Dak- en thuislozen die zich niet kunnen inschrijven bij gemeenten |
|
René Peters (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich uw antwoord op de eerdere Kamervragen herinneren, waarin u klip en klaar aan gaf dat gemeenten verplicht zijn om dak- en thuislozen, die zich daartoe melden, in te schrijven in de Basisregistratie Personen (BRP)?
Ja.
Kunt u zich tevens uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren, waarin u aangaf een wetswijziging in voorbereiding te hebben om te expliciteren dat gemeenten verplicht zijn een burger ambtshalve te registreren op een briefadres indien betrokkene geen woonadres heeft en zelf ook geen aangifte doet of kan doen van een briefadres?
Ja.
Hoe staat het met de voortgang van die wetswijziging? Wanneer kan de Kamer die verwachten?
Het voorstel voor de wetswijziging zal naar verwachting in het najaar van dit jaar aan uw Kamer worden aangeboden.
Weet u dat verschillende gemeenten nog steeds niet voldoen aan de wettelijke plicht tot inschrijving in het BRP (zie raadsactualiteit Amersfoort van 26 maart 2019)? 1
Deelt u de mening dat dak- en thuislozen niet kunnen wachten op een explicitering van de wet, maar gewoon direct ingeschreven zouden moeten worden?
Ja, die mening deel ik. De plicht van gemeenten tot inschrijving is er al vanuit de Wet BRP. De wetswijziging wordt in gang gezet omdat de bewoordingen in de Wet BRP met betrekking tot het inschrijven van personen in de dagelijkse uitvoeringspraktijk nog niet altijd duidelijk genoeg blijken te zijn.
Bij welke instantie, telefoonnummer, e-mailadres, loket of persoon kan een dak- of thuisloze zich melden indien een gemeente zich niet aan de wet houdt?
Daklozen die problemen ondervinden bij inschrijving in de BRP kunnen zich melden bij de hun bekende organisaties zoals Federatie Opvang, Leger des Heils, Bureau Straatjurist en organisaties voor maatschappelijke opvang. Deze organisaties kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, via het e-mailadres info@rvig.nl o.v.v. «briefadres».
Kunt u aangeven op welke wijze een dak- en thuisloze op een eenvoudige manier zijn of haar recht kan halen en alsnog ingeschreven kan worden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Gezaghebber over vertraging verkiezingen: ‘Dit mag nooit meer gebeuren’’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gezaghebber over vertraging verkiezingen: «Dit mag nooit meer gebeuren»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de verkiezingen voor de eilandsraad en het kiescollege voor de Eerste Kamer op Bonaire wanordelijk verlopen zijn?
De verkiezingen worden zoals te doen gebruikelijk geëvalueerd. Het openbaar lichaam is daartoe gevraagd een vragenlijst in te vullen over de organisatie en het verloop van de verkiezingen.
Op Bonaire heeft tevens ter uitvoering van een afspraak in het Bestuursakkoord Bonaire 2018–2022 een delegatie van de Organisatie van Amerikaanse Staten de verkiezingen waargenomen. Aan deze delegatie was een onafhankelijke Nederlandse verkiezingsdeskundige toegevoegd. De rapportage van deze organisatie zal worden betrokken bij de evaluatie die aan de Tweede Kamer wordt gezonden.
Op 9 april heb ik bij mijn bezoek aan de benedenwindse eilanden ook gesproken met de gezaghebber en de afdeling Burgerzaken van Bonaire. De gezaghebber heeft mij daarbij gevraagd – in aanvulling op de reguliere capaciteit en kennis – om inzet van expertise ter plaatse kort voor en op de dag van verkiezingen. Graag ben ik bereid de vormgeving hiervan nader met de gezaghebber te verkennen.
Klopt het dat kiezers urenlang in de rij hebben gestaan, voordat zij hun stem konden uitbrengen?
De gezaghebber heeft mij gemeld dat op Bonaire alle kiezers die om 21.00 uur in de rij stonden hun stem hebben kunnen uitbrengen. De laatste kiezer heeft rond 23.15 uur lokale tijd gestemd.
Welke problemen hebben zich voorgedaan met identificatie van kiezers?
Naar ik heb begrepen hebben zich geen problemen voorgedaan met de identificatie van kiezers. De stembureaus beschikten – net als in het Europese deel van Nederland – over een papieren register ongeldige stempassen om te controleren of een kiezer kon worden toegelaten tot de stemming. De opkomst werd geregistreerd met behulp van laptops. De wijze van gebruik en de uitval van de verbinding van deze digitale ondersteuning heeft tot vertragingen geleid in de voortgang van het proces op de stembureaus.
Klopt het dat er bij het tellen van de stemmen in de nacht van woensdag op donderdag 47 kiesbiljetten verloren zijn gegaan? Zo ja, wat is daarvan de oorzaak?
Op het proces-verbaal tot vaststelling van het aantal stemmen is vermeld dat in totaal in de stembureaus twee stembiljetten meer zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. En dat in totaal in de stembureaus 47 stembiljetten minder zijn geteld dan dat er kiezers zijn toegelaten tot de stemming. De oorzaken daarvoor kunnen divers zijn. Een kiezer kan bijvoorbeeld na toelating tot de stemming het stembiljet niet hebben ingeleverd of er kan in het kader van een volmacht een stembiljet te weinig zijn uitgereikt. Het proces-verbaal geeft geen verklaring voor deze verschillen.
Bent u voornemens de gezaghebber te vragen om een gedetailleerde uitleg over de toedracht van de wanordelijkheden en de voorgestelde structurele verbeteringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid die ook aan de Kamer toe te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Het mogelijk strafrechtelijke karakter van het sluiten van drugspanden door de burgemeester |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet: een mogelijk vervolgingsbeletsel voor het Openbaar Ministerie» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van (ABRvS) dat zij een burgemeester niet zonder meer kan volgen in het oordeel dat geen sprake is van een «criminal charge» bij het sluiten van een pand?3
Het is vaste jurisprudentie dat een op artikel 13b Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel in beginsel geen punitieve sanctie en dus geen criminal charge is. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval dat anders maken. In haar uitspraak van eind 2017 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat sluiting van de betrokken woning ook in dit geval géén punitieve sanctie was. Gelet hierop heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van de burgemeester van Maastricht vernietigd. Inmiddels heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de nieuwe beslissing op bezwaar.4 De Afdeling oordeelt dat de burgemeester (alsnog) voldoende heeft gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was. De sluiting was niet gericht op leedtoevoeging en dus geen criminal charge. Het motiveringsgebrek is hersteld en het beroep is ongegrond verklaard.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters het middel van artikel 13b Opiumwet ook als «criminal charge» inzetten? Zo ja, waarom? Zo nee, is op dit moment voldoende gewaarborgd dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet inderdaad niet als strafrechtelijk middel inzetten?
Nee, het is niet wenselijk dat artikel 13b Opiumwet wordt gebruikt als punitieve sanctie. De uitspraak van eind 2017 brengt in herinnering dat de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor de bewoners van een woning en raakt aan het in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op respect voor het privéleven en de woning. Dat vereist dat de burgemeester in zijn besluit beschrijft waarom de sluiting noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Het besluit moet blijk geven van een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval in samenhang bezien, waaronder een beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting voor betrokkene(n) in verhouding tot het doel dat strekt tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet en het herstellen van de rust in de omgeving.
Een voor de hand liggende waarborg dat artikel 13b Opiumwet wordt toegepast als herstelsanctie, wordt geboden door het feit dat betrokkene in beginsel vooraf moet worden gehoord en het feit dat tegen het besluit bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat (bezwaar, beroep en hoger beroep en de mogelijkheid om de rechter tijdens de behandeling van het bezwaar of beroep te verzoeken om het sluitingsbevel te schorsen).5 Uw Kamer heeft de motie-Buitenweg/Van Nipsen aanvaard.6 In deze motie wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en uw Kamer hierover driejaarlijks te informeren. De Kamer zal naar aanleiding van deze monitor uiterlijk op 1 juni 2021 worden geïnformeerd.7 De uitvoering van deze motie zal naar verwachting aanvullende gegevens opleveren over onder andere de proportionaliteit van toepassing van artikel 13b Opiumwet.
Motiveren burgemeesters op dit moment altijd waarom zij van oordeel zijn dat geen sprake is van een criminal charge? Zo nee, voorziet u in het licht van voornoemde uitspraak van de ABRvS problemen bij eventuele latere strafrechtelijke vervolging, met name door toepassing van het ne bis in idem-beginsel?
Burgemeesters hoeven niet te motiveren waarom de sluiting géén punitieve sanctie is. Wel moet worden uitgelegd waarom de sluiting – als herstelsanctie – niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Tevens moet in het besluit worden uitgelegd waarom de sluiting voor de belanghebbenden geen nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van november 2017 geeft geen reden tot zorg over een eventuele latere strafrechtelijke vervolging, al was het maar omdat uit de uitspraak van oktober 2018 blijkt dat ook in die zaak geen sprake was van een criminal charge.
Hoe wilt u voorkomen dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet te ruim toepassen en zij daardoor mogelijk (ongewild) een strafrechtelijk onderzoek in de wielen rijden omdat er al voor hetzelfde feit een «sanctie» is opgelegd, te weten door het bestuur?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de bevoegdheid om panden te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, conform de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever, vooral gebruikt moet worden om overlast van de panden waaruit gedeald wordt te bestrijden en de oude situatie, aldus voor de overlast, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds de totstandkoming van artikel 13b in de Opiumwet is de problematiek aanzienlijk veranderd. Panden worden op grote schaal gebruikt in de keten van productie van en handel in drugs. Zoals ik ook schreef in de brief aan uw Kamer van 15 februari 2019, gaat achter drugshandel een keiharde wereld schuil waarin mensen worden geïntimideerd en bedreigd.8 Om van de sluitingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken, hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat sprake is van overlast.9
Vindt u ook dat repressief optreden voornamelijk een taak voor justitie is en dat in ernstige gevallen drugspanden, na goed overleg in de driehoek, bij wijze van voorlopige maatregel door de officier van justitie zouden moeten worden gesloten, waarna de strafrechter het pand of de woning bij wijze van strafrechtelijke maatregel sluit? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen?
Repressief optreden is een taak van justitie. Artikel 13b Opiumwet geeft een grondslag voor een herstelsanctie, niet voor een punitieve sanctie. De burgemeester stelt niet vast of iemand schuldig is aan de handel in drugs en van die schuld wordt ook niet uitgegaan. De officier van justitie besluit of iemand vervolgd dient te worden en de strafrechter oordeelt of iemand al dan niet schuldig is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
|
|
![]() |
Klopt het dat de rijksoverheid vanaf volgend jaar een einde maakt aan haar beleid om werknemers niet automatisch te ontslaan bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd?1 Waarom is daartoe besloten?
Klopt het, zoals een woordvoerder van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aangeeft, dat het ambtenarenbestand te «grijs» is en dit beleid niet helpt om dat tij te keren?
Deelt u de mening dat het negatieve stereotype beeld dat soms rond oudere werknemers hangt met deze maatregel wordt bestendigd? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Bent u van mening dat de rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft in het bieden van de mogelijkheid om langer door te werken? Zo ja, hoe vult de rijksoverheid deze voorbeeldfunctie in?
Wat is uw reactie op de kritiek van onderzoeker Jaap Oude Mulders dat enkel en alleen deze maatregel intrekken heel weinig effect zal hebben op verjonging van het personeelsbestand?
Wat betekent deze beleidswijziging voor ambtenaren die met plezier naar hun werk gaan en na het bereiken van de AOW-leeftijd toch willen doorwerken?
Vindt u het wenselijk dat slechts een derde van de rijksambtenaren echt de vrijheid voelt om langer door te werken en slechts één op de acht het idee heeft dat hun baas dat prettig vindt?
Wat doet u om dit aandeel te verhogen?
Het bericht 'Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het krantenbericht «Ambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»?1 Is het waar dat de beleidslijn van het kabinet Rutte II om ambtenaren juist in de gelegenheid te stellen om na de AOW-leeftijd door te werken nu verlaten wordt omdat het ambtenarenbestand te «grijs» is, en er «niet voldoende ruimte» is voor nieuwe instroom? Kan worden toegelicht waarom voor deze beleidswijziging is gekozen?
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 alleen mogelijk is in specifieke gevallen op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Hiertoe is besloten omdat deze beleidsmaatregel aansluit bij zowel de uitgangspunten in het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2025 (SPB 2025), dat ik op 13 juli 2018 aan uw Kamer heb gestuurd2, als bij de modernisering van arbeidsvoorwaarden.
Klopt het, dat recent onderzoek van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) juist uitwijst dat het vrijlaten van de pensioenleeftijd nauwelijk effect heeft om mensen langer aan de slag te houden, en dat onderzoek ook uitwijst dat het een hardnekkig misverstand is dat dit ten koste gaat van de werkgelegenheid van jongeren, en dat er dus geen verdringing optreedt?2 Is het waar dat van de circa 130.000 overheidsambtenaren, ongeveer 460 werknemers ouder dan de AOW-leeftijd is, en dat derhalve het niet na de AOW-leeftijd door laten werken van ambtenaren een gering effect zal hebben op het tegengaan van vergrijzing en het bevorderen van nieuwe instroom, laat staan het substantieel verjongen van het personeelsbestand?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek waar u aan refereert.
Onderstaande grafiek laat zien hoeveel medewerkers binnen het Rijk ouder zijn dan de AOW-leeftijd. In 2018 betreft dit 811 medewerkers.
Bron: P-Direkt
Hoe deze aantallen zich verhouden tot het totaalbestand aan personeel is te zien in onderstaande grafiek.
Bron: P-Direkt
Het aantal medewerkers dat doorwerkt na de AOW-gerechtigde leeftijd betreft een relatief kleine groep ten opzichte van het totale personeelsbestand. Ik onderschrijf dat de genomen beleidsmaatregel niet substantieel zal bijdragen aan verjonging. Wel levert deze maatregel een bijdrage aan het effectueren van een meer evenwichtig personeelsbestand waarbij noodzakelijke expertise beschikbaar blijft. Daarnaast draagt deze beleidsmaatregel bij aan modern personeelsbeleid en bijpassende arbeidsvoorwaarden, voor iedere levensfase.
Deelt u mening, dat verhoging van de AOW-leeftijd gezorgd heeft voor bewustwording en beleidsontwikkeling ter zake van duurzame inzetbaarheid van oudere werkenden?
De vergrijzing, ontgroening en toenemende levensverwachting maken langer doorwerken mogelijk en noodzakelijk. Langer doorwerken speelt niet alleen een rol als het gaat om het op lange termijn betaalbaar houden van voorzieningen voor alle generaties, maar ook als het gaat om een arbeidsmarkt met een evenwichtige balans tussen mensen die werken en mensen die niet meer tot de beroepsbevolking horen. De pensioenleeftijd stijgt, omdat we steeds ouder worden en ook met het oog op een evenwichtige ontwikkeling van het arbeidsaanbod (handen aan het bed, een leerkracht voor de klas). Ook om deze reden werken we langer door en gaat de AOW-leeftijd geleidelijk omhoog. Het kabinetsbeleid is daarom gericht op duurzame inzetbaarheid, zodat mensen steeds beter werkend de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.
Deelt u de mening dat het nu onmogelijk maken van doorwerken na de AOW-leeftijd voor ambtenaren – mede met het oog op de belangrijke voorbeeldfunctie van de overheid – niet bevorderlijk is voor het stimuleren van maatregelen, gericht op duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers, waaronder ambtenaren? Kunt u uw antwoord motiveren?
Deze mening deel ik niet. Ik benadruk dat doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2020 nog steeds mogelijk is op basis van overeenstemming tussen de werkgever en de medewerker. Hierbij worden de persoonlijke en financiële omstandigheden van de medewerker nadrukkelijk meegewogen.
Het Rijk heeft speciale aandacht voor de laatste fase in de carrière van rijksambtenaren. Ik hecht veel waarde aan de inzetbaarheid van iedereen, onder wie de substantiële groep van oudere werknemers. Daarom werkt het Rijk toe naar individueel beleid, waarbij in het kader van duurzame inzetbaarheid rekening gehouden wordt met de levensfase. Hierbij wordt geen enkele groep medewerkers uitgesloten.
Is het waar dat juist mensen met een lage opleiding, een laag inkomen en een laag (aanvullend) pensioen zich genoodzaakt zien door te werken na de AOW-gerechtigde leeftijd?
Het inkomen van een AOW-gerechtigde bestaat uit de AOW-uitkering, de inkomensondersteuning AOW (IOAOW), eventueel aanvullend pensioen en eventuele gerichte inkomensondersteuning (toeslagen, gemeentelijk inkomensbeleid). De hoogte van de AOW-uitkering en de IOAOW hangen samen met het aantal opbouwjaren. Bij volledige opbouw ligt de AOW-uitkering boven het sociaal minimum. De IOAOW en eventuele gerichte inkomensondersteuning komen hier bovenop. De hoogte van het aanvullend pensioen hangt samen met het arbeidsverleden en hangt af van de afspraken die werknemer en werkgever hierover hebben gemaakt. Over het algemeen hanteren pensioenfondsen de ambitie om, bij voldoende opbouwjaren, een pensioenuitkering te bereiken van 70% van het gemiddeld over de loopbaan verdiende loon. Bij een volledige AOW-opbouw en een aaneengesloten loopbaan is er voor een werknemer in principe geen noodzaak tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Doorwerken mag natuurlijk wel, en is fiscaal gezien een aantrekkelijke optie door het wegvallen van de AOW-premie. Bij een onvolledige AOW-opbouw bestaat de mogelijkheid tot een aanvulling tot het sociaal minimum vanuit de Participatiewet (Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen). Het recht op een AIO-aanvulling hangt af van het inkomen, het vermogen en eventuele andere vormen van draagkracht zoals het inkomen van de partner.
Deelt u de mening, dat deze mensen het beste geholpen kunnen worden door er voor te zorgen dat alle werkenden voldoende pensioen, of een andere buffer, kunnen opbouwen tijdens het werkzame leven? Welke maatregelen neemt het kabinet om dit te bevorderen? Welke maatregelen neemt dit kabinet om financiële problemen bij AOW-gerechtigden te voorkomen en te helpen oplossen?
Zie de beantwoording van vraag 8.
Bent u bereid, zoals onderzoek van Netspar aanbeveelt, door te gaan met het steunen van AOW-ers als zij willen doorwerken, zeker omdat dit geen noemenswaardige impact heeft op de arbeidsmarktkansen van jongeren?3
Zie de beantwoording van vraag 10.
Bent u bereid meer onderzoek te entameren naar de vraag of de toegenomen arbeidsparticipatie onder AOW’ers met een laag pensioen gepland is, of dat juist beperkingen in de financiële planning hier de oorzaak van zijn?4
Nederland heeft een van de beste pensioenstelsels van de wereld met relatief hoge vervangingsratio’s. Mede dankzij de AOW leven in Nederland minder ouderen in armoede dan in andere landen en ook is de armoede onder ouderen ook drie maal kleiner dan onder jongeren.
Het kabinet vindt het van belang dat werkenden pensioen opbouwen om een te grote terugval in inkomen bij pensionering te voorkomen. In veel sectoren worden werknemers op verzoek van sociale partners door de overheid verplicht om deel te nemen aan de pensioenregeling van het bedrijfstakpensioenfonds. Dankzij dit systeem bouwt het overgrote deel van de werknemers pensioen op. Voor werkenden die geen pensioen opbouwen via een (verplicht gesteld) pensioenfonds zijn er verschillende opties om zelf, eventueel fiscaal gefaciliteerd, pensioen op te bouwen. Tegelijkertijd is zichtbaar dat door de veranderende arbeidsmarkt, met de groei van verschillende type arbeidsrelaties en andere sectoren, de groep werkenden die geen pensioen opbouwt steeds groter wordt.
Het kabinet heeft eerder gemeld dit een zorgelijke ontwikkeling te vinden. In het kader van de vernieuwing van het pensioenstelsel zal het kabinet bezien of er maatregelen mogelijk zijn die ertoe leiden dat de pensioenopbouw onder werknemers wordt vergroot. Eveneens zal onderzocht worden in hoeverre zelfstandigen vrijwillig kunnen aansluiten bij een pensioenfonds, ook als zij niet eerder deelnemer waren van het pensioenfonds in de sector of het bedrijf waar ze nu werkzaam zijn.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting van SZW zal worden ingegaan op de vraag in hoeverre wordt bereikt dat armoede onder AOW-gerechtigden wordt voorkomen en ouderen niet met een grote inkomensachteruitgang worden geconfronteerd na pensionering. De beleidsdoorlichting AOW zal eind 2019 worden afgerond.
Is het gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt niet wenselijk en aan te bevelen dat alle mensen die vrijwillig willen doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd, dit ook toe te staan? Ziet u hier een kans om een nijpend arbeidsmarktprobleem voor een stukje aan te pakken?
Zie de beantwoording van vraag 10.
Ziet u kansen om de mogelijkheid van vrijwillig doorwerken na de AOW-leeftijd te bevorderen en dit te entameren in CAO’s?
Het kabinet vindt het belangrijk om doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk te maken, ook gezien de huidige krapte op de arbeidsmarkt. Met de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) in 2015 en de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd in 2016 heeft de (toenmalige) regering al ingezet op het bevorderen van de mogelijkheden tot doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd. Met de genoemde wetten zijn arbeidsrechtelijke belemmeringen voor het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd weggenomen. Zo is het onder andere mogelijk om bij cao van de ketenbepaling af te wijken ten aanzien van AOW-gerechtigde werknemers, kan ontslag plaatsvinden zonder tussenkomst van een rechter of het UWV, is de verplichting tot loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer beperkt en is de opzegtermijn beperkt tot 1 maand. De regering steunt met deze maatregelen die het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vergemakkelijken en aantrekkelijker maken, werkgevers en werknemers die van deze mogelijkheid gebruik willen maken. Het kabinet meent dat hiermee voldoende mogelijkheden worden geboden om het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd vorm te kunnen geven. Werkgevers en werknemers kunnen hiernaast in cao’s aanvullende afspraken maken over de mogelijkheden rondom het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd.
De toegankelijkheid van overheidsinformatie voor mensen met een auditieve beperking ook in crisissituaties |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Alsof het journaal in het Frans wordt voorgelezen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat overheidsinformatie op een voor iedereen toegankelijke wijze beschikbaar moet zijn? Zo ja, aan welke eisen moet deze informatie en de wijze waarop deze wordt gecommuniceerd voldoen?
Informatie vanuit de rijksoverheid is bedoeld voor alle Nederlanders. Daarom is extra van belang dat deze informatie voor iedereen toegankelijk is. Er is al een aantal maatregelen getroffen. Zo is er een wettelijke regeling voor ondertiteling voor dove en slechthorende mensen. Als het gaat om de toegankelijkheid van websites en mobiele apps die vallen onder verantwoordelijkheid van overheidsinstanties geldt dat in 2018 een algemene maatregel van bestuur van kracht is geworden, te weten het «Tijdelijk besluit digitale toegankelijkheid overheid». Het besluit heeft tot gevolg dat personen met een beperking, betere toegang krijgen tot digitale informatie en diensten van de betrokken overheidsorganisaties. Onder toegankelijkheid wordt verstaan dat de inhoud van websites en apps waarneembaar, bedienbaar en robuust moeten zijn, aldus het besluit.
Ten slotte heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eind oktober van dit jaar de Direct Duidelijk Brigade gelanceerd. Deze campagne is bedoeld om overheidstaal begrijpelijker te maken.
Deelt u de mening dat het kabinet, wanneer er sprake is van reguliere televisie uitzendingen zoals de wekelijkse persconferentie van de premier of vicepremier, informatie op een toegankelijke wijze moet overbrengen, ongeacht mensen hun eventuele auditieve beperking? Zo ja, hoe draagt u er zorg voor dat alle mensen direct toegang hebben tot deze informatie? Zo nee, waarom niet?
Persconferenties na de ministerraad zijn in eerste instantie bedoeld voor journalisten. In deze persconferenties worden in de regel geen oproepen gedaan waarbij burgers meteen in actie moeten komen, zoals dat wel in geval van een crisis kan zijn. Van de persconferenties na de ministerraad en andere grote persconferenties van de rijksoverheid worden transcripties gemaakt. Deze transcripties worden vervolgens op rijksoverheid.nl geplaatst. Op deze manier kunnen doven en slechthorenden kennis nemen van de inhoud van de persconferenties. We gaan in gesprek met de belangenorganisaties van mensen met een auditieve beperking in hoeverre deze transcripties in een behoefte voorzien en hoe de bekendheid kan worden vergroot. Het maken van transcripties gebeurt niet bij alle persconferenties van de rijksoverheid. Bewindslieden houden ook persconferenties en persbriefings die niet op radio of TV worden uitgezonden. Van deze persconferenties en persbriefings worden in principe geen transcripties gemaakt.
Ten slotte voorziet de NPO sinds 11 oktober jongstleden het wekelijkse gesprek van de Minister-President live van een gebarentolk via het kanaal NPO nieuws.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een acute crisissituatie, zoals in Utrecht, en de regering, andere bestuurslagen of overheidsinstanties hierover op televisie verklaringen afleggen, deze verklaringen voor iedereen te volgen moeten zijn, ongeacht eventuele auditieve beperking beperking? Zo ja, bent u bereid te kijken hoe de ondertiteling van dergelijke verklaringen beter en sneller zou kunnen alsmede naar de rol die een tolk gebarentaal hierbij zou kunnen spelen?
Het is belangrijk dat tijdens crisissituaties zo veel mogelijk mensen worden bereikt.
Daarom werken wij samen conform onze eerdere toezegging aan uw Kamer2, een aanpak uit. Daarbij worden de cliëntenorganisaties en de veiligheidspartners betrokken. Ook is contact gelegd met de NPO. Deze aanpak gaat, naast onder meer de inzet van gebarentolken bij crisissituaties, ook uit van reeds lopende initiatieven rond het gebruik van NL-Alert en 1-1-2 voor en door dove en slechthorende mensen. Uiteraard zijn we ook bereid om te kijken naar verbetering van de ondertiteling. Uw Kamer wordt op korte termijn over de voortgang geïnformeerd.
Zou een tolk gebarentaal niet standaard aanwezig moeten zijn bij televisie verklaringen in geval van crisissituaties? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om hier zorg voor te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het pleidooi van de Nationale ombudsman voor een aanwijzing aan Nederland wegens misstanden in Caribisch Nederland |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de Nationale ombudsman een aanwijzing van de Rijksministerraad aan Nederland bepleit wegens het laten bestaan van de schrijnende, sinds 2010 sterk toegenomen armoede op Sint Eustatius, Saba en Bonaire en voor de andere grote verschillen in basale sociaal-maatschappelijke voorzieningen tussen Caribisch en Europees Nederland?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben bekend met het pleidooi van de Nationale ombudsman, dat hij heeft uitgesproken ter gelegenheid van een boekpresentatie over het Caribisch Staatsrecht. De Nationale ombudsman speelt geen rol bij het interbestuurlijk toezicht van het Koninkrijk op de landen.
Bent u bereid om in goed overleg met de Nationale ombudsman te bezien welke maatregelen getroffen moeten worden om de geconstateerde armoede en ongelijkheid tussen Caribisch en Europees Nederland terug te dringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen stelt u zich voor?
Ik zie bij dit vraagstuk geen rol weggelegd voor de Nationale ombudsman. Voor de maatregelen van het kabinet om de bestaanszekerheid van inwoners in Caribisch Nederland te verbeteren, verwijs ik naar de verschillende brieven die de afgelopen periode naar uw Kamer zijn gestuurd, zoals mijn brief van 8 februari 2019 aan uw Kamer met als onderwerp de vaststelling van de begrotingsstaten van Koninkrijksrelaties (IV) en het BES-Fonds (H) 2019.2
De berichten ’Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen' en 'Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel' |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten »Deze omstreden afvalberg mag van de provincie blijven liggen. Bewoners maken zich zorgen»1 en «Gedeputeerde Tekin geeft verkeerde informatie over afvalberg Tata Steel»?2
Ja.
Op basis van welke wet- en regelgeving heeft de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied in 2014 besloten dat de berg afval toch niet opgeruimd diende te worden? Zijn de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) bij dit besluit betrokken geweest?
Blijkens de brief die gedeputeerde staten van Noord-Holland op 13 maart jl. aan de provinciale staten hebben gestuurd, die ik ter informatie bijvoeg, heeft GS in 2014 op basis van de opgebouwde reeks halfjaarlijkse monitoringsresultaten vastgesteld dat de berg oxykalkslik geen risico’s voor het grondwater opleverde. Daarmee was er vanuit de water- en bodemwetgeving (Waterwet, Wet Bodembescherming) geen reden voor verdergaande maatregelen dan voortzetting van de bestaande monitoring en was er voor de provincie ook geen reden om de ILT of het RIVM te raadplegen. Verder zet de brief uiteen dat in 2014 door GS is vastgesteld dat de berg aangemerkt moest worden als een «voormalige stortplaats» waar de Wet bodembescherming en de regels over de nazorg van voormalige stortplaatsen (NAVOS) van toepassing is. In de brief geeft de provincie aan dat in het kader van NAVOS uitdrukkelijk risico’s voor de omgeving en het milieu uitgesloten moeten worden, dat die risico’s voor de berg oxykalkslik uitgesloten zijn en dat door middel van monitoring ook risico’s naar de toekomst uitgesloten kunnen worden.
Waarom heeft u niet eerder ingegrepen, terwijl in het artikel staat dat het toenmalige Ministerie van Vrom in 1995 al schreef dat «het niet gewenst is dat het slik nog tientallen jaren op de huidige wijze wordt opgeslagen»?
Het bevoegd gezag ligt bij de provincie Noord-Holland. Het storten van oxykalkslik is in 1985 gestopt. Het voornaamste milieurisico betrof vervuiling van het grondwater door uitloging van schadelijke stoffen. Door de ingestelde structurele monitoring van de grondwaterkwaliteit werd geborgd dat eventueel optredende vervuiling gesignaleerd zou worden, zodat bepaald kon worden welke maatregelen nodig waren. De monitoring wees uit dat grondwaterverontreiniging niet optrad. In de loop der jaren is er op natuurlijke wijze (door windaanvoer) een afdekking van onder andere zand en begroeiing ontstaan. Hiermee was ook het risico van verspreiding van schadelijke stoffen uit het oxykalkslik via de lucht door verwaaiing voldoende beperkt. Hiermee was er geen urgentie om op verdergaande maatregelen aan te dringen. Niettemin heb ik de Noord-Hollandse gedeputeerde van milieuzaken nadrukkelijk gevraagd om met Tata Steel te onderzoeken of er preventieve maatregelen mogelijk zijn om uitloging naar grondwater niet alleen te bewaken met monitoring, maar actief tegen te gaan. Ook heb ik de gedeputeerde gevraagd om met Tata Steel te bespreken of het zoeken naar mogelijkheden voor hergebruik van het oxykalkslik weer opgepakt kan worden.
Op basis van welke onderzoeken trekt de provincie Noord-Holland de conclusie dat er geen risico’s voor de leefomgeving zijn opgetreden? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden?
De betreffende monitoringsresultaten zijn genoemd in het antwoord op de vragen 2 en 3. Deze zijn opvraagbaar bij de provincie Noord-Holland of haar uitvoeringsorganisatie, de Omgevingsdienst Noorzeekanaalgebied, en worden binnenkort ook door de provincie openbaar gemaakt.
Wat zijn de gezondheidsrisico’s van oxykalkslik?
De gezondheidsrisico’s hangen samen met de routes via welke mensen blootgesteld kunnen worden aan stoffen uit het oxykalkslik. Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 2 en 3, zijn er volgens de provincie geen risico’s van betekenis wat betreft blootstelling via de routes van grondwater of verwaaiend stof. Onderzoek naar andere blootstellingsroutes aan stoffen uit het oxykalkslik is mij niet bekend. De provincie is in deze het bevoegd gezag.
Wat zijn de mogelijke gezondheidsrisico’s voor de omwonenden van de afvalberg?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor natuur, lucht en bodem?
Oxykalkslik bevat geen schadelijke stoffen die vluchtig zijn, dat wil zeggen die kunnen uitdampen en zo luchtverontreiniging zouden veroorzaken. Luchtverontreiniging door verwaaiing wordt volgens de provincie voorkomen door de afdekkende korstlaag die zich gevormd heeft en de begroeiing. Uitloging van arseen en zware metalen zouden in principe verontreiniging van de bodem en het grondwater onder de berg kunnen veroorzaken, maar volgens GS heeft de monitoring van het grondwater geen verhoogde gehalten van genoemde stoffen opgeleverd die toe te wijzen zijn aan de berg.
Er is mij geen informatie bekend over mogelijke schadelijke effecten voor dieren die in de begroeiing leven of voedsel zoeken.
Wordt op dit moment de bodem- en grondwaterkwaliteit rond de afvalberg gemonitord? Worden hierbij ook verhoogde concentraties arseen en overschrijdingen van metalen aangetroffen?
Het relevante aspect van de bodemkwaliteit dat door de berg beïnvloed kan worden is de grondwaterkwaliteit. Deze wordt ook nu nog gemonitord. De brief van GS van 13 maart geeft aan dat in het verleden een verhoogde concentratie arseen is aangetroffen, maar dat de afgelopen jaren een dalende trend is gemeten. Ik heb van de provincie vernomen dat de eertijds verhoogde concentratie arseen naar alle waarschijnlijkheid niet aan de berg toegeschreven kan worden, omdat verhoogde gehalten arseen op meer plaatsen in het Noord-Hollandse grondwater voorkomen.
De omgevingsdienst geeft aan dat het grondwater de afgelopen 20 jaar is gemonitord op de meest kritische stoffen. Hieruit blijkt dat (incidenteel) de interventiewaarde wordt overschreden voor een aantal zware metalen (lood en chroom) en arseen. Er vindt geen toename in concentraties en omvang plaats. De geconstateerde grondwaterverontreinigingen hebben een andere oorzaak en zijn opgenomen in het locatiebeheerplan van Tata Steel. De omgevingsdienst concludeert dat er geen ontoelaatbare verspreidingsrisico’s aanwezig zijn.
Wordt de gezondheid van werknemers en omwonenden gemonitord?
Het RIVM doet samen met de GGD Kennemerland onderzoek naar (vragen die leven over) de gezondheid van omwonenden van Tata Steel maar er vindt geen specifieke monitoring plaats met betrekking tot de berg oxykalkslik.
Kan Tata Steel alsnog worden verplicht om de afvalberg op te ruimen?
Daartoe kan Tata Steel door de provincie als bevoegd gezag verplicht worden als er alsnog onaanvaardbare risico’s voor mens of milieu blijken te zijn. Hier is echter nu geen sprake van.
Hoe kan het dat Tata Steel in 2010 gesommeerd wordt de berg alsnog op te ruimen en de provincie Noord-Holland vervolgens vier jaar lang niet handhaaft?
In de brief van GS van Noord-Holland aan provinciale staten van 13 maart jl. (bijgevoegd)3 wordt het volgende aangegeven. De provincie heeft in 2010 een brief aan Tata Steel gestuurd met de opdracht de opslag binnen zes maanden te beëindigen of noodzakelijke informatie te verschaffen om de opslag te vergunnen. Tata Steel heeft in de periode 2010–2014 onderzocht of hergebruik mogelijk was. In 2014 was duidelijk dat hergebruik niet mogelijk was, maar ook dat het blijven liggen van het materiaal geen risico opleverde voor de leefomgeving. Daarom heeft de brief uit 2010 niet geleid tot daadwerkelijke handhaving.
Wat is de definitie van «afgedekt» in de wet en is daaraan voldaan in deze situatie? Is «begroeiing» en een slagboom voldoende bescherming voor de omgeving, bodem, lucht en water?
In een tweede brief aan de Staten, die ik eveneens bijvoeg4, stelt GS van Noord-Holland dat zij terecht spreekt over afdekking, doelend op de gevormde harde korstlaag. Het college wijst erop dat de oxykalkslikdepot valt onder het regime van de Wet bodembescherming, die verplicht tot maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreiniging, maar geen dwingend voorschrift geeft voor afdekking, zoals afdichting met een folie. GS melden dat volgens gedane onderzoeken de harde korstlaag een extra barrière vormt voor uitspoeling van de berg door hemelwater en tevens verstuiving voorkomt. Daarbij wordt in de brief aangegeven dat aanvullende maatregelen, zoals het afdichten met een folie, milieutechnisch geen meerwaarde hebben.
Hebben Tata Steel en de provincie Noord-Holland hun eigen feiten gecreëerd door niet te handelen en niet te handhaven totdat termijnen zijn verstreken en het probleem «historisch» werd en onder andere regelgeving viel?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 11.
Vindt u, gelet op deze kwestie en de recente problemen rond de grafietregen, dat hier sprake is van een patroon in tekortschietende handhaving van een bedrijf dat haar eigen verdienmodel laat prevaleren boven de naleving van regels die de kwaliteit van de leefomgeving en gezondheid van bewoners dienen te verzekeren? Zo ja, wat gaat u doen om dat patroon te doorbreken?
De gang van zaken rond de berg oxykalkslik is op grond van de mij bekende informatie geen voorbeeld van tekortschietende handhaving. Het is mijn streven uw Kamer in mei een brief over de situatie en handhaving bij Tata Steel te sturen.
Het bericht ‘Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking’ |
|
Chris van Dam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Aruba op zwarte lijst EU belastingontwijking»?1
Ja.
Is het waar dat Aruba door de Europese Commissie is geplaatst op de lijst van «niet-coöperatieve fiscale rechtsgebieden»?
Ja.
Is het waar dat Aruba in december 2017 niet op de zwarte, maar op de grijze lijst is geplaatst op basis van toezeggingen door de regering van Aruba? Zo ja, welke toezeggingen waren dat? Welke consequenties zijn er verbonden aan plaatsing van Aruba op de zwarte lijst? Zijn er ook consequenties voor het financieel verkeer tussen Nederland en Aruba?
Het klopt dat Aruba in december 2017 op de grijze lijst is geplaatst, omdat Aruba op hoog politiek niveau had toegezegd om, uiterlijk eind 2018, onder andere de wetgeving over het «transparency regime», dusdanig aan te passen dat de Gedragscodegroep het regime niet meer zou kwalificeren als fiscaal schadelijk.
Afgesproken is dat de sancties vanaf het jaar 2020 zullen worden toegepast. De nieuwe relevante wetgeving van Aruba zal naar verwachting vóór het jaar 2020 worden aangenomen. Hiervan uitgaande voorzie ik geen consequenties voor het financiële verkeer tussen Nederland en Aruba. Om de toepassing van de zwarte lijst voor de belastingpraktijk overzichtelijk te houden, heeft Nederland ervoor gekozen dat de lijst die geldt op de peildatum 1 oktober, zal gelden voor het gehele opvolgende belastingjaar. Als Aruba voorafgaand aan 1 oktober van de EU-zwarte lijst wordt gehaald, dan zullen er geen fiscale sancties gelden voor Aruba voor het belastingjaar 2020 en verder.
Is er een beeld hoeveel Nederlandse natuurlijke of rechtspersonen gebruik maken van de Arubaanse mogelijkheden om (bijna) geen vennootschapsbelasting te betalen dan wel op andere wijze betrokken zijn bij belastingontwijking via Aruba? Is hierover in het (recente) verleden overleg geweest tussen de landen van het Koninkrijk?
Hierover zijn geen cijfers bekend. Dit kabinet wil belastingontduiking en belastingontwijking aanpakken.2 Misbruik binnen het Koninkrijk wordt onder andere bestreden door middel van bestaande antimisbruikbepalingen in de belastingregelingen. Het kabinet zet zich in om deze belastingregelingen bilateraal aan te passen aan de meest moderne antimisbruikbepalingen die zijn ontwikkeld in het BEPS-project.3 Verder gelden de nationale antimisbruikmaatregelen die, waar nodig, worden toegepast.
Welke maatregelen moet Aruba nemen om tegemoet te komen aan de zorgen van de Europese Commissie? Hebt u zicht op nieuwe wetgeving met betrekking tot de Arubaanse Vrijgestelde Vennootschap (AVV) en hebt u een beeld in hoeverre deze wetgeving gaat bijdragen aan het verdwijnen van Aruba van de zwarte lijst?
Aruba heeft toegezegd om het «transparency regime» in te trekken. Helaas werd de deadline van 1 januari 2019 niet gehaald. De wetswijziging ligt nu voor bij de Staten van Aruba en zal, naar alle waarschijnlijkheid, binnenkort worden aangenomen. In dat geval zal Aruba tijdens de Ecofin Raad van 16 mei van de zwarte lijst worden gehaald.
Op welke wijze heeft de Europese Commissie vorm gegeven aan haar open dialoog en overleg met Aruba?
De experts van de Europese Commissie hebben direct contact met de experts van Aruba. Verder heeft de Commissie een bijeenkomst georganiseerd voor de Caribische eilanden, waaronder Aruba, om het proces over de zwarte lijst verder uit te leggen.
Heeft de Nederlandse regering ondersteuning verleend aan de regering van Aruba? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Aruba is zelf verantwoordelijk voor zijn fiscale regels en heeft vorig jaar met de Commissie de conceptwetswijzigingen doorgenomen. Ondersteuning van Nederlandse kant was niet nodig. Wel heeft er op ambtelijk niveau contact plaatsgevonden tussen Nederland en Aruba over de zwarte lijst.
Foutieve registratie in de basisregistratie personen |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over foutieve registratie in de basisregistratie personen?1
Ja.
Kunt u vraag 3 alsnog beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen waarom destijds de benaming (bezet) Palestijns gebied wel mogelijk was en nu niet meer?
In de zoektocht naar een structurele oplossing is de benaming «(bezette) Palestijnse gebieden» overwogen. Geconcludeerd is dat een benaming zoals «(bezette) Palestijnse Gebieden» niet past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. Om deze reden is besloten de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» op te nemen in de Landentabel. Zie ook het antwoord op vragen 3 en 5.
Kunt u toelichten waarom de benaming (bezet) Palestijns gebied niet in de systematiek van de Landentabel zou passen en de benaming Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem wel? Heeft dit te maken met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ondanks het feit dat de term «(bezet) Palestijns gebied» wel in andere gevallen wordt gebruikt en dus in overeenstemming is met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering, past die benaming niet binnen de systematiek van aanduidingen in de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. Daarnaast is de Landentabel niet zo opgezet dat verwezen wordt naar de bezette status van een gebied. Op grond van deze overwegingen is besloten de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» op te nemen in de Landentabel. Deze benaming is gebaseerd op de aanwijzing van deze gebieden als bestuurlijke/staatkundige eenheden in de Oslo-Akkoorden en relevante resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). Met deze benaming wordt een feitelijk en juridisch correcte omschrijving gegeven van de betreffende gebieden.
Er wordt naar gestreefd om de wijziging op 1 juli 2019 in werking te laten treden.
Waarom gebruikt de overheid in allerlei andere gevallen wel de term (bezet) Palestijns gebied, zoals ook de Europese Unie (EU) en Verenigde Naties (VN) dat doen, en wordt daarvan afgeweken in de Landentabel.
De benaming «(bezet) Palestijns gebied» past niet binnen de systematiek van aanduidingen van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst. Dat gegeven laat het gebruik van die term in een andere context onverlet. Zie ook het antwoord op de vragen 2, 3 en 5.
Waarom ontleent u, in antwoord op vraag 4 van de eerder gestelde vragen, uw voorstel onder andere aan de Oslo-akkoorden en niet aan juridisch relevantere resoluties van de Veiligheidsraad van de VN waarin wel de term (bezet) Palestijns gebied wordt gebruikt?
Zie antwoord vraag 3.
Is het nu uitgesloten dat iemand die is geboren in (bezet) Palestijns gebied zich kan registeren als zijnde geboren in Israël? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kan niet worden uitgesloten dat iemand die is geboren in Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem wordt geregistreerd als zijnde geboren in Israël. Het geboorteland wordt namelijk door gemeenten, inschrijfvoorzieningen en aangewezen bestuursorganen in beginsel in de BRP geregistreerd zoals is weergegeven op het buitenlandse brondocument (bijvoorbeeld een geboorteakte) op grond van artikel 2.8, tweede lid, van de wet basisregistratie personen. Personen geboren in Gazastrook of de Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem vanaf 15 mei 1948 wordt nu wel de mogelijkheid geboden om in de BRP «Onbekend» of «Israël» als geboorteland te wijzigen in «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem».
Welke niet-erkende staten en gebieden maken deel uit van de Landentabel?
Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten, en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel. Artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen laat de mogelijkheid open om in de systeembeschrijving ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel, mits de benaming past binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en in overeenstemming is met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering. Een voorbeeld hiervan is de Westelijke Sahara die ook is opgenomen als een gebied in de Landentabel. De benaming Westelijke Sahara is ontleend aan de status van de Westelijke Sahara als een niet-zichzelf besturend gebied overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. Deze benaming is in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat geen door het Koninkrijk erkende staat soevereiniteit heeft over het gebied.
De Landentabel is openbaar, en te vinden op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, https://publicaties.rvig.nl/Landelijke_tabellen.
Zie ook de antwoorden op vragen gesteld door de leden Bisschop en Van der Staaij over antwoorden op Kamervragen over foutieve registratie in de Basisregistratie Personen ingezonden op 12 februari 2019, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1778
Eenzijdige besluiten van Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland inzake patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de autoriteiten van Saba niet door het Zorgverzekeringskantoor Caribisch Nederland (ZVK) zijn betrokken in de besluitvorming rond het patiëntenvervoer tussen Saba en Sint Maarten?1 Zo ja, wat was precies de reden waarom ZVK Saba hierbij niet heeft betrokken?
Dit bericht is mij bekend. De besluitvorming waarover wordt gesproken betreft twee onderdelen van de route die patiënten afleggen als zij voor een medisch behandeling van het eiland af moeten. Het eerste deel gaat over het wegtransport van en naar behandelingscentra op het eiland en van en naar de luchthaven. Het tweede deel over de chartervluchten tussen Saba en Sint Maarten. Ik zal hierna nader ingaan op deze twee onderdelen.
Het zorgverzekeringskantoor (ZVK) is een uitvoeringsorgaan van VWS dat de toegankelijkheid van medische zorg regelt voor alle inwoners van de BES (Bonaire, Sint Eustatius, Saba), waaronder de logistiek voor de medische uitzendingen. De openbare lichamen hebben hierbij geen rol, omdat het ZVK van doen heeft met een contractpartij ter zake. In geval een patiënt voor medische behandeling wordt uitgezonden kan op verzoek van de verwijzende arts worden voorzien in speciaal transport van en naar het vliegveld. Dit is met name voor verzekerden die in een rolstoel voortbewegen, dan wel fysiek niet in staat zijn zelfstandig naar het vliegveld te gaan. Dit is geregeld in de «Regeling aanspraken zorg BES». Het ZVK heeft hiervoor een gespecialiseerd transportbedrijf gecontracteerd.
De hierboven genoemde regeling is niet veranderd of aangepast. Het ZVK heeft ook de taak te letten op de doelmatigheid en rechtmatigheid van de zorg bij het uitvoeren van deze regeling. Hierover voert het ZVK gesprekken met de zorgaanbieders waar het ZVK zorg contracteert, waaronder het gespecialiseerde transport bedrijf in deze. Over de inzet van gespecialiseerd transport zijn ook de medical centers van Saba en Sint Eustatius geïnformeerd. Daarbij worden patiënten geïnformeerd over hun behandeling en de route en voorwaarden van hun medische uitzending.
Het tweede deel van de vraag gaat over de inzet van charters voor vluchten tussen Saba en Sint Maarten. Tot voor kort werden voor medische uitzendingen de vluchten van Winair ingezet. Het ZVK ontving aanhoudend klachten van patiënten en verwijzers over de beperkte beschikbaarheid van stoelen op de vluchten van Winair. Daarom heeft het ZVK eind 2018 onderzoek gedaan naar alternatieven voor luchttransport. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de Sint Maartense luchtvaart maatschappij Sint Maarten Airways (SXM Airways) over de benodigde landvergunning beschikt en kon worden ingezet voor medische uitzendingen vanaf Saba. Alvorens over te gaan om deze vluchten in te zetten heeft het ZVK gesprekken gevoerd met de belangrijkste partijen op het gebied van zorg en bestuur van Saba. Pas nadat die gesprekken hebben plaatsgevonden heeft het ZVK per 1 maart jl. de SXM Airways ingezet voor medische uitzendingen.
Deelt u de mening dat juist met het oog op het behartigen van de belangen van kleine gemeenschappen, zoals die in Caribisch Nederland, lokale overheden extra zorgvuldig geïnformeerd en betrokken dienen te worden bij de te nemen besluiten? Zo nee, waarom niet?
Het goed en zorgvuldig informeren van alle partijen die betrokken zijn bij een medische uitzending is uitermate belangrijk. Dit zijn primair de patiënten die worden uitgezonden en de verwijzende zorgverlener/zorgorganisatie. Daarnaast hecht ik belang aan goede communicatie met de openbare lichamen. Daarom blijven ZVK en VWS in gesprek met OLS over de medische uitzendingen. In gevallen waarbij wijziging van wet- en regelgeving ingrijpend effect hebben op de inwoners van de BES-eilanden worden de openbare lichamen geconsulteerd, maar daar was in dit geval geen sprake van.
Wat is uw oordeel over de gewenste zorgvuldigheid van de handelwijze van ZVK jegens de autoriteiten van Saba? Deelt u de mening dat het als onzorgvuldig te kwalificeren valt dat Saba pas na inwerkingtreding van de nieuwe regels en via derden geïnformeerd is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat ZVK pas na klachten van het Openbaar Lichaam Saba de bevolking van Saba via een persbericht heeft geïnformeerd? Zo ja, wat vindt u van deze handelwijze? Deelt u de mening dat zowel de autoriteiten als de bewoners van Saba beter over de gevolgen van de gewijzigde regels voor patiëntenvervoer hadden moeten worden geïnformeerd?
Het kantoor van het ZVK op Saba informeert alle patiënten degelijk en zorgvuldig over de regels en voorwaarden bij verwijzing voor behandeling naar het buitenland. Het persbericht dat het ZVK heeft gepubliceerd is inderdaad als reactie op het artikel over de vragen van het bestuurscollege van Saba. Alle patiënten die het betrof zijn geïnformeerd.
In hoeverre bent u als coördinerend bewindspersoon betrokken geweest bij de totstandkoming van de nieuwe regels inzake patiëntenvervoer van en naar Saba? Heeft u hierover contact gehad met de Rijksvertegenwoordiger? Is u bekend of de Rijksvertegenwoordiger hierover contact heeft onderhouden met het Openbaar Lichaam Saba?
Zoals bij vraag 2 al is toegelicht, er is geen sprake van wijziging van wet- en regelgeving, noch aanscherping van bestaande wettelijke regelingen, waardoor de Rijksvertegenwoordiger geen rol heeft in het geheel.
Bent u bereid om, naar aanleiding van dit voorval en de eerdere soortgelijke voorvallen, het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland aan te passen, zodat de lokale overheden van Caribisch Nederland voortaan standaard worden betrokken bij en geïnformeerd over de totstandkoming van besluiten die de inwoners van Caribisch Nederland raken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om vergelijkbare klachten in de toekomst te voorkomen?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 al is aangegeven voeren het ZVK en VWS gesprekken met OLS over de medische uitzendingen van de inwoners van Saba. Dit was immers ook de aanleiding om opties voor andere vliegtuigmaatschappijen te onderzoeken. Alleen in geval van wijzigende wet- en regelgeving die de inwoners van het eiland treffen worden lokale overheden geconsulteerd bij het te nemen besluit. Dat verandert niet door het aanpassen van het communicatiebeleid van de Rijksdienst Caribisch Nederland. Het lijkt mij dan ook verstandig om deze formele werkwijze te blijven hanteren en niet ook nog onderdeel te maken van het communicatiebeleid. Daarnaast hebben grote uitvoerende diensten zoals het ZVK een eigen woordvoerder, mede vanwege de specifieke taakstelling en vaktechniek die worden gebruikt bij het uitvoeren van hun werk. Overigens wordt wel nauw samengewerkt met de afdeling communicatie van RCN.
Bent u bereid om deze vragen vóór 1 mei 2019 te beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met de berichten «Ministerie van Financiën orkestreerde aanpak BKR» en «Kamervragen? De antwoorden kwamen van het BKR»?1
Ja.
Is het waar dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen over het bericht dat het BKR in strijd handelde met de wet heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van het overleg van het ministerie met het BKR wijzigingen in de beantwoording aangebracht?
Het is gebruikelijk dat ten behoeve van de beantwoording van Kamervragen contact wordt gezocht met betrokken partijen van binnen en buiten de overheid. Omdat de beantwoording van de Kamervragen die in 2017 zijn gesteld een standpunt ten aanzien van de bedrijfsvoering van het BKR en wijzigingen daarin bevat, en het ministerie daar geen zeggenschap over heeft, is hierover contact geweest met het BKR. Aan het BKR zijn destijds vragen van feitelijke aard gesteld. Naar aanleiding van de reactie van het BKR is de beantwoording aangepast. Ook met andere betrokken partijen, zoals de AFM, NVB en de Ministeries van Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid is contact geweest over de conceptbeantwoording.
Hoe beoordeelt u de antwoorden op de vragen van 22 augustus 2017 in het licht van de berichtgeving van NRC dat BKR onvolledige of onbewezen informatie heeft aangeleverd?2
In de beantwoording van de Kamervragen in 2017 is opgemerkt dat er signalen zijn dat er door enige bij het BKR aangesloten partijen op (zeer) grote schaal verzoeken tot verwijdering zijn ingediend. De beantwoording van deze Kamervragen is gebaseerd op informatie die is ontvangen van verschillende betrokken partijen.
Ik acht het van belang dat naar aanleiding van de Kamervragen het BKR in overleg met aangesloten partijen is gekomen tot een handreiking over het verwijderen van gegevens uit de registratie, waarbij zowel rekening wordt gehouden met de consument als met het algemene belang om misbruik te voorkomen. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het ministerie de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR? Zijn er naar aanleiding van dit overleg wijzigingen in de te nemen maatregelen gedaan?
Omdat het BKR een onafhankelijke organisatie is, kan het Ministerie van Financiën het BKR geen maatregelen opleggen. Omdat het ministerie de door uw Kamer geuite zorgen serieus neemt, is het BKR destijds opgeroepen om de bedrijfsvoering op enkele punten te verbeteren. In dat kader is bij de betrokkene nagegaan of de voorgestelde maatregelen haalbaar en uitvoerbaar zouden zijn. Het zou immers weinig zinvol zijn om op te roepen tot maatregelen, waarvan later zou blijken dat die in de praktijk niet gerealiseerd kunnen worden. De punten waarop het ministerie aanpassingen voorstelde, zijn alle opgenomen in de beantwoording van de Kamervragen met daarbij ook de te ondernemen acties voor het BKR.
Bent u van mening dat, achteraf, de afgestemde maatregelen passend en voldoende zijn? Bent u van mening dat, terugkijkend, destijds andere maatregelen genomen hadden moeten worden?
In de beantwoording van de Kamervragen is het BKR opgeroepen om tot een pragmatische werkwijze te komen waarbij onterechte registraties (al dan niet op grond van een nieuwe belangenafweging) op een eenvoudige wijze (zonder dat tussenkomst van een rechter nodig is), kunnen worden verwijderd zonder dat hierdoor de deur voor grootschalig misbruik wordt opengezet. Verder is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het gratis opvragen van de eigen gegevens door consumenten, het beschikbaar zijn van uitspraken van de Geschillencommissie op de website van het BKR en het plaatsen van het reglement van het BKR op de website van het BKR.
Het BKR heeft een Handreiking Belangenafweging opgesteld, die in januari 2018 is uitgebracht. De handreiking is op de website van het BKR te vinden.3 In de handreiking is opgenomen dat deze geldt als een hulpmiddel voor de organisaties die bij het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het BKR zijn aangesloten om verzoeken van consumenten tot (gedeeltelijke) verwijdering van gegevens uit het CKI op grond van een belangenafweging, op een zorgvuldige en vergelijkbare wijze te beoordelen. De handreiking vermeldt dat deze tot stand is gekomen in samenspraak met de (brancheorganisaties van de) deelnemers van het BKR en mede is gebaseerd op zorgvuldige bestudering van jurisprudentie rondom BKR-registraties. Op de website van het BKR is tevens een brochure geplaatst met een stappenplan voor consumenten die het niet eens zijn met de wijze waarop zij door de kredietverlener bij het BKR zijn geregistreerd.4
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen.5 Op de website van het BKR is het Algemeen Reglement CKI van februari 2019 te vinden, alsmede de uitspraken van de Geschillencommissie uit 2017, 2018 en 2019.6 Navraag bij het BKR leert dat elke uitspraak minimaal 3 jaar beschikbaar blijft op deze publiekswebsite.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om het BKR tot andere maatregelen op te roepen.
Indien het inderdaad zo is dat het ministerie de beantwoording van Kamervragen dan wel de te nemen maatregelen heeft afgestemd met het BKR, hoe strookt dit volgens u dan met de positie van het BKR als onafhankelijke stichting?
Door de Minister van Financiën is aangegeven welke maatregelen genomen kunnen worden om tegemoet te komen aan de geuite zorgen ten aanzien van kredietregistratie. Het is aan het BKR om te bepalen of voorgestelde maatregelen worden overgenomen. Ook kan het BKR ervoor kiezen op een andere wijze tegemoet te komen aan de geuite zorgen. Ik ga daar als Minister van Financiën niet over. Naar mijn mening doet het contact over de conceptbeantwoording van de Kamervragen niet af aan de onafhankelijkheid van het BKR.
In hoeverre kan de Kamer in de toekomst controleren of beantwoording van Kamervragen door het Ministerie van Financiën is afgestemd met of afgezwakt door een derde, al dan niet door het ministerie te controleren, instantie?
Voor de beantwoording van Kamervragen is het noodzakelijk om over voldoende informatie te beschikken om de vragen zorgvuldig te kunnen beantwoorden. Om over die informatie te beschikken, kan het nodig zijn dat het ministerie in contact treedt met betrokken partijen. Het is uiteindelijk het ministerie dat beslist hoe informatie, verstrekt door derden, wordt gebruikt voor de beantwoording van Kamervragen. Waar relevant wordt aangegeven van wie de informatie afkomstig is.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming, op grond waarvan iemand kosteloos inzage moet hebben in zijn of haar persoonsgegevens, dat sinds uw eerdere antwoorden over de gratis inzage in de BKR-gegevens het BKR het mogelijk heeft gemaakt om persoonlijke gegevens één keer per jaar gratis in te zien?
Op de website van het BKR is vermeld dat consumenten de mogelijkheid hebben om kosteloos een AVG-inzage van persoons- en kredietgegevens bij het BKR op te vragen. Op grond van artikel 12 van de AVG dient inzage in de gegevens kosteloos te geschieden. Wanneer verzoeken van een betrokkene kennelijk ongegrond of buitensporig zijn, met name vanwege hun repetitieve karakter, mag er – kortgezegd – een redelijke vergoeding worden gevraagd in het licht van de administratieve kosten of worden geweigerd om gevolg te geven aan het verzoek. De bewijslast ten aanzien van de kennelijk ongegronde of buitensporige aard van het verzoek ligt bij de verwerkingsverantwoordelijke. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Het is uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of een inzage-regeling in lijn is met de AVG.
Overigens heeft het BKR aangegeven dat er geen limiet is verbonden aan het aantal keren dat kosteloos inzage kan worden verkregen in de AVG-inzage van de gegevens, waarbij tevens wordt gewezen op hetgeen in de AVG is bepaald ten aanzien van kennelijk ongegronde of buitensporige verzoeken.
Bent u bereid bovenstaande vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat sommige gemeenten liever geen geld uitgeven aan verkiezingsborden |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen?1
Ik heb geen overzicht van gemeenten die hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen.
Bent u het ermee eens dat het essentieel is voor de werking van onze democratie dat mensen gaan stemmen voor verkiezingen en dat opkomstbevorderende maatregelen daarom belangrijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, in het belang van de democratie zou het goed zijn als zoveel mogelijk kiezers hun stemrecht gebruiken. Opkomstbevorderende maatregelen als het plaatsen van verkiezingsborden hebben dan ook mijn steun.
Bent u het ermee eens dat in dit licht het bijzonder onwenselijk is dat gemeenten ervoor kiezen minder verkiezingsborden te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten, door het plaatsen van verkiezingsborden, politieke partijen een mogelijkheid bieden om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van kiezers te brengen. Weliswaar is het plaatsen van verkiezingsborden niet wettelijk voorgeschreven, maar in het algemeen deel van het gemeentefonds is een voorziening opgenomen voor de bekostiging van het organiseren van verkiezingen, en die is ook bedoeld voor het plaatsen van verkiezingsborden. Het plaatsen van verkiezingsborden is echter een autonome bevoegdheid van de gemeente. Het is dus in laatste instantie aan de raad om te beslissen of er al dan geen verkiezingsborden worden geplaatst, en zo ja, hoeveel.
Bent u bereid de gemeenten op de hoogte te stellen dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ik heb bij circulaire van 11 december jl., gericht aan het college van burgemeester en wethouders van alle gemeenten, aandacht gevraagd voor het plaatsen van verkiezingsborden. Ik heb de colleges geschreven dat ik ervan uitga dat zij tijdig verkiezingsborden plaatsen. Ik heb hen erop gewezen dat de voorziening in het gemeentefonds voor het organiseren van verkiezingen ook is bedoeld voor het plaatsen van deze borden, en dat de borden voor veel politieke partijen een belangrijk middel zijn om hun deelname aan de verkiezingen onder de aandacht van de kiezers te brengen. In de aanloop naar de Europees Parlementsverkiezing van 23 mei a.s. zal ik de colleges hier opnieuw op wijzen.
Bent u bereid het geld te oormerken dat vanuit het gemeentefonds beschikbaar is voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet?
De uitkering uit het gemeentefonds komt ten gunste van de algemene middelen van de gemeente (art. 6 van de Financiële verhoudingswet). De besteding daarvan is aan gemeenten en de middelen kunnen niet geoormerkt worden.
Kunt u deze vragen voor maandag 11 maart 2019 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt' |
|
Albert van den Bosch (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vaststelling WOZ door gemeenten rammelt»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u van het bericht dat 17 gemeenten een onvoldoende scoren op het vaststellen van de WOZ?
Gemeenten die een onvoldoende scoren worden onder verscherpt toezicht geplaatst en dienen binnen een bepaalde termijn afgesproken verbeteringen te realiseren. Ten opzichte van de situatie die blijkt uit antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders over het bericht «Tientallen gemeenten hebben geen goed beeld van WOZ-waarde huizen» van 12 september 2018, die door de Minister van BZK op 9 november 2018 mede namens mij zijn beantwoord,2 blijkt dat sprake is van een verbetering. Er was destijds immers sprake van 26 gemeenten die een onvoldoende scoorden met betrekking tot de uitvoering van de Wet WOZ.
Hierbij zij opgemerkt dat als de Waarderingskamer van oordeel is dat in een gemeente de uitvoering van de Wet WOZ op onderdelen verbeterd moet worden, de Waarderingskamer toch van mening kan zijn dat de kwaliteit van de nieuwe taxaties wel voldoende geborgd is, zodat de nieuwe WOZ-waarden bekend gemaakt kunnen worden. In het algemeen oordeel over de WOZ-uitvoering worden namelijk veel meer aspecten van de WOZ-uitvoering beoordeeld dan alleen de kwaliteit van de taxaties. Bij gemeenten met het oordeel «moet op onderdelen worden verbeterd» (verscherpt toezicht) wordt de kwaliteit van nieuwe taxaties extra zorgvuldig door de Waarderingskamer beoordeeld door middel van een intensief onderzoek.
Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking niet mogen versturen omdat de Waarderingskamer daar geen toestemming voor heeft gegeven? Hoeveel gemeenten hebben de WOZ-beschikking pas later mogen vesturen?
De Waarderingskamer heeft bij alle gemeenten ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. Daarbij zij opgemerkt dat ten aanzien van circa tien gemeenten pas is ingestemd nadat de Waarderingskamer een herhalingsonderzoek heeft uitgevoerd om te beoordelen of de afgesproken verbeteringen waren gerealiseerd. Bij andere gemeenten heeft de Waarderingskamer bij haar onderzoek wel extra controles door de gemeente zelf voorgeschreven, maar het niet noodzakelijk geacht de resultaten van deze extra controles zelf te onderzoeken, voordat de gemeente de WOZ-waarden bekend mocht maken aan de inwoners en bedrijven.
Er waren dit jaar geen gemeenten die, als gevolg van door de Waarderingskamer opgelegde verbeteracties, de WOZ-waarden in hun gemeenten later dan 28 februari bekend hebben gemaakt.
Wat zijn de oorzaken van het feit dat een aantal gemeenten (nog steeds) onvoldoende scoort?
De oorzaken voor het scoren van een onvoldoende bij de uitvoering van de Wet WOZ zijn divers. De betreffende gemeenten scoren bijvoorbeeld onvoldoende op het bijhouden van de registratie van objectenkenmerken. Een andere veel voorkomende oorzaak voor een negatieve beoordeling van de Waarderingskamer is gelegen in achterstanden die gemeenten hebben bij bijvoorbeeld het afhandelen van bezwaarschriften of het tijdig verzenden van beschikkingen. Verder beoordeelt de Waarderingskamer ook of WOZ-gegevens tijdig en juist beschikbaar komen voor waterschappen en Belastingdienst.
De beoordeling van de Waarderingskamer heeft dus niet alleen betrekking op de kwaliteit van de WOZ-taxaties of activiteiten die daaraan ten grondslag liggen, maar ook op andere werkzaamheden die van belang zijn voor inwoners en bedrijven of op werkzaamheden die van belang zijn voor afnemers, zoals waterschappen en Belastingdienst.
In het geval dat de Waarderingskamer instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden terwijl die gemeente een onvoldoende scoort, zoals in sommige situaties gebeurt, op welke manier kunnen mensen dan achterhalen of het de gemeente betreft waarin zijn wonen? En deelt u de mening dat een gemeente die een onvoldoende scoort meer duidelijkheid moet geven aan de mensen?
De Waarderingskamer stemt niet in met het verzenden van de WOZ-beschikkingen als zij bij haar controles concludeert dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties bij een gemeente onvoldoende is. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 kan het wel voorkomen dat gemeenten waarbij de kwaliteit van de WOZ-taxaties voldoende is, om andere redenen als «algemeen oordeel» een onvoldoende krijgen.
Op de website van de Waarderingskamer3 kunnen belanghebbenden zien of de Waarderingskamer heeft ingestemd met het bekend maken van de WOZ-waarden. De website van de Waarderingskamer biedt daarvoor voor elke gemeente een afzonderlijke pagina. Daar kan ook het algemene oordeel worden geraadpleegd. Op de website zijn daarnaast per gemeente de rapportages van recente onderzoeken door de Waarderingskamer te raadplegen. In deze rapportages wordt nader toelichting gegeven op de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de betreffende gemeente. Door deze werkwijze wordt transparantie over de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ en over de totstandkoming van het algemeen oordeel van de Waarderingskamer bereikt.
De gemeenteraad is primair aan zet om ervoor te zorgen dat de gemeente haar inwoners informeert over de eventuele gevolgen van de beoordeling van de kwaliteit van de uitvoering van de Wet WOZ door de Waarderingskamer.
Klopt het dat ook de Waarderingskamer met een enorme achterstand te maken heeft? Zo ja, wat vindt u hiervan en treedt u met de Waarderingskamer in overleg om afspraken te maken over een inhaalslag?
Nee, dat klopt niet. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat er geen sprake is van achterstanden.
Kunt u een overzicht geven waarin staat hoe de overige gemeenten scoren op het vaststellen van de WOZ? Kunt u hierbij een overzicht geven per uitgereikte ster? Zo nee, waarom niet?
Onderstaand overzicht toont het aantal gemeenten per beoordelingscategorie.
Algemeen oordeel Waarderingskamer
Gemeenten
Een ster
0
Twee sterren
17
Drie sterren
105
Vier sterren
167
Vijf sterren
66
Hierbij merk ik wel op dat de oordelen van de Waarderingskamer worden aangepast als de situatie verandert, zoals ook al blijkt uit het antwoord op vraag 2. Als gebleken is dat een gemeente die een onvoldoende scoorde het probleem heeft opgelost, wordt het algemeen oordeel dus aangepast.
Dit overzicht toont de situatie per eind februari jongstleden; het moment waarop gemeenten wettelijk verplicht zijn de WOZ-waarden bekend te maken aan belanghebbenden. De stand van 1 januari van een jaar en de ontwikkeling in dat jaar publiceert de Waarderingskamer elk jaar in haar jaarverslag, dat ook aan beide kamers der Staten-Generaal wordt aangeboden.
Klopt het dat de Waarderingskamer een controle uitvoert op de processen om te komen tot de WOZ en niet op de waardebepaling van de woningen, bedrijfsgebouwen of overige? Wat vindt u van deze controle? Bent u van mening dat er voldoende inhoudelijk toezicht is op het vaststellen van de WOZ? Zo ja, op basis van welke controle-instrumenten bent u die mening toegedaan? Zo nee, wat gaat u er aan doen om de controle op de waardebepaling van objecten te verbeteren?
Ik ben van mening dat de Waarderingskamer voldoende inhoudelijk toezicht houdt op het WOZ-proces van gemeenten, en daarmee op het vaststellen van WOZ-waarden.
De Waarderingskamer voert bij alle gemeenten en samenwerkingsverbanden van gemeenten verschillende soorten onderzoeken uit. Sommige onderzoeken richten zich inderdaad op de werkprocessen die ten grondslag liggen aan de WOZ-taxaties, en de interne beheersing daarvan. De Waarderingskamer heeft in haar werkplan, dat gepubliceerd is op haar website, beschreven welke aantallen per soort onderzoek het betreft.
Zo voert de Waarderingskamer per jaar 90 inspecties ter plaatse uit bij gemeenten en ruim 10 onderzoeken naar de interne beheersing bij gemeenten. Door de diverse samenwerkingsverbanden is het aantal gemeenten dat betrokken is bij een onderzoek veel groter. Daarnaast zijn van alle gemeenten de resultaten van de zelfevaluaties beschikbaar en verder worden ook kengetallen uit de Landelijke Voorziening WOZ gebruikt.
In andere onderzoeken wordt de kwaliteit van de WOZ-taxaties beoordeeld. Deze onderzoeken vinden jaarlijks plaats bij circa 100 gemeenten, voordat de nieuwe WOZ-beschikkingen worden verstuurd. Bij de overige gemeenten worden de nieuwe WOZ-taxaties beoordeeld op basis van kengetallen die de gemeente in het kader van de zelfevaluatie aan de Waarderingskamer verstrekt. Als noch uit deze kengetallen, noch uit andere signalen blijkt dat er iets niet in orde is, stemt de Waarderingskamer zonder nader onderzoek in met het nemen van WOZ-beschikkingen door die gemeente. Als uit deze kengetallen blijkt dat de kwaliteit van de WOZ-taxaties mogelijk onvoldoende is, stelt de Waarderingskamer een diepgaand onderzoek in. Met deze risicogerichte aanpak wordt mijns inziens in voldoende mate inhoudelijk toezicht gehouden door de Waarderingskamer.
De diverse typen onderzoeken van de Waarderingskamer hebben allemaal tot doel het beoordelen van (onderdelen van) het WOZ-proces. Bij de onderzoeken naar de kwaliteit van de taxaties wordt specifiek beoordeeld of de waardebepaling van woningen en niet-woningen correct verloopt.
Welke sancties worden er opgelegd aan die gemeenten die een onvoldoende scoren?
De maatregelen die worden toegepast als er bij gemeenten sprake is van tekortkomingen, zijn beschreven in de interventieladder, die een onderdeel is van het bestuursreglement van de Waarderingskamer. Deze interventieladder onderscheidt een zestal fasen. In de gemaakte afspraken tussen de Waarderingskamer en het Ministerie van Financiën, komt de Waarderingskamer in actie in de eerste drie fasen en komt de Staatssecretaris van Financiën in actie in de laatste drie fasen.
De interventieladder bestaat uit de volgende fasen:
Het maken van afspraken over vervolgacties, zoals benoemd in de derde fase van de interventieladder, betreft een formele aanbeveling aan een gemeente, zoals geregeld in artikel 21 van de Wet WOZ. In de praktijk is het toepassen van deze formele aanbeveling als sanctie zelden nodig, omdat de colleges van burgemeester en wethouders het belang van nakoming van afspraken met de Waarderingskamer voldoende inzien.
Wat is de termijn waarop de gemeenten die een onvoldoende scoren hun processen op orde moeten hebben? Welke sancties worden er opgelegd indien dit niet binnen de afgesproken termijn is gelukt? Bij hoeveel gemeenten is de waardering meer dan twee jaar (op onderdelen) niet op orde?
Bij het bepalen van de termijn die gemeenten krijgen om hun gegevens of werkprocessen op orde te krijgen, houdt de Waarderingskamer rekening met de omvang van de organisatie en de aard van de problemen. De maximale termijn die bij het maken van afspraken wordt gehanteerd, is een periode van twee jaar. Dergelijke verbetertrajecten worden door de Waarderingskamer nauwlettend gevolgd. In het antwoord op vraag 9 is toegelicht welke stappen, conform de interventieladder van de Waarderingskamer, worden genomen als een gemeente er onvoldoende in slaagt om verbetermaatregelen door te voeren.
Er is op dit moment één samenwerkingsverband van gemeenten, waarbij al meer dan twee jaar sprake is van een onvoldoende beoordeling. Dit samenwerkingsverband heeft de afgelopen periode een intensief verbetertraject doorlopen, waarbij uiteraard ook de desbetreffende gemeenten betrokken zijn. De Waarderingskamer heeft mij laten weten dat bij dit samenwerkingsverband de afgelopen periode al verbeteringen zijn geconstateerd en dat op korte termijn een afrondend onderzoek zal worden uitgevoerd om te beoordelen of de benodigde verbeteringen volledig zijn doorgevoerd, zodat het oordeel «voldoende» op zijn plaats is.
Welke rol of bevoegdheid heeft de rijksoverheid in de controle op de waardebepaling van objecten?
Zoals geschetst in de interventieladder in het antwoord op vraag 9, heeft de rijksoverheid pas een rol in de richting van individuele gemeenten op het moment dat is gebleken dat het toezicht van de Waarderingskamer, inclusief een formele aanbeveling, onvoldoende effect sorteert.
Deelt u de mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige op een zorgvuldige manier moet gebeuren omdat de WOZ-waarde gebruikt wordt voor belastingen en heffingen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de waardebepaling van woningen, bedrijfsgebouwen en overige objecten in het kader van de Wet WOZ zo zorgvuldig mogelijk moet gebeuren. Daarbij zij opgemerkt dat bij een massaal proces, zoals aan de orde bij de WOZ-taxaties, altijd een afweging moet worden gemaakt tussen de noodzakelijke minimale inspanning om tot een betrouwbare uitkomst te komen en de toegevoegde waarde van bovenmatige inspanningen. Het zou bijvoorbeeld niet verantwoord zijn als in het kader van de WOZ-taxaties voorgeschreven zou worden dat elke woning van binnen moet worden opgenomen. Dat is niet efficiënt en voor een betrouwbare uitkomst ook niet nodig.
Zoals ik ook al in de antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018 heb aangegeven, ben ik van mening dat Nederlanders uit moeten kunnen gaan van een betrouwbare overheid. Om die reden kent de Wet WOZ ook een toezichthouder, de Waarderingskamer. Het oordeel welke sancties op welk moment worden toegepast is aan de Waarderingskamer. Ik ga ervan uit dat, gelet op de samenstelling van dit zelfstandig bestuursorgaan, een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt aan de manier waarop de Waarderingskamer intervenieert. Daarbij zullen ongetwijfeld doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen. Uit de evaluatie met betrekking tot de doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van de Waarderingskamer over de periode 2011–2016, is naar voren gekomen dat het toezicht op de Wet WOZ door de Waarderingskamer adequaat functioneert4.
Klopt het dat mensen bij een te hoog of te laag vastgestelde WOZ te veel of te weinig belasting betalen, maar dit ook gevolgen kan hebben voor de omvang van bijvoorbeeld een hypotheek? Zo ja, deelt u de mening dat de waardevaststelling bij iedere gemeente een voldoende zou moeten scoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken gaat u met de gemeenten maken om de waardebepaling voor alle gemeenten op een voldoende niveau te brengen?
Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in haar brief van 13 maart 20195 aan de Kamer heeft laten weten, wordt de WOZ-waarde van woningen in sommige gevallen ook gebruikt bij de beoordeling van een financieringsaanvraag, waarbij als zekerheid het recht van hypotheek wordt gegeven. Het komt ook voor dat met een WOZ-waarde de overwaarde overtuigend kan worden aangetoond en dat de bank bij een financiering bereid is tot verlaging van het geldende rentepercentage.
Ook voordat woningwaarden openbaar te vinden waren, mochten verzekeraars6 en aanbieders van hypothecair krediet7 op grond van artikel 11 van het Uitvoeringsbesluit kostenverrekening en gegevensuitwisseling Wet WOZ al worden aangewezen als derden, waaraan het waardegegeven van een onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dient, kan worden verstrekt. Voorwaarde daarbij is dat zij om het waardegegeven verzoeken ten behoeve van de vergelijking met de veronderstelde waarde van een aan een financieringsaanvraag ten grondslag liggend waarde-object.
Het feit dat verstrekkers van hypothecair krediet de WOZ-waarde benutten om risico’s in te schatten en daarop mede de hoogte van de te betalen rente baseren, geeft aan dat zij WOZ-waarden in het algemeen herkennen als een adequate inschatting van de marktwaarde van de woning.
Gezien zowel het belang voor de belastingheffing als voor andere vormen van gebruik van de WOZ-waarde, ben ik van mening dat de WOZ-waarde altijd zorgvuldig moet worden vastgesteld. Het feit dat de Waarderingskamer bij gemeenten waar de WOZ-uitvoering in zijn geheel (nog) niet op orde is, extra controles uitvoert, voordat zij instemt met het bekend maken van de WOZ-waarden aan inwoners en bedrijven, biedt daartoe in mijn ogen adequate waarborgen.
Hebben mensen door een te hoog vastgestelde WOZ te veel belasting betaald? Zo ja, hoeveel mensen en om welke bedragen gaat dit? Hoe was dit in de afgelopen jaren?
Ingeval de WOZ-waarde naar de mening van een belanghebbende te hoog (of te laag) is vastgesteld, kan hij daartegen binnen zes weken na de dagtekening van de WOZ-beschikking bezwaar maken. Als een belanghebbende geen gebruik heeft gemaakt van de bezwaarmogelijkheid, bijvoorbeeld omdat hij het eens is met de vastgestelde waarde, of als het bezwaar ongegrond is verklaard, kan niet worden geconcludeerd dat sprake is van een te hoog vastgestelde WOZ-waarde waardoor te veel belasting wordt betaald. In mijn antwoorden op de vragen van de leden Van den Bosch en Lodders van 12 september 2018, heb ik aangegeven dat ik noch de Waarderingskamer precieze cijfers hebben. De Waarderingskamer baseert zich bij haar cijfers (feiten over de WOZ) op de gegevens die de gemeenten desgevraagd aanleveren. Op haar website publiceert de Waarderingskamer ook de gegevens over de afgelopen jaren.
Tot slot merk ik nog op dat de WOZ-waarde een waardering van het WOZ-object betreft. Het waarderen van een WOZ-object is geen exacte wetenschap. Er is dan ook sprake van een zekere beoordelingsmarge ten aanzien van de waarde van het WOZ-object. Mede vanwege deze beoordelingsmarge en de signalen die wij hebben ontvangen dat hierdoor door «no cure no pay»-bedrijven een verdienmodel wordt gehanteerd, heeft de Minister voor Rechtsbescherming mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en mij in antwoord op de vragen van de leden Van der Molen, Ronnes en Van Dam van 17 juli 20188 aangegeven dat een onderzoek naar de ontwikkeling van de aantallen bezwaren door no cure no pay bedrijven en de in verband daarmee toegekende kostenvergoedingen zal worden uitgevoerd.
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg2 tijdens de behandeling van het Belastingplan heeft aangegeven dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties contact zou hebben met medeoverheden over het buiten de OZB laten van zonnepanelen? Heeft dit contact al plaatsgevonden? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wat is er afgesproken? Zo nee, waarom niet en kan het nieuwsbericht van BNR hierin worden meegenomen?
Naar aanleiding van de motie-Lodders/Van Weyenberg vindt overleg plaats tussen BZK en de VNG. Samen met de VNG wordt onder andere in kaart gebracht wat de gevolgen van het buiten de OZB laten van zonnepanelen zijn voor de WOZ-administratie van gemeenten alsmede voor de inwoners. Zodra meer over de uitkomsten hiervan bekend is, zal de Minister van BZK u hierover informeren.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat het ministerie van VWS de grootste stijging aan communicatiemedewerkers van alle ministeries heeft |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Klopt het bericht het bericht dat er op het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) ruim 58 Fte aan communicatiemedewerkers werkt en daarenboven nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers?1
Voor het exacte overzicht verwijs ik naar het openbare document op https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2019/03/01/fte-overzicht-directies-communicatie-rijksoverheid-2019.
Klopt het bericht dat dit een toename is van bijna 15 Fte ten opzichte van het vorige kabinet? Waarom is dit?
Ja.
Eind 2016/begin 2017 is de directie in stapjes uitgebreid naar 58 fte. Deze groei is rechtstreeks terug te voeren op de wens om nieuwe rijksbrede ontwikkelingen in het communicatievak een plek te geven binnen de directie. Kennis van de buitenwereld op gestructureerde wijze binnen brengen en meer interactie met diezelfde buitenwereld vormen daarvan de kern. Daarom is er meer aandacht gegeven aan publiekscommunicatie (o.a. social media en webcare) en monitoring.
Klopt het bericht dat hier 3,5 miljoen euro per jaar mee is gemoeid? Zo nee, hoeveel geld besteed het Ministerie van VWS aan communicatiemedewerkers?
Nee. De totale kosten van de uitbreiding inclusief inhuur is ruim 1,6 miljoen euro.
De totale personeelskosten voor communicatiemedewerkers bedraagt 5,5 miljoen euro.
Hoeveel besteed het Ministerie van VWS aan communicatie in brede zin?
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om steeds meer geld uit te geven aan communicatiemedewerkers op een ministerie dat nog steeds veel bezig is met besparen op zorg zoals middels de hoofdlijnenakkoorden?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de uitgaven aan communicatiemedewerkers anderzijds is er niet.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat een ziekenhuis als het Bronovo moet sluiten wegens de 0%-volumegroeinorm uit de hoofdlijnenakkoorden, terwijl u miljoenen uitgeeft aan communicatiemedewerkers?
Nee. De gesuggereerde link tussen enerzijds besparen op zorg middels hoofdlijnenakkoorden en de sluiting van het Bronovo ziekenhuis anderzijds is er niet. Zie verder ook het antwoord op vraag 5.
Begrijpt u dat de indruk bestaat dat bovenop de ruim 58 Fte er ook nog eens 9,5 Fte aan externe communicatiemedewerkers zich bezighouden met campagnes over de zorg, u tezamen vooral een PR-bureau vormt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De medewerkers houden zich bezig met beleidscampagnes die overigens ook deels voortkomen uit wensen van de Kamer. Een aantal campagnes loopt al een aantal jaar.
Kunt u een opsomming geven van alle campagnes over de zorg waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden en een overzicht van de planning en de looptijd van deze campagnes?
Campagnes op TV en radio
Campagnes op radio (inclusief print, online)
Campagnes print en online
Campagnes in ontwikkeling
Kunt u een volledige opsomming geven van alle andere zaken waar deze communicatiemedewerkers zich mee bezig houden?
De communicatiemedewerkers van VWS houden zich bezig met:
Woordvoering en persvoorlichting
Communicatieadvies
Externe optredens van bewindspersonen
Monitoring en analyse van het nieuws
Webcare social mediakanalen
Publieksvoorlichting (mail, schriftelijk, telefonisch)
Campagnemanagement
Speeches
Interne communicatie
Social advies en uitvoering
Grafische dienstverlening
Worden deze campagnes ook gevoerd in verkiezingstijd? Kunt u een volledig overzicht geven?
De planning is gebaseerd op 12 maanden en op basis van beschikbaarheid van zendtijd en voorkeur voor tijdvak. De planning wordt gecoördineerd door Dienst Publiek en Communicatie van het Ministerie van Algemene Zaken.
De campagnes zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingsperiodes.
Welke campagnes zijn gekoppeld aan welke bewindspersonen? Kunt u een volledig overzicht geven?
De campagnes zijn uit naam van de rijksoverheid/ministerie. De verdeling van de onderwerpen over de verantwoordelijke bewindspersoon is als volgt:
Minister van VWS:
Minister voor MZS:
Staatsecretaris van VWS:
Overkoepelend 3 bewindspersonen:
Waarop baseert u dat u de grens tussen algemene campagnes over de zorg en verkiezingscampagnes niet bent overschreden?
Dit is niet aan de orde. De campagnes over de zorg zijn gericht op beleidsdossiers van VWS en hebben geen relatie met verkiezingscampagnes.
Vallen de twaalf actieprogramma’s van VWS ook onder de in dit stuk genoemde campagnes over de zorg? Zo nee, hoeveel extra Fte aan medewerkers houdt zich bezig met de twaalf actieprogramma’s?
Campagnes zijn, voor zover van toepassing, onderdeel van een programma (en niet andersom). Deze nieuwe campagnes zijn onderdeel van de programma’s: Eén tegen Eenzaamheid, Herwaardering ouderen, Mantelzorg, Ik zorg en Kansrijke start.
Naast de vaste medewerkers zijn 3 fte tijdelijk ingehuurd voor de ondersteuning op de 12 programma’s.
Vindt u het ook niet opvallend dat vooral de Minister van VWS veel actieprogramma’s precies in verkiezingstijd presenteert? Zo nee, waarom niet?
De beleidsonderwerpen van de programma’s komen voort uit afspraken in het regeerakkoord. De programma’s zijn door het jaar 2018 heen gelanceerd (getuige de nieuwsberichten die hieraan gekoppeld zijn) en er is geen link met de verkiezingstijd.
Hierbij een overzicht met van de programma’s met de lanceermomenten:
Werken in de zorg: 14 maart 2018
Eén tegen Eenzaamheid; 20 maart 2018
Thuis in het verpleeghuis; 10 april 2018
Zorg voor de Jeugd; 16 april 2018
Rechtmatige Zorg; 19 april 2018
Geweld hoort nergens thuis; 25 april 2018
(Ont) regel de Zorg; 23 mei 2018
Onbeperkt meedoen (implementatie VN-verdrag); 14 juni 2018
Langer Thuis; 18 juni 2018
Kansrijke Start; 12 september 2018
Volwaardig Leven (over leven met een beperking); 1 oktober 2018
Werd de inhoud van het interview in het AD van afgelopen week van de Minister van VWS en zijn bijdrage over doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg in het televisieprogramma Buitenhof voorbereid door communicatiemedewerkers? Zo ja, welke?
Ja, een woordvoerder.
Begrijpt u dat dit deze interviews vallen onder campagneactiviteiten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het waren beleidsinhoudelijke interviews in mijn rol als Minister van VWS.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat hij nog geen concrete plannen voor het terugdraaien van de doorgeschoten marktwerking in de ouderenzorg naar de Tweede Kamer heeft gestuurd? Wanneer mogen we die verwachten?
De brief wordt op korte termijn naar de Tweede Kamer gestuurd.
Heeft de Minister van VWS zich gerealiseerd dat het verkiezingstijd is en hij uit integriteit geen beroep kan doen op communicatiemedewerkers die voor het Ministerie van VWS werken ten behoeven van verkiezingsactiviteiten van het CDA? Zo ja, waaruit blijkt dit?
De communicatiemedewerkers van VWS werken aan communicatie over beleid, niet aan verkiezingsactiviteiten. De communicatie is gebonden aan de uitgangspunten van overheidscommunicatie die in 2002 zijn vastgesteld door de ministerraad.
Deed de Minister van VWS een beroep op communicatiemedewerkers die voor VWS werken ten behoeve van de verkiezingscampagne van het CDA? Zo nee, waaruit blijkt dat?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 18.
Zijn er communicatiemedewerkers die specifiek voor één bewindspersoon werken?
Ja.
Zo ja, om hoeveel Fte medewerkers per bewindspersoon gaat het? Waarom is dit nodig? Hoe ziet de functieomschrijving van deze mensen eruit?
Per bewindspersoon werken gemiddeld 7,5 fte vanwege de inhoudelijke kennis die nodig is t.a.v. de beleidsdossiers waar de bewindspersoon verantwoordelijk voor is. Deze functies zijn:
Kunt u de functieomschrijvingen van deze 58,1 Fte en 9,5 Fte aan communicatiemedewerkers ons doen toekomen?
De functieomschrijvingen zijn conform het functiegebouw rijksoverheid en staan op https://functiegebouwrijksoverheid.nl/functiegebouw
De functies bij de directie Communicatie zijn topmanager, middenmanager, adviseur bedrijfsvoering, (senior) adviseur, medewerker advisering, managementondersteuner.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk niet vallen onder hun functieomschrijving? Zo ja, om welke taken gaat het dan?
Nee.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die bewust in verkiezingstijd worden ingepland? Zo nee, vinden zij dit zelf ook? Kunt u intern een mini-enquête uitzetten om dit te staven? Zo nee, waarom niet?
Nee, de communicatiemedewerkers werken op basis van de uitgangspunten voor overheidscommunicatie van de rijksoverheid (zie antwoord op vraag 18).
Een mini-enquête voegt niets toe aan de gevraagde feitelijke informatie (zie vraag 27).
Wie beslist als eindverantwoordelijke wanneer campagnes over de zorg worden plaatsvinden? Is daar besluitvorming over die we kunnen controleren? Zo ja, dan ontvangen we die graag.
De directie Communicatie adviseert de bewindspersonen over de campagnes. De rijksbrede toetsingscommissie geeft akkoord op de aanmeldingen van de campagnes vanuit de departementen. De Voorlichtingsraad stemt in met de aangemelde campagnes vanuit de toetsingscommissie.
Voeren deze communicatiemedewerkers ook taken uit die eigenlijk betaald moeten worden door de politieke partijen waar de bewindspersonen onderdeel van uitmaken? Zo nee, kunt u dit staven?
Dit is niet aan de orde. Zie ook het antwoord op vraag 18 en 24.
Kunt u, gezien deze vragen over uw communicatiemedewerkers gaat, er alstublieft voor zorgdragen dat zij in de beantwoording van deze vragen alleen betrokken worden voor de input van feitelijke informatie?
Ja.
Het bericht dat de VNG onderneemt met belastinggeld |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over de VNG, waaruit blijkt dat verschillende commerciële activiteiten worden ontplooid, gefinancierd met belastinggeld?1
Ja, ik ben op de hoogte van het artikel over de VNG. De VNG is een ledenvereniging en het is aan de leden, de gemeenten, om besluiten te nemen over het type dienstverlenging dat ze aanbieden en de te berekenen kosten daarover.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de VNG winst maakt door dure cursussen aan te bieden en prijzige tickets te verkopen voor haar congres en de kosten hiervoor worden opgebracht door de gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het algemeen belang is gediend als gemeenten onderling informatie kunnen uitwisselen en daarvoor niet extra (meer dan de kostprijs) betaald zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat de VNG een organisatie zou moeten zijn die de belangen dient van gemeenten en niet een lobby-organisatie die zich opstelt als verlengstuk van de regering voor de uitvoering van nationaal beleid?
Het is niet aan het kabinet om hierover uitspraken te doen. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen op welke wijze zij zich organiseren en welke taken zij laten verrichten door de VNG.
Hoe vindt besluitvorming plaats binnen de VNG? Hoe worden burgemeesters van alle gemeenten en wethouders en raadsleden in alle gemeenten hierbij betrokken? Deelt u de zorg dat binnen de VNG de grote gemeenten onevenredig veel invloed hebben en kleinere gemeenten zich niet zelden voor voldongen feiten zien geplaatst? Wat betekent dit voor de representativiteit van de VNG als gesprekspartner voor de regering?
Het hoogste orgaan binnen de VNG is de Algemene Leden Vergadering; deze komt minimaal één keer per jaar bijeen. Op de Algemene Leden Vergadering worden de besluiten genomen die alle gemeenten aangaan, voorgelegd door het bestuur van de VNG. De ALV kiest de leden van het bestuur, keurt het jaarverslag en jaarrekening goed en spreekt zich uit over algemeen bestuursbeleid. Gemeenten brengen tijdens de ALV hun stem uit. Hierbij geldt de volgende procedure; eén stem per 1.000 inwoners, met een maximum van 75 stemmen. Verder zijn de gemeenten vertegenwoordigd in het bestuur en vaste beleidscommissies.1
De interne invloed van gemeenten en de representativiteit van VNG zijn primair een verantwoordelijkheid van de VNG en haar leden.
Hoe kijkt u aan tegen het gebruik van de modelverordeningen, verspreid door de VNG? Wie bepaalt de inhoud van deze verordeningen, wat is daarbij de invloed van de ministeries? Deelt u de opvatting dat de afhankelijkheid, van met name kleine gemeenten, van deze modelverordeningen erg groot is?
De VNG is vrij om diensten, zoals de modelverordening, aan te bieden aan haar leden. Gemeenten kunnen hierin zelf keuzes maken of en over de wijze waarop ze modelverordeningen gebruiken. Het kan zijn dat VNG de departementen consulteert, maar de eindverantwoordelijkheid over de inhoud van modelverordeningen ligt bij de VNG zelf.
Herkent u het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer door de decentralisaties, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot herindeling? Zo nee, waarom niet?
Ik herken het beeld dat er de laatste decennia diverse taken naar gemeenten zijn gedecentraliseerd en dat dit heeft geleid tot een substantiële taakverzwaring voor gemeenten. Dat heeft gemeenten ook voor de vraag gesteld hoe daarvoor de benodigde bestuurlijke en ambtelijke slagkracht te organiseren. Ik zie dat gemeenten veelal via samenwerking in de regio tot de benodigde versterking zijn gekomen, maar er zijn ook gemeenten die hebben geconcludeerd dat een gemeentelijke herindeling de beste oplossing was om de kwaliteit van dienstverlening naar de inwoners te waarborgen.
Herkent u zich in het geschetste beeld dat er teveel op gemeenten is afgekomen, onder meer met de decentralisaties, waardoor de VNG meer invloed krijgt door bijvoorbeeld de genoemde modelverordeningen? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Ik zie dat gemeenten er om praktische redenen voor hebben gekozen dat de VNG modelverordeningen beschikbaar stelt. Het staat hen vrij deze te gebruiken. De invloed van de VNG gaat daarmee niet verder dan een gemeente toestaat.
Bent u bereid om de opbrengsten van commerciële activiteiten van de VNG in mindering te brengen op de subsidies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de externe inhuur bij provincies soms meer dan 30 procent is |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u de cijfers over het percentage externe inhuur per provincie aan de Kamer doen toekomen?1
Provincies zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende provincie. Om deze reden houdt het Rijk noch cijfers bij over externe inhuur bij provincies, noch heeft het Rijk doelstellingen in relatie tot externe inhuur bij provincies.
Kunt u deze vraag beantwoorden vóór vrijdag 1 maart 2019?
Door het voorjaarsreces was ik niet in de gelegenheid uw vraag voor vrijdag 1 maart 2019 te beantwoorden, maar ik heb uw vraag zo snel mogelijk beantwoord. Ik vraag hiervoor uw begrip.
ING als huisbankier van de Staat |
|
Eppo Bruins (CU), Bart Snels (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Staat wil na de witwasaffaire ING «zwarte lijst» voor schikkende bedrijven»?1
Ja.
Wanneer bent u geïnformeerd over de juridische mogelijkheden om contracten met ING te beëindigen vanwege de witwasaffaire bij ING? Wat was voor u de aanleiding om de mogelijkheden te verkennen om contracten met ING te beëindigen?
Naar aanleiding van de transactie en het openbaar worden daarvan op 4 september is begonnen om de juridische mogelijkheden in kaart te brengen rondom de bestaande overeenkomsten voor het betalingsverkeer, de reeds voltooide aanbestedingen en de nog lopende aanbesteding. Vanwege de betrokken belangen en complexiteit is zorgvuldig te werk gegaan, waarbij ook afstemming gezocht is met onder andere het OM. Het ambtelijk advies is uiteindelijk eind september gefinaliseerd. Ik ben daarna over de juridische mogelijkheden begin oktober 2018 door mijn ambtenaren geïnformeerd. Dat viel samen met de beantwoording op 9 oktober van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 194) zijn gesteld door de leden Nijboer (PvdA) en Snels (GroenLinks) over de ING als huisbankier van de staat. In de antwoorden op die vragen is het juridisch advies ook verwerkt. Het onderzoek naar de verdere mogelijkheden hebben we uiteraard voortgezet, zie het antwoord op vraag 5.
Waarom heeft u niet meteen in de brief aan de Kamer over de schikking van ING aangegeven wat de juridische mogelijkheden waren om contracten met ING open te breken?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn de juridische mogelijkheden vanaf het openbaar worden van de transactie op 4 september door mijn ambtenaren in beeld gebracht. Aangezien dit een zorgvuldig proces vereiste was op het moment van versturen van de brief op 11 september aan de Kamer over de transactie met ING nog geen advies afgerond over de juridische mogelijkheden tot beëindiging van de contracten met ING.
Wanneer heeft u de Kamer geïnformeerd over de inhoud van deze adviezen en de juridische analyse?
Het juridisch advies rondom de opzeggingsmogelijkheden is opgenomen in de beantwoording op 9 oktober 2018 van de schriftelijke vragen die op 13 september 2018 zijn gesteld en in de beantwoording op 15 november 2018 van de schriftelijke vragen die op 11 oktober 2018 zijn gesteld.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over hoe in het vervolg kan worden overgegaan tot beëindiging van contracten door de Staat na schikkingen?
Gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen informeer ik uw Kamer per brief over de mogelijkheden voor het opnemen van aanvullende uitsluitingsgronden bij nieuwe aanbestedingsprocedures betalingsverkeer en over aanvullende opzeggingsgronden in overeenkomsten. Ik heb voor het algemeen geldende aanbestedingsrechtelijk kader de Landsadvocaat geraadpleegd en de mogelijkheden in samenspraak met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat onderzocht. Transacties van het OM en toezichthoudende instanties zijn daarbij meegenomen.
Het rapport ‘Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief’ van de Nationale ombudsman |
|
Rens Raemakers (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Behoorlijk invorderen vanuit het burgerperspectief» van de Nationale ombudsman?1
Ja.
Herinnert u zich dat de Kamer in juli 2018 de motie van de leden Bruins (CU), Raemakers (D66), Peters (CDA), De Lange (VVD) en Van Dijk (SP) met unanieme stemmen aannam, waarin de regering wordt opgeroepen «de Kamer op zo kort mogelijke termijn te informeren over de stand van zaken en de aanpak om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren»?2
Ja.
Waarom is de Kamer tot op heden nog steeds niet geïnformeerd over deze aanpak? Welke acties heeft u in de tussentijd al wel ondernomen?
Met de brief van 13 februari 2019 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van het kabinet om de stapeling en ophoging van bestuurlijke boetes en bestuursrechtelijke premies te maximeren.3 Het kabinet heeft diverse acties in gang gezet op dit terrein. Bij de zorgverzekeringpremies en de verkeersboetes zijn verbetermaatregelen ingezet om onnodige kostenophogingen tegen te gaan. Het CAK verstuurt geen eindafrekeningen meer en scheldt vorderingen op nog openstaande eindafrekeningen kwijt. De mogelijkheid om verkeersboetes in termijnen te betalen is met ingang van 1 januari 2019 verder verruimd. Een betalingsregeling is nu mogelijk vanaf € 75. Ook loopt het onderzoek naar de effectiviteit van verhogingen van verkeersboetes en wordt onderzocht of bij verkeersboetes een betalingsherinnering kan worden verzonden voordat de burger wordt aangeschreven voor het betalen van de verhoging. Naar aanleiding van het VAO Armoede- en schuldenbeleid van 6 maart 2019 is een motie van de leden Raemakers (D66) en Peters (CDA) aangenomen die verzoekt om voor mensen met schulden die de verhogingen van hun verkeersboetes niet kunnen betalen een zogenaamde noodstopprocedure bij het CJIB in te richten, zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen.4 De komende maanden zal worden gewerkt aan een plan voor een noodstopprocedure. De Kamer zal voor de zomer geïnformeerd worden over de voortgang.
Deelt u de mening dat het sturen van een kosteloze betalingsherinnering een manier kan zijn om de stapeling en ophoging van boetes en premies te voorkomen?
Betalingsherinneringen zijn nuttig voor die mensen die een betalingsverplichting zijn vergeten en door de herinnering gaan betalen om extra kosten te voorkomen. Zoals vermeld in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden, moet het redelijk worden geacht dat bestuursorganen over de mogelijkheid beschikken om de kosten voor een betalingsherinnering, in de vorm van de geldende wettelijk gefixeerde vergoeding, in rekening te brengen aan degene die moet betalen.
Het is echter de vraag in hoeverre met een kosteloze betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die vanwege een schuldensituatie baat hebben bij minder kosten.
Ik vind het belangrijk dat de maatregelen ter voorkoming van schulden ook terechtkomen bij de doelgroep die niet kan betalen. Daarbij vind ik het belangrijk dat overheidsorganisaties rekening houden met individuele omstandigheden en maatwerk leveren waar nodig. In de beleidsreactie op het rapport van de ombudsman dat de Staatssecretaris van SZW heeft aangekondigd, zal verder op dit onderdeel worden ingegaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat de overheid vaak geen kosteloze betalingsherinnering stuurt als mensen te laat betalen?
Enkele voorbeelden van organisaties die een kosteloze betalingsherinnering sturen zijn de volgende. De Belastingdienst stuurt in veel gevallen een kosteloze betalingsherinnering als het gaat om niet-zakelijke belastingschulden en om toeslagschulden. Ook DUO stuurt een kosteloze betalingsherinnering voorafgaand aan een eventuele aanmaning. Het CAK stuurt betalingsherinneringen bij achterstanden in de betaling van de zorgverzekering en de eigen bijdrage Wmo 2015 en Wlz.
Ik heb geen volledig overzicht van organisaties die al dan niet een kosteloze herinnering versturen. Zoals uiteengezet in de gelijktijdig met deze antwoorden toegezonden antwoorden op de vragen van het lid Van Raak over een betalingsherinnering door overheden heeft de wetgever de afweging om wel of niet de vaste aanmaningsvergoeding bij overheidsvorderingen in rekening te brengen uitdrukkelijk willen overlaten aan de bestuursorganen zelf. Daarmee kunnen verschillen ontstaan tussen overheden. Ik acht dat aanvaardbaar omdat het bestuursorgaan in kwestie zelf het beste kan bepalen of in de gegeven omstandigheden het in rekening brengen van de vergoeding wenselijk is, waarbij bijvoorbeeld een afweging kan worden gemaakt tussen de hoogte van de aanmaningsvergoeding en de lasten die het in rekening brengen van die vergoeding met zich meebrengt voor degene die moet betalen en voor het betrokken bestuursorgaan.
Klopt het, zoals de Ombudsman in zijn rapport stelt, dat organisaties als het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) ook helemaal geen betalingsherinneringen hoeven te versturen? Betekent dit ook dat bijvoorbeeld het CJIB nooit betalingsherinneringen verstuurt?
Het CJIB verstuurt niet structureel betalingsherinneringen. Het versturen van betalingsherinneringen laat ik wel onderzoeken, zoals in de brief van 13 februari 2019 is toegezegd. Het CJIB verstuurt nu incidenteel herinneringen aan mensen die een betalingsregeling hebben getroffen en een termijn niet betalen. Zij worden erop geattendeerd dat die regeling komt te vervallen en het hele bedrag weer ineens opeisbaar is wanneer niet tijdig wordt betaald.
Welke overheidsinstanties sturen niet (altijd) een betalingsherinnering? Zijn er overheidsinstanties die hier wel structureel gebruik van maken? Zo ja, waarom kiezen overheidsinstanties voor verschillende werkwijzen teneinde hiermee om te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de rijksoverheid in de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» verschillende opties beschrijft waarmee betalingsherinneringen tot positief gedrag kunnen leiden? Waarom brengen overheidsinstanties deze technieken niet altijd zelf in de praktijk?
In de brochure «Gedragstechnieken voor brieven en e-mails» wordt aan de hand van het voorbeeld van een betalingsherinnering een aantal algemene gedragsinzichten toegelicht, die mogelijk en afhankelijk van de situatie het gewenst gedrag positief kunnen bevorderen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het zo makkelijk mogelijk maken van een actie (bijvoorbeeld betalen via ideal of contact opnemen voor een betalingsregeling) of door gebruik te maken van het gedragsinzicht van wederkerigheid. Diverse overheidsinstanties brengen deze technieken in de praktijk. Zo voert het UWV een gedragsexperiment uit waarbij klanten die teveel uitkering hebben ontvangen middels een SMS worden herinnerd aan openstaande betalingen. In het experiment worden verschillende vormen van SMS gebruikt om te kijken welke tot het beste resultaat leiden.
Welke technieken wanneer precies werken, is situatie- en persoonsafhankelijk. De inzichten die uit verschillende experimenten naar voren komen, moeten steeds per situatie worden bezien.
Wat vindt u van de aanbeveling van de Ombudsman, in zijn rapport, om als overheidsinstantie eerst altijd een kosteloze betalingsherinnering te sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is er bekend over de voordelen van het versturen van betalingsherinneringen?
Het kabinet wil bevorderen dat gedragsinzichten worden toegepast in beleid en in de uitvoering daarvan. Rijksoverheidsorganisaties werken daaraan, onder meer door experimenten en pilots uit te voeren. Op die manier wordt meer bekend over de voordelen van instrumenten en interventies. Dat hoeft niet per se het versturen van een betalingsherinnering te zijn. Ook andere interventies kunnen effectief zijn om te voorkomen dat mensen met schulden verder in de problemen raken.
Een bekend voorbeeld hiervan is een onderzoek naar het thema «voorkomen van het niet naleven van de inlichtingenplicht» dat de SVB heeft uitgevoerd.
Via een gedragsexperiment heeft de SVB onderzocht of het sturen van een persoonlijke en vriendelijke herinneringsbrief een effectieve en efficiënte interventie is om te voorkomen dat Anw-gerechtigden niet (tijdig) melden dat zij samenwonen. Een vergelijkbaar experiment heeft de SVB afgelopen jaar uitgevoerd bij mensen die AOW ontvangen.
Uit beide experimenten blijkt dat de kans dat een nabestaande/alleenstaande naar aanleiding van een herinneringsbrief een wijziging doorgeeft die kan leiden tot beëindiging van de uitkering hoger is dan in de controlegroep die geen brief heeft ontvangen. Bij het Anw-experiment is dit bijvoorbeeld 30% hoger dan zonder ontvangst van de brief.
Het versturen van een brief over de inlichtingenplicht blijkt hiermee een goed instrument voor gedragsverandering. De uitkeringsgerechtigde wordt geholpen bij het naleven van regelgeving en het voorkomen van financiële problemen. De SVB heeft op basis van deze uitkomsten besloten om regelmatig herinneringsbrieven aan alleenstaande klanten te verzenden om hen te attenderen op de plicht om een gezamenlijke huishouding te melden.
Hoe past nu (vaak) het niet versturen van betalingsherinneringen bij het feit dat u de aanbeveling van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) onderschrijft om bij de ontwikkeling van beleid en wetgeving uit te gaan van een realistisch perspectief van redzaamheid van mensen en daarbij gebruik te maken van gedragswetenschappelijke inzichten?
De overheidsorganisaties spannen zich op verschillende manieren in om problematische schulden te voorkomen, door een meer dienstverlenende benadering. Hierbij wordt ook gebruik gemaakt van gedragswetenschappelijke inzichten. Ook zetten ze in op meer gericht persoonlijk contact met burgers, bijvoorbeeld als betalingsachterstanden ontstaan. Daarbij is het versturen van een betalingsherinnering niet per definitie de oplossing om betalingsachterstanden effectief te voorkomen.
Zou het versturen van betalingsherinneringen mensen, waaronder die met minder doenvermogen, kunnen helpen om niet in problematische schulden te komen, dan wel om problematische schulden terug te dringen?
Een betalingsherinnering zal naar verwachting eerder mensen helpen die een betalingsverplichting vergeten en niet zo zeer de groep met minder doenvermogen, die niet weet of begrijpt wat ze moeten doen. Voor deze groep zal een kosteloze betalingsherinnering niet helpen. Overheidsorganisaties zetten zich daarom op verschillende manieren in om te voorkomen dat mensen in problematische schulden terecht komen. Dan kan het gaan om de wijze waarop brieven worden geschreven door ze makkelijker leesbaar te maken en informatie over rechten en plichten in minder juridische taal te verwoorden.
Overweegt u in het kader van de brede schuldenaanpak om overheidsinstanties te verplichten of te prikkelen om betalingsherinneringen te sturen?
De Awb verplicht bestuursorganen al om een betalingsherinnering te sturen, zij het dat daar een vergoeding voor kan worden gevraagd. Voor rijksbelastingen staat dit in de Kostenwet invordering belastingen. Zoals ook in het antwoord op vraag 9 uiteengezet is het de vraag of met een betalingsherinnering de groep mensen wordt bereikt die met (problematische) schulden te maken heeft en die er baat bij hebben dat oplopende kosten worden voorkomen. De uitvoeringsorganisaties spannen zich op diverse andere manieren in om oplopende kosten te voorkomen. Daar kunnen mensen met schulden ook mee geholpen zijn.
Antwoorden op Kamervragen over foutieve registratie in de Basisregistratie Personen |
|
Kees van der Staaij (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 over een betwiste vermelding in de basisregistratie personen (BRP)?1 Om welke reden is het hoger beroep van klager ongegrond verklaard?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 april 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1188). In deze uitspraak verklaart de Afdeling het hoger beroep van appellant ongegrond. De Afdeling oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht het verzoek van appellant tot het wijzigen van zijn geboorteland in de Basisregistratie Personen van «Israël» in «Palestina» of «het Bezette Palestijnse Gebied», terecht heeft afgewezen. Het college is namelijk gehouden om te handelen in overeenstemming met de Landentabel. Voorts oordeelt de Afdeling dat een schending van het recht op eerbiediging van het privéleven van klager (artikel 8 EVRM) door de registratie van het geboorteland in de BRP in dit geval niet aan de orde is.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat zij niet inziet waarom er in de Landentabel niet voor kan worden gekozen een gebied op te nemen dat recht doet aan het fysieke gebied waar appellant is geboren. Gelet op de toelichting bij artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen bestaat op zichzelf de mogelijkheid om in de systeembeschrijving voor de aanduiding van de plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden zowel door Nederland erkende staten als niet-erkende gebieden op te nemen. Het voorzien in een nieuwe code in de Landentabel gaat, zo vervolgt de Afdeling, de rechtsvormende taak van de rechter evenwel te buiten.
Op grond van wat voor soort overwegingen is destijds besloten om in artikel 23 van het Besluit BRP een mogelijkheid te bieden om ook niet door Nederland erkende gebieden op te nemen in de landentabel? Is het niet logischer om alleen erkende staten op te nemen, omdat het gebruik van de namen van gebieden het risico in zich heeft dat er een bepaalde legitimerende werking vanuit gaat?
Het beleid van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Buitenlandse Zaken is gebaseerd op het uitgangspunt dat alleen door het Koninkrijk der Nederlanden erkende staten, en gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat, kunnen worden opgenomen in de Landentabel.
Artikel 23 van het Besluit basisregistratie personen laat de mogelijkheid open om in de systeembeschrijving ook andere gebieden op te nemen in de Landentabel. De vermelding van de gebieden moet passen binnen de systematiek van de Landentabel als bestuurlijk/staatkundige lijst en moet tevens in overeenstemming zijn met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering.
Er is voorzien in deze uitzondering, zodat recht kan worden gedaan aan de aanduiding van de fysieke plaats waar een bepaalde gebeurtenis heeft plaatsgevonden. Dit verhoogt de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen.
Welke actuele niet-erkende gebieden die geen zelfstandig land vormen zijn tot op heden opgenomen in landentabel? Betreft dit gebieden die onderdeel uitmaken van een bepaald wel erkend land? Kan hiervan een overzicht worden gegeven alsmede van de reden waarom de desbetreffende gebieden zij opgenomen?
De Landentabel bevat benamingen van gebieden die staatkundig onderdeel uitmaken van door het Koninkrijk erkende staten. Een voorbeeld hiervan is het gebied «Canarische Eilanden» als staatkundig onderdeel van Spanje. De aparte vermelding van dit gebied vergroot de kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens in de basisregistratie personen. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2, kunnen bij uitzondering ook andere gebieden, die geen staatkundig onderdeel vormen van door het Koninkrijk erkende staten, worden opgenomen. Een voorbeeld hiervan is de Westelijke Sahara die ook is opgenomen als een gebied in de Landentabel. De benaming Westelijke Sahara is ontleend aan de status van de Westelijke Sahara als een niet-zichzelf besturend gebied overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties. Deze benaming is in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat geen door het Koninkrijk erkende staat soevereiniteit heeft over het gebied.
De Landentabel is openbaar, en te vinden op de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens, https://publicaties.rvig.nl/Landelijke_tabellen.
In hoeverre doorkruist deze wijziging, waarbij ook gebieden die geen onderdeel zijn van een door Nederland erkende staat worden opgenomen in de landentabel, de systematiek van de Landentabel?
Deze aanpassing doorkruist de systematiek van de Landentabel niet. De benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is ontleend aan de Oslo-akkoorden en resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, waaronder resolutie 478 (1980). Daarnaast is deze benaming in overeenstemming met het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Daarmee voldoet de benaming aan de voorwaarden om bij uitzondering ook gebieden die geen staatkundig onderdeel uitmaken van een door het Koninkrijk erkende staat op te nemen in de Landentabel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt deze beslissing een de facto erkenning door Nederland van een Palestijnse staat dichterbij? Waarom wel of niet?
De toevoeging van de benaming «Gazastrook en Westelijke Jordaanoever met inbegrip van Oost-Jeruzalem» is in overeenstemming met, en bevestigt het Nederlandse standpunt dat Israël geen soevereiniteit over deze gebieden heeft en het standpunt ten aanzien van de niet-erkenning van de «Staat Palestina». Zie het antwoord op vraag 4.
De toevoeging verandert dan ook niets aan het Nederlandse beleid voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, zoals verwoord in het regeerakkoord.
Wordt het standpunt dat Nederland niet overgaat tot eenzijdige erkenning van een Palestijnse staat door deze handelwijze niet ondergraven?
Zie antwoord vraag 5.