Het bericht dat gemeenten volgend jaar minder geld krijgen voor de opvang van Oekraïners |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten krijgen volgend jaar minder geld voor opvang Oekraïners»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er momenteel 91.280 beschikbare bedden zijn voor Oekraïense vluchtelingen met een bezettingsgraad van 99,7%?
Ja.
Klopt het dat het streven van het kabinet is om voor 1 januari 2025, 125.000 opvangplekken te creëren voor Oekraïense ontheemden? Zo ja, hoe zet het kabinet zich ervoor in dat die extra 34.000 bedden in iets meer dan twee maanden tijd gerealiseerd worden?
Gelet op het te verwachten aantal ontheemden uit Oekraïne in juli 2025, is het benodigde aantal gemeentelijke opvangplekken voor 1 juli 2025 bijgesteld tot 109.000. Dit betreft een inspanningsverplichting. Ik ben mij ervan bewust dat dit een uitdagende opgave is voor de gemeenten in Nederland, met name ook gelet op de grote opgave in de reguliere asielketen. Het Rijk zet de ondersteuning aan gemeenten bij het realiseren van gemeentelijke opvangplekken dan ook onverminderd voort. De Nationale Opvang Organisatie voor ontheemden uit Oekraïne zal alle gemeenten en samenwerkingsverbanden blijven ondersteunen met bemiddeling, advies en met financiële middelen. Het uitgangspunt hierbij is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvangtaak voor ontheemden uit Oekraïne.
Kunt u, in het licht van deze opgave, toelichten waarom het kabinet het normbedrag dat gemeenten ontvangen voor de opvang van Oekraïense ontheemden met zo’n 30% wil verlagen naar 45 euro per dag?
Gemeenten krijgen sinds 2022 een vergoeding vanuit de Bekostigingsregeling opvang ontheemden Oekraïne (BooO). De normbedragen die gemeenten vanuit de BooO ontvangen worden jaarlijks herijkt, zodat zij aan blijven sluiten bij de werkelijke kosten die gemeenten maken. De inzichten uit het kostprijsonderzoek in 2024 hebben ertoe geleid dat de normbedragen worden verlaagd. Het nieuwe normbedrag voor de gemeentelijke opvang (GOO) bedraagt per 1 januari 2025 € 44 per plek per dag. Het nieuwe normbedrag voor de particuliere opvang (POO) bedraagt per 1 januari 2025 € 48 per geregistreerde persoon per maand. Dit bedrag is lager dan vorig jaar mede doordat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald.
Mochten de kosten hoger uitvallen dan het normbedrag, dan kunnen gemeenten, net als nu al mogelijk is, op basis van de uitzonderingsbepaling de werkelijke gemaakte kosten per gerealiseerde plek per dag declareren. Daarbij kunnen de gemeenten de kosten voor de voorbereiding van nieuwe bedden op aanvraag eveneens vergoed krijgen, naast het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Deelt u de mening dat het substantieel verlagen van het normbedrag voor de opvang van Oekraïense ontheemden ertoe zal bijdragen dat gemeenten geen nieuwe bedden kunnen regelen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de zomer van 2024 is er opnieuw een onafhankelijk kostprijsonderzoek uitgevoerd naar de samenstelling van de kosten die gemeenten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. De inzichten die uit het onderzoek naar voren komen, op basis van input van gemeenten die aan het onderzoek hebben deelgenomen, dienen als basis voor de aanpassingen in zowel het normbedrag voor de GOO als de POO per 1 januari 2025. Mochten de kosten hoger uitvallen dan het normbedrag, dan kunnen gemeenten, net als nu mogelijk is, op basis van de uitzonderingsbepaling de werkelijke gemaakte kosten per gerealiseerde plek per dag declareren. Daarbij kunnen de gemeenten de kosten voor de voorbereiding van nieuwe bedden op aanvraag eveneens vergoed krijgen, naast het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Deelt u de mening dat we (vluchtelingen uit) Oekraïne in de kou laten staan als we de opvangcapaciteit niet snel op orde krijgen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment worden er bijna 92.000 ontheemden uit Oekraïne opgevangen in gemeentelijke opvanglocaties. Ontheemden hebben recht op opvang onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming (RTB) en er dient te worden voorkomen dat ontheemden geen opvangplek vinden. Mocht een gemeente geen opvangplek hebben voor een ontheemde, omdat er onvoldoende opvangplekken beschikbaar zijn, dan kan deze gemeente contact opnemen met gemeenten in de regio om regionaal en daarna landelijk naar een opvangplek te zoeken. Mocht dat niet lukken, dan draagt de gemeente zorg voor crisisnoodopvang. Vanuit het Rijk wordt dit gefinancierd. Het uitgangspunt van de bekostiging is dat gemeenten geen financieel nadeel ondervinden van de opvangtaak voor ontheemden uit Oekraïne. Zoals hierboven vermeld blijft de uitzonderingsbepaling in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Klopt het dat door de hoge bezettingsgraad er nauwelijks nog ruimte is voor overplaatsing naar andere locaties/gemeenten in de regio, bijvoorbeeld als dit ten goede zou komen van de veiligheid van de bewoners?
Er is al lange tijd sprake van een hoge bezettingsgraad waardoor er weinig opvangplekken beschikbaar zijn voor ontheemden, ook in het geval van overplaatsing. Gemeenten hebben de mogelijkheid om ontheemden binnen hun eigen gemeente te verplaatsen naar een andere opvangplek/locatie indien dit nodig is of kunnen andere regio’s vragen om hulp. We zien dat regio’s in nauw contact staan met elkaar en elkaar helpen indien overplaatsing nodig is. In de praktijk wordt in dit soort gevallen gezamenlijk een oplossing gevonden.
Kunt u garanderen dat de leefbaarheid en veiligheid op opvanglocaties niet in het geding komt, als de opvang goedkoper en/of soberder wordt ingericht? Zo ja, hoe?
De verlaging van het normbedrag is op basis van het onafhankelijk kostprijsonderzoek uitgevoerd naar de samenstelling van de kosten die gemeenten gemiddeld maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. De nieuwe normbedragen zijn niet gericht op het soberder inrichten van de opvang. Zoals hierboven vermeld is het lagere bedrag mede het gevolg van het feit dat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald. Zoals hierboven ook vermeld blijft de uitzonderingsbepaling in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag.
Kunt u aangeven of de stijging van de kosten zich heeft doorgezet, zoals de gemeenten dat verwachten, blijkend uit het kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne 2023 waarin wordt gesteld dat er sprake is van een stijging van de kosten, mede door een algemene prijsontwikkeling, en dat gemeenten verwachten dat de kosten verder zullen stijgen in 2024 en 2025? Zo ja, aan welke kostencomponenten lag dat voornamelijk en waarom kiest u dan toch voor het verlagen van het normbedrag?2
De verwachte kostenstijging heeft op de meeste kostencomponenten (8 van de 10) niet doorgezet. Bij 2 van de 10 kostencomponenten, namelijk «gas, water, licht» en «verstrekkingen dagbesteding», is echter wel een stijging te zien ten opzichte van 2023. Deze kostenstijgingen, evenals de verwachte inflatie voor 2025, zijn verwerkt in de aangepaste normbedragen die per 1 januari 2025 van kracht zijn.
Heeft u in kaart gebracht met hoeveel procent het aantal gemeenten dat hogere kosten dan het normbedrag maakt zal toenemen door de verlaging van het normbedrag met 30%, gezien volgens het kostprijsonderzoek opvang ontheemden Oekraïne 2023 circa 15% van de gemeenten hogere kosten dan het huidige normbedrag van 61 euro per dag maakt? Zo ja, klopt het beeld dat 70% van de gemeenten geen opvangplekken kan creëren voor het nieuwe normbedrag? Zo nee, wilt u dit alsnog in kaart brengen?
Nee, dit heb ik niet in kaart gebracht. Zoals hierboven vermeld blijft de uitzonderingsbepaling is stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag. Dit betekent dat de bekostiging geen drempel hoeft te vormen bij het creëren van nieuwe opvangplekken.
Kunt u aangeven op welke kostencomponenten gemeenten precies kunnen bezuinigen om de opvang voor Oekraïense ontheemden te kunnen blijven realiseren met een verlaging van het normbedrag met 30%?
Zoals hierboven vermeld zijn de nieuwe normbedragen niet gericht op soberdere opvang. De verlaging van het normbedrag komt mede doordat de relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering, uit de opbouw van het normbedrag zijn gehaald. De uitzonderingsbepaling blijft in stand. Dit houdt in dat gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren wanneer zij niet uitkomen met het normbedrag.
Vindt u dat de opvang voor Oekraïners ook versoberd moet worden, aangezien u vaak heeft aangegeven dat uw doel is om de asielopvang te versoberen en over te gaan tot grote opvanglocaties? Zo ja, op welke punten? Welke onderdelen van de opvang voor ontheemden uit Oekraïne horen daar wel bij en welke onderdelen niet?
Het doel is om ook per 1 januari 2025 reële compensatie te blijven bieden aan gemeenten die kosten maken voor de opvang van ontheemden uit Oekraïne. Mochten gemeenten niet uitkomen met het normbedrag blijft daarom de uitzonderingsbepaling in stand, waarbij gemeenten werkelijke kosten per gerealiseerde plek per dag kunnen declareren. De nieuwe normbedragen zijn niet gericht op het soberder inrichten van de opvang. Daarbij zet ik mij wel in voor het ontmoedigen van relatief dure accommodatietypen zoals hotels en schepen alsmede de kosten voor catering, door deze kostencomponenten uit de opbouw van het normbedrag te halen.
Vanaf wanneer wordt het normbedrag verlaagd en wat is het gevolg van deze bijstelling voor lopende contracten van gemeenten met aanbieders van (opvang)locaties, waarbij gemeenten op basis van het huidige normbedrag per dag een contract hebben afgesloten?
De herijkte normbedragen gelden per 1 januari 2025. Indien gemeenten als gevolg van deze bijstelling niet uitkomen kunnen zij, zoals hierboven vermeld, een beroep doen op de uitzonderingsbepaling. Daarmee hoeven gemeenten geen financieel nadeel van de opvang van ontheemden uit Oekraïne te ondervinden.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Asiel en Migratie op 5 november 2024?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk in behandeling genomen. In verband met de voorbereidingen voor de begrotingsbehandeling en dat de beantwoording afstemming heeft gevraagd met andere departementen is dit niet voor 5 november 2024 gelukt.
De opvanglocatie in de Expohal in Assen. |
|
Don Ceder (CU) |
|
Marjolein Faber (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de situatie zoals die in Assen is ontstaan?1
Ik heb kennisgenomen van de berichtgeving.
Past de situatie die in Assen is ontstaan bij uw voornemen om de asielopvang verder te versoberen?
Nee, over de versobering van de opvang wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.
Kunt u, gezien het feit dat het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) heeft aangegeven dat opvanglocaties zoals de Expo hal in Assen niet geschikt zijn voor opvang van langer dan twintig dagen en de gemeente Assen stelt dat bijna de helft van de mensen in de hal langer dan de afgesproken tijd in de hal verblijven, bevestigen dat mensen langer dan twintig dagen in de hal verblijven?
Op peildatum 13-11-2025 verbleven 90 van de 473 mensen in de Expohal Assen daar langer dan de norm van 20 dagen. Helaas is de druk op het opvangsysteem al geruime tijd hoog. Door een tekort aan reguliere opvangplekken moet daarom van noodopvang gebruik worden gemaakt. Het COA zet zich in om dit voor kinderen zoveel mogelijk te voorkomen. Waar toch noodzakelijk wordt getracht hen zo snel mogelijk in een regulier AZC te plaatsen. Het COA zet zich in om de kwaliteit van de voorzieningen in noodopvang zoveel mogelijk te borgen, inclusief onderwijs en voorzieningen voor kinderen. Dit is ook afhankelijk van de, door gemeenten, aangeboden locaties. In mijn brief van 4 november jl. kunt u lezen dat het COA in overleg met de bewoners maatregelen heeft getroffen om de situatie in Assen te verbeteren.
Kunt u bevestigen dat het COA heeft aangegeven dat ook gezinnen met kinderen langer in de opvang verblijven dan is afgesproken?
Zie antwoord vraag 3.
Is de Expo hal in Assen volgens u geschikt voor het opvangen van kinderen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u treffen om de afspraken na te komen, zoals overeengekomen in de Bestuursovereenkomst tussen Assen en het COA, dat mensen niet langer dan twintig dagen in de hal verblijven?
Het is in de eerste plaats van belang dat niemand op straat hoeft te slapen. Daarom ben ik de gemeente Assen dankbaar voor het aanbieden van de Expohal als noodopvangplek. Het verblijf op noodopvanglocaties dient zo kort mogelijk te zijn daarom zet ik met instroombeperkende maatregelen in op het verlichten van de druk op het asielsysteem. Ook het bevorderen van de uitstroom van statushouders zal deze druk verlichten. Daartoe worden sobere doorstroomlocaties ingericht. Tot slot zal de implementatie van de uitvoeringsagenda flexibilisering asielketen een stabiliserende werking op het opvanglandschap te hebben. Als gevolg van deze maatregelen zal noodopvang in de toekomst verminderd nodig zijn.
Hoe gaat u voorkomen dat deze afspraken in de toekomst opnieuw niet nagekomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat een groep alleenstaande minderjarige vreemdelingen al vanaf april in de Expo hal verblijft?
Er verblijven geen alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de Expohal. Bij het verschijnen van de berichtgeving verbleven er twee begeleide minderjarige vreemdelingen (bama’s) in de Expohal Assen. Op 18–10 was dit er nog één. Ik zet mij er, met het COA, voor in om kinderen buiten de noodopvang te houden, dat is niet gemakkelijk, maar de inzet blijft erop gericht.
Het nieuws dat rijkere gemeenten meer sociaaljuridische hulp hebben en dat er juist minder sociaaljuridische hulp is in gemeenten met meer mensen met schulden |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Struycken |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van de Hogeschool Utrecht dat rijkere gemeenten meer sociaaljuridische hulp hebben en dat er juist minder variatie is in sociaaljuridische hulp in gemeenten met meer mensen met schulden?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat deze situatie, die blijkt uit het onderzoek, onwenselijk is?
De Hogeschool Utrecht heeft op basis van een eerdere inventarisatie uit 2023 van het (lokale) aanbod aan sociaaljuridische dienstverlening2 gekeken naar de relatie tussen enerzijds het aanbod en anderzijds diverse kenmerken van gemeenten en hun inwoners.
Het onderzoek van de Hogeschool Utrecht maakt duidelijk dat niet alleen sprake is van grote verscheidenheid in het aanbod aan sociaaljuridische dienstverlening maar ook dat het aanbod slechts deels lijkt aan te sluiten bij de vermoedelijke behoeften van de inwoners van een gemeente. Op een aantal punten troffen de onderzoekers een ander verband aan dan zij verwachtten. Zo is er minder sociaal juridische ondersteuning in gemeenten waar meer huishoudens met problematische schulden zijn, en juist meer sociaal juridische ondersteuning in gemeenten met gemiddeld meer welvaart onder inwoners. Overigens kent het onderzoek methodologische beperkingen en geeft het geen inzicht in gebruik van het sociaaljuridische aanbod en (de kwaliteit van) de uitkomsten van de dienstverlening. Bovendien vermelden de onderzoekers in voetnoot 25 dat CBS data over inkomens rond de Wrb-grens een betere indicator van behoefte en gebruik van eerstelijns juridische dienstverlening kunnen zijn dan de gemiddelde financiële welvaart van inwoners, zoals gebruikt in het onderzoek.
Het is belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot sociaaljuridische hulp. Of het nu gaat om schulden, problemen met een overheidsinstantie of een huurwoning, ontslag of een complexe echtscheiding. Gemeenten worden aangemoedigd naar aanleiding van het onderzoek nader te toetsen of en hoe deze aansluiting beter zou kunnen. Mijn departement zal nadere gesprekken hierover op landelijk niveau initiëren, met onder andere Divosa.
Specifiek vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand zet ik in op goede toegang tot en versterking van de dienstverlening door het Juridisch Loket en op samenwerking tussen het juridisch en het sociale domein in regio’s. Op deze manier wordt bevorderd dat het aanbod sociaal juridische dienstverlening beter gaat aansluiten bij de behoeften van de inwoners.
Bent u het met de stelling eens dat dit in de praktijk rechtsongelijkheid kan opleveren en in stand kan houden?
Enkel op basis van het onderzoek van de Hogeschool Utrecht kan niet geconcludeerd worden dat sprake zou zijn van rechtsongelijkheid. Wel geeft het extra aanleiding om lokaal en landelijk in gesprek te gaan over het verbeteren van de aansluiting tussen (lokale) sociaaljuridische dienstverlening en de behoeften van inwoners.
Vindt u ook dat deze situatie ervoor pleit om te komen tot een laagdrempelig en landelijk dekkend netwerk van voorzieningen voor sociaaljuridische hulp?
Het is essentieel in een rechtsstaat dat burgers goede toegang hebben tot het recht, waaronder (sociaal)juridische hulp. Het Juridisch Loket is de landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Burgers met een laag inkomen kunnen voor een breed scala aan vragen terecht op ruim 50 plekken verspreid door het land. Ook zijn er een (gratis) telefoonnummer en een website waar veel relevante informatie te vinden is. Het begrip «sociaaljuridische dienstverlening» is echter veel breder en valt grotendeels buiten het bereik van mijn departement. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor schuldhulpverlening en bepalen zelf hoe zij hulp bij schulden en eventuele andere vormen van sociaaljuridische dienstverlening inrichten, zoals sociaal raadsliedenwerk.
Wanneer sprake is van financiële problemen kan de burger terecht bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarnaast kunnen burgers met geldzorgen contact opnemen met Geldfit via het gratis telefoonnummer (0800-8115) of via de chat of e-mail. Medewerkers van Geldfit staan burgers te woord, beantwoorden vragen en/of verwijzen door naar passende ondersteuning. De afgelopen jaren is ingezet op het verbeteren van de dienstverlening van gemeenten op het gebied van armoede en schulden door middel van acties uit de aanpak geldzorgen, armoede en schulden.3 Gemeenten hebben hiervoor extra middelen vanuit het Rijk ontvangen.4 Ook zijn er bestuurlijke afspraken gemaakt over de basisdienstverlening, onder andere om de verschillen tussen gemeenten in de dienstverlening bij schuldhulpverlening te verkleinen.5 Ook het huidige kabinet heeft nadrukkelijk aandacht voor problematische schulden. Momenteel worden een aantal maatregelen uitgewerkt vanuit de Kabinetsreactie op het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) problematische schulden, dat recent aan uw Kamer is aangeboden.6 Hierbij is er nadrukkelijk aandacht voor een zorgplicht van gerechtsdeurwaarders met een bijbehorende signaalfunctie.
Ook in bredere zin is de aandacht voor lokale rechtsbescherming gegroeid. Divosa kan op verzoek gemeenten ondersteuning geven bij het versterken hiervan. Vanuit het programma Robuuste Rechtsbescherming ontwikkelde Divosa samen met Sociaal Werk Nederland in 2023 een mooie handreiking voor gemeenten, die bouwstenen bevat voor het inrichten van sociaaljuridische dienstverlening.7
In de Kabinetsreacties op het rapport van de parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening (PEFD) en het rapport van de staatscommissie rechtstaat («De gebroken belofte van de rechtstaat») zal nader ingegaan worden op het onderwerp laagdrempelig en landelijk dekkend netwerk.
Gaat u zich inzetten om ervoor te zorgen dat deze situatie wordt gekeerd en dat in alle gemeenten een laagdrempelige voorziening voor rechtshulp beschikbaar komt en een diverse inzet aan sociaaljuridische ondersteuning, met als doel dat alle inwoners van ons land betere toegang tot het recht krijgen?
Voldoende nabijheid van sociaaljuridische ondersteuning en de mogelijkheid voor persoonlijk contact zijn overal belangrijk. Dit behoeft extra aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau laag is. Het Rijk en de gemeenten moeten samenwerken om de dekking van sociaaljuridische ondersteuning te verbeteren. Ik zal mij hiervoor inzetten door het gesprek aan te gaan op landelijk niveau. Er loopt een ontwikkeltraject in de regio Noord/Midden Limburg, waarbij JenV samen met het Juridisch Loket, Divosa, enkele gemeenten, sociaal raadslieden en andere maatschappelijke organisaties, een vorm van samenwerking opzetten om mensen met juridische hulpvragen beter te bereiken en te helpen. Hierbij worden de geleerde lessen uit de pilotfase van het programma stelselvernieuwing rechtsbijstand betrokken. Uiteindelijk moet dit traject resulteren in een (regionaal) gecoördineerd dienstverleningsaanbod in Noord/Midden Limburg. Ervaringen vanuit het ontwikkeltraject zal ik vervolgens inzetten om de toegang tot het recht in andere regio’s te verbeteren. Ik informeer uw Kamer over de vorderingen via de voortgangsrapportages van het programma stelvernieuwing rechtsbijstand; de eerstvolgende staat gepland voor medio december 2024.
De uitvoering van de motie Snoeren (2021) |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Onbegrip over kritiek van Alkmaar op evaluatie fusie»?1
Ja.
Bent u bekend met de door de Tweede Kamer op 11 februari 2021 met (ruime) meerderheid aangenomen motie van het lid Snoeren c.s. waarin de regering wordt verzocht, na voltooiing van het herindelingsproces, dit proces met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is?
Ja.
Is het correct dat in het onderzoek onder inwoners van Koedijk en Sint Pancras dat, onder leiding van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van deze motie van de Tweede Kamer is ingesteld, de inwoners van Koedijk en Sint Pancras niet wordt gevraagd of ze bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen?
In de motie is de regering verzocht om de provincie Noord-Holland te verzoeken met de nieuwe gemeente Dijk en Waard, de gemeente Alkmaar, alsmede met de inwoners van Sint Pancras en Koedijk te evalueren en te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is. De provincie Noord-Holland was bereid gehoor te geven aan dit verzoek en heeft samen met de gemeente Dijk en Waard de begeleiding opgepakt. Op 13 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop deze evaluatie en verkenning worden uitgevoerd (2022D31038).
De inhoudelijke begeleiding van het onderzoek – dat door een onafhankelijk onderzoeksbureau wordt uitgevoerd – ligt bij een begeleidingsgroep met vertegenwoordigers van de gemeente Dijk en Waard en de provincie Noord-Holland. Deze begeleidingsgroep onderhoudt ook het contact met de gemeente Alkmaar. Omdat mijn ministerie de evaluatie en verkenning financiert zijn wij – als formele opdrachtgever van de onderzoeksopdracht – ook als agendalid aan deze begeleidingsgroep toegevoegd. Tussentijds word ik als Minister van BZK periodiek schriftelijk door de begeleidingsgroep op de hoogte gehouden van de voortgang.
Zodra de evaluatie en verkenning zijn afgerond en de resultaten hiervan in de gemeenteraad van Dijk en Waard zijn besproken, biedt de provincie Noord-Holland het eindproduct aan mij aan, waarna ik ook uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten en het proces. Ik wacht graag deze informatie af, alvorens meer in detail op uw vragen in te gaan.
Is het correct dat de gemeente Alkmaar heeft laten weten zich hierin niet te kunnen vinden?
Zie antwoord op vraag 3. Het contact met de gemeente Alkmaar over dit traject verloopt via de begeleidingsgroep.
Is het niet absoluut noodzakelijk deze (ham)vraag aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel degelijk te stellen? Hoe kan anders aan de wens van een (ruime) meerderheid van de Kamer worden voldaan om, zoals de hierboven genoemde aangenomen motie het kabinet expliciet opdraagt,«te verkennen of voor de dorpen Sint Pancras en/of Koedijk een grenscorrectie met de gemeente Alkmaar een duurzame oplossing is»? Voor een dergelijke verkenning, opgedragen nogmaals door de Tweede Kamer aan het kabinet, moet toch aan de inwoners van Sint Pancras en Koedijk op zijn minst de vraag worden gesteld of ze wel of niet bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen? Of beoordeelt u dit soms anders? Zo ja, waarom?
Zie antwoord op vraag 3. Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft de doel- en de vraagstelling van de evaluatie en de verkenning vertaald in een onderzoeksaanpak. Het onderzoeksbureau heeft de enquête participatief opgesteld, dus bij het opstellen van de vragen zijn de inwoners van de betreffende dorpen betrokken.
Bent u bereid het onderzoeksbureau dat dit onderzoek uitvoert op te dragen de vraag of de inwoners van Sint Pancras en Koedijk wel of niet (een simpele ja/nee-vraag dus) bij de gemeente Alkmaar zouden willen horen alsnog mee te laten nemen in het onderzoek dat wordt uitgevoerd om zo aan deze expliciete wens van de Tweede Kamer te voldoen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 3. Ik wacht graag eerst het eindproduct én de raadsbehandeling af, alvorens mij hier een oordeel over te vormen.
Kunt u de bovenstaande zes vragen afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enkele dagen langer in beslag genomen.
Wat is uw reactie op de berichten dat gemeenten vanwege een te laag ingeschatte inflatie eigenlijk veel te weinig geld krijgen?1, 2
Het gemeente- en provinciefonds volgen vanaf 2024 de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Het kabinet Rutte IV heeft in constructief overleg met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 te schrappen in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek in 2024. Deze systematiek – de normeringsystematiek – is stabiel, transparant en biedt gemeenten en provincies vroeg in het jaar duidelijkheid over de middelen waar zij dat jaar over kunnen beschikken.
De berichten geven aan dat gemeenten en provincies aparte inflatiecompensatie ontvangen. De normeringssystematiek kent echter geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). Het zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Hierdoor houden de inkomsten van gemeenten en provincies op de lange termijn gelijke tred met de economie, waaronder prijsstijgingen en bijvoorbeeld het stijgend aantal inwoners. Het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) is bestedingsvrij. Dit betekent dat het aan individuele gemeenten en provincies is hoe het accres wordt ingezet.
Verder wordt in de berichten gesteld dat het moment waarop het Rijk de CPB-cijfers vaststelt nadelig is. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies).
Klopt de berekening dat gemeenten – door een te laag ingeschatte inflatie – onterecht arm worden gerekend en mogelijk een half miljard euro uit het Gemeentefonds mislopen?
Het klopt dat de afgelopen zeven jaar de voorjaarsramingen met betrekking tot de prijs-bbp over het lopende jaar lager waren dan de daadwerkelijke prijs-bbp over het desbetreffende jaar. Dit betekent niet per definitie dat dit in 2024 en latere jaren ook het geval zal zijn.
Deelt u de mening dat gemeenten niet de dupe mogen worden van een te lage raming van de inflatie van het CPB?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, kent de normeringssystematiek geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). Het zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd.
Het kabinet ziet gezien bovenstaande geen reden om de systematiek te wijzigen.
Hoe kan het dat het CPB de inflatie consequent onderschat?
Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies).
Vindt u het ontbreken van volledige inflatiecompensatie acceptabel gezien de huidige financiële problemen – het ravijnjaar en de bezuiniging op het Gemeentefonds – waarmee gemeenten te maken hebben?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ziet het kabinet geen reden om de systematiek te wijzigen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat gemeenten volledig gecompenseerd worden voor de gehele inflatie, ook als deze vooraf niet goed is ingeschat?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, ziet het kabinet geen reden om de systematiek te wijzigen.
Kunt u deze vragen uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat Financiën decentrale overheden beantwoorden?
Ja.
Het noodgedwongen stoppen van het lokale beleid inzake beschermingsbewind in de gemeente Groningen |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Franc Weerwind (D66), Carola Schouten (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Groningen noodgedwongen stopt mensen toe te leiden naar een niet commerciële gemeentelijke bewindvoerder? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja, dit bericht is ons bekend. We begrijpen dat de gemeente Groningen haar werkwijze heeft aangepast in het licht van het oordeel van de rechtbank Noord-Nederland. Mensen die om bewind verzoeken om hun financiële zaken op orde te krijgen, kunnen hiervoor naar de kantonrechter. Bij de instelling van het bewind en de benoeming van de bewindvoerder volgt de kantonrechter de uitdrukkelijke voorkeur van de onder bewind gestelde persoon, tenzij er gegronde redenen zijn om dat niet te doen, bijvoorbeeld omdat de persoon naar wie de voorkeur uitgaat door de kantonrechter ongeschikt wordt bevonden.1 De gemeente kan iemand daarom niet dwingen om voor een bepaalde bewindvoerder, in casu een gemeentelijke bewindvoerder, te kiezen.
Bent u ermee bekend dat de manier waarop de gemeente Groningen het beleid inzake bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering sinds 2018 uitvoerde resulteerde in een lagere instroom, een hogere uitstroom en kortere onder bewindstelling? Deelt u in dat licht de opvatting dat het te betreuren is dat de gemeente Groningen nu dit beleid moet loslaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze resultaten zijn bekend. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 1 respecteren we het oordeel van de rechter in de casus Groningen. We merken tevens op dat er ook andere voorbeelden zijn van gemeenten die de samenwerking met bewindvoerders en de rechtspraak op een manier hebben vormgegeven die past binnen de kaders van de wet, waarmee ook mooie resultaten zijn behaald. Zo experimenteerde de gemeente Tilburg en de Rechtbank Zeeland – West-Brabant met een specifieke aanpak voor schuldenbewind.2 Veel gemeenten hebben bovendien inmiddels een convenant gesloten met bewindvoerders waarin afspraken zijn opgenomen over de onderlinge samenwerking en doorverwijzing van bewind naar de gemeentelijke schuldhulpverlening voor het oplossen van de schulden.3
Deelt u mijn opvatting dat het in het belang is van de onder bewind gestelde dat het bewind nooit langer dan strikt noodzakelijk duurt? Bent u van mening dat de werkwijze van de gemeente Groningen precies dat bewerkstelligde? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wij zijn het met u eens dat het bewind niet langer dan noodzakelijk zou moeten duren. Daarom is voor schuldenbewinden per 1 januari 2021 in de wet opgenomen dat dit bewind alleen voor bepaalde tijd (5 jaar) kan worden ingesteld, zodat het niet langer dan noodzakelijk duurt. De kantonrechter ziet hier op toe. Dit geldt voor alle schuldenbewinden vanaf 1 januari 2021 en is dus niet per definitie het gevolg van het beleid van de gemeente Groningen. Het is nog te vroeg om de effecten van het instellen van bewind voor bepaalde tijd te beoordelen. Om de doorstroom van schuldenbewind naar gemeentelijke schuldhulpverlening te bevorderen, sluiten steeds meer gemeenten convenanten met bewindvoerders.4 Hierin worden afspraken gemaakt over de samenwerking bij problematische schulden, zodat er tijdig wordt doorverwezen naar de gemeente voor een oplossing van de schuldensituatie.
Bent u het ermee eens dat de werkwijze van de gemeente Groningen – waardoor inwoners zich in de regel voor hulp bij de gemeente melden – als groot voordeel had dat zij daardoor andere – lichtere – vormen van financiële ondersteuning zoals budgetbeheer konden aanbieden waardoor de ondersteuning altijd op de persoon kon worden afgestemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mensen die kampen met financiële problemen moeten met een zo licht mogelijke vorm van ondersteuning worden geholpen. Het is daarom belangrijk dat mensen met geldzorgen vroeg in beeld komen bij de gemeente, zodat gezocht kan worden naar de meest passende vorm van ondersteuning. Daarom is sinds 1 januari 2021 de uitvoering van vroegsignalering door gemeenten als onderdeel van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wettelijk verduidelijkt.
Ook is per 1 januari 2021 het adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind ingevoerd. Dat houdt in dat gemeenten na de instelling van een schuldenbewind de kantonrechter kunnen adviseren of de belangen van de inwoner ook kunnen worden behartigd door een meer passende en minder verstrekkende voorziening dan de voortzetting van het schuldenbewind. De rechter beslist daarop of het bewind wordt voorgezet dan wel beëindigd.5
Verder draagt ook een betere samenwerking tussen gemeenten en bewindvoerders door middel van convenanten eraan bij dat een schuldenbewind niet langer duurt dan nodig en de inwoner zo snel als mogelijk wordt doorgeleid naar de voor hem of haar meest passende en minst verstrekkende voorziening.
Deelt u de opvatting dat het adviesrecht dat gemeenten nu hebben na instelling van schuldenbewind moet worden vervroegd omdat advies uitbrengen na een periode van drie maanden in de praktijk niet functioneert omdat het bewindvoeringstraject al loopt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De optie om het adviesrecht vanuit de gemeente mogelijk te maken voordat het bewind is uitgesproken door de kantonrechter is in het kader van de wetswijziging over het adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind onderzocht. Destijds werd geconcludeerd dat dit niet wenselijk was.6 Om de toegang tot bewindvoering zo laagdrempelig mogelijk te houden, is er uiteindelijk voor gekozen het moment van advies niet naar voren te halen in het proces. Het adviesrecht voor gemeenten bij schuldenbewind wordt in 2025 geëvalueerd. In de evaluatie zal het moment van het advies expliciet als onderzoeksvraag worden meegenomen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het gemeenten ook mogelijk kan worden gemaakt om voorafgaand aan de uitspraak over de onderbewindstelling te adviseren over de meest passende ondersteuning en ziet u ook andere manieren om de regierol van gemeenten te versterken?
Deze optie is bij de totstandkoming van de wetswijziging al onderzocht, zie daarvoor ook het antwoord op vraag 5. Bij de evaluatie van het adviesrecht zal het moment van het advies expliciet als onderzoeksvraag worden meegenomen. Gemeenten kunnen daarnaast hun regierol versterken door samenwerkingsafspraken met bewindvoerders vast te leggen in convenanten. De NVVK heeft hiertoe een modelconvenant opgesteld die gemeenten aan de lokale context kunnen aanpassen.
Bent u zich ervan bewust dat gemeenten een steeds groter deel van hun budget voor bijzondere bijstand besteden aan bewindvoering? Wat vindt u daarvan?
Uit onderzoek van het CBS blijkt dat gemeenten in 2022 meer geld kwijt waren aan beschermingsbewind dan in 2021. Het aandeel van de uitgaven voor bewindvoering ten opzichte van andere uitgaven binnen de bijzondere bijstand neemt de laatste twee jaar wel af.7, 8 Waar bewindvoering nodig is en een passend middel is om financieel kwetsbare mensen de nodige bescherming te bieden, moet dit kunnen worden ingezet, ook als mensen de kosten niet zelf kunnen dragen. Wel zien we dat hierdoor het beslag op de bijzondere bijstand groot is.
In het onderzoek naar de financiering- en beloningssystematiek van bewind, en de kabinetsreactie daarop, is het vraagstuk rond de manier van financieren van het bewind expliciet aan de orde gekomen.9 We blijven met de betrokken organisaties in gesprek om naar mogelijkheden te zoeken ter verbetering van het stelsel, zoals het verder bevorderen van de samenwerking met gemeenten en het heroverwegen van de rol van het schuldenbewind. Rond de zomer wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.
Hoe duidt u het dat de gemeente Groningen met haar manier van werken de kosten juist wist te beperken, terwijl bij andere gemeenten de kosten juist stegen?
Bij de gemeente Groningen was inderdaad een grote daling te zien in de uitgaven voor bijzondere bijstand voor bewindvoering.10 Het algemene beeld met betrekking tot schuldenbewinden is dat het aantal bewinden sinds 2014 sterk is toegenomen, maar sinds 2020 stabiliseert.11 Over de kosten voor beschermingsbewind via de bijzondere bijstand per gemeente hebben we geen informatie beschikbaar. Dat de kosten bij andere gemeenten toenamen kunnen we daarmee niet duiden.
Deelt u de opvatting dat het gemeenten mogelijk moet worden gemaakt desgewenst bewindvoering publiek te organiseren? Zo ja, wat bent u van plan te doen om het de gemeente Groningen weer mogelijk te maken haar manier van werken voort te zetten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 respecteren wij het oordeel van de Rechtbank in deze zaak. Het is overigens nog steeds toegestaan voor gemeenten om zelf bewindvoering aan te bieden aan hun inwoners, daar doet de rechter geen uitspraak over. In het toegezegde onderzoek naar aanleiding van de motie van de leden Van Kent en Kat12 zal er aandacht zijn voor de voor- en nadelen van het publiek organiseren van bewind. Op basis van dit onderzoek kan vervolgens worden bepaald hoe bewindvoering in de toekomst het best georganiseerd kan worden. De resultaten van het onderzoek worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht.
Het bericht ‘Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire’ |
|
Roelien Kamminga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet gemeenten in Toeslagenaffaire?»1
Ja.
Herkent u de problematiek die in het interview wordt geschetst en hoe beoordeelt u deze?
Zowel ouders en kinderen als gemeenten hebben bij het kabinet aangegeven dat zij problemen ervaren bij de brede ondersteuning. Het kabinet heeft oog voor de signalen van de gemeenten en vindt dat ouders en kinderen heldere verwachtingen mogen hebben over wat er wel en niet mogelijk is binnen de ondersteuning die gemeenten bieden op de vijf leefgebieden. Deze is er immers om hen te helpen hun leven weer op de rit te krijgen.
Binnenkort vindt er een bestuurlijk overleg plaats met de VNG en het Ministerie van SZW om deze problemen te bespreken. In de volgende voortgangsrapportage zult u verder geïnformeerd worden over de uitkomsten van dit overleg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat niet-gedupeerden een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die is bedoeld voor gedupeerden van de toeslagenaffaire en zo onnodig druk wordt gelegd op de ondersteuning vanuit de gemeenten?
In de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) is opgenomen dat zowel gedupeerde ouders als ouders die in de eerste toets niet als gedupeerd zijn aangemerkt, in principe tot en met de integrale beoordeling brede ondersteuning kunnen ontvangen. De brede ondersteuning wordt na de ontvangst van een negatieve beschikking bij de integrale beoordeling na een periode van 30 dagen afgebouwd, zodat gedupeerde ouders zo goed mogelijk kunnen worden ondersteund. Het is dan ook onwenselijk dat mensen voor wie bij de integrale beoordeling is vastgesteld dat ze niet gedupeerd zijn een beroep kunnen doen op gemeentelijke ondersteuning die specifiek bedoeld is voor gedupeerde ouders. Ouders die niet-gedupeerd blijken, moeten zo snel mogelijk worden doorverwezen naar reguliere hulp binnen de gemeente.
Hoe beoordeelt u de inschatting en de beoordeling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er ruim 20.000 niet-gedupeerden zijn die zich wel hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde en het systeem mede daardoor vastloopt? Wat zijn de laatste cijfers?
Voor alle ouders die zich hebben aangemeld als mogelijk gedupeerde is er tot en met de integrale beoordeling recht op brede ondersteuning vanuit de woongemeente. Voor ouders die niet gedupeerd blijken te zijn na de integrale beoordeling stopt het recht op deze ondersteuning. Ook voor ouders die na de eerste toets niet-gedupeerd zijn en zich afmelden voor de integrale beoordeling stopt het recht op brede ondersteuning. Gemeenten kunnen de brede ondersteuning pas beëindigen als UHT deze gegevens heeft gedeeld. Voor deze niet-gedupeerden is reguliere gemeentelijke ondersteuning beschikbaar. Niet gedupeerden worden, zoals benoemd in antwoord 3, binnen de gemeente warm overgedragen naar deze reguliere ondersteuning.
De verwachting is dat grofweg 45.000 ouders gedupeerd blijken te zijn wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond. Dat houdt ook in dat wanneer alle integrale beoordelingen zijn afgerond er zo’n 24.000 ouders na de integrale beoordeling niet gedupeerd zijn. Daarnaast hebben gemeenten ook te maken met kinderen en jongeren en ex-toeslagpartners die recht hebben op brede ondersteuning.
Gemeenten hebben terecht hun twijfels geuit over de volledigheid van de gegevens met betrekking tot niet-gedupeerden die zij ontvangen. Er is daarom actie ondernomen om deze problemen aan te pakken door de knelpunten op te lossen rondom het verstrekken van gegevens van personen die een afwijzende beschikking hebben ontvangen en door het optimaliseren van de tweewekelijkse gegevensdeling met gemeenten.
Welke maatregelen worden getroffen om niet-gedupeerden zo snel mogelijk duidelijkheid te geven, zodat de inzet op de daadwerkelijk (zwaarst) gedupeerden kan worden gericht? Wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen mensen die (zeer) waarschijnlijk niet-gedupeerd zijn en mensen die twijfelgevallen zijn?
Of een ouder wel of niet gedupeerd is, wordt definitief vastgesteld bij de integrale beoordeling. UHT is de afgelopen jaren fors opgeschaald zodat meer integrale beoordelingen kunnen worden gedaan en de wachttijd verkort wordt. Om vervolgens de behandeling zo vlot mogelijk te laten verlopen, hebben persoonlijk zaakbehandelaren (PZB’ers) meer ruimte gekregen in de beoordeling en is de informatie voor en afstemming met ouders tijdens de integrale beoordeling verbeterd. Deze versnelling zorgt ervoor dat 57.000 integrale beoordelingen in het eerste kwartaal van 2025 worden afgerond en de resterende aanmeldingen in de loop van 2025.
Ouders die vermoedelijk niet gedupeerd zijn krijgen een versnelde afhandeling van de integrale beoordeling. Daarmee wordt de wachtrij kleiner en hoeven ouders die vermoedelijk wel gedupeerd zijn minder lang te wachten. Evident niet-gedupeerden (aanmelders zonder kinderen) zijn ook benaderd met de vraag om hun aanvraag in te trekken. Tevens is er een urgentieroute waarbij gemeenten, het Instituut voor Publieke Waarden (IPW) en het Ondersteuningsteam Buitenland (OTB) urgente casussen kunnen voordragen voor prioriteit, om zo een snelle aanpak te waarborgen.
Gegevens van niet-gedupeerden worden nu direct na de integrale beoordeling verstrekt aan gemeenten, waardoor onnodige druk op de ondersteuning van gedupeerden wordt vermeden. Deze gegevensuitwisseling is geoptimaliseerd en vindt tweewekelijks plaats. Voor ouders wiens brede ondersteuning afloopt, wordt deze in een periode van 30 dagen aangepast en afgebouwd, met mogelijke doorverwijzing naar reguliere hulp door de gemeente.
Waar ziet u nog mogelijkheden om dit sneller en beter te doen?
De afhandeling van de integrale beoordelingen is steeds meer op stoom gekomen: eind april is voor ruim 61% van de ouders de integrale beoordeling gedaan (inclusief afmeldingen). Planning is dat in het eerste kwartaal van 2025 circa 57.000 integrale beoordelingen zijn afgehandeld, dat betreft bijna 85% van het aantal aangemelde ouders. De rest van de integrale beoordelingen wordt in de loop van 2025 afgehandeld. Met deze prognose is de uitvoering van de integrale beoordeling in elk geval gebaat bij het doorzetten van de ingezette koers. Grote aanpassingen in de uitvoering van de integrale beoordeling hebben het aannemelijke risico in zich dat ze niet bijdragen aan versnelling, maar juist leiden tot vertraging en onzekerheid.
Is het bijvoorbeeld mogelijk om in gevallen waar het evident is dat het geen gedupeerde van de toeslagenaffaire betreft, geen integrale beoordeling te doen of deze versneld af te ronden? Zo nee, waarom niet? Zou het mogelijk zijn om een dergelijk geval achteraan de rij aan te laten sluiten bij gemeentelijke ondersteuning, om de (zwaarst) gedupeerden eerder en beter te ondersteunen?
Elke ouder die zich aanmeldt heeft wettelijk recht op een integrale beoordeling, ook als deze bij de eerste toets voorlopig niet als gedupeerde is aangemerkt. Het komt namelijk voor dat ouders na een negatieve eerste toets in de integrale beoordeling alsnog gedupeerd blijken te zijn. Zoals bij antwoord 5 is toegelicht, krijgen ouders die op basis van een aantal criteria vermoedelijk niet gedupeerd zijn een versnelde afhandeling of wordt aan hen voorgesteld om hun aanvraag in te trekken in het geval van evident niet-gedupeerden, zodat de wachtrij voor mogelijk wel gedupeerde ouders korter wordt. Gemeenten, OTB en IPW hebben de mogelijkheid om ouders aan te dragen voor urgentie bij de integrale beoordeling, als zij dit gezien de situatie van de ouder nodig achten. Op dit moment wordt met de oudercommissie, gemeenten, VNG en het Ministerie van SZW verkend welke mogelijkheden er zijn om de brede ondersteuning aan ouders te verbeteren, zowel op korte als op lange termijn.
Kunnen gemeenten een rol spelen bij het signaleren van niet-gedupeerden die in afwachting van de integrale beoordeling een beroep doen op de voorzieningen die bedoeld zijn voor gedupeerden van de toeslagaffaire? Zo ja, hoe kunt u ze hierbij ondersteunen? Zo nee, waarom niet en wat is ervoor nodig om dit wel mogelijk te maken?
Gedupeerdheid wordt vastgesteld in de integrale beoordeling. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van deze beoordeling ligt bij UHT. Gemeenten kunnen deze beoordelingen niet uitvoeren. Om gemeenten te ondersteunen bij het leveren van de brede ondersteuning en niet-gedupeerden uit het proces te halen wordt ingezet op het zo snel mogelijk afronden van de integrale beoordelingen en het optimaliseren van de gegevenslevering aan gemeenten.
Waar ziet u de grootste knelpunten bij gemeenten in de ondersteuning van gedupeerden? Ziet u mogelijkheden om deze op korte termijn te verhelpen? Zo ja, wat is hiervoor nodig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de opvatting van dhr. Heijkoop dat het gemeenten aan kaders voor aanvragen en een afbakening in de tijd ontbreekt? Zo nee, waarom niet?
Dit onderwerp is onderdeel van het eerdergenoemde bestuurlijk overleg waarover in de volgende voortgangsrapportage zult worden geïnformeerd. Gemeenten kunnen ook zelfstandig inkadering geven aan het bieden van brede ondersteuning. Door de VNG is ook een handreiking gepubliceerd over hoe gemeenten invulling kunnen geven aan de brede ondersteuning.2 Het ontbreken van strikte kaders en afbakening in de tijd kwam aanvankelijk voort uit de wens van de gemeenten zelf. Om gemeenten de mogelijkheid te geven om maatwerk toe te passen en zo optimaal te kunnen inspelen op de specifieke behoeften van hun inwoners. Het streven was en is om flexibiliteit te bieden in het ondersteuningsproces, wat in veel gevallen waardevol is gebleken.
Wat vindt u van het idee van gemeenten om deze kaders in samenspraak met de gedupeerde ouders te ontwikkelen en welke elementen acht u daarbij van belang?
Het idee van gemeenten om kaders in samenspraak met gedupeerde ouders te ontwikkelen is zeer waardevol. Het is belangrijk ouders hierbij te betrekken om ervoor te zorgen dat de ondersteuningsmaatregelen aansluiten bij hun behoeften. Belangrijke elementen die hierbij van belang zijn, omvatten transparantie, open communicatie en duidelijkheid over wat wel kan en niet kan binnen de brede ondersteuning. Binnen de brede ondersteuning hebben gemeenten ook de vrijheid om op gemeentelijk niveau bepaalde kaders te ontwikkelen.
Hoe kijkt u aan tegen de oprichting van een landelijk expertisecentrum voor trauma en zorg?
De toeslagenaffaire heeft een diepgaande emotionele en mentale impact gehad op de gedupeerden en hun naasten. Mentaal welzijn is essentieel voor een nieuwe start en voor het perspectief op emotioneel herstel. Om gedupeerde ouders met dergelijke problemen te kunnen bijstaan, is specifieke expertise vereist die momenteel niet voorhanden is en bovendien lastig lokaal te organiseren is. Bij het bestuurlijk overleg wordt er dan ook besproken welke mogelijkheden er zijn om recht te doen aan de behoefte van ouders op dit vlak, zonder daarbij de uitvoerbaarheid en doelmatigheid uit het oog te verliezen. In de volgende voortgangsrapportage wordt teruggekomen op de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg.
Het bericht 'Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Utrecht wil niet meer samenwerken met Eneco en eigen warmtebedrijf oprichten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe duidt u de ontwikkelingen die worden omschreven in het artikel?
Ik betreur dat de partijen, die al jarenlang met grote inzet werken aan het mogelijk maken van de projecten, er niet uitgekomen zijn. Uit de informatie die ik van betrokken partijen heb ontvangen, blijkt dat de hoge kosten voor bewoners, corporaties en gemeenten de aanleiding waren om te stoppen. Eneco heeft gedurende de ontwikkeling te maken gehad met grote kostenstijgingen in materiaal, energie en arbeid, waardoor de business case onzeker was. De gemeente op haar beurt gaf aan weinig transparantie over de business case te ervaren. Het niet doorgaan van het project lijkt hier debet aan. De beperkte transparantie van de businesscase van Eneco richting de gemeente hielp niet mee, bleek in Utrecht: hiermee verdween het vertrouwen de samenwerking.
Verwacht u dat draagvlak voor de realisatie van warmtenetten in Utrecht en daarbuiten door deze problematiek minder wordt?
Draagvlak voor warmtenetten is al langer onderwerp van discussie. Ik ken niet alle details van de casus in Utrecht. Voor het draagvlak voor warmtenetten acht ik met name van belang dat bewoners een betrouwbaar en financieel aantrekkelijk voorstel krijgen, dat hen ontzorgt om van het gas af gaan. In de antwoorden op de volgende vragen ga ik in op de rol die EZK pakt om het draagvlak te laten toenemen.
Welk signaal wordt hiermee afgegeven aan bedrijven die nu nog actief zijn in de warmtetransitie? Deelt u de mening dat dit de investeringsbereidheid in de warmtetransitie vermindert?
Ieder warmteproject is verschillend. Er zijn projecten die stilvallen, terwijl er ook projecten zijn die doorgang vinden. In de periode naar aanloop van de Wet collectieve warmte (Wcw) zijn er (additionele) onzekerheden die effect hebben op de business case en de investeringsbereidheid. Gemeenten en warmtebedrijven geven dit signaal herhaaldelijk. Het is mijn voornemen om op korte termijn de Wcw naar uw Kamer te zenden, waarmee ook duidelijkheid gegeven wordt aan gemeenten en warmtebedrijven. Recentelijk is de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie in de Tweede Kamer besproken en aangenomen. De gemeenten worden geholpen met de aanvullende bevoegdheden voor het versterken van de gemeentelijke regierol. We verwachten dat de aanvullende transparantie die de Wcw biedt, bijdraagt aan het creëren van vertrouwen bij betrokken partijen om te investeren in warmtenetten. Duidelijkheid over de tariefregulering en de restwaarde helpt bij het goed beprijzen van de desbetreffende onderdelen van de businesscase. Tot slot ondersteunt het kabinet de diverse onderdelen in de warmteketen financieel via verschillende subsidies. Signalen uit de praktijk laten zien dat desondanks de investeringen nog niet goed rondkomen. Voorafgaand aan de behandeling van de Wcw ontvangt uw Kamer, zoals toegezegd tijdens de behandeling van de Wet gemeentelijke instrumenten warmtetransitie, een brief over de mogelijkheden die er zijn om de betaalbaarheid van warmtenetten te verbeteren.
Heeft de keuze voor een publiek warmtebedrijf additionele financiële consequenties voor het Rijk? Zo ja, hoe groot zijn deze? Zo nee, deelt u de mening dat het Rijk niet financieel aan de lat moet staan voor een dergelijke lokale politieke keuze op dit vlak?
De keuze in de Wcw voor een verplicht publiek meerderheidsbelang heeft financiële consequenties voor de overheid. Publieke partijen zoals lokale en provinciale overheden en mogelijk ook netwerkbedrijven zullen in de rol van aandeelhouder kapitaal beschikbaar moeten stellen om publieke warmtebedrijven op te richten. Daar staat tegenover dat zij daar in de toekomst dividend over zullen ontvangen. Gelet op het benodigde tempo om de klimaatdoelen te behalen overweegt het kabinet om de medeoverheden te ondersteunen via een nationale deelneming die, náást gemeente en provincie, medeaandeelhouder kan worden. Op mijn verzoek brengt EBN de benodigde financiële, juridische en organisatorische voorwaarden hiervan in kaart. Ook werkt het kabinet aan een voorstel voor de inzet van een waarborgfonds om risico’s voor financiers af te dekken en zo de financieringslasten voor warmtebedrijven te verlagen. Dit instrument kan de transitie versnellen en betaalbaarder maken.
In hoeverre lopen de inwoners van de desbetreffende wijk het risico op een fors hogere energierekening dan oorspronkelijk voorgesteld voor deze ontwikkeling? Bent u in gesprek met de gemeente om te voorkomen dat de energierekening voor deze mensen onbetaalbaar wordt?
De ontwikkeling in Utrecht is inmiddels gestagneerd, waardoor deze vraag niet meer van toepassing is. De uitdaging om bewoners een aantrekkelijk en betaalbaar aanbod te kunnen doen speelt echter breder. Ik verken daarom, mede op verzoek van de Tweede Kamer, beleidsopties om de betaalbaarheid van de rekening voor warmtenetgebruikers te borgen. Zoals hiervoor aangegeven wordt de Tweede Kamer voor de behandeling van de Wcw hiervoor geïnformeerd. Uitgangspunt hierbij is dat in wijken waar een warmtenet de optie met de laagste maatschappelijke kosten is, dit zich ook vertaalt in een aantrekkelijke en betaalbare energierekening voor de eindgebruikers.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de Spreidingwet |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u toezeggen dat de ambtelijke ondersteuning die gemeenten moeten verlenen bij de uitvoering van de Spreidingwet 100% wordt vergoed? Kunt u aangeven op welke wijze dit gaat gebeuren?
In de Code Interbestuurlijke verhoudingen (2004) zijn tussen het Kabinet, het Interprovinciaal. Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen afspraken gemaakt over hoe de overheden met elkaar samenwerken. Hierin is onder meer opgenomen wat er gedaan moet worden om de overheid beter te laten functioneren zodat ieder zijn verantwoordelijkheid in het bestel kan waarmaken om maatschappelijke opgaven sneller, effectiever en democratisch gelegitimeerd aan te pakken. De wijze waarop medeoverheden door het Rijk worden gefinancierd bij het verkrijgen van nieuwe taken maakt onderdeel uit van deze afspraken. Het Kabinet handelt met betrekking tot de invoering van de Spreidingswet conform deze afspraken.
Klopt het dat er nog geen duidelijkheid is over de verdeling van de middelen voor uitvoering van de wet, waardoor het voor gemeenten onduidelijk is of zij noodzakelijke specifieke expertise kunnen aantrekken? Zo ja, kunt u gemeenten hier zo snel mogelijk duidelijkheid over geven?
Door het verkrijgen van een wettelijke taak, zijn er ook financiële middelen gereserveerd voor de gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkt, in overleg met de VNG, aan de uitwerking en verdeling van deze middelen. Gemeenten hoeven deze vergoeding niet zelf aan te vragen. Op korte termijn ontvangen zij hier meer informatie over.
Klopt het dat tot op heden de kaders voor exploitatie door gemeenten, waaronder die voor kleinschalige opvang ontbreken? Zo ja, kunt u gemeenten hier zo snel mogelijk duidelijkheid over geven?
Het kwaliteitskader exploitatie door gemeenten is gereed en zend ik u bij de Kamerbrief inzake de uitvoeringsagenda flexibilisering van de asielketen toe (Kamerstuk: 2024Z11276). Om gemeenten handvatten te bieden en praktisch te ondersteunen volgt er aanvullend op het kwaliteitskader nog een handreiking. Het COA heeft reeds kaders voor kleinschalige opvang vastgesteld waarvoor COA de exploitatie doet. Voor de meeste gemeenten biedt dit al uitkomst
Hoe snel kan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) een opvang realiseren op een ter beschikking gestelde locatie en hoe worden gemeenten geïnformeerd over de realisatietermijnen en de capaciteit van het COA?
De termijn waarop door het COA reguliere opvang gerealiseerd kan worden is sterk situationeel afhankelijk en wordt beïnvloed door vele factoren en omstandigheden. Zo is het van belang of gebruik kan worden gemaakt van bestaande locaties waarbij in alle benodigde vergunningen en toestemmingen reeds is voorzien of dat er moet worden overgegaan op nieuwebouw waarbij alle toestemmingen nog moeten worden verzorgd. Ook wanneer gebruik gemaakt kan worden van bestaande locaties moeten deze meestal nog geschikt worden gemaakt voor het verblijf van asielzoekers. Waarbij in verscheidene gevallen het COA zich ook dient te houden aan aanbestedingsregels.
Het COA gaat er afhankelijk van de omgevingsfactoren vanuit dat een traject voor het realiseren van reguliere opvang van enkele weken en maanden tot 3 jaar in beslag neemt.
Kunt u toezeggen dat u zoveel mogelijk leegstaande locaties in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf zult aanwenden voor asielopvang en dat u de reeds daarvoor beschikbaar gestelde locaties, zoals de Regulusweg in Den Haag, zult handhaven?
Het Rijksvastgoed bedrijf heeft aangegeven, daar waar de mogelijkheid bestaat, medewerking te verlenen aan het realiseren van opvang in leegstaande locaties die in eigendom zijn van het Rijksvastgoedbedrijf.
Kunt u specifiek aangeven welke ruimtelijke instrumenten u danwel de provincies tot hun beschikking krijgen om locaties voor asielopvang aan te wijzen? Is dit instrumentarium hetzelfde als bij een provinciale indeplaatsstelling als een gemeente haar taakstelling voor het huisvesten van statushouders niet nakomt?
Het uitgangspunt van het IBT is het generiek toezicht zoals is vastgesteld in de wet Revitalisering Generiek toezicht (2012). Het is de Minister die toezicht houdt op de uitvoering van de wet, niet de provincie. Als gemeenten niet voldoen aan de opdracht in het verdeelbesluit kan indeplaatsstelling door de Minister aan de orde zijn (gebruikelijk interbestuurlijk toezicht). De stappen in het interbestuurlijk toezicht bij taakverwaarlozing zijn signaleren, informatie opvragen en valideren, actief toezicht, vooraankondiging juridische interventie, besluit tot indeplaatsstelling en uitvoeren («escalatieladder»). Dat betekent dat de taken die de gemeente heeft in het kader van het verdeelbesluit, het zorgen voor noodzakelijke gemeentelijke vergunningen, en/of het aanpassen van het bestemmingsplan of de beheers verordening door de Minister wordt overgenomen. Tegen het besluit tot indeplaatsstelling staat bezwaar en beroep open. Voor de indeplaatsstelling is het «Algemeen beleidskader indeplaatsstelling bij taakverwaarlozing» van toepassing.
Kunt u concreet toelichten hoe het interbestuurlijk toezicht en de bevoegdheid om dwang toe te passen eruit komt te zien? Is er bijvoorbeeld een escalatieladder?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de bekostiging van het nieuwkomersonderwijs ingaat op de dag van aankomst, in plaats van de eerste schooldag? Zo ja, kunt u ervoor zorgen dat gezien de tekortkomingen de daadwerkelijk genoten onderwijstijd mee wordt geteld voor de nieuwkomersbekostiging die scholen ontvangen, in plaats van de aankomstdatum?
In de huidige situatie ontvangen scholen twee jaar aanvullende bekostiging voor nieuwkomers gerekend vanaf de datum van vestiging in Nederland (primair onderwijs) dan wel eerste datum verblijfsrecht of de datum binnenkomst in Nederland (voortgezet onderwijs). Een uitzondering hierop zijn de overige vreemdelingen in het primair onderwijs.1 Daarvoor kan een schoolbestuur één jaar aanvullende bekostiging ontvangen.
Deze systematiek wordt op dit moment aangepast. De Minister voor Primair en Voortgezet onderwijs heeft uw Kamer hier recent over geïnformeerd.2 Voor het primair onderwijs wordt per 1 juli 2024 bekostigd op basis van de dag van eerste inschrijving in het onderwijs. Een dergelijke aanpassing voor het voortgezet onderwijs is voorzien per 1 januari 2026. Met deze wijzigingen sluit de bekostiging voor het grootste deel aan bij de daadwerkelijke gevolgde onderwijstijd.
Heeft u een beeld van de sociale infrastructuur zoals het aanbod van onderwijs, zorg en inburgering en hoe zich dat verhoudt met de aantallen nieuwkomers?
De druk is hoog op onderwijs, zorg en inburgering. Het kabinet heeft daar oog voor en werkt aan oplossingen waar nodig.
Bevoegdheden van gemeenten en provincies voor het verbeteren van verkeersveiligheid |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Vier grote steden willen eigen flitspalen: «Met campagnes redden we het niet»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het slecht gaat met de verkeersveiligheid en dat er actie moet worden ondernomen om de verkeersveiligheid te verbeteren?
Het aantal verkeersdoden lag in 2023, met een aantal van 648, weliswaar lager dan het jaar ervoor, zo zagen we in cijfers van het CBS2. Maar de meerjarige trend is negatief. Het aantal ernstig verkeersgewonden stijgt, zo blijkt uit de nieuwste «Staat van de Verkeersveiligheid» van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)3. De trend is verontrustend. Het onderstreept de noodzaak om keihard te blijven werken aan verkeersveiligheid.
Verkeersveiligheid is daarom topprioriteit. Om de verkeersveiligheid te verbeteren, is het van belang dat de infrastructuur veilig is ingericht dat verkeersdeelnemers de regels kennen en zich veilig kunnen en willen gedragen en dat voertuigen veilig zijn. Ook moet effectief worden opgetreden tegen mensen die de verkeersregels overtreden.
Daarom werkt het Rijk er hard aan om het verkeer zo veilig mogelijk te maken. Er wordt ingezet op veilige infrastructuur, veilige voertuigen en veilig gedrag van verkeersdeelnemers. Bijvoorbeeld door gemeenten, provincies en waterschappen te helpen bij het veiliger maken van de wegen waarvoor zij verantwoordelijk zijn met de investeringsimpuls Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) van 500 miljoen euro. En door via de overheidscampagnes BOB en Mono mensen bewust te maken van hun eigen verantwoordelijkheid.
Wat betreft verkeershandhaving wordt ingezet op zowel het vergroten van de pakkans als het effectief en streng straffen van verkeersovertreders.4 Zo wordt er met het extra geld uit de Voorjaarsnota 2023 de komende jaren aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen gewerkt. Het gaat om een uitbreiding van het aantal vaste flitspalen van 642 naar 750, het aantal flexflitsers van 50 naar 125 en het aantal focusflitsers van 10 naar 50. Omdat de flexflitsers en focusflitsers routeren over 3 locaties neemt het aantal handhavingslocaties toe van 642 locaties naar 1275, dit is bijna een verdubbeling. Daarnaast zijn per 1 januari de bevoegdheden van de boa’s op het gebied van verkeershandhaving uitgebreid met het handhaven op het negeren van rood licht door voetgangers en fietsers, het voeren van geen of onjuiste fietsverlichting en het handheld gebruik van een mobiele telefoon op de fiets. Voorts neemt het aantal staandehoudingen door de politie toe: 618.003 in 2023 ten opzichte van 517.273 in 2022.
Ook zijn er middelen vrijgemaakt voor het wetsvoorstel Verbetering aanpak rijden onder invloed om rijden onder invloed en andere ernstige verkeersovertredingen effectiever te bestraffen. Deze wet regelt dat voor alle verkeersfeiten waarvoor een ontzegging van de rijbevoegdheid kan worden opgelegd – dus niet alleen voor bestuurders die onder invloed hebben gereden – strengere en effectievere maatregelen en straffen kunnen worden opgelegd. Zo wordt bijvoorbeeld een rijontzegging direct van kracht, ook in afwachting van een eventueel hoger beroep. En wordt de mogelijkheid gecreëerd om aan een veroordeelde die een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid schendt, vervangende hechtenis op te leggen.
Steunt u de voorgestelde aanpak genoemd in het artikel om gemeenten en provincies meer bevoegdheden te geven om zo de verkeersveiligheid te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze bevoegdheden toe te delen?
Wij begrijpen de behoefte van de gemeenten om stevig in te zetten op de verkeersveiligheid. En dat doen we ook, zoals in het antwoord op vraag 2 beschreven. Daarnaast nodigen wij de betrokken partijen bij verkeershandhaving binnenkort uit om in gesprek te gaan over de zorgen en voorstellen zoals deze in de propositie met ons zijn gedeeld. Het doorvoeren van deze aanpak brengt grote en financieel kostbare wijzigingen met zich mee en ook kleven aan het overhevelen van bevoegdheden aan gemeenten, zoals voorgesteld in de propositie van de vier grote gemeenten, diverse juridische en praktische belemmeringen. De voorgestelde aanpak dient daarom eerst nader uitgewerkt en bestudeerd te worden, alvorens wel of geen steun kan worden uitgesproken.
Wel merken wij op dat gemeenten op dit moment al verschillende mogelijkheden hebben om de verkeersveiligheid te verbeteren. In de eerste plaats doordat zij wegbeheerder zijn van de gemeentelijke wegen. Het merendeel van het Nederlandse wegennet bestaat uit gemeentelijke wegen. Door aanpassingen aan de weginrichting kan de verkeersveiligheid veelal flink verbeterd worden. Dit is echter kostbaar en vergt veel tijd om uit te voeren. Daardoor is hier niet altijd voldoende geld en tijd voor beschikbaar. Het Rijk ondersteunt hier met de middelen uit de investeringsimpuls verkeersveiligheid wel bij. Daarnaast kunnen gemeenten, namelijk de betrokken burgemeesters, aandacht vragen voor de inzet van politie op verkeershandhaving in de lokale driehoek. Daar vindt de prioritering voor de politie plaats. Tot slot kunnen gemeenten bij het Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Er zijn op dit moment nog palen beschikbaar.
Op welke wijze kunnen gemeenten en provincies sturen op het plaatsen van flitspalen? Wijzigt dit als de financiering voor het plaatsen van de flitspalen voor rekening komt van provincies en gemeenten? Ziet u of de voorgestelde aanpak inderdaad kan leiden tot verbetering van de verkeersveiligheid en het voorkomen van slachtoffers?
Zoals hierboven genoemd, wordt er momenteel al gewerkt aan een aanzienlijke uitbreiding van het aantal flitspalen de komende jaren. Hierdoor komen er voor gemeenten en provincies de komende jaren veel meer palen beschikbaar. Gemeenten en provincies kunnen bij Parket CVOM een aanvraag indienen voor de plaatsing van een flitspaal. Parket CVOM bekijkt vervolgens, in samenspraak met politie en in afstemming met de wegbeheerder (de gemeente of provincie), of plaatsing van een flitspaal op die locatie opportuun is. Een flitspaal wordt geplaatst op locaties waar deze de verkeersveiligheid kan vergroten. Van belang is dat in de aanvraag een analyse van de verkeersveiligheid van de locatie is opgenomen. In deze analyse moet conform het Beleidskader flitspalen een aantal zaken worden uitgewerkt zoals het overtredingsgedrag, de risico’s, de maatregelen die de wegbeheerder al genomen heeft, de resultaten van eventuele controles van de politie, een ongevallenanalyse en een analyse van de inrichting van de weg. Bij dat laatste onderdeel moet worden bekeken of de inrichting past bij de geldende maximumsnelheid of dat de inrichting van de weg eerst moet worden aangepast om de naleving van de maximumsnelheid te bevorderen. Goede weginrichting zorgt immers voor een veel groter en duurzamer effect op de verkeersveiligheid. Een flitspaal zorgt vooral voor aanpassing van de snelheid in de buurt van de paal, terwijl een goede weginrichting op de hele weg voor verkeersveiligheid zorgt. Daarnaast is het goed om te beseffen dat handhaving op een níet goed ingerichte weg ook maakt dat gedrag vaak snel weer terugvalt bij het stoppen van de handhaving.
In de propositie waar het artikel naar verwijst, wordt voorgesteld dat gemeenten en provincies zelf de flitspalen aanschaffen en dan ook zelf mogen bepalen waar deze komen te staan. Hoewel meer handhaving kan leiden tot een grotere pakkans en daarmee een verbetering van het nalevingsgedrag van bestuurders, leidt dit voorstel tot een mogelijke perverse prikkel voor gemeenten en provincies om vooral in te zetten op handhaving in plaats van aanpassing van de infrastructuur wat over het algemeen veel duurder is, maar zoals eerder genoemd meer bijdraagt aan de verkeersveiligheid.
Naast bovenstaande risico’s levert het overhevelen van deze bevoegdheid naar gemeenten en provincies ook nog problemen voor de uitvoering op. Als gemeenten zelf flitspalen gaan plaatsen, is er geen centrale regie meer op het totaal aantal handhavingsmiddelen dat in gebruik is of waar deze worden geplaatst. Hierdoor ontstaat er mogelijk een te grote druk op de strafrechtketen, want boetes moeten nog steeds via het Parket CVOM, CJIB en,als burgers het er niet meer eens zijn, via de rechtbank worden afgehandeld. Met name de rechtspraak loopt nu al vast op de beschikbare capaciteit voor zaken die op zitting moeten worden gebracht. Verkeerszaken maken nu al een groot deel uit van de totale werkvoorraad in de strafrechtketen en met de uitbreiding van het aantal flitsers de aankomende jaren zal deze druk verder toenemen. Met nog meer geautomatiseerde handhavingsmiddelen van gemeenten en provincies, bovenop de huidige uitbreiding van het aantal geautomatiseerde handhavingsmiddelen, zal het zwaartepunt nog meer naar verkeer verschuiven ten koste van andere (mogelijk zwaardere) zaken zoals gewelds- en zedenmisdrijven of georganiseerde criminaliteit. Dat is onwenselijk. Gemeenten stellen in de propositie ook voor om de inning en afhandeling van de boetes eventueel zelf op zich te nemen. Decentraal innen is echter niet in lijn met rijksincassovisie en één overheidsgedachte. Bovendien komt een deel van deze overtredingen uiteindelijk voor de rechter. Het probleem van de beperkte zittingscapaciteit wordt met inning door de gemeenten niet opgelost. Daarnaast is de optie dat gemeenten verkeersovertredingen bestuursrechtelijk gaan handhaven met bijvoorbeeld een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling (zoals genoemd in de propositie) ook geen optie, omdat de Wahv geen mogelijkheid bevat tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Wel zijn we, zoals eerder benoemd, van harte bereid om in gesprek te gaan met de bij de propositie betrokken partijen en het Openbaar Ministerie om te kijken hoe wij mogelijk tegemoet kunnen komen aan de zorgen die leven en de verkeersveiligheid verder kunnen verbeteren.
Bent u bereid de Wegenverkeerswet artikelen 158–174 en de «Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften» te wijzigen zodat gemeenten zelf de kans krijgen om flitspalen aan te schaffen en in te zetten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles in de landelijke «Regeling domeinlijsten buitengewoon opsporingsambtenaar» op te nemen? Zo ja, wanneer wordt hier inzet op gepleegd?
Onlangs zijn de bevoegdheden van boa’s op het gebied van verkeershandhaving reeds uitgebreid en worden de implementatie en landelijke uitrol hiervan gemonitord. Het gaat hierbij om het negeren van rood licht door fietsers en voetgangers, handheld telefoongebruik door fietsers en het niet voeren van de juiste fietsverlichting. Momenteel wordt er ook in kaart gebracht welke extra verkeersovertredingen gehandhaafd zouden kunnen worden door boa’s en de wenselijkheid daarvan. Bij een eventuele bevoegdheidsuitbreiding voor boa’s dient er rekening gehouden te worden met het in 2022 – in samenspraak met de partners, waaronder gemeenten – geactualiseerde inzetcriterium. Voor wat betreft de verkeershandhaving door boa’s betekent dit inzetcriterium dat het takenpakket is beperkt tot ongemotoriseerd (rijdend) verkeer. Overtredingen met gemotoriseerd verkeer raken al snel aan veiligheid en aan het strafrecht, brengen een grotere gevaarzetting voor de boa en omgeving met zich mee en hebben een hogere complexiteit, bijvoorbeeld in termen van achtervolgingen, invorderingen en technische hulpmiddelen die nodig zijn om een overtreding te kunnen constateren. Hiervoor zijn boa’s momenteel niet toegerust. Het ligt niet in de rede om dit, zo recent en in samenspraak afgestemde inzetcriterium, nu alweer te herzien.
Het betreffende verzoek in de propositie voor de inzet van boa’s op snelheidsovertredingen en alcoholcontroles moet binnen het bredere geheel van het boa-bestel worden bezien en worden meegenomen in de gesprekken die momenteel worden gevoerd over bevoegdheden en verantwoordelijkheden van boa’s. Het vraagstuk over de uitbreiding van bevoegdheden van boa’s speelt namelijk ook op andere terreinen waar boa’s actief zijn en vraagt om een integrale blik op de bevoegdheden van boa´s en de aanvullende maatregelen die moeten worden getroffen bij een uitbreiding hiervan. De afweging voor een mogelijke uitbreiding zal binnen deze bredere scope plaats moeten vinden. Ik zie daarom nu geen taak voor boa’s in de verkeershandhaving wanneer het gaat om snelheidsovertredingen en alcohol- en drugscontroles. Indien de gemeente vindt dat er op dit terrein meer zou moeten worden gehandhaafd, dan kunnen zij hierover in de lokale driehoek afspraken maken met de politie.
Het artikel 'Gemeenten bereiden zich voor op ‘paspoortpiek’, vacatures staan open en noodplannen liggen klaar' |
|
Joost Sneller (D66), Jan Paternotte (D66), Caspar Veldkamp (NSC) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat er binnenkort een piek in het aantal aanvragen voor vervanging van paspoorten wordt verwacht en zo ja, hoe ziet deze prognose er uit?1
Ja. In de jaren 2024 tot en met 2028 zal de vraag naar paspoorten en identiteitskaarten twee à drie maal hoger zijn dan de afgelopen vijf jaar. Deze conjunctuur van hoge vraag en lage vraag is ontstaan toen in 2014 de paspoorten en identiteitskaarten 10 jaar geldig werden in plaats van vijf jaar. Daardoor is de vraag in de afgelopen vijf jaar lager geweest en komt de vraag nu weer op het oude niveau. Na 2028 zal de vraag weer minder worden.
Welke gevolgen heeft dit voor de afhandeling van aanvragen voor het vervangen van paspoorten vanuit het buitenland?
Dit jaar verwachten we een verdrievoudiging van het aantal aanvragen in het buitenland. Om de paspoortpiek zo goed mogelijk op te vangen zijn de balietijden op ambassades, consulaten en bij de externe dienstverlener (VFS)2 verruimd. Ook is er voor de verwerking en beslissing op de aanvragen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken meer capaciteit gecreëerd. Sinds de zomer van 2023 is er een voorlichtingscampagne voor Nederlanders in het buitenland over het tijdig verlengen van reisdocumenten. Ook is er een bericht gestuurd via de BZ-informatieservice naar Nederlanders in het buitenland die zich voor deze berichtenservice hebben geregistreerd. Tot slot zijn in de tweede helft van 2023 extra reizen met de zogenaamde MVA (mobiel vingerafdrukopnameapparaat) uitgevoerd om op locaties wereldwijd waar veel Nederlanders woonachtig zijn, paspoortaanvragen in te nemen.
De wachttijden voor een afspraak zijn als gevolg van de paspoortpiek hoger dan vorig jaar deze tijd. Het kan voorkomen dat aanvragers enkele weken moeten wachten op een afspraakmogelijkheid in het buitenland. Bij veel ambassades en consulaten wereldwijd kunnen aanvragers binnen een termijn van 4 weken een afspraak krijgen. Verwacht wordt dat deze termijn van 4 weken op veel plekken wereldwijd niet of nauwelijks overschreden zal worden. Het kan betekenen dat aanvragers moeten uitwijken naar een andere aanvraaglocatie in een land waar meerdere posten met een consulaire balie zijn, of naar een aanvraaglocatie van de externe dienstverlener (VFS) waar BZ mee samenwerkt. Nederlanders in het buitenland kunnen ook een paspoort aanvragen of vernieuwen bij een van de 12 daarvoor aangewezen gemeenten (grensgemeenten) wanneer zij naar Nederland reizen. Hier zijn ook wachttijden.
In noodgevallen kunnen Nederlanders in het buitenland zich melden bij de ambassades en consulaten voor een nooddocument (dat is een tijdelijk reisdocument).
Welke gevolgen kan dit hebben voor mensen die vanuit het buitenland willen stemmen tijdens de Europese Parlementsverkiezingen?
Om te kunnen stemmen bij de verkiezingen voor het Europees Parlement dienen Nederlandse kiezers in het buitenland een kopie van hun identiteitsdocument bij de briefstem te voegen. Conform de Kieswet dient het identiteitsdocument geldig te zijn op 23 april 2024. De briefstemmen moeten uiterlijk op 6 juni 2024 ontvangen zijn door het briefstembureau in Den Haag. Als kiezers geen geldig identiteitsdocument hebben, dan hebben zij tot 31 mei om een (nieuw) document te tonen. Op dit moment heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat het om een significante groep kiezers zal gaan die niet tijdig een vernieuwd identiteitsdocument kunnen verkrijgen.
Op welke wijze wordt er rekening mee gehouden dat veel mensen in het buitenland rond dezelfde tijd hun paspoorten zullen moeten vernieuwen? Is er voldoende capaciteit om tijdig aan deze «piek» te voldoen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze worden mensen in het buitenland tijdig geïnformeerd dat zij hun paspoort moeten laten vernieuwen, in het bijzonder in relatie tot de benodigde registratie voor stemmen in het buitenland?
Vanwege de paspoortpiek roepen we Nederlanders in het buitenland al maanden op hun reisdocument tijdig te vernieuwen. Sinds augustus 2023 loopt er een social mediacampagne om Nederlanders erop te attenderen op tijd een afspraak te maken voor het vernieuwen van hun paspoort. Ook is er een bericht gestuurd via de BZ-informatieservice naar Nederlanders in het buitenland die zich voor deze berichtenservice hebben geregistreerd. In maart is er een nieuwe social mediacampagne van start gegaan.
Kiesgerechtigden die geregistreerd staan als kiezer bij de gemeente Den Haag hebben in de tweede week van februari een aankondiging voor de Europese Parlementsverkiezingen ontvangen van de gemeente Den Haag. Hierin staat ook vermeld dat kiezers de geldigheid van hun identiteitsdocument tijdig dienen te controleren.
Als hier nog geen actie op ondernemen is, bent u dan bereid om dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 5.
Is de verwachting dat de paspoortpiek periodiek zal terugkomen en zo ja, welke acties worden er ondernomen om de effecten hiervan op te vangen?
Er is een conjunctuur van vijf jaar met een hoge vraag en vijf jaar met een lage vraag. Naar verwachting zal deze conjunctuur vanaf nu nog 20 jaar duren maar wel afvlakken na verloop van tijd door demografische effecten (geboorte, sterfte, naturalisatie) en doordat mensen soms eerder een nieuw reisdocument nodig hebben (bijvoorbeeld na verlies). De effecten worden opgevangen door uitgevende instanties voor te lichten zodat ze tijdig zorgen dat ze zijn voorbereid op de periodiek hogere vraag. Ook wordt gezorgd dat er voldoende voorraden en productiecapaciteit zijn voor een tijdige levering.
Klopt het dat Frankrijk inmiddels gestart is met een experiment voor Fransen woonachtig in Canada en Portugal waarbij ze hun paspoort digitaal kunnen verlengen?
Op deze website3 van de Franse overheid is te lezen dat met ingang van 1 maart 2024 een experiment plaatsvindt in Canada en Portugal. Het betreft een experiment waarbij een Frans paspoort voor een specifieke doelgroep op afstand kan worden verlengd zonder dat naar een ambassade of consulaat gereisd hoeft te worden. We beschikken op dit moment niet over meer informatie rondom dit experiment, maar doen daarover navraag bij Frankrijk.
Is een dergelijk experiment ook een optie in Nederland om enerzijds de gemeenten te ontlasten, anderzijds digitale dienstverlening voor Nederlanders in het buitenland te vergemakkelijken, conform de eerder aangenomen motie van de leden Brekelmans en Sjoerdsma over nieuwe mogelijkheden voor digitalisering van producten en diensten voor Nederlanders in het buitenland (Kamerstuk 35 925 V, nr. 54)?
Meer gemak voor de burger en betrouwbaarheid en uitvoerbaarheid van het proces rondom het aanvragen van een reisdocument moeten hand in hand gaan; veiligheid is daarbij randvoorwaardelijk.
De huidige stand van de techniek, met name op het gebied van biometrie-afname, is op dit moment nog onvoldoende veilig en van onvoldoende kwalitatief niveau om van fysieke verschijning af te kunnen stappen. In 2023 heeft onderzoek hiernaar plaats gevonden en is de Kamer over de uitkomsten geïnformeerd4. Hoe het Franse experiment veilig de biometrische gegevens verzamelt en een betrouwbare identiteitscontrole garandeert is ons nu niet bekend, maar we doen daarover navraag bij Frankrijk.
Een herhaalaanvraag van een reisdocument lijkt een eenvoudiger proces, omdat de initiële identiteitsvaststelling al bij de eerste aanvraag plaats heeft gevonden. Desalniettemin blijft het essentieel om op betrouwbare wijze de biometrische gegevens voor het nieuwe paspoort af te nemen. Dat kan op dit moment niet digitaal op afstand.
Technologie blijft zich doorontwikkelen. BZK en BZ blijven alert op mogelijke nieuwe methoden die wel betrouwbaar genoeg zijn en die ook de vereiste kwaliteit kunnen garanderen bij afname van biometrische gegevens op afstand.
Het bericht ‘Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Herinnert u zich dat Landgoed Paleis Soestdijk in 2017 door het Rijksvastgoedbedrijf is verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG) onder voorwaarde van een duurzame en passende herbestemming?
Landgoed Paleis Soestdijk is inderdaad in 2017 verkocht en geleverd aan de MBEG. Er heeft in de verkoopprocedure een kwalitatieve beoordeling plaatsgevonden van de door de deelnemers aan de verkoopprocedure ingediende projectplannen. Een van de doelen die in het beoordelingskader was opgenomen was «een duurzame en passende herbestemming van Landgoed Paleis Soestdijk». Er is bij de beoordeling van de plannen onder meer gekeken naar de mate waarin aan dit doel tegemoet werd gekomen.
Onderkent u dat voor de realisatie van de plannen van de MBEG voor Landgoed Paleis Soestdijk (restauratie, beheer en exploitatie, vinden van kostendragers) een zeer aanzienlijke aanpassing van het bestemmingsplan nodig is?
Het bestemmingsplan is vernietigd. De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat heeft voor het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. Overigens is het aan de gemeenteraad van Baarn om een nieuw planologisch kader (bestemmingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan) vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit unieke en complexe dossier de afgelopen jaren onevenredig veel van de gemeente Baarn gevergd heeft, in termen van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit, participatietrajecten en advieskosten?
Ik ben ervan bewust dat het gaat om een complex dossier. Voor het antwoord op de vraag of de behandeling ervan beschouwd zou moeten worden als een onevenredige belasting voor de gemeente Baarn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de Raad van State, na ruim een jaar bestudering van het aangepaste bestemmingsplan, dit bestemmingsplan nietig heeft verklaard?
Landgoed Paleis Soestdijk valt weer terug op het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en inmiddels van rechtswege onderdeel is van het Omgevingsplan Baarn. Het plan van de MBEG kan volgens de regels van dat plan niet worden uitgevoerd.
Deelt u de verwachting dat aanzienlijke aanpassingen van de plannen voor Landgoed Paleis Soestdijk nodig zijn, alsmede navenante aanpassingen van het bestemmingsplan en dat dit hele proces, inclusief alle eventuele bezwaarprocedures, opnieuw jaren zal vergen?
De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat dat heeft voor de plannen voor het landgoed, het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. De gemeente Baarn heeft aangegeven de gemeente Soest hier ook bij te willen betrekken, omdat het landgoed tegen de kern van Soest aan ligt. Hoe lang zo’n proces zal duren is op dit moment niet te zeggen en is mede afhankelijk van de wensen van de MBEG.
Hoe beoordeelt u het feit dat de noodzakelijke restauratie van Paleis Soestdijk (inclusief landgoed en monumentale bijgebouwen) als gevolg daarvan opnieuw jarenlang uitgesteld zal worden, met verdere verpaupering tot gevolg?
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de restauraties worden uitgesteld. De afgelopen jaren is het landgoed Paleis Soestdijk open geweest voor publiek en technisch in stand gehouden. De MBEG heeft aangegeven dat het noodzakelijke onderhoud ook de komende periode zal worden gecontinueerd.
Onderkent u dat de gemeente Baarn opnieuw onevenredig zwaar belast zal worden om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Gemeenten kunnen geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers, die overigens ook van gemeente tot gemeente verschillen. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen.
Bovendien wordt opgemerkt dat het vaststellen van een nieuw planologisch kader na een doorgelopen bezwaar- en beroepsprocedure, tot de kerntaken van een gemeente behoort.
Deelt u de opvatting dat het niet reëel is dat van de gemeente Baarn, een gemeente van 25.000 inwoners, opnieuw dezelfde materiële/financiële en immateriële inspanningen gevraagd worden met betrekking tot dit dossier als in de afgelopen (zeven) jaren?
Zoals aangegeven bij vraag 8 kan elke gemeente in Nederland geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen, zeker als het kerntaken betreft.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de Rijksoverheid financiële en personele ondersteuning zal bieden aan de gemeente Baarn, als onmisbare noodzakelijke voorwaarde om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Aanvullende bekostiging en/of personele ondersteuning is niet aan de orde. Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.
Een mogelijk onrechtmatige werkwijze bij RIEC & LIEC. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het RIEC-project Bloedkoraal, bij de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met het door u aangeduide RIEC-project Bloedkoraal.
Naar aanleiding van de sluiting van recreatiepark Fort Oranje heeft mijn ministerie ter bevordering van de kennis- en ervaringsuitwisseling op landelijk niveau de gemeente Zundert gevraagd een juridische handreiking voor gemeenten op te stellen. In het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda vakantieparken 2018–2020 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties daarvoor bij decembercirculaire gemeentefonds 2018 een bijdrage ter beschikking gesteld van € 75.000. De handreiking ten behoeve van de handhaving op vakantieparken is eind 2019 beschikbaar gekomen. Daarnaast heeft mijn ministerie bij meicirculaire gemeentefonds 2019 een bijdrage van € 1,5 miljoen aan de gemeente Zundert verstrekt als tegemoetkoming in de juridische kosten voor de (landelijke) pilot met betrekking tot de sluiting en beheer- overname van recreatiepark Fort Oranje.
Waarom sleept de door Bloedkoraal georganiseerde sluiting en ontruiming van de camping zich inmiddels meer dan zes jaar voort? Is er uitzicht op een oplossing?
Het is aan de gemeente Zundert om in te gaan op de aanpak van recreatiepark Fort Oranje in Rijsbergen.
Kunt u reflecteren op de situatie waarbij de gemeente Zundert zich de 24 hectare grond probeert toe te eigenen door bij de eigenaren miljoenen in rekening te brengen voor de sloop? Waarom kan de gemeente zonder bevoegdheid onteigening van burgers proberen te bewerkstelligen?
Het is niet aan mij om vanuit de rijksoverheid te reflecteren op de aanpak van de gemeente Zundert met betrekking tot recreatiepark Fort Oranje. Het is aan de lokale overheid, de gemeente Zundert in dit geval, om op de aanpak in te gaan.
Bent u ervan op de hoogte dat de aanpak van Fort Oranje voorafgaand aan de ontruiming op 7 juni 2017 tijdens een samenkomst met de Rechtbank Zeeland-West-Brabant besproken is?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst.
Hoe verhoudt zich deze ontmoeting tot artikel 12 van de Wet rechterlijke organisatie, dat rechters verbiedt zich op enige wijze met (toekomstige) procespartijen in te laten en met het rechtstatelijke beginsel van machtenscheiding?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde ontmoeting. Ik kan over uw vraag dan ook geen oordeel geven.
Waarom werd de bijeenkomst van Bloedkoraal, eind oktober 2016, waarna kort daarna de Steuerfahndung in Duitsland een strafrechtelijk belastingonderzoek begon, bijgewoond door een belastingambtenaar van de afdeling Externe Overheid Samenwerking (EOS)?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet op de hoogte van de door u aangehaalde bijeenkomst en wie daar aanwezig zijn geweest.
Zijn er directe of indirecte contacten geweest met autoriteiten in Bremen over dit of andere onderzoeken tegen Jan Engel en Jeroen Pols? Zo ja, kunt u vertellen wat deze contacten hebben behelsd en alle communicatie hieromtrent openbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is niet bekend met de door u aangeduide contacten met autoriteiten in Bremen.
De berichten dat AEB (Amsterdams afvalverwerkingsbedrijf) door de gemeente Amsterdam opnieuw in de verkoop is gezet’ |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe groot is de overcapaciteit bij Nederlandse afvalenergiecentrales momenteel precies als het verschil tussen de import en export van brandbare afvalstromen wordt afgezet tegen de totale hoeveelheid verwerkt afval in Nederlandse afvalenergiecentrales uitgedrukt in tonnen en een percentage?1
Voor de beantwoording van deze vraag wordt overcapaciteit gedefinieerd als de capaciteit die overblijft als de totale hoeveelheid afval die is verbrand door Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties, wordt vergeleken met het totaal aan brandbaar afval dat in Nederland wordt geproduceerd. Dit is dus inclusief het brandbaar afval dat niet in Nederland wordt verwerkt maar naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties wordt geëxporteerd, maar exclusief het afval dat wordt geïmporteerd om hier te verbranden. Voor het bepalen van de export van brandbaar afval vanuit Nederland wordt hier alleen uitgegaan van export naar afvalverbrandingsinstallaties en niet van export naar andersoortige afvalverbrandingslocaties, zoals cementovens, biomassacentrales en draaitrommelovens. Dat betreft in het algemeen een ander type afval qua samenstelling.
De totale vergunde capaciteit van de Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties is 8.254 kiloton. In 2021, het meest recente jaar waarvoor deze data beschikbaar zijn, werd in deze installaties in totaal 7.504 kiloton afval verwerkt. Daarvan was 6.387 kiloton afkomstig uit Nederland zelf en werd 1.117 kiloton afval geïmporteerd uit het buitenland.2 Er werd voor 317 kiloton Nederlandse brandbaar afval geëxporteerd naar buitenlandse afvalverbrandingsinstallaties.3
De overcapaciteit, zoals gedefinieerd voor de beantwoording van deze vraag, is dan 7.504 kiloton minus 6.387 kiloton, plus de 317 kiloton die momenteel geëxporteerd wordt, wat resulteert in 800 kiloton op jaarbasis (10,7% van het totaal bij afvalverbrandingsinstallaties verwerkte afval). De verwachting is dat het aanbod van Nederlands brandbaar afval de komende jaren verder zal dalen door de transitie naar de circulaire economie, waardoor de overcapaciteit ook verder zal toenemen.
Uit hoeveel verbrandingslijnen bestaat het AEB en hoeveel verbrandingscapaciteit heeft elke afzonderlijke lijn?
De afvalverbrandingsinstallatie van AEB bestaat uit twee delen die afzonderlijk van elkaar kunnen opereren, te weten de «Afval Energie Centrale» (AEB AEC) en de «Hoog Rendement Centrale» (AEB HRC). De AEC bestaat uit vier afzonderlijke verbrandingslijnen die elk een capaciteit hebben van ongeveer 213 kiloton op jaarbasis. De HRC bestaat uit twee afzonderlijke verbrandingslijnen, met elk een capaciteit van ongeveer 250 kiloton.4
Met het sluiten van hoeveel van deze lijnen bij AEB zou de Nederlandse overcapaciteit momenteel weer opgelost zijn?
Op basis van de berekende overcapaciteit in het antwoord op vraag 1 is er met het sluiten van de AEB AEC in theoretische zin geen overcapaciteit meer. Als het deel AEB HRC gesloten zou worden, moeten er nog één of twee lijnen bij AEB AEC gesloten worden wil er geen overcapaciteit meer zijn. Echter, het abrupt sluiten van lijnen heeft gevolgen voor de energielevering in de regio. AEB is de belangrijkste leverancier van warmte voor het warmtenetwerk van Amsterdam Noord en West. Ook vervult AEB een belangrijke rol in het verwerken van gevaarlijk afval in Nederland. Die capaciteit is landelijk gezien al zeer beperkt en voor de verwerking ervan is Nederland momenteel in grote mate afhankelijk van het buitenland. Tot slot moet bij afbouw van verbrandingscapaciteit ook rekening worden gehouden met het in stand houden van voldoende capaciteit om eventueel in te kunnen zetten voor het geval een grote calamiteit bij een AVI plaatsvindt (denk bijvoorbeeld aan de brand die september jl. bij afvalverwerker AVR Rozenburg woedde). Kortom, het verminderen van verbrandingscapaciteit ziet de Rijksoverheid als een geleidelijk proces waarbij mitigerende maatregelen worden getroffen voor de beschreven gevolgen.
Begrijp ik goed dat de reservering van € 222 miljoen in het Klimaatfonds toch kan worden aangewend voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven,5 kan de reservering worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Vanuit het oogpunt van circulaire economie is het echter van belang dat ook het afbouwen van verbrandingslijnen onderdeel is van de bredere afspraken waar die investering deel van uitmaakt. De huidige aanpak ziet echter niet toe op het sec financieel compenseren van een bedrijf met middelen uit het Klimaatfonds voor het afbouwen van een verbrandingslijn.
Bent u bereid via maatwerkafspraken met gemeente Amsterdam – die aangekondigd heeft AEB te koop te zullen zetten – één of meerdere lijnen van AEB te sluiten zodat AEB als bedrijf niet gesloten hoeft te worden en nog steeds verkocht kan worden, maar zodat uw beleidsintentie (om de Nederlandse verbrandingscapaciteit aan te laten sluiten bij de hoeveelheid binnenlands geproduceerd restafval) uitgevoerd kan worden? Zo nee, graag een uitvoerige uitleg waarom deze capaciteit van een publieke organisatie niet uit de markt gehaald kan worden?
Momenteel ben ik bezig met het opstellen van een toekomstbeeld voor afvalverbranding in Nederland richting 2030 en 2050, en een routekaart waarin wordt ingegaan op de keuzes die gemaakt moeten worden om het geschetste toekomstbeeld te realiseren. Op basis daarvan wordt bezien of er maatwerkgesprekken met afvalverbrandende bedrijven kunnen worden aangegaan. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou daar onderdeel van kunnen zijn.
En kunt u precies aangeven wat er bedoeld wordt met de duiding dat de € 222 miljoen voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds ook aangewend kan worden voor de afbouw van verbrandingscapaciteit?
Deze reservering kan worden aangewend voor maatregelen die leiden tot een hoogwaardige verwerking van afval en dan specifiek recycling. De middelen zijn dus bedoeld voor een investering. Afbouw van verbrandingscapaciteit zou onderdeel kunnen zijn van afspraken over dergelijke investeringen. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven op welke aspecten dit naar uw mening toch niet duurzaam is?
De circulaire economie beoogt het efficiënt en effectief inzetten van grondstoffen. Het vernietigen van materialen die we op een andere manier nog kunnen inzetten past hier niet bij. Afbouwen van onze afvalverbrandingscapaciteit kan, zoals eerder aangegeven, onderdeel zijn van de maatwerkafspraken.
Welke mogelijkheden ziet u in dat geval wel voor bedrijven als AEB om in aanmerking te komen voor gelden uit de € 222 miljoen reservering voor afvalenergiecentrales uit het Klimaatfonds?
Dan kunt u denken aan het opschalen van sorteer- en scheidingscapaciteit bij afvalverbranders, of het opzetten van recyclingcapaciteit als alternatief voor afvalverbranding. Dit alles onder de voorwaarden dat het reguliere subsidie-instrumentarium (SDE++, VEKI, DEI en NIKI) hier niet toereikend voor is en er sprake is van additionele CO2-reductie bij het bedrijf. Bovendien kan ook het moderniseren van de rookgasreinigingsinstallaties en het terugdringen van de stikstofuitstoot onderdeel uitmaken van de afspraken.
Meldingen van gedupeerden in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink (SP) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Kloppen de signalen dat er gemeenten zijn, zoals Amsterdam, die vragen aan kinderen die onder de kindregeling vallen om aan te tonen wat zij hebben gedaan met het compensatiegeld dat zij hebben ontvangen als kind van een gedupeerde ouder in het toeslagenschandaal? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze ambtenaren dit van gedupeerde ouders en kinderen vragen?
Er is geen verplichting voor gedupeerde ouders of kinderen om verantwoording aan gemeenten af te leggen over besteding van compensatiegeld als voorwaarde voor de toegang tot brede ondersteuning. Van gemeenten wordt niet verwacht dat zij hiernaar vragen.
Deelt u de mening dat dit een zeer ongepaste vraag is, aangezien het geld dat deze kinderen hebben ontvangen een compensatie is voor geleden schade en dit niet bedoeld is als armoedevoorziening?
Als deze vraag aan kinderen gesteld is, begrijp ik dat dit mensen kan raken. In het algemeen kan het doel van gemeentelijke dienstverlening wel zijn om ouders en kinderen te helpen om financieel weer op eigen benen te staan, waarbij ook gekeken kan worden naar de huidige financiële situatie. Het voeren van die gesprekken is aan gemeenten, maar het is hoe dan ook belangrijk dat deze gesprekken open, eerlijk en respectvol verlopen.
Klopt het dat er gemeenten zijn, zoals Eindhoven, die aanvragen van gedupeerde ouders op brede ondersteuning weigeren als ouders niet in de schuldhulpverlening gaan voor schulden die onder de pauzeknop vallen?
Brede ondersteuning staat open voor alle gedupeerde ouders en kinderen zonder vooraf gestelde voorwaarden. Een van de doelen van brede ondersteuning is het bereiken van financiële stabiliteit. Daarom kan het voorkomen dat de gemeente ouders adviseert om financiële hulp te zoeken als er sprake is van blijvende financiële problemen, maar dit is geen vereiste om in aanmerking te komen voor brede ondersteuning.
Kunt u uitleggen waarom dit besluit wordt genomen?
Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven welke voorwaarden gemeenten hanteren indien zij een SPUK-uitkering krijgen en hiermee ondersteuning financieren voor getroffen ouders en kinderen? Zijn hier richtlijnen voor vanuit het ministerie?
De Specifieke Uitkering (SPUK) regelt voor welke doeleinden financiële middelen beschikbaar worden gesteld en hoe deze verantwoord moeten worden. Gemeenten dienen jaarlijks alle gemaakte kosten te verantwoorden. Hoe dit wordt ingezet om ouders en kinderen te helpen ligt bij de gemeente en is maatwerk, want elke ouder heeft andere behoeften. De VNG heeft een handreiking opgesteld waarin de financiële verantwoording voor het bieden van brede ondersteuning aan (mogelijk) gedupeerde ouders en hun gezinnen wordt beschreven.1 Er is bij het kabinet altijd bereidheid om met gemeenten van gedachten te wisselen over de financiering vanuit de SPUK en deze gesprekken vinden regelmatig en in goede afstemming plaats.
Klopt het dat een aanvraag bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) kan worden afgewezen indien een gedupeerde samenwoont met meerdere mensen, ook als dit in een opvanglocatie van het Leger des Heils is? Zo ja, waarom en vindt u dit eerlijk?
Een aanvraag bij UHT wordt niet afgewezen op grond van de actuele woonsituatie van de gedupeerde, ook niet als dit een opvanglocatie betreft. De woonsituatie in het verleden kan wel invloed hebben op het toeslagpartnerschap.
Deelt u de mening dat dit soort vragen en besluiten het vertrouwen van gedupeerde ouders en kinderen in de overheid alleen maar verder doet afbreken?
Het is van belang dat gemeenten de volledige situatie van ouders en kinderen in overweging nemen en samen met hen een plan opstellen voor eventuele benodigde ondersteuning op de vijf leefgebieden: financiën, wonen, werk, gezondheid en gezin. Het bieden van maatwerk is van groot belang, want aan de hand van het gesprek wordt de hulpvraag in kaart gebracht en wordt besproken wat nodig is en dit is afhankelijk van de situatie en specifieke behoeften van ouder en kind. Het is daarom van belang dat het ministerie de rol van gemeenten niet overneemt, zodat maatwerk behouden kan blijven. Het kabinet vertrouwt er in algemene zin op dat gemeenten ambtenaren hun keuzes weloverwogen en zorgvuldig maken.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er bij gemeenten de kennis is over het oerwoud aan regels zodat zij hun uiterste best kunnen doen om gedupeerde ouders zo veel mogelijk te ondersteunen?
De VNG heeft een pakket aan ondersteuningsmiddelen beschikbaar en een servicedesk voor vragen van gemeenten2. In dit pakket is onder andere een opleiding beschikbaar, worden wekelijks (be)spreekuren georganiseerd, en worden gemeenten wekelijks geïnformeerd middels een nieuwsbrief. Daarnaast is UHT beschikbaar om vragen van gemeenten te beantwoorden.
Antwoorden op eerdere schriftelijke vragen inzake het artikel ‘Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken’ (2023Z12312) |
|
Joost Sneller (D66), Laura Bromet (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten «Nederlandse gemeenten overtreden massaal de wet door achterkamertjes in te duiken»1, «Maas in de wet laat gemeenten achterkamertjes in duiken; D66 wil dat Minister dat gat dicht»2, «Betoog: Open overheid, papieren werkelijkheid»3 en «Wees terughoudend met besloten vergaderen»?4
Ja.
Bent u van mening dat raadsvergaderingen in principe openbaar zouden moeten zijn, en dat helder onderbouwd zou moeten worden waarom bepaalde vergaderingen zich buiten de gangbare vormen van democratische controle kunnen voltrekken?
Raadsvergaderingen zijn inderdaad openbaar; besloten raadsvergaderingen zijn de uitzondering op de hoofdregel. De Grondwet, artikel 125, schrijft dit voor. Hetzelfde geldt voor vergaderingen van raadscommissies en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies. In de Gemeentewet is een procedure vastgelegd die gevolgd moet worden als de raad besloten wenst te vergaderen. Dat kan alleen indien ten minste een vijfde van het aantal leden dat de presentielijst heeft getekend daarom verzoekt of de voorzitter dit nodig oordeelt. Hoewel de wet niet vastlegt in welke gevallen besloten vergaderd mag worden, is de mogelijkheid besloten te vergaderen zoals in de Grondwet bepaald naar haar aard een uitzondering. Een voorstel om besloten te vergaderen zal derhalve gemotiveerd moeten worden. Vervolgens moet de raad dan wel de raadscommissie ook nog bij meerderheid instemmen met het in beslotenheid vergaderen.
Naast de raadsvergadering worden dus ook de vergaderingen van raadscommissies (en door de raad ingestelde bestuurscommissies en overige commissies) gereguleerd in de Gemeentewet. Alle vergaderstructuren die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden zijn een raadscommissie. Daarmee is de wettelijke procedure inzake openbaarheid en besloten vergaderen van toepassing op een groot deel van de overleggen die in gemeenten plaatsvinden.5 Het is denkbaar dat in een gemeente ook overleggen en bijeenkomsten plaatsvinden waarin geen besluitvorming wordt voorbereid en die derhalve buiten het hier beschreven wettelijk kader vallen. Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om heisessies met de gehele raad of bijeenkomsten waarbij de leden van een fractie technische vragen kunnen stellen aan ambtenaren. Dergelijke bijeenkomsten zijn op zichzelf niet verboden, maar mogen niet in de plaats komen van reguliere vergaderingen. De voorschriften voor de vergaderingen van de gemeenteraad en de raadscommissies waarin besluitvorming aan de orde is of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen, hebben tot doel politieke besluitvorming te organiseren op een wijze die voor inwoners en kiezers inzichtelijk en controleerbaar is. Hiervoor zijn waarborgen ingebouwd, zoals de verplichting om de agenda vooraf openbaar te maken. Daarnaast is de gelijke informatiepositie van alle raadsleden een belangrijk uitgangspunt dat met zich brengt dat het overleg tussen raad en college zoveel mogelijk in de raadsvergadering dient plaats te vinden. Dit uitgangspunt komt onder meer naar voren in de inlichtingenplicht van het college die jegens de raad als geheel geldt, ook als de inlichtingen door een of meer individuele raadsleden worden gevraagd.6
Deelt u de mening dat de wijze waarop de «informele bijeenkomsten» op dit moment worden georganiseerd tegen het principe van «openbaarheid tenzij» is en daarmee indruist tegen de geest van de Wet open overheid? Zo nee, waarom niet?
Zowel vergaderingen van de raad, als vergaderingen van commissies worden gereguleerd in de Gemeentewet, zoals hiervoor vermeld. Daarnaast kunnen er bijeenkomsten zijn die geen raads- en commissievergaderingen zijn en die derhalve niet worden gereguleerd in de Gemeentewet. Daarin kan geen besluitvorming plaatsvinden, want die moet plaatsvinden in de raadsvergadering. Ook gaat het in deze bijeenkomsten niet om de voorbereiding van de besluitvorming in de raadsvergadering, want die vindt plaats in de raadscommissies. Het is onwerkbaar en ook niet wenselijk om elke denkbare bijeenkomst in de gemeente in de wet te reguleren. Voor bijvoorbeeld heisessies met de gehele raad, de hierboven genoemde bijeenkomsten van een fractie met een of meer ambtenaren of nieuwjaarsbijeenkomsten is regulering in de wet niet passend.
Wel is hierbij het volgende van belang. De hoofdregel is dat de wet de vergaderingen van de raad regelt. Aanvullende overlegstructuren kunnen behulpzaam zijn bij het functioneren van het bestuur, maar kunnen niet in de plaats komen van een politiek debat in een vergadering van de raad. Waar sprake is van besluitvorming of voorbereiding van die besluitvorming dient dit te gebeuren binnen de wettelijk geregelde vergaderingen. Daarbij is openbaarheid altijd het uitgangspunt. Zowel de Grondwet als de Gemeentewet schrijven dit voor. Dit staat los van de Wet open overheid, die overigens alleen betrekking heeft op openbaarmaking van documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Op basis van de informatie in de betreffende artikelen van De Stentor kan ik niet in algemene zin de conclusie trekken dat de wijzen waarop informele bijeenkomsten op dit moment worden georganiseerd tegen dit uitgangspunt indruisen. Zowel het type informele bijeenkomst, als de redenen om achter besloten deuren te vergaderen, kunnen per geval verschillen. Zolang men zich houdt aan het voorgeschreven regime van de Gemeentewet is dit toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders dient dit te bewaken. Ook de gemeenteraad en raadscommissie dienen hierop toe te zien. Zij dienen in voorkomende concrete gevallen bij meerderheid te beslissen over de beslotenheid van vergaderingen waarin besluitvorming plaatsvindt of wordt voorbereid en waarin raadsleden hun bevoegdheden als volksvertegenwoordiger uitoefenen.
Deelt u de mening van een van de onderzoekers dat, zelfs als «bijeenkomsten» als informeel worden aangeduid, het officiële voor de raad georganiseerde aangelegenheden zijn en dat het onwenselijk is dat daarvoor geen regels gelden?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de opmerking van een van de onderzoekers in het artikel dat het onderscheid tussen «vergaderingen «en bijeenkomsten» enigzings gekunsteld is aangezien de Gemeentewet geen onderscheid maakt in de type vergaderingen?
Die conclusie deel ik niet. De Gemeentewet reguleert de raadsvergadering en de vergaderingen van de verschillende categorieën commissies (raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies). Een groot deel van de overleggen die raadsleden met elkaar en met de leden van het college hebben, buiten de raadsvergadering om, vindt plaats in een commissie. Ook daarvoor gelden wettelijke regels. Er zijn echter bijeenkomsten met een meer informeel, incidenteel karakter die niet als raads- of commissievergadering kunnen worden beschouwd. Deze bijeenkomsten worden in de Gemeentewet genoemd noch gereguleerd. Het houden van deze bijeenkomsten en overleggen is niet bezwaarlijk zolang deze niet in de plaats komen van de wettelijke gremia zoals de raadsvergadering of de raadscommissie. Dat zijn immers de aangewezen bijeenkomsten voor het stellen van vragen aan het college, het debatteren over kwesties in de gemeente en het voorbereiden van besluiten van de raad.
Kan de Minister meer duidelijkheid geven over wat precies verstaan wordt onder respectievelijk een vergadering en een bijeenkomst en wat de verschillen tussen beiden zijn?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, noemt en reguleert de Gemeentewet de raadsvergaderingen en de vergaderingen van raadscommissies, bestuurscommissies en overige commissies. Raadscommissies zijn commissies die worden ingesteld om de besluitvorming in de raadsvergadering voor te bereiden en om met het college of de burgemeester te overleggen. Bestuurscommissies kunnen door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld en het orgaan dat een bestuurscommissie heeft ingesteld kan dan vervolgens een of meer van zijn eigen bevoegdheden overdragen aan die bestuurscommissie. Overige commissies zijn andere commissies die door de raad, het college of de burgemeester worden ingesteld. Deze kunnen bijvoorbeeld zijn belast met het doen van onderzoek of hebben een adviserende taak. Als de raad een raadscommissie of bestuurscommissie instelt, bepaalt de raad hiervoor de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze. Op deze commissies is een aantal regels met betrekking tot raadsvergaderingen van toepassing, waaronder de regels met betrekking tot openbaarheid van de agenda en van de vergadering. In de circulaire over het commissiestelsel in de Gemeente- en Provinciewet zal voor de praktijk nader worden verduidelijkt welke typen commissies er zijn en welke regels gelden voor die verschillende typen commissies. Ik verwacht deze circulaire nog dit jaar gereed te hebben.
Bent u bereid om al dan niet in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, en de Wethoudersvereniging, in kaart te brengen welke typen en hoeveel bijeenkomsten en vergaderingen er per jaar in de afgelopen vijftien jaar zijn georganiseerd voor gemeenteraadsleden, in hoeverre deze openbaar waren zodat een eventuele trend te ontwaren valt?
Een dergelijk kwantitatief onderzoek overweeg ik op dit moment niet. Juist als het gaat om bijeenkomsten met een informeel karakter zal het zeer lastig zijn om in kaart te brengen hoe vaak deze precies hebben plaatsgevonden de afgelopen jaren. Wel deel ik de wens om in beeld te krijgen in hoeverre voor gemeenten voldoende duidelijk is dat hulpstructuren niet in de plaats kunnen komen van de vergaderorde van de verschillende gemeentelijke organen die de Gemeentewet regelt. Ik ben dan ook graag bereid om met de genoemde partijen hierover in overleg te gaan.
Kunt u de ciculaire eerst in concept delen met de Kamer voordat het officieel in werking treedt? Zo nee, waarom niet?
Een circulaire is met name bedoeld als instrument om de praktijk te helpen bij het toepassen van (nieuwe of bestaande) wet- en regelgeving. In dit geval gaat het om uitleg en toepassing van het wettelijk kader in de Gemeente- en Provinciewet met betrekking tot de verschillende typen commissies. Omdat het bij een circulaire gaat om een uiteenzetting en uitleg van geldende wettelijke kaders en niet om nieuw beleid, is het niet gebruikelijk om circulaires vooraf in concept voor te leggen aan uw Kamer. Wel ben ik vanzelfsprekend graag bereid uw Kamer een afschrift te sturen van de circulaire over het commissiestelsel als deze wordt gepubliceerd.
Bent u bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Wet open overheid en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Op dit moment vind ik het in de eerste plaats van belang dat voor gemeenten op grond van het wettelijk regime duidelijk is welke verschillende vergaderstructuren er zijn en welk wettelijk kader op dit moment voor die vergaderstructuren geldt, onder meer als het gaat om openbaarheid. Met de circulaire over het commissiestelsel wordt beoogd hierover nadere duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens zal vanuit mijn ministerie in gesprek worden gegaan met in ieder geval de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Vereniging voor Raadsleden, om te inventariseren in hoeverre het bestaande wettelijk kader voldoende duidelijkheid biedt. Het vragen van een voorlichting bij de Raad van State overweeg ik niet. Overigens is het wettelijk kader inzake besloten vergaderen alleen in de Gemeentewet neergelegd en niet in de Wet open overheid. Die laatste wet ziet op de openbaarmaking van informatie die is neergelegd in documenten en niet op de openbaarheid van vergaderingen.
Koppeling statushouders aan gemeenten |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke criteria (bijvoorbeeld werk, familiebanden, studie etc.) zijn er voor het met voorkeur koppelen van statushouders aan een bepaalde gemeente?
Het koppelen van vergunninghouders aan een gemeente is een complexe puzzel, waarbij rekening wordt gehouden met zowel het profiel van de vergunninghouder als de taakstelling. Het COA koppelt op basis van de individuele dossiers en de aantallen die nog in het kader van de taakstelling gekoppeld moeten worden. Daarbij wordt ook zoveel als mogelijk rekening gehouden met de lokale woningmarkt, maar met de oververtegenwoordiging van alleenstaanden krijgt iedere gemeente toch in ruime mate te maken met een doelgroep waarmee het aanbod van huisvesting minder matcht.
Aan de hand van zogenoemde harde en zachte criteria wordt door COA een regioadvies voor één of meerdere arbeidsmarktregio’s voor een vergunninghouder opgesteld. De harde criteria zijn bij het opstellen van een dergelijk advies leidend. Harde criteria zijn onder andere: familie in de eerste graad, een arbeidscontract van minimaal 8 uur per week, toelating van ofwel deelname aan een studie en een medische of psychosociale behandeling waarbij de vergunninghouder een behandeling volgt in een specifieke gemeente waarvoor hij/zij tenminste vier keer per jaar naar de behandelaar moet reizen.
Onder zachte criteria wordt onder andere verstaan: de opleidingsachtergrond, werkervaring en ambities van een vergunninghouder en de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
In 2022 werd 79% van de regioadviezen opgevolgd. Dit was 1% onder de streefwaarde van 80%.
Een (ander) uitgangspunt van het regioadvies is dat de gekoppelde gemeente dichtbij de opvanglocatie van de betreffende vergunninghouder ligt. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende permanente opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om aan dat uitgangspunt te voldoen.
Het zo snel mogelijk uit de opvang naar de plek waar je gaat integreren en gehuisvest wordt, is de beste oplossing voor zowel statushouder als voor verlichten van de druk op de opvang.
Is het nog steeds het streven om statushouders zo veel mogelijk te koppelen aan (of dichtbij) een gemeente waar zij banden mee hebben in het kader van werk of studie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om bij een koppeling al in grote lijnen rekening te houden met de mogelijkheden qua huisvesting binnen een gemeente, om zo zo min mogelijk tijd verloren te laten gaan als gemeenten onderling statushouders moeten «uitruilen»?
Zie antwoord vraag 1.
Is het nog steeds de bedoeling dat statushouders zo veel mogelijk worden gekoppeld aan (of dichtbij) de gemeente waar ze als asielzoeker ook worden opgevangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een schatting geven van hoe vaak dit ook lukt? En welke acties onderneemt u om dit aantal te verhogen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het bovenstaande nog belangrijker is in het geval van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's), omdat het zonde is hun band met school en een lokaal netwerk verloren te laten gaan? Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Het is voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv's) belangrijk om het onderwijs te kunnen continueren evenals het kunnen behouden van contacten met het lokale netwerk. Hiermee wordt rekening gehouden bij de plaatsing van een amv met een verblijfsstatus in kleinschalige opvang in een gemeente. Het uitgangspunt bij deze plaatsing is het belang van het kind. Hiervoor worden alle belangrijke elementen die een rol spelen in het leven van de amv in samenhang bezien en zorgvuldig afgewogen.
Klopt het dat statushouders alleen worden gekoppeld aan (of dichtbij) een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen en niet als er andere familie woont? Bent u bereid in het geval van amv’s en alleenstaande jongvolwassenen een dergelijke koppeling ook mogelijk te maken als het geen eerstegraads familie betreft maar er wel een familieband is (bijvoorbeeld met een oom of tante)? Zo nee, waarom niet? Kunt u zich voorstellen dat zo’n familieband jonge mensen kan helpen hun weg in Nederland te vinden en kan bijdragen aan de mentale gezondheid van deze jongeren en kinderen?
Voor volwassen statushouders geldt dat zij alleen worden gekoppeld aan een gemeente waar eerstegraads familieleden wonen. Voor amv is dit niet het geval en wordt gekeken naar het bredere familienetwerk. Dit wordt als een belangrijk element meegenomen in de afweging in welke kleinschalige opvang of welke opvanggezin (zoals bijvoorbeeld bij een oom of tante) de amv met verblijfsstatus wordt geplaatst.
Is het de bedoeling dat gemeenten waarmee een koppeling is gemaakt zo snel mogelijk contact opnemen met de statushouder om afspraken te maken over de inburgering, ook als er voor haar of hem nog geen huis in de betreffende gemeente beschikbaar is?
Ja. Er is een brede consensus over het belang van vroegtijdig investeren in de Nederlandse taalbeheersing en participatie van kansrijke asielzoekers en statushouders. In de Memorie van toelichting op de Wet inburgering is opgenomen dat het de voorkeur heeft dat de gemeente in het geval van een asielstatushouder de brede intake al in het AZC afneemt als dit praktisch mogelijk is. Om een tijdige start van de inburgering te waarborgen, wordt van gemeenten verwacht dat zij van alle inburgeringsplichtigen zo snel mogelijk een brede intake afnemen en een persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP) vaststellen. Door middel van de brede intake krijgen gemeenten al in een vroeg stadium zicht op de leerbaarheid van de inburgeringsplichtigen en de situatie op diverse andere leefgebieden.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten in de manier waarop dit wordt opgepakt? Bent u het met de stelling eens dat het zonde is dat statushouders zo soms onnodig lang moeten wachten op hun inburgering?
Er zijn verschillen tussen gemeenten hoe met deze werkwijze wordt omgegaan. Het is onwenselijk als statushouders onnodig lang moeten wachten op hun inburgering. Om die reden heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de brief van 9 maart 20231 aan uw Kamer toegezegd samen met betrokken partners de vroege start op het azc te bevorderen.
Welke zaken staan er voor gemeenten in de weg bij het al vroegtijdig laten kennismaken met de gemeente en het starten met de inburgering? Wat kunt u ondernemen om gemeenten hierin te stimuleren?
Het belangrijkste knelpunt bij vroegtijdige kennismaking met de gemeente en het starten met de inburgering is de afstand tussen de COA-opvang en de gekoppelde gemeente. Door de hoge instroom van nieuwkomers en het gebrek aan voldoende opvanglocaties, is het op dit moment niet altijd mogelijk om de asielstatushouder in alle gevallen dichtbij de gekoppelde gemeente in de opvang te plaatsen (en te houden). Andere zaken die meespelen zijn bijvoorbeeld het gebrek aan studiefaciliteiten voor een vroege start, capaciteitstekorten bij gemeenten en COA en samenwerking tussen gemeenten en COA.
Zoals ook aangegeven in de verzamelbrief Inburgering van 15 september 20232 zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met ketenpartners de korte termijn maatregelen die binnen de bestaande financiële en juridische kaders vallen uitwerken en in praktijk brengen. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het stimuleren van de samenwerking tussen COA en gemeenten, het opstellen van een overzicht over de vroege start en het verkennen van mogelijkheden voor studiefaciliteiten. Op langere termijn worden ook andere manieren onderzocht om de vroege start te stimuleren. Hierbij wordt gedacht aan mogelijkheden zoals het verlengen van de inburgeringstermijn met de duur van het verblijf in het azc en het laten meetellen van onderwijsuren en participatieactiviteiten die zijn ondernomen tijdens het verblijf in het azc. Deze maatregelen vereisen aanpassing van juridische en financiële kaders.
Welke eisen worden gesteld aan de overdracht van gekoppelde statushouders aan de gemeente – hoe wordt bewerkstelligd dat deze kloppend en tijdig bij de gemeente liggen? Kent u de signalen dat gemeenten geregeld worden geconfronteerd met late aanlevering of incomplete dossiers, iets dat de snelle huisvesting van statushouders soms in de weg staat? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals ook opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wet inburgering wordt van gemeenten verwacht dat zij, gelet op hun regierol, de verantwoordelijkheid nemen om een warme overdracht te organiseren. Een warme overdracht is bij voorkeur in de vorm van een driegesprek tussen COA, gemeente en de asielstatushouder. Ook de noodzakelijke uitwisseling van gegevens over de asielstatushouder tussen COA en gemeenten is hierbij van belang.
Deze warme overdracht verloopt nog niet overal zonder problemen. Om die reden hebben in het afgelopen jaar meerdere sessies plaatsgevonden met casemanagers van het COA en klantmanagers van gemeenten om de samenwerking te stimuleren. Binnen de aanpak vroege start is opgenomen dat deze gesprekken en sessies vervolgd zullen worden. Divosa en COA organiseren in dit najaar onder andere een roadshow om ontmoetingen tussen de casemanagers en klantmanagers van COA en gemeenten te faciliteren3.
Dat de gemeentevlag, de provincievlag en de Nederlandse vlag alle inwoners van respectievelijk de gemeente, provincie en Nederland representeren |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Erkent u dat de gemeentevlag, de provincievlag en de Nederlandse vlag alle inwoners van respectievelijk de gemeente, provincie en Nederland representeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het uitsteken van de Nederlandse vlag vanaf gebouwen van de Rijksoverheid geldt een algemene vlaginstructie die door de Minister-President wordt uitgevaardigd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzoekt provincies, gemeenten en andere overheden zich bij deze vlaginstructie aan te sluiten. Voor particulieren, instellingen en bedrijven bestaat er geen vlaginstructie, maar hen wordt verzocht de vlaginstructie voor Rijksgebouwen te volgen. De vlaginstructie heeft alleen betrekking op het uitsteken van de Nederlandse vlag. De gemeente en de provincie gaan over het uitsteken van de gemeentelijke respectievelijk de provinciale vlag. Voor andere vlaggen geldt de vlaginstructie niet.
Bent u bekend met het feit dat er sinds enige tijd in Nederland op allerlei publieke gebouwen pride-vlaggen en SDG-vlaggen wapperen en dat overheidsinstellingen zoals de Belastingdienst zich publiekelijk, bijvoorbeeld op Twitter, met de pride-vlag identificeren?
Ja.
Zou u kunnen aangeven sinds wanneer het is toegestaan voor overheidsinstellingen om zich te afficheren met andere vlaggen dan de Nederlandse vlag, de vlag van de provincie of de vlag van de gemeente?
De vlaginstructie heeft alleen betrekking op het uitsteken van de Nederlandse vlag. Voor andere vlaggen geldt de vlaginstructie niet. Er zijn geen algemene wettelijke regels voor het vlaggen met andere vlaggen. Dit is de verantwoordelijkheid van de eerstverantwoordelijke Minister ten aanzien van overheidsinstellingen, respectievelijk de verantwoordelijkheid van de provinciebesturen en de gemeentebesturen.
Deelt u de mening dat overheidsinstellingen ideologisch neutraal behoren te zijn? Zo nee, waarom niet?
De overheid is er in Nederland voor iedereen en streeft naar een inclusieve samenleving met gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen, ongeacht genderidentiteit, seksuele oriëntatie, ideologie, kleur, religie, beperking etc. Overheidsinstellingen dienen dit wezenlijke uitgangspunt bij hun handelen te respecteren.
Zie voorts het antwoord op vraag 3.
Erkent u dat de pride en SDG-vlaggen voor veel Nederlanders staan voor de zeer controversiële, internationale woke-ideologie? Zo nee, waarom niet?
De Pride-vlaggen staan symbool voor de lhbtiq+-gemeenschap en is een (internationaal) symbool voor inclusie. De vlag wordt gehesen als statement en steun voor de lhbtiq+-gemeenschap. Het kabinet staat voor gelijke rechten, kansen en vrijheden voor iedereen.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en binnen drie weken beantwoorden?
Zie de antwoorden op vragen 1 tot 5. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Gemeenten worstelen met desinformatie’ |
|
Hans Teunissen (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat de toegang tot en beoordeling van juiste informatie cruciaal is voor kennis over en vertrouwen in een vitale (lokale) democratie?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat vanwege het broze vertrouwen in onze democratie, de noodzaak van juiste informatie en de signalen uit dit onderzoek haast geboden is om gemeenten tegemoet te komen in hun ondersteuningsvraag?
Ik vind het belangrijk op korte termijn samen met de VNG uit te werken hoe gevolg kan worden gegeven aan de zorgen die respondenten ervaren en aan de ondersteuningsbehoeften van gemeenten op dit onderwerp. Snelheid is hier van belang, maar zorgvuldigheid en oog voor uitvoerbaarheid ook.
Kunt u inzicht geven in welke mate het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, naast de «Handreiking omgaan met desinformatie»2, samenwerkt met gemeenten om de impact van misleidende informatie op de lokale democratie aan te pakken? Kunt u bovendien aangeven hoe de bekendheid van de genoemde handreiking te vergroten?
Het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties werkt op verschillende manieren en momenten samen met gemeenten om de impact van misleidende informatie te verminderen. Eén van die manieren is het beschikbaar stellen van informatiematerialen op de website van het Netwerk Weerbaar Bestuur en www.maatschappelijkestabiliteit.nl. Op deze websites worden meerdere handleidingen aangeboden, wordt doorverwezen naar www.isdatechtzo.nl en vinden gemeenten een game waarmee zij online manipulatie kunnen leren herkennen.
Komende tijd zal ik, samen met de VNG, uitwerken hoe de bekendheid van de inzet op het vergroten van het bewustzijn van medeoverheden over desinformatie kan worden versterkt. Eind dit jaar wordt uw Kamer verder geïnformeerd over de voortgang van deze gesprekken en de verdere acties uit de Rijksbrede strategie effectieve aanpak van desinformatie.
Hoe duidt u de omvang van misleidende informatie en complottheorieën op lokaal niveau in het licht van onze democratie als geheel en de aankomende Tweede Kamerverkiezingen? Welke voorzorgsmaatregelen bent u van plan in dit kader te nemen?
Desinformatie, misinformatie en complottheorieën kunnen bijzonder schadelijk zijn wanneer de inhoud ervan gericht is op vitale onderdelen van de democratie, zoals betrouwbare en transparante verkiezingen. Daarom neemt het Ministerie van BZK sinds 2021 extra acties om de impact van desinformatie of misinformatie op het verkiezingsproces te minimaliseren. Zo werden er voor de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen van 2023 webinars georganiseerd voor gemeenteambtenaren door BZK en de NCTV. In deze webinars werd ook uitgebreid aandacht besteed aan desinformatie. Voor de aankomende verkiezingen zullen gemeenteambtenaren wederom geattendeerd worden op het signaleren en tegengegaan van desinformatie en misinformatie.
Welke langetermijnstrategieën overweegt u om de uitdagingen met betrekking tot misleidende informatie het hoofd te bieden en het vertrouwen in de (lokale) democratie te herstellen of te versterken?
Voor de langetermijnstrategie voor misleidende informatie verwijs ik u graag naar de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.3
De democratie in Nederland staat hoog aangeschreven op de internationale ranglijsten; ongeveer 70% van de Nederlanders is tevreden met het functioneren van de democratie.4 Echter, het politiek vertrouwen is laag ten opzichte van vorige decennia en ligt nu onder de 50%.5
Waar het gaat om het versterken en herstellen van het vertrouwen van de (lokale) politiek om misleidende informatie het hoofd te bieden zet de overheid onder andere in op actief en weerbaar burgerschap.6 Bijvoorbeeld door wettelijke ingrepen (Wet versterking participatie op decentraal niveau); door in het burgerschapsonderwijs aandacht te hebben voor vaardigheden voor dialoog en conflicthantering;7 door het publieke debat te versterken met steun voor onderzoeksjournalistiek en stimulering van alternatieven voor online platformen.
Aan de hand van welke instrumenten kan u gemeenten bijstaan bij hun worsteling misleidende informatie te identificeren en te beoordelen of – in voorkomende gevallen – sprake is van bewuste of onbewuste verdraaiing?
Uitgangspunt van het overheidsbeleid tegen desinformatie is dat het geen taak is voor overheden, dus ook niet voor gemeenten, om te identificeren wanneer iets desinformatie is.
Wel kan het kabinet gemeenten bijstaan bij het formuleren van een inhoudelijke reactie op mogelijke vormen van des- of misinformatie. Vanuit hun eigen inhoudelijke expertise kunnen gemeenten namelijk wel bepalen of bepaalde berichten feitelijk juist of onjuist zijn. Daar kunnen zij vervolgens inhoudelijk op reageren, bijvoorbeeld door berichten te ontkrachten. De intentie van de verspreider van een dergelijk bericht is daarbij niet relevant. Centraal staat het weerspreken van de onjuiste of misleidende informatie. Ook kan het kabinet gemeenten bijstaan met informatie over in welke gevallen gemeenten juridische stappen kunnen nemen. Denk dan aan uitingen die strafbaar zijn, zoals bij uitingen die geweld propageren, aanzetten tot discriminatie of haat, of iemand nodeloos beledigen. Of wanneer de uiting zelf niet strafbaar is, maar de gevolgen van desinformatie leiden tot strafbare en/of onrechtmatige feiten.
De handreiking omgaan met desinformatie voor (mede)overheden bevat zowel informatie over het formuleren van inhoudelijke reacties op mogelijke des- of misinformatie, als meer informatie over de juridische stappen die gemeenten kunnen nemen tegen strafbare uitingen. Momenteel wordt verkend hoe we de handreiking meer kenbaarheid kunnen geven.
Hoe kan het ministerie voorzien in de gewenste ondersteuning van gemeenten als het gaat om het herkennen van complotten en ondermijningsprocessen, informatie en kennisdeling, onafhankelijk advies en gevraagde instrumenten, protocollen en trainingen?
Het Ministerie van BZK is momenteel in gesprek met de VNG over mogelijke maatregelen. Ik heb aangegeven dat uw Kamer eind dit jaar verder wordt geïnformeerd over deze gesprekken. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Hoe verhoudt de urgentie op bovengenoemde zaken zich volgens u tot de Rijksbrede strategie en welk tijdpad heeft u hierin voor ogen? Kunt u hierbij aangeven welke prioriteiten hierin gesteld kunnen worden – mede met het oog op de aanstaande verkiezingen?
Het beschermen van de integriteit van de aanstaande verkiezing voor de Tweede Kamer is van groot belang. Dit betekent dat we, met het webinar en verspreiding van de handreiking, ervoor zorgen dat medeoverheden weten hoe ze rondom de verkiezing op desinformatie kunnen reageren. Daarnaast vind ik het belangrijk om de Rijksbrede strategie samen met de gemeenten verder uit te werken. Daarom heb ik aangegeven dat uw Kamer eind dit jaar verder wordt geïnformeerd over deze gesprekken. Ik wil daar nu niet op vooruit lopen.
Kunt u bevestigen dat de GGD adviseert om geen woningen of scholen te bouwen in een straal van twee kilometer rondom geitenboerderijen, vanwege de verhoogde kans op longontstekingen in de directe omgeving van een geitenhouderij die al meer dan tien jaar uit opeenvolgende onderzoeken naar voren komt?1
Het klopt dat de GGD adviseert het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dit staat in de GGD-richtlijn medische milieukunde2 en wordt toegelicht in de Handreiking Veehouderij en gezondheid omwonenden van Infomil.3
Kunt u bevestigen dat er nu al 1,7 miljoen Nederlanders binnen een straal van twee kilometer van een geitenbedrijf wonen?
In het rapport van het VGO-III onderzoek staat dat naar schatting in Nederland 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij wonen.4 Dit rapport dateert uit 2019, meer recente cijfers zijn niet beschikbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van de Gelderlander blijkt dat veel gemeenten ondanks het GGD-advies de bouw van nieuwe woonwijken toestaan vlak bij geitenstallen? Wat vindt u hier van?2
Ik heb het artikel uit de Gelderlander dd. 26 juni 2023 gezien. De krant heeft diverse mensen gesproken en brengt in beeld welke dilemma’s er spelen bij de planning van nieuwe woonwijken in landelijk gebied. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat gemeenten advies moeten inwinnen van de GGD als er belangrijke gevolgen voor de gezondheid kunnen zijn.
Heeft u zicht op de situatie in andere provincies? Zo ja, wordt hier wel het GGD-advies nageleefd?
In de meeste andere provincies geldt een geitenmoratorium. Per provincie verschilt de precieze regeling in het moratorium. Het verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen heeft geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen. Maar bij het beoordelen van (bestemmings-)plannen voor woningen in de buurt van veehouderijen is het advies om gezondheidsrisico’s voor toekomstige bewoners te beoordelen en de GGD om advies te vragen als hier aanleiding toe is.6 In hoeverre de gemeenten de GGD-adviezen overnemen is niet bekend. Er zijn wel voorbeelden te vinden, waar de afstand tot geitenhouderijen wel in de lokale besluitvorming wordt meegenomen, zie bijvoorbeeld de afwegingen in Noord-Brabant (gemeente Bergeijk, 20187) en de bestuurlijke afweging om in ieder geval niet op 500 meter afstand te bouwen en het VGO-eindrapport af te wachten in Noord-Holland (Hollands Kroon, 20218).
Wat vindt u ervan dat nieuwe bewoners zelfs niet eens altijd actief worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het wonen naast een geitenstal?
Er is geen verplichting om toekomstige bewoners hierover te informeren. Het staat mensen vrij om te kiezen voor een woning in de buurt van veehouderijen, waaraan mogelijk bepaalde gezondheidsrisico’s zijn verbonden, net zoals mensen kunnen kiezen voor een woning naast een drukke snelweg of een vliegveld, waar de luchtkwaliteit ook minder kan zijn dan in andere gebieden.
Erkent u dat dit wederom laat zien dat een vrijblijvend advies van de GGD aan gemeenten onvoldoende bescherming biedt voor de gezondheid van de inwoners van die gemeenten?
In de Wet Publieke Gezondheid (Artikel 16) staat dat het college van burgemeester en wethouders advies moet vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg. Om wat voor situaties dit precies gaat is niet nader gedefinieerd.
Het advies van de GGD moet worden overwogen maar is niet bindend, en er is geen zicht op in hoeverre de lokale overheid het advies overneemt. Het advies zal door de lokale bestuurders gewogen worden ten opzichte van andere factoren, die bepalen of een bestemmingsplan in die lokale omgeving en situatie de juiste voorwaarden voor de (leef)omgeving schept. Het advies van de GGD is zeker niet vrijblijvend; de gezondheid moet een belangrijke factor zijn in de afwegingen, maar het is niet altijd de beslissende factor.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als u ziet dat gemeenten hun inwoners onvoldoende beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Als het gaat om lokale besluiten, is ingrijpen vanuit het landelijk beleid alleen mogelijk als de lokale bestuurders daadwerkelijk tekortschieten of in het geval van een ernstige of urgente situatie, die het gebied overstijgt. Zoals recent aangegeven, samen met de Minister van LNV, in de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer naar aanleiding van de VGO-rapportage (Kamerstuk 22 juni jl.)9 zijn er diverse (juridische) instrumenten, die kunnen worden ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen, afhankelijk van de ernst en de inzichten in de (lokale) situatie.
Lokale besluitvorming kan gebeuren op grond van de Wet publieke gezondheid: het college van burgemeester en wethouders is belast met een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk rekening te houden met ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van omgevingsfactoren. In het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening en de WABO (wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan een vergunning voor vestiging of uitbreiding van een veehouderijbedrijf geweigerd worden, als er aantoonbare risico’s zijn voor de gezondheid van omwonenden, of uit voorzorg, als deze risico’s voldoende aannemelijk zijn. De GGD moet, zoals al aangegeven, afhankelijk van de ernst van de risico’s, om advies worden gevraagd en de situatie ter plaatse beoordelen. Het kabinet ondersteunt dit lokaal beleid. In de nieuwe Omgevingswet (verwacht in januari 2024) worden meer mogelijkheden geboden om volksgezondheidsaspecten mee te wegen in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Hierbij is ook de decentrale overheid het bevoegd gezag.
Landelijke maatregelen zijn eigenlijk pas mogelijk als duidelijk is wat de oorzaak en de ernst is en hoe die (proportioneel) kan worden aangepakt. Het Rijk kan, indien nodig, bijvoorbeeld extra preventieve maatregelen instellen. Ten behoeve van Q-koorts zijn er bijvoorbeeld verplichtingen gesteld voor melden van afwijkende abortusaantallen, testen in de tankmelk, en vaccinatie van schapen en geiten.
De Minister van LNV is op grond van artikel 5.4 van de Wet dieren bevoegd om, in overeenstemming met de Minister van VWS, maatregelen te treffen ten aanzien van besmette of van besmetting verdachte dieren, en ten aanzien van dieren, die een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een zoönose. Besluitvorming over dergelijke maatregelen en de precieze invulling worden bezien tegen het licht van de omstandigheden en deze zijn tijdelijk van aard, zolang zij nodig zijn voor het doel.
De Ministeries van VWS en LNV hebben een gezamenlijke taak om de volksgezondheid te beschermen tegen zoönosen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en met de instrumenten, die ter beschikking staan. Via de zoönosenstructuur wordt besloten over de te nemen maatregelen.
Gaat u dan nu wél over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij?
Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de oorzaak, zijn er geen aanknopingspunten voor specifiek beleid en kan de overheid geen landelijke maatregelen voorstellen. In Nederland zijn de provincies bevoegd om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. De meeste provincies hebben voorzorgsmaatregelen getroffen, in de vorm van een moratorium.
Wat gaat u intussen doen om te voorkomen dat gemeenten vergunningen afgeven om te bouwen, zo dicht bij geitenhouderijen?
Ik benadruk dat het belangrijk is om de gezondheid van omwonenden mee te wegen bij de inrichting van landelijke gebieden, zoals duidelijk staat in de GGD-richtlijnen10 en de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.11 In het kader van de stikstofaanpak van het (demissionair) kabinet, voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zet ik mij ook in om te zorgen dat bij de (her)inrichting van landelijk gebied rekening gehouden wordt met de gezondheid van omwonenden. Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden, dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Gezonde leefomgeving is om die reden een belangrijk onderdeel van het NOVEX programma.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording binnen de gestelde termijn is helaas niet gelukt.