Klopt het dat u in uw brief concludeert dat actieve provisietransparantie goed uitvoerbaar is, maar uit het onderliggende AFM-advies blijkt dat partijen aangeven dat het voorstel niet goed uitvoerbaar is? Kunt u aangeven waaruit blijkt dat de voorgenomen actieve provisietransparantie in deze vorm goed uitvoerbaar is? Zo ja, kunt u aangeven waarom u die conclusie heeft getrokken ondanks de negatieve adviezen? Zo nee, hoe moet de conclusie in uw brief dan worden gelezen?1 2 3.
Op basis van de huidige passieve provisietransparantie krijgt een consument pas inzicht in de door hem of haar betaalde provisie als diegene daar naar vraagt. Doordat niet alle consumenten bekend zijn met provisie, wordt deze vraag veelal niet gesteld. Dat staat mogelijk in de weg aan een goed gesprek tussen consument en dienstverlener over diens dienstverlening met als risico dat de consument niet vraagt naar de dienstverlening waar hij of zij wel voor betaald heeft. Om die reden heb ik in 2019 aangekondigd dat ik zou komen met een voorstel voor actieve provisietransparantie. Sindsdien heb ik veelvuldig met uw Kamer gesproken over een goede vormgeving van actieve provisietransparantie. Ook zijn gesprekken gevoerd met de brancheverenigingen, consumentenpartijen en de toezichthouder.
In mijn brief van 7 juni 2021 informeerde ik u over de verschillende overwegingen die een rol spelen bij de vormgeving van actieve provisietransparantie, alsmede welke afwegingen ik daarbij had gemaakt. Ook kondigde ik in die brief aan dat ik de AFM zou vragen om in gesprek te gaan met betrokken partijen over een wijze van invoering die zo praktisch mogelijk uitvoerbaar is. De AFM heeft vervolgens, zoals ik u per brief van 25 november 2021 liet weten, gesproken met diverse betrokken partijen, te weten Adfiz (branchevereniging van financieel adviseurs), Organisatie van Financiële Dienstverleners (brancheorganisatie voor onafhankelijke hypotheekadviseurs, hypotheekketens en serviceproviders), Keurmerk Objectief Vergelijken (met als deelnemende partijen Geld.nl, Independer en Zorgkiezer.nl) en het Verbond van Verzekeraars. Ik begrijp van de AFM dat de marktpartijen tijdens die gesprekken allereerst verschillende argumenten hebben aangedragen waarom het Wijzigingsbesluit Financiële Markten 2021 (hierna: het Wijzigingsbesluit) onwenselijk en/of lastig zou zijn. Daarnaast hebben de marktpartijen ook enkele argumenten aangedragen die zagen op de (niet) uitvoerbaarheid van het Wijzigingsbesluit. Om tegemoet te komen aan de genoemde bezwaren over uitvoerbaarheid, heeft de AFM drie aanbevelingen aan mij gedaan. Ik heb deze alle drie overgenomen zoals ik u heb gemeld in mijn brief van 25 november jl. Op basis van deze gesprekken, en op basis van haar eigen kennis en inzichten, heeft de AFM uiteindelijk geconcludeerd dat het Wijzigingsbesluit met inachtneming van haar aanbevelingen zoals dat nu bij u voorligt uitvoerbaar is.
Ik heb de conclusie van de AFM over uitvoerbaarheid overgenomen. Daarbij nam ik ook in overweging dat bemiddelaars en adviseurs nu al onder de van toepassing zijnde passieve provisietransparantie in staat moeten zijn om desgevraagd (passief) het exacte provisiebedrag aan een cliënt te verstrekken. Dit zou – al dan niet met een wijziging van systemen – ook op grotere schaal (actief) mogelijk moeten zijn. Voor het doorvoeren van de benodigde wijzigingen in de systemen vind ik, zoals eerder genoemd, een implementatietermijn van twee jaar redelijk. Bovendien is de wijze van communiceren van het provisiebedrag bewust laagdrempelig gekozen: een mondelinge mededeling is daarbij toegestaan. Ook is het zo dat wanneer het exacte bedrag niet kan worden berekend, volstaan kan worden met het mededelen van de wijze van berekening van dit bedrag. Om deze redenen acht ik het voorstel uitvoerbaar, ondanks dat het noemen van exacte nominale bedragen ook enkele uitdagingen kent, zoals ook kan worden opgemaakt uit de onderliggende stukken bij het advies van de AFM.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken die u heeft gestuurd blijkt dat er vraagtekens gezet worden bij de juridische houdbaarheid van een actieve provisietransparantie zoals die wordt voorgesteld in lijn met Europese regelgeving op het gebied van verzekeringsdistributie en platformregulering? Zo ja, hoe heeft u dit advies verwerkt in uw besluit? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom de voorgestelde actieve provisietransparantie wel voldoet aan Europese regelgeving op het gebied van verzekeringsdistributie en platformregulering?
De belangenorganisatie Adfiz en het Keurmerk Objectief Vergelijken hebben voor zichzelf juridisch advies ingewonnen omdat zij bezwaren zien bij het voorstel voor actieve provisietransparantie. Deze in opdracht van Adfiz en Keurmerk Objectief Vergelijken opgestelde adviezen zijn met de AFM en mijn ministerie gedeeld. In deze adviezen wordt gesteld dat het voorstel in strijd is met het Unierecht en de Insurance Distribution Directive (IDD). Ook wordt er aandacht gevraagd voor proportionaliteit en subsidiariteit.
Ik ben van mening dat het Wijzigingsbesluit wel in lijn is met de IDD. De IDD gaat immers uit van minimumharmonisatie, wat inhoudt dat het voor lidstaten mogelijk is om strengere voorschriften te hanteren. Uitgangspunt bij de IDD is verder dat alle distribuerende partijen, in het bijzonder het directe kanaal en indirecte kanaal, gelijk worden behandeld. Dat is mijns inziens het geval bij het Wijzigingsbesluit, doordat geregeld wordt dat zowel tussenpersonen als schadeverzekeraars transparant dienen te zijn over hun dienstverlening en de vergoeding die ze daarvoor krijgen. Adviseurs ontvangen provisie, en in ruil daarvoor ontvangt de consument een extra dienst, zoals aanvullende hulp bij afhandeling van schade. Schadeverzekeraars ontvangen geen provisie, maar consumenten ontvangen in dat geval ook geen extra diensten op de standaard service.
Verder beoordeel ik het Wijzigingsbesluit als proportioneel. Ik vind het belangrijk dat het voor een consument inzichtelijk is welke diensten hij of zij mag verwachten van de adviseur of aanbieder, en welke kosten hieraan verbonden zijn. Als een consument weet wat hij of zij voor de dienstverlening van de adviseur betaalt, krijgt de consument ook inzicht in de mate van dienstverlening die hij of zij van de adviseur mag verwachten. Ik ben het met de AFM en de Consumentenbond eens dat exacte bedragen het meest effectief voor de consument zijn om het gesprek over de dienstverlening aan te gaan.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken blijkt dat actieve provisietransparantie tot een onwenselijk informatieoverschot voor consumenten op de verzekeringsmarkt kan leiden? Zo ja, hoe heeft u die verwachting meegewogen in de door u voorgestelde vormgeving van actieve provisietransparantie? Zo nee, kunt u toelichten hoe de door u voorgestelde actieve provisietransparantie niet tot een dergelijk informatie-overschot zou leiden?
In mijn brief van 7 juni 2021 schreef ik over de optimale omvang van de hoeveelheid informatie die een consument tot zich moet en kan nemen om een goede keuze te (kunnen) maken. Meer informatie kan inzichten voor een consument vergroten, maar ook tot zoveel – extra – informatie leiden dat keuzes worden uitgesteld. Het is van belang om te voorkomen dat de aandacht van de consument te veel wordt afgeleid van andere belangrijke elementen van zijn productaanschaf, zoals de verzekeringswaarde, dekking, looptijd, uitkering etc. Dat neemt niet weg dat inzicht in provisie voor de consument belangrijk is om het gesprek over de dienstverlening van de adviseur of bemiddelaar goed te kunnen voeren. Ik vind deze informatie dan ook essentieel voor de keuze van het distributiekanaal en aanschaf van het product. Uit de genoemde stukken blijkt dat sommige belanghebbende partijen daar een andere mening over hebben. Op verzoek van uw Kamer heb ik juist over dit punt met de AFM en de Consumentenbond verder gepraat. Zij denken niet dat in het voorstel sprake is van een informatieoverschot voor de consument. Ik laat het bovendien aan de adviseur en/of bemiddelaar om te bepalen wat de beste vorm van informeren is. Dit kan zowel via een mondelinge als een schriftelijke mededeling.
Klopt het dat uit de onderliggende stukken blijkt dat actieve provisietransparantie tot minder concurrentie op de verzekeringsmarkt kan leiden? Zo ja, hoe heeft u die rationale meegewogen in de door u voorgestelde vormgeving van actieve provisietransparantie? Zo nee, kunt u toelichten hoe de door u voorgestelde actieve provisietransparantie niet tot verminderde concurrentie op de verzekeringsmarkt zou leiden?
Hier wordt gedoeld op het position paper dat in opdracht van Keurmerk Objectief Vergelijken is opgesteld door advocatenkantoor Maverick en adviesbureau Radicand Economics. Deze bureaus schrijven dat zij een marktverschuiving ten koste van intermediairs verwachten, wat tot een meer geconcentreerde markt voor verzekeringen zou kunnen leiden met als mogelijk nadelig effect dat de prikkels om te concurreren afnemen.
Zoals ik u eerder schreef (7 juni 2021), zijn er bij tussenpersonen zorgen dat het actief transparant maken van het provisiebedrag leidt tot het beeld dat tussenpersonen duurder zijn dan directe aanbieders, waardoor er een marktverschuiving optreedt. Daarnaast is er ook een zorg dat wanneer consumenten wel naar een tussenpersoon gaan, deze alsnog voor het directe kanaal kiezen op het moment dat de consument de mededeling over het provisiebedrag ontvangt. Juist daarom vind ik het belangrijk dat de consument tijdig en goed over zowel de provisie als over de dienstverlening wordt geïnformeerd. Daarbij is het aan de tussenpersoon om de meerwaarde van zijn dienstverlening, ook na afsluiting van de verzekering, bij de consument goed over het voetlicht te brengen. Tegelijkertijd moet een directe aanbieder ook transparant zijn over de kenmerken van zijn of haar dienstverlening en moet dus ook inzicht bieden in zijn «self service» model. In dat model bij de directe aanbieder is er geen aanvullende ondersteuning na het afsluiten van het product, bijvoorbeeld bij het afhandelen van een schade.
In het Wijzigingsbesluit heb ik een evaluatiebepaling opgenomen. Binnen drie jaar na inwerkingtreding van het Wijzigingsbesluit zal ik aan de Kamer een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de regels met betrekking tot actieve provisietransparantie bij schadeverzekeringen sturen, waarbij expliciet ook gekeken wordt naar het gelijke speelveld.
Wil u toezeggen dat u geen vervolgstappen zet voordat u deze vragen heeft beantwoord en de Kamer daarover eventueel heeft kunnen debatteren?
Ja.
Kunt u deze vragen individueel en uiterlijk dinsdag 14 december 2021 beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen' |
|
Raoul Boucke (D66), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Anode Energie vraagt faillissement aan vanwege energieprijzen»? Dit is de vierde energiemaatschappij die in korte tijd omvalt, terwijl de winter nog niet is begonnen, hoe apprecieert u dit?1
Ja, daar ben ik mee bekend. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave. We zien dat meerdere energieleveranciers hierdoor helaas failliet zijn gegaan en dat dit nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Dit vind ik vanzelfsprekend erg vervelend voor de gedupeerden.
Kunt u inventariseren hoeveel klanten worden geraakt door deze faillissementen en welke financiële gevolgen dit voor hen heeft? Wat betekent dit concreet voor de terug geleverde energie van klanten?
Uit navraag bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is gebleken dat bij de inmiddels acht faillissementen ruim 160.000 klanten (consumenten en kleinzakelijke klanten) geraakt zijn.2 Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met het faillissement van hun energieleverancier. Ongeveer 2% van de (totaal ca. 8 miljoen) Nederlandse huishoudens heeft deze winter te maken gehad met het faillissement van de energieleverancier. De energievoorziening van deze huishoudens komt niet in gevaar, maar een faillissement in de winter heeft helaas financiële gevolgen voor de huishoudens die hiermee te maken hebben.
De financiële gevolgen van een faillissement verschillen en zijn afhankelijk van de specifieke situatie van elke afnemer. De hoogte van de voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van energie zijn per afnemer verschillend. Afhankelijk van de hoogte van de betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of cash-back bonus, de hoogte van het verbruik, het moment dat de jaarrekening wordt opgesteld en het moment van het faillissement kan het mogelijk zijn dat de afnemer meer heeft betaald voor het verbruik dan nodig zou zijn geweest. Dit is een mogelijk nadelig financieel gevolg voor de afnemer, omdat de bovengenoemde gelden door het faillissement in de failliete boedel vallen. Voor hoeveel consumenten dit zal gelden, is niet te zeggen omdat ik geen inzage heb in de afgesloten overeenkomsten en het individuele verbruik.
Ja, het klopt dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen. Het maandelijks voorschotbedrag aan de energieleverancier is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter. Ten opzichte van de wintermaanden worden in de zomermaanden dus meer betaald dan verbruikt.
Over consumenten die terugleveren, en dus gebruikmaken van de salderingsregeling, kan ik het volgende opmerken. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb geen inzicht in de boedelverdeling van een failliete energieleverancier. De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. Bij faillissement van een energiebedrijf gelden namelijk dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. In een eerdere brief d.d. 14 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger hier een nadere toelichting over gegeven.3
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Dit is aangekondigd in december 2021 in antwoord op eerdere Kamervragen. 4 Daarbij wordt ook onderzocht wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek heb ik tevens de onderzoekers gevraagd om te kijken naar eventuele mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.5
Klopt het dat veel klanten van energiebedrijven een maandelijks voorschot betalen waar een marge in zit, zodat ze aan het einde van het jaar niet hoeven bij te betalen? Hoeveel klanten zijn bij een faillissement van de failliete energiemaatschappijen hun teveel betaalde voorschot kwijtgeraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wettelijke bescherming is er voor klanten die energie terugleveren of die een positief saldo op hun maandelijks voorschot hebben bij een faillissement van een energiemaatschappij? Hoe houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) hier toezicht op?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten blijven gas en elektriciteit ontvangen van een leverancier met een vergunning op basis van het Besluit Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en het Besluit Leveringszekerheid Gaswet. De ACM zorgt ervoor dat deze procedure wordt toegepast en uitgevoerd.
Naast de procedure leveringszekerheid zoals genoemd in bovengenoemde besluiten is de Faillissementswet van toepassing op faillissementen. Consumenten die geld moeten terugkrijgen van de leverancier wegens teruglevering of een positief saldo op hun maandelijks voorschot kunnen als concurrent schuldeiser een vordering indienen bij de curator. De ACM heeft hierbij geen rol.
Op dit moment doe ik een onderzoek naar de vraag of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen aan het wettelijke kader en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Bij dit onderzoek worden tevens de mogelijkheden uitgezocht om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.6
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 en 3 heb aangekondigd, zal ik de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier meenemen bij het onderzoek naar mogelijk extra financiële eisen aan energieleveranciers.
Welke mogelijkheden, zoals een garantiefonds, zijn er om klanten van energiebedrijven beter te beschermen tegen het kwijtraken van hun voorschot of geld dat zij nog krijgen voor teruglevering van energie?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij teveel betaalde voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Tegelijkertijd zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de (hoge) kosten. Een garantiefonds is niet gratis. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk bij huishoudens op hun energierekening neerslaan met als gevolg dat de energierekening zal stijgen.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Ook zijn er uitvoeringskosten (fondsbeheer) mee gemoeid. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor risicovol gedrag van concurrenten.
In het aangekondigde onderzoek waar ik in het antwoord op vraag 3 aan refereer, worden de mogelijkheden om al dan niet strengere financiële eisen aan leveranciers te stellen (en/of zekerheden, bijvoorbeeld bankgaranties) in het onderzoek meegenomen. Hiermee zou ten dele risicovolle gedrag van energieleveranciers kunnen worden voorkomen. Risicovol gedrag is echter nooit te voorkomen, maar ik vind het van groot belang te kijken naar de mogelijkheden om de kans hierop te verkleinen. Ik zal bij dit onderzoek ook kijken naar de mogelijkheid van een waarborgfonds. De vraag of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijke fonds mogelijk is zal dan worden meegenomen.
Wat vindt u ervan dat zo’n hoog aandeel van de klanten bij energiebedrijven een variabel contract heeft, waarbij het risico van een tariefstijging volledig bij de consument ligt? Welke mogelijkheden ziet u om klanten er bewust van te maken dat zij na afloop van een energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen?
Consumenten hebben de vrijheid om een contract met vaste tarieven te sluiten of een contract met variabele tarieven. De afgelopen jaren zijn er prijsdalingen geweest, waar consumenten met een variabel tarief meer van profiteerden en consumenten met een vast tarief niet. De afgelopen maanden zijn de energietarieven door de veranderingen op de markt enorm gestegen en in dat geval hebben de consumenten met een vast tarief een stabiele prijs.
Wanneer een energiecontract (bijna) afloopt, doet de energieleverancier over het algemeen een aanbod voor een energiecontract met vaste leveringstarieven. Ook kan de consument na het einde van de looptijd van een contract zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Gaat de consument niet in op een eventueel aanbod van de leverancier en kiest hij er voor om niet over te stappen, dan krijgt de consument automatisch een contract voor onbepaalde tijd met variabele leveringstarieven. Met dit contract kan de consument zonder opzegvergoeding overstappen naar een andere leverancier. Dit kan op elk moment met een opzegtermijn van 30 dagen.
Ik ben het met de vragenstellers eens dat het belangrijk is om klanten er actief bewust van te maken dat zij na afloop van het eerder afgesloten energiecontract automatisch in een variabel contract terechtkomen. In de Elektriciteitsrichtlijn die in het wetsvoorstel voor de Energiewet wordt geïmplementeerd, wordt bepaald (in bijlage I van de Elektriciteitsrichtlijn) dat de eindafnemer in de factuur en factureringsinformatie duidelijk geattendeerd moet worden op de einddatum van het contract, indien van toepassing. Het wetsvoorstel van de Energiewet bevat een grondslag om bij lagere regelgeving hieromtrent nadere regels te stellen. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen. Met de wijziging zal de consument tijdig op de hoogte worden gebracht van het feit dat het contract afloopt.
Waar kunnen de gedupeerden terecht die een nieuw energiecontract nodig hebben? Wat doet u om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract?
Allereerst geldt dat in geval van een faillissement van een energieleverancier de wettelijke procedure leveringszekerheid in werking treedt. Consumenten wiens leverancier failliet is gegaan, worden op grond van de besluiten Leveringszekerheid beleverd door een nieuwe leverancier. Dit kan gaan via een overname door een nieuwe leverancier, of via restverdeling waarbij de klanten over verschillende andere leveranciers worden verdeeld. Bij dit besluit staat de leveringszekerheid voorop, dat wil zeggen de zekerheid dat de consument kan rekenen op elektriciteit en gas en niet door het faillissement van de energieleverancier in een koud huis komt te zitten.
In de periode vanaf het faillissement en het overgaan naar de nieuwe leverancier, de zogenoemde vensterperiode die maximaal 20 dagen duurt, kunnen de consumenten niet overstappen. Deze periode is nodig voor de leveringszekerheid, om te zorgen dat de overstap goed in de systemen geregistreerd wordt. Direct na de vensterperiode kunnen de consumenten weer overstappen naar een andere energieleverancier, met inachtneming van de reguliere wettelijke opzegtermijn. De consument kan zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en/of gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of hernieuwbare elektriciteit, de keuze voor vaste of variabele prijzen en de keuze voor een kort of lang lopend contract. De ACM houdt er toezicht op dat vergunninghoudende energieleveranciers zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
Via de website of telefoonlijn van de ACM via ConsuWijzer kan de consument praktische onafhankelijke informatie verkrijgen over onder meer het afsluiten van een energiecontract, overstappen, vergelijken, meters, verbruik, en over de verschillende soorten leveringstarieven (vast, variabel of dynamisch). Voor juridisch advies kunnen zij zich (eventueel) richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Tot slot, zoals omschreven staat in het antwoord op vraag 6, is het kabinet geen contractspartij en heeft om die reden geen bemoeienis in de totstandkoming en de inhoud van het contract. De consument kan wel, indien een energieleverancier zich (vermoedelijk) niet aan de regels houdt, hier een melding van doen via de website van ConsuWijzer. De ACM kan in dat geval handhavend optreden.
Bent u bekend met het verslag van het faillissement van Energieflex waarin wordt gesteld dat toezichthouder ACM geen vergunning had mogen geven aan Energieflex? Hoe apprecieert u dit? Geeft dit volgens u de noodzaak aan dat een vergunning in de toekomst minder makkelijk afgegeven moet worden? Welke acties gaat u op dit vlak ondernemen?2
Ja, daar ben ik bekend mee.
In de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet en de Besluiten vergunning levering gas en elektriciteit aan consumenten is geregeld aan welke eisen een aanvrager moet voldoen om een leveringsvergunning van de ACM te krijgen. Deze eisen gaan over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. De ACM toetst hieraan en geeft er invulling aan. Het is aan de aanvrager van een vergunning om aan te tonen dat hij aan de vergunningsvereisten voldoet en aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder een vergunning af te geven als de aanvrager aan de (wettelijke) vereisten voldoet. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat heeft daarbij geen rol.
Uiteraard vind ik het belangrijk dat consumenten worden beleverd door betrouwbare leveranciers. Dit is ook wettelijk geregeld. Om dat nog beter te kunnen waarborgen, worden in het wetsvoorstel voor de Energiewet ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voorgesteld die ervoor zorgen dat leveranciers aan meer eisen moeten voldoen om elektriciteit en gas te kunnen leveren aan consumenten. Het wetsvoorstel Energiewet ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
In het wetsvoorstel worden de volgende aanpassingen voorgesteld. Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt eentoets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG-screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken.
Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden.
Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen.
Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening jaarlijks te herhalen.
De ACM controleert als onafhankelijk toezichthouder of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor betrouwbare levering en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden afgelopen jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en door middel van risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt is en wordt gekeken of het wettelijk kader, op de naleving waarvan de ACM toezicht houdt, robuust genoeg is. Hierover zijn door mijn voorganger gesprekken gestart met zowel ACM als met de energieleveranciers. Deze gesprekken zal ik voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen. De ACM heeft zelf ook aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen.
Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2 en 3, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen van de afgelopen maanden en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om in aanvulling op de al voorgestelde aanpassingen in het wetsvoorstel voor de Energiewet een onderzoek te doen naar de wenselijkheid en mogelijkheid van het stellen van extra financiële eisen aan energieleverancier om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.
Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Als aangekondigd, laat ik dit door een externe partij onderzoeken. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe garandeert u dat de levensvatbaarheid van bestaande energiebedrijven voldoende is getoetst? Hoe worden consumenten op de energiemarkt beschermd tegen zwakke energiebedrijven? Wat doet u om dit te waarborgen en hoe kan dit worden verbeterd? Bent u hierbij bereid om op korte termijn de ACM te verzoeken een stresstest uit te voeren gegeven de voortdurende hoge energieprijzen en verwante faillissementen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe kan worden voorkomen dat er deze winter nog meer consumenten de dupe zullen worden van zwakke energiebedrijven die omvallen? Hoe gaat u hieraan bijdragen?
Eventuele gaswinning onder het wad |
|
Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de UNESCO recent een brief heeft gestuurd aan Nederland met betrekking tot de bescherming van de Waddenzee en eventuele gaswinning onder het wad? Zo ja, kunt u deze brief delen met de Kamer en deze dan vergezellen van een kabinetsappreciatie?
Het klopt inderdaad dat UNESCO op 7 mei 2021 en 30 november 2021 op basis van door derden geuite zorgen een brief heeft gestuurd aan de Nederlandse regering met een verzoek om informatie met betrekking tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. Beide vindt u bijgevoegd1.
Op basis van paragraaf 172 van de Operational Guidelines for the Implementation of the World Heritage Convention2 moeten nieuwe activiteiten die plaatsvinden in het Werelderfgoedgebied gemeld worden bij UNESCO. De lopende procedure voor de voorgenomen gaswinning Ternaard ziet op het vergunnen van de productieboring en de winning vanuit het Ternaard-gasveld op basis van de bestaande winningsvergunning Noord-Friesland uit 1969. De Waddenzee is in 2009 door UNESCO op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. De Waddenzee is bij UNESCO voorgedragen met alle activiteiten die destijds al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Dit betekent dat boringen en de impact daarvan strikt worden gemonitord opdat er geen impact op de natuur van de Waddenzee plaatsvindt. In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Wel daarbuiten, mits het UNESCO Werelderfgoed niet wordt aangetast. De voorgenomen gaswinning Ternaard wordt conform deze principes beoordeeld en vormgegeven. De Nederlandse UNESCO Commissie heeft een zienswijze3 ingediend op de voor de zomer ter inzage gelegde ontwerpbesluiten. Deze zienswijze zal worden betrokken bij de definitieve besluitvorming die is voorzien in maart 20224.
In juni 2020 is UNESCO geïnformeerd over de aanlanding van Wind op Zee ten noorden van de Wadden. In de ruimtelijke procedures zal ook aandacht zijn voor de impact op de Outstanding Universal Value van de Waddenzee. De Staatssecretaris van EZK heeft uw Kamer op 2 december 2021 per brief5 over de Verkenning aanlanding wind op zee 2030 (VAWOZ) geïnformeerd.
Het kabinet is voornemens om in januari 2022 een brief te sturen aan UNESCO met een reactie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wadden van 7 december?
Ja.
De ongewenste effecten van strengere regelgeving met betrekking tot het tegengaan van fraude en witwassen. |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Op welke wijze worden de gevolgen van wetgeving op het gebied van fraude en witwassen integraal gemonitord?
De implementatie, het beleid en de gevolgen van de Nederlandse maatregelen op het gebied van fraude en witwassen worden op verschillende niveaus geëvalueerd en gemonitord. Nederland wordt in internationaal verband periodiek geëvalueerd, waarvan in 2022 verschillende resultaten worden opgeleverd. Naar verwachting zal de Europese Commissie in 2022 een evaluatie over de implementatie van de anti-witwasrichtlijn door de lidstaten opleveren. Daarnaast evalueert de Financial Action Taskforce de effectiviteit en wetgeving van de systemen van de aangesloten landen periodiek. De FATF-evaluatie van Nederland vindt op dit moment plaats. In het najaar van 2022 zal het rapport van Nederland door de FATF naar buiten worden gebracht. Hierin worden ook aanbevelingen gedaan voor Nederland. Daarnaast vinden evaluaties op nationaal niveau plaats. Specifiek over de effecten van de maatregelen uit de implementatiewet van de vierde anti-witwasrichtlijn op instellingen die onder de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) vallen heb ik een onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek geven samen met de evaluatie door de Europese Commissie een beeld van de effecten van deze wetgeving. Deze evaluatie wordt in de eerste helft van 2022 met beide Kamers gedeeld. Tot slot verricht de Algemene Rekenkamer op dit moment onderzoek naar de opbrengsten van de meldketen. Naar verwachting presenteert de Algemene Rekenkamer haar rapport in het voorjaar van 2022. Uiteraard zal ik ook de resultaten van deze evaluaties met uw Kamer delen en aangeven welke lessen uit deze evaluaties kunnen worden getrokken.
Naast deze evaluaties is het ministerie in voortdurend overleg met toezichthouders, opsporingsinstanties en vertegenwoordigers van financiële instellingen om actuele onderwerpen op het gebied van witwassen en betalingsverkeer te bespreken. In deze gesprekken komt ook de constatering aan bod dat consumenten en rechtspersonen vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft. Door de toenemende aandacht voor de uitvoering van de Wwft door poortwachters, in het bijzonder door financiële instellingen, zie ik dat burgers en bedrijven vaker worden geconfronteerd met de gevolgen van de uitvoering van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan zij eerder gewend waren. Ik kan mij voorstellen dat het ingrijpend kan zijn wanneer een bank, na een reeds lange zakelijke relatie, om uitvoerige documentatie verzoekt. Signalen die ik ontvang over onwenselijke gevolgen van antiwitwaswetgeving neem ik serieus. Ik zie het als mijn taak om te zorgen voor heldere en uitvoerbare regelgeving en om eventuele knelpunten weg te nemen. Ik ben in gesprek met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Nederlandsche Bank (DNB) om te bezien waarom er knelpunten voor burgers ontstaan in de toepassing van de Wwft en welke groepen in de samenleving hiervan negatieve effecten ondervinden. Vooralsnog blijkt dat knelpunten van geval tot geval, afhankelijk van factoren zoals de sector en rechtsvorm, dermate verschillen dat maatwerk vereist is. Ik bespreek casus-specifieke knelpunten met de banken en de betreffende sector of klantgroep.
Daarnaast werkt de NVB op dit moment aan een inventarisatie van de tot op heden bekende knelpunten die hopelijk meer inzicht biedt in deze problematiek en handvatten biedt voor oplossingen. Mochten deze knelpunten persisteren op de langere termijn dan is het op dat moment wellicht opportuun een breder onderzoek in te stellen.
Tot slot neem ik waar dat er op Europees en mondiaal niveau in toenemende mate aandacht is voor de ongewenste effecten van regelgeving op het gebied van witwassen, aangezien dit onderwerp niet alleen aan Nederland is voorbehouden. In het huidige voorstel van de Europese Commissie voor een anti-witwasverordening wordt een documentatieplicht geïntroduceerd die banken verplicht bij te houden indien zij een klant accepteren of weigeren. Ik zet mij tijdens de onderhandelingen van de verordening in voor het wegnemen van onevenredige lasten en het verminderen van negatieve effecten van de anti-witwasverplichtingen.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de ongewenste negatieve effecten van de toegenomen regelgeving op het gebied van fraude en witwassen, en daarbij opties in kaart te brengen hoe deze effecten verminderd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toegang tot een bankrekening voor iedereen (goede doelen, ondernemers, particulieren etc.) gewaarborgd blijft, zonder onnodige zware toetsingscriteria?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het artikel «Strenge bank zit goede doelen dwars»?1
Ja.
Herkent u de toenemende onmogelijkheid voor goede doelen en kerken om een bankrekening te openen, en wat zijn hiervan de oorzaken?
Vooralsnog heb ik geen signalen dat het voor goede doelen of kerken op dit moment onmogelijk is om een bankrekening te openen. Ik herken wel dat dit bewerkelijker is dan voorheen en dat het bij sommige banken op dit moment niet mogelijk is voor specifieke rechtsvormen om direct een rekening te openen. Zoals ik in het antwoord op vragen 1, 2 en 3 aangaf verplicht de Wwft adequaat onderzoek te doen naar cliënten en de toenemende aandacht hiervoor betekent dat burgers en bedrijven geconfronteerd worden met meer informatieverzoeken dan voorheen. Ik zie in het bijzonder dat onder andere goede doelen en kerken vaker geconfronteerd worden met de gevolgen van de Wwft en bijvoorbeeld gevraagd worden meer informatie en documentatie aan te leveren dan eerder het geval was. Een mogelijke achterliggende oorzaak hiervan is dat uit de laatste Nationale Risico Analyse witwassen bleek dat stichtingen, vanwege hun ondoorzichtige eigendomsstructuur, een verhoogd risico vormen op witwassen of het financieren van terrorisme. Dit kan betekenen dat goede doelen onderworpen worden aan grondige procedures om ervoor te zorgen dat goede doelen niet worden misbruikt om crimineel geld het financiële systeem in brengen. Banken zijn daarbij genoodzaakt aanvullende informatie op te vragen bij deze rechtsvormen, hetgeen een arbeidsintensief en langdurig proces kan zijn, zoals sommige banken in het artikel uit vraag 4 opmerken.
Voorts heeft DNB in 2021 aangegeven dat er nog onvoldoende naleving is in een deel van de bancaire sector en dat de problemen omvangrijk en persistent zijn. Banken hebben de zelfstandige verantwoordelijkheid om deze achterstanden in te lopen en ik verwacht dat deze op termijn zullen zijn weggewerkt. DNB noemt dat bij 28 banken (ongeveer een derde van alle banken die onder Wwft-toezicht van DNB vallen) herstel- en verbetertrajecten lopen.2 Dit is, samen met de teruglopende risicobereidheid van banken voor Wwft-gerelateerde risico’s maar ook andere integriteitsrisico’s, een mogelijke verklaring voor het feit dat sommige rechtsvormen niet direct een rekening kunnen openen bij bepaalde banken. De omvang van een klant is niet van doorslaggevende betekenis voor de mate van risico. Kleine organisaties komen dan ook niet per se in aanmerking voor een lichtere beoordeling. Ik zal in overleg treden met de NVB en DNB – en ook de branchevertegenwoordiging – om te bezien of er mogelijkheden zijn om voor kleinschalige lokale liefdadigheidsorganisaties de Wwft-procedures beter toegankelijk te maken door betere informatieverstrekking naar deze organisaties en duidelijker onderscheid aan te brengen tussen rechtsvormen met een hoger en lager risico.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor het openen van een zakelijke bankrekening voor stichtingen en verenigingen?
Het is niet mogelijk om aan te geven wat de gemiddelde wachttijd is voor het openen van een zakelijke bankrekening voor stichtingen en verenigingen. De wachttijd of de doorlooptijd bij opening van een zakelijke bankrekening hangt namelijk af van diverse factoren. Aan de kant van de klant kan gedacht worden aan factoren zoals de responstijd van de klant, de complexiteit van de klant/situatie, en de kwaliteit van de informatie die wordt geleverd, maar ook de sector waarin de klant actief is en de eventuele betrokkenheid van het buitenland/hoogrisicogebieden. Aan de kant van de bank kan een factor zijn de tijd die nodig is om een inschatting te maken van het risico van de klant en eventueel daaraan gepaarde maatregelen om een risico te beperken. De NVB geeft aan dat als er sprake is van een heldere structuur, geen buitenlandse elementen en een laag risico de rekening over het algemeen snel zou kunnen worden geopend.
Ik heb geen signalen dat het geheel onmogelijk is voor stichtingen of verenigingen om een bankrekening te openen. Wel begrijp ik – zoals het artikel vermeldt – dat sommige banken beperkt deze rechtsvormen accepteren of een wachtlijst hanteren. Het beleid met betrekking tot acceptatie van rechtspersonen, waaronder ook stichtingen en verenigingen, wordt door iedere bank individueel bepaald. Dit gebeurt onder andere op basis van risicoafwegingen en afwegingen op basis van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Aanvragen van (rechts)personen worden in de regel individueel beoordeeld. Van de NVB begrijp ik dat een bank bij voorbaat hierover communiceert, bijvoorbeeld op diens website, of daarover in gesprek gaat met de aanvragende partij.
Bij welke banken is het voor een stichting op dit moment niet mogelijk om een bankrekening te openen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre werkt het financieringsbeleid van banken, waarbij (nieuwe) klanten ingedeeld worden in risicoschalen, ongewenste effecten in de hand, zoals de onmogelijkheid voor goede doelen en kerken om een bankrekening te openen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het wettelijk verplicht moet zijn dat verenigingen en stichtingen, waaronder veel goede doelen en kerken, de mogelijkheid hebben een bankrekening te openen bij elke bank (tenzij er evident sprake is van terrorismefinanciering, fraude en dergelijke)?
In principe zijn banken vrij om zelf hun ondernemingsstrategie te vast te stellen en mogen zij zelf bepalen aan wie zij hun producten aanbieden. Op dit moment bestaat alleen voor particulieren het recht op een basisbetaalrekening omdat het beschikken over een betaalrekening essentieel is om te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Bovendien mag een basisbetaalrekening geweigerd worden indien er sprake is van aantoonbare risico’s op witwassen of terrorismefinanciering. Daarbij zij opgemerkt dat rechtsvormen zoals verenigingen en stichtingen divers van aard zijn en uiteenlopende activiteiten kunnen ontplooien anders dan liefdadigheidswerk. Zoals in antwoord op vragen 5 en 8 is aangegeven zijn er bovendien bepaalde hoge risico’s geïdentificeerd die samenhangen met deze rechtsvormen, dan wel de activiteiten die zij ontplooien. Een generieke verplichting tot het aanbieden van een basisbetaalrekening sluit mijns inziens daarom niet aan op de specifieke problematiek van de genoemde rechtsvormen. Wel zal Nederland zich in internationaal en EU-verband inzetten om de verhouding tussen de toegang tot het betalingsverkeer en anti-witwasregelgeving te verduidelijken. Dit zal ik onder andere doen bij de evaluatie van de richtlijn betaalrekeningen.
Klopt het dat de implementatiewet van de vierde EU-antiwitwasrichtlijn (Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme – Wwft) op dit moment geëvalueerd wordt?
Ja. In die evaluatie is er specifiek aandacht voor de gevolgen van de aanscherpte regels voor een Wwft-instelling om een zakelijke relatie aan te gaan met PEP’s en de persoonlijke ervaringen van PEP’s. Zoals in antwoord op vragen 1,2 en 3 is aangegeven zal deze evaluatie in de eerste helft van 2022 aan beide Kamers worden aangeboden.
Worden daarin ook de ongewenste gevolgen van de aanscherpte regels rond politiek prominente personen (PEP’s) en hun omgeving meegenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Het stopzetten van ondernemerskrediet door ABN AMRO |
|
Mahir Alkaya (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat vindt u van het feit dat ABN AMRO ondernemers midden in de coronacrisis slapeloze nachten bezorgt, door hun ondernemerskrediet plotseling stop te zetten?1, 2
Ik heb kennis genomen van het stopzetten van het product Ondernemerskrediet door ABN AMRO. Ik vind het vervelend als ondernemers die zich financieel al in moeilijkheden bevinden, zich nu extra zorgen maken over de gevolgen van de keuze van ABN AMRO om dit product stop te zetten.
Navraag bij ABN AMRO leert dat de bank een team heeft ingericht om klanten te begeleiden met vragen en ze persoonlijke hulp te kunnen bieden. Het team neemt proactief contact op met klanten die veelvuldig gebruikmaken van het ondernemerskrediet en/of zich in coronagevoelige sectoren bevinden.
Hoe kan het dat ABN AMRO eenzijdig hiertoe kan besluiten?
ABN AMRO gaat zelf over haar productaanbod en zij kan ervoor kiezen om een product niet meer aan te bieden. Onder welke voorwaarden en op welke termijn dit mogelijk is, hangt met name af van wat daarover specifiek is bepaald in de overeenkomst tussen klant en bank. Ik vind het belangrijk dat financiële instellingen hier zorgvuldig mee omgaan.
ABN AMRO is van mening dat de bank het krediet op grond van de overeenkomst eenzijdig kan opzeggen. ABN AMRO zegt dat de bank daarbij rekening houdt met de belangen van de klant door middel van het aanbieden aan de klant van verschillende mogelijkheden om het krediet terug te betalen.
Ik kan niet treden in de beoordeling van overeenkomsten tussen een individuele financiële instelling en haar klanten. Dat is in voorkomend geval voorbehouden aan het Kifid, indien het krediet onder de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering valt, of aan de rechter.
Dienen ondernemers met een overeenkomst met ABN AMRO niet zelf ook akkoord te gaan met een ingrijpende wijziging of beëindiging van hun overeenkomst?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de betrokkenheid geweest van de aandeelhouders, waaronder de staat, bij de vaststelling van de nieuwe strategie3 waaruit deze keuze van ABN AMRO volgt?
Het vaststellen van een nieuwe strategie is een aangelegenheid van de raad van bestuur, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt. ABN AMRO heeft in 2020 de hoofdlijnen van zijn aangescherpte strategie wel aan mij toegelicht. Deze specifieke kredietfaciliteit is toentertijd niet aan bod gekomen.
De uitvoering van de strategie en bedrijfseconomische keuzes (bijvoorbeeld over de kredietverlening aan klanten) zijn bovendien aangelegenheden van de bank zelf. Ik heb daar als aandeelhouder – mede ingevolge de ACM-maatregelen die verhinderen dat NLFI noch ik invloed mogen uitoefenen op de commerciële strategie – geen betrokkenheid bij.
Deelt u de mening dat klanten, die door ABN AMRO drie opties krijgen aangeboden4, in geen enkele situatie benadeeld mogen worden door deze eenzijdige stap van de bank?
Ik vind het van belang dat een financiële instelling, en in dit geval dus ABN AMRO, in zulke situaties mogelijke opties voor de klant schetst en aangeeft maatwerk te willen verrichten, waarbij wordt gezocht naar de best mogelijke oplossing voor de klant.
Volgens ABN AMRO geldt een opzegtermijn van 12 maanden voor het ondernemerskrediet. Klanten hebben daarmee een jaar de tijd om het krediet af te lossen, ofwel uit eigen middelen ofwel met ander krediet. ABN AMRO verwacht dat een groot deel van de klanten naar kredietverstrekker New10 over kan gaan.
Indien de klant niet in staat is om af te lossen of over te sluiten, kan een betaalregeling overeengekomen worden. Daarbij wordt het ondernemerskrediet in vijf jaar afgebouwd. ABN AMRO geeft aan via het team ondernemerskrediet ondersteuning te bieden, passend bij de specifieke situatie.
Wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Ik heb bij ABN AMRO in zijn algemeenheid aandacht gevraagd voor goede communicatie over de mogelijke opties en gevolgen daarvan. Ik kan mij niet mengen in de individuele contractuele relatie tussen klant en bank of eventuele geschillen die daaruit voortvloeien. Indien een klant het oneens is met (de wijze van) beëindiging van het krediet, kan de klant bij ABN AMRO een klacht indienen via de interne klachtprocedure. Indien het krediet onder de Gedragscode Kleinzakelijke Financiering valt, kan de klacht ook worden voorgelegd aan het Kifid. Valt het krediet daarbuiten, dan staat de gang naar de rechter open.
Deelt u de mening dat de mogelijkheid voor maatwerk duidelijk opgenomen dient te worden in de correspondentie met bestaande klanten en dat reeds gecontacteerde klanten ook hiervan op de hoogte dienen te worden gesteld?
Ik vind het belangrijk dat klanten bij een dergelijk besluit tot stopzetten van een product goed worden geïnformeerd. Daarbij is van belang dat de klant inzicht wordt geboden in de mogelijke opties en de gevolgen daarvan. Ik verwacht tevens dat ABN AMRO maatwerk levert waar dit op zijn plaats is en hierover ook goed communiceert.
Bent u bereid om over het opnemen van de mogelijkheid voor maatwerk in de correspondentie met bestaande klanten in gesprek te gaan met ABN AMRO?
Ik heb bij ABN AMRO aandacht gevraagd voor goede communicatie over de mogelijke opties en gevolgen daarvan.
Het bericht dat het OM het onderzoek naar fraude bij Pels Rijcken aan een commerciële partij heeft overgelaten. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de top van het Openbaar Ministerie (OM) de officier van justitie (OvJ) die de miljoenenfraude van bestuursvoorzitter F. O. van Pels Rijcken onderzocht, heeft teruggefloten toen hij het strafrechtelijk onderzoek wilde opschalen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht, inclusief de correctie die de krant op 25 november jl. in het artikel aanbracht:
«Correctie (25 november 2021): In dit artikel is verduidelijkt dat de besluitvorming over het onderzoek plaatsvond binnen het functioneel parket, onderdeel van het OM dat met fraudeonderzoeken is belast.»
Klopt het dat de OvJ het onderzoek naar Pels Rijcken verder wilde opschalen, maar dat de top van het OM dat heeft tegengehouden? Zo nee, hoe is dit dan wel gegaan?
Ik verwijs naar een persbericht van het OM d.d. 24 november 2021, waarin wordt toegelicht dat na intern beraad binnen het Functioneel Parket het strategische besluit is genomen om het strafrechtelijk onderzoek te temporiseren. Het OM weerspreekt in dit persbericht «de titel en het beeld dat volgt uit het artikel dat de top van het Openbaar Ministerie het onderzoek stil heeft gelegd.»2
Klopt het dat het OM bewust ervoor heeft gekozen een stap terug te doen in het onderzoek naar de fraude bij Pels Rijcken omdat zij het onderzoek van een commerciële partij (te weten: Deloitte), die door de te onderzoeken partij zelf was aangesteld, wilde afwachten alvorens zelf verder actie te ondernemen? Zo ja, kunt u nagaan waarom het OM voor deze benadering heeft gekozen? Is deze beslissing genomen op basis van capaciteitstekorten bij het OM, of wellicht gebrek aan geld of expertise bij het OM?
Naast het door Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek door Deloitte zijn onderzoeken gestart door het Openbaar Ministerie en de toezichthouders. Parallel aan het strafrechtelijk onderzoek onder leiding van het OM startte Bureau Financieel Toezicht vanuit haar toezichtstaak op de derdengeldrekeningen onderzoek naar het handelen van de inmiddels overleden notaris van Pels Rijcken. Daarnaast heeft de Deken van de Haagse Orde van Advocaten onderzoek gedaan naar eventuele betrokkenheid van advocaten van Pels Rijcken bij notariële fraude. Uw Kamer is per brief van 13 augustus 2021 door mijn ambtsvoorganger geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek.
Het is aan het OM, en niet aan mij, om de inzet op een strafrechtelijk onderzoek te bepalen. Het OM heeft mij laten weten dat, nu reeds onderzoeken in gang waren gezet, er is besloten eerst de uitkomsten van die onderzoeken af te wachten alvorens het eigen onderzoek voort te zetten. Omdat de onderzoeken zich richtten op het handelen van geheimhouders en voor het OM de bescherming van het verschoningsrecht een groot goed is, is door het OM besloten om de toezichthouders – die juist op dit punt bijzondere bevoegdheden en expertise hebben – eerst hun werk te laten doen. Daarmee werd het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de notaris en de mogelijke betrokkenheid van anderen tijdelijk getemporiseerd (op een lager pitje gezet) in afwachting van de uitkomsten van de onderzoeken van de toezichthouders en het onderzoek van Deloitte. Het strafrechtelijk onderzoek lag in die periode niet stil: er is toen ingezet op andere aspecten, namelijk het traceren van (buitenlands) vermogen en de afwikkeling van de erfenis van de notaris. Een dergelijke werkwijze/afweging is niet uitzonderlijk. Het gebeurt wel vaker dat er parallelle onderzoeken lopen waarvan de uitkomst wordt afgewacht omdat die mogelijk relevant is voor (nog te zetten stappen in) het strafrechtelijk onderzoek.
De voortgang van de onderzoeken van de toezichthouders werd door het OM telkens in ogenschouw genomen. Zodra de resultaten van die onderzoeken beschikbaar komen, zal het OM de uitkomsten meewegen bij de in het strafrechtelijk onderzoek te nemen stappen. Dat geldt ook voor het onderzoek dat Deloitte uitvoerde in opdracht van Pels Rijcken.
Hoe komt het volgens u over op de samenleving nu blijkt, dat de Staat onderzoeken naar fraude niet opschaalt, maar juist afschaalt in de hoop dat de fraudeur zelf gedegen onderzoek naar de fraude zal doen? Wat voor signaal wordt hiermee afgegeven?
Zoals hierboven bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 weergegeven is geen sprake van het afschalen van het onderzoek.
Bent u het eens dat het een overheidstaak is strafbare zaken te onderzoeken en dat het dan niet past als overheid te zeggen: we wachten een zelfonderzoek van de te onderzoeken partij af en kijken daarna wel of verder onderzoek nog nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid hierover het gesprek met het OM aan te gaan?
Ik wens te benadrukken dat het aan het OM is, en niet aan mij, om de inzet op een strafrechtelijk onderzoek te bepalen. Over die inzet laat ik mij dan ook niet uit. Mijn ambtsvoorganger heeft dit ook bij de begrotingsbehandeling op een vraag van lid Ellemeet (Groen Links) nogmaals expliciet aangegeven ten aanzien van het onderhavige onderzoek3.
Klopt het dat Deloitte in de zaak van F. O. het OM heeft gevraagd toegang tot «laptops, telefoons» en andere gegevensdragers van Oranje? Zo ja, heeft Deloitte die toegang ook gekregen?
Het OM heeft mij laten weten dat genoemd kantoor niet heeft gevraagd om afgifte van of inzage in gegevensdragers.
Als het antwoord op voorgaande vraag bevestigend is, wat vindt u er dan in zijn algemeenheid van dat commerciële partijen toestemming krijgen opsporingsmethoden te gebruiken die normaal gesproken zijn voorbehouden aan de (hulp)OvJ en rechter-commissaris (RC)?
Het antwoord op vraag 6 is niet bevestigend.
Hoe wordt verzekerd dat een commerciële partij die toestemming krijgt mogelijke bewijsstukken te doorzoeken niets wijzigt aan die bewijsstukken, denk bijvoorbeeld aan het wissen van berichten op telefoon of computers?
In het algemeen wordt uitgegaan van de professionele integriteit van de betrokken forensisch onderzoekers. Bovendien toetst de FIOD dergelijke onderzoeken en doet zelf aanvullend onderzoek.
Wilt u vaart zetten achter het toegezegde onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoeken, waarom door de Kamer is verzocht, en bent u bereid de huidige werkwijze met de zelfonderzoeken op te schorten, in ieder geval tot de resultaten van dat onderzoek er zijn?
In opdracht van het WODC is na de zomer van dit jaar gestart met het onderzoek naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten en zelfmeldingen door bedrijven.4 Bij dit onderzoek wordt ook meegenomen de betrouwbaarheid en bruikbaarheid van de resultaten van dergelijk zelfonderzoek voor opsporingsinstanties en het OM en de vraag op welke wijze dit zelfonderzoek zou kunnen worden gereguleerd. In het voorjaar van 2022 is voorzien dat het WODC het onderzoek zal afronden. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek wil ik bezien of en welke stappen dienen te worden genomen met betrekking tot de huidige werkwijze. Uw Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Het Onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de vernietigende conclusie van het onderzoeksrapport inzake het faillissement van Flexenergie, namelijk dat de energieleverancier ten onrechte vergunningen verkreeg van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) voor de levering van gas en elektriciteit terwijl zij op geen moment in de periode van februari 2014 tot het faillissement in oktober 2018 beschikte over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten voor het uitvoeren van deze taak?1
De ACM is een onafhankelijke toezichthouder die er op toeziet dat (energie)bedrijven zich houden aan wet- en regelgeving en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden bij schending hiervan. De ACM opereert volledig onafhankelijk en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) heeft geen enkele bemoeienis in de besluiten die de ACM hier in neemt. Ik vind het erg vervelend voor de klanten van deze energieleverancier dat ze negatieve gevolgen hebben ondervonden van het faillissement van deze energieleverancier.
De ACM is op grond van de wet bevoegd om, op aanvraag, leveringsvergunningen af te geven aan partijen die aan kleinverbruikers energie willen leveren.2 Aan deze aanvraag zijn wettelijke vereisten verbonden, waaronder het beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Aan deze vergunningseisen moet de aanvrager c.q. vergunninghouder blijvend voldoen. Indien aanleiding bestaat dat een vergunninghouder (vermoedelijk) niet voldoet aan de vergunningseisen kan de ACM hier een onderzoek naar starten. Dit is ook wat de ACM in deze casus heeft gedaan.
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. De ACM is in december 2016 een onderzoek gestart naar de administratieve organisatie en interne organisatie van Flexenergie naar aanleiding van signalen die zij van consumenten heeft ontvangen. De ACM kreeg uit verschillende bronnen signalen die wezen op mogelijke overtredingen doordat Flexenergie onterechte kosten («afsluitkosten») in rekening bracht. In mei 2017 was het onderzoek van de ACM nog gaande. Ingrijpen in mei 2017 op basis van een onvolledig onderzoek was dan ook niet mogelijk. Bij Flexenergie werden meerdere processen beoordeeld. De situatie bij Flexenergie was complex door de IT-inrichting en daarnaast leverden de gesprekken met medewerkers en leidinggevenden meerdere sporen op waar zich mogelijk een overtreding of probleem voordeed. Dit heeft de ACM zorgvuldig uitgezocht. De ACM heeft haar onderzoek eind 2017 afgerond en besloten om in te grijpen bij Flexenergie. Dit heeft ertoe geleid dat de ACM extra voorschriften aan de vergunning van Flexenergie heeft verbonden. Deze extra voorschriften hielden in dat Flexenergie binnen zes maanden achterstanden in haar administratie moest wegwerken en haar administratieve organisatie en interne controle moest verbeteren. Het is belangrijk dat de financiële administratie op orde is zodat een onderneming betrouwbare controles kan uitvoeren en (financiële) rapportages kan maken. In eerdere zaken van de ACM hebben voorschriften aan de vergunningen van andere leveranciers effect gehad en geleid tot verbeteringen in de administratieve organisatie en interne controle. Naast het aanbrengen van extra voorschriften aan de vergunning als maatregel voor reparatie zette de ACM haar onderzoek naar de gedragingen van de onderneming in het verleden voort. Dit heeft geleid tot een boete voor de bestuurders van Flexenergie. Voor nadere informatie verwijs ik uw Kamer naar het genomen besluit door de ACM.3
Deze onderzoeken en de daaropvolgende besluiten van de ACM waren erop gericht om consumenten te beschermen, waarbij de impact van mogelijke financiële schade voor consumenten uitdrukkelijk werd meegewogen. Dat er desondanks consumentenleed en schade is ontstaan als gevolg van het faillissement van Flexenergie betreur ik.
In de beantwoording van eerdere Kamervragen is de Staatssecretaris voor Klimaat en Energie uitgebreid ingegaan op de uitvoering van de motie-Beckerman c.s. over strenge eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658). In de antwoorden wordt ook ingegaan op het wetsvoorstel van de Energiewet waarin onder meer de strengere eisen aan (het afgeven van) leveringsvergunningen zijn opgenomen (zie ook het antwoord op vraag 7).4 Ik doe een onderzoek waarbij de mogelijkheden naar extra financiële eisen aan energieleveranciers worden onderzocht, ook wordt gekeken naar de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik laat dit door een externe partij. Indien dit leidt tot wijzigingen in wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Wat vindt u van de conclusie dat Flexenergie het, ondanks de miljoenenverliezen die zij leed, nog zo lang heeft kunnen volhouden omdat zij de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte als ongewilde financiers van haar verliezen?
In de Nederlandse energiesector is de betaling van de energierekening door kleinverbruikers via een voorschotsystematiek gebruikelijk. Het merendeel van de energieleveranciers int van klanten maandelijks een gelijkblijvend bedrag op basis van een geschat standaardjaarverbruik. Deze schatting is veelal gebaseerd op het verbruik van de voorafgaande jaren. Klanten kunnen echter de hoogte van het te betalen voorschotbedrag tot op zekere hoogte zelf bepalen en instellen en vaak op elk gewenst moment wijzigen. Eenmaal per jaar ontvangen klanten een jaarafrekening, waarin een verrekening plaatsvindt waarbij sprake kan zijn van bijbetaling of teruggave afhankelijk van het werkelijke verbruik van het voorgaande jaar. Het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht bepaalt dat een energieleverancier tenminste eenmaal per jaar een factuur verstrekt. Het verbruik van gas vindt voor het overgrote deel in de wintermaanden plaats. Door de voorschotsystematiek worden de kosten voor gas van deze verbruikspiek uitgesmeerd over het hele jaar. Het voordeel is dat klanten in de winter niet geconfronteerd worden met veel hogere rekeningen dan in de rest van het jaar die zij mogelijk niet kunnen betalen. De consequentie is echter wel dat klanten in de zomermaanden meer betalen dan ze werkelijk aan gas verbruiken in die maanden. Een energieleverancier staat het vrij om deze liquide middelen te gebruiken voor financiering van de inkoop van energie voor hun klanten.
Een energieleverancier factureert en int naast de leveringskosten ook de netwerkkosten en energiebelasting bij zijn klanten. Deze kosten worden afgedragen aan respectievelijk de netbeheerders en Belastingdienst. Dit proces is vergelijkbaar met de wijze waarop omzetbelasting wordt geïnd en afgedragen. Het is de verantwoordelijkheid van de leverancier zelf om tijdig en correct zijn energiebelasting af te dragen aan de Belastingdienst. Als een leverancier dat nalaat, kan de Belastingdienst invorderingsmaatregelen nemen om het uitstaande bedrag te vorderen.
Op grond van het vorenstaande kan niet geconcludeerd worden dat Flexenergie, louter door energiebelasting en voorschotbedragen te innen, de Belastingdienst en zijn klanten misbruikte.
Hoe is het mogelijk dat de ACM heeft nagelaten om in mei 2017 in te grijpen bij Flexenergie, terwijl hier alle aanleiding toe was en de schade voor de Belastingdienst en klanten dan minder hoog zouden zijn opgelopen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat intrekking van de vergunning juist een vorm van bescherming van klanten kan zijn en het argument van de ACM dat dat «ingrijpende en onomkeerbare gevolgen» zou hebben geen steek houdt, omdat de gevolgen alleen maar meer ingrijpend en onomkeerbaar werden naarmate de situatie bleef voortbestaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer een leveringsvergunning van een leverancier wordt ingetrokken door de ACM, wordt de procedure leveringszekerheid gestart om ervoor te zorgen dat consumenten (kleinverbruikers) niet in de kou en het donker komen te zitten. Het is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende
leverancier voorzien zijn van energie.5 Het maakt hierbij niet uit of de ACM de vergunning intrekt naar aanleiding van een aangekondigd faillissement van de leverancier of als ultieme sanctie op het niet langer voldoen aan de vergunningsvereisten. In dit laatste geval geldt dat de ACM hiertoe niet lichtvaardig kan overgaan. Dat kan zij alleen doen in het geval zij oordeelt dat de energieleverancier niet langer op een betrouwbare wijze energie kan leveren. Dat is een zware toets.
Een intrekking van een vergunning betekent dat een leverancier niet langer mag leveren aan kleinverbruikers en deze activiteit moet staken. Doorgaans is de levering aan kleinverbruikers een dermate belangrijke activiteit van een leverancier dat deze door het gedwongen stoppen daarvan in grote financiële problemen komt en waarschijnlijk failliet zal gaan. Voor consumenten die klant waren en een vordering op de onderneming hebben omdat zij voorschotten hebben betaald (zie antwoord op vraag 2) betekent dat naar alle waarschijnlijkheid dat zij dat geld kwijt zijn. Hetzelfde geldt voor consumenten die gebruikmaken van de salderingsregeling. Deze afnemers kunnen bij faillissement van hun leverancier ook nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ook als er geen sprake is van een faillissement is het intrekken van een vergunning ingrijpend en onomkeerbaar. In dat geval zal de leverancier zelf zijn klantenbestand moeten verkopen of (als dit niet binnen de vensterperiode lukt) worden de klanten verdeeld over alle overige. Dit raakt zowel de leverancier, die deze klanten moet verkopen of ziet vertrekken, als de klanten die worden overgenomen door een nieuwe energieleverancier.
De wettelijke mogelijkheid van het stellen van nadere voorschriften aan een vergunning door de ACM, zoals bij Flexenergie is gedaan, is een manier om gericht maatregelen bij de vergunninghouder in gang te zetten in het belang van de consument. Als de onderneming er in slaagt binnen de termijn orde op zaken te stellen komt dit zowel de energieleverancier als de consument ten goede. Beide partijen kunnen hun gemaakte afspraken immers voortzetten. Indien de vergunninghouder hier niet aan kan voldoen, kan de ACM alsnog een zwaarder instrument inzetten en op eigen initiatief de vergunning intrekken.
Erkent u dat dit betekent dat het toezicht door de ACM gefaald heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. De ACM is een onafhankelijke toezichthouder en kan binnen de wettelijke kaders handhavend optreden. Dit is in dit geval ook gebeurd. De ACM heeft ervoor gezorgd dat de klanten van Flexenergie niet zonder elektriciteit en gas zijn komen te zitten.6 De gevolgen van het faillissement van Flexenergie zijn wel bijzonder vervelend voor de voormalige klanten. De ACM heeft aangekondigd dat zij laat onderzoeken of en zo ja, hoe zij in dergelijke gevallen de belangen van consumenten nog beter kan waarborgen. Voorts worden naar aanleiding van de motie Beckerman c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 658) in het wetsvoorstel van de Energiewet regels aangescherpt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning.
Wat vindt u van de overweging die de curator meegeeft aan de Consumentenbond om het bedrag dat zij verdiende door veilingen te organiseren waar consumenten werden overgehaald over te stappen naar Flexenergie, met dramatische situaties tot gevolg omdat zij niet op de hoogte waren van de deplorabele staat van de onderneming, terug te betalen aan de boedel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Het kabinet heeft hier geen rol en geen inzicht in afspraken tussen de organisatoren van de energieveilingen (meestal belangenorganisaties) en de energieleverancier over de voorwaarden van de veiling.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan de toetredingseisen om te voorkomen dat dit zich weer voordoet?
Uit navraag bij de ACM is het volgende gebleken. Sinds 2015 (dus na de vergunningverlening aan Flexenergie) zijn aanvragers verplicht om een rapport van een accountant te verstrekken om te bewijzen dat zij hun administratieve organisatie en interne controle niet alleen op papier maar ook daadwerkelijk geïmplementeerd hebben. Deze werkwijze van de ACM is aangescherpt naar aanleiding van voortschrijdend inzicht en binnen de (beperkte) ruimte die de wet hiervoor biedt.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet heeft EZK
naar aanleiding van de eerder genoemde motie van Beckerman c.s., gekeken naar de vraag of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en of er meer controle door de ACM moet worden uitgeoefend. Daarnaast is bij het opstellen van het wetsvoorstel tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bezien of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun leveringsvergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.7 Het wetsvoorstel Energiewet ligt op dit moment bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets. Ik verwacht dit wetsvoorstel na advisering van de Raad van State eind dit jaar aan uw Kamer te sturen.
Het wetsvoorstel stelt ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten
energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers (het bedrijf en de bestuurders) zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers (het bedrijf en de bestuurders). Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet- integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Wat nu niet als zodanig expliciet in de wet is opgenomen, is de eis van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt.
In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.8 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Wat is er sinds het faillissement van Flexenergie veranderd aan het toezicht en de bescherming van consumenten?
Laat ik vooropstellen dat ik consumentenbescherming hoog in het vaandel heb en ik het belangrijk vind om te blijven kijken naar mogelijkheden om consumenten (beter) te beschermen.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de energiemarkt en gesprekken met de ACM en energieleveranciers9 wordt gekeken of het wettelijk kader voor het toezicht van de ACM robuust genoeg is. Deze gesprekken zal ik de komende maanden voortzetten. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij volatiele marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik onderzoek de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren.10 Verschillende leden hebben hierbij de oprichting van zogenoemde waarborgfonds voorgesteld. Tot nu toe is hier niet voor gekozen vanwege de eerder genoemde risico’s die hier aan kleven.11 Niettemin is het van groot belang dat het kabinet, zoals gezegd, blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers verder te verbeteren. De vraag of een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een dergelijk fonds mogelijk is, zal ik daarom meenemen in het hierboven genoemde onderzoek.
De ACM is belast met uitvoerende en toezichthoudende taken. Uit navraag bij de ACM is gebleken dat de ACM na de verlening van een vergunning doorlopend toezicht houdt op energieleveranciers. Dit gebeurt structureel aan de hand van (reguliere) informatieverzoeken en incidenteel op basis van klachten en meldingen van consumenten en bedrijven. De ACM kijkt of het bedrijf voldoende stabiel is zodat levering van gas en elektriciteit aan consumenten niet in gevaar komt. De ACM doet een onderzoek als zij hiervoor noodzaak of aanleiding ziet. De ACM verbetert haar toezicht voortdurend op grond van ervaringen en nieuwe kennis. Ook hebben EZK en ACM de mogelijkheden besproken om aanvullende regels op te nemen in de nieuwe Energiewet, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7. Het gaat dan onder andere om de mogelijkheid om de integriteit van bestuurders te beoordelen en een expliciete meldplicht bij wijzigingen in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat het gebrek aan toezicht op de energiemarkt tot een race to the bottom leidt waar consumenten de dupe van worden? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan mij daar niet in vinden. Het voordeel van een vrije en concurrerende energiemarkt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen, met als gevolg mogelijke nadelige financiële gevolgen voor consumenten, helaas kunnen voorkomen. In geval van faillissement is met de Besluiten Leveringszekerheid geborgd dat consumenten niet zonder stroom of gas komen te zitten.
Een vrije energiemarkt is echter niet onbegrensd. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 (art. 95a e.v.) dient een energieleverancier betrouwbaar te zijn en tegen redelijke tarieven energie te leveren aan kleinverbruikers. Het is de taak van de ACM om als onafhankelijke toezichthouder te toetsen of energieleveranciers voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Dit moment vindt normaliter plaats in oktober en kijkt daarbij een jaar vooruit. Het gehele jaar door voert de ACM risico georiënteerd toezicht. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als de ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. De ACM heeft binnen de wettelijke kaders haar taken uitgeoefend. Bij het opstellen van het wetsvoorstel van de Energiewet is wel gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt.
Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven onderzoek ik de mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Tevens onderzoek ik of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen.12 Naar aanleiding van de resultaten en de aanbevelingen van dit onderzoek zal ik besluiten of er (eventuele) maatregelen moeten volgen. Indien de uitkomst van dit onderzoek leidt tot wijzigingen in de wet, zal ik uw Kamer informeren.
Deelt u de mening dat deze casus bevestigt dat liberalisering van de energievoorziening te ver is doorgeschoten waardoor het veel te makkelijk is geworden om er als onbekwame energieleverancier tussen te komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Defensie-industrie vangt vaker bot bij banken die reputatieschade vrezen’ |
|
Eelco Heinen (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Kamp (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie-industrie vangt vaker bot bij banken die reputatieschade vrezen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat het Defensie is die een cyberaanval op banktegoeden zou moeten kunnen afwenden of vergelden, maar de bedrijven die de systemen maken waar Defensie mee moet werken niet welkom zijn bij die banken?
In het algemeen voeren banken eigen beleid ten aanzien van het accepteren van klanten. Banken bepalen zelf hun ondernemingsstrategie, het gewenste risicoprofiel en met welke klanten zij een (zakelijke) relatie aangaan of voortzetten. Dit betekent dat zij in beginsel de vrijheid hebben om zich te richten op die klantengroepen die zij vanwege hun strategie het meest opportuun achten.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen over «de mogelijke impact van Europese ESG-standaarden op de defensie- en veiligheidssector» van 25 januari jl., neemt het kabinet de signalen van de defensie-industrie omtrent problemen met de toegang tot de financiële dienstverlening serieus. Daarom gaan de Ministeries van Financiën en Defensie eerst samen in gesprek met de defensiesector om te spreken over de belemmeringen die zij ervaren en vervolgens met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
Bent u reeds in gesprek met banken en Defensie-industrie hierover? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel bedrijven te horen hebben gekregen dat hun bankrekening wordt opgeheven?
Navraag bij de NVB leert dat zij deze cijfers niet tot hun beschikking hebben. Volgens de NVB zijn deze gegevens niet sectoraal beschikbaar en is het ook niet haalbaar om dit geaggregeerd op te halen bij de banken. De NVB heeft aangegeven dat het al dan niet aanbieden van bankrekeningen een individuele afweging van individuele banken is. Dit punt zal onderdeel zijn van ons gesprek met de defensiesector.
Klopt het dat dit ook gevolgen heeft voor privérekeningen en -leningen van bedrijfsleiders?
Zie antwoord vraag 4.
Is het mogelijk om een uitzondering te maken op het «ecolabel» wanneer een organisatie kan aantonen een defensieopdracht uit te voeren, dan wel de zogenaamde Environmental, Social & Governance (ESG) normen uit te breiden met veiligheidsinvesteringen? Bent u bereid zich hiervoor in te zetten?
Het kabinet zet zich in voor een ambitieuze invulling van Europese standaarden voor duurzame (financiële) producten. Het kabinet blijft binnen de EU in bredere zin ook de mogelijke ongewenste gevolgen van het bij voorbaat uitsluiten van sectoren, waaronder de defensie-industrie, aanhangig maken. Zoals in het coalitieakkoord gesteld, houdt het kabinet ook bij Rijksbrede regels en beleid rekening met de bijzondere positie van Defensie in het belang van de nationale veiligheid.
Is er op Europees niveau reeds gesproken over het botsende belang van de duurzaamheidsambities en het versterken van de defensiecapaciteit?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) met de Ministers van Defensie van 12-13 januari jl. in Brest is door een aantal lidstaten gewezen op mogelijke komende voorstellen ten aanzien van de taxonomie die een negatieve invloed kunnen hebben op de toegang van de Europese defensie-industrie tot financiële dienstverlening. De Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell en de Europese Commissie erkenden de zorgen hierover en gaven aan dit goed in de gaten te zullen houden. Op 15 februari jl. publiceerde de Commissie het Defensiepakket2. Hierin stelt de Commissie dat horizontale initiatieven, zoals initiatieven op gebied van duurzame financiering, consistent moeten blijven met de inspanningen van de Europese Unie om de Europese defensie-industrie voldoende toegang tot financiering en investeringen te bieden. Daarnaast verwacht de Commissie van de defensie-industrie dat het zelf ook bijdraagt aan het mitigeren van klimaatverandering in lijn met EU-beleid en in het bijzonder de Europese Green Deal. Het verbeteren van de energie-efficiëntie, het waar mogelijk vergroten van het gebruik van hernieuwbare energie en het verminderen van emissies in deze sector moeten volgens de Commissie integraal onderdeel worden van de collectieve inspanningen voor klimaatneutraliteit in 2050.
Het kabinet zal dit dossier nauwlettend volgen, zoals aan uw Kamer gemeld in de Kamerbrief «Verslag informele Raad Buitenlandse Zaken Defensie d.d. 12 en 13 januari 2022» van 19 januari jl. (Kamerstuk 21 501-28, nr. 234). Een robuuste Europese Defensie Technologische en Industriële basis is cruciaal voor het waarborgen van de nationale veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en een zelfredzamer Europa. Dit laat onverlet dat van individuele bedrijven wordt verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) toepassen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. Dit geldt ook voor bedrijven in de defensie-industrie, zij behoren deze processen op orde te hebben en dit aan te kunnen tonen aan hun financiële dienstverlener.
De gebrekkige beheersing van duurzaamheidsrisico’s door Europese banken |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het meest recente ECB onderzoek, «The state of climate and environmental risk management in the banking sector»1, waaruit blijkt dat het overgrote deel van Europese systeemrelevante banken haar klimaat- en milieurisico’s niet adequaat beheerst?
Ja.
Bent u het met GroenLinks eens dat de door de Europese Centrale Bank (ECB) gedane vaststellingen een zorgelijk beeld schetsen?
In november 2020 heeft de ECB 13 toezichtverwachtingen uiteengezet met het oog op het aanpakken van klimaat- en milieurisico’s door banken. De ECB heeft 112 significante instellingen verzocht een beoordeling uit te voeren van hun bedrijfsvoering, in het licht van deze 13 toezichtverwachtingen en om uitvoeringsplannen in te dienen, waarin wordt beschreven hoe en wanneer zij hun bedrijfsvoering hier verder op aan zullen passen. De ECB heeft dit beoordeeld om de geboekte vooruitgang te monitoren en om per instelling eventuele tekortkomingen vast te stellen. Het geaggregeerde resultaat van deze beoordeling is het onderzoek «The state of climate and environmental riskmanagement in the banking sector».
De conclusies van de ECB laten zien dat er in de bancaire sector inderdaad nog stappen gezet dienen te worden waar het de beheersing van klimaat- en milieurisico’s betreft. Al met al zijn banken begonnen, maar blijft het tempo van de vooruitgang in de meeste gevallen traag, aldus de ECB.
Hoewel de kwaliteit van de plannen varieert, hebben vrijwel alle instellingen implementatieplannen ontwikkeld om hun praktijk op het gebied van klimaat- en milieurisicobeheersing verder te verbeteren. De conclusies laten bovendien zien dat het thema de serieuze aandacht van de sector en de Europese bankentoezichthouder heeft. Dat vind ik van groot belang. Zo hebben een aantal significante instellingen aanzienlijke stappen gezet om hun bedrijfsvoering aan te passen om klimaat- en duurzaamheidsrisico’s adequaat te adresseren. De ECB heeft bovendien een aantal goede praktijken geïdentificeerd. Deze »best practices» zijn afkomstig van bancaire instellingen met verschillende bedrijfsmodellen en -groottes, en kunnen behulpzaam zijn voor andere banken bij de verdere voortgang op dit gebied.
Bent u het ook met GroenLinks eens dat uit dit onderzoek blijkt dat de voortgang van de financiële sector om te verduurzamen, hetgeen mede het vergroten van de financiële weerbaarheid tegen klimaat- en milieurisico’s omvat, op dit moment niet snel genoeg gaat?
Een van de conclusies die de ECB in het onderzoek trekt is inderdaad dat, hoewel banken al met al zijn begonnen, het tempo van de vooruitgang in de meeste gevallen traag blijft. De verwachte voltooiingstijdlijnen die zijn ingediend bij de ECB tonen dat veel instellingen in de nabije toekomst niet aan de toezichtverwachtingen van de ECB zullen voldoen, aldus de ECB.2 Ik verwacht van alle banken dat zij het ECB-onderzoek aan zullen grijpen om hier op ambitieuze wijze mee aan te slag te gaan.
Heeft u zicht op de materiële klimaat- en milieurisico’s die Nederlandse systeemrelevante banken lopen?
De Nederlandse systeemrelevante banken staan onder toezicht van de ECB, die daarbij nauw samenwerkt met de Nederlandsche Bank. De informatie over de materiële klimaat- en milieurisico’s voor individuele Nederlandse systeemrelevante banken ligt zodoende in eerste instantie bij de toezichthouder. Zij houden ook toezicht op de in gang gezette acties van Nederlandse systeemrelevante banken ter beheersing van die risico’s.
Alle Nederlandse significante banken (rechtstreeks onder ECB-toezicht) hebben een «materiality assessment» van hun klimaat- en milieurisico’s uitgevoerd. De uitkomsten van dit assessment komen terug in het ECB-onderzoek en geven een eerste inzicht in de materiële klimaat- en milieurisico’s. Hieruit blijkt dat Europese significante banken acties in gang hebben gezet om deze risico’s mee te nemen in hun strategie, bestuur en risicomanagement raamwerk.3 De resultaten van het ECB-onderzoek geven echter aan dat de in gang gezette acties door Europese instellingen nog niet volstaan. De ECB heeft daarom de oproep aan Europese banken gedaan om sneller over te gaan tot actie.
Daarnaast werkt DNB al vanaf 2016 aan het in kaart brengen van de omvang van klimaatrisico’s voor de Nederlandse financiële sector. Zo heeft DNB inzichten op het gebied van klimaat- en milieurisico’s verkregen door scenario-analyses en stresstesten rondom klimaatverandering.4 Hoewel dit type analyse nog volop in ontwikkeling is, suggereren de uitkomsten hiervan tot dusver dat zowel transitierisico’s, als fysieke risico’s, significante impact kunnen hebben op het Nederlandse financiële stelsel.5
In welke mate bent u van mening dat de in gang gezette acties van Nederlandse instellingen op dit moment volstaan – langs de lijnen van de businessmodellen van banken, hun governance en risicobereidheid, hun risicomanagement en hun transparantie over risico’s?
Zie antwoord vraag 4.
Spreekt u met uw Europese collega-Mnisters van Financiën over klimaat- en milieurisico’s, van onze eigen maar ook hun financiële sector?
Nederland zet zich internationaal, waaronder in Europa, in verschillende gremia in voor de versterking van de transparantie over en adequate beheersing van klimaat- en milieurisico’s binnen de financiële sector. Concreet valt daarbij te denken aan de lopende onderhandelingen over de voorstellen van de Europese Commissie over de herziening van de prudentiële eisen voor verzekeraars (herziening Solvency II) en banken (wijzigingen van CRR/CRD). Deze voorstellen bevatten een reeks aan maatregelen om duurzaamheidsrisico’s beter te integreren in de prudentiële raamwerken voor financiële instellingen. Zie voor een nadere toelichting op de voorstellen tot wijziging van CRR/CRD ook de beantwoording van vraag 11 en voor wat betreft de herziening van Solvency II het BNC-fiche dat mijn ambtsgenoot van Buitenlandse Zaken op 29 oktober aan uw Kamer heeft gezonden (2021Z19027). Zoals in dat fiche is aangegeven, is het kabinet een voorstander van de aanscherping van de risicobeheervereisten voor klimaatrisico’s in Solvency II. Daarnaast spreek ik collegaministers van Financiën wereldwijd over klimaat- en milieurisico’s in de financiële sector en over aanverwante onderwerpen binnen de G20, de FSB en de Coalition of Finance Ministers for Climate Action. Mijn indruk is overigens dat het onderwerp klimaatrisico’s, net als in 2021, ook in 2022 hoog op de agenda van de FSB zal staan.
Laten collega-Ministers van Financiën, met name uit landen (zoals Zuid-Europese) waarvan de financiële sector nadrukkelijk kwetsbaar uit risicoanalyses komt, naar uw mening voldoende blijken dat zij zich hierover zorgen maken?
De ECB baseert zijn onderzoek op zelfbeoordelingen van 112 significante instellingen die onder het Single Supervisory Mechanism vallen. Het rapport veralgemeniseert de uitkomsten van deze zelfbeoordelingen en bevat zodoende geen stellingen op instellings- of lidstaatniveau. Het rapport is op 22 november jl. verschenen en is (nog) niet besproken in Europese gremia.
Op welke manier is adequate beheersing van klimaat- en milieurisico’s onderdeel van de gesprekken die u met de financiële sector voert in het kader van het klimaatakkoordcommitment?
De financiële sector heeft in juli 2019 het initiatief genomen om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders hebben zich gecommitteerd om vanaf boekjaar 2020 te rapporteren over het CO2-gehalte van hun relevante financieringen en beleggingen en om uiterlijk in 2022 actieplannen, inclusief reductiedoelstellingen voor 2030, bekend te maken.6 In het klimaatcommitment hebben de betrokken partijen toegezegd deel te nemen aan de financiering van de energietransitie, binnen de kaders van de wet- en regelgeving, en de risico-rendementsdoelstellingen.7 De risicoraamwerken zijn daarmee expliciet kaderstellend voor de uitvoering van dit onderdeel van het klimaatcommitment, maar de beheersing van deze risico’s is geen expliciet onderdeel van het commitment zelf. Ten aanzien hiervan heeft de toezichthouder een belangrijke rol: zij ziet toe op de beheersing van risico’s door financiële instellingen, ook de instellingen die onderdeel zijn van het klimaatcommitment. Het meten van en het rapporteren over het CO2-gehalte van relevante financieringen en beleggingen houdt in zoverre verband met klimaat- en milieurisico’s, dat het als een indicator gebruikt kan worden bij het inschatten van klimaat-gerelateerde financiële risico’s, aldus de eerste voortgangsrapportage.8 Daarbij gaat het met name om transitierisico’s.
Klopt het dat dit commitment zich vooral richt op duurzaamheidsimpact en niet primair op risico’s?
Zoals in antwoord op vraag 8 toegelicht, ziet het commitment primair op de bijdrage aan de doelen van het Klimaatakkoord, het meten van CO2-gehalte en het opstellen van actieplannen om die te verkleinen. Ik verwacht dat met name door dat laatste de duurzaamheidsrisico’s – en in het bijzonder de transitierisico’s – waaraan de deelnemers aan het commitment zijn blootgesteld, verlaagd dan wel beter beheerst zullen worden (zie ook antwoord op vraag 10). De risicoraamwerken blijven daarbij kaderstellend. De toezichthouder ziet voorts toe op de beheersing van deze risico’s door financiële instellingen.
Bent u het met GroenLinks eens dat er binnen dit commitment ook meer aandacht zou moeten zijn voor het in kaart brengen van voortgang van klimaat- en milieurisicobeheersing? Hoe gaat u zich daarvoor inzetten?
Naast het meten van CO2-impact door financiële instellingen in het kader van het klimaatcommitment, is het van belang deze naar beneden te brengen. Het klimaatcommitment bevat de afspraak dat financiële instellingen uiterlijk in 2022 actieplannen met CO2-reductiedoelstellingen voor 2030 bekend maken. Zoals in mijn bief bij de voortgangsrapportage schreef, vind ik het van belang dat deze actieplannen ambitieus ingevuld worden en bijdragen aan de doelstellingen van het Parijsakkoord.9 Omdat het CO2-gehalte van de portefeuille als een indicator gebruikt kan worden bij het inschatten van klimaat-gerelateerde financiële risico’s, kan uit een verlaagde CO2-blootstelling tevens een vermindering van klimaat- en milieurisico’s worden afgeleid. Daarnaast is het onderwerp klimaatrisico’s onderwerp van gesprek binnen de sector, waaronder in de werkgroep klimaatrisico’s van het door DNB opgerichte Platform voor Duurzame Financieringen (het Platform). Ook de ministeries van EZK en Financiën zijn vertegenwoordigd binnen dit platform. De werkgroep klimaatrisico’s bestaat uit sectorvertegenwoordigers, maar de uitkomsten worden waar relevant breder binnen het platform besproken. Voor zowel het klimaatcommitment als het platform geldt dat deze discussies binnen de kaders van de risicoraamwerken en de bijbehorende rol van de toezichthouders gevoerd worden.
Kunt u uiteenzetten op welke manier de nieuwe CRR/CRD-voorstellen van de Europese Commissie de ECB beter in staat zouden stellen toezicht te houden op klimaat- en milieurisico’s en deze uiteindelijk te kapitaliseren binnen de Supervisory Review and Evaluation Process?
De nieuwe CRR/CRD-voorstellen van de Europese Commissie bevatten een reeks aan maatregelen om duurzaamheidsrisico’s beter te integreren in het prudentiële raamwerk voor banken. In deze maatregelen zet de Commissie ESG-risico’s centraal.10 Waar het gaat om de procedure voor prudentiële toetsing en evaluatie (Supervisory Review and Evaluation Process, SREP), stelt de Commissie in de eerste plaats voor om in de SREP altijd ESG-risico’s te beoordelen. Dit gaat dan om de daadwerkelijke blootstellingen van een bank, maar ook de strategie om deze risico’s te beheersen. Voor dit laatste voorstel zijn de andere voorstellen op het gebied van ESG-risico’s van belang. De Commissie stelt namelijk voor dat banken worden verplicht om ESG-risico’s beter in kaart te brengen en te beheersen, bijvoorbeeld door vooruitkijkende risicoanalyses. Uitkomsten van het SREP kunnen ertoe leiden dat de toezichthouder aanvullende beheersmaatregelen verlangt. Daarnaast stelt de Commissie voor om de wijze waarop ESG-risico’s in de SREP worden meegenomen te harmoniseren. De EBA zal hier een voorstel voor doen. Daarnaast krijgt de EBA, samen met de andere Europese toezichthouders, het mandaat om vooruitkijkende ESG-scenario-analyses te ontwikkelen. Deze analyses kunnen gebruikt worden voor stresstesten. Deze scenario’s zullen in de eerste plaats voor milieurisico’s worden ontwikkeld, maar daarna ook voor andere onderdelen van ESG-risico’s. Het kabinet moedigt in algemeenheid de betere integratie van duurzaamheidsrisico’s in de prudentiële raamwerken van financiële instellingen aan. In het BNC-fiche voor dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer zal worden verzonden zal het kabinet ook ingaan op dit onderdeel van het voorstel.
Kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen voorafgaand aan het geplande commissiedebat over financiële markten op 8 december aanstaande retour sturen?
Ja.
De zware gasbeving in Garrelsweer |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u van de reacties van veel Groningers na de aardbeving in Garrelsweer? Begrijpt u de angst, de onrust, de woede, de wanhoop en het wantrouwen? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja, die begrijp ik. Ik heb de dag na de aardbeving een bezoek gebracht aan Garrelsweer om met bewoners te spreken. In mijn gesprekken kwam inderdaad naar voren dat de beving een forse impact heeft gehad. Het is letterlijk en figuurlijk een zware klap geweest. Ik begrijp daarom goed dat de beving tot gevoelens van angst en onrust kan leiden.
Wat is uw reactie op het bericht van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) dat de grenswaarde van de maximale aardbevingsdichtheid op 8 november is overschreden?2
Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft na de aardbeving bij Garrelsweer op 16 november jl. laten weten dat de huidige aardbevingen het gevolg zijn van drukverschillen die door de jarenlange gaswinning in het veld zijn ontstaan en geeft aan dat er, gelet op de versnelde afbouw van de gaswinning zoals die nu wordt gerealiseerd, geen aanvullende mogelijkheden zijn om de seismiciteit te beperken. Ik heb u hierover in mijn brief van 19 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 913) geïnformeerd.
In diezelfde brief leg ik uit welke monitorings- en analyseverplichtingen voor NAM in de Mijnbouwregeling zijn vastgelegd. Zoals SodM aangeeft heeft op 8 november jl., door de aardbeving met magnitude 1,7 bij Westeremden, één van de monitoringsparameters, namelijk de aardbevingsdichtheid, nabij Zeerijp het hoogste niveau bereikt. De monitoringsparameters zijn er om verschillende niveaus te onderscheiden. Ze zijn niet bedoeld als absolute grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Het doel van de monitoring is om de ontwikkeling van seismiciteit in de gaten te houden: de monitoring en analyses zijn erop gericht om na te gaan of de ontwikkeling van de seismiciteit past bij de verwachtingen. Hiervoor wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de seismische dreigings- en risicoanalyse die ik gebruik bij het vaststellen van de operationele strategie. Een dergelijke vergelijking geeft inzicht in de betrouwbaarheid van de modellen. Betrouwbare modellen zijn nodig om een inschatting te kunnen maken van het aantal aardbevingen in de toekomst.
NAM moet nu dus onderzoek doen en SodM stuurt mij daarvan een duiding. SodM verwacht enkele weken nodig te hebben om de analyses te beoordelen. Ik zal uw Kamer informeren zodra ik die duiding heb ontvangen.
Erkent u de conclusie van toezichthouder SodM, waarin zij stelt dat door drukvereffening aardbevingen, ook zware, nog tientallen jaren kunnen duren?
Het klopt dat er ook na sluiting van het Groningenveld aardbevingen zullen plaatsvinden. De frequentie en magnitude van de aardbevingen zullen de komende jaren naar verwachting afnemen. In de jaarlijkse seismische dreigings- en risicoanalyse wordt de kans op aardbevingen onderzocht. Ik verwijs naar de resultaten van de meest recente analyse (Kamerstuk 33 529, nr. 868) voor de huidige inzichten.
Erkent u dat tienduizenden woningen al jarenlang klappen krijgen en verzwakt zijn, nog tientallen jaren klappen zullen krijgen?
De gaswinning uit het Groningenveld veroorzaakt al vele jaren bevingen en de verwachting is dat de bevingen ook na de sluiting van het Groningenveld zullen voorkomen. Door bevingen ontstaat schade aan woningen. Dit kan ook constructieve schade betreffen. Ik verwacht daarom dat schade aan woningen kan blijven ontstaan in de komende jaren.
Erkent u de conclusie van SodM dat er «meer aardbevingen zijn dan verwacht»? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben in afwachting van de analyses die op dit moment door NAM worden gedaan, en de conclusies die SodM aan deze analyses verbindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 genoemd, zal ik uw Kamer over de analyses en de duiding daarbij informeren.
Heeft u kennis genomen van de uitspraken van Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI)-seismoloog Läslo Evers naar aanleiding van de aardbeving bij Garrelsweer? Welke conclusie verbindt u aan de uitspraak van het KNMI die stellen «hoe minder gaswinning, hoe beter»?4
Ja, ik heb het bericht gelezen waarin de heer Evers wordt geciteerd. De uitspraak van het KNMI is in overeenstemming met de inzet van het kabinet om de gaswinning zo snel mogelijk volledig te beëindigen om daarmee de seismische dreiging te beperken. Overigens stelt SodM dat het nóg sneller stoppen dan de afbouw van de winning zoals die reeds wordt gerealiseerd geen beperkend effect zal hebben op de seismiciteit (zie onder andere de bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Wat betekenen de uitspraken van SodM en KNMI voor uw beleid?
Ik zet mijn beleid voort om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk definitief en volledig te beëindigen en ik blijf de ontwikkelingen in seismiciteit onderzoeken om een zo goed mogelijke verwachting te kunnen geven van de aardbevingen die zich in de toekomst kunnen voordoen.
Deelt u de mening dat het huidige systeem van schadeafhandeling en versterking, dit niet aan kan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het IMG is ingericht op het afhandelen van grote aantallen schademeldingen. Sinds de oprichting van het IMG zijn circa 100.000 meldingen van fysieke schade en 100.000 aanvragen voor waardedaling afgehandeld. Dat zijn grote aantallen. Voorts is het IMG onlangs gestart met een regeling voor immateriële schade. Ook daar verwacht het IMG tienduizenden schademeldingen af te zullen handelen. Dit geldt ook voor de afdeling die zich bezighoudt met de meldingen van acuut onveilige situaties. Zie vraag 9 voor het antwoord op de vraag waarom de doorlooptijd van de schademeldingen bij het IMG op dit moment te hoog is.
De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voert de versterkingsoperatie uit en heeft als doel de huizen in Groningen zo snel mogelijk aan de veiligheidsnormen te laten voldoen. Om de uitvoering van de resterende versterkingsoperatie in goede banen te leiden is het meerjarenversterkingsplan (MJVP) vastgesteld. Rijk, NCG en Regio hebben de gezamenlijke ambitie om de laatste adressen in 2023 te beoordelen en in 2028 de gehele versterkingsoperatie af te ronden. Het MJVP geeft inzicht in de planning om die ambitie te kunnen halen en maakt het mogelijk effectief sturing te geven aan de operatie.
Deelt u de mening dat met meer dan 30.000 openstaande schademeldingen het schadeafhandelingssysteem vastloopt?
Nee. Zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, is het IMG een organisatie die er op ingericht is te werken met een grote werkvoorraad. Voor de individuele bewoner is van belang om snel geholpen te worden en als dat niet mogelijk is te weten wanneer zij aan de beurt zijn en een besluit kunnen verwachten. De totale werkvoorraad is minder relevant. Omdat deze doorlooptijd momenteel te hoog is, heb ik hiervoor aandacht gevraagd bij het IMG. Het huidige aantal openstaande schademeldingen is naar de verwachting van het IMG een tijdelijke situatie. Deze situatie wordt grotendeels veroorzaakt door de circa 12.000 meldingen die het IMG sinds dit voorjaar in overleg met de bewoners aanhoudt, zodat deze bewoners mee kunnen doen aan de nieuwe regeling voor een vaste vergoeding. Deze bewoners kunnen vanaf 8 december een keuze maken voor de vaste vergoeding en krijgen dan naar verwachting binnen 8 tot 16 weken uitsluitsel. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd vanaf half januari weer afneemt.
Klopt het dat we met ruim 30.000 niet afgehandelde schademeldingen nu op een tragisch record zitten?
Momenteel heeft het IMG 35.245 schademeldingen in behandeling. Dit is inderdaad het hoogste aantal openstaande meldingen sinds de start van het IMG. Voor een reactie hierop verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat voor ruim de helft van de gemelde schades de afhandeling niet binnen de gewenste termijn van een half jaar plaatsvindt? Zijn er patronen (bijvoorbeeld type schade, type gebouw, geografische ligging etc) te zien in de wachttijden? Wat is uw oordeel hierover?
Ja. Het aantal schademeldingen dat binnen de gewenste termijn van een half jaar wordt afgehandeld, ligt ver onder het doel dat het IMG zichzelf heeft gesteld. Ik deel het oordeel van het IMG dat dit niet wenselijk is. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 9 heb aangegeven, heb ik hier met het IMG over gesproken. Het IMG verwacht dat de gemiddelde doorlooptijd de komende periode afneemt. Ik blijf dit monitoren.
Het IMG houdt geen specifieke gegevens bij over mogelijke patronen tussen type gebouwen of de geografische locatie en de wachttijden. In algemene zin is te zeggen dat met name dossiers met erfgoed en agrarische panden meer tijd in beslag nemen.
Kunt u een inschatting maken hoe lang het duurt voor alle schades die gemeld worden na de aardbeving bij Garrelsweer zijn opgelost? Hoe lang zal het gemiddeld duren voordat een gedupeerde die kiest voor de maatwerkprocedure de schade vergoed heeft gekregen?
De verwachte doorlooptijd voor fysieke schademeldingen is momenteel 231 dagen. Bewoners die kiezen voor de regeling voor vaste vergoeding (VES-regeling) zullen naar verwachting een kortere doorlooptijd hebben van 8 tot 16 weken. Daardoor neemt ook de gemiddelde doorlooptijd naar verwachting vanaf half januari af.
Deelt u de conclusie van ingenieur Meiborg dat een woning die eerder is beschadigd door aardbevingen, gevoeliger is voor meer schade bij volgende bevingen? Ook wanneer dit relatief lichte bevingen zijn?5
Voor aanvragen voor fysieke schade hanteert het IMG een effectgebied, waarbinnen criteria ten aanzien van bodembeweging zijn meegenomen. Eerdere bevingen – ongeacht de intensiteit van de beving – worden door het IMG betrokken bij zijn werkwijze. Overigens kan het per type pand verschillen of het effect van eerdere trillingen substantieel is: bij kwetsbare objecten zoals kerken is dit vaker het geval dan bij reguliere woonhuizen.
Herkent u ook zijn conclusie dat huiseigenaren geconfronteerd worden met na-ijleffecten, omdat de grond onder een woning zich anders gaat zetten? En dat dat langere tijd na een aardbeving nog kan gebeuren?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13.
Herkent u dat gedupeerden na de aardbeving bij Garrelsweer zeggen schade niet meer te melden omdat ze nog wachten op de afhandeling van schades van 1,5 jaar geleden? Welke boodschap heeft u voor deze en andere gedupeerden?
Er zijn momenteel circa 6.000 openstaande schademeldingen ouder dan 1,5 jaar. Het aantal schademeldingen ouder dan 2 jaar is circa 700. Met in totaal bijna 100.000 afgehandelde schademeldingen betreft dit een klein deel van het totaal aantal meldingen. Desondanks vind ik dat een doorlooptijd van 1,5 jaar onwenselijk lang is. Soms ligt de oorzaak van de trage afhandeling aan de complexiteit van het pand. Ik ben met het IMG doorlopend in gesprek om te bezien hoe de afhandeling, juist voor complexe gevallen, versneld en verbeterd kan worden.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen voor een rechtvaardige, goede en snelle schadeafhandeling? Welke stappen gaat u zetten om nieuwe schades te voorkomen?
Het IMG is onafhankelijk en binnen de kaders van de wet verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. Het IMG blijft zich inzetten om alle bestaande en nieuwe schademeldingen rechtvaardig en snel af te handelen. Dit doet het instituut onder andere door zijn werkwijze te analyseren en aan te passen waar nodig. Een voorbeeld van aanpassing van de werkwijze met als doel sneller schades af te kunnen handelen is de regeling voor een vaste vergoeding voor fysieke schade die onlangs is gestart. Deze regeling zorgt er voor dat kleinere schades sneller afgehandeld kunnen worden, zodat het IMG de hiermee vrijkomende capaciteit in kan zetten op de afhandeling van de complexere schades die al langer openstaan.
Het ontstaan van nieuwe schades kan ik helaas niet voorkomen. Dat er ook na de sluiting van het Groningenveld nog aardbevingen zullen plaatsvinden, is zeker. Het duurt vele jaren voordat de drukverschillen in het veld zijn vereffend (zie het antwoord op vraag 2). Alles wijst er wel op dat de frequentie en de magnitude van de aardbevingen zullen afnemen. Ik zal blijven nagaan of de verwachtingen kloppen met wat in het veld gemeten wordt.
Begrijpt u de irritatie van de Ombudsman die concludeert dat u weinig doet met zijn aanbevelingen?6
Voor een ieder, inclusief mijzelf, is het frustrerend om te zien dat het tijd kost voordat verbeteringen in Groningen effect hebben. Dat beeld rijst ook uit het rapport van de Nationale ombudsman: er zijn verbeteringen, maar om het vertrouwen van de Groningers terug te winnen, is er ook nog heel veel werk te verzetten. Het kabinet zet zich daar voor in, zoals ook toegelicht in de reactie op het rapport van de Nationale ombudsman (kenmerk Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal)
Gaat u nu eindelijk de crisis ook als crisis aanpakken zoals uw toezichthouder en de Ombudsman inmiddels jaren adviseert? Dus stoppen met die versnippering, één loket, stoppen met het steeds de spelregels veranderen?
Bij een crisisaanpak geven de ombudsman en SodM aan dat zij ruim mandaat, financiële middelen voor de versterkingsprocedure en één organisatie voor zowel schade als versterking voor zich zien. De ombudsman gaf aan zich hierbij daarnaast één bewindspersoon voor te stellen. Met betrekking tot dit laatste punt moet ik het antwoord aan een volgend kabinet laten. Over de eerste punten kan ik zeggen dat het kabinet van mening is dat bewoners van Groningen recht hebben op een woning zonder schade die aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit op een snelle en adequate wijze tot stand te brengen, heeft de overheid de schade- en versterkingsoperatie in publieke handen genomen. Daarbij wordt op meerdere manieren ingezet op versnelling om tegemoet te komen aan het gevoel van urgentie. Daarbij komt dat de NCG reeds ruim mandaat en financiële armslag heeft. Op basis van de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 heeft het kabinet bijvoorbeeld een knelpuntenpot ter beschikking van de NCG gesteld, zodat de uitvoering niet op kleine punten gepauzeerd hoeft te worden.
Daarbij komt dat bij de circa 27.000 adressen in de versterkingsprocedure ook sprake van schade aan de woning kan zijn. Deze bewoners zijn gebaat bij het overbruggen van de verschillende processen en kunnen behoefte hebben aan een intensieve samenwerking tussen het IMG en de NCG. De samenwerking tussen het IMG en de NCG wordt geïntensiveerd en op hoofdlijnen vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur, zoals staat beschreven in de Kamerbrief en bijlagen van 24 november jl. Hierdoor wordt steeds vaker samengewerkt als ware het IMG en de NCG één loket en wordt het «no wrong door» principe gehanteerd. Volledige samenvoeging van beide organisaties zou veel energie vragen van de medewerkers daarvan, die niet gelijktijdig ook ten behoeve van een snelle en voortvarende versterking en schadeafhandeling kan worden ingezet.
Klopt het dat uw voorganger in 2017 zei dat de versterkingsoperatie binnen vijf jaar gerealiseerd zou zijn?7
Ja.
Erkent u dat er inmiddels ruim vier jaar van om zijn en dat er slechts 8 procent is versterkt?
Uit het meest recente dashboard van de NCG8 blijkt dat tot en met 31 oktober 2021 in totaal 2.400 adressen zijn afgerond. Dat is 9 procent van de totale werkvoorraad. Niet alle adressen uit die werkvoorraad hebben een bouwkundige versterking nodig. De huidige verwachting is dat van de circa 27.000 adressen in de versterkingsoperatie 15.700 adressen versterking nodig hebben. Op dit moment zijn van deze 15.700 adressen 1.915 adressen, dus 12% procent, bouwkundig versterkt en zitten er ook ruim 1.600 adressen in de uitvoeringsfase. Daarnaast is voor circa 500 adressen het versterkingstraject afgerond omdat met de beoordeling is vastgesteld dat het gebouw voldoet aan de veiligheidsnorm.
Welke oorzaken ziet u voor dit overheidsfalen?
Het besluit van dit kabinet uit 2018 om de gaswinning in Groningen zo snel mogelijk volledig af te bouwen was mede ingegeven door de constatering dat het eerder beoogde tempo van de versterkingsoperatie niet zou worden gerealiseerd (Kamerstuk 33 529, nr. 457). De versterkingsoperatie is in relatie tot dit besluit herijkt en in 2020 is de uitvoering definitief in publieke handen gekomen. De Minister van BKZ heeft zich de afgelopen jaren als verantwoordelijk Minister ingezet voor continuïteit in het beleid en duidelijkheid en perspectief voor de getroffen bewoners. Met de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en het recente meerjarenversterkingsplan zijn daar met de vijf aardbevingsgemeenten, de provincie Groningen en NCG belangrijke stappen in gezet.
Het Rijk, regionale overheden en de NCG spannen zich gezamenlijk in om de versterkingsoperatie in 2028 af te ronden. Dit is ook in lijn met het belang dat het (SodM) aan deze termijn hecht. De eerste versterkte adressen betroffen veelal adressen waar sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking nodig was. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Door de afbouw van de gaswinning zijn inmiddels voor de meeste te versterken adressen minder vergaande versterkingsmaatregelen nodig, waardoor de verwachting is dat uitvoering sneller kan gaan.
Waarom gaat de aanpak uit het meerjarenplan nu wel werken?
Met het MJVP beschikt de NCG over een instrument waarmee de gehele versterkingsoperatie meerjarig gepland en gestuurd kan worden. Het MJVP creëert samenhang in de versterkingsoperatie, maakt de benodigde capaciteit voor de komende jaren inzichtelijk en biedt continuïteit richting aannemers. Voor een toelichting op de werking van het MJVP verwijs ik voorts naar mijn brief van 16 november 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 911).
Hoe kan het dat nu u toezichthouder concludeert dat er meer aardbevingen zijn dan verwacht uzelf stelt dat er minder versterking nodig is?
Het doel van de versterkingsoperatie is om de gebouwen in Groningen te laten voldoen aan de Meijdamnorm. De norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. Er is een kleine kans op een zware aardbeving waartegen een deel van de gebouwen niet bestand is. Door de afbouw van de gaswinning wordt de kans op een dergelijke aardbeving steeds kleiner. In combinatie met betere bouwkundige inzichten leidt dit ertoe dat minder versterking nodig is.
Herkent u dat het hanteren van weer nieuwe normen juist ook voor vertraging zorgen?
Of gebouwen moeten worden versterkt, wordt beoordeeld met de veiligheidsnorm, de zogenoemde Meijdamnorm. Deze norm beschrijft de maximaal aanvaardbare kans dat een individu overlijdt in of bij een gebouw door een aardbeving en is gesteld op een kans van 1 op de 100.000 per jaar. De norm is wettelijk vastgelegd en is nooit aangepast. Het is de verwachting dat een groot deel van de gebouwen die in de scope van het versterkingsprogramma zitten aan de veiligheidsnorm voldoet. Om zeker te zijn krijgt elk gebouw in de scope een individuele beoordeling. Bij een beoordeling wordt getoetst of een woning aan de veiligheidsnorm voldoet. Om dit te doen zijn er twee beoordelingsmethoden, de Nederlandse Praktijkrichtlijn 9998 (NPR) en de typologieaanpak. Bij de NPR wordt sinds dit jaar rekening gehouden met nieuwste inzichten, zowel wat betreft de seismische dreiging als de constructieve sterkte van gebouwen.
De typologieaanpak is een nieuwe beoordelingsmethode om aan de (onveranderde) norm te toetsen. De typologie-aanpak zet NCG in voor nog uit te voeren beoordelingen en voor de herbeoordelingen die NCG heeft aangeboden. Aan eigenaren die al een versterkingsadvies hadden ontvangen, is de mogelijkheid geboden om hun woning volgens die nieuwste inzichten te laten beoordelen.
De mogelijkheid voor herbeoordeling leidde inderdaad in eerste instantie tot vertraging. We willen bewoners de ruimte geven hiervoor een weloverwogen keuze te maken. De mogelijkheid van herbeoordeling zal naar verwachting vanaf het komende jaar echter voor een versnelling zorgen, omdat de verwachting is dat de meeste huizen veilig zullen blijken na herbeoordeling met de nieuwste inzichten.
Herkent u dat bewoners de afgelopen jaren soms wel 40 bedrijven in huis hebben gehad voor inspecties maar nog steeds niet weten waar ze aan toe zijn?8
Zowel voor een versterkingsopname als bij een beoordeling van schade komt in principe één inspectiebureau bij de bewoner langs. Het streven is onderzoeken en eventueel schadeherstel als gevolg van de inspectie op dezelfde dag te laten plaatsvinden. Ondanks dit streven zijn er veel bewoners in het bevingsgebied bij wie inderdaad reeds talloze gezichten langs geweest zijn. Dit geldt zeker voor bewoners die al vanaf de beginfase last hebben van de gevolgen van de gaswinning en dus ook met de NAM en het CVW te maken hebben gehad. Het IMG en de NCG hebben hun werkwijze zo ingericht dat meerdere bezoeken zoveel mogelijk wordt voorkomen, en hebben de afgelopen tijd stappen gezet om de processen zo in te richten dat bewoners een zaakbegeleider als vast aanspreekpunt hebben.
Waarom duurt het tot 2023 – 11 jaar na de aardbeving bij Huizinge – voordat alle gedupeerden weten waar ze aan toe zijn?
Er moesten in totaal 26.900 gebouwen beoordeeld worden. Tot het beschikbaar komen van de typologie-aanpak moest dat voor elk gebouw met een individuele berekening. Door de jaren heen is de expertise op dit gebied aanzienlijk groter geworden en kunnen opnames en beoordelingen sneller worden gedaan. De typologieaanpak speelt hierin ook een belangrijke rol.
Erkent u dat alle beloften die keer op keer werden gebroken hebben geleid tot een enorme emotionele schade?
De psychische en sociale gevolgen van de aardbevingen door gaswinning voor de inwoners van Groningen zijn groot. Dit is deels een gevolg van het feit dat mensen vaak lang moeten wachten op duidelijkheid over de veiligheid van hun woning en wat er eventueel moet gebeuren om die te verbeteren. De beloofde inspanning om bewoners die duidelijkheid eind 2023 te kunnen geven, staat overeind. Dat neemt niet weg dat bewoners te lang het gevoel hebben gehad niet gehoord te worden, en vervolgens te lang in onzekerheid hebben verkeerd. Dat betreur ik. Om die reden wordt ook ingezet op emotionele en sociale ondersteuning, alsmede op geestelijke verzorging van die bewoners. Ik verwijs u in dit verband ook naar de Kamerbrief van 19 november jl. (Reactie op het rapport «Verscheurd vertrouwen» van de Nationale Ombudsman | Tweede Kamer der Staten-Generaal) waarin uitgebreider wordt ingaan op de verschillende maatregelen om bewoners te ondersteunen en het vertrouwen van bewoners te herstellen. Ook heeft het IMG sinds 5 november jl. een regeling voor immateriële schade.
Erkent u dat de huidige situatie, met meer aardbevingen, gebroken beloftes, een traag lopende versterking en schadeafhandeling en de dreiging van meer gaswinning, zorgen voor extra schade aan de gezondheid van Groningers?
De afgelopen tijd is Groningen opgeschrikt door een flink aantal bevingen, waarvan sommige met een aanzienlijke intensiteit. Het behoeft geen verdere uitleg dat zulke gebeurtenissen schokkend en zwaar zijn voor bewoners. Het afbouwen van de gaswinning neemt de oorzaak van de bevingen weg, maar de vervelende waarheid is dat de bodem in Groningen naar verwachting voorlopig niet zal stoppen met beven. Daarom zet het kabinet naast afbouw van de gaswinning vol in op het versnellen van zowel de versterkingsoperatie als een robuuste schadeafhandeling.
Snapt u de conclusie van de Groninger Bodembeweging (GBB) dat de bedragen die uitgekeerd worden voor immateriële schade te laag zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Leed is niet in geld uit te drukken. Wat sommige Groningers hebben meegemaakt zal hen waarschijnlijk nog lange tijd bij blijven. Het doel van de vergoeding van immateriële schade is erkenning te bieden voor het leed en verdriet als gevolg van bevingen door gaswinning en dit leed en verdriet enigszins te verzachten. Het IMG heeft de wettelijke taak om immateriële schade te vergoeden. Het IMG heeft inhoudelijk gereageerd op de conclusies van de GBB. Het IMG geeft onder andere aan dat de ontwikkeling van de werkwijze voor de vergoeding van immateriële schade een lastige opgave is geweest. Er moesten veel keuzes gemaakt worden waarbij zowel recht moest worden gedaan aan persoonlijke omstandigheden, aan uitvoerbaarheid (gelet op het grote aantal aanvragen dat wordt verwacht) en de juridische houdbaarheid van de werkwijze. Het IMG is naar mijn oordeel zorgvuldig te werk gegaan en hanteert bedragen die in lijn zijn met de laatste jurisprudentie van de Nederlandse rechter en met de uitgangspunten van de Tijdelijke wet Groningen.
Kunt u zich voorstellen dat de aankondiging van het kabinet dat de gaswinning mogelijk toch weer moet worden verhoogd voor veel gedupeerden voelde als een mokerslag?
De gaswinning komt naar verwachting ook dit gasjaar lager uit dan het afgelopen jaar. Het klopt dat ten opzichte van de voor dit jaar verwachte gaswinning deze wellicht naar boven moeten worden bijgesteld. Ik kan mij de teleurstelling en frustratie daarover voorstellen. De mogelijke verhoging van de gaswinning ten opzichte van de raming is het gevolg van de vertraging van de ingebruikname van de nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Deze vertraging is het gevolg van overmacht. Door de corona-uitbraak zijn mondiale logistieke ketens verstoord en konden niet alle bouwmaterialen tijdig geleverd worden. GTS heeft aangegeven dat zij er alles aan heeft gedaan om vertraging te voorkomen. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 9 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 910) pas ik het niveau van de gaswinning alleen aan als het echt niet anders kan. Een dergelijk besluit neem ik niet zonder de risico’s in kaart te brengen. Overigens blijft de verwachting nog steeds dat dit het laatste gasjaar is met reguliere winning en dat het Groningenveld vanaf het volgende gasjaar alleen nodig is als reservemiddel.
Bent u, gezien de huidige situatie, bereid dit plan terug te trekken?
Zoals ik heb aangeven in mijn antwoord op vraag 30, neem ik pas een besluit over additionele gaswinning nadat GTS haar berekeningen heeft afgerond. Mocht additionele winning noodzakelijk blijken, dan is mijn inzet deze tot het minimum te beperken.
Bent u bereid wettelijk vast te leggen dat de gaskraan in 2022 gesloten moet zijn, zodat gedupeerden zekerheid hebben?
Het Groningenveld gaat zo spoedig mogelijk definitief dicht. Ik bereid daartoe een wetsvoorstel voor, waarmee de laatste inzet van het Groningenveld en het einde van de gaswinning wettelijk worden vastgelegd. In dat wetsvoorstel wordt allereerst geregeld op welke manier het Groningenveld nog enige tijd kan dienen als reservemiddel ten behoeve van de leveringszekerheid in uitzonderlijke situaties, zoals extreme kou of uitval van installaties. Ondanks de vertraging bij de stikstofinstallatie van Zuidbroek is de verwachting dat deze fase in de zomer van 2022 kan starten. Nadat duidelijk is geworden dat ook de laatste productielocaties niet meer operationeel gehouden moeten worden, treedt een wettelijk verbod op gaswinning uit het Groningenveld in werking. Het veld is dan volledig en definitief gesloten. Het is niet de verwachting dat dat al in 2022 zal zijn. Echter, het kabinet wil de periode waarin het Groningenveld nog nodig is als reservemiddel zo kort mogelijk houden.
Deelt u de mening dat de mogelijke tegenvallers in de afbouw van de gaswinning ook kunnen worden opgevangen door het Bescherm- en Herstelplan Gas?
Nee. Het Bescherm- en Herstelplan (Kamerstuk 29 023, nr. 252) is opgesteld ingevolge Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid. Conform deze verordening treedt dit plan in werking wanneer zich een uitzonderlijk hoge gasvraag, een aanzienlijke verstoring van de gaslevering of een andere aanzienlijke verslechtering van de gasleveringssituatie voordoet, waarbij alle relevante marktgebaseerde maatregelen zijn toegepast, maar de gaslevering niet volstaat om aan de resterende gasvraag te voldoen. In zo’n geval moeten er dus bijkomend ook niet-marktgebaseerde maatregelen worden genomen, met name om gasleveringen aan beschermde afnemers zeker te stellen. Onder beschermde afnemers vallen huishoudens maar bijvoorbeeld ook zorginstellingen en veiligheidsinstellingen. Hieruit volgt dat het plan is bestemd voor het opvangen van acute noodsituaties waarin sprake is van een (groot) fysiek tekort aan aardgas. Het opvangen van een mogelijke tegenvaller in de afbouw van de gaswinning als gevolg van vertraging in de oplevering van de stikstofinstallatie Zuidbroek valt daar niet onder. Dat zou haaks staan op de intenties van de EU-verordening en het Bescherm- en Herstelplan want die zijn gericht op het zo goed mogelijk in stand houden van de gasvoorziening en niet op het reduceren daarvan. Voorgaande neemt niet weg dat het kabinet alle mogelijk maatregelen neemt om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel mogelijk volledig te beëindigen, zoals het ombouwen van grootverbruikers, afbouwen van de export en vergroten van de stikstofcapaciteit.
Deelt u de mening dat inzet van dit Bescherm- en Herstelplan verkozen dient te worden boven het in verdere onveiligheid brengen van Groningers door het opvoeren en/of verlengen van de gaswinning?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33. Overigens geeft SodM aan dat het sneller beëindigen van de winning dan nu wordt voorzien geen effect heeft op de seismiciteit, zie wat dit betreft ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat met het Bescherm- en Herstelplan Gas een verslechtering van de gaslevering kunnen worden opgevangen zonder dat huishoudens hierdoor geraakt hoeven te worden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 33.
Hoe garandeert u dat Shell hun deel van de rekening zal betalen nu zij als een dief in de nacht uit Nederland vertrekken?
Het is in de eerste plaats aan NAM om de rekening te betalen van de aardbevingskosten. Pas op het moment dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen kunnen haar aandeelhouders, Shell en ExxonMobil, aangesproken worden. Vooralsnog heb ik geen aanwijzingen dat NAM niet aan deze verplichting kan voldoen. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 2 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 909) en ook in antwoorden op de vragen van het lid Nijboer (PvdA) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 874), en het lid Bromet (GroenLinks) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 875) over de herstructurering van de NAM hebben Shell en ExxonMobil op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. De verplaatsing van het hoofdkantoor van Shell naar Londen heeft geen invloed op deze garanties. De garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning. Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden.
Hoe gaat u er voor zorgen dat gedupeerden in Groningen daar niets van merken?
Voor zowel de schadeafhandeling als de versterking en de overige regelingen geldt dat bewoners en bedrijven in Groningen terecht kunnen bij de overheid. NAM is geen onderdeel meer van dit systeem. Het verhaal van de kosten op NAM is een zaak van het kabinet waar bewoners in Groningen niks van merken.
Erkent u dat gedupeerden nu wel geraakt worden door de strijd tussen de staat en NAM, Shell en Exxon zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer?
Nee. De Algemene Rekenkamer heeft geschreven dat «het verhalen van kosten op de NAM diverse gevolgen heeft voor de «achterkant» van de herstel- en versterkingsoperatie». Door het op afstand zetten van NAM hebben de bewoners en bedrijven van het aardbevingsgebied geen last meer van deze «achterkant». De vormgeving van de afhandeling van schade en van de versterkingsoperatie wordt niet beïnvloed door de wijze waarop ik de kosten verhaal op NAM. De kosten worden bovendien achteraf op NAM verhaald, als individuele besluiten door NCG en IMG al zijn genomen. De discussie met NAM over de kosten vindt daarom ook pas plaats nadat de uitgaven ten behoeve van bewoners zijn gedaan. Deze discussie kan en zal dus geen rol spelen bij de schadeafhandeling of de versterking.
Kunt u deze vragen één voor één en ten minste voor het Wetgevingsoverleg Groningen op 29 november beantwoorden?
Ik heb deze vragen binnen de reguliere termijn, maar niet voorafgaand aan het debat, beantwoord; wel heb ik uw Kamer op 19 november jl. een brief gestuurd met een toelichting op de seismiciteit en de monitoring daarvan naar aanleiding van de aardbeving in Garrelsweer (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
De mijnbouwregeling |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat in de Mijnbouwwet/Mijnbouwregeling van 4 oktober 2019 is vastgesteld dat er een maximale hoeveelheid bevingen met een maximale intensiteit mogen plaatsvinden in het gebied van het Groninger gasveld en dat dit door de Nederlandse Aardolie Maatschappij en het Staatstoezicht op de Mijnen wordt gemonitord?
Nee, dit klopt niet. In de wijziging van de Mijnbouwregeling van 4 oktober 2019 zijn nadere regels vastgelegd voor het uitvoeren van de operationele strategie door de houder van de winningsvergunning Groningenveld (NAM). Deze regels gaan over het monitoren, analyseren en rapporteren van seismiciteit in het Groningenveld (Stcrt. 2019, 53405).
In de Mijnbouwregeling is een viertal monitoringsparameters vastgelegd. Ontwikkelingen in de seismiciteit worden continu gemonitord door het aantal aardbevingen en de aardbevingsdichtheid (een maat voor de lokale seismiciteit) bij te houden. Voor individuele aardbevingen wordt de grondbeweging (grondsnelheid en grondversnelling) bijgehouden. Voor deze parameters zijn verschillende niveaus gedefinieerd om inzicht te krijgen in de mate van seismische activiteit en de hevigheid van een individuele aardbeving. Deze niveaus zijn geen toegestane maxima, omdat daar niet op kan worden gestuurd.
Het KNMI monitort de aardbevingen in heel Nederland, inclusief het Groningenveld, en meet ook de grondbewegingen die worden veroorzaakt door een aardbeving. De verplichting om de monitoringsparameters bij te houden, de gegevens te analyseren en daarover te rapporteren ligt bij NAM. Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) houdt toezicht of NAM deze verplichting conform de Mijnbouwregeling uitvoert.
Op 13 oktober 2020 zijn bovengenoemde parameters op advies van SodM geactualiseerd (Stcrt. 2020, 53207). Ik heb uw Kamer toegelicht (Kamerstuk 34 957, nr. 55) wat de nieuwe definitie is van de monitoringsparameters en welke niveaus van seismiciteit op basis van de waarden van de monitoringsparameters te onderscheiden zijn. Op 19 november jl. heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de monitoringsverplichtingen (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Klopt het dat de regeling voorschrijft dat, bij overschrijding van de vastgestelde maxima, de Minister kan besluiten om in te grijpen in het winningsplan?
Nee, de Mijnbouwregeling voorziet uitsluitend in een regeling voor monitoring. Die kan als volgt worden samengevat: NAM houdt een overzicht bij van de monitoringsgegevens (zie ook het antwoord op vraag 1). Als het hoogste niveau van een parameter wordt bereikt, moet NAM een analyse uitvoeren. Deze analyse verstrekt NAM aan SodM en mij. Vervolgens is het aan mij als Minister om indien nodig en voor zover mogelijk in te grijpen in de operationele strategie op basis van mijn bevoegdheden in de Mijnbouwwet. Daarbij laat ik mij indien nodig door SodM adviseren.
De waarde van de monitoringsparameters zijn er om verschillende niveaus te onderscheiden. Ze zijn niet bedoeld als absolute grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Het doel van de monitoring is om de ontwikkeling van seismiciteit in de gaten te houden. Daarnaast heeft SodM aangeven dat er, gelet op de versnelde afbouw van de gaswinning zoals die nu wordt gerealiseerd, geen aanvullende mogelijkheden zijn om de seismiciteit te beperken. Dit is toegelicht bij de wijziging van de Mijnbouwregeling op 13 oktober 2020 (Stcrt. 2020, 53207 en Kamerstuk 34 957, nr. 55) en in de Kamerbrief van 19 november jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Als de hoeveelheid gas die nog aan het Groninger gasveld wordt onttrokken vooral of uitsluitend afhangt van de vastgestelde gasvraag en de leveringsafspraken die hiervoor zijn gemaakt, zoals u op 16 november betoogde, wat is dan de waarde van het Mijnbouwbesluit van 4 oktober 2019?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 stel ik conform de Mijnbouwwet vast hoeveel gas wordt gewonnen uit het Groningenveld en de manier waarop die winning plaatsvindt (de operationele strategie). Ik betrek daarbij enerzijds het veiligheidsbelang en het maatschappelijk belang van het niet kunnen voorzien van eindafnemers van de benodigde hoeveelheid laagcalorisch gas, en anderzijds het belang van de veiligheidsrisico’s omwonenden als gevolg van bodembeweging veroorzaakt door de gaswinning. Om het winningsniveau te kunnen vaststellen en om gedurende het gasjaar maatregelen te kunnen opleggen, is het noodzakelijk dat ik op de hoogte blijft van de seismiciteit. Daarvoor zijn de monitoringsparameters zoals vastgelegd in de Mijnbouwregeling van belang.
Als de bevingen ondanks alle monitoring en een daarop afgestemd winningsplan onvoorspelbaar zijn en er geen gevolgen worden verbonden aan overschrijding van de genoemde normen, wat is dan de waarde van de van de Mijnbouwregeling van oktober 2019?
Het doel van de monitoringsparameters is om doorlopend een inzicht te hebben in de ontwikkeling van seismiciteit. Ik acht het van belang te allen tijde feitelijk en transparant te kunnen communiceren over het actuele niveau van seismiciteit aan de hand van de monitoringsparameters. Dit doe ik onder andere middels het dashboard Groningen (https://dashboardgroningen.nl). Daarnaast is het van belang om belanghebbenden, in de eerste plaats de Groningers, een zo goed mogelijke verwachting te geven van de aardbevingen die zich in de toekomst nog zullen of kunnen voordoen. Deze verwachtingen volgen uit de jaarlijkse publieke seismische dreiging en risicoanalyse, die in maart 2021 voor het laatst is uitgevoerd door TNO. Uit de analyses die in de Mijnbouwregeling zijn voorgeschreven bij het hoogste niveau van de parameters moet blijken of de modellen waarmee deze verwachting wordt verkregen nog passen bij de recente waarnemingen. Op basis van deze analyses kan de Minister eventueel opdracht geven tot een aanpassing van de modellen. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u ooit voornemens om wel in te grijpen als de normen worden overschreden? Zo ja, bij welke overschrijding wordt er dan ingegrepen. Is dat dan niet de eigenlijke norm?
De veiligheidsnorm die centraal staat in mijn veiligheidsbeleid en die ik betrek bij het vaststellen van de operationele strategie is de norm voor het individueel aardbevingsrisico. Deze norm is gebaseerd op het advies van de commissie Meijdam en is vastgelegd in de Mijnbouwwet. De waarden van de monitoringsparameters waarmee verschillende niveaus van seismiciteit worden onderscheiden, zijn op advies van SodM bepaald op basis van historische waarden en hebben geen directe relatie tot de veiligheidsnorm. In hoeverre er bij een hoog niveau van seismiciteit sprake is van een verhoogd veiligheidsrisico moet blijken uit de analyses die in de Mijnbouwregeling zijn voorgeschreven.
Kan ingrijpen in de gaswinning op de korte termijn überhaupt effectief zijn in het tegengaan van bevingen op de korte termijn?
SodM geeft aan dat met de versnelde afbouw van de gaswinning, zoals die momenteel wordt gerealiseerd, geen aanvullende maatregelen kunnen worden getroffen om de seismiciteit verder te beperken. Zeker bij een hoog niveau van seismiciteit acht ik het van belang mij ervan te blijven vergewissen dat er daadwerkelijk geen dergelijke maatregelen op korte termijn mogelijk zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Groningen op 29 november 2021?
Ik heb deze vragen binnen de reguliere termijn, maar niet voorafgaand aan het debat, beantwoord; wel heb ik uw Kamer op 19 november jl. een brief gestuurd met een toelichting op de seismiciteit en de monitoring daarvan naar aanleiding van de aardbeving in Garrelsweer (Kamerstuk 33 529, nr. 913).
Onderbetaling werknemers bij inhuur juridische ondersteuning bij Rijksoverheid |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Welke partijen vallen onder de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit dat op 1 juli 2021 is ingegaan is afgesloten met de volgende leveranciers:
Brunel Nederland B.V.
DPA Overheid B.V.
Eiffel B.V.
Residentieprofs B.V.
USG Professionals B.V.
vanBerkel Professionals B.V.
Yacht B.V.
Kunt u aangeven bij welke ministeries, agentschappen, zelfstandig bestuursorganen (zbo’s) en andere overheidsinstellingen er gebruik wordt gemaakt van juridische ondersteuning via de «Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit»?
Het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit maakt deel uit van het Rijksbrede categoriemanagement waarin de behoefte aan generieke goederen en diensten voor alle onderdelen van het Rijk wordt gebundeld en centraal wordt aanbesteed. De onderdelen van het Rijk die deelnemen aan het raamcontract Inhuur Juridische Capaciteit zijn:
Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG)
Welke afspraken zijn er binnen de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit gemaakt met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden van de werknemers die worden ingehuurd? Tot wanneer gelden deze afspraken met betrekking tot de Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit?
Op deze raamovereenkomst zijn de Algemene Rijksvoorwaarden voor Diensten (ARVODI) van toepassing. In artikel 27 van de ARVODI is bepaald dat de leveranciers (opdrachtnemers) als formele werkgevers zich als goed werkgever gedragen en zich houden aan alle relevante wet- en regelgeving op het gebied van de inhuur van personeel, zoals de Wet werk en zekerheid, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) en de Wet aanpak schijnconstructies.
De ARVODI is zowel van toepassing op dit raamcontract dat op 1 juli 2021 is ingegaan als op het voorgaande raamcontract. Deze voorwaarden gelden voor de gehele looptijd van deze raamovereenkomst.
Hoe staat het met de voorbereidingen voor de nieuwe Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische Capaciteit?1 Is het mogelijk om deze afspraken, ten gunste van de gedetacheerde werknemers, aan te passen? Zo nee, waarom zou dit niet mogelijk zijn?
De nieuwe aanbesteding voor Inhuur Juridische Capaciteit is inmiddels afgerond en heeft tot het nieuwe raamcontract geleid dat op 1 juli 2021 in werking is getreden. Mochten de omstandigheden dit noodzakelijk maken, dan is het bij contracten die tussen contractpartners gesloten zijn uiteraard altijd mogelijk om in goed overleg de overeengekomen contractvoorwaarden opnieuw te bezien. In dit geval waar recent een aanbesteding heeft plaatsgevonden waarbij alle vigerende wet- regelgeving is toegepast ligt dat echter niet voor de hand.
Klopt het dat de arbeidsvoorwaarden van deze gedetacheerde werknemers per juridische dienstverlener verschillend kunnen zijn?
Het is mogelijk dat de arbeidsvoorwaarden van werknemers bij verschillende werkgevers/dienstverleners verschillen.
Kunt u toelichten hoe het kan dat gedetacheerde werknemers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die via Yacht werden gedetacheerd hetzelfde loon ontvangen als collega’s die in bij de IND direct in dienst zijn (gelijk loon voor gelijk werk), dat de gedetacheerde werknemers van USG, achteraf, succesvolle loonvorderingen op hun achterstallig loon hebben ontvangen, maar dat gedetacheerde werknemers via DPA minder loon (hebben) ontvangen, en geen succesvolle loonvorderingen hebben, dan hun collega’s die hetzelfde werk doen?
Voor de inhuur van specialistische expertise geldt dat in de Rijksbrede overeenkomsten uurtarieven zijn vastgelegd die de IND betaalt aan het detacheringsbureau.
Welk tarief de detacheringsbureaus vervolgens aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de overeenkomsten. De uurtarieven (en andere beloningen) kunnen daarmee afwijken van die van IND medewerkers.2
De IND is formeel geen werkgever van deze gedetacheerden en heeft in die zin geen directe invloed op de hoogte van het salaris dat betaald wordt.
Relevant is hier de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). In de Waadi is de loonverhoudingsnorm opgenomen. Daarmee is geregeld dat een uitzendkracht recht heeft op hetzelfde loon als een werknemer (in een vergelijkbare functie) van het bedrijf dat de uitzendkracht heeft ingeleend. Op grond van de Waadi kan daarvan echter worden afgeweken bij cao.3 DPA heeft bij cao afwijkende afspraken gemaakt. In gerechtelijke procedures heeft de rechter de beroepen van DPA tegen het niet verlenen van dispensatie van de algemeen verbindendverklaring van de cao voor de uitzendkrachten (ABU-cao) en de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (SFU-cao) gegrond verklaard. De zaak ligt nu opnieuw ter beoordeling bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Of er succesvolle loonvorderingen ontvangen zijn door werknemers van USG is informatie die niet bij de IND bekend is.
Vindt u het uitlegbaar dat er zelfs tussen gedetacheerde werknemers bij de IND verschillende arbeidvoorwaarden gelden?
De arbeidsvoorwaarden van gedetacheerde werknemers zijn een zaak tussen het detacheringsbureau als formele werkgever en de betrokken medewerker. Zoals reeds aangegeven heeft de rijksoverheid als opdrachtgever geen direct zicht op de arbeidsvoorwaarden die ingehuurde arbeidskrachten krijgen. Enkel het detacheringsbureau heeft dit overzicht en kan hier als formeel werkgever op worden aangesproken. Ook is het mogelijk om via civiele ketenaansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 7:616a e.v. het geldende (cao) loon te vorderen. De rijksoverheid dient zich net als elke andere werkgever en opdrachtgever te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Uiteraard nemen wij die rol zeer serieus. De hele keten, inclusief hoofdopdrachtgever, is medeverantwoordelijk voor een correcte loonbetaling. De arbeid die de werknemer verricht voor de werkgever komt immers uiteindelijk de opdrachtgever ten goede. Als in een specifieke situatie wordt geoordeeld dat de wet- en regelgeving is overtreden, dan zal dit moeten worden gerepareerd.
Vindt u het, los van de juridische mogelijkheid, wenselijk dat er binnen de rijksoverheid bij gelijk werk, ongelijk wordt betaald?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden zijn er om te zorgen dat alle juridische ondersteuning die via Rijksbrede Raamovereenkomst Inhuur Juridische capaciteit wordt ingehuurd hetzelfde loon en dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgen als hun (niet-gedetacheerde) collega’s?
Met de in het antwoord op vraag 3 genoemde wet- en regelgeving zijn de formele instrumenten hiervoor voorhanden.
Het is aan de opdrachtgevers binnen het Rijk om in goed en regelmatig overleg met de leveranciers van de ingezette medewerkers ervoor te zorgen dat de contractvoorwaarden ook worden nageleefd.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de rijksoverheid gebruik maakt van allerlei schijnconstructies waarbij werknemers minder verdienen dan collega’s die hetzelfde werk doen? Vindt u ook dat de rijksoverheid hier het goede voorbeeld zou moeten geven? Bent u daarom bereid om deze schijnconstructies, waarbij geen sprake is van gelijk loon voor gelijk werk, te schrappen?
Het tarief dat detacheringsbureaus aan hun medewerkers betalen is geen onderdeel van de afspraken bij externe inhuur, hetgeen onverlet laat dat artikel 27 van de ARVODI Algemene Rijksvoorwaarden van toepassing is. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 en 8 dient wet- en regelgeving nageleefd te worden en overtredingen worden gerepareerd.
Wat is de uitkomst van uw inzet om bij collega-bewindslieden de civiele ketenaansprakelijkheid, zoals geregeld in artikel 7:616a Burgerlijk Wetboek (BW) en verder, om het geldende (collectieve arbeidsovereenkomst (cao)) loon te vorderen onder de aandacht te brengen? Kunt u per ministerie aangeven wat hierop de reacties waren en welke acties door de bewindslieden zijn ondernomen?
Dit onderwerp is onder de aandacht gebracht. Daarnaast is gewezen op de handreiking over onderscheid tussen contracting en het ter beschikking stellen van arbeidskrachten, zoals uitzending of payrolling.4 Deze kennis is mee terug genomen naar de verschillende departementen.
Het merendeel van de inzet van tijdelijk personeel vindt plaats via de Rijksbrede inhuurcategorieën. Bij enkele van die categorieën zijn de verplichtingen die de opdrachtgever heeft goed gewaarborgd en opgenomen in het inhuurproces.
Met mijn collega van BZK ben ik van mening dat het echter zinvol is nader te onderzoeken hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap bij alle inhuurcategorieën kan worden verbeterd. Als rijksoverheid nemen we onze voorbeeldrol als werkgever om goed met ingehuurde arbeidskrachten om te gaan serieus en daarom zal worden gekeken waar verbetering mogelijk is.
In het onderzoek zal worden bezien hoe het verantwoordelijk opdrachtgeverschap is vormgegeven op papier. Daarbij zal worden meegenomen welke verplichtingen de opdrachtgever heeft en de waarborgen die daarvoor opgenomen zijn in het proces. Daarnaast zal op basis van steekproeven worden gecontroleerd of in de praktijk juiste betaling aan de ingehuurde arbeidskracht is voldaan. Over de uitkomsten van het onderzoek zult u door de Minister van BZK worden geïnformeerd in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022. Op basis van de uitkomsten van dit onderzoek zal gekeken worden welke vervolgstappen nodig zijn.
De afhandeling van de schade van de wateroverlast in Limburg en Noord- Brabant van juli 2021 |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Staat u nog steeds achter de uitspraken van voormalig Staatssecretaris Van Veldhoven: «We willen als signaal geven: Limburg staat er niet alleen voor, ook financieel niet.» en achter de uitspraak van demissionair Minister-President Rutte: «Eigenlijk zijn er nu drie rampen. Eerst was er corona, nu deze overstromingen, en straks moeten alle mensen aan de slag met het opruimen en herstellen. Het is ramp, na ramp, na ramp. Maar we zullen Limburg niet in de steek laten.»?1
Ja.
Is het correct dat er nog geen enkel bedrag in het kader van de Wet Tegemoetkoming schade (Wts) is uitbetaald?
Nee, dit is niet correct. Eind oktober zijn de eerste betalingen gedaan. Op 14 december heeft RVO 2.325 meldingen ontvangen. Er zijn al 1.513 schade expertises gepland of (deels) uitgevoerd. Inmiddels zijn 438 aanvragen beoordeeld. Er is ondertussen 5.232.370 euro uitbetaald aan 234 gedupeerden. Naar verwachting zullen deze aantallen de komende weken verder oplopen.
Zo ja, wat is de reden dat er nog geen enkel bedrag in het kader van de Wts is uitbetaald?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties onderneemt u om dit te bespoedigen?
Zoals ik in mijn beantwoording op vragen van de leden Amahouch, Boswijk en Van Dijk heb gesteld2 is alles in het werk gezet om de doorlooptijden zo kort mogelijk te houden. RVO heeft het Wts-loket, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de regeling, op 9 augustus 2021 opengesteld. Vanaf die datum konden Wts-meldingen worden ingediend. Voorts heeft RVO afspraken gemaakt met de schade-experts van Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE) die ter plekke bij de gedupeerden de schade inventariseren zodat direct met taxaties begonnen kon worden bij de inwerkingtreding van de regeling. Hierbij is ook aandacht gegeven aan de spreiding van de uit te voeren schade-expertises. In clusters, verspreid over het getroffen gebied, worden de schade-expertises uitgevoerd. De schade-expertise leidt tot een schaderapport. De schade-rapporten worden teruggelegd bij de gedupeerden, die vervolgens twee weken de tijd hebben om hierop te reageren. Vervolgens wordt het schade-rapport als Wts-aanvraag bij RVO ingediend. RVO spant zich in om de retour ontvangen Wts-aanvragen binnen 4 tot 6 weken uit te betalen. Alle aanvragen worden individueel beoordeeld, niet door een geautomatiseerd systeem, waarbij zorg wordt gedragen voor de menselijke maat. Hierin geeft RVO prioriteit aan gedupeerden met (dreigende) financiële problemen.
Kunt u pro forma uitbetalingen verrichten om de getroffenen in ieder geval tegemoet te komen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, verricht RVO kort na de schade-expertise de daadwerkelijke uitbetaling. Het is daarom niet nodig om een voorschot uit te betalen. Bovendien veroorzaakt bevoorschotting extra administratieve voor zowel de gedupeerden als voor RVO en daarmee het risico van vertraging.
Deelt u de mening van de heer Daan Prevoo, burgemeester van Valkenburg, dat de meldingstermijn voor de Wts verlengd moet worden omdat de inhuur van schade experts voor vertraging zorgt?
Allereerst merk ik op dat de beschikbaarheid van schade-experts niet zorgt voor vertraging. Verder merk ik op dat een gedupeerde kan volstaan met uiterlijk 15 december melding te doen van mogelijke schade. Het is niet nodig om dan al een compleet beeld te hebben van de schade. Na de genoemde datum kan de melding namelijk nog worden aangevuld. Het opnemen van de schade en de taxatie gebeurt na de melding en kan ook op een later moment als de schade eerder nog niet zichtbaar of taxeerbaar is.
Vanaf half november heeft RVO in samenwerking met de regio ingezet op nog meer bewustwording met de «meld je schade aan» campagne. Denk hierbij o.a. aan advertenties in regionale bladen. Gemeenten hebben met behulp van een door RVO beschikbaar gestelde gereedschapskist zelf aanvullend actie ondernomen. Dit heeft geresulteerd in een toename van het aantal meldingen. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen bevat overigens een hardheidsclausule waarvan ik, indien een individueel geval daartoe aanleiding geeft, gebruik kan maken. Gelet op het vorenstaande zie ik geen aanleiding de termijn te verlengen.
Bent u bereid deze termijn met minimaal vier maanden te verlengen naar 15 april 2022?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u op de hoogte van de zogenaamde «Beurspolissen» (verzekeringsvorm) waarbij er niet wordt uitbetaald en de verzekeraar probeert de kosten door te schuiven naar de Wts?
Ja, ik ben ervan op de hoogte dat sommige verzekeraars met een beroep op de polisvoorwaarden de schade niet vergoeden.
Verzekeraars die geen dekking bieden voor een risico dat bij andere verzekeraars wel gedekt kan worden, kunnen die kosten overigens niet doorschuiven naar de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). De Wts stelt immers de eis dat er uitsluitend een tegemoetkoming wordt verstrekt als een risico redelijkerwijs niet verzekerbaar is. Hiervan is geen sprake als andere verzekeraars het risico wel dekken. Overigens heb ik begrepen dat overstromingsrisico’s als maatwerk en onder voorwaarden ook aan beurspolissen kunnen worden toegevoegd.
Zo ja, heeft u de mogelijkheid om hierop in te grijpen?
Beurspolissen zijn onderdeel van privaatrechtelijke overeenkomsten. Als de polisvoorwaarden inderdaad overstromingsschade uitsluiten, kan de verzekeraar besluiten niet uit te keren. Ik heb geen mogelijkheid hierop in te grijpen. Als de verzekerde van mening is dat de verzekeraar zich ten onrechte beroept op de polisvoorwaarden staat gang naar de rechter open. Ik heb geen mogelijkheid om in dergelijke civielrechtelijke verhoudingen in te grijpen. Dit acht ik ook niet wenselijk. Het is aan de getroffen ondernemers, ondernemers die in gebied met grotere kans tot overstromingen wonen of hun verzekeringsagent om te onderzoeken welke dekking zij nodig hebben en of zij die moeten aanpassen, al dan niet bij een andere verzekeraar. Wel heb ik vernomen dat verschillende zakelijke verzekeraars en verzekeringsmakelaars overwegen hun dekking standaard uit te breiden. Het Verbond van Verzekeraars en de Nederlandse Vereniging Assurantie Beurs laten daarom onderzoek uitvoeren naar de risico’s van niet-primaire waterkeringen zodat marktpartijen hierin hun eigen afweging kunnen maken.
Zo nee, kunt u hier onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening van de heer Prevoo dat er sprake is van een sterke juridisering van de Wts en dat dit ten koste gaat van de gedupeerden?
Ik deel de mening van de heer Prevoo niet. Ik acht het van groot belang dat gedupeerden adequaat en zo snel mogelijk worden geholpen. Tot op heden zijn al ruim 1.513 schade expertises gepland of (deels) uitgevoerd. Dit betekent dat schade experts bij mensen thuis of op de locatie van een bedrijf zijn langs geweest om de schade in kaart te brengen en een rapport op te stellen. Dit rapport wordt voorgelegd aan de gedupeerde en deze heeft vervolgens twee weken de tijd om met akkoord of niet-akkoord een aanvraag bij RVO in te dienen. Alle aanvragen worden individueel beoordeeld, niet door een geautomatiseerd systeem, dus met oog voor de menselijke maat. Ik ben dan ook van mening dat een meer coulante manier van omgaan met de afhandelingen van meldingen niet nodig is.
Zo ja, kan er een meer coulante manier van omgaan met de afhandeling van de meldingen worden gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Zo nee, kan er desalniettemin een meer coulante manier van omgaan met de afhandeling van de meldingen worden gevonden?
Zie antwoord vraag 11.
Welke eisen stelt u aan de kennis en ervaring van taxateurs en volgens welk protocol moeten zij werken aangezien blijkt dat de taxateurs verschillend te werk gaan bij de taxatie en het merendeel niet goed is ingevoerd in de sector waardoor veel zaken onduidelijk zijn, zo gaat de ene taxateur wel actief het veld in om te kijken terwijl de ander vanaf de keukentafel de zaken beoordeeld?
De RVO maakt gebruik van schade-experts van de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE). Door middel van een Europese aanbesteding is het NIVRE de opdracht nemende partij geworden die RVO voorziet van onafhankelijke schade-experts. Het NIVRE voorziet in schade-experts die gespecialiseerd zijn in verschillende soorten schade en kennis hebben van verschillende bedrijfssectoren. De schade-experts werken volgens de taxatierichtlijnen die hen door RVO zijn verstrekt waarbij de taxatie door de schade-expert in goed overleg met de schademelder uitgevoerd dient te worden. Indien een schademelder vragen heeft tijdens de taxatie dan kan deze te allen tijde de schade-expert hierover bevragen. Vragen en opmerkingen over de schade-experts kunnen ook gemeld worden bij RVO. De procedure van de Wts biedt daarnaast gelegenheid tot het niet akkoord gaan met de taxatie, waarop een hertaxatie plaatsvindt door een andere schade-expert van het NIVRE.
Vindt u het acceptabel dat de termijn van afhandeling van de schades lang is – na taxatie komt na dertien weken een reactie van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en daarna duurt het nog eens zeven weken voordat er wat uitbetaald wordt – en wat gaat u er aan doen om deze periode te verkorten?
De Wts is een vangnetregeling die ingezet kan worden na een ramp. Naast het kader dat de wet biedt, biedt de wet ruimte om invulling te geven aan de specifieke gebeurtenis die tot ramp wordt verklaard. Dat betekent altijd een zekere mate van maatwerk binnen de kaders van de Wts en het levert helaas vaak ook specifieke vraagstukken op waardoor de afhandeling gefrustreerd kan worden. De 13 weken termijn is dan ook een ruime termijn waarmee rekening wordt gehouden met mogelijke knelpunten in de complexe werkelijkheid van de ramp die schuurt met het kader van de vangnetregeling. Voor dossiers die compleet zijn, geldt dat over het algemeen de 13 weken termijn niet volledig benut hoeft te worden. Hetzelfde geldt voor de betaaltermijn. De indicatie is 4 tot 6 weken maar RVO streeft ernaar zo snel als mogelijk na een definitieve beoordeling de betaling te doen. Zie het antwoord op vraag 4.
Waarom is gekozen voor de omslachtige manier van melden op basis van kadastraal nummer in plaats van via de al bij u aanwezige gegevens voor de Landbouwtelling?
Hiervoor is gekozen met het oog op het snel openzetten van het digitale meldingsformulier en de complexiteit van het bouwen van de koppeling aan de gecombineerde opgave.
Kunt u aangeven wat de spelregels zijn met betrekking tot de vergoeding van meerjarige teelten, aangezien er nog veel onduidelijk is, en/of kunt u zorgen dat de RVO vragen hierover wel beantwoordt en dan met een klip en klare reactie?
Bij teeltplanschade aan meerjarige teelten gaat het om maatwerk. Een schade-expert van het NIVRE maakt in deze gevallen gebruik van bedrijfsspecifieke gegevens waarbij een zo goed mogelijke indicatie wordt gegeven van de schade die op het moment van de ramp is aangericht. Dit zal, veelal in overleg met de gedupeerde, door het NIVRE opgepakt worden.
Wat is volgens u de correcte toepassing van de drempel uit de Wts – de Wts kent een drempel van 20% schade maar het is bij RVO niet helder te krijgen of dit geldt per perceel, per gewas, per gewasgroep of per bedrijf – en kunt u ervoor zorgen dat de RVO vragen hierover wel beantwoordt en dan met een klip en klare reactie?
Voor de bepaling van de teeltplanschade wordt per bedrijf per productierichting gekeken naar het productieverlies. In de praktijk betekent dit dat per gewas per bedrijf het productieverlies wordt bepaald.
Hoe moeten getroffenen zonder Kamer van Koophandel (KVK) en/of BTW-nummer, die geen melding kunnen doen, zoals een burger die geen kadastrale nummer kan opgeven terwijl zij soms wel een gecombineerde opgave voor landbouw indienen, hun schade verhalen?
De taxateur neemt, na een schademelding, alle schade bij een gedupeerde op. De taxateur maakt daarbij gebruik van alle beschikbare informatie. Ook als er een gecombineerde opgave aanwezig is.
Kunt u op de kortst mogelijke termijn beter leesbare kaarten in hogere resolutie verstrekken, aangezien de gehanteerde kaarten om te bepalen welke percelen in de regeling vallen zeer onduidelijk zijn, zodat getroffenen kunnen bepalen of hun perceel binnen de regeling valt? Zo ja, per wanneer?
RVO gaat het schadegebied beter zichtbaar maken door middel van detailkaarten, gebaseerd op de huidige basiskaart. Hierdoor moet het makkelijker worden om het schadegebied te bepalen. Zodra deze kaarten beschikbaar zijn zal RVO deze op de website voor de Wts plaatsen en deze aan de taxateurs beschikbaar stellen.
Bent u op de hoogte van de geluiden dat taxaties uitgevoerd zijn om in beeld te brengen wat de schade was na de ramp, maar dat deze onvoldoende dan wel niet worden meegenomen in de beoordeling door de taxateurs die hiervan op de hoogte zijn? En wat vindt u er van als dit aan de orde zou zijn?
Vrij kort na de wateroverlast in Limburg is er in opdracht van RVO een bureautaxatie, een zogenaamde «Quick Scan», uitgevoerd teneinde een inschatting te kunnen maken van de mogelijke schadelast in het kader van een eventuele inwerking stellen van de WTS.
Een aantal gedupeerden i.c. aanvragers dat teeltplanschade heeft opgelopen heeft er voor gekozen om al snel voor eigen rekening en risico door een deskundige een rapportage te laten opstellen van de situatie kort na de gebeurtenis.
Deze gegevens worden door de experts van het NIVRE gebruikt als basis en leidraad voor de definitieve schadevaststelling.
Is extreme schade door regenval nu wel of niet gedekt nu het regenwater onvoldoende kon afstromen waardoor schades zijn ontstaan die de facto veroorzaakt zijn door de overstromingen?
De Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg en het onbedijkte gebied langs de Maas in Noord-Brabant in juli 2021 dekt zowel materiële schade die is ontstaan als rechtstreeks en onmiddellijk gevolg van de overstromingen als schade door afstromend water veroorzaakt door extreem zware regenval in heuvelachtig terrein. De regeling dekt geen schade die door directe regenval is ontstaan, want dit is verzekerbare schade.
Kunt u aangeven waarheen het gemaaid gras, wat vervuild was en op een hoop is gezet op het perceel om een nieuwe snede voor het vee geschikt te maken, naartoe afgevoerd moet worden, aangezien aannemers deze opdracht van het waterschap krijgen? Wie draagt hiervoor de kosten? Worden deze kosten binnen de regelingen vergoed. Zo ja, binnen welke regeling worden deze vergoed?
Vervuild gemaaid gras moet worden afgevoerd naar een erkende afvalverwerker. Als de kosten van het opruimen verband houden met schade die het rechtstreeks en onmiddellijk gevolg is van een overstroming of afstromend water, kunnen deze kosten onder de Wts voor een tegemoetkoming in aanmerking komen. Of de in de vraag geschetste opruimkosten hieronder vallen hangt af van de specifieke omstandigheden die beoordeeld worden door de taxateur.
Is het ook toegestaan om vervuild gemaaid gras op een hoop te laten staan en in het voorjaar te verspreiden over het land en onder te werken?
Dit is in uiterwaarden niet toegestaan op basis van de Waterwet. Als Rijkswaterstaat bij inspectie grashopen aantreft en het risico op opstuwing en/of verontreiniging onaanvaardbaar acht, dan geeft Rijkswaterstaat de eigenaar of pachter van het perceel opdracht om de grashopen te verwijderen, eventueel gevolgd door een waarschuwingsbrief of een ander passend handhavingsinstrument.
Energieleverancier Enstroga dat omvalt door de hoge gasprijs |
|
Joris Thijssen (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs»?1
Vindt u het ook zorgwekkend dat er opnieuw een energieleverancier omvalt, waardoor tientallen huishoudens met stijgende energieprijzen te maken krijgen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer huishoudens te maken krijgen met faillissement van hun energieleverancier, zowel wat betreft de onzekerheid die hen dit geeft ten aanzien van de energielevering als ten aanzien van de onzekerheid over eventuele financiële gevolgen. De uitzonderlijke situatie op de gasmarkt met de hoge prijzen levert onzekerheid op omdat huishoudens en ondernemers zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom besloten om dit jaar, eenmalig, de energiebelastingen aan te passen om een lastenverlichting te realiseren. Dit helpt afnemers wiens leverancier is weggevallen en nu hogere prijzen moeten gaan betalen op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Ik heb in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) uiteengezet waarom een gerichte aanpak van compensatie vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens op korte termijn niet mogelijk was. Dat geldt niet alleen in het geval van Welkom Energie, maar ook in het geval van Enstroga.
Ook in het geval van Enstroga zou individuele compensatie zeer ingewikkeld zijn en veel tijd kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Enstroga maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten die gedwongen moeten overstappen wegens faillissement van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Verder heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Voor informatie over het aangaan en opzeggen van contracten kunnen consumenten terecht bij ACM Consuwijzer. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet de Autoriteit Consument en Markt (ACM) de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het aangaan en opzeggen van hun contract, ook in geval hun leverancier is weggevallen vanwege een faillissement. Verder geldt wettelijk geregeld is dat, ingeval de ACM de leveringsvergunning van een energieleverancier intrekt, bijvoorbeeld wegens faillissement, de consument niet zonder stroom of gas komt te zitten.
Bent u het eens dat deze mensen geholpen dienen te worden? Welke steun kunt u bieden aan de getroffen consumenten en bedrijven voor wie er geen energieleverancier meer is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent bereid om in samenspraak met andere energiebedrijven deze consumenten en bedrijven te helpen met het vinden van een gelijkwaardig alternatief of in ieder geval er voor te zorgen dat consumenten gecompenseerd worden vanwege de hogere flexibelere tarieven die zij nu moeten gaan betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u ook dat de gehele sector zou moeten bijdragen, net zoals bijvoorbeeld het waarborgfonds in de reisbranche, om consumenten te beschermen?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers hebben betaald die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden.
Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Bij deze zoektocht neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om zo’n waarborgfonds met de sector te bespreken en hen aan te sporen zo’n waarborgfonds te realiseren?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er bij u meer energieleveranciers bekend die op dit moment op omvallen staan vanwege de hoge gasprijs?
De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in de acute financiële problemen verkeren. Wanneer zij daadwerkelijk over moet gaan tot intrekking van de vergunning van een leverancier, neemt zij hiertoe een besluit dat zij openbaar maakt. Het meest recente intrekkingsbesluit dateert van 2 december jl., en betreft het intrekken van de vergunning van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie.2 Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Bent u bereid de gehele sector door te lichten om zo te voorkomen dat nog meer energieleveranciers gaan omvallen?
De ACM is toezichthouder voor gedragingen van marktpartijen en maakt zich onder meer sterk voor een goed werkende energiemarkt voor consumenten en bedrijven. De ACM let erop of alle marktdeelnemers zich houden aan de regels voor concurrentie en marktwerking. Bij haar toezichtsrol controleert de ACM of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Deze rol oefent zij uit als zelfstandig bestuursorgaan waarmee de onafhankelijkheid wettelijk geborgd is. Ik kan dan ook geen opdracht geven aan de ACM om de op de energiemarkt betrokken partijen «door te lichten». Het is aan de ACM om als onafhankelijke toezichthouder onderzoek te doen naar het functioneren van de energiemarkt en de gedragingen van energieleveranciers in dat verband. Wel werk ik, zoals ik heb aangegeven in de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door de ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Dit is opgenomen in het voorstel voor een nieuwe Energiewet, welk wetsvoorstel momenteel voorligt bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
In aanvulling hierop nog het volgende. Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Hoe gaat u ervoor zorg dragen dat consumenten beschermd worden en zij niet opnieuw de dupe worden dat nog meer energiebedrijven gaan omvallen?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding- en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer kan worden veroorzaakt door een faillissement. Bij het opstellen van de nieuwe Energiewet is gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Naar aanleiding van de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten, vind ik het belangrijk om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen, zoals aangekondigd bij het antwoord op vraag 8. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren.
Kunt u aangeven wanneer u antwoord geeft op de door ons eerder gestelde vragen over energiebedrijf loost klanten vanwege hoge gasprijs?2
De beantwoording is op 25 november 2021 aan de Kamer gezonden.4
Het bericht ‘Ook energieleverancier Enstroga valt om door hoge gasprijs’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de afgelopen maand meerdere energiemaatschappijen failliet zijn gegaan? Kunt u inventariseren bij de energiemaatschappijen hoeveel klanten hierdoor worden geraakt en daarnaast wat dit (financieel) voor hen betekent?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Uit navraag bij ACM is gebleken dat bij de drie faillissementen in oktober en november2 het om circa 91.100 klanten gaat. Op 2 december jl. is de vergunning ingetrokken van energieleverancier Kleinverbruik Energie der Nederlanden (KEN; bekend onder de handelsnaam Anode Energie), daarbij gaat het om circa 14.000 klanten3. Op 8 december jl. is de vergunning ingetrokken van SEPA met circa 20.000 klanten.
Het is op voorhand moeilijk om te bepalen wat de financiële impact is voor de klanten van energieleveranciers die failliet zijn gegaan. Deze impact wordt namelijk bepaald door de individuele situatie, zoals tarieven, voorwaarden en verbruik.
Waar kunnen de klanten van de omgevallen energiemaatschappij terecht? Op welke manier worden zij door de overheid geholpen en beschermd?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen.
Consumenten worden beschermd om ervoor te zorgen dat ze niet zonder gas of elektriciteit komen te zitten. Deze bescherming van consumenten als hun leverancier omvalt, is wettelijk geborgd via de Besluiten leveringszekerheid.
De klanten van de failliete energieleverancier Enstroga zijn na intrekking van de leveringsvergunning door ACM verdeeld over de andere energieleveranciers en kregen een nieuw contract van de leverancier waar ze zijn ingedeeld. Door de gestegen prijzen kan het zijn dat de nieuwe klanten te maken hebben gekregen met hoge(re) voorschotbedragen. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van een failliete energieleverancier verschilt per individuele klant en waarom deze niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Enstroga Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, de energieleveranciers hebben toegezegd deze verlaging al door te berekenen in de voorschotten die deze nieuwe klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Enstroga, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Gedupeerden kunnen terecht bij ACM Consuwijzer voor onafhankelijke informatie over de rechten van consumenten. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet ACM de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de zij onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Wat doet het kabinet om de klanten die moeten overstappen naar een andere energieleverancier bij te staan in het krijgen van een redelijk contract? Hoe waarborgt het kabinet dit?
Een energiecontract is een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de afnemer en de energieleverancier. Dit betekent dat een energieleverancier een aanbod doet en de afnemer dit aanbod kan aanvaarden. De regels van het Burgerlijk Wetboek zijn hierop van toepassing. Het kabinet is geen contractspartij.
Wél geldt op grond van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet dat de energieleverancier redelijke voorwaarden en tarieven dient te hanteren.4 Daarnaast worden consumenten op grond van het Burgerlijk Wetboek beschermd tegen onredelijk bezwarende bedingen. Dit betekent dat energieleveranciers géén algemene voorwaarden mogen hanteren die in strijd zijn met de wet.5
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, geeft ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het wegvallen van hun leverancier, en het aangaan en opzeggen van hun (nieuwe) contract.
Bent u op de hoogte van het feit dat voor veel consumenten de energiemarkt op slot zit en dat zij nu met hoge variabele tarieven te maken krijgen? Daarbij hebben consumenten vaak geen keuze. Hoe apprecieert u deze situatie?
In voorgaande jaren leidde de vrije leverancierskeuze tot een groot aanbod en scherpe tarieven. Onder de huidige marktomstandigheden is sprake van minder aanbod en leiden de hoge inkoopprijzen waarmee energieleveranciers worden geconfronteerd tot hogere tarieven voor consumenten. Consumenten hebben nu dan wel minder keuze en worden geconfronteerd met hogere marktconforme tarieven, maar kunnen nog steeds overstappen naar een andere leverancier. Energieleveranciers zijn wettelijk verplicht tenminste het modelcontract aan te bieden. Als leveranciers zich niet houden aan deze verplichting, treedt ACM hiertegen op, zo blijkt ook uit een recent bericht van ACM.6 Energieleveranciers zijn vrij in hun keuze om naast het modelcontract ook andere contracten aan te bieden.
De Autoriteit Consument en Markt geeft aan dat er geen onredelijke winsten worden gemaakt worden door energieleveranciers. Blijft u hier scherp op waken? Zo ja, hoe?
ACM toetst elk tarief van iedere energieleverancier op redelijkheid. De ACM kijkt hierbij naar de inkoopkosten die energieleveranciers maken en de brutomarge die zij vragen. Indien uit de eerste beoordeling van ACM blijkt dat een tarief mogelijk onredelijk is, dan vraagt ACM extra informatie op bij een leverancier. De leverancier wordt middels deze vragen in staat gesteld om de hoogte van zijn tarief toe te lichten. Indien na aanvullende beoordelingen het tarief als onredelijk wordt aangemerkt, kan ACM in een uiterst geval een maximum tarief opleggen.
Er zijn generieke maatregelen genomen om de forse kostenstijging af te dempen. De complexiteit maakt maatwerk lastig. Waar kunnen huishoudens terecht indien ze door extreme prijsstijgingen in de knel komen? Is daar op gemeentelijk of landelijk niveau rekening mee gehouden?
Ten algemene geldt dat huishoudens hun energieleverancier kunnen vragen om een betalingsregeling. Zolang een betalingsregeling geldt en/of een huishouden betrokken is bij een traject van schuldhulpverlening, kan energie niet worden afgesloten.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, is inderdaad een generieke maatregel. Het helpt huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in. De energieleveranciers hebben aangeboden deze verlaging al te verwerken in de voorschotten van de resterende maanden van dit jaar. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Enstroga extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie laat zou komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren. Individuele compensatie is zeer ingewikkeld en zou veel tijd kosten met als gevolg dat de consumenten lang zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet voor de generieke ingreep op de energierekening gekozen door verlagen van de belastingen voor iedereen.
Daarnaast doet het kabinet nog meer voor kwetsbare huishoudens. Het kabinet heeft 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
De afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten bij de Tuchtraad financiële dienstverlening |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op mijn vragen over wettelijk tuchtrecht voor verzekeraars en heeft u kennis genomen van de blog «Had Hoekstra wel de juiste documenten toen hij antwoord gaf aan Van Nispen». Zo ja, bent u na het lezen van het blog nog steeds van mening dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van (directe) tuchtklachten niet hebben willen beperken?1, 2
Ja, ik heb kennis genomen van het genoemde blog en blijf van oordeel dat er geen sprake is van beperking door verzekeraars van de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten. Het recht van consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen geldt onverkort. Bij de oprichting van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) is alleen de wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen gewijzigd.
Voor de oprichting van het Kifid in 2007 konden verzekerden zowel klachten die gaan over een geschil met hun verzekeraar (de materiële klachten) als klachten van tuchtrechtelijke aard over hun verzekeraar indienen bij de Raad van Toezicht Verzekeringen. Bij de oprichting van het Kifid is de beoordeling van materiële klachten van consumenten naar het Kifid gegaan, zodat de beoordeling van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners aan één geschilleninstantie is. De leden van het Verbond van Verzekeraars wilden aanvankelijk het tuchtrecht voor verzekeraars ook onderbrengen in het Kifid maar dit verhield zich niet goed met de taak van het Kifid van beslechting van materiële geschillen met alle financiële dienstverleners. Het Verbond van Verzekeraars hechtte er evenwel aan het tuchtrecht in stand te laten en heeft dit vervolgens ondergebracht in de daartoe in 2008 opgerichte Tuchtraad. Omdat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten, is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar. Dit betekent dat sinds de oprichting van het Kifid alle klachten van consumenten3 over hun verzekeraar, waaronder tuchtklachten – vanuit de één-loketgedachte – kunnen worden ingediend bij het Kifid.4 Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten die gaan over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad. Dit laat het recht van verzekerde consumenten om een tuchtklacht over hun verzekeraar in te dienen onverlet.
Bent u het, na het lezen van bovengenoemd blog, met mij eens dat afschaffing van het directe klachtrecht van consumenten door het Verbond van Verzekeraars tegen de zin van de Tuchtraad heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
De huidige wijze waarop verzekerde consumenten een tuchtklacht over hun verzekeraar kunnen indienen is niet tegen de zin van de Tuchtraad (of voorgaande raden) doorgevoerd. Zoals ik in mijn beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 noemde, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend. Dit is ook vermeld in de in het blog genoemde jaarverslagen van de Tuchtraad uit 2008 en 2009. Na overleg hierover had de (voorloper van de) Tuchtraad destijds – nog voor de oprichting van de Tuchtraad – begrip voor de wens van één loket om te borgen dat een consument met een klacht over diens verzekeraar bij het juiste adres terechtkomt en niet zelf moet gaan zoeken met welke klacht hij waar naartoe moet. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe verklaart u dat in de periode 1 januari 2008 tot 1 april 2009 geen enkele klacht van verzekerde consumenten direct bij de Tuchtraad is binnengekomen, terwijl dat in die periode nog wel tot de mogelijkheden behoorde en de Tuchtraad in eerdere jaren, aldus vóór die periode, ook daadwerkelijk regelmatig klachten binnenkreeg? Heeft het Verbond van Verzekeraars wellicht in feite het klachtrecht per 1 januari 2008 afgeschaft, echter zonder het reglement per die datum aan te passen?
Het Kifid is opgericht in 2007; de Tuchtraad op 1 januari 2008. Vanaf dat moment konden consumenten6 zich tot het Kifid wenden voor alle klachten over hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden7. Het Kifid filtert hierop de klachten. Klachten over het materiële geschil zal het in behandeling nemen, tuchtklachten zal het Kifid doorgeleiden naar de Tuchtraad.
In de periode van 1 januari 2008 tot 1 april 2009 zijn er – via het Kifid – geen tuchtrechtklachten van consumenten over hun verzekeraar bij de Tuchtraad binnengekomen. Mij is de reden hiervan niet bekend. Het Verbond van Verzekeraars en de Tuchtraad hebben me verzekerd dat er geen sprake is van tussentijdse aanpassingen van het reglement van de Tuchtraad gericht op afschaffing of beperking van het klachtrecht. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van door het Kifid doorgezonden klachten kan zijn dat het Kifid in die tijd nog een tweefasenprocedure had, met eerst beoordeling door de ombudsman en als de consument dat wilde dan de geschillencommissie van het Kifid. Met dit proces was enige tijd gemoeid alvorens klachten werden doorgezonden naar de Tuchtraad. Ook is denkbaar dat destijds – ook bij consumenten – bovenal veel aandacht is uitgegaan naar het Kifid als (nieuw) geschilleninstituut voor alle financiële dienstverleners, waaronder verzekeraars. Ik constateer dat klachten na die periode wel bij de Tuchtraad zijn doorgekomen c.q. doorkomen en de uitspraken van de Tuchtraad openbaar worden gemaakt onder meer om bij te dragen aan de normontwikkeling binnen de sector en kenbaarheid van de gedragsnormen waaraan verzekeraars zich committeren.
Erkent u dat, net als de Tuchtraad zelf constateerde, het Verbond van Verzekeraars met de afschaffing van het directe klachtrecht de onafhankelijkheid van de Tuchtraad heeft aangetast? Zo nee, waarom niet?
Bij de toegang tot het tuchtrecht voor verzekeraars is een afweging gemaakt tussen het belang van rechtstreekse toegang tot de Tuchtraad enerzijds en het belang van één loket voor consumenten anderzijds. Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats voor klachten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Consumenten8 kunnen zich tot het Kifid (of de burgerlijke rechter) wenden in geval van een geschil met hun verzekeraar waarbij de interne klachtenprocedure van de verzekeraar geen uitkomst heeft geboden. Het Kifid zorgt voor doorgeleiding van tuchtklachten naar de Tuchtraad. De filterfunctie voor het tuchtrecht, die ook andere tuchtrechtelijke stelsels kennen, is daarmee belegd bij een andere onafhankelijke instantie, het Kifid. Deze centrale loketfunctie doet geen afbreuk aan de onafhankelijkheid van de Tuchtraad: de inhoudelijke beoordeling van de tuchtklacht is en blijft exclusief aan de tuchtraad voorbehouden.
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 schreef, was de Tuchtraad er aanvankelijk voorstander van dat tuchtklachten rechtstreeks bij de Tuchtraad zouden kunnen worden ingediend, maar had zij destijds begrip voor de wens van één loket voor consumenten. Dat is naar ik van de Tuchtraad begrijp thans nog steeds het geval.
Hoe kan het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) als toezichthouder de afschaffing van het directe klachtrecht bij de Tuchtraad heeft laten gebeuren, terwijl de Tuchtraad haar bezwaren over de nieuwe regeling kenbaar had gemaakt?
Het bestuursrechtelijk toezicht van de Autoriteit Financiële Markten (de AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) is gericht op de naleving van wet- en regelgeving op het terrein van de financiële markten, zoals de Wet op het financieel toezicht. Dit omvat wat de AFM betreft onder meer toezicht op de naleving van het provisieverbod voor complexe financiële producten, de eisen die aan het productontwikkelingsproces worden gesteld, een integere en beheerste bedrijfsvoering gericht op een zorgvuldige behandeling van klanten, en verschillende transparantieverplichtingen. Als er sprake is van schending van deze wet- en regelgeving, kan de toezichthouder handhavend optreden en een sanctie opleggen.
Het tuchtrecht voor verzekeraars heeft betrekking op de gedragsnormen die de verzekeringssector c.q. verzekeraars zelf – al dan niet tezamen met andere organisaties – ontwikkelen en waaraan ze zich committeren, zoals de Gedragscode Verzekeraars. Dit vormt geen onderdeel van de wet- en regelgeving waar de toezichthouder (risicogeoriënteerd) op toeziet.
Zoals aangekondigd wordt wel ingezet op wettelijke verankering van het tuchtrecht voor verzekeraars. Hierdoor worden alle verzekeraars met zetel in Nederland onderworpen aan tuchtrecht en worden hieraan wettelijke waarborgen verbonden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om adequate waarborgen voor een behoorlijke procesgang en het opdragen van de toepassing en uitvoering van de tuchtrechtelijke regeling aan een onafhankelijke en deskundige externe instantie. DNB zal er (risicogeoriënteerd) op toezien dat verzekeraars zijn onderworpen aan een tuchtrechtelijke regeling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden en kan handhavend optreden indien daartoe aanleiding is. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen.9
Voor de positie van de Tuchtraad verwijs ik naar de beantwoording van de vragen 2 en 4.
Kunt u bevestigen dat het tuchtrecht bij verzekeraars het enige tuchtrecht in Nederland is waarbij voor consumenten geen directe klachtenprocedure openstaat? Wat vindt u daar van?
Bij het tuchtrecht voor verzekeraars is gekozen voor één centrale klachtenplaats bij het Kifid voor klachten van consumenten over de eigen verzekeraar, net zoals voor de oprichting van het Kifid het geval was. Achtergrond hiervan is dat klachten over verzekeraars veelal materieel van aard zijn en een extra loket belastend kan zijn voor consumenten doordat ze niet weten met welke klacht ze waar naartoe moeten. Deze zogenaamde loketfunctie, waarbij er een soort voorportaal is, komt ook in andere tuchtrechtstelsels voor. Ook daar bleek dat er veel klachten bij de tuchtrechter terecht komen die zich meer lenen voor behandeling door een geschillencommissie, zoals bij het tuchtrecht voor advocaten en het tuchtrecht voor banken.10 Mede om die reden is bijvoorbeeld in de advocatuur gekozen voor één loket voor degenen die zich onjuist behandeld voelen door – in dat stelsel – een advocaat: een tuchtklacht over een advocaat moet ingediend worden bij de lokale deken. In de parlementaire geschiedenis is toegelicht dat voor de cliënt niet altijd duidelijk is waar hij zich in geval van een klacht of geschil dient te melden en dat door zich te kunnen melden bij één loket, een adequate informatievoorziening en doorverwijzing kan plaatsvinden11.
Kunt u aangeven hoe en waar consumenten en anderen op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van het geldende tuchtrecht in de verzekeringsbranche en hoe zij een klacht in kunnen dienen? Is dit volgens u voldoende duidelijk? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Het is van belang dat consumenten op de hoogte zijn van het tuchtrecht van verzekeraars en de wijze waarop zij een tuchtklacht kunnen indienen. Op de website van het Verbond van Verzekeraars12 en op de website van de Tuchtraad13 staat wat het tuchtrecht omvat en op welke wijze consumenten klachten over verzekeraars, waaronder tuchtklachten, kunnen indienen. Bij een Google-zoekopdracht verschijnt (vrijwel) meteen de betreffende webpagina van het Verbond van Verzekeraars (gevolgd door de webpagina van de Tuchtraad) bij het intoetsen van zoekopdrachten als «tucht en verzekeraars» en «klachten en verzekeraars». Ik hecht er echter voor de kenbaarheid van het tuchtrecht bij consumenten aan dat verzekeraars dit zelf ook kenbaar maken. Ik heb hiervoor dan ook aandacht gevraagd bij het Verbond van Verzekeraars en verzekeraars opgeroepen om de mogelijkheid tot het indienen van tuchtklachten voldoende kenbaar te maken in hun interne klachtenprocedure en op hun website.14 Ik zal dit nauwgezet volgen.
Bent u van mening dat de grote mate van zelfregulering in de verzekeringsbranche heeft bijgedragen aan een betere bescherming voor consumenten tegen misstanden van verzekeraars? Zo ja, kunt u dat nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u doen om consumenten alsnog betere bescherming te bieden?
Tuchtrecht heeft bij uitstek betrekking op gedragsnormen die binnen een groep (behoren te) gelden. Gedrag, een goede governance en gezonde cultuur kunnen niet met regelgeving alleen worden bevorderd. Integendeel, een gezonde cultuur moet juist komen vanuit de sector zelf. Uit de evaluatie van de algemene zorgplicht15 volgt dat er binnen de (verzekerings)sector meer bewustwording is over c.q. meer bewustzijn is van het borgen van het klantbelang en het belang van cultuurverandering binnen de onderneming. Ook in de beleidsdoorlichting financiële markten16 is opgemerkt dat er veranderingen in gedrag en cultuur hebben plaatsgevonden. Er is bewustwording, transparantie en verantwoordelijkheid bij beleidsbepalers van financiële ondernemingen waargenomen.
Verzekeraars hebben zelf belangrijke stappen gezet, initiatieven ontplooid en lessen getrokken uit het verleden. Zo heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars een integraal programma ontwikkeld ter versterking van de positie van de klant. Dit omvat onder meer het direct opzegbaar maken van verzekeringen, de verbetering van de interne klachtenprocedures en klantcommunicatie alsmede het actief bijdragen aan financiële educatie. Daarnaast hebben verzekeraars via zelfregulering onder meer de transparantie verbeterd. Ook is de Gedragscode Verzekeraars aangescherpt en uitgebreid en houdt de onafhankelijke Stichting toetsing verzekeraars toezicht op de naleving van deze gedragscode (evenals op andere codes). Daarnaast hebben verzekeraars via het Verbond van Verzekeraars een tuchtrechtstelsel ingevoerd, en dit recentelijk aangescherpt, met als doel dat de aangesloten verzekeraars de goede naam van of het aanzien van en het vertrouwen in de bedrijfstak in stand houden. Ik sta positief tegenover deze initiatieven vanuit de sector die – in aanvulling op wet- en regelgeving – gericht zijn op verbetering van de positie van de klant danwel het vertrouwen in verzekeraars.
Om het belang van de consument beter te beschermen is de afgelopen decennia een groot aantal (Europese en nationale) wettelijke maatregelen getroffen in de financiële sector. Deze maatregelen waren er voor wat betreft de verzekeringssector onder meer op gericht om de klant en het belang van de klant meer centraal te laten staan, zoals de invoering van het provisieverbod, regels voor een betere informatievoorziening en meer transparantie voor verzekeringen met een beleggingscomponent alsmede de introductie van de algemene zorgplicht in de Wft. Consumentenbescherming heeft doorlopend mijn aandacht en waar nodig heb ik ook de afgelopen periode maatregelen genomen en zal ik dat blijven doen.
Bent u het met de schrijver van het blog eens dat het Verbond van Verzekeraars bij de afschaffing en het verbergen van het klachtrecht, misbruik heeft gemaakt van de ruimte die zij had in het kader van zelfregulering? Zo nee, kunt u nader onderbouwen waarom niet?
Zoals hiervoor is toegelicht, herken ik het beeld niet dat verzekeraars de mogelijkheid tot het indienen van tuchtrechtklachten zouden hebben afgeschaft of beperkt. Ik verwijs hierbij in het bijzonder naar de beantwoording van de vragen 1 en 7.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de wijze waarop het Verbond van Verzekeraars de zelfregulering uitvoert, en ook in het verleden heeft uitgevoerd, en tevens naar de wijze waarop de AFM het toezicht op deze zelfregulering uitoefent?
In aanvulling op wet- en regelgeving heeft de verzekeringssector via het Verbond van Verzekeraars zelfregulering ontwikkeld bestaande uit circa 80 codes, regelingen en convenanten.17 De AFM is niet aangewezen als toezichthouder op de zelfregulering. Zelfregulering is primair van en voor de sector. Het toezicht op de naleving hiervan is op verschillende manieren georganiseerd. De Stichting toetsing verzekeraars toetst periodiek de naleving van 55 bindende regelingen.18 Daarnaast kunnen klachten over verzekeraars worden ingediend bij het Kifid waarbij het Kifid de materiële klachten beoordeelt en de Tuchtraad (na doorgeleiding) oordeelt over tuchtrechtelijke klachten. Ook kan een geschil met een verzekeraar ter beoordeling worden voorgelegd aan de civiele rechter en kunnen klachten over verzekeraars onder de aandacht worden gebracht bij de toezichthouder. Deze signalen kunnen aanleiding zijn voor de toezichthouder tot het starten van een onderzoek naar de naleving van wet- en regelgeving. De verzekeringssector heeft laten zien dat zij haar zelfregulering actualiseert en aanscherpt19, waaronder op het terrein van tuchtrecht.20 Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding voor nader onderzoek.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de klanten van Welkom Energie van hun nieuwe energiemaatschappij Eneco een verplicht aanbod gekregen hebben waarmee zij met terugwerkende kracht vanaf 1 november de volgende prijzen voor energie gaan betalen: 46 cent/kWh en 180 cent/m3 gas?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel het maandbedrag van een gemiddelde klant van Welkom energie stijgt door het faillissement?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie-Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, is het ingewikkeld om te weten wat de exacte financiële gevolgen zijn voor klanten van Welkom Energie die nu door Eneco zijn overgenomen. Dit geldt ook voor de stijging van het gemiddelde maandbedrag. Dit is niet precies aan te geven, aangezien het verschil in maandbedrag afhankelijk is van onder andere het specifieke contract dat de klanten bij Welkom Energie hadden en het specifieke energieverbruik van deze klanten. Ik heb hier geen inzage in.
Een andere reden die de berekening van de stijging van de kosten door het faillissement moeilijk maakt is dat (een groot deel van) de klanten van Welkom Energie zeer waarschijnlijk op termijn ook met een hogere energierekening geconfronteerd zouden worden, op het moment dat hun contract met vaste prijzen af zou lopen. Wanneer de contracten met Welkom Energie zouden aflopen verschilt per consument en is mij niet bekend.
Daarnaast zullen sommige klanten wellicht na 1 december a.s. Eneco weer verlaten en voor een andere leverancier met andere voorwaarden kiezen, hetgeen de vergelijking met het oorspronkelijke contract bij Welkom Energie nog ingewikkelder maakt.
Een vergelijking tussen het maandelijkse voorschotbedrag dat de klanten bij Welkom Energie betaalden en het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco is ook moeilijk te maken, omdat het maandelijkse voorschotbedrag bij Eneco na 1 maart 2022 wellicht zal veranderen. Het contract dat Eneco de overgenomen klanten heeft aangeboden kent een vast tarief voor de eerste vier maanden, met een vast voorschotbedrag dat uitgaat van het gemiddeld verbruik over 12 maanden door deze klanten. Hierdoor werden zij nu niet meteen geconfronteerd met een voorschot dat louter op het verbruik in de wintermaanden zou zijn gebaseerd. Het maandelijkse voorschotbedrag kan na 1 maart veranderen omdat Eneco de klanten heeft aangeboden om het contract vanaf 1 maart 2022 aan te passen en een beter aanbod te kunnen doen als de inkoopprijzen van elektriciteit en gas gunstiger zijn. Eneco informeert de klanten vóór 1 maart 2022 over de nieuwe energietarieven.
Is de 400 euro energiecompensatie die het kabinet biedt dan ook maar in enige mate toereikend voor de voormalige klanten van Welkom Energie?
Zoals in de brief over de hoge gasprijzen van 1 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272) is aangegeven, heeft het kabinet bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om op korte termijn alle huishoudens te compenseren door een incidentele aanpassing in de energiebelastingen. De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet in voornoemde brief heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening.
Hoewel ik de cijfers van de individuele klanten niet ken, zoals toegelicht bij vraag 2, kan ik mij voorstellen dat de compensatie van het kabinet in veel gevallen niet toereikend zal zijn om de voormalige klanten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben, vanwege de verplichte overstap naar Eneco. Een compensatie die precies toereikend is, niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, zou een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen met als gevolg dat de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Ook zou dit betekenen dat de consumenten in kwestie hun energieverbruik en contract zouden moeten delen met de overheid. Deze privégegevens van huishouden zijn bij de overheid niet bekend. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar en haalbaar is. Het kabinet achtte het van belang om snel een verlaging van de energierekening te realiseren.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Begrijpt u dat veel klanten hoge voorschotten kwijt zijn (bedoeld voor de relatief dure stookmaanden november en december), hun welkomsbonus verliezen en daardoor vaak vele honderden euro’s en in sommige gevallen zelfs meer dan duizend euro tegoed kunnen hebben van Welkom Energie?
Ja, ik vind het erg vervelend dat de klanten van Welkom Energie financiële gevolgen ondervinden van het faillissement.
De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.1 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 17.
Heeft u kennis genomen van de aankondiging op 15 oktober dat Eneco Welkom Energie wil overnemen?1
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt de overname op 25 oktober heeft goedgekeurd?2
Ja.
Heeft u kennis genomen van het feit dat de rechtbank-Midden Nederland Welkom Energie op 27 oktober failliet heeft verklaard op verzoek van Welkom Energie zelf?3
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Autoriteit Consument en Markt op 27 oktober de leveringsvergunning van Welkom Energie heeft ingetrokken, omdat Welkom energie zelf aangegeven heeft leveringsproblemen te hebben?4
Ja.
Kunt u aangeven of hier sprake is van een vooropgezette koers, waarbij de Autoriteit Consument en Markt, Eneco en Welkom Energie samen besloten om deze volgorde zo af te lopen?
ACM heeft mij desgevraagd de volgende informatie gegeven. Eind september heeft Welkom Energie melding gemaakt bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit en gas aan haar kleinverbruikers na te komen per 1 november 2021.
Welkom Energie en Eneco zijn toen in onderhandeling gegaan over een overname met een pre-pack, een voorbereid faillissement.6 Beide partijen hebben een koopovereenkomst gesloten op 15 oktober 2021 onder de opschortende voorwaarden dat (1) de in het faillissement van Welkom Energie te benoemen curator met toestemming van de rechter-commissaris uiterlijk op 1 november 2021 schriftelijk zou laten weten in te stemmen met de overeenkomst en (2) uiterlijk op die datum ook zou aangeven de overeenkomst te bestendigen.7 Op 15 oktober 2021 hebben de bedrijven conform de Mededingingswet ACM toestemming gevraagd voor de overname door middel van melding van de voorgenomen concentratie.8
Op 25 oktober 2021 heeft Welkom Energie een verzoek tot intrekking van de leveringsvergunning ingediend bij de ACM, omdat zij zichzelf niet meer in staat achtte te voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. De ACM heeft dit verzoek bestudeerd en beoordeeld samen met informatie waar zij zelf over beschikte en geoordeeld dat Welkom Energie inderdaad niet meer kon voldoen aan haar (wettelijke) verplichtingen. Op 26 oktober 2021 heeft de ACM het besluit tot intrekking van de vergunning genomen.9 De ACM heeft de overname op grond van de Mededingingswet goedgekeurd op 27 oktober 2021.10 Het faillissement is officieel uitgesproken op 29 oktober 2021 en de benoemde curator heeft de overname overeenkomst goedgekeurd.11 De klanten zijn met ingang van 1 november 2021 overgenomen door Eneco.
De ACM heeft geen rol gehad bij de overname van Welkom Energie door Eneco, anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toetsing ervan. Ook bij de faillissementsaanvraag heeft de ACM geen rol gehad. De ACM heeft in dit proces enkel de rol gehad om te beoordelen of de leveringszekerheid niet in het gevaar zou komen, dat was niet het geval. Van een vooropgezette koers tussen ACM, Eneco en Welkom Energie was dan ook geen sprake.
Kunt u aan de Autoriteit Consument en Markt vragen om inzicht te geven in alle correspondentie die over deze zaak gevoerd is door Autoriteit Consument en Markt met anderen vanaf 1 september, als ware het een Wob-verzoek van een willekeurige burger aan de Autoriteit Consument en Markt? Wilt u daarbij in aanmerking nemen dat de Autoriteit Consument en Markt een bestuursorgaan is in de zin van de Wet openbaarheid bestuur?
In Kamerbrieven en mijn beantwoording van Kamervragen heb ik informatie verstrekt over het toezicht van de ACM. Het is aan de ACM om informatie over haar taakuitoefening openbaar te maken voor zover zij dat kan. In haar nieuwsberichten en haar communicatie via consumentenloket ACM ConsuWijzer heeft ACM alle informatie over haar toezicht en overwegingen heeft zij zoveel kan openbaar gemaakt.
Indien Eneco Welkom Energie had overgenomen, conform de concentratiemelding van 15 oktober, hadden de klanten van Welkom Energie dan hun originele contract behouden?
In een gesprek over deze vraag heeft ACM mij als volgt geïnformeerd. De concentratiemelding was onderdeel van de onderhandelingen tussen Eneco en Welkom Energie bij de door partijen gekozen pre-pack procedure en betreft daarmee een overname in faillissement.
Is de overname van Welkom Energie door Eneco geëffectueerd? Zo ja, op welke datum is dat dan gebeurd en op welke voorwaarden?
De overname van het klantenbestand van Welkom Energie door Eneco is geëffectueerd, zo heeft ACM mij aangegeven. Daarbij heeft ACM, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, geen rol gehad anders dan de wettelijk verplichte mededingingsrechtelijke toets ervan.
Deze overname is goedgekeurd door een rechter-commissaris en vervolgens uitgevoerd in het faillissement zoals beschreven in het antwoord op vraag 9. De rechter-commissaris heeft de curator instemming gegeven aan de verkoopovereenkomst en aangegeven deze in faillissement gestand te doen. Dit staat ook beschreven in het faillissementsverslag.12 De voorwaarden van deze overeenkomst zijn opgesteld door Eneco en Welkom Energie en zijn derhalve vertrouwelijk.
Indien Eneco Welkom Energie overgenomen heeft voor het faillissement, is Eneco dan gehouden om de originele contracten gestand te doen?
ACM heeft mij gemeld dat Eneco het klantenbestand van Welkom heeft overgenomen tijdens faillissement, als onderdeel van de door partijen gekozen pre-pack procedure. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Hoe kan getoetst worden of de Autoriteit Consument en Markt in deze casus adequaat toezicht gehouden heeft, nu Welkom Energie niet eens in staat is om de eindafrekeningen te betalen en dus over een zwaar negatief eigen vermogen beschikte op het moment van het faillissement? Klopt het dat de toekomstige gascontracten bestemd waren voor het nakomen van aangegane verplichtingen?
Leveranciers die de bedrijfsvoering als zelfstandig bedrijf op termijn in gevaar zien komen zullen eerst naar oplossingen zoeken zoals samenwerking, fusie of overname. Mede om de kans op faillissementen van leveranciers aan kleinverbruikers te verkleinen, worden van overheidswege eisen gesteld door middel van een leveranciersvergunning.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, heeft Welkom Energie zich eind september bij de ACM gemeld omdat zij voorzag niet meer aan haar wettelijke plichten te kunnen voldoen. De ACM heeft beoordeeld dat dit inderdaad het geval was, en per 1 november de vergunning ingetrokken conform het verzoek hiertoe van Welkom Energie
Ten aanzien van de vraag over «de toekomstige gascontracten»; indien hier geduid wordt op het contracten van Welkom Energie met GasTerra, gaat het om een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen. Ik ken dit specifieke contract niet en de vraag wat Welkom Energie van plan was met «de toekomstige gascontracten» is een vraag die ik niet kan beantwoorden.
Vanaf welk moment had Welkom Energie een negatief eigen vermogen?
Volgens het «Besluit vergunning levering gas» moet een energieleverancier de termijn tussen en verschil in uitgaven voor inkoop van gas en transportcapaciteit en inkomsten van kleinverbruikers overbruggen. Een logische termijn voor deze overbrugging is een jaar, vanwege het verbruiksprofiel van kleinverbruikers dat over een geheel jaar wordt vastgesteld. ACM kijkt daarom naar de beschikbare liquiditeit. Liquiditeit kan worden aangewend om alle maandelijkse kosten te betalen. ACM beoordeelt daarom of er voldoende liquiditeit in kas is om alle verplichtingen te kunnen voldoen. Het monitoren van het eigen vermogen is geen onderdeel van de financiële monitoring, ook omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming treden en zich in het uiterste geval voorbereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en kleinzakelijke afnemers.
Vanaf welk moment wist de Autoriteit Consument en Markt dat Welkom Energie failliet zou gaan? En welke stappen heeft zij genomen om de belangen van de consumenten te beschermen?
Zoals eerder aangegeven heeft Welkom Energie zich eind september van dit jaar bij de ACM gemeld, omdat zij voorzag niet meer te kunnen voldoen in de leveringszekerheid. Zij gaf hiermee invulling aan de meldplicht die in haar vergunning is opgenomen. ACM is toen in nauw contact getreden met Welkom Energie om te beoordelen per wanneer Welkom Energie niet meer aan haar verplichtingen kon voldoen. De ACM heeft vervolgens conform haar bevoegdheden alle nodige voorbereidingen getroffen om ervoor te zorgen dat de leveringszekerheid voor consumenten geborgd bleef.
Vindt u het toezicht op de energiemarkt adequaat en dan vooral op het feit of de energiemaatschappijen hun contracten met afnemers wel voldoende hebben afgedekt door middel van langlopende leveringscontracten? Zo nee, welke aanvullende maatregelen wilt u dan nemen?
In mijn brief naar aanleiding van de motie van het lid Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik uitgebreid ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol met verve vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers. Zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk, – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten-, om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Zijn er nog energiemaatschappijen met een negatief eigen vermogen? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze worden de belangen van hun afnemers beschermd?
Zoals eerder aangegeven betrekt de ACM het eigen vermogen van energieleveranciers niet bij de financiële monitoring, omdat dit weinig zegt over de mate waarin een energieleverancier aan de wettelijke vereisten kan voldoen. De ACM monitort wel de liquiditeit van energieleveranciers.
De belangen van afnemers worden altijd beschermd, omdat de ACM toeziet op de leveringszekerheid. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Overigens kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Deelt u de mening dat Consuwijzer (onderdeel van Autoriteit Consument en Markt) niet bepaald onafhankelijk is om de voormalige klanten van Welkom Energie bij te staan, nu ook het toezicht van de Autoriteit Consument en Markt en de rol van de Autoriteit Consument en Markt zelf ter discussie staat?
ACM ConsuWijzer geeft consumenten voorlichting over de rechten en plichten van consumenten en doet dit onafhankelijk en in het belang van de consument.
Bij wie kunnen de klanten van Welkom Energie dan terecht voor advies en hulp om geld terug te krijgen uit de boedel en om een lagere energieprijs te krijgen?
Voor voorlichting over hun rechten kunnen consumenten terecht bij ACM ConsuWijzer. Dit is een onafhankelijk voorlichtingskanaal. Als klanten van Welkom Energie een vordering hebben op Welkom Energie, dan kunnen zij zich wenden tot de curator van Welkom Energie. Voor eventueel juridisch advies kunnen zij zich richten tot hun rechtsbijstandverzekering of het Juridisch Loket.
Profiteert de staat indirect van het faillissement omdat GasTerra niet hoeft te leveren tegen termijncontracten, die nu veel geld waard zouden zijn voor Welkom Energie? Zo ja, is er een manier om dat voordeel neer te laten slaan bij de gedupeerde klanten van Welkom Energie?5
Het betreft hier een privaatrechtelijke overeenkomst tussen twee partijen, te weten Welkom Energie en GasTerra. De Staat houdt 10% van de aandelen in GasTerra en 100% in Energie Beheer Nederland die op zijn beurt 40% van de aandelen in GasTerra houdt. Of, en zo ja voor welk bedrag, de Staat, via het (indirecte) aandeelhouderschap in GasTerra een financieel voordeel ondervindt of heeft ondervonden van het faillissement van Welkom Energie is niet aan te geven. Dit zou verschillende aannames vergen over de bedrijfsvoering van GasTerra, de toekomstige gasprijsontwikkelingen en de gasvraagontwikkeling bij de (ex)klanten van Welkom Energie. De Staat is aandeelhouder van GasTerra en kan en mag zich in deze rol niet bemoeien met individuele privaatrechtelijke contracten, zoals volgt uit de nota Deelnemingenbeleid. Ik kan me vanuit deze rol dus niet bemoeien met het contract en de afwikkeling van het contract.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Dit is helaas niet mogelijk gebleken. Ik heb uw Kamer hier op 9 november jl. over geïnformeerd.
Ontwikkelingen rond de exportkredietverzekering voor een gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland negeerde bij gasproject waarschuwingen over ontvoeringen en onthoofdingen in Mozambique» van de NRC d.d. 1 november 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er voor de exportkredietverzekering in Mozambique steun is verleend op basis van een klimaatanalyse van het project die uitgaat van 2 graden Celsius, in plaats van 1,5 graad Celsius zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs?2
Nederlandse exportkredietverzekeringen (ekv’s) worden niet verleend op basis van specifieke 1,5°C (of 2°C) scenario’s. Wel wordt beoordeeld of een project voldoet aan de internationale IFC Performance Standards op het gebied van emissies. Dit is in lijn met het geldende mvo-beleid rond ekv’s. Voor het beleid rond ekv’s geldt dat deze aan groene verandering onderhevig is. Denk daarbij aan de getekende verklaring op de COP26 om steun aan de fossiele energiesector te beëindigen en de groene E3F-coalitie waarbij Nederland zich inspant voor vergroening van de exportfinanciering. Verduurzaming van de ekv-keten is daarmee een belangrijk speerpunt voor de toekomst.
Op verzoek van de bij het project betrokken financiers en verzekeraars is een extern onderzoek uitgevoerd, het onderzoek waar u naar verwijst. Hierbij is gekeken naar de mogelijke reductie van emissies als gevolg van het feit dat de door het project geproduceerde LNG (vloeibaar aardgas) eventueel zou kunnen worden gebruikt om kolencentrales te vervangen. Het rapport concludeert dat het vanwege allerlei onzekerheden, waaronder de afnemers van de LNG contracten, niet mogelijk is om daar harde uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat vanuit een klimaatoogpunt Nederland het Mozambique LNG project nooit in overweging had moeten nemen omdat het niet binnen de scenario’s om de opwarming van de aarde te beperken tot 1.5 graad Celsius past? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid steken heeft laten vallen in het due dilligence proces rond het project? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, het due diligence proces is op een zorgvuldige manier uitgevoerd, conform het geldende nationale beleid voor de ekv en de internationale regelgeving en standaarden. Ondanks het zorgvuldige due diligence proces heeft de situatie zich zoals bekend helaas anders ontwikkeld dan destijds was ingeschat. Hierdoor heeft een aantal risico’s zich ook daadwerkelijk voorgedaan en gemanifesteerd. Een due diligence proces voor een verzekering blijft immers een risicoanalyse, absolute zekerheden voor de toekomst zijn nooit te geven.
Tijdens het due diligence proces is gebruik gemaakt van een zo breed mogelijke verzameling aan bronnen, waaronder analyses en onderzoeken van Atradius DSB, het projectconsortium, (onafhankelijke) consultants, de Nederlandse ambassade in Maputo, buitenlandse exportkredietverzekeraars en financiers en maatschappelijke organisaties. Zodra er signalen ontstonden die duidden op significante risico’s, zoals op het gebied van de veiligheid, zijn deze opgevolgd en nader onderzocht. Daar de conclusie van het due diligence proces was, dat het project voldeed aan het beleid en de internationale regelgeving en de risico’s voldoende gemitigeerd danwel gecompenseerd waren, is besloten de transactie in verzekering te nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de veiligheidsrisico’s?3
Ja.
Kunt u helderheid scheppen of het mogelijk is om een clausule in de exportkredietverzekering toe te voegen die het moeilijk maakt om in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen de dekkingstoezegging ongedaan te maken voordat deze automatisch in een polis wordt omgezet? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke clausule/artikel is aanwezig in alle door Atradius DSB verstrekte dekkingstoezeggingen. Dit artikel beoogt te voorkomen dat een polis moet worden uitgereikt indien na afgifte van de dekkingstoezegging duidelijk wordt dat er onaanvaardbare milieu en sociale effecten, waaronder ernstige mensenrechtenschendingen verbonden zijn aan de uitvoering van het project. Effecten die optreden buiten de verantwoordelijkheid en invloedssfeer van het project vallen niet onder de reikwijdte van deze clausule.
Bent u bereid per direct te stoppen met alle exportsteun voor nieuwe olie- en aardgas gerelateerde projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft op 8 november de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend4. Dit betekent dat het kabinet in 2022 zal werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering (ekv). De inzet is dit beleid voor eind 2022 te implementeren. In het komende jaar zal met stakeholders in de betrokken sectoren gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van banen en kennis in Nederland en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Faillissementen van energiebedrijven |
|
Sandra Beckerman (SP), Renske Leijten (SP) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «In problemen verkerende energieleverancier Welkom Energie failliet verklaard»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat er meer energiebedrijven om kunnen gaan vallen?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten worden geconfronteerd met het faillissement van hun huidige energieleverancier waardoor zij te maken krijgen met hoge(re) voorschotbedragen. Het is helaas mogelijk dat er meer energiebedrijven failliet zouden kunnen gaan. De huidige situatie op de energiemarkt is uitzonderlijk. De prijzen op de energiemarkt zijn de afgelopen maanden flink gestegen. Stijgende energieprijzen kunnen gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering van energieleveranciers. Van enkele energieleveranciers is de vergunning inmiddels door de ACM ingetrokken, met de kanttekening dat de stijging van de energieprijzen niet altijd de enige reden is.
De ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, maar ook doorlopend o.b.v. signalen en risico georiënteerd toezicht. De ACM kijkt daarbij een jaar vooruit. De ACM kan vanwege de bedrijfsvertrouwelijkheid van gegevens geen informatie verstrekken of er meer energieleveranciers in acute financiële problemen verkeren.
Wat gaat u doen voor de klanten van Welkom Energie?
De klanten van Welkom Energie worden plotseling geconfronteerd met een hogere energierekening en een nieuwe leverancier. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen. Dat vind ik heel erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is. Indien de wens zou zijn om consumenten van Welkom Energie precies te compenseren voor de hogere kosten die zij hebben vanwege de verplichte overstap naar Eneco, een compensatie die niet meer en niet minder is dan de hogere kosten van de consument in kwestie, dan zou dit een individuele beoordeling vragen van elk contract van elk van de 90.000 consumenten in kwestie. Deze beoordeling zou veel tijd kosten en zou kosten voor het beoordelen met zich meebrengen, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
De verlaging van de belastingen op de energierekening, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, maar het is wel een substantiële compensatie.
Klopt het dat consumenten meestal achteraan in de rij van schuldeisers staan bij een faillissement van een energiebedrijf?
Bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven.
Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser».
Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder anderede Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 7 en 11.
Erkent u dat consumenten in de problemen kunnen komen door het faillissement van Welkom Energie? Kent u bijvoorbeeld het verhaal van de in het artikel genoemde gedupeerde E.O., die zegt: «Van de eindafrekening wilde ik de Kerstdagen betalen en dingen [...] kopen. Ik ben ziek en heb weinig geld.»? Kent u tevens het verhaal van de eveneens in het artikel geciteerde gedupeerde A.B., die de verwarming maar drie keer per dag een uurtje aan zet en zegt: «Ik ga naar verwachting minstens het dubbele betalen. Ik heb dat geld simpelweg niet.»?2
Ja, ik vind dit vanzelfsprekend erg vervelend voor de klanten van Welkom Energie. Ik ben me er van bewust dat een faillissement nadelige financiële gevolgen heeft voor de klanten. Zo verwachten klanten bijvoorbeeld een cash-back bonus aan het einde van het jaar en rekenden op dit geld. Omdat bij het faillissement van een energiebedrijf dezelfde regels gelden als bij de faillissement van elk ander bedrijf, is er nog geen duidelijkheid over te veel betaalde voorschotten of de cash-back bonus. Dat wordt pas bekend nadat het faillissement afgewikkeld is. Dit creëert een uitermate lastige situatie voor deze klanten. De precieze gevolgen verschillen per klant, hier ga ik bij het antwoord op vragen 6 en 11 verder op in.
Een ander nadelig financieel gevolg is dat de klanten van Welkom Energie geconfronteerd worden met een hogere energierekening bij de nieuwe energieleverancier. In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is.
De verlaging van de belastingen op de energierekening die het kabinet recent heeft aangekondigd, helpt de gedupeerden van Welkom Energie op korte termijn, net als de vele andere huishoudens in Nederland die te maken hebben of krijgen met een verhoging van de energierekening. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Welkom Energie, maar het is wel een substantiële compensatie.
Ook heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Daarnaast is het kabinet in gesprek gegaan met VNG en gemeenten over of en hoe huishoudens met een laag inkomen een extra tegemoetkoming kunnen ontvangen voor de stijgende energieprijzen (Kamerstuk 35 927, nr. 29). De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft u recent over de uitkomsten geïnformeerd. In overleg met de betrokken partijen is besloten tot een generieke oplossing om huishoudens met de laagste inkomens een eenmalige tegemoetkoming als compensatie voor de gestegen energierekening te geven. Het kabinet en gemeenten willen de gekozen oplossing zo praktisch mogelijk vormgeven opdat gemeenten alvast hiermee aan de slag kunnen.
Hoe gaat u zorgen dat deze consumenten hun voorschotten en andere bedragen die zij tegoed hadden, terugkrijgen? Hoe gaat u zorgen dat zij niet de hoofdprijs hoeven te betalen voor een nieuw contract?
De hoogte van betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom en het verbruik van elektriciteit en gas is per consument verschillend. Het gaat hierbij immers om een individuele (privaatrechtelijke) overeenkomst tussen de energieleverancier en de afnemer. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Er is dus geen voorbeeldsituatie te omschrijven die van toepassing is op alle consumenten wiens leverancier failliet gaat. Meerdere variabelen zijn hierop van invloed en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies lijden
Het is uiteindelijk de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.3Zoals in het antwoord op vraag 4 is toegelicht, zijn consumenten concurrente schuldeisers die worden uitbetaald na diverse andere groepen zoals zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders). Wanneer de vordering van deze andere groepen uitbetaald zijn, beziet de curator of er nog financiële middelen in de boedel zijn. Zo ja, dan worden consumenten betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Pas op dat moment is duidelijk of, en zo ja hoeveel, consumenten terugkrijgen. Dit geldt voor alle faillissementen en volgt uit de werking van de Faillissementswet.
De consumenten van Welkom Energie zijn overgenomen door Eneco en krijgen te maken met hogere kosten door de gestegen gasprijzen. Consumenten kunnen op grond van de wet ook na een verplichte leverancierswissel altijd overstappen naar een andere leverancier. In de huidige markt liggen de prijzen hoger dan het oorspronkelijke contract dat deze klanten hadden met Welkom Energie. Zoals in mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) is aangegeven, verschillen de exacte financiële gevolgen per klant. Indien het kabinet er voor zou kiezen om iedere klant van Welkom Energie extra te compenseren, dat roept dat tevens de vraag op of niet alle huishoudens in Nederland een individuele, op maat gesneden compensatie zouden moeten kunnen krijgen. Daar heeft het kabinet niet voor gekozen, omdat een dergelijke maatvoering – in ieder geval op korte termijn – niet uitvoerbaar is. Als dergelijke maatwerk uitvoerbaar zou zijn, zou het maanden of jaren kosten voor consumenten deze compensatie zouden ontvangen. De energierekening stijgt voor de meeste consumenten deze winter en een dergelijke individuele compensatie zou te laat komen. Gezien de urgentie van de situatie heeft het kabinet erop ingezet om snel een generieke verlaging van de energierekening te realiseren.
De casus van Welkom Energie laat zien dat individuele compensatie zeer ingewikkeld is en veel tijd zou kosten, met als gevolg dat ook de klanten van Welkom Energie maanden of jaren zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen.
Heeft u de motie-Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers (Kamerstuk 30 196, nr. 658) uitgevoerd?3
Deze motie wordt uitgevoerd bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd. Bij het opstellen van het wetsvoorstel is tevens de toezegging meegenomen om samen met de ACM te bekijken of de voorwaarden waaronder energieleveranciers hun vergunning krijgen moeten worden aangescherpt en te bekijken of er meer controle moet worden uitgeoefend.5
In het traject voor de nieuwe Energiewet is met onder andere brancheorganisaties en ACM gesproken. Ook is het onderwerp consumentenbescherming aan bod gekomen tijdens de (publieke) bijeenkomsten die over de Energiewet de afgelopen jaren zijn georganiseerd, zowel in de fase van voorbereiding van de wet als in de zomer van 2021 na afloop van de consultatieperiode.
Op basis hiervan stelt het wetsvoorstel ten aanzien van de inhoud en toezicht op de vergunning een aantal aanpassingen voor. Conform bestaande regels moeten energieleveranciers, om een vergunning te krijgen (en te houden), bij de ACM aan kunnen tonen dat zij beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om daadwerkelijk energie te kunnen leveren aan eindafnemers met een kleine aansluiting. In aanvulling op deze bestaande eisen worden in het wetsvoorstel de volgende extra maatregelen voorgesteld.
Leveranciers zullen bij de aanvraag (en periodiek na afgifte) van een vergunning een Verklaring Omtrent Gedrag (hierna: VOG) moeten overleggen. De eis voor het overleggen van een VOG zal in lagere regelgeving worden opgenomen en verder worden uitgewerkt. Hierbij moet gedacht worden aan de vaststelling van termijnen waarbinnen de VOG zal moeten worden overlegd, en consequenties van het niet kunnen overleggen van een VOG. Op deze wijze wordt een toets(moment) uitgevoerd dat zorgt voor een grotere betrouwbaarheid en integriteit van energieleveranciers. Ze moeten niet alleen hun taken goed (kunnen) uitvoeren, maar als leverancier van nutsvoorzieningen ook in algemene zin integer zijn. Bovendien leidt een VOG screening tot bescherming van de afnemers, omdat beter geborgd is dat zij beleverd worden door betrouwbare leveranciers.
Ten tweede biedt het wetsvoorstel de ACM de mogelijkheid gebruik te kunnen maken van de wet Bevordering Integriteits Beoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob). De Wet Bibob maakt het mogelijk dat de integriteit van de aanvrager van een vergunning wordt getoetst. Het doel is daarmee ook de integriteit van het toetsende bestuursorgaan, in dit geval de ACM, te beschermen, door te voorkomen dat vergunningen worden verleend aan niet betrouwbare en/of niet integere partijen. Ook kunnen al afgegeven vergunningen worden ingetrokken. Hiermee wordt voorkomen dat de ACM ongewild criminele activiteiten faciliteert.
Verder wordt voorgesteld te expliciteren dat de vergunninghouder aan de bij de vergunningaanvraag gestelde eisen moet blijven voldoen. In het wetsvoorstel is daartoe een bepaling opgenomen dat een leverancier om een vergunning te krijgen en behouden, moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten alsmede voldoende deskundigheid voor een goede uitvoering van zijn taak. Dit is nu niet als zodanig expliciet in de wet opgenomen.
Nieuw opgenomen is de kwaliteit van voldoende deskundigheid. Deze moet borgen dat leveranciers met voldoende kennis van zaken actief zijn op de markt. In lagere regelgeving zal hier nadere uitwerking aan worden gegeven.
In het wetsvoorstel is een grondslag opgenomen om bij lagere regelgeving nadere uitwerking te geven aan de genoemde kwaliteiten. Wijzigingen in één of meer van deze kwaliteiten kunnen er toe leiden dat niet meer voldaan wordt aan de vergunningseisen. Voor de verdere invulling hiervan zal lagere regelgeving een plicht gaan bevatten om wijzigingen in bepaalde aspecten van die kwaliteiten te melden. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om bij grote organisatorische of financiële veranderingen. Een dergelijke meldplicht was niet eerder expliciet bepaald, wel was dit door de wetgever beoogd en als zodanig door de ACM in de vergunningseisen opgenomen.6 Naast deze meldplicht zal in lagere regelgeving worden bepaald dat bij de vergunningsaanvraag een accountantsverklaring (controle verklaring) overlegd moet worden en dit na vergunningverlening dit jaarlijks te herhalen.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 4, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Op basis van bovenstaande heb ik invulling gegeven aan de motie Beckerman c.s. over strengere eisen aan energieleveranciers.7
Heeft u het verzoek uit het dictum van deze motie, namelijk het vooropstellen van de bescherming van consumenten, inmiddels opgevolgd?
Bij de uitwerking van de aangescherpte eisen en toezichtmogelijkheden zoals beschreven in vraag 7, is het belang van consumentenbescherming primair. De aangescherpte eisen zorgen ervoor dat consumenten worden beleverd door leveranciers die aan strengere eisen zijn onderworpen en die ook gedurende de looptijd van de leveringsvergunning aan meer verplichtingen moeten voldoen. Hiermee wordt de consument beter beschermd.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag of en hoe strengere eisen kunnen worden gesteld aan energieleveranciers, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is een intern onderzoek gedaan. Hiertoe is op verschillende momenten gesproken met onder andere diverse brancheorganisaties en de ACM. Ook bij de fysieke en online bijeenkomsten over de Energiewet die publiek toegankelijk waren, kwam het onderwerp consumentenbescherming en strenger toezicht aan bod. Als conclusie is besloten om in de nieuwe Energiewet een aantal aanpassingen te doen en extra eisen te stellen, die omschreven zijn in het antwoord op vraag 7. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe faillissementen kunnen worden voorkomen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
De energiebedrijven zijn in Nederland actief op een vrije markt, waarin zij onderling met elkaar concurreren. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toetreding en uittreding van energiebedrijven, waarbij de uittreding onder meer veroorzaakt kan worden door een faillissement.
ACM controleert of energiebedrijven kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de bedrijven. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
Wel is bij het opstellen van de nieuwe Energiewet gekeken op welke wijze strengere eisen gesteld kunnen worden aan leveranciers en op welke wijze het handhavingsinstrumentarium kan worden uitgebreid. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het (financiële) toezicht op en eisen aan energieleveranciers worden verscherpt. In het antwoord op vraag 7 ben ik hier nader op ingegaan. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen.
Heeft u het in de motie verzochte onderzoek, naar de vraag hoe gedupeerden kunnen worden geholpen, uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de conclusies? Wat heeft u hiermee gedaan?
Dit onderdeel van de motie is tevens meegenomen bij het opstellen van de Energiewet. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, is het in een vrije markt mogelijk dat partijen toe- en uittreden, dit laatste kan het gevolg zijn van faillissementen van bedrijven. Wel is het, met de al aangekondigde strengere regels voor leveranciers en toezicht hierop, de bedoeling dat leveranciers financieel stabiel en betrouwbaar zijn. Bij het opstellen van de Energiewet is, naast aanscherping van de eisen aan energieleveranciers, ook gekeken hoe eventuele gedupeerden van een faillissement van een energieleverancier geholpen zouden kunnen worden.
Hieronder licht ik de verschillende facetten toe waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Niet elk facet zal zich bij elke consument voordoen. Hoe groot de financiële gevolgen van elk facet zijn, verschilt per geval. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden.
Allereerst kunnen gedupeerden van een faillissement nadeel ondervinden als zij hun teveel betaalde voorschot na afronding van het faillissement uiteindelijk niet terugkrijgen. De hoogte van het bedrag is afhankelijk van meerdere factoren, zoals de maand waarin het faillissement plaatsvindt, het moment waarop de jaarafrekening wordt opgemaakt, de hoogte van het maandelijkse voorschotbedrag. Ik heb onderzocht of het afschaffen van het systeem van maandelijkse voorschotbedragen een goede oplossing zou zijn. Mijn conclusie is dat dit meer nadelen dan voordelen met zich meebrengt. Als consumenten achteraf per maand moeten gaan betalen voor het daadwerkelijke energieverbruik, zullen zij in de zomer weliswaar lage kosten hebben, maar in de winter geconfronteerd worden met hoge kosten, die zij op dat moment wellicht niet op kunnen brengen. Dat zou dus flinke nadelen voor consumenten met zich meebrengen. Kortom, ik houd vast aan het maandelijkse voorschotbedrag vanwege de voordelen voor de consument, waaronder de financiële zekerheid van een vast bedrag per maand.
Verder kunnen consumenten bij een faillissement nadeel ondervinden door het niet ontvangen van een afgesproken cash back bonus die consumenten aan het einde van hun vaste termijn contract verrekend zouden krijgen met hun jaarafrekening. Het betreft hier een commerciële afspraak tussen twee partijen. Het gaat mij te ver om regels te verbinden aan commerciële acties van een energieleverancier. Wel vind ik het belangrijk dat consumenten van eventuele risico’s omtrent de ontvangst van een cash back bonus bij faillissement, op de hoogte is. In de lagere regelgeving voor de Energiewet over pre contractuele informatie zullen hier eisen aangesteld worden.
Ten derde kunnen consumenten hun eventueel betaalde waarborgsom kwijt zijn bij een faillissement van hun leverancier. De waarborgsom is bedoeld om de leverancier te voorzien in een garantie in geval van wanbetaling van de maandelijkse voorschotten. Wanneer de consument van leverancier verandert krijgt hij dit geld terug wanneer zijn rekeningen betaald zijn. Bij een faillissement komen de waarborgsommen in de failliete boedel en is de kans dat de consument dit bedrag in de praktijk nog helemaal terugkrijgt niet groot. Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet is ambtelijk verkend wat de mogelijkheden zijn om de waarborgsommen uit de eventuele boedel van faillissement te houden door het geld op een aparte derdenrekening te plaatsen en/of de waarborgsom in hoogte te beperken. Bij nadere analyse bleek dat de kosten van het extern plaatsen of beheren van de waarborgsommen veel hoger zouden zijn dan de hoogte van de te beheren waarborgsommen en dat dit dus geen goede oplossing is. Voor wat betreft de hoogte van de waarborgsom werd wel een mogelijkheid tot verbetering gezien. Conform de huidige voorwaarden die leveranciers hanteren, geldt een maximumhoogte van 6 maal het voorschotbedrag. Geconcludeerd is dat een waarborgsom van ten hoogste 4 maal het voorschotbedrag afdoende moet zijn om de eventuele geleden schade van de leverancier als gevolg van wantbetaling, te dekken. In lagere regelgeving in de Energiewet zal de maximumhoogte van viermaal het voorschotbedrag worden opgenomen.
Tenslotte kunnen consumenten bij faillissement van hun leverancier nadeel ondervinden doordat zij hun elektriciteitsafname van het net niet meer volledig kunnen salderen met de door henzelf opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld met zonnepanelen. Saldering wordt toegepast over het totale verbruik van de jaar- of eindafrekening. Het is voor de consument voordelig dat dit op deze wijze gebeurt, omdat over het algemeen in de zomer meer elektriciteit op het net wordt ingevoed dan afgenomen en dit in de winter juist precies andersom is en het daardoor gunstig is een en ander tegen elkaar weg te kunnen strepen in de jaarfactuur. De consument heeft vooral te maken met een nadeel als hij op het moment dat het faillissement plaatsvindt meer elektriciteit van het net heeft afgenomen dan hij heeft kunnen invoeden. Door het faillissement van de energieleverancier is het voor de consument niet meer mogelijk dit verbruik nog te salderen met latere invoeding op het net, wat zonder faillissement wel had gekund doordat het contractjaar in dat geval zou zijn doorgelopen.
Ik heb de motie Beckerman c.s. uitgevoerd door in 2019 en 2020 onderzoek te doen naar de verschillende facetten waardoor een consument gedupeerd kan raken bij een faillissement. Bij elk van deze facetten heb ik onderzocht of de eventuele gedupeerden van een faillissement bij dit facet geholpen zouden kunnen worden en of de eventuele nadelige financiële gevolgen verminderd of weggenomen zouden kunnen worden. De uitkomsten van dit onderzoek heb ik betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel voor de Energiewet, zo wil ik in de lagere regelgeving bij de Energiewet de waarborgsom die leveranciers vragen beperken tot maximaal vier maal het voorschotbedrag.
Zoals aangekondigd in het antwoord op vraag 4 en 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek.
Bent u het eens met de uitspraak van Martien Visser, lector Energietransitie van de Hanzehogeschool, dat de controle op de energiemarkt slecht is? Kunt u dit antwoord toelichten?4
Energie is een belangrijke basisbehoefte en is het een publiek belang om te zorgen dat de leveringszekerheid geborgd blijft, dat wil zeggen dat consumenten niet zonder elektriciteit of gas komen te zitten als zij (al dan niet gedwongen door faillissement) van leverancier wisselen. Daarom worden consumenten voor energie extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM houdt toezicht op energieleveranciers die leveren aan huishoudens en klein zakelijke afnemers. Leveranciers moeten beschikken over een vergunning die zij aanvragen bij ACM. ACM toetst of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. ACM toetst of de leverancier op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie kan leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers.
In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) heb ik aangegeven op welke wijze ACM nu financieel toezicht houdt op leveranciers. Ook heb ik uw Kamer aangegeven te werken aan een aangescherpt wettelijk kader voor het toezicht door ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet dat thans voorligt bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en dat in 2022 naar uw Kamer wordt gestuurd.
Deelt u de opvatting van de Consumentenbond dat er cowboys op de markt zitten, die consumenten in gevaar brengen? Wat gaat u doen met hun aanbeveling om de Autoriteit Consument en Markt meer bevoegdheden te geven om deze bedrijven te controleren?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, worden consumenten voor energie in de vrije markt extra beschermd door wet- en regelgeving en daarom heeft ACM een toezichthoudende rol. ACM toets of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten om op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie te kunnen leveren aan huishoudens. Met deze eisen is bedoeld te voorkomen dat bedrijven zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt. In het wetsvoorstel voor de Energiewet zijn scherpere eisen aan en strenger toezicht op leveranciers door ACM opgenomen. Zoals ook omschreven in het antwoord op vraag 7, wil ik onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om nadere eisen te stellen. In de antwoorden op de vragen 7 en 13 ben ik hierop uitgebreid ingegaan.
Bent u inmiddels bereid te komen tot een waarborgfonds zodat consumenten hun geld terug kunnen krijgen bij een faillissement?
Een waarborgfonds heeft voordelen en nadelen. Het belangrijkste voordeel van een waarborgfonds is dat consumenten zekerheid hebben dat zij voorschotten terugkrijgen die zij aan hun energieleveranciers betaald hebben die failliet gaan. Naast dit voordeel zie ik ook de volgende risico’s en bezwaren.
Allereerst de hoge kosten. Het fonds moet van grote omvang zijn als het alle financiële gevolgen van huishoudens bij het omvallen van ook grote leveranciers zou moeten dekken. De vraag is dan ook door wie dit fonds financieel gevuld zou moeten worden. Indien het fonds wordt gefinancierd door de sector, is het onvermijdelijk dat die kosten uiteindelijk worden neergelegd bij de huishoudens en de energierekening nog verder zal stijgen. Een garantie is niet gratis.
Ten tweede kan er risicoverplaatsing optreden. Als het fonds alleen door de sector wordt gefinancierd, draagt de gehele sector het financiële risico van commerciële partijen die risicovol gedrag vertonen op de markt. Hierdoor worden betrouwbare energieleveranciers als het ware «beboet» voor faillissementen van energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen dan wel hebben vertoond. Dit kan er toe leiden dat energieleveranciers die risicovol gedrag vertonen, risicovol gedrag blijven vertonen, omdat zij zelf de negatieve gevolgen niet zullen ondervinden. Aan een waarborgfonds kleven dus niet alleen voordelen, maar ook de nodige risico’s en negatieve gevolgen voor consumenten en de sector. Niettemin vind ik het van belang, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4 en 11, dat het kabinet blijft zoeken naar mogelijkheden om de positie van consumenten bij faillissementen van energieleveranciers te verbeteren. Daar neem ik de vraag mee of er een uitvoerbare en doelmatige uitwerking van een fonds mogelijk is.
Voor hoeveel andere energiebedrijven is de financiële situatie onzeker? Kunt u via de Autoriteit Consument en Markt een overzicht geven van de financiële situatie en de mogelijke gevaren voor energiebedrijven?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 aangaf, kan de ACM, gezien het bedrijfsvertrouwelijke karakter, geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Kunt u consumenten vooraf waarschuwen over de financiële situatie van energiebedrijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wilt u dit gaan doen?
Het inzicht dat de ACM verkrijgt bij de controle van de financiële positie van leveranciers heeft een signalerende functie. De ACM kan hierdoor een vinger aan de pols houden bij leveranciers waarbij mogelijk de leveringszekerheid in het geding komt. Bij voorkeur vindt een leverancier, indien nodig, zelf een passende marktoplossing voor de verbetering van haar financiële positie, of zelf een passende oplossing voor de afwikkeling van een faillissement. ACM heeft niet de taak noch de mogelijkheden om een faillissement te voorkomen. Door over de financiële situatie van een energieleverancier te communiceren, zou de ACM de marktprocessen verstoren en het faillissement van een leverancier mogelijk zelfs inluiden. De ACM kan daarom geen informatie delen die zij ontvangt in het kader van haar toezicht op de financiële positie van energieleveranciers.
Waarom zijn de klanten van Welkom Energie nu verplicht een maand klant bij Eneco? Erkent u dat sommige consumenten nu ruim het dubbele moeten betalen? Waarom kunnen zij niet eerder overstappen? Waarom kunnen zij hun voorschot nu niet verlagen?
Welkom Energie heeft conform wettelijke bepaling uit de Besluiten leveringszekerheid bij ACM een melding gemaakt dat zij voorzag niet langer in staat te zijn om haar plicht tot levering van elektriciteit aan haar kleinverbruikers na te komen. Daarom heeft zij de ACM verzocht haar vergunning in te trekken. De «procedure leveringszekerheid» wordt afgeroepen als er een vergunning van een energieleverancier wordt ingetrokken waar nog actieve aansluitingen (klanten) op zitten. Dat was bij Welkom Energie het geval. In dergelijke gevallen treden de Besluiten Leveringszekerheid Elektriciteitswet 1998 en Gaswet in werking en deze voorzien in een «vensterperiode». De vensterperiode is de periode tussen het nemen van het intrekkingsbesluit en de daadwerkelijke effectuering van de intrekking. In het geval van Welkom Energie duurde de vensterperiode 26 oktober 2021 tot en met 1 november 2021.
Alleen tijdens deze vensterperiode van de procedure leveringszekerheid, die in dit geval dus 7 kalenderdagen duurde, kunnen kleinverbruikers niet overstappen. Na deze vensterperiode hebben kleinverbruikers altijd de mogelijkheid om over te stappen van energieleverancier. Bij deze overstap geldt de reguliere wettelijke bepaalde opzegtermijn van maximaal 30 dagen, zoals bij elke opzegging van een energiecontract.
De overgestapte consumenten betalen bij Eneco meer dan bij Welkom Energie. Hogere tarieven zijn momenteel zichtbaar in de gehele energiemarkt. De tarieven liggen aanzienlijk hoger dan enkele maanden geleden en kleinverbruikers wiens contract bijna afloopt, zullen waarschijnlijk hogere tarieven betalen voor hun nieuwe contract. Of klanten hun voorschotbedrag kunnen wijzigen en in hoeverre ze dat kunnen doen, hangt af van de voorwaarden van de leverancier.
Erkent u dat deze failllissementen het gevolg zijn van (ideologische) politieke keuzes om van energie een markt te maken? Hoe staat u nu tegenover deze keuze? Bent u van mening dat deze keuze nog steeds de juiste was? Zo ja, waarom? Zo nee, welke stappen wilt u zetten om energie weer publiek te maken?
De Europese Unie heeft eind jaren negentig gekozen voor een vrije energiemarkt voor elektriciteit en gas (eerste liberaliseringsrichtlijn voor energie). Ook in Nederland zijn energieleveranciers actief op een vrije markt, waarin sprake is van onderlinge concurrentie. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen helaas kunnen voorkomen. Het voordeel van een vrije markt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld groene stroom, groene stroom uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of groene stroom, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier. De ACM houdt er toezicht op dat energieleveranciers (en netbeheerders) zich aan de wet houden en eerlijk zaken doen.
De afgegeven opsporingsvergunningen voor aardwarmte in (huidige en toekomstige) drinkwatergebieden |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Barbara Visser (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is u bekend dat de Partij voor de Dieren in Zuid-Holland in juli 2017 al aandacht vroeg voor de risico’s bij het winnen van aardwarmte, ook in relatie tot de bescherming van de drinkwatervoorziening?1
Ja.
Is u bekend dat zowel de Algemene Rekenkamer2 als het Staatstoezicht op de Mijnen3 hier ook voor gewaarschuwd hebben en betere wet- en regelgeving adviseerden?
Ja.
Wat heeft u met de waarschuwingen en aanbevelingen gedaan?
Het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR) heeft medio 2019 plaatsgevonden. Zoals uit het onderzoek van de AR naar voren komt, werden vergunningen voor aardwarmte op dat moment verleend onder wet- en regelgeving die met name gericht is op het opsporen en winnen van koolwaterstoffen. De AR heeft geconstateerd dat dit niet goed past op de praktijk van aardwarmte-opsporing en -winning. Sinds juli 2020 ligt daarom een wetsvoorstel tot wijzing van de Mijnbouwwet voor aardwarmte bij uw Kamer. Dit wetsvoorstel beoogt knelpunten, die onder andere door de AR zijn genoemd, weg te nemen. In dit wetsvoorstel is de vergunningverlening beter toegespitst op de praktijk van aardwarmte en worden onder andere eisen gesteld aan de integriteit van de geothermieput. Ook is de bescherming van ondergrondse watervoorraden met het oog op de winning van drinkwater nadrukkelijk opgenomen in de adviesvraag aan de gedeputeerde staten en het waterschap waarbinnen een geothermievergunning is aangevraagd. Het Staatstoezicht op de Mijnen heeft in het rapport «Evaluatie aanbevelingen Staat van de Sector Geothermie» aangegeven dat de wijzigingen in het hierboven genoemde wetsvoorstel aardwarmte passend zijn voor nieuwe geothermieprojecten.
In de kabinetsreactie op het rapport van de AR is aangeboden om samen met de AR te bezien in welke mate de voorgestelde wijzigingen in wet- en regelgeving invulling geven aan de aanbevelingen van de Rekenkamer. De AR is hier op ingegaan en de gesprekken zijn gestart. Ook worden de contacten met de provincies geïntensiveerd. Provincies geven aan dat zij, vooruitlopend op de aanpassingen in wet- en regelgeving, ook nu reeds eerder in het proces van vergunningverlening hun adviesrol willen invullen.
Heeft u kennis genomen van het bezwaarschrift dat door Dunea is ingediend op de opsporingsvergunningen voor aardwarmte in Zuid-Holland?4
Ja. Er zijn door Dunea en tevens door de provincie Zuid-Holland bezwaarschriften ingediend tegen de vier verleende opsporingsvergunningen aardwarmte in de regio Leiden. Deze bezwaarschriften heb ik in behandeling genomen.
Zijn deze vier opsporingsvergunningen afgegeven in overleg met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de volledige reactie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De Structuurvisie Ondergrond stelt het volgende principe centraal: «duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, waarbij benutten en beschermen met elkaar in balans zijn». In de Structuurvisie Ondergrond wordt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan de hand van dit principe aangegeven hoe afwegingen moeten worden gemaakt ten aanzien van de drinkwaterwinning in relatie tot mijnbouwactiviteiten. Hiermee wordt geborgd dat er ook in de toekomst voldoende ruimte is voor de winning van schoon grondwater voor de drinkwatervoorziening. De Structuurvisie Ondergrond is bindend voor het Rijk. Ik ben als Minister van EZK bevoegd gezag voor het verlenen van vergunningen onder de Mijnbouwwet en deze beslissing sluit aan bij de beleidsprincipes zoals deze zijn vastgelegd in de Structuurvisie Ondergrond. Er heeft daarom ook geen aanvullend overleg plaatsgevonden.
Klopt het dat, conform de Structuurvisie Ondergrond, mijnbouw (ook de winning van aardwarmte) is uitgesloten in bestaande beschermingsgebieden voor de drinkwatervoorziening? Zo nee, hoe zit het dan?
De provincies zijn verantwoordelijk voor een adequate bescherming van grondwater rond bestaande grondwateronttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening. Ter bescherming van die belangen hebben provincies daartoe op grond van de Wet milieubeheer waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en waar nodig boringvrije zones aangewezen in hun provinciale verordening. Activiteiten binnen deze gebieden zijn gebonden aan regels die in provinciale verordeningen zijn opgenomen. Provincies sluiten mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrije zones rondom bestaande winputten. Het Rijk zal voor deze activiteiten in deze beschermingsgebieden dan ook geen omgevingsvergunning afgeven.
Zo ja, waarom worden er dan toch opsporingsvergunningen voor aardwarmte verleend voor gebieden waarvan op voorhand duidelijk is dat in die gebieden nooit daadwerkelijk naar aardwarmte geboord mag worden?
Het kabinet acht boringen die van buiten de begrenzing van beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen soms wel mogelijk, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Het kan namelijk voorkomen dat er een geothermie bron op grote diepte onder een grondwatervoorraad ligt, die veilig bereikt kan worden door middel van een schuine boring, zonder risico’s voor de kwaliteit van het grondwater. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied, terwijl op het moment van verlenen nog niet duidelijk is waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen om te boren. De vraag of en onder welke voorwaarden er kan worden geboord, wordt niet geregeld in de opsporingsvergunning op grond van de Mijnbouwwet, maar wordt – net als bij veel andere activiteiten – geregeld in de omgevingsvergunning voor deze activiteit.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning. Het doel van deze vergunning is om de investeringen die de vergunninghouder doet om aardwarmte op te sporen (bijvoorbeeld door seismisch onderzoek) voor een bepaalde periode te beschermen. Zolang een bedrijf een opsporingsvergunning heeft op grond van de Mijnbouwwet, is het andere bedrijven niet toegestaan om opsporingsactiviteiten te verrichten in het betrokken gebied. Deze vergunningen hebben dan ook het karakter van een concessie (het exclusieve recht om in een bepaald gebied een bepaalde activiteit te mogen verrichten). Op basis van de opsporingsvergunning mag er niet worden geboord en wordt er ook geen geothermie-installatie aangelegd. Als de volgende stap aan de orde is, het daadwerkelijk uitvoeren van opsporingsactiviteiten, is een omgevingsvergunning nodig.
Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning wordt gekeken naar bijvoorbeeld bouwvereisten, effecten voor het milieu en de ruimtelijke inpassing en kunnen specifieke voorschriften worden gesteld over het monitoren van de kwaliteit van het grondwater. Alleen op basis van deze omgevingsvergunning kan er op een voorgenomen locatie ook daadwerkelijk worden geboord ten behoeve van de opsporing van aardwarmte. Of en onder welke voorwaarden er na de boring kan worden gewonnen, wordt bepaald in het instemmingsbesluit met het winningsplan onder de Mijnbouwwet. Tot de nieuwe mijnbouwwetgeving voor geothermie van kracht is, wordt dit voor aardwarmtewinning geregeld in het Tijdelijk Beleidskader geothermie.
In de door mij afgegeven opsporingsvergunning zoals door u genoemd in vraag 4, heb ik in de overwegingen van het besluit aangegeven dat, als uit de Provinciale Verordening blijkt dat er niet in het beschermingsgebied geboord mag worden, ik de omgevingsvergunning niet zal afgeven.
Waarom is hier geen gebruik gemaakt van de voorziening uit de Mijnbouwwet die het mogelijk maakt om een vergunning geheel of gedeeltelijk te weigeren met het oog op de drinkwatervoorziening?
Uit artikel 9 van de Mijnbouwwet volgt dat een opsporingsvergunning geheel of gedeeltelijk kan worden afgewezen of van voorschriften voorzien kan worden indien het ontwikkelen van aardwarmte niet geschikt wordt geacht om reden van het belang van grondwater met het oog op de winning van drinkwater.
De opsporingsvergunning is een marktordeningsvergunning die de houder ervan het alleenrecht geeft om binnen het vastgestelde gebied vergunningen aan te vragen voor opsporingswerkzaamheden, zoals de omgevingsvergunning. De opsporingsvergunning wordt verleend voor een bepaald gebied; het is op het moment van verlenen nog niet duidelijk waar in dit gebied de vergunning zal worden aangevraagd om een locatie aan te leggen en te boren. In de Structuurvisie Ondergrond is aangegeven dat boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen in principe mogelijk zijn, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Indien deze optie aan de orde is, en er dus activiteiten plaats gaan vinden onder het waterwingebied, dan moet dit gebied wel onderdeel zijn van het verleende gebied onder de opsporingsvergunning.
Heeft de regio nu en in de toekomst voldoende drinkwater in het geval dat één of meerdere van de gebieden waar nu een vergunning voor is afgegeven onbruikbaar zou raken?
Zoals toegelicht bij vraag 6, sluiten provincies mijnbouwactiviteiten vrijwel altijd uit in de huidige waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en boringvrijezones. Boringen tot onder deze grondwatervoorraden zijn soms wel mogelijk. Boringen worden dan uitgevoerd vanaf buiten deze beschermingsbieden en reiken tot onder de grondwatervoorraden. Dit is alleen mogelijk indien er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater; mijnbouwactiviteiten vinden alleen plaats wanneer dit veilig en verantwoord kan. Het primaire uitgangspunt is dat verontreiniging moet worden voorkomen door een adequaat ontwerp van de put en monitoring van de integriteit gedurende de levensduur van de put. Op deze manier worden eventuele dreigende lekkages in een vroeg stadium opgespoord en kunnen mitigerende maatregelen getroffen worden, zodat dit niet tot verontreiniging van de ondergrond leidt. Op deze manier wordt de drinkwaterwinning beschermd. Daarom wordt een situatie waar een drinkwaterwinning vanwege vervuiling door een boring naar geothermie in onbruik raakt ook niet verwacht.
Drinkwaterbedrijven stellen verstoringsanalyses op om in te spelen op situaties die mogelijk van invloed zijn op de levering van drinkwater. Hierdoor zijn zij voorbereid mocht een drinkwinning, om wat voor reden dan ook, uitvallen. Daarnaast wijzen provincies Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan om aan de toekomstige drinkwatervraag te voldoen. Voor ASV’s stellen zij bijpassende beschermingsregimes op en passen zij zoveel mogelijk functiescheiding toe.
Bent u ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij de aanwijzing van Aanvullende Strategische Voorraden voor de drinkwatervoorziening uitgaan van ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwater en aardwarmte? Zo ja, steunt u het uitgangspunt van functiescheiding en waarom is dat hier dan niet toegepast?
Ja, ik ben ermee bekend dat Vewin en het Interprovinciaal Overleg bij aanwijzing van de Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) uitgaan van ruimtelijke functiescheiding. Dit is vastgelegd in het rapport Verkenning drinkwatervoorziening (2021)5.
In de Structuurvisie Ondergrond is vastgelegd dat ruimtelijke functiescheiding tussen drinkwaterwinning en mijnbouwactiviteiten bij het aanwijzen van ASV’s de voorkeur heeft. Ruimtelijke functiescheiding omvat een horizontale (aan het maaiveld) en verticale (in de diepte) component. Wanneer functiescheiding niet mogelijk is, kan gekeken worden of technische oplossingen functiecombinaties mogelijk maken. Bij de vergunningaanvraag wordt dan gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of de mijnbouwactiviteit ter plaatse veilig mogelijk is. Ook boringen die van buiten de begrenzing van deze beschermingsgebieden tot onder de grondwatervoorraden komen worden in principe mogelijk geacht, mits er geen risico’s zijn voor de kwaliteit van het grondwater. Als dit ook niet mogelijk is, gaat een drinkwaterwinning voor.
Zijn er argumenten om de functiescheiding los te laten? Zo ja, welke zouden dat zijn?
Ja. In de Structuurvisie Ondergrond wordt genoemd dat, vanwege de potentie die geothermie heeft in de verduurzaming van de laagwaardige warmtevoorziening, zowel het Rijk als de decentrale overheden het gebruik van geothermie zo veel mogelijk willen benutten.
Gezien de korte transportafstanden van warmte is een locatie voor de winning van geothermie gekoppeld aan de locatie van de warmtevrager. Dit betekent dat bij inpassing van de geothermielocatie beperkt ruimtelijk geschoven kan worden om risico’s te mijden. In zo’n geval kan blijken dat functiescheiding niet mogelijk is en kan gekeken worden naar functiecombinatie. Dit betekent niet dat daarmee op voorhand besloten is dat een aanvraag voor een vergunning voor geothermie in alle gevallen zal worden afgegeven. Bij de vergunningaanvraag wordt gebiedsgericht gekeken en de afweging gemaakt of geothermie ter plaatse mogelijk is. Uit deze locatiespecifieke afweging kan blijken of het wenselijk is om in de vergunning voorschriften op te nemen met betrekking tot boringen. Als blijkt dat boren naar geothermie op een locatie niet veilig kan, gaat een drinkwaterwinning voor.
Kunt u aangeven welke beperkingen aan deze afgegeven opsporingsvergunning zijn toegevoegd om te voorkomen dat het gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar komt?
Op basis van de Mijnbouwwet is het mogelijk om voorschriften of beperkingen te verbinden aan opsporingsvergunningen aardwarmte. Aan de afgegeven vergunningen zijn geen beperkingen verbonden. De opsporingsvergunning heeft slechts een marktordenende werking en op basis van deze vergunning mogen er geen activiteiten worden uitgevoerd die het eventuele gebruik van het Valkenburgse Meer als bron voor de drinkwatervoorziening in gevaar brengen. Zie ook de antwoorden op vraag 6 en 7.
Welke beperkingen zijn er in de vergunning Leiden 2 meegegeven in relatie tot zowel de toekomstige waterwinning als de verstoring van het grondwater in de buurt van dit meer?
Zie antwoord op vraag 12.
Kunt u reflecteren op de situatie die u heeft veroorzaakt met het afgeven van deze vergunningen nu het zowel voor de concessiehouder als het drinkwaterbedrijf tot een uiterst onzekere situatie leidt?
Binnen het wettelijk kader voor een realiseren van een aardwarmteproject zijn verschillende vergunningen vereist. Zoals toegelicht in vraag 7, mogen er op basis van de afgegeven opsporingsvergunningen geen activiteiten in de bodem plaatsvinden. Daar is een omgevingsvergunning voor nodig. In de overwegingen van de besluiten van de afgegeven opsporingsvergunningen heb ik dit toegelicht. Aanvullend is naar aanleiding van vragen van de provincie Zuid-Holland reeds een extra toelichting met betrekking tot dit punt geplaatst op www.mijnbouwvergunningen.nl.