boete opleggen oplopend tot 10% van de jaarlijkse omzet van de onderneming. Ook kan de ATKM ervoor kiezen om deze sanctiebesluiten openbaar te maken en zal dat in beginsel ook doen, gelet op de diffamerende werking die daarvan uitgaat. Internationaal gezien is de bestuursrechtelijke aanpak vernieuwend en er worden dan ook positieve effecten verwacht in het indammen van hosting van kinderpornografisch materiaal in Nederland. Nederland heeft daarmee een belangrijke en grote stap genomen in de aanpak van onwelwillende hostingbedrijven die zich onaantastbaar wanen.
De wetgeving regelt daarmee dat de ATKM handhavend kan optreden wanneer bedrijven geen gehoor geven aan verwijderingsverzoeken van Offlimits. Beide partijen richten hun samenwerking momenteel verder in. Mede op basis van informatie van Offlimits, is de ATKM inmiddels gestart met onderzoek naar partijen die structureel geen opvolging geven aan verwijderverzoeken. De ATKM verwacht begin 2025 daadwerkelijk te kunnen optreden.
Welke wettelijke mogelijkheden zijn er nu al om een webpagina die vol staat met kinderpornografisch materiaal offline te halen in plaats van voor ieder plaatje afzonderlijk een verwijderverzoek in te dienen? Welke bevoegdheden heeft de politie hiervoor?
Zoals in het antwoord op vraag 4 benoemd, is er in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de mogelijkheid een verwijderbevel op basis van artikel 125p Wetboek van Strafvordering aan een aanbieder van een communicatiedienst te richten waarmee een bevel wordt opgelegd om strafbare informatie van het internet te verwijderen na machtiging van de rechter-commissaris.
Daarnaast kan de ATKM kan op grond van artikel 6 van de Wet bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal een aanbieder van hostingdiensten die online kinderpornografisch materiaal heeft opgeslagen een bestuursrechtelijk bevel geven alle redelijkerwijs te nemen maatregelen te treffen om dit materiaal ontoegankelijk te maken. Indien het bevel niet kan worden gericht tot een aanbieder van hostingdiensten, kan deze worden gericht tot een aanbieder van een communicatiedienst.
Wanneer de ATKM gebruik maakt van de bevoegdheid van het sturen van een bevel tot ontoegankelijkmaking aan een hostingdienst dan wel aanbieder van een communicatiedienst wordt dit getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. In de regel zal de aandacht in eerste instantie uitgaan naar de afzonderlijke afbeeldingen of video’s. De ATKM onderzoekt welke ruimte er is om in specifieke gevallen, afhankelijk van bijvoorbeeld de hoeveelheid materiaal en het karakter van de website, de ontoegankelijkmaking van een website te overwegen.
Welke wettelijke gronden zijn er nodig om webpagina’s offline te halen die veelvuldig kinderpornografisch materiaal aanbieden en onwelwillend reageren op verwijderverzoeken?
Voor het antwoord op de wettelijke gronden die hiertoe vereist zijn verwijs ik u naar het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid met hostingbedrijven in gesprek te gaan en aan te dringen op het verwijderen van websites en fora die hardleers zijn in het aanbieden van kinderpornografisch materiaal?
Er is reeds een goede samenwerking met de welwillende hostingpartijen in het kader van de zelfregulering en de vrijwillige opvolging van verwijderverzoeken van Offlimits door het overgrote deel van de hostingsector. Voor de niet-welwillende partijen is de ATKM in het leven geroepen. Daarnaast heeft het OM, zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven, wel de mogelijkheid om verwijderbevelen op te leggen aan bedrijven die hardleers zijn.
Wat is uw reactie op het bericht dat Nederlandse kinderpornobezitters slechts een waarschuwing krijgen van de politie, terwijl het bekijken van de beelden al strafbaar is
Ik begrijp dat het tegenstrijdig kan voelen voor mensen om downloaders van materiaal van seksueel kindermisbruik enkel een waarschuwing te geven terwijl zij al strafbaar gedrag vertonen.
Een effectieve en integrale aanpak van online seksueel kindermisbruik is, mede gelet op de aard en omvang ervan, van groot belang. Het thema is daarom ook opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.5 Voor de daarin neergelegde afspraken is leidend dat opsporingscapaciteit wordt ingezet daar waar het maatschappelijk effect het grootst is. Dit is wanneer slachtoffers ontzet worden uit acute misbruiksituaties. De focus van politie ligt daarom op opsporingsonderzoeken naar vervaardigers en misbruikers (categorie A) en keyplayers en netwerken (categorie B).
Dat betekent niet dat downloaders en verspreiders van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik (categorie C) vrijuit gaan. Gelet op de massale aard van activiteiten in deze categorie, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, wordt daarom ook ingezet op alternatieve interventies. De aanpak, zoals toegepast in de landelijke actieweek van de politie, is daarvan een goed voorbeeld. De actie is erop gericht om vroegtijdig in te grijpen bij deze dadergroep, hen te waarschuwen en eventueel door te verwijzen naar de juiste hulpverlening. Op deze manier kan voorkomen worden dat deze daders opnieuw strafbaar gedrag gaan vertonen. Voor velen is een dergelijk waarschuwingsgesprek een bijzonder ingrijpende gebeurtenis, vaak is het de eerste keer dat zij, en eventueel hun familie dan wel partner, geconfronteerd worden met hun strafbaar handelen. De personen die een waarschuwing hebben gekregen van de politie worden niet verdacht van het bezit van nieuw materiaal (van onbekende slachtoffers) dan wel het spelen van een belangrijke rol op het (dark)web. De politie zal alsnog een opsporingsonderzoek starten naar personen die na een waarschuwing hun strafbare activiteiten voortzetten. Daarnaast is een belangrijke boodschap van de actieweek ook dat downloaders zich niet anoniem moeten wanen: zij begeven zich wel degelijk in het zicht van opsporing.
Ligt arrestatie niet méér voor de hand voor het plegen van dit strafbare feit dat ernstig indruist tegen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer?
Het staat buiten kijf dat online seksueel kindermisbruik, ongeacht de precieze aard van het strafbare feit, zeer ernstig is en te allen tijde effectief bestreden dient te worden. Gelet op het grote aantal downloaders en verspreiders, in combinatie met de schaarse politiecapaciteit, moet desalniettemin geprioriteerd worden in de aanpak. In het antwoord op vraag 10 licht ik deze prioritering verder toe.
Door de in de Veiligheidsagenda aangebrachte focus in de aanpak van politie op dit thema dient voor de zwaardere zaken (A- en B-categorie) voldoende capaciteit beschikbaar te zijn. De politie ziet zich in deze zaken namelijk geconfronteerd met een toename van datastromen en uitdagingen op het gebied van end-to-end encryptie. Dit betekent dat niet elke downloader en verspreider kan worden gearresteerd. Inzet op alternatieve interventies is in dit geval juist van groot belang, en in gevallen ook meer efficiënt dan een repressieve aanpak. Door deze dadergroep te wijzen op adequate hulpverlening wordt vroegtijdig ingegrepen en kan de aanleiding voor het strafbare gedrag in de kern worden aangepakt. Op deze manier kan continuering van strafbaar gedrag worden voorkomen. Het positieve preventieve effect is ook gebleken uit de resultaten van de actieweek in 2023: slechts 1 persoon die de politie destijds bezocht, heeft gerecidiveerd na een jaar.
Deelt u de mening dat deze aanpak kan leiden tot secundaire victimisatie van slachtoffers van kindermisbruik?
Het vroegtijdig ingrijpen door de politie in deze aanpak is juist van toegevoegde waarde in het voorkomen van secundaire victimisatie. Op deze wijze kan toch gevolg worden gegeven aan deze categorie zaken, gezien de opsporingscapaciteit en aard en omvang van het probleem.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen waarbij melding wordt gemaakt van kindermisbruik of kinderpornografie de politie niet kan ingrijpen vanwege capaciteitstekort?
De toestroom van zaken van online seksueel kindermisbruik komt uit verschillende instanties dan wel bronnen. Een deel van de meldingen komt vanuit het Amerikaanse NCMEC (National Center for Missing and Exploited Children), een deel via de zedenafdelingen of andere afdelingen van de Nederlandse en/of buitenlandse politie, via eigen onderzoek van de politie op bijvoorbeeld darkweb omgevingen en een deel vanuit Offlimits. De meldingenstroom wordt door specialisten bezien en beoordeeld op prioriteit naar ernst en bekendheid van het materiaal, waarbij niet elke melding vraagt om ingrijpen door de politie. Capaciteitstekort is daarbij niet de enige reden om niet over te gaan tot ingrijpen door politie, zo vragen sommige meldingen bijvoorbeeld om doorzenden aan buitenlandse autoriteiten of enkel om het verwijderen van materiaal gezien het reeds bekend materiaal betreft (en dus geen slachtoffer in een acute misbruiksituatie betreft). Er wordt niet bijgehouden per melding wat de achterliggende reden is om als politie niet in te grijpen.
Bent u bereid een stevige aanpak op het bestrijden van pornoverslavingen te ontwikkelen teneinde de vraag naar kinderporno in Nederland tegen te gaan?
Een pornoverslaving hoeft uiteraard niet altijd te betekenen dat iemand ook naar materiaal van seksueel kindermisbruik kijkt. Online pornografie (indien geen strafbaar of onrechtmatig materiaal) is legale online content. Vanuit het recht op vrijheid van meningsuiting, welke eveneens een recht om informatie te ontvangen omvat, dient een overheid zich terughoudend op te stellen in het beïnvloeden van kijkgedrag van burgers gericht op online legale content.
Wel suggereren onderzoeken dat kijkers van legale pornografie de neiging hebben om in de loop van de tijd extremere content te gaan bekijken.6 Dat is het punt waarop mensen kunnen afglijden naar bijvoorbeeld materiaal van seksueel kindermisbruik. Dit afglijden wordt toegeschreven aan een vermindering van het opwindingsniveau met betrekking tot dezelfde stimuli bij herhaaldelijke blootstelling aan deze stimuli: afstomping. Dat is een zorgelijke ontwikkeling. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid acht preventie en hulpverlening daartoe de meest geschikte instrumenten. Daarom heeft mijn ministerie recent een aanvullende subsidie aan Offlimits verstrekt om het plaatsen van banners op pornowebsites door het programma «Stop it Now» uit te breiden. Bij Stop it Now kunnen mensen anoniem hulp krijgen wanneer zij zich zorgen maken over hun kijkgedrag of pedofiele gevoelens. Deze banners worden getoond wanneer iemand zorgwekkende zoektermen gebruikt met de boodschap dat iemand mogelijk zoekt naar strafbaar materiaal en dat het mogelijk is om hulp te zoeken voor verontrustend kijkgedrag bij Stop it Now.
Online aanbieders zoals pornowebsites of zoekmachines zouden hier ook een eigen verantwoordelijkheid in moeten nemen door zelf proactief naar Stop it Now te verwijzen wanneer mensen zoekresultaten gebruiken die mogelijk verwijzen naar strafrechtelijk verboden materiaal. Google verwijst naar het Meldpunt Kinderporno, en bij doorklikken op «meer informatie» naar Stop it Now, indien een internetgebruiker zoekt op «kinderporno». Dergelijke sectorinitiatieven onderschrijf ik ten zeerste.
De ongelijke behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het Openbaar Ministerie |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de politie meldingen van antisemitisme zeven keer vaker doorstuurt naar het Openbaar Ministerie (OM) dan meldingen van discriminatie op grond van herkomst, beperking, leeftijd, religie of gender?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de conclusie dat deze ongelijke uitkomst van discriminatie-incidenten een «directe bedreiging» vormt «voor de fundamenten van de rechtsstaat», zoals gesteld door Controle Alt Delete? Zo nee, waarom niet?
Die conclusie vind ik voorbarig. Zoals op de website van Controle Alt Delete ook wordt aangegeven, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Deze verschillen kunnen door verschillende factoren ontstaan, bijvoorbeeld het verschil tussen een melding en een aangifte. Daarnaast is in de cijferrapportage van het OM «Strafbare Discriminatie in beeld 2023» aangegeven dat er sprake was van een uitzonderlijk sterke stijging van antisemitismezaken in 2023, vanwege de grote hoeveelheid voetbalzaken die instroomden.2 Dit zijn zaken waarbij het over het algemeen groepsbelediging betreft. Vanwege het openbare karakter hiervan is de strafbaarheid makkelijker te bewijzen. Ook dat kan een vertekend beeld van de percentages geven.
Net als de politie en het Openbaar Ministerie, neem ik elke vorm van discriminatie even serieus. Daarbij kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de aanpak. De discriminatiegrond speelt hierbij geen onderscheidende rol.
Kunt u toelichten waarom de politie meldingen van antisemitisme opvallend vaker doorstuurt naar het OM dan meldingen van andere vormen van discriminatie? Zijn er beleidsregels of prioriteiten die hieraan ten grondslag liggen?
De stelling die uit de eerste vraag – namelijk dat de politie meldingen van antisemitisme vaker door zou sturen naar het Openbaar Ministerie dan andere vormen van discriminatie – vind ik voorbarig en onderschrijf ik niet. Die conclusie kan niet worden getrokken op basis van de cijfers van OM en Politie, omdat die cijfers niet goed te vergelijken zijn.
In het artikel wordt gerefereerd aan de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers van politie en antidiscriminatievoorzieningen en andere organisaties.3 In hoofdstuk 1 van dit rapport wordt de omschrijving en de interpretatie van de cijfers uitgelegd. Hierin wordt ook het verschil uitgelegd tussen een melding en aangifte. De politie beoordeelt elke melding of aangifte van discriminatie zorgvuldig en kan alleen aangiftes van strafbare discriminatie doorzetten naar het OM. Niet elke aangifte wordt door de politie ingezonden naar het OM, omdat sommige zaken door de politie (na overleg met de officier van justitie) niet verder worden opgevolgd vanwege gebrek aan opsporingsindicatie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van het OM. Vice versa komt het voor dat er rechtstreeks aangifte wordt gedaan bij de officier van justitie in plaats van bij de politie. Die zaken zijn derhalve niet terug te vinden in de cijfers van politie.
Het OM behandelt aangiften van discriminatie op grond van de Aanwijzing Discriminatie.4 Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar discriminatiegrond. Overigens kent elke vorm van discriminatie zijn eigen uitdagingen in de opsporingsfase. Zo is voor specifieke discriminatiefeiten «openbaarheid» een bestanddeel voor de strafbaarheid. Dat betekent dat discriminatiefeiten die zich voordoen waarbij alleen het slachtoffer aanwezig is, vaak lastig te bewijzen zijn. Bij antisemitisme ziet het OM dat het vaak gaat om groepsbeledigingen, die vanwege hun openbare karakter makkelijker te bewijzen zijn. Met betrekking tot de discriminatiecijfers van 2023 geldt daarnaast dat het OM opvallend veel discriminatiefeiten registreerde waarbij de verdachte een voetbalsupporter is. Dat waren vaak zaken die in of rondom het voetbalstadion plaatsvonden, waarbij het OM direct een strafbeschikking kon uitvaardigen. Het grote aantal voetbalzaken heeft er in 2023 ook voor gezorgd dat de instroom van feiten met de discriminatiegrond antisemitisme erg sterk is gestegen.5
Tot slot hebben veel discriminatiezaken een intersectioneel karakter; een zaak kan betrekking hebben op meerdere discriminatiegronden. Dit kan ook pas later in het onderzoek blijken. Alle vormen van discriminatie die bewezen kunnen worden, worden uiteindelijk in de tenlastelegging meegenomen.
Voor het OM geldt daarnaast dat het in beginsel een strafbaar feit of strafbare feiten slechts voor de rechter brengt, indien daarvoor voldoende bewijs bestaat. Dit leidt ertoe dat er meer feiten bij het OM instromen, dan wat er uiteindelijk door het OM aan de strafrechter wordt voorgelegd.
Kortom: zaken kunnen op verschillende manieren instromen bij zowel politie als OM waardoor het lastig is om de cijfers van de politie te verbinden aan de cijfers van het OM en op basis daarvan conclusies te trekken.
Hoe verklaart u dat bijna de helft van de geregistreerde discriminatie-incidenten in 2023 betrekking had op herkomst, maar dat slechts 3% van deze meldingen door de politie werd doorgestuurd naar het OM?
De politie heeft mij laten weten dat een mogelijke verklaring te vinden is in de jaarcijfers discriminatie 2023. Meldingen over de buurt of wijk gaan bovengemiddeld vaak over discriminatie op grond van herkomst. In het overgrote deel gaat het om meldingen van beledigingen, pesterijen of agressie van buren: mensen die via de tuinschutting racistische opmerkingen naar hun buren uitspreken, kinderen die door de andere buurtkinderen worden getreiterd vanwege hun herkomst of mensen die gevlucht zijn uit een ander land en die er door hun buren op worden gewezen dat ze niet welkom zijn. In dergelijke zaken wordt in aanleg veelal gekozen voor een betekenisvolle afdoening zoals een stopgesprek, bemiddeling, doorverwijzing naar een antidiscriminatievoorzieningen (ADV) of iets anders. Door deze alternatieve betekenisvolle afdoening hoeven meldingen niet doorgestuurd te worden naar het OM en komen deze meldingen ook niet terug in de cijfers van het OM.
Nog een (aanvullende) verklaring kan zijn dat de cijfers van de politie ook meldingen omvatten van ervaren discriminatie. In het geval van discriminatie op grond van ras/herkomst gaat het om meldingen die de politie registreert over racistische uitingen zonder dat er duidelijke, strafrechtelijke aanknopingspunten zijn. Het beeld is dat zij een substantieel deel van de meldingen over ras/herkomst uitmaken.
Klopt het dat de politie niet in staat is om meldingen, aangiftes en waarnemingen van aangiftes van agenten te onderscheiden naar discriminatiegronden? Zo ja, welke stappen worden ondernomen om dit gebrek aan inzicht te verbeteren?
Jaarlijks worden de discriminatiecijfers gepubliceerd van de politie, de ADV’s, het meldpunt voor discriminatie op het internet Meld. Online Discriminatie, het College voor de Rechten van de Mens, de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Voor deze jaarlijkse rapportage maakt de politie een uitsplitsing op discriminatiegronden. Dit is een erg arbeidsintensief proces, waarbij de afweging is gemaakt dat de inspanning die momenteel wordt geleverd voor het genereren van cijfers afdoende is.
Erkent u dat het gebrek aan vertrouwen in de politie onder sommige groepen, zoals mensen met een migratieachtergrond, de aangiftebereidheid kan verminderen, aldus geformuleerd door politicoloog Mounir Samuel? Zo ja, welke stappen onderneemt u om dit vertrouwen te herstellen?
Bij sommige mensen heerst inderdaad het gevoel dat het doen van aangifte (van discriminatie) niet altijd loont. De politie herkent dit signaal en neemt het zeer serieus. Het is van groot belang dat een strafrechtelijk discriminatieaspect bij de politie adequaat wordt herkend, zodat opsporing en vervolging kan plaatsvinden. Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) vraagt binnen de eenheden voortdurend aandacht voor de herkenning van alle vormen van discriminatie zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en voor de bejegening van slachtoffers daarvan. Het ECAD-P begeleidt de eenheden onder meer bij het opnemen van aangiften en ondersteunt bij de opsporing. Hoewel niet elke aangifte leidt tot strafrechtelijke vervolging, kan de politie de aangever (of melder) alsnog tot steun zijn, bijvoorbeeld met een doorverwijzing naar een ADV van de gemeente. De politie investeert ook in de bejegening van de melder.
Bent u het ermee eens dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van politie en het Openbaar Ministerie? Zo ja, welke concrete stappen bent u bereid te nemen om gelijke behandeling te waarborgen?
Ik vind inderdaad dat alle vormen van discriminatie en haatmisdrijven evenveel aandacht verdienen van de politie en het Openbaar Ministerie. Daarom investeert het kabinet in de bestendiging van de aanpak door de politie van alle vormen van discriminatie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie Politie (ECAD-P) structureel te financieren. Ook het OM beschikt over een Landelijk Expertisecentrum Discriminatie (LECD). Op alle arrondissementsparketten werkt een officier van justitie die discriminatie als specialisme heeft en er is een advocaat-generaal die eveneens discriminatie in portefeuille heeft. Het kabinet ondersteunt het bestaande beleid van politie en het OM waarin de aanpak van alle vormen van discriminatie prioriteit heeft.
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op grond van het islamitisch geloof niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid te onderzoeken of deze registratie kan worden aangepast, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van moslimdiscriminatie?
De politie en het OM registreren op basis van alle discriminatiegronden zoals opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Voor de politie geldt dat de verdere uitsplitsing in de cijfers plaatsvindt in de jaarlijkse publicatie van de discriminatiecijfers. Het OM rapporteert op basis van de discriminatiegronden die zijn genoemd in de wet. Bij de discriminatiegrond «godsdienst of levensovertuiging» rapporteert het OM in zijn jaarrapportage in de toelichting bij de tabellen om welke vorm van discriminatie het ging. In 2023 ging het bij de grond «godsdienst of levensovertuiging» bij alle geregistreerde feiten over (aanhangers van) de islam.6 Juridisch gezien kan antisemitisme zowel onder de grond ras als godsdienst vallen. Antisemitisme wordt om die reden apart geregistreerd, zodat voor deze gronden geen vertekend beeld ontstaat.7
Hoe verklaart u dat meldingen van discriminatie op basis van herkomst niet apart worden geregistreerd, terwijl dit bij antisemitisme wel het geval is? Bent u bereid om te onderzoeken of deze registratie aangepast kan worden, zodat er beter inzicht ontstaat in de aard en omvang van anti-Zwart racisme, anti-Aziatisch racisme en anti-Ziganisme?
Zie antwoord vraag 8.
Wilt u zo spoedig mogelijk een gedetailleerd overzicht van het aantal discriminatiemeldingen, aangiftes en doorgeleidingen naar het OM per discriminatiegrond over de afgelopen drie jaar naar de Kamer sturen?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven, zijn de cijfers van de politie en OM lastig aan elkaar te relateren. Zoals Controle Alt Delete zelf ook aangeeft, is er geen duidelijke verklaring voor de verschillen in percentages. Ik acht het dan ook een disproportionele aanwending van capaciteit en middelen om op basis van de conclusies van het onderzoek van Controle Alt Delete organisaties zoals ADV’s, politie en OM te moeten vragen om hun onderzoeksmethodiek voor het verzamelen en aggregeren van cijfers op fundamentele wijze te moeten herzien. Jaarlijks wordt een rapport gepubliceerd over registraties van discriminatie-incidenten door de politie, en meldingen bij ADV’s en andere organisaties in Nederland (zie vraag 5). Daarnaast publiceert het OM ook jaarlijks hun cijferbeeld, het rapport Strafbare Discriminatie in Beeld.
Bent u bereid in overleg te treden met de politie en het OM om een herziening van het discriminatiebeleid te bespreken, gericht op een gelijke behandeling van alle vormen van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
Ik zie daartoe geen aanleiding. In het beleid van het OM met betrekking tot de aanpak van discriminatie, dat is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie, wordt geen onderscheid gemaakt tussen de aanpak van de verschillende discriminatiegronden. De aanwijzing is, naast de wet, ook leidend voor de politie. Alle gevallen van discriminatie worden door politie en OM op gelijke wijze behandeld, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt naar de discriminatiegrond.
Bent u bereid een extern en onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de verschillen in behandeling van discriminatiemeldingen door de politie en het OM? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit lijkt mij niet noodzakelijk. Het oppakken van aangiften is neergelegd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM. Deze aanwijzing maakt geen onderscheid in verschillende vormen van discriminatie.
Deelt u de zorg dat door het invoeren van meer maatregelen om antisemitisme te bestrijden en de strafmaat te verhogen de ongelijkheid in behandeling van discriminatiezaken groeit, aldus gesteld door Mounir Samuel in Vrij Nederland op 22 november 2024?2
Nee, deze zorg deel ik niet. In dit verband verwijs ik naar de Aanwijzing Discriminatie van het OM, die geen onderscheid maakt in verschillende vormen van discriminatie en bij ieder commuun delict met een discriminatieaspect voorschrijft dat als strafverzwarende omstandigheid in de eis te betrekken.
In de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding wordt het voorstel om de strafmaat voor enkel antisemitisme te verhogen niet gedaan. In de strategie spreekt het kabinet wel steun uit voor het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker, dat een een verhoogd strafmaximum voor elk strafbaar feit met een discriminatoir aspect voorstelt.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het commissiedebat over politie dat op 19 december 2024 plaatsvindt?
Ja.
Het bericht 'Brandbrief over racisme bij de rijksoverheid: medewerkers van kleur lijken systematisch doelwit te worden' |
|
Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brandbrief over racisme bij de rijksoverheid: medewerkers van kleur lijken systematisch doelwit te worden»?1
Ja.
Erkent u de noodzaak tot verbetering van de huidige gang van zaken ten aanzien van het afhandelen van meldingen die specifiek betrekking hebben op racisme en discriminatie?
Voor medewerkers die discriminatie en racisme ervaren op de werkvloer is het allereerst ontzettend belangrijk dat ze gehoord worden en serieus genomen. Het begint met erkenning en met een luisterend oor. En met alertheid op en het tegengaan van discriminatie en racisme door leidinggevenden en de naaste collega’s. Zij kunnen veel betekenen, als eerste aanspreekpunt en als omstander. Afhankelijk van de situatie kan een begrenzende interventie, een bemiddelend of normstellend gesprek of een waarschuwing uitkomst bieden. Zo nodig kan het ook leiden tot een disciplinaire maatregel of een aangifte.
Discriminatie en racisme zijn vormen van ongewenst en grensoverschrijdend gedrag. Andere vormen zijn bijvoorbeeld fysieke agressie en seksuele intimidatie. Binnen de Rijksoverheid zijn verschillende voorzieningen waar medewerkers een beroep op kunnen doen als ze ongewenst en grensoverschrijdend gedrag als discriminatie of racisme ervaren of signaleren, of een andere integriteitsschending, zoals het lekken van informatie of corruptie. De voorzieningen waar medewerkers bij alle typen integriteitsmeldingen terecht kunnen variëren van (interne en externe) vertrouwenspersonen, personeelsraadgevers, integriteitscoördinatoren, en klachtencommissies. Dit stelsel van voorzieningen is voor medewerkers helaas wat onoverzichtelijk, zoals ik schreef in mijn Kamerbrief in verband met het Focusgroepenonderzoek over racisme binnen de Rijksoverheid.2 Ik zal me daarom inzetten voor de verbetering van de informatievoorziening over (informeel dan wel formeel) melden van ongewenst grensoverschrijdend gedrag, waaronder discriminatie en racisme. Verder zie ik het gezamenlijk loket voor een rijksbrede klachtencommissie én de rijksbrede integriteitscommissie als een stap in de goede richting.
Bent u het eens met de stelling dat meldingen van racisme en discriminatie binnen de rijksoverheid serieuzer genomen moeten worden en beter afgehandeld moeten worden, zodat racisme en discriminatie wordt aangepakt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat meldingen van racisme en discriminatie serieuzer worden genomen en beter worden afgehandeld binnen de rijksoverheid?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoe zorgt u ervoor dat vertrouwenspersonen en leidinggevenden binnen de rijksoverheid beter worden voorbereid en getraind in het (h)erkennen van en reageren op signalen, meldingen en klachten van collega’s ten aanzien van racisme en discriminatie?
Leidinggevenden binnen de Rijksoverheid vervullen een cruciale rol in het tegengaan van en handhaven op discriminatie en racisme op de werkvloer. Dat geldt ook voor het tegengaan van ander ongewenst en grensoverschrijdend gedrag en is essentieel voor het bewerkstelligen van een veilig en inclusief werkklimaat. Het is van groot belang dat ze daartoe goed (lees: beter) zijn uitgerust. Met het oog daarop zal ik een handreiking voor leidinggevenden laten maken over hun handelingsmogelijkheden om een sociaal veilige en inclusieve werkvloer te realiseren en te behouden. De aanpak tegen racisme en discriminatie en de (mogelijkheden tot escalatie in de) handhaving van die aanpak zal hierin nadrukkelijk aan de orde komen. De verwachting is dat de handreiking inclusief escalatiemodel vóór de zomer van 2025 beschikbaar is. Daarnaast laat ik momenteel nagaan of competenties die in bredere zin van belang zijn voor een sociaal veilig en inclusief werkklimaat, met name het aanpakken van discriminatie en racisme, onderdeel kunnen worden van functieomschrijvingen en beoordelingscycli van leidinggevenden.
In de basisopleiding die vertrouwenspersonen moeten volgen voordat ze hun rol kunnen vervullen, is aandacht voor de verschillende vormen van ongewenst en grensoverschrijdend gedrag waaronder discriminatie en racisme. Daarnaast moeten vertrouwenspersonen jaarlijks trainingen volgen, zoals vastgelegd in het nieuwe Kader basiseisen vertrouwenspersonen Rijksoverheid. In het trainingsaanbod van het Interdepartementaal Netwerk Vertrouwenspersonen van de Rijksoverheid wordt altijd aangesloten bij relevante (maatschappelijke) thema’s en wordt ook een training aangeboden met betrekking tot discriminatie.
Bent u het eens met de stelling dat er een protocol moet worden gemaakt binnen de rijksoverheid over het afhandelen van meldingen die betrekking hebben op racisme en discriminatie?
In het onlangs opgeleverde rapport van de Algemene Rekenkamer (ARK), «Integriteit als basis», waarin het integriteitsbeleid van de Rijksoverheid is onderzocht, is het belang van een heldere meld- en onderzoeksregeling benadrukt.3 Dat belang onderschrijf ik. De ARK constateert in het rapport dat de ministeries meld- en onderzoeksprotocollen hebben, maar dat ze niet overal actueel zijn en/of dat de informatie over melden over meerdere documenten is verspreid. Ik ga ervan uit dat de betreffende departementen dit zo spoedig mogelijk op orde maken en ik zal mij ervan vergewissen dat dit gebeurt.
Als een formele melding van grensoverschrijdend gedrag, waaronder discriminatie en racisme, leidt tot onderzoek, dan gebeurt dit op basis van het BIPO (Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek). Deze richtlijn bevat de regels voor het onderzoek van een integriteits- of beveiligingsincident. Deze richtlijn geldt voor de hele Rijksoverheid (met uitzondering van Defensie en Politie) en alle personen die werken voor de Rijksoverheid.
De ARK constateert in het vermelde rapport dat als het gaat om de onderzoeksprotocollen het goed is dat de BIPO er is, maar dat dit nog niet voldoende is. Ministeries moeten het vertalen in een onderzoeksprotocol dat is toegesneden op het ministerie, zodat voor iedereen duidelijk is welke functionaris welke rol heeft bij het onderzoek. Vastgesteld wordt in het rapport dat dit voor de helft van de ministeries nog niet in orde is. Ook op dit punt verwacht ik dat deze departementen dit zo spoedig mogelijk op orde maken en ik zal mij ervan vergewissen dat dit gebeurt.
Ook de afhandeling binnen de Rijksoverheid van formele klachten, door een departementale (onafhankelijke) klachtencommissie, gebeurt op basis van een reglement.
Welke consequenties zijn er momenteel verbonden aan racistische en discriminerende uitingen binnen de rijksoverheid?
Een integriteitsschending van een rijksambtenaar, bijvoorbeeld als het gaat om discriminatie of racisme, kan verschillende consequenties hebben. Dat kan variëren van een corrigerend gesprek, een waarschuwing, het volgen van een training of coaching, tot een formele berisping, een verplaatsing of in het uiterste geval beëindiging van het dienstverband. Ook kan besloten worden tot het doen van aangifte.
In hoeverre zijn beleidsmaatregelen en interventies om discriminatie en racisme tegen te gaan momenteel een onderdeel van het diversiteits- en inclusiebeleid van overheidsdiensten?
Maatregelen en interventies om discriminatie en racisme tegen te gaan worden bij de meeste departementen meegenomen in hun beleid voor het bevorderen van diversiteit en inclusie. Daarbij heb ik geconstateerd dat de aanpak om discriminatie en racisme tegen te gaan nog te versnipperd is. Om hier meer zicht op te krijgen en om een meer gestructureerde en doelgerichte aanpak te bevorderen en beter te kunnen sturen, zal ik een model voor een effectieve integrale aanpak ontwikkelen en periodiek aan de departementen vragen om een «beleids- en effectrapportage discriminatie en racisme» volgens dit model op te leveren. Zo geeft de hele Rijksoverheid inzicht in beleid, in de targets voor de inzet, en wordt het mogelijk om te sturen op het effect daarvan. Ik verwacht dat het model na de zomer kan worden geïmplementeerd. De aanpak op discriminatie en racisme staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van integrale, rijksbrede aanpak op sociale veiligheid, diversiteit en inclusie. Daarbinnen blijft nadrukkelijk ook een expliciete focus op racisme nodig. Voor een opgave van beleidsmaatregelen op het gebied van diversiteit en inclusie verwijs ik u graag naar de bijlage bij de eerdergenoemde kabinetsreactie op het Focusgroepenonderzoek van 25 oktober jl.
Deelt u de noodzaak tot het werven van meer biculturele vertrouwenspersonen, zoals genoemd in het rapport «Racisme binnen de rijksoverheid» van Verwonderzoek?2
Ik vind het van grote waarde dat in het nieuwe Kader basiseisen Vertrouwenspersonen Rijkoverheid is vastgelegd dat er een divers bestand van vertrouwenspersonen moet bestaan. Bij de samenstelling dient te worden gelet op afkomst, geslacht, leeftijd, opleiding en fysieke mogelijkheden. Ik verwacht dat dit tegemoetkomt aan de behoefte en noodzaak van een gedifferentieerd aanbod van vertrouwenspersonen.
Deelt u de noodzaak van empathisch en inclusief leiderschap binnen de rijksoverheid? Hoe bent u van plan om dit verder te stimuleren?
Ik vind empathisch en inclusief leiderschap van belang. Dit zie ik als een kerncompetentie voor leidinggevenden. Dit zal ik meenemen in de opvolging van uw motie omtrent de functieprofielen en beoordelingscycli van leidinggevenden binnen de Rijksoverheid. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 hier nader over informeren.
Bent u het eens met de stelling dat ambtenaren die meldingen willen doen of klachten willen indienen ten aanzien van racisme en discriminatie ook gebruik moeten kunnen maken van externe vertrouwenspersonen?
In het nieuwe Kader basiseisen Vertrouwenspersonen Rijkoverheid is vastgelegd dat medewerkers desgewenst een beroep kunnen doen op externe vertrouwenspersonen, ook in geval van ervaringen met discriminatie en racisme. Er zijn immers situaties denkbaar waarin een vertrouwenspersoon binnen het ministerie als onvoldoende onafhankelijk wordt gezien door de medewerker omdat er sprake is van een (vorm van) gezags- of machtsverhouding. Er dient ten minste één mogelijkheid te zijn om een externe vertrouwenspersoon van buiten het ministerie te kunnen raadplegen. Een externe vertrouwenspersoon is degene die de rol van vertrouwenspersoon vervult vanuit een andere organisatie. Externe vertrouwenspersonen hebben dezelfde werkwijze, bevoegdheden en verantwoordelijkheden als interne vertrouwenspersonen.
Bent u het eens met de stelling dat ambtenaren die meldingen willen doen of klachten willen indienen ten aanzien van racisme en discriminatie ook gebruik moeten kunnen maken van een extern meldpunt met expertise in het (h)erkennen van meldingen van racisme en discriminatie?
Medewerkers moeten erop kunnen rekenen dat de Rijksoverheid voldoende empathisch vermogen, alertheid en expertise in huis heeft om medewerkers die racisme of discriminatie ervaren bij te staan en waar nodig op te treden. Een medewerker die racisme ervaart moet allereerst terecht kunnen bij zijn/haar leidinggevende. Uit het focusgroepenonderzoek bleek echter dat medewerkers niet altijd tevreden zijn over de reactie van hun leidinggevenden. In dat geval zijn er verschillende voorzieningen bij de Rijksoverheid waar een medewerker een beroep op kan doen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2. Als ook die wegen niet voldoen of als een medewerker daar geen vertrouwen in heeft, dan kan deze desgewenst en beroep doen op externe meldpunten: een Anti Discriminatie Voorziening of het College voor de Rechten van de Mens.
Wat zijn uw voornemens om institutioneel racisme binnen de rijksoverheid op te sporen en aan te pakken, gezien de signalen die geuit zijn door opstellers van de brandbrief ten aanzien van etnisch profileren en intimidatie binnen de systemen van de rijksoverheid?
Allereerst wil ik benadrukken dat institutioneel racisme binnen de Rijksoverheid onacceptabel is. Medewerkers moeten erop kunnen vertrouwen dat er geen ongeoorloofd onderscheid wordt gemaakt binnen de systemen van de Rijksoverheid. Ook zijn – zoals specifiek genoemd in de bovenstaande vraag – etnisch profileren en intimidatie volstrekt onacceptabel. Het toeslagenschandaal heeft ons geleerd wat de gevolgen hiervan kunnen zijn en om hier alert op te zijn. De signalen die in de brandbrief worden geuit zijn in lijn met de uitkomsten van het kwalitatieve focusgroepenonderzoek. Over de aanpak naar aanleiding van het onderzoek heb ik u op 25 oktober 2024 geïnformeerd.5 Zo heb ik laten regelen dat in personeelsgesprekken binnen mijn eigen departement gevraagd wordt of medewerkers racisme hebben gesignaleerd of ervaren. Ook wordt er een handreiking voor leidinggevenden gemaakt voor een sociaal veilige en inclusieve werkvloer en de (escalatiemogelijkheden in de) handhaving van de aanpak van racisme en discriminatie.
Welke opvolging is er tot op heden gegeven en/of gaat er nog gegeven worden aan motie-Bamenga over bevorderen dat in de beoordelingscycli van leidinggevende ambtenaren wordt opgenomen dat zij actief zorg dragen voor een veilige en inclusieve werkomgeving vrij van racisme en discriminatie (Kamerstuk 30 950, nr. 422)?
Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2025 hierover informeren.
Antisemitische incidenten |
|
Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Hoeveel antisemitische incidenten zijn er gemeld in 2022, 2023 en 2024?1
De gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen ontvingen in 2023 154 meldingen over antisemitisme, ten opzichte van 69 meldingen in 2022. De politie registreerde in 2023 880 gevallen van antisemitisme, tegen 549 in 2022. Daarbinnen nam het aantal gevallen van antisemitisme waarbij sprake was van geweld of bedreiging toe. In 2023 registreerde de politie 43 gevallen van gewelddadig antisemitisme, tegen 28 in 2022. In 80 van de door de politie geregistreerde gevallen ging het antisemitisme gepaard met bedreiging, tegen 54 in 2022.
In het jaar 2022 stroomde bij het Openbaar Ministerie (OM) in totaal 94 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 61 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 33 commune delicten met een discriminatieaspect. In het jaar 2023 stroomde bij het OM in totaal 181 feiten binnen waarbij de discriminatiegrond «antisemitisme» werd geregistreerd. Dit betrof 122 specifieke discriminatiefeiten (artikel 137c t/m 137g en 429quater Sr) en 59 commune delicten met een discriminatieaspect. Deze stijging ten opzichte van 2022 kan worden verklaard door het grote aantal ingestroomde voetbalzaken, waarbij door verdachten antisemitische leuzen werden geroepen en/of via internet werden verspreid.
Meld.Online Discriminatie ontving in 2023 in totaal meer meldingen dan in 2022 mede door inzet van een campagne om meer bekendheid te verkrijgen over het meldpunt. 114 meldingen betroffen antisemitisme, tegen 16 het jaar ervoor. Dat is 24% van het totaal aantal meldingen bij dit meldpunt.
Daarnaast publiceerde het CIDI op 9 april jl. de Monitor Antisemitische Incidenten 2023. Uit de Monitor 2023 blijkt dat het aantal meldingen, vergeleken met het voorgaande jaar, toenam van 155 naar 379 gemelde incidenten (toename van 245%). Hierbij is gebruikgemaakt van de IHRA-werkdefinitie van antisemitisme.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Kunt u een overzicht geven van het aantal mensen dat in 2022, 2023 en 2024 veroordeeld is wegens antisemitisme?2
Uit de cijfers van het OM komt naar voren dat 87% van de specifieke discriminatiefeiten die in 2023 aan de rechtbank werden voorgelegd door het OM tot een rechterlijke veroordeling hebben geleid. Dit gaat om 80 specifieke discriminatiefeiten. In 2023 is daarnaast voor 45 specifieke discriminatiefeiten een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM. Wanneer het gaat om commune feiten met een discriminatieaspect is in 2023 63 keer een strafbeschikking uitgevaardigd door het OM.
Voor de commune feiten met een discriminatieaspect geldt dat van de 119 feiten die in 2023 instroomden bij het OM en waar hetzelfde jaar een rechterlijke uitspraak volgde, 106 feiten tot een veroordeling leidde. Hierbij kan op basis van de OM-cijfers niet worden afgeleid of de rechtbank ook aannemelijk vond dat er sprake was van een discriminatieaspect, maar heeft de rechter in ieder geval het commune delict bewezenverklaard.
Voor 2024 zijn er nog geen cijfers. Deze worden in de loop van 2025 naar de Kamer gestuurd.
Door de strafrechter in eerste aanleg zijn, in zaken waarin één of meerdere feiten waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «discriminatie antisemitisme», in 2022 30 zaken, in 2023 45 zaken en in 2024 t/m september 35 zaken geweest waar één of meerdere feiten bewezen zijn verklaard. Dit kan gaan om allerlei soorten feiten waarbij het OM oordeelde dat sprake was van een antisemitische achtergrond. De rechter heeft niet geoordeeld over de vraag of dit echt zo was. Het initiatiefwetsvoorstel dat bij uw Kamer in behandeling is en een wettelijke strafverzwaringsgrond introduceert bij een discriminatoir aspect, zorgt ervoor dat de rechter zich expliciet moet uitspreken of het discriminatieaspect bewezenverklaard kan worden en dat dit ook zo geregistreerd kan worden.
Kunt u aangeven hoe hoog de straffen zijn die in die gevallen zijn opgelegd door de rechter of door de officier van justitie (strafbeschikking)?3
De straffen in deze zaken worden niet opgelegd puur vanwege het antisemitisme, maar voor een ander delict dat wordt gepleegd (zoals bijvoorbeeld mishandeling of vernieling) met een antisemitisch oogmerk of aspect. Gezien de zeer uiteenlopende delicten, is voor een gedegen zinvol antwoord op deze vraag apart onderzoek nodig.
Leidt een veroordeling vanwege antisemitisme tot het niet afgeven van bepaalde categorieën Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s)? Zo ja, kunt u aangeven bij welke veroordelingen welke VOG’s voor hoe lang niet worden afgegeven?
Elke VOG-beoordeling is maatwerk. Dit maakt het niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Justis is de screeningsautoriteit die verantwoordelijk is voor de beoordeling van VOG-aanvragen. Bij de VOG-screening beoordeelt Justis of het justitiële verleden van de aanvrager, indien herhaald, een belemmering vormt voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd (het zogeheten objectieve criterium). Hierbij wordt bezien of er een relatie bestaat tussen de aangetroffen feiten en de functie waarvoor de VOG wordt aangevraagd. In elke functie kan namelijk sprake zijn van een ander risico, waarbij andere delicten relevant worden geacht. Vervolgens bekijkt Justis het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de VOG (het subjectieve criterium). Om te beoordelen of het belang van de aanvrager zwaarder weegt dan het risico voor de samenleving, worden de omstandigheden van het geval betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. Dat zijn in ieder geval de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
Daarbij is nog van belang dat bij de VOG-beoordeling een terugkijktermijn wordt toegepast in het licht waarvan de belangenafweging plaatsvindt. De standaard terugkijktermijn is vier jaren voor volwassen en voor personen jongeren dan 23 twee jaren. Hierop geldt een aantal uitzonderingen, die zijn opgenomen in de beleidsregels.4
Leidt een veroordeling voor antisemitisme tot intrekken van de VOG van taxichauffeurs, die immers permanent gescreend worden? Zo ja, onder welke omstandigheden en zo nee, waarom niet?
Om als taxichauffeur werkzaam te kunnen zijn, dient men te beschikken over een zogenaamde chauffeurskaart. Eén van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een chauffeurskaart is het hebben van een VOG. Nadat taxichauffeurs een VOG hebben gekregen worden zij continue gescreend. Bij de beoordeling van deze VOG-aanvraag kijkt Justis naar meerdere risico’s, waaronder geweldsdelicten of delicten die hiermee verband houden zoals veroordelingen vanwege antisemitisme. Omdat elke VOG-aanvraag maatwerk is en afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan niet op voorhand worden aangegeven in welke gevallen een veroordeling vanwege antisemitisme leidt tot het weigeren van een VOG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden vóór 13 november 2024, 10 uur?
Ja.
De gevolgen van de overwinning van Trump voor vrouwen wereldwijd |
|
Christine Teunissen (PvdD), Daniëlle Hirsch (GL), Lisa Westerveld (GL), Marieke Koekkoek (D66), Wieke Paulusma (D66), Sarah Dobbe |
|
Reinette Klever (minister zonder portefeuille ) (PVV), Fleur Agema (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het beleid van de vorige regering-Trump en andere Republikeinse regeringen, bekend als de Mexico City Policy, dat stelde dat niet-gouvernementele organisaties (ngo's) actief op mondiale gezondheid «geen abortus zouden uitvoeren of actief promoten» als zij Amerikaanse financiering ontvingen, zelfs niet als de ngo’s dit met eigen middelen deden?
Ja.
Bent u bekend met onderzoek waaruit blijkt dat dit beleid grote gevolgen had voor vrouwen wereldwijd, en heeft geleid tot een toename in het aantal onveilige abortussen?1
Ja.
Bent u bekend met Project 2025, de verzameling ultraconservatieve beleidsvoorstellen gekoppeld aan de Trump-campagne van 2024? Wat is uw analyse van het voorstel om de Mexico City Policy toe te passen op álle Amerikaanse ontwikkelingshulp, ook humanitaire hulp, een nog veel verdergaande stap die een bedrag van $ 51 miljard aan hulp zal beïnvloeden2?
Ja, het kabinet is bekend met het Presidential Transition Project, ook wel bekend als Project 2025.
De Mexico City Policy werd voor het eerst aangekondigd in 1984 door de regering-Reagan. Republikeinse regeringen voerden dit beleid doorgaans in, en Democratische regeringen schaften het weer af. Op dit moment, onder de regering Biden, is de Mexico City Policy niet van kracht. Als de Mexico City Policy wel van kracht is, stelt de Amerikaanse overheid een voorwaarde aan buitenlandse Ngo’s, voor het ontvangen van Amerikaanse hulp op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De voorwaarde is dat zij geen abortus zullen uitvoeren of actief promoten als methode voor gezinsplanning, ook als dit wordt gedaan met financiering uit niet-Amerikaanse fondsen.
Het is nu nog niet duidelijk of dit beleid, of een uitbreiding daarvan, daadwerkelijk wordt ingevoerd.
Wat zullen de gevolgen zijn als de Verenigde Staten wegvallen als grootste donor op het gebied van mondiale gezondheid? Wat betekent dit voor miljoenen mensen, vooral in lage-inkomenslanden, die afhankelijk zijn van Amerikaanse financiering voor de gezondheid van moeders, het voorkomen van onveilige abortussen, anticonceptie, moedersterfte, en HIV-preventie en -behandeling?
Het kabinet loopt daar niet op vooruit.
Bent u bereid om in gezamenlijkheid met stakeholders als de WHO, UNFPA, de EU, gelijkgestemde landen en maatschappelijke organisaties te kijken hoe het enorme gat dat de Verenigde Staten zouden achterlaten op het gebied van mondiale gezondheid kan worden gevuld?
Het kabinet zal de komende jaren blijven inzetten op het thema mondiale gezondheid. De beleidsbrief over ontwikkelingshulp zal begin 2025 naar de Kamer worden gestuurd. Nederland hecht aan een goede samenwerking met partners zoals WHO, UNFPA, de EU, en maatschappelijke organisaties. Een goede samenwerking draagt bij aan een effectieve inzet op mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten.
Deelt u de mening dat het Nederland – als land dat internationaal wordt erkend om zijn vooruitstrevende en invloedrijke rol op seksuele en reproductieve gezondheidszorg en hiv/aids-bestrijding – zou passen om zich uit te spreken tegen een dergelijke stap door de Verenigde Staten? Bent u bereid dit te doen? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Nederland blijft zich inzetten voor gezondheid wereldwijd, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en de bestrijding van hiv/aids. Het kabinet loopt op dit moment niet vooruit op eventuele koerswijzigingen van de Amerikaanse regering.
Aangezien Nederland na de Verenigde Staten de belangrijkste donor is op dit gebied, deelt u de mening dat voortzetting hiervan door de winst van Trump nu nog belangrijker is? Welk effect hebben de geplande bezuinigingen op Nederlandse ontwikkelingssamenwerking op de wereldwijde toegang tot reproductieve gezondheidszorg zoals abortus en anticonceptie?
Het kabinet wil niet vooruitlopen op mogelijke koerswijzigingen van de nieuwe Amerikaanse regering. Het kabinet zal de komende jaren blijven inzetten op mondiale gezondheid en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. De beleidsbrief over ontwikkelingshulp wordt begin 2025 naar de Kamer gestuurd.
Ziet u hoe het voorgenomen beleid van Trump maatschappelijke organisaties wereldwijd nog verder onder druk zet? Hoe gaat u ervoor zorgen dat maatschappelijke organisaties die toegang tot alle seksuele en reproductieve gezondheidsdienten bewerkstelligen, dit werk kunnen blijven doen?
Het is op dit moment nog niet bekend welk beleid de nieuwe Amerikaanse regering zal voeren. Het kabinet wil daarop niet vooruit lopen. De Kamer is op maandag 11 november geïnformeerd over het nieuwe beleidskader maatschappelijk middenveld voor de periode 2026–2030. Maatschappelijke organisaties blijven in de toekomst een partner in de uitvoering van de Nederlandse ontwikkelingshulp op het terrein van gezondheid.
Toenemende discriminatie tegen moslims |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) , Nobel |
|
![]() |
Kent u het bericht dat volgens onderzoek van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten discriminatie tegen moslims is toegenomen en dat 55 procent van de ondervraagde Nederlandse moslims zegt discriminatie te hebben ervaren?1 Zo ja, wat vindt u van het bericht dat dit Nederlandse cijfer hoger is dan het Europese gemiddelde en dat het in 2016 nog ging om 39 procent?
Ja, ik heb kennisgenomen van het onderzoek «Een moslim zijn in de EU» dat door het EU-grondrechtenagentschap in oktober 2024 is gepubliceerd. Het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt bevestigt het beeld dat uit onze onderzoeken naar voren komt.2 In het onderzoek van het EU-grondrechtenagentschap gaf 55 procent van de moslims in Nederland aan de afgelopen vijf jaar met discriminatie te maken te hebben gehad. Dit is hoger dan het Europese gemiddelde van 47 procent. In 2016 was dat Europese cijfer nog 39 procent. Ik vind dat een onwenselijke ontwikkeling waar ik mij bovendien zorgen over maak.
In het eerste kwartaal van 2025 zal de Staatssecretaris Participatie en Integratie aan de Tweede Kamer het Nationale Onderzoek naar Moslimdiscriminatie toesturen. Op grond van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien welke specifieke maatregelen aanvullend getroffen kunnen worden om moslimdiscriminatie te voorkomen.
Wat vindt u ervan dat volgens sociologen de kansenongelijkheid op langere termijn toeneemt door veelvoorkomende discriminatie op scholen en dat er een causaal verband bestaat tussen discriminatie op school en leerprestaties?
Ik vind dat een verontrustende conclusie, die onze aandacht vraagt.
Discriminatie heeft verschillende negatieve effecten. Het kan ertoe leiden dat mensen zich terugtrekken uit het maatschappelijk leven en zich niet meer thuis voelen in Nederland. Discriminatie heeft ook een negatief effect op welzijn en zorgt voor een afnemend vertrouwen in instituties en de samenleving. Specifiek geven jongeren aan dat zij vaker depressieve klachten hebben en zich terugtrekken van sociale activiteiten zoals school en werk als gevolg van (online) discriminatie. Discriminatie heeft dan ook vergaande gevolgen voor het individu, de omgeving én de samenleving als geheel. Om die reden zet dit kabinet dan ook stevig in op het bestrijden van discriminatie.
Scholen in het funderend onderwijs hebben een zorgplicht ten aanzien van de veiligheid van leerlingen. Die zorgplicht breidt de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uit met het Wetsvoorstel vrij en veilig onderwijs. Hierin wordt onder andere geregeld dat alle leerlingen in staat worden gesteld om bevraagd te worden op de (ervaren) veiligheid, en worden er ook meer verdiepende vragen gesteld, waaronder over discriminatie. Daarnaast wordt zowel in het mbo als in het hbo en wo- in onderlinge afstemming en samenwerking – ingezet op een stevige aanpak van discriminatie. Deze aanpak wordt geborgd middels het Stagepact mbo 2023–20273, het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs4 en de integrale aanpak sociale veiligheid in het hoger onderwijs en wetenschap5.
Wat vindt u van de constatering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme dat het Nederlandse antidiscriminatiebeleid nog niet goed vorm en inhoud heeft gekregen? Deelt u de opvatting van de Nationaal Coördinator dat er «tot de dag van vandaag» geen goede aanpak van discriminatie is? Zo nee, waarom niet?
Antidiscriminatiebeleid is onderwerp van constante zorg. Er zijn veel inspanningen verricht door de gehele Rijksoverheid om discriminatiebeleid goed vorm en inhoud te geven teneinde discriminatie te voorkomen en aan te pakken. Wel is de aanpak versnipperd. De Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) heeft een belangrijke sleutel in handen om met de samenleving, partijen en organisaties, NGO’s en de Rijksoverheid de aanpak van discriminatie te versterken. Zoals bleek uit de evaluatie die ik op 29 oktober jl. naar uw Kamer heb gestuurd6, draagt de NCDR bij aan de versterking van een gecoördineerde aanpak van discriminatie. Ook zal de versterking van het antidiscriminatievoorzieningen stelsel met een stevige centrale organisatie, die rechtstreeks wordt gefinancierd vanuit het Rijk7, bijdragen aan een gecoördineerde aanpak van discriminatie.
Dat neemt niet weg dat we er echt nog niet zijn. De aanpak van discriminatie is een kwestie van lange adem, ook omdat de samenleving zelf steeds aan veranderingen onderhevig is en om beleidsaanpassingen vraagt. Rapporten, zoals dat van het EU-grondrechtenagentschap, maar ook het onderzoek naar ervaren discriminatie van het SCP, illustreren dat discriminatie en racisme nog steeds onderdeel zijn van onze maatschappij en we nog veel verbeterslagen moeten maken. Om deze verbeterslagen te maken is het belangrijk dat de aanpak van discriminatie in samenwerking tussen de NCDR en alle departementen wordt geformuleerd.
Kunt u voorzien in een compleet overzicht wie op welk terrein verantwoordelijk is voor het voorkomen en bestrijden van discriminatie, welke (beleids)instrumenten daarvoor worden gehanteerd en welke effecten dit tot nu toe heeft gesorteerd?
Voor een overzicht van de rijksbrede aanpak van discriminatie verwijs ik u naar de Nationale Programma’s tegen Discriminatie en Racisme, waarin deze aanpak samenkomt. Deze programma’s worden opgesteld en gepubliceerd in samenwerking met de NCDR. We werken nu aan een derde programma, waaraan ook een meerjarenagenda wordt toegevoegd. Bovendien wordt er in het nationaal programma ook aandacht besteed aan de voortgang en het monitoren van het beleid. Gezien het grote aantal thema’s waarop de kabinetsaanpak van discriminatie betrekking heeft, wordt uw Kamer, in aanvulling op de nationale programma’s, ook op deelonderwerpen geïnformeerd over maatregelen die worden genomen en de effecten van beleid.
Wat de taakverdeling op dit dossier betreft, kan ik u het volgende melden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is coördinerend bewindspersoon voor de aanpak van discriminatie. Vanwege mijn coördinerende rol valt zowel de NCDR als de Staatscommissie tegen discriminatie en racisme onder mijn ministeriële verantwoordelijkheid. Daarnaast ben ik verantwoordelijk voor artikel 1 van de Grondwet, de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen, de landelijke rapportage van meldcijfers en de aanpak van discriminatie in Caribisch Nederland. Daarnaast heeft BZK taken m.b.t. de aanpak van discriminatie vanuit de directies Ambtenaar en Organisatie, Digitale Overheid en het programmateam slavernijverleden.
Naast BZK werken Ministers en Staatssecretarissen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) aan de aanpak van discriminatie. De Staatssecretaris Participatie en Integratie is verantwoordelijk voor het voorkomen en aanpakken van racisme en discriminatie op basis van herkomst, huidskleur of religie (o.a. moslimdiscriminatie, antizwart-racisme, Roma en Sinti, anti Aziatisch racisme). Daarnaast is de Minister van SZW verantwoordelijk voor arbeidsmarktdiscriminatie en het tegengaan van discriminatie op de werkvloer. De Minister van JenV is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en de taakuitvoering van de politie en het OM. Ook valt de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister van JenV. De Minister en Staatssecretaris van OCW zijn verantwoordelijk voor de aanpak van discriminatie en racisme in het onderwijs en overige OCW-beleidsterreinen, zoals opgenomen in de OCW-brede agenda tegen discriminatie en racisme. Daarnaast is de Staatssecretaris verantwoordelijk voor het emancipatiebeleid dat zich met name richt op gelijke kansen en rechten voor vrouwen en LHBTIQ+ personen. De Minister van VRO is verantwoordelijk voor de aanpak van woondiscriminatie, toegankelijk bouwen en het woonwagenbeleid. Ten slotte zijn discriminatie in de zorg en sport en de rechten van mensen met een beperking belegd bij de Minister van VWS.
Wat vindt u van de voorstellen van de Nationaal Coördinator om trainingen in organisaties voor de bewustwording van racisme en discriminatie te verplichten, inclusiviteit als competentie in functioneringsgesprekken voor te schrijven en verbreding van het curriculum op scholen te faciliteren?
Op 27 maart 2024 is het wetsvoorstel Toezicht Gelijke Kansen bij Werving en Selectie verworpen in de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel zou werkgevers en intermediairs verplichten om beleid te hebben voor het tegengaan van discriminatie in o.a. de werving en selectie. Hierbij was bewust gekozen om geen specifieke instrumenten te verplichten, maar om de werkgever de vrijheid te bieden om op basis van de stand van de wetenschap, praktijktesten en goede ervaringen, een invulling te geven aan het beleid. Deze lijn wordt nog steeds gevolgd. Het is belangrijk dat werkgevers goed geëquipeerd worden om gelijke kansen te bieden bij het wervings- en selectiebeleid. In de werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA) werkt de Staatssecretaris Participatie en Integratie daarom samen met werkgevers aan de (door)ontwikkeling van effectieve interventies in de in- en doorstroom en de talentontwikkeling van werknemers, de actieve ondersteuning van bedrijven en het uitdragen van de opgedane inzichten op het gebied van objectieve werving en selectie. Daarnaast is de Staatssecretaris onder andere met de AWVN, SER Diversiteit in Bedrijf en VNO-NCW/MKB Nederland in gesprek over de opschaling van interventies met betrekking tot objectieve werving en selectie in de instroom bij met name het midden- en kleinbedrijf. Dit krijgt een plek in de Ontwikkelagenda Gelijke kansen, die naar verwachting begin volgend jaar gelanceerd wordt.
Welke andere maatregelen neemt u zich voor om het voorkomen en bestrijden van discriminatie te versterken?
De maatregelen op de aanpak discriminatie en racisme zullen worden opgenomen in het derde Nationale Programma tegen Discriminatie en Racisme, dat momenteel in samenwerking met de NCDR wordt opgesteld. Ik verwacht het programma komend voorjaar met uw Kamer te kunnen delen. Nadere maatregelen tegen discriminatie van moslims moeten blijken uit het Nationale onderzoek Moslimdiscriminatie. De uitkomsten van het onderzoek worden in het eerste kwartaal van 2025 aan uw Kamer toegestuurd.
De jaarcijfers Mensenhandel 2023 |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Kent met de onlangs gepubliceerde jaarcijfers over mensenhandel in 2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhanden en Seksueel Geweld tegen Kinderen?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat de toename van het aantal slachtoffers in de thuisprostitutie zorgelijk is, omdat deze sector minder zichtbaar is voor de handhavende instanties? Zo ja, deel u dan ook de mening dat dit om aanpassing van opsporingsmiddelen en mogelijkheden voor digitale opsporing vraagt en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De toename van het aantal meldingen van slachtoffers van seksuele uitbuiting in de thuisprostitutie is zorgelijk. Tegelijkertijd kan de toename (deels) het effect zijn van de inzet om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen. Het is voor slachtoffers in de sekswerkbranche niet makkelijk om een melding te doen. Zij zijn vaak bang voor repercussies waardoor er geen melding of aangifte wordt gedaan en zorgelijke situaties blijven voortbestaan. Het landelijk beleid is er dan ook op gericht om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen.
Los daarvan moet seksuele uitbuiting, juist ook in de thuisprostitutie, kunnen worden aangepakt. Binnen dat kader zijn signalen die voortkomen vanuit het toezicht op de sekswerkbranche van groot belang voor het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar mensenhandel. In beginsel is het de taak van de gemeente om toezicht te houden op de sekswerkbranche. Om het zicht op slachtoffers van mensenhandel binnen deze sector te verbeteren, wordt er gezamenlijk tussen de VNG, de politie, maatschappelijk werk organisaties, ervaringsdeskundigen en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) aan een handelingskader gewerkt ten aanzien van het uitvoeren van de controles op de sekswerkbranche. De acties onder actielijn 5 uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel voor het verbeteren van de gegevensverwerking en informatiedeling dragen ook bij aan een verbeterd zicht op slachtoffers van mensenhandel, doordat signalen van misstanden eenvoudiger tussen de bij de aanpak van mensenhandel betrokken partijen kunnen worden gedeeld.
Daarnaast is het uiteraard van belang dat de opsporingsdiensten zich door blijven ontwikkelen als het gaat om (online) opsporing om mensenhandel op een passende wijze aan te kunnen (blijven) pakken. Door de politie wordt onder andere met de kwalitatieve afspraken in de Veiligheidsagenda op deze doorontwikkeling ingezet. Zo werkt de politie aan de versterking van samenwerking met partners bij het signaleren van uitbuiting die online plaatsvindt en heeft de politie een online opsporingsstrategie opgezet die gericht is op mensenhandel. Uw Kamer is in de Kamerbrief over toezeggingen op het dossier mensenhandel nader geïnformeerd over de online opsporingsstrategie.2
Wanneer wordt het wetsvoorstel regulering sekswerk in consultatie naar de Kamer gestuurd?
Ter uitvoering van het vorige coalitieakkoord is een nota van wijziging bij het wetsvoorstel regulering sekswerk opgesteld. De nota van wijziging is in consultatie gegaan, maar door de val van het vorige kabinet niet verder gebracht. De Kamer wordt begin 2025 geïnformeerd over de visie op sekswerk. Daarin wordt ingegaan op de invoering van de minimumleeftijd voor prostitutie van 21 jaar zoals afgesproken in het regeerprogramma en de relatie die deze invoering heeft met het wetsvoorstel voor de wet regulering sekswerk. De wijze waarop de minimumleeftijd van 21 jaar voor prostitutie in wetgeving wordt geregeld is namelijk ook afhankelijk van de bredere visie op sekswerk en de regels opgenomen in het nu in de Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering sekswerk.
Hoe komt het dat het aantal verdachten dat in 2023 in beeld kwam bij de politie gedaald is terwijl het aantal meldingen van mensenhandel bij diverse instanties licht is gestegen? Hoe verhoudt zich dat tot een van de doelen van uw programma Samen tegen mensenhandel om «daders te frustreren en zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk aan te pakken»?2
Het melden van slachtoffers van mensenhandel bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) is niet voorbehouden aan de politie. Iedereen die zicht heeft op een mogelijk slachtoffer kan hierover melding doen bij CoMensha. Hoewel het voor het opstarten van een onderzoek zeer wenselijk is dat deze signalen ook worden doorgezet aan de politie, komt het voor dat slachtoffers (nog) niet willen dat hun gegevens worden gedeeld met de politie en/of dat zij (nog) geen verklaring willen afleggen, waardoor dit slachtoffer en mogelijk ook de verdachte niet bij politie in beeld komen. Daarnaast biedt niet iedere verklaring of aangifte van een slachtoffer voldoende aanknopingspunten om tot een succesvolle aanhouding en vervolging van een dader te komen. Deze aspecten gezamenlijk zorgen ervoor dat een stijging van het aantal meldingen niet automatisch een stijging van het aantal verdachten dat in beeld is bij de politie betekent. Daarbij komt dat de politie niet de enige opsporingsinstantie is die betrokken is bij de aanpak van mensenhandel en aldus niet als enige partij zicht heeft op verdachten.
Het versterkt Actieplan programma Samen tegen mensenhandel is op 17 juni jl. naar uw Kamer gestuurd.4 Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het Actieplan. De jaarcijfers mensenhandel gaan over 2023, maar blijven relevant voor de uitvoering van de acties over daders. De acties uit het Actieplan dienen ook ter verbetering van de aanpak van daders. Zo zijn er acties die zich richten op het voorkomen van herhaald daderschap. Daarnaast wordt ingezet op het vergroten van de aangiftebereidheid en meldingsbereidheid van slachtoffers en op het verbeteren van de (boven) regionale samenwerking om zo ook meer zicht op daders van mensenhandel te krijgen en hen aan te kunnen pakken.
Hoe komt het dat het percentage zaken dat door het Openbaar Ministerie geseponeerd al jaren stijgt en dat daardoor het jaarlijkse aantal zaken waarin de rechter uitspraak doet daalt?
De officier van justitie kan onder meer op gronden aan het algemeen belang ontleend beslissen om niet of niet verder te vervolgen. De zaak wordt dan geseponeerd. Indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden of een veroordeling niet haalbaar is wegens onvoldoende bewijs, dan wordt geseponeerd met een «technisch sepot». In het geval van mensenhandel is onvoldoende bewijs de meest voorkomende reden voor een sepot.
Specifieke redenen voor de lichte stijging van het aantal sepots in de afgelopen jaren zijn niet bekend. In algemene zin zijn er verschillende factoren die bij strafrechtelijke onderzoeken naar mensenhandel kunnen bijdragen aan een sepot.
Zo schrijft de Aanwijzing Mensenhandel voor dat opsporingsdiensten worden geacht in alle gevallen signalen van mensenhandel op te pakken. Als er voldoende relevante aanknopingspunten voor opsporing zijn, dienen deze in overleg met de officier van justitie te worden onderzocht. Bij mensenhandel wordt de benodigde bewijsdrempel relatief vaak niet gehaald. Dit hangt samen met de aard van het delict. De uitbuiting is vaak het gevolg van geweld, dwang of een afhankelijkheidsrelatie, en hierdoor is de aangiftebereidheid laag. Als er geen of onvoldoende ondersteunend bewijs voor handen is, kan niet worden overgegaan tot vervolging. In gevallen waarbij wordt besloten niet te vervolgen voor mensenhandel, zal in sommige gevallen worden gedagvaard voor andere strafbare feiten die bij mensenhandel kunnen spelen, zoals mensensmokkel of voor het verschaffen van wederrechtelijk verblijf als de slachtoffers van buiten de EU zijn.
Is het waar dat in een aanzienlijk deel van bovengenoemde zaken ondanks indicaties van arbeidsuitbuiting, waaronder de kwetsbare situatie waarin slachtoffers verkeren en het misbruik daarvan, er toch geen vervolging voor mensenhandel plaatsvond? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit door de Nationaal Rapporteur gestelde?
De Nationaal Rapporteur stelt dat de opsporing en strafrechtelijke vervolging van arbeidsuitbuiting in Nederland al beperkt was en in 2023 nog verder in omvang is afgenomen. Zij stelt dat het aantal gestarte opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting afnam van 15 in 2022 naar 8 in 2023. In dezelfde periode zou het aantal zaken van arbeidsuitbuiting dat is ingeschreven bij het Openbaar Ministerie afgenomen zijn van 31 tot 18, en het aantal door de rechter afgedane zaken van arbeidsuitbuiting nam af van 8 in 2022 tot 2 in 2023.
Niet alle zaken met een indicatie van arbeidsuitbuiting leiden tot vervolging. De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen van mogelijke arbeidsuitbuiting en pakt deze zo nodig op, zoals bepaald in de Aanwijzing mensenhandel. De Opsporingsdienst beziet of er voldoende aanknopingspunten zijn om op te treden, zoals de benadering van een mogelijk slachtoffer of de inzet van opsporingsmiddelen tegen een specifieke verdachte. Dit blijkt bij veel meldingen niet het geval.
Daarnaast leidt niet elk strafrechtelijk onderzoek tot vervolging door het Openbaar Ministerie, omdat vaak onvoldoende bewijs kan worden gevonden. Overigens wordt in deze zaken ook bekeken of vervolging voor andere strafbare feiten mogelijk is, bijvoorbeeld voor mensensmokkel of valsheid in geschrifte. Bovendien kunnen misstanden in de arbeidssfeer bestuursrechtelijk worden aangepakt.
Met het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel kan arbeidsuitbuiting (art. 273f Wetboek van Strafrecht) naar verwachting effectiever worden aangepakt. Dit wetsvoorstel is 25 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
Overigens is na de publicatie van deze jaarcijfers over het aantal gestarte opsporingsonderzoeken onder meer gebleken dat de Arbeidsinspectie sommige onderzoeken naar arbeidsuitbuiting abusievelijk op een andere wijze had geregistreerd. De Arbeidsinspectie komt tot de conclusie dat zij in 2022 28 en in 2023 21 opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting is gestart.
Geven de cijfers naar uw mening aanleiding om het toezicht op arbeidsuitbuiting in sectoren die daarvoor gevoelig zijn te verscherpen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de opsporing van arbeidsuitbuiting. Zoals hiervoor is aangegeven wordt elke melding over mogelijke arbeidsuitbuiting door de Opsporingsdienst opgepakt, ongeacht de sector waar de melding betrekking op heeft.
Deel u de mening van de Nationaal Rapporteur dat «de cijfers laten zien dat blijvende aandacht voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel noodzakelijk is»? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de Nationaal Rapporteur dat er blijvende aandacht nodig is voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Daarom is de aanpak van mensenhandel een van de centrale thema’s in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en zijn er in het kader hiervan kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt. Via de Jaarverantwoording Politie, die jaarlijks middels het Jaarverslag JenV met uw Kamer wordt gedeeld, wordt uw Kamer op de hoogte gehouden over de uitvoering van de veiligheidsagenda.5 Ook wordt er op dit moment gewerkt aan het moderniseren en uitbreiden van het artikel waarin mensenhandel strafbaar wordt gesteld (art. 273f Sr). Het aangepaste artikel moet de aanpak van mensenhandel, en dan met name misstanden in de arbeidssfeer door hoofdzakelijk de Nederlandse Arbeidsinspectie, verbeteren. Zoals gezegd bij het antwoord onder vraag 4, zijn er daarnaast ook in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel acties die moeten bijdragen aan de aanpak van daders.
Wanneer wordt het wetsvoorstel dat voorziet in de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel is reeds op 29 april bij uw Kamer ingediend en uw Kamer heeft daarover op 13 juni verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van dit verslag is 23 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.6
Gaat u naar aanleiding van de door de Nationaal Rapporteur gemelde cijfers en de observaties die zij daaraan verbindt het Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel aanpassen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gepubliceerd passen in een trend van de afgelopen jaren waarin het zicht op slachtoffers slecht is. Dit is onderkend in de probleemanalyse van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel. De komende jaren worden verschillende acties binnen het Actieplan uitgevoerd die het zicht op het aantal slachtoffers vergroten, zodat slachtoffers eerder en beter kunnen worden geholpen.
Wereldstotterdag |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Eddy van Hijum (minister ) (CDA), Nobel |
|
![]() |
Bent u bekend met Wereldstotterdag? Wordt deze dag erkend door dit kabinet?
Wij zijn inderdaad bekend met de Wereldstotterdag. Wij vinden het terecht dat er aandacht is voor personen die vanwege een communicatieve beperking belemmeringen ondervinden. Een voorbeeld is dat zij moeilijkheden kunnen ondervinden bij het vinden van een baan komen die past bij hun capaciteiten. Als kabinet staan we voor gelijke kansen voor alle (potentiële) werkenden en voor selectie op voor de functie relevante functie-eisen.
Bent u ervan op de hoogte dat er op dit moment ongeveer 175.000 mensen in Nederland stotteren? Waarvan zeker 20.000 hevig?
Ja, hiervan zijn wij op de hoogte.
Bent u bekend met het boek genaamd «Gelieve niet te stotteren op onze inclusieve werkvloer?» Zo ja, wat vindt u van de problematiek die in dit boek geschetst wordt?
Wij hebben de hoofdlijnen van de inhoud tot ons genomen. Het boek geeft inzicht in de moeilijkheden die mensen die stotteren trotseren op de arbeidsmarkt en in hoe ze worden beoordeeld. Ook blijkt uit het boek dat het een misverstand is dat iedereen van stotteren af kan komen. De persoonlijke verhalen geven aan wat het met mensen die stotteren doet als zij in hun mogelijkheden beperkt worden, omdat zij stotteren. Dit past niet bij een samenleving waarin iedereen mee moet kunnen doen.
Kent u de internationale verklaring voor het recht om te stotteren (The Declaration of the Right to Stutter, een afgeleide van het VN Verdrag Handicap)?
Ja.
Is het kabinet het ermee eens dat het voor hevige stotteraars veel lastiger is om een goede indruk achter te laten bij een eerste sollicitatiegesprek? En dat zij het risico lopen om tegen hun zin, in spraakarme functies geïsoleerd te worden? En is het kabinet bereid om mensen die hevig stotteren toe te laten tot het doelgroepenregister?
Het kabinet onderschrijft dat het voor hevige stotteraars veel lastiger is om een goede indruk achter te laten bij een eerste sollicitatiegesprek. Het is onwenselijk dat zij daarom het risico lopen om, tegen hun zin, in spraakarme functies geïsoleerd te worden. Dat blijkt ook uit de publicatie van onderzoeksjournalist Steven de Jong. Het kabinet probeert op tal van manieren mensen te ondersteunen die belemmeringen ervaren bij het vinden of behouden van werk. De banenafspraak is één van die manieren. De huidige banenafspraak is ingericht op mensen met een beperking die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Daar zijn de instrumenten van de banenafspraak ook op gericht. Mensen die hevig stotteren kunnen in bepaalde gevallen opgenomen worden in het doelgroepregister van de banenafspraak, als zij niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Echter, mensen die hevig stotteren lopen niet altijd noodzakelijkerwijs tegen dezelfde belemmeringen aan, en hebben ook niet altijd behoefte aan de instrumenten van de banenafspraak.
Daarom werkt het kabinet momenteel ook samen met sociale partners, vertegenwoordigers van de doelgroep en uitvoerders aan een toekomstvisie op de banenafspraak. De gedeelde ambitie daarin is dat er meer gewerkt wordt vanuit de ondersteuningsbehoefte van mensen.
In dit traject is ook aandacht voor de behoeften van mensen die hevig stotteren, en de ondersteuning waarmee zij het beste geholpen zouden zijn.
Onderzoeksjournalist Steven de Jong heeft beschreven hoe van het UWV Werkbedrijf een keukenmonteur niet mag stotteren, er zijn tal van voorbeelden te geven, maar hoe gaat het kabinet deze vorm van uitsluiting op de arbeidsmarkt tegen?
Vanuit de brede inzet op het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie, worden werkgevers gestimuleerd om meer aandacht te hebben voor objectief werven en selecteren, door o.a. kritisch te kijken naar de gevraagde functie-eisen en of deze daadwerkelijk voor de functie relevant zijn. Op deze manier wordt gewerkt aan meer gelijke kansen op de arbeidsmarkt. Zo hebben wij met werkgeversorganisaties afgesproken om te komen tot een ontwikkelagenda gelijke kansen. Dit is o.a. bedoeld om ondersteuning te bieden aan werkgevers die aan de slag willen met kansengelijkheid.
Daarnaast zet UWV in op het adviseren van werkgevers op het gebied van inclusief werkgeverschap, Werkgevers worden ondersteund om oog te hebben voor diversiteit op de arbeidsmarkt bijvoorbeeld door gesprekken met arbeidsdeskundigen en de inzet van voorzieningen en jobcoaches bij mensen met een arbeidsbeperking.
Zijn er plannen voor bijvoorbeeld publieke campagnes om werkgevers meer bewust te maken dat een praatfunctie ook stotterend uitgeoefend kan worden (zoals het Britse Stamma in het Verenigd Koninkrijk organiseerde)?
Op dit moment zijn er geen voorgenomen publiekscampagnes.
Welke initiatieven zijn er al die de rechten en mogelijkheden van mensen die stotteren waarborgen / verbeteren?
UWV en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben in de afgelopen jaren geïnvesteerd in (door)ontwikkeling en inzet van technologieën die – onder meer – op het werk gebruikt kunnen worden om ervaren belemmeringen weg te nemen. Dit is samen met de Coalitie voor Technologie (CTI) gedaan. O.a. werkgevers, technologieontwikkelaars, wetenschap en werknemers participeren in deze CTI. Door de CTI zijn pilots mogelijk gemaakt waarin verschillende inclusieve technologieën zijn getest in de praktijk. Een van de technologieën die in een pilot is doorontwikkeld en getest in de praktijk in 2023 is Whispp. Whispp is een AI spraaktechnologie (software) die fluisterspraak en pathologische spraak omzet in een natuurlijke stem. De technologie helpt individuele medewerkers die stotteren (of een stemaandoening hebben) bij het voeren van gesprekken. UWV en gemeenten kunnen werkvoorzieningen verstrekken aan mensen met een structurele functionele beperking. Zo kan UWV bijvoorbeeld, nu Whispp als product staat, het hulpmiddel sinds juli van dit jaar als voorziening verstrekken.
Geeft de overheid, vanuit haar rol als werkgever, het goede voorbeeld op het gebied van inclusie van mensen die stotteren? Wat doet de overheid bijvoorbeeld om mensen die stotteren te ondersteunen?
Binnen het Rijk werken we via verschillende maatregelen aan het bevorderen van gelijke kansen en het voorkomen van arbeidsmarktdiscriminatie. Hiervoor zijn onder andere maatregelen voor breed werven en objectief selecteren afgesproken en worden rijksbreed trainingen gegeven ter bewustwording van vooroordelen en ter verbetering van het werving- en selectieproces.
Ook wordt binnen het Rijk gewerkt aan de implementatie van de afspraken uit het VN-verdrag Handicap. Hiervoor wordt een generieke aanpak ontwikkeld voor alle medewerkers met een beperking, aangevuld met een werkbaar proces van redelijke aanpassingen voor medewerkers met een specifieke ondersteuningsbehoefte. Er zijn geen specifieke maatregelen voor mensen die stotteren. Het doel is dat alle medewerkers, ongeacht hun beperkingen, volwaarding en gelijkwaardig kunnen meedoen aan het arbeidsproces.
Het bericht 'Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: ’Extremistische haatprediker’' |
|
Ingrid Michon (VVD), Claire Martens-America (VVD), Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV), Eppo Bruins (minister ) (NSC), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bereid om Mohammed Khatib een visum te weigeren of te signaleren in het Schengeninformatiesysteem (SIS II) of ongewenst te verklaren, omdat hij een evident gevaar vormt voor de openbare orde en de nationale veiligheid? Welke andere mogelijkheden ziet u om hem te weren en kunt u het antwoord op deze vraag -desnoods separaat van de overige antwoorden- geven voor de geplande bijeenkomst op 28 oktober 2024?
De vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht en een belangrijk goed in onze democratische rechtsstaat. Het kabinet staat voor een samenleving waarin er ruimte is voor verschillende levensovertuigingen, meningen, culturen en wereldbeelden wanneer deze plaatsvinden binnen de grenzen van de rechtsstaat. Hierin is het juist van belang dat het kan schuren, maar wel binnen de democratische waarden die we met elkaar hebben afgesproken. Waar de grenzen van de wet worden overtreden, kan strafrechtelijk worden opgetreden. De beoordeling, of daar sprake van is en of strafrechtelijk wordt opgetreden, is aan het Openbaar Ministerie.
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Universiteiten zijn geen plek voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Er is ruimte om schurende gesprekken te voeren, maar deze dienen zich te bewegen binnen de grenzen van de wet, de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Zolang er geen wettelijke beperkingen gelden voor een organisatie of beoogd spreker, is de instelling zelf verantwoordelijk voor bijeenkomsten die gehouden worden op het terrein van de instelling en voor afstemming met de lokale driehoek. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om toe te zien op de naleving. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren.
Bent u bekend met het bericht «Omstreden Samidoun-kopstuk Mohammed Khatib komt naar Radboud Universiteit Nijmegen: «Extremistische haatprediker»»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de uitspraken van Mohammed Khatib een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en nationale veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het totaal onacceptabel is als haatpredikers als Mohammed Khatib de mogelijkheid krijgen om naar Nederland te komen om te kunnen spreken op één van onze universiteiten en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe voorkomt u dat universiteiten en andere onderwijsinstellingen een podium bieden aan boodschappen van Jodenhaat en/of het verheerlijken van terrorisme, zoals Mohammed Khatib deze verkondigt?
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Welke afspraken heeft u met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen? Als u deze niet heeft gemaakt, bent u bereid deze alsnog te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hogescholen en universiteiten zijn verantwoordelijk voor het bieden van een veilige leer- en werkomgeving. Uitgaande hiervan zijn er geen specifieke afspraken met hogescholen en universiteiten gemaakt over het tegengaan van antisemitische en extremistische boodschappen.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Aanvullend op deze integrale aanpak zijn in april jongstleden extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Verder wordt momenteel kabinetsbreed gewerkt aan een nationale strategie antisemitismebestrijding. Deze wordt dit najaar naar de Kamer gestuurd. Bezien zal worden hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen
Bent u ook verbouwereerd dat deze haatprediker nota bene uitgenodigd is door docenten en werknemers van de universiteit zelf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u contact opgenomen met de Radboud Universiteit gezien deze situatie? Zo ja, wat heeft u daar besproken? Zo nee, bent u van plan dit nog te gaan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u ervan op de hoogte dat de Radboud Universiteit in een verklaring aangeeft dat inclusiviteit en veiligheid voorop moeten staan wanneer Mohammed Khatib komt spreken? Hoe kijkt u naar deze verklaring?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de verklaring van de Radboud Universiteit te staan voor inclusiviteit en veiligheid niet overeenkomt met de uitspraken die Samidoun doet op hun pagina’s? Kunt u zich voorstellen dat dit geen veilige omgeving is voor alle studenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeveel Europese lidstaten, zoals in Duitsland, is inmiddels Samidoun verboden verklaard?
Binnen de Europese Unie heeft tot op heden alleen Duitsland Samidoun verboden.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Bent u bereid om -met gelijkgestemde landen zoals Duitsland- u ervoor in te zetten dat Samidoun alsnog op de Europese lijst van terroristische organisaties wordt geplaatst?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bekend met de recente uitspraken van een Hezbollah-official op Russische tv, die aangeeft dat bepaalde studentenprotesten in het Westen voortkomen uit gerichte investeringen vanuit organisaties als Hezbollah in westerse studenten, zodat het Hezbollah gedachtegoed in het hart geraakt van de westerse samenlevingen? Is dit een beeld dat u herkent en zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
De Minister van Justitie en Veiligheid is bekend met deze uitspraak. Dergelijke uitspraken van een vertegenwoordiger van Hezbollah vindt hij onacceptabel. In brede zin vindt het kabinet het onacceptabel dat statelijke actoren of buitenlandse groeperingen zich op een onwenselijke wijze inmengen in westerse samenlevingen.
Bent u het ermee eens dat extra waakzaamheid nodig is ten aanzien van dergelijke buitenlandse beïnvloeding? Zo ja, op welke wijze voert u een strategie tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding van studenten en dan met name tegen antisemitische en antiwesterse narratieven die onderdeel uitmaken van die beïnvloeding?
Het kabinet vindt elke vorm van ongewenste buitenlandse inmenging volstrekt onacceptabel. Iedereen in Nederland moet vrij en ongehinderd diens leven kunnen leiden, zonder ongewenste bemoeienis door autoriteiten van andere landen. Het kabinet voert daarom een geïntensiveerde aanpak om dit fenomeen tegen te gaan, binnen de bredere aanpak van statelijke dreigingen. Over de voortgang van deze aanpak is uw Kamer onlangs geïnformeerd. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoekt momenteel hoe ongewenste buitenlandse inmenging gericht op kennisinstellingen en buitenlandse studenten kan worden opgepakt binnen deze bredere aanpak. Over de uitkomsten hiervan gaat de Minister van Onderwijs, cultuur en Wetenschap in gesprek met de kennisinstellingen.
Wanneer kan de Kamer de uitvoering van de motie-Becker tegemoetzien, waarin wordt verzocht alle juridische mogelijkheden op een rij te zetten en verder te verkennen om in te kunnen grijpen bij onwenselijke organisaties als Samidoun, Hizb-ut Tharir en PFLP?2
Met de motie Becker3 wordt de regering verzocht in kaart te brengen welke juridische mogelijkheden bestaan en verder kunnen worden ontwikkeld om in te grijpen bij organisaties die onvrij en antisemitisch gedachtegoed verspreiden. De mogelijkheden zoals door het lid Becker verzocht, namelijk de rechtssystemen in andere landen, de grondslagen van de NCTV, artikel 2:20 Burgerlijk Wetboek en een juridische definitie van problematisch gedrag, zijn reeds in de appreciatie4 uiteengezet, dan wel toegelicht. Aanvullend zal, zoals hierboven aangegeven, de Minister van Justitie en Veiligheid in gesprek gaan met Duitsland over hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe Nederland en Duitsland eventueel in internationaal verband samen kunnen optrekken. Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)1, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, hiertoe hebben wij ons ingezet.
Bent u bekend met het bericht dat Mohammed Khatib van Samidoun op 28 oktober 2024 komt spreken op de Radboud Universiteit?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze gedragswijze van de Radboud Universiteit in het licht van de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eerdmans over het plaatsen van Samidoun op de nationale terreurlijst (Kamerstuk 29 279, nr. 882) en de oproep van het kabinet aan het Openbaar Ministerie om hier snel mee aan de slag te gaan?2
Op dit moment is de spreker de toegang tot Nederland ontzegd. De Radboud Universiteit heeft na het besluit van de Minister van Asiel en Migratie besloten de lezing te annuleren. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is niet voornemens om op dit moment het gesprek aan te gaan met de Radboud Universiteit over deze specifieke lezing.
Op universiteiten is er ruimte om scherpe gesprekken te voeren, maar alleen binnen de grenzen van de wet. Iedere student en medewerker heeft het recht om bijeenkomsten met een academisch karakter te organiseren. In algemene zin geldt dat het aan de instelling is om voorafgaand aan bijeenkomsten duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet worden voldaan. Inclusiviteit en veiligheid voor iedere deelnemer aan de bijeenkomst zijn daarbij belangrijke voorwaarden, ongeacht de aard van de bijeenkomst. De academische vrijheid is een belangrijke waarde van onze rechtsstaat die we moeten verdedigen.
Deelt u de mening dat het ontoelaatbaar is dat docenten van Nederlandse universiteiten actief uitnodigingen verspreiden en stellen «verheugd» te zijn dat een lid van het in Duitsland verboden Samidoun openlijk (joden)haat komt verspreiden op een Nederlandse universiteit?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om Mohammed Khatib de toegang tot Nederland te ontzeggen op grond van de mogelijkheden die de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding biedt teneinde de nationale veiligheid te waarborgen? Kunt u hierbij de aangenomen motie-Diederik van Dijk/Eermans (Kamerstuk 29 279, nr. 882) meewegen die verzoekt om Khatib op de nationale terreurlijst en in het CTER-register (Contraterrorisme, Extremisme en Radicalisering) te plaatsen en het besluit van Canada en de Verenigde Staten om Samidoun op de terreurlijst te plaatsen?
De organisatie Samidoun, waar betrokkene toe behoort, spreekt steun uit voor verschillende terroristische organisaties en noemt het plegen van terroristische aanslagen «verzet». Betrokkene heeft zich hier op verschillende momenten ook over uitgelaten. Dit vinden wij absoluut verwerpelijk. Betrokkene, en de organisatie Samidoun waar hij lid van is, legitimeert, vergoelijkt en verheerlijkt geweld tegen de staat Israël, waaronder geweld door organisaties die op de terrorismelijst van de Europese Unie staan. Hij spreekt ook actief zijn steun uit voor terroristische organisaties. Deze uitspraken kunnen een radicaliserend effect hebben. Deze conclusies hebben ertoe geleid dat de Minister van Asiel en Migratie, in samenspraak met de Minister van Justitie en Veiligheid, betrokkene heeft gesignaleerd in E&S (Executie en Signalering). Dit is een informatiesysteem van de Nederlandse politie en de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat betrokkene zal worden geweerd indien hij in Nederland wordt aangetroffen.
Op grond van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Twbmt) is het niet mogelijk om een persoon te weren uit Nederland door hem de toegang tot Nederlands grondgebied te ontzeggen. De Twbmt biedt wel de mogelijkheid om aan een persoon, die op grond van zijn gedragingen in verband kan worden gebracht met terroristische activiteiten of de ondersteuning daarvan, een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in het belang van de nationale veiligheid. Een mogelijke maatregel is een gebiedsverbod voor een bepaald gedeelte of bepaalde delen van Nederland, mits kan worden onderbouwd dat de aanwezigheid van de persoon in dit specifieke gebied een dreiging tegen de nationale veiligheid vormt en de gedragingen van de persoon voldoen aan bovenstaande norm. Een gebiedsverbod voor heel Nederland is met het oog op de vereiste proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel niet mogelijk.
De precieze overwegingen die ten grondslag liggen aan het Belgische besluit om de heer Khatib te bestempelen als «extremistische haatprediker» zijn niet bekend. Het hangt van de wetgeving van het betreffende land af of een dergelijke kwalificatie (juridische) gevolgen heeft of niet. In Nederland wordt gekeken naar alle uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid.
Bent u bereid de overwegingen en het besluit van de Belgische Staatssecretaris over te nemen teneinde Khatib te bestempelen als «een extremistische haatprediker»?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in overleg met de Radboud Universiteit de bijeenkomst van Samidoun te beletten en in overleg met het Openbaar Ministerie te verkennen wat er nodig is om Samidoun in Nederland te verbieden? Wilt u hierbij ook ingaan op de aangenomen motie-Diederik van Dijk (Kamerstuk 36 476, nr. 6) over zich er in Europees verband voor inspannen dat organisaties zoals Samidoun op de Europese lijst van terroristische organisaties worden geplaatst?
Het is niet aan het kabinet om over de keuze van de Radboud Universiteit te oordelen. Bijeenkomsten op instellingen moeten plaatsvinden binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de academische standaarden en de huisregels en gedragscodes van de instelling. Dit betekent onder andere dat er geen ruimte is voor discriminatie, intimidatie en antisemitisme. Het is aan de instelling om vooraf duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden bijeenkomsten moeten voldoen en om de naleving hiervan te borgen. Ingrijpen op een bijeenkomst die in het kader van het academisch debat wordt georganiseerd zou een vergaande inbreuk zijn op de academische vrijheid. Het uitoefenen van invloed op het debat aan onderwijsinstellingen, is een brug die we niet over moeten gaan.
Ten aanzien van de organisatie Samidoun geldt dat andere landen banden met terroristische organisaties hebben vastgesteld. De Minister van Justitie en Veiligheid vindt deze signalen zeer zorgelijk. Daarom steunt Nederland het Duitse voorstel om Samidoun op de Europese Hamas- Palestijnse Islamitische Jihadsanctielijst te plaatsen. De Minister van Justitie en Veiligheid gaat, zoals eerder toegezegd, in gesprek met Duitsland om te leren hoe zij omgaan met deze en soortgelijke organisaties en hoe mogelijk in internationaal verband verder kan worden samengewerkt.
Ook gaat de Minister van Justitie en Veiligheid, conform de motie Diederik van Dijk (SGP) en Eerdmans (JA21)3, in gesprek met het Openbaar Ministerie om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om Samidoun te verbieden.
Bent u bereid met uw Duitse collega’s in gesprek te gaan om te bezien wat er mogelijk is om Samidoun een halt toe te roepen vanwege het steun verlenen aan Hamas, het verspreiden van anti-Joodse propaganda, het bepleiten en uitlokken van geweld als middel om politieke belangen af te dwingen, het oproepen tot een wereldwijde studentenintifada en het verheerlijken van de terreur op 7 oktober 2023 jegens de staat Israël?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen vóór 27 oktober 2024 beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gedrag van PVV-bewindslieden zet de verhoudingen op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat onder hoogspanning»?1
Ja.
Snapt u dat uw optreden ongemak veroorzaakt op uw ministerie? Zo nee, waarom niet?
Uit onze gesprekken met de ambtelijke top hebben wij inzicht gekregen in het ongemak waartoe een en ander (uit het verleden) heeft geleid in het departement. Wij hebben daar begrip voor. Met het oog daarop hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe wij met het departement in gesprek kunnen gaan over de ontstane situatie.
Baart het u ook zorgen dat drie maanden na uw aantreden de ambtelijke leiding op uw ministerie zich genoodzaakt voelt om de ambtelijke organisatie gerust te stellen na een «ongemakkelijke week»? Zo nee, waarom niet?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 2, hebben wij met de ambtelijke leiding gesprekken gevoerd over hoe om te gaan met de onstane situatie. Wij hechten aan een goede samenwerking tussen de politieke leiding en de ambtelijke organisatie.
Begrijpt u, net als de ambtelijke leiding van uw ministerie, dat veel van uw ambtelijke collega’s zich onveilig voelden bij de uitspraken van de Staatssecretaris op tv over de door de Hoge Raad strafrechtelijk veroordeelde uitspraken over «minder Marokkanen»? Trekt u zich dit ook bijzonder aan? Zo nee, waarom niet?
Wij vinden, samen met de ambtelijke leiding, de (sociale) veiligheid van ambtenaren zeer belangrijk. Op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is ruimte voor alle ambtenaren die vanuit hun professionaliteit Nederland verder willen brengen, ongeacht de (on)zichtbare verschillen tussen mensen, zoals bijvoorbeeld levensovertuiging, geslacht, religie of afkomst. Het is belangrijk dat ambtenaren zich uit kunnen en durven spreken als zij zich onveilig voelen. Dergelijke signalen nemen wij serieus.
Staat u voor een werkomgeving waarin iedereen zich veilig voelt en op een integere manier kan werken? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de kracht van uw ambtelijke organisatie schuilt in de diversiteit? Zo nee, waarom niet?
Ja, in lijn met de antwoorden 4 en 5 is het belangrijk om te benoemen dat wij blij zijn met alle ambtenaren van IenW en de ondersteuning die zij ons bieden.
Begrijpt u de zorgen op uw ministerie over het feit dat – los van de inhoudelijke koerswijziging – de deur van uw ministerie wagenwijd opengezet wordt voor de machtige lobby van Schiphol en KLM? Zo nee, waarom niet?
Bij besluitvorming vindt altijd een brede belangenafweging plaats. In dat kader worden o.a. gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de luchtvaartsector en met de Maatschappelijke Raad Schiphol (MRS) en de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS).
Kunt u zich voorstellen dat uw handelwijze ook negatieve gevolgen kan hebben voor het vertrouwen van omwonenden van Schiphol in uw ambtenaren die zich jarenlang hebben ingezet voor een zorgvuldige besluitvorming over de toekomst van Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de politiek om de koers te bepalen. Dit kabinet zet zich ervoor in om de rechtspositie van de omwonenden van Schiphol te herstellen. Tegelijkertijd hecht het kabinet belang aan de economische betekenis van de luchtvaart en Schiphol voor de Nederlandse economie. Het beleid is gericht op het vinden van de goede balans tussen deze belangen. Voor het doorlopen van een zorgvuldig proces is het belangrijk om alle partijen, waaronder dus ook de omwonenden, mee te nemen in de besluitvorming. Om die reden is de Minister op 8 september en 23 oktober persoonlijk in gesprek gegaan met de MRS.
Wat heeft u gedaan om de zorgen over uw toegankelijkheid voor de lobby van Schiphol en KLM weg te nemen?
Zoals in antwoord 7 al is aangegeven is het, in het kader van de brede belangenafweging, van belang dat met alle stakeholders wordt gesproken. Vertegenwoordigers van Schiphol en KLM behoren daar ook toe.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich uw uitspraken tijdens uw eerste termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren, waarbij u zei: «Over de interne communicatie in gesprekken op het ministerie doe ik geen uitspraken. Het enige wat ik wel wil opmerken, is dat mij geen signalen bekend zijn dat ik vertrouwen moet terugwinnen»?
Ja.
Klopt het dat er bij het kennismakingsgesprek op 9 juli al zorgen zijn geuit over kwetsende uitspraken die u beiden heeft gedaan?
Tijdens de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli is er een kritische vraag gesteld aan de bewindspersonen. Om samen met het ambtelijk apparaat aan de slag te kunnen gaan voor Nederland is het belangrijk om over en weer een vertrouwensband te hebben en daarom is het juist goed dat er vragen gesteld worden.
Hoe kan het dat u, de Staatssecretaris, ondanks de eerder geuite zorgen bij het kennismakingsgesprek, twee maanden later in een uitzending van WNL Goedemorgen Nederland herhaalde achter de «minder-minder»-uitspraak van Geert Wilders te staan?
De Staatssecretaris heeft hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Kunt u, de Staatssecretaris, zich ook uw uitspraken tijdens uw tweede termijn bij de begrotingsbehandeling I&W herinneren waarbij u zei: «Ik heb begrepen dat er wat onduidelijkheid is over mijn opmerking dat bij mij geen signalen bekend zijn van mensen op het ministerie waarvan ik het vertrouwen moet terugwinnen. Ik heb begrepen dat er mensen zijn die daarover graag met mij willen praten. Dat zeg ik bij dezen toe. Mijn deur staat namelijk altijd open»?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat er kennelijk in de eerste termijn nog geen signalen bekend waren en dit tijdens de tweede termijn gecorrigeerd moest worden?
De uitspraken van de Staatssecretaris in de eerste termijn lijken zodanig te zijn geïnterpreteerd als dat hij zou stellen dat er nooit een kritische vraag aan hem gesteld zou zijn. Dat beeld is niet terecht (zie antwoord 11) en dat heeft de Staatssecretaris in tweede termijn willen corrigeren.
Hoe vaak hebt u sinds uw aantreden signalen ontvangen dat op uw ministerie zorgen zijn over de verhoudingen tussen u en uw ministerie? En wat hebt u met deze signalen gedaan?
Zoals eerder opgemerkt zijn bij de kennismakingsbijeenkomst op 9 juli vragen gesteld. Zoals hierboven al opgemerkt hebben wij met de ambtelijke top afspraken gemaakt over hoe we hierover met de organisatie in gesprek gaan. Wij hebben er vertrouwen in dat de ambtelijke organisatie en wij elkaar steeds beter begrijpen. Wij waren bijvoorbeeld erg tevreden over de ambtelijke ondersteuning tijdens de begrotingsbehandeling IenW. Natuurlijk kan er weleens sprake zijn van een verschil van inzicht, maar er is altijd ruimte om daar het gesprek over aan te gaan.
Bent u van mening dat de verhoudingen tussen u en uw ambtelijke organisatie verbetering behoeft? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 15 beschreven hebben wij er vertrouwen in dat we goed samen kunnen werken met de ambtelijke organisatie. Zoals in antwoord 14 is aangegeven blijven we in gesprek met de ambtelijke organisatie om dit te waarborgen.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen van ambtenaren in de politieke leiding wanneer een bewindspersoon stelt achter uitspraken te blijven staan waarvan de hoogste rechter heeft geoordeeld dat deze strafbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 12 is beschreven is, heeft de Staatssecretaris hier in zijn rol als Staatssecretaris reeds afstand van gedaan.
Wat gaat u concreet doen om de verhoudingen tussen u en uw ambtenaren te verbeteren en het vertrouwen terug te winnen?
In onze eerste maanden in functie zijn er verschillende complexe beleidsdossiers aan bod gekomen en hebben er verschillende debatten plaatsgevonden. De ambtelijke ondersteuning op die dossiers en rondom de debatten is zeer adequaat gebleken. Het is belangrijk dat we met elkaar in gesprek blijven als er zorgen leven. Wij zien de rest van onze ambtsperiode dan ook vol vertrouwen tegemoet.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar voor aanvang van het herfstreces beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht ’Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen van een particuliere «ordedienst» zoals de Protest Alliance Watch (PAW)?
Voor een ordentelijk verloop kan het wenselijk zijn dat de organisatoren van een demonstratie vooraf contact hebben met de gemeente om door te spreken wat de bedoeling is, zodat de gemeente en politie zich daarop kunnen voorbereiden. In dat overleg kunnen ook afspraken worden gemaakt en contactpersonen worden uitgewisseld.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Een dergelijke groep is dan ook niet ongebruikelijk. Het is aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en hoe deze plaats kan vinden.
Is deze ordedienst te bestempelen als een weerkorps? Is gehandeld in strijd met de Wet op de weerkorpsen?
Het oordeel of bepaald handelen valt onder een strafrechtelijk delict en het oordeel of bepaald handelen nader onderzocht dient te worden is voorbehouden aan het Openbaar Ministier en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Welke rechtsvorm heeft PAW? Wie heeft de leiding heeft over PAW?
In het ANBI-register op de website van de Belastingdienst en bij de Kamer van Koophandel zijn geen instellingen vermeld met de naam Protest Alliance Watch (hierna: PAW). PAW betreft een initiatief van Stichting Muslim Rights Watch Nederland.3 MRWN wordt wel vermeld in het ANBI-register op de website van de Belastingdienst, evenals de begindatum van de ANBI-status van deze stichting.
Is bij u bekend in welke landen een vorm van een PAW actief is? Is de werkwijze daar vergelijkbaar?
Nee, dat is mij niet bekend.
Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar PAW en de resultaten van dat onderzoek met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 3.
Is bij u bekend of de PAW op 7 oktober jongstleden op ieder station waar gedemonstreerd werd aanwezig was? Klopt het dat zij in ieder geval op Leiden Centraal waren? Kunt u aangeven waarom de politie hen niet weggestuurd heeft?
Het is mij niet bekend of PAW op 7 oktober ook bij andere demonstraties aanwezig is geweest. De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de demonstratie is gefaciliteerd met toezicht vanuit de politie en dat de politie vanaf het begin van de demonstratie aanwezig was. De politie heeft laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd. Omdat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, was er geen aanleiding om deze personen weg te sturen.
Kunt u bevestigen dat de PAW geen bevoegdheden heeft? Kunt u voorts bevestigen dat de politie op geen enkele manier samenwerkt of heeft samengewerkt met PAW?
Ik kan bevestigen dat PAW geen bevoegdheden heeft en ook dat de politie niet samenwerkt met PAW. De overheid is primair verantwoordelijk voor de handhaving van de openbare orde. Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Waar kan een burger terecht met een klacht over het gedrag van PAW?
De lokale driehoek is verantwoordelijk voor de veiligheid rond demonstraties en acties waarbij de wet wordt overtreden.
Deelt u de mening dat het (oogluikend) toestaan van een dergelijke «ordedienst» bijdraagt aan het verspreiden van onverdraagzaam en anti-integratief gedachtegoed en een directe bedreiging voor onze democratische rechtsstaat is?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de (strafrechtelijke) consequentie voor deelname aan of het lidmaatschap van PAW?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat een organisatie als PAW wordt geweerd uit onze straten?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden, is het niet verboden om dergelijke groepen in te zetten tijdens demonstraties. Zoals ook benadrukt in het antwoord op vraag 8, neemt dat niet weg dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.4
Kunt u bevestigen dat er vanuit de rijksoverheid geen subsidies worden verstrekt aan PAW of aan PAW gelieerde organisaties?
Vanuit mijn departement zijn er geen subsidies verstrekt aan PAW dan wel aan Muslim Rights Watch Nederland. Ik heb alleen zicht op subsidies verstrekt vanuit mijn departement.
Kunt u bevestigen dat PAW of een aan PAW gelieerde organisatie geen ANBI-status heeft?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de analyse van de commissie rechtsstatelijke toets regeerprogramma dat het abrupt en eenzijdig opzeggen van afspraken over onderwijsinvesteringen in strijd is met het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid?2
Het rechtsstatelijke uitgangspunt van een betrouwbare en voorspelbare overheid houdt volgens de analyse van de commissie in dat de overheid zich houdt aan (eigen) regels, burgers de overheid daarop kunnen aanspreken, de overheid haar macht niet misbruikt, haar handelen baseert op rechtmatig en in de wet verankerd en kenbaar beleid, haar macht op een van tevoren duidelijke en achteraf te controleren manier uitvoert en verantwoordt en dat niemand gestraft mag worden voor iets dat nog niet strafbaar was op het moment dat het feit werd begaan.
Ik deel de mening van de commissie niet dat het aanpassen van de afspraken in het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap in strijd is met dit uitgangspunt. Anders dan de vraag suggereert, is het bestuursakkoord niet de grondslag op basis waarvan de bekostiging wordt verstrekt. De begrotingswetgever stelt jaarlijks financiële middelen ter beschikking. Als er voldoende middelen zijn dan krijgen hogeronderwijsinstellingen conform de gemaakte afspraken in het bestuursakkoord jaarlijks bij de rijksbijdragebrief extra bekostiging erbij. Het is aan de begrotingswetgever om jaarlijks de hoogte van de landelijke rijksbijdrage te bepalen.
Ik besef ten zeerste dat de bezuinigingen pijn doen in het veld. Daarom is het des te belangrijker dat de budgettaire opgave verstandig wordt ingevuld, juist omdat ik veel waarde hecht aan een betrouwbare overheid. Zo heb ik er bijvoorbeeld voor gekozen om de sectorplannen overeind te houden, zodat vaste banen voor wetenschappers behouden konden worden. Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen, wat voor veel wetenschappers een teleurstelling is. Wel heb ik een resterend bedrag van gemiddeld € 78 miljoen tot en met 2031 van de stimuleringsbeurzen overeind weten te houden om de instellingen te helpen de werkdruk te verlagen, overeenkomstig de oorspronkelijke doelstelling van de stimuleringsbeurzen. Dit bedrag kan tevens ingezet worden om al toegezegde starters- en stimuleringsbeurzen toe te kennen.
Bent u bereid om alle ambtelijke advisering en de onderliggende nota’s op dit punt voor het commissiedebat DUO en hoger onderwijs d.d. 23 oktober 2024 naar de Kamer te sturen?
Dat ben ik niet, omdat het kabinet geen ambtelijke adviezen en nota’s deelt die zien op het opstellen van het Regeerprogramma, op grond van eenheid kabinetsbeleid.
De studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de studie naar de ervaringen van Joodse en Israëlische studenten en medewerkers tijdens de protesten na 7 oktober?1
Ja.
Deelt u de constatering dat het hoger onderwijs, gelet op het beeld uit deze studie, kennelijk niet in staat is de basale veiligheid van alle studenten te waarborgen? Hoe reageert u op de bevinding dat een substantieel deel van de Joodse studenten zelfs te maken heeft met intimidatie, pesterijen en haatzaaiende uitingen?
Alle studenten moeten zich veilig kunnen voelen op de campus. Helaas is dit niet overal het geval, in het bijzonder niet onder Joodse studenten. De afgelopen maanden heb ik gesprekken gevoerd met Joodse studenten over hun ervaringen. Mede door deze gesprekken weet ik dat er inderdaad studenten zijn die zich onprettig of soms zelf onveilig hebben gevoeld op de universiteit of hogeschool. Hun verhalen en zorgen gaan mij aan het hart. Antisemitisme mag op geen enkele plek voorkomen en de onderwijsinstelling is daarop geen uitzondering. Onderwijsinstellingen zijn bij uitstek de plek waar men met elkaar het gesprek voert en elkaars standpunten uitdaagt, ook op het scherpst van de snede. Daarbij is er geen enkele plaats voor racisme, discriminatie of antisemitisme. Dat er zich toch incidenten voordoen is diep triest.
De studie, gebaseerd op kwalitatief onderzoek, biedt belangrijke en tot zorg stemmende inzichten. Het is – zoals de onderzoekers zelf ook aangeven – tegelijkertijd van belang om hieraan geen algemene conclusies over de basale veiligheid van de gehele studentengemeenschap te ontlenen. Instellingen hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om een prettige en veilige leer- en werkomgeving voor iedereen te creëren. De veiligheid van eenieder binnen de onderwijsgemeenschap mag niet in het geding komen. Het is aan instellingen om hun veiligheidsbeleid hierop in te richten en ik blijf hier onverminderd aandacht voor vragen. Ik weet ook dat bestuurders hier volop mee bezig zijn. Ik ondersteun en stimuleer hen hierbij.
In hoeverre zijn de klachten en incidenten uit dit onderzoek te herkennen in de informatie die de instellingen zelf rapporteren als het gaat om de veiligheid van Joodse studenten? Is binnen de instellingen een toereikende systematiek van signalering en behandeling van misstanden aanwezig die recht doet aan deze problematiek?
Er is geen rapportageverplichting voor instellingen om informatie aan mijn ministerie te leveren over de veiligheid van studenten. Ik kan daarom de klachten en incidenten uit het onderzoek niet relateren aan informatie van de instellingen. Ook zijn er begrenzingen vanuit onder meer vertrouwelijkheid en privacywetgeving aan de informatie die instellingen zelf over specifieke groepen studenten kunnen verzamelen. Het is niet toegestaan en bovendien niet wenselijk dat instellingen in geval van een klacht van een student, diens nationaliteit of geloofsovertuiging zouden registreren. Wel wordt er door de instellingen gewerkt aan monitoring van sociale veiligheid van alle studenten en medewerkers (zie verder mijn antwoord op vraag 6). Ook werk ik momenteel aan de uitvoering van de motie van het lid Martens-America, die ziet op het rapporteren aan de Kamer over situaties waarin onderwijsinstellingen niet vrij, veilig of toegankelijk zijn. Voor de kerst zal ik uw Kamer hierover nader informeren. Daarnaast is aan de Kamer toegezegd om de bestuursafspraak over het besteden van aandacht aan sociale veiligheid in de jaarverslagen aan te scherpen. Ik ben hierover in gesprek met de Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL).
Ten aanzien van systematiek van signalering en behandeling van misstanden kan ik uw Kamer melden dat op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd in opdracht van mijn ministerie naar de inrichting en werking van de meld- en klachtvoorzieningen binnen het hbo en wo. Daarbij zal specifiek gekeken worden naar het handelingsperspectief in de omgang met klachten en meldingen over antisemitisme, bijvoorbeeld bij doorverwijzing naar de strafrechtketen. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme.
In hoeverre zijn de zorgen over de veiligheid van Joodse studenten in de afgelopen periode onderwerp van gesprek geweest tussen studentenraden en instellingen? Heeft u over deze zorgen gesproken met studentenorganisaties?
De studentenraden zetten zich in om alle signalen over sociale onveiligheid te bespreken met bestuurders. Ik stimuleer raden ook om opgevangen signalen over antisemitisme bespreekbaar te maken. Met Joodse studenten ben ik in gesprek om inzicht te krijgen in hun ervaringen binnen instellingen. Ook spreekt mijn ministerie in relatie tot de demonstraties met studentenorganisaties ISO en LSVb over o.a. het gevoel van veiligheid van diverse, ook niet-Joodse studenten. Ik blijf dit soort gesprekken voortzetten.
Deelt u de suggestie van de onderzoekers dat instellingen sterkere, meer ondersteunende maatregelen moeten nemen om antisemitisme op de campus te bestrijden? Welke maatregelen staat daarbij voor u centraal?
De verantwoordelijkheid voor een veilige leer- en werkomgeving ligt primair bij de instellingen. Met de instellingen voer ik het gesprek over hoe zij omgaan met protesten en de impact daarvan op de (ervaren) veiligheid van alle studenten en medewerkers, waaronder de Joodse. Dit rapport zal ik in dat gesprek betrekken.
Via de integrale aanpak sociale veiligheid werk ik samen met de sector aan het vergroten van sociale veiligheid voor studenten en medewerkers van de onderwijsinstellingen. Daarvoor is de komende jaren jaarlijks € 8 miljoen beschikbaar. Hierbij is ook ruimte om de middelen in te zetten voor antisemitismebestrijding. Zo wordt voor het landelijk programma sociale veiligheid een subsidieregeling bekostigd voor het financieel ondersteunen van activiteiten van de regiegroep sociale veiligheid en het veld met als doel de bevordering van een sociaal veilige leer- en werkomgeving voor studenten en werknemers in het hoger onderwijs en de wetenschap. Hier kunnen door de (samenwerkende) universiteiten, hogescholen, studie- en studentenverenigingen alsmede medewerkers- en promovendiorganisaties ook voorstellen ter bestrijding van antisemitisme worden ingediend. Daarnaast kunnen de middelen voor uitvoering van de afspraken ten aanzien van sociale veiligheid in het Bestuursakkoord ook door onderwijsinstellingen worden besteed aan antisemitismebestrijding.
Aanvullend op de integrale aanpak sociale veiligheid zijn in april jongstleden en in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 extra maatregelen aangekondigd in het kader van antisemitismebestrijding binnen het hbo en wo. Zo wordt in het onderzoek naar klacht- en meldvoorzieningen gekeken naar het handelingsperspectief bij meldingen van antisemitisme. De resultaten van dit onderzoek worden in het voorjaar van 2025 verwacht. Ook wordt met vertrouwenspersonen en andere functionarissen rondom sociale veiligheid gesproken over wat zij verder nodig hebben in het herkennen van en omgaan met antisemitisme en wordt er voor vertrouwenspersonen in het hbo en wo een handreiking ontwikkeld over het herkennen van en omgaan met antisemitisme. Ik wil bezien hoe bovengenoemde maatregelen uitpakken voordat aanvullende maatregelen in overweging worden genomen.
Hoe zorgt u ervoor dat de instellingsmonitor sociale veiligheid met spoed geïmplementeerd wordt, zoals afgesproken in het bestuursakkoord uit 2022? Vindt u ook dat incidenten, net als in het middelbaar beroepsonderwijs, op gelijke wijze met gelijke categorieën geregistreerd zouden moeten worden door instellingen?
In het Bestuursakkoord 2022 is afgesproken dat de instellingen zorgen voor een monitor van ervaren sociale veiligheid. De VH en UNL hebben het programma Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) opdracht gegeven om deze monitor vorm te geven, waarna een pilot is uitgevoerd. Hieruit voortvloeiend wordt momenteel gewerkt aan een sectorbeeld van sociale veiligheid in het hbo en wo. In het bestuursakkoord is afgesproken dat VH en UNL de resultaten geaggregeerd op sectorniveau opleveren. Zij gaan ervan uit dat dit eerste sectorbeeld in het voorjaar van 2025 beschikbaar is. In mijn periodieke gesprekken met de VH en UNL heb ik aandacht voor de ontwikkeling van de monitor. Ik zal daarbij tevens met hen in gesprek gaan over de mogelijkheden die zij zien om de ervaren veiligheid van Joodse studenten en medewerkers hierin mee te nemen. Hoewel ik van mening ben dat het belangrijk is dat de monitor er op korte termijn komt, is het ook belangrijk dat zorgvuldig wordt gekeken naar de invulling van de monitor, ook in relatie tot de begrenzingen die er zijn vanuit privacywetgeving.
Het wetsvoorstel voor de zorgplicht sociale veiligheid wordt momenteel voorbereid. Daarbij wordt onder andere gekeken naar de zorgplicht in het funderend onderwijs. De zorgplicht in het funderend onderwijs kent een registratieplicht. Ik verken de mogelijkheden om een vergelijkbare registratieplicht voor veiligheidsincidenten in het vervolgonderwijs in te voeren. Ik neem de antisemitische incidenten zeer serieus en ik zal bij het opstellen van het wetsvoorstel over zorgplicht onderzoeken of het wenselijk, werkbaar en proportioneel is om een registratieplicht voor antisemitische incidenten mee te nemen.
Onderkent u dat het gelet op de aard van de problematiek niet toereikend is om instellingen in algemene zin te laten registreren en rapporteren over discriminatieklachten? Bent u voornemens ook specifiek te kijken naar de registratie van antisemitische incidenten in het kader van het wetsvoorstel over sociale veiligheid?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid een stuurgroep antisemitisme in het hoger onderwijs in te richten met experts ten aanzien van sociale veiligheid en antisemitisme? Hoe voorziet u erin dat instellingen gebruik maken van de expertise van de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding?
Zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme zal onder verantwoordelijkheid van de Minister van JenV de Taskforce Bestrijding Antisemitisme worden opgericht die voorstellen doet voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid van Joden. Met de oprichting wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van het lid Stoffer2.
De Nationaal coördinator antisemitismebestrijding (NCAB) heeft onderwijs als belangrijke pijler in haar werkplan opgenomen. In gesprekken met onderwijsinstellingen, VH en UNL zal ik de rol van de NCAB als adviseur, aanjager en verbinder benoemen en de wijze waarop de NCAB van nut kan zijn voor onderwijsinstellingen.
De uitspraak van de minister van VWS ‘Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Fleur Agema (minister ) (PVV), Judith Uitermark (minister ) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Herinnert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zich haar uitspraak «Als het staatsnoodrecht in gaat, wil ik nog wel eens zien wie zo stoer is om het tegen te houden»?
Ja.
Aan wie is het dreigement gericht? Aan het parlement, de rechterlijke macht of aan een andere institutie?
Natuurlijk is dit niet als dreigement bedoeld. Zoals ik inmiddels ook publiekelijk heb aangegeven, heb ik veel respect voor het parlement.
Is deze uitspraak gedaan namens het gehele kabinet en vraagt het kabinet zich dus af wie zo stoer is om het staatsnoodrecht tegen te houden als het is ingegaan? Zo nee, waarom negeert de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de in artikel 45 van de Grondwet en artikel 4 van het Reglement van orde voor de ministerraad verankerde eenheid van regeringsbeleid?
Ik heb hier met de Minister-President over gesproken. Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden. Ik heb veel respect voor het parlement.
Ben u op de hoogte van het feit dat Nederland een democratisch rechtsstaat is, waarin het parlement bepaalt welke wetten al dan niet in werking treden en wetgeving die juridisch onhoudbaar zijn door een rechter buitenwerking kunnen worden gesteld?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitspraak van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet past binnen een democratische rechtsstaat? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er vertrouwen in dat de Minister van Asiel en Migratie een dragende motivering zal vinden voor de inzet van het staatsnoodrecht en ik heb veel respect voor het parlement.
Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een reeds door de Eerste Kamer aanvaarde motie waarin zij zich uitspreekt tegen de inzet van staatsnoodrecht?
De inzet van het staatsnoodrecht is opgenomen in het Hoofdlijnenakkoord en het Regeerprogramma. De Minister van Asiel en Migratie werkt nog aan een dragende motivering voor de inzet van het staatsnoodrecht als bedoeld in de artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet. Het parlement heeft het laatste woord over de inzet van het staatsnoodrecht.
Neemt u afstand van deze uitspraak? Zo nee, waarom niet?
Mijn uitspraak is niet als dreigement bedoeld. Ik heb veel respect voor het parlement.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden voor vrijdag 18.00 uur?
De vragen zijn afzonderlijk beantwoord; dat is helaas niet gelukt voor afgelopen vrijdag 18 uur.
Het bericht ‘Verbazing over ‘nep-beveiligers’ tijdens pro-Palestina demonstratie’ |
|
Chris Stoffer (SGP), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Chris Jansen (PVV), David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbazing over «nep-beveiligers» tijdens pro-Palestina demonstratie»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het nieuwsbericht suggereert dat er sprake zou zijn van «nep-beveiligers». Het beroep beveiliger is beschermd en mag dus alleen worden uitgevoerd indien er wordt voldaan aan de eisen uit de Wet Particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr).
Omdat het hier een demonstratie betrof, is het aan het aan het lokaal gezag om te beoordelen of een demonstratie plaats kan vinden en of er ingegrepen moet worden omdat de wet wordt overtreden. Daarnaast is het aan het OM om eventueel tot vervolging over te gaan indien demonstranten, waaronder ook leden van Protest Alliance Watch (hierna: PAW), strafbare feiten plegen.
De burgemeester van Leiden heeft in de gemeenteraad laten weten dat de aanwezigheid van personen die binnen de groep enigszins de orde bewaren geen probleem is, mits zij anderen niet belemmeren.2 Met toezicht vanuit de politie heeft de burgemeesters deze onaangekondigde demonstratie gefaciliteerd en de politie heeft de burgemeester laten weten niet te hebben waargenomen dat mensen gedwongen zijn verwijderd door PAW.
Deelt u de mening dat het handelen van Protest Alliance Watch valt onder het verbod op het oprichten van een organisatie van particulieren, welke gericht is op of voorbereidt tot het in onderling verband verrichten van of deelnemen aan hetgeen tot de taak behoort van weermacht of politie in de handhaving van de uit- en inwendige veiligheid en van de openbare orde en rust zoals vastgelegd in artikel 1 van de Wet op de weerkorpsen?
Het staat iedereen vrij om gebruik te maken van het demonstratierecht. Wel is het belangrijk dat dit gebeurt binnen de grenzen van de wet en dat zulks nooit een belemmering mag vormen voor het handhaven van de openbare orde door de politie onder gezag van de burgemeester. Daarnaast benadruk ik dat de belemmering van derden door deelnemers aan een demonstratie, inclusief deelnemers die de taak op zich nemen om de orde te bewaren binnen de groep, een strafbaar feit kan opleveren. Als de rechten van demonstranten door derden worden belemmerd, is het aan de politie om daartegen op te treden.
Duidelijk moet zijn dat de overheid primair verantwoordelijk is voor de handhaving van de openbare orde en dat zij zich teweer zal stellen tegen eventuele pogingen haar daarin te belemmeren. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heeft de burgemeester van Leiden laten weten dat de politie niet heeft waargenomen dat daarvan tijdens de demonstratie in Leiden sprake is geweest.
Het oordeel of bepaald concreet handelen valt onder een strafrechtelijk delict is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk aan de rechter. Datzelfde geldt voor de vraag of PAW in strijd heeft gehandeld met het in de Wet op de weerkorpsen neergelegde verbod. Ik treed niet in deze beoordeling.
Deelt u de mening dat weerkorpsen als Protest Alliance Watch een gevaar vormen voor de openbare orde en veiligheid in Nederland en het vertrouwen in de Politie schaadt?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe voorkomt u dat weerkorpsen de zwaardmacht van de overheid verder uithollen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u voornemens (strafrechtelijke) maatregelen te treffen tegen Protest Alliance Watch? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat Protest Alliance Watch eigen regels toepast tegenover andere reizigers?
Zoals ook in de beantwoording van vraag 2 is aangegeven heeft de Leidse burgemeester de gemeenteraad laten weten dat dit is door de politie – die vanaf het begin ter plaatse was – niet is waargenomen.
Deelt u de zorg dat de NS-agenten blijkbaar onvoldoende getraind zijn om tegen dergelijke acties op te treden?
Voor de handhaving en opsporing van (lichte) strafbare feiten binnen het openbaar vervoer beschikt de NS over bijzondere opsporingsambtenaren (boa’s). In geval van de NS gaat het om de Veiligheid & Service medewerkers. Voor een boa geldt dat deze een beperkte opsporingsbevoegdheid heeft en daarom niet kan handhaven op alle strafbare feiten. Daarbij komt dat het handhaven van (de veiligheid en afspraken tijdens) demonstraties in de openbare ruimte, waarvan in het overgrote gedeelte van de situaties en de situatie zoals omschreven in het artikel sprake was, geen taak van de boa is. In beginsel is het aan het lokaal gezag om de demonstratie in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken over bijvoorbeeld de politie-inzet. Indien benodigd is het namelijk aan de politie om als handhavende partij op te treden. Mede daarom is een specifieke training voor dergelijk optreden niet aan de orde. Uiteraard voert NS wel het gesprek met haar medewerkers over hoe zij kunnen omgaan met dergelijke situaties op stations. Daarnaast is het van belang dat de NS, ProRail en het lokaal gezag tijdig en goed contact hebben met elkaar rondom dergelijke demonstraties in de openbare ruimte. Deze contacten zijn er.
Is er in dergelijke gevallen een escalatieladder waarbij de nationale politie om bijstand wordt gevraagd?
De Tweede Kamer heeft op 2 april jl. de motie Grinwis c.s. aangenomen die vraagt om met NS, ProRail en veiligheidsdriehoeken tot een gezamenlijk handelingskader en escalatieladder te komen om handhaving bij stationsdemonstraties te verbeteren.3, 4 Momenteel ligt er een concept handelingskader (en escalatieladder) dat opgesteld is door ProRail en NS, in samenwerking met de Ministeries van JenV, BZK en IenW. Dit document is een aanbeveling aan het lokaal gezag en richtlijn voor het gesprek dat uiteindelijk lokaal moet plaatsvinden, want uiteindelijk is het lokaal gezag bepalend voor de wijze waarop wordt omgegaan met het demonstratierecht. Lokaal gezag gaat vervolgens ook over de politie-inzet.
Bent u bereid te onderzoeken wat er nodig is om NS-agenten in het vervolg beter voor te bereiden op ordeverstorende acties op stations?
Zoals onder de beantwoording van vraag 8 aangegeven heeft de OV-boa geen rol en taak in het handhaven van openbare ordeverstoringen tijdens demonstraties. Het is aan het lokale gezag om demonstraties in de openbare ruimte te beoordelen, in goede banen te leiden en daarbij afwegingen te maken. In beginsel zal de handhaving in dat kader – indien benodigd – moeten worden uitgevoerd door de politie. Het personeel van de NS, waaronder de Veiligheid & Service medewerkers, kan uiteraard wel een rol spelen bij het volgen van de situatie op een station en indien benodigd de politie informeren. Het is aan de NS als werkgever om de afweging te maken of er voor het personeel aanvullende training benodigd is binnen dat kader.
Meer in zijn algemeenheid kan ik uw Kamer meegeven dat de veiligheidsconsequenties voor de Joodse gemeenschap bij sit-ins op NS stations een van de onderwerpen is die de Taskforce Bestrijding Antisemitisme ter hand neemt, zoals aangekondigd in de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030.5
Bent u bekend met het bericht dat UN Women PVV-bewindslieden, te weten Staatssecretarissen Ingrid Coenradie en Vicky Maeijer, heeft geweigerd bij de aftrap van een campagne tegen geweld tegen vrouwen en meisjes in Enschede, uitsluitend vanwege hun politieke kleur?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving hierover.
Deelt u de mening dat het volstrekt onaanvaardbaar is dat een VN-organisatie zoals UN Women, die zegt op te komen voor vrouwenrechten, vrouwelijke bewindslieden uitsluit enkel op basis van hun politieke affiliatie? Zo nee, waarom niet?
Indien bewindslieden omwille van hun politieke affiliatie worden uitgesloten is dat volstrekt onaanvaardbaar.
Het kabinet zet zich in voor de gelijkwaardigheid van vrouwen en de aanpak van geweld tegen vrouwen. De Staatssecretaris voor Langdurige en Maatschappelijke Zorg en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hebben hierin een cruciale rol, bijvoorbeeld bij de aanpak van femicide en huiselijk geweld. Zij zullen zich hiervoor blijven inzetten, zoals zij ook voornemens waren te doen bij de startbijeenkomst van Orange the World.
UN Women Nederland is een stichting van hoofdzakelijk vrijwilligers die valt onder het Nederlands recht. Het is geen onderdeel van de Verenigde Naties.2
Deelt u de mening dat het uitsluiten van democratisch gekozen vertegenwoordigers op basis van hun politieke kleur de fundamenten van onze democratische rechtsstaat schaadt en dat dit soort uitsluiting onacceptabel is voor een VN-organisatie? Zo nee, waarom niet?
Ongelijke behandeling op basis van politieke gezindheid is onacceptabel. Dit uitgangspunt betreft een belangrijk onderdeel van onze rechtsstaat en is daarom ook verankerd in artikel 1 Grondwet en in de Algemene wet gelijke behandeling. Juist bij een cruciaal onderwerp als het bestrijden van geweld tegen vrouwen is het van belang dat de politiek en de maatschappij zich eensgezind uitspreken, ongeacht politieke kleur.
Bent u ervan op de hoogte dat UN Women in Nederland wordt geleid door voormalig GroenLinks-Europarlementariër Marije Cornelissen? Hoe kan het dat een VN-organisatie onder haar leiding politieke uitsluitingen maakt die lijken voort te komen uit haar eigen politieke voorkeuren? Welke concrete stappen gaat u nemen om deze politieke discriminatie te stoppen?
Ik ben op de hoogte van het feit dat mevrouw Cornelissen de algemeen directeur van UN Women Nederland is. UN Women Nederland is een Nederlandse stichting en geen VN-organisatie. Het staat de stichting vrij om zelfstandig afwegingen te maken over wie zij willen uitnodigen voor hun evenementen en hoe zij zich uiten, zolang dit binnen de kaders van de wet gebeurt. De keuzes en uitingen van deze organisatie omtrent dit evenement zijn niet gedaan namens de Verenigde Naties dan wel namens de Nederlandse Rijksoverheid.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat juist vrouwelijke Staatssecretarissen van de PVV worden uitgesloten van een campagne tegen geweld tegen vrouwen door een organisatie die zegt specifiek op te komen voor vrouwenrechten?
Geweld tegen vrouwen is volstrekt onacceptabel en een groot probleem in de Nederlandse samenleving. Het kabinet veroordeelt dit stevig en werkt op diverse manieren aan het bestrijden en voorkomen hiervan. Leden van het kabinet spreken zich dan ook publiekelijk uit tegen geweld tegen vrouwen en steunen initiatieven die zich inzetten voor vrouwenrechten. Orange the World is een belangrijke campagne waarbij het kabinet graag bewindspersonen had afgevaardigd om steun uit te spreken. Dit is een doel van het gehele kabinet, ongeacht de politieke gezindheid of het geslacht van individuele bewindspersonen.
Kunt u bevestigen dat de gemeente Enschede overweegt zich terug te trekken uit de organisatie van het evenement indien UN Women haar discriminerende houding jegens PVV-bewindspersonen niet herziet? Is het kabinet bereid de gemeente hierbij te ondersteunen indien zij deze terechte stap zet?
De gemeente Enschede heeft zich inmiddels teruggetrokken uit de organisatie van het Orange the World evenement en heeft een persbericht uitgebracht om haar overwegingen nader toe te lichten.