Deelt het kabinet dat, gegeven de hoge leeftijd en kwetsbaarheid van mogelijke rechthebbenden, het zaak is voortvarend uitvoering te geven aan de wens van de Kamer om de regeling voor Indische slachtoffers lokaal bekend te maken en claims af te handelen?
Ja. Het kabinet is van mening dat het belangrijk is om snel uitvoering te geven aan het verzoek van de Kamer om de regeling voor Indonesische slachtoffers lokaal bekend te maken en de claims af te handelen.
Kunt u toelichten welke acties het kabinet precies heeft ondernomen in de twee jaren sinds het aannemen van de motie-Sjoerdsma c.s. (Kamerstuk 26 049, nr. 101), en specifiek toelichten waarom sindsdien nog geen (delen van) de namenlijst met slachtoffers van het Nederlands Insituut voor Militaire Historie (NIMH) lokaal bekend zijn gemaakt?
Sinds het aannemen van bovengenoemde motie, waarin het kabinet is verzocht dit gegevensoverzicht «proactief lokaal bekend te stellen [...] binnen de juridische kaders zoals de privacywetgeving», heeft het kabinet verschillende acties ondernomen. In de uitvoering van de motie zet het kabinet in op een persoonlijke en lokale aanpak.
Zoals eerder ook is aangegeven in de Kamerbrief inzake uitvoering motie-Sjoerdsma c.s. over o.a. het gegevensoverzicht van het NIMH d.d. 17 juni 2025 (uw referentie: 26 049, nr. 101/2025D16328), is in de geest van de motie door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in 2024 een financiële bijdrage verstrekt aan een Indonesische stichting die als doel heeft de schadevergoedingsregeling onder nabestaanden breder bekend te stellen en, voor zover door betrokkenen gewenst, hen te ondersteunen bij het indienen van een schadeclaim. Met behulp van deze bijdrage heeft de stichting verschillende plekken in Indonesië bezocht waar mogelijke nabestaanden zich bevinden. Dit heeft geleid tot een stijging in het aantal claims dat met tussenkomst van de stichting is ingediend. Ook in 2025 zal een bijdrage aan de stichting worden verstrekt. De Nederlandse ambassade in Jakarta onderhoudt goed en regelmatig contact met de stichting. De Nederlandse ambassadeur in Indonesië heeft in 2024 in Zuid-Sulawesi nabestaanden bezocht die onder de regeling een claim hebben ingediend.
Dat er sinds het aannemen van de motie nog geen (delen van) het gegevensoverzicht van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie lokaal bekend zijn gemaakt, heeft te maken met het feit dat het overzicht bijzondere persoonsgegevens bevat in de zin van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Dit betreft informatie over mogelijke slachtoffers van standrechtelijke executies en mogelijke slachtoffers van martelingen en verkrachtingen. Aan het verwerken van dergelijke informatie zijn op grond van de AVG strenge voorwaarden verbonden. In geval sprake is van het delen van informatie aan een organisatie buiten de Europese Unie moeten er privacy-assessments worden uitgevoerd en moeten partijen privacy-afspraken in contracten vastleggen. Dit zijn zorgvuldige en langdurige processen.
Het kabinet heeft de landsadvocaat gevraagd te adviseren over de privacy- en archiefrechtelijke aspecten van verdere openbaarmaking van het gegevensoverzicht en/of onderdelen daarvan. Dit advies is in januari 2024 ontvangen. Op basis van dit advies is in het voorjaar van 2024 een Data Transfer Impact Assessment (DTIA) uitgevoerd. De DTIA is aan de Functionarissen Gegevensbescherming (FG’s) van respectievelijk de Ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken voorgelegd.
De FG’s adviseerden een aantal maatregelen waaraan de afgelopen periode is gewerkt, zoals het uitvoeren van een Data Protection Impact Assessment (DPIA)1, het opstellen van afspraken tussen het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken over de verschillende verantwoordelijkheden en rollen in het proces, en het opstellen van zogeheten Standard Contractual Clauses.
De bovengenoemde documenten zijn opnieuw voor advies voorgelegd aan de betrokken FG’s. Dit advies wordt na de zomer verwacht. Eventuele verdere maatregelen die door de FG’s worden geadviseerd zullen met urgentie worden opgevolgd.
Het kabinet vindt het vervelend dat het doorlopen van alle benodigde stappen volgens de AVG veel tijd in beslag heeft genomen, ook gezien de hoge leeftijd van de personen die een claim zouden kunnen indienen. Het kabinet zet zich in voor een zo spoedig mogelijke afronding van de laatste stappen in dit proces.
Naar verwachting kan het gegevensoverzicht dit najaar worden gedeeld met de Indonesische stichting.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om voorlopige of tussentijdse stappen te nemen richting slachtoffers en nabestaanden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer verwacht u nu dat de eerste concrete acties, zoals het daadwerkelijk delen van de namenlijst met de Indonesische stichting en het benaderen van nabestaanden, gaan plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich dat u op 29 december 2023 de Kamer meldde dat het kabinet een advies had gevraagd aan de landsadvocaat over het lokaal beschikbaar stellen van de namenlijst? Kunt u aangeven of en wanneer het advies van de landsadvocaat is ontvangen?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is nog niet begonnen met de namenlijst proactief te gebruiken, terwijl u wel aangeeft dat dit onderdeel zou uitmaken van de uitvoering van te motie? Wanneer wordt dit alsnog opgepakt?
Om de namenlijst proactief te kunnen gebruiken moeten verschillende privacy gerelateerde stappen worden gezet en maatregelen worden genomen zoals geschetst in het antwoord op vraag 2, 3, 4 en 5.
Kunt u bevestigen of op de namenlijst ook slachtoffers uit kampongs in andere delen van Indonesië (naast Zuid-Sulawesi en Rawagede) voorkomen?
Ja, het gegevensoverzicht bevat ook gegevens van mogelijke slachtoffers uit andere delen van Indonesië.
Is onderzocht of er ook slachtoffers in andere regio’s of op andere lijsten staan die in dit proces moeten worden meegenomen?
De stichting heeft zich bij haar activiteiten in eerste instantie gericht op een beperkt aantal delen van Indonesië. De stichting zou zich ook op andere gebieden in Indonesië kunnen richten. Dit zal worden betrokken in de gesprekken met de stichting over de vervolgstappen zoals genoemd in het antwoord op vraag 4.
Ziet u kansen om de Indonesische autoriteiten meer te gaan betrekken bij de Nederlandse inzet om zo de afhandeling te versoepelen? Welke mogelijkheden worden hiervoor benut?
Het kabinet geeft voorkeur aan een persoonlijke en lokale aanpak boven brede publicatie van het gegevensoverzicht of het betrekken van de Indonesische autoriteiten, zodat rekening wordt gehouden met de via digitale middelen beperkte bereikbaarheid van de (hoog)bejaarde doelgroep, en de verwachting dat dit voor de nabestaanden een emotioneel beladen onderwerp is.
Hoe beoordeelt u de constatering dat tot op heden nog geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend, ondanks dat het kabinet heeft aangegeven deze in behandeling te zullen nemen? Ziet u drempels voor betrokkenen om dergelijke claims in te dienen, en zo ja, welke?
Het is juist dat er tot op heden geen claims over marteling of verkrachting zijn ingediend.
Waarom deze claims tot op heden niet zijn ingediend is onduidelijk. Hierbij zou een rol kunnen spelen dat de nog levende slachtoffers inmiddels op hoge leeftijd zijn. Ook schaamte zou een rol kunnen spelen.
Het kabinet benadrukt nogmaals dat als een claim over marteling of verkrachting wordt ingediend deze wordt behandeld en beoordeeld met inachtneming van de eerdere rechterlijke uitspraken en met het uitgangspunt dat het belangrijk is dat aan alle slachtoffers recht moet worden gedaan.
“Rijkswaterstaat sluit brug Urmond anderhalf jaar volledig af, maar gemeente Stein verzet zich: ‘Niet akkoord met samenloop verbreding A2’” |
|
Natascha Wingelaar (NSC), Olger van Dijk (NSC) |
|
Tieman |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht in De Limburger van 11 juli 2025, waarin wordt gemeld dat de brug over het Julianakanaal bij Urmond anderhalf jaar volledig wordt afgesloten voor alle verkeer?1
Ja
Klopt het dat Rijkswaterstaat heeft gekozen voor een volledige afsluiting van de brug, ondanks bezwaren en aangedragen alternatieven door de gemeente Stein en inwoners van Urmond?
Dat klopt. Veiligheid heeft de hoogste prioriteit bij Rijkswaterstaat. Op basis van de grote complexiteit van de werkzaamheden en de daarbij horende veiligheidsoverwegingen is Rijkswaterstaat genoodzaakt de brug tijdens de werkzaamheden volledig af te sluiten. Tijdens de laatste inspecties in 2023 en 2024 is gebleken dat de staat van de brug slechter is dan aanvankelijk werd ingeschat, waardoor meer ingrijpendere werkzaamheden noodzakelijk zijn. Dit betreft onder meer het verwijderen en volledig vernieuwen van het brugdek inclusief de fietspaden, alsook het vervangen van diverse stalen constructieonderdelen. Zonder renovatie zal de brug per 1 januari 2026 moeten worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer.
Hierdoor kan Rijkswaterstaat helaas geen invulling geven aan het aangedragen alternatief van de gemeente en omgeving om de brug tijdens de werkzaamheden open te houden voor fietsers en voetgangers. Dit is natuurlijk een flinke tegenvaller voor de inwoners van Urmond. Daarom is Rijkswaterstaat ook in gesprek met de omgeving om te bezien welke alternatieve mogelijkheden er zijn voor fietsers en voetgangers.
Op welke wijze zijn de gemeente Stein en de inwoners van Urmond betrokken geweest bij het besluitvormingsproces? In hoeverre zijn hun inzichten en zorgen meegenomen?
In de planfase is een gemeentelijke werkgroep actief betrokken geweest bij de variantenstudie en ook daarna in de verdere uitwerking van dit project.
Tijdens de variantenstudie in 2022 zijn de bewoners meegenomen in de keuze voor een voorkeursvariant van uitvoeringswijze. De Bewonerswerkgroep brug Urmond heeft toen haar voorkeur uitgesproken voor een renovatievariant met slechts beperkte hinder (enkele dagen) voor langzaam verkeer.
Deze variant blijkt nu niet langer haalbaar. Voor deze nieuwe situatie wordt opnieuw participatie georganiseerd. In de bewonersbrief van 10 juli 2025 is een oproep gedaan aan de omgeving om deel te nemen aan een klankbordgroep. Rijkswaterstaat denkt mee over acceptabele reismogelijkheden.
Hoe verhoudt deze aanpak zich tot uw beleid rondom burgerparticipatie en het betrekken van lokale gemeenschappen bij infrastructurele besluiten?
Bij een infrastructureel besluit krijgen alle betrokkenen de gelegenheid om hun inbreng te leveren. Dit is bij brug Urmond ook het geval. Daarbij wordt duidelijk gemaakt welke ruimte er is om mee te denken en wat de kaders zijn. Onder andere aan welke technische, juridische en financiële kaders een variant moet voldoen. De inbreng wordt serieus meegewogen in het besluit. Rijkswaterstaat gaat met inbrengers in gesprek én communiceert publiekelijk welke input geen plek heeft gekregen in het besluit.
Helaas hebben de inspecties in 2023 en 2024 aangetoond dat de technische toestand van de brug slechter is dan gedacht en dat de brug tijdens de renovatie geheel moet worden afgesloten voor al het verkeer.
Deelt u de mening dat overheidsbetrouwbaarheid ook inhoudt dat inwoners erop mogen vertrouwen dat hun stem serieus wordt genomen in besluiten die grote impact hebben op hun leefomgeving?
Ja. RWS neemt zoveel als mogelijk inbreng vanuit de omgeving mee in de uitwerking van projecten en weegt deze af. Helaas wil dat niet altijd zeggen dat er ook iets met de inbreng gedaan kan worden. Er moet telkens een evenwicht worden gevonden in maatschappelijke, technische, ruimtelijke, juridische en financiële haalbaarheid. Bovenal dient de veiligheid van de burgers en aannemer geborgd te worden tijdens de werkzaamheden.
Waarom is niet gekozen voor een gedeeltelijke of gefaseerde afsluiting, zodat de leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid van Urmond gewaarborgd konden blijven?
De technische staat van de brug en daarbij behorende renovatiewerkzaamheden maakt een gefaseerde of gedeeltelijke afsluiting vanuit veiligheidsoverwegingen niet mogelijk. De renovatiewerkzaamheden zijn omvangrijk en moeten over de volledige breedte van de brug aaneengesloten worden uitgevoerd. Denk hierbij aan het tijdelijk ophogen van de brug i.v.m. scheepvaartpassage tijdens de renovatie, het volledig verwijderen van het brugdek en het uitvoeren van conserveringswerkzaamheden in een afgesloten en krappe werkomgeving.
Welke samenhang is er met de werkzaamheden rondom de verbreding van de A2? Op welke manier wordt hier rekening mee gehouden bij Rijkswaterstaat? Welke alternatieven zijn er qua planning van de beide projecten?
Rijkswaterstaat heeft de werkzaamheden aan de A2 Het Vonderen Kerensheide en brug Urmond op elkaar afgestemd. Zo zal brug Urmond pas worden afgesloten zodra de werkzaamheden langs/aan de Bergerweg (onderdeel van project A2 Het Vonderen Kerensheide) zijn afgerond.
Is er een maatschappelijke impactanalyse gemaakt van deze afsluiting? Zo ja, kunt u die met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen officiële maatschappelijke impactanalyse (MIA) opgesteld voor de afsluiting van brug Urmond. In de oorspronkelijke uitgangspunten werd ervan uitgegaan dat de brug gedurende de werkzaamheden toegankelijk zou kunnen blijven voor voet en fietsverkeer. Om die reden is destijds geen aparte impactanalyse uitgevoerd.
Wel is er, daar waar van toepassing, gesproken met relevante maatschappelijke actoren om te bezien hoe zij de gevolgen van deze afsluiting zullen ervaren en welke omrijdroutes er mogelijk zijn. Er is dus wel degelijk gekeken naar de maatschappelijke impact van de afsluiting. Daarbij is vanzelfsprekend contact onderhouden met belangrijke lokale partijen, zoals: de basisschool, hulpdiensten, Chemelot en enkele lokale verenigingen.
Bent u bereid in overleg te treden met Rijkswaterstaat en de gemeente Stein om te heroverwegen of alternatieve uitvoeringsvarianten mogelijk zijn die minder ontwrichtend zijn voor de gemeenschap?
Indien ik in overleg zou treden met de gemeente en Rijkswaterstaat, zou van daaruit de suggestie kunnen ontstaan dat alternatieve technische oplossingen mogelijk zijn. Dat is niet het geval. Het leidt ook onvermijdelijk tot vertraging, wat de kans op een volledige afsluiting vergroot. Daarom volg ik de aanpak van Rijkswaterstaat, met daarbij het nadrukkelijke verzoek aan Rijkswaterstaat om rekening te houden met alternatieve reisoplossingen.
Bent u bereid om nog eens goed naar alternatieve tijdelijke maatregelen te kijken zoals een fietsbrug, watertaxi, of andere maatregelen die de impact voor de gemeenschap verminderen?
Ja, hier is Rijkswaterstaat momenteel mee bezig en hierbij zullen ook de bewoners betrokken worden middels de genoemde klankbordgroep. Onder andere worden opties bekeken als deelfietsen en het inzetten van pendelbussen. Een omleiding via de brug bij Berg (hemelsbreed circa 1.500 meter verderop) is op minder dan 10 minuten fietsen beschikbaar.
Alternatieven moeten veilig en technisch uitvoerbaar zijn en passen binnen de beschikbare financiële ruimte. Binnen deze randvoorwaarden geven wij gemeente en bewoners graag de gelegenheid om mee te denken over hoe de impact op de omgeving zoveel mogelijk beperkt kan worden.
Welke lessen trekt u uit dit dossier voor toekomstige projecten, zodat lokale gemeenschappen niet het gevoel hebben overruled te worden door rijksdiensten?
Dat het eindbesluit bij een Rijksdienst ligt, wil niet zeggen dat er geen zorgvuldige samenspraak is geweest met de lokale gemeenschap. Rijkswaterstaat streeft altijd naar het (vroegtijdig) betrekken van de lokale gemeenschap; van het College van B&W tot aan eventuele dorpsraden en buurthuizen. Rijkswaterstaat luistert en informeert. Desondanks kunnen de wensen van de omgeving niet altijd gehonoreerd worden.
Kunt u toezeggen dat voortaan bij soortgelijke infrastructurele ingrepen burgerparticipatie structureel wordt verankerd en transparanter wordt gerapporteerd hoe met lokale input is omgegaan?
Zowel de participatie als transparante terugkoppeling is al verankerd. Zie het antwoord bij vraag 4. Ten aanzien van de renovatiewerkzaamheden van brug Urmond is de lokale input middels verschillende kanalen opgehaald en besproken met het college van B&W en in de gemeentelijke werkgroep.
Bent u bereid bovenstaande vragen binnen 14 dagen te beantwoorden?
Dit is vanwege de vakantieperiode en het Kamerreces niet gelukt.
Het uitvoeren van aangenomen voorstellen |
|
Jimmy Dijk (SP) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
![]() |
Welke betekenis hebben aangenomen moties in de Kamer op uw beleid?
Moties die zijn aangenomen door de Tweede Kamer hebben een belangrijke betekenis. Moties zijn immers een duidelijk signaal van de wens van uw Kamer. Ik hecht er dan ook belang aan om moties uit te voeren waar dit kan en zolang ze uitvoerbaar zijn.
Wat vindt u ervan dat uw voorganger weigerde om door de Kamer aangenomen motiesuit te voeren?
Ik oordeel niet over mijn voorganger. Over het algemeen zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden.
Deelt u de mening dat het doelbewust en stelselmatig negeren van wensen van de Kamer door een Minister, een grove schande is richting de gekozen volksvertegenwoordiging?
Zoals ook geantwoord bij vraag 2 zal het kabinet bij de uitvoering van moties altijd een weging moeten maken op basis van in ieder geval uitvoerbaarheid, financiële dekking en juridische mogelijkheden. Soms is het zo dat ik een motie niet kan uitvoeren. In die gevallen zal ik uw Kamer daarover informeren.
Bent u in tegenstelling tot uw voorganger Minister Agema wel van plan om door de Kamer aangenomen voorstellen uit te voeren?
Net als mijn voorganger neem ik aangenomen moties vanuit de Kamer zeer serieus en daar waar het kan voer ik deze ook uit. Ik verwijs verder naar mijn eerdere beantwoording.
Wanneer kan de Kamer een totaalverbod op private equity verwachten, waartoe is opgeroepen door een meerderheid van de Kamer via verschillende moties?
Op dit moment ben ik bezig met het opstellen van een Kamerbrief naar aanleiding van de motie van het lid Claassen1 over dit onderwerp. In deze brief, die ik na het zomerreces naar de Kamer zal sturen, ga ik in op de oproep van de Tweede Kamer om met een plan van aanpak te komen hoe private equity uit de zorg kan worden geweerd.
Wanneer besluit u om het sluiten van afdelingen in het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen, zoals de acute verloskunde en de spoedeisende hulp, te stoppen en het ziekenhuis volwaardig te houden, zoals toe is opgeroepen door een meerderheid van de Tweede Kamer via verschillende moties?
In mijn brief van 3 juli 2025 heb ik een reactie gegeven op de uitvoering van moties over het Zuyderland Ziekenhuis, die zijn aangenomen tijdens het tweeminutendebat Medisch Zorglandschap van 21 mei 2025.2 Zoals eerder aangegeven benadruk ik dat keuzes over de inrichting van het zorgaanbod in het ziekenhuis alleen door het ziekenhuis (in afstemming met de zorgverzekeraar) worden gemaakt. Bestuurders en zorgprofessionals van het ziekenhuis moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen, met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Wanneer kan de Kamer een voorstel verwachten om medisch specialisten in loondienst te brengen, zoals door een meerderheid van de Kamer is besloten?
Zoals toegezegd tijdens het debat over de begrotingsbehandeling3 is de inzet gericht op het vervolgonderzoek dat nodig is om een afweging te maken over regelgeving die een overgang naar loondienst verplicht. Dit vraagstuk is geen gemakkelijke opgave, zoals mijn ambtsvoorganger eerder ook heeft toegelicht, omdat een verplichting om medisch specialisten in loondienst te brengen raakt aan het eigendomsrecht en de juridische waarborgen die daarvoor gelden. Onderdeel van het vervolgonderzoek is de monitor van de NZa die gedurende twee jaar de financiële prikkels binnen een medisch specialistisch bedrijf (msb) volgt, alsmede de positie van de msb’s in relatie tot de bestuurbaarheid van ziekenhuizen. Eind 2025 verwacht ik de volgende monitor van de NZa, om daarna te bezien of het verbeterpotentieel behaald is. Parallel daaraan verken ik of wetgeving voorbereid kan worden, gericht op het normeren en maximeren van de verdiensten van medisch specialisten4.
Wanneer kan de Kamer het masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen verwachten?
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 3 juli 2025 heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een masterplan personeel voor het geboortecentrum in Heerlen. Net als de indieners van deze motie onderschrijf ik het belang van voldoende beschikbaar en gekwalificeerd personeel voor het Zuyderland ziekenhuis en meer specifiek voor de geboortezorg in Heerlen. Het werven en behouden van zorgpersoneel is aan het ziekenhuis zelf, in afstemming met de partijen in de regio. Via landelijk beleid ondersteunt het Ministerie van VWS de aanpak om het personeelstekort terug te dringen.
Wanneer kan de Kamer plannen verwachten voor een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in Heerlen?
In mijn brief van 3 juli jl. heb ik toegelicht hoe ik opvolging geef aan de motie van het lid Dijk, over een nationaal centrum voor geboortezorg en innovatie in de stadsregio Parkstad Limburg. Ik heb onder meer aangegeven dat ik de wens van de Kamer zal overbrengen aan het ziekenhuis en de zorgverzekeraar(s) waar de plannen voor de geboortezorg worden uitgewerkt, zodat dit voorstel kan worden besproken in de werkgroep met de regionale partners.
Wanneer kan de Kamer de uitwerking verwachten van de aangenomen motie Dijk die verzoekt om de zorgbezuinigingen te schrappen, zodat de verschillende zorgsectoren daar ook rekening mee kunnen houden?
De motie Dijk verzoekt om bezuinigingen in de zorg te schrappen, zonder aan te geven waar de dekking vandaan komt. Dit telt op tot een ongedekte rekening van structureel 3,1 miljard euro. Zoals de Minister van Financiën u per brief5 heeft laten weten naar aanleiding van de (eventuele) wijzigingen in de voorjaarsnota 2025, kunnen moties niet uitgevoerd worden als hier geen dekking voor wordt aangeleverd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Aan dit verzoek is voldaan.
Het artikel ‘Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: ‘Minister moet ingrijpen’’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Zwolle weigert te stoppen met geheim overleg, net als tientallen andere gemeenten: «Minister moet ingrijpen»»?1
Ja.
Deelt u de zienswijze van uw voorganger in de beantwoording van Kamervragen dat alle niet-incidentele bijeenkomsten die besluitvorming voorbereiden een raadscommissie zijn en daarmee onder de voorschriften voor openheid in de Gemeentewet vallen?2
Ja.
Bent u bekend met het protocol uit de gemeente Tubbergen waarin expliciet ruimte wordt gecreëerd voor besloten bijeenkomsten buiten gronden uit de Wet open overheid (Woo) om? Acht u dit protocol rechtmatig en passend binnen de geest van de Gemeentewet en Woo?
Ik heb kennisgenomen van het genoemde protocol. Daarbij wijs ik erop dat de Wet open overheid ziet op de openbaarmaking van documenten en niet gaat over de openbaarheid van vergaderingen. De Gemeentewet biedt de mogelijkheid om in afwijking van het uitgangspunt van openbare vergaderingen, en onder specifieke voorwaarden, ook in beslotenheid te vergaderen. De Gemeentewet regelt niet de gevallen waarin besloten vergaderd mag worden. Die afweging komt toe aan de raad en raadscommissies. Het is primair aan de gemeenteraad van Tubbergen om te beoordelen in hoeverre de afwegingen, mede op basis van het protocol, om in voorkomende gevallen in beslotenheid te vergaderen in overeenstemming zijn met de letter en de bedoeling van de Gemeentewet.
Hoe beoordeelt u het feit dat tenminste 35 gemeenten nog altijd structurele besloten bijeenkomsten organiseren, mede in het licht van de inmiddels gepubliceerde circulaire over het commissiestelsel waarmee het verschaffen van helderheid over deze kwestie beoogd werd?
Graag benadruk ik dat openbaarheid van het democratisch proces en de vergaderingen van de raad (en raadscommissies) een belangrijk en helder uitgangspunt is, dat is vastgelegd in zowel de Grondwet als de Gemeentewet. In een democratie is het van wezenlijk belang dat inwoners inzicht hebben in de besluitvorming die in hun gemeente plaatsvindt en de verantwoording die plaatsvindt over het gevoerde bestuur. Besloten vergaderingen dienen dan ook altijd een uitzondering te zijn en openbare vergaderingen de regel. Het is denkbaar dat in de praktijk soms twijfel bestaat of in een bepaald geval sprake is van een vergadering in de zin van de Gemeentewet. Daarbij benadruk ik echter dat daarvan al snel sprake zal zijn, zoals ik hieronder nader toe zal lichten. In verreweg de meeste gevallen zal dan ook alleen achter gesloten deuren kunnen worden vergaderd als de raad besluit tot een besloten vergadering volgens de procedure die hiervoor in de Gemeentewet is opgenomen.
De Gemeentewet bepaalt niet wanneer sprake is van een raadsvergadering, maar bevat wel enkele procedurele normen ten aanzien van raadsvergaderingen. Zo moet onder meer oproeping plaatsvinden, moeten de agenda en de geagendeerde stukken openbaar gemaakt worden, moet de vergadering in beginsel openbaar zijn, en moet de besluitenlijst achteraf openbaar worden gemaakt. Hoewel de wet dus niet bepaalt met welk doel vergaderd wordt en wanneer er een vergadering moet zijn, kan uit deze bepalingen wel worden afgeleid wanneer de wet veronderstelt dat sprake is van een vergadering. Dat is het geval wanneer sprake is van een bijeenkomst van de raad of een raadscommissie waarin sprake is van (de voorbereiding van) besluitvorming.
Bij de keuze een bijeenkomst wel of niet in de openbaarheid te laten plaatsvinden, zal in de eerste plaats moeten worden bepaald of het gaat om een bijeenkomst waarin besluitvorming plaatsvindt of wordt voorbereid. Als dat het geval is, is de Gemeentewet van toepassing op de betreffende vergadering en zal die vergadering in beginsel openbaar zijn. Indien men in een dergelijk geval om bepaalde redenen toch besloten wenst te vergaderen, zal de procedure zoals vastgelegd in de Gemeentewet moeten worden gevolgd. Met name is van belang om bijeenkomsten waarbij geen sprake is van vergaderingen zoals hiervoor beschreven, goed te onderscheiden van vergaderingen waarbij dit wel het geval is, maar waarvoor in het betreffende geval inhoudelijke redenen bestaan om deze besloten te laten plaatsvinden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een overleg dat qua samenstelling en onderwerp een raadsvergadering zou betreffen op een andere wijze te laten plaatsvinden, zonder hierbij acht te slaan op de formele vereisten van de Gemeentewet. Op basis van het in vraag 1 genoemde artikel van De Stentor kan ik overigens geen specifiek oordeel uitspreken over de bijeenkomsten in de genoemde groep gemeenten, omdat ik de precieze aard van en reden voor de beslotenheid van die bijeenkomsten in de betreffende gevallen niet ken.
Van voorbereiding van de besluitvorming (en dus van een vergadering in de zin van de Gemeentewet) zal in de praktijk al snel sprake zijn. Indien het gaat om een bijeenkomst met raadsleden waarbij een onderwerp aan de orde is waarover later mogelijk besluitvorming in de raad zal plaatsvinden, verdient het aanbeveling dit als vergadering in de zin van de Gemeentewet te beschouwen. Uiteraard kunnen er incidentele bijeenkomsten in gemeenten zijn die geen enkel verband hebben met het besluitvormingsproces, zoals heidagen of recepties rond feestdagen. In verreweg de meeste gevallen zal het verband met het eigenlijke raadswerk er echter wel zijn en is het vanuit het beginsel van openbaarheid wenselijk om alleen besloten te vergaderen als een raadsmeerderheid (of een meerderheid van de commissie) daartoe besluit volgens de procedure die hiervoor in de Gemeentewet is vastgelegd.
Overweegt u maatregelen om deze praktijk actief te handhaven of te ontmoedigen, bijvoorbeeld via het Gemeentefonds, zoals door deskundigen is gesuggereerd?
De suggestie om actief te handhaven op dit punt miskent de eigen verantwoordelijkheid van gemeentebesturen bij de keuze om al dan niet in openbaarheid te vergaderen. Het besluit om in een bepaald geval al dan niet besloten te vergaderen is een politieke keuze van de betreffende raad of raadscommissie. Daarbij kan van een korting op de algemene uitkering uit het Gemeentefonds, zoals sommigen hebben gesuggereerd, geen sprake zijn. Niet alleen is dit niet passend in de bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen Rijk en medeoverheden; de Financiële-verhoudingswet 1997 biedt ook geen grondslag daarvoor. Wel roep ik alle gemeenten op om terughoudend om te gaan met de mogelijkheid om in beslotenheid te vergaderen, en telkens kritisch te bezien of een vergadering echt niet in de openbaarheid kan plaatsvinden. Indien toch goede redenen bestaan om in een bepaald geval in beslotenheid te vergaderen, dan dient de procedure te worden gevolgd die hiervoor in de Gemeentewet is opgenomen.
Om in voorkomende gevallen te bepalen of een overleg openbaar dan wel besloten plaatsvindt en welke procedure al dan niet moet worden doorlopen, kan het handig zijn om als gemeentebestuur op basis van het hierboven beschreven kader een beslismodel op te stellen. Dit kan helpen bij het op een juiste wijze toepassen van het wettelijk kader en kan er ook aan bijdragen dat in alle gevallen kritisch wordt bezien of een besloten vergadering echt nodig is. Het handhaven van het uitgangspunt van openbaar tenzij en de juiste toepassing van het wettelijk kader hieromtrent is overigens een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur. Zowel de gemeenteraad en de raadscommissies als het college hebben hierbij een rol.
Bent u (nu wel) bereid om een voorlichting te vragen bij de Raad van State over de vraag of de Woo en de Gemeentewet momenteel voldoende duidelijkheid geven over welke bijeenkomsten en vergaderingen openbaar danwel besloten mogen zijn en welke mogelijkheden de wetten bieden om «informele bijeenkomsten» beter te reguleren?
Hiertoe zie ik geen aanleiding, gelet op het hierboven beschreven wettelijk kader.
De betrokkenheid van Extinction Rebellion bij het Nationaal Burgerberaad Klimaat |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de via een WOO-verzoek openbaar gemaakte e-mails en documenten waaruit blijkt dat Extinction Rebellion (XR) actief betrokken is geweest bij de voorbereiding van het Nationaal Burgerberaad Klimaat, waaronder het leveren van input voor uitnodigingen, discussienotities en de opzet van het beraad?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de openbaar gemaakte e-mails en documenten.
Kunt u bevestigen dat vertegenwoordigers van XR rechtstreeks contact hadden met het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL), waarbij zij expliciet verzochten betrokken te worden bij de inhoudelijke voorbereiding?
Het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) is verzocht om een secretariaat onder leiding van een onafhankelijke voorzitter op te richten om het burgerberaad te organiseren. Tijdens de voorbereiding van het burgerberaad heeft het onafhankelijk secretariaat van het burgerberaad met een brede groep van partijen en belanghebbenden gesproken. Denk hierbij aan: sociaaleconomische (koepel)organisaties, maatschappelijke organisaties, belangengroepen en het bedrijfsleven. Een deel hiervan heeft zich zelf gemeld (waaronder XR) en een deel is actief benaderd door het secretariaat (bijvoorbeeld VNO-NCW, FNV, CNV en de Kinderombudsman). Zo heeft het secretariaat breed kennis en lessen opgehaald vanuit verschillende maatschappelijke perspectieven. De uiteindelijke keuzes in de voorbereiding van het burgerberaad zijn gemaakt door het onafhankelijk secretariaat op basis van de 10 randvoorwaarden die zijn vastgesteld door het kabinet en de Tweede Kamer2.
Het secretariaat heeft tijdens de fase van inhoudelijke voorbereiding de werkwijze gehanteerd om iedereen die contact opnam van een reactie te voorzien. Zo ook XR. De input van XR richting het secretariaat was op eigen initiatief van XR en heeft niet geleid tot aanpassingen door het secretariaat.
Het onafhankelijk secretariaat heeft later in het proces aan een breed scala van belanghebbenden – waaronder bovengenoemde partijen en ook alle fracties van de Tweede Kamer – de mogelijkheid geboden om deskundigen aan te dragen. De deelnemers van het burgerberaad hebben vervolgens zelf bepaald welke deskundigen werden uitgenodigd. De deelnemers hebben niet gekozen voor de aangedragen deskundige van XR. De keuze van de deelnemers heeft geleid tot een grote verscheidenheid aan deskundigen en perspectieven die in het burgerberaad zijn ingebracht. In het kader van transparantie is de werkwijze van het secretariaat rond kennisvoorziening en het keuzeproces van de deelnemers rond de deskundigen die ze hebben uitgenodigd terug te vinden op de publiekswebsite van het burgerberaad3.
Acht u het wenselijk dat een activistische organisatie als XR, die zich richt op ontwrichting van de samenleving en bewust de wet overtreedt, directe invloed heeft gehad op de totstandkoming van een beleidsadviestraject dat als neutraal en representatief gepresenteerd wordt?
Zoals aangegeven is tijdens de inhoudelijke voorbereiding van het burgerberaad met een brede groep van partijen en belanghebbenden gesproken. XR heeft zich zelf gemeld bij het onafhankelijk secretariaat en het secretariaat heeft in haar reactie op XR de werkwijze gehanteerd zoals beschreven in vraag 2. Het secretariaat maakt de keuzes rond de inrichting van het burgerberaad. Dit doet het secretariaat onafhankelijk, neutraal en op basis van de 10 randvoorwaarden die zijn vastgesteld door het kabinet en de Tweede Kamer4. Zoals in de beantwoording van vraag 2 is toegelicht, was er hierin geen directe invloed van XR.
Hoe rijmt u de betrokkenheid van XR met de uitgangspunten van onafhankelijkheid, neutraliteit en brede maatschappelijke vertegenwoordiging die u het burgerberaad heeft meegegeven?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de gelote deelnemers van het burgerberaad vooraf niet expliciet zijn geïnformeerd over de betrokkenheid van XR bij de voorbereiding?
De deelnemers zijn in algemene zin geïnformeerd over het feit dat het onafhankelijk secretariaat tijdens de voorbereiding gesproken heeft met verscheidende partijen en belanghebbenden. De deelnemers zijn echter niet expliciet geïnformeerd over welke partijen dit zijn.
Welke waarborgen zijn er getroffen om te voorkomen dat het beraad wordt beïnvloed door ideologisch gedreven actiegroepen met een vooraf bepaalde agenda?
Voor een goed en legitiem burgerberaad is van belang dat de deelnemers een goede afspiegeling vormen van de samenleving waarbij ieder zijn eigen perspectief meeneemt naar de bijeenkomsten. De deelnemers moeten een advies kunnen geven zonder druk of beïnvloeding vanuit de maatschappij, actiegroepen of de politiek. Het is de verantwoordelijkheid van de onafhankelijk voorzitter om dit te waarborgen. Het onafhankelijk secretariaat zorgt voor ondersteuning van het burgerberaad met feitelijke en volledige informatie (randvoorwaarde 9). Het secretariaat zorgt dat kennis vanuit verschillende perspectieven voor het burgerberaad beschikbaar is. Een wetenschappelijke werkgroep geeft advies aan het secretariaat over kennis die het burgerberaad kan gebruiken. Tijdens het hele proces maken de deelnemers van het burgerberaad zelf keuzes over welke kennis en informatie ze willen ontvangen, en welke deskundigen ze uitnodigen. Dit hele proces is transparant te volgen voor heel Nederland via de publiekswebsite van het burgerberaad5.
Kunt u uitsluiten dat (individuen gelieerd aan) XR zitting nemen in het kennispanel, het ondersteuningsteam of andere begeleidende organen rond het burgerberaad?
Leden van de wetenschappelijke werkgroep, het ondersteuningsteam of andere begeleidende organen zijn door het onafhankelijk secretariaat geselecteerd op basis van hun kennis en kunde. Voor XR als organisatie is er geen rol in deze gremia. Betrokkenheid op persoonlijke titel is echter nooit uit te sluiten. Zoals eerder beschreven zijn er geen inhoudelijke deskundigen vanuit XR gehoord door de deelnemers van het burgerberaad.
Erkent u dat XR zich herhaaldelijk schuldig maakt aan strafbare feiten, zoals het blokkeren van snelwegen, het verstoren van de democratische rechtsorde en het bewust ontregelen van maatschappelijke processen?
Demonstreren is een belangrijk grondrecht, maar moet altijd gebeuren binnen de grenzen van de wet. Het demonstratierecht is niet onbegrensd en bepaalde vormen van protesten kunnen ontwrichtend zijn. Het blokkeren van snelwegen is daarvan een voorbeeld en keur ik daarom ook af. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van een strafbare gedraging en of vervolging opportuun is. Het is vervolgens aan de rechter om te bepalen of er daadwerkelijk in strijd is gehandeld met de wet.
Deelt u de mening dat de betrokkenheid van XR bij het Nationaal Burgerberaad Klimaat de legitimiteit, geloofwaardigheid en representativiteit van het gehele traject fundamenteel ondermijnt?
Deze mening deelt het kabinet niet. Er was namelijk geen sprake van betrokkenheid van XR bij het burgerberaad, anders dan elke organisatie die input kon leveren aan het secretariaat. In het antwoord op vraag 6 wordt beschreven hoe door middel van de 10 randvoorwaarden de legitimiteit van het burgerberaad wordt gewaarborgd.
Bent u bereid om alle stukken, correspondentie en het eindrapport zo spoedig mogelijk (uiterlijk september 2025) naar de Kamer te sturen, zodat er in een politiek debat een oordeel gegeven kan worden over uitkomsten en de totstandkoming daarvan? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de zesde bijeenkomst op 21 en 22 juni jl. hebben de deelnemers van het burgerberaad gezamenlijk besloten de overhandiging van hun advies over de verkiezingen heen te tillen. Ze presenteren hun adviesrapport – en bijbehorende stukken – nu eind november aan de nieuwe Tweede Kamer en het demissionaire kabinet.
De uitspraak van de rechter dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de APV |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Struycken , David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat digitale platforms geen openbare plaats zijn in de zin van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) en dus geen grondslag bieden voor een online gebiedsverbod?1
Erkent u dat het eerdere kabinetsstandpunt – dat dit een lokale aangelegenheid betreft en gemeenten zelf mogen beslissen of zij een online gebiedsverbod wilde opleggen – onjuist was?2
Hoe reflecteert u op het feit dat het uitblijven van een landelijke visie van u en uw voorgangers ertoe heeft geleid dat burgemeesters noodgedwongen moesten experimenteren met online gebiedsverboden, met als gevolg een schending van het legaliteitsbeginsel?
Welke verschillende alternatieven ziet u om online opruiing om te gaan? Kunt u de verschillende mogelijkheden uiteenzetten, waaronder de uitbreiding van de bevoegdheden van de Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) of het introduceren van een strafrechtelijke grondslag? Welke variant heeft uw voorkeur?
Bent u, gezien het feit dat gemeenten nu met lege handen staan om dit probleem aan te pakken, nu eindelijk bereid een concreet voorstel naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn?
Het rapport ‘Tussen Minaret en Ministerie |
|
Doğukan Ergin (DENK), Stephan van Baarle (DENK) |
|
Nobel , Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport »Tussen Minaret & Ministerie» van onderzoeksbureaus Movisie en MoslimPeil?1 2
In hoeverre deelt u de zorgen dat maar liefst 72 procent van de moskeebesturen weinig tot geen vertrouwen heeft in de overheid?
Ziet u in dat onder meer het heimelijk onderzoek doen in moskeeën, het schandaal van de Fraude Signalering Voorziening (zoals het doneren aan een moskee werd gezien als een indicator voor fraude) en het Toeslagenschandaal, het vertrouwen in de overheid ernstig heeft geschaad en dat de rijksoverheid er alles aan moet doen om dit vertrouwen te herstellen?
Welke nieuwe maatregelen is het kabinet van plan om te nemen naar aanleiding van het bovengenoemde rapport?
Erkent u uw eigen rol in de verdere polarisatie en ondermijning van het vertrouwen van moskeebestuurders en de islamitische gemeenschappen in de overheid, door uw uitspraak dat «islamitische jongeren voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven»? En bent u inmiddels bereid uw welgemeende excuses hiervoor aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid onomwonden uit te spreken dat moskeeën een positieve bijdrage leveren aan de Nederlandse samenleving en in dat licht ook te stoppen met al het stigmatiserende en discriminerende beleid dat moslims primair beschouwt als veiligheidsrisico?
In hoeverre wilt u zich inspannen om, zoals terecht gebeurt bij de bestrijding van antisemitisme, ook een aparte Nationaal Coördinator Bestrijding Moslimhaat in het leven te roepen? Zo nee, waarom niet?
Welke concrete stappen gaat u zetten om nog vóór de aankomende verkiezingen te komen tot een jaarlijks en structureel overlegmoment tussen de politieke top van uw ministerie (waaronder uzelf) en vertegenwoordigers van de Nederlandse moslimgemeenschap en dit te implementeren in beleid?
Het (demissionaire) kabinetsstandpunt inzake het initiatiefwetsvoorstel Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR) |
|
Michiel van Nispen (SP), Tom van der Lee (GL) |
|
David van Weel (minister , minister ) , Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het KPMG-rapport «Krachten gebundeld – naar een effectievere en efficiëntere invulling van de poortwachtersrol in Nederland» (2023), waarin wordt aanbevolen lopende wetgevingsinitiatieven die poortwachters versterken – zoals het voorstel van wet van de leden Van der Lee en Van Nispen tot wijziging van de Registratiewet 1970 in verband met de instelling van een centraal aandeelhoudersregister (Wet centraal aandeelhoudersregister; Kamerstuk 34 661) – voortvarend op te pakken?1
In hoeverre geeft het demissionaire kabinet invulling aan deze aanbeveling, mede gezien de brede steun vanuit poortwachters voor een dergelijk register?
Herinnert u zich de toezegging van Minister van Weel van Justitie en Veiligheid tijdens het tweeminutendebat van d.d. 19 februari 2025 naar aanleiding van het commissiedebat «Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit» om het kabinetsstandpunt over het initiatiefwetsvoorstel voor een centraal aandeelhoudersregister (CAHR) opnieuw te bezien?
Herinnert u zich de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid om hierover te rapporteren in de halfjaarbrief Ondermijning vóór de zomer van 2025?
Wanneer kan de Kamer de nadere appreciatie, zoals beloofd door de Minister van Justitie en Veiligheid, tegemoetzien? Kunt u alvast delen welke inhoudelijke en juridische overwegingen hierin worden meegenomen?
Acht u het aannemelijk dat een CAHR poortwachters effectiever laat werken én misbruik van complexe eigendomsstructuren tegengaat en daarmee aansluit op de kabinetsbrief «Nieuwe anti-witwasaanpak» van 14 mei 2025, waarin wordt benadrukt dat de aanpak van witwassen enerzijds lastenverlichting voor bonafide ondernemers beoogt, en anderzijds barrières opwerpt voor criminelen?2 Kunt u dit toelichten?
Bent u ook van mening dat het huidige en toekomstige UBO-register – vanwege de (meer dan) 25%-drempel – geen volledig zicht biedt op de uiteindelijk belanghebbenden binnen vennootschappen, waardoor bijvoorbeeld aandeelhouders met 24% buiten beeld blijven?
Deelt u de opvatting dat een CAHR waarin álle aandeelhouders (beursgenoteerde bedrijven uitgezonderd) worden geregistreerd, ongeacht de omvang van het belang, dit transparantie gat kan dichten? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat een CAHR, gevuld op basis van notariële akten, betrouwbaardere en completere gegevens zal bevatten dan het UBO-register, dat afhankelijk is van zelfregistratie door vennootschappen?
Heeft u kennisgenomen van het recente standpunt van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) in haar position paper van 21 mei 2025, waarin zij aangeeft invoering van het CAHR noodzakelijk te achten en technisch in staat te zijn het register te houden?
Ziet u technische of juridische belemmeringen bij implementatie via de KNB? Zo ja, hoe bent u voornemens deze weg te nemen?
Wordt de uitvoeringstoets die de Kamer van Koophandel uitvoert naar het CAHR op verzoek gedaan van het kabinet? Zo ja, overweegt het kabinet de KNB ook te vragen om het uitvoeren van een dergelijke uitvoeringstoets? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Hervorming politieke pensioenen per 2028 in gevaar’ |
|
Agnes Joseph (NSC), Henk Vermeer (BBB) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hervorming politieke pensioenen per 2028 in gevaar»?1
Ja
Wat is de status van het wetsvoorstel om de pensioenen van politieke ambtsdragers onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel?
Het wetsvoorstel is in ambtelijke voorbereiding.
Is de beoogde datum voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog steeds 1 januari 2028? Zo niet, wat is dan de beoogde datum?
De beoogde datum van inwerkingtreding is nog steeds 1 januari 2028.
Wat zijn de budgettaire gevolgen van uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel?
In de kabinetsbrief zijn de budgettaire gevolgen van de overgang van begrotings- naar fondsfinanciering uiteengezet (Kamerstukken II 2023/24 32 043, nr. 651). Bij uitstel loopt de begrotingsfinanciering langer door en gaat de fondsfinanciering later in. Die budgettaire gevolgen schuiven dienovereenkomstig op en zijn dus te overzien.
Zijn de complexe juridische en technische vraagstukken die samenhangen met de overgang van Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (APPA) naar de Wet toekomst pensioenen (Wtp) inmiddels verholpen?
De genoemde juridische en technische vraagstukken hangen samen met de overgang van begrotingsgefinancierde pensioenen naar een pensioenfonds. In het wetsvoorstel zullen deze vraagstukken worden geadresseerd.
Indien dit niet het geval is, wat zijn dan de openstaande vraagstukken en op welke termijn worden deze verholpen?
Een passende en toereikende oplossing voor deze vraagstukken zal in het wetsvoorstel worden geadresseerd.
Deelt u de mening dat de destijds gestuurde planningsbrief over de pensioenen van politieke ambtsdragers in het nieuwe pensioenstelsel geen realistisch transitieproces heeft weergegeven? Zo niet, waarom niet?
Zoals in de planningsbrief vermeld zijn er veel factoren om mee rekening te houden. De planning gaat dan ook uit van streefdata zoals te voorzien met inachtneming van de relevante factoren. De voorbereidingen voor de overgang hebben tot nu toe geen vertraging opgelopen.
Wat doet het volgens u met het vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel dat de pensioenen van politieke ambtsdragers pas op een later moment in het nieuwe stelsel worden ondergebracht, terwijl de transitie bij pensioenfondsen reeds in volle gang is?
Het streven is nog altijd om de pensioenen van politieke ambtsdragers per 1 januari 2028 onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel. De veronderstelde effecten op het vertrouwen van deelnemers in het pensioenstelsel behoeven zich niet voor te doen.
Bent u bereid het wetsvoorstel om de pensioenen van politieke ambtsdragers onder te brengen in het nieuwe pensioenstelsel nog voor het zomerreces in internetconsultatie te laten gaan?
Het streven is het wetsvoorstel in 2025 in consultatie te brengen.
Ledenwerving van ledenomroep WNL op het VVD congres |
|
Ines Kostić (PvdD), Martin Oostenbrink (BBB), Joost Eerdmans (EénNL), Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Eppo Bruins (minister ) (NSC) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht dat ledenomroep WNL leden werft op het VVD-congres? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Hoewel ledenwerving van belang is voor omroepen vanwege de huidige inrichting van het bestel, is het bewaken van journalistieke onafhankelijkheid uiterst belangrijk. Ik vraag daarom zorgvuldigheid van omroepen bij hun wervingsactiviteiten. Omdat een van de ledenwervers van WNL een badge droeg met pers leverde dat een verkeerd beeld op. Ik heb van WNL begrepen dat het ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een bepaalde redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk. Dat onderscheid is van fundamenteel belang.
Deelt u de mening dat de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en ledenomroepen de schijn van partijdigheid en onafhankelijkheid hoog in het vaandel moeten hebben volgens de geldende «gedragscode integriteit publieke omroep 2021» en de mediawet? Zo ja, hoe kijkt u naar de handelwijze van WNL?
Ik hecht zeer grote waarde aan de onafhankelijkheid van de media. De publieke omroep moet (kunnen) opereren zonder commerciële of politieke invloed. Onafhankelijke journalistiek is onmisbaar in een democratische rechtsstaat. Hoewel het in deze casus ging om een activiteit van de vereniging van WNL, niet van een journalistieke redactie of met een bepaald journalistiek oogmerk, blijft het noodzakelijk dit onderscheid te maken.
Deelt u de mening dat omroepen hun onafhankelijkheid dienen te bewaken en hun aanwezigheid op evenementen van politieke partijen, zoals (leden)congressen, vooral dienen te beperken tot verslaggeving? Zo ja, deelt u de mening dat ledenwervers expliciet voorzien van een perspas zich slecht verhouden tot de gedragscode van de NPO? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarnaast begreep ik van WNL dat zij de namens WNL aanwezige personen nadrukkelijk als marketingmedewerkers hebben aangemeld, niet als pers. Het is inderdaad ongelukkig dat zij vervolgens alsnog een perspas hebben gekregen. Ik ben het dus met u eens.
Klopt het feit dat alleen het Commissariaat voor de Media kan handelen bij overschrijding van de code?
Het klopt dat het Commissariaat voor de Media sinds 2021 de aangewezen toezichthouder op deze code is. Daarbij merk ik op dat zij alleen toezichthoudende bevoegdheden hebben op de bindende onderdelen van deze code, niet op de aanbevelingen. Mede naar aanleiding van het rapport van de Onderzoekscommissie Gedrag en Cultuur Omroepen en een aantal incidenten die zich daarna nog hebben voorgedaan, heb ik de NPO en het Commissariaat voor de Media gevraagd deze code verder aan te scherpen. Daar wordt nu door beide partijen en in samenspraak met de omroepen aan gewerkt.
Deelt u onze opvatting dat het merkwaardig is dat WNL leden werft op een partijcongres, maar in de eigen statuten stelt dat WNL op geen enkele manier gebonden of gelieerd wil zijn aan een politieke partij (pagina 2, regel 2) «WNL heeft respect voor ieders mening en is niet gebonden aan en politiek partij, een belangengroepering et etc.»?2
Het werven van leden op een bepaalde plek, zegt niet direct iets over de onafhankelijkheid van een omroep. Ik begreep van WNL dat zij van plan waren op meerdere politieke congressen aanwezig te zijn, niet enkel dat van de VVD. Maar nogmaals: ik verwacht van omroepen daarin zorgvuldigheid en waar nodig duidelijke communicatie dat het om ledenwerving gaat, en niet om journalistieke of redactionele activiteiten.
Bent u bereid om in alle gesprekken die u en uw departement hebben met de NPO en omroepen en andere relevante actoren te blijven wijzen op dat leden werven op politieke congressen ongewenst is?
Zoals aangekondigd in mijn brief van 4 april jongstleden, ben ik voornemens bij de hervorming van de landelijke publieke omroep het ledencriterium los te laten.3 Wat mij betreft behoort deze praktijk dus zo snel mogelijk tot het verleden.
Kunt u, bezien vanuit uw voornemen om via een wetswijziging alle omroepen terug te brengen tot een maximaal aantal omroephuizen, toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat het ledencriterium niet meer leidend gaat zijn voor het bestaansrecht van omroepen?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb aangegeven, ben ik voornemens het ledencriterium los te laten. Het hebben van een vereniging met een minimum aantal leden is in mijn voorstel voor de hervorming niet langer verplicht. Er komen meer manieren om maatschappelijke worteling aan te tonen, dat kan nog steeds via een vereniging maar dat hoeft niet. Daarnaast heb ik in dezelfde brief aangegeven dat ik het bestel wil sluiten; er zal dus geen sprake meer zijn van toe- of uittreding waarbij het ledencriterium een rol speelt. Het ledencriterium komt dus geheel te vervallen.
Welke gevolgen zal deze transformatie naar omroephuizen vermoedelijk hebben voor de ledenwervende activiteiten van omroepen indien ook wordt gekozen voor andere criteria dan alleen het ledenaantal?
Zie mijn antwoord op vraag 7. Zoals ik al aangaf is het voor omroephuizen straks nog steeds mogelijk om via bepaalde verenigingen te werken aan maatschappelijke worteling. Maar deze verenigingen staan buiten de omroephuizen. Omroephuizen worden ook stichtingen, en zullen dus zelf niet aan ledenwerving kunnen doen.
Het artikel 'Opnieuw grenscontroles door groep burgers, dit keer bij Groningse Sellingen' |
|
Mpanzu Bamenga (D66), Hanneke van der Werf (D66), Joost Sneller (D66) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Vindt u het wenselijk dat groepen burgers op de weg bij de grens auto’s staande houden, mensen intimideren en hier eigenrichting toepassen?1
We leven in een democratische rechtsstaat. Het staat eenieder vrij te demonsteren binnen de grenzen die de wetgever heeft gesteld. Dat heeft de Minister-President in zijn interview in Tubantia van 10 juni jl. ook willen benadrukken. Het is echter geenszins de bedoeling dat het recht in eigen hand genomen wordt door «grenscontroles» uit te voeren. Het uitvoeren van grenscontroles is wettelijk voorbehouden aan autoriteiten, zoals de Koninklijke Marechaussee en is aan strenge nationale en Europese regels gebonden. Overigens merk ik op dat een demonstratie bestaat uit een actie van meerdere personen die gericht is op een gezamenlijke meningsuiting, een actie die vooral gaat om het uitoefenen van dwang valt niet onder de Wet openbare manifestaties.
Wat is het kabinetsstandpunt ten aanzien van deze acties, in het licht van de uitspraak van premier Schoof dat het hier zou gaan om een demonstratie?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel personen heeft de politie reeds aangehouden bij deze acties?
De politie en het openbaar ministerie hebben mij laten weten dat tot op heden één verdachte is aangehouden op verdenking van poging tot ambtsdwang.
Wat is uw mening over de berichten die in chats van deze groepen gedeeld worden, waar werd gesproken over wapens aanschaffen, racisme en gewelddadige fantasieën zoals de uitspraak ««Kan beter een wapen in huis hebben. Als zo’n kutzw*rte doodtrappen» en welke acties zijn ondernomen om zicht te krijgen op deze groepen?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u de mening dat uw eerste reactie, die sprak over begrip voor frustratie, te laconiek was?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting.
Bent u het ermee eens dat begrip voor frustratie en een oproep om te stoppen hier niet volstaat en bent u bereid om deze acties op passende wijze te veroordelen en aan te pakken?
Zie antwoord vraag 5.
Hulpverlening aan Nederlanders die vastzitten in Israël |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Herkent u signalen dat er Nederlanders vast zitten in Israël die niet weten hoe ze terug moeten komen en weinig duidelijkheid van de Nederlandse ambassade in Israël ervaren?
Nederlanders die zich in Israël en elders bevinden, worden sinds aanvang van het gewapende conflict tussen Israël en Iran opgeroepen zich te registreren bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Via deze centrale Informatieservice ontvangen zij regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Hoeveel Nederlanders zitten er volgens de informatie waarover u beschikt momenteel vast in Israël sinds het luchtruim boven Israël is gesloten als gevolg van de onderlinge aanvallen tussen Israël en Iran?
Gestrande Nederlanders in Israël woonachtig in Nederland konden zich van 21 t/m 25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken middels het Crisis Contactformulier. Daaruit is gebleken dat in totaal ca. 200 personen tot de doelgroep van gestrande Nederlanders behoren. Een aantal van deze personen heeft om uiteenlopende redenen ervoor gekozen van repatriëring af te zien, bijvoorbeeld omdat het vertrekmoment hen niet goed uitkwam.
Welke hulp wordt op dit moment geboden aan deze Nederlanders, bijvoorbeeld op het gebied van onderdak, informatievoorziening of consulaire bijstand?
Reeds vanaf het begin van het gewapende conflict tussen Israël op Iran op 13 juni jl. ontvangen Nederlanders in Israël (en andere landen in het conflictgebied) die zich hebben geregistreerd bij de Informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig veiligheidsupdates en actueel advies over uitreismogelijkheden.
Gestrande Nederlanders in Israël konden zich tussen 21–25 juni jl. aanmelden voor hulp bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op 22 juni jl. is voorts besloten over te gaan tot georganiseerd vertrek voor gestrande Nederlandse reizigers in Israël. Op 24 juni jl. zijn drie bussen met gestrande Nederlandse reizigers en hun kerngezinsleden vanuit Tel Aviv en Jeruzalem vertrokken richting Egypte. Op woensdag 25 juni zijn deze reizigers met een chartervlucht vanaf Sharm el-Sheikh aangekomen in Eindhoven. In totaal zijn met deze operatie ruim 100 Nederlandse reizigers gerepatrieerd.
Op dit moment is het voor Nederlanders nog niet mogelijk om Israël zelfstandig met het vliegtuig te verlaten. Later deze week wordt daarom een tweede door het ministerie georganiseerde uitreis gepland waarmee de overige repatrianten die zich hebben aangemeld, en zulks eventueel nog wensen, uit Israël kunnen vertrekken. Deze repatriëring zal eveneens bestaan uit busvervoer vanuit Israël naar Egypte zodat de gestrande reizigers vanuit daar naar Nederland kunnen vliegen.
Voorts kunnen Nederlanders die problemen verwachten of ervaren bij hun uitreis via Egypte of Jordanië zich 24/7 melden bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken via het Contact Center van NederlandWereldwijd (NWW). Waar extra consulaire ondersteuning nodig is, verleent een speciaal hiervoor ingesteld Crisis Contact Team van het ministerie in samenwerking met de betrokken posten consulaire bijstand op maat.
Constaterende dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangeeft dat reizen via Jordanië of Egypte wel mogelijk is, in hoeverre ondersteunt of begeleidt Nederland deze Nederlanders bij het veilig bereiken van de grensovergangen en bij het organiseren van vervoer naar bijvoorbeeld Amman?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u actief in contact met buurlanden zoals Jordanië en Egypte om de grensovergangen open te houden of versoepelde doorgang mogelijk te maken voor Nederlanders?
Het is op dit moment mogelijk de landsgrenzen met Egypte en Jordanië te passeren. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de situatie aan de grenzen, mede op basis van informatie van de autoriteiten van Israël en de buurlanden. Indien nodig schakelt het ministerie met deze autoriteiten om consulaire bijstand te kunnen verlenen.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar, zoals personeel van ambassades of consulaire posten, om Nederlanders in deze situatie effectief bij te staan op alternatieve routes?
Op dit moment zijn in verhouding tot het relatief beperkte aantal hulpverzoeken voldoende middelen beschikbaar en kan naar omstandigheden adequaat door onze posten in Israël (en in de bredere regio) consulaire hulp worden geboden. Waar nodig worden de betrokken posten ondersteund door het snel consulair ondersteuningsteam (SCOT) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Op welke termijn verwacht u dat de Nederlanders die vastzitten in Israël op veilige wijze kunnen terugkeren naar Nederland?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Nederlanders in het crisisgebied kunnen ook na het sluiten van het Crisis Contactformulier een beroep blijven doen op hulp van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. NederlandWereldwijd is 24/7 bereikbaar. Daarnaast blijven we aangemelde Nederlanders via de BZ informatieservice en de reisadviezen op de hoogte houden van de actuele situatie.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Racisme en gepraat over wapens in WhatsApp-groep van «grenswacht» van Jan Huzen»?1
Ja
Hoe beoordeelt u in het licht van de racistische uitspraken zoals die gedaan worden in de Whatsappgroep «Grenscontroles i.v.m. Asielzoekers» uw eerder getoonde begrip voor de achterliggende «frustratie» bij burgers die de grenscontroles hielden? Deelt u de mening dat dit begrip met de kennis van deze racistische teksten nu niet meer op zijn plaats is?
De zorgen en frustraties van sommige Nederlanders over het Nederlandse asielbeleid laten onverlet dat burgers niet het recht in eigen handen mogen nemen. Het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijk bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is er geen ruimte voor eigenrichting. Uitspraken zoals hierboven genoemd zijn verwerpelijk en gevaarlijk.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de in het artikel genoemde beheerder van de Whatsappgroep «Helaas troffen we geen asielzoekers aan. Ook geen donkere mensen, of iets wat erop lijkt» en dat de burgers die grenscontroles uitvoerden indien zij asielzoekers waren tegengekomen die zouden hebben achtervolgd en ondervraagd? Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken niet op begrip maar of afkeuring dienen te rekenen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt er vervolging plaats naar aanleiding van de racistische uitlatingen in de genoemde appgroep?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten.
Burgers die de grens menen te moeten bewaken |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Burgers doen zelf «grenscontroles» bij Ter Apel, politie ziet niets strafbaars»1 en «Opnieuw «grenscontrole» door groep burgers, dit keer bij Sellingen»?2
Ja.
Kunt u in een feitenrelaas weergeven waaruit (tot op het moment van beantwoording van deze vragen) de genoemde «grenscontroles» bestonden? Waaruit bestonden de handelingen van de zelfbenoemde grenscontroleurs? Op welke wijze hebben zij automobilisten benaderd, laten stoppen, vragen gesteld of op andere wijze getracht hen te controleren? Hoe veel zelfbenoemde grenscontroleurs waren daarbij betrokken en hoe vaak hebben deze grenscontroles plaatsgevonden? Wat waren de locaties van de controles? Wat heeft de politie ondernomen?
De politie heeft mij het onderstaande feitenrelaas gegeven:
Deelt u de mening dat zelfs als automobilisten vrijwillig toestaan dat hun auto gecontroleerd werd, dat een dergelijke controles intimiderend kunnen werken en sowieso ongewenst zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie en uiteindelijk de rechter om te bepalen of er sprake is van strafbare feiten. Dat is niet aan mij om te beoordelen.
Deelt u de mening dat controles van deze controles de vrijheid van burgers onrechtmatig beperken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de woordvoerder van de gemeente Westerwolde dat het «verboden [is] voor burgers om auto's aan te houden op de manier waarop de politie dat doet», en dat «dergelijke acties voor enorm gevaarlijke situaties op en langs de weg [zorgen].»? Zo ja, waarom en was er sprake van enige strafbare feiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat bedoelde u met uw uitspraak over de groep burgers die bij Ter Apel voor grenswacht speelden: «Laat de politie en marechaussee hun werk doen en hou je aan de wet.»? Op welke wijze hielden deze burgers zich niet aan de wet?
Wat ik bedoelde met mijn uitspraken is dat het uitvoeren van grenscontroles is voorbehouden aan autoriteiten die wettelijke bevoegd zijn, zoals de Koninklijke Marechaussee, en aan strenge regels gebonden. In dit land is geen ruimte voor eigenrichting.
Wat bedoelde u met uit uitspraak «neem het recht niet in eigen hand»? Op welke wijze werd het recht in eigen hand genomen en waarom acht u dit ongewenst?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u met uw Duitse ambtsgenoot overlegd hoe tegen deze «grenscontroles» opgetreden moet worden? Zo ja, waar heeft dat overleg toe geleid? Zo nee, wilt dan alsnog met uw Duitse ambtsgenoot gaan overleggen en de Kamer over de uitkomst daarvan informeren?
De politie staat in nauw contact met de Koninklijke Marechaussee en de Duitse politie om de situatie aan de grens goed te blijven volgen en waar nodig op te treden. Ook de Koninklijke Marechaussee onderhoudt reguliere contacten met de Duitse grensautoriteiten waar het om binnengrenscontroles gaat.
Het bericht dat de burgemeester van Eindhoven alarm slaat over het antisemitisch geweld in Eindhoven |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de burgemeester van Eindhoven alarm slaat over het antisemitisch geweld in zijn stad? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het bewijst helaas dat een actief betrokken overheid bij de bestrijding van antisemitisme nodig blijft.
Kunt u aangeven hoe in het publieke en politieke debat vorm gegeven kan worden aan de door de Eindhovense burgemeester geuite hartenwens om onze gedeelde waarden zwaarder te laten wegen dan onze voorkeuren, achtergronden of overtuigingen? Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd?
Ik onderschrijf de uitspraak van burgemeester Dijsselbloem. Ik zie het als mijn taak en verantwoordelijkheid als Minister van Justitie en Veiligheid om me daar, in voorkomende gelegenheden, ook publiekelijk over uit te spreken. Lokale bestuurders kunnen wat dat betreft rekenen op mijn steun.
Wat is de stand van zaken in de uitvoering van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030? Bent u bereid om in overleg te gaan met (vertegenwoordigers van) burgemeesters of, en zo ja in hoeverre deze strategie burgemeesters de mogelijkheid geeft om invulling te geven aan hun verbindende verantwoordelijkheid?
Over de stand van zaken in de uitvoering van de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030 is uw Kamer onlangs per brief geïnformeerd.2 Concrete lokale maatregelen liggen bij het lokaal gezag, maar ik ben altijd bereid in gesprek te gaan met gemeenten over de aanpak van antisemitisme.
Kunt u aangeven hoe ingespeeld wordt op aangiften van deze en vergelijkbare delicten van antisemitische vernielingen, beledigingen en bedreigingen? Wat is bijvoorbeeld het ophelderingspercentage? Hoeveel aangiften leiden uiteindelijk tot een uitspraak van de strafrechter?
In algemene zin is het zo dat de strafrechtelijke aanpak van discriminatie, waaronder strafbare feiten gericht tegen Joden vanwege hun godsdienst of discriminatie gericht tegen Joden als etnische groep, geprioriteerd is.
Dit betekent dat bij een aangifte het Openbaar Ministerie bij een haalbare en bewijsbare zaak in beginsel over zal gaan tot vervolging. In de artikelen 137c tot en met 137g en 429quater Wetboek van Strafrecht (Sr) zijn verschillende discriminatiedelicten omschreven, zoals groepsbelediging en het aanzetten tot haat, geweld en discriminatie. Dit zijn de specifieke discriminatiefeiten.
Daarnaast is in de OM-Aanwijzing discriminatie het vervolgingsbeleid neergelegd gericht op de aanpak van discriminatie. Dit beleid ziet onder meer ook op commune delicten met een discriminatie-aspect. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om een vernieling van een synagoge of het bedreigen of mishandelen van iemand omdat diegene Joods is. Bij deze delicten heeft het feit dat iemand Joods is als motief of aanleiding een rol gespeeld om het delict te plegen, of is het gebruikt om het delict indringender te plegen. Bij deze delicten is – net als bij andere commune delicten met een discriminatieaspect – het uitgangspunt van de strafvorderingsrichtlijn van het OM dat een strafverzwaring van 100% wordt toegepast in de eis van de officier van justitie. Vanaf 1 juli jl. is dit beleid ingebed in het nieuwe artikel 44bis Sr, waarmee een wettelijk verankerde strafverzwaringsgrond in het leven wordt geroepen.
Waar het de opvolging door onder andere politie en Openbaar Ministerie betreft, bieden de in april jl. gepubliceerde rapporten «Strafbare discriminatie in beeld 2024» van het Openbaar Ministerie en «Discriminatiecijfers in 2024» van de lokale antidiscriminatievoorzieningen, politie en enkele andere organisaties de meest recente gegevens. Daaruit kan opgemaakt worden dat er in 2024 bij de politie 880 incidenten onder noemer antisemitisme geregistreerd zijn. In 88 gevallen was sprake van bedreiging, er waren 78 bekladdingen, 7 incidenten waarbij mensen bespuugd zijn, zes gevallen van geweld, 36 keer geweld in combinatie met een discriminatoire uitlating, 8 pesterijen, 607 antisemitische uitlatingen, 37 vernielingen, 2 weigeringen en 11 overige, verder niet gekwalificeerde incidenten met antisemitisch aspect. Bij het OM is in datzelfde jaar 80 keer de discriminatiegrond antisemitisme geregistreerd voor specifieke discriminatiefeiten. Bij zogenaamde codis-feiten gaat het om 69 registraties. Codis-feiten zijn commune delicten, zoals vernieling, bedreiging of mishandeling, gepleegd met een discriminatoir aspect. Er zijn bij het OM in 2024 in totaal 37 feiten ingestroomd die in verband staan met het conflict tussen Israël en Hamas sinds 7 oktober 2023. Het ging hierbij om 11 specifieke feiten en 26 codis-feiten, waarvan in totaal 5 feiten werden gepleegd tijdens een demonstratie. In 31 gevallen ging het om gedragingen tegen of uitingen over (personen uit) Israël of met een Joodse afkomst. Hierbij is de discriminatiegrond antisemitisme geregistreerd. Omdat antisemitisme geen kwalificatie met een wettelijke grondslag is, is niet altijd te achterhalen in hoeveel gevallen een verdachte veroordeeld is vanwege het antisemitische karakter van zijn of haar gedraging.
Welke maatregelen neemt u zich voor om burgemeesters te faciliteren in het voeren van een effectief beleid voor het voorkomen en bestrijden van antisemitisme?
Vooralsnog is de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024–2030,3 die samen met de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) is opgesteld, leidend wat de inzet van het kabinet betreft. Deze bevat een aantal maatregelen met gemeenten als focuspunt. Te noemen zijn:
Ook in het belang van gemeenten is de voortzetting van de aanpak «Ons Voetbal Is Van Iedereen» (OVIVI) en «Onze Club Is Van iedereen» (OCIVI) van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Justitie en Veiligheid, Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen met de KNVB en NOC*NSF en andere maatregelen gericht op het tegengaan van discriminatie en antisemitisme in de sport en dan met name rond professioneel voetbal.
Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam, binnenkort gevolgd door gemeente Den Haag, het steunpunt Holocausteducatie opgericht waar docenten terecht kunnen met vragen over Holocausteducatie.
Afgezien van deze specifieke maatregelen staan burgemeesters en gemeenten verschillende, generieke door de overheid gecreëerde structuren bij, ingericht op het tegengaan van discriminatie en antisemitisme ter beschikking. Daarbij is te denken aan het reeds aangehaalde stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s). Daarnaast zijn er binnen de politie ook structuren voor het tegengaan van discriminatie zoals het Expertise Centrum Anti-Discriminatie van de politie (ECAD-P) en – heel specifiek – het Netwerk Divers Vakmanschap waaronder ook het Joods Politie Netwerk.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik altijd bereid in overleg met gemeenten te treden over concrete maatregelen om de aanpak gericht op het tegengaan van antisemitisme, binnen en buiten het kader van de Strategie, verder te versterken.
Betrokkenheid van de rijksoverheid is niet voorwaardelijk aan het voeren van een effectief beleid gericht op het voorkomen en bestrijden van antisemitisme op lokaal niveau. Het staat gemeenten, binnen de bestaande juridische kaders, verantwoordelijkheden en bevoegdheden geheel vrij om naar eigen inzicht vorm te geven aan hierop gericht beleid.
Het bericht ‘Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op’ |
|
Agnes Joseph (NSC) |
|
Eddy van Hijum (minister , minister ) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overstap naar nieuw stelsel drijft kosten pensioenfondsen flink op»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Is een stijging van de kosten van de grootste vijf pensioenfondsen met 20% door de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel wat u betreft een acceptabele stijging? Zo ja, waarom?
Een grote stelselwijziging gaat logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. In de memorie van toelichting (MvT) van de Wtp staat dat de implementatiekosten gemiddeld voor de gehele transitie ongeveer vijf miljoen euro per pensioenfonds bedragen, in totaal betreft dit circa € 1 miljard euro. De stijging van de kosten zoals gerapporteerd in de jaarverslagen past binnen deze raming. Daarbij dient opgemerkt te worden dat deze geconstateerde kostenstijging niet alleen het gevolg is van de kosten voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. Immers, veel pensioenfondsen grijpen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van bijvoorbeeld datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. De kosten die hiermee gepaard gaan, hadden ook zonder deze transitie gemaakt moeten worden. Op basis van de huidige inzichten is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht.
Kunt u bevestigen dat de jaarlijkse kosten per deelnemer van gemiddeld € 120 rechtstreeks ten koste gaan van de deelnemer door ofwel een lager pensioen of een hogere pensioenpremie?
De kosten voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel worden in principe uit het daarvoor gereserveerde vermogen gehaald, het collectieve pensioenvermogen. Dat betekent dat deelnemers indirect meebetalen aan de kosten. Daar staat tegenover dat de huidige en ook toekomstige pensioendeelnemers er een ander pensioenstelsel en een andere pensioenregeling voor terugkrijgen. In het licht van de verbeteringen die de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel brengt, vind ik een incidentele kostenstijging aanvaardbaar.
Hoe wenselijk is het volgens u voor de bestaanszekerheid van pensioendeelnemers dat de kosten voor pensioenuitvoering sterker stijgen dan de inflatie?
Dat de kosten voor pensioenuitvoering als gevolg van de incidentele transitiekosten stijgen, is voorzien. Deze kosten komen ten laste van het collectieve pensioenvermogen van het pensioenfonds. Daarom is het van belang dat pensioenfondsbesturen verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten, deze kritisch evalueren en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren.
Is het volgens u aan de deelnemers uit te leggen dat een pensioenfonds pas in het boekjaar 2027 terugkeert naar «een acceptabel kostenniveau»? Zo ja, op welke wijze?
De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel betreft een grote stelselwijziging, waar de nodige voorbereiding en bijbehorende werkzaamheden mee gepaard gaan. Daarnaast grijpen veel pensioenfondsen de transitie naar het nieuwe stelsel ook aan als aanleiding om toch al noodzakelijke verbeteringen op het gebied van datakwaliteit en pensioenadministratie door te voeren. Mede afhankelijk van het transitiemoment van een pensioenfonds worden de kosten die hiermee gepaard gaan, gespreid in de tijd. Het ligt dan ook voor de hand dat de kosten die een pensioenfonds maakt in het kader van de transitie, pas na de afronding van de transitie weer stabiliseren. Hoe de kosten zich dan verhouden tot de kosten voor transitie, is mede afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt. De hoogte van de kosten worden immers onder andere bepaald door het geboden serviceniveau, de complexiteit c.q. maatwerkopties van de pensioenregeling en de beleggingsstrategie.
Kunt u een overzicht geven van de totale kosten voor pensioenuitvoering per jaar vanaf 2023?
De kosten voor pensioenuitvoering (de uitvoeringskosten) zijn te onderscheiden in pensioenbeheerkosten, de kosten van vermogensbeheer en transactiekosten. Uit het meest recente rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell blijkt dat de totale uitvoeringskosten van alle pensioenfondsen in 2023 € 8,4 miljard bedroegen, bijna 13% minder dan in 2022.2 , 3 Deze daling van bijna € 1,2 miljard wordt nagenoeg volledig veroorzaakt door de prestatievergoedingen (kosten vermogensbeheer), die € 0,9 miljard lager waren dan in 2022. De transactiekosten daalden met € 0,3 miljard. De pensioenbeheerkosten stegen daarentegen met ruim € 0,1 miljard. Het volgende rapport van Actuarieel Adviesbureau Bell, over de uitvoeringskosten in 2024, verschijnt naar verwachting in het najaar van 2025. Over deze nieuwe cijfers, samen met de informatie van de toezichthouders en de informatie uit de volgende transitiemonitor, wordt u via de voortgangsrapportage monitoring Wtp (winter »26) geïnformeerd.
In hoeverre is het volgens u nog realistisch dat de totale kosten van de transitie uit zullen komen op maximaal € 1 miljard, als de kosten voor pensioenuitvoering voor alleen de grootste vijf pensioenfondsen afgelopen jaar al zijn opgelopen naar in totaal € 637,2 miljoen?
Een grote stelselwijziging gaat zoals gezegd logischerwijs gepaard met tijdelijk hogere kosten, zo ook de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De raming van de extra kosten als gevolg van de implementatie van de Wtp bedraagt, zoals in de MvT is toegelicht, ongeveer € 1 mld. Dit betreft een geaggregeerde raming van alle genoemde handelingen in het kader van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel. De kosten verschillen per pensioenuitvoerder en hangen onder andere af van complexiteit van het fonds, de complexiteit van de bestaande en gewijzigde pensioenregeling en de wijze waarop de transitie wordt ingevuld. Uit het eerdergenoemde rapport van Bell uit 2024 blijkt dat van 93 pensioenfondsen bekend is hoeveel uitvoeringskosten in 2023 waren toe te rekenen aan de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel. Voor deze 93 fondsen was hiermee een bedrag van ruim € 90 miljoen gemoeid. Indien deze kosten worden doorgetrokken naar alle pensioenfondsen (circa 200 pensioenfondsen) gedurende de transitieperiode van 5 jaar, komt dit dan nagenoeg overeenkomt met de inschatting van € 1 miljard. Aanvullend blijkt uit de nieuwste nog te verschijnen transitiemonitor Wtp dat de incidentele transitiekosten in een aantal gevallen hoger uitpakt dan initieel verwacht. Deze stijging is veelal verklaarbaar als gevolg van bijvoorbeeld de samenloop met andere ontwikkelingen zoals de overstap naar een andere pensioenuitvoeringsorganisatie en eventuele kosten die altijd al gemaakt hadden moeten worden waaronder het op orde brengen van de eerdergenoemde datakwaliteit. Daarnaast wordt dit beeld door sommige pensioenuitvoeringsorganisaties weer genuanceerd. Zo gaf APG aan dat slechts 11 euro op het conto van de transitiekosten kwam en dat de kosten voor de reguliere dienstverlening in reële termen daalden.4 Samenvattend, op basis van de huidige inzichten is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger gaan uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen.
Wat zegt het volgens u over de transparantie van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel dat niet ingeschat kan worden hoe hoog de transitiekosten uiteindelijk zullen uitvallen?
Uw opvatting dat er geen inschatting gemaakt kan worden van de hoogte van de uiteindelijke transitiekosten deel ik niet. Zoals in het antwoord op vraag 7 aangeven, is er nog geen aanleiding om te veronderstellen dat de totale transitiekosten hoger uitvallen dan verwacht bij de Wet toekomst pensioenen. Wel merk ik op dat in de uitvoeringspraktijk een evident onderscheid of kosten worden gemaakt enkel vanwege de transitie of dat de kosten sowieso zouden worden gemaakt, niet altijd mogelijk is.
Hoe bent u voornemens om pensioenfondsen een duidelijker onderscheid te laten maken tussen kosten die gerelateerd zijn aan de transitie in het kader van de Wet toekomst pensioenen en kosten voor vernieuwing en onderhoud van de uitvoering die ook zonder de transitie waren gemaakt?
Aangezien het onderscheid in de uitvoeringspraktijk tussen aan de transitie gerelateerde kosten en kosten die daar los van staan niet altijd duidelijk is te maken, ben ik niet voornemens om pensioenfondsen hiertoe te verplichten. Dit zou leiden tot schijnprecisie, die niet tot nieuwe inzichten of kostenbeheersing leidt, maar wel de administratieve lasten opdrijft. Wel vind ik het, zoals eerder afgesproken met uw Kamer, belangrijk om met elkaar de vinger aan de pols te houden. In de voortgangsrapportage monitoring Wtp ga ik dan ook nader in op uitvoeringskosten en de verwachte ontwikkeling daarvan. Daarnaast is in de pensioenwet een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten en deze kosten kritisch evalueren, en waar mogelijk verbeteringen doorvoeren. Dit komt de transparantie over dit onderwerp ten goede. Daarnaast zorgt een goede verantwoording ervoor dat de discussie op de juiste manier gevoerd wordt; niet alleen over de hoogte van de kosten, maar juist ook over de hoogte in relatie tot wat de deelnemer hiervoor terugkrijgt.
De Nationale Crisisstructuur |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
David van Weel (minister , minister ) |
|
![]() |
Is de Nationale Crisisstructuur momenteel actief?
Nee
In welke perioden is deze crisisstructuur actief geweest sinds september 2016? Kan de Kamer, per onderwerp («crisis») waarvoor de Nationale Crisisstructuur is geactiveerd de «reden van activering», de «periode van activering» en de namen van de personen of instanties die het besluit hebben genomen tot activering van de Nationale Crisisstructuur ontvangen?
Het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb) en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing vormen het kader waarin afspraken over de inrichting en werkwijze van de nationale crisisstructuur zijn vastgelegd1. In een situatie waarbij de nationale veiligheid in het geding is of kan zijn, of die anderszins een grote uitwerking op de maatschappij heeft of kan hebben, kan het gewenst zijn dat de Rijksoverheid op politiek-bestuurlijk niveau zorgdraagt voor coördinatie van en besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Veelal gaat het om situaties, waarbij de reguliere besluitvormingsstructuren en procedures niet toereikend zijn. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van het Reglement van orde voor de ministerraad bestaat daarvoor de MCCb die in de bedoelde situaties bijeengeroepen kan worden.
De Minister van Justitie en Veiligheid is coördinerend Minister voor crisisbeheersing en voorzitter van de MCCb tenzij de Minister-President beslist zelf voor te zitten. De MCCb wordt op hoog-ambtelijk niveau geadviseerd door de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb), voorgezeten door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV). ICCb en MCCb vormen de kern van de nationale crisisstructuur. Iedere Minister of Staatssecretaris kan de Minister van Justitie en Veiligheid verzoeken de MCCb in vergadering bijeen te roepen. De Minister van Justitie en Veiligheid besluit over het verzoek in overeenstemming met de Minister-President, en na overleg met de Minister of Staatssecretaris die als eerste verantwoordelijk is voor de aangelegenheid waarop het verzoek betrekking heeft.
Het instellingsbesluit en het Handboek zijn beide eind 2022 herzien en geactualiseerd. Bij die herziening is in het Handboek de afspraak opgenomen dat de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk wordt geïnformeerd over het bijeenroepen van de MCCb.
De nationale crisisstructuur is sinds 2016 in zes situaties volledig, dat wil zeggen tot en met de MCCb, geactiveerd geweest.
Op 18 maart 2019 vond een tramaanslag plaats op het oktoberplein in Utrecht. Omdat het een aanslag betrof met een vermoedelijk terroristisch motief is na besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President de MCCb bijeengeroepen. Op 19 maart 2019 is in de MCCb besloten de nationale crisisstructuur te deactiveren.
Vanaf 9 maart 2020 was de nationale crisisstructuur actief voor de aanpak van het coronavirus. De MCCb is voor het eerst op 3 maart 2020 bijeen geweest. Het besluit tot inzet van de nationale crisisstructuur werd genomen door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister-President, na overleg met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De activering vond plaats vanwege de brede maatschappelijke consequenties van het coronavirus op het gebied van de volksgezondheid en de samenhangende sociale, financiële en economische effecten. Op 3 juli 2020 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en de MCCb vervangen door een Ministeriële Commissie Covid-19 (MCC-19). De laatste MCCb vond plaats op 24 juni 2020.
In juli 2021 kampte de provincie Limburg met omvangrijke wateroverlast. De impact van de wateroverlast was enorm. Zowel op 15 juli als op 16 juli zijn de ICCb en de MCCb bijeengekomen. De verdere afwikkeling, waaronder de toepassing van de Regeling tegemoetkoming waterschade in Limburg op grond van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) vond plaats buiten de crisisstructuur.
Vanaf 9 maart 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne. Het activeren van de structuur voor crisisbesluitvorming was noodzakelijk voor het op korte termijn kunnen samenbrengen van alle disciplines zoals huisvesting, zorg, onderwijs, werk en veiligheid. Per 10 mei 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en is overgegaan op een specifieke structuur voor Opvang ontheemden Oekraïne.
Vanaf 17 juni 2022 is de nationale crisisstructuur actief geweest om de doorstroom en uitstroom in de migratieketen te verbeteren. Activering van de crisisstructuur was noodzakelijk omdat de situatie in de gehele migratie-keten (in-, door- en uitstroom) zeer onder druk was komen te staan. Hierbij zijn bij herhaling mensen opgevangen in tenten en de buitenlucht. Deze situatie maakte het noodzakelijk om tijdelijk op hoog ambtelijk en politiek-bestuurlijk niveau coördinatie en besluitvorming ten aanzien van doorstroom in de migratieketen in te richten. Per 22 september 2022 is de nationale crisisstructuur gedeactiveerd en ging de coördinatie over naar een specifieke crisisstructuur.
Naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten werd op 22 juni 2025 na besluit daartoe van de Minister van Justitie en Veiligheid in overeenstemming met de Minister-President en na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken de MCCb bijeengeroepen. In de MCCb is besloten tot actieve ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om daarbij tot georganiseerd vertrek over te gaan.
Is de Kamer geïnformeerd over de activeringen sinds 2016? Zo ja, hoe en wanneer heeft dit plaatsgevonden?
Ja. Over de tramaanslag in Utrecht en de inzet van de nationale crisisstructuur is uw Kamer per brief geïnformeerd op 21 maart en 24 april 20192. Voorts heeft u een rapportage met een evaluatie van het functioneren van de nationale crisisstructuur naar aanleiding van de tramaanslag ontvangen3. Over de activering van de nationale crisisstructuur voor het coronavirus is uw Kamer per brief geïnformeerd op 13 maart 20204. Over de situatie rondom de wateroverlast in Limburg is uw Kamer per brief geïnformeerd op 16 juli 20215. Op 16 juli is ook een bericht op Rijksoverheid.nl geplaatst dat er crisisoverleg (MCCb) heeft plaatsgevonden6. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de opvang van ontheemden uit de Oekraïne is uw Kamer per brief geïnformeerd op 8 maart 20227. Over de inzet van de nationale crisisstructuur voor de verbetering van de doorstroom in de migratieketen bent u per brief van 17 juni 2022 geïnformeerd8.
Over de besluitvorming in de MCCb naar aanleiding van ontwikkelingen in het Midden-Oosten over de ondersteuning van gestrande Nederlandse reizigers in de regio en om over te gaan tot georganiseerd vertrek bent u geïnformeerd per brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 juni 20259.
Worden er notulen gemaakt van de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb) en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)? Zo ja, kunt u de notulen van deze vergaderingen die hebben plaatsgevonden aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zowel van de ICCb als van de MCCb wordt verslag gedaan inclusief een besluitenlijst, waarin de conclusies zijn opgenomen. De MCCb is een ministeriële commissie. Ten aanzien van hetgeen besproken wordt of geschiedt in de MCCb bestaat een geheimhoudingsplicht (zie artikel 26, eerste en derde lid, Reglement van orde van de ministerraad). Verslagen en besluitenlijsten van de MCCb worden niet openbaar gemaakt. De besluitenlijst van de MCCb wordt ter goedkeuring vastgesteld door de ministerraad. De besluitenlijst van de ministerraad wordt na afloop gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl. De ICCb is, als voorportaal van de MCCb, een hoog-ambtelijke commissie. Verslagen en besluitenlijsten daarvan zijn vertrouwelijk en worden als regel niet openbaar gemaakt. In zijn algemeenheid is het zo dat uw Kamer langs reguliere lijnen wordt geïnformeerd over de besluitvorming die plaatsheeft in zowel ICCb’s als MCCb’s.
Naast Kamerbrieven zijn er vanwege de acute aard van de crisissituaties veelal ook persconferenties en nieuwsberichten op www.rijksoverheid.nl waarbij het algemene publiek wordt geïnformeerd.
Zijn het Nationaal Crisiscentrum (NCC), het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) momenteel operationeel? Zo ja, op welke thema’s richten het NCC en het NKC zich momenteel? Kunt u de vergaderverslagen van de periode januari 2022 tot heden met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Het Nationaal Crisiscentrum (NCC) en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) zijn staande organisaties die niet alleen tijdens activeringen van de nationale crisisstructuur actief zijn10. Het NCC vervult permanent op 27/4 basis de functie van interdepartementaal coördinatiecentrum en knooppunt van en voor de informatievoorziening op nationaal niveau bij een (dreigende) crisis. Het ondersteunt de nationale crisisstructuur en betrokken partijen met informatiemanagement, kennis en voorzieningen. Het richt zich ook op preparatie (o.a. landelijke crisisplannen) en op beleidsvorming in het landelijke crisisdomein.
Het LOCC is onderdeel van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en maakt deel uit van de nationale crisisstructuur. Het ondersteunt permanent hulpdiensten en crisisorganisaties bij bovenregionale incidenten, crises of rampen, of bij de dreiging daarvan. Het LOCC wordt bemensd door vertegenwoordigers van hulpdiensten en crisispartners zoals Politie, Brandweer, Defensie, GGD GHOR, veiligheidsregio’s en gemeenten.
De NCTV kent een staande afdeling Communicatie. Indien er sprake is van een (dreigende) crisis kan er een Nationaal Kernteam Communicatie worden ingesteld.
Het NCC en het NKC richten zich, afgezien van beleidsvorming en preparatie van crisisbeheersing in den brede op actuele thema’s als de weerbaarheid van de samenleving.
Zowel in als vanuit het NCC en het LOCC wordt veelvuldig overleg gevoerd. Dit behoort tot de dagelijkse gang van zaken van de organisaties. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij dan wel leiden tot documenten die uw Kamer ontvangt in de vorm van Kamerbrieven, nota’s, rapportages etc.
Kunt u de vragen binnen drie weken en afzonderlijk beantwoorden?
De vragen zijn binnen de zes weken termijn en afzonderlijk beantwoord.
Het riante wachtgeld voor de opgestapte PVV-bewindslieden |
|
Jimmy Dijk (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat ex-politici een zeer royale wachtgeldregeling krijgen voor de duur van twee jaar?
Het gebruik van de term «wachtgeld» leidt in mijn optiek tot onjuiste beeldvorming. Bewindspersonen ontvangen ambtshalve op grond van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers (Appa) een uitkering na het aftreden. Deze uitkering is bedoeld als tijdelijke overbrugging naar een nieuwe betaalde functie met toereikende inkomsten. Daarom is er ook een sollicitatieplicht die vergelijkbaar is met die van werknemers. Er moet actief worden gezocht naar een nieuwe werkkring. Er is dus geen sprake van «wacht’geld. In Appa komt deze aanduiding dan ook in het geheel niet voor.
De duur van een Appa-uitkering is afhankelijk van individuele omstandigheden. Dat wil overigens niet zeggen dat de uitkering ook telkens voor de gehele duur wordt uitbetaald. Het is een vangnetvoorziening. Nieuwe inkomsten worden met de uitkering verrekend. De Appa-uitkering is het enige vangnet voor politici die aftreden, terwijl er vanwege de vertrouwensregel geen waarborgen gelden zoals bij werknemers. Ik ga hier bij de beantwoording van vraag 2 en 3 nader op in.
Deelt u de mening dat de voormalige PVV-bewindslieden, nu zij uit zichzelf – vrijwillig – het kabinet hebben verlaten, verwijtbaar werkloos zijn? Zo ja, deelt u de mening dat zij af zouden moeten zien van hun wachtgeld, aangezien burgers ook geen recht op een uitkering hebben als er sprake is van verwijtbare werkeloosheid?
Die mening deel ik niet. Het begrip «verwijtbare werkloosheid» geldt in het kader van de Werkloosheidswet. Deze wet is echter niet van toepassing op bewindspersonen. Voor politieke ambtsdragers geldt een specifiek uitkeringsrecht op grond van de Appa, dat vanwege de vertrouwensregel bewust geen verwijtbaarheidstoets kent. De vertrouwensregel wil zeggen dat bewindspersonen op elk moment moeten kunnen aftreden als de volksvertegenwoordiging geen vertrouwen meer heeft in de betreffende ambtsdrager.
Ontslagbescherming is vanwege die vertrouwensregel ongewenst bij politiek en bestuur: zij moeten juist van het ene op het andere moment kunnen aftreden. Dat is een groot verschil met werknemers waar het ontslagsysteem juist gericht is op het voorkomen van willekeur en onterecht ontslag. Daarom zijn er voor hen allerlei waarborgen van een wettelijke ontslagbescherming. De WW is het sluitstuk van dat ontslagsysteem voor werknemers, terwijl de Appa het enige vangnet is voor politieke ambtsdragers. Een verwijtbaarheidstoets verhoudt zich dus niet met het karakter van een politieke functie.
Overigens is de verwijtbaarheidstoets in de WW ook versoepeld:
Bent u bereid de huidige wachtgeldregeling voor oud-politici helemaal af te schaffen en oud-politici ook gewoon onder de Werkloosheidsuitkering te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben niet bereid de uitkeringsregeling voor oud-politici af te schaffen. Bewindspersonen zijn mensen die voltijds in de politiek bezig zijn voor het algemeen belang. Om integriteitsredenen is het niet gewenst dat zij naast hun politieke ambt hun oude baan of bedrijf behouden. Zij hebben dus een vangnet nodig als hun politieke werk ophoudt. Een politiek ambt is een bij uitstek tijdelijke functie die door de vertrouwensregel nog verder kan worden bekort. Een bewindspersoon moet te allen tijde zelf – zonder zorg over het recht op een uitkering – de politieke afweging kunnen maken of hij of zij het ambt nog wil blijven uitoefenen. Voor een goede werking van onze democratie mag het al dan niet krijgen van een uitkering geen rol spelen in de politieke afweging van de politieke ambtsdrager om af te treden. Als er voor politieke ambtsdragers onder deze omstandigheden geen vangnet is, kunnen alleen welgestelde mensen politiek bedrijven. Terwijl het uitgangspunt is dat iedereen in de Nederlandse samenleving een politiek ambt moet kunnen vervullen. Tijdens de uitkeringsperiode geldt er een sollicitatieplicht en de betrokkenen worden door re-integratiebureaus begeleid naar werk. Daarmee wordt de kans significant vergroot dat betrokkene niet gedurende de hele periode gebruik zal hoeven maken van dit vangnet.
Doordat politieke ambtsdragers vanwege de vertrouwensregel op elk moment moeten kunnen aftreden, is kort gezegd, het verschil als volgt: een werknemer kan niet zomaar worden ontslagen en de politiek ambtsdrager moet juist «zomaar» kunnen worden ontslagen. Dit verschil leidt tot de volgende verschillen in ontslagbescherming tussen (overheids)werknemers en politieke ambtsdragers:
Dat een eigenstandige uitkeringsregeling van groot belang is voor politieke ambtsdragers, is eerder in de integrale visie rechtpositie politieke ambtsdragers («Bijzondere ambten, een toegesneden rechtspositie») uiteengezet (Kamerstukken II 2014/15 28 479, nr. 73).
Ik roep nog in herinnering dat het initiatiefvoorstel-Van Raak Wet sociale zekerheid politieke ambtsdragers, dat beoogde politieke ambtsdragers onder de werking van de socialezekerheidswetgeving van werknemers te brengen, door de initiatiefnemer is ingetrokken (Kamerstukken II 2017/18 32 023, nr. 4). Vermeldenswaard is dat ook in dit wetsvoorstel – in afwijking van de WW – voor de aanspraak op een werkloosheidsuitkering geen verwijtbaarheidstoets was opgenomen.
De uitspraak van de rechter ten aanzien van het ambtsbericht inzake Syrië |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Caspar Veldkamp (minister ) (NSC) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter inzake de openbaarmaking van het algemeen ambtsbericht over Syrië?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechter die stelt dat u op grond van het Europese Unierecht en het nationale recht verplicht bent om het algemeen ambtsbericht inzake Syrië te overleggen?
Het kabinet is de uitspraak aan het bestuderen en zal deze betrekken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten.
Kunt u zo snel mogelijk voldoen aan de uitspraak van de rechter en het nieuwe ambtsbericht inzake Syrië, indien bekend, alsnog openbaar maken?
Het nieuwe ambtsbericht Syrië is op 6 juni jl. bij het Woo-besluit openbaar gemaakt.
Bent u voornemens in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak? Zo ja, waarom?
De uitspraak betreft een tussenuitspraak in een vreemdelingrechtelijke procedure. Het eventueel instellen van hoger beroep is eerst aan de orde indien de rechtbank een einduitspraak heeft gedaan. Dit ligt op de weg van het Ministerie van Asiel en Migratie.
Deelt u de constatering van de rechter dat het evident is «dat de openbaarmaking van een algemeen ambtsbericht, de nationale veiligheid of de veiligheid van die bronnen in het algemeen niet in gevaar zal brengen»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het dat u daarmee niet meer voldoet aan de enige uitzonderingsgrond voor het niet openbaar maken van ambtsberichten?
Per ambtsbericht dient te worden vastgesteld of er al dan niet uitzonderingsgronden van toepassing zijn. In het geval van het nieuwe ambtsbericht Syrië heb ik geconcludeerd dat er geen uitzonderingsgronden op grond van de Woo zijn om de informatie niet openbaar te maken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 2 worden de overwegingen in de tussenuitspraak op dit moment bestudeerd door het kabinet. De genoemde artikelen maken hier onderdeel van uit en zullen ook worden betrokken bij de nieuwe werkwijze inzake niet-openbare ambtsberichten. Het is aan de Minister van Asiel en Migratie onder wiens verantwoordelijkheid onderhavige gerechtelijke procedure valt om te reageren op de tussenuitspraak.
Het besluit om ambtsberichten voortaan niet meer te publiceren blijft staan. Ik heb aangegeven dat Woo-verzoeken volgens de geldende procedures en criteria worden behandeld. Op basis van de juridische kaders van de Woo is het ambtsbericht Syrië op verzoek openbaargemaakt.
Klopt het dat de Unierechtelijke en nationale rechtelijke verplichtingen die aangehaald worden door de rechter in deze zaak ook van toepassing zijn op alle andere landen waar uw ministerie een algemeen ambtsbericht voor opstelt? Zo ja, bent u voornemens om uw eerder aangekondigd beleid om algemene en thematische ambtsberichten voortaan niet meer actief openbaar te maken in te trekken? Zo nee, kunt u uitgebreid toelichten waarom de aangehaalde Unierechtelijke verplichtingen, waaronder artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten, artikel 10 van richtlijn 2013/32, artikel 12 van richtlijn 2013/32 en artikel 23 van richtlijn 2013/32 niet van toepassing zouden zijn op uw onlangs aangekondigd beleid?
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke adviezen en inzichten heeft u eerder gesteld dat er geen wettelijke verplichting bestaat om ambtsberichten actief openbaar te maken?2
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en kunt dat doen voor het commissiedebat JBZ-Raad 12–13 juni 2025 te Luxemburg (vreemdelingen- en asielbeleid) van 11 juni 2025?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Bent u bekend met het bericht «Tweelingbroer Staatssecretaris gaat bij dronebedrijf werken, terwijl leger miljoenen investeert»?1
Ja.
Klopt het dat de tweelingbroer van een zittende Staatssecretaris van Defensie een functie heeft aanvaard bij een bedrijf dat actief is op een terrein waarop Defensie momenteel fors investeert?
Ja.
Hoe kan het dat de Minister van Defensie, die politiek verantwoordelijk is, niet op de hoogte was van de nieuwe baan van de broer van de Staatssecretaris van Defensie?
Het was binnen de relevante onderdelen van de defensieorganisatie bekend.
Vindt u, in het licht van de opmerkingen vanuit de legerleiding over het heersende ongemak en de mogelijke kwetsbaarheid, de huidige regels rondom integriteit en aanbestedingen binnen Defensie en de Rijksoverheid strikt genoeg om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Defensie heeft regels ingesteld om belangenverstrengeling en oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen.
In de Gedragsregels Defensie is de zogenaamde «afkoelperiode» vastgelegd. Deze houdt in dat Defensie voormalige medewerkers tijdens de eerste twee jaar na beëindiging van het dienstverband niet als gesprekspartner of bemiddelaar van het bedrijfsleven voor commerciële activiteiten accepteert. Defensiemedewerkers die zakelijke contacten met bedrijven onderhouden, moeten bij de vertegenwoordigers van die bedrijven navraag doen naar een eventueel verleden bij Defensie.
Op oud-defensiemedewerkers rust de verantwoordelijkheid dat zij hier transparant in zijn, zowel naar hun nieuwe werkgever als naar Defensie toe. Aanvullend geldt dat medewerkers van Defensie een geheimhoudingsplicht hebben met betrekking tot het gebruik van vertrouwelijke informatie.
Verder geldt voor alle bewindspersonen de «Gedragscode integriteit bewindspersonen». Daarbij gaat het onder meer om een geheimhoudingsplicht, het zorgvuldig omgaan met overheidsinformatie en het bewust zijn van privécontacten en eventuele daaraan verbonden integriteitsrisico’s.
Hoe wordt in deze kwestie nu concreet voorkomen dat bij de aankoop van nieuw materieel andere belangen dan louter inhoudelijke en zorgvuldige professionele afwegingen een rol spelen? Hoe kan daarop worden gecontroleerd?
In het geval van de uitdiensttreding van de broer van Staatssecretaris Tuinman gelden dezelfde afspraken zoals die gelden voor alle uitdienst tredende defensieambtenaren, die overstappen naar een commerciële werkgever. Deze zijn gebaseerd op de Gedragsregels Defensie, zoals hierboven toegelicht.
Verder geldt dat de Staatssecretaris terughoudend zal zijn in directe contacten met AI Armaments en dat specifieke communicatie over en/of specifieke samenwerking met AI Armaments onder de verantwoordelijkheid van de Minister valt.
Hoe kan voorkomen worden dat in een casus zoals deze staatsgeheimen van het Ministerie van Defensie uitlekken naar particuliere bedrijven?
Voor alle Nederlandse burgers is het lekken van staatsgeheimen strafbaar.
Wat vindt u van de kritiek van integriteitsexperts die spreken van een duidelijke «schijn van belangenverstrengeling» en die stellen dat Nederland achterloopt op het terrein van transparantie rond potentiële belangenverstrengeling?
De regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen, zoals boven benoemd, bieden waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen om zowel belangenverstrengeling als de schijn daarvan in dit soort gevallen te voorkomen of te corrigeren? Bent u van plan deze maatregelen te betrekken bij de evaluatie van het integriteitskader bewindspersonen?
Zoals boven toegelicht bieden de regelgeving en de reeds aanwezige maatregelen waarborgen om belangenverstrengeling te voorkomen. De regels en maatregelen van de Gedragscode integriteit bewindspersonen zullen onderdeel zijn van een eventuele, toekomstige evaluatie.
Welke regels zijn er van toepassing voor familieleden van bewindspersonen? Hoe wordt eventuele bevoordeling of een andere vorm van verstrengeling van belangen voorkomen in een zaak zoals deze, waar nauwe familiebanden een rol spelen?
In de «Gedragscode integriteit voor bewindspersonen» zijn regels omtrent familieleden opgenomen. Daarin staat dat een bewindspersoon niet deelneemt aan de besluitvorming over zaken die zijn of haar partner, kinderen, andere familie, zakenrelaties, belangen of vroegere functies raken, voor zover deelneming in strijd zou kunnen komen met een goede ambtsuitoefening.
Deelt u de opvatting dat het bij integriteit en het voorkomen van de schijn van belangenverstrengeling niet alleen gaat om het naleven van regels, maar vooral ook om het hanteren van normen, zelfs als bepaalde gedragingen formeel niet verboden zijn? Zo ja, hoe oordeelt u daar dan over in deze kwestie? Hoe zorgt u ervoor dat dit normbesef ook binnen het kabinet en bij bewindspersonen heerst?
Integriteit is niet altijd in regels te vatten. Een eigen, moreel kompas is steeds van belang.