De toestroom van Venezolaanse vluchtelingen naar Curaçao |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Plots is Curaçao Venezolaans toevluchtsoord»?1
Ja.
Wat is de reden dat u de Kamer niet proactief heeft geïnformeerd over de enorme toename van het aantal vluchtelingen in Curaçao?
Alhoewel de kop van het genoemde artikel suggereert dat er sprake zou zijn van duizenden Venezolaanse vluchtelingen die hun heil zouden zoeken op Curaçao, wordt dit in hetzelfde artikel ontkracht door de woordvoerder van de lokale autoriteiten en de directeur van de Kustwacht Caribisch Gebied.
Er is geen sprake van een massale migratiestroom richting het Caribisch deel van het Koninkrijk. Op basis van cijfers van de Kustwacht kan er wel worden gesteld dat er een lichte toename is van migranten uit Venezuela die het Caribisch deel van het Koninkrijk illegaal proberen te bereiken om daar tijdelijk in een inkomen te voorzien en vervolgens veelal weer terugkeren. Dit neemt niet weg dat de situatie in Venezuela zeer verontrustend is. Door de politieke spanningen worden de grote economische en humanitaire uitdagingen waar het land voor staat onvoldoende geadresseerd. De oplossing daarvoor ligt niet in verdere politieke escalatie maar in de bereidheid tot dialoog en hervormingen, met respect voor democratische principes en scheiding der machten.
De inschatting van het kabinet blijft dat, mocht de situatie in Venezuela nog verder verslechteren, er geen massale migratiestroom op gang komt richting het Caribisch deel van het Koninkrijk. De verwachting is eerder dat Venezolanen naar andere plekken in Venezuela zullen gaan; of over land richting de buurlanden zoals Colombia of Brazilië zullen vertrekken. Ondanks deze inschatting, bereidt het Koninkrijk der Nederlanden zich wel degelijk voor op een toenemende migratiestroom.
Tijdens het recente bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Aruba en Curaçao werden zorgen gedeeld over de verslechterde situatie in Venezuela en de mogelijke consequenties voor de Caribische delen van het Koninkrijk, zoals een toename van illegaal verblijf. Met de Taskforce Venezuela (o.l.v. directeur Risisobeheersing en Rampenbestrijding) op Curaçao is gesproken over migratie, opnamecapaciteit en samenwerking binnen het Koninkrijk. In dit verband sprak de Minister o.m. over acties van de Kustwacht. Tijdens het overleg met de Taskforce was ook toenmalig Minister-President Koeiman aanwezig. Er zijn diverse afspraken gemaakt die op deze problematiek zien en die een Koninkrijksbrede aanpak voorstaan, met behoud van de autonome verantwoordelijkheden van de Landen. Deze afspraken betreffen onder andere het contact met derde staten en internationale organisaties, waaronder de inzet van het IOM.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Kustwacht, de Directies Buitenlandse Betrekkingen en andere relevante instituties in Aruba en Curaçao blijven alert op de situatie en hebben hierover frequent contact. Er zijn maatregelen genomen, zoals het intensiveren van patrouilles en striktere grenscontroles.
Bent u nog steeds van mening dat geen sprake is van een massale migratiestroom richting het Caribisch deel van het Koninkrijk als gevolg van een verslechterende situatie in Venezuela, en dat dit ook niet zal gebeuren, zoals u eerder meermaals stelde?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geregistreerde Venezolaanse vluchtelingen zijn op dit moment op de Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden?
Bij navraag door de lokale autoriteiten in Curaçao bij het lokale Rode Kruis is aangegeven dat er tot nu toe 20 asielaanvragen door Venezolanen zijn gedaan. Vijf aanvragen zijn afgewezen omdat deze niet aan de voorwaarden voldeden. Er zijn nu nog 14 aanvragen in behandeling. Een familie van drie personen heeft via de UNHCR de status van vluchteling gekregen.
Aruba heeft aangegeven dat per november 2016 twee aanvragen zijn gedaan, waarvan één door een gezin met een kind. Beide aanvragen zijn nog in behandeling.
Tot op heden zijn er geen verzoeken om bescherming door Venezolanen ingediend op Bonaire.
Kunt u een schatting geven van hoeveel Venezolaanse vluchtelingen in totaal op dit moment op de Caribische eilanden van het Koninkrijk der Nederlanden zijn, dus inclusief ongeregistreerde vluchtelingen?
Zie voor het totaal aantal Venezolaanse vluchtelingen het antwoord op vraag 4. Zoals genoemd artikel zelf aangeeft, is het onduidelijk hoeveel illegale Venezolaanse migranten zich in de Caribische landen van het Koninkrijk bevinden.
Hoeveel vluchtelingen kunnen de Caribische eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire op dit moment opvangen?
Het kabinet blijft van oordeel dat de (ei)landen gezien hun beperkte omvang, inwonertal en budgetten niet de capaciteit hebben om duizenden Venezolanen die hun land ontvluchten, op te vangen. Zoals uit antwoord op vragen 2 en 3 (hierboven) blijkt, blijft de inschatting dat er geen massale migratiestroom op gang komt richting het Caribisch deel van het Koninkrijk, ook niet als de situatie in Venezuela verder verslechtert. Dat bleek ook weer uit het recente bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Aruba en Curaçao, alwaar onder meer met Kustwacht, Ministerie van Justitie en Directie Risicobeheersing en Rampenbestrijding is gesproken. Dat neemt niet weg dat de Caribische delen van het Koninkrijk en Nederland voorbereidingen en preventieve maatregelen treffen voor mogelijke opvang van Venezolaanse migranten, zoals, in samenwerking met relevante Haagse ministeries, het opstellen van crisisplannen. Bij het opstellen van deze plannen is kennis en expertise uitgewisseld tussen de landen van het Koninkrijk, inclusief de relevante Haagse departementen. Op verzoek van Aruba en Curaçao is er tevens contact met internationale organisaties als het IOM en UNHCR voor het verder verfijnen van de crisisplannen.
Deelt u nog steeds de mening dat de capaciteit van de vluchtelingenopvang op de Caribische eilanden van het Koninkrijk niet voldoende is, zoals u ook eerder stelde?3
Zie antwoord vraag 6.
Welke scenario’s heeft u ontwikkeld voor een eventuele crisissituatie, zoals u eerder stelde?4
Zoals eerder gesteld is er intensief contact tussen de landen van het Koninkrijk over de ontwikkelingen in Venezuela en wat de gevolgen zouden kunnen zijn voor Aruba, Curaçao en Bonaire. Waar het gaat om Venezolanen die hun land ontvluchten zijn Aruba en Curaçao, ook in geval van crisis, primair zelf verantwoordelijk voor de opvang. Er zijn diverse (hypothetische) situaties mogelijk: een situatie waarbij sprake is een zeer klein aantal personen, een situatie van een noemenswaardiger aantal personen dat Venezuela ontvlucht, maar die Aruba en Curaçao nog wel zelf het hoofd kunnen bieden, en een situatie waarbij het aantal Venezolanen de eigen capaciteit van de Caribische Koninkrijkslanden te boven gaat. Indien de laatste situatie zich voordoet en de landen dus over onvoldoende capaciteit en middelen beschikken om het probleem zelfstandig de baas te kunnen, wordt rekening gehouden met een scenario waarbij een verzoek gedaan wordt om ondersteuning aan de Koninkrijksregering.
Voor wat betreft Bonaire heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie een scenario uitgewerkt voor de registratie en eerste opvang van Venezolanen die om bescherming vragen.
Op welke wijze heeft u hulp geboden aan de Caribische eilanden Curaçao, Aruba en Bonaire om de verwachte vluchtelingenstroom op te vangen? Zijn er maatregelen genomen om de vluchtelingen op te vangen en de situatie beheersbaar te houden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Sinds geruime tijd vindt er regulier overleg plaats tussen de landen van het Koninkrijk en de betrokken ministeries in Nederland over de situatie in Venezuela, en de eventueel te treffen maatregelen indien deze situatie toch onverhoopte gevolgen mocht krijgen voor het Caribisch deel van het Koninkrijk. Er is in de afgelopen maanden ingezet op uitwisseling van kennis en expertise, zowel in Koninkrijksverband als met internationale hulporganisaties, opdat de landen elk in staat zijn de eigen verantwoordelijkheden te kunnen waarmaken indien nodig. De landen zijn primair zelf verantwoordelijk voor de crisisplannen, zoals ook het geval is bij bijvoorbeeld natuurrampen. Indien nodig kunnen zij gebruik maken van de aanwezige kennis en expertise in Nederland.
Bent u zich bewust van het ontbreken van relevante wet- en regelgeving wat betreft asiel en migratie op Curaçao, Aruba en Bonaire?
De toelating van vreemdelingen betreft in het land Curaçao een landsaangelegenheid en valt onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie van Curaçao. Er is geen wetgeving in Curaçao met betrekking tot het verlenen van asiel. Curaçao is wel gehouden aan art. 3 EVRM (verbod op onmenselijke behandeling). In het geval van een asielverzoek in Curaçao is de procedure dat de overheid in contact treedt met het Rode Kruis en UNHCR. Asielzoekers dienen een asielaanvraag in bij UNHCR, door tussenkomst van het Rode Kruis Curaçao die de aanvragen registreert en een eigen administratie bijhoudt. Gedurende het onderzoek van UNHCR wordt de asielzoeker het land niet uitgezet. Tijdens de onderzoeksperiode ontvangt de asielzoeker een document van UNHCR dat aangeeft dat een verzoek tot asiel is ingediend en dat onderzoek naar de status van de vreemdeling gaande is. De asielzoeker krijgt toegang tot het land voor de periode waarin de asielprocedure via UNHCR loopt. Dit is een gedoogstatus maar geen (tijdelijke) verblijfsvergunning. Indien de status van vluchteling wordt toegewezen wordt hulp door de International Organisation for Migration (IOM) geboden om te zoeken naar een veilig onderkomen in het buitenland, derhalve niet in Curaçao.
Ook in Aruba is de toelating van vreemdelingen een landsaangelegenheid. De asielprocedure is wettelijk vastgelegd. Ook is Aruba aangesloten bij het Protocol bij het Vluchtelingenverdrag (1967) en EVRM. Een asielbeoordelingscommissie adviseert de Minister van Integratie over het al dan niet toekennen van asiel. Er is geen officiële opvang: mede daarom krijgt een asielzoeker voor de duur van de asielprocedure op verzoek een vergunning tot tijdelijk verblijf en mag hij/zij werken. Het Rode Kruis verstrekt in bepaalde gevallen opvang.
In Caribisch Nederland en dus Bonaire zijn het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), in bijzonder artikel 3 van toepassing. Artikel 12a van de Wet Toelating en uitzetting BES biedt de mogelijkheid om een verzoek om bescherming in te dienen bij de openbare lichamen.
Welke inspanning levert u om wetgeving op het terrein van asielbeleid op de eilanden op niveau te brengen?
Zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven is de wetgeving en het asielbeleid in Curaçao en Aruba een aangelegenheid van de autonome landen zelf. Desgevraagd is Nederland bereid om de Caribische landen van het Koninkrijk van advies te dienen. De regelgeving voor Caribisch Nederland voldoet aan de Internationale verdragen.
Welke oplossing stelt u voor nu de Caribische eilanden zich geconfronteerd zien met grote aantal vluchtelingen vanuit Venezuela, ondanks uw eerder bezweringen dat een dergelijk scenario onvoorstelbaar is?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4.
De naturalisatie van kinderen van RANOV vergunninghouders |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de «Ad-Hoc Query on the establishment of identity in connection with naturalization» van het European Migration Network?1
Ja.
Wat zijn de laatste cijfers met betrekking tot naturalisatie van de kinderen van pardonners, zowel voor hen die hier als kind zijn gekomen als die na 2007 zijn geboren?
Op 1 februari 2017 zijn er 1.650 minderjarigen die op grond van de Ranov in het bezit zijn van een verblijfsvergunning bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd en die dus in beginsel nog kunnen meenaturaliseren met de vader of de moeder als deze zelf naturaliseert2.
Hoe beoordeelt u de regelgeving in Nederland, waarbij identificatie voor naturalisatie moet bestaan uit overleggen van zowel een paspoort áls een geboorteakte, terwijl in de meeste andere Europese landen een van deze documenten of een alternatieve mogelijkheid voor identiteitsvaststelling voldoende is?
Afhankelijk van het herkomstland neemt ook Nederland genoegen met een alternatief vervangend buitenlands document voor hetzij de geboorteakte hetzij het geldig buitenlands paspoort3. Met een geboorteakte of het vervangende bewijs van de registratie van de geboorte toont betrokkene zijn persoonsgegevens (identiteit) aan. Met een geldig buitenlands paspoort met daarin de vermelding dat de houder de nationaliteit heeft van de staat die het paspoort heeft afgegeven, toont iemand zijn nationaliteit aan. Ik beoordeel de Nederlandse regelgeving als voldoende afgewogen tussen het belang van de vreemdeling op het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit en het zo veel mogelijk voorkomen dat naturalisatie tot Nederlander plaats vindt op onjuiste persoonsgegevens en/of onjuiste nationaliteit.
Volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap vraagt een minderjarige niet zelfstandig om naturalisatie. Het wettelijke stelsel houdt in dat als een vader of moeder een naturalisatieverzoek indient, dit verzoek eventuele in Nederland wonende minderjarige kinderen mede kan omvatten. Het wettelijk stelsel leidt ertoe dat als het (hoofd)naturalisatieverzoek van de ouder wordt afgewezen ook automatisch het verzoek om medenaturalisatie van het kind wordt afgewezen. Indien de ouder(s) verwijtbaar geen documenten hebben zullen zowel ouder(s) als kind(eren) dan niet kunnen naturaliseren. Bij medenaturalisatie is staand beleid dat van minderjarigen die zijn geboren in Nederland dan wel elders binnen het Koninkrijk of in een land waarop het Apostilleverdrag van toepassing is, geen nationaliteitsbewijs wordt verlangd.
Overlegt de ouder met betrekking tot zichzelf wel identiteits- en nationaliteitsdocumenten, maar niet ten behoeve van een niet in Nederland, of elders binnen het Koninkrijk dan wel in een Apostilleland geboren minderjarige, dan kan dit leiden tot afwijzing van het verzoek om medenaturalisatie omdat de afstamming en de persoonsgegevens van de minderjarige onvoldoende vaststaan. Voor deze gevallen bevat het beleid echter ook de mogelijkheid om per individuele situatie van een reguliere vreemdeling te beoordelen of de documenten kunnen worden getoond of dat daarvan wordt afgezien. Bijvoorbeeld als de minderjarige het enige kind is in een groter gezin waarvan de overige leden wel aan de vereisten voldoen om Nederlander te worden.
Als de minderjarige wel identiteits- en nationaliteitsdocumenten heeft, terwijl de ouder(s) deze niet hebben, kan de minderjarige niet naturaliseren. Het uitgangspunt is immers dat minderjarigen niet zelfstandig naturaliseren terwijl hun ouders vreemdeling blijven. Op het moment dat de minderjarige meerderjarig wordt, kan een zelfstandig naturalisatieverzoek worden ingediend.
Deelt u de mening dat de belemmeringen die deze kinderen ervaren, zoals het verkrijgen van een geldig paspoort van hun oorspronkelijke nationaliteit, hen onevenredig nadelig beoordeelt?
Neen, deze mening deel ik niet.
Hoe beoordeelt u de praktische problemen met onder meer studie en carrièrekansen, omdat de kinderen van pardonners maar beperkt kunnen reizen? Deelt u de mening dat naturalisatie wenselijk is om optimaal deel te kunnen nemen aan de Nederlandse samenleving?
Op grond van de Paspoortwet kunnen betrokkenen in het bezit worden gesteld van een Nederlands reisdocument. Zij komen in beginsel in aanmerking voor een op grond van die wet uit te geven Nederlands vreemdelingenpaspoort, dat geldig wordt verklaard voor alle landen, behalve het land waarvan de houder van het reisdocument de nationaliteit bezit. Door betrokkene kan voor een reis naar het land van de eigen nationaliteit bij de autoriteiten daarvan een laissez passer worden aangevraagd.
Ik onderschrijf in zijn algemeenheid het standpunt dat langdurig in Nederland verblijvende personen bij voorkeur de Nederlandse nationaliteit hebben. Het bezit van de Nederlandse nationaliteit is echter geen noodzakelijkheid voor het in ruime mate kunnen deelnemen aan de Nederlandse samenleving.
Op welke manier wordt gewaarborgd dat bovenstaande problematiek niet ook voor de kinderen zal gelden die nu onder het Kinderpardon vallen?
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7
van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Het beleid bevat mogelijkheden om per individuele situatie van een reguliere vreemdeling te wegen of de documenten kunnen worden getoond of dat daarvan moet worden afgezien. Hierom is er geen aanleiding om houders van een Kinderpardonvergunning, een reguliere verblijfsvergunning, als groep te ontlasten van voor alle reguliere vreemdelingen geldende voorwaarde voor naturalisatie. Houders van een verblijfsvergunning op grond van het Kinderpardon zullen volgens de huidige wetgeving na 1 februari 2018 voldoen aan de naturalisatievoorwaarden van vijf jaar toelating en vijf jaar hoofdverblijf in Nederland voordat het naturalisatieverzoek mag worden ingediend. Ook voor hen geldt het wettelijke stelsel dat alleen meerderjarigen een naturalisatieverzoek zelfstandig kunnen indienen. Voor een minderjarig kind van de meerderjarige verzoeker wordt dan medeverlening gevraagd.
Een beroep op bewijsnood of andere redenen waarom een document niet zou kunnen worden getoond, wordt volgens de daarvoor opgestelde naturalisatierichtlijnen beoordeeld.
Kent u het Zweedse model, waarbij iemand zonder documenten na acht jaar de geclaimde identiteit voor echt kan worden aangenomen mits hij ook geloofwaardige verklaringen heeft waarom hij niet aan documenten kan komen? Deelt u de mening dat dit een wenselijke oplossing zou zijn voor de problemen die kinderen van pardonners ervaren op het moment dat zij willen naturaliseren?
Het in Zweden gevoerde beleid is mij bekend en ik hecht eraan te wijzen op de ook daar geldende voorwaarde dat sprake moet zijn van geloofwaardige verklaringen waarom er geen buitenlandse documenten worden getoond. Ook het Nederlandse beleid kent uitzonderingen op de voorwaarde om buitenlandse identiteits- en nationaliteitsbewijsstukken te tonen. Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 3.
De registratie van geweld tegen vluchtelingen |
|
Linda Voortman (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «politie gaat racistisch geweld bijhouden»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel geen cijfers bekend zijn waaruit de omvang van geweld en intimidatie tegen vluchtelingen en asielzoekers kan worden opgemaakt? Zo nee, kunt u deze gegevens aan de Kamer verstrekken?
Men kan aangifte doen bij de politie van discriminatie. Daarnaast kan discriminatie een rol spelen bij andere delicten, zoals mishandeling of vernieling. Bij een dergelijk «commune delict» kan de officier van justitie een strafverzwaring eisen vanwege een discriminatoir aspect. Politieagenten dienen alle aangiften en meldingen van discriminatie en van incidenten waarin mogelijk een discriminatoir aspect aanwezig is, te registreren. Kortom: de politie registreert of het delict discriminatoir is. Dit geeft een meer betrouwbaard beeld van discriminatie dan een registratie in de aangifte van de herkomst van de aangever.
Op 29 september 2016 heeft uw Kamer het rapport «Discriminatiecijfers 2015» ontvangen2. Hierin zijn rapportages van politie, maar ook (gemeentelijke) antidiscriminatievoorzieningen, het College voor de Rechten van de mens en de meldpunten voor discriminatie op internet, samengevoegd om een zo compleet mogelijk beeld te geven van de omvang en aard van discriminatie in Nederland. Naast discriminatie op grond van herkomst, wordt ook gerapporteerd over bijvoorbeeld discriminatie op grond van geslacht, godsdienst of seksuele gerichtheid. Ook wordt ingegaan op de verschijningsvormen zoals belediging, vernieling en mishandeling. In 2017 zal uw Kamer een vergelijkbaar rapport ontvangen met de cijfers over 2016.
Bent u bereid de politie vanaf heden bij aangiften te laten registreren of het een aangifte van een strafbaar feit tegen een vluchteling of asielzoeker betreft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat geweld tegen vluchtelingen niet kan worden getypeerd als kwajongensstreken? Zo nee, waarom niet?
Geweld tegen wie dan ook valt niet te accepteren.
Welke maatregelen neemt u om de aangiftebereidheid bij statushouders en asielzoekers te vergroten, bijvoorbeeld door actieve voorlichting over de aangiftemogelijkheden?
Samen met de politie blijf ik mij inzetten om de aangifte- en meldingsbereidheid van slachtoffers te stimuleren. Zoals toegelicht per brief van 15 september 20163 richt ik mij op het vergroten van de aangifte- en meldingsbereidheid per type delict. Voor mijn beleid op dit punt verwijs ik u naar deze brief.
Wat is uw reactie op de conclusie van politicoloog Rob Witte in dat artikel dat de Nederlandse overheid racistisch geweld structureel te weinig serieus neemt?
In het artikel wordt betoogd dat de omvang van racistisch geweld niet voldoende wordt erkend, omdat de registratie hiervan niet op orde is. Gelet op mijn antwoord op vragen 2 en 3 deel ik die conclusie niet.
Het illegaal de grens overzetten van migranten naar Servië |
|
Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat dagelijks 30 migranten illegaal de grens worden overgezet naar Servië?1
Het kabinet veroordeelt iedere vorm van geweld tegen vluchtelingen. In Europese regelgeving, inclusief de Schengengrenscode, staan duidelijke richtlijnen hoe om te gaan met vluchtelingen en personen die om internationale bescherming verzoeken. Het EU-acquis, in het bijzonder de Procedurerichtlijn, is ook duidelijk wat betreft het bieden van de mogelijkheid om internationale bescherming aan te vragen. Het kabinet benadrukt dit ook in de verschillende Europese overleggen en in bilaterale contacten.
Het is primair aan de Europese Commissie om toe te zien op de toepassing van het EU-acquis. De Commissie doet dit ook getuige de verschillende procedures die de Commissie op dit gebied tegen Hongarije heeft gestart die ook hebben geleid tot zaken voor het Europese Hof van Justitie. Indien de Commissie naar aanleiding van dit soort berichten aanleiding ziet om deze landen daar op aan te spreken, verwacht het kabinet dat de Commissie dit dan ook zal doen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen van deze problematiek op de voet en spreekt betrokken lidstaten daar bij gelegenheid op aan.
In het geval van een illegale grensoverschrijding bestaat veelal de mogelijkheid tot een versnelde overdrachtsprocedure naar het land waaruit een onderdaan van een derde land illegaal de EU in is gereisd. Dit gebeurt op basis van bilaterale maar ook Europese terug- en overnameovereenkomsten. Dat is ook het geval bij Servië. Onderdanen uit derde landen die door de buurlanden worden overgedragen aan Servië, worden ook door de Servische autoriteiten geaccepteerd en opvang geboden omdat de meerderheid van deze zaken nog in Servië een lopende asielaanvraag heeft. Daarnaast merkt het kabinet op dat onderdanen uit derde landen die vanuit Servië op illegale wijze de EU weer proberen in te reizen via Hongarije en Kroatië, in Servië de mogelijkheid is geboden om een verzoek tot internationale bescherming te doen.
Bent u bereid Hongarije en Kroatië over het schenden van het VN Vluchtelingenverdrag, door het illegaal de grens overzetten van vluchtelingen, aan te spreken en mogelijk in Europees verband stappen te zetten? Zo ja, waar denkt u aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het politiegeweld dat gebruikt wordt tegen de vluchtelingen op de Balkanroute? Welke stappen gaat u hiertegen, mogelijk in Europees verband, ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel vluchtelingen verblijven momenteel in Servië en hoeveel adequate opvangplekken zijn er? Waar schiet de opvang tekort?
Volgens schattingen van de Servische overheid verblijven 7.500 asielzoekers op Servisch grondgebied. Bijna 6.500 asielzoekers zijn opgevangen in officiële opvangcentra. Naar aanleiding van de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute heeft Servië met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en zijn maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Volgens de Servische autoriteiten zijn er voldoende plekken.
Hoewel er nog officiële opvangplekken beschikbaar en aangeboden zijn, kiest een groep van ca. 1.000 tot 1.300 asielzoekers er nog altijd voor om daar geen gebruik van te maken. Zij verblijven in onofficiële kampen in Belgrado en aan de Servisch-Hongaarse grens. De Servische autoriteiten hebben (tijdelijke) opvangplekken georganiseerd voor deze groep asielzoekers voor het geval dat zij daar alsnog gebruik van willen maken. Het onlangs geopende centrum in Obrenovac nabij Belgrado is een belangrijke stap vooruit in dezen, aangezien UNHCR en de Servische autoriteiten met succes enkele honderden asielzoekers hebben aangemoedigd om in het nieuwe opvangcentrum te verblijven. Het centrum biedt ruimte voor maximaal 550 personen en er wordt gewerkt aan vergroting van de capaciteit tot 850 personen.
Bent u voornemens stappen te zetten in Europees verband om ervoor te zorgen dat vluchtelingen in Servië de nodige zorg, opvang en middelen krijgen om de winter te doorstaan?
De Europese Commissie heeft in de aanloop naar de winter de nodige stappen gezet en volgt de situatie nauwlettend. Kortheidshalve verwijst het kabinet naar de beantwoording van vergelijkbare vragen ingezonden op 11 januari 2017.2 In aanvulling daarop, heeft de Europees Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisisbeheersing tijdens zijn bezoek aan Belgrado op 22 januari jl. aanvullende financiële steun toegezegd. Daarmee komt de totale Europese steun in relatie tot de migratiecrisis op € 44 miljoen.
Bent u bereid om ten aanzien van de meest kwetsbare vluchtelingen, zoals alleenstaande minderjarige vluchtelingen, in Servië extra stappen te zetten en er zo voor te zorgen dat zij niet langer in erbarmelijke omstandigheden hoeven te verblijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou dit voor een aantal kinderen ook bijvoorbeeld hervestiging naar Nederland kunnen zijn?
Nederland zet het instrument van hervestiging vooral in om de meest kwetsbare vluchtelingen te hervestigen vanuit regio’s waar hen eerste opvang wordt geboden (o.a. Turkije, Libanon, Jordanië, Kenia), om zo ook de druk op de gastgemeenschappen daar te verlichten. Dit met, in de visie van het kabinet, samen met investeren in opvang in de regio en aanpakken van grondoorzaken, leiden tot een vermindering van gevaarlijke overtochten naar Europa inclusief doorreis via landen als Servië. Over de invulling van het nationale hervestigingskader en de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de verantwoordelijkheden onder de EU-Turkije Verklaring is uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd.
Het kabinet ziet, in het licht van genoemd nationaal hervestigingskader, geen reden om te beginnen met hervestiging vanuit Servië naar Nederland. Volgens de Servische overheid is er, o.a. met steun van UNHCR, voldoende adequate opvangcapaciteit beschikbaar om alle migranten onder de juiste omstandigheden op te vangen. Met MATRA-middelen steunt de ambassade de opvang van minderjarige alleenstaande migranten waarbij onder andere Save the Children en Stichting Nidos zijn betrokken. Het is van belang om door verbetering van de omstandigheden in de buurlanden van Servië te voorkomen dat mensen doorreizen naar Servië.
Acht u de behandeling van vluchtelingen door Servië verenigbaar met de mensenrechtenstandaarden van de Europese Unie? Zo ja, hoe dan? Zo nee, welke invloed heeft dit op de onderhandelingen met Servië over het lidmaatschap van de Europese Unie?
Naar oordeel van UNHCR en de Commissie heeft Servië de afgelopen maanden met steun van de Europese Unie en met behulp van UNHCR het aantal opvangplekken vergroot en heeft maatregelen getroffen om er voor te zorgen dat alle opvangplekken winterklaar zijn. Daarnaast biedt de EU Servië als kandidaat-lidstaat de nodige ondersteuning als onderdeel van het toetredingsproces. Via o.a. het instrument voor pretoetredingssteun zijn verschillende projecten gestart en uitgevoerd om de Servische asiel- en migratiewetgeving in lijn te brengen met het EU-acquis. Via een (lopend) twinningproject adviseert ook Nederland de Servische migratieautoriteiten.
Door de migratiestroom langs de Westelijke Balkanroute is Servië geconfronteerd met een groot aantal migranten dat op irreguliere wijze via Servië de EU wil bereiken. Servië probeert al geruime tijd de migranten die in informele opvanglocaties verblijven te overtuigen om zich op een rustige en gecontroleerde manier te laten overplaatsen naar bestaande officiële opvangcentra. Zoals gesteld, is er nu sprake van een groep die weigert in te gaan op de aanbiedingen van de Servische overheid omdat zij er, mogelijk met het oog op een poging om door te reizen naar de EU, de voorkeur aan geven in Belgrado te blijven boven een verblijf in een officiële opvanglocatie buiten de stad. Ook zouden onder migranten geruchten de ronde doen over uitzettingen naar Bulgarije.
Wat is uw reactie op de stelling van directeur Pim Kraan van Save the Children dat de EU-Turkije deal smokkelaars een steviger greep heeft gegeven op een enorm winstgevende business waarin steeds gevaarlijkere tactieken worden gevolgd om de autoriteiten te omzeilen?
Een van de grootste successen van de EU-Turkije Verklaring is dat het cynische verdienmodel van criminele smokkelaars juist hard is geraakt. De significante daling van het aantal aankomsten op de Griekse eilanden vanuit Turkije bevestigt dat aanzienlijk minder mensen gebruik maken van de diensten van criminele smokkelaars. Daarnaast pakt Turkije, mede naar aanleiding van de EU-Turkije Verklaring, de smokkelindustrie in Turkije veel harder aan.3
Het kabinet is zich ervan bewust dat er in landen langs de Westelijke Balkanroute inderdaad een groep migranten is die niet kan doorreizen naar de door hun gewenste bestemmingen in Noordwest Europa. Dit komt echter niet door de EU-Turkije Verklaring, maar doordat verschillende landen langs de Westelijke Balkanroute maatregelen hebben getroffen op grond van veelal bestaande nationale en Europese regelgeving met betrekking tot grensbeheer al dan niet op basis van de Schengengrenscode. Daarmee is begin 2016 een einde gekomen aan de zogenoemde «doorwuifpraktijken». Tijdens de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingstromen langs de Westelijke Balkanroute was daartoe ook opgeroepen.4 In dit verband wijst het kabinet er op dat het recht op asiel een recht is op bescherming, maar niet kan worden uitgelegd als een recht op verblijf in het land waaraan een asielzoeker de voorkeur geeft.
Smokkelnetwerken richten zich ook op deze groep mensen. Nieuwe smokkeltrends worden steeds sneller geïdentificeerd en smokkelnetwerken worden opgerold. Door inspanningen van de nationale diensten in deze landen, maar ook door continue samenwerking met diensten van EU-lidstaten en onder coördinatie van Europol, worden smokkelaars met gerichte acties op deze route aangepakt.
Deelt u de mening dat veilige en legale routes zoals gezinshereniging, hervestiging, het beschikbaar stellen van humanitaire visa en private sponsoring op de lange termijn het meest effectieve middel zijn tegen smokkelaars? Zo ja, wanneer gaat u hiermee beginnen en bent u bereid hier in Europees verband het voortouw te nemen? Zo nee, waarom niet? Wat is volgens u, in het licht van de averechtse gevolgen van de Turkijedeal, dan wel de oplossing tegen smokkelaars?
Zoals ook in de visie van het kabinet op de Europese migratiecrisis5 is verwoord, meent het kabinet dat de opvang en bescherming van vluchtelingen in de aanpalende regio en de gastgemeenschappen moet worden versterkt en de grondoorzaken van migratie moeten worden aangepakt. Door vluchtelingen en economische migranten dicht bij huis perspectief te bieden, zullen minder mensen de gevaarlijke, irreguliere tocht naar de EU ondernemen, al dan niet met behulp van criminele smokkelaars.
Dat betekent niet dat de EU en de lidstaten geen verantwoordelijkheid moeten nemen voor de opvang van vluchtelingen. Via hervestiging kan vluchtelingen de mogelijkheid worden geboden om op een veilige en gecontroleerde wijze naar Europa te komen. Door middel van hervestiging, herplaatsing en nareis is de afgelopen jaren een substantiële groep vluchtelingen naar Nederland gekomen. Kortheidshalve verwijs ik u naar de meest recente gegevens in de IND-Asylum Trends en de reguliere rapportages van de Europese Commissie m.b.t. de uitvoering van de herplaatsingsbesluiten, het JBZ-hervestigingskader en de EU-Turkije Verklaring.6 Uit deze gegevens blijkt ook dat Nederland hierin relatief voorop loopt. Het is van primair belang dat ook andere lidstaten in dezen hun verantwoordelijkheid nemen.
Daarnaast is het kabinet van mening dat smokkelaars hard dienen te worden aangepakt. Nederland zet zich daarom ook expliciet in voor een grotere rol van Europol in de hotspots en een intensivering van de samenwerking tussen opsporingsdiensten van Europese lidstaten, Europol en van derde landen. Dat gebeurt onder andere via het EMPACT-project van Europol.
Het terugsturen van kinderen naar Afghanistan |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel mensen worden jaarlijks teruggestuurd in het kader van de Joint Way Forward overeenkomst? Hoeveel hiervan zijn kinderen? Hoeveel hiervan zijn alleenstaande kinderen?
Welk belang heeft de staat erbij dat Afghaanse kinderen terug naar Afghanistan worden gestuurd waar zij het risico lopen slachtoffer te worden van kinderrechtschendingen? Wanneer is het belang van het kind wel groter dan het belang van de staat?
Op welke manier doet het opvangen van Afghaanse kinderen afbreuk aan het maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid? Waarom kiest u er niet voor dit maatschappelijk draagvlak op andere manieren te vergroten dan de kinderen terug te sturen?
Waarom is het delen van de ernstige zorg over de schendingen van kinderrechten in Afghanistan niet voldoende om kinderen niet terug naar Afghanistan te sturen? Welke omstandigheden zouden u er wel toe bewegen niet langer kinderen terug naar Afghanistan te sturen?
Hoe zijn het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind, de zorgen over kinderrechtenschendingen en het terugsturen van kinderen naar Afghanistan volgens u met elkaar verenigbaar?
Welke belangen van Afghaanse kinderen worden gediend door ze terug te sturen naar Afghanistan? Kunt u hierbij ook specifiek ingaan op het belang van alleenreizende minderjarigen?
Wat verstaat u onder adequate opvang in Afghanistan?
Onder adequate opvang in het land van herkomst wordt iedere opvang (ongeacht de vorm) verstaan waarvan de omstandigheden vergelijkbaar zijn met de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een gelijkwaardige positie als de terugkerende amv bevinden.
Een opvangvoorziening wordt aangemerkt als adequaat als de opvangvoorziening de minderjarige in ieder geval naar lokale maatstaven biedt:
Bij het zoeken naar adequate opvang zal er primair naar worden gestreefd om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen. Opvang bij ouders is in beginsel aan te merken als adequaat. Ook kan het zijn dat uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een ander familielid (of een meerderjarige, niet zijnde een familielid) adequate opvang kan bieden. Dit is maatwerk en wordt per casus onderzocht.
Mocht het niet lukken om de minderjarige met de ouder(s) of andere familieleden te herenigen, wordt onderzocht of adequate opvang in een (particuliere of van overheidswege) opvanginstelling voorhanden is.
Voor Afghanistan geldt op dit moment dat algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.
Welke andere mogelijkheden van adequate opvang worden in Afghanistan gezocht indien hereniging met ouders of andere familieleden niet lukt?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er speciale regievoerders en tolken die getraind zijn in het voeren van terugkeergesprekken met Afghaanse kinderen? Zo ja, hoeveel en is dit toereikend? Zo nee, bent u bereid ervoor te zorgen dat zij er wel komen?
De Dienst, Terugkeer en Vertrek (DT&V) heeft speciale regievoerders die de vertrekgesprekken voeren met amv’s in het algemeen. Het aantal regievoerders is afgestemd op het aantal amv zaken dat bij de DT&V in behandeling is. De DT&V zet voor de gesprekken met amv’s tolken in die ook ingezet worden voor gesprekken met volwassen vreemdelingen. De tolk is onafhankelijk en zijn rol beperkt zich tot het vertalen van het gesprek. De insteek van het gesprek wordt bepaald door de regievoerder en de vertrekstrategie wordt vooraf besproken met de voogd. De Nidos voogd wordt voor een vertrekgesprek met een amv altijd uitgenodigd om aanwezig te zijn. Ik zie daarom geen noodzaak voor speciale tolken voor gesprekken met (Afghaanse) amv’s.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat alleenreizende Afghaanse minderjarigen slachtoffer worden van uitbuiting en misbruik in Europa? Zo ja, welke zijn dit specifiek? Zo nee, bent u bereid hiertoe initiatief te nemen binnen Europa?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (SP) over alleenstaande minderjarige vreemdelingen die slachtoffer worden van mensenhandel en uitbuiting d.d. 23 januari 2017 werken EU-lidstaten met elkaar samen om mensenhandel te voorkomen en bestrijden. Om signalen van mensenhandel bij de Europese buitengrenzen te herkennen, heeft Frontex bijvoorbeeld een handleiding ontwikkeld om grensbewakers daarin te trainen2. Deze handleiding bevat ook advies over hoe grensbewakers met minderjarige slachtoffers moeten omgaan. De lidstaten werken ook operationeel samen om mensenhandel van minderjarigen op te sporen en te vervolgen. Zo is mensenhandel van minderjarigen één van de sub-projecten van EMPACT THB3, waar Nederland ook aan deelneemt. Binnen EMPACT wordt ook aandacht besteed aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel binnen migratiestromen en de kwetsbare positie van migrantenkinderen voor uitbuiting. Er wordt ingezet op het uitwisselen van informatie en kennis en het initiëren van operationele acties en opsporingsonderzoeken. Daarnaast wordt in 2017 binnen EMPACT ook aandacht besteed aan opleidingen voor de opsporing om de uitbuiting van kinderen beter te kunnen onderkennen en multidisciplinair aan te kunnen pakken. Het Europees opleidingsagentschap voor opsporing (CEPOL) draagt daaraan bij.
Verder hebben hulporganisaties bij de opvang van vluchtelingen altijd speciale aandacht voor de noden van alleenstaande minderjaren, vooral voor hun veiligheid.
Naast deze maatregelen, kan het realiseren van een zichtbaar effectief terugkeerbeleid voor alleenstaande minderjarigen die niet in Europa mogen blijven ook bijdragen aan het tegengaan van illegale migratie en smokkel van deze groep omdat het laat zien dat dit niet loont. Omgekeerd werkt het ontbreken van een effectief terugkeerbeleid illegale inreis in de hand.
Op welke manier geeft u bij de behandeling van asielverzoeken gehoor aan artikel 10 lid 3D van de procedurerichtlijn 2013/32/EU die stelt dat de mogelijkheid er is deskundigen te raadplegen wanneer dit nodig is in zaken als bekeringen tot een ander geloof?1
Bij de totstandkoming van de beslismethodiek voor bekeerlingen heeft de IND gebruik gemaakt van inzichten van wetenschappers en kerkelijke organisaties. Verder bestaat er aandacht voor het bijhouden van kennis en het in beeld hebben van wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten over bekeerlingen. Om die reden staat de IND regelmatig in contact met wetenschappers en het maatschappelijk middenveld, waaronder kerkgenootschappen en belangengroepen. De IND werkt permanent aan het op peil houden van de kennis en vaardigheden van hoor-en beslismedewerkers door het verzorgen van opleidingen, het organiseren van zogenoemde «masterclasses» en het bijwonen van lezingen van deskundigen.
Op welke manier geldt deze mogelijkheid ook voor een asielzoeker die bekering tot een andere geloof aanvoert als reden te vrezen voor vervolging?
Als een asielzoeker of zijn gemachtigde een deskundige wenst te raadplegen, staat het hen vrij dit te doen.
Op welk moment moet de asielzoeker dit rapport in de procedure inbrengen wil dit meegewogen worden in de beoordeling van zijn zaak?
Indien de asielzoeker een deskundigenrapport indient voorafgaand aan het definitieve besluit over de asielaanvraag, wordt dit rapport betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Vaak brengt een asielzoeker en/of diens gemachtigde een deskundigenrapport in bij het indienen van de zienswijze op een voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. Indien de asielzoeker het rapport indient in de beroepsprocedure, wordt dit rapport betrokken in de beroepsprocedure. De IND moet dan een nader standpunt innemen.
Indien de asielzoeker na afloop van de beroepsprocedure met een rapport komt, kan hij een opvolgende asielaanvraag indienen.
Waarom heeft u niet zelf ook een deskundige ingeschakeld teneinde de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal van de asielzoeker in kwestie te beoordelen en het advies van deze deskundige ter beschikking gesteld van diens advocaat? Hoe is deze handelwijze te rijmen met het bestuursrechtelijke principe dat het oordeel van deskundigen alleen kan worden tegengesproken door contra-expertise in te schakelen, of aan te voeren dat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport? Indien u van mening bent dat dat laatste het geval is, welke concrete aanknopingspunten heeft u om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport?
De deskundigheid van de IND of een hoogleraar staat wat mij betreft niet ter discussie. De IND heeft deskundige medewerkers in dienst die een integrale afweging maken van al hetgeen een vreemdeling tijdens zijn asielprocedure heeft verteld. Alle relevante elementen worden in onderlinge samenhang gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Rapporten van deskundigen en kerkelijke organisaties op specifieke onderdelen van het asielrelaas worden – indien relevant – betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In voorkomende gevallen kan de indiening van een deskundigenrapport leiden tot het besluit dat de bekering (alsnog) geloofwaardig wordt geacht. Het kan echter ook voorkomen dat de IND in een individuele zaak tot het besluit komt dat de verklaringen van de vreemdeling over een gestelde bekering dusdanig gebrekkig, summier of oppervlakkig zijn, dat een rapportage van een deskundige onvoldoende aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. Daarbij worden, indien aan de orde, uiteraard ook omstandigheden betrokken die los staan van de verklaringen die een vreemdeling over zijn bekering heeft afgelegd. In dit geval moet de IND uiteraard wel goed motiveren waarom zij, in afwijking van het rapport van de deskundige, tot het besluit komt dat de bekering ongeloofwaardig is. Dat is overigens geen oordeel over de kwaliteit van een deskundigenrapport.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de onderzoeksmethode die de IND hanteert, aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed en zorgvuldig.2 In de betreffende zaak was eveneens een rapport van mevrouw Van Saane overgelegd. Uit het arrest van het EHRM volgt niet dat het opstellen van een contra-expertise noodzakelijk is om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat oordeel met haar uitspraak van 30 december 2016 mijn inziens terecht onderschreven.
Acht u de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) deskundiger in het beoordelen van de geloofwaardigheid van bekeringen dan een hoogleraar die zich gespecialiseerd heeft op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het in dergelijke zaken nog zin dat een asielzoeker een deskundige inschakelt als u meent dat de IND-ambtenaren beter in staat zijn een bekeringsverhaal van een asielzoeker te beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat burgemeesters af willen van kansloze asielzoekers?1
De afgelopen maanden hebben we op verschillende manieren gezien dat er vreemdelingen zijn die op oneigenlijke gronden een beroep doen op het asielrecht. Daarbij veroorzaakt een aantal van hen veel overlast in en rond de opvanglocaties. Dit is voor mij aanleiding geweest om met een pakket maatregelen te komen, om het beleid voor asielzoekers uit veilige landen van herkomst aan te scherpen, in het bijzonder voor hen die zich misdragen. De maatregelen bestaan onder andere uit snellere asielprocedures, snellere Dublinprocedures; minder opvang, eerder in vreemdelingenbewaring stellen, beëindiging van de financiële terugkeerondersteuning, stimuleren van vertrek uit Nederland en een gecoördineerde integrale lokale aanpak.2
Kleven er volgens u risico’s aan het hanteren van de Dublin-afspraken wanneer het gaat om criminele- of overlastveroorzakende groepen of individuen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De Dublinverordening is juist een instrument om asielshoppen tegen te gaan. Dankzij deze verordening heeft de IND de mogelijkheid om een asielverzoek niet in behandeling te nemen indien de asielzoeker bijvoorbeeld al in een ander Dublinland een asielprocedure heeft doorlopen. Tegelijk biedt de verordening de ruimte om een dergelijk asielverzoek wel in de nationale procedure te behandelen als dat opportuun wordt geacht.
Sinds 1 maart 2016 worden de asielaanvragen van asielzoekers uit veilige landen versneld en met voorrang door de IND behandeld (spoor 2 van het sporenbeleid). Dit heeft er inmiddels toe geleid dat nu gemiddeld binnen 10 werkdagen, na aanmelding van de asielzoeker afkomstig uit een veilig land van herkomst, een (negatieve) beslissing op het asielverzoek is genomen. Per 1 augustus 2016 ontvangen ook personen met Dublinindicaties afkomstig uit de Westelijke-Balkan deze snelle inhoudelijke afwijzing van hun asielverzoek, in plaats van een Dublinbeschikking, waarna wordt ingezet op terugkeer. Ten aanzien van asielzoekers uit Marokko en Algerije zou het verkiezen van een snelle inhoudelijke afwijzing boven een Dublinprocedure echter niet opportuun zijn. Het inhoudelijk afwijzen van de aanvraag in Nederland betekent ook dat wij verantwoordelijk worden voor de terugkeer van de vreemdeling. Zoals u bekend werken de Marokkaanse en Algerijnse autoriteiten onvoldoende mee aan in het bijzonder gedwongen terugkeer. Dit laatste is voor het kabinet aanleiding om deze regeringen te benaderen, ook met het oog op het terugnemen van hun onderdanen. Zodra in dit proces de essentiële stappen zijn gezet, zal ik zeker overwegen of het snel inhoudelijk afwijzen van het asielverzoek van een Marokkaan of Algerijn te verkiezen is boven het starten van een Dublinprocedure.
Welke andere oplossingen zijn er volgens u te vinden voor de EU- en de Schengenlanden in het bijzonder, indien er (grote) risico’s kleven aan het hanteren van de Dublin-afspraken in dergelijke gevallen?
De meest duurzame oplossing is terugkeer naar het herkomstland. Met verschillende herkomstlanden, m.n. op de Westelijke Balken en de Kaukasus, zijn hier aanvullende afspraken over gemaakt en verloopt deze samenwerking over het algemeen goed. Zoals bekend zet ik mij samen met collega’s in het kabinet er ook voor in om vergelijkbare afspraken te kunnen maken met een aantal Noord-Afrikaanse landen. Met hen voeren wij op basis van onze brede relaties met deze landen een intensieve dialoog, gericht op bestendige samenwerking op het gebied van migratie, nadrukkelijk inclusief medewerking aan gedwongen terugkeer.3
Doordat meerdere landen in Europa worden geconfronteerd met onvoldoende medewerking aan terugkeer en we gezamenlijk meer invloed hebben op herkomstlanden, ligt een gezamenlijke Europese aanpak richting landen van herkomst inderdaad voor de hand. Het zonder meer opvoeren van de druk op herkomstlanden zal niet per definitie altijd leiden tot betere medewerking aan terugkeer. De terugkeerproblematiek is complex en de oorzaken voor knelpunten in de samenwerking verschillen per land. Europa zal daarom per land moeten beoordelen welke aanpak effectief kan zijn en op basis daarvan kiezen voor een inzet waarbij in principe alle instrumenten van de brede relaties kunnen worden ingezet. Naar aanleiding van de besprekingen in de verschillende JBZ-raden maar ook o.a. de Europese Raad van 15 december 2016 zet de Europese Commissie en in het bijzonder de Hoge Vertegenwoordiger van het Gemeenschappelijk Buitenlandbeleid zich hier voor in.4 Zo is de Europese Commissie met Tunesië begonnen met de onderhandelingen van een Europese Terug- en Overnameovereenkomst en worden de gesprekken met Marokko hierover hervat. Daarbij wil ik niet verbloemen dat de problematiek rond gedwongen vertrek naar deze landen complex is en een lange geschiedenis kent. Ondanks onze bilaterale en Europese inzet moet er daarom rekening mee worden gehouden dat niet alle knelpunten op het gebied van terugkeer snel kunnen worden weggenomen.
Deelt u de mening dat er meer gezamenlijke Europese druk op de landen van herkomst zoals Marokko en Tunesië moet komen om hun onderdanen terug te nemen? Wat gebeurt er al op dit gebied en hoe kan volgens u de druk het beste worden opgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Om hoeveel overlastgevers gaat het en kunt u aangeven wat voor overlast zij veroorzaken?
Het COA treedt waar nodig op en houdt in de gaten op welke locaties de overlast speelt en treedt waar nodig in overleg met het lokaal bestuur. Andersom geldt dit ook: indien het lokaal gezag overlast ervaart kunnen zij in contact treden met de vreemdelingenketen. In voorbereiding op de maatregelen rondom de jaarwisseling is bezien hoe groot de groep overlastgevende asielzoekers is. Daarbij is gekeken naar personen die de afgelopen twee jaar overlast hebben gepleegd. Hieruit is het beeld gekomen dat het gaat om enkele honderden overlastgevende asielzoekers. Zoals op 17 januari 2017 aan uw Kamer is gecommuniceerd, is er tijdens de jaarwisseling uiteindelijk 340 maal een vreemdelingrechtelijke maatregel – gebiedsgebod- opgelegd aan overlastgevende asielzoekers. Het soort overlast varieert, maar gaat met name om zaken zoals verbale en non – verbale agressie, geweld tegen personen, intimidatie, bedreiging, vandalisme of diefstal.
Welke mogelijkheden hebben burgemeesters nu al, los van strafrechtelijke vervolging, om deze overlastgevers aan te pakken?
De burgemeester heeft verschillende mogelijkheden om deze overlastgevers aan te pakken. Hij kan maatregelen treffen in het kader van het handhaven van de openbare orde. Op basis van de Gemeentewet kan hij onder andere een gebiedsverbod en/of meldplicht opleggen aan overlastgevende asielzoekers.
Het snel en gericht aanpakken van overlastgevende vreemdelingen, niet alleen strafrechtelijk maar ook vreemdelingrechtelijk en bestuursrechtelijk vraagt om een intensieve samenwerking van de partners in de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en het lokaal bestuur. Zoals ik op 13 december aan de Tweede Kamer heb laten weten, is in Groningen en Ter Apel die intensieve samenwerking gerealiseerd met een casusgerichte aanpak. De opzet is dat de overlastgevers vanaf het allereerste moment in het vizier komen van de partijen die in het casusoverleg zitten. Vervolgens zal de overlast tegen worden gegaan door gerichte inzet van de in deze brief beschreven maatregelen. Bijvoorbeeld door versneld afwijzen van het asielverzoek, opleggen van een maatregel door het COA (ontzeggen van opvang), strafrechtelijke inzet en het in vreemdelingenbewaring stellen. Er is sprake van een gecoördineerde integrale lokale aanpak door de strafrechtketen, de vreemdelingenketen en het bestuur. Ik stimuleer deze casusgerichte aanpak op andere plekken in Nederland waar ernstige overlast wordt ervaren, en zeg de medewerking van de vreemdelingketen daarbij toe.
Deelt u de mening van de burgemeesters dat er een razendsnelle procedure mogelijk moet zijn voor asielzoekers uit «veilige landen»? Zo ja, zijn daarvoor beleidsveranderingen nodig?
Zoals aangegeven in het antwoord op uw vraag 2 hebben we nu al een snelle procedure voor asielzoekers die afkomstig zijn uit veilige landen van herkomst, het zogeheten Spoor 2. Tijdens de begrotingsbehandeling heeft de heer Azmani een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht te verkennen hoe herhaalde aanvragen en asielaanvragen van migranten afkomstig uit veilige landen sneller, met als uitgangspunt binnen één dag, afgedaan kunnen worden.5 Over de wijze van uitwerking van deze motie zal ik u zo spoedig mogelijk informeren.
Het bericht dat door de extreme kou in vluchtelingenkampen, de situatie onhoudbaar is geworden |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Extreme kou in vluchtelingenkampen, situatie is onhoudbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat dit soort taferelen op Europees grondgebied plaatshebben en dat wij, als Europese Unie, een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben om hier per direct wat aan te doen?
Via het noodhulpinstrument van de Europese Commissie heeft Nederland bijgedragen aan de opvang van asielzoekers in Griekenland. In 2016 is via dit instrument in april 2016 € 83 miljoen en in september 2016 nog eens € 115 miljoen (totaal € 198 miljoen) door de Commissie beschikbaar gesteld. Hiernaast draagt Nederland bilateraal bij. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden aangekondigd € 100.000 extra beschikbaar te zullen stellen. Deze bijdrage is via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden, ingezet.
Wat doet de regering op dit moment om de situatie van deze vluchtelingen in Griekenland te verlichten en hen te ondersteunen om bevriezingen te voorkomen?
Nederland draagt via het Europese noodhulpinstrument bij aan de opvang van migranten in Griekenland. De Commissie heeft in 2016 € 198 miljoen ter beschikking gesteld. Naar aanleiding van de huidige acute crisis als gevolg van het winterweer heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking nog eens € 100.000 toegezegd aan lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden. Daarnaast heeft Nederland, net als verschillende andere Europese lidstaten, het afgelopen jaar goederen en expertise ter beschikking gesteld.
Welke acties heeft de Europese Commissie, die de situatie in de vluchtelingenkampen onhoudbaar heeft genoemd, tot dusver ondernomen en wat gaat zij in de komende dagen nog doen ter ondersteuning?
De Europese Commissie monitort de situatie van de migranten in Griekenland nauwgezet, en spreekt de Griekse overheid aan op haar verantwoordelijkheid om te zorgen voor humane opvang. Via het Europese noodhulpinstrument zorgt de Commissie voor voldoende financiering ten behoeve van het winterklaar maken van de opvangfaciliteiten op het Griekse vasteland en op de eilanden. In september 2016 heeft de Commissie, onder andere voor dit doel, € 115 miljoen vrijgemaakt, bovenop de € 83 miljoen die zij eerder in 2016 al vrijmaakte voor de verbetering van onder meer de opvang (totaal: € 198 miljoen). Daarnaast heeft de Commissie een belangrijke coördinerende rol in de verbetering van het Griekse asielsysteem en de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring, en is in dit kader ook nauw betrokken bij de ondersteuning van Griekenland hierin.
Op welke wijze wordt er momenteel extra aandacht besteed aan de meest kwetsbaren onder de 6.000 migranten op Lesbos, zoals kinderen, ouderen en zieken?
Er is extra aandacht voor kwetsbare asielzoekers op Lesbos. De Griekse autoriteiten, ondersteund door de Commissie, UNHCR en ngo’s, zijn hard bezig om alternatieve accommodaties te zoeken. Zo zijn 130 kwetsbare migranten, met name families met kinderen die in tenten verbleven, door UNHCR in samenwerking met ngo Iliaktida tijdelijk in hotels ondergebracht. Ruim 200 migranten zijn ondergebracht in opvangfaciliteit Kara Tepe, waarvan de opvangcapaciteit in de komende weken verder wordt uitgebreid. Ook proberen de Griekse autoriteiten en UNHCR migranten die behoren tot een kwetsbare groep, en daarmee in aanmerking komen voor transfer naar het vasteland, sneller naar het vasteland over te brengen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn aan te dringen bij uw Europese collega’s om over te gaan tot actie, zowel financieel als materieel?
Zoals gezegd is al voor financiering gezorgd via het Europese noodhulpinstrument, en heeft het kabinet besloten om € 100.000 extra beschikbaar te stellen aan lokale Griekse ngo’s. Het grootste knelpunt zit hem in de verwezenlijking van de benodigde verbeteringen in de opvang. Daar wordt op dit moment van diverse kanten hard aan gewerkt, in de eerste plaats door de Griekse overheid. De Europese Commissie speelt hierbij een belangrijke ondersteunende rol.
Kunt u, gezien de urgentie door de barre weersomstandigheden, zo snel als mogelijk de antwoorden op deze vragen naar de Kamer sturen?
Ja.
Het bericht dat de Griekse asielopvang verre van winterbestendig is |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Griekse opvang verre van winterbestendig»?1
Ja.
Is de Nederlandse regering bereid om zelfstandig, dan wel in Europees verband, Griekenland te voorzien in adequaat materiaal voor de opvang van asielzoekers, bijvoorbeeld door het leveren van stroomaggregaten? Zo nee, waarom niet?
Via het noodhulpinstrument van de Europese Commissie heeft Nederland bijgedragen aan de opvang van asielzoekers in Griekenland. In 2016 is via dit instrument in april 2016 € 83 miljoen en in september 2016 nog eens € 115 miljoen (totaal € 198 miljoen) door de Commissie beschikbaar gesteld. Hiernaast draagt Nederland bilateraal bij. Zo heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in het licht van de acute noden als gevolg van de winterse weersomstandigheden aangekondigd € 100.000 extra beschikbaar te zullen stellen. Deze bijdrage is via lokale Griekse ngo’s die geen directe toegang hebben tot Europese financiering, maar wel in staat zijn direct bij te dragen aan de verbetering van de opvang op de Griekse eilanden, ingezet.
Bent u bereid om zelfstandig, dan wel in Europees verband, Servië te ondersteunen bij het bieden van adequate opvang van asielzoekers, waaronder onder facilitaire voorzieningen en verwarming? Zo nee, waarom niet?
Eind 2016 heeft de Commissie voor de verbetering van de omstandigheden van migranten, waaronder «winterization»-maatregelen, € 52 miljoen tot en met 2017 beschikbaar gesteld. Op verzoek van Servië heeft de Commissie daarnaast een bedrag van € 3 miljoen extra beschikbaar gesteld voor voedsel en medische hulp aan vluchtelingen in de opvang. De Servische autoriteiten werken sinds afgelopen najaar nauw met UNHCR samen om de opvang winterbestendig te maken. UNHCR stelde in 2016 € 20 miljoen en € 11 miljoen voor 2017 beschikbaar. Oude opvanglocaties zijn of worden gerenoveerd en er worden diverse tijdelijke nieuwe opvangplekken opgezet. De Commissie en UNHCR houden de situatie in de opvanglocaties in Servië nauwlettend in de gaten. Nederland draagt naar rato bij aan de fondsen die de Commissie en UNHCR beschikbaar stellen voor Servië. Hoewel er een aantal officiële opvangplekken beschikbaar en aangeboden is, kiest een groot aantal migranten er voor om daar geen gebruik van te maken en veelal te verblijven in het centrum van Belgrado. Een kleine groep verkiest te verblijven in onofficiële kampen in de buurt van de Servisch-Hongaarse grens.
Kunt u bevestigen dat daadwerkelijk geen asielzoekers meer in tenten verblijven op de Griekse eilanden? Zo nee, bent u bereid bij de Griekse overheid ter zake informatie te verzoeken?
Op de Griekse eilanden verblijven nog migranten in tenten. De Griekse autoriteiten, ondersteund door de Commissie, UNHCR en ngo’s, zoeken naar alternatieve accommodaties. Zo zijn op verschillende eilanden met name kwetsbare migranten ondergebracht in appartementen en hotels, worden er verwarmde woonunits geplaatst en worden tenten geïsoleerd, voorzien van verwarming of vervangen door wintertenten. In dit kader zijn 130 kwetsbare migranten, met name families met kinderen die in tenten verbleven, door UNHCR in samenwerking met de lokale ngo Iliaktida tijdelijk in hotels ondergebracht. Ruim 200 migranten zijn ondergebracht in opvangfaciliteit Kara Tepe, waarvan de opvangcapaciteit in de komende weken verder wordt uitgebreid. Ook proberen de Griekse autoriteiten en UNHCR migranten die behoren tot een kwetsbare groep, en daarmee in aanmerking komen voor transfer naar het vasteland, sneller naar het vasteland over te brengen. Hiernaast heeft de Griekse overheid een marineschip naar Lesbos gestuurd met capaciteit voor 300 personen, al heeft daar tot dusver slechts een beperkt aantal migranten gebruik van willen maken. Dergelijke winterse weersomstandigheden op de eilanden zijn overigens uitzonderlijk.
Wat is uw reactie op het feit dat de Griekse Minister van asiel heeft aangegeven dat er 700 alleenstaande kinderen in de Griekse opvang zitten die reeds recht hebben op herplaatsing, maar dat daarvan nog maar 200 kinderen door de EU-lidstaten zijn herplaatst?
In haar achtste voortgangsrapportage over herplaatsing, heeft de Europese Commissie een overzicht gegeven van het aantal alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in Griekenland dat in aanmerking komt voor herplaatsing.2 Blijkens dit rapport waren nog niet alle amv’s die in beeld zijn van de Griekse autoriteiten, volledig geregistreerd met het oog op de herplaatsing. Dat moet gebeuren zodat de herplaatsing kan plaatsvinden. Daarnaast constateert het kabinet dat er wel een toegenomen bereidheid is onder lidstaten om amv’s te herplaatsen. Evenwel blijkt uit de eigen Nederlandse ervaring dat, wanneer Nederland overplaatsing van amv’s aanbiedt en daartoe dossiers aanvraagt, het aanleveren van dossiers van amv’s door de Griekse autoriteiten in de praktijk soms achterwege blijft. Dat heeft het kabinet ook toegelicht in zijn brief van 29 november 2016. Kortom, er zijn aan beide zijden inspanningen nodig om de herplaatsing van amv’s vlot te laten verlopen.
Wat is de gemiddelde termijn tussen het aanmerken van een asielzoeker als beschikbaar voor herplaatsing totdat feitelijk overgegaan wordt tot herplaatsing? Acht u deze termijn adequaat gelet op de winterse omstandigheden in Griekenland?
In de Raadsbesluiten3 van 14 en 22 september 2015 is het uitgangspunt vastgelegd dat lidstaten in beginsel beschikken over een maximale termijn van twee maanden om de herplaatsing te realiseren. Onder bepaalde omstandigheden kan deze termijn van twee maanden met twee of vier weken worden verlengd. Deze termijn van twee maanden start op het moment dat een lidstaat te kennen heeft gegeven hoeveel asielzoekers, die in aanmerking komen voor herplaatsing, kunnen worden ontvangen. Krachtens de Raadsbesluiten moeten lidstaten immers op gezette tijden meedelen hoeveel verzoekers snel op hun grondgebied kunnen worden herplaatst. Deze termijn is vaak ook nodig om een zorgvuldige herplaatsing te kunnen realiseren. Het kabinet vindt het belangrijk dat lidstaten, net als Nederland, deze maximale termijn respecteren, met uitzondering uiteraard van die situaties waarin de omstandigheden (bijvoorbeeld objectieve praktische belemmering) een verlenging toelaten. Wat betreft de termijn ten opzicht van de winterse omstandigheden, vindt het kabinet dat de focus moet liggen op het snel winterbestendig maken van de opvang.
Wat is het actuele aantal voor herplaatsing beschikbare asielzoekers in Griekenland? Hoeveel daarvan zullen naar Nederland worden herplaatst?
Het kabinet verwijst naar de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Voortman van 21 december jl. waarin uitgebreid is ingegaan op de werking van EU-afspraken over het herplaatsen van migranten uit Griekenland.4
Bent u bereid het Nederlandse aandeel aan het herplaatsingsmechanisme sneller beschikbaar te maken, gezien de omstandigheden in de Griekse opvang? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vindt het belangrijk dat de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Griekenland er structureel op ingericht zijn deze mensen een onderkomen te bieden dat hen beschermt tegen de winterkou. Dit is waar op korte termijn in geïnvesteerd moet worden. Daarnaast merkt het kabinet op dat, gelet op de uitgangspunten van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart 2016, de asielzoekers op de eilanden in beginsel niet in aanmerking komen voor herplaatsing.
Kunt u bevestigen dat de door u eerder gekozen benadering van de verdeelsleutel in plaats van de afgesproken getallen als leidraad bij de herplaatsing uit Griekenland en Italië, bij het groter worden van het aantal voor herplaatsing beschikbare asielzoekers in Griekenland en Italië de bijdrage van Nederland groter zal worden? Zo nee, kunt u toelichten waarom dit niet het geval is?
Dat klopt, tot aan de maximum aantallen die in de betreffende Raadsbesluiten zijn neergelegd.
Het bericht dat het COA niks zou doen tegen homo-hatende asielzoekers |
|
Keklik Yücel (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin melding wordt gedaan van ervaringen uit asielzoekerscentra, waarbij het medewerkers van het Centraal Orgaan Opvang asielzoekers (COA) niet zouden ingrijpen richting asielzoekers die bedreigend zijn richting LHTB-asielzoekers (lesbiennes, homo's, transgenders en biseksuelen)? Zo ja, in welke mate herkent u dit beeld vanuit signalen die u hierover krijgt?1
Van het bericht heb ik kennis genomen. Het beeld dat medewerkers van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) niet zouden ingrijpen richting bewoners die LHBT-bewoners bedreigen herken ik echter niet. COA medewerkers zijn zeer betrokken bij het bieden van veiligheid aan kwetsbare bewoners, waaronder LHBT’s. Het COA heeft hiertoe diverse maatregelen en mogelijkheden ter beschikking.
Deelt u de mening dat dergelijk gedrag onacceptabel is en dat we nooit mogen accepteren dat asielzoekers met een LHTB-achtergrond ongelijk worden behandeld en zich onveilig voelen?
Ja, die mening deel ik.
Hoe wordt er opgetreden tegen asielzoekers die zich hier niet aan wensen te houden of ongewenst gedrag vertonen?
Bewoners die zich niet wensen te houden aan de regels van de rechtstaat, en/of de huisregels van het COA of die bedreigend gedrag vertonen richting LHBT-personen worden streng aangepakt, teneinde duidelijk te maken dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd. Het COA maatregelenbeleid is vorig jaar aangescherpt, zoals aan uw Kamer uitgebreid geschetst in de zogenoemde «maart-brief».2
Indien sprake is van een strafbaar feit stimuleert het COA het slachtoffer om aangifte te doen. Bij strafbare feiten wordt door het COA altijd een melding gedaan bij de politie en, indien COA-medewerkers direct getuige zijn van een strafbaar feit, kan COA ook zelf aangifte doen. Zodra duidelijk is wie het incident heeft veroorzaakt wordt de dader aangepakt. Indien het OM tot vervolging overgaat kan een veroordeling wegens een ernstig misdrijf onder voorwaarden tot gevolg hebben dat een verblijfsvergunning wordt ingetrokken dan wel niet wordt verleend.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen bij opvangcentra, zoals eerder toegezegd naar aanleiding van eerdere situaties van bedreiging en geweld richting homoseksuele asielzoekers? Zijn deze vertrouwenspersonen overal aangewezen? Zo, nee waarom niet? Zo ja, wat zijn tot nu toe de resultaten?
Het COA heeft per 1 augustus 2016 op iedere locatie een medewerker aangewezen die de rol vervult van coördinerend vertrouwenspersoon voor kwetsbare groepen, waaronder LHBT’s. Besloten is deze functie te beleggen bij de contactpersoon veiligheid, omdat deze medewerker een goed overzicht heeft van de incidenten die hebben plaatsgevonden. De coördinerend vertrouwensfunctionaris fungeert ook als aanspreekpunt voor de collega’s en als aanspreekpunt voor externe organisaties. Alle coördinerend vertrouwensfunctionarissen hebben in de tweede helft van 2016 een aanvullende training doorlopen, met als doel om de reeds bestaande kennis over het borgen van veiligheid te vergroten en zo het bewustzijn op dit terrein op alle locaties verder te bevorderen.
Hoe wordt asielzoekers duidelijk gemaakt vanaf dag één bij een opvanglocatie welke waarden in Nederland gelden, zoals de gelijkwaardigheid van LHTB'ers en het onacceptabel zijn van bedreiging en geweld? In welke mate en hoe wordt er in dat licht ook gebruik gemaakt van de inzet van homorechtenambassadeurs?
In de opvanglocaties worden de bewoners op diverse manieren geïnformeerd en voorgelicht over de normen en waarden waaraan zij zich dienen te houden. Op de azc's en de gezinslocaties wordt een programma toegepast, op basis waarvan veel aandacht wordt besteed aan de veiligheid op de locatie en aan hoe een COA-bewoner zich geacht wordt te gedragen. Ook grondrechten, normen en waarden en het verbod op discriminatie krijgen hierin aandacht. Op verschillende momenten wordt hierover met bewoners gesproken. Met iedere bewoner wordt binnen 48 uur na aankomst op locatie een gesprek gevoerd waarin extra aandacht wordt besteed aan artikel 1 van de Grondwet. Binnen 30 dagen na binnenkomst heeft elke nieuwe bewoner deelgenomen aan een groepsgesprek over veiligheid.
Ten slotte zijn er diverse voorlichtingsproducten ontwikkeld. Op deze manier wordt er op diverse manieren voor gezorgd dat bewoners goed geïnformeerd zijn over de in Nederland geldende vrijheden en de gelijkheid van een ieder.
Naast de voorlichting komt het thema veiligheid ook aan bod in de begeleiding die COA aan alle bewoners biedt gedurende het verblijf op de locatie. Het onderwerp veiligheid kan dan ook in individuele begeleidingsgesprekken aan bod komen.
Er wordt hierbij geen gebruik gemaakt van homorechtenambassadeurs. Wel heeft het COA veel contact met LHBT belangenorganisaties. Zo worden trainingen ontwikkeld door en in samenwerking met het COC en nemen de belangenorganisaties deel aan de Werkgroep Informatievoorziening Grondrechten.
Daarnaast heeft de Minister van OCW het initiatief genomen om een applicatie te laten ontwikkelen. De app helpt gebruikers bij het vinden van hun weg in «roze Nederland», geeft informatie over LHBT-rechten en biedt ondersteuning in geval van discriminatie. Zo geeft de applicatie informatie over de instanties die benaderd kunnen worden wanneer LHBT-vluchtelingen op zoek zijn naar contact met andere homoseksuelen, maar ook informatie over welke instanties benaderd kunnen worden wanneer men zich onveilig voelt. Daarnaast kunnen gebruikers eenvoudig en snel informatie vinden over de Nederlandse cultuur en de uitgangspunten van de Nederlandse rechtstaat.
Op welke wijze kan naar uw mening de veiligheid en de gelijke behandeling van asielzoekers met een LHTB-achtergrond mogelijk verder worden verbeterd?
Er zijn in de loop van 2016 diverse maatregelen genomen naast de mogelijkheden die COA op dit onderwerp al langer ter beschikking had. COA houdt continu de maatregelen tegen het licht en waar nodig zal het COA blijven verbeteren. Dit zal gebeuren in samenwerking met andere partijen, zoals de belangenorganisaties.
Ik zie dan ook geen reden voor aanvullende maatregelen.
Het bericht ‘Asielcheck totaal fiasco’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Asielcheck totaal fiasco»?1
Ja.
Herinnert u zich uw toezegging tijdens het Algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 26 mei 2016 om het nadere inspectierapport over de identificatie van asielzoekers in Nederland afgelopen zomer naar de Kamer te sturen, blijkens uw opmerkingen in dit debat: «Daarom hebben we de inspectie, meteen toen we hiermee begonnen, zelf gevraagd om dit snel te checken, na een tijdje nog een keer te checken en nu ook weer, en om ons in de zomer te laten weten of het na april goed is gebleven, zodat we het nog verder kunnen verbeteren.» en: «Ik moet even navragen wanneer we dat bericht van de inspectie precies krijgen. Augustus, september.»?2
Ja.
Waarom heeft u deze toezegging om de Kamer te informeren in of kort na afgelopen zomer, niet gestand kunnen doen blijkens het pas op 21 december 2016 aan de Kamer gestuurde Inspectierapport en pas nadat de Telegraaf daarover berichtte?3
Wij hebben de Inspectie ook na het rapport van april 2016 gevraagd mee te blijven kijken naar het identificatie- en registratieproces (hierna: I&R-proces). De Inspectie heeft daarop opnieuw onderzoek gedaan naar het I&R-proces. Hiervoor zijn in augustus en september de locaties bezocht. Op basis van de geverifieerde bevindingen is een analyse uitgevoerd en is het conceptrapport opgesteld. Het conceptrapport is aan betrokken organisaties voorgelegd voor wederhoor teneinde hen in staat te stellen om eventuele feitelijke onjuistheden aan te geven. Het door de Inspectie VenJ vastgestelde rapport is ons vervolgens eind november 2016 aangeboden. Gezien de berichtgeving in de Telegraaf van 21 december is ervoor gekozen het rapport op die dag direct openbaar te maken, om een ieder inzicht in de bevindingen van de Inspectie te geven. Onze reactie op dit rapport is per gelijke datum aan uw Kamer gezonden. Daarmee is voldaan aan de toezegging van de Minister van Veiligheid en Justitie tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 24 november 2016 om het Inspectierapport met beleidsreactie nog voor het kerstreces aan de Tweede Kamer te zenden.
Herinnert u zich uw stellingnames in de brief van 18 mei 2016 dat «De apparatuur voor het uitlezen van gegevensdragers in de ID-straten en op Schiphol op orde is.» en «De gegevensdragers zoals smartphones worden in het I&R-proces eerst onderworpen aan een algemene check.» en «Deze smartphones worden gekoppeld aan een pc en <uitgelezen>.»?4 Hoe moeten deze uitspraken worden bezien in het licht van het Inspectierapport dat u afgelopen week naar de Kamer stuurde?
Ja. De Inspectie komt in haar rapport tot de conclusie dat het uitlezen van gegevensdragers sinds de eerste inspecties eind 2015 aanmerkelijk is verbeterd. Alle ID-straten beschikken over uitleesapparatuur. Het proces verloopt als volgt:
Gegevensdragers worden door de politie of Koninklijke Marechaussee (KMar) eerst aan een quickcheck onderworpen. Daarbij let men onder andere op foto’s, e-mails, contactenlijsten en zogeheten messengerdiensten. Men zoekt dan naar informatie over de identiteit en is daarbij alert op de reisroute en signalen van mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme. Op basis van de bevindingen van deze quickcheck en verdere bevindingen tijdens de identificatie en registratie wordt besloten of de gegevensdragers ook digitaal moeten worden uitgelezen. In dat geval wordt met speciale software data vanuit de gegevensdrager overgebracht op de eigen computerapparatuur van de politie of KMar.
Waarom is het sinds de verschijning van het vorige Inspectierapport in mei 2016, uw beleidsreactie en debat met de Kamer op 26 mei 2016 niet gelukt bij asielzoekers een volledige registratie op orde te krijgen, dat wil zeggen dat altijd en bij iedereen een check plaatsvindt van aanwezige bagage, telefoons en documenten ter identificatie?
De Inspectie concludeert dat de registratie van asielzoekers op orde is. Een asielzoeker die in Nederland asiel aanvraagt wordt eerst geïdentificeerd en geregistreerd door de politie of de Marechaussee. Zodra vreemdelingen zich melden voor de asielprocedure start het Identificatie en Registratieproces door de Politie of de Marechaussee. Tijdens dit proces stelt de politie of de KMar de identiteit vast aan de hand van bagage, documenten, biometrie, een eerste gesprek en leest zo nodig de telefoons uit. Er worden vingerafdrukken genomen en een foto gemaakt; de asielzoeker wordt geregistreerd en er wordt een v-nummer toegekend. Ook vindt een check plaats in de relevante systemen en worden mensen zo nodig aanvullend gehoord.
Kunt u nader toelichten welke andere stappen in het identificatieproces behalve de quickcheck, indien nodig het uitlezen van gegevensdragers en het nader gehoor in de praktijk soms ook niet of niet volledig worden uitgevoerd, gelet op de bewoording «met name» in het Inspectierapport?5 Wat zijn de redenen hiervoor en welke veiligheidsrisico’s zijn hieraan verbonden?
De Inspectie concludeert dat de kwaliteitsborging van het identificatieproces op orde is en het proces zorgvuldig wordt uitgevoerd. Het inspectierapport heeft aangetoond dat inmiddels in de praktijk conform de geldende procesbeschrijvingen, afspraken en instructies wordt gehandeld. De Inspectie constateert dat de werkzaamheden over het geheel genomen goed uit te voeren zijn binnen de beschikbare tijd. De medewerkers maken vanuit hun kennis en expertise een afweging om iets al dan niet verder te onderzoeken. Dit betekent dat er per geval wordt bekeken hoe de beschikbare tijd en capaciteit het beste kan worden besteed. Politie en KMar hebben daarnaast het proces van interne kwaliteitscontroles verder aangescherpt om de kwaliteit van de processtappen te toetsen en zo nodig te verbeteren. Over mogelijke verbetermaatregelen, zijn wij in gesprek met de betrokken diensten. Zo zijn wij voornemens ten aanzien van bepaalde asielzoekers het mogelijk te maken dat zij langer dan tot nu toe op de locatie beschikbaar gehouden kunnen worden voor nader onderzoek. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om tijd te creëren voor inzet van benodigde specialismen. Wij betrekken hierbij ook het onderzoek dat de Inspectie momenteel doet naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten.
Kunt u de bevindingen in het Inspectierapport bevestigen dat door gebrek aan tijd, capaciteit en (technisch) materieel de stappen van de quickcheck, het uitlezen van gegevensdragers en het nader gehoor niet of niet volledig worden uitgevoerd? Kunt u kwalitatief schetsen hoe groot dit probleem is, in hoeveel gevallen worden deze stappen niet of niet volledig genomen?
De Inspectie constateert het volgende:
«De meeste medewerkers geven aan hun werk over het geheel genomen goed te kunnen uitvoeren in de beschikbare tijd (dat wil zeggen: binnen één werkdag).
Hoewel medewerkers aangeven dat zij voor het identificatieproces in het algemeen genoeg tijd hebben, zijn er een aantal processen waar zij, door de beschikbare tijd gedwongen, keuzes moeten maken om deze al dan niet of niet volledig uit te voeren.«
Er is dus geen sprake van dat de genoemde stappen «niet» worden uitgevoerd. Het betekent wel dat er per geval weloverwogen wordt gekeken hoe de beschikbare tijd en capaciteit het beste kan worden besteed. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn wij in gesprek met de betrokken diensten. Zo zijn wij voornemens ten aanzien van bepaalde asielzoekers het mogelijk te maken dat zij langer dan tot nu toe op de locatie beschikbaar gehouden kunnen worden voor nader onderzoek. Op deze manier ontstaat de mogelijkheid om tijd te creëren voor inzet van benodigde specialismen.
Hoe wordt beoordeeld wanneer het nodig is om gegevensdragers uit te lezen, aangezien het lastig is voor medewerkers om Arabische teksten te lezen?
Het omgaan met andere talen (waaronder Arabisch) vormt een hindernis in het soepel uitvoeren van het proces. De medewerkers in de I&R-straten hebben echter de nodige ervaring, weten waar zij op moeten letten en hebben een checklist die zij kunnen raadplegen. Ook zijn er 24/7 tolken oproepbaar. Bovendien kunnen medewerkers een beroep doen op collega’s van de Dienst Regionale Informatie Organisatie (DRIO), die aan de hand van informatieverzameling afwegen of diepgaander onderzoek is geboden.
Kunt u aangeven in hoeverre hierdoor een risico bestaat dat signalen over mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme of andere ernstige zaken die juist opgemerkt zouden moeten worden bij de registratie en identificatie van asielzoekers?
Dit proces staat helemaal aan het begin van de asielketen. Het valt nooit honderd procent uit te sluiten dat signalen van criminaliteit, waaronder terrorisme, in deze schakel niet worden opgemerkt. Signalen daarvan kunnen ook worden opgevangen tijdens de contactmomenten die de vreemdeling heeft gedurende het I&R-proces met politie of Marechaussee of later in het proces in het contact met het COA, de IND of de DT&V. In het hele proces is dan ook verhoogde aandacht voor dergelijke signalen ingericht, waarbij steeds gebruik gemaakt wordt van de dan beschikbare informatie die vanzelfsprekend in de loop van het proces toeneemt. Het I&R-proces, dat initieel diende voor de vaststelling van de identiteit en registratie van asielzoekers, is mede naar aanleiding van de verhoogde dreiging in november 2015 aangepast. Vanaf dat moment staan de werkzaamheden in dit proces meer in het teken van het vroegtijdig opvangen van signalen die duiden op terrorisme of andere vormen van criminaliteit. Medewerkers in de gehele vreemdelingenketen hebben trainingen gevolgd om signalen van radicalisering te herkennen. En deze vervolgens te delen met de diensten die belast zijn met het voorkomen en bestrijden van terrorisme. Zo screent de IND op basis van de informatie uit het identificatie en registratieproces of er signalen zijn met betrekking tot (identiteits-, nationaliteits- of visum-) fraude, nationale veiligheid, 1F en mensensmokkel/mensenhandel. Ook is in de vreemdelingenketen ingezet op het vergroten van het veiligheidsbewustzijn. Hoewel de betrokken diensten zeer alert zijn op mogelijke risico’s, kan misbruik van de Nederlandse asielprocedure nooit volledig worden uitgesloten. Om alert te blijven op de kwaliteit van dit proces en steeds mogelijkheden tot verbetering te blijven benutten hebben wij de Inspectie gevraagd onderzoek te doen naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten. Dit onderzoek wordt naar verwachting begin 2017 aan ons aangeboden. Uw Kamer wordt hierover vanzelfsprekend geïnformeerd.
Hoe vaak zijn sinds april dan wel mei 2016 de telefoons uitgelezen van asielzoekers, gelet op uw toezegging in uw brief van 16 maart 2016: «Op dit moment wordt door de politie nog niet geregistreerd hoe vaak telefoons worden uitgelezen. Binnenkort gaat de politie over tot het registreren hiervan.»?6 Wanneer is de politie tot deze registratie overgegaan en wat zijn hiervan de resultaten?
Zoals toegezegd worden alle gegevensdragers aan een quickcheck onderworpen. In de afgelopen periode heeft in bijna 1 op de 3 gevallen de betrokken medewerker vervolgens besloten tot het nader (laten) uitlezen van de gegevensdragers. De politie registreert dit sinds 15 augustus 20167.
Waarom heeft u de aanbeveling van de Inspectie om «realistisch te zijn over de mogelijkheden van de ID-straten bij het verzamelen van signalen over mensenhandel, mensensmokkel en terrorisme» direct overgenomen?7 Is het niet verstandiger in plaats van deze snel over te nemen deze aanbeveling te onderzoeken waarom in de ID-straten niet gebeurd wat eerder wel is toegezegd en beoogd?
Het hoofddoel van het I&R-proces was en is het vaststellen van de identiteit van de vreemdeling en deze te registreren. Sinds de verhoogde dreiging zijn de werkzaamheden in het I&R-proces steeds meer komen te staan in het teken van het vroegtijdig opvangen van signalen die duiden op terrorisme of andere vormen van criminaliteit. Het valt nooit te garanderen dat criminelen, waaronder terroristen, op dat moment worden opgemerkt. Daarop ziet het realisme: het I&R-proces is een belangrijke, maar niet de enige schakel in de gehele vreemdelingen- en de nationale veiligheidsketen. Dat neemt niet weg dat alle betrokken organisaties continu werken aan het opvangen van signalen en verbeteren van de samenwerking hierop binnen de keten. Wij zien derhalve uit naar het vervolgonderzoek van de Inspectie om onze processen nog deugdelijker te kunnen inrichten en op elkaar aan te laten sluiten.
Deelt u de mening dat geen concessies gedaan kunnen worden, gelet op het dreigingsbeeld in Nederland en Europa, aan een volledige en zorgvuldige registratie van asielzoekers en de genoemde oorzaken als tijd, capaciteit en materieel absoluut geen belemmering mogen vormen voor het niet of niet volledig uitvoeren van controles? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer en op welke termijn gaat u de constaterende knelpunten hieromtrent verbeteren? Zijn dit ook de maatregelen die u aankondigde in het NOS journaal afgelopen week?8
Wij delen de mening dat er gelet op het dreigingsbeeld geen concessies gedaan kunnen worden aan een volledig en zorgvuldige registratie van asielzoekers. Het kabinet neemt de dreiging zeer serieus en bekijkt zorgvuldig welke maatregelen nodig zijn in het kader van de dreiging. Het I&R-proces vormt hierin een van de schakels binnen de vreemdelingenketen en kan een bijdrage leveren aan het opvangen van signalen en die signalen overdragen aan bij de bestrijding van terrorisme betrokken organisaties.
De Inspectie constateert dat het materieel waarover de diensten beschikken nu grotendeels op orde is. Bovendien hebben de diensten sinds de vorige onderzoeken forse stappen gezet in de kwaliteit van het identificatieproces, dat wordt uitgevoerd door medewerkers met de benodigde expertise en kennis van de processtappen die ze moeten uitvoeren.
De betrokken organisaties werken continu aan het verder verbeteren van de samenwerking in deze keten. Dit is een doorlopend proces in het licht van steeds veranderende modus operandi. De inzet van alle betrokkenen is erop gericht misbruik van de asielprocedure door terroristen en andere criminelen te voorkomen. Om alert te blijven op de kwaliteit van dit proces en steeds mogelijkheden tot verbetering te blijven benutten hebben wij de Inspectie ook gevraagd onderzoek te doen naar de opvolging van de onderkende signalen uit de gehele vreemdelingenketen door de betrokken diensten.
Waarom geeft u aan in de brief van 21 december 2016 dat uit het rapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) «Jihadisme en de vreemdelingenketen» zou blijken dat er geen problemen zijn, gelet op de vaststelling van het WODC dat er sinds 2014 vanwege de verhoogde instroom capaciteitsproblemen zijn?9 Waarom heeft u in de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie 2017 de keuze gemaakt minder capaciteit in te zetten bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Het WODC concludeert in haar recente onderzoek «Jihadisme in de vreemdelingenketen» dat de afgelopen jaren gefaseerd verschillende maatregelen zijn getroffen en werkwijzen geïntroduceerd om jihadisme in de vreemdelingenketen te signaleren, die in onderlinge samenhang kunnen worden aangemerkt als één systematiek. Het WODC heeft geen indicaties gevonden dat zich bij de uitvoering hiervan grote problemen voordoen. Ten aanzien van de capaciteit concludeert het WODC in het zelfde rapport ook dat «De sterk afgenomen instroom van asielzoekers sinds begin 2016 maakt dat de knelpunten met betrekking tot een tekort aan capaciteit om primaire processen uit te voeren ondertussen grotendeels zijn opgelost.» Er wordt overigens al geruime tijd geïnvesteerd in de gehele vreemdelingenketen om eventuele signalen van bijvoorbeeld potentiële radicalisering, ronselen of jihadistische intenties te onderkennen.
Door de aanzienlijke afname van de asielinstroom in de loop van 2016 is daarnaast minder capaciteit nodig dan gedurende de pieken in voorgaande jaren. De in te zetten capaciteit bij de IND hangt onder meer samen met de te verwachten asielinstroom. In 2017 wordt een lagere asielinstroom verwacht.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het Inspectierapport V&J afgelopen week over de gebreken in de registratie van asielzoekers de vaststelling in het WODC-rapport «Jihadisme en de vreemdelingenketen» dat «in de praktijk niet altijd gewerkt wordt volgens de bestaande meldstructuur en interne afspraken»?10 Deelt u de mening dat er wel degelijk problemen zijn, in tegenstelling tot hetgeen u beweert in uw brief van 21 december 2016?
In mijn brief van 21 december 2016 sluiten wij aan op de algemene conclusie van de Inspectie die constateert dat het proces thans zorgvuldig verloopt. Daarnaast constateert de Inspectie een aantal verbeterpunten, waar inmiddels een aantal maatregelen op worden genomen, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 12.
Het WODC-rapport -dat een wetenschappelijk beeld presenteert van de signalering en informatie-uitwisseling van jihadisme, radicalisering en ronselpraktijken in de vreemdelingenketen- geeft aan geen indicaties te hebben gevonden dat zich bij de uitvoering grote problemen voordoen. Het WODC geeft ook aan dat vanwege de opzet van de studie het niet mogelijk is om harde uitspraken te doen over meldingen conform de bestaande structuur. Het WODC deed in dat kader de aanbeveling dat moet worden geïnventariseerd waar wederzijdse informatiebehoeften en mogelijkheden tot informatie-uitwisseling precies uit bestaan. De uitwisseling moet daarnaast doelmatig zijn en volgens privacywetgeving worden uitgevoerd. Deze aanbeveling hebben wij overgenomen in de beleidsreactie.
Het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het onderkennen van signalen en het doorgeven daarvan, is een continu proces. Wij zullen samen met de betrokken diensten de werkwijzen blijven verbeteren.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden, gelet op het debat dat de Kamer met u over dit Inspectierapport wil voeren na het aanstaande kerstreces?
Ja.
De petitie ‘Breng onze kinderen terug: Farhiya, Sabarina, Safa, Saidomar en Sajwah’ |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de zaak van Sadiyo, een moeder van vijf kinderen die na zeven jaar in Nederland onder de Dublin-regeling is uitgezet naar Italië?
Ja.
Hoe kan het dat het beroep van een dergelijk gezin op een kinderpardonvergunning wordt afgewezen op grond van het niet voldoen aan het meewerk criterium, terwijl er voor het uitzetten onder de Dublin-regeling helemaal geen medewerking nodig is van een asielzoeker?
Vanwege privacyaspecten kan ik niet ingaan op de individuele omstandigheden in deze zaak. Wel kan ik u melden dat in deze zaak geoordeeld is dat niet Nederland verantwoordelijk is voor de afhandeling van de ingediende asielaanvraag maar een ander Dublinland. Een vreemdeling die in afwachting is van een overdracht naar een andere lidstaat op basis van de Dublinverordening, dient zelf initiatief te ontplooien om zelfstandig naar de andere lidstaat te vertrekken en daar ook zijn volle medewerking aan te verlenen. Daarbij kan de vreemdeling ondersteund worden door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Na akkoord van de andere lidstaat en met behulp van een door de DT&V op te stellen Dublin-laissez-passer, kan overdracht aan de andere lidstaat plaatsvinden. Als de vreemdeling hier geen gehoor aan geeft, kan niet worden aangenomen dat het langdurige verblijf buiten de eigen invloedsfeer van de vreemdeling lag.
Met de definitieve Regeling langdurig verblijvende kinderen is er beleid gekomen waaraan objectief kan worden getoetst of de overheid een vergunning dient te verlenen op basis van langdurig verblijf. Daarbij wordt het eigen handelen van de vreemdeling meegewogen. Deze regeling is restrictiever dan de «overgangsregeling» (het «Kinderpardon»). Een ruimhartige permanente regeling waarin geen enkele eis wordt gesteld aan de vreemdeling ondermijnt het terugkeerbeleid. In het regeerakkoord is opgenomen dat de definitieve regeling «naar zijn aard betrekking zal hebben op een klein aantal personen.» Dit is er onder meer in gelegen dat de vreemdeling actief moet hebben gewerkt aan zijn terugkeer. Het betreft immers een regeling voor mensen die daadwerkelijk zelf hebben gewerkt aan terugkeer, maar die terugkeer om redenen gelegen buiten hun invloedssfeer niet hebben kunnen realiseren. Werken aan vertrek wordt dus niet pas verlangd als er reeds sprake is van langdurig verblijf, maar ook reeds voordien en juist ter voorkoming van dat langdurige verblijf.
Kan het meewerk criterium in de context van een uitzetting onder de Dublin-regeling worden toegepast?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen zou een vluchteling moeten zetten om uitzetting naar een ander Dublin-land mogelijk te maken, zodat voldaan wordt aan het meewerkcriterium van het kinderpardon?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat het uitzetten van kinderen die hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht niet in het belang van deze kinderen is? Zo nee, waarom niet?
In het vreemdelingenbeleid wordt in belangrijke mate rekening gehouden met de positie van kinderen (zowel in gezinsverband als voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen), waarmee recht gedaan wordt aan het Kinderrechtenverdrag (IVRK). Deze verdragsbepaling dient door verdragsstaten steeds geconcretiseerd te worden in beleid en regelgeving. Uit de tekst volgt dat het belang van het kind niet het enige belang is maar een van de belangen. Er dient een afweging plaats te vinden tussen het belang van het kind en overige belangen, zoals bijvoorbeeld het belang van de Staat en het behoud van maatschappelijk draagvlak voor het vreemdelingenbeleid.
Het enkele feit dat kinderen hun volledige leven in Nederland hebben doorgebracht, is geen reden tot vreemdelingrechtelijke bescherming en het verlenen van verblijf. Als na een zorgvuldige procedure en toetsing door de rechter een asielaanvraag wordt afgewezen dient de vreemdeling Nederland te verlaten. De Nederlandse overheid zet altijd in op zelfstandig vertrek. Als iemand echter niet vertrekt, kan er een moment komen dat overgegaan wordt tot gedwongen vertrek.
Hoe verhoudt het uitzetten van deze kinderen zich dan tot artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat het belang van het kind als eerste overweging in het huidige beleid voldoende wordt geborgd? Zo ja, hoe wordt het belang van het kind als eerste overweging in dit soort gevallen precies geborgd? Zo nee, hoe kan dit worden verbeterd?
Zie antwoord vraag 5.
Leerrechten van vluchtelingenkinderen en het terugdringen van thuiszitters. |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
|
Klopt het dat vluchtelingenkinderen «leerrecht» hebben? Wat betekent «leerrecht» precies?1
Voor alle kinderen van 5 tot 18 jaar die in Nederland wonen, geldt dezelfde wet- en regelgeving op het gebied van leer- en kwalificatieplicht, dus ook voor asielzoekerskinderen van deze leeftijd. De toelating tot het basisonderwijs en voortgezet onderwijs is niet verbonden aan het rechtmatig verblijf in Nederland. Ook minderjarige asielzoekers zonder status hebben recht op onderwijs. In de Europese Richtlijn staat dat asielzoekerskinderen na indiening van de asielaanvraag binnen drie maanden toegang moeten hebben tot onderwijs.
Ouders en verzorgers zijn primair zelf verantwoordelijk voor het naar school laten gaan van het leerplichtige asielzoekerskind. Zij worden hierbij waar mogelijk ondersteund. Vaak is er een dependance van een basisschool aanwezig op de AZC locatie. Als er op het AZC geen onderwijslocatie is, gaan de kinderen naar een basisschool in de buurt. Voor kinderen op een AZC die naar het voortgezet onderwijs gaan, verzorgt COA bijvoorbeeld het vervoer naar de onderwijslocatie.
Kan u aangeven hoeveel vluchtelingenkinderen momenteel geen onderwijs in Nederland krijgen, casu quo langer dan drie maanden niet naar school gaan?
Zoals uit de in mijn brief d.d. 14 juli 2016 opgenomen vergelijking van bestanden blijkt, is van de 7500 leer- en kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen van ongeveer 200 bekend dat zij niet naar school gaan.2 Het betreft hier kinderen die recent in Nederland zijn aangekomen en kinderen waarvan inmiddels bekend is dat zij Nederland binnenkort weer zullen verlaten omdat de asielaanvraag is afgewezen. Op dit moment vindt een nieuwe vergelijking van bestanden plaats, waarmee kan worden vastgesteld of alle op dit moment in Nederland geregistreerde asielzoekerskinderen ingeschreven staan op een school. Ik informeer de Tweede Kamer hierover in februari in de tweede voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs.
Zijn deze kinderen opgeteld bij het aantal «thuiszitters» dat u in de voortgangsrapportage passend onderwijs heeft gepresenteerd? Zo nee, waarom niet?
Als op een school ingeschreven leer- of kwalificatieplichtige asielzoekerskinderen langer dan vier weken ongeoorloofd verzuimen of wanneer zij niet bij een school staan ingeschreven, zijn ze evenals andere kinderen een thuiszitter. Deze thuiszittende asielzoekerskinderen zijn opgenomen in de totaaltelling zoals opgenomen in de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs.3
Hoe lang zijn deze kinderen gemiddeld verstoken van onderwijs wanneer ze in ons land zijn? Anders geformuleerd: hoe lang duurt het voordat een vluchtelingenkind dat momenteel in Nederland arriveert, in de schoolbankjes zit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u uiteenzetten waardoor het komt dat deze kinderen zo lang verstoken zijn van onderwijs? Welke oorzaken zijn hiervoor aan te wijzen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke taak ziet u voor zichzelf weggelegd om de plaatsing van vluchtelingenkinderen te bevorderen? Welke doelstellingen stelt u voor u zelf hierbij?
Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een onderwijsaanbod dat geschikt is voor anderstaligen en het mogelijk maakt dat asielzoekerskinderen binnen drie maanden onderwijs krijgen. Het is mijn taak om hen hierbij te ondersteunen. Ik heb hiertoe een aantal (financiële) maatregelen getroffen. Hierover heb ik u op verschillende momenten geïnformeerd.4
Kunt u nader verduidelijken waarom u het aantal van 4200 langdurige (meer dan drie maanden) thuiszitters specifiek in vier stappen wil terugdringen, zoals in uw brief van 6 december te lezen valt?2 Wie bepaalt dan welk kind in welke van deze vier stappen wordt geholpen met passend onderwijs? Waarom komt het ene kind in de eerste stap aan de beurt, terwijl het andere kind pas in de vierde stap aan de beurt is waardoor deze extra lang moet wachten?
In de tiende voortgangsrapportage passend onderwijs heb ik aangegeven dat gedurende het schooljaar 2015–2016 ongeveer 4.200 kinderen langer dan drie maanden thuiszitter waren. Dit is geen vaste groep die het hele schooljaar heeft thuisgezeten, maar een dynamische groep. Deels zijn kinderen weer teruggeleid naar school, deels zijn kinderen gedurende het schooljaar thuis komen te zitten. De optelsom van deze kinderen bedraagt ongeveer 4.200. De ambitie om dit aantal in vier jaarlijkse stappen terug te brengen naar nul, betreft niet deze specifieke kinderen. Deze groep verandert immers steeds. De ambitie richt zich op de omvang van deze groep, toewerkend naar de in het Thuiszitterspact afgesproken doelstelling dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod.
Welke criteria hanteert u om de kinderen in te delen? Alfabetische volgorde/ zwarte zorg/ onderwijs indicatie?
Zie het antwoord op vraag 7.
Waarom kiest u ervoor om dit aantal pas in 2020 tot nul terug te brengen? Is dit niet een veel te bescheiden ambitie?
Elk kind dat thuiszit, is er één teveel. Uit de meest recente cijfers blijkt echter eens te meer dat thuiszitten een hardnekkig probleem is dat helaas niet van de ene op de andere dag op te lossen is. De zo gewenste daling is helaas nog niet in gang gezet, ondanks de inspanningen van velen. De nu afgesproken doelstelling, dat in 2020 geen enkel kind meer langer dan drie maanden thuiszit zonder passend aanbod, is al behoorlijk ambitieus. Het is niet realistisch om de termijn te verkorten waarbinnen deze doelstelling gerealiseerd dient te zijn.
Waarom koestert u niet de ambitie om dit aantal veel eerder dan 2020 tot nul te reduceren? Waarom 2020, waarom niet 2018?
Zie het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u deze keuze voor 2020 aan de kinderen die nu al langer dan drie maanden thuiszitten (en hun ouders) uitleggen? Bent u van plan om een argumentatie in de trant van «wacht nog maar eens drie jaar» te gaan gebruiken?
Zie de antwoorden op vraag 7 en 9.
De schimmigheid omtrent teruggekeerde jihadisten |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het artikel «Justitie doet schimmig over 31 teruggekeerde jihadisten»?1
Ja.
Wat is de exacte status van de 31 teruggekeerde jihadisten?2 Hoeveel van hen zijn op dit moment op vrije voeten en hoeveel zijn veroordeeld of in afwachting van een proces?
Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen indien noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Onderkende terugkeerders worden daarnaast besproken in een lokaal multidisciplinair casusoverleg met het doel passende maatregelen te treffen. Op basis van een risico-inschatting wordt per geval bepaald welke maatregelen worden getroffen.
Op deze manier wenden alle betrokken partners, landelijk en lokaal, de beschikbare middelen aan om het risico dat van terugkeerders uit kan gaan te onderkennen en te verminderen.
Tot dusver zijn zeven als terugkeerder aangemerkte personen voor strafbare feiten veroordeeld. Daarnaast is op dit moment tegen een achttal als terugkeerder aangemerkte personen een vervolgingsbeslissing genomen.
Het verstrekken van nadere strafrechtelijke informatie over als terugkeerder aangemerkte personen, inclusief eventuele op handen zijnde vervolgingsbeslissingen, kan mogelijk lopende onderzoeken schaden. Ik ben daarom terughoudend in mijn beantwoording.
Bent u bereid, gezien de enorme terreurdreiging in Europa, alle teruggekeerde jihadisten zo snel mogelijk preventief vast te zetten? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar de brief die ik op 8 december 2015 aan de Kamer heb verstuurd (Kamerstuk 29 754, nr. 352). De strekking van mijn eerdere antwoord is dat op grond van artikel 5 EVRM vrijheidsontneming mogelijk is, naast enkele andere limitatief genoemde gevallen, als betrokkene op rechtmatige wijze is gearresteerd of gedetineerd wanneer er een redelijke verdenking bestaat dat hij een strafbaar feit heeft begaan of indien het redelijkerwijs noodzakelijk is hem te beletten een strafbaar feit te begaan of te ontvluchten nadat hij dit heeft begaan. Deze limitatieve gronden voor vrijheidsontneming worden strikt geïnterpreteerd door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, is niet een van de in artikel 5 EVRM genoemde gevallen. Die gronden voor vrijheidsontneming zijn een uitzondering op de meest fundamentele waarborg van de individuele vrijheid. Administratieve detentie past derhalve naar stellige overtuiging van dit kabinet niet in een rechtstaat.
Afspraken binnen de EU over het herplaatsen van migranten uit Griekenland |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoe komt u tot de conclusie dat Nederland slecht circa 1.400 vluchtelingen hoeft te herplaatsen uit Griekenland, terwijl in de afspraken wordt uitgegaan van 3.797?
Op basis van de situatie op migratiegebied in Griekenland in 2015 is in de Raadsbesluiten1 van 14 en 22 september 2015 opgenomen dat in beginsel 66.400 asielzoekers worden herplaatst vanuit Griekenland naar de andere lidstaten. Uitgaande van dat aantal is vervolgens een verdeling gemaakt van het aantal personen dat lidstaten moet overnemen. Deze verdeling is opgenomen in bijlage bij een Resolutie2 van 22 juli 2015 en in bijlage II bij het Raadsbesluit van 22 september 2015. Voor Nederland ging het om maximaal ongeveer 3.800 personen uit Griekenland. De voorstellen voor de Raadsbesluiten waar deze afspraken (inclusief de verdeling) zijn vastgelegd, bevatten oorspronkelijk een verdeelsleutel. Hierover heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd naar aanleiding van het verschijnen van deze voorstellen.3 Dit is ook met uw Kamer uitgebreid besproken, onder meer tijdens de plenaire afronding van een Algemeen Overleg over de JBZ-Raad op 11 juni 2015.4 De verdeelsleutel bestond uit de volgende wegingsfactoren: 40% op basis van het bevolkingsaantal, 40% op basis van het BNP van de lidstaat, 10% op basis van het aantal spontane asielverzoeken en het aantal her vestigde personen per 1 miljoen inwoners over de periode 2010–14, en 10% op basis van het werkloosheidspercentage.
Het kabinet heeft destijds over deze verdeelsleutel opgemerkt er waarde aan te hechten dat de door de Europese Commissie voorgestelde verdeelsleutel meer rekening houdt met de absorptiecapaciteit in de lidstaten en meer rekening houdt met eerder gedane inspanningen op asielvlak. In antwoord op schriftelijke vragen van uw Kamer heeft het kabinet voorts geschreven het steeds van belang te vinden dat alle lidstaten op een evenredige manier bijdragen aan herplaatsing. Het kabinet betrekt de inzet van andere lidstaten bij het vaststellen van zijn eigen inzet.5 De wegingsfactoren zijn aangewend om vast te stellen wat een evenredige en redelijke bijdrage is van lidstaten aan herplaatsing, bij de invulling van de specifieke Raadsbesluiten.
Blijkens informatie van de Europese Commissie zijn er in Griekenland thans ongeveer 24.000 personen die in aanmerking komen voor herplaatsing. Daarbij heeft de Europese Commissie rekening gehouden met de informatie zoals die door de Griekse autoriteiten is aangeleverd rondom het totaal aantal migranten op het Griekse vasteland en op de Griekse eilanden en de samenstelling van die groep, in het bijzonder de nationaliteit van de betrokken migranten. Afgezet tegen dat aantal van 24.000 komt een evenredig Nederlands aandeel neer op de herplaatsing van ongeveer 1.400 personen. Indien Nederland zich nog steeds zou richten op het herplaatsen van 3.800 personen, zou het Nederlandse aandeel in herplaatsing de facto significant groter worden dan hetgeen eerder met uw Kamer is gedeeld, nu het aantal beschikbare herplaatsingskandidaten op dit moment lager is dan waar eerst werd vanuit gegaan.
Waar staat precies in de Europese afspraken dat het niet zou gaan om absolute aantallen in de verdeling, maar om relatieve aantallen, die afhankelijk zijn van het aantal mensen dat in aanmerking komt voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de afspraken over de verdeling van vluchtelingen gebaseerd op een verdeelsleutel? Zo ja, hoe is die tot stand gekomen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft Nederland onderhandeld over de invulling van zo’n eventuele verdeelsleutel? Zo ja, wat was de inzet van Nederland in die onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn precies de vereisten voor migranten om in aanmerking te komen voor herplaatsing? Waar exact staan deze vereisten in de Europese afspraken?
Het kabinet heeft uw Kamer bij brief van 9 juni 2015 geïnformeerd over de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing.6 In artikel 3 van beide herplaatsingsbesluiten staat de doelgroep van herplaatsing beschreven. Alleen asielzoekers die een nationaliteit hebben waarvoor geldt dat volgens de meest recente kwartaalgemiddelden die door Eurostat voor de gehele Europese Unie zijn vastgesteld, 75% of meer van de asielaanvragen heeft geleid tot een besluit tot verlening van internationale bescherming in eerste aanleg (het zogenaamde inwilligingspercentage), worden herplaatst. Daarnaast dienen de betreffende asielzoekers een asielaanvraag te hebben ingediend in Italië of Griekenland en dient het om een asielaanvraag te gaan waarvoor Italië of Griekenland krachtens de Dublinverordening7 verantwoordelijk zouden zijn geweest. Op basis van de cijfers van Eurostat over het tweede kwartaal van 2016 komen volgens de Europese Commissie de volgende nationaliteiten in aanmerking voor herplaatsing: Burundi, Eritrea, Mozambique, Bahrein, Bhutan, Qatar, Syrië en Jemen.8
Wanneer een asielzoeker een asielaanvraag indient in Griekenland, stellen de Griekse autoriteiten vast waar betrokkene vandaan komt en welke nationaliteit hij of zij heeft. Dit kan op basis van de verklaringen van de asielzoeker of op basis van identiteitsdocumenten, mits er documenten aanwezig zijn. Hetzelfde geldt trouwens ook in Italië.
Welke nationaliteiten vallen op dit moment onder het herplaatsingsmechanisme?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe worden de nationaliteiten van vluchtelingen in Griekenland bepaald?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is de schatting tot stand gekomen dat er 24.000 mensen in Griekenland zijn met een nationaliteit, die in aanmerking komt voor herplaatsing?
Deze informatie is afkomstig van de Europese Commissie.9 De Europese Commissie heeft niet nader toegelicht op basis waarvan dit aantal is vastgesteld. De Europese Commissie werkt evenwel nauw samen met de Griekse autoriteiten en baseert zich op hun informatie, zoals bijvoorbeeld de informatie uit de massale pre-registratie10 die in Griekenland heeft plaatsgevonden. Dat de Europese Commissie informatie verstrekt over het potentiële aantal herplaatsingskandidaten is niet nieuw. Daarover heb ik ook eerder informatie aan uw Kamer verstrekt tijdens het Algemeen Overleg van 5 oktober dit jaar.11
Op welke manieren heeft de Turkijedeal, de vereisten om in aanmerking te komen voor herplaatsing, veranderd?
Aan de criteria om in aanmerking te komen voor herplaatsing heeft de EU-Turkije verklaring van 18 maart 2016 niets gewijzigd, maar het heeft de herplaatsingsbesluiten wel in een andere context geplaatst voor de migranten die na 20 maart 2016 op de Griekse eilanden aankomen. De EU-Turkije Verklaring voorziet immers in de terugkeer van alle irreguliere migranten en asielzoekers die vanuit Turkije naar de Griekse eilanden zijn gereisd na 20 maart 2016 en waarvan de asielaanvraag onontvankelijk of ongegrond is verklaard. Hoeveel personen dienen terug te keren, is afhankelijk van de uitkomst van de individuele beoordeling van het asielrelaas en de beoordeling door de bezwaarcommissies en de rechter. Aangezien asielaanvragen dus individueel worden beoordeeld, is daarover op voorhand geen exact cijfer te geven.
Hoeveel migranten die op dit moment in Griekenland verblijven zouden onder de Turkijedeal teruggestuurd moeten worden naar Turkije?
Zie antwoord vraag 9.
Betekent het persbericht van de Europese Commissie van 9 November 2016 dat met zekerheid gesteld kan worden dat 37.000 van de 61.700 migranten in Griekenland niet in aanmerking komen voor herplaatsing?
Zoals is geantwoord op vraag 8, baseert de Europese Commissie haar informatie over het aantal aanwezige migranten op het Griekse vasteland en de Griekse eilanden, op de cijfers van de Griekse autoriteiten. Nu nationaliteit een bepalend criterium is, kan op basis daarvan ook worden vastgesteld wie van die vreemdelingen in aanmerking komt voor herplaatsing. Een deel van de mogelijke herplaatsingskandidaten was al in beeld van de Griekse autoriteiten. Daarnaast heeft de massale preregistratie waar eerder naar is verwezen, nog andere potentiële herplaatsingskandidaten in beeld gebracht. Het is wel van belang dat die preregistratie nu verder resulteert in het indienen van de formele asielaanvraag omdat dit een voorwaarde is om in aanmerking te komen voor herplaatsing. Hier moet de Griekse asieldienst de komende maanden mee aan de slag zodat de herplaatsingen ook kunnen plaatsvinden.
Niet alle 61.700 migranten in Griekenland zijn geregistreerd; in hoeverre staat het vast dat mensen die nog niet geregistreerd zijn niet in aanmerking (zullen) komen voor herplaatsing?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat het bed, bad en brood overleg is geklapt |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u van mening dat de discussie rondom de Bed, Bad en Brood opvang een stuk overzichtelijker zou zijn geweest als duidelijk werd welke uitgeprocedeerde vreemdelingen buiten hun schuld niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst en zodoende vast zitten in deze gemeentelijke Bed, Bad en Brood opvang?1
Deze mening deel ik niet. In de praktijk blijkt dat vreemdelingen die terug willen keren over het algemeen ook terug kunnen keren. Er zijn geen landen bekend die structureel weigeren onderdanen terug te nemen wanneer deze onderdanen zelf terug willen keren. Bij vreemdelingen die in beeld zijn bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) wordt getoetst of er sprake is van een situatie dat de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Een vreemdeling die niet in beeld is bij de DT&V kan altijd een bemiddelingsverzoek indienen bij de DT&V voor ondersteuning bij het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten. Als vastgesteld wordt dat er sprake is van een buitenschuldsituatie, kan de vreemdeling, behoudens contra-indicaties als bijvoorbeeld openbare orde aspecten, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. De stelling dat de vreemdelingen die in gemeentelijke bed, bad, brood opvang zitten niet terug kunnen keren naar hun land van herkomst is niet in lijn met de praktijkervaringen van de DT&V.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel mensen in 2014, 2015 en 2016 aanspraak hebben gemaakt op een buitenschuldverklaring, op welke gronden deze zijn afgewezen en hoeveel mensen wel een buitenschuldverklaring hebben gekregen en op welke gronden?
2014
2015
2016 t/m okt
80
50
50
Inwilligingen
201
10
102
Afwijzingen
50
20
20
Overig
30
30
20
Bron: IND. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.1 2
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor het verantwoordingsdebat van juni 2016 (34 475-VI) is gemeld dat het aantal ingewilligde aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» afgerond 30 was. Dit was vermoedelijk een typefout, het aantal is afgerond 20.
In de beantwoording van de schriftelijke vragen voor deze begrotingsbehandeling is het aantal ingewilligde eerste aanvragen voor een vergunning op grond van het «buiten schuld-beleid» en het aantal verlengde vergunningen voor dit doel over 2016 gemeld. Dit waren er in totaal 30. In de huidige beantwoording melden we alleen het aantal ingewilligde eerste aanvragen.
De inwilligings- of afwijzingsgronden kunnen niet uit de geautomatiseerde systemen van de IND worden uitgehaald.
Een aanvraag voor een buitenschuldverklaring kan afgedaan worden in een ander jaar dan het jaar van aanvraag. Hierdoor kan er een verschil ontstaan tussen het aantal aanvragen en het aantal beslissingen in een jaar.
Hoe wordt momenteel vastgesteld dat iemand aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan? Zijn hier standaard voorwaarden voor opgesteld? Zo nee, waarom niet?
Op 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft mijn voorganger Staatssecretaris Teeven uw Kamer geschreven over Toezeggingen op Rapporten en adviezen vreemdelingenbeleid. Het in die brief in onderdeel D beschreven buitenschuldbeleid is, met de daarin aangekondigde wijzigingen, nog steeds van kracht. Een volledige beschrijving van het beleid is te vinden in de Vreemdelingencirculaire, paragraaf B8/4.
In de Vreemdelingencirculaire is opgenomen dat de vreemdeling, om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid, zelfstandig moet hebben geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij moet aantonen of aannemelijk maken dat hij zich heeft gewend tot de vertegenwoordiging van het land of van de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfsplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem aldaar de toegang zal worden verleend.
De DT&V stelt, op grond van objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in beginsel zijn onderbouwd met bescheiden, vast dat sprake is van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten.
Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:
Indien het de vreemdeling niet lukt zelfstandig documenten te verkrijgen bij de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst, wordt van hem verwacht dat hij de DT&V verzoekt om ten behoeve van hem een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument in te dienen bij de autoriteiten van zijn land van herkomst of een ander land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat hem daar toegang zal worden verleend. Tot slot is van belang dat ook bij de Nederlandse autoriteiten geen redelijke twijfel over de nationaliteit en identiteit van de vreemdeling bestaat.
Indien het antwoord bij vraag drie ontkennend is, erkent u dat wanneer er geen vaste criteria zijn om de inspanningsplicht te toetsen, dit in de praktijk ertoe kan leiden dat de Dienst Terugkeer en Vertrek steeds nieuwe eisen aan iemand kan stellen teneinde de benodigde documenten te verkrijgen, zonder dat duidelijk is wat er nog meer kan worden gedaan en wanneer de inspanningen genoeg zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gebeurt er momenteel met een vreemdeling wanneer de autoriteiten van het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument niet hebben gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Waar kan deze vreemdeling dan naartoe?
In voornoemde brief van 13 september 2013 (Kamerstuk 19 637, nr.1721) heeft het Kabinet reeds aangegeven dat het niet wenselijk is dat vreemdelingen voor onbepaalde tijd in onzekerheid blijven over de aanvraag voor een (vervangend) reisdocument die de DT&V ten behoeve van hen heeft ingediend bij de autoriteiten van het land van herkomst of eerder verblijf (en daarmee over de buitenschuldaanvraag). Wanneer er geen sprake is van verwijtbaar gedrag van de vreemdeling moet het uitblijven van een reactie van de vertegenwoordiging op een aanvraag voor een (vervangend) reisdocument niet langer voor rekening en risico van de vreemdeling komen. Wanneer deze situatie zich voordoet, kan dit aanleiding zijn voor een beoordeling of betrokkene voldoet aan de verleningsvoorwaarden.
Daarbij is wel aangetekend dat juist de beoordeling, of de vreemdeling onvoldoende of onjuiste identificerende gegevens heeft verschaft, in veel gevallen moeilijk te maken is. Het zou onwenselijk zijn als een vreemdeling op den duur een buitenschuldvergunning zou kunnen bemachtigen door op verholen wijze onvoldoende of onjuiste gegevens aan de diplomatieke vertegenwoordiging te verschaffen. Vereist is dus dat de vreemdeling eventuele twijfel hierover wegneemt. Die twijfel kan worden weggenomen door het verstekken van een (kopie) van een identiteitsdocument. Het laten bestaan van twijfel door de vreemdeling zal onverkort leiden tot het afwijzen van de buitenschuldaanvraag.
Bent u bereid te overwegen een buitenschuldvergunning te verstrekken als het land van herkomst een jaar na een aanvraag voor een vervangend reisdocument nog niet heeft gereageerd, de vreemdeling niet uitgezet kan worden maar ook nog niet rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zou er volgens u verbeterd kunnen worden aan de buitenschuldprocedure zodat mensen die echt niet terug kunnen keren naar het land van herkomst, hier daadwerkelijk aanspraak op kunnen maken in plaats van in de Bed, Bad en Brood opvang in de steden vast komen te zitten?
Het buitenschuldbeleid is in 2013 geëvalueerd na een advies van de ACVZ4, waarin ook de situatie was meegenomen van de vreemdelingen die destijds in de zogeheten «Vluchtflat» en de «Vluchtkerk» verbleven. De ACVZ onderschrijft in haar rapport van 2013 het uitgangspunt van het terugkeerbeleid en de kern van het buitenschuldbeleid. Een belangrijke constatering is dat de ACVZ geen aanwijzingen heeft gevonden dat het voorkomt dat aan vreemdelingen die daadwerkelijk buiten hun schuld niet kunnen vertrekken uiteindelijk géén buitenschuldvergunning wordt verleend. Daar waar het de uitkomsten van de gevoerde procedures betreft, is de toepassing van het beleid naar de mening van de ACVZ in lijn met de doelstelling van de wettelijke regeling.
Ik ben van oordeel dat dit beleid na de aanpassingen van 2013 een goed uitgebalanceerd geheel vormt en heb daarom niet het voornemen het aan te passen.
Bent u bereid deze vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat Marokkaanse asielzoekers rovend door de stad Groningen trekken |
|
Arno Rutte (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Marokkaanse asielzoekers rovend door Stad»?1
Ja.
Hoe komt het dat deze asielzoekers uit veilige landen tijd en ruimte krijgen rovend door de stad Groningen te trekken? Waarom worden zij niet direct teruggestuurd?
Zoals u ook in mijn brief van 17 november jl. «Maatregelen t.a.v. asielzoekers uit veilige landen van herkomst» (Kamerstuk 19 637, nr. 2257) kunt lezen ben ik mij zeer bewust van deze groep asielzoekers en de overlast die een deel van deze groep veroorzaakt. Dit vind ik uiteraard een zeer onwenselijke situatie. Met de gemeenten en de partners in de vreemdelingenketen wordt er op gericht om zowel de instroom van asielzoekers uit veilige landen als de overlast die een deel van hen veroorzaakt te beperken en het vertrek uit Nederland zoveel mogelijk te bespoedigen. Hierbij wordt maximaal ingezet op de bestuurlijke en de strafrechtelijke aanpak. Dit heeft ook
al de eerste resultaten (veroordelingen) opgeleverd. In mijn brief van 17 november jl. heb ik de problematiek en de verschillende maatregelen die ik hiervoor tref uiteengezet (Kamerstuk 19 637, nr. 2257).
Hoe wordt opgetreden tegen die rovende asielzoekers? Worden zij na een eventuele straf direct uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze wordt voorkomen dat nieuwe kansloze asielzoekers uit veilige landen in ons land asiel kunnen aanvragen? Deelt u de mening dat opvang in de regio en het ontzeggen van een asielverblijfsrecht een essentiële stap is teneinde de instroom van asielzoekers uit veilige landen te stoppen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de gang van zaken in Groningen u aanleiding om in overleg te treden met de Marokkaanse regering? Zo ja, op welke termijn zal dat overleg plaatsvinden?
Nederland en Marokko werken in het kader van de bilaterale relatie op vele terreinen samen. Inzet is om de relatie en samenwerking verder te verbeteren, ook op het gebied van migratie, waaronder terugkeer. In dit verband vinden regelmatig op verschillende niveaus gesprekken plaats met de Marokkaanse autoriteiten. Zoals aangekondigd in mijn brief van 17 november jl., wil Nederland graag spoedig met Marokko tot nadere afspraken komen over de terugname van in Nederland onrechtmatig verblijvende Marokkaanse onderdanen, waaronder deze specifieke groep(Kamerstuk 19 637, nr. 2257). De Nederlandse overheid zal hier de komende tijd prioriteit aan geven.
De situatie van een dakloze Belg die al een half jaar in een ziekenhuis in Harderwijk 'woont' |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dakloze Belg «woont» al half jaar in ziekenhuis Harderwijk»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de situatie van deze patiënt, die noodgedwongen in een ziekenhuis moet blijven omdat plaatsing elders niet mogelijk blijkt, waarbij het ziekenhuis de kosten voor de opname en het verblijf moet betalen?
Ik vind het op de eerste plaats van belang dat patiënten zorg krijgen als zij die nodig hebben, onafhankelijk van de vraag op welke wijze dit gefinancierd wordt. Iedereen in Nederland heeft dan ook toegang tot de voor hem of haar medisch noodzakelijke zorg. De arts neemt de gezondheid van en de zorg voor de patiënt als uitgangspunt. Het is voor deze individuele patiënt natuurlijk niet prettig om onnodig in een ziekenhuis te blijven. Evenmin is het voor ziekenhuizen opportuun om patiënten te hebben die geen medisch specialistische zorg nodig hebben.
Ten aanzien van de financiering van buitenlandse patiënten is er in Nederland een aantal regelingen, afhankelijk van de verzekerde of onverzekerde status van een patiënt. Op basis van de bij mij beschikbare informatie is er in deze casus sprake van een onverzekerde Europees ingezetene, waarvan ik van mening ben dat de kosten onderdeel zijn van het reguliere bedrijfsrisico van een ziekenhuis. Voor een uitgebreidere toelichting hierop verwijs ik u naar eerdere antwoorden op Kamervragen over onverzekerde patiënten (onder andere Kamerstuk 33 077, nr. 10).
Wat vindt u ervan dat het St. Jansdal ziekenhuis door verschillende organisaties van het kastje naar de muur wordt gestuurd bij het zoeken naar een structurele oplossing voor de situatie van deze patiënt?
De onverzekerde status van deze patiënt maakt de situatie complex. Als gevolg daarvan is er contact geweest met en tussen verschillende organisaties.
Vanuit VWS is er actie ondernomen door contact te leggen met de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid van België en het Zorginstituut. Op verzoek van VWS heeft het Zorginstituut als Nederlands internationaal verbindingsorgaan contact gehad met haar Belgische collega's om de verzekerde status van de patiënt bevestigd te krijgen en eventuele financieringsmogelijkheden vanuit België te bepalen. Hieruit is naar voren gekomen dat deze patiënt in België niet verzekerd bleek te zijn. Dit is ook teruggekoppeld aan het ziekenhuis.
Wat heeft uw ministerie ondernomen om te komen tot een oplossing voor de situatie van deze patiënt?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft uw ministerie contact gehad met de Belgische autoriteiten om gezamenlijk te komen tot een oplossing? Zo ja, wat heeft dit overleg opgeleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke regels zijn er in Europees verband afgesproken over de bekostiging en vergoeding van zorg aan patiënten uit andere Europese landen die niet verzekerd zijn?
In Europees verband zijn de sociale zekerheidsrechten van EU-onderdanen vastgelegd in verordening 883/04. De verordening bevat aanwijsregels op grond waarvan kan worden vastgesteld onder welke wetgeving met betrekking tot de ziektekostendekking EU-onderdanen vallen. Uitgangspunt is dat mensen wat betreft de ziektekostendekking niet tussen wal en schip vallen, maar deze casus laat zien dat dat niet in alle gevallen te voorkomen is. Voor werknemers is het uitgangspunt van de verordening dat men valt onder de wetgeving van het land waar men werkt. Voor niet-actieven, zoals de patiënt in deze casus, is het uitgangspunt de wetgeving van het woonland (België). Voor onverzekerde EU-onderdanen is er geen specifieke regelgeving. In deze gevallen vormen nationale regels en eventueel de bilaterale betrekkingen de basis.
Ik betreur het dat het voor deze patiënt zo gelopen is, maar benadruk ook dat de regelgeving gebaseerd is op de verzekerde status van de patiënt.
Wat vindt u ervan dat deze situatie zo lang kan voortduren, omdat deze patiënt blijkbaar «niet past in bestaande regelgeving»?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid samen met uw Belgische ambtgenoot te komen tot een spoedige structurele oplossing voor deze patiënt?
Gezien de Belgische status van de patiënt zal ik deze casus nogmaals onder de aandacht brengen van de betrokken Belgische autoriteiten. Daar ligt naar mijn mening de eerste verantwoordelijkheid voor het vinden van een oplossing.
Bent u tevens bereid te bekijken welke lessen uit deze casus kunnen worden getrokken, en hoe in het vervolg de patiënt wel centraal kan worden gesteld?
Ja. Naar mijn mening heeft patiënt zeker centraal heeft gestaan aangezien hij ondanks zijn onverzekerdheid de hele periode medische zorg heeft genoten.
Het bericht ‘Spoedoverleg over zakkenrollende asielzoekers’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de burgemeester van Groningen voor het versneld uitzetten van asielzoekers die in aanraking zijn geweest met justitie?1
Ja.
Deelt u de mening dat zakkenrollende asielzoekers versneld uitgezet moeten kunnen worden indien zij uit een veilig land van herkomst komen? Zo ja, hoe en op welke korte termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom bent u het niet eens?
Ik deel uw mening dat personen die op oneigenlijke gronden een beroep doen op de asielprocedure en de daarbij behorende voorzieningen, zo snel mogelijk moeten worden afgewezen en vervolgens Nederland moeten verlaten. Zeker wanneer er ook nog eens sprake is van overlastgevend of crimineel gedrag. In mijn brieven van 17 november2 en 13 december jl. ben ik ingegaan op deze problematiek en de maatregelen die ik in dit kader tref. Kortheidshalve verwijs ik u naar die brieven.
Kunt u bevestigen dat een deel van deze asielzoekers die veroordeeld worden voor zakkenrollen of andere strafbare feiten, uit veilige landen van herkomst komt zoals Marokko en Georgië? Zo ja, wat kunt u doen teneinde, eventueel in samenspraak met de landen van herkomst, te voorkomen dat deze asielzoekers naar Nederland komen?
Van het lokaal gezag heb ik begrepen dat vreemdelingen die vervolgd zijn inderdaad veelal afkomstig zijn uit veilige landen. Voor de maatregelen die ik tref om zowel de instroom van deze groep als ook de overlast te beperken en het vertrek uit Nederland te versnellen verwijs ik graag naar de ook in antwoord twee genoemde brieven van 17 november en 13 december jl.
Is het waar dat de genoemde zakkenrollende asielzoekers in georganiseerd verband werken? Zo ja, waar vindt deze bendevorming plaats en wat kunt u daar tegen doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het lokaal gezag geeft aan dat er inderdaad veelal is sprake van een aantal personen, dat groepsgewijs optreedt, maar vooralsnog kon niet worden vastgesteld dat sprake is van samenwerking in georganiseerd verband. Door het lokaal gezag wordt ook opgetreden. Indien daar – op grond van strafbare feiten – aanleiding voor is worden deze vreemdelingen aangehouden en in hechtenis genomen. Vervolgens kunnen zij worden voorgeleid en worden veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Zijn er meer gemeenten waar de genoemde problematiek van georganiseerde criminele asielzoekers zich voor doet? Zo ja, welke gemeenten betreft dit en wat is de aard en de omvang van deze problematiek? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek naar te laten verrichten?
Daar waar er nu (acute) openbare orde problemen spelen worden maatregelen genomen door het lokale gezag. Zoals ik heb gemeld in mijn brief van 13 december, heb ik op 12 december in het Landelijk Overleg Veiligheid Politie gesproken met de regioburgemeesters om te bezien of gemeenten signalen hebben dat deze problematiek zich elders in Nederland voordoet. Tot nu toe is het beeld dat deze problematiek zich met name in Noord- en Oost-Nederland voordoet, maar ook in gemeenten als Eindhoven en Weert. In samenwerking met de partijen in de vreemdelingenketen, de strafrechtketen en vertegenwoordigers van gemeenten heb ik een handreiking voor gemeenten opgesteld voor de aanpak van deze problematiek. In deze handreiking worden onder meer de bestuursrechtelijke en vreemdelingrechtelijke mogelijkheden uiteengezet voor de aanpak van overlastgevende vreemdelingen.
Welke maatregelen kunt u, met betrekking tot wetgeving of detentie, nog meer treffen als het gaat om asielzoekers, afkomstig uit veilige landen van herkomst, die één keer veroordeeld zijn voor diefstal?
Voor vreemdelingen die uit veilige landen komen geldt dat zij over het algemeen niet in aanmerking komen voor bescherming en daarmee een verblijfsvergunning. Vanzelfsprekend zullen vreemdelingen die veroordeeld worden voor strafbare feiten hun opgelegde straf moeten uitzitten. Verder doe ik zoals aangegeven in mijn brief er alles aan om de instroom en de overlast van deze groep te beperken en het vertrek uit Nederland te bespoedigen. Deze maatregelen zien ook op wetgeving en detentie.
Grenscontroles door de douane in het binnenland |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat er geen controles meer worden uitgevoerd door de douane op het rijden door ingezetenen in auto’s met buitenlandse kentekens? Zo ja, waarom niet?1
Ja, met ingang van 1 januari 2010 zijn alle controles op de BPM door de Douane, dus ook die ten aanzien van buitenlandse kentekens, overgegaan naar Belastingen.
Hoeveel wordt er jaarlijks door deze controles aan ontdoken Belasting op Personenauto’s en Motorrijwielen (BPM) alsnog geïnd, vanaf 2005 tot nu?
In de 17e Halfjaarsrapportage Belastingdienst (HJR) is inzichtelijk gemaakt wat de opbrengsten van de preventieve en repressieve aanpak van buitenlandse kentekens is. Het betreft zowel opbrengsten in het kader van de MRB als de BPM. In de 17e HJR is te zien dat de opbrengst van de repressieve aanpak sinds het begin van het project buitenlandse kentekens circa € 1,5 miljoen per jaar is. Van de jaren daarvoor is dat niet bijgehouden.
Waarom is ervoor gekozen de Belastingdienst verantwoordelijk te maken voor deze controles en niet meer de douane?
Bij de reorganisatie van de Douane was destijds het uitgangspunt dat de Douane aan de buitengrens zou worden geconcentreerd en dat het werk in het binnenland zou worden afgebouwd. Om die reden zijn per 1 januari 2010 de BPM-controles overgegaan naar de Belastingregio's. Voor de overgang naar de Belastingregio’s is gekozen omdat die regio’s al bekend waren met het BPM-heffing- en inningwerk; tot 1 januari 2010 werd het BPM-heffing- en inningwerk namelijk uitgevoerd door zowel de Douane als de Belastingdienst. Met die overgang is zo ook bijgedragen aan de uniforme heffing van BPM en aan het zo effectief mogelijk inzetten van de beschikbare kennis en instrumenten.
Klopt het dat de douane ongewapend moet controleren op vervoer en smokkel van accijnsgoederen in de grensstreken omdat dit valt onder de wet accijnsgoederen en niet onder de douanewet? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?
Het is juist dat een douanier bij een accijnscontrole enkel op grond van de accijnswetgeving geen wapen mag dragen; dit is niet anders indien de accijnscontrole wordt uitgevoerd met de politie.
Zoals gemeld in de brief aan de Tweede Kamer2 zijn er echter situaties denkbaar waarin het niet bewapend zijn bij een accijnscontrole leidt tot minder effectief, efficiënt en veilig optreden van de Douane. Het in deze brief aangekondigde onderzoek of er situaties zijn waarin de accijnscontroles bewapend uitgevoerd kunnen worden, loopt.
Klopt het dat, wanneer de douane controleert samen met de politie, de douane wel bewapend mag zijn? Zo ja, waarom dan wel en in andere gevallen niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is volgens u de samenwerking tussen politie en marchaussee met de douane voldoende adequaat teneinde de smokkel van illegale accijnsgoederen tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Ik herken niet dat het onmogelijk wordt gemaakt de grote smokkelaars aan te pakken. De Douane hanteert een risicogerichte aanpak. Dat betekent dat de Douane, ook voor de accijnswet- en regelgeving, nagaat wat de aard en omvang van het risico van niet-naleving is en hoe dit risico met welke handhavingsinterventies (o.a. fysieke controle, administratieve controle) het beste kan worden afgedekt. Een van de handhavingsinterventies is het met de politie en de Koninklijke Marechaussee uitvoeren van een multidisciplinaire controleactie. De Douane voert dan integrale goederencontroles uit. Integraal wil zeggen dat de Douane bij de controle tegelijkertijd let op de naleving van alle fiscale en niet-fiscale regelgeving, dus ook op de naleving van de accijnswet- en regelgeving. Met deze risicogerichte aanpak, gelaagde handhavingsaanpak en samenwerking is het risico op de smokkel van accijnsgoederen beheersbaar.
Kunt u reageren op de uitspraak dat het frustrerend is voor binnenlandse douaniers dat het hen onmogelijk wordt gemaakt de grote smokkelaars aan te pakken? Wat gaat u hierop ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de douane ’s nachts en in het weekend niet bereikbaar is aan de oost- en zuidgrens, als de politie of marchaussee contact met hen probeert te krijgen? Zo ja, wat is dan het gevolgde protocol?
Nee, dit is niet juist. De Douane heeft een landelijke meldkamer die 24 uur per dag, zeven dagen in de week bereikbaar is. De politie en de Koninklijke Marechaussee zijn hiermee bekend en gebruiken dit meldpunt ook als het gaat om meldingen die het oosten of zuiden van het land betreffen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het geplande plenaire debat over de douane?
Het is helaas niet gelukt de Kamer de antwoorden te zenden voorafgaand aan het Algemeen overleg Douane van 21 december 2016.