De verbinding tussen Bergen en Nieuw Bergen |
|
Anne-Wil Lucas-Smeerdijk (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de situatie in Bergen en Nieuw Bergen aangaande de verbindingsweg tussen de beide dorpen, die bij hoog water onder water komt te staan, waardoor de inwoners van de dorpen Aijen en Bergen van de buitenwereld worden afgesneden?
Ja, ik ben op de hoogte van de situatie.
Kunt u, gelet op het uitgangspunt van meerlaagse veiligheid bij het Nationaal Waterplan (Kamerstuk 31 710, nr. 14) waarbij zowel wordt ingezet op het voorkomen van overstromingen als op het beperken van de gevolgen van een overstroming door ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing, aangeven waarom bij het verhogen van de dijken rondom Bergen en Aijen alleen de eerste laag aandacht heeft gekregen? Bent u van mening dat ook de Rijksoverheid een verantwoordelijkheid heeft voor een goede verbindingsweg, nu de dijken wel zijn verhoogd, waardoor de inwoners langer in hun dorp blijven en evacuatie van de inwoners daarom steeds lastiger wordt?
Eind jaren ’90 is gekozen voor het aanleggen van een kade/dijk rondom Bergen en Aijen. Dit naar aanleiding van de overstromingen in 1993 en 1995 langs de Maas. Deze kaden zijn onderdeel van de geprioriteerde sluitstukkaden van het project Maaswerken die voor 2020 worden gerealiseerd.
Preventie van overstroming is de primaire pijler van het waterveiligheidsbeleid. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de waterschappen zijn hiervoor verantwoordelijk.
Dat er een goed rampenbeheersings- en evacuatieplan moet zijn ingeval er een overstroming van het gebied dreigt plaats te vinden is evident. Dat geldt voor alle overstromingsgevoelige gebieden in Nederland. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de veiligheidsregio’s. Tijdens mijn werkbezoek aan Bergen (zie vraag 3) is mij duidelijk gemaakt dat er evacuatieplannen zijn ingeval een overstroming dreigt.
De uitvoering van het project Maaswerken leidt in algemene zin tot een substantiële daling van de waterstand in de Limburgse Maas. Dit betekent dat ook de huidige verbindingsweg Bergen – Nieuw Bergen langer en beter berijdbaar blijft. Voor de lange termijn worden voor de Maas plannen voorbereid door het Deltaprogramma Rivieren. Uitgangspunt is om het riviersysteem voor de lange termijn (2100) geschikt te maken. Dit betekent dat naar het gewenste beeld in 2050/2100 wordt gekeken en welke integrale oplossingen daarbij passen. De weging van argumenten ten aanzien van de oplossing van de situatie rondom Bergen dient plaats te vinden in het Deltaprogramma Rivieren.
Financiering door het rijk van een hoogwaterverbinding (brug) tussen Bergen en Nieuw Bergen is nu geen optie.
Bent u gelet, op uw eerdere toezegging om een bezoek te brengen aan de gemeente Bergen, al op bezoek geweest in het betreffende gebied en wat waren uw bevindingen?
Ik heb op 4 juli 2011 een bezoek gebracht aan de gemeente Bergen. Ik ben door burgemeester Klaverdijk uitvoerig op de hoogte gebracht over de situatie als de verbindingsweg tussen Bergen en Nieuw Bergen bij hoogwater onder water komt te staan.
De verantwoordelijke overheden zorgen dan met behulp van vrachtwagens voor een zo goed mogelijke verbinding tussen beide dorpen. Ik ben me ervan bewust dat dit, gedurende de duur van het hoogwater, tot ongemak voor de bewoners leidt. Ook vraagt het om specifieke plannen voor de hulpdiensten ingeval van een calamiteit in Bergen.
Bent u bereid om samen met de lokale bestuurders een verkenning en kostenraming op te laten stellen van kansrijke oplossingen ten aanzien van de bereikbaarheid van Bergen en Aijen bij hoogwater, zodat er overeenstemming is over de verschillende opties en de bijbehorende kosten?
Rijkswaterstaat heeft in 2008 een grove raming opgesteld voor de kosten van een brug (ca. € 37 mln). Rijkswaterstaat heeft afgelopen maanden de grove raming die de gemeente heeft laten opstellen voor de kosten van een brug (ca. € 14 miljoen) getoetst. Hierbij heeft Rijkswaterstaat gekeken naar de aanpak van de kostenraming en of het ontwerp van de gemeente voldoet aan de criteria uit de Waterwet. Een belangrijke bevinding is dat de brug die de gemeente heeft ontworpen niet aan de vergunningsvereisten voldoet. Er is bij het ontwerp geen rekening gehouden met toekomstige rivierkundige aanpassingen (aanleg nevengeul) die ter plaatse van de brug genomen moeten worden om de lange termijn waterveiligheid te kunnen borgen. Een toekomstbestendige brug tussen Bergen en Nieuw Bergen zal naar verwachting eerder enkele tientallen miljoenen gaan kosten.
De mogelijkheden tot het gebruik van liquid Natural Gas (LNG) in de transportsector |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland» binnen het «Subsidieprogramma Proeftuinen duurzame mobiliteit: Truck van de Toekomst» van AgentschapNL?
Ja. Het project is een van de twaalf projecten waarop door mij positief beschikt is binnen dit subsidieprogramma. Twee van deze projecten betreffen hybride voertuigen, de overige tien hebben alle betrekking op aardgas als motorbrandstof. Twee daarvan hebben betrekking op het gebruik van gecomprimeerd aardgas (CNG), de overige acht op LNG. Hiervan zijn 5 projecten gericht op het gebruik van een combinatie van dual fuel, met LNG en diesel, waaronder het project «Introductie dual fuel LNG trucks in Nederland», de overige 3 projecten werken met LNG monofuel.
Bent u bekend met het probleem dat de deelnemers aan het in vraag 1 genoemde project in vrachtwagens en een onderhoudslocatie geïnvesteerd hebben om op deze schonere brandstof te kunnen rijden, maar dat onder andere in de gemeente Zwolle geen (gedoog) vergunning wordt afgegeven voor het plaatsen van een tankinstallatie voor LNG, waardoor de vrachtwagens in het proefproject niet kunnen rijden, dit in verband met het (nog) ontbreken van specifieke regelgeving met betrekking tot LNG?
Er is inderdaad nog geen specifieke regelgeving voor LNG laad- en vulpunten, doordat het een nieuwe brandstof is in de transportsector. Thans is er om een goede beoordeling te maken over de vergunningen overleg over de technischeuitvoering met enerzijds het consortium van de aanvrager en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen en vergunningverleners van gemeenten waar al dergelijke stations gerealiseerd zijn. Vooralsnog zijn er geen principiële bezwaren die zouden kunnen leiden tot het niet-afgeven van een vergunning. Het is de verwachting dat een vergunning in zo'n anderhalve maand een feit moet kunnen zijn.
In afwachting van de vergunning voor en de bouw van het permanente station ligt er ook een verzoek voor gebruik van een voorlopige oplossing. Aan de vergunning daarvoor wordt momenteel ook gewerkt, en ook dat kost mede door die afwezige regelgeving wat extra tijd.
Deelt u de opvatting dat als de overheid bedrijven stimuleert om schonere brandstoffen te gebruiken, dit dan ook mogelijk moet zijn?
Ik ben zeker van mening dat bedrijven die schonere brandstoffen willen gebruiken deze ook moeten kunnen verkrijgen. De inrichting van de benodigde laad/vulpunten moet echter wel veilig zijn en rekening houden met lokale situaties. Ik zal kijken of en waar de wettelijke kaders voor het inrichten van laad/vulpunten duidelijker moeten worden gemaakt.
Bent u bereid om met de gemeente Zwolle en andere gemeenten in contact te treden om mogelijk te maken dat deze gemeenten onder voorwaarden een gedoogvergunning verstrekken zolang er nog geen regelgeving voor LNG is?
Zwolle en mogelijk andere gemeenten hebben een eigen bevoegdheid bij de beoordeling van de vraag of een vergunning wordt verstrekt.
Een specifiek wettelijk kader voor de beoordeling van de externe veiligheidsrisico’s van het afleveren van LNG ontbreekt vooralsnog. Gelet op het landelijk gedoogkader (Kamerstukken II 1991/92, 22 343, nr. 1 en Kamerstukken II 1996/97, 25 085, nr. 2) ga ik er van uit dat de gemeente de criteria voor het verlenen van gedoogbesluiten tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling van de vraag of en onder welke voorwaarden een vergunning verleend kan worden. Zolang er nog geen regelgeving voor LNG is, dient de gemeente bij de beoordeling van een aanvraag onder meer de meest recente wetenschappelijke inzichten omtrent de veiligheidsrisico’s te betrekken.
Kunt u ervoor zorgen dat er binnen enkele maanden regelgeving is voor LNG tankinstallaties zodat er duidelijkheid is voor bedrijven en gemeenten, zodat vergunningen verstrekt kunnen worden op basis van de regelgeving?
Er wordt momenteel gewerkt aan een apart rapport over LNG in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS; deel 33). Dit rapport zal informatie bevatten over samenstelling, toepassingsgebieden, risico’s bij toepassing, concrete voorschriften die bij gebruik, opslag, verwerking etc. van LNG toegepast moeten worden om risico’s voor het milieu en werknemers te beperken (deze maatregelen beschrijven de laatste stand der techniek). Ook zullen daarin zogenaamde interne en externe risicoafstanden (afstanden die bij de vergunningverlening aangehouden moeten worden tussen relevante installatieonderdelen en kwetsbare objecten in de directe omgeving,zoals woningen, scholen, ziekenhuizen) opgenomen worden.
PGS 33 is bestemd voor gemeenten en provincies ten behoeve van m.n. de vergunningverlening.
Het PGS-rapport wordt naar verwachting in de zomer van 2012 gepubliceerd – een conceptversie is naar verwachting voorjaar 2012 beschikbaar voor publiek commentaar.
Tot slot werkt NL internationaal actief mee aan een ISO-commissie (ISO/PC 252) om een ISO-norm te ontwikkelen voor LNG (en CNG)-vulstations.
Met het tot stand brengen van regelgeving voor LNG laad- en vulpunten is meer tijd gemoeid dan enkele maanden.
Kunt u deze vragen met spoed, zo mogelijk binnen tien dagen beantwoorden, omdat de vrachtauto’s nu stil staan en ondernemers die schonere vrachtauto’s willen bestellen nu aangeven daarvan af te zien?
Nee.
Het bericht ‘Steeds meer weekendrijders zonder alcohol de weg op’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening van de minister van Infrastructuur en Milieu dat steeds meer autobestuurders nuchter achter het stuur zitten als gevolg van BOB-campagnes in combinatie met stevige handhaving?1
Ja.
Deelt u ook de inzet van de minister van Infrastructuur en Milieu om «deze lijn vast te houden» en daar de komende jaren «zeker mee door» te gaan?1
Verkeersveiligheid is primair de beleidsverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu. De lijn waar u op doelt, is kabinetsbeleid.
Toont het succes van de BOB-campagnes niet aan dat massamediale campagnes een waardevolle rol kunnen spelen in het overbrengen van kennis en het beïnvloeden van de leefstijl? Zo nee, waarom niet?
Een massamediale campagne wordt bijna nooit als enige maatregel ingezet, meestal gaat een campagne samen met andere beleidsmaatregelen zoals bijvoorbeeld financiële prikkels, extra handhaving of wetgeving. Dat is ook bij de BOB-campagne het geval (steviger handhaving). Het «losse» effect van een massamediale campagne op het beïnvloeden van leefstijl of gedrag in het algemeen, is daardoor moeilijk vast te stellen.
Bij de afweging van dit kabinet om te stoppen met de leefstijlcampagnes speelt ook mee dat massamediale campagnes per definitie «ongericht» zijn en bij leefstijlcampagnes dus veel geld werd besteed aan het bereiken van mensen voor wie de boodschap misschien helemaal niet relevant was. Tegelijkertijd is het de vraag of de groepen waarvoor de boodschap echt bedoeld is goed worden bereikt met deze campagnes. Los van het vraagstuk van de effectiviteit, acht dit kabinet massamediale campagnes niet de juiste manier om de persoonlijke leefstijlkeuzes van volwassen mensen te beïnvloeden.
Erkent u de analogie tussen alcoholgebruik in het verkeer en roken, waarbij alcoholgebruik de veiligheid van zowel de bestuurder als die van andere verkeersdeelnemers in gevaar brengt, terwijl roken zowel de gezondheid van rokers als die van meerokers aantoonbaar schaadt?
Die analogie gaat ten dele op. In vrijwel alle openbare ruimten geldt een rookverbod. Op het werk, in het openbaar vervoer en in andere openbare ruimten is dus geen sprake van gezondheidsschade aan derden door meeroken. Meeroken beperkt zich steeds meer tot de privésfeer en is daardoor niet goed te vergelijken met het punt van veiligheid op de (openbare) weg.
Vindt u dat de burger zich voldoende bewust is van de schade door roken en meeroken om een keuze te kunnen maken al dan niet zelf te roken en anderen daarmee te belasten? Hoe ziet u dat in het licht van recent internationaal onderzoek, onder andere aangehaald in de British Medical Journal (april 2011), waaruit blijkt dat het Nederlandse kennis over de schade door tabak lager is dan dat in China?
De kennis in Nederland over de schadelijkheid van met name meeroken is internationaal gezien inderdaad laag. Ik stop daarom ook niet met het geven van goede, toegankelijke en betrouwbare informatie over (mee)roken. Maar de wijze waarop die informatie wordt gegeven, verandert wel. Niet langer via massamediale campagnes en niet altijd voor roken apart. Wel bijvoorbeeld via betrouwbare websites, op scholen en door zorgverleners zoals de huisarts, de verloskundige en de jeugdgezondheidszorg, in combinatie met andere leefstijlaspecten.
Wat vindt u van recente cijfers uit onderzoek in opdracht van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat 10% van de zwangeren rookt en zich niet bewust is van de schade die roken en meeroken aanricht bij hun ongeboren kind? Vindt u dit aanleiding om juist meer voorlichting te geven over de schade door roken en meeroken? Zo nee, waarom niet?
De risico’s die doorroken tijdens de zwangerschap met zich meebrengt onderschat ik zeker niet. De aanstaande moeder blijft primair verantwoordelijk voor haar eigen gezondheid en die van haar kind. Als minister van VWS heb ik de verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat goede informatie en voorlichting beschikbaar is en dat de zorgverleners waarmee zwangere vrouwen in contact komen, goed toegerust zijn om hen te helpen te stoppen met roken. Dit doe ik op de volgende wijze:
Het geven van informatie over de risico’s van roken tijdens de zwangerschap en het motiveren en begeleiden bij het stoppen met roken, zijn onderdeel van de zorg die huisartsen, verloskundigen, kraamzorg e.d. bieden. Zij zijn hiervoor getraind en er zijn effectieve interventies beschikbaar die zij kunnen inzetten. Daarnaast is goede en toegankelijke voorlichting online en via folders beschikbaar voor vrouwen die zelf informatie zoeken.
Ten slotte start ik dit jaar samen met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een pilot bij zes gemeenten, gericht op terugdringing van perinatale sterfte. In deze pilot, uitgevoerd door het Erasmus MC, zal ook de effectiviteit van het kinderwensconsult voor risicogroepen worden uitgetest. Onderdeel van een dergelijk consult zal de invloed van roken zijn.
Waarom kiest het kabinet er in de Gezondheidsnota2 voor te stoppen met (massamediale) leefstijlcampagnes, zoals op het gebied van tabaksontmoediging, terwijl het kabinet op het gebied van de verkeersveiligheid dankbaar gebruik blijft maken van leefstijlbeïnvloeding en deze als effectief bestempelt? Zou het niet verstandiger zijn ook op gezondheidsgebied de eerder ingezette lijn vast te houden en door te gaan met leefstijlcampagnes?
Het is niet goed mogelijk om de BOB-campagne te vergelijken met bijvoorbeeld een stoppen met rokencampagne; het doel en de doelgroep zijn verschillend. Bovendien wordt de effectiviteit meestal niet bepaald door een campagne alleen (zie ook het antwoord op vraag 3. Zoals in de nota Gezondheid Dichtbij is verwoord, kiest dit kabinet er voor om de schaarse euro’s actief in te zetten op het vergroten van de weerbaarheid van jongeren tegen allerlei ongezonde verleidingen, maar ook op het actief aanbieden van bewegings- en sportmogelijkheden. Opdat de gezonde keuze de gemakkelijke keuze wordt. Het kabinet gaat onverminderd door met het aanbieden van betrouwbare informatie over leefstijl en gezondheid, maar niet op de huidige versnipperde manier, maar gebundeld en in samenhang. De schoolprogramma’s lopen allemaal door en worden verbeterd waar nodig. Overigens zal ik bij jongeren wel actief inzetten op het vergroten van hun weerbaarheid t.a.v. middelengebruik, waaronder tabak. Maar ook hier wijzigen we het beleid en sluiten we beter aan bij hun leefwereld en zullen we jongeren bijvoorbeeld via social media actief betrekken in plaats van inzetten van een massamediale campagne.
Waarom zet u massamediale campagnes niet in om de schade door tabak terug te brengen om 20 000 sterfgevallen per jaar te voorkomen, zeker 2 000 door meeroken, jaarlijks 29% van de vroeggeboorten en 17% van de groeibeperkingen?
Zie hiervoor het antwoord op de vragen 3, 5 en 7.
Het artikel “ZZP chauffeurs worden vervangen door buitenlandse” |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «ZZP chauffeurs worden vervangen door buitenlandse»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse transportbedrijven gebruik moeten kunnen maken van bestuurders van vrachtauto’s die niet bij hen in dienstbetrekking zijn, mede omdat de transportsector sterke behoefte heeft aan flexibel inzetbare vakmensen?
In 2009 is de Wet wegvervoer goederen (WWG) in werking getreden. In het wetsvoorstel, zoals ingediend bij de Tweede Kamer, was de eis van dienstbetrekking niet langer in de wet opgenomen.
Een meerderheid van de Tweede Kamer was echter voor het handhaven van de eis van dienstbetrekking in de WWG, met name met het oog op de bescherming van de vrachtautochauffeur zonder eigen vrachtauto tegen betaling onder het CAO-loon.
Bij de behandeling van de wet is een evaluatie toegezegd twee jaar na inwerkingtreding van de wet. De resultaten van deze evaluatie en mijn standpunt hierop verwacht ik begin volgend jaar aan de Tweede Kamer te kunnen meedelen. Dat is het moment waarop ik graag met uw Kamer de discussie wil voeren over het al dan niet intrekken van de eis van dienstbetrekking.
Deelt u de mening dat Nederlandse zelfstandige chauffeurs (ZZP’ers) door de huidige regelgeving in Nederland benadeelt worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van mening dat de betreffende passage in de Wet Wegvervoer Goederen met het oog op de ontwikkeling van ondernemerschap en de mogelijkheid tot beroepsuitoefening ZZP’ers, onwenselijk is?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om op korte termijn een oplossing voor dit probleem te vinden, bijvoorbeeld door middel van een aanpassing van de regelgeving, zodat zelfstandig ondernemers in de toekomst ook in de transportsector aan de slag kunnen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
De vertraging van de aanleg van het knooppunt Joure |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Jacques Monasch (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht over vertraging bij de aanleg van het knooppunt Joure van 21 september 2011?1
Ja.
Klopt het dat de keuze om hier 130 km/uur in de avond en nacht te kunnen rijden de oorzaak is voor minimaal een jaar vertraging?
Ik heb besloten om het knooppunt Joure te laten ontwerpen op een maximum snelheid van 130 km/uur. De noodzakelijke aanpassing van het ontwerp brengt extra werk met zich mee. Dat leidt er inderdaad toe dat de start van de realisatie niet, zoals eerder gemeld, plaats vindt in 2012 maar in 2013.
Ter toelichting op mijn 130-besluit voor Joure het volgende. In mijn brief van 11 februari 2011 over het 130-beleid heb ik aangegeven te verwachten op minimaal eenderde van de autosnelwegen de maximumsnelheid in de nabije toekomst naar 130 km/uur te kunnen verhogen. Op een kaart in de bijlage bij die brief heb ik de kansrijke projecten voor permanent 130 km/uur aangegeven. Alle trajecten in het direct omliggende netwerk van het knooppunt Joure zijn kansrijk voor een verhoging van de snelheid naar 130 km/uur. Daarom ook heb ik besloten om het knooppunt Joure robuust en toekomstvast te laten ontwerpen. In het najaar informeer ik u over de trajecten waarop ik de snelheid definitief zal verhogen.
Klopt het dat de keuze om hier een snelheid van 130 km/uur mogelijk te maken zorgt voor € 4 mln aan extra kosten?
De extra kosten ten gevolge van 130 km/uur bedragen € 5 mln. Daarnaast is er een versoberingsactie uitgevoerd om de kosten van het project te reduceren. Deze versoberingsactie heeft € 1 mln opgebracht. De extra projectkosten bedragen per saldo dus € 4 mln.
Hoe komt het dat in het MIRT-Projectenboek 2012, op 20 september 2011 gepresenteerd2, nog wel de aanleg in 2012 wordt aangekondigd en dit een dag later 2013 is geworden?
Tweemaal per jaar bericht ik de Tweede Kamer over de planning/voortgang van de MIRT-projecten. Binnen de projecten zelf echter vindt er voortdurend ijking plaats over de voortgang van de werkzaamheden en, indien noodzakelijk, een bijstelling in de planning. Over de bijstelling van de planning voor Joure had ik in het kader van het uitkomen van het Projectenboek nog geen besluit genomen. Inmiddels kan ik u meedelen dat er inderdaad een bijstelling van de planning aan de orde is: het Ontwerp-Tracébesluit zal genomen worden in Q3 2012, het Tracébesluit in 2013 en in 2013 vindt ook de start van de realisatie plaats. Het jaar van openstelling blijft 2015 doordat er werkzaamheden binnen het project parallel zullen worden geschakeld.
Wat betekent de vertraging voor het moment van openstelling en het moment waarop de knelpunten bij Joure eindelijk zijn opgelost?
Zoals hiervoor aangegeven blijft het jaar van openstelling 2015.
Hoe komt het dat het taakstellend budget verhoogd is van € 70 mln (MIRT 2011) naar € 76 mln (2012)? Welke meerkosten zijn er nog meer behalve de € 4 mln voor 130 km/uur?
De € 70 mln uit het Projectenboek 2011 was het bedrag op prijspeil 2009. Door indexatie is dat inmiddels € 72 mln geworden. Tesamen met de € 4 mln extra projectkosten komt het budget op totaal € 76 mln.
Waar komt deze € 6 mln extra voor het knooppunt Joure vandaan?
De € 4 mln extra budget heb ik gedekt in het Planstudieprogramma Wegen binnen het Infrastructuurfonds. Ik heb hiervoor dit voorjaar ruimte kunnen creëren bij het opstellen van het investeringsprogramma voor het verlengde MIRT. Omdat het om een relatief beperkt bedrag gaat, vroeg dit een voor andere projecten nauwelijks tot niet merkbare aanpassing in het kasritme van projectbudgetten.
Het budget voor indexatie wordt elk jaar, indien daartoe wordt besloten, door het ministerie van Financiën beschikbaar gesteld.
Deelt u de mening dat het kabinetsbeleid gaat leiden tot vertraging in het aanleggen van een belangrijk knooppunt en miljoenen extra gaat kosten aan plankosten?
Het voorziene jaar van openstelling blijft 2015. Van vertraging is dus niet of slechts in beperkte mate sprake. De extra investering in een toekomstvast ontwerp is een nuttige besteding.
Deelt u de mening dat deze miljoenen veel beter aan goed vervoer en verkeersveiligheid kunnen worden besteed?
De extra investering van € 4 mln wordt besteed aan een verkeersveilige en toekomstvaste oplossing bij Joure.
Bent u bereid deze vertraging alsnog ongedaan te maken?
Zoals eerder aangegeven blijft het jaar van voorziene openstelling 2015. In de actuele situatie is er dan ook geen sprake van vertraging.
Verschillende stekkers en betaalpasjes voor het laden van elektrische voertuigen |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat er een groot aantal laad- en betaalsystemen voor elektrische voertuigen naast elkaar bestaat?1 2
Nee, dat is te sterk uitgedrukt. De vormen die een laadpunt kan hebben, is voor de elektrische rijder niet relevant. Wat wel relevant is, is het aantal stekkers. Momenteel zijn er drie verschillende soorten stekkers – de uitleg daarvoor treft u hieronder aan. Op publieke laadpunten is de stroom momenteel nog gratis. Er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een verrekensysteem om betalingen mogelijk te maken.
Hoeveel verschillende laadpalen, laadsystemen, laadstekkers en betaalpasjes bestaan er in Nederland voor elektrische voertuigen?
Er zijn momenteel drie typen laadstekkers voor elektrisch vervoer. Deze zijn geschikt voor verschillende vormen van laden. Het betreffen de gewone geaarde «huis-tuin-en-keuken»-stekker, de zgn. «type 2»-stekker en de zgn. «CHAdeMO»-stekker voor snelladen.
De type 2-stekker is begin 2010 door autoleveranciers, aanbieders van oplaadinfrastructuur en overheid als Nederlandse standaard gekozen, zoals ook vermeld in het webartikel waaraan gerefereerd wordt in vraag 1. Met de «type 2»-stekker kan met hogere vermogens (dus sneller) worden geladen dan met de «huis-tuin-en-keuken»-stekker en hij is veiliger, door een vergrendeling tegen diefstal, misbruik en los maken onder spanning. De normale 230V «huis-tuin-en-keuken» stekker biedt nu nog een goedkope en gemakkelijke oplossing om te laden op private laadpunten, bijvoorbeeld aan huis. De mogelijkheden voor intelligent laden, door de uitwisseling van laadgegevens, zijn echter beperkt.
Daarnaast zijn onlangs ook de eerste snellaadpunten in Nederland geplaatst. Vanwege veiligheidvereisten is voor snelladen (in 15 tot 30 minuten een behoorlijk volle accu) een apart type laadstekker noodzakelijk.
Meerdere marktpartijen bieden de consument oplaadabonnementen en -passen aan. Hierdoor kan een ruim aanbod ontstaan van diensten voor de elektrische automobilist, dat aansluit op zijn of haar individuele mobiliteitsbehoeften. Met de «intentieverklaring interoperabiliteit» hebben aanbieders van oplaadinfrastructuur afspraken over «interoperabiliteit» vastgelegd. Dit zorgt ervoor dat gebruikers met hun oplaadpas niet alleen bij hun eigen aanbieder, maar bij alle oplaadpunten in Nederland kunnen opladen. In het zgn. interoperabiliteitsoverleg maken aanbieders van oplaadinfrastructuur afspraken over het aansluiten van oplaadsystemen met als doel te komen tot een goed netwerk van publiek toegankelijke oplaadpunten met inter-operabele oplaadpassen. Dat dit soms nog niet optimaal werkt, is uiteraard hinderlijk voor de individuele elektrische automobilist die ermee geconfronteerd wordt, maar het is inherent aan de ontwikkelingsfase waarin de markt voor elektrisch vervoer zich nu bevindt.
Deelt u de ambitie van het Formule E-team om te komen tot één uniforme laadstekker? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u onderneemt om te komen tot één uniforme laadstekker? Kunt u ook aangeven welke acties het Formule E-team op dit punt heeft ondernomen en nog zal ondernemen?
Ja, ik deel de ambitie van het Formule E-team om tot één uniforme laadstekker («type 2») voor publiek toegankelijke oplaadpunten te komen. Voor het sturen van de belasting van het energienetwerk is het gewenst dat er mogelijkheden komen voor intelligent laden. Hiervoor is van belang dat «type 2» de standaard wordt, ook bij private laadpunten. Voor snelladen zal een afzonderlijke type stekker blijven bestaan.
Kortom: de situatie met 3 stekkers die we op dit moment in Nederland hebben, is voor nu prima. Met de «huis-tuin-en-keuken»-stekker en de «type 2»-stekker, die bij praktisch elke elektrische auto geleverd worden, kan in heel Nederland geladen worden bij gewone geaarde stopcontacten en bij publiek toegankelijke oplaadpunten. Een geforceerde keuze voor één type stekker zal de introductie en acceptatie van het elektrisch rijden in Nederland niet versnellen. Op termijn streven we er echter naar terug te gaan naar 2 soorten stekkers: de type 2 en de snellaadstekker. In alle situaties is het cruciaal dat laadgegevens van publiek toegankelijke laadpunten uitwisselbaar zijn, zodat de elektrische rijder bij al deze laadpunten zijn auto kan opladen.
Het kabinet wil Nederland ontwikkelen tot een aansprekend testland voor elektrisch rijden en hiermee eveneens een impuls geven aan duurzame bedrijvigheid. De uitrol van publiek toegankelijke laadinfrastructuur is cruciaal voor het welslagen van deze ambitie. Overheid en marktpartijen ontwikkelen momenteel gezamenlijk een marktmodel voor laad- en betaalinfrastructuur, die een goede werking van de markt voor de consument zeker stelt.
Klopt het dat verschillende gemeenten en energiebedrijven ook verschillende betaalsystemen hanteren? Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om de verschillende betaalsystemen te standaardiseren? Is er regie op het standaardiseren van deze betaalinfrastructuur?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3.
Op welke termijn verwacht u dat de standaardisatie van de laad- en betaalsystemen, ook in Europees verband, gerealiseerd zal zijn?
De Europese Commissie heeft de CEN-CENELEC een mandaat gegeven om voor eind 2011 een standaard te bepalen voor de aansluiting op en de interoperabiliteit van de laadinfrastructuur, onder meer in relatie tot slim laden en veiligheidsaspecten. Om een goed afgestemde Nederlandse inbreng in deze Europese discussie te waarborgen is in 2010 de normcommissie Elektrische Voertuigen van NEN opgericht. In de normcommissie wordt door een brede groep van belanghebbende organisaties het Nederlandse standpunt bepaald. Binnen deze normcommissie stemmen marktpartijen de gewenste Nederlandse inzet af.
Ook Duitsland, België, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen hebben voor de type 2 standaard voor publiek laden gekozen. Samen met deze landen bepleit Nederland in Europees verband dat de andere lidstaten zich bij deze standaard aansluiten.
Om internationale interoperabiliteit alvast in de praktijk te beproeven, werkt het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie samen met een aantal netwerkbeheerders, verenigd in de Stichting E-laad, aan een grensoverschrijdende proeftuin met Noordrijn-Westfalen. In dit project wordt er voor gezorgd dat aan weerszijden van de grens met elkaars laadinfrastructuur kan worden geladen en uiteindelijk ook betaald.
De openstelling van spitsstroken op verschillende trajecten in Nederland |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel waarin sprake is van elf trajecten waar de spitsstroken permanent worden geopend?1
Ja.
Klopt het dat, zoals in het desbetreffende artikel wordt geschreven, er alleen van trajecten in de Randstad de spitsstroken permanent worden opengesteld?
Alle genoemde trajecten in het betreffende artikel zijn plusstroken: stroken die aan de linkerzijde van de rijbaan liggen. De betreffende trajecten zijn niet geselecteerd op een specifieke ligging binnen of buiten de Randstad, maar op basis van de breedte van de rijbanen. Zodat de bestaande snelheid kan worden gehandhaafd bij permanente openstelling, zonder dat er aanpassingen van bruggen en viaducten nodig zijn.
Deelt u de opvatting dat er zoveel mogelijk spitsstroken permanent open moeten worden gesteld?
Ik maak een onderscheid tussen de stroken aan de linkerkant van de weg (plusstroken) en de spitsstroken die gebruik maken van de vluchtstrook en aan de rechterkant liggen. De stroken zijn aanvankelijk aangelegd om met behulp van beperkte middelen op een adequate manier de spits te ontlasten. Ze zijn niet allemaal geschikt voor permanente opening. Dit hangt samen met drie aspecten: verkeersveiligheid, snelheid en kosten.
Bij de plusstroken spelen snelheid en kosten een rol. Daarom laat ik nu onderzoeken welke plusstroken tegen geringe kosten en bij gelijkblijvende snelheid opengesteld kunnen worden. Ik bericht u hier later dit jaar over. Daarnaast ben ik voorstander van zoveel mogelijk/ optimaal benutten van de wegen.
Wanneer komt u met voorstellen om de overige vijf spitsstroken zijnde de A2 in beide richtingen tussen Knooppunt Het Vonderen en Urmond, de A50 tussen Knooppunt Ewijk en Knooppunt Valburg, en tussen Knooppunt Beekbergen en Knooppunt Waterberg, en de A73 tussen Beuningen en Knooppunt Ewijk, ook permanent open te stellen?
De bovengenoemde spitsstroken bevinden zich allemaal op de vluchtstrook. Deze wil ik niet permanent openstellen vanwege de verkeersveiligheid. Wel kijk ik naar een ruimere openstelling voor alle spits- en plusstroken. Hierop kom ik later dit jaar terug.
Hoe zit het verder met de andere voorgenomen spitsstroken?
In het kader van het programma Beter Benutten wordt nu samen met de regionale overheden en het bedrijfsleven gewerkt aan een pakket maatregelen om de filedruk in de betreffende regio te verminderen. Daarbij worden ook mogelijke nieuwe locaties voor spitsstroken onderzocht.
Het bericht ‘Gebruik van roetfilters om fijnstof terug te dringen werkt niet’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gebruik van roetfilters om fijnstof terug te dringen werkt niet»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse roetfilters alleen de grovere fijnstofdeeltjes (PM10 en PM2,5) uit de uitlaatgassen wegfilteren en dat de ultrafijne deeltjes (PM0,1) niet worden uitgefilterd?
Het is onjuist dat de huidige generatie roetfilters de fijnste deeltjes niet zouden afvangen en alleen de grovere deeltjes zouden wegfilteren. Onderzoek van TNO en andere instituten heeft aangetoond dat dieselvoertuigen met de huidige generatie (gesloten) roetfilters een emissie van zowel grovere als fijnere deeltjes kennen die zelfs lager is dan bij voertuigen op bijvoorbeeld aardgas. Meer dan 95% van het fijn stof over het hele spectrum van fijn en ultrafijn wordt afgevangen. Dat betekent dat het gevoerde beleid juist zeer effectief is geweest. Door inspanningen van het kabinet bewerkstelligd dat in Nederland – veel eerder dan op grond van Europese regelgeving noodzakelijk – al enkele jaren vrijwel alle nieuwe dieselauto’s voorzien zijn van deze roetfilters.
Aanvullend daarop is inmiddels in de EU besloten dat er naast een eis aan de massa van de uitstoot ook een eis zal gaan gelden voor de aantallen uitgestoten deeltjes (introductie van Euro 6 en VI voor zowel personen- als vrachtwagens). Hiermee wordt zeker gesteld dat alleen de effectieve gesloten roetfilters worden toegepast.
Naar aanleiding van eerdere berichten over de mogelijke ineffectiviteit van roetfilters voor de gezondheid heeft het RIVM dit nader onderzocht. Wetenschappers van de universiteit van Edinburgh, Umea en het RIVM hebben met steun van de Britse Hartstichting (BHF) recent aangetoond dat deze «deeltjesvangers» de negatieve gevolgen van dieseluitstoot op het hart en de bloedsomloop drastisch verminderen en daarmee wellicht ook de kans op een hartaanval. Men concludeert dat het uitfilteren van fijn stof in de dieselmotoruitstoot door roetfilters een effectieve maatregel is.2
Hoe lang is bekend dat de Nederlandse roetfilters alleen de grovere deeltjes (PM10 en PM2,5) kunnen wegfilteren? Welke besprekingen hebben er naar aanleiding van deze wetenschappelijke conclusies plaatsgevonden in de World Health Organization (WHO)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de huidige fijnstofcriteria,2 die uitgaan van de totale massa van alle fijnstofdeeltjes kleiner dan 10 microgram per kubieke meter, ervoor zorgen dat onvoldoende specifiek gewicht wordt gegeven aan de schadelijke ultrafijnstofdeeltjes (PM0,1)?
Ik ben het er mee eens dat luchtkwaliteitsnormen als doel moeten hebben om de gezondheidsrisico’s te verminderen. Dat is ook de achtergrond van de huidige normen. Naar aanleiding van de motie-Spies c.s.5 heeft de regering Uw Kamer op 30 augustus 2010 gemeld6 dat de beschikbare kennis onvoldoende is om nieuwe normstelling voor te stellen. Dit is nog steeds het geval.
Er is wereldwijde consensus dat PM10 en PM2,5 goede en bruikbare indicatoren zijn voor fijn stof. Vervanging van normstelling voor PM10 en PM2,5 door normstelling voor het aantal ultrafijne deeltjes of voor een roetmaat acht ik onverantwoord omdat de aandacht voor andere schadelijke fracties in fijn stof daarmee zou wegvallen en dat is uit oogpunt van bescherming van de gezondheid ongewenst. Immers, de grovere deeltjes binnen fijn stof hebben vooral bij personen met luchtwegaandoeningen gezondheidseffecten. De fijnere deeltjes vormen eerder een risico voor personen met hart- en vaatziekten.
De Europese Commissie is in 2011 gestart met een evaluatie van het luchtkwaliteitsbeleid, uitmondend in een mogelijke herziening van de luchtkwaliteitsnormen in 2013. In dat kader zal de Europese Commissie de WHO vragen te evalueren of de beschikbare wetenschappelijke kennis voldoende is om de roetfractie apart te beschouwen. Daarvoor zal Nederland de resultaten van eigen onderzoek inbrengen. Op basis van de reactie van de WHO moet in de EU bezien worden of aanvullende normstelling wenselijk en mogelijk is.
Het RIVM geeft aan dat het meten van het aandeel roet in fijn stof, dat sterk samenhangt met de aanwezigheid van de ultrafijne deeltjes, als aanvullende gezondheidsrelevante indicator een meer robuust handvat zou kunnen bieden dan het meten van het aantal ultrafijne deeltjes, gezien het complexe karakter van deze laatste parameter. Recent heeft het RIVM analyses uitgevoerd naar de relaties tussen fijn stof, roet en gezondheidseffecten. Deze bevindingen worden op dit moment ook in WHO kader besproken. Naar verwachting zal de WHO daar volgend jaar over rapporteren. Ik zie op dit moment daarom ook geen reden om de Gezondheidsraad hierover advies te vragen.
Ongeacht of er een aparte norm zou moeten en kunnen worden vastgesteld, is er nu al veel beleid ingezet om juist de fijnere roetfractie binnen fijn stof te reduceren. De bevordering van de toepassing van roetfilters bij verkeer vormt daar een belangrijk voorbeeld van.
Ziet u in de toegenomen inzichten over de schadelijkheid van ultrafijnstofdeeltjes (PM0,1) reden om bestaande normen, bijvoorbeeld voor verkeer in en rondom de grote steden, te heroverwegen of om aanvullende normen te stellen?
Kunt u aangeven welke ontwikkelingen er zijn om een norm voor ultrafijnstof (PM0,1) op te nemen in de EU-richtlijn luchtkwaliteit (2008/50/EG)? Bent u bereid in Europa aandacht te vragen voor metingen en een andere opzet van de normen waarbij de nadruk wordt gelegd op de onderdelen en niet de massa van alle fijnstofdeeltjes samen?
Kunt u toelichten of, en op welke manier, er sinds het verzoek van TNO in 2009 Europees onderzoek is gedaan naar ultrafijnstof (PM0,1)?3 Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste conclusies en adviezen?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u de metingen van Geluidsnet en adviesbureau DGMR als een bevestiging van de uitspraak van uw ambtsvoorganger in 2008 dat «wetenschappelijke ontwikkelingen waarschijnlijk binnen een aantal jaren het routinematig gebruik van PM0,1 bij de beoordeling van de lokale luchtkwaliteit» mogelijk maken? Zo ja, op welke termijn acht u de onderbouwing van beleid op basis van metingen van ultrafijnstof (PM0,1) mogelijk?4
Vooralsnog acht ik PM0,1 als indicator aan de hand waarvan de luchtkwaliteit kan worden beoordeeld niet bruikbaar gezien het complexe karakter van deze parameter en het feit dat veel kennis daarover nog ontbreekt. Op dit moment onderzoek ik of roet, dat nauw met PM0,1 samenhangt, wellicht toepasbaar zal zijn als beschrijvende indicator voor de luchtkwaliteit in aanvulling op de normstelling voor PM10 en PM2,5, met name in sterk verkeerbelaste situaties. In hoeverre normstelling voor roet haalbaar en wenselijk is, zal in internationaal kader worden bezien. Overigens, zoals reeds eerder opgemerkt, is er nu al veel beleid ingezet om juist de fijnere roetfractie binnen fijn stof te reduceren.
Deelt u de mening dat meer onderzoek en metingen met de nieuwe apparatuur naar PM0,1 concentraties noodzakelijk zijn om te komen tot een volwaardigere gezondheidsindicator voor fijnstof? Zo ja, bent u bereid de Gezondheidsraad hierover om een advies te vragen?
Zie antwoord vraag 4.
De opwaardering van de Westfrisiaweg (N23) - A7 |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage over de opwaardering van de Westfrisiaweg (tussen Alkmaar en Enkhuizen), om de mogelijkheid van Ovatonden1 te onderzoeken, waardoor de afrit van de A7 op maaiveld zou uitkomen en de Westfrisiaweg op maaiveld zou kunnen blijven in het drukbevolkte gebied boven Hoorn, teneinde landschap, milieu en leefbaarheid te ontzien?
Het betreft een advies gericht aan de provincie Noord-Holland aangezien deze bevoegd gezag is. De N23 is een regionale wegverbinding (Alkmaar – Hoorn – Lelystad – Kampen) waarbij de provincie Noord-Holland als wegbeheerder optreedt voor het trajectdeel Alkmaar – Enkhuizen (Westfrisiaweg). Door mijn voorganger is besloten een financiële bijdrage van € 35 mln. te leveren aan een deelproject van deze wegverbinding, te weten de ombouw van de aansluitingen van de N23 op de A7 ter hoogte van Hoorn. De bijdrage is verleend omdat het hier een deelproject betreft dat deels van rijksbelang is (de realisatie/ombouw van de aansluitingen heeft effecten op de rijksweg A7).
Is het u bekend dat de toetsingsadviezen over het inrichtings-milieueffectenrapport voor de opwaardering van de Westfrisiaweg door de provincie Noord-Holland en het projectbureau N23 zijn genegeerd? Wat is uw oordeel daarover?
De provincie Noord-Holland heeft een afweging tussen de verschillende alternatieven gemaakt en ik ben niet op de hoogte hoe de verschillende aspecten, waaronder de door Movares onderzochte ovatonde, een rol hebben gespeeld in deze afweging. Ik wil hier ook niet in treden aangezien de afweging hoe om te gaan met eventuele realisatievarianten geheel aan de provincie Noord-Holland als bevoegd gezag is.
Bent u ervan op de hoogte dat de klankbordgroep Westfrisiaweg en de bewonersgroep van Zwaagdijk West deze toetsingsadviezen zelf hebben laten uitwerken door AEG Movares te Utrecht en dat de Ovatonde technisch mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de kwalificatie «slecht» die Movares toedicht aan het gekozen wegontwerp, waarbij het tracé drie keer zes meter omhoog en omlaag gaat op 4 km lengte?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de stelling van Movares dat het te prefereren valt een weg in het geheel hoog aan te leggen of in het geheel op maaiveld met toegangswegen eroverheen?
Aangezien het een regionale weg betreft is het aan de provincie Noord-Holland hierin een afweging te maken.
Bent u bereid het door Movares ontwikkelde wegontwerp, voor de door het Rijk voor 35 miljoen medegefinancierde op- en afrit bij de A7 (afslag Hoorn-Noord), alsnog in onderzoek te laten nemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De provincie Noord-Holland is verantwoordelijk voor de realisatie dan wel aanpassingen van het genoemde trajectdeel van deze verbinding. De afweging hoe om te gaan met eventuele realisatievarianten is geheel aan de provincie Noord-Holland.
Transportcriminaliteit |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
![]() |
Weet u dat volgens planning de instelling van een Snel Interventie Team (SIT) evenals de aanstelling van een landelijk coördinerend Officier van Justitie, per 1 januari 2010 gerealiseerd zou zijn máár dat in werkelijkheid de OvJ per 1 mei 2010 is aangesteld en de werving ten behoeve van het SIT team pas in januari 2011 werd afgerond?
Ja.
Bent u tevens bekend met het feit dat het Projectteam Transportcriminaliteit van de Bovenregionale Recherche Zuid-Nederland in 2010 met eigen middelen heeft gedraaid en pas in december 2010 gelden van uw ministerie heeft ontvangen?
De kosten van het Projectteam Ladingdiefstal over 2010 zijn vergoed door mijn ministerie. Deze vergoeding is in december 2010 als onderdeel van de reguliere betaling aan de politiekorpsen overgemaakt aan het regionale politiekorps Brabant Zuid Oost. De kosten van het Projectteam Ladingdiefstal over 2010 zijn voorgefinancierd door de politieregio Brabant Zuid Oost.
Deelt u de mening dat, mede door bovengenoemde opgelopen vertraging, de in gang gezette activiteiten en maatregelen hun nut in de praktijk nog onvoldoende hebben kunnen bewijzen als deze al eind 2011 ten einde komen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat een meer structurele aanpak noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van transportcriminaliteit dient geborgd te zijn binnen het Openbaar Ministerie en de politie. Door de aanstelling van een landelijk officier en een speciaal politieteam is een belangrijke impuls gegeven om dit te realiseren. De integrale aanpak die de landelijk officier heeft opgesteld zorgt er tevens voor dat private partijen hun eigen verantwoordelijkheid nemen om transportcriminaliteit te voorkomen en dat publiekprivate samenwerking wordt geïntensiveerd. Dit borgen in een structurele aanpak is een randvoorwaarde alvorens de tijdelijke voorzieningen te kunnen beëindigen.
Bent u van mening dat, vooruitlopend op de nationale politie, de instelling van (een) permanent(e) politieteam(s) gericht op ladingdiefstallen, waarbij het Korps Landelijke Politie een coördinerende rol vervult, een belangrijke bijdrage kan leveren aan de opbouw en borging van specialistische kennis over en de aanpak van transportcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Instelling van een landelijk team gericht op ladingdiefstallen zal, in samenhang met alle andere politietaken, bekeken worden in het kader van de vorming van de nationale politie.
Ziet u het belang van een snelle start van opsporingsactiviteiten in geval van ladingdiefstal en het belang van voldoende kennis over de problematiek bij de OvJs? Zo nee, waarom niet?
Ja. Om een snelle start van opsporingsactiviteiten te kunnen realiseren is bij het Projectteam Ladingdiefstal een snel interventieteam ingericht. De landelijk officier van justitie betrekt in zijn actieplan ook de borging van kennis over transportcriminaliteit binnen de staande organisaties.
Bent u voornemens om zowel de OvJ als de ladingdiefstallenteams na 2011 te continueren? Zo nee, waarom niet?
Zowel de landelijke officier van justitie transportcriminaliteit als het Projectteam Ladingdiefstal worden in 2012 gecontinueerd.
Bent u bekend met het feit dat de berichtgeving naar aanleiding van de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) 2010 een onvolledig beeld schetst als het gaat om diefstal in de transportsector omdat diefstal van goederen die niet in eigendom zijn van de vervoerder niet worden meegenomen in de MCB? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit beeld te corrigeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bij brief van 27 november 20091 bent geïnformeerd, hebben verschillen in de cijfers te maken met verschillen in definities. De resultaten in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven (MCB) komen tot stand op basis van een enquête onder transportbedrijven. Aan hen wordt gevraagd naar de schade die zij zelf rechtstreeks lijden als gevolg van diefstal. Wanneer een gestolen lading niet het eigendom is van de transportondernemer, dan telt de waarde van de lading niet mee in het schadebedrag. De sector zelf schat de totale waarde van schade aan gestolen voertuigen en ladingen op enkele honderden miljoenen.
Op 9 december 2009 is het convenant aanpak criminaliteit transportsector gesloten, waarin de overheid en branche afspraken hebben gemaakt over de aanpak van ladingdiefstal. Om de gegevensuitwisseling tussen publieke en private partijen te verbeteren zijn er in dit kader eenduidige definities uitgewerkt. Hiermee zal niet alleen uniformiteit van de gehanteerde cijfers toenemen maar ook het inzicht in het fenomeen en de aanpak van ladingsdiefstal. In dit licht zijn er met het convenant ook verbeteringen geïnitieerd in het proces van melden en aangifte doen.
Tariefsverhoging vergunningen en digitachkaarten voor vrachtauto’s, touringcars en taxi’s |
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat Kiwa de tarieven voor vergunningen en digitale tachograafkaarten met maar liefst 15 tot 20% verhoogt?
Ja.
Deelt u de mening dat deze forse verhogingen door Kiwa, die het monopolie heeft op uitgifte van deze documenten, het voortbestaan en de concurrentiepositie van Nederlandse vervoersbedrijven in gevaar brengen?
Het rijksbeleid is om te komen tot kostendekkende tarieven. Op het moment dat Kiwa de betreffende taken heeft overgenomen van de Inspectie Verkeer en Waterstaat was er voor een aantal vergunningen nog geen sprake van volledige kostendekkendheid. In de overeenkomst met Kiwa is vastgelegd dat Kiwa de eerste drie jaar na overdracht de ruimte heeft de tarieven te verhogen. Voorts bepaalt de overeenkomst dat de tarieven aangepast worden aan de inflatie. Daarnaast bepaalt de overeenkomst met Kiwa dat na drie jaar de tarieven gaan dalen. Momenteel investeert KIWA flink in efficiencyverbetering, waardoor een forse daling van de tarieven na 2012 valt te verwachten. Hierdoor is het voortbestaan van Nederlandse vervoersbedrijven naar mijn mening niet in gevaar.
Bent u bereid om onmiddellijk in overleg te gaan met Kiwa over deze tariefsverhogingen met de bedoeling deze terug te brengen naar een veel lagere verhoging in lijn met de inflatie en moeilijke omstandigheden van de bedrijven?
Er heeft overleg plaatsgevonden met Kiwa. Dit heeft geresulteerd in een overeenkomst, zoals ook aangeven in antwoord op vraag twee. De huidige aanpassing van de tarieven past binnen deze overeenkomst. Daarom is een nieuw overleg met het Kiwa niet aan de orde.
Bent u bereid bij een volgende aanbesteding van deze vergunningverlening en de afgifte van digitale tachograafkaarten de voorwaarden aan te scherpen zodat extreme tariefsverhogingen niet mogelijk zijn?
Een volgende aanbesteding is momenteel niet aan de orde.
Kunt u deze vragen, gezien de acute situatie, binnen twee weken beantwoorden?
Ja.
Een back-up systeem voor verkeerscamera’s om spitsstroken open te kunnen houden bij computerstoring |
|
Farshad Bashir |
|
Kunt u aangeven wat er precies in de ochtendspits van 23 juni mis is gegaan bij de Verkeerscentrale Noord-West Nederland waardoor de spitsstroken op A9, A1, A4 en A10 afgesloten bleven? Tot hoeveel extra filedruk leidde deze storing?1
Om de veiligheid van de weggebruiker te garanderen worden spitsstroken, voor en tijdens de openstelling, met camera’s geschouwd. Door een technische storing in het computersysteem van de camerabediening konden de camera’s van de spitstroken rond Amsterdam niet bediend worden. Hierdoor was geen schouw mogelijk en kon de veiligheid niet gegarandeerd worden. Spitsstroken blijven dan omwille van de veiligheid gesloten.
De storing ontstond nadat een medewerker het computersysteem voor de bediening van de camera's onbedoeld had uitgezet. Na de herstart bleek het deel van het systeem ín de verkeerscentrale geen contact te krijgen met de systemen langs de kant van de weg. Hierdoor is het opstartproces stil komen te ligen. Ook het back-up systeem in de centrale kreeg geen contact met de systemen buiten.
De storing heeft tot extra files geleid op de A1, A4, A6 en A9. Op een gemiddelde werkdag is de filedruk op deze trajecten ca. 13 700 voertuigverliesuren. Door de storing was dit opgelopen naar 25 000 voertuigverliesuren.
Deelt u de mening dat goed functionerende Verkeerscentrales steeds belangrijker worden door het toenemende belang van verkeersmanagement? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om verstoringen te voorkomen?
Ik deel uw mening dat een goed functionerende verkeerscentrale van toenemend belang is voor een goede doorstroming van het verkeer op het weggennet. Storingen in de verkeerscentrale dienen derhalve tot een absoluut minimum beperkt te worden. Om dit te bereiken,worden in de verkeerscentrale robuuste systemen gebouwd die uitgebreid getest worden. Kritische systemen, waaronder het bedieningssysteem voor camera’s, worden daarnaast voorzien van een back-up. Ondanks deze maatregelen kunnen storingen, ook in de toekomst, niet helemaal worden voorkomen. Wanneer onverhoopt toch een storing optreedt, kunnen de weginspecteurs taken overnemen.
Op 23 juni jl. zijn weginspecteurs ingezet om spitsstroken te schouwen waardoor alsnog een aantal spitsstroken geopend kon worden. De impact van de storing was echter dusdanig groot dat dit niet mogelijk bleek bij alle stroken.
De storing van 23 juni jl. is geëvalueerd en er zijn maatregelen genomen om enerzijds de oorzaak van deze storing in de toekomst te voorkomen en anderzijds de impact van grote storingen als deze verder te beperken.
Is er een back-upsysteem voor de bediening van de camera’s? Zo ja, waarom functioneerde dit niet? Zo niet, bent u bereid om te zorgen voor een goed back-upsysteem zodat de gevolgen bij een verstoring beperkt kunnen blijven?
Zie mijn antwoord op vraag twee.
Fraude bij rijexamens |
|
Léon de Jong (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ingenieuze fraude bij rijexamen»?1
Ja.
Kunt u gespecificeerd aangeven hoeveel theorie-examens er de afgelopen 5 jaar werden afgenomen waarbij gebruik gemaakt is van een tolk en welke kosten hiermee gemoeid waren?
Hieronder staan de aantallen waarbij anderstaligen de afgelopen 5 jaar bij het theorie-examen gebruik hebben gemaakt van een tolk.
2007
6 011
2008
7 526
2009
7 954
2010
6 970
2011 t/m juli
480
Theorie-examens met een tolk worden niet klassikaal, maar individueel afgelegd. Voor het afleggen van een individueel examen brengt het CBR een toeslag in rekening bovenop het normale tarief voor een klassikaal examen. In 2011 bedraagt het tarief voor een klassikaal examen € 33,50 en de toeslag voor een individueel examen € 37,00. Daarnaast zijn de kosten voor een tolk voor eigen rekening van de kandidaat. Het tarief van het bureau Tolkennet, dat sinds 1 januari 2011 de beëdigde tolken levert, bedraagt € 167 incl. B.T.W. Hiermee komen de totale kosten voor een theorie-examen met een tolk voor de kandidaat op € 237,50.
Deelt u de mening dat betrapte fraudeurs levenslang moeten worden uitgesloten van deelname aan het theorie-examen? Zo nee, waarom niet?
Het plegen van fraude bij het theorie-examen is een strafbaar feit. Indien het CBR fraude constateert, wordt daarom altijd aangifte gedaan bij de politie. Het bestraffen van fraude is een taak van het Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht. Het is ook aan hen om de strafmaat te bepalen op grond van bijvoorbeeld specifieke individuele omstandigheden en eventuele recidive. Het CBR doet er op zijn beurt alles aan om fraude bij examens te signaleren, en is alert op nieuwe vormen van fraude. Medewerkers worden periodiek opgeleid en het CBR signaleert alle fraudeurs in het reserveringssysteem. Als een fraudeur een nieuwe examenaanvraag doet, moet hij van tevoren op gesprek komen bij een van de examenmanagers en wordt hij tijdens een nieuw examen extra in de gaten gehouden.
In hoeverre deelt u de visie dat het beheersen van de Nederlandse taal een vereiste dient te zijn om deel te kunnen nemen aan het theorie-examen?
Met verwijzing naar de Integratievisie, die op 16 juni jongstleden aan de Tweede Kamer is aangeboden, is beheersing van de Nederlandse taal van belang voor zelfredzaamheid en burgerschap voor mensen die zich hier duurzaam willen vestigen. Dit laat onverlet dat het theorie-examen ook van toepassing is op degenen die zich hier tijdelijk willen vestigen zoals arbeids- en kennismigranten. Voor deze groep mag het (nog) niet goed beheersen van de Nederlandse taal niet als drempel worden opgeworpen om te kunnen participeren in onze samenleving, bijvoorbeeld in het verkeer. Het kunnen autorijden, kan ook bijdragen aan de integratie. Het is daarom geen vereiste dat iemand de Nederlandse taal beheerst om deel te kunnen nemen aan het theorie-examen. Het gaat mij erom dat iemand over de benodigde kennis beschikt om veilig aan het verkeer te kunnen deelnemen. De taal waarin deze persoon het examen aflegt vind ik ondergeschikt daaraan. Immers, anderstaligen die niet in Nederland wonen, mogen hier ook gewoon autorijden. Het afleggen van een theorie-examen met een gecertificeerde tolk moet echter wel kostendekkend zijn. Ik heb het CBR opgedragen om de extra kosten die gemoeid zijn met het afleggen van individuele examens met tolk inzichtelijk te maken.
Wanneer wordt de bizarre mogelijkheid om tolken in te zetten bij het theorie-examen afgeschaft?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht "Wrak krijgt kenteken" |
|
Jhim van Bemmel (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Wrak krijgt kenteken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het in het artikel beschreven verschijnsel een zeer ongewenst effect van EU-regelgeving is? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Hof van Justitie heeft op 20 09 2007 (C-297/05) een uitspraak gedaan over de Nederlandse importprocedure van voertuigen uit andere EU-landen. Het Hof achtte de door Nederland uitgevoerde verplichte identiteitscontroles van deze voertuigen niet strijdig met de Europese regelgeving. Hiertegen had de Europese Commissie bezwaar aangetekend bij het Hof. Het Hof stelde Nederland op dit punt in het gelijk.
De tot dan toe door Nederland verplichte technische controle werd wel strijdig bevonden met het EU verdrag. De RDW voerde echter deze controles sedert 1 januari 2006 al niet meer uit.
Zie verder de antwoorden op onderstaande vragen.
Deelt u ook de mening dat het van het grootst mogelijke belang is dat de verplichte APK keuring voor auto’s uit Europese lidstaten direct bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?
De RDW controleert de identiteit van te importeren voertuigen. Volgens de Europese regelgeving mag de RDW geen technische controle uitvoeren, dus ook geen APK. Wel is na het verstrekken van het Nederlands kenteken de Nederlandse APK-regelgeving van toepassing. Indien van toepassing heeft de eigenaar de keuze een APK tegelijk met de registratie door de RDW te laten uitvoeren, of na de registratie bij een APK-erkenninghouder. Bij niet naleving hiervan volgt een sanctie. Bij grote schade aan het voertuig plaatst de RDW een Wacht-op-keuren signaal in het kentekenregister. In deze situatie ontvangt de eigenaar geen compleet kenteken en mag met het voertuig geen gebruik worden gemaakt van de weg. Na herstel van het voertuig moet de eigenaar het voertuig opnieuw voor een schadekeuring bij de RDW aanbieden. Het betreft hier een schadevoertuig als bedoeld in artikel 58 tweede lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994.
Volgt u de stelling dat het faciliteren van autodiefstal en het omkatten van auto’s nooit het gevolg mag zijn van EU-regelgeving? Zo nee, waarom niet?
Door de identificatiecontrole die bij invoer van een voertuig vanuit een EU-lidstaat wordt toegepast wordt het omkatten lastig gemaakt en zeker niet bevorderd.
Deelt u de mening dat, vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, dit ook een zeer onwenselijke gang van zaken is? Zo nee, waarom niet?
Het huidige regime is sedert vijf jaar in werking. De door Nederland uitgevoerde identiteitscontroles geven geen aanleiding om te veronderstellen dat er meer voertuigen dan voorheen zijn omgekat. Er is geen verband tussen het vervallen van een APK-keuring, verplicht uitgevoerd door de RDW en een verhoogde kans op autodiefstal en omkatten. Ook zijn mij geen negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid bekend.
Deelt u de mening dat deze versoepeling van het invoeren van auto's een zodanig negatief effect heeft, dat deze door Nederland direct teruggedraaid dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Uitbreiding van de Ring Utrecht binnen de bestaande bak van Amelisweerd |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
![]() |
Herinnert u uw uitspraak tijdens het Notaoverleg MIRT van afgelopen december, dat het uitbreiden van het aantal rijbanen binnen de bestaande bak van Amelisweerd niet mogelijk is vanwege Nederlandse en Europese vereisten?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke vereisten u hierbij exact doelde? Waar kunnen deze vereisten worden teruggevonden? Gaat het inderdaad om een verplichting, of kan er gemotiveerd worden afgeweken van deze regels?
Het gaat hierbij om Europese Richtlijnen die zijn ontwikkeld voor de zgn. Trans-Europese Netwerken (TEN’s). De A27 maakt deel uit van een TEN (E30). Daarnaast heeft Nederland de NOA (Nieuwe Ontwerprichtlijn Autosnelwegen) uit 2007, waarin de Europese uitgangspunten voor TEN’s zijn verwerkt. Het betreft in beide gevallen Richtlijnen, waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden.
Soms gebeurt dat ook, bijvoorbeeld in het spoedaanpakproject Lunetten–Rijnsweerd. Het afwijken van de ontwerprichtlijnen gebeurt alleen nadat de ontwerp- en verkeersveiligheidsdeskundigen het voorstel hebben bestudeerd en hebben aangegeven dat het veilig en verantwoord is. Bij de variant door de bestaande Bak uit de 1e Fase MER Ring Utrecht waar ik in december 2010 met uw Kamer over sprak, was het advies van de deskundigen duidelijk: deze variant is zodanig onveilig dat hij niet acceptabel is, ook niet met het treffen van aanvullende maatregelen (o.a. 80 km/u en intensief verkeers- en incidentmanagement). Uit de analyses bleek daarnaast dat in deze variant de verkeersproblemen op de A27 niet zijn opgelost: de reistijdfactor is groter dan 2.
Bent u bereid om, in overleg met de regio, nogmaals te kijken naar de mogelijkheid om binnen de bestaande bak van Amelisweerd te zoeken naar een oplossing voor de fileproblematiek op de A27?
Nee. Op basis van de onderzoeken die in de 1e Fase van de planstudie Ring Utrecht uitgevoerd zijn en het advies van de deskundigen (zoals ik in mijn antwoord hierboven heb aangegeven) hebben de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het rijk in november 2009 de voorkeur uitgesproken voor het verbreden van de bestaande bak met ongeveer 15 meter aan weerszijden (met in iedere rijrichting 7 rijstroken). Op 3 december 2010 hebben de provincie, de gemeente en ik deze voorkeur herbevestigd toen wij afspraken maakten over het voorkeursalternatief voor de Ring Utrecht.
Daarnaast strookt dit verzoek niet met de wens van uw Kamer. Op 16 december 2010 heeft uw Kamer een motie verworpen van het lid Van Gent, waarin mij verzocht werd een dergelijke variant in studie te nemen (TK, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 A, nr. 25).
De trage procedures en hoge kosten bij de verlenging van rijbewijzen |
|
Arie Slob (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «CBR gaat jaarlijks kwaliteit van geleverde diensten meten»?12
Ja.
Waarom heeft het CBR vaak vier maanden of zelfs langer nodig voor het verwerken van een aanvraag van senioren die hun rijbewijs willen verlengen en hiertoe een ingevulde Eigen Verklaring overleggen?
De procedure om te komen tot een verlenging van het rijbewijs kan uit een groot aantal stappen bestaan. Bepalend voor de duur van de procedure is met name de vraag of er nader medisch onderzoek nodig is. Het kan hierbij gaan om aanvullende vragen aan de keurende (huis)arts, verwijzing naar een medisch specialist, verwijzing naar de rijtest en alle mogelijke combinaties daarvan. Hiervoor gelden de in de gezondheidszorg gangbare termijnen waarop het CBR geen invloed heeft. De termijnen die voor het CBR gelden, zijn vorig jaar in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd naar aanleiding van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen. Omdat in een enkel geval de afwikkeling van de totale procedure langer dan vier maanden duurt, heb ik op verzoek van de Tweede Kamer besloten de herinneringsbrief voor het vervallen van het rijbewijs vanaf 1 september 2011 niet 18 weken, maar 24 weken vóór de vervaldatum te laten versturen door de RDW.
Bent u er mee bekend dat het CBR sommige van deze aanvragen na drie maanden zelfs nog niet in behandeling heeft genomen waardoor mensen die vier maanden van te voren een aanvraag hebben ingediend toch nog met een ongeldig rijbewijs komen te zitten?
Nee. Zodra het CBR de Eigen Verklaring en het medisch rapport van de keuringsarts in bezit heeft, gaat de aanvraag de procedure in en heeft het CBR in beginsel 4 weken om een besluit te nemen. Dit is de wettelijke termijn ingevolge het genoemde Reglement Rijbewijzen. Wel kan het voorkomen dat de aanvrager niet binnen de door u genoemde termijn van 3 maanden terecht kan bij een medisch specialist naar wie het CBR op basis van het medisch rapport van de keuringsarts voor nader onderzoek doorverwijst. Dat ligt echter niet aan het CBR, maar aan de beschikbaarheid van de medisch specialist (die overigens niet in dienst is van het CBR) en/of aan de beschikbaarheid van de aanvrager.
Bent u bereid het CBR hierop aan te spreken en te eisen dat aanvragen voor het verlengen van het rijbewijs voor senioren binnen twee maanden worden afgehandeld?
Zoals ik heb aangegeven, zijn de beslistermijnen voor deze procedure in het Reglement Rijbewijzen vastgelegd. Het CBR is daarbij slechts één van de actoren. Daarnaast zal de RDW de herinneringsbrief voortaan 24 in plaats van 18 weken voor de vervaldatum van het rijbewijs versturen. De Nationale Ombudsman heeft vier maanden een reële termijn genoemd. Om de voortgang van het proces maximaal te sturen, rappelleert het CBR na drie weken de arts of medisch specialist indien het medisch rapport nog niet is ingestuurd.
Klopt het dat de autoverzekering van senioren bij het verlopen van een rijbewijs wegens de trage afhandeling van het CBR automatisch wordt stopgezet? Deelt u de mening dat dit niet zou mogen aangezien ook anderen van dezelfde auto gebruik kunnen maken?
Ik heb hierover contact opgenomen met de verzekeraars. Indien van iemand het rijbewijs is verlopen, wordt de verzekering voor zijn auto niet automatisch stopgezet.
Waarom is de medisch adviseur van het CBR niet op de hoogte van de datum waarop de geldigheid van een rijbewijs vervalt?
De medisch adviseur is verantwoordelijk voor het beoordelen of er al dan niet een Verklaring van geschiktheid kan worden geregistreerd in het rijbewijzenregister. Daartoe heeft de klant door middel van het insturen van een Eigen verklaring een verzoek gedaan. De verwerking gebeurt in volgorde van binnenkomst van de Eigen verklaringen en niet in volgorde van het moment van vervallen van de geldigheid van het rijbewijs. Het is dus de klant die de start van de procedure bepaalt.
Is het waar dat het CBR ook een tijdelijke voorziening kan treffen en zo ja, waarom wordt dat dan niet standaard aan de aanvrager aangeboden?
Er bestaat geen tijdelijke voorziening.
Waarom wordt bij verlenging van rijbewijzen waarbij sprake is van een medische beoordeling uitgegaan van de datum van de rijtest voor de verlenging en niet van de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt?
Deze veronderstelling is niet juist. Aanvragers krijgen een Verklaring van geschiktheid waarvan de geldigheid loopt vanaf de datum van het besluit door het CBR. De datum van de rijtest speelt daarin geen rol. Er is niet gekozen voor de datum waarop het huidige rijbewijs afloopt omdat de verlenging is gekoppeld aan het besluit over de geschiktheid.
Klopt het dat het CBR nergens in de correspondentie vermeldt dat de datum van de rijtest bepalend is en dat het CBR ook nergens aangeeft met welke andere termijnen bij een aanvraag rekening moet worden gehouden?
In algemene termen wordt in de herinneringsbrief en op de website van het CBR de maximale termijn van afhandeling van vier maanden genoemd.
Ik heb het CBR verzocht zorg te dragen voor extra informatie over de te volgen procedure en de bijbehorende termijnen, bij voorbeeld op de website van het CBR.
Deelt u de mening dat het, gezien de kosten die moeten worden gemaakt voor een aanvraag, onacceptabel is dat mensen die op advies van het CBR een dergelijke aanvraag ruim van te voren indienen een verlenging krijgen van maar negen maanden terwijl anderen die een verlenging op het laatste moment aanvragen een verlenging van een jaar krijgen?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, wordt de verlenging van het rijbewijs bepaald door de datum waarop het CBR een besluit neemt over de geschiktheid. De in de vraag genoemde termijn van een jaar start dus vanaf dat moment. In geval nader medisch onderzoek noodzakelijk is, neemt het CBR een besluit op basis van bevindingen van de medisch specialist. Diens bevindingen hebben betrekking op de geschiktheid op het moment van onderzoek en diens verwachtingen over de termijn waarvoor deze geschiktheid geldt.
Wat is de maximale toegestane periode tussen de aanvraag voor een verlenging van het rijbewijs en een rijtest? Bent u ermee bekend dat er mensen zijn die meer dan een half jaar op een rijtest moeten wachten waardoor hun rijbewijs verloopt terwijl ze tijdig verlenging hebben aangevraagd?
Op grond van artikel 101 van het Reglement rijbewijzen moet de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de Eigen verklaring, afhankelijk van de situatie, een verklaring van geschiktheid, aanvullende vragen aan de keurend (huis)arts, een verwijzing naar een medisch specialist of een uitnodiging voor een rijtest krijgen. Het CBR streeft er naar de rijtest te laten plaatsvinden binnen vier weken na de verzendatum van de uitnodiging. Bij grote drukte kan dat wel eens een paar weken oplopen, maar nooit naar zes maanden.
Klopt het dat voor een verlenging van het rijbewijs soms door het CBR meerdere medische keuringen worden opgelegd, waardoor de kosten kunnen oplopen tot € 300 (exclusief de kosten voor verlenging)? Vindt u het acceptabel om dergelijke bijdragen voor medische onderzoeken te vragen van mensen met alleen een AOW?
Aanvragers van een Verklaring van geschiktheid kunnen helaas lijden aan meerdere, met de rijgeschiktheid interfererende, aandoeningen die onderzoek door meer dan één specialist noodzakelijk maken. Art 101 Reglement Rijbewijzen kent de bevoegdheid meerdere artsen aan te wijzen, aan het CBR toe. Aangezien het CBR geen enkel belang heeft bij meerdere specialistische keuringen, gaat het CBR hier terughoudend mee om.
Het is de aangewezen specialist die de kosten voor de keuring bij de aanvrager in rekening brengt. Het CBR staat daar buiten. De tarieven van rijbewijskeuringen door specialisten worden vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit en zijn gebaseerd op het uurtarief van een medisch specialist.
Klopt het dat het CBR zich niet in alle gevallen aan de maximale prijzen houdt, die vanaf 1 januari 2011 zijn voorgeschreven voor de medische testen die de mensen moeten ondergaan?
Nee dat klopt niet. Het CBR brengt voor het indienen van een Eigen verklaring een bedrag in rekening van € 23,05 inclusief BTW, ongeacht de complexiteit van de beoordeling, het aantal doorverwijzingen naar medisch specialisten of de door het CBR zelf uitgevoerde rijtesten.
Vindt u het acceptabel dat ruim 3 maanden na een ingediende aanvraag inclusief Eigen Verklaring het CBR alsnog om een herkeuring vraagt door een door het CBR toegewezen neuroloog en daarbij met een voorstel komt voor een afspraak 4 maanden na deze reactie, dus zeven maanden na het indienen van de aanvraag? Deelt u de mening dat het CBR ervoor moet zorgen dat herkeuringen bij tijdig ingediende aanvragen kunnen worden uitgevoerd voor het rijbewijs verloopt?
Na ontvangst van de Eigen verklaring zal het CBR zo spoedig mogelijk (binnen 4 weken) een neuroloog aanwijzen als dat op grond van de gemelde aandoening noodzakelijk is. De aanvrager moet zelf de afspraak maken en het CBR doet daarbij geen voorstellen.
Indien een goedkeuring op een bepaald moment om medische redenen nog niet mogelijk is, wordt in individuele gevallen wel eens geadviseerd pas over enkele maanden de keuring te laten plaatsvinden. Eerder mag natuurlijk ook, maar zal zeer waarschijnlijk leiden tot afkeuring. Natuurlijk deel ik de mening dat de procedure voor de aanvraag van een verklaring van geschiktheid bij voorkeur is afgerond voor het huidige rijbewijs verloopt. Maar daarin hebben naast het CBR ook de aanvrager zelf en de keurende specialist een rol.
Waarom wordt de beslissing van de medisch adviseur van het CBR niet standaard gemotiveerd, bijvoorbeeld in situaties waarbij het rijbewijs voor een kortere periode wordt verlengd dan volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is toegestaan?
Elk besluit van het CBR om een Verklaring van geschiktheid met beperkte termijn af te geven valt onder de Algemene Wet Bestuursrecht en heeft dus een motivering. Als deze motivering als gebrekkig of onjuist wordt ervaren staat daar bezwaar en beroep tegen open.
Het tracébesluit A4 Steenbergen |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het nieuwe tracébesluit A4 Steenbergen veel langer en duurder is dan de oostelijke tracés, maar ook op veel meer weerstand stuit van de plaatselijke bevolking? Zo ja, waarom is er dan toch voor de aanleg van een westelijke variant gekozen?
De keuze tussen oostelijk of westelijk langs de kern Steenbergen is één van de belangrijkste afwegingen in het Tracébesluit A4 Dinteloord – Bergen op Zoom, gedeelte Steenbergen. Voor beide varianten zijn voor- en tegenstanders. Er is een aanvullend MER gemaakt, juist om deze afweging goed te kunnen maken. De westvariant scoort in het aanvullend MER iets gunstiger dan de oostvariant, ondermeer voor de luchtkwaliteit. Bovendien is in het aanvullend MER berekend dat de westvariant € 20 mln. goedkoper is (en dus niet duurder) dan de oostvariant. Om deze redenen, en ook vanwege het grote draagvlak in de (bestuurlijke) omgeving, is de keuze op de westvariant gevallen.
Deelt u de mening dat, als omwonenden een breed gedragen, constructieve bijdrage leveren die ogenschijnlijk goedkoper is en wellicht een betere uitkomst voor alle partijen biedt, dat hier te allen tijde naar gekeken moet worden? Zo ja, waarom is dit bij Steenbergen dan niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Ja. Een meer oostelijk van Steenbergen gelegen alternatief is echter afgevallen vanwege de ongewenste nieuwe doorsnijding van gebieden, waaronder de ecologische hoofdstructuur. De oost-Oost-variant is als een niet redelijkerwijs te beschouwen alternatief aangemerkt; deze variant zal ik dus niet alsnog in overweging nemen.
Deelt u de mening dat dit na de discussie over knooppunt Hoevelaken, wederom een voorbeeld is waarin Rijkswaterstaat kennelijk constructieve bijdrages van omwonenden negeert en al is dit wellicht conform de huidige wet- en regelgeving toegestaan: deelt u onze mening dat dit verkeerd is en aangepast dient te worden? Zo ja, wordt deze regelgeving middels de nieuwe Tracéwet aangepast en hoe? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Als gevolg van de inspraak en ingebrachte adviezen zijn daadwerkelijk aanpassingen gedaan aan het tracé. Het betreft onder andere het toevoegen van een fietsviaduct bij de Steenbergseweg (N259) in Klutsdorp, een dwarsverbinding voor lokaal verkeer bij de Westlandse Langeweg, een aquaduct ten behoeve van de Steenbergsche Haven en het aansluiten op een te ontwikkelen ecologische verbindingszone (EVZ). De huidige Tracéwet biedt de mogelijkheid om te reageren op het milieueffectrapport en het ontwerp-tracébesluit. De nieuwe Tracéwet bevat de verplichting om ook naast de formele inspraakmomenten participatie in het besluitvormingsproces mogelijk te maken.
Als gedurende het beroep bij de Raad van State alsnog gekeken wordt naar een oost-Oost variant, er geen sprake is van tijdverlies en de omwonenden alsnog het gevoel hebben dat naar hun inbreng serieus onderzoek is verricht, bent u dan daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
De ontwikkeling van een nieuwe flitspaal |
|
Kees Verhoeven (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
![]() |
Wat is uw standpunt over de ontwikkeling van een nieuwe flitspaal (ASSET; Advanced Safety and Driver Support for Essential Road Transport)1 dat in EU-verband plaatsvindt? Hoe verloopt de besluitvorming over dit project? Wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Het ASSET-project wordt deels gefinancierd door het Seventh Framework Programme for research and technological development (FP7) van de Europese Unie. Het betreft een onderzoeksproject dat niet direct zal uitmonden in een besluitvormend traject. Mocht er in de toekomst aanleiding zijn om deze of soortgelijke technieken in te zetten op Nederlandse wegen, dan spreekt het voor zich dat de Kamer hierover geïnformeerd wordt.
Wat kan de flitspaal precies? Welke informatie kan er precies geregistreerd worden?
De in de berichtgeving beschreven 3D-camera is een hoge resolutie camera waarmee tegelijkertijd onder meer snelheid, bumperkleven en het dragen van een gordel kunnen worden waargenomen. Het Landelijk Parket Team Verkeer (LPTV) heeft nog geen ervaring met deze nieuwe techniek en is dus niet in staat (gedetailleerde) informatie of een oordeel te geven.
Bestaat er in Nederland een wettelijke grondslag voor het gebruik van een dergelijke flitspaal? Zo ja, welke is dat?
Ten aanzien van een wettelijke grondslag voor het gebruik van meetmiddelen, in deze de flitspaal, geldt het volgende.
Voorop moet staan dat het meetmiddel betrouwbaar functioneert en betrouwbare resultaten genereert. Het moet voldoen aan wettelijke voorschriften, zoals gesteld bij de Regeling meetmiddelen politie en de bijbehorende bijlagen. Het Nederlands Meetinstituut (NMI) zal als bewijs van correcte werking en betrouwbare resultaten een verklaring afgeven. Het is vaste jurisprudentie dat er bij een meting die is gedaan onder de genoemde voorwaarden, sprake is van een rechtens juiste meting. Wanneer het meetmiddel niet is opgenomen in de Regeling meetmiddelen politie, betekent dat overigens niet dat de rechter het resultaat van deze meting niet mag betrekken bij zijn oordeel over het bewijs van de overtreding. Gelet op uitspraak van de Hoge Raad van 22 augustus 2000 (LJN: AA6827) dient bij betwisting van de betrouwbaarheid van de meting door de rechter te worden onderzocht of het meetmiddel voldoet aan en is gebruikt met inachtneming van de daaraan uit het oogpunt van betrouwbaarheid te stellen eisen.
Zal de camera ook in Nederland ingezet worden? Zo ja, met welk doel? Wat zal de toegevoegde waarde zijn?
Uit de berichtgeving blijkt dat de ontwikkeling van de camera nog enkele jaren zal vergen. De 3D-camera speelt daarom geen rol bij de uitrol van ANPR. Of een en ander uiteindelijk tot een instrument zal leiden dat in Nederland zal worden ingevoerd valt thans niet te overzien.
Hoe verhoudt het Europese project (de flitspaal zal onder andere bestaan uit een aparte camera voor de kentekens) zich met het in Nederland in te voeren systeem van Automatic NumberPlate Recognition (ANPR)?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de gevolgen van de inzet van de flitspaal voor de privacy van de verkeersdeelnemers? Hoe verhoudt dit zich met de Wet bescherming persoonsgegevens?
De privacy zal te allen tijde worden gewaarborgd. Dat wil zeggen dat inzet van het middel, afhankelijk van het doel waarvoor het wordt gebruikt, plaats heeft onder het regime van de Wet bescherming persoonsgegevens, dan wel de Wet politiegegevens. Zie overigens het antwoord op vraag 4 en 5.
Wat gebeurt er met de verzamelde gegevens? Worden die opgeslagen? Zo, ja voor hoe lang? Voor wie zijn deze beschikbaar?
Zie antwoord vraag 6.
Kan de flitspaal verkeersagenten vervangen? Zo ja, in welke mate? Is de verkeersveiligheid hiermee gediend?
Handhavingsmiddelen zijn in beginsel complementair en kunnen de politie nadrukkelijker ondersteunen bij de uitvoering van de verkeershandhavngstaak.
Bent u het er mee eens dat de meeste ongelukken zijn te wijten aan onoplettendheid, inschattingsfouten van afstanden en het verkeerd interpreteren van de intenties van medeweggebruikers? Deelt u de mening dat een 3D-camera hiervoor geen oplossing biedt? Is het dan niet beter om te investeren in het verbeteren van de rijvaardigheid dan in een boetemachine?
Uit onderzoek door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid is gebleken dat handhaving en communicatie samen 28% uitmaken van alle acties die een bijdrage leveren aan de verkeersveiligheid. Nieuwe handhavingsmiddelen zullen altijd worden beoordeeld op basis van hun toegevoegde waarde voor de verkeersveiligheid.
De berichten over de kosten van openingsfeestjes |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichten over de kosten van openingsfeestjes?1
Ja.
Kunt u de bedragen die in het artikel genoemd worden bevestigen?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de kosten van alle openingsevenementen van snelwegen over de afgelopen drie jaar?
Ja, ik verwijs hierbij naar de wobbeschikking die ook op internet is verschenen:
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/wob-verzoeken/2011/04/06/wob-verzoek-kosten-openingshandelingen.html
Kunt u een overzicht geven van alle uitgaven over 2010 van de verschillende ministeries aan dergelijke evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten?
In de financiële administratie van de ministeries worden de kosten voor evenementen, recepties en andere representatieve bijeenkomsten niet als zodanig herkenbaar vastgelegd. Het is dan ook niet mogelijk om een dergelijk overzicht op te stellen zonder dat dit gepaard gaat met grote kosten en een lange doorlooptijd.
Bent u bereid (strengere) richtlijnen op te stellen voor bedragen die ministeries en andere overheidsinstanties mogen spenderen aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer mag de Kamer die verwachten?
Nee, elk ministerie moet zijn eigen afweging kunnen maken voor het houden van representatieve momenten. Dit zal altijd maatwerk blijven.
Bij het aantreden van het nieuwe kabinet heeft de minister van I&M aan Rijkswaterstaat de opdracht gegeven om dit soort evenementen te versoberen. Zo blijven de openingsevenementen nog steeds een waardevol instrument naar onze omgeving, terwijl tegelijkertijd soberheid en doelmatigheid centraal staat.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat de verschillende ministeries in het jaarverslag, om te beginnen over 2010, verantwoorden welke bedragen er aan recepties, openingen en andere representatieve bijeenkomsten uitgegeven zijn? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze bedragen worden niet systematisch bijgehouden (zie vraag 4), het bijhouden er van zou een onevenredig grote administratieve lastendruk voor de ministeries met zich meebrengen.
Slachtoffers door te gladde wegen |
|
Jacques Monasch (PvdA), Sharon Dijksma (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ouderen dupe van sneeuwvrije weg»?1
Ja.
Hoe bereiden het Rijk en de lokale overheden zich voor op de gladheid en op welke wijze wordt er beoordeeld of er niet meer of minder (fiets)wegen en voetpaden moeten worden gestrooid en geveegd?
Op grond van de Wegenwet draagt elke wegbeheerder zelf de zorg voor het in goede en veilige staat houden van de wegen – inclusief fiets- en voetpaden – die hij in beheer heeft. Ook de gladheidsbestrijding behoort tot deze zorg. Het is dan ook de betreffende wegbeheerder die bepaalt tot welke wegen en fiets- en voetpaden de gladheidsbestrijding zich uitstrekt, op welk moment de gladheid wordt bestreden en met welke middelen dat gebeurt. Dit wordt vaak vastgelegd in een gladheidsbestrijdingsplan dat voor het winterseizoen op bestuurlijk niveau wordt vastgesteld. Zo kent Rijkswaterstaat de Visie en Richtlijnen Gladheidsbestrijding, waarin is bepaald dat met het oog op de veiligheid, de bereikbaarheid en de doorstroming gladheidsbestrijding op de volledige capaciteit van het hoofdwegennet plaats vindt.
Er zijn geen centrale spelregels voor het bepalen van de vraag op welke wegen en fiets- en voetpaden de gladheidsbestrijding door een gemeente of provincie plaats vindt. Wel zijn er richtlijnen van het CROW (het nationale kenniscentrum voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte), die door een aantal wegbeheerders worden gebruikt en die zich ook uitstrekken tot fiets- en voetpaden. Om de bekendheid van die richtlijnen te vergroten heeft Rijkswaterstaat ze afgelopen winter aan alle wegbeheerders toegezonden.
Op welke wijze wordt het sneeuw- en ijsvrij houden van doorgaande rijwegen en fietspaden geëvalueerd? Voert u overleg op dit punt met IPO2 en VNG3?
Na afloop van de winter van 2009–2010 hebben Rijkswaterstaat, IPO, VNG en de Unie van Waterschappen gezamenlijk een evaluatie van de gladheidsbestrijding opgesteld, die vervolgens is besproken het Nationaal Mobiliteits Beraad. In deze evaluatie kwamen zowel de wegen als de fietspaden aan de orde. Eén van de conclusies was de gladheidsbestrijding op fietspaden met behulp van zout weinig zinvol is en dat het gebruik van pekelwater moet worden gestimuleerd. Voorafgaand aan en gedurende de winter van 2010–2011 hebben Rijkswaterstaat, de IPO en de VNG gezamenlijk de decentrale wegbeheerders meerdere keren gewezen op de mogelijkheid om met behulp van relatief goedkoop en ruimschoots beschikbaar pekelwater wegen, fietspaden en voetpaden begaanbaar te houden. Juist afgelopen winter heeft Rijkswaterstaat ten behoeve van decentrale wegbeheerders een overeenkomst gesloten met een leverancier van pekelwater, op basis waarvan zij tegen gunstige voorwaarden pekelwater konden kopen.
Bent u van plan de komende tijd meer aandacht aan preventie van gladheid op stoepen en trottoirs te geven, aangezien de meeste slachtoffers zijn uitgegleden en het vooral gaat om kwetsbare ouderen?
Om de kennis bij decentrale wegbeheerders over de gladheidsbestrijding te vergroten heeft Rijkswaterstaat in 2009 het initiatief genomen om te komen tot een integrale cursus gladheidsbestrijding, waarin ook aandacht wordt besteed aan voet- en fietspaden. De eerste cursussen zijn inmiddels afgerond. Ik ben voornemens om ook de komende maanden samen met het IPO en de VNG de kennis bij decentrale wegbeheerders inzake de preventie en de bestrijding van gladheid op fiets- en voetpaden te vergroten, onder meer via het platform Wegbeheerders ontmoeten Wegbeheerders (WoW). Daarnaast hebben Rijkswaterstaat en de VNG onlangs afgesproken om samen een aantal acties te ondernemen die gericht zijn op een verdere verbetering van de gladheidsbestrijding in den brede (dus zowel op wegen, fietspaden als voetpaden).
Bent u bereid hiervoor bij de volgende begroting hiervoor meer financiële middelen uit te trekken?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. is de gladheidsbestrijding een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke wegbeheerders. Het zijn de besturen van gemeenten en provincies die op basis van financieel-economische afwegingen bepalen hoeveel budget zij toekennen aan de gladheidsbestrijding en welke prioriteit zij daarbij toekennen aan voetpaden.