Het bericht ‘Dagelijks rechten geschonden’ inzake het gevangeniswezen op Sint Maarten |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dagelijks rechten geschonden» over het gevangeniswezen op Sint Maarten?1
Ja.
Deelt u – op hoofdlijnen – de feitelijke constateringen zoals die door de geïnterviewde advocaat worden weergegeven?
Rechtshandhaving en daarmee ook het gevangeniswezen is een landsaangelegenheid. Het is niet aan mij om de in het artikel weergegeven constateringen te beoordelen. Echter, van het Ministerie van Justitie van Sint Maarten is nadere informatie ontvangen die in de beantwoording van de vragen is verwerkt.
Vanuit de samenwerkingsregeling waarborging plannen van aanpak landstaken Curaçao en Sint Maarten als ook door de afspraken die Minister Dekker en ik in oktober 2018 met Sint Maarten hebben gemaakt ter verbetering van de detentiesituatie, word ik door Sint Maarten op gezette tijden over diverse ontwikkelingen geïnformeerd en wordt er gemonitord of Sint Maarten zich aan de gemaakte afspraken houdt.
Over de uitvoering van de gemaakte afspraken is uw Kamer meerdere malen geïnformeerd2, alsmede over het werkbezoek dat de Minister voor Rechtsbescherming en ik op 11 april jl. brachten aan de vier detentiefaciliteiten op Sint Maarten3. De autoriteiten van Sint Maarten zijn gecommitteerd de detentieomstandigheden verder te verbeteren.
Klopt het dat gedetineerden in de Pointe Blanche-gevangenis 23 uur per dag in hun cel moeten blijven? Geldt dit voor alle gedetineerden of zijn er categorieën gedetineerden waarvoor een minder streng regime geldt? Zijn er in Nederland, binnen het Koninkrijk dan wel in Europees verband of anderszins normen die bepalen hoeveel uren gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven? Hoe verhouden deze normen zich ten opzichte van de situatie in de Pointe Blanche-gevangenis?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten heeft mij laten weten dat de gedetineerden in de Point Blanche gevangenis, conform artikel 30 van het Huishoudelijk reglement penitentiaire inrichtingen, tenminste 2 uur per dag in de buitenlucht verblijven. Eén uur in de ochtend en één uur in de middag. Daarnaast zijn voor een groot gedeelte van de dag de cellen geopend zodat er toegang is tot de galerij.
Daarnaast hebben de autoriteiten aangegeven dat binnen het dagprogramma de gedetineerden de mogelijkheid hebben lessen te volgen. Voorbeelden hiervan zijn de Engelse lessen en algemene educatieve ontwikkeling. Ook hebben gedetineerden de mogelijkheid werk te verrichten in bijvoorbeeld de keuken van de faciliteit, te helpen bij het renoveren van de faciliteiten, en om schoon te maken en/of te verven.
In Nederland hebben gedetineerden recht op minimaal zes uur recreatie per week en één uur per dag verblijf in de buitenlucht (artikel 49 Penitentiaire beginselenwet). Artikel 3 van de Penitentiaire maatregel houdt voorts in dat er in beginsel tussen de 18 en 63 uren per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden. Ook volgens de European Prison Rules (die een aanbevelend karakter hebben) en de standaarden van het Europees Comité tegen Foltering (CPT) geldt minimaal één uur per dag in de buitenlucht als uitgangspunt. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat geen harde normen over het aantal uren dat gedetineerden minimaal buiten hun cel moeten kunnen verblijven. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) toetst de combinatie van detentieomstandigheden, en neemt de mogelijkheid van verblijf buiten een cel mee in de beoordeling.
Klopt het dat er in de gevangenis op Sint Maarten geen mogelijkheden zijn voor resocialisatie of psychiatrische hulp? Bestaat er op Sint Maarten – binnen of buiten de gevangenis – een vorm van reclassering dan wel Forensisch Psychiatrische Dienst? Klopt het dat de Mental Health Foundation slechts uit twee forensische psychiaters bestaat en dat deze op het punt staan om te vertrekken? Hoe wordt op Sint Maarten vorm en inhoud gegeven aan opdrachten van rechters die in hun vonnis (bijvoorbeeld) reclasseringsbegeleiding opleggen?
Het Ministerie van Justitie van Sint Maarten geeft aan dat reclassering beschikbaar is en een rol speelt in de trajecten voor en na invrijheidsstelling. De capaciteit en mogelijkheden op het eiland zijn echter beperkt. Gevangenen hebben toegang tot maatschappelijk werkers en er wordt op dit moment een gedragstherapeut geworven, zodat aan specifieke doelgroepen de benodigde zorg en begeleiding kan worden geboden. Ook geeft het Ministerie van Justitie aan dat er een schema is opgezet voor tijdelijke vervanging van psychiaters die op korte termijn vertrekken, totdat nieuwe psychiaters zijn aangenomen.
Klopt het dat op Sint Maarten momenteel nauwelijks daadwerkelijk mensen in voorlopige hechtenis worden genomen omdat er geen plek is in de gevangenis? Is er sprake van een vorm van heenzendbeleid of worden alle verdachten (al dan niet onder voorwaarden) heengezonden? Welke gevolgen heeft dit voor lopende opsporingsonderzoeken, maar ook: welke gevolgen heeft dit voor het functioneren van de rechtsstaat op Sint Maarten in meer algemene zin?
De vragen met betrekking tot het heenzendbeleid zal ik doorgeleiden naar de verantwoordelijke autoriteiten op Sint Maarten. Het betreft immers de rechtsgang van Sint Maarten. Ik kan niet beoordelen welke specifieke gevolgen dit heeft voor lopende opsporingsonderzoeken en het functioneren van de rechtsstaat.
De Minister van Justitie van Sint Maarten heeft mij per brief (d.d. 31 mei 2019) aangegeven dat de totale detentiecapaciteit van Point Blanche 86 plaatsen betreft. Tevens heeft mij het bericht bereikt dat de jeugdinrichting (Miss Lalie Center) momenteel is opgestart met de opening van een vleugel.
Hoe verhoudt de in het artikel geschetste situatie zich tot de maatregelen die de regering van Sint Maarten neemt of dient te nemen in het kader van het intensieve toezicht dat het Comité van Ministers van de Raad van Europa heeft opgelegd aan het Koninkrijk naar aanleiding van de Corallo-zaak? Kunt u – in het licht van het artikel – schetsen of de voorgenomen technische bijstand en verbetermaatregelen daadwerkelijk gaan bijdragen aan het creëren van een situatie die voldoet aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens?
Over het toezicht door het Comité van Ministers van de Raad van Europa in de zaak Corallo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken u uitvoerig per brief (d.d. 12 juni 2019) geïnformeerd. De Minister van Buitenlandse Zaken gaf aan dat het Execution Department van het secretariaat van het Comité van Ministers komend najaar een appreciatie aan het Koninkrijk zal geven over het actieplan dat het Koninkrijk op 9 april 2019 namens Sint Maarten aanbood aan het Comité van Ministers. In het ingediende actieplan staat beschreven welke renovatiewerkzaamheden Sint Maarten realiseerde en welke verdere maatregelen worden voorzien. De uitvoering van dit actieplan draagt bij aan de tenuitvoerlegging van de uitspraak van het EHRM in de zaak Corallo, zodat het Comité van Ministers tot beëindiging van toezicht kan besluiten.
Kunt u zich voorstellen dat de in het artikel geschetste situatie – in het bijzonder de situatie dat nieuwe verdachten bij gebrek aan plaats in de gevangenis worden heengezonden – ernstige zorgen baren, met name daar waar het gaat om de effectiviteit van de actuele rechtshandhaving op Sint Maarten? Kunt u aangeven of u – liefst in overleg met de regering op Sint Maarten – voor u zelf een soort ondergrens hebt gedefinieerd ten aanzien van de detentie-situatie op Sint Maarten?
Ik beschouw deze signalen met betrekking tot de feitelijke sanctie-uitvoering als zorgwekkend. Sint Maarten is gehouden aan diverse internationale standaarden.
De ondergrens ten aanzien van de situatie in detentie vloeit voort uit het EVRM, waaronder artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke behandeling) en het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
Met betrekking tot capaciteit kan ik melden dat inmiddels elf containercellen van Bonaire zijn overgebracht naar Sint Maarten. Met deze stap kan gewerkt worden aan een uitbreiding van het aantal plaatsen in Point Blanche.
Het ongevraagd ontvangen van seksueel getinte afbeeldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Waarom vrouwen ongevraagd dickpics krijgen (en mannen ermee wegkomen)» en kent u de site «Pak de dickpics strafrechtelijk aan»?1 en 2
Ja.
Deelt u de mening dat het ongevraagd aan iemand anders sturen van zogenaamde «dickpics» strafbaar kan zijn op grond van onder andere artikel 240 lid 2 van het wetboek van Strafrecht en dat daartegen aangifte mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
In artikel 240 lid 2 Sr. is het strafbaar gesteld om een afbeelding of voorwerp dat aanstotelijk is voor de eerbaarheid aan iemand, anders dan op diens verzoek, toe te zenden. Onder aanstotelijk voor de eerbaarheid wordt volstaan de in Nederland heersende zeden, de opvattingen van een belangrijke meerderheid van de Nederlandse bevolking.
Op grond van welke andere strafbare bepalingen kan het versturen van dickpics eventueel strafbaar zijn?
Wanneer een dergelijke afbeelding naar een zestienminner wordt verstuurd kan sprake zijn van strafbaarheid. Art. 240a Sr stelt nl. strafbaar het zenden van een schadelijke afbeelding naar iemand die de leeftijd van zestien nog niet heeft bereikt.
Wanneer de verzender van een dergelijke afbeelding de leeftijd van achttien nog niet heeft bereikt, kan o.a. sprake zijn van het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografie als bedoeld in art. 240b Sr.
Hoeveel aangiftes zijn er het afgelopen jaar gedaan vanwege het ongevraagd toesturen van dickpics of andere afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid?
Het ongevraagd toesturen van seksueel getinte afbeeldingen naar volwassenen, die aanstootgevend zijn voor de eerbaarheid van personen (zoals dergelijke afbeelding) wordt bij de politie niet als zodanig bijgehouden.
Deelt u de mening dat het ontmoedigend werkt voor het doen van aangifte en dat het delict onbestraft zal blijven als de politie geen onderzoek zal gaan doen naar een aangifte van één enkele dickpic, zoals gesteld door een woordvoerder van de politie in het genoemde bericht? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat vindt u van de uitspraak van die woordvoerder? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Iedere melding van een zedendelict wordt serieus genomen en behoeft maatwerk waarbij in de behandeling ervan onderscheid wordt gemaakt of er sprake is van acuut gevaar voor herhaling of wanneer er zogeheten vluchtige sporen bij een slachtoffer veiliggesteld kunnen worden. Ook misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn, krijgen altijd voorrang. In prioritering van opsporingszaken kan het voorkomen dat een zaak waarbij sprake is van aanstoot voor de eerbaarheid een lagere prioriteit krijgt dan een acute (kinder)misbruikzaak. Hierbij speelt de beoordeling van het OM een grote rol.
Deelt u de mening dat aangiftes wegens het ongevraagd toezenden van afbeeldingen die aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid serieus genomen moeten worden en wel zouden moeten kunnen leiden tot onderzoek en eventueel vervolging? Zo ja, waarom, hoe verhoudt zich dat tot de uitspraak van de woordvoerder van de politie en hoe gaat u zorgen dat dergelijke aangiftes wel serieus genomen gaan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Seksueel misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op de vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Buitenweg (GroenLinks) over seksueel misbruik door tantramasseurs (antwoorden ontvangen 1 november 2018)? Kent u het bericht «De vrouwen vertrouwden hun tantramasseur volledig»? Kent u het bericht «Als tantra naar seksueel misbruik neigt: vijf oud-cursisten over The New Tantra»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aangekondigde publiekscampagne om de meldingsbereidheid bij slachtoffers van seksueel misbruik te vergroten en het zoeken van hulp te vergemakkelijken?
Dit najaar start de Minister voor Rechtsbescherming een publiekscampagne gericht op het vergroten van de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksuele misdrijven. Naar verwachting zal de campagne drie jaar duren en van start gaan op 25 november 2019, de internationale dag voor de uitbanning van geweld tegen vrouwen.
In de campagne zullen de (anonieme) ervaringen van slachtoffers van seksueel geweld in beeld komen. Momenteel worden gesprekken gevoerd met slachtoffers die bereid zijn ervaringen te delen. De verhalen van deze slachtoffers zullen worden verwerkt in de campagne.
Weet u inmiddels hoeveel meldingen en aangiften er het afgelopen jaar tegen tantramasseurs zijn gedaan wegens delicten die onder seksueel misbruik geschaard kunnen worden? Zo ja, in hoeveel gevallen heeft dit tot vervolging, respectievelijk strafrechtelijke sancties geleid?
Uit gegevens van de politie blijkt dat er sinds 1 januari 2018 vijf keer aangifte is gedaan van seksueel misbruik waarbij een tantramasseur of -therapeut is betrokken. In twee gevallen is het strafdossier ter beoordeling ingezonden naar het OM. In beide gevallen is overgegaan tot vervolging. De twee zaken zijn momenteel onder de rechter.
Weet u inmiddels hoeveel meldingen er bij de Centra voor Seksueel Geweld tegen tantramasseurs zijn gedaan? Zo ja, hoeveel meldingen zijn dit? Zo nee, waarom niet?
Overall zijn er in 2018 3.250 meldingen gedaan bij de Centra voor Seksueel Geweld (CSG). Het is niet bekend of er meldingen zijn gedaan van seksueel geweld door tantramasseurs, omdat de CSG dergelijke informatie niet registreren. De CSG leveren medische en psychische hulp aan slachtoffers van seksueel geweld, en richten zich niet op het registreren van de identiteit van daders.
Acht u het nodig om ter wille van het krijgen van beter inzicht in de problematiek van tantramisbruik meer informatie te krijgen over het aantal meldingen en aangiften? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Slachtoffers van seksueel misbruik moeten altijd in staat zijn om melding en aangifte te doen. Zedenmisdrijven hebben doorgaans grote impact op slachtoffers. Slachtsoffers van seksueel misbruik door tantramasseurs kunnen terecht bij een van de Centra voor Seksueel Geweld, en zij kunnen een melding doen bij het Meldpunt Tantramisbruik. Ook kunnen zij aangifte doen bij de politie. Bij de politie zijn gespecialiseerde zedenrechercheurs die goed contact hebben met de oprichters van het Meldpunt Tantramisbruik.
Gelet op het beperkt aantal meldingen en aangiften, zie ik op dit moment geen aanleiding tot additionele maatregelen om de problematiek nog nader in kaart te brengen dan nu al het geval is.
In hoeverre verrichten tantramasseurs therapeutische handelingen met de intieme delen? Zijn deze masseurs altijd (para)medische professionals, zoals artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die dergelijke handelingen mogen verrichten? Zo nee, wat kunnen de juridische gevolgen voor tantramasseurs zijn die niet tot deze beroepsgroep behoren en deze handelingen toch verrichten?
Het beroep van tantramasseur is geen wettelijk beschermd beroep. Iedereen mag het beroep uitvoeren. Wie tantramassages geeft, moet zich te houden aan de algemene wettelijke normen.
In het verleden is onderzocht of de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) mogelijkheden biedt om toezicht te houden op tantramasseurs (zie: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1712). De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft geconcludeerd dat de activiteiten van tantramasseurs niet vallen onder de reikwijdte van de Wkkgz, en daarmee niet onder het toezicht van de Inspectie.
Slachtsoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag door tantramasseurs wordt geadviseerd aangifte te doen bij de politie.
Is het mogelijk dat gemeenten slechts vergunningen aan tantramasseurs verlenen onder de voorwaarde dat het een (para)medische professional is die zich moet houden aan de protocollen van een beroepsgroep? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? En zo nee, acht u het wenselijk en mogelijk dat bij wet wordt geregeld dat het geven van tantramassage, ook buiten de prostitutiesector, vergunningplichtig wordt met als voorwaarde dat er sprake moet zijn van een erkende beroepsvereniging?
Onder de geldende wet- en regelgeving is er geen vergunning vereist voor de uitoefening van het beroep van tantramasseur. Het beroep van tantramasseurs is geen wettelijk beschermd beroep. Het verlenen van een vergunning aan tantramasseurs onder voorwaarde dat zij (para)medische professionals zijn, is dan ook niet mogelijk. Een vergunning is wel vereist als een tantramasseur bedrijfsmatig en uitdrukkelijk seksuele handelingen verricht, omdat er dan feitelijk sprake is van prostitutie.
Ik zie momenteel geen aanleiding om het beroep van tantramasseur wettelijk te reguleren. Slachtsoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag door tantramasseurs wordt geadviseerd aangifte te doen bij de politie. Als een tantramasseur wordt veroordeeld voor seksueel misbruik, kan de rechter een beroepsverbod opleggen.
Beschikt u inmiddels wel over informatie over de aard en omvang van de maatregelen die gemeenten nemen tegen tantramasseurs? Zo ja, kunt u die informatie met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft geen signalen ontvangen dat er sprake is van structurele problematiek rondom tantramasseurs.
Deelt u de mening van de in het tweede bericht genoemde vertegenwoordiger van de politie dat «de beschreven gang van zaken bij The New Tantra «ontzettend op het randje»» is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Seksueel grensoverschrijdend gedrag is altijd onacceptabel. Elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 24 november 2017 (Kamerstuk 34 843, nr. 1) en in eerdere antwoorden op Kamervragen van het lid Kuiken (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 495), is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.
Ik acht het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hiervan melding doen. Het is dan ook goed dat is geadviseerd om melding te doen van mogelijk seksueel misbruik bij The New Tantra. De politie heeft evenwel bevestigd dat zover bekend, de oproep tot op heden niet heeft geleid tot aangiftes.
Heeft het advies om melding te doen van seksueel misbruik bij The New Tantra tot meldingen en/of aangiftes geleid? Zo ja, hoeveel meldingen en/of aangiften betreft dit en wat is de aard daarvan?
Zie antwoord vraag 9.
Het niet controleren van diplomaten op alcoholgebruik na ongevallen |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bestuurder van «diplomatenauto» die vijf voertuigen ramde, hoefde niet te blazen»?1
Ja.
Klopt het, dat een diplomaat die tegen vijf auto’s aanreed geen blaastest af hoefde te leggen omdat dit wegens zijn onschendbaarheid toch geen zin zou hebben? Wat is hierin nu precies het beleid?
Diplomaten, en vaak ook medewerkers van internationale organisaties met een vergelijkbare rang, beschikken in verband met het effectief en onafhankelijk kunnen functioneren over immuniteit voor de Nederlandse rechter. Dat betekent dat in veel gevallen immuniteit ook geldt bij verkeersovertredingen. In een voorkomend geval gaat de politie na of er sprake is van immuniteit, onder meer door advies in te winnen bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit beleid is in uitgebreide vorm opgenomen in de Handleiding immuniteit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
De politie heeft de bevoegdheid om iedere bestuurder te vorderen mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek, tenzij sprake is van internationaalrechtelijk vastgelegde immuniteit. Het is daarbij niet noodzakelijk dat er een verdenking voor alcoholgebruik is. Dit geldt dus ook voor bestuurders betrokken bij een aanrijding, ongeacht of er wel of geen sprake is van schuld aan de aanrijding.
Indien er met een hoge mate van waarschijnlijkheid sprake is van een vorm van immuniteit en als betrokkene aangeeft hier niet aan mee te willen werken, wordt geen voorlopig ademonderzoek afgenomen aangezien afdwingen mogelijk in strijd is met de toepasselijke verdragen. Wel wordt wanneer sprake is van immuniteit proces-verbaal opgemaakt. Zeker indien de politie vermoedt dat alcohol van invloed is geweest op het rijgedrag van betrokkene, zal de kwestie op passende wijze door politie, justitie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden opgevolgd binnen de kaders van de verdragen, veelal in samenspraak met de ambassade of internationale organisatie.
Voor dit concrete incident is later vastgesteld dat de verdachte geen immuniteit genoot. Het ingezette opsporingsonderzoek zal dan ook worden voortgezet en het Openbaar Ministerie zal aan de hand van de resultaten beoordelen of vervolging aangewezen is. Ook zal worden bezien of maatregelen nodig zijn in het kader van de verkeersveiligheid, zoals bijvoorbeeld invordering van het rijbewijs en ontzegging van de rijbevoegdheid.
Is het waar dat gewone mensen, die niet in een diplomatenauto met CD-kenteken rijden, in soortgelijke gevallen wél gecontroleerd worden op alcoholgebruik?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2. Uit de Instructie afhandeling verkeersongevallen van het Openbaar Ministerie volgt dat de politieambtenaar, indien mogelijk, bij ieder verkeersongeval waarvoor zijn assistentie is ingeroepen, met een sniffer en ademtester of uitsluitend een ademtester dient te controleren of bij de betrokken bestuurders sprake is van mogelijk strafbaar gebruik van rijden onder invloed van alcohol.
Deelt u de mening dat dit verschil in behandeling onterecht en niet gerechtvaardigd is?
De afspraken over de immuniteit van diplomaten zijn internationaalrechtelijk vastgelegd en waarborgen het onafhankelijk functioneren van diplomaten in het gastland. Dit is voor Nederlandse diplomaten in het buitenland ook van belang. Zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 6.
Kunt u zich daarnaast de onvrede hierover bij verzekeraars voorstellen omdat de schade nu niet te verhalen zou zijn?
Buitenlandse diplomaten en medewerkers van internationale organisaties hebben de Nederlandse wet- en regelgeving te respecteren, inclusief de verzekeringsplicht. Mij is geen onvrede bij de verzekeraars bekend.
Wat gaat u er aan doen dit verschil in behandeling, geheel of in ieder geval zoveel mogelijk, op te heffen?
Naast de mogelijkheid om bij zware verkeersovertredingen (de internationale organisatie) te verzoeken de immuniteit van personen geheel of gedeeltelijk op te heffen, zijn er ook met immuniteit mogelijkheden om personen aan te spreken op verkeersovertredingen. Ik verwijs met name naar de nota van de Minister van Justitie en Veiligheid aan uw Kamer naar aanleiding van het verslag «Wijziging van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens in verband met het verstrekken van gegevens over personen met diplomatieke immuniteit die verkeersovertredingen hebben begaan» (34 918, nr. 6, 18 juni 2018). Deze wet maakt mogelijk dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) namens het Openbaar Ministerie gegevens verstrekt aan de Minister van Buitenlandse Zaken over personen met immuniteit op grond van internationaal recht, die verkeersovertredingen hebben begaan. Het CJIB stuurt deze personen, namens de Minister van Buitenlandse Zaken, een notificatiebrief waarin wordt gewezen op de overtreding en wordt verzocht tot betaling overeenkomstig een boete over te gaan. Zo nodig worden onbetaalde notificaties onder de aandacht gebracht van de ambassade of internationale organisatie. De maatregelen zijn per 1 mei 2019 ingegaan. Zie aanvullend de beantwoording van vraag 2.
Tbs voor verkrachters |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de nog niet beantwoorde vragen van het lid Kuiken naar aanleiding van het bericht «Hoog tijd voor de «Anne Faber-norm»: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs»?1
Ja.
Bent u, in het geval u de antwoorden op de eerder gestelde Kamervragen nu nog niet kunt geven, bereid om te laten onderzoeken of het mogelijk en wenselijk is om vast te leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat geen sprake is van een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomst van dat onderzoek voor het einde van dit kalenderjaar op de hoogte stellen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 en 4 van de Kamervragen ingezonden op 28 mei 2019.
Het berechten van Nederlandse Syrië-gangers door de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië |
|
Sven Koopmans (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Les Kurdes de Syrie prêts à juger les djihadistes français»?1
Ja.
Zult u, conform de motie Laan-Geselschap c.s.2, alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat (ook) Nederlandse jihadisten daar worden berecht waar zij hun afgrijselijke misdaden hebben begaan?
Ja. Uitreizigers moeten verantwoording afleggen voor misdrijven die zij hebben gepleegd en hiervoor worden berecht. Bij voorkeur in de regio waar de misdaden hebben plaatsgevonden. Om die reden onderzoekt Nederland met internationale partners de mogelijkheden voor een vorm van berechting in de regio.
Zult u daartoe in overleg treden met de Koerdische autoriteiten in Noord-Syrië om te zien wat zij nodig hebben om hun aanbod van lokale berechting gestand te doen?
In de huidige situatie is onvoldoende sprake van een duidelijke langetermijnstrategie voor de regio. Het kabinet is terughoudend met het maken van afspraken of samenwerken met niet-statelijke entiteiten die feitelijk gezag uitoefenen over een gebied waar de betreffende regering effectief geen gezag meer uitoefent. Dit vanwege de invloed die deze afspraken of samenwerking kunnen hebben op het aanzien van deze niet-statelijke entiteiten en op de relaties met andere actoren en landen in de regio.
Is het kabinet bereid om de benodigde financiële en juridische ondersteuning te bieden om dit mogelijk te maken, al dan niet samen met andere relevante partners?
Nederland zet in op vervolging en berechting van ISIS-strijders en richt zich daarbij op de benadering die nodig is om hiertoe te komen. Dit heeft tot nu toe geresulteerd in een brede inzet, waarbij ook het belang van bewijsvergaring, detentie, rehabilitatie en re-integratie in Irak en Syrië in acht worden genomen. Nederland draagt hier al op diverse manieren aan bij, bijvoorbeeld door het steunen van bewijsvergaringsmechanismen in Irak (UNITAD) en Syrië (IIIM). Samen met internationale partners wordt bekeken welke steun verder nodig zal zijn.
Overlegt u met de Franse regering en andere westerse regeringen om te komen tot een gezamenlijke ondersteuning van de geboden rechtsgang, opdat deze ten minste kan voldoen aan de minimumvoorwaarden van een eerlijk proces?
Nederland is met diverse Europese en internationale partners, waaronder Frankrijk, in overleg over de opties die er zijn om tot vervolging en berechting van ISIS-strijders te komen. Leidend zijn naleving van internationale mensenrechtenstandaarden en de beginselen van goede procesorde, waaronder het recht op een eerlijk proces. Daarbij is Nederland tegen de doodstraf en zal daar dus ook niet aan mee werken.
Is het kabinet bereid om, met relevante partners, te investeren in lokale detentiecentra voor (Nederlandse) jihadisten?
Het kabinet voorziet geen steun aan detentiecentra in de Koerdische regio.
Het artikel ‘Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad’ |
|
Arno Rutte (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Zorgfraudeurs hebben vaak al een strafblad»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de resultaten van het onderzoek van het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ), die lijken te suggereren dat er sprake is van een verband tussen frauderen in de zorg en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten? Deelt u de mening dat het onderzoek waardevol is voor het verbeteren van de kwaliteit van de zorg voor kwetsbare mensen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het waardevol dat het IKZ heeft onderzocht of fraudeurs in de zorg ook een strafblad hebben. Het is schokkend om te lezen dat er een verband lijkt te zijn tussen bestuurders die frauderen met geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen en de aanwezigheid van strafrechtelijke antecedenten. Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het zorgstelsel onder druk. Wij zien het vervolgonderzoek van het IKZ dan ook graag tegemoet.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders op dit moment een rol bij de vergunningsprocedure voor nieuwe zorgaanbieders? Brengt de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) daar verandering in? Geven de resultaten van het IKZ onderzoek aanleiding om de Wtza verder aan te scherpen? Zo ja, waarom en hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij de huidige WTZi-toelating spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders geen rol. Met de invoering van de Wtza bestaat de mogelijkheid de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze mogelijkheid tezamen met de mogelijkheid om de vergunning te weigeren of in te trekken op basis van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), voorkomen dat door het verlenen van vergunningen fraude wordt gefaciliteerd. De resultaten van het IKZ-onderzoek geven geen aanleiding om de Wtza aan te scherpen.
Zoals aangegeven in de brief van 9 juli 20192 zullen we de vergunningplicht in de Wtza in de toekomst wel verder uitbreiden. Gezien de complexiteit en impact pakken we dit op in een apart traject dat moet uitmonden in een nieuw aanvullend wetsvoorstel dat voortbouwt op de Wtza. Bij deze verdere uitbreiding en inrichting is van belang een goede balans te vinden tussen regeldruk en uitvoeringslasten en de effectiviteit van de vergunningplicht.
Hoe spelen strafrechtelijke antecedenten van zorgbestuurders een rol bij de bestrijding van fraude met PGB’s? Mag de inspectie SZW om strafrechtelijke antecedenten vragen? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van fraude met Pgb’s vindt in eerste aanleg plaats door verstrekkers (gemeenten, zorgkantoren en zorgverzekeraars). Het Pgb kenmerkt zich door het feit dat de cliënt een overeenkomst sluit met een zorgaanbieder. De verstrekker is geen partij bij deze overeenkomst. Indien er sprake is van fraude waarbij de cliënt het slachtoffer is van de zorgaanbieder kan de verstrekker een civielrechtelijke procedure starten teneinde het geld dat niet is besteed aan zorg terug te vorderen van de zorgaanbieder. De ISZW verricht strafrechtelijk onderzoek onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM kan een strafrechtelijke procedure starten als de cliënt of zorgaanbieder strafbare feiten heeft gepleegd, zoals valsheid in geschrifte, oplichting, witwassen, fiscale delicten. Daarbij kunnen door de ISZW strafrechtelijke antecedenten worden opgevraagd.
Hoe worden zorgbestuurders die eerder bewezen zorgfraude hebben gepleegd gecontroleerd als zij elders in de zorg opnieuw aan de slag willen bij een bestaande zorgorganisatie of een nog op te richten zorgorganisatie? Indien die controle niet plaatsvindt, deelt u dan de mening dat dit wel zou moeten? Vindt u dat het mogelijk moet zijn om mensen die zijn veroordeeld voor bepaalde delicten te verbieden om een zorgbedrijf te starten? Kunt u uitleggen waarom wel of niet?
De raad van toezicht van een zorginstelling dient op basis van de Governancecode Zorg 2017 zich voorafgaand aan de benoeming van een bestuurder te vergewissen van het werkverleden van de bestuurder, diens integriteit, kwaliteit en geschiktheid voor de functie. Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, is in de Wtza de mogelijkheid opgenomen de Wtza-vergunning te weigeren of in te trekken als de bestuurder na een verzoek geen VOG kan verstrekken. Deze wet biedt tevens de mogelijkheid om een onderzoek te starten op grond van de Wet Bibob, waarna ook op basis van die bevindingen tot weigering of intrekking van een vergunning kan worden overgegaan. Daarnaast geldt onder de Wet kwaliteit, klachten geschillen zorg (Wkkgz) een vergewisplicht voor zorgaanbieders. Zij dienen zich ervan te vergewissen dat de wijze waarop zorgverleners in het verleden hebben gefunctioneerd niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg. Tot slot moeten zorgaanbieders op grond van de Wkkgz een VOG overleggen voor alle zorgverleners en andere personen die met cliënten in contact kunnen komen, indien zij langdurige zorg leveren of ggz zorg verlenen in een instelling waar mensen ook ’s nachts kunnen verblijven.
Hoe kan de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Bibob) bijdragen aan de aanpak van zorgfraude? Wat kan de zorg daarbij leren van het onderwijs als het gaat om het inzetten van de Wet Bibob, waar het instrument onlangs is ingezet (in geval van het Haga lyceum) maar wel als ongebruikelijk werd gezien?
Met het wetsvoorstel Wtza en bijbehorend wetsvoorstel Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders wordt de Wet Bibob van toepassing op de vergunningverlening voor het leveren van zorg (artikel 5, tweede lid Wtza). Daarnaast wordt het met het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bibob mogelijk om de Wet Bibob toe te passen op alle overheidsopdrachten, waaronder ook die in de zorgsector.3 Dit wetsvoorstel is op 4 maart 2019 aan uw Kamer verzonden. De toepassing van de Wet Bibob geeft bestuursorganen de mogelijkheid om haar eigen integriteit te beschermen door te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert. Een Bibob-onderzoek kan gestart worden wanneer een bestuursorgaan een vermoeden heeft dat er een risico bestaat op misbruik van een vergunning of een subsidie, een overheidsopdracht of een vastgoedtransactie. Als er een ernstig gevaar dreigt dat bijvoorbeeld een vergunning wordt misbruikt, kan het bevoegde bestuursorgaan de aanvraag weigeren of de afgegeven vergunning intrekken. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen en geeft hen ruimte om in concrete individuele gevallen naar eigen inzicht een besluit te nemen.
Wat betreft het leren van de inzet van de Wet Bibob op andere domeinen kan ik in algemene zin opmerken dat bestuursorganen zich hierbij kunnen laten voorlichten, adviseren en/of ondersteunen door het Landelijk Bureau Bibob (LBB). Het LBB heeft een belangrijke rol in het bewaken en waarborgen van een uniforme toepassing van de Wet Bibob en de kwaliteit van het onderzoek door bestuursorganen en heeft daarmee in de loop der tijd veel kennis, expertise en ervaring opgebouwd. Voorts valt ook onderwijsbekostiging onder de reikwijdte van de Wet Bibob. Met het voorliggende voorstel tot wijziging van de Wet Bibob wordt dit voor de rechtszekerheid geëxpliciteerd.4
Neemt u de aanbevelingen van het IKZ over vervolgonderzoek over? Zo ja, hoe gaat dit vervolgonderzoek er uit zien en wanneer kunnen we de publicatie hiervan verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ik neem de aanbevelingen van het IKZ over een vervolgonderzoek over. Het IKZ beslist echter zelf wanneer en in welke vorm zij tot publicatie van dit vervolgonderzoek zullen overgaan.
Desgevraagd heeft het IKZ aangegeven dat zij ernaar streven om deze zomer een voorstel voor een vervolgonderzoek uit te werken en dat dit voorstel in het najaar van 2019 aan haar partners zal worden voorgelegd. Zodra de uitkomsten van dit vervolgonderzoek bekend zijn, zullen wij dit delen met uw Kamer.
Het bericht 'Liegen over je studieschuld lastiger: DUO komt met schuldverklaring' |
|
Harry van der Molen (CDA), Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kunt u aangeven wat de extra werkzaamheden voor DUO bedragen indien er een schuldverklaring wordt ingevoerd en hoeveel dit kost?1
DUO werkt samen met andere organisaties als de VNG sinds 2018 aan de ontwikkeling van de «Blauwe Knop»: een persoonlijk overzicht van gegevens bij verschillende overheidsorganisaties. Het doel hiervan is dat mensen betere regie krijgen op hun gegevens, bijvoorbeeld voor een effectievere schuldhulpverlening. De Blauwe Knop maakt het makkelijker om gegevens online te vinden en bij verschillende organisaties met dezelfde herkenbare knop te downloaden. Opdrachtgever is het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) en de opdracht is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Op grond van de aangenomen motie van Van Meenen c.s.2 waarin de regering wordt verzocht om af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring, zijn de werkzaamheden rondom de Blauwe Knop bij DUO inmiddels stopgezet. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal tijdens het Platform hypotheken over dit onderwerp in gesprek gaan met het veld.
Kunt u aangeven wat de reden is dat als de commissie voor Onderwijs Cultuur en Wetenschap een aanpassing bij DUO wil, dit zowel vanwege organisatorische als financiële redenen niet kan en als Minister Ollongren een aanpassing bij DUO wil, dit wel kan?
Zowel financieel als organisatorisch was het een relatief klein project dat in geen verhouding staat tot andere beleidstrajecten waarbij processen en systemen moeten worden aangepast. Dit komt omdat de gegevens reeds aanwezig waren bij DUO en de techniek waarmee een echtheidskenmerk aan een bestand wordt toegevoegd reeds bekend was bij DUO vanwege het diplomaregister. Ook is dit traject al gestart voordat de DUO-verkenning is uitgevoerd, waarna is besloten om de komende tijd prioriteit te geven aan onderhoud en vervanging. De opdracht tot het ontwikkelen van de Blauwe Knop is gepaard gegaan met financiering vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Kunt u aangeven of er naast de schuldverklaring vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken nog andere ministeries bezig zijn om hun wensen bij DUO neer te leggen? Zoja om welke projecten van welke ministeries gaat dit?
DUO werkt voor meerdere opdrachtgevers. Naast onder meer onderwijsbekostiging, studiefinanciering en examinering voor OCW, voert DUO bijvoorbeeld werkzaamheden uit in het kader van de Wet Inburgering en voor het Landelijk Register Kinderopvang in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Voor het Ministerie van Financiën voert DUO werkzaamheden uit op het gebied van examens in het kader van de Wet op het financieel toezicht en voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid werkzaamheden voor het Centraal Justitieel Incassobureau. Voor alle beleidswijzigingen geldt momenteel dat de komende tijd onderhoud en vervanging prioriteit heeft.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.
Kent u de artikelen «Failliete rijschoolhouder blijkt spoorloos», «Rijschoolhouder Ferry A. failliet» en «Verdwenen rijschoolhouder neemt onbetaald personeel verschrikkelijk in de maling»?1 2 3
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rijschool A. uit Zoetermeer? Is er inderdaad sprake van een faillissement zoals vandaag op teletekst te lezen valt?
Op dinsdag 2 juli 2019 heeft de rechtbank Den Haag het faillissement uitgesproken.
Is de heer A. al opgepakt door de Spaanse autoriteiten en/of wordt er een verzoek gedaan aan Spanje om tot aanhouding, arrestatie en uitlevering over te gaan zodat de heer A. zich kan verantwoorden voor een Nederlandse rechter?
Ik ga niet in op individuele personen en strafrechtelijke zaken.
Welke mogelijkheden zijn er om foute rijscholen en/of -instructeurs hun lesbevoegdheid per direct te kunnen ontnemen en te weren uit de rijschoolbranche?
Er is een vorderingenprocedure binnen de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) om het certificaat ongeldig te verklaren ingeval er sprake is van bv. Drankgebruik of gevaarlijk gedrag tijdens de les.
Wat kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) doen? Wat doet het CBR om schade voor cursisten te voorkomen? Worden rijscholen regelmatig doorgelicht, bijvoorbeeld op het gebied van vakbekwaamheid en financiële degelijkheid?
Het CBR is geen toezichthouder op het functioneren van rijscholen. Het CBR heeft evenmin een rol bij het voorkomen van financiële schade bij cursisten. Vakbekwaamheid van de instructeur (didactiek en instructie) is geregeld in de WRM.
Elke ondernemer is volgens belastingwetregels verplicht voor de BTW een administratie bij te houden en te bewaren in een voor hen controleerbare boekhouding. Deze voorgeschreven boekhouding is ook noodzakelijk om een rijschool financieel degelijk kunnen voeren. De Belastingdienst doet incidenteel controles van de financiële bedrijfsvoering van ondernemingen, zo ook bij rijscholen.
Wat kunnen gedupeerde instructeurs en cursisten doen om hun schade te verhalen? Bij wie kunnen ze zich melden? Is er zicht op hoeveel mensen schade hebben geleden en in welke omvang?
Gedupeerden kunnen hun vordering, vergezeld van bewijsstukken, indienen bij de curator. De vordering wordt in een later stadium geverifieerd.
Ik heb op dit moment geen zicht op de omvang van de schade. Naar ik begrijp ontvangt de curator nog dagelijks aanmeldingen van vorderingen. Deze vorderingen zullen worden geplaatst op de lijst van voorlopig erkende schulden, maar zullen later nog moeten worden geverifieerd.
Wat heeft de invoering van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen (WRM) voor gevolgen voor verbetering van de kwaliteit van de rijscholen? Waarop zou de WRM nog aangescherpt kunnen worden?
De WRM regelt eisen voor rijinstructeurs en niet op rijschoolniveau. Zoals gemeld in de Kamervragen «onverzekerde lesauto’s»4 ben ik in gesprek met de branche, CBR en IBKI om te bezien op welke aspecten een kwaliteitsimpuls nodig en mogelijk is.
Kunt u deze vragen met spoed en op korte termijn beantwoorden?
Gelet op de oproep van de Kamer om over deze individuele zaak in gesprek te gaan met de branche heb ik dat gedaan alvorens deze vragen te beantwoorden. Dat bood mij de gelegenheid uw Kamer ook meteen te kunnen informeren over de uitkomsten van dit gesprek.
De stevige kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op de staat van de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op het functioneren van de strafrechtketen? Wat is uw reactie op deze kritiek en bent u door deze kritiek verrast?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw partijgenoot, tevens voorzitter van het Bestuurlijk Ketenberaad, zegt vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de strafrechtketen, en lijdzaam toe moet zien hoe internationaal opererende criminelen profiteren van onderbezetting, bureaucratie, onmacht en digitale achterstand? Hoe zou u de staat van de strafrechtketen omschrijven?
Ik zie de uitlatingen van de heer Van de Donk vooral als een oproep om de samenwerking in de strafrechtketen te intensiveren en veel meer aandacht te schenken aan vernieuwing van technieken, wetgeving en manieren van werken. Die ambitie komt overeen met mijn ambities en die van het Bestuurlijk Ketenberaad van de strafrechtketen (BKB). Hoewel ik verrast was door de scherpte van de opmerkingen, ben ik het in de kern eens met het betoog van de heer Van de Donk. Dit werd bevestigd door het gesprek dat ik met hem voerde op 2 juli jongstleden.
Het BKB heeft de eerste belangrijke stappen gezet door de aanpak van de keteninformatievoorziening, doorlooptijden en multiproblematiek te prioriteren. Daarmee is een belangrijk begin gemaakt met verbetering van de ketensamenwerking. De heer Van de Donk onderschrijft dit ook.
Bent u het eens met de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant dat misdaad nog steeds te veel loont en de overheid er onvoldoende in slaagt om misdaadgeld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ook met deze uitlatingen ben ik het eens. Nederland moet voor criminelen minder aantrekkelijk worden, de voedingsbodem voor hun activiteiten moet worden aangepakt en criminele verdiensten moeten veel meer dan nu worden getraceerd en afgepakt. Daarom is in het genoemde actieplan tegen witwassen en in de Veiligheidsagenda 2019–2022vastgelegd dat een dominante lijn in de aanpak van ondermijnende criminaliteit is de financiële invalshoek van onder meer geldstromen en af te pakken vermogens. Het is van groot belang dat de financieel-economische aspecten van deze criminaliteit vroegtijdig worden geïdentificeerd. Onder meer is afgesproken dat in alle ondermijningzaken financieel onderzoek wordt ingezet. Voor versterking van de financiële aanpak en het afpakken zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Op 13 maart jongstleden informeerde ik u uitgebreid over de versterking van het afpakken van crimineel vermogen.2
Op welke punten bent u het niet met de kritiek van Van de Donk eens?
Zie antwoord vraag 2.
Garandeert u dat de verwachte instroomcijfers bij de politie gehaald worden om het tekort van 17.000 agenten die met pensioen gaan enigszins op te vangen?
In de komende zeven jaar moet de politie 17.000 nieuwe medewerkers werven om vertrekkende medewerkers te vervangen en om de operationele sterkte uit te breiden. Dit is een grote opgave, gelet op de krappe arbeidsmarkt en de omvang van het uitbreidings- en vervangingsvraagstuk. Op basis van de realisatiecijfers uit 2018 constateer ik dat er vooralsnog voldoende personeel instroomt, maar het blijft spannend of de operationele sterkte snel genoeg zal blijven groeien. Ik monitor de ontwikkelingen nauw, en houd uw Kamer hier vanzelfsprekend van op de hoogte.
Welke maatregelen gaat u nemen om er zorg voor te dragen dat de samenwerking tussen de partijen in de strafrechtketen beter gaat lopen dan nu het geval is?
Ik ben het met de heer Van de Donk eens dat er tempo moet worden gemaakt met de verbeteringen. Ik vind – net als de heer Van de Donk – dat de samenwerking de komende jaren verder moet worden geïntensiveerd. De heer Van de Donk kan hier zelf – als voorzitter van het BKB – een belangrijke rol in spelen. Ook het kabinet investeert stevig in het programma van verbetering van de keten.
Overigens neemt de noodzakelijke verdere versterking niet weg dat er door intensievere samenwerking reeds nu successen geboekt worden. Zo zijn criminele motorbendes inmiddels verboden, zijn tientallen drugslabs opgerold en is een goede samenwerking gecreëerd met banken bij de aanpak van witwassen. Een plan van aanpak tegen witwassen zonden mijn ambtgenoot van Financiën en ik op 1 juli jongsleden aan uw Kamer.3 Ook heb ik extra geld beschikbaar gesteld voor de aanpak drugsdumpingen, waar met name Brabant en Limburg last van hebben.
Het bericht ‘Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dieven teisteren Nederlandse winkeliers: 1,8 miljard verlies»?1 Heeft u vergelijkbare signalen ontvangen?
Ja. Deze gegevens van Checkpoint Systems zijn in lijn met eerdere cijfers. De Global Retail Theft Index, die gebaseerd is op onderzoeksresultaten van hetzelfde bureau, kwam voor 2015 uit op een vergelijkbare omvang van de schade. Dit bedrag is erg hoog en er worden veel onderwerpen bij elkaar opgeteld (onder andere winkeldiefstal, interne fraude en derving). De brancheorganisaties houden de directe schade voor winkeldiefstal op honderden miljoenen, waarvan ongeveer 1/3 veroorzaakt wordt door georganiseerde groepen.
Kunt u uiteenzetten welke mogelijke oplossingen door u overwogen worden om het verlies voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) door winkeldiefstal terug te brengen?
Ter bevordering van het veilig ondernemen is er een publiek-privaat platform onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). Het Ministerie van EZK is hier ook in vertegenwoordigd. Dit platform richt zich op de aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, zoals ook winkeldiefstal. Er wordt onder meer gewerkt aan een module aangifte winkeldiefstal op het Operationeel Politie Platform (OPP) en aan de aanpak van mobiele bendes van winkeldieven.
Als onderdeel van het Actieplan Aanpak Mobiel Banditisme is eind vorig jaar, na goedkeuring van de Autoriteit Persoonsgegevens, het waarschuwingsregister Gemeenschappelijke Informatie Organisatie (GIO) in gebruik genomen. In GIO wordt (beeld)materiaal en overige informatie van private partijen over mobiele bendes geanalyseerd en bewerkt ten behoeve van de opsporing en preventie. Na een selectie op bruikbare gegevens wordt de informatie verrijkt met politiële informatie ten behoeve van de opsporing. GIO koppelt de gegevens ook terug naar de deelnemende private partijen, zodat zij (beveiligings)maatregelen kunnen treffen op basis van signalen over mobiele bendes. De komende tijd zullen nieuwe en aanvullende maatregelen uit het Actieplan worden uitgevoerd.
In het NPC wordt gesproken met het bedrijfsleven om in gezamenlijkheid de aanpak waar nodig verder te verstevigen en aan te passen. De aanpak van winkeldiefstal is daarnaast onderdeel van andere gezamenlijke initiatieven om criminaliteit waar het bedrijfsleven mee te maken krijgt terug te dringen. Voorbeeld hiervan is de aanpak van heling. Ook draagt de publiek-private samenwerking in de regionale Platforms Veilig Ondernemen (PVO) bij aan de lokale en regionale aanpak van winkeldiefstal. In een PVO werken politie, justitie, gemeenten, branche en ondernemers samen aan de oplossing van regionale veiligheidsproblemen.
In de NPC-vergadering van 17 juni jl. is het actieprogramma Veilig ondernemen 2019–2022 vastgesteld. Deze zal ik uw Kamer binnenkort doen toekomen. In dit actieplan is mobiel banditisme als prioriteit benoemd voor de komende jaren. Samen met de branche nemen we maatregelen om de verschillende vormen van vermogenscriminaliteit die deze mobiele dadergroepen plegen, waaronder winkeldiefstal, aan te pakken.
Welke stappen onderneemt u om de aanpak van winkeldiefstal tot prioriteit te maken en daarbij andere ministeriële departementen te betrekken?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de appreciatie op de notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» van de leden Wörsdörfer en Van Oosten, overhandigd tijdens het debat over de begroting Economische Zaken en Klimaat (35 000-XIII) op 6 november 2018, voor het einde van het zomerreces naar de Kamer sturen?
Omdat de aanbevelingen van de VVD-notitie «Aanbevelingen voor de aanpak van winkeldiefstal» allemaal op het terrein van de Minister van Justitie en Veiligheid liggen, heb ik de notitie persoonlijk onder de aandacht gebracht van mijn collega-bewindspersoon. De Minister van Justitie en Veiligheid werkt aan een appreciatie en verwacht deze voor het einde van de zomer aan uw Kamer te doen toekomen.
Bent u bekend met het rapport van de Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties over de moord op de Saoedische journalist Khashoggi?1
Ja.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Khashoggi «het slachtoffer is geworden van een opzettelijke executie met voorbedachten rade» (par. 235)?
Het rapport van de Speciaal Rapporteur voor buitengerechtelijke, standrechtelijke of willekeurige executies van de Verenigde Naties Agnès Callamard bevat ernstige conclusies, zoals dat de moord op Jamal Khashoggi een buitengerechtelijke executie vormt die met voorbedachten rade is uitgevoerd. Dit is uiteraard een ernstige constatering, en Nederland en de EU blijven daarom Saoedi-Arabië oproepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en om alle informatie over de zaak beschikbaar te maken. De Speciaal Rapporteur concludeert ook (paragraaf 237) dat haar onderzoek niet in de plaats kan treden van een onafhankelijk strafproces waarin de strafrechtelijke verantwoordelijkheid van individuen kan worden vastgesteld. In deel III (paragrafen 258–327) en deel V (paragrafen 388–418) zet zij uiteen binnen welk kader het strafrechtelijk onderzoek en de vervolging moeten worden vorm gegeven.
Hoe apprecieert u de conclusie van de Speciaal Rapporteur dat Saoedi-Arabië verantwoordelijk is voor de moord onder internationaal recht (par. 235)?
De Speciaal Rapporteur concludeert dat Saoedi-Arabië aansprakelijk is voor schendingen van zijn verplichtingen onder internationale mensenrechten, als gevolg van een opzettelijke executie met voorbedachten rade, een buitengerechtelijke executie, uitgevoerd door zijn overheidsfunctionarissen. Ook deze conclusies zijn ernstig. Het rapport geeft in de eerste plaats steun voor de nabestaanden en Turkije en mogelijk ook aan de Verenigde Staten om Saoedi-Arabië aansprakelijk te stellen voor schendingen van internationaal recht. Nederland en de EU hebben Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige medewerking te verlenen aan alle onderzoeken en beschikbare informatie vrij te geven.
Hoe apprecieert u de aanbeveling van het rapport dat er verder onderzoek moet komen naar de moord op Khashoggi (par. 473)?
Het kabinet, evenals veel gelijkgestemde landen, heeft benadrukt dat er een grote verantwoordelijkheid op de Saoedische autoriteiten rust om grondig, geloofwaardig en transparant onderzoek te doen naar de doodsoorzaak en om betrokkenen bij de moord op Jamal Khashoggi te vervolgen. Het rapport van de Speciaal Rapporteur versterkt deze oproep aan de Saoedische autoriteiten en toont tegelijk aan dat Saoedi-Arabië nog niet voldaan heeft aan zijn internationale verplichtingen in dit opzicht. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet om de veiligheid van journalisten te vergroten?
De aanbevelingen van de Speciaal Rapporteur zijn in eerste instantie gericht aan Saoedi-Arabië. Daarnaast heeft de Speciaal Rapporteur ook een aantal aanbevelingen gedaan aan alle VN-lidstaten. De eerste aanbeveling voor VN-lidstaten betreft het oproepen voor gerechtigheid voor de moord op Khashoggi en is in lijn met de oproepen die Nederland en de Europese Unie meerdere malen hebben gedaan.
De Speciaal Rapporteur heeft daarnaast een aantal aanbevelingen gedaan over het ondersteunen van vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. Deze aanbevelingen ondersteunt Nederland. Nederland draagt jaarlijks € 27.9 miljoen bij aan projecten en programma’s ter bevordering van vrijheid van meningsuiting en veiligheid van journalisten. Daarnaast is Nederland ieder jaar cosponsor van de Safety of Journalists resolutie, zowel in Mensenrechtenraad als in de Algemene Vergadering van de VN.
Wat betreft de aanbeveling over de export van surveillancegoederen: bij alle vergunningsaanvragen voor uitvoer naar Saoedi-Arabië van gecontroleerde dual use goederen, en zeker ook waar het cyber-gerelateerde goederen betreft, toetst Nederland al zeer restrictief en wijst Nederland een vergunning af bij elk risico op mensenrechtenschendingen of mogelijke inzet bij het conflict in Jemen. In algemene zin is Nederland voorstander van het verder onder controle brengen van cybersurveillancetechnologie waar het risico’s op mensenrechtenschendingen meebrengt. Nederland zet zich in om dit bij voorkeur in een zo breed mogelijk multilateraal verband voor elkaar te krijgen.
Tot slot is er een aantal aanbevelingen over het versterken van de capaciteit van de VN. In het algemeen ziet Nederland het nut en de noodzaak van het versterken van de onderzoekscapaciteit van het secretariaat van de VN (het kantoor van de Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens, OHCHR). Nederland is voornemens om de OHCHR op dat punt financieel te ondersteunen. Nederland gaat de specifieke aanbevelingen voor het instellen van een Standing Mechanism for Criminal Investigation and Accountability en een Fact Finding Task Forcebespreken met internationale partners, met name met OHCHR.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die het rapport doet aan VN-lidstaten? Bent u voornemens de aanbeveling over te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u specifiek de aanbeveling om doelgerichte sancties tegen individuen en de kroonprins in het bijzonder in te stellen? (par. 498) Bent u voornemens hier stappen in te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het benodigde draagvlak voor het instellen van VN-sancties tegen Saudi-Arabië vanwege de moord op journalist Jamal Khashoggi is op dit moment afwezig. Om effectief te zijn is voor sancties brede internationale steun nodig. Zoals u weet zet Nederland zich actief in voor een EU mensenrechtensanctieregime dat wereldwijd kan worden ingezet. Met het creëren van het juiste instrumentarium valt op termijn veel te winnen en dit heeft daarom op dit moment onze prioriteit.
Welke stappen bent u van plan te nemen richting Saoedi-Arabië, bilateraal en multilateraal, naar aanleiding van dit rapport?
Direct na het uitkomen van het rapport heeft Nederland contact gehad met Europese partners om te spreken over het rapport en onze reactie hierop. Nederland zal dit blijven doen. Ook is hierover gesproken met de Saoedische ambassadeur in Den Haag. Tijdens de interactieve dialoog in de VN Mensenrechtenraad hebben Nederland en de EU Saoedi-Arabië opgeroepen om volledige openheid te geven over de zaak en om mee te werken met alle onderzoeken. Het kabinet zal hier in bilateraal en multilateraal verband op blijven aandringen.
Bent u bereid in internationaal verband op te trekken om binnen de Verenigde Naties de conclusies uit het rapport over te nemen en de aanbevelingen uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 5 en 6 zijn de meeste aanbevelingen uit het rapport in lijn met het huidige Nederlandse beleid. Waar mogelijk trekt Nederland op met EU-partners en gelijkgezinde landen om aan de aanbevelingen gehoor te geven.
Gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over gelekte documenten aangaande smerige politiek in Brazilië?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving waaraan u refereert.
Hoe beoordeelt u de inhoud van deze berichten? Deelt u de analyse dat voormalig president Lula, die momenteel een jarenlange gevangenisstraf uitzit, doelbewust is tegengewerkt om deel te nemen aan de verkiezingen in 2018, die hij, althans volgens opiniepeilingen, waarschijnlijk zou hebben gewonnen? Zo nee, waarom niet, en wat is dan uw lezing van de berichtgeving?
Naar aanleiding van de onthullingen door het online-tijdschrift The Intercept Brazil vond op 19 juni een hoorzitting plaats in het Braziliaanse parlement, waar gesproken is over de vermeende uitlatingen van de huidige Minister van Justitie, dhr. Sergio Moro, die destijds als rechter betrokken was bij de veroordeling van oud-president Lula da Silva.
Ook vond op 25 juni een zitting plaats van het Braziliaanse Hooggerechtshof, waarin de advocaten van oud-president Lula, die thans in de gevangenis zit, diens voorlopige invrijheidstelling vorderden op grond van de stelling dat de uitspraken van dhr. Moro zouden aantonen dat er sprake is geweest van een politiek proces tegen de oud-president. Het Hooggerechtshof heeft deze vordering vooralsnog afgewezen en zet de behandeling van de zaak voort na afloop van het zomerreces. Een datum daarvoor is nog niet vastgesteld.
Het is aan het Braziliaanse rechtssysteem om tot een juridisch oordeel te komen over de al dan niet vermeende uitlatingen van dhr. Sergio Moro.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat aanklagers toegaven dat het bewijsmateriaal tegen Lula, op basis waarvan hij veroordeeld is, mager is?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zeggen de gelekte documenten naar uw oordeel over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Brazilië en de veroordeling van oud-president Lula vorig jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Justitie blundert met persoonlijke brief aan vermoorde Hümeyra’ |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitie blundert met persoonlijke brief aan vermoorde Hümeyra»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het openbaar ministerie (OM) de vermoorde Hümeyra (16) een persoonlijke slachtofferbrief heeft gestuurd?
Er is hier sprake van een ernstige fout, dat betreur ik zeer.
Klopt het dat deze brief ten onrechte is verstuurd aan het slachtoffer in plaats van de nabestaanden? Wat is uw oordeel daarover?
Dat klopt. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven is hier een ernstige fout gemaakt.
Bent u bereid excuses aan te bieden voor deze vreselijke misser? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de nabestaanden van Hümeyra op vrijdag 7 juni een persoonlijke brief gestuurd om mijn spijt te betuigen. Verder heeft het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) mij bericht dat het ook een brief heeft gestuurd om spijt te betuigen. De hoofdofficier van justitie heeft een persoonlijk gesprek gehad met de familie. Dit is volgens het OM een open en constructief gesprek geweest waarbij de hoofdofficier van justitie excuses heeft aangeboden voor de adressering.
Deelt u de mening dat deze brief symbool staat voor de missers die uw ministerie heeft gemaakt in de zaak van Hümeyra? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Dit laat echter onverlet dat ik me realiseer dat het ontvangen van de brief uiterst pijnlijk moet zijn geweest voor de nabestaanden van Hümeyra.
Kunt u al iets melden over het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar het handelen van de betrokken instanties? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie kan op dit moment nog niets zeggen over de uitkomsten omdat het onderzoek nog in volle gang is. De bevindingen van de Inspectie zijn inmiddels voor een factcheck (wederhoor) aan de betrokken organisaties voorgelegd.
Naast de politie heeft de Inspectie (meerdere) gesprekken gevoerd met de Reclassering, Veiligheidshuis, Slachtofferhulp Nederland, de advocate van de familie van Hümeyra en Veilig Thuis. Aan het OM heeft de Inspectie schriftelijk vragen gesteld zoals de afgesproken werkwijze tussen de Inspectie en het OM voorschrijft. Ook heeft de Inspectie met de familie van Hümeyra gesproken. In dat gesprek heeft de Inspectie hun werkwijze uiteengezet, verteld wat de stand van zaken is, wat wel en niet in het rapport wordt besproken en wat de planning van het onderzoek is. Ook heeft de Inspectie met hen afgesproken dat ze voorafgaand aan de publicatie van het rapport (persoonlijk) een toelichting aan de familie geven.
Deelt u de mening dat de overheid moet zorgen voor bewaking van mensen die bedreigd worden? Zo ja, is dit volgens u goed geborgd?
Zoals gezegd kan ik niet vooruitlopen op het rapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid. In zijn algemeenheid vormt in geval van bedreiging een melding of aangifte het startpunt voor de politie en het OM om af te wegen of, en zo ja, welke beveiligingsmaatregelen noodzakelijk zijn. De overheid is aan zet voor het nemen van aanvullende beveiligingsmaatregelen wanneer blijkt dat personen en organisaties zelf niet voldoende weerstand kunnen bieden tegen dreiging en risico.
Vindt u het de taak van de overheid te voorkomen dat slachtoffers van stalking uit angst de straat niet meer op durven te gaan? Zo ja, hoe gaat u regelen dat de verantwoordelijke instanties serieuze maatregelen nemen teneinde ervoor te zorgen dat zorgelijke signalen goed worden afgehandeld? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van het grootste belang dat tijdig wordt ingegrepen als er sprake is van stalking en/of bedreiging. Bij de politie kan een melding of een aangifte worden gedaan van stalking en/of bedreiging. Slachtoffers, professionals en omstanders kunnen zich melden bij Veilig Thuis bij (het vermoeden van) een onveilige situatie. De inzet van de politie en het OM is gericht op het stoppen van het geweld en het beschermen van het slachtoffer. Een gezamenlijke aanpak met partners zoals Veilig Thuis en de Reclassering is hierbij essentieel.
Veilig Thuis voert op basis van de melding een veiligheidsbeoordeling uit. De politie bepaalt bij een aangifte of melding het dreigingsniveau en de urgentie die uitgaat van de stalking. Er is bij de politie een aangescherpte aanpak in ex-partnerstalking – n.a.v. de Commissie Eenhoorn2 – die bijdraagt aan eerdere herkenning van stalking, vroegtijdige risico-inventarisatie en vroegtijdige interventie. Na de veiligheidsbeoordeling van Veilig Thuis en de screening door politie wordt een gezamenlijke aanpak bepaald, gericht op gedragsverandering bij de verdachte en op bescherming van het slachtoffer. Zo nodig werken politie en Veilig Thuis samen met partners als hulpverlening, reclassering, Slachtofferhulp Nederland en het OM. Per situatie wordt bekeken welke combinatie van interventies op het gebied van zorg, bestuursrecht en/of strafrecht het meest effectief is. Indien de dreiging als acuut wordt ingeschat kunnen adequate beschermingsmaatregelen worden ingezet zoals contact- en locatieverboden, het dragen van een alarmknop, een (stop)gesprek met de dreiger of het bieden van een opvangadres. Om de stalking duurzaam te stoppen is hulpverlening noodzakelijk, omdat de dader tot een gedragsverandering moet komen.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid beziet in haar onderzoek naar het handelen van de betrokken instanties of er volgens de geldende kaders, regels en normen, zoals de risicotaxatie in de eerdergenoemde werkinstructie is gehandeld. Ook zal de Inspectie in haar onderzoek de uitwerking van de verbetermaatregelen betrekken zoals aanbevolen door de Commissie Eenhoorn. Hierover heb ik met uw commissie gesproken tijdens het AO Bewaken en Beveiligen op 4 april jl. De Minister voor Rechtsbescherming en ik zullen uw Kamer zo spoedig mogelijk na oplevering berichten over de uitkomsten van dit Inspectieonderzoek.
Relevant in dit kader is ook het recente WODC-rapport over de handhaving van individuele beschermingsmaatregelen.3 Dit kunnen maatregelen zijn die worden ingezet in een geval van stalking, maar ook in andere zaken waarbij een slachtoffer bescherming nodig heeft. In de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 18 juni jl. staat dat uit onderzoek van het WODC blijkt dat zowel slachtoffers als professionals de individuele beschermingsmaatregelen als een belangrijk beschermingsinstrument beschouwen. Maar ook dat de uitvoering in de praktijk voor verbetering vatbaar is, met name op het gebied van handhaving. De Minister voor Rechtsbescherming gaat daarom in samenspraak met de ketenpartners onderzoeken op welke wijze de handhaving verbeterd kan worden. In het najaar ontvangt u een beleidsreactie met concrete verbetervoorstellen.
Kunt u garanderen dat de aangiften van slachtoffers van stalking in de toekomst goed en weloverwogen worden behandeld? Zo ja, hoe voorkomt u dat betrokken instanties zich schuldig blijven maken aan nalatigheid of inschattingsfouten?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uitsluiten dat slachtoffers in de toekomst moedeloos en machteloos aan hun lot worden overgelaten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
De mogelijke betrokkenheid van de Minister in de strafzaak tegen het lid Wilders |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen , Kathalijne Buitenweg (GL), Henk Krol (50PLUS), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het artikel «Nieuwe losse eindjes in de zaak-Wilders»?1
Ja.
Kunt u in een tijdlijn aangeven op welke momenten in de periode van 19 maart 2014 tot heden uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten, en/of ambtenaren van uw ministerie (desnoods geanonimiseerd) op enigerlei wijze contact hebben gehad met het Openbaar Ministerie (OM) over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding van diens uitspraken op 19 maart 2014? Zo nee, waarom niet? Kunt u telkens aangeven wat de inhoud van die contacten was? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 9 van de op 30 november beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) heb aangegeven, kan ik geen kennis dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Dat geldt evenzeer ten aanzien van mijn ambtsvoorgangers.
In de bijlage bij deze beantwoording treft u een tijdlijn met momenten van communicatie voor zover die mij op dit moment bekend zijn.
Zijn er voorafgaand aan 19 maart 2014 uitlatingen gedaan door de heer Opstelten over de mogelijkheid de heer Wilders strafrechtelijk aan te pakken «omdat hij ons te veel voor de voeten loopt», of woorden van soortgelijke strekking die als zodanig zouden kunnen zijn opgevat door hoge ambtenaren van uw ministerie of door het OM? Kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen kennis dragen van al hetgeen mijn toenmalig ambtsvoorganger mogelijk ergens al dan niet in informele sfeer heeft uitgesproken. Het OM heeft bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Kunt u alle uitspraken van de heer Opstelten, gedaan in de media en gedaan in of naar de Kamer over de zaak Wilders, in bovengenoemde tijdlijn zetten? Zo nee, waarom niet?
In de bijlage bij deze beantwoording treft u een tijdlijn met momenten van communicatie voor zover die mij op dit moment bekend zijn. De volledigheid daarvan kan ik u niet garanderen. Ik archiveer niet alle mediapublicaties en ben derhalve aangewezen op het nazoeken in openbare bronnen.
Voor hetgeen hierover schriftelijk en mondeling is gewisseld met Uw Kamer verwijs ik u naar de openbare verslaglegging en archivering daarvan door Uw Kamer.
Wat bedoelde het OM met de stelling dat de heer Opstelten als getuige niet uit eigen wetenschap kon verklaren over de besluitvorming bij het OM (ECLI:NL:RBDHA:2016:3630)? Hoe verhoudt die stellingname zich tot het ambtsbericht van 10 september 2014 dat aan de heer Opstelten is toegezonden en tot de overleggen tussen de heer Opstelten en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal (hierna: het College) op 2 april 2014 en 25 september 2014?
Zoals u bekend meng ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de behandeling van individuele strafzaken. Ik kan daarom ook niet ingaan op hetgeen het OM in het kader van een strafproces bij de strafrechter naar voren brengt. Dat geldt ook in deze zaak.
Klopt het dat het College in de brief van 6 februari 2018 aan het Gerechtshof heeft geschreven dat er «geen overleg is gevoerd over het aangiftetraject»? Zo nee, wat staat er wel in die brief? Bent u bereid deze brief met de Kamer te delen. Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze brief aangezien deze is gewisseld in het kader van het strafproces. Daarbij heb ik geen rol. Zie het antwoord op vraag 5.
Indien het citaat uit vraag 6 klopt, hoe verhoudt dit zich dan tot uw antwoorden op vragen van het lid Wilders van 30 november 2018, waarin staat dat er op 2 april 2014 een overleg is geweest tussen de heer Opstelten en de voorzitter van het College, waarbij is gesproken over de aangiften tegen de heer Wilders? Hoe verhoudt bedoeld citaat zich tot het overleg van 25 september 2014?
Zie de antwoorden op de vragen 5 en 6.
Wat was de reden voor het overleg op 25 september 2014, nu de vervolgingsbeslissing al op 10 september 2014 was genomen?
Ik kan niet aangeven wat de exacte reden is geweest van dit specifieke overleg. In algemene zin is het zo dat in gevoelige zaken het OM na een verstrekt ambtsbericht daar nadere toelichting op kan geven aan de Minister van Justitie en Veiligheid, destijds Minister van Veiligheid en Justitie.
Klopt het dat u met de verwijzing naar artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013 (VIRBI 2013), eigenlijk doelt op artikel 4, tweede lid, aanhef en onder d van het VIRBI 2013? Kunt u toelichten waarom uit deze bepaling voortvloeit dat het ambtsbericht en de nota vertrouwelijk zijn, aangezien het hier gaat om gevallen waarin kennisname door niet-geautoriseerden kan leiden tot schade aan belangen van een of meerdere ministeries? Deelt u de mening dat niet alle ambtsberichten en bijbehorende nota’s automatisch onder dit criterium vallen? Zo ja, welk belang van welk ministerie kan in de onderhavige kwestie, volgens u, precies worden geschaad? Zo nee, waarom niet?
Ja, in de beantwoording Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) van 7 juni jl. is «het tweede lid» weggevallen.
In ambtsberichten informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Openbaarmaking van deze informatie kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging en daarmee het goed functioneren van het OM frustreren. Daarnaast brengt openbaarmaking van deze documenten het reële risico met zich dat de volledige vrijheid en vertrouwelijkheid van de communicatie tussen mijn departement en het OM in het geding komt. Het is, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, aan mij deze schriftelijke communicatiestroom tegen elke belemmering te beschermen.
De in artikel 128 van de Wet RO vervatte aanwijzingsbevoegdheid kent overigens een duidelijke procedure waarmee – ingeval een aanwijzing wordt gegeven – de openbaarheid daarvan, via uw Kamer of via de behandeling van de strafzaak, gewaarborgd is. Deze aanwijzingsbevoegdheid wordt slechts met grote terughoudendheid toegepast (zie antwoord 7 op de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) d.d. 30 november 2018).
Kunt u, in algemene zin, toelichten waarom het delen van een ambtsbericht en een daarop gebaseerde ambtelijke nota, in de fase van vervolging in hoger beroep, waarbij de visie van het OM op de strafzaak dus al ruimschoots aan de orde is gekomen, de opsporing en vervolging nog kan frustreren?
In ieder geval zolang de zaak onder de rechter is, kan dit belang spelen. Verder is dit niet het enige belang. In algemene zin moet het OM de vrijheid hebben om de Minister van Justitie en Veiligheid te informeren over gevoelige zaken zonder dat in enige fase van een strafzaak de aan de Minister verstrekte informatie openbaar wordt gemaakt. Zie verder het antwoord op vraag 9.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van de artikelen 127 en 128 van de Wet op de rechterlijke organisatie een bijzondere aanwijzing heeft gegeven «betreffende de uitoefening van de taken en bevoegdheden van het openbaar ministerie»? Hoe vaak betrof dat een aanwijzing tot vervolging over te gaan en hoe vaak betrof dat een aanwijzing om niet tot vervolging over te gaan, dan wel een vervolging te staken?
De aanwijzingsbevoegdheid in concrete gevallen inzake de opsporing of vervolging van strafbare feiten is geregeld in artikel 128 Wet RO. Het is voor zover mij thans bekend in de afgelopen tien jaar niet voorgekomen dat op grond van dit artikel een aanwijzing om tot vervolging over te gaan, een aanwijzing om niet tot vervolging over te gaan, dan wel om een vervolging te staken is gegeven. Ikzelf heb dit als Minister van Justitie en Veiligheid in ieder geval niet gedaan. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Acht u het, in zijn algemeenheid, mogelijk dat de Minister van Justitie en Veiligheid in het reguliere overleg met het College een opvatting kenbaar maakt over het al dan niet vervolgen van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon? Zo ja, waarom en maakt u zelf weleens een dergelijke opvatting kenbaar? Zo nee, waarom acht u dit niet mogelijk?
Het is aan het OM te beslissen over het al dan niet vervolgen van een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. Zoals in antwoord 5 aangegeven en u bekend, meng ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid niet in de behandeling van individuele strafzaken. Zie tevens het antwoord op vragen 9 en 11.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk op 19 juni 2019 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Onevenredige consequenties van het strafblad |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht ««Pedoseksueel delict» – dat staat er op het strafblad van een arts»?1
Ja, ik ken dat bericht.
Hoe kijkt u aan tegen casussen, zoals die in het artikel worden beschreven? Kunt u daarbij ingaan op gevallen waarin de consequenties die het justitieel systeem kennelijk met zich mee kan brengen, onevenredig zijn ten opzichte van het daaraan ten grondslag liggende feit?2
Ik kan mij goed voorstellen dat het voor een betrokkene helder moet zijn welke procedure er bestaat om een strafblad te laten aanpassen. In onderstaande beantwoording en bij vraag 7 ga ik hierop nader in.
Vooropgesteld zij dat voor een goede strafrechtspleging het noodzakelijk is dat justitiële gegevens in iemands Justitiële Documentatie (het zogenaamde strafblad) juist en nauwkeurig verwerkt zijn.
Ingevolge artikel 26 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens kan een betrokkene tegen de verwerking van justitiële gegevens verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Indien het verzet gerechtvaardigd is, wordt de verwerking beëindigd. Dit wordt per geval bekeken waarbij de feiten en omstandigheden van het individuele geval in samenhang worden gewogen ten opzichte van het algemeen belang van het bewaren van justitiële gegevens.
Aan het belang van het verwerken van justitiële gegevens ten behoeve van een goede strafrechtspleging komt dusdanig gewicht toe dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen de verwerking van die gegevens moet worden beëindigd. De justitiële gegevens moeten immers een officier van justitie of een rechter een goed en zo compleet mogelijk beeld geven van iemands strafrechtelijk verleden. Om het verzet te kunnen honoreren moet het gaan om zeer bijzondere gevallen, waarbij de aard van de zaak zwaarder weegt dan het beginsel dat de justitiële documentatie ten behoeve van een goede strafrechtspleging een volledige registratie bevat.
Herkent u het sturend optreden tijdens verhoren van de politie, zoals in het artikel verwoord? Zo ja, hoe vaak komt het voor?
In een verhoorsituatie zal gezien de aard van de situatie een verdachte meestentijds enige druk percipiëren. De verhoormethodes mogen er echter niet toe leiden dat een verdachte anders verklaart dan de werkelijkheid en/of iets bekent wat hij niet heeft gedaan.
De politie heeft veel aandacht voor het continu verbeteren van verhoren middels nieuwe inzichten en ontwikkelingen. De politie neemt ook aanvullende maatregelen bij het verhoren van minderjarige verdachten. Sinds 2012 bestaat de opleiding «Verhoren van kwetsbare verdachten». Hier worden gespecialiseerde verhoorders opgeleid voor het verhoren van kwetsbare verdachten, hieronder vallen onder andere minderjarigen. Daarnaast hebben zich juridische veranderingen voorgedaan ter aanscherping van de rechten van minderjarige verdachten. Zo heeft een minderjarige verdachte rechtsbijstand van een advocaat voorafgaand en tijdens een verhoor. Eén van de bevoegdheden van de advocaat tijdens het verhoor is om erop te wijzen wanneer ongeoorloofde druk op de verdachte wordt uitgeoefend. Ouders mogen (behoudens bepaalde uitzonderingen) ook aanwezig zijn bij het verhoor. Tot slot worden verhoren vaker dan voorheen auditief en/of audiovisueel geregistreerd, hetgeen de kwaliteit van het verhoor verder kan ondersteunen.
Benoemt het openbaar ministerie (OM) bij het transactievoorstel welke juridische consequenties daaraan zitten? Zo nee, bent u voornemens dat te gaan veranderen?
Met de invoering van de strafbeschikking is in een geval als het onderhavige, waarin een taakstraf van meer dan 32 uur aan een jeugdige wordt aangeboden, rechtsbijstand verplicht (zie daartoe artikel 291 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering). Deze verplichting draagt bij aan het beter inzicht hebben in de juridische consequenties van de (afdoeningen van de) strafzaak voor de jeugdige en diens ouders.
Als gevolg van de invoering van de Wet OM-afdoening en de invoering van de strafbeschikking komen transactievoorstellen slechts sporadisch voor.
Wat vindt u van de situatie, zoals in het artikel beschreven, waarin het OM op de vraag van de vader van de verdachte of dit gevolgen zou hebben voor zijn studie geneeskunde antwoordt «nee, dit heeft geen consequenties. Over een paar jaar verjaart dit en dan is het klaar»?
Over individuele zaken doe ik geen uitspraak.
Klopt het dat de kennis over de gevolgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag niet aanwezig is bij officieren van justitie? Hoe is het met die kennis bij de administratief juridisch medewerkers van het OM die door de officieren van justitie zijn gemandateerd om een transactie aan te bieden?
Het is mij niet gebleken dat de kennis bij de officieren van justitie en bij andere verantwoordelijke medewerkers bij het OM in het algemeen of op dit specifieke vlak onder de maat zou zijn.
De afgelopen jaren heeft screeningsautoriteit Justis een aantal informatiebijeenkomsten over de Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) georganiseerd speciaal voor officieren van justitie en andere verantwoordelijke medewerkers van het OM. Tijdens deze bijeenkomsten is onder meer uitleg gegeven over wat de VOG is, welke strafbare feiten bij de beoordeling van een VOG-aanvraag worden betrokken en op welke wijze Justis een afweging maakt.
Wat is de procedure indien achteraf blijkt dat de schuldvaststelling van een strafbaar feit, waarvoor een schikking met de verdachte is getroffen, niet deugt? Welke mogelijkheden heeft het OM een strafblad aan te passen en wanneer wordt daartoe door het OM besloten?
Het Openbaar Ministerie beschikt niet over mogelijkheden tot aanpassing van het strafblad.
Zoals verwoord in het antwoord op vraag 2 kan de betrokkene ingevolge artikel 26 van de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (WJsg) tegen de verwerking van justitiële gegevens verzet aantekenen wegens bijzondere persoonlijke omstandigheden. Dit verzet dient te worden gericht aan de Minister voor Rechtsbescherming. De beoordeling vindt vervolgens plaats door Justid. Bij die beoordeling wordt ook het Openbaar Ministerie om advies gevraagd. De beslissing wordt middels een beschikking aan de betrokkene kenbaar gemaakt. Tegen deze beschikking staat een bestuursrechtelijke rechtsgang open (bezwaar en beroep).
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.
Het bericht ‘Levenslang gestrafte wil vaker verlof en na 27 jaar vrijkomen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Het bericht dat bedrijven zelf feitenonderzoek kunnen doen naar fraude en corruptie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad, waarin wordt geschreven over zelfonderzoek door bedrijven naar fraude en corruptie? Kunt u, aanvullend op uw antwoorden in het vragenuur, meer feitelijke informatie verstrekken over wat hier nu precies aan de hand is en waarom u deze werkwijze verdedigt?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in het geciteerde artikel een beeld gegeven van ontwikkelingen ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken naar in het bijzonder complexe fraudegevallen. Daarin wordt kort en zakelijk weergegeven dat het OM in de toekomst vaker gebruik wil maken van zelfstandige onderzoeken van advocaten die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd, waarbij bepaalde, hieronder toegelichte randvoorwaarden in acht worden genomen. Tevens wordt door het OM bevestigd dat daarover gesprekken worden gevoerd met de advocatuur.
Het OM is en blijft verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) worden de aangeleverde onderzoeksresultaten gecontroleerd op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM verifieert dat FIOD-onderzoek. De waarde van een door een bedrijf gedaan eigen feitenonderzoek hangt dus af van de diepgang, volledigheid en juistheid van het eigen feitenonderzoek. In zijn algemeenheid zal de waarde van zo’n onderzoek groter zijn, indien uit de opzet daarvan blijkt dat het onderzoek onafhankelijk heeft plaatsgevonden en niet te beperkt is geweest. Zelfmelding en medewerking aan het feitenonderzoek door bedrijven alsook door natuurlijke personen worden verder meegewogen bij de afdoening van de strafzaak door het OM. Overigens zal in de gevallen waarin in de media al melding is gemaakt van strafbaar handelen, een buitenlandse toezichthouder in actie is gekomen of in Nederland al een strafrechtelijk onderzoek is gestart, afhankelijk van de omstandigheden per geval worden beoordeeld of nog sprake kan zijn van zelfmelding.
Acht u het wenselijk dat in plaats van het openbaar ministerie (OM) advocaten feitenonderzoek doen naar fraude en corruptie bij bedrijven, terwijl zij door die bedrijven zelf worden betaald? Aan welke (tucht)rechtelijke regels moeten advocaten zich bij dergelijk onderzoek houden? Is er al ervaring met deze werkwijze in Nederland? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Ik acht het van belang dat, indien advocaten en (forensisch) accountants feitenonderzoeken verrichten, voorop staat dat het OM dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Zij dienen zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Het komt al veel langer voor dat bedrijven zelf feitenonderzoek doen en de resultaten daarvan delen met het OM, bijvoorbeeld als zij zelf aangifte doen van geconstateerde misstanden. In die zin is geen sprake van een nieuwe werkwijze, maar is het een middel om op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze een complex strafrechtelijk onderzoek aan te pakken.
Wanneer is besloten over te gaan tot deze werkwijze? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord in de laatste alinea van de vorige vraag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van antwoorden van mijn ambtsvoorgangers op eerdere, vergelijkbare vragen van uw Kamer.4
Om hoeveel zaken gaat het waarbij het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie aan bedrijven zelf is overgelaten sinds met deze werkwijze is begonnen? Waarom geeft de coördinerend officier van justitie fraudeopsporing in antwoord op vragen van het Financieel Dagblad geen cijfers over het aantal zaken waarbij feitenonderzoek aan bedrijven zelf is overgelaten? Waarom is het OM hierover niet transparant?
Het aantal zaken waarin het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie door bedrijven op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld, wordt niet als zodanig geregistreerd bij het OM. Leidend is het aantal strafrechtelijke onderzoeken, het zelfmelden door een bedrijf wordt daarin meegenomen. Over het aantal strafrechtelijke onderzoeken in fraudezaken wordt sinds 2015 gerapporteerd door het OM en deze rapportages van het OM worden aan uw Kamer aangeboden.5
Vindt u het wenselijk dat fraude onderzocht wordt door advocaten(kantoren)? Zijn zij hier net zo bekwaam in als het OM? Moeten advocaten die dit soort onderzoek uitvoeren hiervoor een speciale opleiding of cursus volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan bedrijven zelf om een al dan niet geschikte (externe) onderzoeker in te schakelen indien interne fraude wordt ontdekt. Dat kunnen zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven advocaten zijn, maar ook (forensisch) accountants. Het is aan de onderzoeker zelf om een afweging te maken of een opleiding of cursus voor het verrichten van feitenonderzoek gevolgd dient te worden. Voor het OM is zoals aangegeven op vraag 1 verder cruciaal of het feitenonderzoek waarde heeft voor het strafrechtelijk onderzoek.
Waarom worden frauduleuze en corrupte bedrijven beloond met strafvermindering als zij zelf advocaten inhuren om de frauduleuze en corrupte praktijken te constateren? Gaat hiervan het juiste signaal uit naar de samenleving volgens u? Zo ja, waarom denkt u dat?
De hoogte van de strafeis van het OM voor een verdachte is altijd afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval, Indien een verdachte meewerkt in een strafproces, bijvoorbeeld door tijdens een verhoor tekst en uitleg te geven over hetgeen hem wordt verweten, is dat een omstandigheid die door het OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Dat is niet nieuw, maar gangbare praktijk in de stafrechtspleging. Verder is de samenleving erbij gebaat dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verkregen over vermeende strafbare feiten, waartegen handhavend door het OM wordt opgetreden.
Klopt het dat er op dit moment geen enkele formele richtlijn is die voorschrijft waar een feitenonderzoek precies aan moet voldoen en welke financiële sanctie-verlichtingen er mogelijk zijn? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Voorop staat dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Of een door een bedrijf gedaan feitenonderzoek diepgaand en volledig genoeg is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Het ligt daarom niet in de rede een formele richtlijn voor te schrijven waaraan het feitenonderzoek moet voldoen. Wat betreft de straf(vermindering), daarvoor verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 8.
Hoe en door wie wordt bijvoorbeeld nu besloten aan welke eisen een onderzoek moet voldoen? Wie beslist uiteindelijk over welke vorm van straf(vermindering) er wordt toegepast?
Het OM beslist op welke wijze een strafrechtelijk onderzoek wordt ingericht. Wanneer een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd beslist de rechter over eventuele strafverminderende (of -verzwarende) omstandigheden. Indien een strafzaak tot een transactie leidt, doet het OM een transactie-aanbod waarbij dezelfde afwegingen worden gemaakt.
Het OM heeft aangegeven te onderzoeken of afwegingen met betrekking tot de hoogte van een strafeis uitgebreider dan voorheen kunnen worden opgenomen in het requisitoir. Een (hoge) transactie wordt al uitgebreid toegelicht in het persbericht en het feitenrelaas.
Hoe gaat het OM om met de noodzakelijke verificatie van de gerapporteerde feiten, als de advocaat met een beroep op verschoningsrecht geen inzage hoeft te geven in zijn reden van wetenschap? Kan het verschoningsrecht van advocaten een beperkende factor zijn bij de waarheidsvinding in dit soort onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals al eerder aangegeven staat voorop dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Indien door een beroep op het verschoningsrecht van de advocaat de feiten zoals die in het overlegde onderzoek worden gepresenteerd niet kunnen worden gecontroleerd of geverifieerd, dan zal dit worden meegewogen in de waarde van het onderzoek. Tevens heeft het voorgaande invloed op de vraag of aanvullend strafrechtelijk onderzoek nodig is.
Welke eisen worden er op dit moment gesteld aan de onafhankelijkheid van advocaten die een feitenonderzoek uitvoeren? Mogen advocaten(kantoren) die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Advocatenkantoren die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek mogen ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten zij zich daarbij houden aan de beroeps- en gedragsregels zoals onder andere neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen zij bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever.
Kunnen het OM en de Fiod altijd de juistheid en volledigheid van het aangeleverde dossier beoordelen en zelf nog aanvullend onderzoek doen? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoe uitvoerig en zorgvuldig gebeurt dit? Als dit uitvoerig en zorgvuldig gebeurt, wat is dan precies de efficiencybesparing van deze constructie?
Allereerst verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 1. De efficiëntie en tijdwinst van een zelfmelding bestaan eruit dat relevante gegevens direct voor de opsporing en dus het strafrechtelijk onderzoek beschikbaar en controleerbaar zijn.
Vindt u ook dat als het OM afspraken maakt met bedrijven voor eventuele strafverlichting als die bedrijven zelfonderzoek doen naar fraude en corruptie, die afspraken in ieder geval openbaar gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien het OM een transactie sluit met een verdacht bedrijf, dan zal het OM zo transparant mogelijk zijn over onder meer de aard en omvang van de verdenking, de omstandigheden die hebben geleid tot de keuze voor een transactie en over de inhoud van de transactie zelf. Daartoe publiceert het OM een persbericht en een uitgebreid feitenrelaas. Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven heeft het OM aangegeven te onderzoeken of het mogelijk is de afwegingen met betrekking tot de hoogte van een straf voortaan uitgebreider op te nemen in een requisitoir.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.