Het artikel 'Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte' |
|
Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schadelijke lekkage dreigt bij duurzame aardwarmte»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat er vele plannen klaarliggen voor geothermie, maar dat de huidige methoden nog veel kinderziekten kennen?
In mijn beleidsbrief geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. SodM heeft dit in 2017 in haar staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Hoe oordeelt u over het bericht dat momenteel bij alle boorinstallaties, die nu in Nederland in werking zijn, lekkages dreigen?
Op het ogenblik hebben drie operators uit eigen beweging hun doublet stilgelegd vanwege mogelijke kans op lekkages. Om corrosie te voorkomen worden nu corrosieremmers toegevoegd, om daarmee de put te beschermen tegen de corrosieve invloed van het zoute water dat wordt opgepompt. Voor de overige projecten is nu geen aanleiding om aan te nemen dat ze ook gaan lekken, maar dat kan niet uitgesloten worden, dus goede monitoring is van groot belang.
Hoe oordeelt u over het bericht dat tot dusver drie installaties daadwerkelijk stil gelegd moesten worden vanwege lekkages?
Elk project dat stilgelegd moet worden, omdat mogelijke lekkage dreigt, is er een te veel. Ik onderschrijf daarom ook het standpunt van SodM dat extra eisen voor putontwerp en monitoring zo snel mogelijk geïmplementeerd moet worden. Dat is de reden dat ik dit jaar, zoals aangegeven in mijn beleidsbrief, met nieuwe wet- en regelgeving kom.
Bij hoeveel van de overige installaties is deze dreiging reëel?
Zoals gezegd gaat het om drie installaties. Omdat er bij de eerste geothermieputten geen nulmetingen ten behoeve van de putintegriteit zijn uitgevoerd, kan gedurende het gebruik niet onomstotelijk worden vastgesteld of er een afname is van de wanddikte van de put door corrosie. SodM heeft een breed onderzoek naar putintegriteit uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek worden binnen twee weken gepubliceerd.
Heeft u in beeld hoe zwaar de vervuiling (het gaat om vuile, licht radioactieve bodemstoffen) is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk, zoals ik al heb aangegeven, dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Ook heb ik samen met de sector meer specifiek laten onderzoeken wat de mogelijke effecten op het milieu zijn van corrosieremmers. De resultaten van het onderzoek zijn te vinden op https://www.dago.nu/nl/nieuws.
Hoe gevaarlijk zijn de antilekchemicaliën, die ook wel worden gebruikt, voor de bodem?
Zie antwoord vraag 6.
Welke invloed hebben deze lekkages op de kwaliteit van het grondwater?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer komen de door het Staatstoezicht op de Mijnen aangekondigde extra eisen voor boorbedrijven beschikbaar?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2, 6, 7 en 8 zullen die eisen dit jaar gedefinieerd worden.
Kunnen boringen naar aardwarmte leiden tot extra aardbevingen?
In gebieden waar van nature aardbevingen optreden en in gebieden waar al geïnduceerde aardbevingen hebben plaatsgevonden, moet expliciet gekeken worden of er additionele seismische risico’s zijn door de toepassing van geothermie. Voor verdere beantwoording verwijs ik u de beantwoording van eerdere vragen (Aanhangsel van de Handelingen II 2018/19 2651), die gesteld zijn naar aanleiding van de Staat van de sector Geothermie.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het debat over het Klimaatakkoord?
Ja.
Het bericht ‘De oplossing: én-en!’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de Bovagkrant van 12 december 2018 en het daarin gepubliceerde artikel «De oplossing: én-en!»?1
Ja.
Hoeveel CO2-winst en milieuvoordelen zou het gebruik van de brandstof E10 als reguliere benzinevervanger voor euro95 kunnen opleveren?
Binnen benzine levert het invoeren van E10 CO2-reductie op. Het verschil tussen E5 (per 12 oktober 2018 de aanduiding voor Euro95 met 5% ethanol in de Europese Unie) en E10 is maximaal 0,12 ton CO2-reductie per m3 benzine. E10 wordt ingezet voor de wettelijke jaarverplichting hernieuwbare energie voor vervoer (12,5% in 2019). Hierdoor draagt E10 bij aan de CO2-reductie die door middel van de jaarverplichting gehaald wordt.
Op dit moment is het volgens Europese en nationale regelgeving al toegestaan om E10 op de markt te brengen. Er zijn nu maar een beperkt aantal tankstations die E10 aanbieden. Tot nu toe was daar geen noodzaak toe omdat brandstofleveranciers met E5 aan hun jaarverplichting hernieuwbare energie konden voldoen. Een grootschalige collectieve omschakeling wordt ook belemmerd door de Nederlandse mededingingsregels. Dit heeft o.a. te maken met het feit dat een brandstofleverancier in Nederland aan tankstations van verschillende merken levert. Door het aanbieden van de E10 met een AMvB te verplichten kan zonder dat er in strijd met de mededingingsregels wordt gehandeld, grootschalig groenere benzine aan de markt geleverd worden.
Waarom neemt de introductie van de brandstof E10 in Nederland zoveel tijd in beslag? Deelt u de mening dat een spoedige introductie van E10 in Nederland tezamen met de juiste voorlichting aan de automobilist voor een kans kan zorgen voor zowel de portemonnee van de automobilist als voor de beoogde verduurzaming? Bent u daarom bereid om snel over te gaan tot introductie van E10? Welke planning is daarbij realistisch? Waar hangt de introductie nog op en waarom wordt dit niet sneller opgelost?
Vanwege zorgvuldige afstemming, met zowel de betrokken partijen als de voorgeschreven toetsingen, heeft het proces enige tijd in beslag genomen.
Ik wil dat de introductie van E10 nu zo snel mogelijk plaatsvindt en dat de automobilist op de juiste manier wordt geïnformeerd, zodat E10 de benzineplas verder verduurzaamt.
In het ontwerpBesluit E10 dat ik op 28 januari 2019 naar uw Kamer heb gestuurd is 1 oktober 2019 als inwerkingsdatum opgenomen. Om dit Besluit in werking te kunnen laten treden zijn een aantal procedurele stappen nodig zoals behandeling in de Tweede Kamer en advisering van de Raad van State. Binnen de mogelijkheden die ik heb zal ik mijn best doen om deze stappen zo snel mogelijk te laten doorlopen.
In hoeverre kan E10 op dit moment concurreren met de reguliere brandstof euro95 als het gaat om de prijs per liter aan de pomp? Wat is het prijsverschil en waarin zit hem dat? In hoeverre zijn de productiekosten van E10 hoger? Is er kans op een prijsdaling als de volumes toenemen? Kunt u dit toelichten?
Uiteraard is het aan de brandstofleveranciers en tankstations zelf om de prijs te bepalen.
De ANWB heeft onderzoek gedaan naar de brandstofprijzen. Uit dat onderzoek, dat in de ANWB Kampioen van januari 2019 is gepubliceerd, blijkt dat in Nederland E10 gemiddeld zo’n 2 cent goedkoper wordt aangeboden dan E5. Dit is ongeveer gelijk aan het verschil in energie-inhoud tussen E5 en E10.
De verwachting is dat er een prikkel ontstaat bij de brandstofleveranciers om E10 goedkoop in de markt te zetten vanwege de jaarverplichting. E10 is een relatief goedkope optie en kosteneffectieve manier om aan deze verplichting te voldoen.
Verder zouden de productiekosten van bioethanol (E10 is benzine waar minimaal 7,5% bioethanol is bijgemengd) bepalend kunnen zijn voor het prijsverschil tussen E5 en E10. De prijzen van de grondstoffen waar bioethanol van gemaakt wordt kunnen deze kosten bijvoorbeeld beïnvloeden. Echter, omdat zowel de grondstoffenmarkt als de bioethanolmarkt een mondiale markt is en de Nederlandse markt hierbinnen klein is zal de invoering van E10 nauwelijks invloed hebben op de prijs van bioethanol.
Zijn u voorbeelden uit het buitenland bekend waar E10 al concurreert met euro95 of waar bijvoorbeeld fiscale maatregelen ter stimulering van E10 toepassing zijn? Zo ja, waar en hoe? Deelt u de mening dat het verstandig kan zijn om de meest CO2- of milieuvriendelijke van de twee brandstoffen goedkoper te maken als zijnde de meest logische keuze voor de automobilist, mits de auto het aankan?
Uit de ANWB Kampioen van januari blijkt dat, net als in Nederland, ook in België en in Duitsland E10 goedkoper wordt aangeboden dan E5. Dit geldt ook voor Frankrijk. Enkel in Frankrijk wordt accijns als instrument ingezet om E10 te stimuleren.
In België is E5 nagenoeg uitgefaseerd en wordt naast E10 veelal een premiumproduct aangeboden waardoor E10 de goedkopere optie is. Ik verwacht dat de E10-verplichting in combinatie met de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer voldoende prikkels zijn voor de brandstofleveranciers om E10 concurrerend in de markt neer te zetten.
Ik zie op dit moment dus geen reden om een accijnsmaatregel in te zetten.
Kunt u aangeven voor hoeveel en welke auto’s of motoren in het huidige Nederlandse wagenpark de brandstof E10 niet geschikt is en hoe mensen daar zelf eenvoudig achter kunnen komen? Wat doet u voor autobezitter met voertuigen die beter euro95 kunnen blijven tanken? Wat zijn de nadelen van E10 voor oudere motoren en wat zijn de eventuele gevolgen van het gebruik? Hoe gaat u de consument voorlichten over E10 en wat is de rol van de brancheverenigingen of wat zou die kunnen zijn? Kunt u de belangrijkste informatiepagina’s op internet over E10 in uw antwoord met de Kamer en het publiek delen?
Volgens de laatste inventarisatie (2016) waren er destijds ongeveer 1 miljoen auto’s niet geschikt om langdurig op E10 te rijden. Dit zijn voornamelijk auto’s gebouwd vóór het jaar 2000. De verwachting is dat het aantal auto’s dat niet langdurig op E10 kan rijden elk jaar zal dalen. Hoeveel dit aantal zal dalen is moeilijk met zekerheid te zeggen.
Vanwege de reeds bestaande informatieplicht dienen alle consumenten in ieder geval door de brandstofleveranciers geïnformeerd te worden dat hun voertuig mogelijk niet geschikt is om op E10 te kunnen rijden en waar informatie daarover beschikbaar is. Ook andere betrokken partijen zoals het Rijk, consumentenorganisaties, autofabrikanten en garagehouders hebben een belangrijke taak in de voorlichting aan de consumenten over het rijden op E10.
Daartoe zal een gezamenlijke informatiecampagne worden opgezet. Op dit moment is er op internet al informatie te vinden of een voertuig geschikt is voor E10, zoals https://www.e10check.nl/ van het IvDM (Het Instituut voor Duurzame Mobiliteit). Juist om er voor te zorgen dat iedereen op voldoende plekken kan blijven tanken, ook de mensen met een auto die nog niet geschikt is voor E10, zijn brancheorganisaties, maar ook de Rai en ANWB regelmatig geconsulteerd bij de totstandkoming van dit besluit. Alleen tankstations met twee of meer tankinstallaties voor benzine zijn verplicht om na ingang van dit besluit bij minimaal de helft van hun vulpistolen E10 aan te bieden. Het is de verwachting dat zij daarnaast E5 aan zullen bieden, juist omdat er nu nog zoveel vraag naar is.
Het nadeel van E10 voor oudere motoren betreft de mogelijke aantasting van kunststoffen en metalen. Dit gebeurt in de regel niet direct, maar is een langer proces. Indien een situatie zich voordoet dat een keer E10 getankt wordt dan levert dit geen directe nadelen op. Er kan vervolgens ook gewoon E5 getankt worden.
Het bericht ‘Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland’ |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Schadelijke lekkage dreigt bij alle duurzame aardwarmteprojecten in Nederland»?1 Erkent u dat de in het artikel beschreven problematiek de verduurzamingsplannen niet ten goede komt?
Ja, ik ben bekend met het bericht. In mijn beleidsbrief over geothermie uit 2017 heb ik al aangegeven dat ik me terdege bewust ben van het feit dat geothermie een relatief jonge sector is in Nederland met de nodige technische uitdagingen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft dit in 2017 in zijn Staat van de sector geothermie ook al duidelijk aangegeven. In mijn beleidsbrief heb ik dan ook nadrukkelijk aangegeven dat verdere professionalisering van de sector een belangrijke stap is. Hieronder versta ik onder andere het verhogen van de veiligheid van de operaties en het minimaliseren van de risico’s. In mijn brief geef ik ook aan hoe ik dit onder andere door nieuwe wetgeving wil vormgeven.
Wat zijn mogelijke gevolgen van deze lekkage voor bodem, ondergronds en bovengronds leven?
Er zijn drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Elke vorm van lekkage is echter ongewenst, omdat deze zowel de bodem als het grondwater negatief kunnen beïnvloeden. Het is daarom belangrijk dat adequate wet- en regelgeving zo snel mogelijk geïmplementeerd wordt. Als eerste stap hierin heeft SodM de geothermieondernemingen verplicht de putintegriteit te borgen op basis van een «Well Integrity Management System» en deze te koppelen aan een adequaat onderhoud management. Daarnaast heeft het RIVM in opdracht van SodM de milieurisico’s van geothermie in beeld gebracht. Op basis van het RIVM-rapport, dat deze maand zal worden gepubliceerd, zal door SodM een milieuprogramma worden opgestart dat zich richt op de risico’s.
Welke stoffen komen er precies vrij? In welke hoeveelheden?
Bij een lekkage kunnen hulpstoffen en zout water in bodem en grondwater terecht komen. Zoals aangegeven zijn er drie projecten waar mogelijk lekkage heeft plaatsgevonden. Er zijn nog geen feitelijke vervuilingen geconstateerd. Op basis van de Mijnbouwwet zijn de geothermiebedrijven verplicht de hoeveelheden van de gebruikte hulpstoffen maandelijks te rapporteren. Deze gegevens zijn openbaar en terug te vinden op www.nlog.nl.
Is er aanleiding om de overige boorbedrijven tot stoppen te manen totdat de ondergrondse voorzieningen veilig zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op dit moment is die aanleiding er niet. Alle operationele putten zijn lekdicht. SodM houdt nauwlettend toezicht op de veiligheid en zal direct actie ondernemen als hier aanleiding toe is.
Bent u bereid extra te investeren in het oplossen van de kinderziektes zodat aansluitend op grote schaal deze duurzame energievorm veilig kan worden toegepast?
Ik heb in mijn beleidsbrief geothermie samen met de geothermiesector en EBN in kaart gebracht welke innovaties nodig zijn om de ontwikkeling van geothermie te versterken en te versnellen. Belangrijk onderdeel hiervan is onderzoek naar de wijze waarop de putintegriteit verbeterd kan worden. Ik ben bereid om samen met de sector te bezien of de huidige financiële instrumenten voldoende zijn om hier invulling aan te geven. Wel blijft het zo dat, binnen de kaders zoals gesteld in de mijnbouwwet- en regelgeving, het primair aan de initiatiefnemers is om zorg te dragen voor een veilige en duurzame toepassing van geothermie.
Kunt u toezeggen dat deze problemen niet tot een prijsverhoging voor de huishoudens zal leiden aangezien warmte al een dure oplossing is? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat dit niet leidt tot weerstand tegen deze techniek?
Op dit moment is de warmteprijs voor eindgebruikers gemaximeerd op basis van de gasreferentie. Daarmee is voor eindafnemers verzekerd dat zij niet meer gaan betalen vanwege deze problemen.
Het bericht 'Zakt het warmtetarief als het losgekoppeld wordt van gas?' |
|
Matthijs Sienot (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zakt het warmtetarief als het losgekoppeld wordt van gas?»?1
Ja.
Klopt het dat warmtetarieven stijgen als de gasprijs stijgt? Zo ja, wordt de stijging dan voornamelijk veroorzaakt door de energiebelastingen of door de gasprijs zelf?
Nee, dit hoeft niet in alle gevallen zo te zijn. De maximumtarieven voor de levering van warmte zijn gebaseerd op de zogeheten gasreferentie. Als gevolg van een stijging van de gasprijs – veroorzaakt door een stijging van de gasprijs zelf en/of een stijging van de energiebelasting op gas – stijgt het maximum toegestane tarief voor warmtelevering. Dit is een maximumtarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximumtarief in rekening te brengen.
De mate waarin de onderliggende kosten die een warmteleverancier moet maken om warmte te leveren stijgen door een stijging van de gasprijs, is afhankelijk van de specifieke kenmerken van het desbetreffende warmtesysteem, bijvoorbeeld of de warmte wordt opgewekt door een warmtekrachtcentrale gestookt op gas.
Verwacht u dat de hoogte van warmtetarieven daalt als de koppelingen aan de gasprijs worden losgelaten? Zo ja waarom, zo nee waarom niet?
Nee, ik verwacht niet dat het loskoppelen van de gasprijs ook direct tot lagere warmtetarieven zal leiden. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor2 blijkt dat warmteleveranciers op basis van hun huidige tarieven relatief lage rendementen behalen. De gemiddelde rendementen van warmteleveranciers zijn lager dan wat ACM als redelijk beschouwt. Warmteleveranciers zullen eventuele ruimte in de tariefstelling waarschijnlijk eerst gebruiken om hun rendementen op te vijzelen.
Deelt u de mening dat de koppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs onwenselijke gevolgen kan hebben?
Ja, op de lange termijn kan de koppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs onwenselijke gevolgen hebben.
Het belangrijkste voordeel van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs is dat het warmtebedrijven meer ruimte biedt om hun tarieven aan te passen, zodat dit een betere weerspiegeling geeft van de daadwerkelijke onderliggende kosten van de geleverde warmte. Hierdoor zijn inkomsten en uitgaven beter te beheersen en te sturen. Dit zal het aantrekkelijker maken om te investeren in – duurzame – warmtenetten als onderdeel van de realisatie van de gewenste energietransitie. De mate waarin een alternatief voor de gasreferentie investeerders die ruimte daadwerkelijk geeft is uiteraard afhankelijk van de exacte invulling van de alternatieve tariefstelling.
Het belangrijkste nadeel van de ontkoppeling is dat de kosten voor verwarmen van een gebruiker van een warmtenet mogelijk hoger komen te liggen dan de kosten voor een gemiddelde verbruiker van aardgas. Dat is een weinig aantrekkelijk perspectief voor de huidige en toekomstige afnemer van warmte en daardoor – zeker gelet op de nog dominante positie van aardgas in de warmtevoorziening – slecht voor het draagvlak voor de energietransitie.
De voor- en nadelen van het loskoppelen van de warmtetarieven van de gasreferentie zijn ook ter sprake geweest tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet. Voor nadere informatie verwijs ik u naar deze stukken.3
Wat zijn de voordelen van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de nadelen van het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de verwachte prijsstijging of prijsdaling bij het ontkoppelen van het warmtetarief van de gasprijs?
Deze vraag is niet in generieke zin te beantwoorden. Zoals hierboven aangegeven verwacht ik dat een ontkoppeling op dit moment gemiddeld gesproken tot een prijsstijging voor warmte zal leiden. De mate waarin zich dat zal voordoen is niet te voorspellen en is ook afhankelijk van de manier waarop de prijzen dan zullen worden gereguleerd. In het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet laat ik mogelijke alternatieven voor de gasreferentie in kaart brengen.
Wordt het loskoppelen van het warmtetarief van de gasprijs meegenomen bij de aanpassing van de Warmtewet?
Ja.
Welke alternatieven zijn er mogelijk om het warmtetarief te bepalen indien de prijs van de warmtetarieven wordt losgekoppeld van de gasprijs? Wat zijn de voor- en nadelen van deze alternatieven? Wat betekenen deze alternatieven voor de hoogte van het warmtetarief?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar het door adviesbureau SiRM uitgevoerde onderzoek, dat ik mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) heb laten uitvoeren. Dit onderzoek heb ik u met mijn brief van 13 februari 20194 aangeboden. Op basis van mijn eerste analyses en het onderzoek van SiRM kom ik tot de conclusie dat er nog geen eenduidig antwoord is op de vraag wat een passend alternatief is voor de gasreferentie. Verder onderzoek is nodig alvorens ik in het kader van het wetstraject Warmtewet 2.0 tot een weloverwogen keuze kan komen voor een passend alternatief voor de gasreferentie.
Bent u bereid onderzoek uit te voeren naar een ontkoppeling tussen de gasprijs en de warmteprijs waarbij de afnemers van warmtenetten meer flexibiliteit en grip kunnen krijgen op hun energierekening? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Gevolgen van het gebrek aan netcapaciteit voor duurzame energieprojecten in Drenthe, Groningen en Overijssel |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gebrek aan stroomkabels belemmert omslag naar groene energie»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke gevolgen het gebrek aan netcapaciteit in Drenthe, Groningen en Overijssel heeft voor projecten die een SDE+-subsidie toegekend hebben gekregen maar nu niet op het net aangesloten kunnen worden?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert een toets uit bij de beoordeling van de haalbaarheid van grote zonneparken of het aannemelijk is dat een project tijdig aangesloten kan worden op een netwerk. In de aanvraagfase worden projectontwikkelaars nadrukkelijk gewezen op het belang van het tijdig regelen van de benodigde netaansluiting voor het project. Hiermee wordt voorkomen dat schaars SDE+-budget bezet wordt gehouden door projecten die niet gerealiseerd kunnen worden. Aanvragen voor projecten boven de 1 MWp bevatten een haalbaarheidsstudie met veelal documenten waaruit blijkt dat contact is gelegd met de netbeheerders (offertes voor kabelaansluiting e.d.). Het is daarmee nog geen gegeven dat de netbeheerder de aansluiting van projecten met een SDE+-beschikking kan garanderen binnen de termijn. Voor de netbeheerder kan dit op een gegeven moment leiden tot een stapeling van grote zonneparken die in dezelfde periode aangesloten willen worden. Tot op heden heeft RVO.nl één formeel verzoek tot verlenging van de realisatietermijn gekregen vanwege het gebrek aan netcapaciteit.
Welke termijnen vanuit de SDE+-regeling zijn er verbonden aan een de realisatie van een zonne-energieproject?
Voor zon-PV projecten geldt een realisatietermijn van drie jaar. Vanaf 2019 geldt voor de zon-PV projecten op daken een termijn van drie jaar en wordt voor veld- en watersystemen een termijn van vier jaar gehanteerd, waardoor netbeheerders ook meer tijd hebben om de benodigde netaansluiting te realiseren.
Bent u bereid om de termijn op te schorten waarop projecten die SDE+-subsidie is toegekend moeten leveren op het elektriciteitsnet, voor wat betreft projecten die niet kunnen leveren op het net door een tekort aan capaciteit gezien dat buiten hun macht ligt en gezien deze omstandigheid pas ver na het aanvragen van de subsidie bekend is geworden? Zo nee, waarom niet?
RVO.nl heeft de mogelijkheid om één jaar uitstel van de realisatietermijn te verlenen op de ingangsdatum van de subsidie. Per geval wordt bekeken of projecten hiervoor in aanmerking komen, bijvoorbeeld doordat uitstel komt door factoren buiten de invloedssfeer van de producent.
Welke andere mogelijkheden ziet u om iets voor deze projecten te doen?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Het tekort aan aansluitcapaciteit voor duurzame energie-initiatieven |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in het Dagblad van het Noorden, waarin aandacht wordt besteed aan het tekort aan capaciteit voor zonneparken?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is voor de energietransitie dat de ontwikkeling en aansluiting van duurzame energie-initiatieven stagneert door gebrek aan aansluitcapaciteit? Zo nee, waarom niet?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Ziet u mogelijkheden en bent u bereid zich in te spannen om de belemmeringen die aansluiting van duurzame energie-initiatieven in de weg staan weg te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u, welke inspanningen bent u bereid te leveren en welke resultaten mogen daar wanneer van worden verwacht?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerp-Klimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Deelt u de opvatting dat – gegeven het feit dat huishoudens en kleine ondernemers onevenredig veel belastingen en opslagen bijdragen aan het vullen van de subsidiepotten voor duurzame energie – het ongewenst is dat het overgrote deel van de capaciteit wordt geclaimd en wordt toegekend aan grote commerciële ontwikkelaars van zonne- en windparken? Zo nee, waarom niet?
De SDE+-regeling is een techniekneutrale subsidieregeling waarvan het beschikbare budget zo kosteneffectief mogelijk wordt verdeeld en bijdraagt aan maatschappelijke doelstellingen van hernieuwbare energie. Tussen het type aanvrager wordt geen onderscheid gemaakt. Daarnaast dient de discussie over de grondslag van de ODE, namelijk de huidige 50%-50% verdeling tussen burgers en bedrijven, los te worden gezien van een kosteneffectieve besteding van het beschikbare SDE+-budget. Recent heb ik in een brief aan uw Kamer een korte- en een langetermijnverkenning van de huidige lastenverdeling van de ODE aangekondigd, Kamerstuk 35 004, nr. 18.
Deelt u de opvatting dat het gewenst is om eerst zo veel mogelijk daken en overruimtes nabij woningen en bedrijven voor zonnepanelen te benutten in plaats van agrarische grond? Zo nee, waarom niet?
In het kabinetsperspectief NOVI (Kamerstuk 34 682, nr. 6) heeft het kabinet aangegeven dat de voorkeur uitgaat naar zon op daken of zonneweides in landelijk gebied met lage landschappelijke, ecologische of landbouwkundige waarde. In dit licht wijs ik tevens op de aangenomen motie Dik-Faber (Kamerstuk 32 813, nr. 204). Met deze motie wordt de regering opgeroepen primair onbenutte daken en terreinen zoveel mogelijk te benutten en landbouw en natuur zoveel mogelijk te ontzien en hiervoor een zonneladder op te stellen die als nationaal afwegingskader kan worden benut. In het kader van deze motie werkt het kabinet een aanpak uit waar ook de netbeheerders bij worden betrokken.
Bent u bereid, naar analogie van het principe «groen voor grijs» dat wordt toegepast in het congestiemanagement van het elektriciteitsnetwerk, te bevorderen en te regelen dat kleinschalige zonne-energieprojecten van particulieren, waar dakoppervlakte en overruimtes nabij woningen en bedrijven worden benut, voorrang krijgen bij de aansluiting op het elektriciteitsnetwerk boven grootschalige initiatieven van commerciële ontwikkelaars die agrarische grond benutten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en binnen welke termijn gaat u dit bevorderen en regelen?
Netbeheerders mogen nu geen onderscheid maken tussen aanvragers, zij mogen niet discrimineren, conform artikel 23, tweede lid, Elektriciteitswet 1998. Mijn inspanningen en die van de netbeheerders zijn er dan ook op gericht dat iedereen kan worden aangesloten op het net. Daarnaast zal het lastig zijn om maatschappelijke initiatieven waaraan in mediaberichten wordt gerefereerd te definiëren.
Het bericht ‘Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Defensie ziet liever geen windmolens naast munitieopslag»?1
Ja.
Klopt het dat u wegens veiligheidsrisico’s de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wilt vrijhouden van turbines? Zo ja, kunt u aangeven welke veiligheidsrisico’s u verwacht door de plaatsing van windmolens binnen de A-zone van de munitieopslag in Staphorst?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft namens het Ministerie van Defensie bij het College van burgemeester en Wethouders van Staphorst een zienswijze ingediend met betrekking tot de Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau Windpark Staphorst. In deze zienswijze is aangegeven dat nader kwantitatief onderzoek nodig is naar de effecten van windturbines op de externe veiligheid van het munitieopslagcomplex. Ten tijde van het indienen van de zienswijze was er nog onvoldoende zekerheid over de volgende aspecten:
In verband hiermee is er in de zienswijze op aangedrongen in de milieueffectrapportage geen varianten te ontwikkelen die de bouw van windturbines binnen de A zone mogelijk maken.
Kunt u aangeven wat de beperkingen zijn binnen een A-zone en waar deze beperkingen op zijn gebaseerd?
De beperkingen die gelden binnen de A-veiligheidszone van munitieopslag zijn opgenomen in artikel 2.6.7 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze beperkingen betreffen het realiseren van (beperkt) kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi).
In de lijst van (beperkt) kwetsbare objecten van het Bevi wordt geen specifieke aandacht geschonken aan windturbines. Er is in de wet dus geen expliciet verbod op de plaatsing van windmolens in de A-zone opgenomen.
Het Barro is gericht op schade die door een incident op het munitiecomplex in de nabije omgeving veroorzaakt zou kunnen worden. De ingediende zienswijze gaat met name ook in op de gevolgen die door een defect aan de windmolen op het munitiecomplex zouden kunnen ontstaan. Hierdoor zou ook de externe veiligheid in negatieve zin beïnvloed kunnen worden. Daarom is aangegeven dat nader onderzoek nodig is.
Kunt u aangeven of er een expliciet verbod is op plaatsing van windmolens binnen een A-zone? Zo nee, waar is de oproep van Defensie dan op gebaseerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt de opstelling van Defensie zich tot haar taak om te verduurzamen zoals bijvoorbeeld opgesteld in de Operationele Energie Strategie?
Defensie staat positief ten opzichte van duurzame energieprojecten op of in de omgeving van haar terreinen en complexen. Op diverse complexen (de Vliehors op Vlieland en vliegbasis Eindhoven) heeft Defensie terreinen ter beschikking gesteld aan derde partijen waar zonneparken zijn of worden gebouwd. Als er zich in de buurt van defensieobjecten nieuwe ontwikkelingen, zoals stadsverwarming, voordoen bezien we of Defensie hierop kan aansluiten. Maar in alle gevallen staat veiligheid van defensiepersoneel en -materieel en de externe veiligheid in de omgeving van onze objecten voorop.
Kunt u aangeven of er mogelijkheden zijn om de turbines binnen de A-zone te plaatsen zonder de veiligheidsrisico’s te veroorzaken?
Indien uit een door een ter zake deskundig adviesbureau uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat de externe veiligheid van het munitiemagazijnencomplex Staphorst niet in negatieve zin wordt beïnvloed, is er geen belemmering voor de bouw van windturbines binnen de A-zone van het complex. De mogelijkheden tot beheersing van de veiligheidsrisico’s zijn afhankelijk van de uitkomsten van de risicoanalyse.
Welke mogelijkheden ziet u voor het beheersen van de veiligheidsrisico’s wanneer er toch windmolens binnen de A-zone worden geplaatst?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wat er binnen de A-zone rondom de munitieopslag in Staphorst wel mogelijk is met betrekking tot het opwekken van duurzame energie?
Methoden voor opwekking van duurzame energie, die geen veiligheidsrisico’s met zich mee brengen en niet onder de beperkingen van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vallen, kunnen in de A-zone van een munitiecomplex worden gerealiseerd. Een gedegen risicoanalyse is noodzakelijk om vast te stellen of er zich veiligheidsrisico’s kunnen voordoen.
De gestegen kosten voor het gebruik van warmte |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Tarieven warmte stijgen in 2019 door koppeling gasprijs en belastingen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het gebruik van warmte essentieel is bij het behalen van de doelen met betrekking tot CO2-reductie in de gebouwde omgeving? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. De inzet van duurzaam geproduceerde warmte en restwarmte zal in de energietransitie een belangrijke bijdrage leveren aan de doelen voor CO2-reductie in de gebouwde omgeving.
Deelt u de mening dat de forse tariefstijging voor warmte een negatieve prikkel oplevert voor het gebruik van warmte en niet bijdraagt aan de omschakeling naar een duurzame energievoorziening? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de omschakeling naar een duurzame energievoorziening en de rol van collectieve warmtelevering zijn twee zaken van belang, namelijk het draagvlak bij de (potentiële) afnemers van warmte van een warmtenet en een goed investeringsklimaat voor de aanleg en het beheer van warmtenetten. Het is daarbij belangrijk dat er een goede balans wordt gevonden tussen beide. Het uitgangspunt blijft dat de gebonden afnemer van warmte beschermd wordt tegen te hoge tarieven. Bij de behandeling in uw Kamer van de in 2018 aangenomen wijziging van de Warmtewet is dit ook aan de orde geweest, waarbij er voor is gekozen om de maximum tarieven te blijven baseren op de gasreferentie. Daarmee betaalt de verbruiker gemiddeld gesproken niet meer dan wanneer gebruik wordt gemaakt van aardgas. Voor de warmteleveranciers betekent de doorwerking van stijgende gastarieven in de maximumprijs voor warmte een verbetering van hun rendementen, waardoor investeren in warmtelevering aantrekkelijker wordt. Uit de laatste in opdracht van ACM uitgevoerde rendementsmonitor blijkt dat de gemiddelde rendementen van warmteleveranciers lager zijn dan wat redelijk mag worden geacht.
Mochten warmteleveranciers de stijgende prijzen van aardgas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, waarmee ACM de mogelijkheid krijgt om te hoge rendementen van warmteleveranciers te corrigeren via de warmtetarieven.
Deelt u de mening dat het voor gebruikers die zijn aangesloten op warmtenetten zeer onbillijk en onredelijk is dat zij, door de koppeling van warmtetarieven aan de aardgastarieven, een prijsprikkel krijgen toegediend die is bedoeld om aardgasgebruikers te stimuleren over te stappen op andere verwarmingsvormen, terwijl zij geen gebruiker zijn van aardgas? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid deze onbillijkheid en onredelijkheid weg te nemen?
Nee. Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat aangezien de stijging van de tarieven voor warmte voor een groot deel voorkomt uit de koppeling tussen de prijzen van warmte aan die van aardgas, dat die koppeling zou moeten worden losgelaten? Zo ja, hoe gaat u wet- en regelgeving op dit punt aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals besproken tijdens de behandeling in uw Kamer van het voorstel tot wijziging van de Warmtewet, vind ik op dit moment het handhaven van de koppeling van de warmteprijs aan de kosten van verwarming met aardgas een verstandige keus. Wanneer aardgas een minder dominante rol heeft in de warmtevoorziening dan nu het geval is, zal er een moment komen dat het verstandig is om die koppeling los te laten en de warmteprijs op een andere grondslag te reguleren. Mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29) laat ik onderzoek uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden betrokken bij de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) en zullen daarbij ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat aangezien het streven is om het gebruik van warmte te stimuleren en gebruik van gas af te remmen, dat de energiebelasting op duurzame warmte niet zou mogen stijgen, of zelfs moet worden gereduceerd? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat deze stijging niet meer aan de orde zal zijn of wordt gereduceerd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Nee. Het doorwerken van een stijgende energiebelasting op aardgas in de maximumprijzen voor warmte vloeit voort uit het blijven hanteren van de gasreferentie. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, wordt bij de volgende wijziging van de Warmtewet gekeken naar alternatieven voor de gasreferentie.
Het artikel ‘Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Tekort aan stroomkabels voor grote hoeveelheid zonne-energie»?1
Ja.
Bent u bereid zich in te spannen om netbeheerders eerder inzage te geven in de locaties voor windmolens en zonneparken zodat zij zich sneller en beter kunnen voorbereiden op de benodigde infrastructuur? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Klopt het dat een verlaging van de leveringszekerheidseis voor zonne-energieprojecten van 99,9% naar 99% veel menskracht en tijd zou schelen omdat er minder kabels gebruikt hoeven te worden?
Een lagere redundantie-eis voor duurzame opwek levert direct extra capaciteit in het net op. Het versoepelen van deze netontwerpeis voor duurzame opwek kan bij de netbeheerder leiden tot lagere arbeids- en materiaalkosten, aangezien minder additionele netinvesteringen dan verplicht zijn.
Ik ben met onder andere netbeheerders in overleg over alle mogelijke oplossingen om het net zo effectief mogelijk te gebruiken. Daarbij wordt ook gekeken naar huidige eisen op het gebied van leveringszekerheid. Hierbij moet wel altijd een afweging gemaakt tussen de impact van een uitvalsituatie, de faalkans van een netonderdeel en de kosten om uitval te voorkomen of gevolgen te beperken.
Overigens kan niet in het algemeen gesteld worden dat de leveringszekerheid daalt van 99,9% naar 99%, dit is altijd afhankelijk van de beschikbaarheid van de verbindingen waarbij ieder geval anders is.
Maakt het tijdelijk verlagen en/of uitstellen van sommige van de eisen rondom de leveringszekerheidseis het inlopen van de achterstand rondom het aansluiten van duurzame energie mogelijk? Zo ja, met hoeveel jaren? Welk effect heeft dit op de realisatie van zonne- en windenergie in 2020? Zo nee, waarom niet?
In de Elektriciteitswet 1998 is middels wet Voortgang Energietransitie de eis opgenomen dat een net met een spanningsniveau van 110 kV en hoger zo is ontworpen en in werking is dat het transport ook verzekerd is indien zich een uitvalsituatie voordoet (N-1). Bij algemene maatregel van bestuur kan hiervoor structureel vrijstelling of ontheffing worden verleend. Het voldoen aan N-1 is namelijk niet voor alle uitvalsituaties doelmatig. Voor aansluitingen lager dan 110 kV geldt geen eis voor redundantie. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om in samenspraak met de sector te kijken naar het (tijdelijk) versoepelen van de eisen rondom de leveringszekerheidseis? Zo ja, hoe ziet u dat voor zich? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het algemeen overleg Klimaat en energie, dat momenteel op 13 februari 2019 gepland staat, plaatsvindt?
Ja.
Het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 'rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft' |
|
Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft»?1
Ja.
Is het u bekend dat Stichting Agri Facts bezwaren heeft gemaakt bij PBL over de weergave van de relatieve omvang van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw en het effect van minder vlees eten op het verlagen van de totale broeikasgasemissies?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat het PBL inmiddels het publicatiebericht, op basis van bezwaren Stichting Agri Facts, bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website heeft aangepast?
Ja. De tekstuele verduidelijking staat ook expliciet op zijn website vermeld. Er wordt nu expliciet aangegeven dat het om landbouwgerelateerde emissies gaat. Het achterliggende wetenschappelijk artikel uit 2014 behoefde geen aanpassing.
Waarom zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet op de hoogte gesteld van tekortkomingen van het PBL in zijn publicaties?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De onafhankelijke rol van het PBL wordt gewaarborgd in de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau. De Staatssecretaris van I&W is beleidsmatig verantwoordelijk voor het PBL. In 2012 en in 2017 zijn periodieke internationale visitaties van het PBL uitgevoerd. Hierdoor wordt de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het PBL bewaakt. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Op grond van de door de Stichting Agri Facts aangedragen bezwaren en de reactie van het PBL daarop heb ik geen tekortkomingen kunnen constateren en onderschrijf ik de stelling van de Stichting dus niet. Aangezien ik geen tekortkomingen heb geconstateerd, heb ik deze ook niet aan uw Kamer kunnen melden.
Welke verschillende bezwaren op publicaties van het PBL heeft Stichting Agri Facts en wat is de reactie van het PBL op deze bezwaren?
De bezwaren van de Stichting Agri Facts kunt u lezen op hun website3. Ten eerste vond men het publicatiebericht «Minder vlees eten levert forse klimaatwinst op» niet juist. De Stichting schrijft verder dat het PBL niet objectief zou rapporteren over het gebruik van dierlijke producten en landgebruik in relatie tot het klimaatvraagstuk. Tot slot heeft de Stichting bezwaar tegen een aantal vergelijkende grafieken die een vertekend beeld zouden geven, onder meer omdat ze niet beginnen in referentiejaar 1990.
Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website aangepast omdat hierin ten onrechte het woord «landbouwgerelateerd» ontbrak. Ten aanzien van de mogelijk niet objectieve weergave herkent het PBL zich niet in de andere twee bezwaren. Het PBL heeft hier in twee brieven uitgebreid schriftelijk op gereageerd naar de Stichting Agri Facts4.
Kunt u inhoudelijk reageren op de stelling van Stichting Agri Facts dat het PBL tekort schiet in zijn rol van rekenmeester van het Klimaatakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen hebben de aanpassingen van de cijfers van het PBL voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord?
Aanpassing van cijfers is niet aan de orde, derhalve zijn er ook geen gevolgen voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord.
Is het u, onder meer uit het bericht «Waarschuwing: geen nieuwe zonneparken, het net kan het niet aan», bekend dat netwerkbedrijven kampen met capaciteitsproblemen om zonne-energieprojecten op het elektriciteitsnetwerk aan te sluiten?1
Ja.
Is u het bericht «Groot probleem: voetbalclub wil zonnepanelen maar krijgt deksel op neus» bekend dat sportvereniging VV Nieuw Buinen hierdoor wordt getroffen?2
Ja.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst en onbillijk is dat een sportvereniging door een capaciteitsknelpunt bij het netwerkbedrijf Enexis vooralsnog geen duurzame energie kan gaan produceren en het voordeel dat hieruit voortvloeit niet kan genieten? Zo nee, waarom niet?
Dit is uiteraard ongewenst voor iedere partij die hernieuwbare elektriciteit op wil wekken en daar de benodigde investeringen in tijd, menskracht en financiën voor gedaan heeft. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden. Daarnaast ben ik samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen soelaas kunnen bieden.
Bent u bereid u nader te verdiepen in de knelpunten die VV Nieuw Buinen ondervindt en te bevorderen dat de aan te leggen installatie voor het opwekken van zonne-energie spoedig op het net wordt aangesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u concreet ondernemen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het u bekend dat de Subsidieregeling Energiebesparing en duurzame energie sportaccommodaties (EDS) de voorwaarde kent dat de aanvrager binnen een jaar na de subsidietoekenning de maatregel waarvoor subsidie is aangevraagd moet uitvoeren en dat, in het geval dat niet geschiedt, niet binnen een termijn van drie jaar opnieuw subsidie toegekend kan worden voor deze maatregel?
Er geldt inderdaad de voorwaarde dat men binnen een jaar na verlening van de subsidiebeschikking de maatregel moet hebben gerealiseerd.
De voorwaarde dat men binnen een termijn van drie jaar niet een nieuwe subsidie toegekend kan krijgen voor dezelfde maatregel is niet opgenomen in de regeling van de EDS. Er is wel een voorwaarde dat er slechts eenmaal per kalenderjaar subsidie kan worden verleend voor dezelfde maatregel aan een aanvrager.
Deelt u de opvatting dat het onbillijk en ongewenst is dat deze restrictie in de EDS geldt indien de vertraging wordt veroorzaakt door een omstandigheid die de aanvrager niet kan beïnvloeden, in casu onvoldoende capaciteit voor aansluiting op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat de subsidie komt te vervallen en niet meer binnen een termijn van drie jaar kan worden aangevraagd?
In beginsel is er geen uitstel mogelijk, maar bij bijzondere omstandigheden kan er besloten worden om de realisatietermijn te verlengen. Hierover wordt dan een gesprek gevoerd met de desbetreffende aanvrager. De EDS is per 7 december 2018 gesloten. Per 1 januari 2019 is de regeling Stimulering bouw en onderhoud van sportaccommodaties (BOSA) onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport open gegaan. De vereniging kan voor deze regeling in aanmerking komen waardoor de realisatietermijn opnieuw drie jaar wordt. Bijkomend voordeel is dat het subsidiepercentage van deze regeling hoger is dan bij de EDS (35% vs. 30%) en geldt op materiaal en arbeid. Daarnaast kan het gezien het langere traject ook gunstig zijn om een nieuwe overeenkomst af te sluiten voor de projectontwikkelaar omdat de prijzen en de techniek van zonnepanelen constant in beweging zijn.
Bent u bereid meer generiek maatregelen te treffen die voorkomen dat de aansluiting van projecten voor kleinschalige energieopwekking niet worden gedupeerd door capaciteitsproblemen op het netwerk? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u dan treffen?
Het bericht ‘Plannen voor zonne-energie smelten als sneeuw voor de zon omdat het net volstroomt’ |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Plannen voor zonne-energie smelten als sneeuw voor de zon omdat het net volstroomt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat vertraging bij het verzwaren van het elektriciteitsnet de noodzakelijke ontwikkeling en groei van duurzame energie-opwekking belemmeren? Kunt u dit antwoord toelichten?
Nederland moet zijn energievoorziening verduurzamen en netbeheerders hebben de wettelijke taak om de toegenomen elektriciteitsproductie te faciliteren. Door het succes van de SDE+-regeling en de daling van de kostprijs van met name zonne-energieprojecten in de afgelopen jaren is de druk op de inpassing van projecten op het elektriciteitsnet in dunbevolkte gebieden een uitdaging geworden. Juist in deze dun bevolkte gebieden is het net vanwege weinig afname niet uitgelegd op grootschalige decentrale productie. Het verzwaren van het net kost daarom enige tijd. Dit kan de ontwikkeling en groei van energieopwekking belemmeren.
Wat zijn de gevolgen voor energieprojecten die een aanvraag hebben gedaan binnen de SDE+ subsidie in 2018 indien het elektriciteitsnet niet op korte termijn verzwaard wordt?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voert een toets uit bij de beoordeling van de haalbaarheid van grote zonneparken of het aannemelijk is dat een project tijdig aangesloten kan worden op een netwerk. In de aanvraagfase worden projectontwikkelaars nadrukkelijk gewezen op het belang van het tijdig regelen van de benodigde netaansluiting voor het project. Hiermee wordt voorkomen dat schaars SDE+-budget bezet wordt gehouden door projecten die niet gerealiseerd kunnen worden. Aanvragen voor projecten boven de 1 MWp bevatten een haalbaarheidsstudie met veelal documenten waaruit blijkt dat contact is gelegd met de netbeheerders (offertes voor kabelaansluiting e.d.). Het is daarmee nog geen gegeven dat de netbeheerder de aansluiting van projecten met een SDE+-beschikking kan garanderen binnen de termijn. Voor de netbeheerder kan dit op een gegeven moment leiden tot een stapeling van grote zonneparken die in dezelfde periode aangesloten willen worden. Tot op heden heeft RVO.nl één formeel verzoek tot verlenging van de realisatietermijn gekregen vanwege het gebrek aan netcapaciteit.
Welke inzet pleegt u om te voorkomen dat investeringen in zonne-energie niet door beperkingen van het elektriciteitsnet worden belemmerd?
De inzet van mijn beleid is erop gericht dat iedereen aangesloten kan worden op het net. Investeringen in het elektriciteitsnet moeten ook noodzakelijk en efficiënt zijn, wij betalen als burgers immers allemaal mee aan de elektriciteitsnetten. Het verzwaren van het net kost enige tijd; zo moet ruimte worden gevonden voor stations, is er tijd nodig om een goede inspraak van onder andere burgers te organiseren en moeten nieuwe kabels getrokken worden. Oplossingen liggen op twee vlakken: ten eerste het tijdig investeren en uitbreiden van het elektriciteitsnet en ten tweede een locatiecheck in de gebieden. In het ontwerpKlimaatakkoord zijn over beide zaken suggesties opgenomen. Ik onderzoek met ACM en de netbeheerders welke oplossing passend is voor tijdig investeren en of de regelgeving daarvoor gewijzigd moet worden.
Anderzijds krijgen de netbeheerders een adviserende rol bij het opstellen van de Regionale Energie Strategieën (RES). Daar wordt door middel van locatiechecks ingezet op het zo slim mogelijk koppelen van decentrale productie en beschikbaarheid op het net.
Ik ben ook samen met de netbeheerders, decentrale overheden, ACM en andere betrokkenen aan het bezien welke overige maatregelen eerder dan via wijziging van wet- en regelgeving en de RES soelaas kunnen bieden.
Daarnaast is er reeds intensief overleg tussen RVO.nl en de netbeheerders over de impact van de subsidieverleningen vanuit de SDE+-verleningen.
Bent u bereid een plan op te stellen zodat elektriciteitsnetten voorbereid zijn op verwachte uitbreiding van hernieuwbare energie? Kunt u dit antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De tarieven voor warmtelevering |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de tarieven voor warmtelevering dit jaar met 164 euro omhoog mogen gaan in verband met onder meer de hogere belastingtarieven voor gas?1
Ja.
Wat betekenen de verwachte toekomstige verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Het maximale tarief dat op grond van de Warmtewet in rekening mag worden gebracht voor levering van warmte wordt gebaseerd op de gasreferentie. Op grond van de gasreferentie worden de maximaal toegestane tarieven die een kleinverbruiker van warmte betaalt afgeleid van de gemiddelde kosten die een gemiddelde kleinverbruiker zou maken, wanneer hij door middel van een gasvoorziening in zijn warmtebehoefte zou voorzien. Hierdoor stijgen de maximaal toegestane tarieven voor levering van warmte wanneer de energiebelasting op gas stijgt. Dit is een maximum tarief, warmteleveranciers zijn niet verplicht om dit maximum tarief in rekening te brengen. Op dit moment kiest een deel van de warmteleveranciers er al voor om onder het maximum tarief te blijven.
Hoe waardeert u de gevolgen van opeenvolgende verhogingen van de gasbelasting voor de tarieven voor warmtelevering?
Op basis van de in opdracht van de ACM uitgevoerde rendementsmonitor warmteleveranciers2 blijkt dat warmteleveranciers op dit moment gemiddeld gesproken rendementen behalen die lager liggen dan wat redelijk wordt geacht. Hogere tarieven leiden tot betere rendementen en kunnen zo een bijdrage leveren aan het investeringsklimaat voor warmtenetten. Met de aanleg van warmtenetten kan het gebruik van aardgas voor verwarming en de daarmee gepaard gaande CO2-uitstoot worden teruggedrongen.
Tegelijkertijd moet worden voorkomen dat warmteleveranciers door hogere warmtetarieven onredelijk hoge rendementen behalen en dat daardoor de bescherming van kleinverbruikers afneemt. De ACM monitort tweejaarlijks de rendementen die warmteleveranciers maken. De volgende rendementsmonitor wordt in het najaar van 2019 verwacht. Mochten warmteleveranciers de stijgende belasting op gas gebruiken om de warmtetarieven te verhogen zonder dat hun onderliggende kosten (in dezelfde mate) meestijgen, waardoor onredelijk hoge rendementen ontstaan, dan zal dit blijken uit de rendementsmonitor en zal de ACM dit kenbaar maken. Indien noodzakelijk zal ik dan de bepalingen uit de Warmtewet in werking laten treden, die het mogelijk maken voor de ACM om eventuele hoger dan redelijke rendementen van warmteleveranciers te corrigeren in de warmtetarieven.
Bovendien merk ik op dat ik op dit moment, mede naar aanleiding van de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 34 723, nr. 29), in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke alternatieven voor de gasreferentie om de bescherming van kleinverbruikers van warmte en de realisatie van de andere publieke belangen ook in de toekomst te borgen.
Hoe gaat u voorkomen dat de tarieven voor warmtelevering oneigenlijk hoog worden?
Zie antwoord vraag 3.
Ouderen die niet gebruik kunnen maken van een gunstige financiering van energiebesparingsmaatregelen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de Energiebespaarlening van het Nationaal Energiebespaarfonds?1
Ja.
Is het waar dat deze Energiebesparingsregeling niet beschikbaar is voor burgers van 75 jaar of ouder? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee, dit klopt niet helemaal. De Energiebespaarlening is beschikbaar als één aanvrager jonger is dan 76 jaar. De grens ligt daarmee op 76 jaar maar er kan wel een lening worden verstrekt als één aanvrager uit het huishouden jonger is dan 76 en de andere aanvrager uit het huishouden 76 jaar of ouder is. Bij de inkomenstoets wordt dan het inkomen van de jongste aanvrager benut, het eventuele inkomen van de oudere partner niet.
Op verzoek van de provincies Drenthe en Overijssel biedt het Nationaal Energiebespaarfonds inwoners uit deze provincies boven de 75 jaar de mogelijkheid om een Energiebespaarlening af te sluiten. Gezien het verhoogde risico bij het verstrekken van Energiebespaarleningen aan aanvragers boven de 75, staan deze provincies garant voor nakoming van de financiële verplichtingen van deze leningnemers.
Deelt u de mening dat ook ouderen moeten kunnen profiteren van deze gunstige financieringsmogelijkheid om daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de verduurzaming?
Ik wil hierbij graag twee vragen onderscheiden. Op de vraag of ook ouderen de mogelijkheid moeten hebben om hun woning te verduurzamen, antwoord ik graag bevestigend.
De andere vraag is of het ook verantwoord is om ouderen hiervoor een consumptieve lening, zonder onderpand of hypotheek, te verstrekken. De Energiebespaarlening is namelijk een consumptief krediet en moet in een periode van 7, 10 of 15 jaar worden terugbetaald. Het antwoord op deze tweede vraag is minder eenvoudig en vergt nader onderzoek en een goede uitwerking. Ik licht dit graag toe.
Achtergrond van de leeftijdsgrens is dat bij kredietverstrekking aan mensen op hogere leeftijd, de kredietverstrekker een hoog risico loopt dat de lening bij overlijden van de leningnemer niet of niet geheel wordt terugbetaald. Daarnaast is de vraag of het wenselijk is dat bij overlijden een schuld (de lening) achterblijft bij de partner of andere huisgenoot of erfgenamen. Dat de lening niet vrij beschikbaar is en bedoeld voor de woning maakt het risico niet kleiner, aangezien het gaat om leningen zonder onderpand of hypotheek. Dankzij de overheidsbijdrage in het publiek-private Nationaal Energiebespaarfonds, is het mogelijk gebleken om een hogere leeftijdsgrens (76 jaar) te hanteren dan gebruikelijk is. Veel geldverstrekkers hanteren bij een consumptieve lening een leeftijdsgrens van tussen de 65 en 73 jaar.
Voor mensen boven de leeftijdsgrens van het Nationaal Energiebespaarfonds met overwaarde op hun woning is het mogelijk om de overwaarde te gebruiken voor verduurzaming. Omdat het belangrijk is dat ook ouderen zonder overwaarde mee kunnen doen aan de energietransitie, bekijk ik wat de mogelijkheden zijn om hen beter te faciliteren bij de voorfinanciering van verduurzaming. Dit wordt meegenomen bij de uitwerking van een financieringsfonds voor huishoudens en verenigingen van eigenaren die nu niet in aanmerking komen voor financiering, aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij het ontwerpKlimaatakkoord van 21 december 2018 van de Minister van EZK.
Deelt u ook de mening dat gezien de toenemende vergrijzing het belang toeneemt dat ouderen toegang hebben tot financieringsfaciliteiten? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat de Energiebesparingsregeling niet open staat voor ouderen? Zo nee, waarom deelt u deze mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de risico’s dat ouderen deze lening niet kunnen terugbetalen beheersbaar zijn? Bijvoorbeeld omdat de lening die het Energiebesparingsfonds verstrekt een lening voor een gerichte bestemming is die niet vrij beschikbaar is en gekoppeld wordt aan het huis en dat mocht er na overlijden van de schuldenaar nog een restschuld bestaan dat dat in mindering kan worden gebracht op de erfenis? Zo ja, wat gaat u doen om er voor te zorgen dat de Energiebesparingsregeling ook voor ouderen boven de 75 jaar beschikbaar wordt gesteld? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bestaan er nog meer faciliteiten ten behoeve van energiebesparing of duurzame energie waar ouderen geen gebruik van mogen maken? Zo ja, welke faciliteiten zijn dat en waar uit bestaan de belemmeringen voor ouderen? Indien er belemmeringen zijn, bent u dan bereid te bevorderen dat deze worden weggenomen?
Voor zover mij bekend bestaan er alleen belemmeringen voor ouderen bij het verkrijgen van een lening voor energiebesparing, in verband met de bovengenoemde redenen.
Stimuleringsmaatregelen voor zonnecel-dakpannen |
|
William Moorlag (PvdA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Zonne-energie uit een dakpan»?1
Ja.
Kunt u in kaart brengen welke subsidieregelingen, belastingkortingen en andere stimuleringsmaatregelen er naast het terugvragen van btw bestaan om innovaties zoals het opwekken van zonne-energie te stimuleren?
Naast het terugvragen van btw bestaan er verschillende regelingen om innovaties en de toepassing van zonne-energie te stimuleren. De SDE+ en de salderingsregeling zijn de belangrijkste regelingen voor de uitrol van duurzame energie. Voor innovaties op het gebied van hernieuwbare energie zijn er regelingen gericht op onderzoek, ontwikkeling, experimenten en demonstraties. De voor zon PV meest relevante regelingen zijn die van de Topsector energie, de regeling hernieuwbare energie (HER), de regeling experimenten Elektriciteitswet en de regeling demonstratie energie-innovaties (DEI). Daarnaast zijn er – niet specifiek voor hernieuwbare energie – generieke regelingen voor innovatie (zoals de WBSO-fiscale regeling voor R&D).
Gelden deze stimuleringsmaatregelen ook voor zonne-energie uit dakpannen?
Ja.
Kunt u, indien de stimuleringsmaatregelen niet voor zonne-energie uit dakpannen gelden, indachtig de motie-Lodders/Van Weyenberg (Kamerstuk 35 029, nr. 20) in kaart brengen welke belemmeringen er bestaan om stimuleringsmaatregelen van toepassing te verklaren voor de opwekking van zonne-energie uit dakpannen? Kunt u in kaart brengen voor welke projecten en sectoren dergelijke belemmeringen ook bestaan?
Voor zover ik weet zijn er geen belemmeringen voor de stimulering van zonne-energie uit dakpannen in de verschillende stimuleringsmaatregelen.
Het bericht 'Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming' |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe energiebedrijven miljoenen stelen van klanten stadsverwarming»?1
Ja.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure CV-ketels? Zo ja, waarom?
Het maximale gebruiksonafhankelijke tarief op basis van de gasreferentie is gelijk aan het gemiddelde jaarlijkse vastrecht voor aardgas plus het verschil in gebruikskosten tussen aardgas en warmte, waarbij dit verschil onder meer wordt bepaald door de kosten van een cv-ketel minus de kosten van een afleverset (= warmtewisselaar). De in deze berekening gehanteerde kosten voor de cv-ketel zijn niet gebaseerd op relatief dure cv-ketels, maar op het gemiddelde van de door Nederlandse huishoudens gebruikte cv-ketels. De prijs is vastgesteld door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van deze gemiddelde cv-ketel. Bij aanpassing van de Warmteregeling eind 2015 is deze prijs nog naar beneden bijgesteld in verband met de lagere kosten bij vervanging van een cv-ketel. De gehanteerde prijs wordt verder jaarlijks gecorrigeerd met het inflatiepercentage (de consumentenprijsindex).
Wordt hierbij gekeken naar de kosten van een gemiddelde CV-ketel? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is bij de berekening uitgegaan van het gemiddelde van de gebruikte cv-ketels.
Klopt het dat de berekening voor het Niet Meer Dan Anders-tarief wordt gebaseerd op relatief dure onderhoudscontracten? Zo ja, waarom?
Nee dat klopt niet. Er wordt uitgegaan van de gemiddelde kosten van een zogenaamd full-service onderhoudscontract. Er zijn wel goedkopere onderhoudscontracten, maar die dekken niet alle onderhoudskosten bij storingen. Als er van een goedkoper onderhoudscontract uitgegaan zou worden, dan zou bij de berekening van het tarief ook gerekend moeten worden met de additionele onderhoudskosten die dan tijdens de levensduur van een cv-ketel voor rekening van de verbruiker komen.
Klopt het dat voor de tarieven van stadswarmte wordt gekeken naar de tarieven van de drie grootste gasaanbieders van Nederland? Zo ja, waarom?
Ja. Sinds de inwerkingtreding van de huidige Warmtewet wordt het maximale verbruiksafhankelijke tarief gebaseerd op de gemiddelde kosten van de drie grootste leveranciers van aardgas in Nederland. Hiervoor is gekozen, omdat deze drie leveranciers het grootste deel van de Nederlandse markt bestrijken. Met de inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit, die is voorzien met ingang van het nieuwe tariefjaar (1 januari 2020) zal worden uitgegaan van de 10 grootste leveranciers, waarmee een nog representatiever beeld zal worden verkregen.
Wordt voor het berekenen van het Niet Meer Dan Anders-tarief een hoge nieuwprijs voor de warmtewisselaar als uitgangspunt genomen? Zo ja, waarom?
Nee, de in de berekening van het maximum gebruiksonafhankelijke tarief gehanteerde kosten voor de afleverset worden op dezelfde wijze bepaald als de kosten van de cv-ketel. Ook voor de afleverset geldt dus dat de prijs in 2015 is bepaald door een onafhankelijk adviesbureau op basis van kostenkengetallen voor de onderdelen van de meest toegepaste afleverset.
Waar wordt de prijs van de warmtewisselaar op gebaseerd?
Zie het antwoord op vraag 6.
Zou het niet beter zijn als voor de berekening van warmtetarieven wordt gekeken naar de gemiddelde gastarieven van gasaanbieders?
Nu wordt al uitgegaan van het gemiddelde van de drie grootste leveranciers van aardgas. Met inwerkingtreding van het voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit zal worden uitgegaan van het gemiddelde van de 10 grootste leveranciers.
Wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief jaarlijks opnieuw berekend? Zo nee, om de hoeveel jaar wordt het Niet Meer Dan Anders-tarief berekend? Wordt hierbij rekening gehouden met het goedkoper worden van bijvoorbeeld CV-ketels?
Ja, het tarief wordt jaarlijks door de ACM vastgesteld. Voor de berekening van het maximale verbruiksonafhankelijke tarief wordt daarbij onder meer uitgegaan van de parameters voor de kosten van de meest toegepaste cv-ketel en afleverset zoals deze in 2015 op basis van het in het antwoord op vraag 2 genoemde onderzoek zijn vastgesteld en jaarlijks worden gecorrigeerd met het inflatiepercentage.
In het onlangs bij de Kamer voorgehangen voorstel tot wijziging van het Warmtebesluit is bepaald dat de ACM de genoemde parameters vanaf het moment van inwerkingtreding (naar verwachting per 1 januari 2020) zal gaan vaststellen en dat deze dus niet meer gebaseerd zullen worden op het genoemde onderzoek.
Met het oog hierop is er, mede om verwarring te voorkomen, voor gekozen om geen nieuw onderzoek uit te voeren en het onderzoek uit 2015 nog als basis te handhaven voor de huidige parameters. Voor een toelichting op het meest recente tariefbesluit van de ACM verwijs ik naar https://www.acm.nl/nl/publicaties/besluit-maximumprijs-levering-warmte-2019
Is er binnen de huidige warmtewet een systeem mogelijk waarbij er meer concurrentie plaatsvindt tussen leveranciers van warmte op het warmtenet? Zo ja hoe kan dit worden bewerkstelligd en welke wetswijziging is hiervoor vereist?
Bij de levering van warmte aan kleinverbruikers is de huidige praktijk dat er geen concurrentie tussen leveranciers op één warmtenet plaats vindt. Het warmtebedrijf beheert het warmtenet en voorziet in de levering aan de eindgebruikers. Om de gebonden kleinverbruiker te beschermen voorziet de Warmtewet in het reguleren van het maximum tarief voor warmte. De huidige Warmtewet bevat geen bepalingen ten aanzien van de toegang van meerdere leveranciers tot een warmtenet.
Op dit moment wordt naar aanleiding van de motie van de leden Yesilgöz-Zegerius en Jetten (Kamerstuk 34 723, nr. 13) in het kader van de voorbereiding van de volgende wijziging van de Warmtewet (Warmtewet 2.0) onderzoek uitgevoerd door onderzoeksbureau SEO naar de mogelijkheden om de levering en netbeheer te splitsen en de voor- en nadelen die dat met zich mee zou brengen. Zodra dit onderzoek is afgerond, zal ik de Kamer daarover informeren.
Hoe kan ervoor worden gezorgd dat consumenten kunnen kiezen tussen meerdere leveranciers? Is hier een wetswijziging voor vereist, zo ja welke?
Zie antwoord vraag 10.
Hoeveel procent van de energieleveranciers rekenden het afgelopen jaar een warmtetarief dat lager lag dan het Niet Meer Dan Anders-tarief?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in Nederland. Voor wat betreft 11 grotere leveranciers2 hadden zes bedrijven in 2018 een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum en hadden vier bedrijven een gebruiksafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum. Daarbij hadden twee van de laatstgenoemde vier bedrijven tevens een gebruiksonafhankelijk tarief dat lager lag dan het maximum.
Hoe hoog was in 2017 het warmtetarief van een energieleverancier dat het grootste verschil vertoonde met het Niet Meer Dan Anders-tarief? Hoe groot was dit verschil?
Ik heb geen overzicht van de tarieven van alle warmteleveranciers in 2017. Van de 11 bij het antwoord op vraag 12 genoemde grotere leveranciers waren de laagste warmtekosten (vastrecht + variabel) op basis van een gemiddeld verbruik van 35 GJ per jaar in 2018 € 982,92. Dit is € 168,35 lager dan wat bij dit verbruik maximaal in rekening had mogen worden gebracht.
De artikelen dat de energierekening volgend jaar fors stijgt |
|
Simon Geleijnse (50PLUS) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Energienota stijgt wél fors, Nederlander laat zich niet foppen» en «Energierekening Nederlands huishouden in 2019 gemiddeld 327 euro hoger»?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over de stelling van de directeur van Gaslicht.com, dat de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (EZK) tijdens het mondelinge vragenuur van 11 december 2018 uitging van verkeerde (te lage) verbruikscijfers inzake de hoogte van de energierekening?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de Nationale Energieverkenning (NEV) 2017. De NEV is sinds 2014 leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. Ik ga derhalve uit van de analyses door PBL in de NEV en zie geen reden om hiervan af te wijken.
Diverse organisaties proberen inzichtelijk te maken wat de effecten van het klimaat- en energiebeleid zijn op de energierekening van huishoudens, maar partijen doen dit niet altijd op dezelfde manier. Men gaat voor het energieverbruik van huishoudens uit van verschillende verbruikscijfers. Ik baseer mij op het gemiddelde verbruik van huishoudens in Nederland zoals dat door PBL in de NEV wordt vastgesteld. Uiteraard is er sprake van spreiding rond deze gemiddelde cijfers, zowel naar boven als naar beneden. Vanaf dit jaar zal aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) worden verzocht om jaarlijks in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) naast het inzicht in de gemiddelde energierekening voor huishoudens en Nederland ook inzicht te geven in de spreiding, door de energierekening ook weer te geven voor specifieke groepen van huishoudens. Hiervoor is overleg gestart met de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Financiën en met externe organisaties om – meer nog dan nu het geval is – een eenduidig beeld van de energierekening te geven.
Los daarvan is sprake van forse verschillen in de gehanteerde leveringstarieven voor gas en elektriciteit. Dit blijkt ook uit het fluxenergie-artikel waarnaar u verwijst en dat verschillende mutaties van de leveringstarieven voor 2019 vermeldt.
Klopt het dat de Staatssecretaris van EZK in haar beantwoording uitging van cijfers die een jaar oud zijn, terwijl sinds die tijd de energieprijs en gasprijs flink gestegen zijn waardoor een vertekend beeld ontstaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Staatssecretaris baseerde zich op de cijfers van de NEV 2017. Zoals in antwoord 2 aangegeven is de NEV voor het kabinet leidend in alle berekeningen op het gebied van energie. In dit rapport is ook een langetermijnontwikkeling meegenomen van de gemiddelde elektriciteits- en gasprijzen en van het gemiddelde energieverbruik van huishoudens. Uit recente informatie blijkt dat er tekenen zijn dat deze tarieven in 2019 hoger zouden kunnen uitvallen dan eerder becijferd. Dit geldt niet voor de tarieven voor de energiebelasting en de opslag duurzame energie voor 2019. Daarvan heb ik een duidelijk beeld en die cijfers zullen niet wijzigen.
Kunt u aangeven waarop de Staatssecretaris van EZK haar bewering dat vergelijkingssites van verkeerde verbruikscijfers uitgaan heeft gebaseerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het bericht dat de energierekening volgend jaar stijgt met mogelijk 327 euro, een bedrag van ruim 27 euro per maand, gebaseerd op de tarieven van de grootste drie energieleveranciers?
Gebaseerd op de cijfers van de NEV 2017 neemt de gemiddelde energierekening voor huishoudens in 2019 met ongeveer € 108 toe. In dit bedrag is de stijging van de energiebelasting en de opslag duurzame energie opgenomen.
Er zijn nu signalen dat energieleveranciers in 2019 hun tarieven forser verhogen dan waar PBL in de NEV 2017 van uitging. Indien deze verhogingen zich uiteindelijk over geheel 2019 voordoen, dan zal de toename van de gemiddelde energierekening hoger uitvallen dan eerder gedacht. Bij het verschijnen van de NEV 2019 in het najaar zal blijken hoe de leveringstarieven volgens PBL zich verder ontwikkelen en in hoeverre deze anders zijn bij de NEV uit 2017. Dit hangt ook af van internationale en geopolitieke ontwikkelingen die de prijzen van gas en elektriciteit in 2019 beïnvloeden.
Wat vindt u van de in het artikel van FluxEnergie genoemde verhouding dat bijna de helft van de energierekening voor particulieren, 47% om precies te zijn, volgend jaar bestaat uit belastingen? Is er naar uw mening een maximumaandeel dat acceptabel is?
Het exacte aandeel van belastingen in de integrale energierekening in 2019 zal moeten blijken op basis van de daadwerkelijke gemiddelde leveringstarieven. Op grond van de NEV 2017 kan worden verwacht dat het aandeel van de energiebelasting, de ODE en de BTW tezamen in de integrale energierekening gemiddeld rond 45% zal liggen. Het kabinet heeft steeds benadrukt dat de energietransitie voor iedere Nederlander haalbaar en betaalbaar moet blijven. Daartoe heeft het kabinet een verkenning aangekondigd naar de lastenverdeling in de ODE tussen huishoudens en bedrijven. Deze verkenning zal het kabinet in 2019 uitvoeren zodat de uitkomsten daarvan kunnen worden meegenomen bij de behandeling van het wetsvoorstel over de verbreding van de ODE die vanaf 2020 zal ingaan. In deze verkenning wordt gekeken naar de koopkracht van huishoudens enerzijds en naar de lastenontwikkeling van het bedrijfsleven anderzijds. Dit vergt een zorgvuldige afweging.
Het PBL heeft onlangs de kosten van de energierekening voor huishoudens in verschillende inkomensgroepen in kaart gebracht in het rapport Meten met twee maten. Een belangrijke conclusie uit dit rapport is dat de energierekening niet geïsoleerd maar in samenhang met andere lasten (bijvoorbeeld woonlasten en levensonderhoud) en andere beleidsdomeinen (inkomensbeleid) moet worden bekeken. Er is sprake van een samenspel van energie-, woon- en inkomensbeleid. Hoewel de energiebelasting stijgt, kiest dit kabinet ervoor om dit voor een belangrijk deel terug te sluizen door onder andere de inkomstenbelasting te verlagen. De hogere energierekening moet dus in dit bredere perspectief worden gezien. Uit analyses van het Centraal Planbureau blijkt dat iedere inkomensgroep er gemiddeld genomen in koopkracht op vooruit gaat. Onlangs heeft het NIBUD deze analyses bevestigd.
Uit het rapport van PBL blijkt overigens dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. PBL signaleert wel dat extra aandacht voor een kleine, kwetsbare groep huishoudens nodig is. Bij de nadere uitwerking van het Klimaatakkoord hebben draagvlak en betaalbaarheid de volle aandacht van het kabinet.
Welk percentage van de energierekening voor bedrijven zal komend jaar uit belastingen bestaan?
Er is ten aanzien van de sector bedrijven geen eenduidig beeld te geven. Vanwege de heterogeniteit binnen de bedrijvensector met bedrijven in de industrie, landbouw, en dienstverlening en het gebruik van verschillende schijven in de energiebelasting en de ODE is het niet zinvol om een gemiddelde energierekening op te stellen voor de bedrijvensector. Hierdoor kan derhalve ook niet worden vastgesteld wat het gemiddelde aandeel van belastingen in de energierekening van bedrijven is.
Deelt u de mening dat de stijging van de energietarieven voor mensen kunnen leiden tot een te zware financiële last? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht dat de Zandtsters het wachten beu zijn |
|
Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zandtsters zijn het wachten beu: «Ons leven staat al jaren stil»»?1
Ja.
Her- en erkent u de problemen die in het artikel worden geschetst?
Ja. Met het besluit de gaswinning versneld en volledig te beëindigen, is een fundamenteel ander toekomstperspectief ontstaan. Met de afbouw van de gaswinning wordt het in Groningen veiliger en de omvang van de noodzakelijke versterking neemt af (Kamerstuk 33 529, nr. 502). De NCG heeft op basis van het advies van de Mijnraad en de afspraken daarover tussen Rijk en regio (Kamerstuk 33 529, nr. 502, nr. 527) een plan van aanpak opgesteld voor de nieuwe versterkingsopgave. Dit plan van aanpak is gericht op de snelst mogelijke realisatie van veiligheid voor huizen die op dit moment naar verwachting nog niet aan de veiligheidsnorm voldoen. Ik begrijp dat dit ook nieuwe onzekerheden met zich mee brengt voor bewoners.
Conform de bestuurlijke afspraken van 20 september 2018 (Kamerstuk 33 529, nr. 527), ligt het voortouw voor de communicatie richting bewoners bij gemeenten en de NCG, zodat zo goed mogelijk kan worden aangesloten bij de lokale omstandigheden. Alle overheden streven er gezamenlijk naar om de onzekerheid van bewoners over in hoeverre versterking nodig is zoveel mogelijk te beperken, maar ook om geen beloftes te doen die wij niet kunnen waarmaken.
Hoe komt het dat onduidelijk is wanneer welke budgetten voor de gemeenten beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie? Wat gaat u hieraan doen voor zowel bewoners als de gemeenten? Wanneer wordt dit wel duidelijk?
Op 22 november jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Staat en de NAM (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 535). Op basis van deze overeenkomst komen alle versterkingskosten die voortvloeien uit de veiligheidsopgave voor rekening van NAM. Dit maakt het mogelijk om de versterkingsoperatie gericht op veiligheid aan de hand van het plan van aanpak van de NCG te starten. Hierbij wordt er vooralsnog niet van uitgegaan dat geldstromen via gemeentes zullen lopen. Vanuit het Nationaal Programma Groningen (zie Kamerstuk 33 529, nr. 528) is geld beschikbaar voor toekomstperspectief, waaronder leefbaarheid. De schadeafhandeling is in handen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG). De TCMG keert rechtstreeks betalingen uit. Deze kosten worden op NAM verhaald.
Bent u bereid met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat voortaan in de kwartaalrapportage van de NCG een terugblik en een vooruitblik wordt opgenomen over de beschikbaar gestelde budgetten voor de gemeenten in het kader van de schade- en versterkingsoperatie en hoe die budgetten (al dan niet) zijn besteed?
Alle versterking die nodig is voor de veiligheid wordt uitgevoerd. Alle kosten hiervoor worden, conform de overeenkomst van 22 november jl., verhaald op de NAM. Zoals afgesproken met de regionale bestuurders op 20 september jl., mag de beschikbaarheid van middelen geen vertragende factor zijn bij de uitvoering van de versterking die nodig is voor de veiligheid.
Op dit moment voer ik intensief overleg met de bestuurders in de regio over de nadere vormgeving van de publieke aansturing van de versterkingsoperatie, eerst tijdelijk en zo snel mogelijk meer definitief en wettelijk verankerd. De precieze rolverdeling tussen overheden en organisaties zijn onderwerp van gesprek. Ik verwacht uw Kamer hierover in januari een tussenstand te kunnen sturen. Uiteraard zal regelmatig verantwoording over de voortgang worden afgelegd. Over de precieze vormgeving hiervan ga ik met de NCG in gesprek. Ik zal daarbij de in vraag 5 genoemde suggestie meenemen.
Wat is volgens u de rol van het Rijk als garantsteller voor alle schade- en versterkingskosten in Groningen? Wat is de rolverdeling tussen Rijk, de provincie, gemeenten en de NCG als het gaat om duidelijkheid geven en besluiten nemen over de hoogte en het tijdstip van budgetten die beschikbaar zijn voor de schade- en versterkingsoperatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór aanvang van het plenaire debat over het verslag van het schriftelijk overleg (VSO) inzake het conceptministeriële regeling ter wijziging van de Uitvoeringregeling Gaswet en de Mijnbouwregeling ter uitvoering van het wetsvoorstel betreffende het minimaliseren van de gaswinning uit het Groningenveld?
Ja.
Grensoverschrijdende oefening in verband met een kernongeval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «PvdA: Duitse en Nederlandse hulpdiensten moeten samen oefenen voor kernongeval»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de brand bij de kerncentrale en de informatievoorziening daarover aantoont dat grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties hard nodig is? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit voortaan wel gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Op donderdagavond 6 december jl. is er een brand geweest in een splijtstoffabriek (ANF) die op ruim 1 km afstand (hemelsbreed) van de kerncentrale Emsland is gelegen. Er was dus geen brand in de kerncentrale Emsland. De kerncentrale werd niet bedreigd door de brand.
Zowel goede informatievoorziening als ook grensoverschrijdende oefening van hulpdiensten en andere betrokken instanties is van groot belang. Grensoverschrijdende oefeningen vinden regelmatig plaats. De Veiligheidsregio Twente stemt bij grensoverschrijdende oefeningen af met de Duitse autoriteiten De eerstvolgende uitgebreide oefening met Duitsland is de GEDEX oefening (German Dutch Emsland Exercise). Deze wordt in de eerste helft van 2020 gepland. Veiligheidsregio Twente bereidt zich voor op deze oefening.
Begrijpt u dat er naar aanleiding van die brand onrust ontstond bij bewoners in het grensgebied met Duitsland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij begrijpen dat er mogelijke verwarring is ontstaan door de berichtgeving. Dit ondanks de consistente lijn van communicatie door de Nederlandse autoriteiten dat er nimmer sprake is geweest van een risico voor de bevolking in Nederland, en er bij brand in de fabriek geen schadelijke stoffen zijn gemeten.
Was er naar uw mening sprake van een adequate informatievoorziening aan de inwoners en autoriteiten in Overijssel? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit in de toekomst te verbeteren?
De Veiligheidsregio Twente en de ANVS hebben via hun eigen websites en twitteraccounts het publiek geïnformeerd met feitelijk juiste informatie en contacten met de media onderhouden. Zowel de Veiligheidsregio als de ANVS zien het als haar taak en prioriteit om alert te zijn op en het monitoren van de maatschappelijke impact en zo nodig daarop te reageren, naast de afhandeling van het incident en het beoordelen van eventuele gevaren voor de bevolking.
Hoe verhoudt het feit dat er blijkbaar geen grensoverschrijdende oefeningen worden gehouden zich tot de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) «Samenwerken aan nucleaire veiligheid» over samenwerking inzake kerncentrales in grensgebieden met Duitsland en België?2 Hoe gaat u ervoor zorgen dat er, conform een van de aanbevelingen van de OVV, gezamenlijke oefeningen gaan plaatsvinden?
Er vinden verschillende grensoverschrijdende oefeningen plaats. Met België is in 2018 geoefend in de nucleaire oefening Shining Spring. In de eerste helft van 2020 wordt een GEDEX (German Dutch Emsland Exercise) oefening gepland.
In de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan de Kamer van 18 oktober 20183 wordt uitgebreid ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen. In die brief staat ook een overzicht van alle grensoverschrijdende oefeningen sinds 2015.
Gaan de crisisplannen in grensregio’s in de buurt van kerncentrales op dit moment voldoende in op grensoverschrijdende aspecten? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Er is een Rampbestrijdingsplan Kernkraftwerk Emsland. Die is opgesteld door de Veiligheidsregio Twente en vastgesteld door de Veiligheidsregio’s Twente, Drenthe en IJsselland. Momenteel wordt gewerkt aan een actualisatie van dit plan. Hierbij worden alle zeven Veiligheidsregio’s betrokken, die binnen de 100 km zone rond de kerncentrale zijn gelegen (Groningen, Fryslân, Drenthe, Flevoland, IJsselland, Noord- en Oost-Gelderland en Gelderland-Midden). De Veiligheidsregio Twente heeft een overeenkomst met de Landkreis Emsland, waarin de kerncentrale is gelegen, over het doormelden van incidenten op het terrein van de kerncentrale. Ook kan er vanuit de Veiligheidsregio Twente een liaison gezonden worden naar de crisisstaf van de Landkreis Emsland. In onderlinge samenwerking en met ondersteuning van het Ministerie van Justitie en Veiligheid zijn langs de gehele Nederlands-Duitse grens dergelijke liaisons opgeleid. De liaisons zullen ook over en weer aan oefeningen deelnemen.
Het artikel ‘Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennis genomen van het artikel «Windindustrie verzet zich tegen betalen van huur voor zeebodem»?1
Ja.
Hoe wordt de marktconforme waarde van 0,98 euro/ MWh precies bepaald? Is dit vergelijkbaar met bedragen die andere activiteiten zoals gas- en oliewinning of zandwinning afdragen?
De hoogte is bepaald op basis van een uitgevoerde onafhankelijke taxatie. De taxateur heeft gekozen voor een residuele waardebepaling op basis van de Discounted Cashflowmethode. Bij deze methode worden inkomsten en uitgaven over de hele looptijd van het project in beeld gebracht. Uit deze analyse volgt een marktconforme grondwaarde.
Gas- en oliewinning en zandwinning zijn andere activiteiten dan het exploiteren van Wind op zee en hebben een andere kosten- en opbrengstenstructuur. Daarom zijn tarieven voor deze sectoren onderling niet vergelijkbaar.
Bent u zich ervan bewust dat deze pacht de maatschappelijke kosten van duurzame energie onnodig hoog maakt?
Het Rijksvastgoedbedrijf zet zijn gronden, wateren en vastgoed in om maatschappelijke doelen te realiseren – binnen de grenzen van wet- en regelgeving. Binnen de 12-mijlszone geldt het Nederlandse recht en is de Nederlandse staat eigenaar van de zeebodem. Het is dus juridisch gezien noodzakelijk om gebruikers van de zeebodem een opstalrecht te geven. Daarop is Europese wetgeving van toepassing. Die bepaalt dat de overheid een marktconforme opstalvergoeding moet rekenen om oneigenlijke staatssteun te vermijden. Daarom is de grond getaxeerd. De taxatie heeft laten zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen.
Heeft u contact opgenomen met de Europese Commissie om de mogelijkheid tot vrijstelling te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Nee, de taxatie laat zien dat de businesscase voor Wind op zee ruimte biedt om een reële grondvergoeding te betalen. In deze situatie heeft het geen zin om de Europese Commissie om vrijstelling te verzoeken. Het inzetten van een dergelijke procedure bij de EC zou ook een vertraging betekenen voor de geplande tender.
Beseft u zich dat een eventuele hoge vergoeding aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) ertoe kan leiden dat Hollandse Kust (zuid) 3 & 4 (net) niet subsidieloos gerealiseerd kunnen worden, en alsnog een tenderregeling mét subsidie uitgeschreven dient te worden? Hoe zou een dergelijke ontwikkeling bijdragen aan een vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee?
Bij de voorbereiding van elke tender maak ik een afweging of het gezien de verwachte kosten- en opbrengstenontwikkeling te verwachten is dat er voldoende belangstelling bij marktpartijen zal zijn om deel te nemen aan een subsidieloze tender.
Net als bij de succesvol gebleken tender voor de kavels I en II voor Hollandse kust (zuid) verwacht ik dat ook bij deze tender voor de kavels III en IV geen subsidie nodig zal zijn. De kostenstijging als gevolg van de grondvergoeding die aan de Staat moet worden betaald doet daar volgens onze huidige inzichten niet aan af.
De vlotte en kostenefficiënte uitrol van wind op zee wordt hierdoor niet belemmerd. De sinds enige jaren toegepaste tendersystematiek heeft bijgedragen aan de forse kostenverlaging voor windenergie op zee, en zal dat ook de komende jaren blijven doen.
Ik wijs erop dat de kostenverhoging als gevolg van de grondvergoeding alleen speelt bij de windparken op zee op kavels III en IV bij Hollandse kust (zuid) en bij Hollandse Kust (noord), die ten dele binnen de territoriale wateren liggen, niet bij toekomstige andere windparken.
Hoe past deze kostenverhoging ten opzichte van voorgaande tenders in relatie tot de doelstelling van sector en overheid om de kosten van wind op zee verder te verlagen?
Zie antwoord op vraag 5.