Het bericht dat de topinkomens in de zorgsector explosief zijn gestegen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Topinkomens stijgen explosief»?1
In 2013 is de Wet Normering Topinkomens in werking getreden. Deze wet is ook van toepassing op topfunctionarissen in de zorgsector. De wet voorziet met bepalingen over het overgangsrecht in de groep topfunctionarissen die al voor de inwerkingtreding van de WNT een bezoldiging boven de norm ontvingen. De komende jaren dient de bezoldiging van diverse topfunctionarissen conform het overgangsrecht te worden afgebouwd naar de toepasselijke WNT-norm. Inkomens boven de WNT-norm kunnen derhalve nog in overeenstemming zijn met de wet. Uit een eerste evaluatie van de wet blijkt dat deze goed wordt nageleefd, zoals recent aan uw Kamer gemeld.2
Hoe verklaart u dat de topinkomens in de semipublieke sector in vijf jaar tijd zijn verdriedubbeld?
Het artikel in het Algemeen Dagblad stelt dat het aantal topinkomens in de Haagse (semi-) publieke sector in 2015 met een factor drie is toegenomen ten opzichte van het jaar 2010. In het overzicht van 2015 zijn echter medisch specialisten meegenomen, die niet onder de reikwijdte van de WNT vallen. Er is dus geen sprake van een verdriedubbeling. Over de hoogte van de topinkomens geeft het artikel geen informatie. Evenmin geeft het artikel informatie of en in welke mate sprake is van een stijging van het aantal topfunctionarissen binnen de reikwijdte van de WNT voor geheel Nederland.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat zorgbestuurders zichzelf jaar in jaar uit dergelijke riante beloningen blijven uitbetalen?
De Governancecode kent geen bepalingen over de hoogte van de beloning van zorgbestuurders. De normen voor wat de regering een acceptabele beloning vindt voor topfunctionarissen zijn vastgelegd in de WNT. De WNT heeft tot doel om bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen in de publieke en semipublieke sector tegen te gaan.
Toont dit niet aan dat de Governance Code niet werkt, nooit gewerkt heeft en nooit gaat werken om de graaiers in de zorgsector aan te pakken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke actie gaat u ondernemen tegen de zorgbestuurders die meer verdienen dan de Balkenendenorm?
Zoals bij de antwoorden op vraag 1 en 2 gemeld is de WNT met ingang van 2013 in werking getreden en zal op grond van het overgangsrecht vanaf 1 januari 2017 voor het eerst sprake zijn van een afbouw van de topinkomens naar de in de wet opgenomen normbedragen. Bij overtredingen zal de toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, de wet handhaven.
De betrokkenheid van staatsbank Fortis bij omkoping van Italiaanse politici |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Waarom heeft de genationaliseerde Fortisbank geen melding gemaakt van de ongebruikelijke transacties van gokbaas Francesco Corallo, die mogelijk hebben gediend tot het omkopen van politici in Italië?1
Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) zijn instellingen die onder de reikwijdte van de Wwft vallen – waaronder Nederlandse banken – onder meer verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en om ongebruikelijke transacties te melden aan de Financiële inlichtingen eenheid (hierna: FIU-Nederland). Het cliëntenonderzoek (ook wel «customer due diligence» (CDD) genaamd) omvat de identificatie en verificatie van cliënten, een risicobeoordeling van cliënten en de monitoring van transacties.
De beoordeling of in een specifiek geval door een Wwft-instelling de juiste procedures zijn gevolgd met betrekking tot het cliëntenonderzoek en het onverwijld melden van ongebruikelijke transacties, is aan de toezichthouder die belast is met het toezicht op de betreffende instelling. In het geval van banken is dat De Nederlandsche Bank (DNB); ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 3. Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) is belast met het Wwft-toezicht op accountants. Ook accountants vallen onder de werking van de Wwft en zijn derhalve verplicht om de bepalingen uit de Wwft na te leven.
Banken en overige Wwft-instellingen kennen op grond van de Wwft een geheimhoudingsplicht aangaande de meldingen die zij van ongebruikelijke transacties doen. Het staat banken, ongeacht of zij genationaliseerd zijn of niet, dan ook niet vrij mij – of een ander – te berichten over het al dan niet melden van ongebruikelijke transacties.
Welke wettelijke verplichtingen had Fortisbank in dit kader en hoe heeft de staatsbank hieraan voldaan? Bent u bereid te onderzoeken of hier de juiste procedures zijn gevolgd? Als dit het geval is, waarom heeft dit dan alsnog geleid tot verdachte betalingen? Als dit niet het geval is, wie moet dan verantwoordelijk worden gesteld voor dit falen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nader ingaan op de rol die de toezichthouder De Nederlandsche Bank NV (DNB) speelt wanneer het gaat om dit soort van ongebruikelijke transacties? Kunt u uitsluiten dat het toezicht door DNB in dit geval tekort is geschoten?
De toezichthoudende rol van DNB in het kader van de Wwft houdt in dat DNB kijkt naar de opzet, het bestaan en de werking van maatregelen die instellingen getroffen hebben ter naleving van de Wwft. Met betrekking tot ongebruikelijke transacties beoordeelt DNB of een instelling processen en procedures heeft om op adequate wijze transacties te monitoren en, indien het ongebruikelijke karakter van een transactie is vastgesteld, deze onverwijld te melden aan de FIU-Nederland. Op basis van waarnemingen stelt DNB vast of de instelling de juiste maatregelen heeft getroffen en onverwijld ongebruikelijke transacties heeft gemeld. Daar waar DNB tekortkomingen in de transactiemonitoring van instellingen aantreft dan wel ongebruikelijke transacties die niet (tijdig) zijn gemeld, kan DNB handhavende maatregelen nemen. Daarbij licht DNB de FIU-Nederland in als DNB bij het toezicht feiten ontdekt die kunnen duiden op witwassen of financieren van terrorisme. DNB kan geen uitspraken doen over het toezicht op individuele banken. Het blijft de eigen verantwoordelijkheid van een instelling om alle ongebruikelijke transacties te melden.
Gelet op mijn systeemverantwoordelijkheid als Minister – waarbij geldt dat ik in principe geen informatie over individuele onder toezicht staande instellingen van DNB ontvang – is het voor mij niet mogelijk om vragen over het toezicht in dit specifieke geval te beantwoorden.
Welke taak had accountant KPMG in dit kader en heeft deze accountant naar uw opvatting voldoende aan deze taak voldaan? Zo ja, waarom heeft dit dan alsnog geleid tot verdachte betalingen? Zo nee, wie moet in dat geval verantwoordelijk worden gesteld voor dit falen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Boeterente aan banden” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boeterente aan banden»?1
Ja.
Uit het artikel blijkt dat er nog altijd hypotheekaanbieders zijn die te hoge kosten in rekening brengen bij het oversluiten van de hypotheek naar een lagere rente; kunt u dit bevestigen? Zo ja, om welke hypotheekaanbieders gaat het?
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierin zijn regels geïntroduceerd over de kosten bij vervroegde aflossing op een hypotheek. Zo is onder andere bepaald dat kredietaanbieders voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet geen vergoeding mogen vragen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW).
De nieuwe regels zijn sinds 14 juli 2016 bij de kredietaanbieders bekend. Hoe het financiële nadeel moet worden gedefinieerd en welke kosten als financieel nadeel mogen worden aangemerkt, wordt echter niet in de Europese richtlijn toegelicht. Hier is dus ruimte voor interpretatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vervolgens middels een leidraad op 20 maart jl. richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Nu de AFM deze duidelijkheid heeft gegeven, zijn kredietaanbieders begonnen met het aanpassen van hun interne systemen, voor zover deze nog niet in lijn waren met de uitgangspunten van de AFM. In aanvulling hierop hebben de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds de inwerkingtreding van deze regels en op grond van de leidraad een te hoge vergoeding hebben betaald.
Nadat aanbieders hun interne systemen waar nodig hebben aangepast, zal de vergoeding op de juiste wijze worden berekend. Ik ga er dan ook vanuit dat er dan geen marktpartijen meer zijn die bij klanten meer in rekening brengen dan het financiële nadeel bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen.
De AFM gaat in de tweede helft van dit jaar onderzoek doen naar de naleving van de regels over de kosten bij vervroegde aflossing en treedt handhavend op als aanbieders de wet overtreden.
Welke sancties kunnen hypotheekaanbieders die teveel boeterente in rekening hebben gebracht tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit probleem al in september 2016 bekend was en dat er kennelijk daarna alsnog consumenten zijn gedupeerd?2 3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden consumenten automatisch gecompenseerd door hun hypotheekverstrekker en wat moeten zij doen als dat niet gebeurt? Hoe worden consumenten bereikt die niet automatisch gecompenseerd worden, maar er niet van op de hoogte zijn dat zij zijn gedupeerd?
De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden toegezegd dat klanten die op of na 14 juli 2016 hun hypotheek (deels) vervroegd hebben afgelost en hiervoor een vergoeding hebben moeten betalen, mogelijk recht hebben op compensatie. De aanbieders zullen deze klanten proactief benaderen en compenseren. Ook klanten die niet weten dat ze mogelijk teveel hebben betaald, zullen worden benaderd door hun kredietverstrekker of adviseur.
Klopt het dat alleen teveel betaalde boeterente van na 14 juli 2016 wordt terugbetaald? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ook teveel betaalde boeterente van voor 14 juli 2016 vergoed moet worden? Hoe verhoudt het niet vergoeden van eerder teveel in rekening gebrachte boeterente zich tot de zorgplicht en normale, ethische omgangsvormen?
Vervroegde aflossingen van vóór 14 juli 2016 vallen niet onder reikwijdte van de implementatie van de MCD in het BGfo en het BW. Indien een consument van mening is dat er indertijd teveel vergoeding in rekening is gebracht, zal dit door het Kifid of de rechter moeten worden getoetst aan de hand van de hypotheekvoorwaarden, de gedragscode hypothecaire financieringen (GHF) en de toen geldende bepalingen uit het Bgfo en het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het staat kredietaanbieders uiteraard vrij om gehoor te geven aan de oproep van onder andere Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond om ook klanten te compenseren die voor 14 juli 2016 extra hebben afgelost op hun hypotheek, maar ik kan de kredietaanbieders hier niet toe dwingen.
Wat gaan banken doen om te verzekeren dat er vanaf nu geen consumenten meer benadeeld worden door te hoge boeterente?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de NVB en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd de leidraad van de AFM te zullen volgen en klanten die sinds de inwerkingtreding van de implementatie van de MCD teveel hebben betaald, te compenseren.
De AFM zal in het vierde kwartaal een onderzoek starten naar de naleving van de leidraad door de sector. Indien kredietaanbieders zich niet aan de bepalingen uit het BGfo houden, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Betaalde boeterentes zijn aftrekbaar; wat zijn de fiscale consequenties voor individuen en de overheid van het terugbetalen van teveel in rekening gebrachte boeterentes?
De betaalde vergoeding bij vervroegde aflossing is aftrekbaar als er sprake is van «drukkende kosten». Daarvan is ook sprake bij te veel in rekening gebrachte kosten bij vervroegde aflossing waarvoor aan het einde van het betreffende belastingjaar niet definitief vaststond dat deze zou worden terugbetaald.
Consumenten die op of na 14 juli 2016 (deels) vervroegd hebben afgelost, hebben mogelijk een te hoge vergoeding aan hun kredietverstrekker betaald. Consumenten die tussen 14 juli 2016 en 31 december 2016 een te hoge vergoeding hebben betaald, hebben ook in hun aangifte over 2016 een te hoge aftrekpost opgenomen voor de betaalde vergoeding. Als deze consumenten later dit jaar het aan hun kredietverstrekker het teveel betaalde bedrag terugkrijgen, zal dit ook in hun belastingaangifte moeten worden gecorrigeerd. In 2017 zal in de aangifte over 2016 zekerheid worden verkregen over de te veel betaal vergoeding. Dit bedrag zal worden gecorrigeerd door het in de aangifte over 2016 aan te merken als negatieve aftrekbare kosten eigen woning. De Belastingdienst zal in haar communicatie in 2017 extra aandacht besteden aan dit onderwerp.
Voor de te veel betaalde vergoeding in het jaar 2017 geldt dat reeds in 2017 zekerheid wordt verkregen over de terugbetaling. Bij in 2017 te veel betaalde vergoeding moet daarom reeds in de aangifte over het jaar 2017 rekening gehouden worden met de latere terugbetaling, waardoor in die aangifte alleen het terecht in rekening gebrachte vergoeding (betaalde vergoeding verminderd met de latere terugbetaling) wordt aangemerkt als drukkende kosten en aftrekbaar is.
Het mislopen van toeslagen vanwege incidenteel hoger uitvallen van het jaarinkomen |
|
Ronald van Raak |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het Individueel Keuzebudget (IKB)?
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het IKB in het leven is geroepen?
Het is tussen sociale partners gebruikelijk CAO-afspraken te maken. Het Individueel Keuzebudget (IKB) is daar een voorbeeld van. Zo’n IKB-regeling heeft in het algemeen gelijkenis met een zogeheten «cafetariaregeling» waarbij werknemers bijvoorbeeld een deel van hun salaris kunnen inzetten voor de aanschaf van een fiets. Bij een IKB krijgen medewerkers vaak naast hun salaris een vrij besteedbaar budget dat in de plaats is gekomen van onder meer de voormalige vakantietoelage, de eindejaarsuitkering en de financiële tegenwaarde van bovenwettelijk verlof. Dat budget wordt dan vervolgens maandelijks opgebouwd. Het IKB sluit aan bij de wens van meer keuzevrijheid voor de medewerker en is een volgende stap in de richting van modernisering van arbeidsvoorwaarden. Medewerkers kunnen zelf bepalen aan welke doelen het IKB wordt besteed: uitbetalen, verlof of een (loopbaangerichte) opleiding. Soortgelijke keuzeregelingen komen ook voor bij de rijksoverheid en in het bedrijfsleven en worden veelal ook op fiscale gevolgen beoordeeld, waarbij de inspecteur de voorwaarde stelt dat het in een jaar opgebouwde budget ook in de loop van het jaar wordt uitgeput en uiteindelijk aan het eind van het kalenderjaar wordt uitgekeerd.
Is het u bekend dat door een uitkering van het IKB men het recht op toeslagen kan verliezen doordat het jaarinkomen hoger uitvalt?
Het recht op toeslagen is gekoppeld aan de hoogte van het fiscale (jaar)inkomen. Dat zijn communicerende vaten. Naarmate het inkomen stijgt daalt het recht op toeslagen.
Een IKB heeft overigens in het algemeen niet tot gevolg dat men zijn recht op toeslagen verliest vanwege de voorwaarde dat het in een jaar opgebouwde budget aan het eind van het kalenderjaar uitgekeerd wordt en als zodanig tot het fiscale jaarloon blijft behoren. Het fiscaal jaarinkomen hoeft door de keuzemogelijkheden die de werknemer heeft binnen het IKB dus niet hoger uit te vallen. Dit geldt temeer omdat de huidige bronnen van het IKB (zoals de voormalige vakantietoelage en de eindejaarsuitkering) voor invoering van het IKB ook al deel uitmaakten van het fiscaal inkomen van de medewerker. Overigens kan bij de start van een IKB incidenteel een hoger jaarloon ontstaan in het geval een in het afgelopen jaar opgebouwde vakantietoelage niet «ingevaren» wordt in het budget in het geval dat sprake is van een maandelijkse opbouw. Sociale partners spreken dan af dat die opbouw, die gebruikelijk in mei wordt uitgekeerd, reeds in december wordt uitgekeerd.
Het verlies of de vermindering van toeslagen kan hoe dan ook niet los worden gezien van de privésituatie van de medewerker, de hoogte van zijn salaris en de keuzes die hij maakt in een IKB. De keuzevrijheid in een IKB stelt de medewerker in staat de bronnen naar eigen keuze te besteden om daarmee naar wens het fiscaal inkomen te verhogen door uitbetaling van salaris vanuit het IKB, maar ook het fiscaal inkomen niet te verhogen door van het IKB verlofuren te kopen of een loopbaangerichte opleiding te betalen. Werkgevers kunnen bovendien de mogelijkheden in de werkkostenregeling binnen IKB gebruiken om het besteedbaar inkomen van de medewerker te verhogen. Van een forse afname van het besteedbaar inkomen hoeft dus geen sprake te zijn.
Klopt het dat de afname van het besteedbaar inkomen vanwege het verliezen van toeslagen, fors groter kan zijn dan de toename van het besteedbaar inkomen door een uitkering uit het IKB? Zo ja, is dit voorzien bij de invoering van het IKB en is dit volgens u gewenst?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het voorkomt dat een incidenteel hoger jaarinkomen leidt tot het verliezen van toeslagen en hiervoor oplossingen te bedenken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven is het recht op toeslagen gekoppeld aan de hoogte van het fiscale jaarinkomen. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om dit inkomensgegeven als maatstaf te kiezen voor wat betreft de in aanmerking te nemen draagkracht van de burger. Als er sprake is van een incidenteel hoger jaarinkomen dan is zijn draagkracht in dat jaar ook navenant hoger met als gevolg dat de bijdrage van de overheid in de kosten voor huur, zorg en kinderen afneemt omdat de belanghebbende dan beter in staat is deze kosten zelf te dragen. Op dit uitgangspunt wil ik geen inbreuk maken.
De hypotheekrenteaftrek die in sommige gevallen een hypotheekrentebijtelling blijkt |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de berekening bevestigen dat een belastingplichtige die met een deel van het belastbaar inkomen uit werk en woning in de vierde belastingschijf valt, 2.000 euro hypotheekrente heeft betaald en een eigenwoningforfait moet betalen van 1.950 euro in 2017, een bedrag van (2.000–1.950) 50 euro mag aftrekken tegen 52% en dus 26 euro aftrek krijgt?1
Ja, de berekening klopt.
Kunt u bevestigen dat dezelfde belastingplichtige door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning in 2017 een bijtelling krijgt van (2%x2.000) 40 euro en dus per saldo 14 euro hypotheekrentebijtelling moet betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat deze bijtelling komende jaren oploopt en meer mensen ermee te maken krijgen omdat de tariefaanpassing aftrek kosten eigen woning hoger wordt?
De tariefmaatregel eigen woning is volgens de wet van toepassing op belastingplichtigen die met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf vallen of die zonder de aftrek van kosten met betrekking tot een eigen woning met hun belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf zouden vallen. Met de maatregel is bewerkstelligd dat de aftrekbare kosten voor een eigen woning niet meer tegen het tarief van de vierde schijf (52%) worden verzilverd, maar geleidelijk (met een jaarlijkse daling van 0,5%-punt) tegen een steeds iets lager tarief. In 2017 gaat het om een tarief van 50%. De daling loopt door tot 38% in 2041.2 De correctie op het aftrekpercentage zal de komende jaren inderdaad oplopen als gevolg van de jaarlijkse verlaging van het aftrekpercentage voor de aftrekbare kosten eigen woning. Door de hogere tariefcorrectie zullen geleidelijk meer belastingplichtigen per saldo belasting gaan betalen over de eigen woning. Dit aantal zal ook oplopen als gevolg van de per 2013 ingevoerde annuïtaire aflossingseis.
Waarom voorkomt de Wet Hillen (aftrek wegens geen of een kleine eigenwoningschuld) niet dat deze belastingplichtige een bijtelling krijgt?
De belastingplichtige in het voorbeeld valt niet onder de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (de Hillen-regeling). Zijn aftrekbare kosten eigen woning zijn immers hoger dan zijn eigenwoningforfait (EWF). De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld staat echter per definitie los van de tariefmaatregel. Deze aftrek ontstaat als het EWF hoger is dan de aftrekbare kosten eigen woning en bedraagt het verschil tussen beide posten. De Hillen-regeling betreft een correctie op de belastinggrondslag. De tariefmaatregel bewerkstelligt echter in alle gevallen waarin aftrek tegen het tarief van de vierde schijf van toepassing is – dus zowel in Hillen-gevallen als niet-Hillen-gevallen – dat de aftrekbare kosten per saldo tegen een lager tarief verzilverd kunnen worden. Dit betreft een tariefmaatregel en heeft geen invloed op de belastinggrondslag.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek bij de fiscale partner in aftrek te brengen die niet in de vierde belastingschijf valt?
Bij een (gedeeltelijke) toerekening van de belastbare inkomsten uit eigen woning aan een fiscale partner die niet met een deel van zijn belastbare inkomen uit werk en woning in de vierde schijf valt, vindt de wettelijke tariefcorrectie inderdaad niet plaats, maar geldt alsnog dat de aftrek tegen een lager tarief (van maximaal de derde schijf) verzilverd wordt. Het onderling kunnen toerekenen van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen door fiscale partners kan uiteraard alleen aan de orde zijn als er een fiscale partner is. De tariefmaatregel is bedoeld om aftrekbare kosten eigen woning voor zover deze in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan dat van de vierde schijf te verzilveren. Bij fiscale partners die als gevolg van de toerekening de aftrek niet meer in de vierde schijf verzilveren is de wettelijke tariefmaatregel uiteraard niet langer aan de orde. De belastingplichtige met of zonder fiscale partner die zijn aftrek wel in de vierde schijf verzilvert, wordt door de tariefmaatregel geraakt. Dit sluit volledig aan bij de doelstelling van de maatregel.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale partner hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u bevestigen dat de belastingplichtige deze hypotheekrentebijtelling kan voorkomen door de hypotheekrenteaftrek niet in de aangifte op te nemen?
Zolang een schuld voldoet aan alle voorwaarden en kwalificeert als eigenwoningschuld is de belastingplichtige verplicht deze schuld en de daarmee verband houdende aftrekbare kosten eigen woning als zodanig op te voeren in zijn aangifte. Dit betreft geen keuze.
Wat vindt u ervan dat hierdoor voornamelijk mensen zonder fiscale kennis hypotheekrentebijtelling krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Was deze hypotheekrentebijtelling, die hoger is dan de hypotheekrenteaftrek, de bedoeling van de wetgever? Wat is hiervoor de argumentatie?
Zoals gezegd is de tariefmaatregel eigen woning bedoeld om de aftrekbare kosten eigen woning die in de vierde schijf vallen tegen een lager tarief dan het tarief van die vierde schijf te verzilveren. De wetgever heeft er bewust voor gekozen om niet het saldo van de belastbare inkomsten uit eigen woning (voordelen uit eigen woning (onder meer EWF)-/- de aftrekbare kosten) tegen een lager tarief in aanmerking te nemen. Daarmee zou het beoogde doel namelijk slechts gedeeltelijk zijn bereikt. Met de maatregel is derhalve beoogd de voordelen uit eigen woning niet tegen een ander tarief dan het tabeltarief te belasten, maar uitsluitend een lager tarief toe te passen op het bedrag van de aftrekbare kosten.
De uitzending van Argos over flitskredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Argos over flitscrediteur Ferratum?
Ja.
Klopt het dat deze flitscrediteur vanuit het Verenigd Koninkrijk kredieten aanbiedt met rentepercentages die kunnen oplopen tot 600%?
Sinds 2011 heeft Nederland hard opgetreden tegen Nederlandse aanbieders van flitskredieten, kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) en relatief lage leensom die vaak via internet worden aangeboden. De in Nederland gevestigde aanbieders dienen te beschikken over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en vallen onder de reikwijdte van de Wet Financieel Toezicht (Wft). De jaarlijkse effectieve kredietvergoeding is gemaximeerd om te voorkomen dat te hoge kosten in rekening kunnen worden gebracht. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 2%) over het geleende bedrag. Daarnaast moet een kredietaanbieder verplicht toetsen of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt.
Als gevolg van deze maatregelen is het aantal flitskredietaanbieders in Nederland fors gedaald. De AFM heeft de laatste jaren zes lasten onder dwangsom opgelegd (waaronder drie aan de betreffende feitelijk leidinggevende). Het grootste deel van de flitskredietaanbieders is in 2016 onder druk van de AFM gestopt met de activiteiten. De nog lopende onderzoeken van de AFM naar flitskredietaanbieders worden naar verwachting in 2017 afgerond.
Op dit moment is nog een beperkt aantal flitskredietaanbieders actief, die vooral vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze aanbieders maken gebruik van de mogelijkheid die daartoe wordt geboden in de richtlijn inzake elektronische handel (2000/31/EG), die in Nederland is geïmplementeerd door middel van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel (Stb. 2004, 210). In voornoemde richtlijn is onder meer vastgelegd dat voor online diensten, verleent vanuit een vestiging in een andere lidstaat, het land-van-herkomstbeginsel geldt. Dit betekent dat op een in een andere lidstaat gevestigde kredietaanbieder die in Nederland online financiële diensten verleent – en die niet beschikt over een in Nederland gelegen bijkantoor – in beginsel het recht van de lidstaat van herkomst van die kredietaanbieder van toepassing is. Dit betekent dat een financiële onderneming in beginsel niet kan worden gebonden aan regelgeving met betrekking tot financiële diensten van de lidstaat waar de afnemers zich bevinden. Hierdoor zijn de mogelijkheden van de AFM om in te grijpen bij een in een andere lidstaat gevestigde online aanbieder van flitskredieten beperkt. Dit geldt ook voor het in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Ferratum.
Hoeveel flitskredietaanbieders er nog actief zijn en hoeveel kredieten zij verstrekken kan de AFM vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van deze informatie niet mededelen. Uit onderzoek van de AFM uit 2014 blijkt dat het aantal verstrekte kredieten van flitskredietaanbieders van grofweg 89.000 in 2011 was gedaald naar minder dan 1500 kredieten in 2013.
Hoeveel van dit soort partijen zijn er actief op de Nederlandse markt? Kunt u inzicht geven in het aantal kredieten dat zij verstrekken?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is dat consumenten in Nederland een kredietvergoeding betalen die hoger ligt dan de in Nederland maximaal toegestane kredietvergoeding van (momenteel) 14%. Hoewel het aantal aanbieders de afgelopen jaren fors is gedaald, zijn er enkele aanvullende stappen nodig om Nederlandse consumenten beter te kunnen beschermen tegen aanbieders die vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze online-aanbieders werken, voor zover het gaat om het online aanbieden, niet met behulp van een Europees paspoort, maar vallen in beginsel onder de wet- en regelgeving van de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Door online aan te bieden zonder vestiging in Nederland en doordat overeenkomst worden afgesloten naar buitenlands recht vallen de kredietovereenkomsten niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving.
Om consumenten beter te beschermen zal in de eerste plaats het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) zodanig worden gewijzigd dat de mogelijkheid tot het doen van op consumenten in Nederland gerichte reclame-uitingen met betrekking tot bepaalde risicovolle financiële producten wordt beperkt. De wijziging behelst een bevoegdheid van de AFM om financiële producten aan te wijzen waarop de hiervoor bedoelde beperking van toepassing is. In aanvulling daarop zal bij separate ministeriële regeling worden bepaald dat de hiervoor beschreven bevoegdheid ook ziet op online-reclame-uitingen vanuit een vestiging in een andere lidstaat die zijn gericht op consumenten in Nederland. De bevoegdheid tot aanwijzing van financiële producten wordt neergelegd bij de AFM zodat, indien nodig, snel kan worden ingegrepen door de toezichthouder. Zo kan de AFM bijvoorbeeld in geval van een misstand of dreigende misstand ter zake van de marketing, distributie of verkoop van een financieel product, binnen een zeer korte tijd overgaan tot aanwijzing van het financieel product. De wijzigingen zullen naar verwachting per 1 juli 2017 in werking treden. De AFM heeft mij laten weten flitskredieten aan te zullen wijzen voor het reclameverbod. Hierdoor krijgt de AFM de mogelijkheid om op te treden tegen (buitenlandse) online aanbieders van flitskrediet. Ik zal de effectiviteit van deze maatregel monitoren en indien nodig vervolgstappen overwegen.
In de tweede plaats ligt er een rol voor de toezichthouder van het land van herkomst van de flitskredietaanbieders. In het geval van Ferratum, dat in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd en daar een vergunning heeft, is het dan ook aan de Britse toezichthouder (de FCA) om te beoordelen of deze partij zich aan de geldende Britse regelgeving houdt. In het Verenigd Koninkrijk is de maximaal toegestane kredietvergoeding op een hoger percentage vastgesteld dan in Nederland. Sinds 2 januari 2015 geldt in het Verenigd Koninkrijk een maximale kredietvergoeding van 100% per jaar. In aanvulling hierop mag de kredietaanbieder per dag niet meer dan 0,8% rente in rekening brengen over het uitstaande krediet. Concreet betekent dit dat bij een consument, die een lening van 100 euro aangaat en deze na 30 dagen volledig terugbetaalt, volgens het Britse recht nooit meer dan 24 euro aan kosten in rekening mag worden gebracht. Op jaarbasis mogen de kosten van dit krediet niet hoger zijn dan 100 euro (100% van het geleende bedrag). Indien Ferratum zich niet aan deze regels houdt, kan de FCA handhavend optreden.
Deelt u de mening dat rentepercentages van 600% onacceptabel zijn en in strijd zijn met de Nederlandse wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er maximale kredietvergoedingen in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze crediteur op de Nederlandse markt actief is via een Europees paspoort? Gelden in dat geval de maximaal toegestane rentepercentages uit het thuisland? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wetgeving ter bescherming van consumenten nationaal is en dus ook nationaal moet worden vastgesteld, nageleefd en gecontroleerd?
De AFM verwacht voldoende middelen tot haar beschikking te hebben om tegen deze partijen op te treden wanneer zij tevens beschikt over de bevoegdheid om flitskredieten aan te wijzen als risicovol product waarvoor geen reclame mag worden gemaakt. Het harde optreden van de AFM tegen flitskredietaanbieders heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat bijna alle partijen van de Nederlandse markt zijn verdwenen. De kleine groep aanbieders die uitsluitend online (flits)kredieten aan consumenten in Nederland aanbiedt, zal binnenkort verder worden beperkt in hun handelen. Tevens verwacht de AFM via de samenwerking met andere Europese toezichthouders stappen te kunnen zetten. Indien deze maatregelen onvoldoende resultaat hebben, kunnen nadere stappen worden gezet waarbij ook gezocht kan worden naar oplossingen in Europees verband. In dit verband kan ook worden gewezen op het actieplan inzake financiële retaildiensten met als titel «betere producten, meer keuze» van 23 maart 2017, waarin de Europese Commissie inzet op het bevorderen van het consumentenvertrouwen, het verminderen van regelgevende belemmeringen voor bedrijven en het ondersteunen van de ontwikkeling van innovatieve digitale diensten in de Europese Unie. De Europese Commissie gaat hier nader in op het grensoverschrijdend aanbieden van consumptief krediet, waarbij zij aangeeft na te willen denken over het mitigeren van het risico dat onverantwoord grensoverschrijdend krediet wordt verleend. Op dit moment wordt in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 14 april 2017 de kabinetsreactie voorbereid. Hierin wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inhoud van het actieplan en de beoordeling ervan.
Welke middelen heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om in te grijpen bij dit soort partijen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat tegen dit soort flitscrediteurs hard moet worden opgetreden, omdat zij consumenten bedonderden en in grote schulden brengen?
Bent u van mening dat de AFM voldoende middelen tot haar beschikking heeft om hier tegen op te treden? Zo nee, ziet u mogelijkheden om deze middelen uit te breiden?
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s om de mogelijkheden te onderzoeken om dit soort financiële instellingen harder aan te pakken?
De stijging van de studieschuld |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten zijn overheid nog 17,9 miljard schuldig»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de studieschuld van studenten sinds 2015 is opgelopen van 12 miljard naar 17,9 miljard euro?
Nee. De studieschuld is gestegen van € 15,8 miljard eind 2015 naar € 17,6 miljard eind 2016. Deze bedragen rapporteer ik elk jaar in het jaarverslag van OCW. De in het artikel vermeldde € 17,9 miljard betreft een raming van ISO op het moment van publicatie, waarbij de door OCW aangeleverde stand van € 17,6 miljard van eind 2016 als basis is gebruikt. Deze geraamde € 17,9 miljard is in lijn met de raming van mijn ministerie in de begroting voor 2017. Dat de totale studieschuld stijgt is te verwachten omdat het totale aantal studenten en oud-studenten toeneemt en omdat de studenten die onder het studievoorschot vallen gemiddeld een hoger bedrag (kunnen) lenen. De in het artikel genoemde € 12 miljard betreft de studieschuld van alleen oud-studenten op peildatum 1 juni 2015. Hierin zijn de op dat moment ingeschreven studenten niet meegenomen.
Wat vindt u van de hoogte van dit bedrag? Komt het overeen met de ramingen van uw ministerie voor 2017? Zo nee, hoe verklaart u het verschil?
Zie antwoord op de tweede vraag.
Kunt u aangeven hoe de gemiddelde studieschuld per student is gestegen sinds de invoering van het leenstelsel? Kunt u tevens aangeven hoe zich dit verhoudt tot de ramingen van het ministerie?
Het vergelijken van de gemiddelde studieschuld per student over de tijd zegt vooral iets als de groepen vergelijkbaar zijn, bijvoorbeeld als gekeken wordt naar studenten die zijn afgestudeerd of gestopt met studeren. Het studievoorschot is voor nieuwe studenten ingegaan per september 2015. Er zijn dus nog bijna geen afgestudeerde of gestopte studenten die onder het studievoorschot vielen. De gemiddelde studieschuld van studenten die onder het studievoorschot vallen is nog relatief laag omdat deze groep nog maar kort studeert. In de monitor beleidsmaatregelen 2016 zal ik nader ingaan op het leengedrag van de studenten die onder het studievoorschot vallen. Ik verwacht u deze rapportage in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven hoe de studieschuld zich verhoudt tot de sociaaleconomische achtergrond van de student?
Uit de monitor beleidsmaatregelen 2015 bleek dat in het hbo van de studenten met ouders zonder ho-opleiding gemiddeld 29 procent leent. Onder de groep studenten met ouders met een ho-opleiding, was dit 32 procent. Hoe de meest recente cijfers eruit zien, zal binnenkort duidelijk worden. Ik verwacht u de nieuwe monitor in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven of de cijfers van 2016, waaruit bleek dat het aantal studenten dat moest lenen voor de studie was gestegen van 42% naar 62% en dat 40% van de studenten maximaal leenden, nog steeds kloppen? Zo nee, wat zijn de huidige cijfers?
Deze cijfers worden geactualiseerd in de monitor beleidsmaatregelen 2016. Ik verwacht u deze in mei te kunnen toesturen.
Kunt u aangeven wat deze hogere schuld betekent voor het aflosquotum van 86,4%? Is het de verwachting dat deze naar beneden moet worden bijgesteld?
We weten nog niet of de gemiddelde studieschuld na afstuderen afwijkt van onze verwachtingen ten tijde van het studievoorschot. Dat monitor ik nauwlettend en de volgende monitor verschijnt dit voorjaar. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de gemiddelde studieschuld en daarmee de aflosquote zal afwijken van eerdere inschattingen.
Kunt aangeven wat een hogere studieschuld betekent voor de staatsschuld?
De studieschuld maakt onderdeel uit van de staatsschuld, dus een hogere studieschuld betekent automatisch een hogere staatsschuld.
Heeft u de brief gelezen van de Minister van Financiën, waarin hij schrijft dat er vorig jaar bijna 55 miljoen euro extra is uitgegeven aan de inhuur van externen bij de Belastingdienst dan in december 2016 aan de Kamer is gemeld?1
Ja.
Kunt u precies aangeven welke en hoeveel externen zijn ingehuurd van dat bedrag?
De mutatie van 55 mln. euro is het gevolg van inhuur voor uitzendkrachten in het primaire proces (extra werkzaamheden op het gebied van bezwaar en incasso) en de inhuur van externen ten behoeve van de Investeringsagenda. De inhuur is reeds gedaan voordat de vertrekregeling van start ging (zie ook antwoorden vervolgvragen) en was een reactie op een piek in de capaciteitsvraag.
Voor het totale budget inhuur externen geldt een gemiddelde bezetting van uitzendkrachten van 2.145 fte en een gemiddeld aantal externen van ruim 700 fte.
De gebruikelijke werkwijze is periodiek de budgetten op artikelonderdeelniveau te herijken om recht te doen aan de dynamiek in de uitvoering; een dergelijke periodieke herijking is budgetneutraal op totaalniveau. In 2016 is de informatie hierover abusievelijk niet verwerkt in de 2de suppletoire begroting IX (bij de Najaarsnota).
Overigens laat de Belastingdienst, zoals uit de brief blijkt, een onderschrijding zien van 43 mln. euro op zijn totale apparaatsbudget.
Om welke reden is deze inhuur niet eerder gemeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 werkzaam bij de Belastingdienst en kunt u dit uitsplitsen naar onderdeel van de Belastingdienst?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij de Belastingdienst werkzaam waren per 31 december 2016 en 2015 is bepaald hoeveel de gemiddelde bezetting is geweest over de maand december 2016 en 2015. Dit leidt tot de volgende aantallen fte per dienstonderdeel:
2016
2015
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
uitzendkrachten
overig extern
totaal externen
Belastingen
186
60
246
321
11
332
Toeslagen
334
9
343
454
15
469
BelTel
912
11
923
1300
14
1314
B/CA
20
13
33
36
28
64
IV
11
450
461
14
383
397
B/CFD
105
8
113
145
4
149
B/CKC
8
15
23
3
7
10
Douane
4
1
5
12
0
12
FIOD
0
2
2
0
0
0
Switch
2
3
5
0
0
0
DGBel
0
1
1
0
0
0
TOTAAL
1.582
573
2.155
2.285
462
2.747
Kunt u per onderdeel aangeven hoeveel externen er werkzaam waren op 31 december 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel externen waren op 31 december 2016 actief bij het afhandelen van bezwaar?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het bezwaarproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het bezwaarproces zijn uitzendkrachten werkzaam en gemiddeld genomen waren dat 100 fte over de maand december.
Hoeveel mensen waren er werkzaam bij de afdeling bezwaar op 31 december 2015 en op 31 december 2016?
Op het bezwaarproces waren op 31 december 2016 546 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 waren dit er 640 fte.
Hoeveel mensen zijn er vertrokken met een vertrekregeling bij de afdeling bezwaar in 2016?
In 2016 zijn er bij het bezwaarproces 44 fte vertrokken met de vertrekregeling.
Wat is de reden van de extra inhuur van externen bij de afdeling bezwaar?
Door een toename van het aantal bezwaren zijn in de 1e helft van 2016 voorraden ontstaan bij de IH, OB en Toeslagen. De toename van het aantal bezwaren (IH) is een gevolg van het feit dat aangifteplichtigen meer dan in het verleden aanvullende en gewijzigde informatie opgeven na vaststelling van de Definitieve Aanslag. Formeel-juridisch is die aanvullende en gewijzigde informatie een bezwaar. Bij de OB wordt aan aangifteplichtigen die geen aangifte doen een systeemaanslag opgelegd; daartegen worden bezwaren ingediend. Zoals in de 18e halfjaarsrapportage is toegelicht zijn hiervoor extra uitzendkrachten ingezet. Daarnaast was extra inhuur nodig omdat er bij het dienstonderdeel Particulieren, Dienstverlening en Bezwaar veel doorstroom heeft plaatsgevonden naar andere onderdelen van de Belastingdienst. Hierdoor was de vaste bezetting van 546 fte (2015: 640 fte) niet toereikend om de bezwaren te verwerken.
Kunt u de vorige vragen ook beantwoorden voor de afdeling inning?
Om te bepalen hoeveel uitzendkrachten bij het inningsproces werkzaam waren per 31 december 2016 is gekeken naar de gemiddelde bezetting over de maand december in 2016. Op het inningsproces bedroeg de gemiddelde bezetting van uitzendkrachten 119 fte over de maand december.
Op 31 december 2016 waren op het inningsproces 870 fte eigen personeel werkzaam en op 31 december 2015 bedroeg het eigen personeel 856 fte. Op dit proces zijn 42 fte vertrokken met een vertrekpremie.
Op het inningsproces heeft een verschuiving van werkpakketten plaatsgevonden van Belastingen/MKB (19 locaties) naar het Landelijk Incassocentrum (3 locaties). Hierbij zijn niet alle betrokken medewerkers meegegaan met de verschuiving van het werk. Verder hebben de overgeplaatste medewerkers opleidingen nodig, waarvoor interne opleidingscapaciteit vereist is. Er zijn derhalve tijdelijk externe krachten benodigd geweest om het werk doorgang te laten vinden.
Is er een relatie tussen de vertrekregeling en de inhuur van externen, en zo ja, hoe ziet die eruit?
De inhuur van externe krachten was in januari 2016 al ingezet en heeft over de loop van 2016 een dalend verloop gekend. De uitstroom in het kader van de vertrekregeling kende een piek in september. In de laatste maanden van 2016 kunnen enige externen ook werkpakketten hebben uitgevoerd die daarvoor door uitgestroomde medewerkers uitgevoerd werden; de uitstroomregeling is evenwel indertijd niet de reden geweest om externen in te huren. Die redenen zijn aangegeven in de antwoorden op de vragen 9 en 10.
Zijn er nog andere zaken die u vergeten bent te melden aan de Kamer? Zou u die nu willen melden?
Het oogmerk van de brief van de Minister van Financiën van 7 maart (TK 2016–2017, 34 550 IX, nr. 19) was om u te informeren over beleidsmatige mutaties in 2016 die nog niet gemeld waren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 13 maart aanstaande om 17.00 uur beantwoorden, aangezien het kabinet verantwoording dient af te leggen over voorbije jaren vóór de komende verkiezingen?
Nee. Deze vragen konden niet binnen enkele dagen beantwoord worden.
Mogelijke privacy risico's in de online belastingaangifte |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het verzoek van de Bond voor Belastingbetalers aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te onderzoeken of de Belastingdienst bij de aangifte inkomstenbelasting handelt in overeenstemming met de privacywetgeving?1
Ja.
Is het technisch mogelijk om alle bewerkingen die een belastingplichtige doet tijdens de aangifte te verzamelen en bewaren? Klopt het dat de Belastingdienst kan nagaan of ingevoerde gegevens een aantal malen zijn aangepast voordat de aangifte is verstuurd?
Het tussentijds opslaan van de aangifte is in verband met gebruiksgemak een belangrijk vereiste voor de online aangifte; het voorkomt dat bij tussentijds afbreken en later hervatten van de aangifte zaken opnieuw moeten worden gedaan. Omdat de online aangifte een web-applicatie is waarmee gebruikers onafhankelijk van plaats, tijd en apparaat kunnen werken, worden de gegevens in de ICT-infrastructuur van de Belastingdienst opgeslagen. Zolang de aangifte niet formeel is ingestuurd (na het digitaal ondertekenen door middel van een expliciete bevestiging van de gegevens en het opnieuw inloggen), hebben die gegevens geen status voor de Belastingdienst.
Van belang is ook dat alleen de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen. Bij iedere tussentijdse opslag wordt de vorige versie overschreven en er wordt dus geen historie van wijzigingen in de aangifte bijgehouden. De Belastingdienst kan dan ook niet nagaan of ingevoerde gegevens meerdere keren zijn aangepast. De Belastingdienst kan alleen constateren dat een aangifte is aangepast wanneer de gegevens in de uiteindelijk ingestuurde aangifte anders zijn dan de door de Belastingdienst vooraf ingevulde gegevens.
Worden nu bewerkingen die een belastingplichtige doet verzameld en bewaard? Welke bewerkingen worden verzameld?
Bewerkingen die de belastingplichtige uitvoert voor het formeel insturen van de aangifte worden niet verzameld of bewaard. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt slechts de actuele toestand in de aangifte opgeslagen.
Handelingen die betrekking hebben op het doorlopen van het aangifteproces worden wel gelogd. Denk hierbij aan gegevens over inloggen (zoals aantal inlogs), over het ophalen van de vooraf ingevuld aangifte en het ondertekenen van de aangifte. Deze loginformatie wordt bewaard en voor verschillende doelen gebruikt. Een eerste doel is monitoring van het proces. Met deze informatie kan bijvoorbeeld tussentijds beoordeeld worden of het aantal ingestuurde aangiften achter ligt op de prognose. In dat geval kan bijvoorbeeld de inzet van extra communicatie overwogen worden. In de tweede plaats vervult deze loginformatie een bewijsfunctie van de Belastingdienst jegens de belastingplichtige. Hiermee kan bijvoorbeeld worden aangetoond dat de (vooraf ingevulde) aangifte uitsluitend aan de belastingplichtige of diens gemachtigde wordt verstrekt. In de derde plaats wordt de loginformatie gebruikt voor dienstverlening. Uit de loginformatie blijkt bijvoorbeeld dat mensen hun aangifte niet formeel hebben ingestuurd. Met hen wordt dan telefonisch contact opgenomen om hen erop te attenderen dat hun aangifte nog niet is voltooid. Daarmee wordt voorkomen dat zij onbedoeld niet of niet tijdig aangifte doen en daardoor met een herinnering of aanmaning worden geconfronteerd.
De loginformatie wordt niet ingezet ten behoeve van toezichtsdoeleinden.
Hoe lang worden dergelijke gegevens maximaal bewaard?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven wordt geen historie van tussentijds opgeslagen aangiften bijgehouden; alleen de actuele toestand in de aangifte wordt bewaard.
Loginformatie over het proces zoals omschreven in vraag 3, wordt voor een termijn van maximaal 18 maanden bewaard.
Is het verzamelen en bewaren van deze bewerkingen in het online aangiftesysteem nodig om een aanslag te kunnen opleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alleen de definitieve gegevens komen, nadat de aangifte formeel is ingestuurd, in de zogenoemde transactieverwerkende systemen van de Belastingdienst te staan. Aan de hand daarvan wordt een aanslag opgelegd.
Wat wordt met deze gegevens gedaan? Worden deze gegevens gebruikt bij de handhaving? Krijgt iemand die bijvoorbeeld de waardering van een woning of bedrijfspand een aantal malen aanpast een kruisje achter zijn naam? Wat moeten belastingplichtigen zich hierbij voorstellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat er geen historie van tussentijdse wijzigingen in de aangifte wordt bijgehouden, is er ook geen sprake van gebruik van dergelijke gegevens voor toezichts- of handhavingsdoeleinden.
Op welke wijze worden belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dan hun bewerkingen in het online aangiftesysteem mogelijk worden opgeslagen?
De Belastingdienst heeft algemene informatie over de gang van zaken bij tussentijdse opslag van de online aangifte gepubliceerd op Belastingdienst-in-beeld.nl. Bezien wordt of en hoe in de volgende aangifteperiode op individueel niveau informatie kan worden verstrekt over tussentijdse opslag van de aangifte, via MijnBelastingdienst of de online aangifte zelf.
Wat is de wettelijke grondslag voor het verzamelen en bewaren van bewerkingen in het aangiftesysteem?
Een wettelijke grondslag is niet aan de orde omdat geen historie van tussentijdse bewerkingen in de aangifte wordt opgeslagen. Slechts de actuele toestand in de aangifte wordt opgeslagen, waarbij de oude versie wordt overschreven. Op de grondslag voor het bewaren van de actuele versie van de aangifte wordt in het antwoord op vraag 9 ingegaan.
Kunt u garanderen dat het verzamelen en bewaren van bewerkingen die door belastingplichtigen worden gedaan in overeenstemming is met de privacywetgeving?
Het bewaren van de tussentijds opgeslagen gegevens en van de loginformatie over proceshandelingen geschiedt in overeenstemming met artikel 8, onderdeel e, en artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. De Belastingdienst verwerkt deze gegevens op grond van zijn wettelijke taken op het gebied van belastingheffing. Het bewaren van de gegevens ten behoeve van de belastingplichtige en een goed procesverloop is een daarmee verenigbaar doel. Op deze gegevens is ook de fiscale geheimhoudingsplicht op grond van artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing.
Het bericht dat de Zwitserse kiezer belastingherziening blokkeert” |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u, net als de Europese Commissie, ook teleurgesteld over het feit dat een meerderheid van de Zwitserse bevolking een hervorming van de vennootschapsbelasting heeft verworpen?1
Het is vervelend voor een regering om een voorstel verworpen te zien worden. Zeker omdat de Zwitserse regering hiermee gevolg wilde geven aan internationale kritiek op het zeer competitieve Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel. Aan de andere kant heeft de Zwitserse kiezer te kennen gegeven dit voorstel niet te kunnen steunen. Ik heb goede hoop dat de Zwitserse regering in de nabije toekomst met een nieuw voorstel zal komen dat aan de internationale verplichtingen voldoet.
Betekent dit dat het Zwitserse vennootschapsbelastingstelsel voorlopig nog steeds niet voldoet aan de internationale standaarden? Wanneer kan er een nieuw voorstel van de Zwitserse regering worden verwacht?
Zwitserland heeft zich gecommitteerd aan de minimum standaarden van het BEPS-project van de OESO en afspraken gemaakt met de lidstaten van de Europese Unie over het afschaffen van vijf belastingregimes. Ik ga ervan uit dat de Zwitserse regering onveranderd gecommitteerd blijft om aan deze minimumstandaarden te voldoen.
De Zwitserse regering heeft aangegeven dat, na de afwijzing van de derde reeks voorstellen van hervorming van de vennootschapsbelasting in het referendum van 12 februari 2017, zo spoedig mogelijk een nieuw belastingvoorstel zou moeten worden gedaan. Zowel voorstanders als tegenstanders van het afgewezen belastingvoorstel waren het daar over eens. De Zwitserse regering geeft aan dat het doel hetzelfde zal blijven, namelijk het versterken van de concurrentiekracht van Zwitserland en het beschermen van de belastingopbrengsten van de Zwitserse Bondstaat, de kantons en de gemeenten. De speciale belastingregelingen voor bedrijven zouden moeten worden afgeschaft, zoals Zwitserland dat ook internationaal heeft aangegeven. De Zwitserse regering heeft het Federal Department of Finance (FDF) geïnstrueerd om, ten behoeve van een nieuw belastingstelsel, inhoudelijke parameters gedurende het tweede kwartaal van 2017 voor te leggen. De Zwitserse regering heeft tevens aan de FDF suggesties gegeven over hoe verder te gaan. Deze parameters moeten worden opgeschreven nadat gesproken is met de Zwitserse politieke partijen in samenwerking met de kantons, inclusief de steden en de gemeenten. In aanvulling daarop zullen het Zwitserse bedrijfsleven en werknemers van Zwitserse overkoepelende organisaties worden geconsulteerd.
Deelt u de opvatting van Eurocommissaris Moscovici dat er «noodzakelijke vervolgstappen» vereist zijn? Aan wat voor stappen moet er worden gedacht? Wat is daarbij de inzet van Nederland?
Ik laat die woorden aan de Eurocommissaris Moscovici. Ik denk dat we dit proces positief moeten bezien. De Zwitserse regering onderkent dat het huidige stelsel moet veranderen en heeft een hervorming voorgesteld die helaas niet kon rekenen op een meerderheid van de kiezers. Ik heb goede hoop dat Zwitserland binnenkort met een nieuw voorstel zal komen dat voldoet aan zowel de buitenlandse als de binnenlandse verwachtingen.
Welke stappen moet Zwitserland ondernemen om niet op de zwarte lijst te belanden?2
Het is nu te voorbarig om daar een precies antwoord op te kunnen geven, omdat de toetsing van de jurisdicties aan de zwarte lijst criteria nog moet plaatsvinden en verder omdat Zwitserland nog met een nieuw voorstel gaat komen voor de hervorming van de vennootschapsbelasting.
Arbeidsmigranten die wel of geen MRB betalen en het plotseling ontbreken van cijfers daarover |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u in 2013 aan de Kamer schreef: «Van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland hebben 113.000 een in Nederland geregistreerde auto en betalen daarmee MRB.»?1
Mijn ambtsvoorganger heeft in september 2013 in een brief aan uw Kamer beschreven hoe de aanpak van het ten onrechte niet betalen van MRB op uit het buitenland meegenomen voertuigen zal worden aangepakt. Dit heeft vorm gekregen in het project Buitenlandse kentekens dat binnen de Belastingdienst inclusief voorbereidingsfase heeft gelopen van eind 2013 tot medio 2016. De aanpak en de resultaten van dat project heb ik in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst omschreven.
Klopt het dat u sindsdien acties ondernomen heeft om ervoor te zorgen dat arbeidsmigranten ook MRB betalen wanneer zij een voertuig bezitten en dat u die acties uitgebreid omschreven heeft, mede onder druk van de Tweede Kamer?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat u in 2016 precies kon omschrijven hoeveel Poolse migranten die hier ingeschreven staan MRB betalen, uitgesplitst in afzonderlijke jaren tussen 2011 en 2016 waarin zij zijn aangekomen?3
In de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst is een benadering gegeven van de gevraagde groep. De Belastingdienst heeft daarbij enkele aannames gedaan. Van deze Poolse migranten is alleen de in de BRP ingeschreven groep geselecteerd die in 2015 loon ontvingen of als ondernemer stonden ingeschreven. Het komt namelijk regelmatig voor dat migranten na verloop van tijd Nederland verlaten en zich niet uitschrijven uit het BRP. Deze migranten meetellen zou een vertekend beeld geven.
Naast deze groep zijn er ook Poolse in de BRP ingeschreven migranten die een voertuig hebben op buitenlands (Pools) kenteken en daarover MRB in Nederland betalen. Deze groep belastingplichtigen is dus niet meegeteld in de cijfers met betrekking tot Poolse migranten zoals opgenomen in de 17e halfjaarsrapportage Belastingdienst. Het precieze aantal in de BRP ingeschreven Poolse migranten dat MRB betaalt, heb ik dus niet omschreven.
Klopt het dat u in 2013 wel precies wist hoeveel arbeidsmigranten in Nederland MRB betalen en dat u dit in 2016 niet meer kunt aangeven?4
Ook in 2013 is een benadering gegeven van de groep migranten die in Nederland in de BRP staat ingeschreven en een voertuig op Nederlands kenteken heeft. Ook toen zijn er enkele aannames gedaan. Ten eerste zijn alleen inwoners meegeteld van vrijwel alle landen die zijn aangesloten bij de EU of EVA.
Ten tweede is getracht een benadering te geven van het aantal arbeidsmigranten. Om te proberen alleen arbeidsmigranten mee te nemen zijn personen jonger dan 22 en ouder dan 62 destijds niet meegenomen. Groepen waarvoor een vrijstelling geldt, zijn overigens niet specifiek uitgesloten, omdat die niet eenduidig waren vast te stellen. Alle mensen die zich in deze groep bevonden zijn meegenomen, waarbij geen inzicht bestaat in hoe lang zij al in Nederland wonen en wat de reden voor hun komst naar Nederland is geweest.
Kunt u aangeven op welke wijze u in 2013 heeft vastgesteld dat van de 350.000 arbeidsmigranten in Nederland 113.000 een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom u niet langer op dezelfde wijze zou kunnen aangeven hoeveel arbeidsmigranten in 2016 MRB betalen omdat zij een in Nederland geregistreerde auto hebben?
Uiteraard is het mogelijk om op dezelfde wijze het inzicht te geven in het aantal (arbeids)migranten dat momenteel MRB betaalt op Nederlands kenteken. Daarbij zijn ook dezelfde aannames gedaan zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 en 5. Dit levert per 1 februari 2017 (afgerond) 362.000 in de BRP ingeschreven inwoners op waarvan er (afgerond) 105.000 een voertuig op Nederlands kenteken hebben. Een vergelijking met de cijfers uit 2013 ter onderbouwing van de mate van naleving van de MRB verplichtingen door migranten is met deze cijfers echter niet mogelijk, omdat daarvoor bekend moet zijn welk deel van de in de BRP ingeschreven migranten in Nederland een auto heeft en hoe het autobezit binnen die groep zich ontwikkelt. Daar bestaat geen goed inzicht in. De genoemde cijfers zijn dan ook van beperkte waarde.
Een mogelijke verklaring dat er nu minder migranten een auto hebben met Nederlands kenteken is dat het autobezit onder migranten die sinds 2013 naar Nederland is gekomen lijkt te dalen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat het aantal migranten dat op basis van de preventieve aanpak in het project Buitenlandse kentekens aangaf bij de Belastingdienst een auto mee naar Nederland te hebben genomen in 2014 ongeveer 10% bedroeg, terwijl dit in 2015 en 2016 is gedaald naar ongeveer 6%.5 Dat kan er mogelijk mee samenhangen dat de samenstelling van de groep migranten is gewijzigd sinds 2013, bijvoorbeeld door uitbreiding van het recht op vrij verkeer van werknemers voor bepaalde landen.
Kunt u aangeven hoeveel arbeidsmigranten er in 2016 in Nederland waren en hoeveel daarvan een in Nederland geregistreerde auto hebben en daarmee MRB betalen en dit dus doen op dezelfde wijze waarop het in 2013 gedaan is?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe komt het dat u wel beleid gemaakt heeft om buitenlandse arbeidsmigranten MRB te laten betalen maar niet in staat bent een tijdreeks op te leveren van het aantal buitenlandse arbeidsmigranten dat ook daadwerkelijk MRB betaalt?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 3 en op vraag 6 en 7. In de 17e halfjaarsrapportage heb ik gewezen op de beperkingen die bestaan in de aanpak van (arbeids)migranten die een voertuig meenemen uit het buitenland. Deze beperkingen zijn grotendeels ook opgenomen in de hiervoor genoemde brief uit 2013.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg over het rapport van de Algemene Rekenkamer over het handhavingsbeleid van de Belastingdienst dat is gepland op 22 februari 2017?
Ja.
De voortgang van de gesprekken met de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2017 op 10 november 2016 herinneren dat u in gesprek zou gaan met onder andere de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington om de benodigde financiering voor een doorbraak rond te krijgen?
Ja. In de stand van zakenbrief moties en toezeggingen van 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 121) heb ik bericht dat ik in het eerste kwartaal uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken.
Kunt u aangeven of deze gesprekken al zijn gevoerd, wat de voortgang van de gesprekken is geweest en of er al concrete resultaten naar voren zijn gekomen? Indien de gesprekken nog niet hebben plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis»?1
Zie de beantwoording van onderstaande vragen en de Kamervragen gesteld door lid Nijboer over dit krantenbericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348).
Kunt u bevestigen dat de Europese Centrale Bank (ECB) verzocht heeft om de totale kapitaaleis niet meer te melden? Zo nee, bent u bereid om na te gaan bij de ECB wat er precies is afgesproken met ABN Amro en andere systeembanken over het al dan niet publiceren van de door de ECB opgelegde kapitaaleis en om deze informatie met de Kamer te delen?
Nee. De kapitaaleisen die van belang zijn voor het vaststellen van het bedrag dat door een bank maximaal aan onder andere rente op aanvullend tier 1 (AT1) couponbetalingen, dividend en bonussen mag worden uitgekeerd (de zogenoemde Maximum Distributable Amount, MDA) moeten openbaar worden gemaakt. De guidance telt niet mee in het bepalen van deze MDA en hoeft niet openbaar te worden gemaakt. Ik acht het niettemin van belang dat banken niet worden beperkt in de mogelijkheid om de hoogte van de guidance aan de buitenwereld te communiceren als zij hiertoe over willen gaan. De ECB heeft de banken niet verzocht om de guidance niet openbaar te maken. De banken hebben de mogelijkheid om dit te doen. DNB heeft mij aangegeven dat zij bij de Nederlandse banken onder de aandacht zal brengen dat zij kunnen overgaan tot het openbaar maken van de hoogte van de guidance als zij dit willen doen. Mij lijkt dit gewenst.
Welke risico’s ziet u wanneer de gewenste kapitaaleis niet meer publiek gemaakt wordt?
Het kabinet is voorstander van verheldering van de regels van het kapitaaleisenraamwerk waar dat nodig is. Het is van belang dat er voor beleggers duidelijkheid bestaat over de situatie waarin wel of niet sprake kan zijn van de uitkering van coupons op AT1-instrumenten, dividend of bonussen. Duidelijkheid helpt om eventuele onrust onder beleggers weg te nemen, zonder de kapitaaleisen af te zwakken.
Erkent u dat het niet publiceren van de kapitaaleis mogelijk leidt tot het verkeerd inschatten van de waarde van bankaandelen, en daarmee risico’s voor de financiële stabiliteit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle voorkomende gevallen noemen waarbij paniek op de markten is ontstaan door publicatie van de gewenste kapitaalbuffer (ook pre-bankenunie) of de verhoging van een richtsnoer door de nationale of Europese toezichthouder?
Ik heb al deze voorkomende gevallen niet beschikbaar. Zoals gesteld in mijn beantwoording van de vragen van lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348) over dit krantenartikel «Bank is voortaan vaag over kapitaaleis» ben ik de mening toegedaan dat transparantie over het algemeen juist positief kan uitpakken. Duidelijkheid en transparantie over de aard en de omvang van (kapitaal)eisen, kan bij beleggers de bereidheid vergroten om banken van (goedkopere) financiering te voorzien. Ik verwacht dan ook dat beleggers van banken zullen willen weten hoe hoog de guidance is en/of hier zelf inschattingen van zullen gaan maken.
Vindt u minder transparantie het juiste middel om de stabiliteit van het financiële stelsel te borgen?
Nee, zie mijn beantwoording bij vragen 3, 4 en 5.
Herinnert u zich dat u op vraag 132 van de feitelijke vragen over de 15e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst geantwoord heeft dat het digitale F-biljet niet voor 2017 beschikbaar is?1
Ja.
Kunt u aangeven of er vanaf 2017 wel de mogelijkheid komt om digitaal de definitieve aangifte bij overlijden te doen? Zo nee, wanneer komt deze mogelijkheid er wel?
Om de definitieve aangifte na overlijden digitaal te kunnen doen, is het nodig dat de bevoegdheid van degene die dat doet namens de erfgenamen elektronisch vastgesteld kan worden. Dat vraagt een specifieke machtigingsvoorziening; deze wordt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) ontwikkeld in het kader van DigiD Machtigen. In het eerste kwartaal van 2017 vindt bij de Belastingdienst een kleinschalige pilot plaats met een eerste versie van die nabestaandenmachtiging. In de pilot kunnen nabestaanden toegang krijgen tot het portaal MijnBelastingdienst van een overledene en de aangifte inkomstenbelasting voor de overledene digitaal afhandelen. Dat kan voor de belastingjaren 2014 tot en met 2016. Op basis van de ervaringen in deze pilot wordt bezien of en wanneer deze breder geïmplementeerd kan worden. Dat is mede afhankelijk van het doorvoeren van de benodigde aanpassingen in DigiD Machtigen door het Ministerie van BZK, als beheerder van die voorziening.
Herinnert u zich dat u in datzelfde antwoord aangaf dat het voor de partner van een overledene wel mogelijk is om digitaal aangifte te doen door het invullen van de aangifte inkomstenbelasting op MijnBelastingdienst?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat op de site van de Belastingdienst vermeld staat dat de partner op papier aangifte moet doen en dat de partner zelf geen digitale aangifte kan doen?2
Op de website van de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/na_een_overlijden/content/inkomstenbelasting-hoe-aangifte-doen-voor-overledene) is vermeld dat het afhankelijk is van het fiscaal partnerschap of de partner van de overledene digitaal aangifte inkomstenbelasting kan doen. Als de partner van de overledene ervoor kiest dat het fiscaal partnerschap eindigt na het overlijden, dan kan hij of zij voor zichzelf digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Als de partner van de overledene er voor kiest om het fiscale partnerschap voor het resterende deel van het belastingjaar door te laten lopen, dan kan hij of zij alleen via een papieren P-formulier aangifte doen.
Klopt de informatie in uw antwoord of klopt de informatie op de site van de Belastingdienst? Vanaf welke aangifteperiode mag ook de partner van de overledene digitaal aangifte doen?
De informatie op de website is correct. In het antwoord op de aangehaalde vraag bij de 15e Halfjaarsrapportage is alleen ingegaan op de eerstgenoemde situatie, namelijk dat het fiscaal partnerschap eindigt bij overlijden.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, wordt door het Ministerie van BZK gewerkt aan een nabestaandenmachtiging om digitale aangifte na overlijden in alle gevallen mogelijk te maken. Het is nog niet bekend wanneer deze machtiging breed beschikbaar zal zijn.
Realiseert u zich dat de verplichting om de aangifte van de partner van de overledene op papier in te vullen voor maatschappelijke organisaties, die mensen helpen met het invullen van hun aangifte, zoals FNV en de ouderenbonden, enorme hoeveelheden extra werk oplevert?
Ik realiseer mij dat het op papier invullen van aangiftes door maatschappelijke organisaties meer werk oplevert dan wanneer zij gebruik kunnen maken van de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst. Daarom wordt door het Ministerie van BZK ook gewerkt aan een nabestaandenmachtiging, die ook gebruikt kan worden door (medewerkers van) maatschappelijke organisaties.
Kunt u alle groepen benoemen die momenteel nog niet de mogelijkheid hebben om digitaal aangifte te doen?
Op dit moment kunnen nabestaanden van overledenen nog niet in alle gevallen digitaal aangifte doen (zie het antwoord op de vragen 4 en 5). Deze groep is nog aangewezen op een papieren P- of F-biljet. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt op dit moment een kleinschalige pilot met een nabestaandenmachtiging.
Een tweede groep die nog niet digitaal aangifte kan doen, betreft mensen die als gevolg van emigratie dan wel immigratie een deel van het jaar niet in Nederland woonden of die in meer dan twee landen woonden. Deze mensen doen aangifte via een M-biljet, dat vooralsnog alleen op papier kan worden ingevuld.
Voor het overige kunnen particulieren digitaal aangifte doen via MijnBelastingdienst. Inmiddels maakt 98% van de aangifteplichtigen gebruik van die mogelijkheid. Daarbij kunnen zij gebruik maken van DigiD of een door de Belastingdienst verstrekte combinatie van gebruikersnaam en wachtwoord (bij de zogenoemde C-aangifte, voor de heffing van inkomstenbelasting over in buitenland genoten inkomsten). Daarnaast wordt dit jaar de pilot met gebruik van inlogmiddelen van Idensys of iDIN bij het inloggen op MijnBelastingdienst uitgebreid.
Heeft u gekeken of het gelukt is om een van de servers alleen voor de HUBA (Hulp bij Belastingaangifte) in te zetten, zoals u beloofd heeft?3
Ja.
Op welke wijze wordt de toezegging uitgevoerd om dit jaar de HUBA op een aparte server te laten draaien?
Zoals aangegeven in vraag 8 en het antwoord daarop, heb ik bekeken of het mogelijk is om een aparte server in te zetten voor partijen die grootschalig ondersteuning verlenen bij het doen van aangifte; de aangehaalde toezegging betrof niet het daadwerkelijk inzetten van een aparte server. Gebleken is dat er een goed alternatief bestaat, namelijk het aan deze partijen beschikbaar stellen van voor hen gereserveerde capaciteit op de server via een speciale link cq. URL. Net als vorig jaar is er ook dit jaar zo’n aparte link beschikbaar waarmee deze partijen voorrang krijgen tijdens de aangiftecampagne. Op deze manier kunnen deze partijen doorgaan met de hulp bij aangifte in situaties waarin het onverhoopt te druk is op MijnBelastingdienst.
Op welke wijze kunnen organisaties mensen helpen bij hun aangifte indien de website van de Belastingdienst overbelast is, zoals regelmatig gebeurde afgelopen jaar?
Zoals uiteengezet in het antwoord op vragen over dit onderwerp bij de 18e Halfjaarsrapportage Belastingdienst4 is er geen sprake geweest van een regelmatige overbelasting van de website van de Belastingdienst gedurende de aangiftecampagne voor belastingjaar 2015. De zogenoemde sorrypagina (die wordt getoond als het aantal gelijktijdig ingelogde gebruikers de 70.000 overschrijdt) is verspreid over verschillende dagen enkele keren getoond. Voor het deel van de maatschappelijke organisaties dat gebruik maakt van MijnBelastingdienst is een speciale link beschikbaar, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 9.
Verwacht u dat de servers dit jaar weer regelmatig overbelast zijn of heeft u afdoende maatregelen genomen?
Voor de komende aangiftecampagne (voor belastingjaar 2016) is de capaciteit van MijnBelastingdienst – binnen de bestaande technische grenzen – verhoogd naar maximaal 90.000 gelijktijdige gebruikers. Er wordt opnieuw de strategie gevolgd om de capaciteit gedurende de aangifteperiode geleidelijk en gecontroleerd te verhogen, startend met een capaciteit van 70.000 gelijktijdige gebruikers bij de start van de aangifteperiode op 1 maart aanstaande. Verder wordt – zoals eveneens aangegeven in de 18e Halfjaarsrapportage en de antwoorden op vragen daarover – rond data waarop het voor de hand ligt dat veel mensen tegelijk aangifte willen doen (bijvoorbeeld de eerste dag en het eerste weekend van de aangifteperiode) via planning van mediaboodschappen ingezet op spreiding van de bezoekers. Voor deze oplossingen is gekozen omdat voor het opvangen van enkele pieken in de campagne met louter technische maatregelen een in verhouding disproportionele capaciteitsuitbreiding nodig zijn. De hiermee samenhangende meerkosten en de grotendeels onbenutte overcapaciteit die ontstaat, staan niet in verhouding tot een dergelijke aanpassing.
Klopt het dat deze maatschappelijke organisaties geen toegang hebben tot Mijntoeslagen.nl? Acht u het in verband met privacy verstandig dat de belastingplichtige zijn DigiD afgeeft aan een vrijwilliger die hem of haar helpt met de belastingaangifte en toeslagen?
Via toeslagen.nl kunnen burgers met hun eigen DigiD toegang krijgen tot de portal MijnToeslagen. Daarnaast kan elke hulpverlener in de familie- of vriendenkring met behulp van DigiD Machtigen toegang krijgen tot MijnToeslagen om iemand die hulp vraagt te helpen. Voor (medewerkers van) maatschappelijke organisaties bestaat nog geen mogelijkheid om met behulp van een machtiging in te loggen op MijnToeslagen, maar aan deze mogelijkheid wordt gewerkt. Daarbij zal eHerkenning worden ingezet.
Wat betreft het gebruik van DigiD merk ik op dat dit een strikt persoonlijk authenticatiemiddel is dat nooit aan anderen afgegeven moet worden. Een alternatief kan wel zijn dat de burger zelf inlogt, waarna een hulpverlener helpt met het doorvoeren van wijzigingen of het doen van een aanvraag. In die situatie krijgt de hulpverlener zelf niet de beschikking over de DigiD.
Hoe staat het met eHerkenning voor deze maatschappelijke organisaties voor de toeslagen? Vanaf wanneer kunnen deze maatschappelijke organisaties belastingplichtigen ook digitaal helpen met toeslagen?
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, wordt gewerkt aan de mogelijkheid om met eHerkenning en een machtiging in te loggen op MijnToeslagen. Maatschappelijke organisaties kunnen op dit moment mensen al digitaal helpen met behulp van commerciële software.
Bent u ermee bekend dat deze maatschappelijke organisaties na het stopzetten van Easytax (het aangifteprogramma dat je kon downloaden) moesten werken met een commercieel programma, Unit4 Fiscaal Gemak?
In 2014 (voor de aangifte inkomstenbelasting 2013) hebben FNV, CNV en een aantal ouderenbonden zowel met Easytax als met de online aangifte gewerkt. Omdat de ervaringen van de organisaties overwegend positief waren, is vanaf 2015 (aangifte inkomstenbelasting 2014) geen gebruik meer gemaakt van Easytax.
Sommige organisaties hebben er zelf voor gekozen om met een commercieel softwarepakket te werken.
Klopt het dat bij het oude systeem Easytax en het commerciële programma Unit4 Fiscaal Gemak het wel mogelijk was om in geval van overlijden en in geval van toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen en dat het mogelijk was om toeslagen aan te vragen?
Het systeem Easytax gaf niet de mogelijkheid om in geval van overlijden of toepassing van de 183-dagenregeling digitaal aangifte te doen. Voor het aanvragen van toeslagen heeft altijd een aparte voorziening bestaan. Bepaalde commerciële softwarepakketten bieden mogelijkheden voor bedrijven en organisaties om namens een burger een aangifte inkomstenbelasting te doen of toeslagen aan te vragen of te wijzigen in situaties waarin dat nog niet via de Belastingdienstportalen kan. Dat komt omdat bij toepassing van deze software gebruik gemaakt wordt van een zogenoemd system to systeem kanaal waarin al een uitgebreidere machtigingsmogelijkheid bestaan dan in de portalen.
Kunt u aangeven wat deze maatschappelijke organisaties moeten doen nu zowel Easytax als Unit4 Fiscaal Gemak niet meer gefaciliteerd worden?
Voor de aangifte inkomstenbelasting is de online aangiftevoorziening op MijnBelastingdienst beschikbaar. Met eHerkenning en een machtigingscode kunnen de genoemde organisaties daarop inloggen voor degene die zij helpen.
De maatschappelijke organisaties UNIE-KBO/PCOB en ANBO hebben besloten gebruik te maken van een commercieel product voor de aangifte inkomstenbelasting en het aanvragen en wijzigen van toeslagen. CNV beraadt zich over het aanschaffen van een commercieel product voor het aanvragen en wijzigen van toeslagen.
Met FNV is in afwachting van implementatie van eHerkenning op de portal MijnToeslagen een tijdelijke oplossing overeengekomen, zodat FNV in de aangiftecampagne voor de inkomstenbelasting ook kan ondersteunen bij toeslagenzaken die opkomen. FNV krijgt blanco formulieren (met antwoordenveloppen) om inkomens voor toeslagen aan te passen. Deze formulieren worden in het reguliere proces verwerkt. Daarnaast kan men dergelijke wijzigingen ook via de BelastingTelefoon doorgeven.
Met FNV en CNV zijn afspraken gemaakt om gedurende de aangiftecampagne een beperkt aantal papieren aangiftebiljetten beschikbaar te stellen voor overlijdenssituaties. Hierbij hoeft de nabestaande zelf alleen te zorgen voor ondertekening van het voorblad en kan de ondersteuner alle fiscale gegevens invullen.
Bent u ervan op de hoogte dat de Belastingdienst stopt met het financieren van commerciële programma’s, zoals Unit4 Fiscaal Gemak, die het maatschappelijke organisaties mogelijk maken om voor mensen toeslagen aan te vragen? Waarom is hiervoor gekozen?
De Belastingdienst heeft vanaf de invoering van het portaal MijnToeslagen continu afstemming gezocht met de eerdergenoemde maatschappelijke organisaties. Daaruit bleek dat het met eHerkenning en een machtiging inloggen op MijnToeslagen de oplossing voor deze partijen zou zijn. Omdat deze mogelijkheid door de Belastingdienst niet meteen gerealiseerd kon worden, heeft de Belastingdienst een aantal van deze partijen een alternatief geboden door voor hen Fiscaal Gemak aan te schaffen, bij wijze van overbruggingsvoorziening. Om geen ongelijkheid te creëren ten opzichte van de inmiddels vele andere maatschappelijke organisaties die ondersteuning verlenen bij toeslagzaken en omdat een aantal van de genoemde maatschappelijke organisaties al een andere oplossing had gerealiseerd, is ervoor gekozen om voor de aangifteperiode 2016 geen softwarepakketten meer beschikbaar te stellen, maar aan de resterende partij (FNV) de in vraag 16 genoemde tijdelijke oplossing te bieden.
Bent u ervan op de hoogte dat voor deze maatschappelijke organisaties nu een papieren document wordt opgesteld waarmee ze de toeslagen kunnen aanvragen of wijzigen? Vindt u dit een efficiënte manier van werken?
Ja. Ik realiseer mij dat digitaal werken voor de desbetreffende organisatie efficiënter is. In het antwoord op vraag 17 heb ik aangegeven waarom desondanks deze keuze is gemaakt voor de aangifteperiode 2016.
Wat gaat u doen om de maatschappelijke organisaties voor 1 maart a.s. de juiste tools te geven, zodat ze in alle gevallen belastingplichtigen kunnen helpen bij de aangifte en toeslagen?
In het antwoord op vraag 16 zijn de gekozen oplossing en de onderbouwing hiervan toegelicht.
Zijn deze wijzigingen van tevoren besproken met maatschappelijke organisaties en zien zij ze als een verbetering?
Deze ontwikkelingen zijn tevoren besproken met de partijen die gebruik maakten van de overbruggingsvoorziening die in het antwoord op vraag 17 is genoemd. Zij hebben begrip getoond voor de situatie dat de Belastingdienst geen software meer zou financieren terwijl de structurele oplossing voor inloggen en machtigen nog niet gereed was. Aan FNV en CNV is daarbij, vanwege hun omvang, het beschreven alternatief aangeboden. CNV heeft, zoals gezegd, gekozen voor een andere oplossing. FNV ervaart net als de Belastingdienst dat de nu geboden oplossing geen structurele kan zijn.
Wilt u deze vragen voor 21 februari a.s. een voor een beantwoorden, zodat er helderheid is voordat de aangiftes beginnen?
Het is niet gelukt om de vragen voor 21 februari te beantwoorden, maar wel voor de start van de aangifteperiode op 1 maart.
Bent u bekend met deze berichten?1 2 3
Ja.
Kunt u beschrijven wat dit plan precies inhoudt, waar het onderdeel van is, wat er al dan niet over besproken is bij de Ecofinraad/Eurogroep en wat EU-commissaris Dombrovskis hierover gemeld heeft bij zijn persconferentie?
De Europese Systeemrisicoraad (European Systemic Risk Board; ESRB) heeft tijdens de reguliere bijeenkomst van 22 september 2016 besloten tot de oprichting van een high level werkgroep.4 Deze werkgroep onderzoekt de potentiële creatie van «veilige activa» en richt zich daarbij op sovereign bond-backed securities. Een vorm hiervan zijn European Safe Bonds, afgekort ESBies zoals voorgesteld door Princeton-econoom Brunnermeier. De vragen die de werkgroep behandelt, zijn te vinden in een achtergrondstuk dat in december 2016 is gepubliceerd.5 Het onderzoek door de werkroep van de Europese Systeemrisicoraad loopt nog, uitkomsten zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
De Europese Commissie heeft geen voorstel gepubliceerd voor de creatie van «veilige activa». Het onderwerp is tevens niet geagendeerd voor bespreking in de Eurogroep of Ecofinraad. Indien het onderwerp wordt geagendeerd zal de Kamer zoals gebruikelijk hierover geïnformeerd worden in de geannoteerde agenda voor deze overleggen. Vicepresident en Commissaris van de Europese Commissie Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. na afloop van de Ecofin Raad wel vragen beantwoord over het concept.6 De heer Dombrovskis heeft onder meer verwezen naar het werk van de Europese Systeemrisicoraad en gesteld dat de Commissie als lid van de Europese Systeemrisicoraad deelneemt aan deze discussies. De heer Dombrovskis heeft aangegeven het concept nuttig te vinden.
Klopt de bewering uit de artikelen van Politico en EurActiv dat deze zogenaamde European Safe Assets bedoeld zijn om de «doomloop» tussen banken en overheden te doorbreken? Hoe dragen European Safe Assets hieraan bij?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – is het thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van de werking en de eventuele toegevoegde waarde van het concept te geven.
Wat is de toegevoegde waarde van gesecuritiseerde Europese obligaties? Beschouwt u het als de taak van de Europese Commissie om financiële producten te verzinnen om landenrisico's bij financiële instellingen te beperken?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de in het artikel van EurActiv genoemde bezwaren van de Duitse regering tegen deze European Safe Assets bij u ook bekend? Welke gronden voert de Duitse regering aan voor haar bezwaren?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – heeft de Duitse regering naar mijn weten nog geen formeel standpunt ingenomen.
Bent u bekend met andere discussies rond het in de artikelen genoemde «witboek»?
De verwachting is dat de Commissie in maart een witboek zal publiceren waarin zij, conform haar werkprogramma, in zal gaan op de toekomst van de EU en de toekomst van de EMU. Vicepresident Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. aangegeven voorafgaand aan de publicatie van het witboek geen commentaar te willen geven op de inhoud.
Deelt u de mening dat het van overheidswege aanbieden van gesecuritiseerde Europese overheidsobligaties een stap af is van het neerleggen van de risico's bij private beleggers? Is het niet logischer om de verantwoordelijkheid voor de diversificatie van landenrisico's bij de financiële instellingen zelf neer te leggen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 3 en 4 is tot op heden geen concreet voorstel gepresenteerd en is het daarmee thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van het specifieke concept te geven. Het kabinet hecht in zijn algemeenheid grote waarde aan het uitgangspunt dat risico’s bij private beleggers worden neergelegd.
Het bericht ‘Geef grenswerkers belastingkorting’ |
|
Albert de Vries (PvdA), Harm Brouwer (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef grenswerkers belastingkorting»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er grote kansen liggen voor grensregio’s om problemen op het gebied van werkloosheid en krimp aan te pakken door samen te werken met regio’s aan de andere kant van de grens? Zo ja, hoe denkt u deze kansen te kunnen verzilveren?
Ja. Overigens delen alle leden van het actieteam grensoverschrijdende economie en arbeid, uit de kringen van provincies, gemeenten, euregio’s, MKB-Nederland, VNG en het Rijk, deze mening. Het actieteam heeft op 30 januari 2017 zijn rapport gepubliceerd met daarin veertig acties op zeven verschillende aandachtsgebieden. Bij de aanbieding van het rapport aan uw Kamer op 30 januari 2017 hebben wij geschreven dat de uitvoering van de agenda van het actieteam in belangrijke mate bijdraagt aan het versterken van de grensoverschrijdende economie en arbeidsmarkt.2 Belangrijk punt uit het rapport is dat daarbij met de buurlanden door alle overheidsniveaus goed wordt samengewerkt. Het actieteam heeft elementen geformuleerd voor een andere effectievere structuur. Wij zullen de komende periode, samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de betrokken partijen in de grensregio’s en de buurlanden, de samenwerking verder uitwerken langs de door het actieteam voorgestelde lijnen.
Deelt u de mening dat het daarbij van groot belang is dat actie wordt ondernomen op het gebied van taal, cultuur en diploma-erkenning? Zo ja, wat gaat u concreet doen aan deze verschillen?
Ja. Taal en cultuur enerzijds en diploma-erkenning anderzijds zijn twee van de zeven aandachtsgebieden waar het actieteam acties op geformuleerd heeft. Voor het antwoord op uw vraag wat wij er concreet aan gaan doen, verwijzen wij naar de in het actieteam-rapport geformuleerde acties. Het rapport is u schriftelijk aangeboden.
Deelt u de mening dat fiscale verschillen en verschillen tussen sociale zekerheidsstelsels voor grote onzekerheid zorgen bij bewoners van grensregio’s om te kunnen werken in België of Duitsland? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen om deze onzekerheid weg te nemen?
Het kabinet en de grensregio’s zetten voor fiscale verschillen en verschillen in sociale verzekeringsstelsels fors in op het optimaliseren van de informatievoorziening voor grenswerkers, zodat de verschillen inzichtelijk worden. Nederland, België en Duitsland verschillen van elkaar, net zo als Duitsland en België ook weer verschillen van hun andere buurlanden. Dat geldt voor veel onderwerpen, zoals taal, cultuur, onderwijssystemen, maar ook belastingen en sociale zekerheid. Harmoniseren van wetgeving hierop is in het algemeen geen haalbare kaart. Lidstaten, ook Nederland, hechten immers aan het nationale primaat voor het sociaaleconomisch beleid, zoals de organisatie van de arbeidsmarkt, loonvorming, sociale zekerheid en pensioenen. Dat betekent dat de (potentiële) grenswerker zich zal moet verdiepen in de stelsels van het potentiële werkland om te bepalen wat de verplichtingen, rechten en (financiële) gevolgen zijn van werken over de grens. Een optimale voorlichting is daarom cruciaal zodat de (potentiële) grensarbeider niet voor verrassingen komt te staan. In het actieteam-rapport staan diverse acties opgenomen die ervoor zorgen dat de informatievoorziening wordt versterkt.
Naast deze informatievoorziening is het ook van belang dat generieke negatieve effecten van verschillen worden verzacht. Zo zijn er compensatieregelingen voor de inkomstenbelasting van kracht voor grenswerkers.3
Voor de sociale zekerheid is op Europees niveau sprake van coördinatie, en niet van harmonisatie. Dit geeft duidelijkheid wanneer men onder de regelingen van het werkland (hoofdregel), en wanneer men onder de regelingen van het woonland valt.
Het voorkomen van financiële nadelen voor grensarbeiders is verweven in de Europese verordening sociale zekerheid (883/2004). Mochten er voor grensarbeiders bij overgang van het ene stelsel naar het andere overbruggingsproblemen ontstaan, dan kunnen uitvoeringsorganisaties dit op lossen door maatwerkafspraken, zoals wordt aanbevolen door het actieteam.
Hoe waardeert u de oproep van de gedeputeerden van Gelderland, Overijssel, Drenthe en Groningen om grenswerkers gebruik te laten maken van een expatregeling?
Een Nederlandse expatregeling in de loon- of inkomstenbelastingsfeer zal geen effect hebben op grenswerkers die werkzaam zijn in een ander land en alleen in dat werkland belasting op arbeid betalen. Om ervoor te zorgen dat grenswerkers zo min mogelijk nadeel ondervinden door verschillen in belastingheffing zijn er compensatieregelingen in de belastingverdragen met België en Duitsland opgenomen.
Bent u bereid het Actieplan Grensoverschrijdende Economie en Arbeid concreet om te zetten in beleidsmaatregelen of aanbevelingen aan het nieuwe kabinet om te investeren in deze regio’s? Zo ja, hoe krijgen die vorm? Zo nee, waarom niet?
Alle acties die het actieteam heeft geformuleerd zijn of worden door diverse partijen in gang gezet. Ik verwijs kortheidshalve naar de actieagenda die het actieteam heeft gepubliceerd en onze reactie hierop. Vanzelfsprekend is het noodzakelijk dat de voortgang goed bewaakt wordt. Het actieteam blijft in 2017 in stand en zal het komende jaar op uitvoering van die acties toezien.
Het bericht ‘Bank is voortaan vaag over kapitaaleis’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bank is voortaan vaag over kapitaaleis»?1
Ja.
Is het waar dat de Europese Centrale Bank (ECB) een aantal Nederlandse banken verzocht heeft om de totale kapitaaleis niet te vermelden?
Nee. De kapitaaleisen die relevant zijn voor de berekening van het bedrag dat door een bank maximaal aan onder andere rente op aanvullend tier 1 (AT1) instrumenten, dividend en bonussen mag worden uitgekeerd (de zogenoemde Maximum Distributable Amount, MDA), worden op dit moment door veel banken al openbaar gemaakt. Het openbaar maken van deze kapitaaleisen is ook in het voorstel van de Europese Commissie2 als verplichting opgenomen. Bovenop deze eisen kan de toezichthouder de verwachting uitspreken dat banken enig extra kapitaal moeten aanhouden om bij tegenwind niet direct door de minimale kapitaaleisen en -buffers heen te schieten (de zogenoemde guidance, zie beantwoording van vraag 3). De guidance telt niet mee in het bepalen van deze MDA. Het is niet verplicht om de guidance openbaar te maken. De ECB heeft de banken echter niet verzocht om de guidance niet openbaar te maken. De banken hebben de mogelijkheid om dit te doen. DNB heeft mij aangegeven dat zij bij de Nederlandse banken onder de aandacht zal brengen dat zij kunnen overgaan tot het openbaar maken van de hoogte van de guidance als zij dit willen doen. Mij lijkt dit gewenst.
Wat is het verschil tussen de wettelijke kapitaaleis en de gewenste kapitaalbuffer?
Allereerst is er een wettelijk minimum aan kapitaaleisen waar alle banken aan moeten voldoen, de zogenoemde eerste pijler. Dit moet ervoor zorgen dat de bank een basishoeveelheid aan kapitaal heeft om de meest voorkomende risico’s te ondervangen, zoals kredietrisico, marktrisico en operationeel risico van de bank. De totale hoeveelheid kapitaal moet minimaal 8% van de risicogewogen activa bedragen.
Daarnaast kan de toezichthouder van de bank eisen dat er vanwege aanvullende, bankspecifieke risico’s extra kapitaal wordt aangehouden,de zogenoemde Pijler 2-opslag. Deze extra eisen kunnen voortvloeien uit risico’s die niet door de eerste pijler worden bestreken, zoals renterisico. Deze Pijler 2-eis kan per bank verschillen. De Pijler 1 en Pijler 2 eisen samen zijn een wettelijke minimumeis waar te allen tijde aan moet worden voldaan. Additioneel dienen de banken vervolgens nog een zogenoemde «gecombineerde buffer» (bestaande uit de kapitaalconserverings-, contracyclische en/of systeembuffer) aan te houden. Op deze buffers mogen banken interen, maar dan krijgen banken direct te maken met de in het vorige antwoord genoemde MDA-beperkingen aan onder andere de uitkering van dividend.
In de kapitaaleisen van 2017 wordt door de ECB onderscheid gemaakt tussen een «harde» en een «zachte» eis (guidance) in de Pijler 2-opslag. De guidance wordt gebaseerd op het risico in stress-situaties. Het achterliggende doel van de guidance is dat de bank enige ruimte heeft om bij tegenslag niet direct door de minimale kapitaaleisen en -buffers heen te schieten. In de praktijk zullen, over het algemeen, banken zelf ook trachten enige marge aan te houden bovenop de kapitaaleisen en -buffers, zodat zij minder snel te maken krijgen met beperkingen aan het uitkeren van onder meer dividend.
Is het waar dat een bank die onder het gewenste kapitaalniveau zit niet formeel gedwongen kan worden om maatregelen te nemen? Wat is dan de functie van een dergelijke eis?
De guidance is van relatief recente datum, en de invulling ervan is nog in ontwikkeling. Op dit moment is het de toezichthouder die de guidance bepaalt, op basis van de stresstestresultaten. Het voorstel van de Europese Commissie voorziet erin dat een bank in eerste instantie de guidance zelf bepaalt, waarna de toezichthouder evalueert of zij dit bedrag voldoende acht. Wanneer dit niet het geval is kan de toezichthouder aan de bank melden dat zij verwacht dat de bank meer kapitaal aanhoudt. Dit is een advies en geen formele eis. Wanneer een bank stelselmatig niet aan de guidance voldoet kan de toezichthouder besluiten dit om te zetten in een «harde» Pijler 2-kapitaaleis, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Het is aan de toezichthouder om te bepalen wanneer er omzetting van de guidance naar de «harde» eis moet plaatsvinden. Dit is naar verwachting mede afhankelijk van de duur en de ernst van de overschrijding. Vervolgens kan deze «harde» eis afgedwongen worden, wat betekent dat de minimum kapitaaleisen omhoog gaan. Zoals eerder aangegeven wordt de «harde» Pijler 2-eis openbaar gemaakt en telt deze daarmee alsnog mee voor het bepalen van de ruimte voor het uitkeren van onder meer dividend. Zie verder het antwoord op vraag 3 voor de relatie met de kapitaalconserveringsbuffer.
Maakt de ECB gebruik van andere middelen om deze eis toch af te dwingen? Wat wordt er bijvoorbeeld bedoeld met de zinsnede: «De toezichthouders kunnen met goed afgestemde maatregelen komen?» Wat houden deze maatregelen in en hoe zorgen deze ervoor dat een bank toch het gewenste kapitaalniveau bereikt? Hoe verhouden deze maatregelen zich bijvoorbeeld tot de maatregelen die genomen kunnen worden wanneer de kapitaalconserveringsbuffer wordt doorbroken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat wanneer de toezichthouder van mening is dat er meer kapitaal nodig is dit gewoon afgedwongen moet kunnen worden?
Ja. Indien de toezichthouder van mening is dat meer kapitaal nodig is, dan kan zij de verwachting uitspreken dat de hoogte van de guidance opwaarts moet worden bijgesteld. Indien daaraan stelselmatig geen gehoor wordt gegeven kan zij, afdwingbaar, meer kapitaal eisen door middel van het verhogen van de pijler 2-kapitaaleis.
Hoe oordeelt u over de uitspraak dat de ECB met het verzoek aan banken zou willen voorkomen dat er paniek op de markten uitbreekt? Deelt u de mening dat het vreemd is dat beleggers en het publiek door dit verzoek niet duidelijk kunnen zien wat het vereiste of gewenste kapitaalniveau van een bank is, en daardoor geen adequate inschatting kunnen maken van het risico dat een bank loopt? Deelt u de mening dat deze paniek omtrent richtsnoeren juist kan ontstaan omdat onduidelijk is wat de betekenis en de afdwingbaarheid van deze richtsnoeren precies zijn? Deelt u voorts de mening dat juist de verplichte publicatie van dit soort richtsnoeren kan leiden tot het aanhouden van meer kapitaal door banken?
Het kabinet is voorstander van verheldering van de regels van het kapitaaleisenraamwerk waar dat nodig is. Het is van belang dat er voor beleggers duidelijkheid bestaat over de situatie waarin wel of niet sprake kan zijn van de uitkering van coupons op AT1-instrumenten, dividend of bonussen. Duidelijkheid helpt om eventuele onrust onder beleggers weg te nemen, zonder daarmee de kapitaaleisen af te zwakken. Het Commissievoorstel verheldert welke kapitaaleisen moeten worden meegenomen voor de berekening van de MDA, en levert hier dus een positieve bijdrage aan.
Alhoewel beleggers mogelijk negatief oordelen wanneer een bank niet aan gepubliceerde richtsnoeren (guidance) voldoet, ben ik van mening dat transparantie over guidance over het algemeen juist positief kan uitpakken. In algemene zin kan duidelijkheid en transparantie over de aard en omvang van (kapitaal)eisen, bij beleggers de bereidheid vergroten om banken van (goedkopere) financiering te voorzien. Ik verwacht dan ook dat beleggers van banken zullen willen weten hoe hoog de guidance is en/of hier zelf inschattingen van zullen gaan maken.
Mogelijk leidt de publicatie van de hoogte van de guidance tot het aanhouden van meer kapitaal door banken, maar dit effect moet niet worden overschat. Ook wanneer banken dit niet publiceren, zullen zij vermoedelijk hieraan willen voldoen om (lastige) discussies met de toezichthouder te vermijden. Immers de toezichthouders kan de guidance onder voorwaarden omzetten in een harde kapitaaleis (zie het antwoord op vragen 4 en 5).
Deelt u de mening dat de afdwingbaarheid van deze richtsnoeren bijvoorbeeld vergroot kan worden door het uitkeren van dividenden of bonussen te verbieden in geval er niet wordt voldaan aan deze eisen?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, bevat het kapitaaleisenraamwerk harde kapitaaleisen waar te allen tijde aan moet worden voldaan, en kapitaalbuffers waar banken op mogen interen. In dat geval krijgen ze echter te maken met beperkingen aan het uitkeren van onder andere dividend. Het idee achter de guidance is dat banken extra ruimte inbouwen om bij tegenwind niet direct te maken te krijgen met beperkingen aan het uitbetalen van dividend, bonussen en betalingen op AT1-instrumenten. Vanuit die gedachte, ligt het niet voor de hand om aan het niet voldoen aan de guidance op zichzelf ook weer de consequentie te verbinden dat beperkingen aan onder meer dividenduitkeringen worden gesteld. Daarnaast is het risico sowieso al groter dat banken die niet aan de guidance voldoen te maken krijgen met onder meer dividendbeperkingen, omdat zij zich dicht(er) in de buurt bij het punt begeven waarop niet meer aan de kapitaalbuffers wordt voldaan (waar de MDA-beperkingen in werking zouden treden). Wel acht ik van belang dat banken niet worden beperkt in de mogelijkheid om de hoogte van de guidance aan de buitenwereld te communiceren. Dit zal Nederland inbrengen tijdens de onderhandelingen over de aangehaalde Commissievoorstellen.
Bent u bereid om de afdwingbaarheid van richtsnoeren alsmede de verplichte publicatie van deze richtsnoeren in te brengen in de behandeling van de risico-reducerende maatregelen die onlangs door de Europese Commissie zijn gepresenteerd?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer meedeelde dat u «... alle stukken met een formele status, een nota of een notitie of een memo of wat dan ook ...» heeft doorzocht en daar geen waarschuwingen aantrof dat de reorganisatie van de belastingdienst als een verkapte VUT-regeling aangemerkt zou kunnen worden en dat dit zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?1
Ja. Dit is een citaat uit het AO van 2 november 2016. Ik heb in dit debat duidelijk gemaakt dat ik hiermee sprak over de formele stukken die zijn opgenomen in het feitenrelaas2, wat kort gezegd stukken over de totstandkoming van de vertrekregeling zijn waarvan de status en inhoud niet ter discussie stond. Mede omdat het beeld over de totstandkoming van de regeling op basis van het feitenrelaas nog niet volledig was, is de Commissie onderzoek Belastingdienst (hierna: Commissie) ingesteld, die voor haar onderzoek de vrije hand kreeg om te kijken naar meer dan alleen de feiten uit het feitenrelaas. De Commissie heeft ook andere stukken bij haar onderzoek betrokken, zoals de stukken met betrekking tot vergaderingen van de Raad van Bestuur. Met de wetenschap in het achterhoofd dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten in het feitenrelaas had ik bij mijn uitspraak in het AO van 2 november jl. een nuance daarover moeten aanbrengen.
Klopt het dat u schat dat die RVU-heffing, een soort boete om verkapte VUT-regelingen zwaar te ontmoedigen, waarschijnlijk rond de € 170 miljoen gaat bedragen bij de vertrekregeling van de Belastingdienst?
De meest actuele raming van de te betalen RVU-heffing in relatie tot de vertrekregeling van de Belastingdienst bedraagt € 178 miljoen.3
Herinnert u zich dat u aan de Kamer ook meedeelde: «Ik heb alle stukken uit DigiDoc, de hele formele stukkenstroom, blootgelegd en daarin tref ik geen waarschuwingen aan» en dat deze opmerkingen gingen over waarschuwingen dat de vertrekregeling bij de Belastingdienst zou kunnen leiden tot een RVU-heffing?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Onderzoek naar de besluitvormingsprocedures binnen de Belastingdienst», dat op 27 januari jl. verschenen is?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat in dat rapport beweerd wordt dat in waarschuwingen zijn opgenomen over een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u van elk van deze vier stukken aangeven of ze opgenomen zijn in Digidoc en of ze passen in uw definitie van «stukken met een formele status, een nota, of een notitie of wat dan ook»?
Deze stukken zijn geen van allen opgenomen in het formele systeem voor het in de lijn brengen en archiveren van stukken, wat nu Digidoc is en welk systeem voorheen Docman was. Verder geldt voor alle vier deze stukken dat ze niet in het feitenrelaas zijn opgenomen omdat het geen stukken met een formele status zijn. Dit sluit ook aan bij de conclusie van de Commissie over de besluitvorming:
In de persconferentie gaf de Commissie aan dat de informele werkwijze ook het onderzoek van de Commissie heeft bemoeilijkt. De Commissie heeft al deze stukken dus wel betrokken bij haar onderzoek. Daarbij merkt de Commissie over de stukken met betrekking tot de vergaderingen van de Raad van Bestuur het volgende op:
Over stuk d, door de Commissie onderzoek Belastingdienst geduid als het memo onder de arm, merkt de Commissie op;
Sinds wanneer bent u bekend met het feit dat er officiele stukken bestaan die waarschuwen voor een RVU-heffing?
Sprak u de waarheid in de Kamer toen u zei dat u alle officiele stukken doorzocht had en geen waarschuwing gevonden had voor een RVU-heffing?
Ja.
Kunt u elk van deze drie stuken (a, b en c) onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Nee. Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In het antwoord op de vragen 12 t/m 15 wordt uitgebreider ingegaan op de kabinetslijn m.b.t. artikel 68 van de Grondwet.
De Commissie onderzoek Belastingdienst heeft deze stukken betrokken bij haar onderzoek en is mede op basis daarvan gekomen tot conclusies over de wijze van besluitvorming binnen de top van de Belastingdienst. Op deze wijze is invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
Kunt u nogmaals heel zorgvuldig zoeken in DigiDoc naar stukken van voor 15 januari 2016 die de mogelijkheid tot een RVU-heffing bespreken en een volledige lijst aan de Kamer doen toekomen?
Er zijn geen stukken in het systeem voor het archiveren van stukken (Digidoc, voorheen Docman) van voor 15 januari 2016, waarin het risico op een RVU-heffing wordt besproken. Dit sluit aan bij de conclusie van de Commissie op dit punt:
Herinnert u zich dat u deze uiterst curieuze passage aan de Kamer heeft geschreven afgelopen vrijdagavond: «Uit die emails wordt duidelijk dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Ook wordt in deze emails gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. Deze emails lijken te wijzen op een gesprek in november 2015, dat ook aan de orde komt in het vandaag verschenen rapport van de Commissie in de passage over het «memo-onder-de-arm». In mijn gesprek met de Commissie heb ik aangegeven dat ik mij herinner dat dit gesprek niet op basis van een memo heeft plaatsgevonden. Een gesprek over een RVU-heffing herinner ik mij niet.»?3
Ja.
Hoeveel emails van voor 15 januari 2016 heeft u gevonden, waarin over het risico van een RVU-heffing gesproken wordt? Kunt u daarvan een inventarisatielijst geven?
Artikel 68 van de Grondwet bepaalt: «De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat». In eerdere Kamervragen is de informatie uit e-mails geobjectiveerd verstrekt aan de Kamer, waarbij is aangegeven dat uit e-mails duidelijk wordt dat binnen de Belastingdienst diverse medewerkers, waaronder ook leden van de Raad van Bestuur, op de hoogte waren van het risico op een RVU-heffing. Op deze wijze heb ik invulling gegeven aan de door uw Kamer gevraagde informatie.
De kabinetslijn in het kader van artikel 68 van de Grondwet omtrent het verstrekken van inlichtingen staat beschreven in de Kamerbrief van 25 april 2016 van de Minister van BZK6. In deze kabinetslijn is aangegeven wat de motivatie is waarom interne documenten met persoonlijke beleidsopvattingen van ambtenaren niet in het openbaar aan uw Kamer kunnen worden gezonden. Op grond van deze kabinetslijn verstrek ik de e-mails en de inventarislijst niet. In het bijzonder wijs ik daarbij op de onwenselijkheid als communicatie tussen ambtenaren onderdeel van het publieke debat wordt. De e-mails hebben betrekking op de fase van beleidsvoorbereiding. In dit deel van het beleidsproces is het essentieel om in een beschermde en veilige werkomgeving opvattingen te kunnen delen om tot goede besluitvorming te kunnen komen. Door het wegvallen van deze bescherming bij ambtenaren zal risicomijdend gedrag ontstaan en daarmee de scherpte van advisering afnemen. Hiermee zou ook de kwaliteit van advisering en besluitvorming afnemen.
De vraag naar interne waarschuwingen maakt bovendien onderdeel uit van de opdracht aan Commissie onderzoek Belastingdienst. De Commissie heeft, alles afwegende, de conclusie getrokken dat sprake is geweest van informele vormen van communicatie en besluitvorming. Verder constateert de Commissie dat intern, binnen de Belastingdienst, in de periode voor 15 januari 2016 is gesproken over het risico op RVU.
Bent u bereid om, nu ik voor de vierde keer persisteer dat ik deze mail relevant vind, het openbaar ter beschikking stellen van deze mails als een verzoek conform artikel 68 van de Grondwet voor te leggen aan de ministerraad, omdat alleen de ministerraad kan besluiten of het belang van de staat in het spel is en daarom het toezenden van deze mails kan weigeren?
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u de uitkomst van dit artikel 68-verzoek binnen twee weken aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoeveel mensen stellen in hun mails dat u op de hoogte was van de mogelijkheid van een RVU-heffing? Kunt u van elke van deze waarschuwingen de datum geven en de functie van de persoon?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer heeft het gesprek plaatsgevonden waaraan u refereert in de passage onder vraag 11 en wie waren er aanwezig bij dat overleg?
Op maandag 23 november 2015. Bij dat gesprek was naast mijzelf één lid van de toenmalige Raad van Bestuur (i.o.) aanwezig.
Heeft iemand een formeel of informeel gespreksverslag gemaakt van dat gesprek of persoonlijke aantekeningen of wat voor een soort notulen dan ook? Zo ja, kunt u die dan met de Kamer delen?
Nee, tijdens dit gesprek zijn geen verslag, aantekeningen of notulen gemaakt. Uit navraag blijkt dat het lid van de dienstleiding enkel mondeling een terugkoppeling heeft gegeven van dit gesprek. Verder is mij bekend dat hij later, in een e-mail, uitspraken heeft gedaan waarbij hij refereerde aan dit gesprek. In die e-mail wordt, zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen heb aangegeven, gesteld dat ik zou zijn geïnformeerd over de mogelijke fiscale gevolgen. De Commissie haalt dit gesprek en dit «memo onder de arm» aan als «illustratief voor de informele communicatievormen».
Vindt u zelf dat u de Kamer correct, tijdig en volledig heeft ingelicht over de vertrekregeling en de (mogelijke) RVU-heffing?
In het antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat ik een nuance had moeten aanbrengen tijdens het AO van 2 november 2016, in de wetenschap dat de Commissie op dat moment naar meer documenten aan het kijken was dan alleen de formele documenten die zijn meegenomen in het feitenrelaas. Verder heb ik in het AO van 13 oktober jl. aangegeven dat ik uw Kamer beter had moeten informeren toen bekend werd dat de vertrekregeling uit de hand liep.
Indien u voor het vorige antwoord meer dan twee letters nodig had, kunt u dan aangeven op welke punten u de Kamer niet tijdig, niet correct en/of niet volledig geïnformeerd heeft?
Zie antwoord 18.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel vóór dinsdag 31 januari 13.30 uur, zodat de documenten betrokken kunnen worden bij de besluitvorming in de Kamer over de regeling van werkzaamheden die dag?
Deze vragen zijn, mede vanwege de samenhang en overlap daarmee, tegelijk beantwoord met de set feitelijke vragen over de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie onderzoek Belastingdienst.
Het omzeilen van bonuswetgeving |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Dijsselbloem: «Geen bonusplafond voor Londense importbanken»»1 en «Financiële instanties uit Londen praten met Amsterdam over verhuizing»?2
Ja.
Wat is voor u de reden om Londense banken die niet in Nederland actief zouden worden, in Amsterdam te willen vestigen? Wat is het toegevoegde nut van dergelijke ondernemingen?
Financiële ondernemingen die momenteel in het Verenigd Koninkrijk een zetel hebben kunnen op basis van een Europees Paspoort financiële diensten verlenen in de gehele EU3. Door de naderende Brexit overwegen deze ondernemingen om (een deel van) hun activiteiten te verplaatsen naar één van de andere 27 EU lidstaten. Een aantal van deze ondernemingen voert in dit kader verkennende gesprekken in verschillende EU lidstaten. Ook in Nederland hebben deze ondernemingen verkennende gesprekken met verschillende partijen, zoals de toezichthouders, de gemeente Amsterdam, de Netherlands Foreign Investment Agency («NFIA») en het Ministerie van Financiën. De lijn die hierbij wordt uitgedragen is dat wanneer partijen zich hier willen vestigen, de toezichthouders de aanwezigheid van een aanspreekbaar en deskundig management vereisen, evenals een toereikende inrichting van alle sleutelfuncties en het vermogen om zelfstandig risico’s te beheren.
Geldt het bonusplafond voor alle in Nederland actieve financiële ondernemingen?
In Nederland geldt het bonusplafond van 20% als hoofdregel voor financiële ondernemingen met zetel in Nederland. Het bonusplafond is ook van toepassing op andere ondernemingen die deel zijn van een groep met een financiële onderneming, als de hoofdactiviteiten van de groep bestaan uit activiteiten binnen de financiële sector.
Op natuurlijke personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een financiële onderneming is het Europese bonusplafond van 100% van toepassing indien deze personen hun werkzaamheden in hoofdzaak uitoefenen in het buitenland. Wanneer er sprake is van een internationale groep waarvan de hoofdactiviteiten bestaan uit het aanbieden van financiële producten of het verlenen van financiële diensten, bepaalt de wet dat op de aan het hoofd van deze groep staande groepsmaatschappij het Europese bonusplafond van 100% van toepassing is. Hiervoor stelt de wet als voorwaarden dat minimaal 75% van het alle onder de verantwoordelijkheid van de tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen werkzame natuurlijke personen over een periode van vijf aaneengesloten jaren tenminste drie van die vijf jaren in hoofdzaak buiten Nederland werkzaam is geweest. In dat geval geldt het Europese bonusplafond van 100% voor alle personen die werken voor de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij.
Ook op in Nederland gelegen bijkantoren van financiële ondernemingen met een zetel buiten Nederland is een bonusplafond van toepassing. Voor bijkantoren van banken en beleggingsondernemingen die vallen onder de richtlijn kapitaalvereisten geldt het plafond op basis van de richtlijn kapitaaleisen. Voor bijkantoren van overige financiële ondernemingen geldt het Nederlandse plafond.
Wanneer is volgens u en volgens de wet een onderneming actief in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat alle in Nederland gevestigde financiële ondernemingen onder dezelfde bonusregels moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Op alle financiële ondernemingen met zetel in Nederland zijn op gelijke wijze de regels voor een beheerst beloningsbeleid, inclusief de in de wet opgenomen uitzonderingen en voorwaarden daarvoor, van toepassing.
Ontstaat er met de verschillende regels voor bijna gelijke ondernemingen niet het risico dat topmensen weggaan doordat zij een hogere bonus kunnen krijgen bij een financiële onderneming die onder de bonuswet uit weet te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er volgens u wenselijke effecten van het belonen via forse bonussen in de financiële sector? Bent u het eens met de stelling dat bonussen pervers gedrag in de financiële sector kunnen veroorzaken of verergeren?
Ten behoeve van bescherming van de consument, samenleving en de financiële stabiliteit is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen, waaronder een wettelijk bonusplafond van in beginsel 20%, per 7 februari 2015 in Nederland ingevoerd.
Op welke wijze werkt u samen met wethouder Ollongren om financiële ondernemingen naar Amsterdam te halen? Werkt u, al dan niet samen met wethouder Ollongren, aan aanpassingen van de wet om dit eenvoudiger te maken?
Er is geen sprake van aanpassing van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen om het voor financiële ondernemingen aantrekkelijker te maken om zich in Nederland te vestigen.
Momenteel voeren financiële ondernemingen die overwegen om (een deel van) hun activiteiten naar Nederland te verplaatsen (verkennende) gesprekken met verschillende partijen, waaronder de gemeente Amsterdam, het Ministerie van Financiën en de financiële toezichthouders. Dit wordt onderling gecoördineerd.
De toelichting op de bonuswet (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen) begint met de zinsnede «Het kabinet streeft naar een duurzame en aan de burger dienstbare financiële sector waarin geen excessen voorkomen»; staat u nog steeds achter deze zinsnede? Hoe geeft u dit streven vorm?
Ik acht een duurzame en dienstbare financiële sector waarin geen excessen voorkomen van zeer groot belang. Daarom heb ik de afgelopen jaren veel maatregelen getroffen, zoals de substantiële verhoging van de kapitaaleisen bij banken, de invoering van de algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners, de wettelijke verankering van het toezicht op het productontwikkelingsproces en het verbod op provisies. Ook de invoering van de wetgeving met betrekking tot een beheerst beloningsbeleid, zoals neergelegd in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen, draagt hieraan bij.
Ziet u het actief adverteren met gaten in uw eigen bonuswet als handelen naar de geest van deze wet?
Nee. Er is geen sprake van «adverteren» of «aanmoediging». De vrijwel unaniem aanvaarde wetgeving is helder.
Rondom het behandelen van de wet hebt u gezegd: «Als de sector mijn vertrouwen beschaamt en er misbruik van maakt, dan haal ik de uitzonderingen natuurlijk weer uit de wet»3; deelt u de mening dat uw uitspraken in het bericht van RTL Z dit misbruik juist aanmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat de uitzonderingen vooral gericht waren op het uitzonderen van reeds bestaande gevallen, bijvoorbeeld grote verzekeraars die voornamelijk in het buitenland actief waren, maar hun hoofdvestiging in Nederland hadden en dat de uitzonderingen niet bedoeld waren voor het aantrekken van nieuwe uitzonderlijke gevallen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de bonuswetgeving aan te passen om deze lekken te dichten?
Zie antwoord vraag 10.