De fiscale behandeling van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat nu de Wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) inmiddels is ingegaan het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV) en de Belastingdienst inmiddels in hun processen hebben geborgd dat er op geen enkele wijze sprake is van een dienstbetrekking als het gaat om zzp’ers?1
Zoals ik al heb aangegeven in de antwoorden op de door de heer Klein aangehaalde Kamervragen, hebben de Belastingdienst en het UWV bij de rechtstreekse inhuur van zzp’ers maatregelen getroffen om te bewerkstelligen dat buiten dienstbetrekking kan worden gewerkt. Het is echter niet uit te sluiten dat er in individuele gevallen toch sprake is van een dienstbetrekking. De Belastingdienst en het UWV zullen, net als andere opdrachtgevers, in hun processen moeten borgen dat er ook feitelijk geen sprake is van een dienstbetrekking. Door het nieuwe systeem van (model)overeenkomsten is dit eenvoudiger in te richten en te toetsen. Het UWV en de Belastingdienst maken net als andere opdrachtgevers en opdrachtnemers gebruik van de implementatietermijn, die op 1 mei 2017 afloopt.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer in dat kader de modelovereenkomsten die het UWV en de Belastingdienst zelf hanteren voor indirecte en directe inhuur van zzp-ers verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het gebruik van de g-rekening ter voorkoming van risico in het kader van keten- en inlenersaansprakelijkheid?
Ja. Door storting van een deel van de factuursom op de g-rekening wordt het risico op aansprakelijkstelling op grond van de fiscale keten- of inlenersaansprakelijkheid beperkt.
Is het storten op een g-rekening van een leverancier die een zzp-er levert oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Nee. Een opdrachtgever die personeel inhuurt weet niet wat de precieze inhoud is van de overeenkomst tussen de opdrachtnemer/uitlener en het ingeleende personeel. Het kan gaan om ter beschikking stellen van een werknemer of van een zzp’er. Bij inhuur van meer dan één personeelslid tegelijk, kan er ook sprake zijn van een combinatie van werknemers en zzp’ers. Zekerheidshalve kan de opdrachtgever een deel van de factuursom op de g-rekening van de uitlener storten om zijn risico op aansprakelijkheid te beperken. Het geld op de g-rekening kan door de opdrachtnemer/uitlener worden gebruikt voor het betalen van verschuldigde loonheffingen en omzetbelasting. Een eventueel overschot kan worden gedeblokkeerd. Dit levert geen oneigenlijk gebruik van de g-rekening op.
Wat zijn de sancties voor oneigenlijk gebruik van de g-rekening?
Bij oneigenlijk gebruik van de g-rekening kan de g-rekeningovereenkomst worden opgezegd. De g-rekening wordt dan door de bank ingetrokken na opzegging door de Belastingdienst. Naast opzegging van de g-rekeningovereenkomst kan bijvoorbeeld een actie uit wanprestatie of onrechtmatige daad worden ingesteld tegen diegene die de g-rekening oneigenlijk heeft gebruikt om de gevolgen van het oneigenlijk gebruik ongedaan te maken of te compenseren. Tot slot is het mogelijk dat het OM strafrechtelijke vervolging instelt, bijvoorbeeld wegens valsheid in geschrifte.
De productie van euromunten |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Op welke termijn kunt ons informeren wat het resultaat was van het ter discussie stellen van de positie van Poongsan op deze lijst?1
Van wanneer dateert de lijst van leveranciers die zijn goedgekeurd door de MDWG (Mint Directors Working Group)?
Hoe vaak wordt de lijst van het MDWG geüpdatet?
Op welke manier kunt u bewerkstelligen dat ook andere toeleveranciers op de lijst van het MDWG onder de loep worden genomen om te verzekeren dat zij geen clustermunitie produceren?
Bent u ook bereid via het politieke kanaal in Europa te bepleiten dat Europese munthuizen geen zaken meer kunnen doen met bedrijven die zich bezig houden met de productie van clustermunitie?
In Europa bestaat geen eenduidige visie ten aanzien van clustermunitie. Zo zijn zeven EU-lidstaten geen partij bij de Convention on Cluster Munitions (CCM). Nederland is dit jaar voorzitter van het CCM en zet zich in die hoedanigheid actief in om zoveel mogelijk landen partij te laten worden bij het verdrag.
Ook heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit investeringsverbod geldt voor ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Een in Nederland gevestigde financiële onderneming moet adequate maatregelen treffen om te voorkomen dat ze: transacties (laat) uitvoeren in, leningen verstrekt aan of niet-vrij verhandelbare deelnemingen neemt in deze bedrijven. Nederland loopt hier zowel op Europees als op internationaal vlak voorop en behoort tot een kleine minderheid van landen die dergelijke wetgeving heeft opgesteld.
Los daarvan bestaat er geen juridische verplichting, noch op basis van Europese wetgeving, noch op basis van de CCM, die het bedrijven verbiedt zaken te doen met bedrijven die zich bezighouden met de productie van clustermunitie. Gezien de stand van de internationale discussie over clustermunitie zal een voorstel tot een verbod op zakendoen met partijen die zich bezighouden met de productie van clustermunitie in Europees verband op dit moment geen draagvlak hebben.
Hoe kan het dat het KNM (Koninklijke Nederlandse Munt), nadat afspraken met het ministerie waren gemaakt, toch zaken heeft gedaan met Poongsan? Hoe verzekert het ministerie zich er in het algemeen van dat afspraken met staatsdeelnemingen worden nagekomen?
KNM heeft de afspraken met het ministerie over het niet meer gebruiken van Poonsang-rondellen voor Nederlandse euromunten nagevolgd. Bestellingen bij rondellenleveranciers voor Nederlandse euromunten moeten door het ministerie bovendien worden goedgekeurd. Er is op dat moment niet expliciet gevraagd om überhaupt geen zaken meer te doen met Poonsang. Dat is een afweging die het bedrijf in eerste instantie zelf moet maken.
Kunt u aangeven waarom bij het ministerie pas eind 2014 aan het licht is gekomen dat Poongsan naast rondellen o.a. ook clustermunitie produceert?
Naar aanleiding van een bericht in de pers eind 2014 over een verbod op investeringen in bedrijven die betrokken zijn bij de productie van clustermunitie werd het ministerie zich ervan bewust dat rondellen in het verleden waren afgenomen van een van die bedrijven. Alhoewel daartoe niet verplicht, heeft het ministerie daarop besloten om rondellen niet langer van Poongsan via KNM af te nemen. Zoals toegezegd in Algemeen Overleg van 2 juni j.l. over KNM zal het ministerie ook in de toekomst via het muntcontract borgen dat er geen rondellen van Poonsang worden afgenomen voor de productie van Nederlandse euromunten zolang dit bedrijf ook clustermunitie maakt.
Kunt u aangeven of meteen na de ratificatie van het CCM (Convention of Cluster Munitions) door Nederland in 2011 onderzocht is of er Nederlandse staatsdeelnemingen waren die zaken deden met bedrijven die zich op enigerlei bezighielden met clustermunitie? Wanneer dit niet gebeurd is, bent u dan bereid om dat alsnog te doen en daarover verslag uit te brengen aan de Kamer?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 voorziet de CCM niet in een verplichting het zaken doen met bedrijven die zich bezig houden met clustermunitie te verbieden. Een onderzoek naar (zakenpartners van) Nederlandse staatsdeelnemingen heeft om die reden dan ook niet plaatsgevonden. Wel heeft Nederland op eigen initiatief op nationaal niveau in 2013 het Investeringsverbod Clustermunitie ingevoerd. Dit verbod omvat investeringen in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren, niet het zaken doen met bedrijven die zich op enigerlei wijze daarmee bezighouden.
Dat neemt niet weg dat Nederland zich in algemene zin sterk zal blijven uitspreken tegen de productie en inzet van clustermunitie en dat het er veel waarde aan hecht dat Nederlandse staatsdeelnemingen zich niet associëren met bedrijven die zich op enigerlei wijze bezighouden met clustermunitie. Zoals ik ook in antwoord op uw eerdere vragen over dit onderwerp heb geantwoord zal de staat als aandeelhouder deze specifieke casus gebruiken als algemene waarschuwing richting de andere staatsdeelnemingen dat het van belang is om klant- en leveranciersrelaties ook op sociale en maatschappelijke aspecten te beoordelen.
Grote persoonlijke problemen bij doorlopende kredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de problemen die mensen ondervinden bij kredieten van Interbank?1
Een doorlopend krediet, een krediet waarbij het kredietbedrag gedurende de looptijd telkens geheel of gedeeltelijk kan worden opgenomen, levert in de meeste gevallen geen problemen op als er regelmatig en voldoende wordt afgelost. Als een consument lange tijd weinig tot niets van het krediet aflost kunnen er echter problemen ontstaan.
Het programma «Kassa» laat in de uitzendingen van 13 april en 7 en 14 mei zien in welke problematische situatie sommige consumenten terecht zijn gekomen naar aanleiding van doorlopende kredieten die door hen jaren geleden zijn afgesloten. Het ging in deze uitzendingen om kredieten van Interbank. Deze consumenten hebben in een periode dat de inkomenstoets voor consumptieve kredietverlening minder streng was (te) hoge doorlopende kredieten kunnen afsluiten en betalen in voorkomende gevallen sindsdien (in verhouding tot de aflossing) veel of uitsluitend rente. Mogelijk konden zij de hoge maandlasten destijds dragen, maar door gewijzigde omstandigheden (bijvoorbeeld door het verlies van een baan) kan die situatie zijn veranderd. Ook komt het voor dat mensen de maandlasten niet meer kunnen dragen door verhoging van de maandtermijn aan het einde van het contract. De termijnbedragen worden door de aanbieder in de regel verhoogd (naar 2% van het kredietbedrag) als de consument de leeftijd van 60 jaar bereikt. Dit om te borgen dat het krediet wordt terugbetaald voordat de consument de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en het inkomen in de meeste gevallen zal dalen.
Als gevolg van de aanscherping van de normen voor kredietverlening zijn er consumenten die naar de huidige maatstaven reeds overgekrediteerd zijn. Indien iemand op grond van de huidige normen reeds overgekrediteerd is, dan kan het oversluiten van de lening onder redelijkere voorwaarden nog wel worden toegestaan. De Vereniging van Financieringsondernemingen Nederland (VFN) heeft hiervoor in haar gedragscode opgenomen dat wanneer oversluiting (naar een andere aanbieder) aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er, hoewel niet wordt voldaan aan de VFN leennormen, voor kan kiezen het krediet wel te verstrekken.
In de praktijk wordt hier echter niet altijd gebruik van gemaakt. Dit leidt er toe dat consumenten in een situatie terecht kunnen zijn gekomen waarin zij feitelijk «locked in» of «locked up» zijn: zij kunnen niet overstappen naar een andere kredietverstrekker en daardoor niet profiteren van gunstigere voorwaarden. Vaak betreft het kredieten waarop niet of nauwelijks is afgelost, omdat de maandtermijn bestaat uit (grotendeels) rente. In de praktijk wordt in dit soort gevallen dan ook gesproken van «locked-up-situaties» in plaats van «locked-up-leningen». Het is immers niet de lening (het product) die op zichzelf maakt dat men vastzit, maar veelal het samenstel van de bestaande schuldpositie, gewijzigde (financiële) omstandigheden van de consument, en het gewijzigde acceptatiebeleid van kredietverleners.
Hoewel ook de mate waarin consumenten bij het afsluiten van een krediet moeten worden voorgelicht de afgelopen jaren sterk is verbeterd, zullen consumenten die nu in de problemen zijn gekomen toen ook correct, duidelijk en niet misleidend moeten zijn geïnformeerd over de voorwaarden van de kredietovereenkomst. Indien dat niet zo is of bijvoorbeeld sprake is van misleiding, dan kan dit aan de orde worden gesteld bij de rechter of bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD).
Aangezien een «locked-up-situatie» door verschillende factoren veroorzaakt kan worden, is niet bekend hoeveel consumenten in een dergelijke situatie verkeren en wat de gemiddelde schuld of maandbetaling is. Wel heeft de AFM sinds 2014 bijzondere aandacht voor deze problematiek en zijn kredietverleners en bemiddelaars hierop aangesproken. Dit gebeurt onder meer op grond van de algemene zorgplicht en het vereiste dat een beheerste en integere uitoefening van het bedrijf moet worden gewaarborgd. Daarbij is aan kredietverleners en bemiddelaars gevraagd om portefeuilles opnieuw te beoordelen en te kijken naar de mogelijkheden om niet langer passende kredieten (geheel of gedeeltelijk) over te sluiten naar kredietvormen met een (grotere) aflossingscomponent. De AFM heeft gesprekken gevoerd met betrokken kredietbemiddelaars en kredietaanbieders. Diverse partijen hebben in 2015 een plan moeten aanleveren. De AFM vereist dat kredietaanbieders en bemiddelaars de actuele situatie van klanten in kaart brengen om zodoende locked-up-situaties te detecteren en op te lossen, bijvoorbeeld door het krediet over te sluiten naar een krediet waarop meer wordt afgelost. Dit betekent vaak maatwerk. De kredietbemiddelaars zijn momenteel bezig met de uitvoering daarvan. Voorts verlangt de AFM dat kredietaanbieders meewerken aan het omzetten van kredieten waarop niet of nauwelijks wordt afgelost. De voortgang van de activiteiten wordt momenteel door de AFM gemonitord. Wanneer individuele partijen onvoldoende voortgang tonen zal de AFM aanvullende maatregelen treffen. Inmiddels zijn grote hoeveelheden doorlopende kredieten waarop niet of beperkt werd afgelost, omgezet naar kredieten met een grotere aflossingscomponent (al dan niet in combinatie met een verlaging van de rente en/of maandlast) waardoor er perspectief komt op een schuldenvrije toekomst voor deze consumenten.
De VFN heeft in 2012 ook haar gedragscode aangepast waardoor de verstrekking van doorlopende kredieten strenger worden beoordeeld en de kredietverstrekker de consument nu minimaal 1x per jaar op de hoogte moet stellen dat momenteel niets wordt afgelost en op termijn het krediet zal moeten worden afbetaald. Als gevolg van het intensievere toezicht, veranderende normen en vanwege het risico voor de aanbieder dat het krediet niet volledig wordt terugbetaald, worden doorlopende kredieten waarbij niets wordt afgelost momenteel ook niet meer verstrekt.
Zijn mensen in het verleden goed voorgelicht? Wisten zij bijvoorbeeld dat ondanks hoge maandelijkse betalingen er niet of slechts zeer beperkt werd afgelost, zodat de schulden tot in lengte van jaren blijven bestaan? Als de voorlichting onvoldoende was, wat wordt mensen ter compensatie of als hulp geboden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van dergelijke «locked in» leningen zijn in Nederland verstrekt? Welke maatregelen nemen partijen om deze terug te brengen? Welke maatregelen neemt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om deze problemen op te lossen, zodat mensen niet tot het einde der tijden zware schulden meetorsen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toegestaan dat, wanneer een persoonlijke lening passender is dan een doorlopend krediet, mensen jarenlang geen aanbod krijgen van banken om dit om te zetten? Hoe kan het dat dit gebeurt?
Wanneer het krediet niet langer past bij de persoonlijke financiële situatie van de consument, dan zal de kredietverlener met de consument naar een oplossing moeten zoeken. Het is wel aan de klant om zich bij de kredietverstrekker te melden indien zijn situatie is gewijzigd. Wat dan passender is hangt sterk af van de omstandigheden waarin de consument verkeert. Het is niet zo dat een persoonlijke lening altijd passender is dan een doorlopend krediet.
Is er toezicht op de variabele renteopslagen? Hoe is het mogelijk dat ondanks de lage rente voor veel klanten de rente op hun doorlopende kredieten juist steeg; is dit toegestaan?
Er is voor consumptief krediet een wettelijk maximum aan de kredietvergoeding. Dit maximum bestaat uit de wettelijke rente vermeerderd met 12% (artikel 4 Besluit Kredietvergoeding). Op grond van de Wet op het consumentenkrediet kunnen partijen overeenkomen dat de rente varieert met de «ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt». De rente bestaat uit verschillende componenten waaronder funding kosten, een vergoeding voor operationele kosten en eventuele risico-opslagen. Dit kan verklaren waarom de rente op een doorlopend krediet een andere ontwikkeling kan kennen dan de ontwikkelingen op de geld en kapitaalmarkt. Een groot aantal kredietverstrekkers heeft de laatste jaren de variabele rente voor doorlopende kredieten niet verhoogd. Waar dit wel is gebeurd geldt dat het verhogen van de kredietvergoeding in beginsel een civiele aangelegenheid is die consumenten kunnen voorleggen aan het KiFiD. Daarnaast bevat de Wft eisen voor kredietaanbieders die zien op integere en beheerste bedrijfsvoering en een zorgplicht van aanbieders jegens consumenten. Het (rente)beleid dat partijen met een vergunning voeren mag niet in strijd zijn met deze vereisten. Risico-opslagen kunnen verhoogd zijn door bijvoorbeeld toenemende kosten van wanbetaling en afschrijvingen in de (deel)portefeuille. Wanneer dergelijke renteverhogingen zijn toegepast op klanten in een locked-up-situatie, terwijl aanbieders niets hebben gedaan om deze situatie te voorkomen, kan er sprake zijn van schending van de regels die zien op de integere en beheerste bedrijfsvoering en/of de zorgplicht. Of dit zo is, is echter afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval.
Zijn mensen vrij hun eigen tussenpersoon te kiezen?
Ja, het staat de consument vrij om een tussenpersoon te kiezen.
Welke belemmeringen zijn er voor mensen om kredieten met hoge rentes over te sluiten naar een andere partij met passender rentes? Zou u deze mogelijkheden kunnen bevorderen?
Consumenten zijn bij een doorlopend consumptief krediet met een variabele rente contractueel altijd vrij om het krediet gedeeltelijk of volledig boetevrij af te lossen en over te stappen naar een andere aanbieder. Bij een persoonlijke lening kan in de meeste gevallen ook worden overgestapt. Indien de rente bij een consumptief krediet is vastgezet (bijvoorbeeld bij een persoonlijke lening), kan er boeterente gerekend worden. Bovendien bepaalt de gedragscode van de Vereniging voor financieringsondernemingen Nederland (VFN) dat indien er sprake is van oversluiting van een krediet die aantoonbaar in het belang is van de consument, de kredietaanbieder er voor kan kiezen om een krediet aan te bieden aan de consument, ook indien niet wordt voldaan aan de geldende leennormen.
Hoe lang mogen kredieten doorlopen? Zijn er grenzen aan gesteld, zodat mensen niet tot aan hun dood aan hoge betalingen vastzitten? Wat vindt u van producten waar slechts een procent – en dus bijna niks – jaarlijks wordt afgelost? Is dat weer een vondst van financiële instellingen om wetten en regels te omzeilen?
De wet schrijft geen maximale looptijd voor. Kredietverstrekkers hanteren doorgaans wel een leeftijd waarop men start met het afbouwen van de kredietlimiet. Deze leeftijd is opgenomen in de productvoorwaarden. In het algemeen wordt gestart met deze afbouw omstreeks de 60-jarige leeftijd. Leningen met een lange looptijd waarbij niet of nauwelijks wordt afgelost zijn over het algemeen risicovol. Hoewel niet is uitgesloten dat een dergelijk krediet, waarbij nauwelijks wordt afgelost, in individuele situaties passend kan zijn, zal de AFM dergelijk producten kritisch blijven volgen. De verwachting is dat, mede als gevolg van de aangescherpte regels met betrekking tot de productontwikkeling, deze niet meer aan een breed publiek zullen worden aangeboden.
Hoe groot is het probleem met doorlopende kredieten in Nederland? Wat is de gemiddelde schuld? Wat is de gemiddelde maandbetaling? Hoeveel mensen met een «locked in» lening zijn er en hoeveel mensen met problemen met een dergelijke lening zijn geholpen en hoeveel nog niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u het morele oordeel, o.a. van hoogleraar Boot, dat de getoonde praktijken moreel verwerpelijk zijn? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk is dat met de maatregelen die de AFM heeft genomen resultaten worden geboekt. Uit de uitzending blijkt ook dat de bekritiseerde instelling Interbank zelf ook inziet dat bepaalde praktijken moeten worden gestaakt voor zover ze nog niet zijn beëindigd. De negatieve erfenis uit het verleden moet worden aangepakt. Ik verwacht van aanbieders dat zij actief een passende oplossing aanbieden aan consumenten met een dergelijk krediet. De AFM zal hierop toezien.
Grootschalige illegale gokactiviteiten vanuit Curaçao en de rol van KPMG |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u Bit Casino, dat vanuit het gebouw van het overheids-telecommunicatiebedrijf UTS op Curaçao actief is op de Nederlandse markt, in aanvulling op het gegeven dat vanaf dit eiland onder meer Bellmark Casino en Zon Casino actief zijn in Nederland?1
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Vindt u het ook opmerkelijk dat Bellmark Casino kort nadat hierover Kamervragen zijn gesteld offline ging en bij Zon Casino het Nederlandse logo Ideal en de Nederlandse advertenties zijn verdwenen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Nederlandse Kansspelautoriteit nooit ingegrepen in deze illegale activiteiten, bijvoorbeeld door een boete uit te delen?
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat online gokken vanaf Curaçao naar het buitenland al vanaf ongeveer 1998 plaats heeft?2
Klopt het dat het Curaçaose overheids-telecombedrijf UTS rond 2007 lid werd van de Curaçao Interactive Gaming Association (CIGA)?
Klopt het dat de CIGA in 2002 is aangesteld als adviseur van de Minister van Justitie op Curaçao om zogenaamde masterlicenties uit te geven?3
Klopt het dat de (illegale) activiteiten van Bit Casino worden toegestaan door masterlicentiehouder Cyberluck (E-gaming), dat stelt gevestigd te zijn in het UTS gebouw? Klopt het dat meer dan honderd internationale casinowebsites zeggen in dit UTS gebouw gevestigd te zijn?4 5
Klopt het dat UTS behalve kantoorruimte en postadres, aan deze bedrijven ook netwerk- en telecommunicatie-infrastructuur aanbiedt?
Klopt het dat UTS daarnaast via haar dochterbedrijven E-powerhouse (IDG) en CTEX deze bedrijven eveneens twee e-zonefaciliteiten alsook een eigen datacenter aanbiedt?
Klopt het dat masterlicentiehouder/ISP-er Cyberluck (E-gaming) ook gevestigd is binnen het UTS gebouw?
Klopt het dat dit binnen het UTS gebouw gevestigde masterlicentiebedrijf naast de nodige licentiemogelijkheden ook nog andere mogelijkheden biedt, zoals compliance services, bankrekeningnummers, betalingsverkeer en software voor online gaming?
Klopt het dat de inmiddels vele honderden online casino’s elk voor een sublicentie 10.000 gulden (een kleine 5.000 euro) per maand betalen aan een van de vier masterlicentiehouders? Zo nee, hoeveel dan?6
Klopt het dat de Curaçaose overheid via de overheids-nv UTS, via illegale sms-loterijen en de (deels illegale) online casino’s de (illegale) gokindustrie faciliteert? Hoe verhouden de opbrengsten van deze activiteiten zich tot de opbrengsten uit het gewone telecommunicatie- en dataverkeer?
Klopt het dat anno 2016 de Gaming Control Board nog steeds geen toezicht uitoefent op het online gokken? Klopt het dat anno 2016 hiervoor nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat de huidige Minister van Justitie de afgelopen jaren de masterlicenties van de vier masterlicentiehouders opnieuw heeft verlengd, zonder adequate wetgeving en/of toezicht te regelen?7
Klopt het dat UTS illegaal sms-loterijen aanbiedt of heeft aangeboden?8
Klopt het dat de toezichthouder op UTS, Bureau Telecommunicatie en Post (BTP), het overheids-telecombedrijf UTS nimmer op deze illegale sms-activiteiten heeft aangesproken?9
Klopt het dat anno 2016 BTP nog steeds geen toezicht uitoefent op sms-loterijen? Klopt het dat anno 2016 hiervoor ook nog steeds geen wetgeving bestaat? Klopt het dat onlangs een veroordeelde fraudeur is aangesteld als directeur van BTP?
Klopt het dat rondom 2000 de integratie en privatisering van Setel/Antelecom in UTS is uitgevoerd door een partner van KPMG?10
Klopt het dat KPMG sinds die tijd (dus nu al meer dan 15 jaar) de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KPMG ook interne onderzoeken doet en rapportages uitbrengt binnen UTS?
Klopt het dat KPMG ook strategische, technische, financiele, fiscale en management adviezen levert aan UTS?
Klopt het dat in 2006 de verwevenheid UTS-KPMG verder is versterkt door de aanstelling van een ex-KMPG-er als CEO van UTS?
Klopt het dat KPMG de advertentieverkoop doet, c.q. de marketingactiviteiten verzorgt van het lokale UTS telefoonboek?
Klopt het dat KPMG betrokken is bij de verkoop van Uniqa? Klopt het dat KPMG behalve in de verkoop ook betrokken is als accountant van Uniqa?11
Heeft KPMG financiële belangen in UTS?
Maakt u zich ook zorgen over de vele gevallen van fraude en corruptie waar KPMG bij betrokken lijkt?12
Waarom kunnen de Staten van Curaçao geen onderzoek laten doen naar UTS? Wat is daarover uw opvatting?13
Waarom worden de jaarrekeningen van UTS geheim gehouden?
Waarom krijgt de eigen Raad van Commissarissen van UTS geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen?
Waarom heeft de Raad van Commissarissen van UTS de jaarrekeningen van UTS vanaf 2011 nog steeds niet goedgekeurd?
Waarom krijgt de Stichting Overheids Accountant Bureau (SOAB) geen inzage in de enkelvoudige jaarrekeningen van de moeder- en dochtermaatschappijen van UTS? Wie hebben, behalve het UTS management en KPMG, wel inzage hierin?
In hoeveel van de twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG betrokken? Bij welke van deze twintig overheids-NV’s (ONV’s) is KPMG de externe accountant?
Is KPMG ook de externe accountant van de overheids-NV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou, die momenteel onderwerp van onderzoek zijn? Is KMPG ook betrokken in andere rollen binnen de ONV’s Aqualectra, Curoil en de Refineria di Kòrsou?14
Hoe substantieel is de bijdrage van KPMG in de lokale media van Curaçao, Sint Maarten en Aruba? In hoeverre zijn deze media financieel mede afhankelijk van KMPG?15
Deelt u de mening dat de omzetten van de Curaçaose goksector jaarlijks momenteel ergens tussen de 1,4 en 3 miljard gulden (ongeveer 700 miljoen en 1,5 miljard euro) zouden kunnen bedragen?16
Deelt u de mening dat het Nieuw Fiscaal Raamwerk met het systeem van E-zones voor de bevolking en de economie van Curaçao bijzonder weinig heeft opgebracht?17
Deelt u de mening dat de Curaçaose constructies van master- en sublicenties in de handen van particulieren feitelijk conflicteren met lokale wetten op kansspelen, die tot doel hebben overheidscontrole te kunnen uitoefenen?18
Deelt u de mening dat de overheid van Curaçao de goksector zichtbaar in kaart zou moeten brengen, een effectief toezicht zou moeten organiseren en dat de bevolking van Curaçao zou moeten kunnen profiteren van de belastingopbrengsten?
Deelt u de mening dat het College Financieel Toezicht (CFT) daarom spoedig de beschikking zou moeten krijgen over de gegevens, omzetten en opbrengsten van de goksector?
Het College financieel toezicht heeft een signalerende en adviserende rol ten aanzien van de begroting op basis van de Rijkswet financieel toezicht (Rft). Het College heeft niet de bevoegdheid om op te treden in deze materie. Ik ben niet voornemens om de bevoegdheden van het Cft uit te breiden. Overigens is de Rft een consensus Rijkswet; wijziging daarvan behoeft instemming van de landen.
Kunt u aangeven welke mogelijkheden openstaan voor de burgers van Curaçao, op het moment dat het eilandbestuur en haar toezichtsorganen falen en Nederland structureel de verantwoordelijkheid voor goed bestuur en mensenrechten afwijst op gronden van «autonome aangelegenheid»?
Op grond van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (WvSv) is een ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, bevoegd daarvan aangifte te doen. Het WvSv creëert daarnaast de mogelijkheid voor een belanghebbende om beklag te doen bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Hof) in het geval dat een strafbaar feit niet wordt vervolgd of de vervolging niet wordt voortgezet. Indien de klager ontvankelijk is en het Hof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben, beveelt het Hof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven. Dit is vergelijkbaar met de artikel 12 procedure uit het Wetboek van Strafvordering zoals we die in Nederland kennen.
Het inkomen van een directeur bij Delta |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de ontstane onrust binnen Delta over het eventueel aanstellen van een nieuwe directeur?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het aangeboden salaris van € 400.000,–, ruim boven de WNT, ongepast is? Zo nee, waarom niet?
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is.
Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap telkens afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen nu aan de aandeelhouders of de Raad van Commissarissen van Delta NV over te brengen.
Volledigheidshalve verwijs ik ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kerstens, Vermeij en Albert de Vries (PvdA) over de bezoldiging en ontslagvergoeding van de toenmalige directeur Delta NV4 en de antwoorden die recent aan uw Kamer zijn toegezonden op vergelijkbare vragen van het lid van Raak over afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC.
Bent u bereid in contact te treden met de Raad van Commissarissen van Delta, zoals u eerder gedaan hebt bij Alliander, om te spreken over een verlaging van dit eventuele salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Afschaffen gebruikersdeel OZB blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Afschaffen gebruikersdeel van de onroerendezaakbelasting (OZB) blijkt sterk nadelig voor 270 eigenaren van niet-woningen»?1
Ja.
Is het waar dat gemeente Lelystad het gebruikersdeel van de OZB vanaf 2011 geleidelijk heeft afgeschaft door het tarief terug te brengen tot € 0?
Dat is correct. In de kadernota 2012 van de gemeente Lelystad is besloten om het tarief voor gebruikers van niet-woningen in een periode van 5 jaar tot en met 2016 af te bouwen onder gelijktijdige verhoging van het tarief voor eigenaren van niet woningen. Het tarief voor gebruikers is dit jaar voor het eerst op 0 gezet in Lelystad.
Is het tarief van het gebruikersdeel OZB in meer gemeenten gesteld op € 0? Zo ja, in hoeveel gemeenten is dat het geval?
Ja, dit jaar zijn er voor het eerst gemeenten die het gebruikersdeel van de OZB voor niet-woningen op 0 hebben gesteld. Dit betreft de gemeenten Dongeradeel, Leidschendam-Voorburg,
Rijswijk en zoals gezegd Lelystad2.
Deelt u de mening dat het afschaffen van het gebruikersdeel van de OZB onevenredig nadeel meebrengt voor eigenaren van bedrijfspanden met een woning?
De situatie waar op gedoeld wordt in artikel 220e Gemeentewet ziet uitsluitend op woningen of woondelen die niet los gezien kunnen worden van het bedrijfspand waartoe ze behoren en waarmee ze als een geheel worden bezien. Losstaande woningen vallen onder de OZB voor woningen. Door de belastingdruk van de onroerende zaakbelasting niet te verdelen over een eigenarenbelasting en een gebruikersbelasting, maar uitsluitend een eigenarenbelasting te gebruiken, heeft artikel 220e Gemeentewet geen effect meer. Zodoende dient de waarde van het woondeel van de niet-woning nu ook betrokken te worden in de heffing bij het eigenarendeel. De aanslag valt daarmee met een gelijkblijvend tarief hoger uit.
Er zijn nu voor de desbetreffende gemeente die de heffing oplegt en de heffing verschuift van gebruikers naar eigenaren meerdere opties. De afschaffing van het gebruikerstarief niet-woningen kan elders in de begroting worden opgevangen, zodat de eigenarenheffing niet hoeft te worden verdubbeld of een andere heffing kan worden verhoogd. Er zijn kortom mogelijkheden om dit effect dat niet gewenst is door de door u genoemde partijen te verzachten of op te vangen. Daar is hier niet voor gekozen. Dat is een lokale keuze.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met het amendement De Pater van der Meer (Kamerstuk 30 096, nr. 13), dat juist beoogde ook huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel van de OZB op woningen?
Het amendement De Pater van der Meer3 beoogde huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen, zoals woningen die behoren bij bedrijfspanden, ook te laten profiteren van de afschaffing van het gebruikersdeel OZB op woningen. Het afschaffen van het gebruikersdeel OZB niet-woningen is hier niet mee in strijd; sterker nog, het is juist wat het amendement beoogt. Het is echter de wijze waarop deze afschaffing wordt gefinancierd die voor de hier gecreëerde situatie zorgt. Doordat alles nu wordt neergelegd bij de eigenarenheffing, pakt dit voor niet-woningen met een woningdeel onevenredig uit. Zoals gezegd bij antwoord 4 had ook gekozen kunnen worden voor een alternatief dat dit effect verzacht had.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te voorkomen dat gemeenten het door de wetgever beoogde voordeel voor huishoudens die een in hoofdzaak niet-woning bewonen teniet doen?
Zoals ik hierboven reeds onder 4 en 5 heb gemeld is het de wijze van opvangen van het financiële vraagstuk dat tot de gecreëerde situatie leidt. Het is niet zo dat gemeenten een voordeel teniet doen dat door de wetgever is beoogd. Gemeenten kunnen tenslotte zelf kiezen of zij wel of niet belasting heffen en op welke wijze zij dat doen. Zij zijn daarin autonoom en kunnen het best besluiten wat aansluit bij de lokale behoeften.
Het bericht ‘Dat salaris is nu eenmaal afgesproken’ |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «dat salaris is nu eenmaal afgesproken»?1
Ja.
Vindt u ook dat het ongepast is dat een directeur van een bedrijf dat een publieke taak uitvoert en gemeenten en waterschappen als aandeelhouders heeft, boven de Wet normering topinkomens verdient?
Het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC is een NV waarin 46 gemeenten en 6 waterschappen (deels via een gemeenschappelijke regeling) deelnemen. HVC valt niet onder de Wet normering topinkomens (WNT).
Bij verschillende gelegenheden heb ik aan uw Kamer toegezegd om vennootschappen waarin lokale en regionale overheden deelnemen (decentrale overheidsbedrijven) mee te nemen in het vervolgtraject van de vorig jaar uitgevoerde evaluatie van de WNT. Oogmerk is ook bij deze decentrale instellingen tot matiging van bezoldiging en ontslagvergoedingen te komen. In mijn brief van 11 april jl. aan uw Kamer heb ik tevens aangegeven dat ter uitvoering van die toezegging momenteel nog nader onderzoek en beraad binnen het kabinet nodig zijn over de wijze van aanpak.2
Indien overheidsbedrijven niet onder de reikwijdte van de wet vallen, is het niet aan mij maar aan de aandeelhouders en de raden van commissarissen van de desbetreffende instelling om te bepalen welk bezoldigingsbeleid en welke bezoldiging verantwoord is, waarbij men vanzelfsprekend te maken heeft met bezoldigingsafspraken die in het verleden al contractueel zijn vastgelegd. Uiteraard heb ik waardering voor een beloningskader waarbij de WNT-norm de referentienorm is. Dat was ook de boodschap die ik ter uitvoering van de motie-Van Raak3 richting Alliander en diens aandeelhouders heb uitgedragen. Gegeven de bestaande reikwijdte van de WNT, is het echter niet de taak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om deze boodschap afzonderlijk over te brengen aan overheidsdeelnemingen die buiten de reikwijdte van deze wet vallen. Ik zie dan ook geen reden om mijn opvattingen aan de aandeelhouders van HVC over te brengen.
Bent u bereid om, net als u eerder heb gedaan in het geval van Alliander, met het afval-, grondstoffen- en energiebedrijf HVC in contact te treden over een verlaging van het salaris? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid uw mening kenbaar te maken in een brief naar alle aandeelhouders van HVC? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De complexiteit van het belastingstelsel en mogelijke verbetering van voorlichting en informatievoorziening aan belastingplichtigen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het opinieartikel «Techniek verhult absurditeit van regels» waarin de complexiteit van het fiscaal stelsel aan de kaak wordt gesteld, met als voorbeeld de fiscale regeling rond de ouderenkorting?1
Ja.
Is het waar dat de belastingplichtige die bij het einde van het kalenderjaar, of het einde van zijn belastingplicht, de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt een ouderenkorting krijgt, dat daarbij voor fiscale partners geldt dat iedere partner die in 2015 aan het leeftijdsvereiste voldoet een ouderenkorting van € 1.042 krijgt onder voorwaarde dat zijn verzamelinkomen niet hoger is dan € 35 770? Is het waar dat reeds bij één euro overschrijding de ouderenkorting terugvalt tot € 152 en dat die euro extra inkomen dus € 890 extra belasting kan kosten, dat voor 2016 zelfs een korting-terugval van € 1.117 kan optreden en dat dit mechanisme per partner geldt?
Ja, dit klopt. De ouderenkorting is met name bedoeld als fiscale tegemoetkoming voor ouderen met een lager inkomen.
Hoe worden belastingplichtigen er – in het geautomatiseerde aangifteprogramma of anderszins – op gewezen dat men alert moet zijn op de meest voordelige verdeling van het gezamenlijke inkomen tussen de partners? Ziet u mogelijkheden voor verbetering op dit punt?
Het aangifteprogramma kent voor partners die gezamenlijk aangifte doen een verdelingsmogelijkheid aan het slot van de aangifte. Door de aangifte te doorlopen komt iedere belastingplichtige met gemeenschappelijke inkomensbestanddelen en/of vermogen (voor zover boven de vrijstellingsgrens) automatisch in dit onderdeel van de aangifte terecht. Op basis daarvan kunnen belastingplichtigen met behulp van het aangifteprogramma zelf zowel de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen als het vermogen vrij toerekenen.
Waarom is in relatie tot de ouderenkorting, zoals in het artikel aangegeven een vrije toerekening van inkomen wél mogelijk voor – globaal gezegd – vermogensinkomen, maar niet voor arbeidsinkomen?
In de inkomstenbelasting is de hoofdregel dat inkomensbestanddelen in aanmerking worden genomen bij degene door wie de inkomensbestanddelen zijn genoten of op wie deze drukken. Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen mogen vrij worden toegerekend tussen de partners. Arbeidsinkomen behoort niet tot de gemeenschappelijke inkomensbestanddelen waardoor een vrije toerekening niet mogelijk, hiervoor is in relatie tot de ouderenkorting geen uitzondering gemaakt.
Is het waar dat de AOW-gerechtigde de kortingen die hij niet op basis van zijn persoonlijke inkomen kan verzilveren tóch kan effectueren als zijn partner over zijn inkomen voldoende belasting en premies heeft betaald, maar dat deze samentelling niet geldt voor de ouderenkorting? Is het waar dat die slechts verrekenbaar is op individuele basis en dat het daarom soms weer voordeliger kan zijn een deel van het gemeenschappelijk inkomen aan de minstverdienende partner toe te rekenen? Bent u van mening dat de fiscaal meest gunstige aanpak voor de ouderenkorting voor mensen die aangifte doen gemakkelijk gevonden kan worden? Bent u van mening dat een heldere toelichting op dit punt voor betrokkenen goed toegankelijk is? Ziet u mogelijkheden voor verbetering? Kunt u uw antwoord motiveren?
In principe kunnen heffingskortingen alleen verzilverd worden voor zover het bedrag van de korting niet hoger is dan het bedrag van de door een belastingplichtige te betalen belasting. Voor drie kortingen (waaronder de algemene heffingskorting) is in afwijking van deze hoofdregel geregeld dat ze (gedeeltelijk) kunnen worden uitbetaald als het bedrag van de korting hoger is dan de te betalen belasting, waarbij het bedrag dat wordt uitbetaald afhankelijk is van de belasting die de fiscale partner moet betalen. Overigens wordt deze uitzondering voor de algemene heffingskorting langzaam uitgefaseerd, omdat de uitbetaling van deze korting aan de minstverdienende partner jaarlijks wordt afgebouwd.
Voor de ouderenkorting geldt de hoofdregel. De mate waarin deze korting verzilverd kan worden, is dus alleen afhankelijk van het verzamelinkomen van de belastingplichtige zelf. Hierdoor kan het, wanneer de korting niet geheel verzilverd kan worden, inderdaad voordelig zijn om bij de verdeling van inkomen in box 3 (een deel van) dit inkomen aan de partner die de heffingskortingen niet kan verzilveren, toe te rekenen of een persoonsgebondenaftrekpost toe te rekenen aan de partner die de heffingskortingen wel kan verzilveren. Ook los van de verzilvering van heffingskortingen, kan het voordelig zijn om het inkomen zodanig te verdelen dat beide partners optimaal gebruik kunnen maken van de ouderenkorting.
Zoals uit het de column van prof. Stevens blijkt, kan een optimale verdeling van de gezamenlijke inkomensbestanddelen in de aangifte van veel verschillende factoren afhankelijk zijn. Daarom wordt in het aangifteprogramma de mogelijkheid gegeven om deze bestanddelen naar believen te verdelen waarbij steeds inzichtelijk wordt gemaakt wat de gevolgen zijn voor de verschuldigde belasting van een willekeurige verdeling. In het aangifteprogramma is duidelijk vermeld dat de gezamenlijke inkomensbestanddelen zo verdeeld mogen worden, dat de verschuldigde belasting zo laag mogelijk is. Hoewel het voor de individuele belastingplichtige wel eens moeilijk te doorgronden kan zijn waarom een bepaalde verdeling optimaal is, heeft hij – zoals prof. Stevens terecht schrijft – echter geen last van deze complexiteit, omdat hij aan de hand wordt genomen door de techniek van het aangifteprogramma.
Bent u het eens met prof. Stevens, dat de fiscale regeling rond de ouderenkorting zéér complex is, dat gesproken kan worden van «absurditeit van regelgeving» en dat sterker dan nu gebeurt, ingezet moet worden op vereenvoudiging van deze en dergelijke regels? Deelt u zijn mening dat de noodzaak tot vereenvoudiging van het fiscale stelsel als geheel «te weinig serieus» wordt genomen? Welke stappen gaat dit kabinet nog ondernemen om tot verdere vereenvoudiging te komen? Kunt u uw antwoord motiveren?
Het kabinet neemt de noodzaak tot vereenvoudiging zeer serieus. Zoals ik onder meer heb geschreven in de begeleidende brief bij het Belastingplan 2016,3 streef ik ernaar om ieder jaar bij het Belastingplan beheerste, goed gekozen stappen te zetten om ons stelsel beter uitvoerbaar te maken.
Bij het Belastingplan 2016 zijn daarvoor enkele stappen gezet, bijvoorbeeld door betere aansluiting van loonheffing en inkomensheffing, vereenvoudiging van de informatieplicht voor de eigenwoningschuld, de integratie van de RDA en de S&O-afdrachtvermindering en de vervanging van premiekortingen door loonkostenvoordelen. Daarnaast heb ik aangekondigd verschillende mogelijke vereenvoudigingen te zullen onderzoeken. De verwachting is dat in het komende Belastingplanpakket weer stappen worden gezet in de richting van een eenvoudiger belastingstelsel.
Daarnaast is dit jaar, zoals toegelicht in mijn brief van 12 mei jl., via een externe consultatie extra aandacht besteed aan de noodzaak van vereenvoudiging van het belastingstelsel.4 Met het initiatief om brancheorganisaties, ondernemers en burgers te vragen naar oplossingen voor bestaande knelpunten uit de praktijk, wil ik kennis en ervaringen uit de praktijk benutten. Deze ideeën kunnen leiden tot praktische vereenvoudigingen van het belastingstelsel, op de korte en langere termijn. Indien de voorstellen op korte termijn ook kunnen worden uitgewerkt, wordt een aantal voorstellen opgenomen in het Belastingplan 2017.
Daarnaast is de Belastingdienst voortdurend bezig de informatievoorziening te verbeteren. Recentelijk is bijvoorbeeld de website vernieuwd, waardoor informatie makkelijker vindbaar is. Verbetering van de interactie met burgers en bedrijven is ook een van de verandergebieden van de Investeringsagenda van de Belastingdienst. Zo probeert de Belastingdienst aan belastingplichtigen steeds meer statusinformatie digitaal ter beschikking te stellen. Belastingplichtigen kunnen naast de digitale informatievoorziening voor hun vragen ook terecht bij de BelastingTelefoon.
Op welke wijze wordt er actief voor gezorgd dat de bij veel ouderen minder bekende fiscale regeling van «inkomstenmiddeling» bekend wordt gemaakt bij belastingplichtigen die op papier of digitaal aangifte doen, waarbij in geval van sterk wisselende inkomsten over een voorgaande periode van drie aaneengesloten jaren mag worden «gemiddeld» voor de inkomstenbelasting, zodat belastingdruk achteraf gunstiger uit kan pakken voor de belastingplichtige, en recht op teruggaaf kan ontstaan?
Eigen aan middeling is dat dit slechts op verzoek wordt verleend. Op de site van de Belastingdienst wordt uitgebreid ingegaan op deze regeling en de wijze waarop een verzoek kan worden gedaan, welke gegevens hier voor nodig zijn en hoe het recht op middeling berekend kan worden.2 Door «middeling» in te toetsen in het zoekveld op de site van de Belastingdienst kan dit onderdeel van de site eenvoudig worden gevonden. Overigens zullen de meeste ouderen hooguit één maal van middeling gebruik kunnen maken, omdat hun box 1-inkomen over het algemeen tamelijk stabiel zal zijn.
Op welke punten wordt er op dit moment door het kabinet naar gestreefd belastingen «niet leuker, maar wel makkelijker» te maken? In hoeverre speelt een betere, proactieve en gemakkelijker toegankelijke fiscale informatievoorziening – digitaal en anderszins – hierbij een rol? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het aangifteproces voor betrokkenen – waaronder ouderen – verder vereenvoudigd en vergemakkelijkt zou kunnen en moeten worden, onder meer door «middeling» proactief als standaardservice aan te bieden, bij vooraf door de Belastingdienst digitaal ingevulde bekende fiscale gegevens? Kunt u uw antwoord motiveren?
Indien zou blijken dat het mogelijk is middeling in het aangifteproces in te bouwen, zijn in de aangifte veel (extra) gegevens van verschillende belastingjaren noodzakelijk om te bepalen of hier recht op bestaat, terwijl slechts een zeer beperkt aantal belastingplichtigen van middeling gebruik kan maken. Deze extra gegevens betreffen de inkomens over de twee betrokken jaren, de verschuldigde belasting over diezelfde jaren en een berekening van de drempel. In de aangifte van alle belastingplichtigen moet een tool worden ingebouwd voor berekening van een eventueel bedrag aan middeling, terwijl die maar voor een kleine groep belastingplichtigen van toepassing is. Middeling kan bovendien pas worden toegepast nadat de inkomens en de verschuldigde belasting over alle te middelen jaren onherroepelijk zijn vastgesteld. Omdat het inkomen in de aangifte nog niet vaststaat – dat is pas het geval wanneer de definitieve aanslag vaststaat en er geen bezwaar- en beroepsmogelijkheden meer openstaan – is deze ongeschikt voor het middelingsverzoek. Ondernemers hebben bovendien een ruimere termijn voor het indienen van de aangifte. In veel gevallen staat het inkomen over het jaar voorafgaand aan het aangiftejaar nog niet definitief vast en is een berekening van de middeling praktisch niet mogelijk.
Los van deze overwegingen kan middeling over een bepaald jaar op basis van het inkomen en de verschuldigde belasting daarover uit dat jaar en de twee voorgaande jaren mogelijk zijn. Middeling over een latere periode kan voor de belastingplichtige echter gunstiger zijn.
Indien middeling dan zou worden aangeboden en hier gebruik van zou worden gemaakt, kunnen die jaren niet meer in een middelingstijdvak daarna worden betrokken. Middeling is pas weer mogelijk nadat opnieuw de aanslagen over drie aangesloten kalenderjaren onherroepelijk zijn vastgesteld. Het proactief aanbieden van middeling kan daarmee ook financieel minder voordelig uitpakken voor belastingplichtige. De Belastingdienst onderzoekt momenteel de mogelijkheden om het proces rondom de aanvraag van de middeling te vereenvoudigen voor zowel belastingplichtigen als de Belastingdienst zelf.
Veranderingen ten aanzien van het Besluit Gegevensverstrekking Gemeentelijke Belastingheffing |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er een wijziging van het Besluit Gegevensverstrekking Gemeentelijke Belastingheffing in voorbereiding is?
Op dit moment wordt onderzocht of een wijziging van dat besluit nodig is.
Kunt u aangeven wat deze wijziging van het Besluit Gegevensverstrekking precies behelst?
Onderzocht wordt of het Besluit gegevensverstrekking gemeentelijke belastingheffing wijziging behoeft vanwege moderne vormen van bemiddeling voor verhuur van roerend en onroerend goed. Op dit moment zijn deze moderne bemiddelaars niet verplicht informatie te leveren over de huurders en verhuurders van de onroerende goederen ten behoeve van de heffing van toeristen- en forensenbelasting. Onderzocht wordt in hoeverre het opportuun is deze partijen gelijk te trekken met de andere derdenplichtigen die nu al informatieplichtig zijn op grond van het besluit, de zogenoemde klassieke bemiddelaars zoals administratiekantoren en reisbureaus.
Klopt het dat door middel van deze wijziging bemiddelingssites voor toeristische en commerciële verhuur verplicht kunnen worden gesteld om informatie te leveren over verhuurders van woningen ten behoeve van de heffing van toeristen- en forensenbelasting?
Als beslist wordt tot wijziging over te gaan zoals beschreven bij antwoord 2, dan is dat inderdaad het geval.
Wordt met deze wijziging rekening gehouden met het feit dat het merendeel van de boekingssites via welke boekingen in Nederland worden verricht, niet in Nederland gevestigd zijn en dat door de voorgenomen wijzigingen het kleine aantal boekingssites dat nog in Nederland gevestigd is geneigd zal zijn toevlucht in het buitenland te zoeken? Zo ja, hoe?
Het is mij bekend dat het merendeel van de boekingssites in het buitenland is gevestigd en dat er een kans bestaat dat bij een wijziging van het besluit bemiddelaars kunnen overstappen naar het buitenland en aanbieders kunnen overstappen naar buitenlandse partijen. Bij het genoemde onderzoek naar de noodzaak van een wijziging zal dit worden meegewogen. Eveneens wordt bezien of er een oplossing denkbaar is om deze problemen te ondervangen. U zult begrijpen dat dit niet eenvoudig is omdat we hier voor een deel te maken hebben met partijen die niet onder de Nederlandse wetgeving vallen. Ik zal daarom nog enige tijd nodig hebben om het onderzoek naar de opportuniteit van een wijziging af te ronden en, als daartoe wordt overgegaan, de wijziging van dit besluit definitief op te stellen.
Houdt u tevens rekening met het feit dat er door de voorgenomen wijziging ook een kans bestaat dat aanbieders van overnachtingsplekken van Nederlandse bemiddelaars overstappen naar buitenlandse bemiddelaars? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens dat de mogelijke effecten beschreven in vraag 4 en 5 zeer onwenselijk zijn? Wat gaat u doen om deze negatieve effecten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Online-casino’s vanuit Curaçao in Nederland |
|
Ronald van Raak |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Zon Casino met een Curaçaose sublicentie actief is op de Nederlandse markt?1
Indien Curaçaose kansspelaanbieders actief zijn op de Nederlandse markt, beschikt de Nederlandse Kansspelautoriteit over de handhavingbevoegdheden zoals opgenomen in de Wet op de kansspelen. De kansspelautoriteit heeft meerdere meldingen over Curaçaose aanbieders die illegaal in Nederland kansspelen zouden aanbieden, onderzocht. Het bleek te gaan om illegale kansspelen met een beperkte omvang op de Nederlandse markt. Het onderzoek heeft geleid tot interventies, waarna de overtredingen zijn beëindigd. Tot nog toe kon worden volstaan met informele handhavinginstrumenten jegens illegale loterijen en het opleggen van boetes aan de aanbieders van online-kansspelen.
Klopt het dat de eigenaren van Zon Casino (YellowStone en Tecst International) Nederlanders zijn?
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik nemen de door u geuite zorgen over de kansspelmarkt op Curaçao serieus en zetten ons in om de uitbreiding van illegaal kansspelaanbod vanuit Curaçao in Nederland te voorkomen.
De Nederlandse Minister van Veiligheid en Justitie heeft daarom, en marge van het Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) van 1 juni jl., bij de Minister van Justitie van Curaçao aandacht gevraagd voor het toezicht op internetgokken. Voor regeling van het toezicht is op Curaçao een landsverordening in voorbereiding.
Het aanbieden van kansspelen vanuit Curaçao en de aanpak van mogelijke misstanden daarbinnen betreft immers een landsaangelegenheid van Curaçao. Daarmee is het een aangelegenheid van de regering en het Openbaar Ministerie van Curaçao om het toezicht op online-kansspelen goed te regelen. Het is niet mogelijk om vragen over individuele Curaçaose bedrijven, bedrijfsconstructies en burgers te beantwoorden.
Op Curaçao treedt het Openbaar Ministerie zichtbaar op tegen misstanden die raken aan de integriteit van bestuur, waarbij ook de gokindustrie in beeld is (ik verwijs u naar de veroordeling in de Bientu-zaak van 1 april jl.).
De kansspelautoriteit heeft geen handhavingsbevoegdheden buiten het Nederlandse grondgebied en dus ook niet op Curaçao. Zij zet zich wel in voor een verbetering en meer structurele samenwerking met Curaçao. De motie van de leden Kooiman en Van Wijngaarden over het actief bestrijden van de illegale gokindustrie op Curaçao en Sint Maarten die op 5 juli jl. door uw Kamer is aangenomen, benadrukt dat hier bijzondere aandacht naar uit dient te gaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie zal op een later moment reageren op deze motie.
Klopt het dat op Curaçao de eigenaar van Antillephone NV de masterlicentie-houder is?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de activiteiten van Zon Casino gericht op de Nederlandse markt legaal? Wie moet hier in Curaçao toezicht op houden, en wie in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u dat Bellmark Casino, dat ook actief was op de Nederlandse markt, de dag nadat over dit online-casino vragen zijn gesteld, offline is gegaan?2
Hoe waardeert u in dit verband de opmerking van de masterlicentie-houder (E-management NV) dat de activiteiten rondom Bellmark casino in 2014 «afdoende» zouden zijn geregeld met de Nederlandse Kansspelautoriteiten, maar deze (illegale) praktijk richting Nederland tot voor zeer kort toch is voortgezet?3
Hoe waardeert u dat Curaçao illegale loterijen (Wega di Number) en illegale online casino-praktijken zoals Bellmark Casino en Zon Casino uitbreidt naar Nederland, alsook naar de rest van de wereld, zoals Australië (Emu Casino) en de Verenigde Staten (Pinnacle Sports)?4
Wanneer en door wie is de constructie masterlicentie-houder en sublicentie-houder voor online gokken (vooral vanuit de e-zones) bedacht en opgezet?5
Deelt u de opvatting dat deze master-sublicentie-constructie grote risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit? Deelt u de opvatting dat het ontbreken van wetgeving en toezicht zo mogelijk nog grotere risico’s in zich draagt van witwassen en andere vormen van financiële criminaliteit?6
Klopt het dat telecombedrijf UTS (al dan niet via haar dochtermaatschappijen) als telecomprovider een deel van bovengenoemde online-casino’s faciliteert?
Klopt het dat UTS onlangs datacenter CTEX heeft aangekocht (mede) om haar diensten aan Curaçaose online gokbedrijven wereldwijd verder uit te breiden?
Klopt het dat UTS tevens nauw samenwerkt met de veroordeelde loterijenbaas Dos Santos?7
Klopt het dat UTS de smsloterijen joint-venture SMS2WIN faciliteert? Klopt het dat UTS deze smsloterijen op Curaçao, op Sint Maarten en in het buitenland (en dus internationaal) via haar netwerk aanbiedt?
Klopt het dat KPMG (KPMG Meyburg) al meer dan 15 jaar de externe accountant is van UTS?
Klopt het dat KMPG eveneens management-consultancy, onderzoeksrapportage en technische advisering en diensten levert aan UTS? Klopt het dat huidige UTS CEO eerder werkzaam was voor KMPG (BearingPoint)? Klopt het dat KMPG tevens betrokken is bij verkoopactiviteiten van dochteronderneming Uniqa?
Klopt het dat de jaarrekeningen van UTS feitelijk niet door de eigen Raad van Commissarissen (en dus ook niet door haar aandeelhouder) inhoudelijk kunnen worden gecontroleerd, omdat zij geheim dienen te blijven en aan de Raad van Commissarissen alleen geconsolideerd ter controle worden aangeboden? Klopt het ook dat dit soort praktijken feitelijk al jaren gaande zijn?
Hoe verklaart u dat UTS en haar dochterondernemingen wel een overheidsbedrijf zijn, maar niet worden gerekend tot het Land en diens organen en dat toezicht door de Algemene Rekenkamer niet is toegestaan?8
Wie is de feitelijke overheidstoezichthouder op UTS, het bedrijf dat eerder (16 mei 2013) verklaarde dat de toezichthoudende instanties nooit zouden hebben aangegeven of opgelegd dat het zou moeten ingrijpen in door haar geleverde diensten aan (illegale) gokbedrijven?9
Kunt u een overzicht geven van de totale omzet van de goksector van Curaçao, gespecificeerd in de casinosector, de loterijensector, de smsloterijensector en de online goksector? Zo nee, waarom niet? Hoeveel belastinginkomsten loopt Curaçao hierbij mis?
Deelt u de mening dat het toezicht van Curaçao op de goksector faalt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor het Koninkrijk om deze bestuurlijke misstanden weg te nemen?10
Het bericht 'Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag' |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Alternatieve arbeidsinkomensquote is momenteel relatief laag»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van dit onderzoek dat de lonen de afgelopen jaren harder hadden kunnen stijgen en dat beloningen voor werknemers en zelfstandigen zijn achtergebleven?
Wat is volgens het kabinet de verklaring voor het achterblijven van de loonstijging en de daling van het Alternatieve arbeidsinkomensquote (AIQ)?
Is het achterblijven van de loonstijging onderwerp van gesprek geweest tussen het kabinet en de sociale partners bij de totstandkoming van het sociaal akkoord in 2013, of daarna?
Bent u bereid aan te dringen bij de werkgevers om de lonen te laten stijgen?
Alleen op basis van de alternatieve AIQ lijkt het mij niet mogelijk om harde conclusies te trekken over de loonruimte. Dit geldt in het bijzonder voor de loonruimte van werknemers, aangezien de AIQ betrekking heeft op werknemers en zelfstandigen. Volgens het CPB liep in de periode 1970 – 2012 de ontwikkeling van de productiviteit niet uit de pas met die van de reële loonvoet. Dit resultaat geldt echter op macroniveau, voor de gehele Nederlandse marktsector. Dit betekent dat het verschil tussen de reële loonvoet en de productiviteit tussen bedrijven of tussen bedrijfstakken wel kan verschillen.
Dit strookt ook met het pleidooi van DNB voor een gedifferentieerde loonstijging. Het invullen van de loonruimte is aan de sociale partners. Als er ruimte is voor loonstijging door de aantrekkende economie, is het primair aan hen om dat bij de cao-onderhandelingen te verdelen. Daarnaast heeft het kabinet geregeld en goed contact met de sociale partners en kan hen bij die contacten er nog eens wijzen dat die eventuele ruimte ook benut zou moeten worden. Benutting van eventuele loonruimte in sectoren waar de lonen achterblijven bij de productiviteit, kan de binnenlandse vraag verder ondersteunen. Dit ondersteunt het economische herstel verder.
Kunt u, zo nodig in samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB) en/of het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), aangeven hoe de ontwikkeling van het alternatieve arbeidsinkomensquote eruit ziet vanaf 1985 bij de volgende varianten:
De reguliere AIQ en de alternatieve AIQ bevatten allebei niet de publieke sector. Het CPB geeft de AIQ van de marktsector weer, dus exclusief de overheid en de sectoren delfstoffenwinning, zorg, en onroerend goed. DNB geeft de AIQ voor bedrijven weer, waarbij de sector overheid niet wordt meegenomen3.
Doordat de toegevoegde waarde van wat er geproduceerd wordt bij de overheid gelijk wordt gesteld aan het loon dat wordt betaald aan ambtenaren, komt de AIQ op 100%.4
Grafiek 1: Marktsector AIQ, bedrijven AIQ en alternatieve bedrijven AIQ
Bron: DNB EOV juni 2016; CPB CEP 2016.
In onderstaand grafiek is de ontwikkeling van de alternatieve AIQ naast de ontwikkeling van de meest gebruikte maat voor inkomensongelijkheid, de Gini-coëfficiënt, gezet. De AIQ geeft weer welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat, en welk deel naar kapitaal. Het is daarmee een macro-economische indicator die geen indicatie geeft voor inkomensongelijkheid. De Gini-coëfficiënt laat zien hoe groot de inkomensverschillen zijn tussen particuliere huishoudens. De waarde van de coëfficiënt ligt tussen 0 en 1, waarbij 0 correspondeert met totale gelijkheid (iedereen heeft hetzelfde inkomen) en 1 correspondeert met totale ongelijkheid (één persoon bezit al het inkomen). Het zijn twee hele verschillende indicatoren, die daardoor niet makkelijk vergelijkbaar zijn.
Grafiek 2: verhouding alternatieve AIQ DNB en inkomensongelijkheid
Bron: alternatieve AIQ – DNB; Gini-coëfficiënt gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudens – CBS Statline, geraadpleegd op 22-06-2016.
De AIQ laat zien welk deel van de toegevoegde waarde naar de factor arbeid gaat. Het is niet mogelijk om een AIQ weer te geven zonder de 5% hoogste inkomens; het is namelijk niet te bepalen welk deel van de toegevoegde waarde aan deze 5% hoogste inkomens is toe te schrijven.
In het CEP 2016 besteedde het CPB aandacht aan de mogelijke vertekening van de AIQ door de winsten in de financiële sector op woninghypotheken. In de Nationale Rekeningen wordt de toegevoegde waarde van banken mede beïnvloed door de toegerekende vergoeding op verstrekte woninghypotheken. Een hogere vergoeding leidt tot hogere winsten van banken en drukt daardoor de marktsector AIQ. De toegerekende vergoeding bankdiensten werd na het uitbreken van de eurocrisis hoger. De AIQ voor de marktsector wordt daardoor op dit moment sterk in neerwaartse zin beïnvloed door de toegerekende vergoeding bankdiensten. De verwachting is dat de winsten van banken zich dit en komend jaar zullen stabiliseren, zodat de reguliere en de voor financiële sector gecorrigeerde AIQ naar elkaar zullen toe bewegen.
Een alternatief is om te kijken naar de AIQ zonder de financiële marktsector. Grafiek 3 laat voor de marktsector AIQ zien wat de ontwikkeling is als de sector financiële dienstverlening geheel wordt uitgezonderd, zowel in de toegevoegde waarde als in de beloning werknemers en het toegerekende loon zelfstandigen5.
Grafiek 3: Marktsector AIQ uitgezonderd sector financiële diensten
Bron: eigen berekeningen op basis van CBS Statline, geraadpleegd op 29-06-2016.
Het CPB besteedde in het CEP 2014 tevens aandacht aan de mogelijke vertekeningen door de manier waarop het inkomen van zelfstandigen wordt meegenomen. Voor zelfstandigen is de verdeling tussen arbeidsloon en winst niet éénduidig vast te stellen. CPB heeft daarom in het CEP twee varianten laten zien waarbij verondersteld werd dat het gehele inkomen van zelfstandigen looninkomen is, of het gele inkomen winst. Deze alternatieven zijn in onderstaande grafiek te zien.
Grafiek 4: Alternatieve AIQ’s voor de marktsector
Bron: CPB, CEP 2014.
In de alternatieve AIQ wordt het totale gemengd inkomen als loon van zelfstandigen gezien, waar gewoonlijk het toegerekend loon zelfstandigen wordt gebaseerd op het gemiddelde inkomen per arbeidsjaar voor werknemers. De nieuwe wijze van berekenen nodigt uit tot een gesprek over hoe de AIQ het beste zou kunnen worden weergegeven, en hoe het inkomen van zelfstandigen zou moeten worden meegenomen in de berekening. Ik volg dan ook met interesse de hoorzitting over de ontwikkeling van de lonen en het AIQ die op initiatief van het lid Voortman zal plaatsvinden na het reces, en nodig de betrokken partijen uit om met een uniforme methode te komen om de AIQ te presenteren.
Riante beloning van de top van UWV |
|
Ronald van Raak , Paul Ulenbelt , Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) de top beloont met riante salarissen boven de Wet normering topinkomens (WNT) norm?1
Het bericht van 23 april jl. in Trouw is gebaseerd op de «WNT verantwoording 2015» in het jaarverslag van UWV, waarin UWV rapporteert over de bezoldigingen van top- en niet-topfunctionarissen van UWV, conform de vereisten in de WNT.
De WNT is in 2013 in werking getreden. Met ingang van 2015 is de WNT-norm verlaagd van € 230.474 naar € 178.000. Het overgangsrecht in de WNT bepaalt dat bestaande bezoldigingsafspraken boven het bij wet vastgestelde bezoldigingsmaximum, gedurende een termijn van vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd. Daarna moet de bezoldiging in drie jaar worden teruggebracht tot het voor de topfunctionaris geldende bezoldigingsmaximum. Voor niet-topfunctionarissen is de WNT niet normerend, voor hen geldt uitsluitend de openbaarmakingplicht indien er sprake is van een bezoldiging hoger dan het bezoldigingsmaximum zoals dat voor topfunctionarissen (behoudens het overgangsrecht) is bepaald.
UWV voldoet aan de WNT. De topfunctionarissen van UWV zijn de drie leden van de Raad van bestuur. Eén lid van de Raad van bestuur is per 1 juli 2015 herbenoemd en per die datum is zijn bezoldiging aangepast aan de WNT-norm van € 178.000. In het jaarverslag 2016 van UWV zal dat terug te zien zijn. De andere twee leden van de Raad van bestuur vallen op dit moment nog onder het overgangsrecht. Vanaf 2017 zal de bezoldiging van alle leden van de Raad van bestuur UWV voldoen aan het vastgestelde bezoldigingsmaximum.
Per brief van 11 april 20162 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer geïnformeerd over het wetsvoorstel «uitbreiding personele reikwijdte WNT» dat in voorbereiding is, met als doel om de bezoldiging van werknemers bij instellingen waarop de WNT thans van toepassing is, te normeren. Ook hierbij zal overgangsrecht van toepassing zijn. Op dit moment is de WNT voor niet-topfunctionarissen echter nog niet normerend. Vanwege de openbaarmakingplicht zijn de bezoldigingen van zeven niet-topfunctionarissen in het jaarverslag van UWV opgenomen. Deze bezoldigingen waren in 2015 hoger dan het bedrag van € 178.000 vanwege deels eenmalige uitkeringen zoals managementtoeslagen, jubileumuitkeringen en de afkoop van vakantieverlof. UWV heeft mij laten weten met betrokken niet-topfunctionarissen het gesprek aan te gaan over hun bezoldiging in verhouding tot het vastgestelde bezoldigingsmaximum van de WNT.
De Minister van BZK stelt dat de WNT-2, de verlaging van het normbedrag naar € 178.000 in 2015, er voor zorgt dat er meer niet-topfunctionarissen opgenomen zullen worden in jaarverslagen dan voorgaande jaren. Deze stijging van het aantal gemelde niet-topfunctionarissen wordt veroorzaakt door de verlaging van de norm, niet door een stijging van bezoldigingen. Dit fenomeen doet zich dus ook bij andere grote instellingen voor.
Bent u het eens met de stelling dat het ongepast is dat tien topmannen en -vrouwen meer verdienen dan het ministerssalaris van afgerond 178.000 euro, terwijl UWV tegelijkertijd al jaren flink heeft bezuinigd, waardoor vaste werknemers werden ingeruild voor goedkopere tijdelijke krachten en er sinds 2004 ruim vierduizend man boventallig is verklaard? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat bovenmatige beloningen bij instellingen in de (semi) publieke sector moeten worden tegengegaan. Met dat doel is de WNT in het leven geroepen. Ik stel vast dat UWV zich aan de afgesproken kaders van de WNT houdt en dat UWV het gesprek met betrokken niet-topfunctionarissen aangaat.
Bent u bereid om er zorg voor te dragen dat het gebruik van alle uitzonderingsmogelijkheden die er toe kunnen leiden dat het inkomen boven de WNT norm uit komt, onmogelijk wordt gemaakt, zodat uitwassen als bij de zeven afdelingsdirecteuren, niet meer voor kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de beantwoording van vraag 1 en 2.
Bent u bereid in overleg te treden met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om de overgangsregeling binnen de WNT per 1 januari 2017 af te schaffen waardoor iedereen in overheidsdienst niet meer verdient dan een Minister? Zo nee, waarom niet?
Nee, het overgangsrecht vindt zijn grond in Europees recht; bestaande rechtsposities (waaronder salarisafspraken) worden beschermd door artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag van de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) betreffende het recht op ongestoord genot van eigendom.
Deelt u de mening dat de heer Bruins als voorzitter van de Raad van Bestuur van UWV een meer dan riant salaris ontvangt waarbij verwacht mag worden dat hij zich volledig voor deze taak inzet en nevenfuncties niet passend zijn en zeker geen bezoldigde nevenfuncties? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet ongebruikelijk dat bestuursvoorzitters en -leden nevenfuncties vervullen. Met de heer Bruins is bij zijn benoeming tot voorzitter van de Raad van bestuur UWV afgesproken dat hij zijn nevenfuncties, voor zover deze niet voortvloeien uit het voorzitterschap van UWV, in eigen tijd vervult. Ook ten aanzien van het voorzitterschap van de Raad van Toezicht NPO is met de heer Bruins afgesproken dat hij dit in eigen tijd uitvoert. De heer Bruins zal een deel van zijn huidige nevenfuncties neerleggen, waarmee het tijdsbeslag van zijn nevenactiviteiten wordt teruggebracht.
De WNT normeert niet de totale bezoldiging van verschillende functies bij verschillende WNT-instellingen. De bezoldiging van elke functie die onder de WNT valt, moet afzonderlijk aan de wet worden getoetst. Zolang aan de WNT wordt voldaan, is er geen wettelijke grondslag om een vergoeding voor een nevenfunctie niet toe te staan.
Kent u het bericht «Staatssecretaris Wiebes en zijn eigen Belastingdienst hanteren verschillende criteria rond (schijn)zelfstandigheid»?1
Ja.
Hanteert de Belastingdienst inderdaad het standpunt dat er sprake is van een dienstbetrekking, indien iemand hetzelfde werk doet als anderen in loondienst, bijvoorbeeld bij vervanging voor zwangerschap, ziekte of overbrugging?
Opdrachtgevers kunnen vanzelfsprekend zelfstandigen inhuren voor bijvoorbeeld de tijdelijke vervanging van een werknemer. Dit kon al onder het regime van de VAR en dat kan ook onder de Wet DBA. Een arbeidsrelatie, ook een tijdelijke ter vervanging van iemand die in loondienst is, wordt op zijn eigen fiscale merites beoordeeld. De beoordeling of er geen dienstbetrekking aanwezig is staat los van het gegeven of het gaat om tijdelijke, structurele of variabele werkzaamheden. Indien een invaller hetzelfde werk doet op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden en omstandigheden als degene in loondienst die wordt vervangen, dan is er sprake van een dienstbetrekking. Onder de VAR was dat zo en dat is ook onder de Wet DBA het geval. Als de invaller hetzelfde werk doet, maar de voorwaarden en omstandigheden verschillen ten opzichte van degene die in dienstbetrekking werkte, dan kan de invaller wel degelijk buiten dienstbetrekking werken.
Zo ja, waarom hanteert de Belastingdienst dit standpunt? Waarom kunnen opdrachtgevers geen zelfstandigen inhuren voor tijdelijke vervanging van een werknemer?
Zie antwoord vraag 2.
Is het op grond van wet- en regelgeving mogelijk dat opdrachtgevers zelfstandigen inhuren voor werkzaamheden die ook in loondienst worden uitgevoerd, bijvoorbeeld als tijdelijke vervanging van een werknemer? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid de Belastingdienst de instructie te geven dat zij het feit dat het betreffende werk ook in loondienst wordt gedaan, niet als criterium hanteert bij de beoordeling van een arbeidsrelatie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Chinese muur’ vertoont gat' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «»Chinese muur» vertoont gat»?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot het verrichten van adviesdiensten door accountskantoren aan beursgenoteerde controleklanten?
Artikel 24b van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) regelt de scheiding tussen controle- en adviesdiensten. Op grond van het eerste lid van artikel 24b Wta mogen accountantsorganisaties die wettelijke controles verrichten bij een organisatie van openbaar belang (oob), zoals een beursgenoteerde onderneming, naast controlediensten geen andere werkzaamheden verrichten voor die organisatie en aan die organisatie gelieerde entiteiten waar ook ter wereld. Aan die organisatie gelieerde entiteiten zijn kortweg moeder- of dochtermaatschappijen van de betreffende oob (zie artikel 24b, derde lid, Wta). Aan de organisatie gelieerde entiteiten kunnen zowel in Nederland als in het buitenland gevestigd zijn. In artikel 24b, tweede lid, Wta is bepaald dat een accountantsorganisatie die onderdeel uitmaakt van een netwerk, geen wettelijke controles bij een oob mag verrichten indien:
Hieruit volgt dat buitenlandse accountantsorganisaties van het netwerk waartoe de Nederlandse accountantsorganisatie behoort ook geen adviesdiensten mogen verlenen aan de controlecliënt of aan de Nederlandse netwerkonderdelen van de controlecliënt. Uit het artikel in het FD blijkt ook niet dat daarvan sprake is. Tegelijkertijd volgt uit het voorgaande dat buitenlandse netwerkonderdelen van de accountantsorganisatie wel adviesdiensten mogen verlenen aan buitenlandse moeder- of dochtermaatschappijen van de controlecliënten. Deze situatie wordt niet gedekt door de Nederlandse wetgeving. Indien dit gebeurt, is geen sprake van omzeiling van de Nederlandse wetgeving.
Het bovenstaande laat onverlet dat Nederlandse accountantsorganisaties die controles uitvoeren bij oob’s (zoals beursgenoteerde ondernemingen) wel altijd moeten waarborgen dat zij, ondanks de adviesverlening door haar buitenlandse netwerkonderdelen aan buitenlandse entiteiten die gelieerd zijn aan de controlecliënt, voldoen aan de onafhankelijkheidsregels van de International Ethics Standards Board for Accountants (IESBA). Dit volgt eveneens uit artikel 19 Wta. Dit betekent dat de controlerende accountantsorganisatie altijd dient na te gaan of haar onafhankelijkheid in gevaar komt.
Uit het onderzoek van BreakThrough blijkt dat buitenlandse zusterfirma’s van Nederlandse accountantskantoren advies geven aan controleklanten van het Nederlandse kantoor; wat vindt u hiervan? Acht u dit in strijd met de wet, dan wel in strijd met de geest van de wet? Wordt de wetgeving omzeild?
Zie antwoord vraag 2.
Op accountant.nl2 wordt gesteld dat goed gebruik in de EU is dat lidstaten regelgeving zo opstellen dat deze geen invloed heeft op het buitenland; onderschrijft u deze stelling? Waar is deze stelling op gebaseerd? Is het niet heel gewoon dat regelgeving in het land van de beursnotering werking heeft in het buitenland?
Gelet op de soevereiniteit van staten, kan Nederland geen Nederlandse wetgeving van toepassing laten zijn in een ander land. Voor zover het gaat om de scheiding tussen controle- en advieswerkzaamheden geldt bovendien dat Nederland geen algemeen verbod op adviesdiensten van kracht kan laten worden dat zich richt tot in het buitenland gevestigde ondernemingen of accountantsorganisaties. Dit hangt ook samen met de afspraken die daar in Europese verband over zijn gemaakt in Verordening 537/2014 van het Europees parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang (de verordening). Deze verordening treedt op 17 juni 2016 in werking en heeft rechtstreekse werking.
Artikel 5 van deze verordening bevat een niet-limitatieve lijst met diensten die accountantsorganisaties of netwerkonderdelen daarvan niet mogen verlenen aan oob’s en daaraan gelieerde entiteiten, indien een accountantsorganisatie verantwoordelijk is voor de wettelijke controle van een oob. Op grond van artikel 5, tweede lid, van de verordening mogen lidstaten aanvullend andere diensten verbieden dan de in de verordening genoemde diensten, teneinde de onafhankelijkheid van accountantsorganisaties verder te versterken. In het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2014/56/EU van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 april 2014 tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen (PbEU 2014, L 158) en de verordening wordt voorgesteld van deze lidstaatoptie gebruik te maken door het huidige artikel 24b Wta materieel zoals hiervoor toegelicht te handhaven. Indien een lidstaat, zoals Nederland, kiest voor een nog strenger regime, dan heeft die keuze alleen effect op de accountantsorganisaties binnen de jurisdictie van de betreffende lidstaat.
In de Verenigde Staten kent men geen algeheel verbod op de samenloop van controle- en adviesdiensten, zoals we dat in Nederland kennen en zijn specifieke diensten verboden (vergelijkbaar met de lijst van verboden «niet-controlediensten» uit de verordening). Daarnaast dient ten aanzien van overige adviesdiensten op basis van de feiten en omstandigheden te worden beoordeeld of deze zijn geoorloofd. De regels van de SEC werken in zeker zin indirect door in andere landen. Het is daarbij echter niet zo dat de SEC netwerkonderdelen van accountantsorganisaties kan aanspreken die op zichzelf geen activiteiten uitoefenen voor beursgenoteerde ondernemingen in de VS. Mijn beeld is dat men de eisen «afdwingt» bij (het netwerkonderdeel van) de accountantsorganisatie dat activiteiten ontplooit voor de beursgenoteerde onderneming in de VS. Die accountantsorganisatie dient er vervolgens voor te zorgen dat ook andere netwerkonderdelen de regels van de SEC in acht nemen (en eventueel verboden/niet toelaatbare werkzaamheden neerleggen).
Welke regels worden in de Verenigde Staten gehanteerd met betrekking tot adviesdiensten door accountantskantoren aan beursgenoteerde controleklanten? Klopt het dat de regels van de Securities and Exchange Commission (SEC) op dit punt wel wereldwijde werking kennen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de wetgeving op dit punt te heroverwegen, zodat de onafhankelijkheid van accountants gegarandeerd wordt?
Met de inwerkingtreding van voornoemde verordening met ingang van 17 juni 2016 zullen aanvullende regels van toepassing worden voor buitenlandse netwerkonderdelen van accountantsorganisaties die adviesdiensten verlenen. Voor zover het gaat om werkzaamheden die buitenlandse netwerkonderdelen van de Nederlandse accountantsorganisatie verrichten voor gelieerde entiteiten van de oob gevestigd in een andere lidstaat, komen deze werkzaamheden onder het verbod van artikel 5, eerste lid, van de verordening te vallen. Dit betekent dat in de Europese Unie gevestigde netwerkonderdelen van de Nederlandse accountantsorganisatie geen verboden niet-controlediensten meer mogen verlenen aan in de Europese Unie gevestigde ondernemingen die gelieerd zijn aan de in Nederland gevestigde oob.
Gelet op het voorgaande is de onafhankelijkheid van de controlerend accountant in verschillende scenario’s naar mijn oordeel in voldoende mate gewaarborgd.
Een Curaçao's online casino dat zich richt op de Nederlandse markt |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wist u dat Bellmark Casino, dat opereert vanuit Curaçao, zich nadrukkelijk richt op de Nederlandse markt?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat (functionarissen van) Antillephone, Gaming Service Provider, Cyberduck/Conet/CloudX en E-Management zogenoemde masterlicentiehouders, ofwel Internet Services Providers (ISP’s) zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat E-Management een sublicentie heeft verleend aan Bellmark Casino?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel ISP’s en sublicentiehouders zijn er?
Zie antwoord vraag 1.
Wie moet op Curaçao toezicht houden op het verlenen van dergelijke sublicenties en welke wetgeving geldt hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zet deze online casino en sportsbettingssector momenteel op Curaçao per jaar om? Wordt er door deze sector belasting betaald? Zo ja, hoeveel?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten van Bellmark Casino, gericht op de Nederlandse markt, legaal? Wie moet hier in Nederland toezicht op houden?
Namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie kan ik antwoorden dat de Nederlandse Kansspelautoriteit verantwoordelijk is voor het toezicht op buitenlandse aanbieders die in Nederland operationeel zijn.
Het bericht “Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving” |
|
Aukje de Vries (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is de Staatssecretaris op de hoogte van het bericht «Zzp’er verwacht schade door nieuwe wetgeving»?1
Ja.
Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de cijfers van TNS-Nipo over de zorgen van zzp’ers en opdrachtgevers over de nieuwe Wet DBA (Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties)?
De Wet DBA vervangt de ongeveer tien jaar bestaande en daardoor bekende VAR-systematiek. Een verandering van een bekende situatie, zoals de Wet DBA dat doet roept in het begin vragen op. Dat was bij de introductie van de VAR ook zo. Sommige vragen komen voort uit misverstanden die in de praktijk leven, andere zijn het gevolg van onduidelijkheden die men ervaart of meent te ervaren. Alle vragen en opmerkingen worden verzameld en na een analyse daarvan ontvangen de vraagstellers antwoord en worden de vragen en antwoorden gepubliceerd ten behoeve van anderen. Publicatie daarvan gebeurt op de website2 en de vragen en antwoorden worden ook gebruikt bij voorlichtingsbijeenkomsten en webinars. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Ik spreek regelmatig met vertegenwoordigers van bijvoorbeeld zzp-organisaties over de implementatie van de Wet DBA, maar ik word ook bij andere gelegenheden aangesproken door willekeurige opdrachtgevers of opdrachtnemers over bij hen levende zorgen. Daarnaast informeren mijn ambtenaren mij over vragen die binnenkomen via de reguliere kanalen, de Belastingtelefoon social media en op bijeenkomsten.
Voor de eventuele aanpassingen in de werkwijze van opdrachtgevers en opdrachtnemers geldt een implementatietermijn tot 1 mei 2017. In deze periode houdt de Belastingdienst wel toezicht, maar vooral in de vorm van voorlichting over de nieuwe werkwijze en het bieden van een helpende hand bij de implementatie. Als de betrokken partijen geen dienstbetrekking willen, geldt er wel een voortdurende inspanningsverplichting om daar dan ook van weg te blijven. Dit betekent dat de opdrachtgever en de opdrachtnemer actief de arbeidsrelatie zodanig feitelijk vormgeven dat er buiten dienstbetrekking wordt gewerkt. Op deze wijze worden (vermeende) onduidelijkheden verholpen.
Volgens het transitieplan DBA3 zal de Belastingdienst van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet repressief handhaven, behalve in de drie situaties die in dat plan worden genoemd. Zolang geen van die drie situaties zich voordoet, zal de Belastingdienst er tot 1 mei 2017 alleen op wijzen dat sprake is van een dienstbetrekking en daarvoor geen aanslagen loonheffingen opleggen. Op 1 mei 2017 is de implementatiefase afgerond. Opdrachtgevers en opdrachtnemers hebben dan een jaar de tijd gehad om zo nodig hun werkwijze aan te passen. Vanaf 1 mei 2017 moet er ofwel buiten dienstbetrekking wordt gewerkt, ofwel loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij partijen die niet volgens de regels werken, zal worden gehandhaafd. Dit betekent dat de Belastingdienst een correctieverplichting of een naheffingsaanslag loonheffingen zal opleggen als er sprake is van een dienstbetrekking en er geen loonheffingen worden afgedragen en voldaan. Bij het opleggen van een naheffingsaanslag kan de Belastingdienst een boete opleggen. Als de dienstbetrekking al in de implementatietermijn bestond, zal de Belastingdienst over de periode van 1 mei 2016 tot 1 mei 2017 niet corrigeren voor zover geen van de drie uitzonderingssituaties uit het transitieplan zich in die periode heeft voorgedaan.
Hoe gaat de Staatssecretaris meer duidelijkheid geven over deze materie, aangezien er blijkbaar nog steeds veel onduidelijk is over hoe de fiscus precies gaat toetsen? Gaat de Staatssecretaris ook nog zelf in gesprek met sectoren en organisaties waar onzekerheid is? Wanneer begint de Belastingdienst met het opleggen van eventuele boetes en hoe wordt daarbij rekening gehouden met de onduidelijkheid?
Zie antwoord vraag 2.
Welke signalen van zzp’ers hebben de bewindspersonen met betrekking de Wet DBA binnengekregen? Kan een (geaggregeerd) overzicht gegeven worden van de vragen en klachten die tot nu toe over de nieuwe Wet DBA binnen zijn komen? In hoeverre waren die vragen en klachten te verwachten, o.a. vanwege eerdere ontvangen input vanuit het veld? Staan die vragen plus de antwoorden op de site van de Belastingdienst zodat andere zzp’ers met dezelfde vragen hier ook wat aan hebben?
De Belastingdienst krijgt via twitter en de Belastingtelefoon vragen over de Wet DBA. Hier zitten ook wel klachten bij. De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In een klankbordgroep met de belangenorganisaties wordt de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. De Belastingdienst past de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties, media, social media en de Belastingtelefoon. Dit is een doorlopend proces. De vragen worden verwerkt in de informatie op de website en recent bijvoorbeeld in de webinars. Ook gebruikt de Belastingdienst die signalen om via nieuwsberichten of twitter opdrachtgevers en zzp’ers over actuele vragen te informeren en ze te attenderen op de informatie op de website en de webinars. Daarnaast publiceert de Belastingdienst de vragen die tijdens het webinar gesteld zijn en de antwoorden die daarop gegeven zijn bij het webinar.
Een geaggregeerd overzicht van de vragen en klachten is als bijlage4 bij deze antwoorden opgenomen. De in dit overzicht opgenomen vragen en de daarbij behorende antwoorden worden uiterlijk op 31 mei 2016 op de website van de Belastingdienst gepubliceerd. Ook op Ondernemersplein.nl is een aparte omgeving gemaakt met zoveel mogelijk informatie over de Wet DBA. Deze informatie is samen met de Belastingdienst opgesteld. Het gaat om http://www.ondernemersplein.nl/ondernemen/freelance-en-zzp/var-wordt-modelovereenkomst/.
Heeft de Staatssecretaris zicht op hoe de belangenorganisaties van opdrachtgevers hen voorlichten? Zo ja, op wat voor wijze vindt dit plaats, en op welke wijze faciliteert de Belastingdienst hierin?
De Belastingdienst werkt nauw samen met belangenorganisaties voor opdrachtgevers en zzp’ers. In de in het antwoord op vraag 4 genoemde klankbordgroep wordt met de belangenorganisaties de communicatie uitgebreid besproken en afgestemd. Belangenorganisaties informeren opdrachtgevers en zzp’ers onder andere tijdens voorlichtingsbijeenkomsten, met informatie en nieuwsberichten op hun websites, nieuwsbrieven en direct mails. Zij vormen vaak het eerste aanspreekpunt voor opdrachtgevers en zzp’ers. Via e-mail en telefoon beantwoorden zij vragen. Daarnaast informeren ze ook via de media door het sturen van persberichten en het geven van interviews. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties hierin door deel te nemen aan gezamenlijke voorlichtingsbijeenkomsten. Ook participeert de Belastingdienst in door de Kamer van Koophandels georganiseerde voorlichtingsbijeenkomsten over de DBA. Daarnaast heeft de Belastingdienst tijdens de laatstelijk gehouden intermediairdagen uitgebreid stilgestaan bij de invoering van de DBA. Ook heeft de Belastingdienst recent twee webinars over de DBA verzorgd. Via YouTube zijn deze webinars voor iedereen nog raadpleegbaar. In totaal heeft de Belastingdienst in de afgelopen maanden op deze manier reeds meer dan 100 (gezamenlijke) voorlichtingsbijeenkomsten door het hele land verzorgd. De Belastingdienst faciliteert de belangenorganisaties ook door hen van informatie te voorzien en antwoord te geven op de vragen die zij niet kunnen beantwoorden. De Belastingdienst past op zijn beurt de communicatie aan op de signalen vanuit de belangenorganisaties. Als extra communicatie of ondersteuning nodig is dan pakt de Belastingdienst dit op. De Belastingdienst kijkt daar voortdurend naar.
In hoeverre is er een verschuiving waar te nemen van de inzet van zzp’ers naar bijvoorbeeld payrolling?
Er zijn geen cijfers bekend waaruit kan worden afgeleid dat de inzet van zzp’ers als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet DBA zou verschuiven naar payrolling. De Wet DBA noopt ook niet om over te stappen naar payrolling. De grens tussen ondernemerschap en dienstverband verandert niet. Alles wat ten tijde van de VAR mocht, mag onder de Wet DBA ook. Alles wat onder de Wet DBA niet kan, kon onder de VAR ook al niet. Het wordt met de modelovereenkomsten wel veel duidelijker wat wel en niet kan. Het werken met tussenpersonen geeft niet meer zekerheid dan het werken met een modelovereenkomst. Ik lees en hoor de berichten ook maar het is nog te vroeg om daar iets van te vinden, nu de praktijk zich nog moet uitkristalliseren.
Hoe monitort de Staatssecretaris de ontwikkelingen met betrekking tot de nieuwe Wet DBA en speelt hij in op zaken die beter kunnen?
Ik heb regelmatig overleg met de Belastingdienst over de voortgang en de ontwikkelingen rond de implementatie van de Wet DBA. Daarnaast ontvang ik berichten via verschillende kanalen over (vermeende) problemen die partijen ervaren of vrezen bij de implementatie. Opmerkingen over verbeterpunten, vragen en klachten worden geanalyseerd en leiden als dat mogelijk is tot aanpassingen in bijvoorbeeld de communicatie. De Belastingdienst kijkt op dit moment of hij nog extra en specifiekere ondersteuning kan bieden per sector.
Hoe wordt voorkomen dat er in de uitvoering door de Belastingdienst van de Wet DBA toch weer extra en nieuwe administratieve rompslomp ontstaat, een signaal dat veel zzp’ers ook afgeven?
Het werken met modelovereenkomsten is administratief eenvoudiger dan het werken met de VAR. Een VAR moest elk jaar opnieuw worden aangevraagd en bij elke opdracht opnieuw worden opgestuurd of worden overgelegd en vervolgens in de loonadministratie van de opdrachtgever worden bewaard. Veranderden het werk of de voorwaarden waaronder werd gewerkt? Dan moest er een nieuwe VAR worden aangevraagd. Wanneer wordt gewerkt met een modelovereenkomst is dit niet meer nodig. Met een modelovereenkomst kan de zzp’er direct aan de slag. De overeenkomst hoeft niet eerst aan de Belastingdienst voorgelegd te worden. De opdrachtgever en opdrachtnemer kunnen met elkaar afspreken, bijvoorbeeld per e-mail of in de opdrachtbevestiging, volgens welke modelovereenkomst (nummer) er gewerkt wordt. De systematiek van de DBA is erop gericht om administratieve rompslomp te voorkomen. Door gebruik te maken van het beperkte aantal modelovereenkomsten, die in vrijwel alle sectoren kunnen worden gebruikt blijft het aantal administratieve handelingen beperkt. Opdrachtnemers die tot nu toe geen VAR gebruikten, hoeven nu ook geen overeenkomst te gebruiken. Die opdrachtnemers en hun opdrachtgevers hebben blijkbaar geen behoefte aan zekerheid vooraf en dus ook niet aan een overeenkomst.
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Welke wetgeving heeft Curaçao voor de regulering van de honderden internationaal opererende Curaçaose online casino’s?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Hoeveel Internet Service Providers (ISP’s) op Curaçao hebben een masterlicentie? Welke zijn dit?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het toezichthoudende orgaan op Curaçao op de masterlicentiehouders?
Zie antwoord vraag 1.
Wie ziet toe op de honderden internationale online casino’s/sport betting (sublicensees) exploitanten op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Het feit dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is fiscaal ongelijk behandeld worden |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Farshad Bashir (SP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderhands aangeleverde rekenvoorbeeld, waaruit blijkt dat een ouderpaar waarvan een van de partners ernstig ziek is met twee kinderen onder de 12 jaar in 2016 ca. € 1.540 meer belasting moeten betalen en € 3.066 minder aan kindgebonden budget (voorheen: alleenstaande-ouderkorting) ontvangen – en per saldo dus ruim € 4.600 meer moeten betalen – dan een alleenstaande ouder met een vergelijkbaar inkomen?1
Een alleenstaande ouder met twee kinderen onder de 12 jaar betaalt inderdaad minder belasting dan een eenverdiener met twee kinderen onder de 12 jaar. De vergelijking die gemaakt wordt is echter partieel. Naast het kindgebonden budget zijn er ook nog andere toeslagen, zoals kinderopvangtoeslag, zorgtoeslag en huurtoeslag. De eenverdiener in het voorbeeld heeft nog een zorgtoeslag van € 529, terwijl de alleenstaande ouder geen zorgtoeslag krijgt. In hoeverre er in het voorbeeld recht is op andere toeslagen, is niet uit het voorbeeld af te leiden. In het onderhands aangeleverde rekenvoorbeeld is ook geen rekening gehouden met regelingen en instrumenten voor de inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten zoals de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van Sociaal Medische Indicatie (SMI).
Een groot deel van het in het rekenvoorbeeld gepresenteerde verschil komt overigens door de alleenstaande-ouderkop in het kindgebonden budget. De alleenstaande-ouderkop is bij de Wet Hervorming Kindregelingen in de plaats gekomen van de aanvulling van 20% van het minimumloon in de minimumregelingen voor alleenstaande ouders en de alleenstaande-ouderkorting in de inkomstenbelasting. Doel van deze omzetting was om de inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders met een laag inkomen te harmoniseren, waarbij de financiële belemmeringen voor alleenstaande ouders om te (gaan) werken (armoedeval) zoveel mogelijk zijn weggenomen. Het is mede vanwege de alleenstaande-ouderkop dat het lonend is voor een alleenstaande ouder om vanuit de bijstand te gaan werken tegen minimumloon. Dit past in het streven van dit kabinet naar een activerend en evenwichtig inkomensbeleid.
Klopt het dat door de afbouw van de algemene heffingskorting dit verschil in te betalen belasting de komende jaren alleen maar groter wordt?
Het kabinet Balkenende IV heeft in het Belastingplan 2008 de geleidelijke afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de minst verdienende partner doorgevoerd. Deze afbouw brengt het stelsel meer in lijn met de individuele invulling van het draagkrachtbeginsel in de inkomstenbelasting waarvoor in 2001 is gekozen,2 en heeft als doel om de arbeidsparticipatie te bevorderen. Het verschil in te betalen belasting wordt, als alleen naar deze maatregel gekeken wordt, inderdaad groter.
Acht u het in het licht van de afbouw van de algemene heffingskorting wenselijk om, naast het rekening houden met mensen die voor 1963 geboren zijn en waarvan geacht wordt dat zij minder vanzelfsprekend actief zijn op de arbeidsmarkt, een uitzondering op te nemen voor mensen die simpelweg niet actief kunnen zijn op de arbeidsmarkt, zoals mensen die ernstig ziek zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
In Nederland bieden we inkomensondersteuning over het algemeen via toeslagen en (bijzondere) bijstandsregelingen. Deze inkomensondersteuning wordt verleend op basis van de draagkracht op huishoudniveau. Zo wordt bewerkstelligd dat de inkomensondersteuning terecht komt bij de doelgroep en niet bij de partner van iemand met een hoog inkomen of een groot vermogen. Door de individuele invulling van het belastingstelsel is het niet doelmatig om inkomensondersteuning te verlenen middels uitzonderingen en kortingen in de belastingheffing.
Bent u van mening dat het participatiebevorderende aspect van de inkomensafhankelijke combinatiekorting, zoals deze in het regeerakkoord is beschreven, haar doel voorbijschiet bij ouderparen waarvan één partner vanwege ernstige ziekte niet kan werken waardoor deze ouderparen dus onterecht van deze inkomensondersteuning worden uitgesloten? Zo ja, hoe gaat u deze ongelijkheid (met terugwerkende kracht) compenseren? Zo nee, waarom niet?2
Mensen die door omstandigheden (ziekte, arbeidsongeschiktheid) niet kunnen werken hoeven in Nederland niet te werken. Zij kunnen rekenen op steun van de overheid. Deze mensen zijn dan ook niet de doelgroep van fiscale regelingen gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een instrument dat is gericht op de bevordering van de arbeidsparticipatie, en is niet bedoeld als instrument voor inkomensondersteuning. Inkomensondersteuning voor (chronisch) zieken en gehandicapten wordt verleend middels andere regelingen en instrumenten, bijvoorbeeld via de Wet maatschappelijke ondersteuning, de bijzondere bijstand, de tegemoetkoming voor specifieke zorgkosten, de tegemoetkoming voor arbeidsongeschikten en de tegemoetkoming in het kader van SMI.
Acht u het een wenselijke uitwerking van uw kabinetsbeleid dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is, naast de gemeentelijke willekeur rondom de Sociaal Medische Indicatie, ook te maken krijgen met van rijkswege structurele uitsluiting van inkomensondersteuning? Zo nee, wat gaat u doen om deze uitsluiting terug te draaien? Zo ja, waarom acht u dat wenselijk?
Er is geen sprake van uitsluiting van inkomensondersteuning voor ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is. Deze paren kunnen voor verschillende vormen van inkomensondersteuning in aanmerking komen, zoals ook aangegeven is in de antwoorden op vragen 1 en 4.
De kwalificatie dat ouderparen waarvan één partner ernstig ziek is, bij de uitvoering van SMI te maken krijgen met gemeentelijke willekeur, doet geen recht aan de gedegen wijze waarop gemeenten sinds de invoering van de Wet kinderopvang in 2005 uitvoering geven aan SMI en de expertise die ze daarbij hebben opgebouwd. SMI wordt in steeds meer gemeenten in samenhang gezien (in de sociale wijkteams) met de nieuwe taken die gemeenten sinds 2015 uitvoeren. Dat is een goede ontwikkeling. Inherent aan de taakverdeling tussen het Rijk en gemeenten, is ook het feit dat gemeenten hun eigen afwegingen maken op basis van eigen verordeningen. Maar dat is geen willekeur. Juist gemeenten kunnen bij uitstek het maatwerk leveren dat bij SMI zo belangrijk is.
Kunt u het verschil in belastingdruk tussen alleenstaande oudergezinnen, eenverdienersgezinnen waarvan één partner door ernstige ziekte niet in staat is aan het arbeidsproces deel te nemen en tweeverdienersgezinnen zowel absoluut als procentueel in een tabel en grafiek in beeld brengen, waarbij wordt uitgegaan van twee kinderen tussen de 6 en de 12 jaar, waarbij het gezinsinkomen met een interval van € 10.000 verhoogd wordt vanaf het minimuminkomen tot en met € 200.000?
In de hierna volgende tabellen 1 tot en met 3 wordt voor elk huishoudtype op huishoudniveau een overzicht gegeven van de te betalen belasting na aftrek van de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting voor inkomens (belastbaar inkomen in box 1) van € 19.840 tot en met € 119.8404 in stappen van € 10.000 voor het jaar 2016. In het overzicht is dus geen rekening gehouden met het kindgebonden budget. Het startpunt van € 19.840 is gelijk aan het belastbare inkomen in box 1 van belastingplichtigen die het minimumloon verdienen. Verder is verondersteld dat bij de tweeverdienersgezinnen het huishoudinkomen gelijk verdeeld is over de partners. Bij eenverdieners is rekening gehouden met de uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet-verdienende partner.
Voor het tweeverdienerhuishouden is een extra tabel toegevoegd (tabel 4) waarbij de te betalen belasting wordt weergegeven voor één van de twee partners uit het huishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners). Vanwege het individuele stelsel van belastingheffing is het namelijk zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Een alleenstaande ouder / eenverdiener die een modaal inkomen heeft is beter te vergelijken met een tweeverdienerhuishouden dat twee maal modaal verdient dan met een tweeverdienerhuishouden dat ook modaal verdient. Dus de tabellen 1 en 2 kunnen beter worden vergelijken met tabel 4 dan met tabel 3.
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
1.960
0
11.288
3.103
1.764
2.576
3.845
15.328
2.870
1.282
2.769
8.408
19.368
2.470
799
2.769
13.330
23.408
2.070
317
2.769
18.252
27.845
1.670
0
2.769
23.406
33.045
1.270
0
2.769
29.006
38.245
870
0
2.769
34.606
43.445
470
0
2.769
40.206
48.645
70
0
2.769
45.806
53.845
0
0
2.769
51.076
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffingskorting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
3.288
860
11.288
3.103
2.810
5.375
15.328
2.870
2.328
10.131
19.368
2.470
1.846
15.053
23.408
2.070
1.363
19.975
27.845
1.670
1.046
25.129
33.045
1.270
1.046
30.729
38.245
870
1.046
36.329
43.445
470
1.046
41.929
48.645
70
1.046
47.529
53.845
0
1.046
52.799
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
14.503
6.206
4.484
1.960
1.853
18.601
6.206
4.002
2.273
6.120
22.641
6.206
3.520
2.581
10.334
26.681
6.134
3.038
2.769
14.741
30.721
5.734
2.555
2.769
19.663
34.761
5.334
2.073
2.769
24.586
38.801
4.934
1.591
2.769
29.508
42.841
4.534
1.109
2.769
34.430
46.881
4.134
627
2.769
39.352
belastbaar inkomen box 1
belasting voor aftrek kortingen
arbeidskorting
algemene heffings-korting
inkomens-afhankelijke combinatie-korting
belasting na aftrek kortingen
7.252
3.103
2.242
980
926
11.288
3.103
1.764
1.288
5.133
15.328
2.870
1.282
1.385
9.792
19.368
2.470
799
1.385
14.715
23.408
2.070
317
1.385
19.637
27.845
1.670
0
1.385
24.790
33.045
1.270
0
1.385
30.390
38.245
870
0
1.385
35.990
43.445
470
0
1.385
41.590
48.645
70
0
1.385
47.190
53.845
0
0
1.385
52.460
In de hierna volgende figuren wordt de te betalen belasting na aftrek van de heffingskortingen (Figuur 1) en de belastingdruk (te betalen belasting, uitgedrukt als percentage van het belastbare inkomen) (Figuur 2) voor alle drie de huishoudtypes weergegeven. Zoals eerder vermeld is het zuiverder om een vergelijking te maken op basis van het individueel inkomen in plaats van op basis van het huishoudinkomen. Daarom is er in beide figuren een extra lijn toegevoegd (zwart gestreepte lijn). Deze lijn geeft de te betalen belasting (Figuur 1) en de belastingdruk (Figuur 2) weer voor één van de twee partners uit het tweeverdienerhuishouden (hierbij is de IACK gelijk verdeeld over de partners).
Figuur 1 Te betalen belasting
Figuur 2 Belastingdruk
Blijft u ouderparen van wie één van beiden ernstig ziek is en daardoor geen betaalde arbeid kan verrichten structureel uitsluiten van het recht op kinderopvangtoeslag? Acht u dit een sociale maatregel?3
Voor ouderparen van wie één van beiden ernstig ziek is, bestaat de mogelijkheid op een vergoeding van de kinderopvangkosten met de SMI-middelen. Gemeenten voeren sinds 2005 SMI uit. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer in 2014 toegezegd6 in 2016 de stand van zaken op het terrein van SMI opnieuw te beoordelen. Die toezegging doet hij gestand. Dit najaar ontvangt uw Kamer een brief met een toekomstvisie op SMI. Daarbij worden de uitkomsten betrokken van onderzoek naar de bekendheid en de financiële toegankelijkheid van SMI, die in het kader van een nu lopende campagne heeft plaatsgevonden. Ook de uitkomst van gesprekken met individuele gemeenten over hun eigen SMI casuïstiek en lopend onderzoek naar de uitvoering van SMI in de G4 worden betrokken bij deze toekomstvisie. Evenals het eventuele recht op kinderopvangtoeslag voor bepaalde groepen die niet aan de arbeidseis uit de Wet kinderopvang voldoen, zoals ouderparen waar één van beiden ernstig ziek is.
De betrokkenheid van Curaçao bij een gokschandaal in Australië |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat Curaçao in 2012 een online-gokvergunning heeft gegeven aan EmuCasino, dat in Australië betrokken is bij grootschalige illegale gokpraktijken?1
Ik kan mij over deze vragen niet uitlaten omdat het vragen zijn die een landsaangelegenheid van Curaçao betreffen.
Klopt het dat EmuCasino «opereert» vanuit Malta en «gevestigd» is in Panama? Klopt het dat het bedrijf in Panama een trust heeft via Quijano & Associates – een concurrent van Mossack Fonseca – om de werkelijke eigenaar aan het zicht te onttrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de vergunning van EmuCasino een sublicentie is van de Gaming Services Provider op Curaçao?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat casinobaas Rudolfo «Rudy» Pizziolo de eigenaar is van deze Gaming Services Provider?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel sublicenties heeft Gaming Services Provider sinds 1996 internationaal verstrekt? Klopt het dat KPMG de accountant is van Pizziolo?
Zie antwoord vraag 1.
Het onderzoek van de Belastingdienst naar strafbare feiten aan de hand van de Panama Papers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wanneer krijgt de Belastingdienst de gegevens en bewijsstukken die ten grondslag liggen aan de publicaties over de Panama Papers?
Heeft de Belastingdienst de journalisten van het ICIJ (International Consortium of Investigative Journalists) en/of deelnemende kranten gevraagd de informatie eerder aan de dienst te doen toekomen?
Heeft de Belastingdienst (of het Openbaar Ministerie) de stukken uit openbare bronnen kunnen verkrijgen zoals de Financial Times, die wel een fors aantal stukken online geplaatst heeft?
Zo ja, om welke reden willen de journalisten van het ICIJ deze informatie niet aan de Belastingdienst verstrekken, nu de Belastingdienst deze informatie niet openbaar mag maken op grond van artikel 67 AWR?
Zou het de Belastingdienst, de FIOD (Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst) en het OM geholpen hebben bij het opsporen van mogelijke strafbare feiten als de informatie per direct verstrekt wordt aan de Belastingdienst?
Jazeker. Deze risico’s worden ook door de Belastingdienst, de FIOD en het OM gezien.
Alle organisaties geven aan geholpen te zijn met een spoedige verstrekking van informatie door ICIJ.
Is er grond te denken dat bewijsmateriaal mogelijk vernietigd of verborgen wordt nu de Belastingdienst eerst twee maanden na de publicaties over de openbare database in Nederland kan beschikken? 1
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen zult u ondernemen om ervoor te zorgen dat u zo spoedig mogelijk op legale wijze toegang krijgt tot de database, zodat hij gebruikt kan worden voor het opsporen van strafbare feite en het opleggen van boetes en naheffingen, waar dat van toepassing is?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.