E85 |
|
Liesbeth Spies (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Kan iedere aanbieder van een nieuwe hoge blend biobrandstof die aan de geldende duurzaamheidscriteria voldoet nog vóór marktintroductie de verzekering krijgen van accijnscorrectie vanwege afwijkende energie-inhoud vanaf het moment van introductie, afgezien van het feit dat u uiteenzet dat accijnscorrectie van M85 nog niet aan de orde is omdat het in Nederland anders dan in andere Europese landen en bijvoorbeeld China nog niet getankt kan worden?
Zoals is aangegeven in het antwoord op vraagnummer 2010Z06368 is in de vergroeningsbrief van 3 juni 2009 van de Staatssecretaris van Financiën opgenomen dat hij voornemens is om andere hogere blends met een afwijkende energie-inhoud op vergelijkbare wijze te behandelen als E85 wanneer deze op de markt komen en aan dezelfde criteria voldoen. Als een bedrijf concrete plannen heeft voor de marktintroductie van een nieuwe hogere blend en dit nieuwe product eerst wil testen, zal worden bezien of voor een gelimiteerde testperiode onder strikte voorwaarden een tijdelijke accijnscompensatie kan worden verleend analoog aan de regeling voor E85. Overigens zal daarbij worden betrokken hoe dit zich verhoudt tot subsidieregelingen zoals de voorgenomen proeftuin «duurzame mobiliteit biogas en hogere blends biobrandstoffen».
Wat is uw reactie op de stelling van de onafhankelijke organisatie Milieu Centraal dat «de verkoop van een «hoge blend» biobrandstof, zoals B100 (pure biodiesel) of E85 (85 procent bio-ethanol en 15 procent benzine) voor de overheid geen prioriteit heeft (en niet wordt gestimuleerd met belastingvoordelen)»?
Nederland stimuleert het gebruik van biobrandstoffen met name door verplichte bijmenging hiervan in fossiele brandstoffen. Partijen mogen zelf bepalen hoe zij deze verplichting nakomen.
Sinds 1 april 2010 geldt wel een accijnscompensatie voor duurzame E85. Deze houdt in dat er rekening wordt gehouden met de lagere energie-inhoud van ethanol ten opzichte van benzine. Bij de accijnscompensatie is dus geen sprake van een belastingvoordeel maar van het wegnemen van een belastingnadeel.
De overheid stimuleert door middel van de aanwijzingsregeling willekeurige afschrijving (VAMIL) en het subsidieprogramma «Tankinfrastructuur Alternatieve Brandstoffen» (TAB-regeling ) de uitrol van vulpunten voor hoge blends biobrandstoffen.
Kunt u reageren op de stelling dat de verkoop van biobrandstoffen als hoge blend in vergelijking met de verkoop van biobrandstoffen als onherkenbaar bijmengproduct sterker bijdraagt aan bewustwording van alternatieven voor onduurzame mobiliteit en dus prioriteit zou moeten krijgen? Indien u de stelling kunt onderschrijven, bent u bereid uw beleid daarop aan te passen? Indien u de stelling niet kunt onderschrijven, waarom doet u dat niet?
Het is evident dat biobrandstoffen in de vorm van hoge blends bij consumenten aan de pomp zichtbaarder zijn dan in de vorm van bijmengproducten. In dat laatste geval tankt de consument immers ongemerkt een klein percentage biobrandstoffen mee. De bewustwording van de consument voor alternatieven voor onduurzame mobiliteit is een prioriteit en het rijk stimuleert dat op diverse manieren. Voorbeelden hiervan zijn de subsidieregeling voor de aanleg van vulpunten voor hoge blends en de onlangs geïntroduceerde accijnscorrectie voor duurzame E85.
Wat is de stand van zaken aangaande de dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen? Hoeveel gebruik wordt daar al van gemaakt?
De dubbeltelling van tweede generatie biobrandstoffen had in 2009 vrijwel uitsluitend betrekking op dubbeltellende biodiesel die gemaakt is uit afvaloliën en -vetten.
De rapportages van bedrijven laten zien dat in 2009 iets meer dubbeltellende biodiesel werd gebruikt dan enkeltellende biodiesel. Dit betekent dat ruim tweederde van de biodieselverplichting ingevuld werd met dubbeltellende biobrandstoffen.
Nederland stuurt binnenkort een rapportage naar de Europese Commissie met daarin de details over de invulling van de Nederlandse biobrandstoffenverplichting. Deze rapportage zal ik u doen toekomen.
Is de traceerbaarheid van biobrandstoffen op producentenniveau inmiddels al geregeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de rapportage tegemoet zien?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de brief die ik u op 26 mei heb doen toekomen (kamerstukken II, 2009/10, 30 196 nr. 104). Hierin geef ik aan op welke wijze ik aan de traceerbaarheid vorm geef en dat voor 2010 met de branche een intentieverklaring is overeengekomen. Een eerste rapportage kunt u in de zomer van dit jaar tegemoet zien.
Kunt u nauwgezet uiteenzetten wat de aard is van uw contacten met het Platform Duurzame Mobiliteit binnen het Regieorgaan Energietransitie en met de werkgroepen die daaronder resideren? Welke verzoeken en adviezen hebben zij het laatste jaar bij u neergelegd en wat heeft u hiermee gedaan? Welke verzoeken en adviezen heeft u bij hen neergelegd?
Het publiek privaat samengestelde Platform Duurzame Mobiliteit (PDM) brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit. De adviezen van het platform worden gegeven aan de Interdepartementale Programmadirectie Energietransitie (IPE), die aangestuurd wordt vanuit zes departementen (EZ, V&W, LNV, VROM, Financiën, BUZA). Er zijn door PDM verschillende adviezen gegeven over de versnelde marktinvoering van geavanceerde biobrandstoffen. Deze betroffen het rijden op groen gas, respectievelijk waterstof en hybridisering van voertuigen, de vergroening van de leasesector en tenslotte schone bussen. Recentelijk is hierover een vervolgadvies gepubliceerd.
De adviezen van het platform hebben onder andere geleid tot het programma Auto van de Toekomst (Tender Innovatieve bussen, Regeling Tankstation Alternatieve Brandstoffen 1 en 2), de proeftuinen Elektrisch Rijden en Rijden op Waterstof, de in voorbereiding zijnde proeftuin Rijden op Biobrandstoffen en het programma Truck van de Toekomst.
Ook hebben leden van het PDM geparticipeerd in evaluaties en werkgroepen over energielabels voor voertuigen en over fiscale vergroeningsmaatregelen.
Daarnaast heeft de regering het PDM gevraagd om voor de sector mobiliteit een sectorakkoord te bewerkstelligen. Onlangs is de voortgang van dit sectorakkoord geëvalueerd. De Tweede Kamer is hierover op 29 april 2010 geïnformeerd als onderdeel van de tussenevaluatie van het Schoon en Zuinig programma (Kamerstukken II, 31 209, nr. 117).
Wat is het accijnsbeleid ten aanzien van biowaterstof, op het moment dat dat op de markt geïntroduceerd zou worden?
Biowaterstof zal op afzienbare termijn geen rol spelen op de markt voor brandstoffen. Als dit op de markt wordt geïntroduceerd, zal worden bezien of accijns dan wel energiebelasting is verschuldigd en tegen welke tarieven. Dit zal afhangen van de wijze waarop en het doel waarvoor het product zal worden gebruikt.
Wat zijn de resultaten van het subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen? Is het probleem van achterblijvende vraag naar andere technieken in auto's vanwege achterblijvende tankmogelijkheden inmiddels doorbroken? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u daaraan doen? Overweegt u bijvoorbeeld om tankstations te verplichten minstens een alternatieve brandstof aan te bieden?
Het door het ministerie van Verkeer en Waterstaat gecoördineerde en uitgevoerde subsidieprogramma Tankstations Alternatieve Brandstoffen-2007 (TAB-2007) heeft als resultaat dat € 1,8 miljoen subsidie is verleend aan 68 E85-pompen en aan 30 aardgaspompen.
Het subsidieprogramma TAB-2009 leidt tot subsidieverlening aan 53 aardgas-/groengaspompen, 3 E85-pompen en 4 B30-pompen. Er is € 3,6 miljoen aan subsidie verstrekt, waarvan € 1,6 miljoen is bekostigd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Door vijf provincies en twee Kaderwetgebieden is tezamen € 2 miljoen verstrekt.
Het rijk en de andere overheden hebben dus een forse inzet gepleegd in beide subsidieprogramma’s om tot uitbreiding van de tankinfrastructuur te komen.
Het is nu aan de markt om het aantal auto’s uit te breiden dat van de alternatieve brandstoffen gebruik maakt. De markt kent thans nog een kleine omvang en is in ontwikkeling.
Wat is het Nederlandse standpunt inzake de mogelijke herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (Pb. EU 2003, L283) inzake onder meer differentiatie van accijns naar energie-inhoud, waaraan u in uw antwoorden op onze eerdere vragen refereert?
Nederland staat niet op voorhand afwijzend tegenover een andere wijze van tarifering. Dit is echter een complexe materie waarbij ook de relatie met andere Nederlandse belastingen in de vervoerssector belangrijk is. Zodra er een concreet voorstel is voor herziening van Richtlijn 2003/96/EG zal worden bezien wat de effecten hiervan zijn.
Op welke wijze vindt er afstemming plaats met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit en meer specifiek op fiscale ondersteuning daarvan? Wat zijn hiervan de resultaten?
Afstemming met onze buurlanden over beleid gericht op duurzame mobiliteit vindt plaats door bilaterale bezoeken van (ambtelijke) delegaties aan bijvoorbeeld Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk en door deelname van Nederland in diverse internationale werkgroepen van de Europese Unie en de Verenigde Naties. Formeel en informeel wordt ook over accijnskwesties aangaande de nieuwe brandstoffen in het accijnscomité gesproken maar dit kan niet worden gezien als afstemming met buurlanden over beleid en fiscale ondersteuning van duurzame mobiliteit.
Zijn er Europese landen die meer succes hebben bij het bevorderen van duurzame mobiliteit dan Nederland? Welke? Wat kunnen wij daarvan leren?
In Nederland wordt duurzame mobiliteit onder meer bevorderd met subsidieprogramma´s voor Proeftuinen voor duurzame mobiliteit waarmee de innovatie en de introductie van klimaatvriendelijke auto’s op de Nederlandse wegen wordt gestimuleerd. Deze proeftuinen betreffen elektrisch en hybride vervoer, vervoer op waterstof, het gebruik van biobrandstoffen. Daarnaast is recent het innovatieprogramma Truck van de Toekomst opgesteld en aan de Tweede Kamer gezonden.
In een aantal landen wordt ook volop aandacht besteed aan de introductie van duurzame mobiliteit. Elk land heeft specifieke aandachtpunten waar het zich op richt. Wat betreft de feitelijke introductie van biobrandstoffen zijn Zweden, Duitsland, Frankrijk en Oostenrijk koplopers in Europa. De verplichte percentages biobrandstoffen zijn in deze landen hoger dan in Nederland.
Dat wordt voor een deel bereikt door fiscale stimulering van hoge blends biobrandstoffen, zoals E 85. Voor mijn visie ten aanzien van de Nederlandse situatie verwijs ik naar de in mijn antwoord op vraag 5 aangehaalde brief van 26 mei jl. Daarin wordt uiteengezet waarom het verstandig is de Nederlandse doelstelling de eerstkomende jaren met kleine stappen te verhogen.
De situatie van een boorplatform in de Noordzee |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boorplatform in Noordzee staat op springen»?1
Ja. Overigens betreft het geen platform op de Noordzee maar een productieplatform in de Noorse wateren van de Noordoost Atlantische Oceaan, ongeveer 170 kilometer ten noordwesten van de Noorse kustplaats Bergen. Mijnbouwactiviteiten (offshore) in de Nederlandse zone van de Noordzee vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken.
Via de Nederlandse Ambassade te Oslo en het Nederlandse Staatstoezicht op de Mijnen zijn de vragen voorgelegd aan de betreffende Noorse instanties.
Kent u het rapport van de Noorse regering waarin gezegd zou worden dat de bron «op springen staat»? Zo ja, bent u bereid het rapport aan de Kamer ter inzage te geven? Zo nee, bent u bereid dat rapport op te vragen?
Nee, de Noorse instanties hebben mij laten weten dat er op dit moment geen officieel rapport van de Noorse overheid over de situatie bestaat. Zij hebben wel aangegeven dat de verantwoordelijke oliemaatschappij Statoil een onderzoeksrapport zal maken en dat de resultaten daarvan door Norwegian Petroleum Safety Authority (PSA) openbaar zullen worden gemaakt op www.ptil.no. Doorgaans vergt de uitvoering van een dergelijk onderzoek enige maanden. Ik ben bereid het onderzoeksrapport toe te zenden op het moment dat het er is.
Is het waar dat het boorplatform al voor de derde maal in vijf maanden problemen kent? Zo ja, bent u bereid de Noorse regering aan te spreken op de risico’s die daaruit voort kunnen vloeien voor de flora en fauna in de Noordzee?
Ja, tijdens het boren zijn er drie incidenten geweest. Het gaat om incidenten van boortechnische aard. Bij elke boring worden veiligheidsmaatregelen getroffen om boortechnische problemen op te vangen. De PSA heeft mij gemeld de situatie als ernstig, maar stabiel te beoordelen.
Ik zie geen reden om de Noorse autoriteiten aan te spreken op mogelijke risico’s voor flora en fauna in de Noordzee. De Noorse overheid is zich voldoende bewust van de risico’s. Zie de antwoorden op vraag 5.
Is het waar dat het boorplatform op dit moment ontruimd is? Kunt u aangeven wie in een dergelijke situatie toezicht houdt op de stabiliteit van platform en bron?
Nee, het platform is niet ontruimd, slechts het personeel dat niet strikt nodig is voor de uitvoering van werkzaamheden is van het platform gehaald. Het resterende personeel (129 personen) heeft de boring gestabiliseerd en observeert of de maatregelen afdoende zijn. De oliemaatschappij Statoil is verantwoordelijk voor de uitvoering van de werkzaamheden. De Noorse overheid (PSA) ziet erop toe dat Statoil zich aan de regels houdt.
Bestaat er een calamiteitenplan voor het geval zich een soortgelijke olielekkage voordoet als op dit moment het geval is in de Golf van Mexico? Zo ja, kunt u inzage geven in dit calamiteitenplan? Zo nee, waarom niet?
Ja, in Nederland is dat het Rampenplan voor de Noordzee. Het plan is ter inzage op de website Noordzeeloket (www.noordzeeloket.nl) en voorziet in de aanpak van de bestrijding van de gevolgen van een olieramp op het Nederlandse deel van de Noordzee. Ook in Noorwegen zijn conform wettelijke regelingen («Regulations relating tot conduct of activities in the petroleum activities») operators verplicht een rampenplan te overleggen. De PSA houdt daar toezicht op. Daarnaast is er ook nog het BONN-agreement tussen verschillende staten en de OCES (Operators Co-operative Emergency Services) tussen oliemaatschappijen die beide tot doel hebben het verlenen van onderlinge bijstand in het geval van een dreigende of daadwerkelijke calamiteit.op de Noordzee. In deze verwijs ik tevens naar de antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham (D66) over de olieramp in de Golf van Mexico en de mogelijke risico’s verbonden met de oliewinning op de Noordzee (ingezonden 17 mei 2010).
De vergunningplicht voor zonnecollectoren en zonnepanelen |
|
Paulus Jansen |
|
Moeten gemeenten -net als voor alle andere welstandseisen- uitgangspunten voor de beoordeling van aanvragen voor de plaatsing van zonnepanelen op of in een gevel formuleren in een (aanhangsel van de) Welstandsnota?1
Nee, dat is niet het geval. Alleen indien een gemeenteraad redelijke eisen van welstand wil laten gelden, dienen voor de beoordeling of bouwwerken aan deze eisen voldoende criteria te zijn opgenomen in een welstandsnota. Deze criteria moeten ingevolge het derde lid van artikel 12a van de Woningwet zoveel mogelijk zijn toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en standplaatsen. De bedoeling daarvan is dat de criteria zoveel mogelijk per type bouwwerk concreet aangeven wanneer aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. Er bestaat evenwel geen expliciete eis tot het opnemen van specifieke op zonnepanelen of -collectoren toegesneden welstandscriteria.
Zo ja, Op welke termijn gaat u het Besluit omgevingsrecht en eventuele andere relevante regelgeving in bovenbedoelde zin aanpassen?
Welstandsbeleid is bij uitstek gemeentelijk beleid. Bij de introductie van de welstandsnota als instrument om het welstandstoezicht meer voorspelbaar te maken en te democratiseren en objectiveren, is van de zijde van het ministerie van VROM samen met de VNG voorzien in een handreiking voor het opstellen van welstandsnota’s. Ik ben van mening dat een specifieke handreiking voor het stellen van welstandscriteria voor zonnepanelen hierbij geen meerwaarde heeft. De vraag of en zo ja welke redelijke eisen van welstand aan het uiterlijk van bouwwerken worden gesteld, is een zaak voor de gemeenteraad en moet dat ook blijven.
Zonnepanelen en -collectoren op daken van gebouwen zouden naar mijn mening zoveel mogelijk zonder vergunning geplaatst moeten kunnen worden. Panelen en collectoren die niet op een dak maar meer in het zicht (aan een gevel) worden geplaatst hebben echter een grotere impact op de ruimtelijke kwaliteit. Daarom worden deze bouwwerken aan een preventieve toetsing onderworpen: de vergunning. Binnen het systeem van een meldingplicht is preventieve toetsing niet mogelijk.
Voor een vergunning van rechtswege die zou moeten ontstaan direct na het moment van indiening van een aanvraag zie ik geen mogelijkheid. Bij een aanvraag om vergunning voor een bouwwerk wordt niet alleen getoetst aan de welstandsnota, maar ook aan de ruimtelijke eisen en de eisen uit het Bouwbesluit 2003. Alleen als de wettelijke beslistermijn is overschreden zal onder de Woningwet en straks ook onder de Wabo een vergunning van rechtswege kunnen ontstaan.
Gezien het bovenstaande zie ik geen aanleiding tot wijziging van de betrokken wetgeving.
Zo nee, kunt u motiveren waarom gemeenten initiatieven mogen frustreren die een bijdrage leveren aan de realisatie van de kabinetsdoelstellingen in het kader van Schoon en Zuinig?
Er is hier naar mijn mening geen sprake van het frustreren van initiatieven maar van het reguleren van de bouwplannen op basis van de door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota, het bestemmingsplan en de landelijke bouwregelgeving.
Deze regulering vloeit thans voort uit de Woningwet en per 1 oktober uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Bij ingediende aanvragen om vergunning voor een bouwwerk moet door gemeenten beoordeeld worden of het bouwwerk onder meer voldoet aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand. Daar kunnen ook beperkingen uit voortvloeien voor de plaatsing van zonnepanelen en -collectoren.
Hoe verhoudt het voorschrift dat de plaatsing van zonnepanelen of zonnecollectoren bouwvergunningplichtig is, indien er door de installatie (ook) energie aan derden wordt geleverd, zich tot de reikwijdte van het Bouwbesluit (in casu het stellen van eisen op het gebied van gezondheid, veiligheid en duurzaamheid)? Waarom is er niet gekozen voor een plafond dat beter aansluit bij de aard van het Bouwbesluit, zoals een maximale oppervlakte in m2, gerelateerd aan de omvang van het gebouw dan wel de oppervlakte van het perceel?
De voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning kunnen plaatsen worden met de inwerkingtreding van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht zodanig aangepast dat er geen afhankelijkheid meer bestaat tussen levering van energie aan derden en de vergunningplicht. De oppervlakte van zonder vergunning te plaatsen zonnepanelen of -collectoren wordt in de nieuwe regeling in Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht alleen nog beperkt door de afmetingen van het dak waarop deze worden geplaatst.
Waarom is voor zonnepanelen of zonnecollectoren die niet op of aan een bouwwerk geplaatst zijn te allen tijde een reguliere (=dure, tijdrovende) bouwvergunning nodig? Deelt u de mening dat het niet erg logisch is als je voor tien zonnepanelen achter in de tuin, die 60 centimeter boven het maaiveld uitsteken een volledige bouwvergunning nodig hebt, terwijl bijvoorbeeld een aanbouw met een diepte van 2,5 meter en een hoogte van 4 meter over de volle breedte van de woning aan de achterzijde vergunningvrij is en voor een aanbouw met een diepte van hoogstens 5 meter volstaan kan worden met een lichte bouwvergunning? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Nee, die mening deel ik niet. Bij het opstellen van de voorschriften voor vergunningsvrij bouwen in 2002 is er voor gekozen om zonnepanelen en -collectoren alleen zonder bouwvergunning toe te staan indien deze op een gebouw geplaatst worden. Dit met het oog op het kunnen beschermen van ruimtelijke kwaliteit en verrommeling te kunnen tegengaan. Bij het herzien van de voorschriften in het kader van het Besluit omgevingsrecht heb ik geen aanleiding gezien om dit uitgangspunt te herzien. Het stellen van generieke randvoorwaarden voor een aanvaardbare architectonische en ruimtelijke inpassing van plaatsing van zonnepanelen op open terreinen is naar mijn mening niet goed mogelijk. Derhalve blijft de vergunningvrije plaatsing van zonnepanelen gekoppeld aan plaatsing op het dak van een gebouw. Dit mag echter ook een bijgebouw zijn. Plaatsing van panelen op andere plaatsen is zeer wel denkbaar, maar wordt in het kader van de omgevingsvergunning aan de lokale planologische- en welstandseisen getoetst.
In de Wabo, waar de regeling vergunningvrij bouwen deel van uitmaakt, is na 5 jaar een evaluatie voorzien. Eventuele problemen op dit punt zullen bij die evaluatie naar voren komen.
Waarom mogen niet-vergunningplichtige zonnecollectoren op een plat dak een hellingshoek van ten hoogste 35 graden hebben, als dezelfde collectoren, geplaatst in een hellend dak, alle hellingshoeken mogen hebben (ze moeten immers in het dakvlak liggen en daaraan worden geen eisen gesteld)? Als de ratio ontbreekt, wat gaat u daaraan doen?
Artikel 2, onderdeel 6, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht bevat de voorschriften voor het zonder omgevingsvergunning mogen plaatsen van een zonnepaneel of -collector. Bij plaatsing op een plat dak is de enige beperking dat de afstand tot de zijkanten van het dak minstens gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel. Er is hierbij geen beperking als het gaat om de hellingshoek, deze wordt met de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht geschrapt als voorwaarde.
Wanneer verschijnt de herziene versie van het bouwinformatieblad «Zonnecollectoren en Zonnepanelen; wanneer bouwvergunningsvrij, wanneer een bouwvergunning nodig?»2
Bij de introductie van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht bouwvergunningplichte bouwwerken in 2003 is voor een aantal veelvoorkomende bouwwerken een brochure opgesteld met een toelichting op de voorwaarden voor vergunningvrij bouwen en de procedure indien wel een vergunning nodig is. Deze brochures zijn geactualiseerd aan de wetgeving zoals die geldt per 1 oktober 2010 en sinds juli 2010 beschikbaar op de website van het ministerie van VROM.
Is het waar dat voor het plaatsen van zonnepanelen of zonnecollectoren, indien deze niet alleen/onder alle omstandigheden energie voor eigen gebruik opwekken, in de meeste gevallen een bestemmingswijziging nodig is, omdat dit voor bestemmingen als woningbouw, of agrarische bestemming meestal strijdig is met de bestemmingsplanvoorschriften? Zo ja, ziet u mogelijkheden om een generieke vrijstelling van bestemmingswijziging te geven voor installaties die weliswaar energie aan het net leveren maar overigens voldoen aan door u te stellen randvoorwaarden (bijvoorbeeld maximale omvang, zie vraag 4) Zo nee, kunt u uiteenzetten voor welke situaties een bestemmingswijziging noodzakelijk is?
Nee, dit is naar mijn mening niet juist. Zoals in het antwoord op vraag 4 al is aangegeven zal met de regeling voor vergunningsvrij bouwen onder de Wabo de vereiste vervallen dat een zonnepaneel slechts zonder vergunning geplaatst kan worden indien deze tot doel heeft om een bouwwerk op het zelfde perceel van stroom of warmte te voorzien. Het terugleveren van stroom aan het net is dus geen beperking meer om zonder omgevingvergunning zonnepanelen- en collectoren te kunnen plaatsen. In dergelijke gevallen is een vrijstelling van het bestemmingsplan dus niet aan de orde.
Mocht er voor zonnepanelen en -collectoren wel een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig zijn, dan zal er onder meer getoetst worden aan het bestemmingsplan. Zolang de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren binnen proporties en primair voor eigen gebruik blijft, lijkt mij dat er vanuit het oogmerk van de planologische gebruiksregeling geen belemmeringen zullen ontstaan. Concreet bedoel ik daarmee dat in de situatie dat zonnepanelen en -collectoren die zijn geplaatst op of bij een woning zullen passen binnen een bestemming woondoeleinden, ook in het geval er incidentele energielevering aan het net plaatsvindt.
Dit zal anders zijn indien de oppervlakte aan zonnepanelen of -collectoren een zodanige omvang neemt dat er sprake is van bedrijfsmatig karakter met als primaire doel van energielevering aan het net. In die gevallen zouden dergelijke panelen of -collectoren in strijd geacht kunnen worden met een gebruikelijke bestemming woondoeleinden. Met een omgevingsvergunning zou in die gevallen overigens wel een afwijking van het bestemmingsplan toegestaan kunnen worden.
De aangescherpte energieprestatienorm |
|
Rikus Jager (CDA), Bas Jan van Bochove (CDA), Liesbeth Spies (CDA) |
|
![]() |
Kunt u uiteenzetten wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van het energieakkoord Noord Nederland en meer in het bijzonder met betrekking tot de afspraak om gebruik te maken van het experimenteerartikel duurzaam bouwen uit de Woningwet en voor nieuwbouwwoningen een aangescherpte energieprestatienorm van 0,5 te werken per 1 juli 2010 te hanteren?
Ik heb het ontwerp «Experimentenbesluit excellente gebieden en koplopergebied Noord-Nederland» in voorbereiding uit hoofde van het experimenteerartikel 120a van de Woningwet.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het ontwerpbesluit experimenten excellente gebieden en koplopergebied Noord-Nederland?
Het ontwerp «Experimentenbesluit excellente gebieden en koplopergebied Noord-Nederland» is 17 maart 2010 ter advisering voorgelegd aan de Raad van State. De Raad van State heeft mij inmiddels op 28 april 2010 bericht geen bezwaren te zien tegen publicatie.
Tevens is het ontwerpbesluit ter notificatie voorgelegd aan de Europese Commissie. De stand-stilltermijn van de notificatie eindigt 7 juni 2010.
Is voldaan aan de voorwaarden dat ten minste driekwart van de projectontwikkelaars en woningcorporaties instemt met de aanwijzing? Kunt u dat onderbouwen?
De provincies hebben mij bij brief van 23 november 2009 laten weten dat zij bij de marktpartijen voldoende draagvlak hadden weten te verwerven. Deze brief gaf mij het vertrouwen dat het in procedure brengen van het ontwerpbesluit gewenst en verantwoord was.
Na de besluitvorming over het Experimentenbesluit in de ministerraad van 29 januari jongstleden, is in Noord-Nederland discussie ontstaan. Corporaties en marktpartijen willen meer zicht krijgen op de te hanteren rekenmethodiek en de kosten van energiezuinig bouwen. De provincies hebben mij verzekerd dat zij met partijen tot overeenstemming kunnen komen en dat ze willen vasthouden aan het Experimentenbesluit. Er loopt nog ambtelijk overleg tussen de provincies en WWI over de rekenmethodiek om inzicht te krijgen in de kosten van energiezuinig bouwen.
Nog voor 1 juli 2010 zal overleg worden gevoerd met de provincies en de marktpartijen in Noord-Nederland over de stand van zaken.
Is voldaan aan de voorwaarde dat alle gemeenten uit de drie noordelijke provincies instemmen met de aanwijzing? Kunt u dat onderbouwen?
De provincies hebben mij in de brief van 23 november 2009 laten weten dat, met uitzondering van 2 gemeenten, alle gemeenten in Noord Nederland hebben aangegeven achter de aanscherping van de energieprestatie-eis te staan.
Is voldaan aan de voorwaarde dat gemeenten die een of meer nieuwbouwlocaties op hun grondgebied hebben voornemens en in staat zijn tot adequate handhaving van de grenswaarden? Kunt u dat onderbouwen?
De provincies hebben een ondersteuningsprogramma gestart om de grenswaarden adequaat te kunnen laten naleven en handhaven. Dit programma bestaat uit een handleiding en een opleiding. Deze worden aangeboden aan zowel gemeenten als marktpartijen. De doelstelling is dat gemeenten en marktpartijen per 1 juli 2010 klaar zijn voor de aanwijzing.
Bent u voornemens dit besluit per 1 juli 2010 in werking te laten treden?
Dat was mijn voornemen.
De drie noordelijke provincies hebben mij echter per brief van 23 april 2010 gevraagd of het mogelijk is het besluit later in werking te laten treden. Reden hiervoor is dat de provincies de betrokken bouwpartijen een overgangstermijn van 3 maanden willen geven om zich te kunnen voorbereiden op het werken met de scherpere EPC. Ik heb besloten het besluit op 1 oktober 2010 in werking te laten treden.
Op welke wijze bent u van plan de Kamer over dit traject te informeren en bij definitieve besluitvorming te betrekken?
Ik ben voornemens om uw kamer te informeren bij de publicatie van het besluit.
Bent u bereid geen definitief besluit te nemen dan nadat u dit expliciet aan de Kamer hebt voorgelegd?
Het besluit heeft zijn wettelijke grondslag in de Woningwet, artikel 120a. Anders dan bij andere besluiten op grond van de Woningwet (bijvoorbeeld het Bouwbesluit), geldt voor dit Experimentenbesluit geen nahangverplichting.
Kunt u deze vragen uiterlijk 11 mei 2010 beantwoorden?
Ja.
Het stopzetten van het project 'zonnespoor' |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Teveel risico’s Zonne-spoor»1 en het persbericht «Teleurstellende ontknoping rondom proefproject zonnespoor»?2
Ja.
Wat is uw oordeel over het voornemen van ProRail af te zien van een experiment met zonnepanelen boven het spoor in Zutphen, waar al sinds 2008 aan gewerkt wordt?
ProRail geeft aan serieus te hebben gekeken naar verschillende voorstellen om het spoor te benutten voor opwekking van zonne-energie. Naar aanleiding van de ProRail Prijsvraag 2008/2009 zijn ideeën hiervoor bij ProRail binnengekomen. ProRail heeft meerdere gesprekken gevoerd met de heer Hof van Europe Energy Point over zijn ideeën voor overkapping van het spoor. ProRail geeft aan te streven naar maximaal rendement van investeringen. De eerste aandacht gaat naar besparingsmogelijkheden, op de eigen processen, maar ook die van de vervoerder. Daarna kijkt ProRail naar de mogelijkheden voor opwekking van energie. Alles afwegend heeft ProRail ervoor gekozen dit concreet vorm te geven door de toepassing van zonnecellen op de daken van stations en een pilot met windenergie langs het spoor.
Bent u bereid het genoemde rapport van Ecofys, waarin kennelijk negatief wordt geoordeeld over «zonnespoor», naar de Tweede Kamer te sturen?
Het Ecofys rapport bevat geen oordeel over het voorstel «zonnespoor» van Europe’s Energy Point. In 2008 had de (tweejaarlijkse) ProRail PrijsVraag als onderwerp Duurzaamheid. Na een eerste ronde koos de jury drie finalisten, waaronder het idee Solar Rails (van indiener Eye-Tools). Ter ondersteuning van het advies en juryproces heeft ProRail toen Ecofys gevraagd om een expert opinion over de drie inzendingen, een vergelijking op investering, haalbare CO2 reductie en terugverdientijd te schrijven. De beoordeling van de prijsvraag is vertrouwelijk.
Wat is uw reactie op het persbericht van de initiatiefnemers «Europe’s Energy Point», waarin ondermeer gesteld wordt dat de beoordeling van Ecofys op onvolledige informatie gebaseerd is, waardoor het ontwerp ten onrechte negatief beoordeeld zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. Het rapport van Ecofys gaat over een vergelijkbaar plan als het plan van Europe’s Energy Point.
Hoe verhouden, volgens u, de zes voordelen die ProRail ziet voor het plaatsen van zonnepanelen op stationsdaken zich tot het plaatsen van zonnepanelen boven het spoor? Ziet u überhaupt kansen voor het plaatsen van zonnepanelen boven het spoor?
De 6 voordelen voor toepassing op stationsdaken gelden niet of in mindere mate voor toepassing boven het spoor. De voordelen zijn:
Zonnepanelen boven het spoor leiden tot extra elementen in het spoor, waarvoor onderhoud, reparatie en schoonmaak noodzakelijk zijn. Met extra elementen wordt altijd voorzichtig omgegaan, omdat dergelijke elementen de treinenloop kunnen beïnvloeden. Daarnaast is de veiligheid bij calamiteiten op of rond het spoor een issue.
Capaciteit op het spoor, veiligheid en een goede doorstroming zijn de eerste zorg voor ProRail. Dit alles overziend zie ik weinig kansen voor het plaatsen van zonnepanelen boven het spoor.
Is er volgens u iets op tegen om verschillende experimenten met zonnepanelen te doen, dus zowel op stationsdaken als boven het spoor? Zo ja, wat?
Voor mij staat voorop dat ProRail zich primair richt op haar kerntaken. Daarnaast is het prima dat ProRail zich richt op energiebesparing en opwekking van energie op stations en – indien mogelijk – het spoor. Ik zal erop toezien dat ProRail hierbij de juiste balans hanteert tussen rendement van middelen en innovaties op het gebied van energiebesparing en -opwekking.
Bent u bereid de directie van ProRail te verzoeken het gesprek met Europe’s Energy Point aan te gaan om te bekijken of het experiment «zonnespoor» hervat kan worden? Zo nee, waarom niet?
Daartoe zie ik geen aanleiding, zie mijn antwoorden op de vragen 3–6.
Een energiebesparingsplan voor de spoorsector |
|
Ernst Cramer (CU) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bereid het energiebesparingsplan van ProRail uiterlijk 7 mei naar de Kamer te sturen?1
Ik heb u op 21 april 2010, zoals toegezegd, geïnformeerd over energiebesparing in de spoorsector, waaronder over de inhoud van het energiebeleidsplan van ProRail. Deze brief geeft een duidelijk overzicht van stand van zaken rondom energiebesparing in de spoorsector. Dit acht ik voldoende, zodat het in mijn ogen niet nodig is om het integrale energiebeleidsplan, dat een intern document van ProRail is, aan de Tweede Kamer te sturen.
Is er voor dit energiebesparingsplan een integraal onderzoek gedaan naar mogelijkheden voor energiebesparing voor het complete spoorsysteem (infrastructuur, beveiliging en treinen), inclusief een kosten-batenanalyse, zoals gevraagd in de motie Cramer/Koopmans2? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van deze motie heeft ProRail mij gemeld dat ProRail een eigen energiebeleidsplan aan het opstellen was. In reactie op de motie heb ik u hierover geïnformeerd en heb daarbij opgemerkt dat ik eerst dit plan wilde afwachten. Onderdeel van het energiebeleidsplan zijn enkele verbredingsthema’s. Dit zijn thema’s die energiebesparing opleveren bij de partners van ProRail. Voorbeelden hiervan zijn Routelint en het terugdringen van het verlies van tractie-energie. De gezamenlijke initiatieven van de spoorpartijen bevatten de in de motie genoemde aspecten, waarbij ook is en wordt gekeken naar effecten in de keten en de bijbehorende kosten en baten.
Daarnaast heb ik in het kader van een mogelijke nieuwe meerjarenafspraak AgentschapNL gevraagd om een studie te verrichten naar eventuele aanvullende mogelijkheden om energie in de spoorsector te besparen, waarbij ook gekeken moet worden naar het snijvlak tussen vervoer en infrastructuur.
Kunt u aangeven welke maatregelen NS neemt rond energiebesparing? Bent u bereid hierover ook afspraken te maken in de nieuwe concessie voor het hoofdrailnet?
Ja, NS Reizigers heeft energiebesparing en de daarmee samenhangende CO2 uitstoot als hoofdthema voor duurzaamheid. NS Reizigers heeft in 2009 een duurzaamheidprogramma uitgewerkt. Hierin zijn initiatieven uitgewerkt met het oog op vergroting van de energie-efficiency en/of het verminderen van de CO2-uitstoot. Deze initiatieven zijn in te delen in de drie categorieën:
Categorie: materieel
Categorie: mensen en processen
Categorie: energie-inkoop
Op dit moment koopt NS Reizigers 10% van de benodigde elektriciteit voor tractie groen in. Dit gebeurt via de aankoop van groencertificaten. Inkoop van groene elektriciteit leidt vooralsnog niet tot meer productie van duurzame elektriciteit en daarmee niet tot CO2-reductie c.q. milieuwinst. Daarom is NS Reizigers nu aan het onderzoeken of er innovatieve alternatieven zijn voor de inkoop van groene elektriciteit die wel tot milieuwinst leiden.
NS heeft zich in een convenant met mijn ministerie reeds gecommitteerd aan een reductie van de CO2-uitstoot met 20% tussen 2008 en 2020. Een aanzienlijk deel van deze inspanning wordt gerealiseerd door energiebesparing. NS is mede daarom zeer actief op het gebied van energiebesparing. Verder heeft NS niet alleen een maatschappelijk maar ook een duidelijk economisch belang bij het doorvoeren van een besparingsprogramma, zodat er niet aan hoeft te worden getwijfeld dat NS zijn plannen concretiseert. Daarom zie ik vooralsnog geen noodzaak voor nadere afspraken met NS op dit punt in een nieuwe concessie.
Wat zijn de kosten voor het realiseren van de voorstellen uit het energiebesparingsplan en welke partij(en) gaan dat betalen?
Er is nog geen duidelijk beeld over de exacte kosten van de voorstellen uit het energiebeleidsplan. ProRail is momenteel bezig haar beleid nader uit te werken in concrete maatregelen c.q. onderzoeksvoorstellen. Besluitvorming hieromtrent wordt verwacht in de tweede helft van het jaar. Daarbij is onder meer uitgangspunt dat maatregelen zich binnen een redelijke termijn dienen terug te verdienen. In eerste instantie gaat het om maatregelen die door ProRail zullen worden genomen.
Kunt u aangeven wat het energiebesparingsplan concreet oplevert in termen van energiebesparing en CO2-reductie voor de spoorsector als geheel?
De vigerende meerjarenafspraak energie-efficiëntie loopt eind 2010 af. Conform deze meerjarenafspraak heeft ProRail de doelstelling om in 2010 een energie-efficiency te halen van 16% ten opzichte van 1997. In 2008 is reeds een energie-efficiency verbetering gehaald van 17%. Zoals reeds aan u gemeld heeft ProRail in 2009 haar energiebeleidsplan voor de periode 2011–2020 vastgesteld, waarin de doelstelling is opgenomen om in de periode 2011–2020 30% energie-efficiency te bereiken ten opzichte van 2005.
In termen van CO2-reductie betekent dit ongeveer het volgende. In 2008 bedroeg de CO2-voetafdruk van ProRail 64 kton. Bij gelijkblijvende prestatiematen zou 30% energie-efficiëntie een reductie van 18 kton betekenen. Daar komen nog de besparing bij de partners van ProRail bij, als gevolg van de eerdergenoemde verbredingsthema’s en de verwachte besparing als gevolg van de recent geïntroduceerde CO2-prestatieladder.
Deelt u de mening dat er door het voorkomen van onnodig afremmen en weer optrekken meer energiebesparingswinst mogelijk is dan de 5% die met RouteLint volgens ProRail wordt bereikt? Bent u bereid de potentiële energiebesparing van deze maatregel verder te onderzoeken?
Dat kan ik niet beoordelen. ProRail en NS onderzoeken momenteel de energiebesparingswinst van RouteLint op de corridor Den Haag–Venlo. Op basis van evaluatie zal blijken of uw stelling juist is.
Waarom ontbreekt elektrificatie van diesellijnen in het plan van ProRail? Deelt u de mening dat dit kan bijdragen in de beperking van de CO2-uitstoot en bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Elektrificatie van spoorlijnen kan in de exploitatiefase tot een gunstiger CO2-voetafdruk leiden. Of dit ook bij doorrekening van de hele cyclus het geval zou zijn, is nog niet duidelijk, de gegevens ontbreken daartoe. De ontwikkeling van steeds zuinigere en schonere diesellocomotieven hebben overigens veel invloed op de uitkomsten. Voor een beslissing voor elektrificatie zijn de zeer hoge kosten van aanleg echter met name bepalend.
Het rapport "The Economic Viability of Nuclear Power in the Netherlands" |
|
Kees Vendrik (GL) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «The Economic Viability of Nuclear Power in the Netherlands», van Spring Associates?1
Ja.
Deelt u de bezorgdheid over de financiële positie van Delta NV, die in het rapport geuit wordt?
Delta heeft in 2009 tegenvallende financiële resultaten behaald. Delta heeft in een persbericht maatregelen aangekondigd om de resultaten in de komende jaren te verbeteren, en streeft ernaar om in 2012 het resultaat van 2008 te overtreffen. Ik volg de ontwikkeling van Delta met belangstelling.
Is de voorgenomen overdracht van de aandelen Evides door de publieke aandeelhouders hierin van betekenis?
De voorgenomen overdracht van de aandelen in Evides is van betekenis voor de toekomstige financiële positie van Delta. Dit is mede afhankelijk van de wijze en het moment waarop de overdracht zal plaatsvinden. Hierover zullen de aandeelhouders van Delta een besluit nemen. Een eventuele overdracht van de aandelen in Evides zal in juni in Provinciale Staten van Zeeland worden behandeld.
Deelt u ook de conclusie van het rapport dat deelname van Delta aan een Kerncentrale Borssele II resulteert in de verkoop van het project of zelfs kan leiden tot de verkoop van Delta?
Bij het indienen van de startnotitie in juni 2009 was al duidelijk dat Delta de kerncentrale Borssele II niet zelfstandig kan realiseren. Delta heeft van begin af aan helder gecommuniceerd een (financiële) partner in het project aan te zullen trekken, en daarover een besluit te nemen zodra er meer zekerheid is over de benodigde vergunningen. De wijze waarop een dergelijk partnerschap wordt ingevuld is de verantwoordelijkheid van Delta.
Heeft dit mogelijk ook invloed op het vervolg van de rechtszaak die diende voor het Gerechtshof te Arnhem, waar Essent in hoger beroep geboden werd zich te onthouden van (medewerking aan) handelingen die tot gevolg hebben dat de aandelen «Borssele» in handen komen van een vreemde vennootschap?
Nee. Deze rechtszaak betreft de aandelen van Essent in EPZ, de exploitant van de bestaande kerncentrale Borssele. Ten aanzien van deze zaak loopt momenteel een bodemprocedure. Een uitspraak daarin kan nog enkele jaren op zich laten wachten. Deze procedure staat los van de plannen van Delta voor de bouw van een nieuwe kerncentrale.
Kunt u meedelen hoe het is gesteld met de uitwerking van het convenant kerncentrale Borssele 2006?
Over de uitwerking van het convenant kerncentrale Borssele 2006 is de Kamer per nota geïnformeerd op 7 april 2009.1
In het Convenant KCB is onder andere afgesproken dat Delta en Essent ieder een financiële bijdrage leveren ter grootte van in totaal € 125 miljoen aan het realiseren van de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Deze bijdrage bestaat uit:
De Commissie van deskundigen benchmarking nucleaire veiligheid kerncentrale Borssele is ingesteld. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd bij brief van 18 november 2008. Deze commissie is inmiddels vijf maal bijeengeweest. Het is de bedoeling dat de commissie in 2013 een eerste benchmark uitgevoerd zal hebben. Naar verwachting zult u dit jaar nog geïnformeerd worden over de voortgang van de werkzaamheden.
De verplichting voor EPZ en de Rijksoverheid zich in te spannen een regeling te treffen voor de nakoming van de verplichtingen van EPZ uit het convenant door eventuele opvolgende eigenaars of vergunninghouders van de kerncentrale Borssele heeft uiteindelijk geresulteerd in een voorstel voor een wettelijke regeling, welke is aangenomen bij de behandeling van de Wijziging van de Kernenergiewet.
Tenslotte kan worden vermeld dat de partijen bij het convenant periodiek (ca. tweemaal per jaar) in de Stuurgroep Convenant KCB overleggen over de voortgang bij de uitvoering van het convenant.
Hoeveel van het in het convenant genoemde totaal (Delta en Essent) van € 200 miljoen is reeds geïnvesteerd in additionele innovatieve projecten ter verwezenlijking van de in het convenant vermelde CO2-emissiereductie?
Zie de beantwoording van vraag 6. Conform artikel 8 lid 1 van het convenant hebben Delta en Essent (thans Energy Resource Holding) tot en met 2014 de tijd om zich financieel definitief voor de additionele innovatieve projecten te verbinden (d.w.z. een investeringsbesluit te nemen). Derhalve is op dit moment nog niet te zeggen hoe deze middelen worden besteed.
Stroomstoringen op Goeree-Overflakkee |
|
Liesbeth Spies (CDA) |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Stroomstoringen teisteren Goeree-Overflakkee»?1
Ja.
Is het waar dat huishoudens op Goeree-Overflakkee gemiddeld één keer per week met een stroomstoring worden geconfronteerd?
Het is niet zo dat een willekeurig huishouden op Goeree-Overflakkee wekelijks met een stroomstoring te maken heeft. In totaal zijn er op het netwerk op Goeree-Overflakkee ongeveer 19.000 klanten aangesloten.
Stedin heeft aangegeven dat Goeree-Overflakkee in 2009 86 keer last heeft gehad van een laagspanningstoring. In totaal hebben 319 klanten in 2009 tijdelijk zonder stroom gezeten als gevolg van deze laagspanningsstoringen. Naast de laagspanningsstoringen zijn er in 2009 door Stedin ook 13 middenspanningsstoringen geregistreerd waarbij de stroomvoorziening op een gedeelte van Goeree-Overflakkee werd onderbroken. In totaal hebben in 2009 4752 klanten een onderbreking van de stroomvoorziening als gevolg van een middenspanningsstoring ervaren.
Hoe verhoudt dit aantal storingen zich tot het gemiddelde in Nederland en datgene dat naar uw idee wenselijk dan wel toelaatbaar is?
In totaal zaten er door laag- en middenspanningsstoringen gedurende het jaar 1.856.026 klanten tijdelijk zonder stroom. Om een vergelijking met Goeree-Overflakkee te kunnen maken is het gebruikelijk om te kijken naar het gemiddeld aantal storingsminuten. Dit is het aantal minuten dat een klant gemiddeld te maken heeft met een onderbreking van de stroomlevering. Stedin heeft aangegeven dat op Goeree-Overflakkee het aantal storingsminuten in 2009 op 83 lag. Dit is hoog in relatie tot het landelijk gemiddelde van 25 minuten in 2009.
Stedin heeft aangegeven dat er geen sprake is van achterstallig onderhoud. Om het netwerk op Goeree-Overflakkee robuuster te maken, voert Stedin momenteel een investeringsprogramma uit.
Het netwerk op Goeree-Overflakkee is kwetsbaar voor storingen als gevolg van relatief dunne kabels en veel enkelvoudige routes binnen de regionale stroomvoorziening. Hierdoor zijn kabels gevoelig voor schade en zijn omleidingen bij schade of storingen niet even vaak mogelijk als in andere delen van Nederland.
Ik vind de kwaliteit van Nederlandse netten belangrijk. De beschikbaarheid en kwaliteit van de netten is wettelijk geborgd middels artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998. In dit artikel staat dat een netbeheerder moet beschikken over een doeltreffend systeem voor de beheersing van de kwaliteit van zijn transportdienst en over voldoende capaciteit voor het transport van elektriciteit om te voorzien in de totale behoefte. Netbeheerders zijn volgens dit artikel ook verplicht om tweejaarlijks zogenaamde kwaliteits- en capaciteitsdocumenten (KCD’s) op te stellen. Met deze KCD’s moeten netbeheerders aantonen dat ze over voldoende capaciteit beschikken om gas en elektriciteit te verplaatsen van de bron, de producent, naar een bedrijf of huishouden. Verder moeten de netbeheerders de procedures op orde hebben om de kwaliteit van het net te waarborgen. Binnen dit wettelijke kader is het de verantwoordelijkheid van de netbeheerder om zijn net zo efficiënt en effectief mogelijk te beheren. De NMa ziet toe op naleving van deze wettelijke eisen en beoordeelt de KCD’s.
In het kader van dit toezicht heeft de NMa aan Stedin een bindende aanwijzing opgelegd in december 2009, omdat Stedin niet beschikt over een bedrijfsmiddelenregister dat een beschrijving bevat van alle leidingen van het net, aangeduid naar locatie, aard, type en overige relevante gegevens. Stedin heeft inmiddels aan het eerste deel van deze aanwijzing voldaan door het opstellen van een plan van aanpak om te komen tot een volledig bedrijfsmiddelenregister.
Is het waar, zoals het artikel de indruk wekt, dat hier sprake is van een zeer kwetsbaar netwerk met veel achterstallig onderhoud en mogelijk veel en langdurige schade voor de klanten, zeker nu de geplande herstellingsinvesteringen pas in 2014 zijn afgerond? Vindt u dit acceptabel?
Zie antwoord vraag 3.
Worden bij het uitvoeren van het investeringsprogramma de meest kwetsbare en storingsgevoelige punten het eerst aangepakt en is daarbij de potentiële schade bij de klanten een criterium?
Stedin heeft aangegeven dat de meest kwetsbare en storingsgevoelige punten met prioriteit worden aangepakt. Hierbij is de impact van storingen (de hoeveelheid getroffen klanten) een belangrijk criterium.
Deelt u de mening dat de klanten de mogelijkheid moeten hebben om schade, veroorzaakt door de storingen, door Stedin vergoed te krijgen en aanspraak moeten kunnen maken op (een tegemoetkoming in) investeringen in noodaggregaten?
De condities waaronder klanten in geval van stroomstoringen een vergoeding kunnen krijgen van de netbeheerder, zijn vastgesteld in de algemene voorwaarden. In de Netcode is een wettelijk vastgelegde compensatieregeling opgenomen, die stelt dat klanten bij een stroomonderbreking van 4 uur of meer recht hebben op een vast bedrag ter compensatie. Deze compensatieregeling is ook opgenomen in de algemene voorwaarden van Stedin. De algemene voorwaarden voor kleinverbruikers zijn tot stand gekomen in een door de SER begeleid overleg tussen Netbeheer Nederland en de Consumentenbond. In dit proces heeft de NMa ook geadviseerd. De voorwaarden hebben in dat verband dus de toets der kritiek doorstaan.
Een specifieke tegemoetkoming in investeringen in noodaggregaten valt niet onder deze algemene voorwaarden en acht ik niet noodzakelijk.
Bent u bereid de directie en aandeelhouders van Stedin om opheldering te vragen en hen aan te sporen het investeringsprogramma versneld uit te voeren?
Zowel Stedin als de aandeelhouders zijn gebaat bij een zo spoedig mogelijke daling van het aantal storingsminuten. Deze werken namelijk via de q-factor berekeningen door in de regulering van de te hanteren tarieven. Desalniettemin zal ik in mijn contacten met Stedin zeker niet nalaten te benadrukken dat ik een snelle realisatie van een degelijk netwerk met een minimale storingsfrequentie van het hoogste belang vind.
Voldoet Stedin aan het zogenaamde N-1 principe, het betrouwbaarheidcriterium voor energienetwerken?
Ja, Stedin voldoet aan het N-1 principe op het hoogspanningsnet zoals dit in de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit en in de Netcode is vastgelegd. Verder heeft Stedin aangegeven dat een groot deel van haar middenspanningsnetwerk, zonder dat hiertoe een wettelijke verplichting geldt, ook N-1 veilig is uitgevoerd. In dunbevolkte gebieden, zoals Goeree-Overflakkee, is dit echter niet het geval.
Duurzame bio-ethanol (E85) |
|
Liesbeth Spies (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Tineke Huizinga (minister volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer) (CU) |
|
![]() |
Welk percentage van de dienstauto’s van het Rijk is geschikt om te rijden op duurzame bio-ethanol (E85), waarvoor op verzoek van de Kamer per 1 april a.s. het accijnstarief wordt verlaagd ter compensatie voor de relatief lage energie-inhoud? Mogen we ervan uitgaan dat deze auto’s bij een concurrerende prijs (gelijk aan benzine) voortaan bio-ethanol zullen tanken, aangezien dit 50–70% minder CO2-uitstoot per kilometer kost?
Er zijn 17 dienstauto’s van het Rijk die geschikt zijn om te rijden op duurzame bio-ethanol (E85). Daarmee kunnen 0,35% van de dienstauto’s op E85 rijden. Het beleid van de diensten die deze auto’s in beheer hebben schrijft voor dat er zoveel mogelijk E85 getankt wordt. Gezien het nu nog beperkte netwerk van pompen kan dat niet altijd.
Bent u bekend met de pogingen van producenten van duurzame biomethanol (M85) om ook in aanmerking te komen voor accijnscompensatie vanwege de lage energie-inhoud? Deelt u de opvatting dat het feit dat deze pogingen tot nu toe zijn gestrand op bureaucratie, kastjes en muren, niet past in de ambities uit het werkprogramma Schoon en Zuinig en het fiscale vergroeningsbeleid t.a.v. duurzame mobiliteit? Bent u bereid om met de producenten van biomethanol om tafel te gaan zitten om uitvoering te geven aan de voorgenomen accijnscompensatie, mits de sector de duurzaamheid kan aantonen?
Leveranciers van benzine en diesel voor het wegverkeer zijn op grond van het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 verplicht om een minimumaandeel van benzine en diesel als biobrandstof op de markt te brengen. Deze biobrandstoffenverplichting bedraagt voor 2010 4%. Leveranciers hebben de vrijheid om hieraan invulling te geven door bijmenging van biobrandstoffen aan fossiele brandstoffen of door het op de markt brengen van «hoge blend biobrandstoffen» zoals E85. In de praktijk geven leveranciers in overgrote mate de voorkeur aan bijmenging. Door bijmenging varieert de samenstelling van de producten, evenals de energie-inhoud. Voor de heffing van accijns op deze gemengde brandstoffen is de energie-inhoud niet relevant.
Omdat het bijgemengde percentage biobrandstoffen in de fossiele brandstoffen meestal niet substantieel is, zal de energie-inhoud van het eindproduct doorgaans niet veel afwijken van de energie-inhoud van de fossiele brandstof.
Bij hoge blends is dit soms wel het geval, zoals bij een relatief nieuw product als E85, dat inmiddels op steeds meer plaatsen voor de consument verkrijgbaar is. E85 wordt voor de accijns belast naar het tarief van benzine. Wegens de aanzienlijk lagere energie-inhoud van E85 ten opzichte van die van benzine is, als gevolg van het amendement Omtzigt/Tang op het Belastingplan 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 32 128, nr. 25), per 1 april 2010 voorzien in de mogelijkheid van een gedeeltelijke teruggaaf van accijns mits de bio-ethanol in de E85 aantoonbaar duurzaam is geproduceerd. Dit amendement betrof uitsluitend het product E85.
Zoals is aangegeven in de vergroeningsbrief van 3 juni 2009 van de Staatssecretaris van Financiën is hij voornemens om andere hogere blends op vergelijkbare wijze te behandelen wanneer deze op de markt komen. Voor zover bekend, wordt er op beperkte schaal geëxperimenteerd met M85 met gebruikmaking van bio-methanol. Hierbij is nog onduidelijk of het product M85 als zodanig op de markt zal worden gebracht of in andere vorm, bijvoorbeeld gemengd met bio-ethanol. Het lijkt overigens minder voor de hand te liggen dat het product M85 als zodanig op de markt zal worden gebracht. M85 heeft een nog lagere energie-inhoud dan E85. Voorts is M85 meer corrosief dan E85, waardoor de auto-industrie bij gebruik van M85 de garantie laat vervallen. Gelet op het voorgaande is een accijnscompensatie voor M85 op dit moment niet aan de orde. Overigens kan bio-methanol mogelijk indirect in aanmerking komen voor de huidige compensatieregeling voor E85, bijvoorbeeld via een blend van 70% bio-ethanol met 15% bio-methanol en 15% benzine.
In Europees verband wordt gesproken over een mogelijke herziening van Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 (Pb. EU 2003, L 283). Hierbij is ook de wijze van tarifering onderwerp van bespreking. Een mogelijkheid die wordt onderzocht, is om de hoogte van de accijns afhankelijk te stellen van de energie-inhoud van een product. Dit zou gunstig kunnen zijn voor M85 en andere producten met een relatief lage energie-inhoud. Op dit moment worden er overigens nog geen duurzame brandstoffen op de markt aangeboden, waarvoor een accijnscompensatie zou kunnen worden verleend, vergelijkbaar met de regeling voor E85.
Welke andere technisch beschikbare duurzame brandstoffen met een relatief lage energie-inhoud komen er verder in aanmerking voor compensatie van het accijnstarief, conform de in de vergroeningsbrief geuite voornemens hiertoe, mits de branche de duurzaamheid aantoont?
Zie antwoord vraag 2.
Het artikel "Ambtenaren willen rijden op aardgas bevorderen" |
|
Johan Remkes (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie), Helma Neppérus (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het krantenartikel «Ambtenaren willen rijden op aardgas bevoordelen»?1
Ja.
Is het waar dat een convenant wordt voorbereid?
Vanuit het bedrijfsleven, dat in de werkgroep Aardgas-biogas-groen gas van het Platform Duurzame Mobiliteit is vertegenwoordigd, is het verzoek gekomen om de mogelijkheden te onderzoeken voor het sluiten van een convenant tussen bedrijfsleven en overheid over de toepassing van groen gas in het verkeer. Het bedrijfsleven vraagt daarbij de overheid onder andere om, naast de al bestaande begunstigende fiscale behandeling voor aardgas, waaronder begrepen groen gas, een aantal aanvullende begunstigende fiscale maatregelen voor groen gas. De ministeries van Verkeer en,Waterstaat, Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Financiën beoordelen op dit moment dit verzoek. Bij de beoordeling van het verzoek zal worden gekeken in hoeverre de inzet van groen gas in het verkeer de meest efficiënte en kosteneffectieve maatregel is om bij te dragen aan de CO2-doelstellingen en in hoeverre eventuele aanvullende maatregelen daadwerkelijk noodzakelijk zijn.
Kunt u toezeggen dat de Kamer eerst zal worden geïnformeerd en hierover met u in overleg kan treden alvorens een convenant zal worden getekend?
Alvorens een convenant zou worden gesloten zal het kabinet de Kamer informeren en indien gewenst met u overleggen.
Het bericht dat slimme meters eenvoudig te hacken zijn |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Smart» utility meters have security holes and can be hacked, expert finds»?1
Ja.
Welke technische en procedurele voorzorgen zijn er getroffen om de kans op hacken van de op de Nederlandse markt toegelaten slimme meters te minimaliseren?
Het waarborgen van de privacy en het zo goed mogelijk beveiligen van de meter en het dataverkeer is een voorwaarde voor een geslaagde invoering van de slimme meter in Nederland. Het is van het grootste belang om de risico’s op hacken te minimaliseren en eventuele gevolgen moeten zoveel mogelijk beperkt zijn. Hiertoe stel ik eisen in wet- en regelgeving en treffen de netwerkbedrijven zelf op grote schaal voorzorgsmaatregelen. Het op voorhand absoluut uitsluiten van hacken is helaas echter niet mogelijk.
Voorafgaand aan de start van de uitrol van de slimme meter zal op grond van het wetsvoorstel marktmodel (31 374) een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld waarin nadere eisen worden gesteld aan de meetinrichting. In dit besluit zullen ook nadere eisen worden gesteld aan de beveiliging van de meter. Verder zal in een ministeriële regeling worden voorgeschreven dat de voorwaarden ten aanzien van de wijze van gegevensverwerking (Informatiecode), die door de NMa op voorstel van de netbeheerders en leveranciers zal worden vastgesteld, ook zien op de beveiliging van de gegevensverwerking tussen de slimme meter bij de consument, de netbeheerder en de leverancier, alsmede op wijze waarop over de naleving daarvan in de jaarverslagen van netbeheerders en leveranciers wordt gerapporteerd. Deze voorwaarden ten aanzien van de wijze van gegevensuitwisseling zien daarmee ook op de verplichting voor netbeheerders en leveranciers om een rapportagevorm te ontwikkelen om kleinverbruikers, via de jaarverslagen, te informeren over de wijze waarop zij bij de uitwisseling van gegevens verantwoording afleggen over de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. De NMa zal deze rapportagevorm vastleggen in de Informatiecode, die moet voldoen aan de nadere eisen die daaraan in de hiervoor genoemde ministeriële regeling worden gesteld. De NMa wordt belast met het toezicht op het publiceren van deze verklaring in of bij de jaarrekening. Het College Bescherming Persoonsgegevens ziet toe op de wijze waarop netbeheerders en leveranciers de Wet bescherming persoonsgegevens naleven.
De netbeheerders zijn verantwoordelijk voor de uitrol en het beheer van slimme meters, inclusief de beveiliging. In de afgelopen periode hebben de netbeheerders, verenigd in Netbeheer Nederland, gewerkt aan technische en procedurele voorzorgsmaatregelen. Netbeheer Nederland heeft hierbij samengewerkt met afnemerorganisaties, zoals de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis, en diverse experts, waaronder TNO, PWC en de Radboud Universiteit. Ook mijn departement is bij dit proces betrokken geweest. De voornaamste technische en procedurele voorzorgsmaatregelen die door de netbeheerders getroffen worden, hebben betrekking op het:
Netbeheer Nederland zorgt voor de vertaling van deze eisen en maatregelen in landelijk beleid voor de netbeheerders. Netbeheer Nederland heeft mij geïnformeerd dat dit beleid medio dit jaar gereed zal zijn voor publicatie. Dan zal de precieze formulering van deze voorzorgsmaatregelen van de netbeheerders bekend zijn. De kernpunten van deze voorzorgsmaatregelen worden vastgelegd in de hiervoor genoemde regelgeving. Netbeheerders zijn met elkaar overeengekomen om beveiligingsincidenten met elkaar te delen en opgedane kennis te gebruiken om de beveiliging te verbeteren, opdat binnen de sector een eenduidig beveiligingsniveau wordt gerealiseerd. Ik constateer kortom dat de netbeheerders veel in het werk stellen om tot een adequate beveiliging te komen.
Is uitgesloten dat hackers via de slimme meter de stroomtoevoer naar een gebouw afsluiten, bijvoorbeeld als voorbereiding op een inbraak? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de rechtsbescherming van de klanten van energiebedrijven geregeld in geval van manipulatie van slimme meters door derden?
Wanneer een klant schade lijdt door een manipulatie die door de netbeheerder redelijkerwijs te voorkomen was, dan kan de klant de netbeheerder aansprakelijk stellen, net zoals dat nu het geval is. Dit houdt in dat een netbeheerder aansprakelijk is indien de netbeheerder toerekenbaar tekort is geschoten in de beveiliging van de meter en de klant dientengevolge schade lijdt. Daarnaast is het zo dat indien door manipulatie de meter veel meer verbruik aangeeft dan werkelijk is verbruikt, aan de klant dit niet gerealiseerde verbruik niet in rekening gebracht mag worden. De klant zal dan alleen het verbruik dat hij naar schatting heeft gehad in rekening worden gebracht.
Daarnaast is het normale aansprakelijkheidsrecht van toepassing. De klant kan de hacker aansprakelijk stellen voor de schade die de klant lijdt. Wanneer een hacker bijvoorbeeld niet getraceerd kan worden of als deze niet voldoende draagkrachtig is en de netbeheerder niet aansprakelijk is, dan kunnen situaties ontstaan waarin de klant de schade niet (volledig) kan verhalen. Bij andere vormen van criminaliteit is dit niet anders.
Is er binnen de huidige wettelijke kaders voor de klant enig risico dat hij opdraait voor (een deel van) de directe en indirecte schade die kan ontstaan ten gevolge van de manipulatie van slimme meters door derden? Zo ja, welk risico?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u dit risico acceptabel in het licht van het voornemen van de regering om – vroeg of laat – de slimme meters verplicht uit te rollen, waardoor de afnemers van energie opgezadeld worden met risico’s waar ze nooit om gevraagd hebben?
Slimme meters zijn van belang voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. Ik zie daarom uit naar een geslaagde invoering van de meter. Het waarborgen van de privacy en het zo goed mogelijk beveiligen van de meter en het dataverkeer is daarvoor een voorwaarde. Het wetsvoorstel marktmodel, de aangekondigde Algemene Maatregel van Bestuur en ministeriële regeling, en de maatregelen van de sector die hiervoor zijn beschreven, vormen hiervoor een goede basis. Overigens hebben kleinverbruikers de mogelijkheid om de slimme meter, die door de netbeheerder te beschikking wordt gesteld, te weigeren. Ook kunnen ze er voor kiezen om het op afstand uitlezen van meterstanden aan of uit te laten zetten als ze een slimme meter hebben.