Pro-Palestina demonstratie plaats in Amsterdam |
|
Marjolein Faber (PVV), Max Aardema (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er op zaterdag 17 februari 2024 een pro-Palestina demonstratie plaatsvond in Amsterdam?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u ermee bekend dat tijdens die demonstratie een bord omhoog werd gehouden door de vice-fractievoorzitter van GroenLinks in provinciale staten van Gelderland met daarop de tekst «viva viva INTIFADA» (zie de foto in het bericht)?1
Ja, daar ben ik nu mee bekend.
Deelt u de mening dat «viva viva INTIFADA» niets anders is dan een keiharde oproep tot geweld?
Ik ben van mening dat de leus als zodanig te veroordelen is. De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Is de politie in Amsterdam overgegaan tot het aanhouden van deze persoon? Zo nee, waarom niet?
De hierboven, in vraag 2 aangehaalde specifieke uiting is tijdens de inzet niet gesignaleerd door de aanwezige politieagenten. Er is derhalve ten tijde van de demonstratie niet tot aanhouding overgegaan. Het Openbaar Ministerie is niet bekend met een aangifte en is geen strafrechtelijk onderzoek gestart.
Kunt u de Kamer informeren of het Openbaar Ministerie tot vervolging over gaat van deze oproep tot geweld door deze politicus?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer zorgt u er nu eens voor dat dit soort handelingen keihard aangepakt wordt?
De beoordeling of er mogelijk sprake is van een strafbaar feit in een individueel geval is primair een verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie en – mits de zaak wordt aangebracht bij de rechtbank – uiteindelijk is die beoordeling voorbehouden aan de rechter.
Zakelijke vliegreizen binnen de Rijksoverheid |
|
Joost Sneller (D66), Mpanzu Bamenga (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kan de Staatssecretaris inzichtelijk maken hoeveel zakelijke vliegreizen sinds 2018 jaarlijks door ambtenaren van de Rijksoverheid zijn gemaakt en deze uitsplitsen tussen business en economyclass?1
Ik beperk mij in mijn antwoorden tot de situatie bij de sector Rijk. Het Ministerie van Defensie is daardoor niet meegenomen in de beantwoording.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal vliegreizen van de sector Rijk, uitgesplitst tussen economyclass (EC) en businessclass (BC). Vanwege het reisbeleid (zie mijn beantwoording van vraag 6) zijn vluchten in businessclass in principe verre afstandsvluchten (vluchten van zes uur of meer). Percentueel kan de verhouding van vliegkilometers tussen economy- en businessclass daarom anders liggen.
Aantal EC
Aantal BC
EC%
BC%
Jaar 2018
21.918
4.902
82%
18%
Jaar 2019
34.713
5.181
87%
13%
Jaar 2020
11.831
721
94%
6%
Jaar 2021
11.268
1.290
90%
10%
Jaar 2022
23.683
4.144
85%
15%
Jaar 2023
30.512
4.962
86%
14%
Bestaat er een duidelijk kader om de noodzakelijkheid van een zakelijke vliegreis voor overheidsambtenaren te toetsen? Zo nee, is de Staatssecretaris voornemens zo’n toets op te stellen?
Volgens de CAO Rijk is een dienstreis een door de werkgever noodzakelijk geachte reis in verband met het verrichten van werkzaamheden op een andere locatie dan de eigen werklocatie. Dit bepaalt de leidinggevende, maar ministeries kennen hiervoor ook hun eigen kaders. Vanuit het Rijksbrede programma Denk Doe Duurzaam is een checklist beschikbaar.2
De CAO Rijk geeft vervolgens regels over wanneer een buitenlandse dienstreis met de trein moet worden afgelegd en wanneer deze met het vliegtuig mag worden gemaakt. Treinreizen is daarbij het uitgangspunt. Deze regels zijn in 2020 aangescherpt, waardoor niet meer het aantal kilometers, maar het aantal uur leidend is. De dienstreis wordt per trein gemaakt als de reistijd per trein maximaal acht uur is. Is de reistijd meer dan acht uur, maar minder dan anderhalf keer de reistijd per vliegtuig, wordt de reis alsnog met de trein gemaakt. Hierbij geldt als reistijd de tijd die met het reizen is gemoeid, berekend vanaf de werklocatie van de werknemer tot de plek van bestemming. Dit is inclusief het voor- en natransport naar station of vliegveld en inclusief wachttijd (inchecktijd).
Werkgever Rijk en vakbonden hebben in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 werkgevers en werknemers bij organisatieonderdelen die veel internationaal reizen opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen, zoals het verder inperken van businessclass reizen, zo veel mogelijk rechtstreekse vluchten in te zetten en online overleg in plaats van reizen te overwegen.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de cao van de Rijksoverheid een voorbeeldfunctie heeft om duurzame arbeidsvoorwaarden te stimuleren?
De sector Rijk heeft zich verbonden aan een duurzame bedrijfsvoering. In relatie tot het reizen leidt dit tot keuzes om reizen te beperken tot het noodzakelijke, het gebruik van het openbaar vervoer te bevorderen en het toepassen van klimaatcompensatie.
De werkgever Rijk is de grootste werkgever van Nederland en heeft in die hoedanigheid een verantwoordelijkheid en een voorbeeldrol, ook in het kader van duurzaamheid. De werkgever Rijk zet daarom ook in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden. Een recent voorbeeld is de afspraak in het akkoord over de CAO Rijk 2022–2024 dat werknemers een werkgeversbijdrage en IKB-budget kunnen besteden aan verduurzaming van de woning. Naar aanleiding van hetzelfde cao-akkoord is daarnaast 2023 de Pilot duurzame cao gestart. Ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen zet de werkgever Rijk in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Binnen de Pilot duurzame cao2 worden vliegreizen niet meegenomen in het duurzame reisgedrag, waarom niet?
Tijdens de onderhandelingen over de CAO Rijk 2022–2024 hebben vakbonden en werkgever Rijk een pilot afgesproken voor verduurzaming van de cao. De bedoeling van deze pilot is om duurzame ideeën uit te proberen, om ze daarna als dat kan rijksbreed door te voeren. Uit de ruim 300 ingestuurde ideeën zijn er veertien geselecteerd, aan de hand van zes vuistregels: originaliteit, uitvoerbaarheid, schaalbaarheid, impact, gedragsverandering en inclusiviteit. Tegelijkertijd bestond de wens ook om een spreiding over de verschillende aspecten van verduurzaming binnen de cao en bedrijfsvoering te creëren. Binnen de Pilot duurzame cao zijn vier andere ideeën die te maken hebben met reizen of mobiliteit uitgewerkt. Zoals in mijn beantwoording op vraag 1 al benoemd, hebben werkgever Rijk en vakbonden in hetzelfde cao-akkoord wel opgeroepen om actief het gesprek te (blijven) voeren en maatregelen te treffen in relatie tot internationaal reizen.
Hoe waardeert de Staatssecretaris het initiatief van andere grote werkgevers om hun werknemers standaard in economy(plus) te laten vliegen, gezien een vlucht in de businessclass 2,6 tot 4,3 keer zoveel CO2-uitstoot oplevert?3
De sector Rijk werkt op vele manieren aan het terugdringen van de CO2-uitstoot. Onderdeel hiervan is dat de sector Rijk het zakelijke verkeer van alle rijksambtenaren wil verduurzamen. De ministeries moeten hiermee zelf aan de slag. Het beperken van vliegen in businessclass en vliegreizen in het algemeen zijn manieren om dat te doen. Werkgevers die daarop inzetten, leveren dan ook een positieve bijdrage.
De CAO Rijk geeft regels over het reizen in economy- dan wel businessclass. Bij een vlucht van minder dan zes uur, wordt de reis in economyclass gemaakt. Het reizen in businessclass is toegestaan als de vlucht zes uur of meer bedraagt, maar dit is geen verplichting. Economyclass is voor uitgezonden werknemers (bij verlof, opleiding in Nederland, overplaatsing en familiebezoek / gezinshereniging) de standaard.
Over arbeidsvoorwaardelijke afspraken uit de CAO Rijk moet ik overeenstemming bereiken met de vakbonden en deze kan ik dus niet eenzijdig aanpassen. De werkgever rijk zet ook tijdens de nieuwe cao-onderhandelingen in op verduurzaming van de arbeidsvoorwaarden.
Overigens geldt dat naast dat reisbeleid duurzaam moet zijn, er ook andere overwegingen spelen. De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemer de reis veilig en verantwoord kan maken, mede met het oog op de gezondheid van de werknemer. Zo moet het reisbeleid de werknemer bijvoorbeeld in staat stellen zijn werkzaamheden zowel na aankomst op de plaats van bestemming als na terugkomst in zijn woonplaats en zo nodig tijdens de heen- en terugreis optimaal te verrichten en fit te zijn en te blijven.
Kan de Staatssecretaris toezeggen om vliegen in economy(plus) voor zakelijke vliegreizen door ambtenaren van de Rijksoverheid de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren |
|
Sandra Palmen (NSC), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het manifest «FNV eist een sociaal veilige werkomgeving voor Rijksambtenaren» (aangeboden aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, op 13-02-2024), het achterliggend onderzoeksrapport «Omgangsvormen op de werkvloer Ministerie van VWS» en het verslag «Praktijkervaringen van medewerkers: over grensoverschrijdend gedrag bij het Ministerie van VWS»? (FNV Overheid/ februari 2024).
Beschikte u al eerder over gegevens over een onveilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS of kende u daar signalen van? Zo ja, wat heeft u ondernomen om te werken aan een veiliger werkomgeving? Zo nee, hoe kan dat en waarom komt FNV daar dan wel achter?
Deelt u de mening dat er geen sprake is van een veilige werkomgeving bij het Ministerie van VWS omdat te veel medewerkers te maken hebben met pesten, intimidatie, discriminatie en andere vormen van grensoverschrijdend gedrag? Zo nee, waarom niet en over welke andere informatie beschikt u dan?
Deelt u de mening dat het extra schokkend is dat in veel van de gevallen een leidinggevende de veroorzaker van het grensoverschrijdend gedrag is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Juist van leidinggevenden verwacht ik een voorbeeldrol. Zie ook mijn antwoord op vraag 7.
Herkent u in het genoemde onderzoeksrapport geschetste beeld dat het ontbreekt aan goed werkgeverschap en er sprake is van een doofpotcultuur? Zo ja, over welke signalen beschikte u al eerder en wat heeft u daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik herken het – in de genoemde rapportage – geschetste beeld niet dat het zou ontbreken aan goed werkgeverschap en er sprake zou zijn van een doofpotcultuur. Dit laat onverlet dat er actie geboden is om de sociale veiligheid binnen VWS te vergroten, zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 13.
Deelt u de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden, laat staan weggepest of ontslagen mogen worden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat er voor dergelijke klokkenluiders juist meer ruimte, veiligheid en bescherming moet komen om in alle vrijheid melding te kunnen doen, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, ik deel de mening dat medewerkers die misstanden melden daar op geen enkele wijze negatieve gevolgen van mogen ondervinden.
Medewerkers die een melding hebben gedaan van een vermoeden van een misstand mogen als gevolg daarvan door hun werkgever niet worden benadeeld. Onder benadeling vallen ook een dreiging met en een poging tot benadeling. In artikel 17da van de Wet bescherming klokkenluiders staan voorbeelden van mogelijke benadelingshandelingen, zoals ontslag of schorsing, een negatieve beoordeling, discriminatie, intimidatie of pesterijen. De positie van melders van vermoedens van misstanden is versterkt met de Wet bescherming klokkenluiders (die nu ruim een jaar geldt). Zo is de bewijslast bij benadeling na een melding verschoven naar de werkgever. Dat betekent dat in een juridische procedure het uitgangspunt is dat de benadeling het gevolg is van de melding. Het is nu aan de werkgever om aan te tonen dat de benadeling niet het gevolg is van de melding.
Specifiek voor de sector Rijk gelden regels en voorzieningen bij melden vermoeden van een misstand.3 Op grond van de CAO Rijk geldt dat aanspraak bestaat op vergoeding voor rechtsbijstand als er een melding is gedaan van een vermoeden van een misstand en als deze melding – kort gezegd – is afgerond en de melder ervaart benadeling door de werkgever. De melder heeft dan recht op een vergoeding van de werkgever voor de gemaakte kosten voor de beroepsmatige rechtsbijstand vanwege de gevoerde procedure (tot een gemaximeerd bedrag).
Daarnaast geldt sinds 1 februari 2024 gratis rechtsbijstand of mediation voor klokkenluiders.4 Op grond van die regeling kunnen (potentiële) melders van een vermoeden van een misstand (ook buiten de sector Rijk) voor gratis mediation en rechtsbijstand via de Raad voor Rechtsbijstand in aanmerking komen als wordt voldaan aan de voorwaarden van die regeling. Een melder bij het Rijk kan, als er sprake is van samenloop, kiezen of deze gebruik wil maken van de vergoeding voor beroepsmatige rechtsbijstand op grond van de CAO Rijk, dan wel rechtsbijstand in natura op grond van de algemene subsidieregeling.
Herkent u de signalen dat met name topambtenaren veelal niet aangesproken worden op grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Het is jammer te vernemen dat blijkbaar de indruk bestaat dat met name topambtenaren niet worden aangesproken op grensoverschrijdend gedrag. Immers, op gemeld vermeend grensoverschrijdend gedrag wordt op VWS altijd geacteerd. In de afdoening wordt daarbij rekening gehouden met de functie van degene over wie gemeld is. Zo hebben leidinggevenden een voorbeeldfunctie en worden zij «steviger» aangesproken en zal eerder een zwaardere maatregel worden opgelegd dan aan een medewerker zonder leidinggevende taken.
Kunt u in een toelichting aangeven hoe de uitkomsten van het genoemde onderzoek zich verhouden tot goed werkgeverschap?
Zie mijn antwoorden op vraag 5 en 13.
Deelt u de aanbevelingen van FNV Overheid dat leidinggevenden die sociale onveiligheid veroorzaken vervangen moeten worden, dat alle leidinggevenden geschoold moeten worden in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag, dat meldingen van werknemers objectief onderzocht moeten worden, dat meldingen geen arbeidsrechtelijke gevolgen mogen hebben en dat leidinggevenden en andere betrokken medewerkers getraind moeten worden in het herkennen van signalen over suïcide? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, welke aanbevelingen gaat u niet overnemen en waarom niet?
Sociale veiligheid, en goede onderlinge omgangsvormen en samenwerking zijn voor het Ministerie van VWS heel erg belangrijk. Een sociaal veilige werkomgeving bij de Rijksoverheid gaat daarbij concreet over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS hoort voor elke medewerker (inclusief leidinggevenden) een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Daar was en is de inzet volledig op gericht.
Leidinggevenden worden ondersteund in het creëren van een veilige werkomgeving en het optreden tegen grensoverschrijdend gedrag. Er worden hiervoor trainingen aangeboden.
Er is niet één aanpak of oplossing om een sociaal onveilige situatie op te lossen of te sanctioneren. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Uiteraard benadruk ik het belang en ondersteun ik het feit dat meldingen van medewerkers objectief onderzoek verdienen. Dit gebeurt nu ook, volgens rijksbrede regels en kaders, zoals de Baseline Intern Persoonsgericht Onderzoek (BIPO).5 Een te goeder trouw ingediende melding dient inderdaad geen arbeidsrechtelijke gevolgen te hebben.
Het is een zaak van ons allemaal om een veilige werkomgeving te creëren en om op elkaar te letten. Het gaat er vooral om dat signalen (van welke aard dan ook) worden herkend en dat wordt doorverwezen. De al bestaande informatie hierover is en wordt nog nadrukkelijker onder de aandacht gebracht. (Zie voor de doorverwijsmogelijkheden ook mijn antwoord op vraag 13.)
Zoals gezegd hoort Ministerie van VWS voor alle medewerkers een veilige en plezierige werkomgeving te zijn. Om die reden is, zoals gezegd in mijn antwoord op de vragen 1–3, ook een thematisch medewerkersonderzoek sociale veiligheid en omgangsvormen gestart. Over doelen en aanleiding heb ik uw Kamer bij brief van 27 februari 2024 uitgebreider ingelicht. Aan de hand van de uitkomsten hiervan worden dan uiteraard – waar nodig – gerichte maatregelen genomen. Ook wordt op basis van de uitkomsten van het medewerkersonderzoek een plan van aanpak gemaakt, waarin ook aanbevelingen vanuit de FNV-enquête en -manifest worden meegewogen.
Bent u het eens dat het in strijd is met de afgelegde ambtseed indien ambtenaren zich schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag, en dat het schenden van de ambtseed niet zonder gevolgen mag blijven? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Ja, op grond van de afgelegde ambtseed of belofte bevestigen ambtenaren (onder andere) zich te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Dat ze zorgvuldig, onkreukbaar en betrouwbaar zullen zijn én dat ze niets zullen doen dat het aanzien van het ambt zal schaden. Overigens wordt de ambtseed voor rijksambtenaren gewijzigd en wordt in de nieuwe tekst zelfs expliciet benoemd dat je als rijksambtenaar iedereen rechtvaardig, gelijkwaardig en met respect behandelt.
Het afleggen van de ambtseed is een betekenisvolle rechtshandeling waarmee wordt voldaan aan een wettelijke plicht van zowel de ambtenaar als de overheidswerkgever. Deze plicht is geregeld in de Ambtenarenwet 2017. Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren wordt de rechtsverhouding tussen de ambtenaar en de overheidswerkgever beheerst door het civiele arbeidsrecht. Ook integriteitskwesties worden binnen deze rechtsverhouding afgewikkeld.
Het voorgaande betekent dat een ambtenaar zich niet schuldig mag maken aan ongewenste omgangsvormen of andere vormen van een integriteitsschendingen. De Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) geldt hierbij voor de Rijksoverheid als minimumkader voor integer handelen. In de GIR wordt ongewenst gedrag omschreven als: «pesten, (seksuele) intimidatie, discriminatie, agressie en geweld zijn uitingen van ongewenste omgangsvormen en worden niet getolereerd binnen de Rijksoverheid.» De GIR gaat ook in op wat de medewerker kan doen, die te maken krijg met ongewenste omgangsvormen en op de rol van leidinggevenden. In eerste instantie is het van belang om het gesprek aan te gaan over gewenste en ongewenste omgangsvormen en om ongewenst gedrag te corrigeren.
Als een rijksambtenaar zich toch en wellicht herhaaldelijk aan een schending schuldig maakt, kan na zorgvuldig onderzoek en eventueel voorafgegaan door een officiële waarschuwing, een straf worden opgelegd op basis van de (hoofdstuk 15 van) de CAO Rijk 2022–2024). Straffen kunnen variëren van een schriftelijke berisping tot een beëindiging van het dienstverband. Dit is uiteraard afhankelijk van de ernst en mate van verwijtbaarheid van het gedrag.
Deelt u de mening dat de sociale veiligheid niet verhoogd kan worden indien de afdelingsgesprekken over sociale onveiligheid geleid worden door de leidinggevende die zelf verantwoordelijk is voor grensoverschrijdend gedrag? Graag uw antwoord met uitgebreide toelichting.
Van belang is dat het gesprek over gewenst en ongewenst gedrag op een veilige manier kan worden gevoerd. Dat betekent voortdurend en dus ook vóórdat er concreet iets aan de hand zou zijn. Gelet op de voorbeeldfunctie die leidinggevenden hebben en de taak van leidinggevenden om ongewenst gedrag te corrigeren, vervullen zij een belangrijke rol in dat gesprek. Daarbij dienen zij open te staan voor feedback op hun eigen handelen en gedrag. Welke rol een leidinggevende precies op welk moment daarin vervult, hangt echt af van de concrete situatie. Zeker wanneer een leidinggevende zelf wordt aangesproken op grensoverschrijdend gedrag, is het verstandig om zo’n gesprek onder professionele begeleiding te laten plaatsvinden.
Zijn er bij de overige ministeries vergelijkbare onderzoeken naar de sociale veiligheid en/of grensoverschrijdend gedrag gedaan? Zo ja, wat was daarvan de uitslag? Zo nee, ziet u in het onderzoek van FNV Overheid aanleiding om deze onderzoeken alsnog te laten doen en op welke termijn gaat u daarvoor zorgen?
Er is sprake van periodieke monitoring op het thema integriteit en sociale veiligheid binnen de sector Rijk. In 2022 heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten uit de Personeelsenquête Rijk (PER) sociale veiligheid en integriteit en de versterkte aanpak van sociale veiligheid binnen de Rijksoverheid. Voor de uitkomsten verwijs ik u naar de betreffende Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan.6
Ook in het Werkonderzoek 2022 is aandacht voor het thema sociale veiligheid en ongewenst gedrag. Het Werkonderzoek is gericht op de werkbeleving van werknemers (leidinggevenden en medewerkers) in het openbaar bestuur en het onderwijs.7 Om de drie jaar is er een groot Werkonderzoek onder alle Rijksambtenaren (momenteel rond de 100.000), in opdracht van het Ministerie van BZK en in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Kunt u een overzicht geven wat er binnen de Rijksoverheid al wordt gedaan aan het verbeteren van de sociale veiligheid en het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag? En welke resultaten heeft dat gehad?
Aangezien u de vragen aan mij heeft gericht (als Minister van VWS) zal ik ingaan op wat er binnen mijn Ministerie van VWS gebeurt, uiteraard in het licht van de rijksbrede activiteiten en ontwikkelingen.
Bij het Ministerie van VWS is er continu aandacht voor sociale veiligheid. Een sociaal veilige werkomgeving gaat over een open en veilige gesprekscultuur waarin ambtenaren zich durven uitspreken, zonder angst voor repercussies. Een omgeving waarin ambtenaren geen last hebben van ongewenste omgangsvormen als pesten, discriminatie, ongewenste seksuele aandacht en intimidatie. Het Ministerie van VWS stimuleert medewerkers het onderwerp te bespreken met elkaar en met hun leidinggevende, de HR-adviseur, de interne en externe vertrouwenspersonen en de integriteitscoördinatoren. Daarnaast kunnen medewerkers terecht bij: de bedrijfsmaatschappelijk werker, de bedrijfsarts en de personeelsraadgever (onder meer bij (dreigende) arbeidskwesties).
Extern kunnen medewerkers melding doen via: externe vertrouwenspersonen, het Rijksloket Advies en Bemiddeling Arbeidskwesties (RABA), de klachtencommissie ongewenste omgangsvormen VWS en het Huis voor klokkenluiders.
Geregeld vindt communicatie en uitwisseling plaats via formele en informele kanalen zoals: personeelsgesprekken, gesprekken tussen medewerkers onderling in teamoverleggen en in managementvergaderingen, intranet (zoals Rijksportaal), introductiebijeenkomsten, het tweejaarlijkse medewerkersonderzoek, overleg met de departementale ondernemingsraad (vast vergaderpunt), jaarlijkse planning en control-cyclus, de jaarlijkse week van de integriteit, de jaarlijkse dag van vertrouwenspersonen, workshops, trainingen en sessies op het gebied van integriteit, sociale veiligheid en moreel beraad.
Hiermee sluit het Ministerie van VWS ook aan op de rijksbrede initiatieven, waarvoor ik u verwijs naar de in vraag 12 genoemde Kamerbrief van 27 juni 2022 van de Minister van BZK, betreffende sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan, waarvoor de Staatssecretaris van BZK verantwoordelijk is.
Rijksbrede initiatieven om sociale veiligheid te vergroten en ongewenste omgangsvormen tegen te gaan worden gecoördineerd door het Ministerie van BZK. Hierbij werkt het Ministerie van BZK samen met andere ministeries, uitvoeringsorganisaties en het Nationaal Actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld. Hierbij kan ieder ministerie zelf aan de slag met de departementale vertaling van maatregelen.
Als werkgever voor de sector Rijk zet het Ministerie van BZK in op een veilige, diverse en inclusieve Rijksoverheid waar werknemers zich welkom voelen en gelijkwaardig behandeld worden. Dit is een vereiste voor een rechtvaardige en betrouwbare overheid, goed werkgeverschap en de kwaliteit van onze dienstverlening ten behoeve van de samenleving. Ongewenste omgangsvormen zoals pesten, agressie, bedreigen, uitsluiting, discriminatie, racisme en seksueel grensoverschrijdend gedrag accepteren we niet binnen het Rijk. Dit is vastgelegd in de GIR, die geldt voor iedereen die bij of voor de Rijksoverheid werkt.
Het tegengaan van ongewenste omgangsvormen is een serieuze aangelegenheid. Vanuit het Ministerie van BZK wordt onder andere ingezet op normstelling, het verder vergroten van bekendheid van meldmogelijkheden en bewustwording, onder andere door de Week van de Integriteit en de GIR(-app).
De sector Rijk heeft een stelsel van vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren en klachtencommissies voor medewerkers. Het Kader Uniforme Basiseisen Vertrouwenspersonen Rijksoverheid heeft aandacht voor de professionalisering van vertrouwenspersonen. In de basisopleidingen van vertrouwenspersonen wordt aandacht besteed aan hoe om te gaan met ongewenste omgangsvormen, meldmogelijkheden, doorverwijsmogelijkheden en te verlenen nazorg. Het Ministerie van BZK werkt ook aan een Rijksbrede klachtencommissie waar medewerkers terecht kunnen als zij ongewenste omgangsvormen ervaren. Ook werkt BZK samen met de vakbonden, in navolging van de commissies bij de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën, aan een rijksbrede onafhankelijke externe integriteitscommissie.
Momenteel wordt binnen de Rijksoverheid een interne campagne voorbereid om sociale veiligheid en inclusie te vergroten en ongewenste omgangsvormen binnen het Rijk tegen te gaan. Dit wordt naar verwachting op 19 maart 2024 gestart. Deze richt zich niet alleen op «het goede gesprek», maar ook op wat het bevorderen en handhaven van een sociaal veilige en inclusieve werkomgeving vraagt van leidinggevenden. Leidinggevenden staan hier niet alleen voor en zullen worden gefaciliteerd. Die campagne start naar verwachting op hetzelfde moment als de campagne Nationaal Actieplan tegen Racisme (NAP), gesteund door de regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld (Mariëtte Hamer).
Tot slot wordt vanuit het BZK-programma Dialoog en Ethiek gewerkt aan een open en veilige gesprekscultuur, waarin onderzoek naar moreel- ethische kwesties onderdeel is van de werkpraktijk van ambtenaren. Hiermee investeert de sector Rijk niet alleen in de preventie van ongewenst gedrag en misstanden maar vooral aan de ambtelijke kwaliteiten en het bevorderen van een veilig en prettig werkklimaat.
De (toegang tot) zorg voor ongedocumenteerde personen op Aruba, Sint-Maarten en Curaçao |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kunt u naar aanleiding van de voortgangsbrief van afgelopen oktober naar aanleiding van de aangenomen motie-Simons c.s., waarin wordt verzocht in gesprek te gaan met NGO’s om te onderzoeken hoe de Nederlandse overheid desgevraagd en op maat gesneden technische assistentie, ervaringen en expertise in kan zetten om de andere autonome landen te assisteren bij de aanpak van de vluchtelingenproblematiek op Curaçao, Aruba en Sint-Maarten en in acht nemend dat er verscheidene lokale organisaties op o.a. Curaçao actief zijn (bijvoorbeeld Sala pa Tur, Venex en Fundashon Bos di Hubentut), toelichten met welke lokale organisaties gevestigd in Curaçao, Aruba of Sint-Maarten er op welk niveau is gesproken binnen het kader van de betreffende motie?1
In het kader van motie-Simons c.s. zijn er in december en januari jl. op ambtelijk niveau gesprekken gevoerd tussen de Ministeries van VWS en BZK, inclusief de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO), de Curaçaose organisatie Salu pa Tur en Stichting Vluchteling. Deze gesprekken richtten zich op de uitdagingen waar ongedocumenteerde personen op Curaçao voor staan, zoals de toegang tot tweedelijns, specialistische en psychosociale zorg voor ongedocumenteerde patiënten. Daarnaast heeft er recent op directeurenniveau vanuit het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de uitgaande directeur van Human Rights Defense Curaçao (HRDC). Tijdens dit gesprek werd tevens de huidige situatie rondom migratie en ongedocumenteerde personen op Curaçao aangehaald.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft 14, 15 en 16 maart jl. een werkbezoek afgelegd aan de benedenwindse eilanden Aruba, Curaçao en Bonaire. Op Curaçao heeft hij onder meer met lokale ngo’s het gesprek gevoerd over migratie en uitvoering van het migratiebeleid op Curaçao. In het gesprek zijn de aandachtspunten van het maatschappelijke middenveld en hun samenwerking met de lokale overheid besproken. In dat verband is aangegeven dat nodige stappen zijn gezet om de uitvoering van het migratiebeleid en situatie van migranten te verbeteren. Daarnaast benadrukten de ngo’s duurzame financiële ondersteuning als aandachtspunt omdat zij ook leunen op (onzekere) fondsenwerving. In het algemeen is er een goede samenwerking met de overheid, maar verdere stappen kunnen nog worden gezet om zo het beleid waaronder ook de aanpak van mensenhandel en -smokkel en de uitvoering van het migratiebeleid en grensbeheer verder te versterken en optimaliseren.
Ten slotte zullen de Staatssecretaris van JenV en ikzelf in april van 2024 opvolging geven aan het bestuurlijk overleg met Amnesty International Nederland en Vluchtelingenwerk Nederland.
Kunt u toelichten hoe – in het kader van de motie – is ingezet op gezondsheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden (alleenstaand of in familieverband) bij de desgevraagd en op maat gesneden inzet van technische assistentie, ervaringen en expertise?
Ik erken de uitdagingen waar de Caribische landen van het Koninkrijk voor staan op het gebied van mensenrechten en migratie. Feit blijft echter dat migratiebeleid inclusief de toegang tot de gezondheidszorg en bescherming van minderjarige ongedocumenteerden een landsaangelegenheid is, en de Landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden hier zelf primair voor verantwoordelijk zijn.
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer vinden momenteel binnen de werkgroep Onderlinge regeling Vreemdelingenketen (ORVK) gesprekken plaats over de verdere samenwerking op diverse beleidsonderwerpen.2 Zoals recentelijk aangegeven in de periodieke rapportage hoofdlijnen JVO aan uw Kamer wordt onder andere over voortzetting van de samenwerking op het terrein van terugkeer en een pilot informatie-uitwisseling tussen grensbewakingsautoriteiten van de Landen gesproken.3Toekomstige samenwerking en eventuele hulp en bijstand zal voortbouwen op de geboekte vooruitgang in het kader van de ORVK en naar aanleiding van de hulp en bijstand die sinds 2019 in het kader van het bestedingsplan optimalisering van de vreemdelingenketen in Aruba en Curaçao is geleverd. Afhankelijk van de wensen en behoefte kan worden gezien welke bijstand Nederland kan leveren. Uw Kamer wordt in de eerste helft van 2024 door de Staatssecretaris van JenV geïnformeerd over de voortgang van deze activiteiten en de mogelijke nieuwe bijstandsverzoeken vanuit de Landen.
Kunnen de rapportages waarnaar verwezen wordt in de Uitvoeringsagenda Curaçao Q1 2024 gedeeld worden met de Kamer? En zo ja, wanneer?
De rapporten kunnen worden gedeeld zodra Curaçao ze zelf openbaar heeft gemaakt. Het zijn immers rapporten van het land Curaçao. Het delen van deze rapporten voordat Curaçao zelf tot openbaarmaking is overgegaan verhoudt zich niet met de afspraken zoals gemaakt in de onderlinge regeling Samenwerking bij hervormingen.
Welke ruimte is er voor evaluatie van de rapportages met input van organisaties binnen het maatschappelijk middenveld gericht op duurzame plannen en eventuele stelselwijzigingen op het gebied van zorg voor ongedocumenteerde personen?
Het kabinet erkent dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke rol kan vervullen bij het beschermen en bevorderen van rechten van ongedocumenteerde personen. Het delen van ervaringen en best practices kan zo dienen als een waardevol instrument voor zowel de autonome regeringen als ngo's. De Staatssecretaris van VWS, de Staatssecretaris van JenV en ik achten het van belang dat een actieve dialoog wordt voortgezet over het optimaliseren van de samenwerking met het maatschappelijk middenveld. Desalniettemin zijn de rapportages en diens evaluaties aangelegenheden van de autoriteiten van Curaçao. Het is daarom aan Curaçao om input bij het maatschappelijk middenveld op te halen en die te verwerken in de evaluaties.
In hoeverre kan een structurele vorm van inbreng van dergelijke (lokale) organisaties georganiseerd worden voor het «Vierlandenoverleg Zorg», gezien veel van de gesprekken rondom zorg op ambtelijk niveau worden gevoerd binnen het «Vierlandenoverleg Zorg» en met in het achterhoofd de kabinetsreactie op het rapport «Curaçao: weinig verbetering in de bescherming van Venezolanen» van Amnesty International (waarin werd gesteld dat (lokale) maatschappelijke organisaties een grote rol vervullen in aanbod van onder andere gezondheidszorg)?
Het kabinet beseft dat ongedocumenteerde personen in de Landen zich in een lastige situatie bevinden. Het kabinet doet daarom wat mogelijk is, passend binnen de staatkundige verhoudingen in het Koninkrijk (waarbij de autonome Landen bevoegd en verantwoordelijk zijn voor de omgang met ongedocumenteerden in de Landen). Als resultaat van deze werkgroepen is er bijvoorbeeld een overzicht gemaakt van preventieve interventies die op de CAS en BES worden uitgevoerd bijvoorbeeld rondom leefstijl en overgewicht. Op basis van dit overzicht kunnen de eilanden in de toekomst uitwisselen over geleerde lessen en best practices. In de werkgroep «preventie» is het onderwerp seksuele gezondheid een aandachtsgebied. De eilanden hebben met elkaar afgesproken om het komende jaar over dit thema kennis en ervaring uit te wisselen en te bezien of er samenwerking op thema's nodig of wenselijk is. Indien de landen dit verzoeken, is de Staatssecretaris van VWS bereid om met de Landen mee te denken over de voorbereiding en uitwerking van deze agendapunten.
Kunt u inzage geven in of aandacht wordt besteed binnen de uitvoeringsagenda aan de zorgen van lokale organisaties over de toegankelijkheid en beschikbaarheid van medicatie voor HIV en andere infectieziekten op Aruba, Curaçao en Sint Maarten binnen het kader zorg? Zo ja, kunt u toelichten hoe dit wordt vormgegeven? Zo nee, kunt u inzage geven hoe tot deze keuze is gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde’ |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Gemeenteraad Baarn wil spoedberaad over Paleis Soestdijk nadat Raad van State het bestemmingsplan voor het landgoed vernietigde»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Herinnert u zich dat Landgoed Paleis Soestdijk in 2017 door het Rijksvastgoedbedrijf is verkocht aan de MeyerBergman Erfgoed Groep (MBEG) onder voorwaarde van een duurzame en passende herbestemming?
Landgoed Paleis Soestdijk is inderdaad in 2017 verkocht en geleverd aan de MBEG. Er heeft in de verkoopprocedure een kwalitatieve beoordeling plaatsgevonden van de door de deelnemers aan de verkoopprocedure ingediende projectplannen. Een van de doelen die in het beoordelingskader was opgenomen was «een duurzame en passende herbestemming van Landgoed Paleis Soestdijk». Er is bij de beoordeling van de plannen onder meer gekeken naar de mate waarin aan dit doel tegemoet werd gekomen.
Onderkent u dat voor de realisatie van de plannen van de MBEG voor Landgoed Paleis Soestdijk (restauratie, beheer en exploitatie, vinden van kostendragers) een zeer aanzienlijke aanpassing van het bestemmingsplan nodig is?
Het bestemmingsplan is vernietigd. De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat heeft voor het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. Overigens is het aan de gemeenteraad van Baarn om een nieuw planologisch kader (bestemmingsplan, buitenplanse omgevingsplanactiviteit of wijziging omgevingsplan) vast te stellen.
Bent u ervan op de hoogte dat dit unieke en complexe dossier de afgelopen jaren onevenredig veel van de gemeente Baarn gevergd heeft, in termen van ambtelijke en bestuurlijke capaciteit, participatietrajecten en advieskosten?
Ik ben ervan bewust dat het gaat om een complex dossier. Voor het antwoord op de vraag of de behandeling ervan beschouwd zou moeten worden als een onevenredige belasting voor de gemeente Baarn verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat de Raad van State, na ruim een jaar bestudering van het aangepaste bestemmingsplan, dit bestemmingsplan nietig heeft verklaard?
Landgoed Paleis Soestdijk valt weer terug op het bestemmingsplan Landelijk Gebied dat in 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en inmiddels van rechtswege onderdeel is van het Omgevingsplan Baarn. Het plan van de MBEG kan volgens de regels van dat plan niet worden uitgevoerd.
Deelt u de verwachting dat aanzienlijke aanpassingen van de plannen voor Landgoed Paleis Soestdijk nodig zijn, alsmede navenante aanpassingen van het bestemmingsplan en dat dit hele proces, inclusief alle eventuele bezwaarprocedures, opnieuw jaren zal vergen?
De MBEG is nu aan zet om in samenspraak met de gemeente Baarn te bepalen hoe zij nu verder willen omgaan met de uitspraak van de Raad van State. Op de eventuele gevolgen die dat dat heeft voor de plannen voor het landgoed, het bestemmingsplan en de opnieuw te doorlopen procedurestappen kan ik niet vooruitlopen. De gemeente Baarn heeft aangegeven de gemeente Soest hier ook bij te willen betrekken, omdat het landgoed tegen de kern van Soest aan ligt. Hoe lang zo’n proces zal duren is op dit moment niet te zeggen en is mede afhankelijk van de wensen van de MBEG.
Hoe beoordeelt u het feit dat de noodzakelijke restauratie van Paleis Soestdijk (inclusief landgoed en monumentale bijgebouwen) als gevolg daarvan opnieuw jarenlang uitgesteld zal worden, met verdere verpaupering tot gevolg?
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State zullen de restauraties worden uitgesteld. De afgelopen jaren is het landgoed Paleis Soestdijk open geweest voor publiek en technisch in stand gehouden. De MBEG heeft aangegeven dat het noodzakelijke onderhoud ook de komende periode zal worden gecontinueerd.
Onderkent u dat de gemeente Baarn opnieuw onevenredig zwaar belast zal worden om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Gemeenten kunnen geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers, die overigens ook van gemeente tot gemeente verschillen. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen.
Bovendien wordt opgemerkt dat het vaststellen van een nieuw planologisch kader na een doorgelopen bezwaar- en beroepsprocedure, tot de kerntaken van een gemeente behoort.
Deelt u de opvatting dat het niet reëel is dat van de gemeente Baarn, een gemeente van 25.000 inwoners, opnieuw dezelfde materiële/financiële en immateriële inspanningen gevraagd worden met betrekking tot dit dossier als in de afgelopen (zeven) jaren?
Zoals aangegeven bij vraag 8 kan elke gemeente in Nederland geconfronteerd worden met een breed spectrum aan complexe dossiers. Gemeenten moeten in de regel in staat geacht worden om dergelijke complexe dossiers tot een goed einde te brengen, zeker als het kerntaken betreft.
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat de Rijksoverheid financiële en personele ondersteuning zal bieden aan de gemeente Baarn, als onmisbare noodzakelijke voorwaarde om dit complexe dossier tot een goed einde te brengen?
Aanvullende bekostiging en/of personele ondersteuning is niet aan de orde. Zie het antwoord op de vragen 8 en 9.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen' |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Werkgroep moet scherven van geflopte BES – top bijeenvegen»?1
Ja.
Wanneer is het kabinet voornemens de herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FinBES) voor te leggen aan deze Kamer?
De herziening van de Wet op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: WolBES) en de herziening van de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: FinBES) (hierna: het wetsvoorstel) bevindt zich thans in de consultatiefase. Deze consultatiefase heb ik op verzoek van de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba verlengd. De consultatie zou kunnen leiden tot wijzigingen van het wetsvoorstel. Het appreciëren en verwerken van de inbreng van de openbare lichamen zal tijd vergen. Pas hierna wordt het wetsvoorstel aan de ministerraad voorgelegd en vervolgens aan de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het advies van de Afdeling zal nog een nader rapport als reactie moeten worden opgesteld. Het is lastig om een uitspraak te doen over het tijdsbestek dat hiermee gepaard gaat, maar ik streef ernaar om het wetsvoorstel voor het eind van het jaar bij uw Kamer in te dienen.
Voor de volledigheid wordt meegegeven dat het herbeleggen van de taken van de Rijksvertegenwoordiger op grond van de Veiligheidswet BES nog een openstaand punt was bij het in consultatie geven van het wetsvoorstel. Vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid is over de invulling daarvan op ambtelijk niveau contact geweest met onder meer Bonaire, Saba en Sint Eustatius. De benodigde aanpassingen van de Veiligheidswet BES zullen worden meegenomen in het wetsvoorstel. Hierover vindt nog bestuurlijke consulatie plaats.
Kunt u nader toelichten welke rol het bevoegd gezag van de drie openbare lichamen speelt bij de totstandkoming van de wet, mede in het licht van de concrete afspraken die zijn gemaakt in de aanloop naar 10-10-2010?
In de pre-consultatiefase zijn gedurende ruim drie jaar ambtelijk en bestuurlijk met de openbare lichamen veel gesprekken gevoerd ter voorbereiding van het wetsvoorstel.
In 2021 is voornamelijk gewerkt aan het opstellen van een concept van het wetsvoorstel en de bijbehorende memorie van toelichting. In die periode is veelvuldig ambtelijk contact geweest met de openbare lichamen en hebben expertmeetings plaatsgevonden.
In juli 2022 heb ik met de eilandsraad van Bonaire gesproken over de herziening van de WolBES en de FinBES. De eilandsraad heeft vervolgens ook een technische briefing ontvangen van mijn ambtenaren, waarbij stil is gestaan bij de voorlopige wijzigingsvoorstellen en de wensen van de eilandsraad als volksvertegenwoordigers.2 Op 15 september 2022 heb ik het wetsvoorstel besproken tijdens bestuurlijke overleggen met de bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In oktober 2022 heb ik een conceptversie van het wetsvoorstel en de memorie van toelichting gedeeld met de openbare lichamen in het kader van een preconsultatie. In dezelfde periode zijn mijn ambtenaren naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba gegaan om gesprekken te voeren met als doel informatie op te halen en technische briefings te verzorgen voor de bestuurscolleges en eilandsraden. Op 8 november 2022 heb ik het wetsvoorstel opnieuw met de eilandsraad van Bonaire besproken. Met deze informatie is het wetsvoorstel en de memorie van toelichting verder aangescherpt. Tijdens mijn dienstreis naar Bonaire, Sint Eustatius en Saba in april 2023 heb ik de start van de consultatie aangekondigd en zowel de eilandsraden als de bestuurscolleges uitdrukkelijk uitgenodigd om hun zienswijze kenbaar te maken.
In juni 2023 heb ik de internetconsultatie opengesteld en voorts de openbare lichamen op basis van artikel 209 van de WolBES formeel verzocht om hun schriftelijke reacties op het wetsvoorstel met mijn ministerie te delen. Mijn ambtenaren hebben in juli en augustus 2023 technische briefings verzorgd aan de eilandsraden en bestuurscolleges van Sint Eustatius en Saba.
In augustus en september 2023 heb ik tijdens mijn gesprekken met de bestuurscolleges en eilandsraden van Bonaire, Sint Eustatius en Saba het signaal ontvangen dat er behoefte is aan meer tijd om tot een weloverwogen appreciatie te komen van het wetsvoorstel. Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben destijds aangegeven dat dit verzoek mede is ingegeven door de behoefte om gebruik te kunnen maken van aanvullende en onafhankelijke juridische ondersteuning. Voorts heb ik in deze gesprekken met de eilandsraden en bestuurscolleges begrepen dat er behoefte is aan intensiever en uitputtender overleg op politiek niveau over de inhoud van het wetsvoorstel. Ik heb naar aanleiding van deze signalen en verzoeken de consultatiefase verlengd en het proces aangepast. Met het nieuwe proces kom ik aan de verzoeken van de openbare lichamen tegemoet.
De verlenging van de termijn voor schriftelijke reacties, de onafhankelijke juridische ondersteuning en de gezamenlijke bereidheid om intensiever overleg te voeren op politiek niveau over het wetsvoorstel heeft geresulteerd in het plan om een werkconferentie te organiseren in Europees Nederland van maandag 3 maart tot woensdag 6 maart 2024. De conferentie is een collectieve bijeenkomst op bestuurlijk niveau met de eilandsraden en bestuurscolleges van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ter bespreking van het wetsvoorstel en de toegezegde schriftelijke reacties van de openbare lichamen. Ik vertrouw erop dat het bevoegd gezag van de openbare lichamen en ik met de werkconferentie kunnen komen tot een goed gesprek en gedragen afronding van de consultatiefase van de wetswijziging.
Deelt u de mening dat de input van de openbare lichamen, bij significante wetswijzigingen voor de BES-eilanden, structureel moeten worden ingebed gedurende het proces van het wetgevingstraject? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze de Staatssecretaris dit heeft toegepast in het proces van de herziening van de WolBES als de FinBES? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het belang van een nauwgezette betrokkenheid van de openbare lichamen bij belangrijke wetswijzigingen voor Caribisch Nederland. In artikel 209 van de WolBES is ook wettelijk vastgelegd dat de betrokken bestuurscolleges in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun oordeel te geven omtrent wetsvoorstellen waarbij van de openbare lichamen regeling of bestuur wordt gevorderd of in betekenende mate wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van het eilandsbestuur. Het is een uitdaging om deze betrokkenheid bij wetgevingstrajecten in de praktijk vorm te geven. Dit heb ik ook met uw Kamer gedeeld in mijn brief over de toepassing van het principe «comply or explain» van 23 juni 2023.
Voor een toelichting op de totstandkoming van het wetsvoorstel en de consultatie verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Streeft u ernaar de financiering van het bevoegd gezag op de eilanden van Caribisch Nederland structureel in lijn te brengen, met de structurele taken van de eilanden, die immers niet alleen lokale, maar ook typische provinciale en waterschapstaken betreffen, alsmede de zorg voor een internationale zeehaven en de vierde grootste luchthaven van Nederland? Zo ja, kunt u nader toelichten op welke wijze dit wordt toegepast?
Onlangs heeft IdeeVersa onderzoek gedaan naar de eilandelijke taken en middelen van Caribisch Nederland. Daarbij stond ook de toereikendheid van de vrije uitkering, zodat de openbare lichamen hun taken adequaat kunnen uitvoeren, centraal. Ik heb uw Kamer daar over geïnformeerd bij brief van 9 oktober 2023.3 IdeeVersa heeft berekend wat de openbare lichamen minimaal nodig hebben om hun structurele eilandelijke taken uit te voeren.
Uit het onderzoek blijkt dat voor Sint Eustatius en Saba de vrije uitkering – door de toevoegingen uit de CN-envelop – zo goed als op niveau is. Om op het benodigde structurele niveau te komen zijn volgens IdeeVersa slechts in beperkte mate aanvullende middelen nodig. Op basis van het onderzoek zou de vrije uitkering van Bonaire – door de stevige groei van de bevolking van Bonaire in de afgelopen tien jaar – aanzienlijk moeten worden verhoogd. Dit is overigens op basis van de huidige taken en met verrekening van een deel van de eigen inkomsten van de openbare lichamen. Uit het onderzoek van IdeeVersa blijkt verder dat sommige structurele taken incidenteel worden bekostigd. Dit kan leiden tot problemen bij het aantrekken van structureel personeel en bemoeilijkt het begrotingsproces en in het bijzonder het opstellen van een meerjarenraming. Voor de langere termijn beveelt IdeeVersa aan om betere afspraken te maken tussen het Rijk en de openbare lichamen over hoe om te gaan met investeringsbeslissingen op de eilanden. In de vrije uitkering is volgens IdeeVersa tot nu toe vrijwel geen ruimte voor investeringen. Het Rijk stelt, met name via bijzondere uitkeringen, middelen ter beschikking voor investeringen. Bij investeringen is onderhoud en vervanging van belang. Hier wordt echter bij de verstrekking van de middelen voor investeringen volgens IdeeVersa tot nu toe geen rekening mee gehouden. De wijze waarop wordt omgegaan met investeringen is daarmee volgens IdeeVersa niet gericht op duurzame instandhouding.
Ik heb zowel de openbare lichamen als het Cft gevraagd om een schriftelijke reactie op het rapport. Ik ga hier op korte termijn met hen over in gesprek. Ook heb ik de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd advies uit te brengen over dit onderzoek en dit zal naar verwachting medio februari/maart verschijnen. Ten aanzien van de uitkomsten van deze reacties en/of advies zal ik u te zijner tijd nader informeren. De uitkomsten van het onderzoek van IdeeVersa zijn voor mij aanleiding om te bezien welke stappen op korte termijn al gezet kunnen worden, maar ook met het realisme dat verbeteringen tijd kosten en daarmee ook aan het nieuwe kabinet zijn.
Voorziet u open overleg tussen het kabinet en de delegaties van de eilanden om tot conclusies te komen over voor te stellen wetgeving? Zo ja, wanneer staat het eerst volgende overleg tussen het kabinet en de delegaties gepland? Bent u bereidt om zo snel mogelijk na het overleg een planning van de herziening van de WolBES en FinBES te sturen naar de Kamer?
Voor het antwoord op de eerste twee deelvragen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3. Uiteraard ben ik bereid om uw Kamer na de werkconferentie te informeren over het vervolgproces van het wetsvoorstel.
Een overzicht van de functies of rollen die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kan het kabinet de Kamer een overzicht verschaffen van de functies of rollen (zoals lid of (vice)voorzitter van, of verbindingsofficier met een «global action group», «regional action group», «steering committee», «consortium», «council», «platform» et cetera) die leden van het kabinet en het Koningshuis op dit moment vervullen bij het World Economic Forum?
De Minister van SZW is lid van het Jobs Consortium1, dat zich richt op een betere toekomst van werk voor iedereen. Daarnaast is de Koningin, in haar hoedanigheid van Speciale pleitbezorger van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties voor inclusieve financiering voor ontwikkeling, lid van de Edison Alliance2, een initiatief van het WEF dat zich richt op het bevorderen van digitale inclusie op de thema’s gezondheidszorg, financiële diensten en onderwijs. De Koningin was, zoals eerder gemeld in antwoorden op Kamervragen van 7 juni 20223, lid van de Stewardship Board of the World Economic Forum System Initiative on Shaping the Future of Financial and Monetary Systems. Deze board is recentelijk opgeheven.
Welke leden van het kabinet en het Koningshuis hebben op dit moment toegang tot de «Great Reset Portal» van het World Economic Forum?
Een Great Reset Portal van het World Economic Forum bestaat niet meer. In 2020 en 2021 bestond er een webpagina die betrekking had op het destijds lopende Great Reset Initiative,binnen het systeem Toplink. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, de Minister van Financiën en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat hadden toegang tot deze webpagina.
Kunnen deze twee vragen binnen drie weken door het kabinet worden beantwoord?
Met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording is het niet gelukt om deze vragen binnen drie weken te beantwoorden.
Het artikel 'Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet' |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Gendersensitieve aanpak nog onvoldoende aanwezig in bestaand beleid, gemeenten en Rijksoverheid aan zet»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets bij alle ministeries, zoals verzocht in de motie van de leden Özütok c.s over het inzichtelijk maken hoe de kwaliteitseis «gender» in het integraal afwegingskader (IAK) wordt toegepast en hoe dit leidt tot inzicht in gendereffecten?2
Bij brief van 29 oktober 2020 (Kamerstuk 30 420, nr. 352) heeft toenmalig Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap geantwoord op de motie van de leden Özütok c.s. Kort samengevat komt het erop neer dat er niet expliciet is gerapporteerd over de gendertoets in de gepubliceerde stukken die naar uw Kamer waren gestuurd in de periode van januari 2019 tot januari 2020. Het is mogelijk dat een departement de toets wel heeft uitgevoerd, maar de gemaakte overwegingen niet heeft opgenomen in de Kamerstukken; het vermelden van de gendertoets was en is namelijk niet verplicht.
Sinds het voorjaar van 2023 is het IAK vervangen door het beleidskompas. Daarin is de kwaliteitseis «Effecten op gendergelijkheid» als een van de verplichte kwaliteitseisen opgenomen (bij het onderdeel effecten van beleid). Deze «gendertoets» zorgt ervoor dat er bij beleidsvoorbereiding wordt nagedacht over de mogelijke effecten op gendergelijkheid. Genderverschillen in de uitwerking van beleid kunnen zo in vroeg stadium inzichtelijk worden gemaakt en worden meegenomen in de verdere beleidsvorming. Op deze manier wordt voorkomen dat nieuw beleid bijdraagt aan het vergroten van genderongelijkheid. Het beleidskompas verplicht niet tot het opnemen van de gendertoets in de memorie van toelichting of beleidsnota. Het is dus niet mogelijk om vast te stellen hoe vaak de toets wel of niet is uitgevoerd.
De verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen ligt bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie stimuleer ik uiteraard wel dat mijn ambtsgenoten bij hun beleid een gendertoets laten uitvoeren. Zie meer uitgebreid het antwoord op vraag 7. Het staat uw Kamer vrij om bij de behandeling van wetsvoorstellen of beleidsstukken te vragen of er gekeken is naar de effecten op gendergelijkheid en om naar de resultaten hiervan te vragen.
Bent u als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met andere ministeries over hoe een verbeterde toepassing van de kwaliteitseis «gender» c.q. de gendertoets in de praktijk gebracht kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van pilots bij een aantal ministeries?
Zoals aangegeven ligt de verantwoordelijkheid voor het correct doorlopen van het beleidskompas en de daarbij behorende toetsen bij de verschillende ministeries zelf. Als coördinerend Minister van Emancipatie kan ik daarbij steun verlenen en op bepaalde terreinen een aanjagende of agenderende rol vervullen.
In de Emancipatienota3 en voortgangsrapportage4 ga ik in detail in op de terreinen van emancipatie en wijze waarop ik samenwerk met andere departementen.
Is de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bereid om een eventuele dergelijke pilot te faciliteren?
De Minister voor Medisch Zorg heeft aangegeven een gendersensitieve aanpak te faciliteren. Op 25 mei 2023 heeft ZonMw een verzoek van VWS ontvangen om een voorstel te doen om de beweging die is ingezet met de Taakopdracht Gender en Gezondheid voort te zetten en te bestendigen. Dit is nodig om de verankering van sekse en gender in gezondheidsonderzoek en -programmering breed te laten beklijven. Verandering kost immers tijd. De Minister van VWS heeft de Taakopdracht Gender en Gezondheid verlengd tot halverwege 2026 en hiervoor financiële middelen beschikbaar gesteld.
De Minister voor Medische Zorg onderstreept het belang van het doel van de Taakopdracht: het stimuleren van duurzame aandacht voor en integratie van sekse en gender in onderzoek en onderzoeksprogrammering in gezondheid en zorg, teneinde goede gezondheid en passende zorg voor iedereen te realiseren, ongeacht sekse en gender. In de vervolgopdracht blijven kennisontwikkeling via andere ZonMw programma's, verankering van sekse en gender in processen en procedures, en vergroten van methodologische kennis belangrijk. In de komende drie jaar zal daarbij meer nadruk komen te liggen op een bredere blik naar buiten en het zichtbaar maken van het proces en de opbrengsten van de Taakopdracht.
Hoe vaak is sinds het verschijnen van de brief over de kwaliteitseis «gender» en de gendertoets uit 2020 expliciet gerapporteerd over de toepassing van deze gendertoets?3
Deze informatie is niet voorhanden. Doordat het niet verplicht is om in Kamerstukken te rapporteren over de uitkomsten van de gendertoets, zal nieuw onderzoek ook geen antwoord geven op de vraag of de effecten op gendergelijkheid daadwerkelijk bij de afwegingen zijn betrokken.
Op welke beleidsterreinen is sinds dat moment een gendersensitieve aanpak geïntroduceerd?
Zie antwoord vraag 2 en vraag 5.
Welke stappen zijn er verder genomen om de gendertoets beter toe te passen bij beleidsvorming?
Op dit moment laat ik onderzoek doen naar belemmerende en behulpzame factoren voor het betrekken van gendereffecten in de gehele beleidscyclus. Het beleidskompas is daarbij een van de instrumenten waarmee rekening gehouden kan worden. Het onderzoek wordt in de tweede helft van 2024 opgeleverd. Met de aanbevelingen van dat onderzoek kan o.a. worden bezien welke stappen genomen kunnen worden om te stimuleren dat de gendertoets wordt uitgevoerd.
Verder vraag ik als coördinerend Minister van Emancipatie bij de verdere implementatie van het beleidskompas expliciet aandacht voor het uitvoeren van de gendertoets. Er wordt gekeken naar manieren om de bekendheid van de gendertoets te vergroten, bijvoorbeeld door de informatievoorziening te verbeteren of door een training te ontwikkelen voor beleidsmedewerkers van de rijksoverheid. Ten slotte kan ik als coördinerend Minister van Emancipatie ook steun verlenen bij vragen over gendergelijkheid op verschillende terreinen.
De vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren |
|
Ines Kostić (PvdD), Glimina Chakor (GL) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u de berichten «Friese ambtenaren moeten klimaatzorg inslikken» en «Ambtenaren die openlijk overheid bekritiseren: mag dat en is het wenselijk?»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat ook ambtenaren recht op vrijheid van meningsuiting, het recht op vereniging, tot vergaderring en betoging hebben? Zo nee, waarom niet?
Ambtenaren hebben, zoals iedereen in Nederland, het recht van vrijheid van meningsuiting, het recht tot vereniging en het recht tot vergadering en betoging. Het recht op de (bescherming van de) vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in onder andere artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die grondrechten kunnen alleen bij wet worden beperkt.
Voor de meeste ambtenaren (waaronder rijksambtenaren) zijn beperkingen op het openbaren van gedachten en gevoelens neergelegd in artikel 9 en 10, eerste lid, van de Ambtenarenwet 2017. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.3 De wetgever heeft hiermee beoogd de grondrechten van ambtenaren niet méér te beperken dan voor de goede functievervulling van de openbare dienst strikt noodzakelijk is.4 Uitgangspunt bij de toepassing van de norm is dat ambtenaren vrijheid van meningsuiting hebben en dat voorzichtigheid geboden is bij de inperking daarvan.
Voor rijksambtenaren gelden ook verschillende andere relevante (gedrags-)regels zoals de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren5 en de Gedragscode Integriteit Rijk.6
In hoeverre worden deze rechten van ambtenaren door wet- of regelgeving meer beperkt dan voor niet-ambtenaren? Welke wet- en regelgeving betreft dit?
Zie antwoord vraag 2.
Kan bij de uitoefening van die rechten onderscheid bestaan tussen een persoon die ze als privépersoon dan wel als ambtenaar uitoefent? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Of de uitoefening van de rechten binnen de kaders blijft, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij verschillende factoren – ook in samenhang met elkaar – meewegen. Zie ook het antwoord op vraag 5. De hoedanigheid waarin het recht wordt uitgeoefend kan in de veelheid van factoren een rol spelen. Naarmate de ambtenaar zich nadrukkelijker en specifieker als ambtenaar in functie uitspreekt, is de relatie met die functie publiekelijk gemakkelijker te leggen. In dat geval zal – onder omstandigheden – overschrijding van de norm van artikel 10, eerste lid, Ambtenarenwet 2017 eerder aan de orde kunnen zijn dan in het geval de uitlating als privépersoon is gedaan. Het is niet altijd duidelijk of de ambtenaar zijn uitlatingen heeft gedaan binnen diens functievervulling, dan wel daarbuiten. Indien de ambtenaar hierover zelf onduidelijkheid laat bestaan, kan dit een factor zijn die meeweegt bij de beoordeling of de norm is overschreden (zie aanwijzing 12 en ook aanwijzing 14 en de toelichting daarbij van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren). Verder geldt dat in de hedendaagse tijd privéuitlatingen, onder andere door gebruik van social media, sneller in verband kunnen worden gebracht met het werk als ambtenaar. De identiteit van de ambtenaar en de relatie tot diens ambtelijke functie kan soms onbedoeld worden achterhaald. Ambtenaren dienen zich van dit risico bewust te zijn.
Hoe wordt de zin uit artikel 10 van de Ambtenarenwet concreet ingevuld waarin staat dat een ambtenaar zicht dient te onthouden van het uitoefenen van de genoemde rechten «indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd»? Kunt u, onder andere aan de hand van relevante jurisprudentie of concrete voorbeelden, aangeven wanneer van een ambtenaar terughoudendheid wordt verwacht bij de uitoefening van genoemde rechten?
Vooropgesteld zij dat de wetgever uitdrukkelijk heeft gekozen voor één algemene normstelling. Daarbij speelde onder meer de gevarieerdheid van casusposities een rol. «Vooreerst zijn de casusposities, die zich kunnen voordoen met betrekking tot de uitoefening van grondrechten door hen, die in overheidsdienst werkzaam zijn, schier onuitputtelijk naar aantal en gevarieerdheid: de onvoorzienbaarheid van dit alles brengt reeds mede, dat het uitgesloten is voor al die gevallen of categorieën van gevallen afzonderlijk en gedetailleerde voorschriften te geven.»7
Of sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017, verschilt dus per concrete situatie. Een compleet overzicht van wanneer terughoudendheid wordt verwacht is dus niet te geven. In de memorie van toelichting bij de wijziging van de (toenmalige) Ambtenarenwet waarbij de wettelijke beperkingen op de grondrechten van ambtenaren werden ingevoerd, zijn wel diverse factoren genoemd die van belang zijn.8 In de Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren9 worden de relevante factoren genoemd, die – ook in samenhang met elkaar – meewegen:
In de toelichting op de Aanwijzingen worden deze factoren nader toegelicht.
Ook in de jurisprudentie komen deze factoren terug. Een voorbeeld waarbij grotere terughoudend wordt verwacht, is als er een nauw verband bestaat tussen het werk van de ambtenaar en het onderwerp waarover hij zich wil uitspreken. Ter illustratie kan worden verwezen naar een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarbij het verband tussen werk en het onderwerp van de uiting, naast andere factoren, zwaar meewoog bij het oordeel dat sprake was van een schending van artikel 10 Ambtenarenwet 2017 (indertijd 125a van de Ambtenarenwet).10 Het betrof een bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gedetacheerde ambtenaar die uitlatingen op Twitter deed over ISIS. Geoordeeld is dat de uitlatingen van de ambtenaar raken aan het functioneren van de openbare dienst (in dit geval NCTV), omdat ze betrekking hebben op de kerntaken van de NCTV en afstralen op de NCTV als organisatie. Er zijn overigens meer uitspraken over één of meer van bovengenoemde factoren.11
In de rechtspraak wordt veel waarde gehecht aan de bescherming van ambtenaren voor wat betreft de vrijheid van meningsuiting. Vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep was dat bij de beoordeling van de vraag of de ambtenaar de norm heeft overtreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Dit uitgangspunt is ook terug te vinden in de adviezen van Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA).12
Wie beoordeelt er in eerste instantie of er sprake is van een overtreding van artikel 10 van de Ambtenarenwet? Wat kan een werkgever van een ambtenaar doen als die meent dat een ambtenaar tegen artikel 10 van de Ambtenarenwet heeft gehandeld? Welke instrumenten heeft de werkgever beschikbaar?
Het is allereerst aan de individuele ambtenaar om alle relevante aspecten mee te nemen in de afweging tot (openbare) uiting, zoals deelname aan een demonstratie of protest. Hiervoor hoeft geen toestemming vooraf te worden gevraagd. Dit heeft te maken met het verbod op censuur. Als daar aanleiding toe bestaat, dienen ambtenaren zich jegens hun werkgever wel te verantwoorden over de afwegingen en keuzes die zijn gemaakt. Het is dan vervolgens aan de werkgever om te beoordelen of er sprake is van een overtreding van geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet vindt het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt. Daarbij kunnen alle perspectieven ter sprake komen. Volgens het kabinet zouden alle inspanningen erop moeten zijn gericht om samen tot een handelingsperspectief te komen.
Bij het overtreden van normen kan de werkgever de ambtenaar hierop aanspreken, een waarschuwing geven, of binnen de geldende arbeidsrechtelijke kaders sanctioneren (een straf opleggen). Relevant hierbij is ook of de ambtenaar volhardt in het gedrag waarop deze is aangesproken. Daarnaast kan de werkgever indien nodig ordemaatregelen opleggen. De werkgever dient altijd een zorgvuldige procedure te doorlopen. Voor bijvoorbeeld rijksambtenaren kan hierbij worden verwezen naar hoofdstuk 15 van de CAO Rijk. Als de werkgever Rijk een maatregel wil opleggen wegens het overtreden van artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 moet deze daarover eerst advies vragen aan de Adviescommissie grondrechten en functie-uitoefening (AGFA). Zowel de betrokken ambtenaar als de werkgever worden in dit geval gehoord door de AGFA.
Welke instrumenten heeft de ambtenaar ter beschikking om zich te verzetten indien die van mening is dat de werkgever van een verkeerde uitleg van artikel 10 van de Ambtenarenwet uitgaat of anderszins deze ambtenaar in de uitoefening van de genoemde rechten beperkt?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, vindt het kabinet het van groot belang dat ambtenaren en hun leidinggevenden in dit soort situaties het gesprek met elkaar voeren over wat de ambtenaar bezighoudt en dat alle perspectieven worden besproken. Ambtenaren kunnen bij vragen over integriteitskwesties, klachten of gevoelens van onveiligheid ook terecht bij bijvoorbeeld vertrouwenspersonen, integriteitscoördinatoren of bedrijfsmaatschappelijk medewerkers. Daarnaast kan de ambtenaar voor belangenbehartiging terecht bij een vakbond of rechtsbijstandsadviseur. Dit laatste geldt ook ingeval van (voorgenomen) orde- of strafmaatregelen, waarbij altijd hoor en wederhoor dient te worden toegepast. Hoor en wederhoor vindt ook plaats in de voor de werkgever Rijk verplichte adviesaanvraag aan de AGFA. Zie het antwoord op vraag 6. Voor rijksambtenaren kan voorts worden verwezen naar hoofdstuk 16 van de CAO Rijk. Hierin is geregeld dat een rijksambtenaar zich bij een verschil van mening kan wenden tot het Rijksloket advies en bemiddeling arbeidszaken (RABA), of – zonder tussenkomst van het RABA – tot de Geschillencommissie als de werkgever de ambtenaar een straf wil opleggen. Ook kan de ambtenaar een geschil altijd voorleggen aan de kantonrechter.
Deelt u de verwachting van de in het tweede bericht genoemde hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Leiden dat uitingen en protestacties onder ambtenaren vaker zullen voorkomen en dat met name «de jonge generatie ambtenaren meer de neiging voelt zich uit te spreken over maatschappelijke kwesties»? Zo ja, wat betekent dat voor uw beleid ten aanzien hiervan? Zo nee, waarom deelt u die verwachting niet?
Het kabinet ziet bij ambtenaren een grote betrokkenheid bij de publieke zaak. Deze betrokkenheid uit zich soms ook buiten het eigen dossier of het eigen werk. Het kabinet juicht betrokkenheid van alle ambtenaren, ongeacht generatie, toe en ziet dit als een groot goed. Deze bevlogenheid past bij de overheid die we willen zijn. Uiteraard mag het functioneren van de overheid hierdoor niet in gevaar komen. Daarbij zal het soms zoeken zijn naar de juiste balans. Daarvoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Voor zover uw vraag zich richt op rijksambtenaren, kan ik hier het volgende over melden. Recent is een eerste versie van de Handreiking Ambtenaar en grondrechten13 tot stand gebracht, met als doel ambtenaren uitleg te geven van de bestaande kaders en handvatten voor de omgang daarmee. De Handreiking is in ontwikkeling, zij is niet af. Hoe ambtenaren zich in de huidige tijdgeest verhouden tot de verantwoordelijkheden die bij hun ambt horen en de spanningen die daarbij soms tot uitdrukking komen, is een blijvend onderwerp van gesprek dat uitdrukkelijk ook met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers en andere betrokkenen binnen en buiten de Rijksoverheid wordt gevoerd.
Kunt u in overleg treden met vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers van ambtenaren om richtlijnen op te stellen hoe er met de bepaling van artikel 10 van de Ambtenarenwet moet worden omgegaan? En kunt u de Kamer daarover berichten?
Zie antwoord vraag 8.
Het vertrek van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Daniëlle Jansen (NSC), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Wat wordt de nieuwe functie van dhr. Kuipers, de nu voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Wanneer start hij met zijn nieuwe functie?
Wanneer heeft hij voor het eerst contact gehad met zijn nieuwe werkgever over een mogelijk nieuwe functie aldaar?
Wanneer heeft hij u als Minister-President op de hoogte gesteld van het feit dat hij bezig was met een nieuwe functie?
Heeft zijn nieuwe functie geleid of kunnen leiden tot de schijn van belangenverstrengeling? Zo ja, hoe is daar mee omgegaan tot zijn ontslag?
Heeft Minister Kuipers de brief aan de formateur ondertekend met de zin: «Met ingang van (datum) heb ik alle betaalde en onbetaalde (neven-)functies en andere nevenactiviteiten neergelegd. Ik heb geen afspraken in enigerlei vorm gemaakt, en zal deze ook niet maken over het aanvaarden of hervatten van (neven-) functies»? Zo ja, heeft hij zich hieraan gehouden? (pagina 85 van het blauwe boek)1
Indien Minister Kuipers de belofte in de vorige zin gebroken heeft, welke gevolgen gaat u daar dan aan geven?
Herinnert u zich het wetsvoorstel Wet regels gewezen bewindspersonen, dat de regering op 14 juli naar de Raad van State gestuurd heeft voor advies?
Hoe komt het dat de Raad van State, die gemiddeld veertig dagen doet over een advies, nog geen advies heeft uitgebracht?
Heeft u al gehandeld in lijn met het wetsvoorstel en een onafhankelijk advies ingewonnen of laten inwinnen over deze overstap? Zo ja, kunt u dat delen?
Kunt u deze vragen een voor een en voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken beantwoorden?
Het vertrek van demissionaire ministers |
|
Jimmy Dijk , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom u akkoord bent met het voortijdig vertrek van demissionaire Ministers uit uw kabinet?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Leijten (SP) van 17 februari 2022 is het niet aan de Minister-President om al dan niet akkoord te verlenen voor het vertrekken van een bewindspersoon. Het is in zijn algemeenheid wenselijk dat demissionaire bewindspersonen de kabinetsperiode afmaken. Tegelijkertijd geldt dat er in voorkomende gevallen redenen kunnen zijn voor een bewindspersoon om dit niet te doen, en blijft dit een persoonlijke afweging van de betrokken bewindspersoon.
Vindt u het in het landsbelang dat demissionaire bewindspersonen hun werk blijven doen en niet voortijdig vertrekken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat de voormalig demissionair Minister van Financiën bijna openlijk aangaf te willen vertrekken? Welk signaal is daar van uitgegaan richting de demissionaire bewindspersonen?
Het is niet aan mij om te speculeren over uitingen van voormalig bewindspersonen en de eventuele signalen die hier van uit gaan.
Kunt u aangeven welke afspraken u over voortijdig vertrek heeft gemaakt? Welke argumenten gebruikt u om bewindspersonen aan te laten blijven?
Ik heb geen afspraken gemaakt over voortijdig vertrek. Zie voorts het antwoord op vraag 1.
Op welke wijze is de continuïteit gewaarborgd op belangrijke dossiers als demissionaire bewindspersonen komen en gaan?
Bij het vertrek van bewindspersonen wordt altijd van geval tot geval bezien op welke wijze de continuïteit het best geborgd kan worden. Er zal altijd een Minister zijn die verantwoordelijkheid draagt.
Klopt het dat de vertrokken bewindspersonen geen wachtgeld krijgen, of oefenen zij hun nieuwe functie uit met behoud van ministersalaris?
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) heeft een bewindspersoon aan wie ontslag wordt verleend en die op dat moment nog niet de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, in beginsel recht op een uitkering. Of een gewezen bewindspersonen in voorkomende gevallen ook recht heeft op een uitkering na ontslag en de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De uitkering wordt bijvoorbeeld niet uitbetaald voor de periode dat de belanghebbende buiten Nederland woont of verblijf houdt anders dan wegens vakantie. Uitzondering hierop is verblijf in een EU-lidstaat, een staat binnen de EER of Zwitserland van niet langer dan zes maanden, met uitzicht op een betaalde baan.
Kunt u waarborgen dat het demissionaire kabinet niet een nog grotere duiventil wordt de komende tijd? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe u en uw demissionaire ploeg het algemeen belang ten opzichte van het eigen belang afwegen? Bent u bereid de bewindspersonen te verzoeken hun eigen belang uit te stellen tot hun taak in het algemeen belang er op zit?
Zie het antwoord op vraag 1.
Erkent u dat het voortijdig vertrek van demissionaire bewindspersonen op een door henzelf gekozen moment tot een nog lager vertrouwen in de politiek kan leiden? Zo ja, hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
De opvolging van de aanbevelingen bij het rapport “De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken” |
|
Sandra Palmen (NSC) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de brief van 22 november 2023 van de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed over de «bevindingen opvolging aanbevelingen inspectie»? Dat gaat over de «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» en het onder verlengd toezicht plaatsen van het ministerie1
Ja.
Welke instanties binnen de overheid vallen onder verlengd toezicht van de Inspectie?
Navraag bij de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed heeft opgeleverd dat het Ministerie van Algemene Zaken en de dienst Toeslagen van de Belastingdienst vallen onder verlengd toezicht.
Hoe waardeert u het dat uw ministerie onder verlengd toezicht staat?
Het verlengde toezicht draagt in zijn algemeenheid bij aan het op een goede wijze uitvoeren van de aanbevelingen van de Inspectie. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om daar een oordeel over te hebben.
De Inspectie geeft aan meer voortgang te hebben verwacht, onder meer op de invoering van het nieuwe Document Management Systeem (DMS) en ontwikkeling van een kwaliteitssysteem. Kunt u zich vinden in deze conclusie?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om het nieuwe DMS-systeem conform planning in te voeren. Het Ministerie van Algemene Zaken zal het nieuwe DMS-systeem invoeren zodra dit verantwoord is met het oog op de uitvoering van haar taken. De Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed is onafhankelijk in de uitoefening van haar taken. Het is niet aan mij om een oordeel over hun conclusie te hebben.
Kunt u per aanbeveling uit het oorspronkelijke rapport uit september 2022, «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van Algemene Zaken» aangeven hoe die is opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?
Zie hiervoor de bij deze brief gevoegde bijlage.
Kunt u, na meer dan twee jaar debat en ondertoezichtstelling van het ministerie, nu aangeven hoe de berichten van de Minister-President systematisch, toetsbaar en doorzoekbaar worden gearchiveerd?
De Inspectie voor Overheidsinformatie en Erfgoed heeft onderzoek gedaan naar de archivering bij het Ministerie van Algemene Zaken. Dit onderzoek is aangeboden aan het Ministerie van Algemene Zaken op 28 september 2022, en, met reactie, op 3 oktober 2022 aan de Kamer verzonden.2 Zoals ik heb gemeld in deze reactie op het Inspectierapport verwijder ik sinds eind mei 2022 geen chatberichten meer en worden deze bewaard ten behoeve van veiligstelling en archivering. De chatberichten van de Minister-President worden per oktober 2023 ook opgeslagen in het bestaande document management systeem. Voor de goede orde zij vermeld dat voordien berichten werden gearchiveerd conform de toen geldende richtlijn inzake het bewaren van chatberichten.3
Het Ministerie van Algemene Zaken volgt voorts het rijksbrede beleid ten aanzien van archivering van chatberichten van bewindspersonen. Zie hiervoor onder andere de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 6 april 20234, het antwoord op vragen van de vaste Kamercommissie van 23 mei 20235 en de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.6 Ik wijs er voorts op dat op dit moment een voorstel tot wijziging van de Archiefwet bij de Tweede Kamer aanhangig is, waarin de vraag naar het archiveren van chatberichten ook aan de orde is gekomen.7
Indien de parlementaire enquêtecommissie Corona de berichten van de Minister-President zou vorderen, die betrekking hebben op de aanpak van de coronacrisis, krijgt de commissie dan binnen twee weken geordend alle berichten, inclusief de berichten met sleutelfiguren in deze (zoals dhr. Van Dissel, Minister De Jonge, de vicepremiers, de relevante raadsadviseurs), vanaf het begin van de crisis?
Uiteraard zal aan een vordering van een parlementaire enquêtecommissie, waar nodig na overleg en voor zover mogelijk, worden voldaan.
Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u het toegezegde gehanteerde afbakeningsdocument (met de instructies die concreet opgevolgd zijn) in de periode maart 2020 tot 30 september 2021 aan de Kamer doen toekomen?
Aangenomen wordt dat hier niet is bedoeld op het afbakeningsdocument met betrekking tot de hotspot archivering rond corona dat immers de Kamer reeds is verstrekt (TK 2022–2023, 25 295 nr. 1986), maar dat is gedoeld op de werkinstructie van het Ministerie van Algemene Zaken van 10 juli 2020 (zie «De archivering van chatberichten bij het Ministerie van algemene zaken», Inspectie overheidsinformatie en erfgoed, p 39). In de bijlage vindt u de instructie die hiertoe op 10 juli 2020 door de secretaris-generaal is verspreid.
Vindt de archivering van de berichten van de Minister-President nu conform de Archiefwet plaats?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten en daarin ook ingaan op de tijdelijke instructie voor alle bewindspersonen voor het archiveren van chatberichten?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het nieuwe DMS met de naam DIAZ heeft als doel ¨dat na de invoering van DIAZ de medewerkers van de afdelingen meer zelf moeten opslaan». Deelt u de visie dat medewerkers niet belast zouden moeten worden met extra administratieve taken?
Van medewerkers van Algemene Zaken wordt verwacht dat zij conform de Archiefwet de relevante informatie in beheer brengen door deze in het DMS te plaatsen. Het nieuwe DMS is gebruiksvriendelijker, waardoor de kwaliteit van het onder beheer brengen van informatie op een natuurlijke manier hoger wordt. De geciteerde zin heeft betrekking op de benodigde ondersteuning bij het uitvoeren van deze handelingen en impliceert geen verdere belasting van medewerkers met extra administratieve taken.
Wat betreft de aanbevelingen voor de archivering van chatberichten is het Ministerie van Algemene Zaken nog afwachtend aldus de Inspectie. Hoe verklaart u deze afwachtende houding, afgezien van het wachten op een Rijksbrede invulling?
Zie het antwoord op vraag 6.
In het verslag zoals vastgesteld op 24 mei 20232 geeft u bij vraag 39 aan dat «de uitdagingen tweeledig zijn». In hoeverre vind u het een uitdaging om de privacy van burgers en medewerkers te beschermen? Hoe gaat u deze uitdagingen aan?
De uitdaging in de uitvoering van het informatiebeheer zit, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, vooral in het gebruik van chatapps. Zie hiervoor ook de brief van 15 september 2023 inzake een tijdelijke instructie voor bewindspersonen chatberichten archivering.9 In chatapps loopt zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar heen. Dit zorgt voor vraagstukken rond een goede uitvoering van informatiebeheer rekening houdend met de eisen uit o.a. de Archiefwet, de Wet open overheid (Woo) en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Privé en partijpolitieke chatconversaties vallen niet onder de Archiefwet en horen dus niet thuis in het archief van de organisatie.
Voor een goede uitvoerbaarheid van het informatiebeheer is het noodzakelijk dat het uitgangspunt om privé, partijpolitieke en zakelijke conversaties aan de voorkant zoveel mogelijk te scheiden op termijn wordt gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat privé en partijpolitieke conversaties met onder andere burgers en medewerkers in het archief van de organisatie worden opgenomen.
U geeft in hetzelfde verslag aan dat het Nationaal Archief contact heeft met andere landen over de toepassing van de sleutelfunctiemethodiek. Waarom is Nederland (in navolging van België) nog steeds niet over gegaan tot invoering van de sleutelfunctiemethodiek?
De sleutelfunctiemethodiek is, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, in de Verenigde Staten ontwikkeld en daar een tiental jaar geleden voor e-mail ingevoerd. Sinds kort wordt deze methodiek er ook toegepast op chatberichten. Europese landen die deze methodiek willen overnemen moeten echter rekening houden met de verhoudingsgewijs strengere Europese en nationale privacywetgeving en dus passende technische en organisatorische maatregelen nemen om persoonsgegevens te beschermen. Dat omvat in Nederland onder andere het uittekenen van procedures, het ontwikkelen van aangepaste technische voorzieningen en het betrekken van de medezeggenschap. Dat is een complexe opgave, die veel tijd en capaciteit vraagt. Nederland is Europees niettemin één van de voorlopers, zowel voor e-mail als chat: andere Europese landen volgen de Nederlandse aanpak met interesse of wisselen ervaringen met het Nationaal Archief uit. Dat geldt ook voor België, dat op dit moment de invoering van de sleutelfunctiemethodiek voor e-mail onderzoekt en geleidelijk zal uitrollen. Meer informatie is te vinden op de website van het Rijksarchief in België: https://arch.arch.be/index.php?l=nl&m=ambtenaar&r=termen-en-thema-s&sr=e-mailarchivering.
In Nederland is de sleutelfunctie methodiek voor gebruik bij e-mail in 2018 vastgesteld door de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijksdienst (ICBR). Daarbij is een modelselectielijst voor e-mail ontwikkeld voor gebruik bij de verschillende organisaties. Voor e-mail zijn vervolgens de eerste selectielijsten in 2023 vastgesteld. Voor publicatie van deze lijsten wordt gewacht tot ook de technische voorziening gereed is. Zonder de passende technische en organisatorische maatregelen, zoals eerder vermeld kan deze methodiek niet daadwerkelijk worden toegepast.
Voor de archivering van chatberichten ontwikkelt het Nationaal Archief momenteel een modelselectielijst. De modelselectielijst wordt binnenkort met de Tweede Kamer gedeeld. Ook hier geldt dat op basis van de modelselectielijst verantwoordelijke overheidsorganen een eigen selectielijst zullen opstellen. Naast de selectielijst moeten ook hier de passende technische en organisatorische maatregelen genomen worden. Hier wordt vanuit het Programma Open Overheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan gewerkt. Het Nationaal Archief is hierbij nauw betrokken.
Er is sprake van een innovatielab bij het Nationaal Archief, waar gekeken wordt naar het verbeteren van technieken en naar verschil tussen applicaties in eigen beheer en extern (niet in eigen) beheer waar een marktverkenning naar wordt gedaan. Welke oplossingen worden voor welk probleem precies gezocht in een marktverkenning?
Er lopen, op basis van navraag bij het Nationaal Archief, twee trajecten door elkaar. Het Nationaal Archief heeft zich in een innovatielab geconcentreerd op de duurzame toegankelijkheid van tekstberichten. Hier zijn een aantal prototypes bedacht, ontwikkeld en voorgelegd aan een begeleidingscommissie. In een volgende fase worden deze prototypes verder uitgewerkt. Meer informatie hierover is hier vinden: https://kia.pleio.nl/groups/view/7f52406f-53bf-4c10-a1d3-0d2f5b16c1c7/innovatielab-informatiehuishouding/blog/view/cdcaf361-fe27-4ad5-8d60-1e7dc1753a7b/beoordelingscommissie-prototypes-team-tekstberichten.
Het innovatielab heeft geen onderzoek en marktverkenning gedaan naar applicaties in eigen beheer en extern.
Het onderzoek en de markverkenning zijn uitgevoerd door een projectgroep van het Rijksprogramma voor Duurzame digitale Informatiehuishouding (RDDI) (https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering). Het Nationaal Archief maakt deel uit van deze projectgroep. In de marktverkenning zijn methodieken verkend voor het veiligstellen van chatberichten. Deze markverkenning is afgerond en het resultaat en de aspecten die zijn meegenomen vindt u hier: https://www.informatiehuishouding.nl/projecten/voorziening-chatarchivering/documenten/verslagen/2023/12/18/verslag-verkenning-van-methodieken-voor-veiligstellen-chatberichten
Op welke termijn worden resultaten van deze marktverkenning verwacht?
Zie het antwoord op vraag 16.
Zou u de Kamer uiterlijk twee dagen voor de vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (naar verwachting 18 januari 2024) de beantwoording van deze vragen willen doen toekomen?
Dit is mijn streven geweest.
De chatberichten van bewindspersonen en topambtenaren die niet zijn opgenomen in de hotspot archief corona |
|
Eddy van Hijum (CDA), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich dat u antwoorden gaf op vragen van de vaste commissie voor Financiën over uw brief van 3 juli 2023 inzake het Afbakeningsdocument van het Ministerie van Financiën met overzicht van de beschikbare informatie over de hotspot COVID-19?1
Ja.
Herinnert u zich dat u over de sms’jes van de huidige bewindspersonen antwoordde: «Daarnaast worden per 4 oktober 2022 de chatberichten op de telefoons van bewindspersonen veiliggesteld, conform de tijdelijke instructie van de MR. Eind 2023 zullen de zakelijke chatberichten van de huidige bewindspersonen en ambtelijke top op een locatie staan die onder beheer van de organisatie is.»?
Ja, zie voor de genomen maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u per bewindspersoon en per topambtenaar (plv. directeur-generaal en hoger en andere ambtenaren die sleutelfunctionaris zijn volgens de hotspotdefinitie) in functie in de periode maart 2020–december 2023 aangeven of en wanneer de berichten zijn veiliggesteld en hoeveel berichten per persoon en over welke periode?
De bewindspersonen van het huidige demissionaire kabinet en ambtelijke leiding bewaren sinds 4 oktober 2022 de zakelijke chatberichten op de telefoon en in de iCloud.
Bij het aftreden van het voorgaande kabinet Rutte III in januari 2022 zijn er bij FIN geen chatberichten van bewindspersonen veiliggesteld. De chatberichten van de Staatssecretaris voor Toeslagen en Douane zijn, op een later moment, alsnog veiliggesteld.
Voor bewindspersonen en ambtelijke leiding geldt dat sinds september 2023 chatberichten bij vertrek van de telefoon worden gehaald en in een door het ministerie beheerde omgeving worden opgeslagen. Dit is sindsdien gebeurd voor Minister Kaag en een plaatsvervangend secretaris- generaal. Het gaat om berichten vanaf 1 januari 2020 tot moment van aftreden c.q. uitdiensttreden.
Van de volgende bewindspersonen zijn de chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Kaag en Staatssecretaris van Huffelen.
Van de volgende bewindspersonen zijn geen chatberichten veiliggesteld door het ministerie: Minister Hoekstra en Staatssecretaris Vijlbrief.
Sinds de aanvang van de hotspot in maart 2020 zijn er vijf ambtenaren uit dienst gegaan waarvan de chatberichten niet zijn veiliggesteld door het ministerie: twee directeuren-generaal en drie plaatsvervangend directeuren-generaal. Van deze ambtenaren zijn er vier nog in dienst van de Rijksoverheid (deze hebben hun telefoonnummer behouden). Met alle vijf wordt contact gelegd om mogelijk alsnog berichten veilig te stellen. Zie voor de genomen maatregelen ook het antwoord op vraag 5.
Herinnert u zich dat in de beslisnota staat: «van de oud bewindspersonen zijn momenteel alleen de berichten van mw. Van Huffelen bij FIN aanwezig. Deze zijn verstrekt voor een ander doel.»?
Ja.
Kunt u aangeven wanneer aan de voormalig bewindspersonen op Financiën sinds januari 2020 gevraagd is hun berichten veilig te stellen en op welke wijze dat gebeurd is?
Sinds de aanvang van de coronapandemie is het beleid rondom het archiveren van chatberichten enige malen aangescherpt en gecommuniceerd. Hier volgt een chronologisch overzicht:
Toen de coronapandemie uitbrak gold het Rijksbeleid over het gebruik en opslag van berichten uit juli 2019 en de Instructie Archivering chatberichten uit oktober 2019 van het SG-overleg. Deze zijn in mei 2020 binnen FIN vertaald naar instructies voor alle ambtenaren en intern gecommuniceerd. Daarbij golden de volgende aanwijzingen voor de politieke en ambtelijke leiding:
Het vastleggen van de individuele berichten moet gebeuren in het documentmanagementsysteem, tenzij de inhoud van de berichten al op een andere manier is vastgelegd, bijvoorbeeld in een gearchiveerde e-mail of in een nota. Na het vastleggen mochten de oorspronkelijke berichten van de telefoon worden verwijderd.
Voor bewindspersonen en de ambtelijke leiding zijn deze regels later aangescherpt op basis van het kabinetsbesluit van 4 oktober 2022.
Op 4 oktober 2022 is, in de MR besloten dat de chatberichten van de leden van het kabinet bewaard worden voor veiligstelling en archivering. Kabinetsleden zullen geen chatberichten meer verwijderen, met uitzondering van partijpolitieke en privéberichten, aangezien die niet onder de reikwijdte van de Archiefwet vallen. Hierover zijn de bewindspersonen bij FIN geïnformeerd via de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen, welke op 20 oktober 2022 nader is toegelicht in een nota. De chatberichten zijn in eerste instantie veiliggesteld op de telefoons van de bewindspersonen en in de iCloud.
In de kabinetsreactie van 6 april 20232 op verschillende adviesrapporten over chatberichtenarchivering en informatiebeheer is aangegeven welke activiteiten interdepartementaal in gang gezet zijn om het archiveren van chatberichten in lijn met de eisen van de Archiefwet te brengen. FIN sluit bij deze activiteiten aan en neemt deel aan een pilot voor geautomatiseerd vastleggen van berichtenverkeer.
Medio 2023 is de tijdelijke instructie bewaren chatberichten voor bewindspersonen aangescherpt. Op 15 september is deze ter informatie aan het parlement aangeboden3. In de instructie zijn de afspraken aangescherpt die als doel hebben om vernietiging van chatberichten en -conversaties te voorkomen. Deze aanpassingen heeft het Ministerie van Financiën doorgevoerd in de opzet van het proces van veiligstellen van chatberichten.
Bij aftreden of uitdiensttreden van bewindspersonen of ambtelijke leiding worden chatberichten van de telefoons gehaald en veiliggesteld op een door de organisatie beheerde locatie. Dit is gebeurd bij het vertrek van een topambtenaar in september 2023 en bij het aftreden van Minister Kaag.
Het ministerie is in juli 2022 gestart met het inrichten van een proces om de berichten tweemaandelijks van de telefoons van politieke en ambtelijke leiding af te halen. Bij chatberichten lopen zakelijke, privé en partijpolitieke communicatie regelmatig door elkaar. Dat vraagt om een veilige manier van ophalen, opslaan en toegangsbewaking die voldoet aan hoge eisen wat betreft informatiebeveiliging en privacy. Daarvoor zijn meerdere scenario’s verkend. Tegelijk is het ministerie aangesloten bij interdepartementale ontwikkelingen om zo gelijkwaardige oplossingen en procedures voor het archiveren van chatberichten te realiseren. Ook interdepartementaal zijn nog niet alle vragen over het archiveren beantwoord. Het inrichten van het proces heeft zodoende veel meer tijd gevraagd dan eerder is ingeschat.
FIN heeft het streven om begin Q2 2024 van alle bewindspersonen van dit demissionair kabinet en de ambtelijke leiding de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten, vanaf 1 januari 2020 of het moment van aantreden, veilig te stellen in de beheerde omgeving.
De inspanningen zijn vooralsnog vooral gericht op het borgen dat er geen zakelijke berichten verloren gaan. Het gaat om opslag van alle chatberichten op een, afgeschermde, beheerde omgeving, in afwachting van een technische voorziening voor de archivering en rijksbrede richtlijnen voor de bewaartermijnen voor chatberichten en instemming van de medezeggenschap.
Herinnert u zich dat in het afbakeningsdocument2 (waarvan wij alleen de definitieve versie uit september 2011 ontvangen hebben) in de maatregelentabel van het kerndepartement stond: Bron: berichtenapps In scope hotspot: ja, voor wat betreft besluitvorming die niet op een andere wijze is vastgelegd. Onduidelijk is in hoeverre dit is gebeurd. Risico dat informatie op korte termijn verloren gaat: midden Maatregelen naar bron/proces:
Ja.
Kunt u aangeven wanneer welke maatregelen uit de vorige vraag genomen zijn, of er inzicht is in de omvang van het probleem en of het opgelost is?
Het ministerie heeft inzicht in de personeelswisselingen binnen de ambtelijke leiding tussen maart 2020, de start van de hotspot Covid-19 voor het Ministerie van Financiën, en september 2023. Binnen de ambtelijke leiding zijn sinds maart 2020 (aanvang hotspot Covid-19 bij FIN) op niveaus van (plaatsvervangend) DG’s 5 functionarissen vetrokken bij Financiën. Enkele daarvan hebben mogelijk relevante chatberichten voor de covid-19 hotspot. Indien dit zo is worden deze daar opgehaald.
Zie voor overige maatregelen het antwoord op vraag 5.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten in het hotspotarchief worden opgenomen? Kunt u aangeven hoe u dat zult doen?
Ja. De SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de coronaperiode van de bewindspersonen van dit demissionair kabinet en ambtelijke leiding worden begin Q2 2024 veiliggesteld op een locatie die onder beheer is van het ministerie. Uit deze verzameling worden daarna handmatig de conversaties geselecteerd die daadwerkelijk betrekking hebben op beleid en maatregelen t.a.v. de coronapandemie. Deze komen in het hotspotarchief.
Voordat de uiteindelijke selectie en archivering kan gebeuren moeten de rijksbrede richtlijnen voor het archiveren van chatconversaties helder zijn. Het Nationaal Archief werkt momenteel aan een modelselectielijst met een richtlijn voor de bewaartermijnen en aanwijzingen voor het valideren en selecteren van berichten.
Kunt u er zorg voor dragen dat de chatberichten van bewindspersonen en sleutelfunctionarissen beschikbaar zijn voor de parlementaire enquête corona?
Ja. Zie ook het antwoord bij vraag 8.
Kunt u aangeven over welke periode uw chatberichten als Minister van Buitenlandse Zaken en van Financiën zijn veiliggesteld?
Voor de periode van mw. Kaag als Minister van Buitenlandse Zaken geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat er door BuZa geen chatberichten veiliggesteld zijn.
Het Ministerie van Financien heeft bij het aftreden van mw. Kaag de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–4 januari 2024 veiliggesteld. Hiermee zijn dus ook de SMS-, iMessage- en Whatsappberichten uit de periode 1 januari 2020–17 september 2021 van mw. Kaag als bewindspersoon bij BuZa veiliggesteld.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voordat u vertrekt als Minister van Financiën?
Het streven is geweest te antwoorden binnen de gebruikelijke termijn van 3 weken, wegens interdepartementale afstemming heeft dit langer geduurd.
De invaaradviezen aan de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen |
|
Agnes Joseph (NSC), Pieter Omtzigt (NSC) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat u op 21 december 2023 aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de juridische adviezen over invaren vertrouwelijk aan de Kamerleden ter inzage gaat geven?1
Dat herinner ik mij.
Op welke wijze kunnen Kamerleden de juridische adviezen inzien en dan een open debat aangaan met de Minister, als de adviezen alleen vertrouwelijk ingezien kunnen worden?
Ik roep in herinnering dat de juridische adviezen betrekking hebben op de procespositie van de Staat en dat de Staat net als een ieder recht heeft op juridische bijstand. Adviezen die betrekking hebben op de procespositie lenen zich niet voor openbaarmaking. Dat geldt evenzeer voor een open debat over de adviezen zelf. De strekking van de adviezen is meerdere malen met de Kamers gedeeld, tijdens de behandeling van de Wet toekomst pensioenen en ook daarna.
In de betreffende brief heb ik de afweging geschetst waarom ik wel vertrouwelijke inzage mogelijk maak.
Heeft u aan de advocatenkantoren toestemming gevraagd om de adviezen te mogen verstrekken aan de Kamer en/of aan het publiek? Kunt u per advocatenkantoor aangeven of zij bezwaar gemaakt hebben?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien.
De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Kunt u, met betrekking tot het advies van De Brauw, het advies van landsadvocaat en het gezamenlijk advies van De Brauw en de landsadvocaat uit 2011, de correspondentie tussen het ministerie en De Brauw doen toekomen van het afgelopen jaar over mogelijke openbaarmaking van de adviezen (onder de Wet open overheid (Woo) aan de Kamer of op andere wijze)?
De adviezen hebben betrekking op de procespositie van de staat en zijn gegeven in de relatie advocaat – cliënt. Het is aan mij, als bewindspersoon de geadresseerde van de adviezen, om een eigen afweging te maken om de adviezen vertrouwelijk te laten inzien. Ik heb de advocatenkantoren geïnformeerd over deze kwestie. De inhoud van de communicatie valt onder de vertrouwelijkheid van de communicatie tussen advocaat en cliënt. Ik zal deze communicatie niet openbaar maken.
Wilt u alle juridische adviezen alsnog openbaar maken en wilt u per advies aangeven waarom u ervoor kiest dat wel/niet te doen?
Nu de adviezen betrekking hebben op de procespositie van de staat lenen zij zich niet voor openbaarmaking. Wel heb ik in de brief van 21 december 2023 aangeboden om de Kamer hier vertrouwelijk inzage in te geven.
Kunt u alle interne correspondentie (mails, memo’s etc.) over het advies van de landsadvocaat over invaren uit 2020 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een inventarisatie te laten maken van de betreffende interne correspondentie om te kunnen beoordelen of deze zich leent voor openbaarmaking. Het zal tijd kosten om deze inventarisatie en beoordeling zorgvuldig te doen. Ik verwacht eind maart u hierover te kunnen informeren.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari beantwoorden in verband met het debat dat nu op 17 januari gepland staat?
Ik heb de vragen conform verzoek een voor een en voor 14 januari beantwoord.
De berichten ‘Affaires, ruzies, gesprekken met de psychiater: Amsterdamse politici decennialang bespioneerd door de veiligheidsdienst’, ‘Leden van het Nederlands Auschwitz Comité jarenlang vervolgd door de veiligheidsdienst' |
|
Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u ingaan op de recente artikelen van Het Parool en het NRC waaruit blijkt dat honderden politici van de CPN, PSP en PvdA, activisten en belangenbehartigers decennialang zijn bespioneerd door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD)? Waren de acties van de BVD wettelijk toegestaan?1 2 3
In algemene zin kan ik stellen dat de onderzoeken die de BVD uitvoerde tijdens de in de artikelen beschreven perioden plaatsvonden binnen een ander wettelijk kader dan het huidige. Ook de dreigingscontexten waren toen anders dan nu. Over het juridische kader waarbinnen de BVD toentertijd onderzoeken verrichtte kan ik u het volgende meedelen.
Het wettelijk kader dat gold voor de BVD werd achtereenvolgens gevormd door een koninklijk besluit van 8 augustus 1949 over de oprichting van de BVD, diverse daaropvolgende wijzigingen en een koninklijk besluit van 5 augustus 1972. In het laatstgenoemd koninklijk besluit waren de taken en bevoegdheden van niet alleen de BVD maar ook de andere Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten vastgelegd. Het koninklijk besluit van 1972 werd later vervangen door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987. Net als de voorgaande Koninklijke Besluiten ging de Wet uit 1987 over de taken van (onder meer) de BVD maar nauwelijks over de bevoegdheden.
In lid 1 van artikel III van het koninklijk besluit van augustus 1972 staat dat de BVD tot taak had onderzoek te doen naar «organisaties, groeperingen en personen ten aanzien waarvan, gezien hun doelstellingen of feitelijke werkzaamheden, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar vormen voor het voorbestaan van de democratische rechtsorde of dat van hen schade te duchten is voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de Staat.» Het betreft hier een taak die ook in de opeenvolgende wetten (de Wiv 1987, de Wiv 2002 en de Wiv 2017) terug te vinden is (de zogeheten a-taak of dreigingsgerelateerde taak).
Het hierboven geschetste wettelijk kader was de grondslag voor het onderzoek dat in de tijd van de Koude Oorlog door de BVD werd gedaan naar communisme, dat destijds werd gezien als grootste dreiging tegen de nationale veiligheid. De afwegingen zijn toentertijd gemaakt door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders. De over deze casus beschikbare informatie die is vervat in de persoonsdossiers is door de AIVD, in het kader van openbaarheid, overgebracht naar het Nationaal Archief.
Vindt u het rechtvaardig dat intieme persoonlijke details over politici en hun vrienden en familie tot in detail zijn bijgehouden? Was het voor de BVD echt nodig om te weten en bij te houden welke politici homoseksueel waren? Dit is toch simpelweg misbruik van macht?
Zie antwoord vraag 1.
Is het te verantwoorden dat de BVD zo massaal gegevens verzamelde over leden van de CPN en hun activiteiten? Vindt u dat de BVD hierin proportioneel handelde?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de BVD proportioneel handelde ten opzichte van de inbreuk op het privéleven van burgers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hadden de BVD en zijn voorgangers toegang tot informatie bij de Belastingdienst en zijn voorgangers? Kunt u dit uitsplitsen in de periode tot en met 1986 enerzijds en na 1987 anderzijds? In hoeveel van de ruim 71.000 persoonsdossiers die bij het Nationaal Archief liggen zit informatie die afkomstig is van de Belastingdienst of zijn voorgangers?
Zoals ik stel in mijn antwoorden op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 waren de bevoegdheden van de BVD en diens voorganger de Centrale Veiligheidsdienst (CVD) slechts zeer summier wettelijk vastgelegd. Dit gold zowel voor de in dat antwoord genoemde Koninklijke Besluiten als voor de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 1987.
Als uit de naar het Nationaal Archief overgebrachte persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD informatie van de Belastingdienst en diens voorgangers is opgenomen, betekent dit dat deze diensten toegang hadden tot deze informatie. De CVD en BVD hielden geen overzicht bij van de door u gevraagde aantallen informatieverstrekkingen door de Belastingdienst en weigeringen van paspoortverstrekkingen. Ik kan u hierdoor geen inschatting geven, ook niet bij benadering.
Hoeveel Nederlanders zijn met een beroep op deze instructie de verstrekking van een paspoort met reguliere geldigheidsduur geweigerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u erop terug dat kritiek van activisten, politici en journalisten op de BVD door de dienst werd gemonitord?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat het een taak was van de BVD om Kamervragen over het functioneren van de veiligheidsdienst bij te houden in individuele persoonsdossiers van Tweede Kamerleden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12 aangeef is de over deze casus beschikbare informatie die vervat is in de persoonsdossiers door de AIVD overgebracht naar het Nationaal Archief, en zijn de afwegingen in de jaren vijftig, zestig en zeventig door de voorganger van de AIVD op basis van de destijds geldende juridische en politiek-bestuurlijke kaders gemaakt. Ik verwijs u graag naar de antwoorden op uw eerdere vragen aan mijn ambtsvoorganger.5 De berichten die u aanhaalt behandelen verschillende soorten onderzoek door de BVD in verschillende tijdvakken. Voor al deze onderzoeken geldt dat zij in de context van toenmalige bedreigingen van de nationale veiligheid moeten worden begrepen.
In lijn met het antwoord dat mijn ambtsvoorganger gaf op de vragen die u en lid Leijten eerder stelden wil ik benadrukken dat het niet passend is om historische situaties te wegen met de kennis van latere ontwikkelingen en zo onderzoeken door de BVD uit die tijd te kwalificeren als «het zich buiten de democratische rechtsorde plaatsen». De rechtsontwikkeling heeft een forse stap gemaakt met betrekking tot de rechtsstatelijke waarborgen in het voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldende juridische kader.
Vindt u dat de BVD hiermee schade heeft toegebracht aan het democratische debat over het functioneren van de veiligheidsdienst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat monitoring van publiek debat over de veiligheidsdienst kan leiden tot een chilling effect en dat de dienst zich hiermee buiten de democratische rechtsorde plaatste? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat de BVD in een intern document uit 1966 heeft geschreven dat de dienst «niet gericht [is] op de PSP als zodanig, doch op de activiteiten van bepaalde extremistische elementen in die partij»? Waarom ging de BVD nog jarenlang door met het verzamelen van informatie over de PSP en haar leden?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kijkt u erop terug dat de BVD zich niet aan haar eigen richtlijnen hield?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat er in de periode voor de Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten 1987 (Wiv) politieke controle was op de dienst? Zo ja, waarom heeft de verantwoordelijke Minister niet ingegrepen toen de dienst in strijd met zijn eigen richtlijnen handelde?
Zie antwoord vraag 8.
Uit het BVD-dossier van voormalig Tweede Kamerlid Fred van de Spek blijkt dat de BVD in 1985 op de hoogte was van (de strekking van) Kamervragen die Van der Spek ging stellen voordat ze waren ingediend; hoe kijkt u hierop terug? Werd hiermee de controlefunctie van de Tweede Kamer ondermijnd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Op basis van welke wet- of regelgeving gaven lokale politiekorpsen tot en met de jaren tachtig demonstratieaanvragen door aan de BVD, zoals blijkt uit meerdere persoonsdossiers, waaronder dat van Sietse Bosgra? Vindt u dat het doorgeven van demonstratieaanvragen op gespannen voet staat met de vrijheid van demonstratie? Zo nee, waarom niet?
Kritiek, protest en demonstraties, inclusief acties waar men de grenzen van de wet op zoekt, zijn volgens de inlichtingen- en veiligheidsdiensten essentieel voor het goed functioneren van de democratische rechtsorde in Nederland waarvan grondrechten als de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vereniging een fundament vormen. De diensten hebben de taak om personen en groeperingen te onderzoeken waarvan een ernstig vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat. Vanuit deze taakstelling kan het voorkomen dat een betrokkene bij een demonstratie naar voren komt in een onderzoek van de diensten.
Ik kan in het openbaar niet ingaan op door de AIVD in specifieke gevallen ontvangen en gedocumenteerde informatie. In zijn algemeenheid geldt dat de AIVD op grond van artikel 91 Wiv 2017 de aldaar genoemde ambtenaren en aangewezen ondergeschikten kan inschakelen bij de uitvoering van zijn werkzaamheden. Hieronder vallen onder andere de korpschef, de politiechef van een landelijke eenheid en de politiechef van een regionale eenheid, en de op grond van artikel 91 Wiv 2017 aangewezen ambtenaren. Daarnaast is de AIVD op grond van artikel 39 Wiv 2017 bevoegd om zich bij de uitvoering van zijn wettelijke taak te wenden tot (onder andere) bestuursorganen, waaronder gemeentes. Volgens artikel 94 Wiv 2017 doen de ambtenaren van politie, KMar en Rijksbelastingdienst desgevraagd dan wel uit eigen beweging onverwijld mededeling van gegevens die voor een dienst van belang kunnen zijn. Voor het wettelijk kader waarbinnen de BVD onderzoek deed verwijs ik naar het antwoord op uw vragen 1, 2, 3, 4, 7, 11 en 12.
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van demonstratieaanvragen een chilling effect heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Geven gemeentes en/of politie tegenwoordig demonstratieaanmeldingen door aan de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)? Zo ja, op welke wettelijke basis? Hoeveel demonstratieaanvragen zijn sinds 1 januari 2018 gedocumenteerd door de AIVD? Wat heeft de AIVD met deze informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 15.
Waarom heeft de BVD een dossier aangelegd over Amnesty International? Hoe kijkt u erop terug dat een belangrijke internationale organisatie ter promotie van mensenrechten door de BVD in de gaten werd gehouden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de visie dat vrijheid van vereniging een groot goed is in een democratische samenleving en dat veiligheidsdiensten dus terughoudend moeten zijn bij het monitoren van verenigingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u van mening dat deze terughoudendheid door de BVD en zijn voorgangers is toegepast, in de periode 1945–1986 enerzijds, en 1987 en later anderzijds? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u enige inzage in wat andere landen waar de BVD veelvuldig informatie met inlichtingen- en veiligheidsdiensten mee deelde, zoals onder meer de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Bondsrepubliek Duitsland, België en Frankrijk, hebben gedaan met deze gegevens?
Het klopt dat de BVD veelvuldig informatie deelde met inlichtingen- en veiligheidsdiensten uit andere landen, waaronder de landen die u noemt. De BVD hield geen overzicht bij van wat er door die diensten met de door hen ontvangen informatie werd gedaan. Ik heb derhalve niet het door u gevraagde zicht.
Kunt u het besluit om leden van het Nederlands Auschwitz Comité te volgen rechtvaardigen, gelet op hoofdreden om het Nederlands Auschwitz Comité te onderzoeken was dat de BVD het een communistische mantelorganisatie vond, maar de BVD op basis van bronnen wist dat het Comité dat niet was? Waarom was de BVD van mening dat deze groep een dreiging voor de Nederlandse democratie was?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat de BVD namen noteerde van bezoekers van Auschwitzherdenkingen in Nederland en in Polen?
Zie antwoord vraag 8.
Wanneer stopte de BVD met verzamelen van informatie over bestuursleden van het Nederlands Auschwitz Comité en het comité zelf? Waarom op dat moment?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u reflecteren op een uitspraak van oud-voorzitter van het Nederlands Auschwitz Comité Jacques Grishaver: «Al die namen die je leest, dat zijn mensen die zo veel hebben meegemaakt. Ze hebben bijna allemaal hun familie verloren. En dan vervolgens werden ze als vijand van de staat in de gaten gehouden»?
Gegeven het onvoorstelbare leed dat slachtoffers van de Holocaust hebben moeten doorstaan, begrijp ik de emoties die de berichtgeving heeft losgemaakt en snap ik dat dit vragen oproept. Ik hecht er daarom waarde aan om te benadrukken dat de onderzoeken van de BVD naar een aantal leden van het Comité in de historische context geplaatst moeten worden. Communisme werd in de tijd van de Koude Oorlog gezien als een gevaar voor de nationale veiligheid en het Comité in zijn vroegere jaren werd gezien als een dekmantelorganisatie van de Communistische Partij Nederland (CPN). In zijn algemeenheid geldt dat als de BVD onderzoek deed naar leden van een organisatie, dit niet per definitie betekende dat dit onderzoek zich richtte op iedereen die aan die organisatie verbonden was.
Deelt u de schrik en woede van familieleden en vrienden over de werkwijze van de BVD? Kunt u deze werkwijze verantwoorden? Wat gaat u doen om nabestaanden gerust te stellen? Is het op zijn plaats om excuses aan te bieden?
Zie antwoord vraag 25.
Waarom zijn deze stukken uit het Nationaal Archief slechts deels openbaar? Welke documenten uit de periode 1945 tot 1998 van de BVD en zijn voorgangers zijn nog niet overgedragen aan het Nationaal Archief? Wanneer worden deze documenten overgedragen? Wie kan toegang krijgen tot deze stukken? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle stukken openbaar worden gemaakt? Kunt u een tijdsplan met de Kamer delen waarin u per categorie documenten aangeeft of en wanneer ze openbaar worden?
Alle persoonsdossiers aangelegd door de CVD en BVD in de periode 1946–1998 zijn in augustus 2022 in het kader van openbaarheid overgebracht naar het Nationaal Archief. Deze dossiers zijn overgebracht met een deels beperkte toegankelijkheid op grond van de persoonlijke levenssfeer.6 Dit is gedaan omdat de inhoud van de persoonsdossiers de belangen van nog levende personen kunnen raken. Dit betekent dat wanneer een verzoeker inzage vraagt in een persoonsdossier dat betrekking heeft op hem of haarzelf de desbetreffende archiefbescheiden door verzoeker kunnen worden geraadpleegd. Voor wie archiefstukken of dossiers wil inzien waarin bijzondere persoonsgegevens, onder andere seksuele geaardheid, religieuze overtuiging, medische en strafrechtelijke gegevens zitten, gelden additionele voorwaarden. Hiervoor moet een schriftelijk gemotiveerd verzoek worden gedaan, waarin men aantoont dat degene wiens bijzondere persoonsgegevens men wil raadplegen is overleden, de uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene heeft, raadpleging noodzakelijk is als juridisch bewijsstuk, raadpleging noodzakelijk is ter voldoening aan een volkenrechtelijke verplichting, of raadpleging plaatsvindt ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek.
In dit laatste geval gelden er ook voorwaarden waaraan de aanvrager moet
voldoen:
Al eerder, in 2002, 2014 en 2016, heeft de AIVD dossiers van zijn voorgangers overgebracht naar het Nationaal Archief. Ook die dossiers zijn aldaar, beperkt, raadpleegbaar. Sinds 2016 is de AIVD bezig met het selecteren en waarderen van zijn archieven. Archieven die voor bewaring in aanmerking komen worden in overleg met het Nationaal Archief in gereedheid gebracht voor overbrengen. Over de openbaarheid en raadpleegbaarheid van dossiers wordt vooraf advies gevraagd aan het Nationaal Archief en de AIVD volgt dit advies altijd op. Dossiers worden volledig openbaar, dus zonder de hierboven genoemde voorwaarden, 75 jaar na sluiting van een dossier. Een tijdplan over de bewerking en de toekomstige overbrenging is niet te geven.
Kunt u een inventarislijst delen met organisatiedossiers van verenigingen die in de periode 1945–1998 door de BVD zijn gevolgd, en waarvan de dossiers voor 1998 zijn gesloten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet mogelijk. Een inventaris wordt pas opgesteld voor een archiefbestand dat voor overbrenging in gereedheid wordt gebracht. Het is daarnaast mogelijk dat dossiers van in de periode 1946–1998 door de CVD en BVD in onderzoek genomen organisaties, niet voor bewaring in aanmerking komen en conform de Archiefwet 1995 dienen te worden vernietigd.
Bent u het ermee eens, gezien de leeftijd van nabestaanden en slachtoffers van surveillance door de BVD, dat er haast geboden is bij het openbaar maken van de volledige archieven van de Binnenlandse Veiligheidsdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 27.
Herinnert u zich de vragen van de leden Leijten en Van Nispen aan u over het nieuws dat de BVD jarenlang illegaal advocaten en academici bespioneerde?4 Bent u het met de indieners eens dat deze artikelen een schokkend verhaal over de BVD vertonen? Hoe beoordeelt u deze periode van spionage van de BVD? Kunt u garanderen dat dit soort zaken nooit meer zullen gebeuren, en dat u toe zal werken aan een betrouwbare inlichtingen- en veiligheidsdienst?
Zie antwoord vraag 8.
Minister van Nieuwenhuizen die zich met energiebedrijven en honderden miljoenen subsidies bemoeide, nadat ze wist dat ze voorzitter van Energie Nederland zou worden |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Laurens Dassen (Volt), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken op 2 oktober een «Overzicht van rechterlijke uitspraken waarbij een termijn is gezet om een besluit te nemen, die termijn is overschreden en ministeries een dwangsom verschuldigd zijn», een bijlage bij Kamerstuk 32 802, nr. 78, naar de Kamer stuurde en dat die brief 28 pagina’s telde?
Ja
Hoeveel dwangsommen heeft de overheid de afgelopen twee jaar betaald en om hoeveel geld gaat het in totaal?
In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2022 (JBR)1 werd gerapporteerd dat er in 2022 84 uitspraken waren waarbij een dwangsom is verbeurd en een bedrag van € 1.157.394 aan dwangsommen is betaald.2 De gegevens ten behoeve van de JBR 2023 worden op dit moment samengesteld door de ministeries. Deze rapportage zal op Verantwoordingsdag aan uw Kamer worden aangeboden.
Kunt u de niet gepubliceerde uitspraak van de rechter SGR 22/1063 over mevrouw Van Nieuwenhuizen aan de Kamer doen toekomen?
Het betreft geen uitspraak over mw. van Nieuwenhuizen, maar een uitspraak van de rechter n.a.v. het ingestelde beroep niet tijdig beslissen op een verzoek op grond van de WOB. De uitspraak is gepubliceerd op rechtspraak.nl.3
Kunt u aangeven waarom het zo lang geduurd heeft dat dat Woo-verzoek afgehandeld werd?
Na het bekend worden van de overstap van voormalig Minister van Nieuwenhuizen zijn in een korte periode verschillende WOO-verzoeken ingediend bij de Ministeries van IenW (drie verzoeken), EZK (een verzoek) en AZ (een verzoek). Er is sprake van overlap tussen de verzoeken maar ze zijn niet exact hetzelfde. Dit betekent dat ieder verzoek apart is behandeld en dat met de verschillende besluiten ook informatie is verstrekt waar ook in de andere verzoeken om kan zijn gevraagd. Het verzoek waaraan nu gerefereerd wordt, is het meest uitgebreid en bevat 5 deelaspecten.
De punten 1, 2, 4 en 5 overlappen met de overige verzoeken en zijn daarmee afgerond op het moment dat deze besluiten zijn gepubliceerd.4 Na deze besluiten resteerde punt 3 uit het verzoek: «Alle documenten die de Minister/ Cora van Nieuwenhuizen in dezelfde periode heeft gekregen of heeft verstuurd/doorgestuurd die betrekking hebben op de onderwerpen elektriciteit, gas en warmte.»
Omdat hierbij niet wordt gevraagd naar concrete dossiers, maar naar documenten waarbij verwezen wordt naar onderwerpen, is het noodzakelijk geweest eerst alle ontvangen dossiers te inventariseren. In nader overleg heeft de verzoeker de te onderzoeken periode afgebakend tot 1 januari 2021 tot en met 1 september 2021. Alle dossiers die in deze periode naar Minister van Nieuwenhuizen zijn gegaan, zijn geïnventariseerd. Het totale aantal dossiers dat de Minister heeft ontvangen in deze periode was meer dan 1600. Deze dossiers bestaan uit een of meerdere documenten.
Het ordenen van de dossiers en het selecteren van de documenten op relevantie voor het verzoek is erg arbeidsintensief. Om de verzoeker zelf ook een indruk te laten krijgen van de eerste inventarisatie en de inhoud van deze dossiers, is in het voorjaar van 2022 met verzoeker de mogelijkheid besproken dat hij op korte termijn inzage zou kunnen krijgen in de geïnventariseerde dossiers, onder de gebruikelijke voorwaarden. Ervaring heeft geleerd dat in dit soort omvangrijke inventarisaties een dergelijke inzage zeer behulpzaam kan zijn voor een voorspoediger behandeling van een WOO-verzoek, omdat een verzoeker dan meer specifiek kan aangeven welke documenten hij in het kader van een WOO-verzoek beoordeeld wil hebben. Verzoeker heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Gedurende de behandeling van het verzoek is regelmatig contact geweest met de verzoeker. In de tussentijd is het ministerie doorgegaan met het beoordelen van de aangetroffen documenten. De relevante documenten zijn gereed gemaakt voor openbaarmaking en vervolgens in twee deelbesluiten gepubliceerd op rijksoverheid.nl. Hierover is gedurende de zomer van 2023 contact geweest met de vervanger van verzoeker. Dit alles neemt niet weg dat de afhandeling van dit verzoek langer op zich heeft laten wachten dan wenselijk was. Hiervoor zijn aan de verzoeker verontschuldigingen aangeboden.
Zijn er politieke redenen geweest om dit Woo-verzoek zo langzaam af te handelen?
Nee.
Kunt u de Woo-stukken aan de Kamer doen toekomen?
Het WOO-verzoek is behandeld in twee deelbesluiten. Deze zijn gepubliceerd op:
Klopt het dat toenmalig Minister van Nieuwenhuizen u op 23 juli 2021 informeerde over het feit dat ze benoemd zou gaan worden bij de branchevereniging Energie-Nederland?
Ja.
Welke vergaderingen van de ministeriële commissie Klimaat en Energie – die door de Minister-President wordt voorgezeten – heeft zij na 23 juli nog bijgewoond? (Aanhangsel bij de Handelingen 2176, 2021/2022)
Toenmalig Minister van Nieuwenhuizen heeft na 23 juli nog twee keer een gecombineerde vergadering van de ministeriële commissie Klimaat en Energie ende ministeriële commissie Stikstof en Pfas bijgewoond, op 20 augustus en 27 augustus 2021.
Kunt u van elk van deze vergaderingen de agenda, de besluitenlijst en de stukken openbaar maken, en aangeven of u zelf als Minister-President aanwezig was?
Op 20 en op 27 augustus 2021 was ik aanwezig. In beide vergaderingen zijn twee agendapunten aan de orde gekomen: de aanpak van het klimaatbeleid en de vervolgstappen aanpak stikstof. In de vergadering van 20 augustus 2021 zijn beide punten aangehouden. Op 27 augustus 2021 is besloten om over het klimaatbeleid te besluiten bij de bespreking van de augustusbesluitvorming in de ministerraad van 30 augustus 2021. De aanpak van het klimaatbeleid is dus opgenomen in de stukken voor Prinsjesdag, die op 21 september 2021 zijn aangeboden aan de Tweede Kamer. Besluitvorming over het stikstofbeleid vergde nog nadere voorbereiding en is daarom aangehouden, waarbij zo nodig in het najaar tot besluitvorming zou kunnen worden gekomen, Het klimaatbeleid en het stikstofbeleid zijn ook in de formatie in het najaar van 2021 aan de orde gekomen. De fiches die hierop betrekking hebben zijn reeds openbaar.
Het ligt niet in de rede om stukken die geagendeerd zijn geweest in een ministeriële commissie of in de ministerraad openbaar te maken, omdat door openbaarmaking het goed functioneren van de ministerraad in het gedrang kan komen. Deelnemers van de ministerraad en ministeriële commissies moeten vrijelijk en in vertrouwen met elkaar kunnen spreken.
Kunt u aangeven welke agendapunten in die vergaderingen in ieder geval geleid hebben tot de schijn van belangenverstrengeling en welke tot belangenverstrengeling?
Waarom heeft u als Minister-President meer dan een maand lang niet ingegrepen?
Zie het antwoord op vraag 10.
Op basis van welke informatie greep u op 26 augustus 2021 alsnog in?
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u gewaarschuwd in juli en augustus voor deze situatie? Zo ja, door wie en wanneer?
Zie het antwoord op vraag 10.
Herinnert u zich dat u antwoordde dat «Op 28 juli 2021 heeft zij [Minister van Nieuwenhuizen] in aanloop naar haar benoeming een verklaring geaccordeerd waarin zij de secretaris-generaal van het Ministerie van I&W vraagt haar vanaf dat moment te attenderen op aangelegenheden die tot haar taak behoren en mogelijk direct of indirect kunnen raken aan een nieuwe functie, waarvoor zij benoeming verwacht in september 2021 en die zij na afloop van deze kabinetsperiode zou willen vervullen. Indien er raakvlakken zouden zijn met haar functie als Minister, zou zij de Minister van EZK vragen deze aangelegenheden af te doen.»?
Ja.
Kunt u aangeven op welke momenten de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat haar geattendeerd heeft zoals vermeld in de vorige vraag? Kunt u daarvan een volledig overzicht geven?
In zijn algemeenheid geldt dat bewindspersonen toegang hebben tot alle stukken die worden besproken in de ministerraad en ministeriële commissies of onderraden waarvan zij lid zijn, en kunnen deelnemen aan deze vergaderingen. De verklaring werd opgesteld op het moment dat nog sprake was van een vertrek bij aantreden van een nieuw kabinet. Op basis van de verklaring is de secretaris-generaal gevraagd haar werkzaamheden en de besluiten die zij als Minister op het beleidsveld van Infrastructuur en Waterstaat nam, te toetsen aan haar toekomstige functie. In haar werkzaamheden en besluiten op de beleidsvelden van IenW in de periode van 28 juli 2021 tot en met haar ontslag heeft de secretaris-generaal geen aanleiding gezien voor een attendering. In deze periode is ook geen sprake van gewijzigde besluiten of een andere koers door voormalig Minister van Nieuwenhuizen. Zie voorts het antwoord op vraag 10.
Heeft Minister van Nieuwenhuizen opvolging gegeven aan alle attenderingen van de Secretaris-Generaal van haar ministerie?
Zie het antwoord op vraag 15
Hoe beoordeelt u het feit dat Minister van Nieuwenhuizen voorzitter van Energie-Nederland zou worden en nadat dat bij haar en u bekend was, deelnam aan vergaderingen waar besloten werd over honderden miljoenen euro’s subsidie voor leden van Energie-Nederland en over wel zeer royale compensatiemaatregelen voor het sluiten van kolencentrales in handen van leden van Energie-Nederland?
Zie het antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat u onder artikel 68 van de Grondwet deze relevante informatie gewoon aan de Kamer had moeten meedelen, aangezien u hier een actieve informatieplicht heeft?
Ik heb de Tweede Kamer meermaals schriftelijk en mondeling geïnformeerd over de gang van zaken bij het vertrek van mevrouw Van Nieuwenhuizen.
Kunt u deze vragen een voor een binnen drie weken beantwoorden en in ieder geval ten minste drie dagen voor de behandeling van de begroting Algemene Zaken?
Dat is mijn streven geweest.
Het artikel 'Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid' |
|
Gijs Tuinman (BBB), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rijksambtenaren Buitenlandse Zaken demonstreren tegen Nederlands Israëlbeleid»?1
Ja.
Hoe taxeert u de deelname van uw ambtenaren aan deze demonstratie tijdens werktijd?
De wekelijkse demonstraties vinden plaats tussen 12:00 uur en 12:30 uur en vallen dus in de lunchpauze van de ambtenaren.
Klopt het dat de eis van de ambtenaren voor een staakt-het-vuren strijdig is met kabinetsbeleid?
Nederland maakt zich zeer ernstige zorgen over de schrijnende humanitaire situatie in Gaza en roept op tot snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp. Voor structurele humanitaire hulp zijn direct maatregelen nodig, zoals een onmiddellijk tijdelijk humanitair staakt-het-vuren. Het door een groep ambtenaren ingenomen standpunt voor een permanent staakt-het-vuren vormt geen kabinetsbeleid.
Klopt het dat de genoemde eenstaatsoplossing van de initiatiefneemster voor de demonstratie strijdig is met het kabinetsbeleid?
Nederland blijft inzetten op een tweestatenoplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat in vrede naast elkaar bestaan. Dit standpunt staat los van de ingenomen standpunten van de initiatiefneemster van de demonstraties.
Erkent u dat in de staat Israël al Joden en Arabieren samen wonen, en Israël juist uit Gaza haar eigen burgers en militairen heeft teruggetrokken in 2005?
Het klopt dat er in Israël zowel een Joodse als Arabische bevolking woonachtig is. In augustus 2005 heeft Israël zich teruggetrokken uit de Gazastrook, daarbij werden ook Israëlische kolonisten uit de Gazastrook geëvacueerd.
Schuurt de werkwijze van deze ambtenaren dan niet met artikel 10.1 van de Ambtenarenwet 2017? Zo ja, wat wil u eraan doen om dit in het vervolg te voorkomen en welke consequenties heeft deze demonstratie?
Ambtenaren kennen net als alle andere burgers de vrijheid van meningsuiting. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt hieraan de beperking dat ambtenaren zich dienen te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Of hiervan sprake is, kan per situatie verschillen. Allerlei factoren kunnen meespelen, zoals maatschappelijke gevoeligheid van het onderwerp, de betrokkenheid van de ambtenaar bij het onderwerp, en het moment en de manier waarop ambtenaren opvattingen kenbaar maken.
Het is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de ambtenaar zelf om hierin een afweging te maken. Achteraf zal de ambtenaar zich jegens de werkgever moeten kunnen verantwoorden. Vervolgens is het aan de werkgever om, gelet op alle omstandigheden, zorgvuldig te beoordelen of in een concreet geval door de ambtenaar een grens is overschreden. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van de individuele handeling.
Beaamt u dat het aan parlementariërs en kabinetsleden is om openlijk politieke uitspraken te doen over politiek gevoelige zaken?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Stoffer (kenmerk 2023Z18329), onderschrijft het kabinet dat het staatsrechtelijk gezien aan parlementariërs en leden van het kabinet is om openlijk politieke uitspraken te doen. Dit laat onverlet dat ambtenaren persoonlijke meningen en voorkeuren kunnen hebben en daar, binnen de in wet- en regelgeving gestelde grenzen, uiting aan kunnen geven.
Kent u andere voorbeelden waar er door ambtenaren van een departement werd gedemonstreerd tegen het beleid van het eigen ministerie? Zo ja, hoe werd daarna gehandeld?
Het ministerie heeft geen weet van demonstraties door ambtenaren bij andere ministeries. De rijksoverheid registreert het gedrag van ambtenaren ook niet als dusdanig.
Bent u het eens dat ambtenaren op persoonlijke titel mogen demonstreren maar dat dit onder werktijd, net buiten hun werkplaats en met beroep op de leus «civil servants demand ceasefire» onwenselijk is?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Welke acties en gesprekken zijn er geweest op het departement van Buitenlandse Zaken na de petitie van 25 oktober die door diverse ambtenaren in functie werd ondertekend?
Sinds de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober 2023 en het daarop volgende conflict tussen Israël en Hamas zijn er binnen de organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken meerdere acties ontvouwd. Zo is de thematiek meermaals besproken in de bestuursraad en in verschillende bijeenkomsten met afdelingsdirecteuren. Daarbij is opgeroepen om binnen de afdelingen en teams gesprekken te voeren, eventueel met gespreksbegeleiding vanuit het team voor organisatieontwikkeling.
De centrale lijn daarbij is altijd geweest om enerzijds te normeren dat verschillen in opvatting niet ten koste moesten gaan van de ambtelijke professionaliteit en een respectvolle omgang met collega’s. Anderzijds zijn er meerdere interne mogelijkheden gecreëerd om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen. Vanuit bestuurlijk niveau wordt de boodschap uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. De Gids ambtelijk vakmanschap en de Handreiking Ambtenaar en grondrechten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zijn actief onder ieders aandacht gebracht.
Houden ambtenaren die nu bij de demonstratie betrokken zijn zich aan de geest en de conclusies van gesprekken die na 25 oktober gevoerd zijn?
Net als iedereen heeft een ambtenaar grondrechten als vrijheid van meningsuiting en recht op demonstratie. De demonstraties zijn niet direct een uitkomst van de binnen Buitenlandse Zaken intern gevoerde dialoog. Die dialoog is permanent en het overgrote deel van de medewerkers maakt gebruik van de geboden mogelijkheden om hun zorgen bespreekbaar te maken.
Deelt u met ons de mening dat de relevantie van de motie wederom is bewezen met het recent vallen van het kabinet, waarna er weer een nieuwe bewindspersoon zal aantreden die verantwoordelijk wordt voor het voortzetten van de hersteloperatie toeslagen?
Ja. Zoals aangegeven in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd1, vindt het kabinet het juist met het oog op kabinetswisselingen van belang om de continuïteit van de hersteloperatie nog verder te waarborgen.
Bent u het met ons eens dat een kabinetswissel vertraging oplevert in lopende beleidsprocessen?
Nee. Door middel van de ingevoerde herstelwetten zijn kaders voor de hersteloperatie gesteld. Ook zijn gedurende 2023 een groot aantal versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven dat ze op het gebied van het toeslagenschandaal doorgaat alsof ze missionair is en blijft het kabinet sturen op gerichte versnelling en verbetering van de hersteloperatie. De kabinetswissel zorgt daarom niet voor vertraging in lopende beleidsprocessen. Bovendien zijn er, zoals benoemd in de brief die over deze motie naar de Kamer is gestuurd, verschillende actoren en instanties die de continuïteit in het herstelproces waarborgen.
Deelt u met ons de mening dat het voor ouders op dit moment toch vooral de bewindspersoon is die het gezicht is van de hersteloperatie?
De bewindspersoon speelt weliswaar een belangrijke rol, maar is niet de enige rol om de continuïteit en voortgang te bewaken zoals ook in de brief is aangegeven. Daarom is invulling gegeven aan de motie vanuit het uitgangspunt om opties te verkennen die de continuïteit kunnen waarborgen over kabinetsperiodes heen. Deze opties zijn beschreven in de eerdergenoemde kamerbrief. Zoals aangegeven ziet het kabinet het als een vruchtbare optie om met de voorzitter van de oudercommissie in gesprek te gaan over het versterken van zijn rol, omdat dit de continuïteit bevordert zonder de bestuurlijke drukte rondom de hersteloperatie te vergroten.
Waarom bent u van mening dat de waarborging van continuïteit vooral volgt uit het sturen op voortgang in de uitvoering en koersvastheid van het huidige beleid, terwijl we veel klachten krijgen over deze voortgang en het beleid, wettelijke termijnen niet worden gehaald en steeds meer ouders naar de rechter stappen?
Het ingrijpend wijzigen van de hersteloperatie zou ten koste gaan van de ingezette versnellingen en verbeteringen van de hersteloperatie en daarom kunnen leiden tot een algehele vertraging van de hersteloperatie. Dit is daarom niet wenselijk.2 Juist door te sturen op koersvastheid en voortgang in de uitvoering kan de continuïteit worden gewaarborgd. Daarbij worden, aan de hand van ontvangen signalen en adviezen van ouders, gerichte en uitvoerbare versnel- en verbetermaatregelen doorgevoerd die voor ouders daadwerkelijk tot versnelling leiden. In het afgelopen jaar zijn er daarom ook al verschillende versnel- en verbetermaatregelen in gang gezet, bijvoorbeeld bij de integrale beoordeling en de alternatieve schaderoute.
Hoe kunnen de oudercommissie en haar voorzitter of de IBTD fungeren als bewaker van de continuïteit van de hersteloperatie, als zij geen formele bevoegdheden hebben bij het vormen en vaststellen van beleid, anders dan dat zij vrijblijvend advies geven?
De oudercommissie en haar voorzitter zorgen vanuit een signalerende rol dat de hersteloperatie op koers blijft. De IBTD heeft het domein van Toeslagen, en daarmee ook de hersteloperatie, in haar scope en heeft op die wijze ook een signalerende rol bij het bewaken van de continuïteit van het herstelproces. Hierdoor fungeren deze partijen vanuit een signalerende rol als continuïteitsbewaker. De IBTD rapporteert rechtstreeks aan de Kamer en haar rol is vastgelegd in het organisatiebesluit van het Ministerie van Financiën. De adviezen en aanbevelingen van de IBTD en de oudercommissie zijn bovendien openbaar (en hierover wordt eveneens gerapporteerd in de voortgangsrapportages).
Gelet op de waarborgen die er volgens u al zijn om de continuïteit van de hersteloperatie veilig te stellen, bent u van mening dat u die waarborgen ook als zodanig behandelt en serieus neemt?
Vanzelfsprekend worden deze waarborgen zeer serieus genomen.
Vindt u bijvoorbeeld dat de IBTD daadwerkelijk een rol heeft in de waarborging van continuïteit, als u geen opvolging heeft gegeven aan het advies van de IBTD om de zwaarst gedupeerde ouders met maatwerk te gaan behandelen?
De IBTD heeft een continue rol in het zorgen dat de hersteloperatie op koers blijft. Het kabinet herkent zich niet in de bewering dat er niets wordt gedaan met het signaal met de titel «Levens in de wachtstand» dat de IBTD heeft gegeven. In de kabinetsreactie op dit signaal van de IBTD is reeds ingegaan op de diverse maatregelen die zijn getroffen om gedupeerden met urgente problemen zo snel mogelijk te helpen.3 Daarnaast is er opvolging gegeven door in gesprek te gaan met de IBTD en de door de inspectie naar voren gebrachte ouders en deskundigen over hun suggesties met betrekking tot het eerder in beeld krijgen van de groep zwaarst gedupeerden en hoe de door de IBTD geformuleerde definitie van deze groep daarbij kan helpen. De toetssteen hierbij is dat de maatregelen echte versnelling opleveren en uitvoerbaar zijn.
Is onderzocht op welke manier een vertrouwd gezicht de continuïteit zou kunnen verbeteren, en een positief effect zou kunnen hebben op de beleving van de ouders, en heeft u deze vraag voorgelegd aan de ouders zelf?
Uit gesprekken met ouders en de oudercommissie is gebleken dat het aangaan van de dialoog, ontvankelijkheid voor signalen en het terugkoppelen van deze signalen heel belangrijk is voor ouders. De oudercommissie en haar voorzitter vervullen hierin reeds een belangrijke rol. Om nog nadrukkelijker te kunnen fungeren als zichtbare, continue factor in de samenleving is het voornemen om de positionering van de voorzitter te versterken. De intentie is om de rol van de voorzitter verder uit te breiden door, als bestaand vertrouwd gezicht, nog sterker naar buiten te treden als vertolker van het stemgeluid van alle ouders en op te treden als verbindende schakel tussen alle betrokkenen. Hierdoor wordt een positief effect verwacht op de rol van de voorzitter als bewaker van de continuïteit, op de zichtbaarheid van de voorzitter en daarmee de beleving van ouders. Over de wijze waarop dit concreet vorm dient te krijgen wordt nog overlegd.
Bent u bereid de adviezen van de oudercommissie en de brede groep ouders en kinderen via het platform in de voortgangsrapportage op te nemen en aan te geven hoe u hieraan opvolging geeft?
De adviezen van de oudercommissie en de opvolging die hieraan wordt gegeven worden al in elke voortgangsrapportage opgenomen. Op het onderzoeksplatform wordt aan de hand van concrete onderzoeksvragen input opgehaald onder een bredere groep ouders. De opbrengst van deze onderzoeksvragen en andere relevante opbrengsten kunnen in de volgende voortgangsrapportages met de Kamer worden gedeeld.
Welke concrete acties bent u bereid verder te nemen ter verbetering van de continuïteit?
Zoals benoemd bij vraag 8 wordt er op dit moment verkend hoe er concreet invulling gegeven kan worden aan het uitbreiden van de rol van de voorzitter.
De SGO-instructie dat conceptdocumenten categorisch niet verstrekt moeten worden |
|
Sandra Palmen (NSC), Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel ««Rutte-doctrine» is springlevend: alle ministeries negeren rechterlijke uitspraken over transparantie» van Follow the Money?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in het Secretarissen-Generaal Overleg (hierna SGO) is afgesproken dat conceptdocumenten, waarbij definitieve versies reeds openbaar zijn, niet verstrekt worden aan de Kamer noch aan Woo-verzoekers (zonder beoordeling op passageniveau)?
Nee. Ik licht dat toe. Een conceptversie van een stuk leent zich naar zijn aard in eerste instantie niet goed voor openbaarmaking. Dit laat onverlet dat in een voorkomend geval relevante feitelijke informatie in een concept die niet ook is opgenomen in het definitieve stuk, voor openbaarmaking in aanmerking komt wanneer er anders een onjuist of onvolledig beeld zou ontstaan van het besluitvormingsproces. Dit vergt een beoordeling van de onderliggende relevante concepten.
Integrale weigering van concepten zonder deze toets is niet toegestaan en dat is ook niet zo gewisseld in het SGO. Het altijd openbaar maken van alle concepten acht ik echter niet nodig. Allereerst omdat er ambtelijk in de regel zeer veel concepten worden gedeeld alvorens een stuk definitief wordt gesteld. De ruimte om vrij van gedachten te wisselen zou in het geding komen als alle concepten openbaar worden. Daarnaast is het publieke debat gebaat bij voldragen bestuurlijke standpunten. Dit is ook het uitgangspunt in de openbare Rijksbrede Woo-instructie en in het overzicht van de bronnen van het openbaarmakingsbeleid zoals 16 maart 2023 is aangeboden aan uw kamer2. Beide stukken zijn vastgesteld in het SGO.
Ik realiseer mij hierbij wel dat de desbetreffende toets in deze instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bevestigen dat dit conform rijksbrede afspraken is, waarmee het SGO heeft ingestemd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. De rijksbrede afspraak is dat per situatie wordt beoordeeld of openbaarmaking van relevante feitelijke informatie uit een concept die zicht biedt op het besluitvormingsproces en niet ook terugkomt in het definitieve stuk, aan de orde is.
Kunt u het verslag van dit betreffende SGO doen toekomen?
In de bijlage treft u de relevante passages uit de desbetreffende verslagen van het overleg van de Secretarissen-Generaal (SGO) aan waarbij respectievelijk «de Woo-instructie», de «beleidslijn actieve openbaarmaking» en de «Bronnen van openbaarmakinsbeleid», zijn besproken.
Op basis van welke wettelijke bepalingen uit de Grondwet respectievelijk de Woo is het categorisch achterhouden van informatie uit conceptdocumenten gebaseerd?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2 en 3. De omgang met concepten is voor de Woo gebaseerd op het bepaalde in artikel 5.2, eerste lid («Persoonlijke beleidsopvattingen bestemd voor intern beraad») en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder i («Het goed functioneren van de Staat, andere publiekrechtelijke lichamen of bestuursorganen»).
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Grondwet (artikel 68), door gevraagde inlichtingen van Kamerleden categorisch niet aan de Kamer te verstrekken zonder dat er een belangenafweging «in het belang van de Staat» heeft plaatsgevonden?
Zoals naar voren komt in de antwoorden op vraag 2, 3 en 5 is dit niet aan de orde. Toepassing van het belang van de staat vergt altijd een belangenafweging in het concrete geval, ook waar het conceptdocumenten betreft. Categorische weigering om concepten desgevraagd aan uw Kamer te verstrekken is dan ook niet het kabinetsbeleid.
Bent u ermee bekend dat het SGO hiermee een besluit heeft genomen in strijd met de Wet Open Overheid, door gevraagde informatie van Woo-informatieverzoekers niet te verstrekken?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2, 3 en 5. Hoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking vanwege de eerder aangegeven belangen, vraagt dit wel om een toetsing aan het wettelijke kader van de Woo per situatie.
Hoe legt u deze afspraak uit in relatie tot de Woo, de Rijksbrede Woo-instructie en de jurisprudentie, die bij de toepassing van deze wet uitgaat van het algemeen belang van openbaarheid van publieke informatie voor de democratische samenleving (artikel 2.5 Woo)?
Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Bij toetsing aan de uitzonderingsgronden van de Woo staat het algemene belang van openbaarmaking voorop. De Woo-toets is dan ook «openbaar, tenzij». En alhoewel concepten zich in eerste instantie niet goed lenen voor openbaarmaking, heeft dit uitgangspunt evenzeer te gelden voor conceptversies van een definitief stuk. Als eerder gerefereerd realiseer ik mij dat de Woo-instructie op dit onderdeel «strakker» oogt dan is bedoeld. Ik zal de instructie bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken.
Kunt u bij alle departementen uitvragen hoe zij inlichtingenverzoeken van de Kamer respectievelijk Woo-informatieverzoeken beoordelen en kunt u de uitkomsten van deze uitvraag aan de Kamer verstrekken?
De Rijksbrede afspraak is dat departementen hierbij handelen in lijn met de Rijksbrede beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s en de Rijksbrede Woo-instructie.
Deelt u het besef dat informatie over het handelen van de overheid van groot belang is voor onze democratische samenleving en dat het niet verstrekken van informatie gebaseerd moet zijn op belangenafwegingen gebaseerd op absolute dan wel relatieve uitsluitingsgronden?
Een transparante overheid in ons democratisch bestel essentieel. Dit brengt onder andere met zich mee dat er altijd een afweging van belangen moet worden gemaakt met als algemeen uitgangspunt dat overheidsinformatie voor een ieder toegankelijk moet zijn.
Bent u het eens met de stelling dat dit betekent dat een informatieverzoek beoordeeld moet worden op basis van de Grondwet respectievelijk de Woo en dat daarmee een vaste uitkomst (categorisch weigeren) op voorhand niet mogelijk is?
Ik deel deze stelling. Zie hiertoe het antwoord bij vraag 2. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of openbaarmaking van (de relevante feitelijke informatie in) concepten aan de orde is.
Bent u bereid de genoemde SGO-instructie te veranderen, en erop toe te zien dat deze ook in de praktijk nageleefd wordt?
Zie het antwoord bij vraag 2. Ik realiseer mij dat de desbetreffende toets inzake de omgang met concepten in de instructies «strakker» oogt dan is bedoeld. Zoals hierboven aangegeven, zal ik deze instructies bij de eerstvolgende gelegenheid dan ook op dit onderdeel verduidelijken. In de tussentijd zal op ambtelijk niveau interdepartementaal onder de aandacht worden gebracht dat het weigeren van concepten – zowel onder artikel 68 van de Grondwet en de Woo – een afweging per situatie vergt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk binnen drie weken beantwoorden?
Mede in verband met het kerstreces is het niet gelukt om de vragen binnen drie weken te beantwoorden.