Een VN-database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «New Database Will Aid Corporate Accountability» van Human Rights Watch over de publicatie door de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van een database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied?1
Ja.
Deelt u de mening van Human Rights Watch dat «bedrijfsactiviteiten bijdragen aan het verankeren van nederzettingen, en aan daaruit voortvloeiende schendingen van rechten en het tweeledige discriminatoire Israëlische systeem?» Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet ten aanzien van Israëlische nederzettingen in bezet gebied is bekend. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.
De Nederlandse overheid ontmoedigt al jaren economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Dat beleid houdt onder meer in dat de Nederlandse overheid geen diensten verleent aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Zie ook Kamerbrief over betrokkenheid van de Nederlandse ambassade bij een actie-maand van de Israëlische supermarktketen Shufersal d.d. 4 december 2017 (Kamerstuk 23 432, nr. 443). Het is echter aan bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. In het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) wordt van Nederlandse bedrijven verwacht dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen.
Wat is uw reactie op het standpunt van Human Rights Watch dat de «publicatie van de database cruciale vooruitgang betekent in de wereldwijde inspanning om te waarborgen dat bedrijven hun medeplichtigheid bij schendingen van rechten beëindigen en het internationaal recht respecteren»?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Om tot een afgewogen besluit te komen behoren bedrijven een brede inventarisatie uit te voeren van alle zakelijke gebieden, activiteiten en relaties, inclusief de toeleveringsketens, om te identificeren waar de kans op mensenrechtenschendingen het grootst en belangrijkst is. Hierbij kunnen zij diverse bronnen gebruiken zoals rapporten van overheden, internationale organisaties en maatschappelijke organisaties.
Herinnert u zich uw standpunt dat «aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, [...] deze uitgevoerd moet worden»?2 Steunt u zodoende het besluit van de Hoge Commissaris Bachelet om de database te publiceren? Zo neen, waarom niet?
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Nederland was, samen met de EU, geen voorstander van het instellen van de database, omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora. Bovendien zijn Nederland en de EU van mening dat de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt. Samen met de EU onthield Nederland zich daarom van stemming. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat aangezien de Mensenrechtenraad de Hoge Commissaris de opdracht heeft gegeven de database te creëren, deze uitgevoerd moet worden – zoals te doen gebruikelijk als er besluiten worden genomen in de Mensenrechtenraad.
Zie de antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp, gesteld door het lid Karabulut, d.d. 27 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1574) en d.d. 2 oktober 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 198).
Het is derhalve aan de Hoge Commissaris om uitvoering te geven aan opdrachten van de Mensenrechtenraad, ook in het geval Nederland daar niet vóór heeft gestemd.
Deelt u de mening dat de Hoge Commissaris buitengewoon zorgvuldig te werk is gegaan bij het samenstellen en publiceren van de database, zowel methodologisch als in het contact met betrokken bedrijven? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de Hoge Commissaris niet zorgvuldig te werk is gegaan. Het kabinet is niet bekend met de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan opname van bepaalde bedrijven in de database, of om daar juist van af te zien. Nederland heeft bij de Hoge Commissaris aangedrongen op transparantie en hoor- en wederhoor met de betreffende bedrijven (zie tevens de antwoorden op de Kamervragen van het lid Karabulut, d.d. 16 maart 2018 met kenmerk 2018Z02072). Het rapport van de Hoge Commissaris vermeldt dat de betreffende bedrijven zijn geïnformeerd en de mogelijkheid is geboden om te reageren op de informatie. Dit sluit aan bij de visie van het kabinet dat hoor en wederhoor toegepast moet worden. Nederland heeft – gelet op het Nederlandse standpunt ten aanzien van de database – niet met de Hoge Commissaris gesproken over de totstandkoming van de database, en de inhoudelijke gronden of wijze waarop bedrijven zijn geselecteerd.
Deelt u de mening dat het van belang is dat de database periodiek geüpdatet wordt, zodat bedrijven afhankelijk van hun betrokkenheid bij nederzettingen verwijderd of toegevoegd kunnen worden, zoals de VN-Mensenrechtenraad in zijn eerdere besluit over de database heeft voorzien?
Het kabinet was geen voorstander van de database en acht institutionalisering daarvan niet opportuun.
Verwelkomt u het wanneer bedrijven hun gedrag en activiteiten zodanig aanpassen, dat zij uit de database verwijderd kunnen worden? Kunt u een toelichting geven in het licht van het «ontmoedigingsbeleid» van het kabinet voor bedrijven en nederzettingen?
Zie antwoord op vraag 2
Welke stappen gaat u zetten richting de vier Nederlandse bedrijven in de database, te weten Altice Europe, Booking.com, Tahal Group International en Kardan? Kunt u een toelichting geven in het licht van het ontmoedigingsbeleid?
Indien Nederlandse bedrijven vragen hebben over het ontmoedigingsbeleid of het Nederlandse beleid omtrent Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), kunnen zij bij de overheid aankloppen en worden zij over dit beleid geïnformeerd. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Herinnert u zich uw standpunt dat «de primaire verantwoordelijkheid om bewustzijn van bedrijven over risico’s van betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen te vergroten bij de lidstaten ligt»?3 Begrijpt u én waardeert u de inzet van de VN-Mensenrechtenraad ten aanzien van bedrijven, ook in het licht van de UN Guiding Principles on Business and Human Rights?
De UN Guiding Principles vereisen niet dat de Raad kiest voor het instrument van een database met bedrijven. De UNGPs (10b) geven aan dat lidstaten multilaterale instituties kunnen aanmoedigen om respect voor mensenrechten door bedrijven onder de aandacht te brengen. Nederland en de EU hebben in 2016 in hun stemverklaring onderstreept dat zij bedrijven oproepen om dit overal ter wereld, inclusief Israël en de bezette Palestijnse Gebieden, toe te passen. Tegelijk onderstreepten Nederland en de EU dat de primaire verantwoordelijkheid voor bewustmaking van bedrijven bij landen zelf ligt. Daarom sprak Nederland samen met de EU de teleurstelling uit dat de Raad koos voor het instellen van een database, in plaats van een meer holistische benadering waarbij de UNGP’s door landen zelf geïmplementeerd worden.
Onder de UNGP’s heeft de staat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te beschermen, en te bevorderen dat bedrijven mensenrechten respecteren. De Nederlandse overheid bevordert de naleving door bedrijven van de UNGP’s en de OESO-richtlijnen op diverse manieren. Zo wordt bij aanvragen voor ondersteuning uit het buitenlandinstrumentarium van het Ministerie van Buitenlandse Zaken nagegaan in hoeverre bedrijven de IMVO-richtlijnen, zoals de OESO-richtlijnen, in hun bedrijfsvoering toepassen. Ook middels IMVO-convenanten en Maatschappelijk Verantwoord Inkopen door de overheid, levert Nederland daar een bijdrage aan.
Deelt u de mening dat de database de verantwoordelijkheid van lidstaten niet ondermijnt en juist is bedoeld om lidstaten (en bedrijven) daarin te ondersteunen, door constructieve dialoog te faciliteren en transparantie te bevorderen? Zo neen, waarom niet?
De lijst is tot stand gekomen op verzoek van de Mensenrechtenraad. Nederland en de EU waren hier geen voorstander van. Dat standpunt is niet gewijzigd.
Heeft u kennisgenomen van de aanval van de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Katz op de Hoge Commissaris Bachelet, waarin Katz haar kwalificeert als «partner en instrument» van de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging?4 Wat is uw reactie daarop?
Het rapport van de Hoge Commissaris stelt nadrukkelijk dat geen juridische kwalificatie wordt gegeven aan de betrokkenheid van bedrijven bij specifieke activiteiten. De Hoge Commissaris geeft slechts invulling aan het verzoek van de Mensenrechtenraad om feitelijk vast te stellen of bedrijven betrokken zijn bij activiteiten die ten goede komen aan nederzettingen. Het rapport bevat geen oproep tot een boycot, sancties of andere maatregelen.
Het valt niet uit te sluiten dat anderen deze lijst wel gaan gebruiken voor een dergelijke oproep. Het standpunt van het kabinet over BDS is uw Kamer bekend.
Kunt u bevestigen dat de database a) geen uiting is van de BDS-beweging, b) niet voorziet in sancties tegen of boycots van bedrijven, c) consistent is met het differentiatiebeleid van de EU, en d) in lijn is met resolutie 2334 van de VN-Veiligheidsraad? Kunt u per punt een toelichting geven?
Zie antwoord op vraag 11.
Heeft u kennisgenomen van beschuldigingen van de Israëlische ministers Erdan en Cohen, die de VN en de VN-Mensenrechtenraad wegens het publiceren van de database van antisemitisme hebben beticht?5 Heeft u ook kennisgenomen van de uitspraak van de American Jewish Committee (AJC), dat de database «echo’s oproept van nazi-boycots en zwarte lijsten tegen joden»?6 Deelt u de mening dat deze buitengewoon ernstige beschuldigingen onjuist en onacceptabel zijn? Bent u bereid daar nadrukkelijk afstand van te nemen? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om te reageren op de genoemde uitspraken van ministers Katz, Erdan en Cohen, noch op de uitlatingen van de American Jewish Committee.
Herinnert u zich uw uitspraak dat Nederland in 2016 «geen voorstander van het instellen van de database [was], omdat het een voorbeeld is van de disproportionele aandacht voor Israël in VN-fora»?7 Hoe verhoudt zich dat standpunt tot het feit dat de VN-Veiligheidsraad, het primaire VN-orgaan voor vrede en veiligheid, in de periode 2009–2019 slechts twee resoluties ten aanzien van het Israëlisch-Palestijnse conflict heeft aangenomen, op een totaal van 636?8 Deelt u de mening dat deze cijfers getuigen van vergaande disproportionaliteit in het politieke voordeel van Israël?
Zoals uw Kamer bekend wordt onder VN-fora niet alleen de Veiligheidsraad verstaan, maar alle VN-fora, inclusief de Algemene Vergadering en de Mensenrechtenraad. In die fora gezamenlijk is disproportioneel veel aandacht voor Israël. De Nederlandse inzet blijft erop gericht om disproportionele aandacht voor Israël binnen de VN tegen te gaan. Dat laat onverlet dat er in het algemeen in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Begrijpt u tegen deze achtergrond de verontwaardiging van de Palestijnse VN-ambassadeur Mansour, zoals tot uiting gebracht in het volgende citaat:« Beweringen dat de VN met een buitensporig aantal resoluties voor Israël een uitzonderingspositie creëert, zijn dus selectief en misleidend, in het slechtste geval bevooroordeeld, omdat dergelijke beweringen de situatie in de Veiligheidsraad negeren, waar het tegendeel waar is en elke poging om de flagrante minachting van Israël voor het internationaal recht, het gezag van de Raad en zijn resoluties, waaronder 2334, te adresseren, [...] wordt geblokkeerd.»9? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 14.
Herinnert u zich dat de EU, mede namens Nederland, op 17 september 2019 in de VN-Mensenrechtenraad nadrukkelijk heeft verwelkomd dat ten aanzien van Myanmar een VN-database is opgesteld met bedrijven en andere actoren betrokken bij mensenrechtenschendingen in dat land?10 Klopt het dat de VN in 2002–2003 een vergelijkbare database met bedrijven betrokken bij het conflict in Congo heeft gepubliceerd? Zo ja, deelt u de mening dat ook op grond daarvan de database met bedrijven actief in Israëlische nederzettingen geen uitzonderingspositie voor Israël creëert? Zo neen, waarom niet?
De bedoelde rapporten, respectievelijk van de Independent International Fact Finding Mission on Myanmar aan de Mensenrechtenraad, over economische belangen van het Myanmarese leger, en van een Panel of Experts van de VN-Veiligheidsraad, zijn het kabinet bekend.
Het aantal rapportages over Israël – er staan 5 rapporten van de Hoge Commissaris op de agenda van de 43e zitting van de Mensenrechtenraad – bevestigt niettemin dat er sprake is van disproportionele aandacht voor Israël.
Deelt u het standpunt dat het belang van de database aanzienlijk is toegenomen door de sterke groei van nederzettingen in de afgelopen drie jaar en het uitdrukkelijke voornemen van de Israëlische regering om de nederzettingen te annexeren, hetgeen ernstig inbreuk zou maken op het internationaal recht en een levensvatbare twee-statenoplossing permanent onmogelijk zou maken? Kunt u een toelichting geven?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wilt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden, graag vóórdat de database tijdens de 43e zitting van de VN-Mensenrechtenraad, waar Nederland als lid aan deelneemt, wordt behandeld? Zo neen, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens de drukte niet aan kan. |
|
Michiel van Nispen (SP), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens niet over voldoende middelen beschikt om voldoende te kunnen handhaven? Komt dit nieuws voor u als een verrassing?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht, dat in lijn is met eerdere berichtgeving vanuit de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op dit punt.
Herinnert u zich de motie Verhoeven/Van Nispen die uitsprak dat de Autoriteit Persoonsgegevens voldoende capaciteit en middelen moet hebben en houden om haar taken en bevoegdheden goed uit te kunnen voeren? Hoe kan het dat de Autoriteit Persoonsgegevens nu aan de bel trekt en aangeeft de al voorspelde drukte niet aan te kunnen met de voltijdsequivalenten die zij nu ter beschikking heeft?2
Met de leden Verhoeven en Van Nispen ben ik van mening dat de AP zodanig toegerust moet zijn dat zij in staat is haar wettelijke taken naar behoren uit te kunnen voeren. Om die reden is er bij voorjaarsnota 2019 opnieuw € 3,4 mln. structureel aan het budget van de AP toegevoegd en laat ik thans samen met de AP een extern onderzoek uitvoeren. Doel van het onderzoek is te komen tot een gedeeld beeld van een gezonde financiële basis voor de uitoefening door de AP van al haar wettelijke taken, zowel op korte als lange termijn.3
Vindt u het wenselijk dat de wachttijd bij de Autoriteit Persoonsgegevens is opgelopen tot minimaal 6 maanden? Zo ja, waarom? Zo nee, deelt u de mening dat privacyschendingen zo snel mogelijk onderzocht en aangepakt moeten worden? Wat gaat u eraan doen om dit te bewerkstelligen?
Een algemene wachttijd van minimaal 6 maanden voor het in behandeling nemen van klachten door de AP is lang te noemen. Daarbij past enige nuancering.
Een derde van de 27.800 in 2019 door de AP ontvangen klachten betreffen klachten op grond van artikel 77 van de AVG, die de AP op grond van de AVG moet onderzoeken «in de mate waarin dat gepast is». Voor de afdoening van klachten in de zin van artikel 77 AVG hanteert de AP een prioriteringsbeleid op grond waarvan urgente en schrijnende klachten en klachten die betrekking hebben op een kwetsbare doelgroep of die grote groepen raken als eerste worden opgepakt. De huidige werkvoorraad van dergelijke klachten die nog in behandeling genomen moet worden, bedraagt volgens de AP circa 3.000 privacy-klachten; dat is substantieel. Daarbij is het van belang te monitoren hoe de instroom zich ontwikkelt. Zo registreerde de AP in de tweede helft van 2019 een daling van het aantal klachten ten opzichte van het eerste halfjaar van 2019.
De klachtafhandeling is onderdeel van het gezamenlijk extern onderzoek dat ik samen met de AP op dit moment laat uitvoeren naar de grondslagen van de financiering van de AP.
Voor de overige circa 19.000 door de AP ontvangen klachten, zoals signalen, tips en algemene meldingen, geldt een dergelijke onderzoeksverplichting niet. De laatstgenoemde categorie klachten bevatten wel relevante informatie over schendingen van de AVG. De AP bepaalt zelf of en zo ja, op welke wijze zij daaraan opvolging wil geven.
Klopt het dat, omdat het tekort zo nijpend is, de Autoriteit Persoonsgegevens keuzes moet maken in de zaken die zij oppakt en dat zij klachten niet behandelt als niet makkelijk kan worden vastgesteld dat de regels worden overtreden? Om hoeveel zaken gaat dit op jaarbasis? Kunt u, met voorbeelden, verduidelijken wat voor type zaken niet worden opgepakt en welke zaken niet worden behandeld als niet makkelijk kan worden vastgesteld dat de regels worden overtreden?
Zoals vrijwel elke organisatie heeft ook de AP te maken met schaarste van middelen en moet zij derhalve keuzes maken. De AP bepaalt aan de hand van haar prioriteringsbeleid welke klachten die op grond van artikel 77 AVG zijn ontvangen, als eerste worden opgepakt. Daarbij is het feit of al dan niet makkelijk vast te stellen is of er sprake is van een overtreding, niet bepalend. De AP beoordeelt alle ingediende klachten en prioriteert ze conform haar Beleidsregels prioritering klachtenonderzoek AP.4
De AP geeft aan dat urgente en schrijnende gevallen altijd prioriteit krijgen, maar ook dat de afhandelingssnelheid en de afdoeningswijze in het algemeen onder druk staan door het gebrek aan capaciteit. Voorbeelden van klachten die langer blijven liggen zijn klachten over niet toegestane direct marketing en klachten over organisaties die niet reageren op verzoeken om eigen persoonsgegevens in te mogen zien, of verzoeken om die informatie te verwijderen uit de systemen. Zie tevens het antwoord onder 3.
Bent u bereid de budgetten voor de Autoriteit Persoonsgegevens op korte termijn te verruimen? Zo nee, waarom niet?
De signalen over krapte bij de AP neem ik serieus en tegelijkertijd wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het lopende budgetonderzoek, waarvan we de resultaten voor de zomer verwachten.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘ruzie met de universiteit over een briljant idee’ |
|
Dennis Wiersma (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen blijkt dat de werkwijze van de Technische Universiteit (TU) Eindhoven uw aandacht heeft aangaande de werkwijze rondom intellectueel eigendom van studenten, waarom en op welke manier heeft deze werkwijze uw aandacht?1
Universiteiten moeten studenten zo veel mogelijk stimuleren en niet hinderen bij de valorisatie van door hen ontwikkelde intellectueel eigendom. De wettelijke regelingen voor intellectueel eigendom, met name de Rijksoctrooiwet en de Auteurswet, kennen een duidelijke hoofdregel. De hoofdregel bij uitvindingen is dat degene die de uitvinding heeft gedaan, ook degene is aan wie de aanspraak op octrooirechten toekomt. De twee wetten kennen ook uitzonderingen op de hoofdregel. En er is ruimte voor afspraken tussen partijen. Gezien bijvoorbeeld de heersende leer rond het auteursrecht kan het intellectueel eigendom mogelijk bij de student liggen (zie mijn antwoord op vraag 4 van 7 januari 2020, zie noot 1). Ik vind de werkwijze van de TU Eindhoven met de studentverklaring in deze vorm gelet hierop wel ver gaan. Geschillen op dit punt van auteursrecht tussen studenten en de TU Eindhoven zijn overigens niet bekend. De VSNU is nu bezig een richtsnoer voor te bereiden dat meer duidelijkheid geeft in welke situatie wie eigenaar is van intellectueel eigendom. Daar zal ook goed over worden gecommuniceerd. Het richtsnoer kan bijdragen aan evenwichtige afspraken. De universiteiten, ook de TU Eindhoven, gaan hun eigen handelwijze herbeoordelen in het kader van het richtsnoer. Huidige werkwijzen kunnen pas goed worden beoordeeld als het richtsnoer er is. Ik ga ervan uit dat de universiteiten, waaronder de TU Eindhoven, de herbeoordeling voortvarend oppakken na het verschijnen van het richtsnoer in het voorjaar. Ik ga er daarbij ook van uit dat de universiteiten die besluiten om hun werkwijze te wijzigen naar aanleiding van het richtsnoer, duidelijkheid scheppen over hoe zij omgaan met eerder gemaakte afwijkende afspraken.
Bent u het eens met de «studentenafstandsverklaring» waar studenten automatisch mee akkoord gaan wanneer zij zich inschrijven aan de TU Eindhoven? Zo nee, waarom bestaat deze studentenafstandsverklaring dan nog steeds?
Zie antwoord vraag 1.
In 2015 riep de toenmalige Eindhovens burgemeester Rob van Gijzel de TU Eindhoven al op om studenten een betere uitgangspositie te geven, op welke manier heeft de TU Eindhoven hier gehoor aan gegeven?2
De TU Eindhoven heeft mij bericht dat zij destijds contact heeft gehad met de Eindhovense burgemeester Rob van Gijzel en dat zij daarbij heeft aangegeven dat de TU Eindhoven geen intellectueel eigendom bezit dat aan studenten toebehoort. Ook heeft de TU Eindhoven mij bericht dat zij, al vanaf 2013, fors heeft geïnvesteerd in het ondersteunen van studentondernemerschap. Een mooi voorbeeld daarvan is de vorig jaar geopende Innovation Space op de campus.
Klopt het dat momenteel studenten van TU Eindhoven nog steeds bij het begin van hun studie een verklaring moeten ondertekenen waarin ze afstand doen van hun intellectuele eigendom? Zo ja, waarom vindt deze werkwijze nog doorgang terwijl u aandacht heeft voor deze werkwijze? Waarom stopt de TU Eindhoven niet tijdelijk, of definitief, met de studentenafstandsverklaring totdat het helemaal goed geregeld is? Welke rol gaat u spelen om deze afschaffing, of tijdelijke stopzetting, te versnellen?
Het klopt dat deze verklaring nog steeds geldt. Zoals ik ook in de beantwoording van de eerdere vragen 6 en 9 heb laten weten (zie noot 1), wordt deze werkwijze herbeoordeeld in het kader van het aankomende richtsnoer van de VSNU over studenten en intellectueel eigendom. Tot dit richtsnoer er is, is er geen ander richtsnoer waarin met name ook de belangen van derde partijen gewaarborgd worden, zoals van bedrijven die met de universiteit samenwerken. Ik verwijs verder naar het antwoord op de bovenstaande vragen 1 en 2. De stand rond het beoogde richtsnoer is dat de VSNU op korte termijn een bijeenkomst met stakeholders, waaronder studentvertegenwoordigers, organiseert om een concept van het richtsnoer te bespreken.
Uit de gegeven antwoorden blijkt dat verschillende universiteiten nu aan de slag gaan met de richtsnoer van de Vereniging van Universiteiten (VSNU), gepubliceerd april 2018, om intellectueel eigendom van hun studenten beter te beschermen, waarom gaan universiteiten nu pas aan de slag met deze richtsnoer?3 In hoeverre mogen universiteiten afwijken van de richtsnoer? Welke universiteiten wijken momenteel af van het VSNU richtsnoer? Vindt u het wenselijk dat universiteiten afwijken van het VSNU richtsnoer? Kunt u dit nader toelichten?
Ik ga ervan uit dat met de vraag gedoeld wordt op het «Richtsnoer omgang met intellectuele eigendomsrechten richting academische start-ups» dat de VSNU -hoewel in de vraag het jaartal 2018 wordt genoemd- in 2016 heeft uitgebracht. Dit richtsnoer ziet op situaties waarin een medewerker van een universiteit (onderzoeker) betrokken is bij een op intellectueel eigendom gebaseerde startup (zie ook het antwoord op de eerdere vraag 9, zie noot 1). Dit richtsnoer ziet dus niet op verhoudingen met studenten. Eerder is de behoefte aan duidelijkheid rond studenten en intellectuele eigendomsrechten, over de vraag van wie het intellectueel eigendom in welke situatie is, niet zo breed gevoeld als nu. De VSNU is daarom nu aan de slag voor een aanvulling bij het bestaande richtsnoer van 2016. Het richtsnoer wordt toegepast volgens «comply or explain»: pas toe of leg uit. Afwijking met uitleg is in een concreet geval bij goede redenen toegestaan. Ik vind het uitgangspunt van «comply or explain» een goed uitgangspunt, omdat het zo voor universiteiten mogelijk is om gezamenlijk landelijke uitgangspunten te formuleren die in beginsel moeten worden toegepast (hetgeen duidelijkheid en uniformiteit geeft) en tegelijkertijd bij toepassing van het richtsnoer in een concrete situatie afwijking mogelijk is met een goede reden. De VSNU geeft op basis van informatie van de knowledge transfer offices van de universiteiten en umc’s aan dat de universiteiten en umc’s volgens het richtsnoer van 2016 handelen (»comply») en er dus niet van hebben afgeweken.
Op welke termijn kunnen studenten verbetering verwachten aangaande de bescherming van hun intellectuele eigendom? Welke oplossing wordt er geboden aan huidige studenten die al verplicht een studentenafstandsverklaring hebben moeten ondertekenen? Welke rol gaat u hierin spelen?
Zie het antwoord op de vragen 1 en 2.
Geweldpleging tegen een Pakistaanse blogger in Nederland |
|
Sadet Karabulut (SP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Belaagde Pakistaanse blogger beschuldigt Pakistan van betrokkenheid»?1 Wat is u bekend over het geweld tegen de Pakistaanse journalist?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht en van het feit dat er aangifte is gedaan door betrokkene.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het geweld tegen de blogger is aangestuurd door de Pakistaanse overheid?
Het is aan de Politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze aangifte. Ik kan niet op de uitkomst van dat onderzoek vooruitlopen, bovendien kan ik geen uitspraak over individuele zaken doen.
Zijn u eerdere voorbeelden bekend van (mogelijke) Pakistaanse inmenging in Nederland? Welk beeld heeft u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de oproep van Reporters Without Borders (RSF) voor bescherming van de journalist? Begrijpt u deze oproep? Welke acties zijn of worden ondernomen om de blogger en zijn gezin te beschermen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en de veiligheid van journalisten. Ik hecht daarom veel belang aan de veiligheid van de heer Goraya en zijn gezin. Het kabinet kan geen mededelingen doen over maatregelen die worden genomen in individuele gevallen.
Bent u bereid de ambassadeur van Pakistan om dit incident te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek moet worden afgewacht voordat er verdere maatregelen worden genomen.
Kunt u aangeven waarom de blogger eerder in Pakistan is «verdwenen» en, naar eigen zeggen, is gemarteld? Is hierover contact geweest met de Pakistaanse autoriteiten? Wat is er toen gewisseld?
Er is destijds contact geweest met de heer Goraya en met de Pakistaanse autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Pakistan heeft zijn zorgen geuit over de verdwijningen en de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Over de inhoud van die gesprekken kan ik vanwege de veiligheid en de privacy van betrokkene verder geen mededelingen doen.
Het bericht dat de Eritreeër die tot 6 jaar cel en TBS veroordeeld is voor doodslag, verkrachting en mishandeling van een oudere dame in Amsterdam, wellicht zijn verblijfsvergunning mag behouden in verband met zijn TBS behandeling |
|
Gidi Markuszower (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Kunt u de Nederlandse samenleving de garantie geven dat deze Eritreeër na het uitzitten van zijn volledige gevangenisstraf van 6 jaar tot ongewenst vreemdeling wordt verklaard, zijn verblijfsstatus zal worden ontnomen en het land wordt uitgeknikkerd? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op de inhoud van individuele zaken en kan ook niet vooruitlopen op de beslissing van de IND of het verloop van de behandeling in het TBS-traject. Op basis van de feiten in deze zaak, zoals deze ook in de media zijn beschreven, kan ik aangeven dat deze zeer ernstig zijn. Uit de regelgeving volgt dat de IND het dossier beoordeelt als een veroordeling onherroepelijk is geworden. Op dat moment besluit de IND tot eventuele intrekking van de verblijfsvergunning en het opleggen van een inreisverbod. De veiligheid van de samenleving is daarbij een primaire afweging, zowel in het vreemdelingenrecht als in het vervolg van de TBS behandeling.
Klopt het dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eerder (in een brief) aan de Kamer te kennen heeft gegeven dat indien het op basis van een ernstig strafbaar feit mogelijk is om tot intrekking van de verblijfsvergunning over te gaan, dit in de praktijk dan ook gebeurt? Zo ja, is dit feit volgens de Staatssecretaris ernstig genoeg om tot het intrekken van de verblijfsvergunning over te gaan en deze persoon nooit meer Nederland in te laten? Zo nee, wat moet een vreemdeling dan voor een verderfelijk misdrijf plegen om door de Staatssecretaris te worden uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
De definitieve sluiting van Het Poortje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdinrichting «Het Poortje» gaat dicht, ook in Groningen»?1
Ja.
Bent u van mening dat de «andere inkoopmethodiek, een andere financierings-methode en een andere manier van sturing» die u beschreef in juni 2019 het gewenste effect hebben gehad nu blijkt dat de instelling een tekort van 3,5 miljoen euro heeft en mensen moet ontslaan?2
De jeugdhulpregio’s Groningen en Drenthe hebben aangegeven dat deze «andere inkoopmethodiek, een andere financieringsmethode en een andere manier van sturing» toe te gaan passen vanaf 1 januari 2021. De effecten hiervan zijn nog niet bekend. Dit kan dus geen gevolgen hebben gehad voor de huidige financiële positie van de instelling.
Wat betreft het ontslaan van medewerkers: Elker Jeugdhulp & onderwijs (dat tot 1 juli 2019 bekend stond als Elker Jeugd & opvoedhulp en Het Poortje Jeugdinrichtingen) heeft onder andere een Jeugdzorg Plus locatie in Groningen en een justitiële jeugdinrichting (JI) in Veenhuizen. Elker Jeugdhulp & onderwijs heeft mij desgevraagd gemeld dat zij de huidige locatie voor Jeugdzorg Plus gaat sluiten, maar dat zij in kleinschaliger woonvormen gesloten jeugdhulp blijft aanbieden, en dat dit niet gepaard gaat met gedwongen ontslagen.
Vindt u het ergens op slaan dat er mensen worden ontslagen in de jeugdzorg, terwijl er juist wachtlijsten zijn en de zorg nog te vaak onder de maat is? Wilt u ervoor zorgen dat de betreffende medewerkers in de sector werkzaam kunnen blijven?
In het algemeen, ja, ik vind het belangrijk dat medewerkers voor de sector behouden blijven. Want de arbeidsmarktproblematiek en het hoge personeelsverloop in de jeugdsector zijn hardnekkig. Daarnaast heeft Elker, Jeugdhulp & onderwijs mij desgevraagd gemeld dat zich maximaal inspannen om ontslagen te vermijden en zo de kennis en expertise te behouden. Dit wordt onderbouwd in het sociaal plan, wat geen gedwongen ontslagen toelaat.
Bent u nog steeds van mening dat «kwalitatief goede en betaalbare zorg voor de jeugdige» op de korte en lange termijn geleverd zal worden? Zo ja, komt de jeugdzorg in de gemeenten Groningen en Drenthe niet verder onder druk te staan door deze sluiting volgens u?3
Elker Jeugdhulp & onderwijs heeft mij gemeld dat zij de gesloten jeugdhulp anders gaan organiseren. De zorgaanbieder gaat de huidige locatie sluiten, maar blijft daarna in kleinschaliger woonvormen gesloten jeugdhulp aanbieden. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat Elker Jeugdhulp & onderwijs niet langer kwalitatief verantwoorde jeugdhulp zal blijven leveren.
Daarnaast hebben de gemeenten in de jeugdhulpregio Groningen en Drenthe en Elker Jeugdhulp & onderwijs in oktober 2019 afgesproken, naar aanleiding van een onafhankelijk onderzoek van EY, gezamenlijk te komen tot een meerjarenplan en -afspraak voor de gesloten jeugdhulp en daarmee een inhoudelijke transformatie te realiseren. Het realiseren van kwalitatief goede en betaalbare zorg voor jeugdigen is daarbij uitgangspunt.
Neemt u contact op met de instelling om te bespreken hoe het blijven leveren van «kwalitatief verantwoorde jeugdhulp» zoals zij berichtten aan u in juni 2019, niet gedaan wordt nu Het Poortje toch moet sluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Voldoen de gemeenten Groningen en Drenthe aan een toereikend aantal plaatsen gesloten jeugdhulp zodat zij aan hun zorgplicht kunnen voldoen?
Ja. De gemeenten geven aan dat er momenteel meer plekken beschikbaar zijn dan er bezet zijn. Daarnaast geven de gemeenten aan dat, wegens corona, de uitstroom van cliënten vertraging oploopt in verband met de beperkte instroom in de open settingen.
Vindt u inmiddels wel dat een noodplan nodig is om voorbereid te zijn op verdere escalatie van de problematiek in de jeugdzorg en justitiële jeugdhulp, nu nog meer instellingen op omvallen staan en al daadwerkelijk zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk noodplan. Elker Jeugdhulp & onderwijs blijft gesloten jeugdzorg aanbieden, in andere kleinschaligere vormen van huisvesting. Daarom is geen noodplan nodig voor Elker Jeugdhulp & onderwijs.
Het bezoek van de minister aan Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Klopt het dat u met een «ambitieuze agenda»1 Zuid-Afrika bezocht heeft op 3 en 4 februari jl.?
Ja. Nederland heeft een brede samenwerkingsagenda met Zuid-Afrika. Het land is één van de twee belangrijkste economische partners van Nederland in Sub-Sahara Afrika. Ongeveer 300 Nederlandse bedrijven zijn actief in Zuid-Afrika. Als voorzitter van de Afrikaanse Unie dit jaar, is Zuid-Afrika ook een belangrijke gesprekspartner wat betreft de EU-AU relatie. Op het terrein van vrede en veiligheid speelt Zuid-Afrika op het Afrikaanse continent een belangrijke rol. Als lid van de VN-Veiligheidsraad en de G20 is Zuid-Afrika een samenwerkingspartner op multilaterale thema’s, zoals klimaat, (cyber)veiligheid en mensenrechten. Ik heb dit bezoek gebruikt om over deze brede samenwerkingsagenda te overleggen met mijn counterpart.
Naast de bilaterale consultaties heb ik tijdens dit bezoek gesprekken gevoerd met Zuid-Afrikaanse parlementariërs, zowel over de relatie met Nederland als over multilaterale samenwerking. Met Nederlandse bedrijven in Zuid-Afrika heb ik gesproken over de uitdagingen die zij ondervinden en de kansen die zij zien in Zuid-Afrika. Ook heb ik onze ambassade in Pretoria en het consulaat in Kaapstad bezocht.
Daarnaast heb ik een aantal plekken bezocht die inzicht bieden in recente ontwikkelingen in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, zoals Constitution Hill (o.a. zetel van het Constitutioneel Hof van Zuid-Afrika) en Kasteel de Goede Hoop (een oud fort dat nu gebruikt wordt voor cultureel-historische programma’s). Ik heb met een oud-gevangene op Robbeneiland gesproken over zijn ervaringen. Tot slot bezocht ik een sloppenwijk (Kameeldrift) om inzicht te krijgen in de dagelijkse harde realiteit waar veel Zuid-Afrikanen nog mee te maken hebben.
Heeft u, naast het «benutten van kansen, zowel politiek als economisch» ook aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Zuid-Afrika?
Tijdens de bilaterale consultaties zijn diverse thema’s besproken, waaronder ook mensenrechten en landhervormingen. Conform de motie3 Van Helvert/Van der Staaij, heb ik aangedrongen op eerlijke compensatie bij het proces van landhervorming en eventuele landonteigeningen. Ik heb benadrukt dat een duidelijk tijdspad over het landhervormingsproces zeer belangrijk is voor (buitenlandse) investeerders. Het thema landhervormingen is derhalve ook vermeld in het gezamenlijke communiqué4 dat na afloop van de bilaterale consultaties is gepubliceerd. De zorgen die bestaan rondom mogelijke landonteigening zonder compensatie heb ik naast het de bilaterale consultaties, ook geuit in een interview met de Zuid-Afrikaanse krant BusinessDay5. Hierbij heb ik benadrukt dat Nederland zeer hecht aan de rechtsstaat, de bescherming van eigendomsrechten en duidelijkheid voor zowel potentiele als bestaande investeerders in Zuid-Afrika.
De voorgenomen grondwetswijziging van de Zuid-Afrikaanse regering is op dit moment nog niet definitief. Een parlementaire commissie heeft een amendementswijziging van de Zuid-Afrikaanse Grondwet voorgesteld om de mogelijkheid om land te onteigenen zonder compensatie te verduidelijken.
Momenteel vinden er publieke consultaties plaats over dit amendement. Het parlement zal naar verwachting niet voor eind april over een finaal amendement stemmen. De regering heeft hiervoor steun van oppositiepartijen nodig, omdat de regeringspartij African National Congress geen twee derde meerderheid in het parlement heeft. Indien de wijziging wordt aangenomen dient nationale wetgeving te worden aangenomen waarin de omstandigheden waarbinnen landonteigening zonder compensatie plaats kan vinden expliciet worden gemaakt.
De Zuid-Afrikaanse regering zegt zich terdege bewust te zijn van de risico’s die landonteigening zonder compensatie met zich mee zouden kunnen brengen voor het investeringsklimaat. Mede om deze reden heeft de Zuid-Afrikaanse regering, ook tijdens de bilaterale consultaties, benadrukt dat de rechtstaat leidend zal zijn bij het proces van landhervorming. Mijn counterpart verzekerde mij dat commerciële belangen en investeringen, incl. van de landbouwsector, niet zullen worden geschaad door landhervormingen. Juridische instituties zullen een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de voorgenomen landhervorming, en bij de beslissingen wanneer er sprake kan zijn van landonteigening zonder compensatie.
Heeft u conform de motie-Van Helvert/Van der Staaij2 duidelijk stelling genomen dat de voorgenomen landonteigening van blanke boeren in Zuid-Afrika, zonder compensatie, in strijd is met de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u bovendien druk uitgeoefend op Zuid-Afrika om ervan af te zien? Zo ja, welke en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de voorgenomen wijziging van de Zuid-Afrikaanse Grondwet erop neerkomt particulieren geen eigendom kunnen verkrijgen over de door de overheid onteigende grond, maar slechts toegang en dat de overheid dus enige eigenaar van de grond blijft3? Wat vindt u hiervan?
Het voorgestelde amendement7 gaat niet in op deze aspecten. Hierover komt pas duidelijkheid als de aanvullende wetgeving («expropriation bill») wordt gepresenteerd aan het parlement.
Klopt het bovendien dat blanke Zuid-Afrikanen niet tot de begunstigden behoren, die dergelijke toegang kunnen verkrijgen? Betekent dit dat blanke mensen op basis van ras en/of huidskleur door de overheid uitgesloten gaan worden van de toebedeling van grond door de overheid? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat dergelijke praktijken buitenlandse investeerders afschrikken, omdat ze geen grond in eigendom kunnen verkrijgen, maar slechts kunnen «leasen» van de overheid?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat onteigening zonder compensatie ook Nederlandse bedrijven en hun investeringen in Zuid-Afrika kan raken, aangezien Zuid-Afrika per 1 mei 2014 eenzijdig het bilaterale investeringsakkoord heeft opgezegd, dat onder meer beschermingsclausules bevat tegen onteigening zonder rechtvaardige compensatie? Welke uitleg heeft Zuid-Afrika gegeven voor deze unilaterale stap?
Het kabinet deelt de zorgen over landonteigening zonder compensatie, zoals hierboven aangegeven. Dit betreft ook het Nederlandse bedrijfsleven en hun investeringen. Zuid-Afrika heeft sinds 2012 een groot aantal bilaterale investeringsverdragen opgezegd, waaronder dat met Nederland. Naar mening van Zuid-Afrika waren deze verdragen te eenzijdig van aard. Het verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika kent overigens een zogenaamde «sunset»-clausule, waarmee investeringen die gedaan zijn voor de beëindiging van het verdrag nog voor een periode van 15 jaar de bescherming van het verdrag genieten. Dit geldt niet voor investeringen die gedaan zijn na het verloop van het verdrag.
Bent u inmiddels in overleg met Zuid-Afrika om te komen tot een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet? Wat bent u bereid te doen om het Nederlandse bedrijfsleven te beschermen tegen onteigeningen zonder compensatie?
Nee, Zuid-Afrika staat op dit moment niet open voor het afsluiten van een nieuw investeringsakkoord. Nederland blijft bereid in overleg te treden over een nieuw investeringsakkoord, indien Zuid-Afrika daartoe een opening biedt. Daarnaast dringt Nederland bij Zuid-Afrika aan op eerlijke compensatie bij eventuele landonteigeningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van het lid Van Helvert4 over de toenemende onzekerheid van eigendom en investeringen in Zuid-Afrika?
Ja.
Zijn de zorgen van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika op het hoogste niveau onder de aandacht gebracht, zoals tijdens het EU-Zuid-Afrika topoverleg in 2018 en daarna? Met welk resultaat tot nu toe?
Ja, deze zorgen zijn tijdens de bilaterale consultaties uitgebreid besproken. Ik heb onder andere aandacht gevraagd voor problemen met het verkrijgen van werkvisa, handelsbelemmeringen m.b.t. kippenvlees en bevroren aardappelproducten en mogelijke landonteigening zonder compensatie. Deze zorgen zijn ook overgebracht tijdens een bezoek van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen in november 2019.
Het aantrekken van buitenlandse investeringen is voor Zuid-Afrika een prioriteit. Zuid-Afrika herziet momenteel bestaande immigratiewetgeving en heeft toegezegd de zorgen over het verkrijgen van werkvisa te willen adresseren.
De importrestricties die golden voor Nederlands kippenvlees (sanitaire standaarden) zijn inmiddels opgeheven, waardoor de export kan worden hervat. Met de EU wordt nog onderhandeld over de importtarieven. De anti-dumpingmaatregelen op bevroren aardappelproducten en kippenproducten worden momenteel herzien. Er is nog geen duidelijkheid over de uitkomst hiervan.
Wat is er gebeurd met de zorgen over het (discriminatoire) Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid, dat Europese investeringen afschrikt, door de beleidsonzekerheid, de recente strengere eisen voor «black ownership» en de daaruit voortvloeiende (hoge) kosten?
Tijdens het bezoek van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen in november 2019 zijn zorgen rondom het Broad-Based Black Economic Empowerment (BBBEE)-beleid uitgebreid overgebracht aan het Zuid-Afrikaanse ministerieel en hoog-ambtelijk niveau. Er is besproken dat Nederlandse bedrijven de noodzaak erkennen om de gevolgen van apartheid aan te pakken, maar dat zij problemen ondervinden met de wisselende interpretatie van de regels door verschillende organisaties. In bredere zin zijn ook maatregelen besproken waardoor Zuid-Afrika een hogere notatie op de Ease of Doing Business index van de Wereldbank kan bereiken, wat ook hoog op de agenda van de president van Zuid-Afrika staat. Zo raadde Nederland aan om in te zetten op het verhogen van de rechtszekerheid voor bedrijven, concurrentievoorwaarden te verbeteren en zorg te dragen voor betrouwbare politieke en economische kaders voor investeringen.
Heeft u bij uw bezoek aandacht gevraagd voor de «Plaasmoorde», de brute aanvallen op blanke boeren en het falende optreden van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de bilaterale consultaties aandacht gevraagd voor de schrikbarend hoge criminaliteitscijfers in Zuid-Afrika. Zuid-Afrika kent een hoog moordcijfer. Het overgrote deel van de moorden wordt gepleegd in townships en informele nederzettingen in en rond de steden, maar een klein deel treft ook het platteland waarbij zowel witte als zwarte boeren en arbeiders op boerenbedrijven onder de slachtoffers te betreuren zijn. Het optreden tegen de criminaliteit is primair een zaak van de Zuid-Afrikaanse justitie, en is door de Zuid-Afrikaanse regering als prioriteit aangemerkt.
Ik zal binnen de EU in de relatie met Zuid-Afrika aandacht blijven vragen voor de criminaliteitscijfers en de veiligheidssituatie in Zuid-Afrika en het effect daarvan op het investeringsklimaat. Nederland heeft eerder ook landonteigening zonder compensatie geagendeerd binnen de Europese Unie. Dit wordt (net als de criminaliteitscijfers) meegenomen in de relaties met Zuid-Afrika.
Hoe beoordeelt u het optreden van president Ramaphosa5, die oud-president van Zimbabwe, Mugabe, die de blanke boeren heeft laten verjagen en vermoorden, als een held vereerd heeft?
Ik heb aangegeven met zeer gemengde gevoelens terug te denken aan de overleden Zimbabwaanse oud-president Mugabe. Enerzijds heeft Mugabe een leidende rol gespeeld in de onafhankelijkheid van Zimbabwe, waardoor hij in veel Afrikaanse landen als held wordt gezien. Ik neem er kennis van dat veel Afrikaanse leiders zich daar positief over hebben uitgelaten. Anderzijds was Mugabe uiteraard verantwoordelijk voor een zeer bedenkelijk regime dat grote schade aan het land heeft toegebracht. Nederland heeft het beleid van dat regime, onder meer ten aanzien van mensenrechten en illegale toe-eigening van land, altijd in duidelijke taal veroordeeld.
Deelt u de vrees dat de voorgenomen landonteigening, in combinatie met het extreme geweld tegen blanke boeren, kan uitmonden in dezelfde rampzalige toestanden zoals in Zimbabwe, waarbij de voedselvoorziening, voedselkwaliteit en veiligheid in gevaar komen?
Nee, een scenario zoals in Zimbabwe is onwaarschijnlijk. De Zuid-Afrikaanse regering heeft expliciet aangegeven een dergelijk scenario te willen voorkomen. President Ramaphosa heeft publiekelijk benadrukt dat het proces van landhervorming niet ten koste mag gaan van de voedselvoorziening of economische groei. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Bent u bereid om de landonteigening en de Plaasmoorde binnen de EU te agenderen in de relaties met Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Is het waar dat het Afrikaans, een officiële taal in Zuid-Afrika, die sterk en nauw verwant is met het Nederlands, onder druk staat?
Het Afrikaans is een van de 11 officiële talen van Zuid-Afrika. Het Afrikaans heeft in het verleden – als enige taal naast het Engels – een groot aantal voorzieningen (scholen, rechtstaal, media) opgebouwd die de negen andere talen (de «Afrikatalen») niet hebben. Momenteel wordt door de huidige Afrikaanse regering een hogere prioriteit toegekend aan de ontwikkeling van de oorspronkelijke Afrikaanse talen, die net als het Afrikaans druk ondervinden van het Engels als meest gebruikte taal in het publieke domein.
Bent u ook verheugd over de overeenkomst6 die de Nederlandse Taalunie en de Afrikaanse Taalraad, een verbond van veertig organisaties die zich inzetten voor het Afrikaans, op 30 januari jl. hebben getekend om kennis en ervaring uit te wisselen en samen te werken om het Nederlands en het Afrikaans te bevorderen?
Ja. Dergelijke overeenkomsten dragen er toe bij dat de Taalunie en de Afrikaanse Taalraad, en de organisaties die bij deze koepels betrokken zijn, elkaar beter weten te vinden en er beter in slagen om kennis en expertise uit te wisselen. De overeenkomst geeft verdere invulling aan de intentieverklaring tot samenwerking, die in 2010 door de Taalunie en de Zuid-Afrikaanse regering werd ondertekend.
Op welke wijze wil het kabinet hier invulling aan geven? In hoeverre biedt internationale culturele samenwerking met Zuid-Afrika op dit punt kansen en mogelijkheden?
Nederland en Zuid-Afrika hebben een sterke culturele samenwerking, gebaseerd op onze gedeelde geschiedenis. Vanuit het internationaal cultuurbeleid zijn er kansen en mogelijkheden om, onder meer via het cultuurprogramma van de ambassade, aandacht te schenken aan taal in relatie tot kunst en cultuur. De regering geeft zelf niet specifiek invulling aan samenwerking op het gebied van taal, maar laat dit via de Taalunie lopen.
In hoeverre werkt de Zuid-Afrikaanse overheid mee aan samenwerking met de Nederlandse Taalunie? Klopt het dat Zuid-Afrika in 2014 aangegeven heeft de gezamenlijke intentieverklaring tot samenwerking uit 2010 te betreuren en af te willen zien van verdere samenwerking7? Zo ja, waarom?
In januari 2014 verscheen een bericht in de Zuid-Afrikaanse pers waarin melding werd gemaakt van het feit dat de Zuid-Afrikaanse regering de intentieverklaring met de Nederlandse Taalunie zou betreuren. Dit bericht is nooit bevestigd door de Zuid-Afrikaanse regering, die hierover door de ambassade en de Vlaamse vertegenwoordiging is bevraagd.
Bent u bereid de Zuid-Afrikaanse regering te attenderen op het belang van het behoud en bescherming van het Afrikaans? Zo nee, waarom niet?
Nee. Welke taal of welke talen in Zuid-Afrika worden gesproken, en wat hun onderlinge verhouding is, is een aangelegenheid van de Zuid-Afrikaanse regering. Wel steunt de Nederlandse regering via de Taalunie programma’s en projecten rond talige infrastructuur, taalonderwijs en talige cultuur van het Afrikaans in Zuid-Afrika.
Bent u bereid een verslag van uw reis aan de Kamer te doen toekomen?
In antwoord op vraag 1 heb ik een uitgebreide toelichting gegeven op mijn bezoek. Hiermee ben ik m.i. tegemoet gekomen aan dit verzoek.
Het artikel 3:305a BW |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de precieze inhoud van de argumenten van de Hoge Raad in de klimaatzaak Urgenda?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud, de strekking en het doel van artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)?
Ja.
Hoe duidt u «gelijksoortige belangen van andere personen» (artikel 3:305a lid 1 BW)?
Op grond van de wetsgeschiedenis (Kamerstuk 22 486, nr. 3, p. 27–28) kan deze zinsnede in artikel 3:305a lid 1 BW als volgt worden geduid. Het vereiste van gelijksoortigheid betekent dat de belangen tot bescherming waarvan de vordering strekt zich voor «bundeling» moeten lenen, dus dat zij niet te divers, te veelsoortig mogen zijn. Het collectief actierecht is niet bedoeld voor zuiver individuele belangenbehartiging. Dit blijkt zowel uit de zinsnede «belangen van andere personen» als uit het vereiste dat deze belangen «gelijksoortig» moeten zijn. Steeds is de meervoudsvorm gebezigd. Met een collectieve actie moet worden opgekomen voor groepsbelangen dan wel algemene belangen. Een toegewezen vordering dient derhalve gevolgen te hebben voor meerdere personen, bekende of onbekende.
Bent u zich bewust van het feit dat het goed mogelijk is dat een significant gedeelte van de samenleving zich niet gerepresenteerd voelt door bepaalde collectieven?
Een representatieve belangenorganisatie komt in het systeem van groepsacties op voor een bepaalde groep personen. De opvattingen of belangen van deze groep kunnen uiteraard verschillen van die van andere leden van de samenleving. Reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat destijds aan artikel 3:305a BW ten grondslag lag, is erop gewezen dat met een collectieve actie kan worden opgekomen voor belangen die mensen rechtstreeks raken, of die mensen zich vanuit een bepaalde overtuiging hebben aangetrokken. Daarbij is opgemerkt dat het bij de meer ideëel getinte belangen niet ter zake doet dat niet ieder lid van de samenleving evenveel waarde aan deze belangen hecht en dat het zelfs mogelijk is dat de belangen waarvoor men met de procedure wenst op te komen, in botsing komen met de ideeën en opvattingen van andere groeperingen in de samenleving (Kamerstuk 22 486, nr. 3, p. 22). Overigens wijs ik erop dat via de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie (wet van 20 maart 2019; Stb. 2019, 130), waarvan ik het wetsvoorstel op 23 januari 2019 in uw Kamer mocht verdedigen en dat op 29 januari door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, per 1 januari 2020 de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties in artikel 3:305a BW zijn aangescherpt, onder andere op het punt van representativiteit. In lid 2 van artikel 3:305a is namelijk als vereiste opgenomen dat de stichting of vereniging die een collectieve actie instelt «voldoende representatief is gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vordering». Deze eis voorkomt dat een stichting of vereniging een rechtsvordering kan instellen zonder de vereiste ondersteuning van een achterban. Niet iedere willekeurige organisatie kan zich opwerpen als verdediger van de belangen van gedupeerden. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt (aldus de memorie van toelichting; Kamerstuk 34 608, nr. 3, p. 19).
Bent u het eens dat – zeker sinds de zaak Urgenda – het gebrek aan een zelfstandig vereiste van representativiteit in artikel 3:305a BW kan leiden tot discussie over de vraag of er sprake is van democratische legitimatie? Indien nee, waarom niet?
Deze vraag berust op de veronderstelling dat in artikel 3:305a BW een zelfstandig vereiste van representativiteit ontbreekt. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 4 is deze veronderstelling – in elk geval na de wetswijziging van 1 januari 2020 – onjuist.
Bent u het meer algemeen eens dat wanneer een niet-gekozen rechter uitspraak doet omtrent een belang dat niet representatief is voor de gehele bevolking, maar wel wordt beschouwd als zijnde in het belang van de gehele bevolking, dit een anti-democratisch effect kan sorteren? Indien nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Een rechter die gelet op het belang van rechterlijke onafhankelijkheid, voor het leven wordt benoemd (art. 117, eerste lid, Grondwet), heeft tot taak recht te spreken en daarbij de rechtsregels toe te passen en te interpreteren die in nationale wetten en verdragen zijn neergelegd. Daarbij past niet een beoordeling of een uitspraak al dan niet «in het belang is» van (een representatief deel van) de bevolking, nog daargelaten dat het de rechter aan instrumentarium zou ontbreken om zo’n toetsing te kunnen verrichten. Met een dergelijke beoordeling zou de rechter een domein betreden dat aan de politiek is voorbehouden en in het bijzonder aan de wetgever, die tot taak heeft de rechtsregels vast te stellen die de rechter moet toepassen.
Bent u het eens dat lid 5 van artikel 3:305a BW gelet op de zinsnede «tenzij de aard van de uitspraak meebrengt dat de werking niet slechts ten opzichte van deze persoon kan worden uitgesloten» in het licht van een zaak als Urgenda als lege huls kan worden beschouwd? Indien nee, waarom niet?
Deze zinsnede staat sedert de in het antwoord op vraag 4 genoemde wetswijziging niet meer in de wet, hetgeen een inhoudelijke beantwoording van deze vraag overbodig maakt.
Bent u bereid het representativiteitsvereiste toe te voegen aan artikel 3:305a BW nu dit voorstel door de Afdeling advisering van de Raad van State is afgewezen2 zeker nu dit artikel voor steeds minder concrete gevallen wordt ingezet – het opnemen van een zelfstandig representativiteitsvereiste in artikel 3:305a BW te heroverwegen, ook al heeft dit voorstel het eerder niet gehaald? Indien nee, waarom niet?
Het representativiteitsvereiste staat sedert 1 januari 2020 in artikel 3:305a BW (zie het antwoord op vraag 4).
Bent u het eens dat artikel 3:305a BW – in ieder geval in de huidige vorm – voor bepaalde collectieven aanleiding kan geven tot misbruik van ons rechtsstelsel, door een bepaalde visie rechterlijk af te dwingen met de argumentatie dat «het algemeen belang» wordt behartigd? Indien nee, waarom niet?
Nee. Het collectief actierecht zoals dat is verankerd in artikel 3:305a BW acht ik een nuttig en zinvol element van ons rechtssysteem. De doelstellingen die zijn terug te vinden in de memorie van toelichting van destijds (Kamerstuk 22 486, nr. 3) staan nog steeds overeind.
Hoe beschouwt u de zaak Urgenda in het licht van de Trias Politica? Bent u van mening dat de scheiding der machten overeind is gebleven met de zaak Urgenda? Indien ja, waarom? Indien nee, waarom niet?
De Urgendazaak beschouwend in het licht van de trias politica beantwoord ik de tweede vraag bevestigend. De rechter heeft mede tot taak verdragen toe te passen en uit te leggen. Dat is ook in de Urgendazaak gebeurd. Zoals vermeld in de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 31 januari 2020 (Kamerstuk 32 813, nr. 445) zal de Kamer nog nader worden geïnformeerd over de mogelijke bredere betekenis van het arrest van de Hoge Raad.
Het bericht 'Neergestoken taxichauffeur knokt voor gerechtigheid' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
ent u bekend met het bericht «Neergestoken taxichauffeur knokt voor gerechtigheid»?1
Ja.
Wie heeft er in casu besloten dat de verdachte vrijgelaten mag worden? Hoe kan het dat de psychische stoornis van de verdachte niet gesignaleerd is als hij vervolgens volledig ontoerekeningsvatbaar is verklaard?
Laat ik voorop stellen dat het hier om een vreselijke gebeurtenis gaat. In casu was de verdachte aangehouden voor een strafbaar feit. De officier van justitie heeft besloten om de verdachte te laten beoordelen door de Opvang Verwarde Personen (OVP). In de OVP, op het hoofdbureau van de politie van de eenheid Den Haag, vangt een zorgteam en GGZ Reclassering, zowel verdachte als niet-verdachte, verwarde personen op die in aanraking zijn gekomen met de politie. De OVP is een gezamenlijk initiatief van de gemeente Den Haag, de politie, het OM en Parnassia. De beoordeling door de OVP heeft tot doel om de betrokkene en zijn of haar omgeving te beschermen en te zorgen dat de juiste zorg wordt geboden. Deze beoordeling blijft altijd een afweging op basis van de op dat moment beschikbare informatie. De OVP zag in deze casus onvoldoende aanknopingspunten voor een inbewaringstelling. De officier van justitie had op dat moment geen grond meer om de verdachte langer vast te houden en heeft de politie opdracht gegeven verdachte in vrijheid te stellen.
Welke informatie heeft de politie aan de taxichauffeur meegegeven over de verdachte die vervoerd werd? Waarom is er niet medegedeeld dat de verdachte zich agressief kon gedragen, als hij door twee politieagenten naar de taxi werd begeleid? Bestaat er een protocol dat de politie hanteert bij het in vrijheid stellen van personen met (eerder) verward gedrag?
De politie kan in het kader van de privacywetgeving geen mededelingen over de te vervoeren persoon doen aan een taxichauffeur. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, beoordeelt de OVP of er sprake is van een psychische stoornis bij een – in dit geval – verdachte met als doel om de verdachte en zijn of haar omgeving te beschermen. Indien een stoornis wordt vastgesteld, dan wordt een verdachte niet in vrijheid gesteld om zo onveilige situaties te voorkomen. Van geval tot geval maakt het OVP een dergelijke beoordeling.
In casu kan niet worden aangegeven wat tot de escalatie van het gedrag van de verdachte heeft geleid en of de OVP of de betrokken instituties dit hadden kunnen voorkomen. Desalniettemin is de taxichauffeur slachtoffer geworden en dat vind ik verschrikkelijk.
Begrijpt u dat taxichauffeurs, na dit nieuws, zich wel twee keer zullen bedenken voordat ze ritjes aannemen voor de politie?
Zie antwoord vraag 3.
Wie is er verantwoordelijk bij het niet signaleren van een psychische stoornis van een verdachte en die verdachte, op het moment dat hij vrijkomt, min of meer direct een zwaar misdrijf begaat en volledig ontoerekeningsvatbaar blijkt te zijn?
Het is van belang dat er na een melding over een persoon met verward/ overspannen gedrag een goede beoordeling/ triage plaatsvindt door een zorgverlener van een crisisdienst. Deze kan vaststellen of er sprake is van een psychische stoornis en maakt een inschatting van gevaar. Vervolgens wordt besloten wat er met de persoon in kwestie moet gebeuren. Dat is in casu gebeurd door de OVP. De OVP zag onvoldoende aanknopingspunten voor een inbewaringstelling. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Heeft de taxichauffeur uit het krantenartikel financiële steun gekregen uit het schadefonds geweldsmisdrijven? Zo nee, waarom niet? Heeft de taxichauffeur enig andere financiele compensatie gekregen? Zo nee, waarom niet? Is er überhaupt vanuit enige betrokken overheids- of publieke instantie interesse getoond voor het welzijn van deze taxichauffeur?
Ik kan niet op een individuele zaak ingaan. Ook lopen de civiele procedures nog. Wel kan ik aangeven dat verschillende betrokken instanties contact hebben (gehad) met de taxichauffeur.
Slachtoffers van geweldsmisdrijven die hierdoor ernstige lichamelijke en/of psychische problemen (letsel) hebben of hebben gehad, kunnen een aanvraag indienen bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Als een verdachte van een strafbaar feit strafrechtelijk vervolgd wordt, dan kan een slachtoffer zich voegen in de strafzaak met een schadeclaim. Gedeeltelijke of volledige ontoerekeningsvatbaarheid staat niet aan het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel in de weg.
Het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waaronder extremisten van Al Qaeda en ISIS?1
Het kabinet is bekend met berichten over de aanwezigheid van Syrische oppositiestrijders in Libië. Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede en druist in tegen de op 19 januari jl. gemaakte afspraken in Berlijn en het al langer geldende wapenembargo voor Libië.
Het kabinet benadrukt, zowel in EU-verband als bij verschillende regionale actoren, het belang van volledige implementatie van de Berlijn uitkomsten, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor. Het kabinet verwelkomt de voorzichtige stappen die op deze drie sporen worden genomen, dringt er al langere tijd in EU-verband aan op dat de EU een actieve rol speelt in de implementatie van Berlijn, maar constateert ook dat er nog veel uitdagingen zijn.
Het kabinet heeft met zorg geconstateerd dat het conflict in Libië meer dan ooit onderhevig is aan buitenlandse inmenging. Dit draagt op geen enkele manier bij aan een politieke oplossing. Nederland draagt dit ook uit. Ik deed dit recentelijk nog tijdens mijn contacten met mijn counterparts uit Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook benadrukt het kabinet in de daartoe geëigende gremia in Brussel het belang van de volledige implementatie van de uitkomsten van de Berlijn conferentie en meer specifiek volledige naleving van het wapenembargo.
Acht u de inschatting van het Syrisch Observatorium voor Mensenrechten betrouwbaar dat er al minstens 130 ex-strijders van ISIS en Al Qaeda van in totaal 4700 Syrische rebellen door Turkije naar Libië zijn gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Franse president Macron, die stelt dat Frankrijk Turkse oorlogsschepen gezien heeft die Syrische huurlingen aan land zetten in Libië?2 Vindt u dit ook een ernstige schending van wat afgesproken is op de conferentie in Berlijn, namelijk strikte handhaving van het wapenembargo en geen buitenlandse militaire inmenging? Bent u het met president Macron eens dat Turkije, dat zich ook aan deze afspraken heeft gecommitteerd, een belofte gebroken heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het in november vorig jaar verschenen VN-rapport waaruit blijkt dat diverse landen, waaronder Turkije, Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten wapens leveren aan strijdende partijen in Libië, in strijd met het VN-wapenembargo?3 Bent u bereid deze schendingen aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de oproep van de Speciaal VN-Gezant voor Libië, Ghassan Salamé, om alle buitenlandse gewapende bemoeienis met Libië te beëindigen, ook in de richting van Turkije?4
Ja, zie antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Deelt u bovendien de opvatting van Salamé dat door de instroom van milities uit Syrië en Soedan de voedingsbodem voor terrorisme in Libië toeneemt?5
Voortdurende instabiliteit in Libië zorgt er voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet acht daarom een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië van groot belang.
Is het bovendien waar 6 dat Turkije onder meer de Sultan Murad brigade inzet of in wil zetten in Libië?6
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Herinnert u zich de rapporten van Amnesty International7 en de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië,8 waarin door Turkije gesteunde rebellengroeperingen, waaronder de Sultan Murad brigade, beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen en zelfs oorlogsmisdaden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van Amnesty International dat er harde bewijzen zijn dat Turkse strijdkrachten en een coalitie van door Turkije gesteunde Syrische gewapende groeperingen oorlogsmisdaden hebben gepleegd, waaronder het doden en verwonden van burgers tijdens het offensief in het noordoosten van Syrië?9
Nederland heeft zoals bekend het Turkse optreden in Noordoost-Syrië in duidelijke bewoordingen veroordeeld en heeft zich binnen de Europese Unie met succes hard gemaakt voor een scherpe lijn richting Turkije. De Nederlandse opstelling heeft er mede toe geleid dat de Europese Raad de Turkse militaire actie in Noordoost-Syrië heeft veroordeeld. Ook besloten lidstaten tot een strikte interpretatie van criterium 4 van het EU gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid (2008/944/GBVB), wat neerkomt op een de facto wapenembargo. Nederland heeft daarnaast benadrukt dat Turkije een verantwoordelijkheid heeft om maatregelen te treffen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. Nederland blijft deze boodschap, ook in bilaterale contacten, herhalen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen door Turkije in Libië krachtig te veroordelen, dit kenbaar te maken richting Turkije en aan de orde te stellen binnen de EU en NAVO? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 1, 2 en 3 al is aangegeven, is het op dit moment onduidelijk welke Syrische strijders of groepen actief zijn in Libië, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
En marge van de veiligheidsconferentie in München op 15 februari jl., heb ik met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de situatie in Libië. Hierbij is het belang van naleving van het wapenembargo aan de orde gekomen en de wenselijkheid dat alle partijen afzien van inmenging in het conflict in Libië. Ook is gesproken over de noodzaak van een staakt het vuren en een politieke oplossing voor het conflict.
Bent u expliciet bereid inzet van de Sultan Murad brigade in Libië te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, treedt het kabinet niet in de veroordeling van de inzet van specifieke groepen.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde Syrische rebellengroeperingen die ingezet zouden worden in Libië, ook groeperingen die in het verleden Non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?10
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Vindt u mogelijke inzet van door Nederland aan Syrische rebellengroeperingen geleverde spullen, zoals pickup trucks, mitrailleurvesten, laptops en uniformen, in Libië wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Bent u bereid er bij Turkije op aan te dringen dat er geen door Nederland geleverde NLA-spullen ingezet zullen worden in Libië? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
Daarnaast, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het NLA-programma in het voorjaar van 2018 beëindigd (Kamerstuk 32 623, nr. 229). De door Nederland geleverde goederen waren aan gebruik onderhevig. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde nog wel in gebruik zijn. Met de beëindiging van het programma, eindigde echter ook de constante monitoring van voorheen gesteunde groepen en geleverde goederen. Zodoende is de status van door Nederland geleverde goederen ruim anderhalf jaar na beëindiging van het programma moeilijk traceerbaar.
In hoeverre heeft Nederland, ook na de beëindiging van het NLA-programma, nog een verantwoordelijkheid om oorlogshandelingen en mensenrechtenschendingen met door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen te voorkomen, zoals recent bij de illegale Turkse invasie van noord-oost Syrië? Acht u zich nog gehouden aan een vorm van diplomatieke inspanningsverplichting?
Nederland zet zich in voor het tegengaan van straffeloosheid voor alle misdaden begaan in het kader van het Syrische conflict en ondersteunt daartoe ook initiatieven om vervolging te faciliteren. Zo steunt Nederland organisaties zoals het IIIM, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat er na onderzoek geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd tijdens de Turkse militaire operatie Peace Spring (Kamerstuk 32 623, nr. 294). Voorts beschikt het kabinet niet over informatie die erop wijst dat de in het verleden door Nederland geleverde goederen elders voor oorlogshandelingen of mensenrechtenschendingen gebruikt worden.
Berichten dat sociaal advocaten stoppen vanwege te lage vergoedingen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de nieuwsartikelen, bijvoorbeeld in het Algemeen Dagblad en de Tubantia, van sociaal advocaten die er mee stoppen vanwege te lage vergoedingen?1 2 Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind het erg spijtig om te lezen dat er advocaten zijn die, ondanks het incidentele extra geld voor de sociale advocatuur van € 36,5 mln. per jaar, stoppen met hun werkzaamheden.
Welke boodschap zou u als vakminister aan deze voormalig sociaal advocaten mee willen geven?
Ik realiseer mij dat deze advocaten met ziel en zaligheid hebben gewerkt voor de minderbedeelde burger. Wanneer je steeds klaar staat voor mensen die niet veel te besteden hebben, die het niet meer snappen en die steeds vastlopen in het systeem, dan behoort daar ook een redelijke beloning tegenover te staan. Met de stelselvernieuwing beogen we ook een betere vergoeding voor sociaal advocaten te realiseren. Dit kost evenwel tijd. Ik realiseer mij dat het voor de direct betrokkenen lastig is dat deze hervorming een lange adem vergt. Daarom heb ik ook de keuze gemaakt ter overbrugging € 36,5 mln. per jaar vrij te maken voor de sociale advocatuur. Helaas heeft dit sommige advocaten er niet van kunnen weerhouden te stoppen. Ik vind dit erg spijtig, want ik had hen graag willen betrekken bij de hervorming.
Wat is uw verklaring voor het feit dat er toch nog sociaal advocaten stoppen, ondanks het feit dat u extra geld heeft toegezegd?
We willen dat goede advocaten behouden blijven voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. We zijn daarom op dit moment bezig om sociaal advocaten op een verantwoorde manier de omslag te laten maken naar een nieuw stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, die, ondanks dat het werk straks in hoeveelheid iets zal afnemen, op termijn tot hogere vergoedingen voor de advocatuur leidt. De keuze om te stoppen is echter een eigen keuze. Een ieder maakt daarin zijn eigen afweging.
Hoeveel sociaal advocaten stoppen er volgens u nog voordat de herziening van het stelsel rechtsbijstand is afgerond?
Zie antwoord vraag 3.
Is de toegang tot een sociaal advocaat nog altijd gewaarborgd voor iedereen die daar recht op heeft, nu het aantal sociaal advocaten afneemt?
Ja. In het rapport Herijking rechtsbijstand van de commissie-Wolfsen is geconcludeerd dat er omgerekend naar fte’s binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand qua volume werk is voor ongeveer 2.700 rechtsbijstandsverleners. Als zij maximaal 75% gesubsidieerd werk doen, wordt dat ongeveer 3.570 rechtsbijstandsverleners, en als dat 62% is, wordt dat ongeveer 4.300 rechtsbijstandsverleners.3 Volgens de «Trend & Cijfers» 2018 van de Raad voor Rechtsbijstand nemen in 2018 7.072 advocaten deel aan het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Er zijn in dat jaar 525 advocaten ingestroomd en 713 advocaten uitgestroomd. Ik laat nauwlettend monitoren of er nog voldoende aanbod is van advocaten. Ook de aanwas van jonge juristen neem ik daarbij mee. Op dit moment zijn er nog geen signalen dat er een te laag aanbod aan advocaten is, waardoor de toegang tot het recht niet meer geborgd kan worden.
Hoe gaat u voorkomen dat er nog meer sociaal advocaten stoppen?
Ik heb hiervoor drie acties in gang gezet. Ten eerste heb ik op 15 november 2019 besloten om voor de komende twee jaar € 36,5 mln. per jaar beschikbaar te stellen om de meest acute nood te ondervangen. De extra middelen zorgen voor een stijging van het inkomen van advocaten in de toevoegingspraktijk voor de komende twee jaar. Voor de duur van deze kabinetsperiode is een redelijke vergoeding voor de sociaal advocatuur daarmee verzekerd.
Ten tweede heb ik € 6 mln. beschikbaar gesteld voor de jaren 2019 tot 2024. Om deze middelen goed te besteden (ten behoeve van ondersteuning van innovatie en stimulering jonge aanwas) is de Raad voor Rechtsbijstand in gesprek met onder andere de NOvA en de VSAN.
Ten derde heb ik per 1 januari 2020 € 10 mln. voor pilots in de tweede lijn beschikbaar gesteld. Met deze innovatievoorziening kan ervaring worden opgedaan met nieuwe manieren van werken in de tweede lijn. In pilots kan voorzien worden in betere vergoedingen voor dienstverleners die initiatief nemen om de vernieuwing in de gewenste richting verder uit te werken.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg gesubsidieerde rechtsbijstand van 19 maart aanstaande?
De vragen zijn hiermee beantwoord voor het AO gesubsidieerde rechtsbijstand dat inmiddels is verplaatst naar een andere datum. In deze bijzondere tijden wil ik ook graag vermelden dat door het sluiten van de rechtbanken advocaten werkzaam op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand verkeren in (extra) financieel zwaar weer. Daarom treft het kabinet aanvullende maatregelen om deze advocaten en mediators tegemoet te komen. Rechtsbijstandsverleners krijgen de mogelijkheid een extra voorschot aan te vragen. Verder wordt er een zittingstoeslag uitgekeerd, ook als er in plaats van een zitting een schriftelijke behandeling plaatsvindt.
Tenslotte kunnen extra-uren vergoedingen tussentijds worden gedeclareerd. Deze maatregelen gelden in aanvulling op de generieke maatregelen die het kabinet heeft getroffen voor ondernemers in financiële nood als gevolg van de coronacrisis.
Het bericht ‘Tal van reformatorische scholen hanteren afwijzende verklaringen over LHBTI’s’. |
|
Vera Bergkamp (D66), Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Tal van reformatorische scholen hanteren afwijzende verklaringen over LHBTI’s»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat één op de vijf reformatorische scholen de openstelling van het burgerlijk huwelijk voor paren van gelijk geslacht moreel onacceptabel vindt en dat ook aangeeft in hun schoolprofielen met teksten als «erkenning van het huwelijk tussen man en vrouw als enige door God ingestelde samenlevingsvorm en grondslag voor het gezin» en «het huwelijk van man en vrouw is op grond van de Bijbel de enige geoorloofde samenlevingsvorm. Ongehuwd samenwonen en een homoseksuele levenswijze worden als zijnde in strijd met Gods Woord afgewezen»?2
Artikel 23 van de Grondwet biedt scholen voor bijzonder onderwijs de ruimte om vanuit de overtuiging en opvatting van de eigen levensbeschouwing het onderwijs in te richten. Wij hechten eraan te benadrukken dat bij de vrijheid van onderwijs ook verantwoordelijkheid hoort. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden van individuele leerlingen te respecteren, volstaat niet. Met andere woorden: de ruimte die artikel 23 van de Grondwet biedt, wordt begrensd door andere grondrechten. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele oriëntatie en waarin onderling respect centraal staat, en waarbij er wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen. Daarbij hoort respect voor de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld als het gaat om LHBTI-rechten.
Bent u het met het COC eens dat dit leidt tot een onveilig klimaat voor LHBTI-leerlingen?
Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat. Daar dient een school voor te zorgen. Scholen worden beoordeeld op hoe zij invulling geven aan de wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze wettelijke bepalingen zijn het kader waarbinnen de uitingen van een school worden beoordeeld. Het is aan de inspectie om vast te stellen of een school aan deze bepalingen voldoet. Daarnaast merken wij op dat scholen jaarlijks verplicht zijn de veiligheidsbeleving van leerlingen te monitoren. De resultaten van deze monitoring worden meegenomen in het inspectietoezicht. Indien deze monitoring uitwijst dat leerlingen zich onveilig voelen op school, zal de inspectie de school daarop aanspreken.
Bent u bekend met wat er gebeurt met LHBTI-leerlingen als zij eenzijdig voorlichting krijgen over normen met betrekking tot hun seksuele identiteit en geaardheid?
Het is voor alle leerlingen belangrijk om voorlichting te krijgen over seksuele ontwikkeling, seksualiteit en relaties, seksuele weerbaarheid én over seksuele diversiteit. Daarom is in de huidige kerndoelen opgenomen dat leerlingen respectvol leren omgaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit. Het geven van eenzijdige voorlichting past daar niet bij. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Deelt u de analyse dat de vrijheid van onderwijs hier botst met het verbod op discriminatie?
Het ontstaan van spanningen tussen verschillende grondrechten is tot op zekere hoogte inherent aan de aard van die grondrechten en aan het samenleven in een pluriforme, democratische samenleving. Uit de volgorde, formulering of ouderdom van de grondrechten is namelijk geen onderlinge rangorde af te leiden. Het verschijnsel van botsende grondrechten doet zich bij uitstek voor tussen het discriminatieverbod enerzijds en de vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van onderwijs anderzijds. Het discriminatieverbod stelt grenzen aan de gegarandeerde vrijheden of, andersom gesteld, de vrijheden bepalen mede de reikwijdte van het discriminatieverbod. Deze wederzijdse begrenzing zal ook expliciet uitgangspunt dienen te zijn van het onderwijs, immers geen enkel grondrecht is absoluut.
De in artikel 23 van de Grondwet verankerde vrijheid van onderwijs moet dus worden gezien in de context van de constitutionele orde als geheel: wie zich beroept op een grondwettelijke vrijheid erkent daarmee ook de rechten en vrijheden van een ander.
Bent u het ermee eens dat deze scholen met deze schoolprofielen in feite LHBTI-leerlingen uitsluiten van toegang? Wat gaat u daaraan doen?
Een school mag nooit een LHBTI-leerling weigeren om het feit dat het een LHBTI-leerling betreft. Wel mogen scholen in een algemene identiteitsverklaring hun principes uitdragen, onder andere op het gebied van relaties en samenleven. Scholen mogen ouders en leerlingen vragen deze grondslag te onderschrijven.
Wij kunnen ons voorstellen dat deze identiteitsverklaring voor betrokken LHBTI-leerlingen kwetsend en confronterend kan zijn. De gedachte achter de vrijheid van onderwijs is dat ouders een school kunnen kiezen met dezelfde godsdienstige of levensbeschouwelijke opvattingen. Andersom kan een school daarom vragen dat ouders de grondslag van de school onderschrijven. Dat mag echter nooit betekenen dat het schoolklimaat sociaal onveilig is of dat leerlingen op grond van seksuele oriëntatie worden geweigerd.
Wat vindt u van het voorstel van het COC om de kerndoelen in het onderwijs verder aan te scherpen en te verduidelijken, zodat ook LHBTI-leerlingen zich op reformatorische scholen veilig kunnen voelen?
Op dit moment loopt er een curriculumherziening waarmee de kerndoelen herzien worden. Daaronder vallen ook de kerndoelen op het gebied van seksualiteit en seksuele diversiteit. Hierover zijn ook afspraken gemaakt in het regeerakkoord. Daarnaast ligt het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht op dit moment in uw Kamer. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Wat is er sinds het protest van het COC 10 jaar geleden gebeurd met de identiteitsverklaringen die reformatorische scholen hanteren?
Dat protest richtte zich op het onderwijspersoneel. Per 1 juli 2015 is de zogenaamde enkele-feit constructie uit de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verdwenen. Sinds die wetswijziging mogen scholen alleen onderscheid maken op godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid. Een bijzondere school mag van haar leraren eisen dat hij of zij de richting van de school onderschrijft. Artikel 5, eerste en tweede lid, van de Awgb is in dit kader relevant. Een bijzondere school mag onderscheid maken «op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, voor zover deze kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van de instelling.» Dit onderscheid mag echter nooit leiden tot onderscheid op andere gronden uit de Awgb, zoals hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Bent u bereid om deze scholen aan te spreken op deze verklaringen?
Scholen worden beoordeeld of zij voldoen aan de wettelijke verplichtingen voor burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder die met betrekking tot seksualiteit en seksuele diversiteit. Zij mogen daarbij niet in strijd handelen met de wettelijke grenzen die we kennen binnen onze democratische rechtsstaat. Het is aan de inspectie om vast te stellen of een school aan de eerder genoemde bepalingen voldoet.
Onderzoek waaruit blijkt dat nog altijd één op de vijf reformatorische scholen het homohuwelijk moreel onacceptabel vindt |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Wat vindt u van de bevindingen van onderzoek van KRO-NCRV’s Pointer dat tal van reformatorische scholen nog steeds afwijzende verklaringen over LHBTI’s hanteren en 34 scholen in hun schoolprofielen stellen dat seksualiteit alleen kan plaatsvinden binnen een huwelijk tussen één man en één vrouw?1
Artikel 23 van de Grondwet biedt scholen voor bijzonder onderwijs de ruimte om vanuit de overtuiging en opvatting van de eigen levensbeschouwing het onderwijs in te richten. Wij hechten eraan te benadrukken dat bij de vrijheid van onderwijs ook verantwoordelijkheid hoort. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden van individuele leerlingen of leraren te respecteren, volstaat niet. Met andere woorden: de ruimte die artikel 23 van de Grondwet biedt, wordt begrensd door andere grondrechten. Dat vraagt van scholen om, binnen de vrijheid die hen grondwettelijk toekomt, verantwoordelijkheid te nemen voor een schoolklimaat waarin jongeren kunnen uitkomen voor hun seksuele oriëntatie en waarin onderling respect centraal staat, en waarbij er wordt voldaan aan de wettelijke verplichtingen rondom burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen. Daarbij hoort respect voor de Nederlandse wetgeving, bijvoorbeeld als het gaat om LHBTI-rechten.
Onderschrijft u de wettelijke bepaling dat elke school respect en een veilig klimaat voor LHBTI-leerlingen moet creëren? Welke consequenties verbindt u aan deze bepaling voor de 34 reformatorische scholen die schoolprofielen of identiteitsverklaringen hanteren die afwijzend staan tegenover homoseksualiteit en daarin bijvoorbeeld stellen: "een homoseksuele levenswijze [wordt] als zijnde in strijd met Gods Woord afgewezen»?
Ieder kind moet kunnen rekenen op een veilig schoolklimaat. Daar dient een school voor te zorgen. Scholen worden beoordeeld op of zij voldoen aan de wettelijke verplichtingen voor burgerschap, sociale veiligheid en de kerndoelen, waaronder het kerndoel over seksualiteit en seksuele diversiteit. Daarbij mogen zij niet in strijd handelen met de wettelijke grenzen die we kennen binnen onze democratische rechtsstaat. Deze wettelijke bepalingen zijn het kader waarbinnen de uitingen van een school worden beoordeeld. Het is aan de inspectie om vast te stellen of een school aan deze bepalingen voldoet en om in te grijpen als dat niet het geval is.
In de algemene burgerschapsopdracht in de wet is bepaald dat het onderwijs er mede van uitgaat dat leerlingen opgroeien in een pluriforme samenleving, mede gericht is op het bevorderen van actief burgerschap en sociale integratie, en er mede op gericht is dat leerlingen kennis hebben van en kennismaken met verschillende achtergronden en culturen van leeftijdgenoten. Het leren omgaan met en acceptatie van de diversiteit in de samenleving is een belangrijk onderdeel van deze opdracht. Daarnaast is wettelijk bepaald dat het bevoegd gezag van een school zorg draagt voor de veiligheid op school, waaronder wordt verstaan de sociale, psychische en fysieke veiligheid van leerlingen. Uiteraard onderschrijven we deze bepalingen.
Deelt u onze mening dat ook op zulke scholen LHBTI-leerlingen beschermd moeten worden tegen zulke afwijzende uitspraken? Zo ja, wat onderneemt u tegen deze scholen?
Buiten kijf staat dat ieder kind recht heeft op een veilige school waar ruimte is om te zijn wie hij of zij is. De inspectie houdt daarom ook toezicht op de sociale veiligheid op scholen en zal ingrijpen wanneer blijkt dat scholen niet aan de wettelijke bepalingen voldoen. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 2.
In welke mate acht u zulke schoolprofielen en identiteitsverklaringen verenigbaar met de motie van het lid Jasper van Dijk die de Kamer op 17 december 2009 heeft aangenomen, die de regering vroeg om in gesprek te gaan met schoolbesturen met als inzet dat deze voor hun personeel geen verklaringen dat «ongehuwd samenwonen en de homoseksuele levenswijze worden afgewezen» meer zouden gebruiken? Bent u bereid met deze scholen in gesprek te gaan met als inzet om deze verklaringen niet langer te gebruiken?2
Deze motie richtte zich op het onderwijspersoneel. Per 1 juli 2015 is de zogenaamde enkele-feit constructie uit de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) verdwenen. Een bijzondere school mag van haar leraren eisen dat hij of zij de richting van de school onderschrijft. Artikel 5, eerste en tweede lid, van de Awgb is in dit kader relevant. Een bijzondere school mag onderscheid maken «op grond van godsdienst, levensovertuiging of politieke gezindheid, voor zover deze kenmerken vanwege de aard van de betrokken specifieke beroepsactiviteit of de context waarin deze wordt uitgeoefend een wezenlijk, legitiem en gerechtvaardigd beroepsvereiste vormen, gezien de grondslag van de instelling.» Dit onderscheid mag echter nooit leiden tot onderscheid op andere gronden uit de Awgb, zoals hetero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat.
Wanneer gaat u de kerndoelen over seksuele en genderdiversiteit aanscherpen, zoals werd aangekondigd in het regeerakkoord?
In het regeerakkoord is aangekondigd dat de kerndoelen seksuele diversiteit worden aangescherpt. De aanscherping van deze kerndoelen loopt mee in de integrale curriculumherziening, waarover wij meest recentelijk op 5 maart jl. met uw Kamer hebben gesproken.
De zaak Julio Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kunt u verklaren waarom het onderzoek van de heer Machielse naar de zaak Julio Poch, dat reeds een jaar geleden is begonnen, zo lang duurt?
De Commissie heeft het volgende laten weten over de voortgang van de werkzaamheden van de commissie. Op dit moment vindt een omvangrijk en breed archief- en dossieronderzoek plaats in combinatie met dossieranalyse. De Commissie beschikt al over veel van de uitgevraagde bescheiden maar heeft nog dossier- en archiefverzoeken uitstaan. De volgende door de Commissie geplande fase omvat het horen van personen. De Commissie heeft gemeld dat nu niet is te voorzien welke gevolgen het coronavirus voor deze fase kan hebben. De voorzitter van de Commissie zal mij daarom medio juni nader informeren over de voortgang van het onderzoek. De Commissie heeft aangegeven te verwachten dan ook een termijn te kunnen benoemen waarin zij voorziet tot afronding van het onderzoek te komen.
Bent u inmiddels, na het verstrijken van een jaar sinds de start van dit onderzoek, en in ogenschouw nemende dat de heer Poch meer dan tien jaar geleden gearresteerd werd, dat hij acht jaar in voorarrest heeft gezeten, en al meer dan twee jaar geleden is vrijgesproken, bereid een termijn aan dit onderzoek te koppelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor het vernietigen van het document van het eerste reisbezoek? Kunt u aangeven waarom deze documenten vernietigd zijn? Kunt u aangeven welk protocol geldt voor het vernietigen van documenten? Kunt u aangeven wanneer deze documenten vernietigd zijn? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma d.d. 20 december 20191, is hetgeen hierover bekend is afkomstig uit een rapportage van de politie. Hieruit blijkt niet door wie en wanneer de inhoud van de kluis is vernietigd. Omdat niet bekend is welke informatie was opgenomen in het document, is niet bekend welk protocol gold. Ik ga er vanuit dat indien de commissie Dossier J.A. Poch dit relevant acht, zij dit aspect bij het onderzoek betrekt.
Heeft de politie de digitale recovery inmiddels uitgevoerd, en back-ups onderzocht? Zo ja, wat kwam hier uit? Zo nee, waarom niet? Zo nee, bent u bereid hen te verzoeken dit zo spoedig mogelijk te doen en de Kamer over de resultaten te informeren?
Ja, de digitale recovery is inmiddels afgerond. Het betreffende reisverslag is niet gevonden. Wel zijn er andere documenten aangetroffen. Overigens zijn ook in een nadere zoekslag door de politie nog aanvullende documenten gevonden. Voorts verwijs ik u naar mijn aanvullende brief, die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer zend. Alle aangetroffen documenten zijn door de politie ter beschikking gesteld aan de commissie van de heer Machielse. Het is het nu aan de commissie om onderzoek te doen. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van dat onderzoek.
Heeft u in het (archief)onderzoek naar deze zaak documenten aangetroffen die betrekking hebben op de zaak Julio Poch, specifiek ook met betrekking tot dit eerste en tweede reisbezoek? Zo ja, bent u bereid al deze documenten naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Bij de besluiten door het OM en de politie op de Wob-verzoeken naar de dienstreizen hebben het OM en de politie besloten over de openbaarmaking van aangetroffen documenten. Ik heb uw Kamer over de Wob-beslissingen geïnformeerd2. Ik heb de documenten waarover ik beschik aan de Commissie overhandigd. Ik zal deze documenten niet verder openbaar maken, omdat de Commissie Dossier J.A. Poch de ruimte moet hebben om haar onderzoek te doen. De Commissie heeft mijn ambtenaren laten weten dat haar onderzoek kan worden gehinderd indien voor oplevering van haar rapport telkens documenten in de openbaarheid komen. Dit kan er toe leiden dat personen die de Commissie in het kader van haar onderzoek nog wil horen, beïnvloed of vooringenomen worden. Ik heb begrip voor deze zorg van de Commissie. Gezien het belang van de waarheidsvinding ben ik dan ook terughoudend met het verstrekken van separate documenten aan uw Kamer.
De Commissie heeft daarnaast laten weten dat zij van mening is dat het onderzoek erbij gebaat is dat de Commissie na een integrale analyse van alle beschikbare informatie tot een goed onderbouwde reconstructie van de gebeurtenissen en een samenhangend oordeel kan komen. De verschillende onderdelen uit het dossier dienen daartoe in samenhang en context beoordeeld te worden. In het Besluit van 9 december 2019, Stcrt. 2019, nr. 68436, houdende instelling van de Commissie Dossier J.A. Poch is daarom bepaald dat de Commissie haar eigen werkwijze vaststelt en deze zal verantwoorden in haar eindrapport. Overigens blijkt uit dit besluit dat de Commissie sinds 1 maart 2019 aan het werk is.
Voor de volledigheid meld ik dat de Minister van Buitenlandse Zaken mij heeft laten weten dat ook het ministerie haar archiefonderzoek heeft afgerond. Alle gevonden documenten zijn overhandigd aan de Commissie Dossier J.A. Poch.
Heeft u, gelet op het feit dat u «niet met zekerheid [kan] zeggen of het document vernietigd is»1, stappen genomen naast de stappen die ik in mijn vragen heb gesuggereerd, om dit document terug te vinden? Zo ja welke, en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naast de digitale recovery bij de politie hebben de politie en het OM de commissie toegang gegeven tot hun dossiers.
Kunt u verklaren hoe het mogelijk is, dat u pas tien jaar na de aanhouding van de heer Poch, en ondanks de vele Kamervragen die zijn gesteld over deze zaak, de hoeveelheid ambtsberichten en media-aandacht voor deze zaak over de jaren heen, er pas eind 2019 achter komt dat een cruciaal document, namelijk het reisverslag van het eerste bezoek aan Argentinië, kwijt dan wel vernietigd is?
Ik ben, zoals ook gemeld aan uw Kamer bij de beantwoording d.d. 20 december 2019 van vraag 3 van de Kamervragen van het lid Sjoerdsma, op 30 november 2018 geïnformeerd over de vernietiging van de inhoud van de kluis waar het verslag eerder in zou zijn gelegd. Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet aangeven of het een belangrijk document is geweest.
Bent u, gelet op het feit dat een cruciaal document in de zaak van Julio Poch kwijt of vernietigd is, nog steeds van mening dat de gang van zaken in dit dossier niet ongeoorloofd is?
Gelet op het feit dat ik geen kennis heb kunnen nemen van het reisverslag weet ik niet welke informatie daarin stond. Ik kan dus niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag belangrijke informatie is verdwenen. Ik kan dus ook niet concluderen dat met het verdwijnen van het reisverslag de gang van zaken in dit dossier ongeoorloofd is.
Herinnert u zich uw weigering van mijn verzoek om het tweede reisverslag volledig te openbaren, nadat eerder in een Wob-verzoek besloten was om dat niet te doen?2
Ja.
Klopt het volgens u nog steeds, dat de reikwijdte van artikel 68 van de Grondwet ruimer is dan die van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob)?3 Zo ja, waarom verschuilt u zich dan achter de Wob-procedure terwijl artikel 68 van de GW van toepassing is op mijn verzoek om het tweede reisverslag te openbaren?
Ja. Ik ben echter van mening dat de Commissie Dossier J.A. Poch nu eerst de ruimte moet krijgen om haar onderzoek uit te voeren. Zie mijn antwoord op vraag 5.
Ik verzoek u op basis van artikel 68 van de Grondwet het tweede reisverslag alsnog, desnoods vertrouwelijk, aan de Kamer te openbaren, bent u daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Gelet op artikel 68 van de Grondwet heb ik uw Kamer uitgebreid geïnformeerd over onder meer de inhoud van dit document.6 Zie voorts mijn antwoord op vraag 5 waarin ik uiteenzet waarom ik terughoudend ben met het verstrekken van documenten met betrekking tot deze zaak.
Het afschermen van de gegevens van advocaten in het kadaster |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u ermee bekend dat artikel 51, derde lid, van het Handelsregisterbesluit het mogelijk maakt het adres van, onder meer, advocaten af te schermen met het oog op hun veiligheid?
Ja. Het woonadres kan op verzoek van de geregistreerde worden afgeschermd. Met de ophanden zijnde wijziging van het Handelsregisterbesluit, beoogde datum inwerkingtreding 1-1-2021, zullen de woonadressen van alle natuurlijke personen worden afgeschermd. Deze afscherming is echter niet absoluut, in die zin dat bestuursorganen, advocaten, deurwaarders, notarissen en de in artikel 28 derde lid van de Handelsregisterwet 2007 genoemde organisaties het woonadres wel kunnen inzien. Deze partijen hebben deze gegevens nodig om hun publieke taken te kunnen uitvoeren.
Een en ander betekent overigens nog altijd wel, dat wanneer iemand zijn onderneming heeft gevestigd op zijn woonadres, zijn woonadres als vestigingsadres zichtbaar blijft in het Handelsregister. De openbaarheid van het vestigingsadres is immers noodzakelijk voor het bevorderen van de rechtszekerheid van derden in het economisch verkeer. Dit laat onverlet dat een ondernemer kan overwegen om zijn bedrijf op een ander adres te vestigen dan zijn woonadres.
Bent u ermee bekend dat adresgegevens in sommige gevallen wel raadpleegbaar zijn via het kadaster?
Ja. De kadastrale registratie, de kadastrale kaart en de openbare registers van het Kadaster zijn op grond van de Kadasterwet openbaar en voor eenieder op verzoek toegankelijk. Dit is in het belang van de rechtszekerheid ten aanzien van registergoederen, de transparantie van de vastgoedmarkt en het functioneren van de overheid. Zie hierover ook de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 29 juni 2018 aan de Tweede Kamer1.
Klopt het dat er weliswaar een afschermingsmogelijkheid is in het kadaster1 maar dat deze weg complex is, omdat dit slechts mogelijk is via de Nationaal Coördinator Terrorisme en Veiligheid of via het Stelsel Bewaken en Beveiligen? Zo nee, hoe zit het dan?
Afscherming van persoonsgegevens in het Kadaster is mogelijk. In artikel 37a van het Kadasterbesluit, dat op 1 juli 2019 in werking is getreden, is geregeld dat persoonsgegevens bij het Kadaster vanwege veiligheidsoverwegingen afgeschermd kunnen worden. Voorwaarde is dat personen zijn opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen. Dit kan gelden voor personen in het zogenoemde rijksdomein die vanwege het nationale belang van het ambt op de limitatieve lijst van het stelsel bewaken en beveiligen staan. Voor personen die vallen binnen het decentrale gedeelte van het stelsel bewaken en beveiligen geldt dat Politie en OM beoordelen of de dreiging aanleiding geeft om een persoon op te nemen in het stelsel bewaken en beveiligen.
Deelt u de mening dat het, gelet op de dreiging die kan bestaan, beter zou zijn om het voor advocaten (en eventuele andere beroepsgroepen) eenvoudiger te maken hun gegevens af te schermen in het kadaster? Zo nee, waarom niet?
Nee deze mening deel ik niet. De huidige praktijk van openbaarheid van kadasterinformatie (informatieverstrekking) van het Kadaster zal zo blijven. Ik ben van mening dat in situaties waarin een dreiging kan bestaan en afscherming in het Kadaster aan de orde is, de objectieve en zorgvuldige beoordeling of een persoon dient te worden opgenomen in het stelsel bewaken en beveiligen, de gewenste waarborgen geeft. Het Kadaster is voor eenieder toegankelijk zodat voor iedereen duidelijk is wat de rechtstoestand van onroerende zaken is. Beroepsgroepen zoals notarissen en makelaars maar juist ook burgers kunnen hierdoor nagaan wanneer zij bijvoorbeeld met een verkoper zaken doen of die persoon ook daadwerkelijk de eigenaar van een pand is. Hierdoor is er tussen burgers en professionals een gelijkspeelveld. Wel is het zo dat per opvraging een tarief verschuldigd is dan wel de informatie slechts toegankelijk is bij een abonnement. Voor raadpleging van het Kadaster geldt derhalve een ander regime dan voor het raadplegen van het Handelsregister. Over het regime ten aanzien van het raadplegen van Kadasterinformatie heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer op 29 juni 2018 geïnformeerd. 3
Bent u bereid te bekijken of het niet eenvoudiger kan worden gemaakt om gegevens in het kadaster af te schermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
De verbeteringen voorgesteld door de Vereniging Advocatenbelangen |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van Vereniging Advocatenbelangen van 27 januari 2020?1 Wat is daarop uw reactie?
Ja, ik heb daar kennis van genomen. Voor de reactie vanuit mijn Ministerie verwijs ik naar de brief aan de Vereniging Advocatenbelangen die als bijlage bij deze antwoorden is gevoegd. 2
In hoeverre gaat u tegemoet komen aan de verbeteringen die de Vereniging in haar brief voorstelt?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de in antwoord 1 genoemde brief aan de Vereniging Advocatenbelangen die als bijlage bij deze antwoorden is gevoegd.
Deelt u de mening dat het aantal punten dat sociaaladvocaten ontvangen nog altijd ontoereikend is voor het werk dat zij verrichten?
Ik deel de mening dat het vergoedingensysteem van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand niet mee ontwikkeld is met de maatschappelijke ontwikkelingen en veranderingen in de procespraktijk. Hierdoor is er een scheefgroei ontstaan tussen punttarief en de gemiddelde tijdsbesteding en ontbreekt op sommige rechtsgebieden het forfaitaire karakter. Die scheefgroei en gebrek aan forfait is niet op te lossen met extra geld en behoeft een herinrichting van het stelsel zodat we in de toekomst eerder kunnen anticiperen op ontwikkelingen.
Wanneer kan de Vereniging uw reactie tegemoet zien?
De Vereniging Advocatenbelangen is per eerder genoemde brief van 28 februari 2020 op de hoogte gesteld.
De berichten ‘Rechter krijgt laatste woord’ en ‘Katwijk: Sloop van barakken bij voormalig vliegveld Valkenburg’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de berichten «Rechter krijgt laatste woord» en «Katwijk: Sloop van barakken bij voormalig vliegveld Valkenburg»?1 2
Ja.
Klopt het dat tot het barakkencomplex van vliegveld Valkenburg dan wel het gebied waarin deze barakken gelegen zijn ook Rijksmonumenten behoren? Zo ja, kunt u toelichten wat de relatie is tussen de gemeentelijke monumenten en de Rijksmonumenten en in hoeverre door de voorgenomen sloop de ensemblewaarde wordt aangetast?
Dertig barakken zijn aangewezen als gemeentelijk monument waarvan er nu veertien zijn afgevoerd van de gemeentelijk lijst. Daarmee is de weg vrij voor sloop van die veertien. In het gebied van dit barakkencomplex liggen twee rijksmonumenten: het eerste betreft een telefoonbunker, die behoorde tot de Atlantikwall. Iets verderop in de duinen ligt een voormalige luchtafweerstelling. Deze rijksmonumenten behoren, evenals de barakken, tot het militaire erfgoed uit de Tweede Wereldoorlog. Van de veertien te slopen barakken liggen er vier in de onmiddellijke nabijheid van de telefoonbunker en relatief dicht bij de luchtafweerstelling, waardoor er sprake is van verminderde ensemblewaarde. Na sloop blijven nog achttien barakken over waardoor de ensemblewaarde voldoende intact blijft.
Hoe verhoudt de voorgenomen sloop zich tot uw pleidooi om juist meer aandacht te hebben voor de bescherming van oorlogserfgoed? Is de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed betrokken geweest bij de plannen van de gemeente Katwijk, mede gezien de opvatting van deze dienst dat er nog te weinig samenhang is tussen de verschillende delen van de Atlantikwall, waarmee dit ensemble verbonden is?3
Aan het erfgoed van de Tweede Wereldoorlog hecht ik zoals ik in mijn visiebrief van 5 november 2019 heb aangegeven, grote betekenis. Op mijn verzoek heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in de verkenning over militair erfgoed in beeld gebracht hoe het met dit erfgoed is gesteld. De RCE concludeert dat dit over het algemeen goed beschermd is en dat er sprake is van enkele lacunes. Voorafgaand aan het Algemeen Overleg op 22 april a.s. stuur ik u een beleidsreactie op de verkenningen, waarin ik hier nader op in zal gaan. Wat betreft de Atlantikwall heb ik de RCE al gevraagd om met belanghebbenden een visie op te stellen. De RCE is tot nu toe niet betrokken geweest bij de genoemde plannen.
Bent u bereid met de gemeente Katwijk in overleg te reden over een oplossing die recht doet aan de bescherming van oorlogserfgoed?
Ja, ik heb de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed gevraagd om overleg te voeren met de gemeente. Inmiddels heeft een eerste gesprek plaats gevonden. Afgesproken is om gezamenlijk te kijken naar het toekomstperspectief van dit gebied en de rol die het erfgoed, in het bijzonder dat uit de periode van de Tweede Wereldoorlog, daarin kan spelen.
Het intrekken van perskaarten in Turkije |
|
Bram van Ojik (GL), Sadet Karabulut (SP), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Turkse autoriteiten tenminste 17 perskaarten van journalisten van de krant Evrensel hebben ingetrokken?1 Wat is u hierover bekend? Wat betekent dit voor de desbetreffende journalisten?
De krant Evrensel publiceerde op 24 januari jl. dat de perskaarten van 17 journalisten zouden zijn ingetrokken. Op 27 januari jl. kondigde de krant echter aan dat het intrekken van de perskaarten van deze journalisten is teruggedraaid door de Turkse autoriteiten. De perskaarten van de betreffende journalisten zijn dus niet of niet meer ingetrokken. Onduidelijkheid over de status van aanvragen voor perskaarten komt vaker voor in Turkije en past in het beeld dat de persvrijheid in Turkije onder druk staat. Het intrekken van perskaarten kan in algemene zin tot gevolg hebben dat journalisten geen toegang meer hebben tot persconferenties of evenementen die de overheid organiseert.
Klopt het dat dit optreden past in een patroon waarin Evrensel, vanwege kritische, onafhankelijke berichtgeving, vaker doelwit is van repressie door de Turkse staat, onder andere door financiële druk en rechtszaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat sinds 2015 al bijna 4.000 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije?
Uit officiële cijfers van de Turkse overheid uit oktober 2019 blijkt dat er sinds 2015 in totaal 3.804 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije. Het is niet bekend of en hoeveel van deze perskaarten uiteindelijk zijn teruggegeven.
Bent u, in uw contacten met Turkije, bereid om zich uit te spreken over de repressie van persvrijheid in Turkije, specifiek in deze zaak, en erop aan te dringen dat dit stopt? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht erg aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, ook in Turkije. Nederland brengt daarom in contacten met Turkije voortdurend en op alle niveaus de zorgen over het gebrek aan persvrijheid in Turkije op. Dit doe ik zelf ook expliciet in mijn gesprekken met de Turkse Minister Çavuşoğlu. Daarnaast steunen de Nederlandse ambassade en de EU-vertegenwoordiging in Turkije projecten op het gebied van persvrijheid en organiseert de Nederlandse ambassade bijeenkomsten met Turkse journalisten. Turkije wordt door Nederland en de EU ook binnen de Raad van Europa aangesproken op het gebrek aan persvrijheid.
Nederland blijft zich in EU-verband er voor inzetten dat Turkije consequent wordt aangesproken op het gebrek aan persvrijheid, en blijft zich hier ook in bilaterale contacten over uitspreken.
Ziet u mogelijkheden om, eventueel in EU-verband, meer in te zetten op persvrijheid in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Vrouwenonderdrukking |
|
Michiel van Nispen (SP), Jasper van Dijk (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de column van Folkert Jensma «Wie onthult het polygame huwelijk» over de problemen van verborgen vrouwen?1
Huwelijksdwang, kindhuwelijken en polygame huwelijken zijn uiterst schadelijke fenomenen. In de column worden deze fenomenen dan ook terecht ter discussie gesteld. De column schetst hoe «de multiculturele samenleving het recht kleurt» en gaat in op de evaluatie van de wet Tegengaan huwelijksdwang, waaruit ook een aantal knelpunten in naar voren komen. Zoals ik ook in mijn reactie op die evaluatie heb aangegeven, onderstreept het opnieuw het belang van een brede aanpak van deze problematiek.2. Daarom hebben de Minister van VWS en ik op 18 februari 2020 de actieagenda «schadelijke praktijken» aan uw Kamer gestuurd.3 Deze actieagenda bevat aanvullende acties om huwelijksdwang, vrouwelijke genitale verminking en eergerelateerd geweld aan te pakken, zoals het inrichten van één landelijk expertisecentrum en een laagdrempelige meldstructuur.
Wat vindt u van zijn steun voor het idee van Femmes for Freedom dat mannen die zich hebben misdragen, wordt verboden een volgende buitenlandse partner naar Nederland te halen?2
Ik kan mij goed voorstellen dat Femmes for Freedom met dit idee komt en ik begrijp de steun die de heer Jensma hiervoor uitspreekt.
De IND kan, bijvoorbeeld in het geval dat de referent reeds een aantal malen achtereen toelating heeft gevraagd voor een partner, een onderzoek doen of er sprake is van een schijnhuwelijk of schijnrelatie. Als daar inderdaad sprake van blijkt te zijn, zal de verblijfsaanvraag worden afgewezen. Ook kan, indien de referent in kwestie veroordeeld wordt voor een strafbaar feit, beoordeeld worden of zijn verblijfsrecht kan worden ingetrokken indien het geen Nederlander betreft. Wordt het verblijfsrecht ingetrokken dan is het niet langer mogelijk verblijf voor een partner aan te vragen. Voor slachtoffers van misdragingen door de referent bestaat een mogelijkheid een zelfstandige verblijfsvergunning te verkrijgen indien de relatie als gevolg van geweld is verbroken.
Echter, het toelatingsbeleid voor (huwelijks)partners uit derde landen is gestoeld op de Europese Richtlijn voor gezinshereniging (2003/86/EG). Als wordt voldaan aan de voorwaarden die deze Richtlijn stelt (zoals rechtsgeldig huwelijk of duurzame en exclusieve relatie, voldoende middelen van bestaan van de referent, geen antecedenten aan de zijde van de partner), kunnen er geen aanvullende voorwaarden worden gesteld, zoals het meewegen van eerdere gedragingen van de referent. Dat maakt het niet mogelijk om aan het idee van Femmes for Freedom te voldoen.
Bent u bekend met de film van een Pakistaans-Nederlandse man die zijn eerste zeven vrouwen uit Pakistan ernstig heeft mishandeld en voor de achtste keer getrouwd is met een Pakistaanse vrouw en ook haar ernstig heeft mishandeld?3
Ja.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederlandse mannen aan de lopende band met buitenlandse vrouwen trouwen om ze vervolgens in ons land ernstig te mishandelen en thuis op te sluiten?
Ik vind geweld, mishandeling en vrijheidsberoving niet aanvaardbaar. Mishandeling en vrijheidsberoving zijn ook strafbaar gesteld in het wetboek van strafrecht. In de vraag wordt echter gesuggereerd dat Nederlandse mannen aan de lopende band met buitenlandse vrouwen trouwen en ze in ons land ernstig mishandelen en thuis opsluiten. Dit geschetste beeld strookt niet met de cijfers en informatie die ik tot mijn beschikking heb.
Wanneer er sprake is van mishandeling en vrijheidsberoving dan gelden voor deze vrouwen dezelfde rechten als voor Nederlanders. Een belangrijk initiatief in dit kader is het programma «Geweld hoort nergens thuis», dat in opdracht van het Ministerie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt uitgevoerd. Het programma heeft tot doel om huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter in beeld te krijgen en vervolgens duurzaam te stoppen en op te lossen. Maatregelen die in het kader van dit programma genomen worden, kunnen ook bijdragen aan de aanpak van deze praktijken.
Deelt u de mening dat we deze praktijk moeten stoppen? In hoeverre is het mogelijk om voor notoire mishandelaars een verbod in te stellen om keer op keer een volgende buitenlandse partner naar Nederland te halen?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Bent u bereid met Femmes for Freedom in gesprek te gaan hoe zij een bijdrage kunnen leveren aan kennisbevordering van professionals en inburgeringscursussen over geweld tegen huwelijksmigranten?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inburgering en werken nauw samen met professionele instanties en professionals op dit terrein en hebben toegang tot relevante netwerken. Ook hebben gemeenten, in hun rol van opdrachtgever, goede contacten met aanbieders van taal- of inburgeringsonderwijs. Gemeenten hebben hierin beleidsvrijheid en nemen hier zelf besluiten over. In de actieagenda Schadelijke Praktijken zijn verschillende maatregelen opgenomen om schadelijke praktijken – eerder en beter in beeld te krijgen en te stoppen en duurzaam op te lossen. Femmes for Freedom wordt actief betrokken bij de uitvoering van de actieagenda.
Deelt u de mening dat bij dit soort uitbuiting sprake kan zijn van mensenhandel?
Bij mensenhandel staat het oogmerk van uitbuiting voorop. In het artikel wordt daarentegen gesproken over misstanden die plaatsvinden binnen het huwelijk van een persoon die een partner vanuit een ander land naar Nederland gehaald heeft. Hoewel dit ernstige kwesties betreffen, vallen deze kwesties niet onder de noemer mensenhandel. Wel kunnen zaken als een gedwongen huwelijk, en isolement in het huwelijk zorgen voor een kwetsbare positie van de betrokken vrouwen, waardoor zij eventueel vatbaarder zijn voor mensenhandel. In het rapport Zicht op kwetsbaarheid (2016), kaart de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen deze kwetsbaarheid ook aan. Tegelijkertijd wordt in het rapport ook aangegeven dat deze zaken an sich niet onder de noemer mensenhandel vallen. Gegeven het reeds bestaande onderzoek en standpunt van de Nationaal Rapporteur ziet de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op dit moment geen aanleiding om hierover in gesprek te gaan met de Nationaal Rapporteur.
Bent u het ermee eens dat de overheid moet ingrijpen indien sprake is van een geloofwaardig vermoeden van mensenhandel? Zo ja, bent u bereid om de aanpak van het gedwongen isolement van verborgen vrouwen met de Nationaal Rapporteur Mensenhandel te bespreken?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het verhaal van de Iraanse Negar die zich als huwelijksmigrante bij haar man in Nederland voegde, die hier als kennismigrant aan de TU Delft werkte, en kort na haar komst door haar man om het leven is gebracht?4
Deze casus is Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bekend. Dit geldt niet voor signalen dat dit op grote schaal8 voorkomt. Er zijn geen cijfers over hoe vaak dit voorkomt.
Bent u ervan op de hoogte dat vrouwen van kennismigranten uit niet-westerse landen vaak in een gedwongen isolement leven en mishandeld worden?5
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist dat Negar geen inburgeringsplicht heeft als partner van een kennismigrant? Bent u het ermee eens dat inburgering, hier en in het buitenland van partners van kennismigranten, kan bijdragen aan «empowerment» en aan het voorkomen van onderdrukking?
Het klopt dat partners van kennismigranten voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf en een verblijfsvergunning bij hun referent, niet inburgeringsplichtig zijn. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Inburgering is de vreemdeling met een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd inburgeringsplichtig als hij anders dan voor een tijdelijk doel in Nederland verblijft. Gelet op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h en m, van het Besluit Inburgering worden arbeid als kennismigrant en verblijf als familie- of gezinslid bij een kennismigrant aangemerkt als tijdelijke verblijfsdoelen in de zin van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet Inburgering. Derhalve zijn kennismigranten noch hun partners inburgeringsplichtig. Het kabinet is niet voornemens om kennismigranten en gezinsleden inburgeringsplichtig te maken. Om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd te verkrijgen, dienen de kennismigrant en de eventuele gezinsleden wel te voldoen aan het inburgeringsvereiste.
Indien de man van Negar wordt veroordeeld, moet hij Nederland verlaten na het uitzitten van zijn straf?
Indien de referent onherroepelijk is veroordeeld, zal de IND beoordelen of zijn verblijfsrecht kan worden ingetrokken. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogeheten glijdende schaal.
Bent u bereid met Femmes for Freedom, overheden, bedrijven en onderwijsinstellingen te bespreken hoe zij samen partners van kennismigranten kunnen bereiken om hen minder kwetsbaar te maken voor gedwongen isolement?
Zie antwoord vraag 6.
Kent u de steekproef van de gemeente Rotterdam, waaruit blijkt dat 20% van de huwelijksmigranten in een gedwongen isolement leven? Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijk is? Bent u bereid een landelijk onderzoek in te stellen naar de omvang van gedwongen isolement van huwelijksmigranten?6
De gemeente Rotterdam heeft een verkennend kwantitatief onderzoek gedaan naar huwelijksmigranten: hun welzijn en participatie. Dit kwantitatieve onderzoek was een verkennend haalbaarheidsonderzoek. Dit heeft de gemeente Rotterdam veel stof gegeven tot nadenken, maar vanwege de kleine aantallen in dit onderzoek (het onderzoek kent een steekproef van 20 personen), was het niet mogelijk om generieke conclusies te trekken. De resultaten uit de haalbaarheidspilot in Rotterdam laten zien dat er in vier van de 20 gevallen signalen waren die mogelijk een risico vormen op het ontstaan van sociaal isolement. Dit is een percentage van 20%.
Ondanks dat hier sprake is van een verkennend haalbaarheidsonderzoek, deel ik uw mening dat de resultaten zorgelijk zijn. Omdat elk geval van gedwongen isolement er één te veel is, wordt er niet voor gekozen om een landelijk onderzoek in te stellen naar de omvang van gedwongen isolement van huwelijksmigranten, maar om direct over te gaan op maatregelen om deze kwetsbare groep uit hun gedwongen isolement te halen. Zo wordt bij de inburgering expliciet aandacht besteed aan het thema zelfbeschikking, zodat een fenomeen als gedwongen isolement minder voorkomt. Daarnaast maakt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2020 de financiering mogelijk van één of meerdere organisatie(s) die culturele onderdrukking aanpakken en zelfbeschikking. Deze organisatie(s) zal/zullen zich onder andere richten op het doorbreken van sociaal isolement van vrouwen.
De privacyrisico’s van onveilige beveiligingscamera’s |
|
Kathalijne Buitenweg (GL), Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
|
|
|
Kent u de uitzending van Pointer, waaruit blijkt dat honderden beveiligingscamera’s eenvoudig te lokaliseren en te hacken zijn? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Het is een zorgelijke ontwikkeling dat het gebruik van bepaalde beveiligingscamera’s negatieve gevolgen kan hebben voor de veiligheid en de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen.
Welke eisen worden aan dergelijke camera’s gesteld? Deelt u de mening dat deze camera’s alleen op de Nederlandse markt mogen worden toegelaten als is komen vast te staan dat ze adequaat zijn beschermd tegen (online) hacks? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor om het beveiligingsniveau van beveiligingscamera’s te verbeteren? Wat vindt u bijvoorbeeld van het in de uitzending genoemde idee om een minimumstandaard voor online veiligheid in te stellen en eenvoudig te hacken rommelproducten te verbieden?
In de uitzending van Pointer gaat het om camera’s die met het internet zijn verbonden en door middel van het IP-adres gemakkelijk te lokaliseren zijn, zogenoemde IP-camera’s. Nederlandse en Europese wet- en regelgeving stellen thans geen digitale veiligheidseisen aan IP-camera’s. Nederland maakt zich in de Europese Unie (EU) wel sterk voor het stellen van wettelijke minimum digitale veiligheidseisen aan IoT-apparaten, zoals IP-camera’s, via de Europese richtlijn voor radioapparatuur,2 welke zijn geïmplementeerd via de Telecommunicatiewet. Apparaten die niet aan de minimumeisen voldoen, kunnen dan van de markt worden geweerd en gehaald. In Nederland houdt het Agentschap Telecom toezicht op deze richtlijn. Op initiatief van Nederland wordt momenteel in EU-verband gekeken naar de invulling van de minimumeisen. Nederland zal de komende periode een aanjagende rol blijven vervullen om ervoor te zorgen dat de minimumeisen in 2020 van kracht worden in de hele EU.3
Is u bekend in hoeveel gevallen per jaar sprake is van gehackte beveiligingscamera’s? Hoe vaak wordt daarvan melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens en bij de politie? In hoeveel gevallen wordt politieonderzoek ingesteld en in hoeveel gevallen vindt strafvervolging en veroordeling plaats? Vindt u dat sprake is van een adequaat handhavingsniveau op de bescherming van burgers tegen dit soort vormen van online criminaliteit?
Het totaal aantal gevallen per jaar waarbij sprake is van gehackte beveiligingscamera’s is mij niet bekend. Wel heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat sinds de meldplicht datalekken in Nederland van toepassing is, zij tussen 1-1-2016 en 28-1-2020 zeven datalekmeldingen heeft ontvangen waarbij sprake was van (mogelijk) gehackte beveiligingscamera’s. De politie heeft gemeld dat zij geen cijfers beschikbaar heeft over het aantal meldingen van gehackte beveiligingscamera’s. Gehackte beveiligingscamera’s worden niet als aparte delicten in de politiesystemen geregistreerd. Om die reden is niet bekend in hoeveel gevallen politieonderzoek wordt ingesteld en in hoeveel gevallen strafvervolging en veroordeling plaatsvindt en kan eveneens geen uitspraak worden gedaan over de adequaatheid van het handhavingsniveau.
Bent u bereid om, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken, producenten bewust te maken van de noodzaak van «privacy by design and default» om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich daarbij voor?
Artikel 25 van de Algemene verordening gegevensbescherming kent een verplichting voor producenten om «privacy by design and default» toe te passen op hun producten. Deze verplichting geldt ook voor producenten van beveiligingscamera’s. Producenten dienen daaraan gevolg te geven, om te voorkomen dat persoonsgegevens na een hack kunnen uitlekken. Producenten dienen zich in dat verband af te vragen of zij de juiste eisen stellen aan de aanbieders en ontwikkelaars van die producten. Daarnaast kan de Autoriteit Persoonsgegevens producenten wijzen op de noodzaak van «privacy by design and default». Ik zie het niet als mijn taak om samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken de bewustwording van producenten over de noodzaak van «privacy by design and default» te versterken, dit is aan de AP en de producenten zelf. Wel zet Nederland zich in EU-verband, als reeds aangegeven, in voor het stellen van minimumeisen aan IoT-apparaten.