Het bericht 'Stadsaccountant Den Haag: ‘Wij zijn zo een miljoentje goedkoper dan de Big Four’' |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht «Gemeente-accountant wil alternatief zijn voor commerciële kantoren». In de beantwoording van de overige vragen vindt u mijn reactie.
Deelt u de wenselijkheid van meer accountants in publieke dienst voor dienstverlening aan organisaties in de publieke sector, zoals gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Een aantal gemeenten in Nederland heeft accountants in gemeentelijke dienst. De afweging of het wenselijk is om een accountant in dienst te nemen, dient door decentrale overheden zelf gemaakt te worden. Decentrale overheden bepalen ook zelf, welke werkzaamheden zij door de accountants in eigen dienst willen laten uitvoeren.
Specifiek kan de gemeenteraad op grond van artikel 213, tweede lid, van de Gemeentewet een of meer accountantsorganisaties aanwijzen voor de externe controle van de financiële verantwoording. De accountant controleert de jaarrekening en geeft een oordeel hierover. Dit is een wettelijke controle, zoals bedoeld in de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta)2, met als hoofddoel om de gebruikers van de financiële verantwoording van een gemeente een oordeel te geven over de mate van getrouwheid. Accountantsorganisaties voeren het overgrote deel uit van de jaarrekeningcontroles bij decentrale overheden.
Gemeenten kunnen er op grond van artikel 213 lid 7 van de Gemeentewet ook voor kiezen om de jaarrekeningcontrole, zoals bedoeld in artikel 213 lid 2, uit te laten voeren door accountants in gemeentelijke dienst. Voor de controle van de jaarrekening gelden op basis van artikel 213 lid 8 en 9 eisen, waar de accountant aan moet voldoen. Deze vloeien voort uit de Wta en zien specifiek op eisen voor de jaarrekeningcontrole. Nederland kent op dit moment twee gemeentelijke accountantsdiensten die jaarrekeningcontroles, zoals bedoeld in artikel 213 lid 2, uitvoeren.
De accountant in dienst van een gemeente kan tevens diensten verrichten voor andere decentrale overheden. Ook hiervoor geldt dat de afweging, of het wenselijkheid om diensten van een gemeentelijke accountantsdienst af te nemen, aan decentrale overheden zelf is.
Welke signalen heeft u dat (kleinere) gemeenten het lastig vinden om een commerciële accountant te vinden voor de jaarlijkse controle?
Individuele gemeenten hebben eerder aangegeven dat zij moeite hebben om een accountantsorganisatie te vinden voor de uitvoering van de controle van de jaarrekening. In algemene zin heb ik echter geen aanwijzingen dat er sprake is van een landelijk tekort, of dat gemeenten op korte termijn geen jaarrekeningcontroles kunnen laten uitvoeren.
Wat is uw inschatting van de mogelijke kostenbesparing voor gemeenten als zij gebruik zouden maken van een publieke accountant in plaats van commerciële kantoren? Indien u dit thans niet kunt maken, bent u bereid dit na te (laten) gaan?
Ik kan geen inschatting geven van het verschil in kosten tussen private accountantskantoren en gemeentelijke accountantsdiensten. Naast dat ik het niet mijn rol vindt om hier uitspraken over te doen, is dit marktgevoelige informatie en hangt dit zeer af van de mate waarin de te controleren decentrale overheid haar risico’s beheerst en daarover voldoende en inzichtelijke controle-informatie kan verschaffen aan de externe accountant.
Kunt u in ieder geval inzichtelijk maken hoe de tarieven van de dienstverlening door commerciële kantoren voor gemeenten zich het afgelopen decennium hebben ontwikkeld en hoe de tarieven / kosten van gemeentelijke accountantsdiensten zijn veranderd gedurende de dezelfde periode?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 aangegeven, vind ik het niet mijn rol om hier uitspraken over te doen en is het primair aan decentrale overheden zelf om tot een overeenkomst met accountants te komen.
Welke mogelijkheden ziet u om initiatieven zoals dat van de Gemeentelijke Accountantsdienst (GAD) te ondersteunen?
Als Minister van BZK hecht ik aan een goed functionerend stelsel van controle door accountants. Zoals aangegeven, bieden wet- en regelgeving op dit moment geen belemmering voor de oprichting van gemeentelijke accountantsdiensten en het door hen laten verrichten van een externe jaarrekeningcontrole. Er zijn mij momenteel geen signalen bekend dat decentrale overheden in dit kader behoefte hebben aan aanvullende ondersteuning. Ik blijf hierover met gemeenten en de VNG in gesprek. Indien uit die gesprekken blijkt dat aanvullende ondersteuning nodig is, dan zal ik op dat moment in overleg beoordelen welke maatregelen passend zijn.
Ziet u daarnaast ook een rol voor het Rijk om te voorzien in de functie van een publieke accountant voor gemeenten en andere overheden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 6 aangegeven, zijn er op dit moment geen signalen bekend die een aanleiding vormen voor aanvullende maatregelen of ondersteuning. Ik zie nu dus ook geen noodzaak tot het oprichten van een publieke accountant.
De oproep van de vakbonden om de nullijn voor rijksambtenaren te schrappen. |
|
Michiel van Nispen (SP) |
|
Rijkaart |
|
|
|
|
Heeft u de brief van de vakbonden gelezen, getiteld «Vakbonden voor rijksambtenaren roepen Minister BZK op tot overleg» van 11 september 2025?1
Ja, aan de oproep van vakbonden om op korte termijn een afspraak te maken is gehoor gegeven.
Deelt u de opvatting dat het opleggen van een nullijn voor ambtenaren de onderhandelingen over een nieuwe cao bij voorbaat ingewikkeld maken? Zo ja, is het dan niet beter om de nullijn te schrappen, zodat de onderhandelingen op een open en reële manier kunnen plaatsvinden?
De huidige CAO Rijk loopt af op 31 december 2025. De onderhandelingen vinden plaats onder een complex gesternte. In het hoofdlijnenakkoord is een nullijn opgenomen. Ik heb er daarnaast kennis van genomen dat zonder de mogelijkheid tot open en reëel overleg, een onderhandeling met de bonden niet mogelijk lijkt.
De werkgever Rijk heeft met de vakbonden afgesproken in november de formele onderhandelingen over een nieuw cao-akkoord te starten. Over de komende onderhandelingen en de inzet van de werkgever Rijk kunnen op dit moment nog geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat de eerder gemaakte afspraak om de uitvoering beter te belonen via functiewaardering, nog niet is nagekomen? Gaat u daar nog budget voor vrijmaken zoals is afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zowel het bij voorbaat opleggen van een nullijn als het niet nakomen van gemaakte afspraken de cao-onderhandelingen ondermijnen en de relatie met de vakbonden schaden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met de vakbonden om de juiste randvoorwaarden te scheppen voor volwaardige cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen uiterlijk 22 september 2025 beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht dat de koning aanwezig was bij loftuitingen over het Israëlische leger. |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «In een Amsterdamse synagoge werd gebeden voor Israël en zijn leger, maar de Koning vertrok geen spier»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat tijdens een koninklijk bezoek een loftuiting werd gedaan voor het Israëlische bezettingsleger, terwijl dit leger verantwoordelijk is voor meerdere oorlogsmisdaden, waaronder het doden van tienduizenden onschuldige burgers in Gaza en genocide?
Wat vindt u ervan dat in aanwezigheid van de Koning werd gesproken over «van Libanon tot Egypte en van de Grote Zee tot de Jordaanvallei», oftewel: het gehele huidige Israël inclusief de Palestijnse gebieden? Deelt u de mening dat dit feitelijk neerkomt op een legitimering van de annexatie van Palestijns gebied?
Acht u het gepast dat de Koning aanwezig is bij een bijeenkomst waar steun wordt uitgesproken aan een staat die volgens verschillende onafhankelijke mensenrechtenorganisaties schuldig is bevonden aan het plegen meerdere oorlogsmisdaden en het plegen van een genocide tegen het Palestijnse volk?
Indien de Koning of zijn delegatie hiervan vooraf op de hoogte waren, waarom is er dan niet gekozen om de bijeenkomst niet bij te wonen of anderszins te voorkomen dat de indruk van het steunen van de Israëlische misdaden zou ontstaan?
De aanwezigheid van de staatssecretaris bij het Rivierkreeftendiner en het aangekondigde verbod op het levend koken van kreeften en krabben |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat u afgelopen dinsdag aanwezig was bij het zogenoemde Rivierkreeftendiner?1 Heeft u daar zelf kreeft gegeten?
Ik kan bevestigen dat ik aanwezig was bij dit diner. De focus van het diner zag op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften. Op dit diner werd ook rivierkreeft geserveerd, en die heb ik gegeten.
Kunt u bevestigen dat u momenteel werkt aan de uitvoering van een door de Kamer aangenomen motie van de leden Kostic en Graus (Kamerstuk 28 286, nr. 1362) waarin de regering wordt opgedragen een verbod in te voeren op het levend koken van kreeften en krabben? Kunt u tevens bevestigen dat het de planning is om dit verbod binnen één jaar in werking te laten treden (Kamerstuk 28 286, nr. 1377)?
Ja, ik werk momenteel aan de uitvoering van deze motie en verwijs naar de brief van 15 januari jl. waarin ik uw Kamer over de uitvoering van deze motie heb geïnformeerd (Kamerstuk 28 286, nr. 1377). Zoals ik in deze brief heb aangegeven ben ik dit jaar -2025- bezig met een verkenning hoe dit verbod zo goed mogelijk vorm te geven. Dit jaar gebruik ik met name om, in afstemming met de horecasector, tot afspraken te komen over alternatieve methoden die praktisch toepasbaar zijn in horecakeukens. 2026 zal in het teken staan van het wijzigen van de regelgeving.
Eind dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de stand van zaken en over de verdere planning van dit verbod, ook wat betreft de inwerkingtreding van dit verbod. Conform de motie zal dit in ieder geval eerder zijn dan binnen 4 jaar, waarbij mijn inzet erop gericht is de regelgeving al volgend jaar te wijzigen zodat het verbod in 2026 in kan gaan.
Herinnert u zich dat u eerder aan de Kamer heeft geschreven dat kreeften pijn voelen wanneer zij levend worden gekookt (Kamerstuk 28 286, nr. 1377) en dat u in een debat heeft geïmpliceerd dat levend koken geen «humane dodingsmethode» is?2
Ja, dat herinner ik mij en dat onderschrijf ik ook nu.
Kunt u aangeven op welke wijze de kreeften bij het Rivierkreeftendiner zijn gedood?
Het is mij niet bekend op welke wijze de rivierkreeften zijn gedood, die tijdens dit diner zijn geserveerd.
Acht u het gepast dat u als verantwoordelijk Staatssecretaris deelneemt aan een diner waar dieren op een manier worden gedood die u zelf eerder als pijnlijk hebt omschreven en waarvoor u, op verzoek van de Kamer, een verbod uitwerkt, indien de kreeften bij het diner levend zijn gekookt?
Als Staatssecretaris ben ik ook verantwoordelijk voor de regelgeving rondom invasieve exoten. Zoals in antwoord 1 beschreven lag de focus van dat diner op het bestrijden van invasieve uitheemse rivierkreeften, daarom was ik aanwezig.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor het aangekondigde verbod als de verantwoordelijk bewindspersoon die het moet invoeren, kort voor de ingangsdatum publiekelijk bijdraagt aan een diner waar kreeften levend zijn gekookt?
Zoals benoemd in vraag 4 ben ik niet op de hoogte van de toegepaste dodingsmethode. En zoals hierboven benoemd lag de focus van dit diner op de bestrijding van uitheemse rivierkreeften.
Momenteel ben ik in gesprek met de horecasector om tot afspraken te komen die ook werkbaar zijn in de praktijk van de horecakeuken. Ik wil dit proces zorgvuldig doorlopen. Daarnaast dient ook regelgeving te worden aangepast. Dit traject zal dan ook enige tijd vergen. Ik wil wel benadrukken dat ik mij ervoor inzet dat het verbod in 2026 van kracht wordt.
Heeft u er tijdens het diner bij stilgestaan dat de kreeften ernstig hebben geleden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording op eerdere vragen heb aangegeven ben ik niet bekend met de bereidingswijze én lag de focus van het diner op de bestrijding van de uitheemse rivierkreeften. Het lijden van kreeften is een probleem dat breder speelt in de horeca. Om die reden hecht ik aan een zo spoedig mogelijke afhandeling van de motie van de leden Kostic en Graus
Kunt u toezeggen dat u, in ieder geval zolang u nog Staatssecretaris bent, geen kreeften en krabben meer zult eten die levend zijn gekookt? Zo nee, waarom niet?
Ik sta achter dit verbod en zal daarom zo spoedig mogelijk de motie van de leden Kostic en Graus uitvoeren.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De voorgedragen nieuwe demissionaire minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap |
|
Frans Timmermans (GroenLinks-PvdA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met uitlatingen die zijn gedaan door de voorgedragen demissionaire Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) over het bekladden van een regenboogzebrapad te Appingedam?1, 2
Wat is uw oordeel over de uitlatingen van de voorgedragen demissionaire Minister van OCW?
Kunt u uitleggen hoe het samengaat dat een persoon die regenboogzebrapaden gelijkstelt aan hakenkruizen de verantwoordelijke bewindspersoon wordt voor het ministerie dat verantwoordelijk is voor emancipatie en de aanpak van discriminatie tegen lhbtqia+-personen?
Kunt u zich voorstellen dat lhbtqia+-personen zich niet gehoord en onveilig voelen met een Minister die dergelijke uitlatingen heeft gedaan?
Wat zegt u als Minister-President voor álle Nederlanders tegen mensen die zich onveilig voelen door mensen in uw ministersploeg?
Wat vindt u ervan dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW het aanbrengen van hakenkruizen bagatelliseert?
Vindt u dat de voorgedragen demissionaire Minister van OCW afstand moet nemen van zijn uitlatingen rondom regenboogzebrapaden en hakenkruizen voordat hij kan aantreden als Minister?
Kunt u zich voorstellen dat de gedane uitlatingen door de aankomend demissionaire Minister van OCW bijdragen aan het dalen van de acceptatie van lhbtqia+-personen in de samenleving? Hoe verhoudt dit zich tot het onderzoek naar de dalende acceptatie dat het ministerie momenteel zelf aan het doen is?
Wat is volgens uw kabinet de betekenis van het symbool van de regenboog(vlag)? Gaat de nieuwe demissionaire Minister van OCW dit uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Vindt u het verstandig als de nieuwe demissionair Minister van OCW actief in gesprek gaat met vertegenwoordigers van lhbtqia+-personen om de ontstane zorgen en de gevoelens van onveiligheid naar aanleiding van zijn uitlatingen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
Wat gaat het demissionaire kabinet in de resterende periode nog actief doen om de acceptatie en de veiligheid van lhbtqia+-personen te vergroten? Kunt u dit nauwkeurig toelichten?
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar uiterlijk woensdag 3 september 2025 om 12.00 uur beantwoorden, gezien de actualiteit? Zo nee, waarom niet?
De verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering |
|
Christine Teunissen (PvdD), Suzanne Kröger (GL), Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Ruben Brekelmans (minister defensie) (VVD), Sophie Hermans (minister klimaat en groene groei, minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het historische advies van het Internationaal Gerechtshof (IGH) van 23 juli 2025 inzake de verplichtingen van staten met betrekking tot klimaatverandering?
Ja.
Bent u ermee bekend dat het advies stelt dat het nalaten van een staat om passende maatregelen te nemen tegen klimaatverandering, onder meer door het verstrekken van subsidies voor fossiele brandstoffen, «een internationale onrechtmatige daad kan vormen die aan die staat kan worden toegerekend»?
Ja.
Erkent u dat elke vorm van staatssteun aan fossiel niet in lijn is met de klimaatdoelen van Parijs en daarmee een schending van internationale afspraken is? Bent u voornemens uw beleid op gebied van fossiele steun te analyseren naar aanleiding van dit advies? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze lezing onderschrijft het kabinet niet. Het kabinet voert klimaatbeleid gericht op de Europese en nationale klimaatdoelen, zodat Nederland zijn bijdrage levert aan het realiseren van de temperatuurdoelstelling van de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid is gericht op een effectieve, efficiënte en rechtvaardige transitie naar een klimaatneutraal, Nederland en Europa. In deze transitie zal, mede als gevolg van dit beleid, het gebruik van fossiele energiedragers verminderen. Ook tegen deze achtergrond kan een vorm van staatssteun aan het gebruik van fossiele energiedragers – binnen de toegestane Europese kaders – (tijdelijk) nodig zijn om bijvoorbeeld energiearmoede, leveringszekerheid of verplaatsing van bedrijven en CO2-uitstoot (weglek) naar het buitenland te voorkomen. Daarmee worden in de lezing van het kabinet geen internationale afspraken geschonden. Het kabinet ziet daarom in het advies van het IGH geen aanleiding om een nieuwe analyse te maken van het beleid dat steun geeft aan fossiele energie.
Klopt het dat de Nederlandse staat nog steeds voor rond de 40 miljard aan verschillende vormen van steun aan de fossiele sector geeft? Zo nee, hoeveel steun geeft de Nederlandse overheid op dit moment aan de fossiele sector?
In Nederland wordt jaarlijks in de Miljoenennota inzicht gegeven in fossiele voordelen (ook wel fossiele subsidies). Dit overzicht laat zien in hoeverre de klimaatschade die voortkomt uit het gebruik van fossiele energiedragers direct of indirect beprijsd is. Ook wordt geïnventariseerd welke subsidieregelingen een specifiek (direct of indirect) voordeel geven aan emissie van broeikasgassen als gevolg van het gebruik van fossiele energiedragers. In de Miljoenennota 2026 blijkt uit dit overzicht een klimaatbeprijzingstekort van 18,0 mld. euro voor het jaar 2024 voor emissies die gepaard gaan met het gebruik van fossiele energiedragers (inclusief uitgestelde emissies die worden toegerekend aan niet-energetisch gebruik van fossiele energiedragers). Het opgeteld budgettair belang van subsidieregelingen voor het jaar 2025 bedraagt 29,8 mld. euro. Dit budgettaire belang betreft vooral voordelen die samenhangen met verlaagde tarieven of vrijstellingen in milieuheffingen. Twee kanttekeningen zijn van belang bij deze optellingen: ten eerste worden verlaagde tarieven berekend ten opzichte van het hoogst geldende tarief van een milieuheffing. Een verhoging van de tariefstelling van milieuheffingen verhoogt hiermee dus ook de budgettaire omvang van een vrijstelling of een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bij de optelling van het budgettaire belang van regelingen geen rekening gehouden met eventuele alternatieve heffingen voor een gebruikersgroep. Hiermee kan het opgeteld budgettair belang een vertekend beeld geven.
Zijn de juridische risico’s voor het verlenen van die steun toegenomen door het advies van het IGH? Zo ja, waarom en hoe gaat u deze risico’s verkleinen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het advies verduidelijkt de bestaande internationaalrechtelijke verplichtingen van staten op het gebied van klimaat, maar schept geen nieuwe verplichtingen. De uitleg van het IGH over de internationaalrechtelijke verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen, sluit aan bij de zienswijze van het Koninkrijk der Nederlanden. De juridische risico’s zijn door het advies dus niet toegenomen, maar een herbevestiging van de verplichting om mitigatiemaatregelen te nemen.
Is het u bekend dat het IGH in paragraaf 252 van haar advies benadrukt dat staten de verplichting hebben om bedrijven zo te reguleren dat 1,5°C niet onmogelijk wordt? Op welke wijze voldoet de Nederlandse staat aan die verplichting?
Ja, dat is het kabinet bekend. Het IGH benadrukt dat staten passende maatregelen moeten treffen om de doelstellingen van hun zogenaamde Nationally Determined Contributions (NDC’s) te verwezenlijken, ook met betrekking tot activiteiten die door private actoren worden uitgevoerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit een regelgevend kader, waaronder de effectieve regulering van private actoren.
Nederland heeft zich in EU-verband met de Overeenkomst van Parijs, de Europese klimaatwet en de nationale Klimaatwet gecommitteerd aan klimaatneutraliteit in 2050 en daarmee aan de doelstelling van 1,5-graad. Nederland beschikt in EU- en nationaal verband over een uitgebreid regelgevend kader en werkt voortdurend aan nieuwe regelgeving, ook gericht op private actoren, ter verwezenlijking van de Europese en nationale klimaatdoelen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Klopt het dat het recente besluit van de Europese Unie om klimaatplannen niet verplicht te maken en geen resultaatverplichtingen op het gebied van klimaat aan bedrijven te stellen, ingaat tegen deze verplichting? Zo nee, waarom niet?
Waarschijnlijk verwijst de vraagsteller naar het Omnibus I-voorstel van de Europese Commissie, waarmee de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) wordt aangepast. De onderhandelingen hierover lopen nog en het Europees Parlement heeft nog geen positie bepaald. De onlangs bereikte Raadspositie inzake het Omnibus-I-Voorstel bevat nog steeds een verplichting een klimaattransitieplan vast te stellen. Het kabinet heeft eerder aangegeven eraan te hechten dat deze verplichting behouden blijft.1
Daarnaast zijn de klimaatdoelstellingen van de Unie uitgewerkt in een breed palet aan wetgevingsinstrumenten die alle relevante sectoren bestrijken, waaronder industrie, mobiliteit, gebouwde omgeving, energievoorziening, landbouw en landgebruik. Deze regelgeving bewerkstelligt een afdwingbare en coherente uitvoering van het klimaatbeleid binnen de gehele Unie en bestaat onder andere uit het EU-ETS, ESR, LULUCF, en verplichtingen ten aanzien van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie. Hiermee wordt, zoals reeds in het antwoord op vraag 6 is toegelicht, uitvoering gegeven aan de verplichting om bedrijven zodanig te reguleren dat het behalen van de 1,5 graad-doelstelling niet onmogelijk wordt.
Bent u bekend met paragraaf 482 van het advies waarin het IGH staten medeverantwoordelijk houden voor de activiteiten van de in hun land gevestigde bedrijven? Kunt u beiden aangeven hoe dit oordeel zich verhoudt tot de huidige beleidspraktijk van Nederland? Op welke wijze spreekt de Nederlandse overheid bedrijven aan? Welke consequenties verbindt u aan het schenden van internationale afspraken op gebied van klimaat, milieu en mensenrechten door bedrijven?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op paragraaf 428, is het kabinet bekend met dit deel van het advies. Het oordeel van het IGH sluit aan bij de beleidspraktijk die is beschreven in de antwoorden op vragen 6 en 7. Het is voor Nederland van belang het internationaal recht te respecteren en hiernaar te leven. Nederland beschikt, mede ter uitvoering van Europese regelgeving, over een effectief regelgevend kader om bedrijven te verplichten en te stimuleren de uitstoot van broeikasgassen te reduceren. Effectief toezicht en handhaving vormen het sluitstuk van dit kader. Dit omvat onder meer controles en inspecties, monitoring van emissies en het opleggen van maatregelen en sancties bij overtredingen van wettelijke normen. Bedrijven worden aangesproken via advies, toezicht en, indien nodig, handhavingsmaatregelen.
Verder verwacht het kabinet dat Nederlandse bedrijven die zakendoen in het buitenland, dit maatschappelijk verantwoord doen. De OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) vormen de basis van het Nederlandse IMVO-beleid. Kernonderdeel hiervan is de verwachting dat bedrijven gepaste zorgvuldigheid toepassen. Dat betekent dat zij risico’s voor mens en milieu in hun bedrijfsvoering en waardeketens in kaart brengen en waar nodig aanpakken. Dit wordt een wettelijke verplichting in de CSDDD. Over wijzigingen in deze richtlijn wordt in het kader van het Omnibus I-voorstel momenteel nog onderhandeld.2
De overheid stimuleert IMVO door middel van elkaar versterkende maatregelen. Zo heeft Nederland een onafhankelijk Nationaal Contactpunt (NCP) dat meldingen behandelt van stakeholders die een meningsverschil hebben over de toepassing van de OESO-richtlijnen. Daarnaast kunnen ondernemingen alleen gebruik maken van het BHO handelsinstrumentarium als zij voldoen aan IMVO-voorwaarden. Uiteindelijk is het de eigen verantwoordelijkheid van bedrijven om beslissingen te nemen binnen de grenzen van de wet.
Kent u paragraaf 282 van het advies, waarin het IGH stelt dat adaptatiemaatregelen getoetst moeten worden op de mogelijke schade die ze aanrichten op mens en milieu? Kunt u bevestigen dat de effecten op mens en milieu meegewogen worden bij besluitvorming over adaptatiemaatregelen die Nederland steunt in het buitenland?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 282 van het advies. Deze effecten worden meegewogen in de besluitvorming. Nederland draagt via verschillende kanalen bij aan adaptatieactiviteiten in het buitenland. Onder andere via bilaterale en multilaterale ontwikkelingssamenwerking en de FMO. Ook programma’s zoals Partners voor Water en het International Panel on Deltas and Coasts (IPDC) dragen bij aan adaptatie in het buitenland. Alle bijdragen vanuit Nederlands instrumentarium zijn onderworpen aan procedures die de mogelijke nadelige effecten op mens en milieu afwegen (environmental, social and governance due diligence3 en milieueffectrapportage).
Erkent u dat het IGH in paragraaf 449–455 bevestigt dat staten verplicht zijn om schade door klimaatverandering te voorkomen, en dat bij het niet naleven van deze plicht sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad die herstel, waaronder compensatie, vereist? Hoe verhoudt dit zich tot het recente Nederlandse besluit om niet meer bij te dragen aan het VN-fonds voor klimaatschade (Fund for Responding to Loss & Damage)? Kan het uitblijven van een dergelijke bijdrage juridische en diplomatieke risico’s met zich meebrengen?
Ja, ik ben bekend met paragraaf 449–455 waarin is opgenomen dat sprake kan zijn van een internationaal onrechtmatige daad en dat een staat de verplichting kan hebben tot rechtsherstel. Rechtsherstel is een onderdeel van het staatsaansprakelijkheidsrecht. De uitspraak van het IGH op dit onderwerp is geheel overeenkomstig het bestaande internationaal gewoonterecht, zoals neergelegd in de Artikelen inzake Staatsaansprakelijkheid. Om te bepalen of en zo ja welke vorm van rechtsherstel geboden moet worden, moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de internationaal onrechtmatige daad en bepaalde schade die een andere staat heeft geleden of kan lijden. Compensatie is een vorm van rechtsherstel. De invulling hiervan (hoogte, etc.) is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en moet (volgens het IGH) per geval beoordeeld worden.
Het Hof zegt over de relatie tussen aansprakelijkheid en het VN-fonds voor klimaatschade dat deze los staan van elkaar. Zo moet aan het VN-fonds voor klimaatschade worden bijgedragen op een faciliterende basis en in het kader van samenwerking. Dit gebeurt derhalve niet in de context van aansprakelijkheid voor een internationale onrechtmatige daad. Het Hof zegt dat dit wordt bevestigd in paragraaf 51 van het besluit van de Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (COP) waarmee de Overeenkomst van Parijs is aangenomen.
Erkent u dat het advies bevestigt dat rijke landen als Nederland volgens het principe van klimaatrechtvaardigheid een extra verantwoordelijkheid hebben voor het terugdringen van klimaatuitstoot en aansprakelijk kunnen worden gesteld als zij niet aan deze afspraken voldoen? Onderschrijft u dat deze invulling van klimaatrechtvaardigheid concrete handelingsperspectieven biedt? Zo nee, waarom niet?
Het IGH legt in zijn advies uit dat «equity» of billijkheid kan dienen als een leidraad voor de interpretatie van de toepasselijke regels van het internationaal recht. Het Koninkrijk heeft hierover in zijn inbreng aangegeven dat billijkheid zich op diverse plaatsen uit in het klimaatrecht, onder andere in de toepassing van common but differentiated responsibilities and respective capabilities (CBDR-RC). Dit betekent dat iedere staat een verantwoordelijkheid heeft, maar dat deze al naar gelang van de omstandigheden verschillen. Dit verschil komt bijvoorbeeld tot uiting in de mate van zorg die een staat moet betrachten om klimaatverandering te mitigeren. Het kabinet onderkent het principe van CBDR-RC als een belangrijke voorwaarde voor een succesvolle klimaattransitie. Over de omstandigheden van staten zegt het Hof dat de kwalificatie als «ontwikkeld land» of «ontwikkelingsland» niet statisch is, maar met de tijd kan veranderen. Daarnaast heeft elke staat de verplichting om samen te werken om klimaatverandering tegen te gaan. Deze verplichting staat los van of een staat meer of minder welvarend is. De invulling van de plicht om samen te werken wordt echter wel ingegeven door de economische draagkracht van een staat.
Volgens het advies gelden de algemene regels van staatsaansprakelijkheid bij een schending van klimaatverplichtingen. De status van een land als ontwikkelingsland of ontwikkeld land is (volgens het Hof) niet van belang voor de toepassing van deze regels, maar bij de vaststelling een schending van een specifieke regel van het internationaal (klimaat)recht, in het bijzonder de zorgplicht, kan het onderscheid wel een rol spelen. Tevens onderstreept het Hof dat het staatsaansprakelijkheidsrecht geen speciale status toekent aan verschillende categorieën van benadeelde staten en dat alle staten een belang hebben bij de bescherming van de verplichtingen in het kader van klimaatverandering, mede omdat klimaatverandering een «common concern of humankind» is.
Voldoet Nederland aan de afspraken onder het Parijs-akkoord voor het terugdringen van de klimaatuitstoot? Zo nee, zijn de juridische risico’s van het niet voldoen aan de internationale afspraken toegenomen door de uitspraken van het IGH?
Als partij bij de Overeenkomst van Parijs levert Nederland zijn bijdrage aan de afspraken onder de Overeenkomst. Dit doet Nederland samen met de andere lidstaten van de EU via de Europese klimaatdoelen die zijn vastgelegd in de Europese Klimaatwet: ten minste 55% emissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990, en klimaatneutraliteit in 2050. De Europese klimaatdoelen zijn in lijn met de benodigde EU-inzet om het temperatuurdoel van 1,5°C te halen. Deze doelstellingen worden gerealiseerd via een omvangrijk en bindend wettelijk kader. Nederland implementeert dit kader binnen de nationale rechtsorde en neemt passende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van zowel de EU-doelstellingen als de nationale doelen.
Het EU-klimaatdoel voor 2030 is eveneens gecommuniceerd in de EU NDC voor 2030. Dit document beschrijft de Europese bijdrage aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs. Het EU-klimaatdoel voor 2050 vormt het hart van de Europese Langetermijnstrategie. Op dit moment loopt de EU-besluitvorming over een wettelijk bindend tussendoel voor 2040, en over de NDC voor 2035 die daarvan zal worden afgeleid. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in het desbetreffende BNC-fiche.4
Heeft dit advies invloed op uw inzet voor de COP30 dit najaar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Het IGH heeft onder meer naar COP-besluiten gekeken om tot dit advies te komen. Dit bevestigt in de eerste plaats hoe belangrijk het is dat Nederland actief blijft in de multilaterale klimaatonderhandelingen tijdens deze en volgende COPs. De precieze inzet voor COP30 wordt op een later moment dit najaar vastgesteld. Het kabinet zal u daarover via de gebruikelijke wegen informeren.
Erkent u dat Nederland als laaggelegen delta zelf zeer kwetsbaar is voor klimaatverandering en aanzienlijke investeringen in adaptatie moet plegen? Ziet u kansen om landen die hun uitstoot onvoldoende terug te brengen aan te klagen na het advies van het IGH? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lage ligging van Nederland is bescherming tegen overstromingen ook zonder klimaatverandering een voortdurende taak die blijvend vraagt om investeringen. Door klimaatverandering en met name zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren, zal de omvang van deze opgave en investeringen in de toekomst toenemen. Dit geldt ook voor het voorkomen van schade door extreme regenval, droogte of hitte.
Het advies van het IGH bevestigt dat staten die hun klimaatverplichtingen onvoldoende naleven daarvoor aansprakelijk gesteld kunnen worden onder het internationaal recht. Dit kan zowel op basis van klimaatverdragen, als op basis van het internationaal gewoonterecht, op grond waarvan staten verplicht zijn zich in te spannen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en daarmee klimaatverandering tegen te gaan en grensoverschrijdende milieuschade te voorkomen. Deze verplichtingen gelden dus voor alle staten, ongeacht of zij partij zijn bij klimaatverdragen. Schending van deze verplichtingen kan leiden tot een internationale onrechtmatige daad met een verplichting tot rechtsherstel, dat kan bestaan uit compensatie, restitutie of genoegdoening. Er zijn wel praktische beperkingen. Zo heeft het IGH bijvoorbeeld benadrukt dat staten alleen rechtsherstel kunnen claimen als er een «voldoende direct en zeker causaal verband» bestaat tussen de internationale onrechtmatige daad en de geleden schade. De wereldwijde en complexe aard van klimaatverandering maakt het lastig om dit causale verband tussen een specifieke schending van een internationale verplichting en elders geleden schade te bewijzen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat Klimaat en Energie op 3 september?
Het advies van het IGH vergt een zorgvuldige juridische analyse, die momenteel plaatsvindt. Daar wil het kabinet voldoende tijd voor nemen. Dat is de reden dat deze Kamervragen niet al voor het Commissiedebat klimaat en energie van 3 september jl. (versneld) zijn beantwoord. Conform de toezegging van de Minister van KGG tijdens het genoemde Commissiedebat, zal het kabinet een reactie op het IGH-advies met de Kamer delen.
Het bericht dat gemeenten zorgondernemers nauwelijks op criminaliteit toetsen |
|
Lisa Westerveld (GL), Julian Bushoff (PvdA), Elke Slagt-Tichelman (GroenLinks-PvdA) |
|
Tieman , Judith Tielen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Gemeenten toetsen zorgondernemers nauwelijks op kwaliteit» en andere artikelen van Follow the Money in hun dossier over zorgfraude?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de geschatte omvang van zorgfraude door aanbieders, uitgesplitst naar zorgsector over de afgelopen jaren?
Nee, dat kan ik helaas niet. Zoals eerder aangegeven zijn meerdere onderzoeken hierin niet geslaagd, omdat er geen eenduidig te dupliceren model is voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. De genoemde tien miljard is een schatting waar geen sluitende onderbouwing voor is, maar het is helaas duidelijk dat het om veel geld gaat.
Herkent u het in het artikel geschetste beeld dat gemeenten nauwelijks gebruik maken van de mogelijkheid die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) sinds 5 jaar geeft waardoor overheden zorgondernemers kunnen toetsen op mogelijk criminele activiteiten? Heeft u een verklaring dat sinds 2020 maar 16 aanvragen zijn gedaan bij het Landelijk Bureau Bibob, waarvan vorig jaar 13 door Twentse gemeenten?
Ja, ik herken het beeld dat gemeenten tot op heden beperkt gebruik maken van de mogelijkheden die de Wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) biedt om zorgaanbieders te toetsen. Een eenduidige verklaring is niet voorhanden. De toepassing van de Wet Bibob is een autonome bevoegdheid van iedere gemeente. Het Landelijk Bureau Bibob en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geven voorlichting aan de gemeenten om de bekendheid en het gebruik van de Wet Bibob te bevorderen.
Daarnaast verwacht ik dat de subsidie van het Ministerie van VWS aan de VNG voor de proeftuinen Aanpak zorgfraude in de regio’s Twente en Hart van Brabant bijdraagt aan een toenemend gebruik van de Wet Bibob. Zo heeft Twente in de proeftuinen een beproefde werkwijze over de inzet van het Bibob-onderzoek ontwikkeld. Hierbij gaat de aandacht bij screening uit naar mogelijke malafide zorgaanbieders. In Twente is hierdoor de inzet van de Wet Bibob gericht en goed ingeregeld in samenwerking met de partijen in de strafrechtketen. Twente heeft deze werkwijze in 2024 ingezet bij de inkoop Wmo en Jeugdhulp, waarop meer dan 500 zorgaanbieders hebben ingeschreven. Bij verscheidene Bibob-onderzoeken is het Landelijk Bureau Bibob geraadpleegd. De VNG deelt de resultaten van de proeftuinen met alle gemeenten.
Op welke manier kunt u gemeenten ondersteunen en helpen om meer gebruik te maken van de Wet Bibob om mogelijke zorgfraude tegen te gaan? Bent u hierover ook in gesprek met de gemeenten en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Met de VNG vindt periodiek overleg plaats, onder meer over de proeftuinen Aanpak zorgfraude. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Welke overheidsinstanties kunnen allemaal gebruik maken van de Wet Bibob voor het checken van zorgondernemers? Is het een optie dat de Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I) hier gebruik van gaat maken voordat zij subsidies vertrekken, om op deze manier fraude met subsidies tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
De Wet Bibob is van toepassing op een groot aantal verschillende typen overheidsbeslissingen, zoals vergunningen, subsidies, overheidsopdrachten en vastgoedtransacties waarbij de overheid partij is. Overheden (Rijksoverheid, provincies en gemeenten) kunnen in aanvulling op het eigen onderzoek het Landelijk Bureau Bibob verzoeken om advies uit te brengen over de mate van gevaar dat een beschikking, subsidie, overheidsopdracht of vastgoedtransactie wordt gebruikt voor criminele doeleinden. Het Landelijk Bureau Bibob kan hierbij gebruik maken van informatiebronnen die voor de overheden niet toegankelijk zijn.
De Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (DUS-I en onderdeel van het Ministerie van VWS) kan gebruik maken van de Wet Bibob. DUS-I onderzoekt momenteel hoe de Wet Bibob zorgvuldig toegepast kan worden binnen het subsidiedomein en hoe deze wet misbruik en oneigenlijk gebruik kan helpen voorkomen. Naar verwachting is dit onderzoek eind 2025 afgerond.
Zijn er andere (overheids)diensten die gebruik kunnen maken van de Wet BiBob om fraude met zorggelden tegen te gaan? Welke instanties of organisaties zijn dit en maken zij al gebruik van de mogelijkheden die de Wet Bibob voor de zorg biedt?
Ja, in de bijlage bij het Besluit Bibob zijn specifieke rechtspersonen met een overheidstaak aangewezen die gebruik kunnen maken van de Wet Bibob2. In het kader van het Aanvullend Zorg- en Welzijnsakkoord (AZWA) zijn afspraken gemaakt om de Wet Bibob beter te benutten waar mogelijk.
Welke maatregelen (behalve voorbereidingen voor de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders) zijn er genomen en in gang gezet na het rapport «Er is meer aan de hand»2, uit juni 2024 waarin de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie van het Onderwijs waarschuwen voor de toename van fraude binnen het onderwijs en de zorg, en expliciet waarschuwt voor risico’s voor de kwaliteit en veiligheid in de zorg? Wat hebben deze maatregelen effectief opgeleverd?
Voor de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het rapport «Er is meer aan de hand» verwijs ik Uw Kamer naar de brief van 31 maart 2025.4 Zoals in deze brief aangekondigd, wordt uw Kamer dit najaar over de voortgang van de ingezette maatregelen geïnformeerd.
Het bericht 'Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël' |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ambtenaren Buitenlandse Zaken: Veldkamp wilde niet meer doen tegen Israël» van 25 augustus jongstleden?1
Ja.
Hoe kan het dat ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken openlijk naar de media lekken en hun eigen oud-minister publiekelijk beschadigen? Vindt u dit, net als de vragensteller, onacceptabel?
Het is evident dat het lekken van vertrouwelijke informatie niet is toegestaan. Indien hier mogelijk sprake van is, wordt onderzoek ingesteld en het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Ambtenaren genieten vrijheid van meningsuiting binnen de beperkingen die zijn neergelegd in artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017. Dit is ook bekend bij medewerkers. De brief waarover RTL schrijft, was een brief van ambtenaren die zorgen hebben geuit en betrof geen formeel ambtelijk advies. Deze bewuste brief was gericht aan de Minister en uitsluitend bedoeld voor intern gebruik.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat ambtenaren in de toekomst lekken of (oud-)Ministers natrappen?
Bij (een vermoeden) van lekken van vertrouwelijke informatie wordt onderzoek ingesteld en het Openbaar Ministerie geïnformeerd. Ambtenaren zijn daarnaast gehouden aan de Ambtenarenwet. Artikel 10 van de Ambtenarenwet 2017 stelt dat de ambtenaar zich dient te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.
Binnen het ministerie wordt veel aandacht besteed aan deze kaders van het ambtelijk vakmanschap, inclusief de heldere boodschap dat lekken van vertrouwelijke informatie niet is toegestaan. Tegelijk wordt uitgedragen dat er binnen het departement altijd ruimte is voor andere inzichten en interne tegenspraak. Het wordt actief bevorderd dat medewerkers onderling en intern in gesprek gaan. Er zijn binnen het ministerie voldoende mogelijkheden om met elkaar van gedachten te wisselen en verschillende perspectieven in te brengen.
Bent u bereid om een onderzoek in te stellen naar deze lekkende ambtenaren? Zo niet, realiseert u zich dat er een kwalijk precedent wordt geschept wanneer ambtenaren gevoelige informatie lekken naar de media zonder dat dit bestraft wordt?
Ja, er wordt ook in dit geval een onderzoek gesteld.
Hoe gaat u het vertrouwen tussen (toekomstige) Ministers van Buitenlandse Zaken en hun ambtenaren herstellen, zodat herhaling wordt voorkomen?
Zie antwoord bij vraag 3.
Het bericht dat ambtenaren regels omzeilden om PFAS-grond van Schiphol weg te werken |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Thierry Aartsen (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Ambtenaren «omzeilden» de regels om pfas-grond van Schiphol weg te werken»1?
Ja.
Klopt het dat miljoenen kilo’s zwaar vervuilde PFAS-grond van Schiphol is gebruikt bij de Aalsmeerderbrug?
Dit klopt niet.
De gemeente Haarlemmermeer was destijds het bevoegd gezag voor bodemtaken vanuit het Besluit bodemkwaliteit in de gemeente en de provincie vanuit de Wet bodembescherming2. De hieruit volgende taken, waaronder het toezicht, worden uitgevoerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Om die reden verwijs ik voor verdere inhoudelijke vragen over de gang van zaken graag naar het bevoegde gezag. In overleg met de ODNZKG beantwoord ik deze vragen zo goed mogelijk.
Uit de gegevens die aan mij zijn verstrekt door ODNZKG volgt dat de opgeslagen en toegepaste grond valt onder de categorie licht verontreinigde grond en voldoet aan het op dat moment geldende beleid in het betreffende gebied3, zie de tabel hieronder. Tevens zou de grond die hier is toegepast ook vallen binnen de toepassingswaarden van de huidige landelijke richtlijn, het Handelingskader PFAS.4
Depot
Gemeten gehalte PFOS (in µg/kg droge stof (ds))
Toepassingsnorm
Gekeurd
1
0,4
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2a
0,63
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
2b
0,1
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
3
1,55
Klasse Wonen/Industrie
januari 2019
4
< 0,1
Niet verontreinigd
januari 2019
5
0,45
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
januari 2019
6
2,05
Klasse Wonen/Industrie
maart 2021
7
0,27
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
februari 2017
8
0,255
Achtergrondwaarde / Altijd toepasbaar
maart 2021
Toelichting: Meetgegevens verzameld door ODNZKG voor de partijen grond
De grond is, naar wat ik heb vernomen, verplaatst naar een terrein aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg ten bate van de aanleg van een Hoogwaardige Openbaar Vervoerverbinding naar Schiphol en niet naar Aalsmeerderbrug, al liggen beide plaatsen in de gemeente Haarlemmermeer.
Klopt het dat de grond daar is toegepast door dit in eerste instantie als tijdelijk voor zes maanden toe te staan en later tijdelijk voor drie jaar, terwijl het van meet af aan de bedoeling was om de grond daar permanent toe te passen?
Ja, dat klopt. Uit informatie van ODNZKG blijkt dat het van meet af aan de bedoeling was om de grond permanent toe te passen. Volgens het toen geldende Besluit bodemkwaliteit (artikel 42, lid 4) mocht de grond vooruitlopend op de definitieve toepassing tijdelijk worden opgeslagen voor een periode van 3 jaar, mits binnen 6 maanden na opslag de definitieve bestemming wordt gemeld.
ODNZKG geeft aan dat de grond aanvankelijk is opgeslagen op basis van de indicatieve kwaliteit en later is onderzocht via een gerichte partijkeuring. Toen de termijn van zes maanden afliep, is een zogenoemd gedoogverzoek voor tijdelijke opslag ingediend. Dit bleek uiteindelijk niet nodig, omdat de opgeslagen partijen grond voldeden aan de voorwaarden voor definitieve toepassing. Dat houdt in dat er bij toepassing geen verslechtering van de bodem optreedt.
Tijdens de opslagperiode werden namelijk de lokaal afgeleide toepassingswaarden aangepast, in samenhang met het inwerking treden van het tijdelijk handelingskader PFAS in 2019.5 Destijds was er nog weinig bekend over PFAS en waren de advieswaarden voor toepassen nog in ontwikkeling. Met de nieuwe toepassingswaarden voldeden de partijen aan de eisen, waardoor tijdelijke opslag niet langer nodig was. Na afronding van alle definitieve partijkeuringen kon de grond daarom definitief worden toegepast conform het Besluit bodemkwaliteit.
Klopt het dat de concentratie PFAS in deze grond de normen met een factor 1500 overschrijdt?
Zie het antwoord op vraag 2 voor de gemeten concentraties PFOS. Uit de informatie blijkt dat de gemeten concentraties voldeden aan de regelgeving van de gemeente Haarlemmermeer in zowel 2017 als 2023 en dat ze ook vallen binnen de landelijk geldende advieswaarden uit het Handelingskader PFAS.
Komt het vaker voor dat vervuilde grond «tijdelijk» wordt verplaatst, maar in de praktijk wordt toegepast voor een permanent project? Kunt u hier voorbeelden van geven?
Het komt regelmatig voor dat grond wordt opgeslagen in afwachting van toepassing, of om nader onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit. In een aantal gevallen gebeurt dat ook op of nabij de plaats van definitief toepassen van de grond.
Wat zijn de bestuurlijke en strafrechtelijke gevolgen van het op deze manier storten van vervuilde grond? Gaat u hier actie op ondernemen?
Uit de antwoorden op vraag 2 blijkt dat er geen sprake was van zwaar vervuilde grond, maar van toepasbare grond. Er was hier geen sprake van storting. Storten en toepassen van grond zijn in de wet afzonderlijke begrippen waarvoor verschillende criteria gelden. Voor een verder antwoord op deze vraag verwijs ik naar het toenmalige bevoegd gezag.
Klopt het dat een ambtenaar ernstig en minder ernstig vervuilde grond administratief heeft gemiddeld en zo gelegaliseerd? Mag dit?
Uit de informatie van ODNZKG blijkt dat alle partijen individueel voldeden aan de «dubbele toets» voor toepassing. Deze houdt in dat de toegepaste grond niet slechter van kwaliteit mag zijn dan de bestaande kwaliteit van de ontvangende bodem en moet passen bij de bestaande bodemfunctie. Dat wijst erop dat er niks is gemiddeld.
Bestaat door het storten van de vervuilde grond gevaar voor de volksgezondheid?
Zoals uitgelegd bij vraag 6 was hier geen sprake van storten. Om te bepalen of er gevaar is voor de volksgezondheid, gelden als eerste indicatie de zogenoemde Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s), vastgesteld door het RIVM. Deze waarden zijn voor PFOS 59 µg/kg ds. De gemeten concentraties zoals vermeld bij het antwoord op vraag 2 liggen daar ruim onder.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van dr. ir. Jonker dat de stoffen zeker zullen uitspoelen en in het water terecht zullen komen waarmee boeren hun akkers besproeien of in de Noordzee in de vissen die we eten?
Het is bekend dat diffuse belasting kan leiden tot uitspoeling van PFAS naar het grondwater. Het beleid van het kabinet is daarom gericht op het zorgen dat er zo weinig mogelijk PFAS in het milieu terechtkomt. Dat doen we door in te zetten op een bronaanpak via een Europese restrictie op PFAS, en het beperken van emissies, bijvoorbeeld door het herzien van lozingsvergunningen. Daarnaast ondersteunen we gemeenten en provincies, als bevoegde overheden voor bodemsanering, financieel bij ernstige verontreinigingen met PFAS via de SPUK bodem. Feit blijft dat deze stoffen nog lang in onze leefomgeving zullen blijven, omdat PFAS nog lastig te verwijderen of te zuiveren zijn en een persistent karakter hebben. Daarom bestaat het Handelingskader PFAS, dat advies geeft aan bevoegd gezagen over hoe zorgvuldig om te gaan met grondstromen met een diffuse PFAS-belasting.
Kunt u reflecteren op de uitspraak van prof. dr. Timmermans dat ambtenaren meteen in de houding springen als Schiphol in het geding is? En dat er sprake is van een «beleidsmonopolie»?
Dit beeld herken ik niet.
Wat gaat u of de provincie doen om de grond bij de Aalsmeerderbrug weer schoon te maken en zo te voorkomen dat de vervuiling in de voedselketen terechtkomt?
Er is door de toepassing van de grond aan de Aalsmeerderweg in Rozenburg geen verslechtering van de bodem opgetreden, zie ook het antwoord op vraag 3. De toegepaste grond voldeed aan de toepassingswaarden. Eventuele maatregelen zijn aan het bevoegd gezag, in dit geval de gemeente.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Leefomgeving en Externe veiligheid van 30 september?
Tot mijn spijt is dit niet gelukt.
Het bericht 'Wie ruzie krijgt met huisbaas Vesteda, moet stevig in zijn schoenen staan' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Mona Keijzer (minister volkshuisvesting en ruimtelijke ordening) (BBB) |
|
|
|
|
Wat is uw oordeel over de werkwijze van Vesteda, waarbij huurders van het complex aan de Van Montfoortlaan in Den Haag plotseling een ontruimingsverzoek kregen, terwijl eerder verduurzamingsplannen waren gepresenteerd en er een huurdersorganisatie actief was? Acht u dit in overeenstemming met de Wet op het Overleg Huurders Verhuurder (Overlegwet)?1
De Wet op het Overleg huurders verhuurder (Wohv; hierna: Overlegwet) bepaalt dat verhuurders met 25 of meer huurwoningen in Nederland en alle woning-corporaties hun betrokken huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissie(s) uit eigen beweging informeren over voorgenomen beleids- of beheerwijzingen die rechtstreeks van invloed zijn op de woon- en leefomgeving van de betrokken huurders. Het ligt daarom in de rede van de Overlegwet dat een verhuurder de betrokken huurdersorganisatie(s) en betrokken bewonerscommissie(s) informeert over voorgenomen onderhouds- of renovatiewerkzaamheden die een tijdelijke ontruiming vereisen.
Het is niet aan mij om te beoordelen in hoeverre een individuele casus in overeenstemming is met de wetgeving. Dit is aan de rechter. Naar zeggen van Vesteda heeft zij de huurdersorganisatie uit eigen beweging geïnformeerd over het uitstellen van de verduurzamingsplannen en het op korte termijn uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden om te kunnen voldoen aan de minimale brandveiligheidseisen; en vervolgens de bewoners hierover geïnformeerd.
Hoe beoordeelt u dat Vesteda juridische stappen ondernam tegen zijn eigen huurders – voornamelijk senioren – om een tijdelijke ontruiming af te dwingen, terwijl de rechter oordeelde dat de verhuurder «onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden»?
Ik kan niet op de stoel van de rechter gaan zitten. De rechter heeft kennelijk geoordeeld dat de verhuurder onvoldoende had onderbouwd dat er sprake was van dringende werkzaamheden.
Vesteda stelt dat de rechter daarmee niet heeft geoordeeld dat de woningen wél aan de brandveiligheidseisen voldoen. Naar zeggen van Vesteda onderschrijft de gemeente de noodzaak tot het nemen van brandveiligheidsmaatregelen en is Vesteda nog in overleg met de betrokken huurdersorganisatie over de noodzakelijke brandveiligheidsmaatregelen.
Herkent u het beeld dat commerciële verhuurders – en Vesteda in het bijzonder – vaak een zeer formele en juridiserende houding aannemen richting huurdersorganisaties en bewonerscommissies, terwijl de Overlegwet juist laagdrempelige participatie beoogt?
Ik heb, afgezien van het artikel waarover de vragen gaan, geen signalen ontvangen over bijzonder formele of juridiserende houding die verhuurders aannemen in hun contacten met hun huurders, huurdersorganisaties en bewonerscommissies.
De Woonbond geeft desgevraagd aan dat het wel het beeld herkent dat institutionele beleggers doorgaans formeler omgaan met het overleg met huurdersorganisaties en bewonerscommissie dan woningcorporaties dat doen. Als voorbeeld geeft de Woonbond dat (sommige) institutionele beleggers in het verleden alleen overlegden met huurdersorganisaties met statuten. De Woonbond ziet wel een trend dat institutionele beleggers het overleg verruimen en ook bewonerscommissies erkennen, maar meent dat er nog ruimte voor verbetering is.
Naar zeggen van Vesteda moet zij de inkomsten en uitgaven als financiële instelling zorgvuldig kunnen verantwoorden aan de AFM en DNB; en daarom de plicht heeft na te gaan met wie zij een financiële relatie aangaat (kostenvergoeding) hoewel dit formeel kan overkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat huurders die zich organiseren voor hun rechten, stelselmatig op hoge juridische drempels stuiten door commerciële verhuurders?
De vraag veronderstelt dat commerciële verhuurders stelselmatig hoge juridische drempels opwerpen voor huurdersorganisaties. Dat beeld herken ik niet.
Maar kennis over rechten en plichten – van zowel huurdersorganisaties/bewoners-commissies als verhuurders – uit de Overlegwet kan bijdragen aan toepassing van de wet in de praktijk en verminderen of voorkomen van conflicten. In overleg met de Woonbond ben ik aan het bezien op welke punten de informatie over de Overlegwet nadere toelichting vereist en hoe de informatie over de rechten en plichten uit de Overlegwet duidelijker gebracht kan worden op de websites rijksoverheid.nl en volkshuisvestingnederland.nl. Naar aanleiding van het onderhavige krantenartikel zal ik daarbij ook de verhuurdersorganisaties betrekken, omdat Vesteda daarin stelt meer informatie te wensen. Het streven is om de informatie over de Overlegwet dit najaar op de genoemde websites handzamer te maken en zo mogelijk uit te breiden.
Hoeveel klachten of signalen zijn bij u of de Woonbond bekend over Vesteda met betrekking tot schendingen van de Overlegwet en de omgang met huurdersorganisaties en bewonerscommissies?
Mij waren geen klachten of signalen bekend. De Woonbond stelt desgevraagd geen precieze cijfers te hebben maar jaarlijks enkele tientallen vragen/meldingen te ontvangen over het toepassen van de Overlegwet door commerciële verhuurders, waaronder ook een aantal over Vesteda.
Om dit in perspectief te plaatsen: Vesteda verhuurt circa. 28.000 woningen en haar huurders zijn georganiseerd in een groot aantal huurdersorganisaties/ bewonerscommissies. Daarnaast erkent de Woonbond dat een vraag of melding nog niet betekent dat er daadwerkelijk sprake is van schending van de Overlegwet.
Acht u het wenselijk dat een van de grootste verhuurders van Nederland zich structureel onttrekt aan collectieve overlegstructuren, zoals het Vesteda Platform, waardoor huurdersorganisaties zich geïsoleerd voelen staan tegenover een miljardenbedrijf?
De Overlegwet regelt (laagdrempelige) minimum procesvereisten waaraan verhuurders moeten voldoen in hun contacten met hun huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissies. De Overlegwet biedt verhuurder geen ruimte om zich aan die minimum procesvereisten te onttrekken.
De Overlegwet bepaalt dat wanneer een huurdersorganisatie alle huurders van een bepaalde verhuurder vertegenwoordigt, die koepelhuurdersorganisatie het primaat heeft van informatie, overleg en advies ten opzichte van meer lokale huurdersorganisaties. Indien zo’n koepelhuurdersorganisatie bestaat, moet de verhuurder dus met die koepelhuurdersorganisatie over voorgenomen wijzigingen in algemeen/landelijk beleid of beheer informatie uitwisselen, overleg voeren en gelegenheid geven schriftelijk advies uit te brengen2. Wanneer het gaat om beleid of beheer dat rechtstreeks te maken heeft met bepaalde wooncomplexen en huurders zich voor die betrokken wooncomplexen (ook) een met een lokale of regionale huurderorganisatie hebben georganiseerd; in dat geval moet de verhuurder die onderwerpen met de betrokken lokale huurdersorganisatie(s) bespreken3.
Wat betreft bewonerscommissies (commissies die de bewoners van een wooncomplex van tenminste 25 woningen vertegenwoordigen), kan de verhuurder besluiten een bewonerscommissie niet als bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet aan te merken indien de bewonerscommissie niet aannemelijk kan maken dat zij de bewoners van het betrokken wooncomplex vertegenwoordigt of wanneer een andere bewonerscommissie van het betrokken wooncomplex wat betreft omvang van haar achterban en bewoners geacht wordt meer representatief te zijn4.
Naar zeggen van Vesteda heeft zij de samenwerking met het Platform in overleg met het bestuur van het Platform beëindigd omdat het Platform niet voldeed aan de eisen uit de Overlegwet voor een koepelhuurdersorganisatie, onder meer doordat huurders die niet door lokale/regionale huurdersorganisaties werden vertegenwoordigd zich niet konden aansluiten bij het Platform.
Het Platform is daarna naar zeggen van Vesteda door de leden opgeheven.
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda, waarbij de wettelijk zeer laagdrempelige – haast informele – bewonerscommissie wordt gecompliceerd door onderscheid te maken tussen «formeel» en «informeel», terwijl huurders tegelijkertijd actief worden aangestuurd op het oprichten van een «klankbordgroep», een overlegvorm zonder enige wettelijke rechten?
De Overlegwet stelt laagdrempelige eisen voor het zijn van een bewonerscommis-sie in de zin van de Overlegwet:
Elke vertegenwoordigende groep die aan die criteria voldoet, is een bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet, ook als de groep een andere naam – bijvoorbeeld Klankbordgroep – hanteert. Een bewonerscommissie heeft recht op informatie, overleg en advies over voorgenomen wijzigingen in het beleid voor of beheer van het wooncomplex waarvan zij de huurders vertegenwoordigt.
Voor bewonerscommissies hebben verhuurders alleen de plicht om er zorg voor te dragen dat zij hun werkzaamheden die met hun taak (recht op informatie, overleg en advies; hun achterban informeren en betrekken bij de standpuntbepaling) verband houden, kunnen uitvoeren5. Bewonerscommissies hebben geen recht op een kostenvergoeding, huurdersorganisaties wel6.
Hoe beoordeelt u het beleid van Vesteda om een KvK-inschrijving te eisen voor het verkrijgen van een minimale vergoeding, terwijl diezelfde vergoeding ook wordt uitgekeerd aan commissies die niet aan deze eis voldoen, zoals bij de bewonerscommissies Linker Rottekade en Admiraal de Ruyterweg?
Het ingeschreven staan bij de Kamer van Koophandel is geen vereiste om een huurdersorganisatie of bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet te zijn. Een huurdersorganisatie moet wel een vereniging of stichting zijn, maar een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid volstaat; voor een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid is inschrijving bij de Kamer van Koophandel een vrije keuze – maar met een KvK-inschrijving is de vereniging als rechtspersoon aansprakelijk en zonder KvK-inschrijving zijn de bestuursleden van de vereniging aansprakelijk.
Een bewonerscommissie hoeft geen vereniging of stichting op te richten om bewonerscommissie in de zin van de Overlegwet te zijn en hoeft (dus) geen KvK-inschrijving te hebben. Wat betreft bewonerscommissies hebben verhuurders alleen de plicht om er zorg voor te dragen dat zij hun werkzaamheden die met hun taak (recht op informatie, overleg en advies; hun achterban informeren en betrekken bij de standpuntbepaling) verband houden, kunnen uitvoeren7. Bewonerscommissies hebben geen recht op een kostenvergoeding, huurders-organisaties wel8.
Naar zeggen van Vesteda verbindt zij geen gevolgen aan het eventuele ontbreken van een KvK-inschrijving en verstrekt zij ook vergoedingen aan huurdersorganisaties of bewonerscommissies zonder KvK-inschrijving maar wijst zij hen op de voordelen van een KvK-inschrijving.
Hoe beoordeelt u het besluit van Vesteda om de samenwerking met het Vesteda Platform – de enige huurdersorganisatie op instellingsniveau – te beëindigen op grond van onbevoegd bestuur, illegitimiteit en een enkele hofuitspraak, zonder het bestuur (dat grotendeels uit senioren bestaat) enige mogelijkheid tot herstel te bieden?
Wanneer de huurders van een verhuurder een huurdersorganisatie hebben opgericht die alle huurders van de betreffende verhuurder vertegenwoordigt (huurdersorganisatie op verhuurdersniveau, koepelorganisatie), dan heeft de verhuurder over het algemene/landelijke beleid en beheer te overleggen met die koepelorganisatie, tenzij de verhuurder met deze koepelorganisatie andere afspraken heeft gemaakt9.
In het antwoord op vraag 6 is toegelicht waarom Vesteda naar eigen zeggen de samenwerking met het Platform in overleg met het Platformbestuur heeft beëindigd en dat het Platform zichzelf heeft opgeheven.
Bent u bereid de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet te evalueren, en te onderzoeken of huurdersorganisaties meer juridische en financiële ondersteuning nodig hebben om gelijkwaardiger het overleg met grote commerciële verhuurders te voeren?
De Woonbond heeft in 2024 een evaluatie van de werking van de Overlegwet uitgevoerd, vanuit huurdersperspectief. Ik ben bereid om de werking en handhaafbaarheid van de Overlegwet in de praktijk (nader) te evalueren op basis van de ervaringen van zowel huurders(organisaties) als verhuurders(organisaties).
Hoe ziet u de rol van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en andere toezichthouders in het borgen dat verhuurders als Vesteda zich aan de wet houden? Beschikt de ACM over voldoende bevoegdheden om in te grijpen wanneer commerciële verhuurders huurdersrechten ondermijnen?
De ACM heeft geen toezichthoudende taak wat betreft de Overlegwet. Het oordeel of verhuurders dan wel huurdersorganisaties/bewonerscommissies zich aan de Overlegwet houden is aan de Huurcommissie en aan de rechter.
Erkent u dat het ontbreken van een regeling voor de vergoeding van kosten voor geschillenbeslechting in de Overlegwet – in tegenstelling tot de Wet op de ondernemingsraden (WOR), waarop deze wet is gebaseerd – een juridische ongelijkheid creëert tussen huurders en verhuurders?
Op grond van de Overlegwet zijn verhuurders niet verplicht andere kosten dan de kosten voor het uitvoeren van het informatie-, overleg- en adviesrecht, voor scholingsactiviteiten, het uitnodigen van en vragen van inlichtingen en advies van externe deskundigen en voor het informeren en betrekken van hun achterban te vergoeden. Bij de invoering van de wet is toegelicht dat huurdersorganisaties om op een volwassen wijze te kunnen functioneren zich ook zullen moeten inzetten om andere financiële bronnen te vinden, voor de hand liggend (onder meer) de leden van de huurdersorganisatie(s). Wanneer de huurdersorganisatie volledig wordt gefinancierd door de verhuurder kan de onafhankelijkheid van de huurdersorganisatie in gevaar komen.
Aan de hand van de uitkomsten van de nog uit te voeren evaluatie van de Overlegwet zal ik bezien of de wet ten aanzien van kostenvergoeding voor geschillen aanpassing behoeft.
In hoeverre erkent u dat de zaak van Vesteda tegen HBV Detroit laat zien dat het huidige hiaat in de Overlegwet kan worden misbruikt om actieve en legitieme huurdersorganisaties financieel uit te putten, en bent u bereid de wet aan te passen om de rechtspositie van huurdersorganisaties in dergelijke situaties beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de opvatting van de Woonbond dat commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij hebben dat huurders zich organiseren? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat huurdersverenigingen in de commerciële sector een gelijkwaardige gesprekspartner worden, zoals dat bij woningcorporaties sinds de parlementaire enquête woningcorporaties in 2014 wel het geval is?
De Overlegwet maakt geen onderscheid tussen huurdersorganisaties van woningcorporaties en die van overige verhuurders (mits die tenminste 25 woningen in Nederland verhuren) en biedt de huurdersorganisaties en bewonerscommissies van al deze verhuurders dezelfde rechten van informatie, overleg en advies, het raadplegen van deskundigen en van kostenvergoeding.
Naar zeggen van de Woonbond voelen commerciële verhuurders er in de praktijk geen belang bij dat hun huurders zich organiseren. Dat beeld komt volgens de Woonbond uit de respons op zijn enquête uit 2024 onder huurdersorganisaties en bewonerscommissie over de Overlegwet in de praktijk. Ik kan dat beeld niet bevestigen, ik heb daarvan – naast deze indruk van de Woonbond uit zijn enquête en uit door hem ontvangen meldingen van huurders(organisaties) – geen signalen ontvangen. Naar mijn mening hebben commerciële verhuurders met 25 of meer huurwoningen in Nederland, op wie de Overlegwet van toepassing is, er wel belang bij dat hun huurders zich organiseren, omdat zij hun huurders via de huurdersorganisatie(s) en bewonerscommissie(s) gemakkelijker kunnen betrekken bij hun beleid en beheer, in plaats van alle betrokken huurders afzonderlijk te betrekken. En de Overlegwet regelt voor het betrekken van huurdersorganisaties en bewoners de minimale procesvereisten, waardoor de verwachtingen daarover tussen verhuurder en huurdersorganisatie(s)/bewonerscommissie(s) grotendeels dezelfde zullen zijn; maar de Overlegwet biedt ruimte voor afspraken over verdergaande rechten van huurdersorganisaties/bewonerscommissies.
De Woningwet geeft huurdersorganisaties die huurders van woningcorporaties vertegenwoordigen extra rechten ten aanzien van de specifieke taken die woningcorporaties ten behoeve van de volkshuisvesting hebben. Ik licht die hieronder toe, evenals waarom deze extra rechten niet in de Overlegwet zijn neergelegd (waardoor die extra rechten ook zouden gelden voor huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders):
Overige verhuurders hebben niet de plicht om bij te dragen aan de lokale/regionale volkshuisvesting en maken daardoor geen prestatieaf-spraken in de zin van de Woningwet over de lokale/regionale volkshuis-vesting met gemeenten, daardoor is niet voor huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders bepaald dat zij gelijkwaardig partner van de verhuurder zijn bij die prestatieafspraken.
Maar huurdersorganisaties en bewonerscommissies van overige verhuurders hebben op grond van de Overlegwet recht op informatie, overleg en advies over voorgenomen wijzigingen in beleid en beheer (waaronder in ieder geval voorgenomen sloop en renovatie van woningen en voorgenomen beleid inzake leefbaarheid en herstructurering).
Huurdersorganisaties van overige verhuurders hebben op grond van de Overlegwet recht op informatie, overleg en advies over een voorgenomen fusie van de verhuurder.
De Overlegwet biedt huurdersorganisatie van andere verhuurder geen recht op voordracht van commissarissen van de raad van commissarissen. Maar het staat overige verhuurders vrij om met hun huurdersorganisaties (en raden van commissarissen) af te spreken dat zij een deel van de commissarissen mogen voordragen.
De Overlegwet bevat niet zo’n bepaling, maar dat laat onverlet dat het ook overige verhuurders (en hun huurdersorganisaties en bewonerscommis-sies) vrij staat om besluiten ter raadpleging voor te leggen aan de betrokken huurders.
Het artikel 'In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis' |
|
Daniëlle Hirsch (GL) |
|
Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD), Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «In deze Filipijnse baai groeide koraal en werd volop gevist. Toen kwam de Nederlandse baggeraar Boskalis» in Trouw van 19 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat op 24 mei 2022 de Nederlandse exportkredietverzekeraar Atradius DSB heeft aangekondigd een verzekering (EKV) van 1,5 miljard euro aan Boskalis te verschaffen voor de commerciële landaanwinning in Manila Bay? Klopt het dat dit voor zowel de Nederlandse exportkredietverzekeraar als voor Boskalis, de grootste verzekering ooit is?2 Hebben zowel de Ministers van Financiën als voor Handel en Ontwikkelingssamenwerking, daar akkoord op gegeven?
Ja dit klopt. De ekv voor dit project is verstrekt na goedkeuring van de toenmalig Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.3
Bent u bekend met de milieueffectrapportages voor andere commerciële landaanwinningsprojecten bij de Filipijnse kust die begin mei dit jaar, na jaren van geheimhouding, openbaar zijn gemaakt? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij deze geheimgehouden rapportages? Zo ja, welke partijen waren dat? Is het u bekend of Nederlandse partijen betrokken waren bij de projecten waar deze geheimgehouden rapportages, betrekking op hebben? Zo ja, welke partijen waren dat? Zo nee, bent u bereid dat te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Ekv-uitvoerder Atradius Dutch State Business (ADSB) neemt alleen kennis van de milieueffectrapportages voor projecten waar een verzekeringsaanvraag voor is ingediend. Naar overige projecten in de omgeving en de daarbij betrokken partijen is geen nader onderzoek gedaan. Ik ben dan ook niet bekend met de inhoud van de rapportages die voor deze andere projecten zijn gemaakt.
Terwijl de openbaar geworden rapportages geen betrekking hebben op het project van Boskalis, waarschuwen zij wel dat vergelijkbare landaanwinningsprojecten voor de Filipijnse kust «enorme milieu en veiligheidsrisico’s voor de bevolking» zullen hebben – heeft dit volgens u relevantie voor het door de Nederlandse staat gesteunde project van Boskalis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke relevantie ziet u?
Zoals reeds aan uw Kamer gecommuniceerd wordt het luchthavenproject intensief gemonitord door ADSB, ook op het beheersen van milieu- en veiligheidsrisico’s.4 Zolang andere commerciële projecten geen directe impact hebben op onderhavig project zijn deze niet relevant voor de monitoring. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over de potentiële gevolgen van projecten waar de Nederlandse staat niet bij betrokken is.
Welke studies heeft uw ministerie voorafgaand aan de uitgifte van de verzekering en tijdens de uitvoering van het project van Boskalis laten uitvoeren en door wie?
Voor afgifte van de polis heeft ADSB een uitgebreide milieu- en sociale beoordeling uitgevoerd waarbij het project is getoetst aan internationale standaarden voor maatschappelijke verantwoord ondernemen (mvo).5 Hiervoor heeft het project diverse themaonderzoeken (onder andere herhuisvesting, biodiversteit) en meerdere milieu- en sociale effectrapportages aangeleverd. ADSB heeft voor de beoordeling gebruik gemaakt van onafhankelijke consultants om haar eigen informatiepositie te versterken en om te verifiëren dat de opgeleverde onderzoeken voldoen aan internationale mvo-standaarden. Deze consultants ondersteunen ADSB tevens in de monitoring van het project door het project regelmatig te bezoek en het opleveren van reguliere monitoringsrapportages.6
Komt er uit de geheimgehouden en recent in mei vrijgegeven documenten informatie die tot nu toe onbekend was bij uw ministerie? Zo ja, welke?
Zie het antwoord op vraag 3.
Had het EKV contract met Boskalis voorwaarden op het gebied van mitigatie en compensatie van natuurschade? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken? Zijn die allemaal afdwingbaar?
Boskalis heeft, net als iedere ekv-aanvrager, getekend voor het naleven van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen (OESO-richtlijnen), waaruit volgt dat zij volgens een proces van gepaste zorgvuldigheid risico’s voor mens en milieu die voortkomen uit hun werkzaamheden in kaart moeten brengen en waar nodig aanpakken.
De verantwoordelijkheid voor de mitigatie en compensatie van natuurschade door het project ligt bij de projecteigenaar en is vastgelegd in het Environmental and Social Action Plan (ESAP). Het ESAP is een contractueel document tussen de projecteigenaar en betrokken financiers. ADSB is hierin geen contractpartij, maar kan via de verzekerde financiers invloed uitoefenen en ziet middels intensieve monitoring toe op de uitvoering van het project.
Als uit de monitoring onregelmatigheden blijken dan zal ADSB in eerste instantie kiezen voor een dialoog met betrokkenen om verbeteringen te realiseren. Mocht hiermee niet het gewenste resultaat behaald worden dan kan dit gevolgen hebben voor het recht op schade-uitkering onder de exporteurspolis of voor de verzekerde lening. Uit een onafhankelijke evaluatie van de monitoring van dit project blijkt dat deze robuust is en adequaat is ingericht om eventuele misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.7
Hoe beoordeelt u de gevolgen van de activiteiten die Boskalis heeft uitgevoerd zoals in het artikel worden beschreven («Boskalis heeft het koraalrif bij de «San Nicolas shawls» kapotgemaakt. Het koraal is weg, en dus ook de mosselen, krabben en vissen.»)? Oordeelt u dat Boskalis voldoende heeft gedaan aan mitigerende maatregelen? Zo ja, op basis van welke informatie komten u tot dat oordeel? Oordeelt u dat aan de contractuele voorwaarden heeft voldaan? Zo nee, kunt u aangeven of en welke consequenties dit voor de verzekeringnemer heeft?
Boskalis heeft conform internationale standaarden uitgebreid onderzoek gedaan naar de natuurwaarden van de zandwinlocatie. Op de ondergrond was geen koraalrif aanwezig, wel is op enkele plekken los koraal aangetroffen met een lage ecologische waarde. De zandwinning was onderdeel van de uitgebreide milieu- en sociale beoordeling en monitoring door ADSB. Op basis van de opgeleverde documenten, de monitoringsrapportages en site visits uitgevoerd in 2023 en in 2025 komt ADSB tot het oordeel dat Boskalis voldoende maatregelen heeft getroffen om de negatieve neveneffecten van de zandwinning te mitigeren. Daarmee heeft Boskalis aan de contractuele verplichtingen voldaan.
Hoe kan het dat Nederland een project heeft ondersteund dat heeft geleid tot een permanent verlies van inkomstenbronnen en overstromingsbescherming door het leeg baggeren van de gehele San Nicolas Shawl – een zandbank die diende als belangrijk visgebied en buffer tegen golven? Is het Ministerie van mening dat kortdurende financiële compensatie afdoende is om deze blijvende schade te compenseren? Zo ja, op welke basis velt u dit oordeel?
Als door projecten het levensonderhoud van belanghebbenden wordt getroffen, dan moeten deze gevolgen volgens de internationale standaarden gecompenseerd worden zodat hun levensonderhoud hetzelfde of beter wordt dan de situatie voor de start van een project. Dit kan door middel van bijvoorbeeld alternatieve werkgelegenheid en/of financiële compensatie.
ADSB heeft geoordeeld dat enkel financiële compensatie niet voldoende is voor een deel van de door het project getroffen personen. Daarom is vereist dat er hiervoor zogeheten herstel van levensonderhoud (livelihood restoration) zou plaatsvinden, zodat op de lange termijn het levensonderhoud van de vissers hetzelfde of beter wordt dan vóór het project. ADSB is bekend met klachten over de livelihood restoration. Deze zijn aangekaart bij de projecteigenaar en de onafhankelijke consultants en worden prioritair opgepakt door het stakeholder engagement team van de projecteigenaar. ADSB monitort op dit moment de opvolging van deze klachten.
Klopt het dat hiervoor meerdere keren gewaarschuwd is, zowel voor uitgifte van de EKV als tijdens de werkzaamheden? Wat waren toen de overwegingen om wel door te zetten?
Het klopt dat mijn ministerie verschillende signalen vanuit het maatschappelijk middenveld heeft ontvangen over dit project. Aan goedkeuring is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan waarin deze signalen zijn meegewogen. Het project was in eerste aanleg niet in lijn met internationale mvo-standaarden op het vlak van mitigatie en compensatie van inkomensderving en compensatie van natuurwaarden. Deze lacunes zijn juist door de betrokkenheid van ADSB, de Nederlandse Staat en hun internationale consultants en mede dankzij de ontvangen signalen van de ambassade en ngo’s, geadresseerd.
De ekv is verstrekt onder de voorwaarde dat het project alle acties onderneemt die nodig zijn om aan de internationale mvo-standaarden te voldoen.8 Hierop wordt middels intensieve monitoring toegezien. De voormalige Staatssecretaris van Financiën heeft als extra waarborg een second opinion laten uitvoeren naar de monitoring van het project. Uit deze second opinion, die op 3 juli 2023 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat de monitoring robuust is en adequaat is ingericht om misstanden in de uitvoering tijdig te adresseren.9
Deelt u de analyse dat volgens internationale standaarden zoals de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles, de primaire verantwoordelijkheid voor het mitigeren en compenseren van negatieve effecten ligt bij de actoren die deze effecten met hun bedrijfsactiviteiten veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Deelt u de analyse dat Boskalis, die middels zijn baggerwerkzaamheden de San Nicholas Shawl heeft vernield, verantwoordelijk is voor de negatieve effecten op de lokale visserij en klimaatbestendigheid van kustgemeenschappen in Cavite? Zo nee, waarom niet?
Het mitigeren en compenseren van negatieve effecten betreft een gedeelde verantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid hiervoor bij een project ligt primair bij de projecteigenaar. Deze moet de effecten vooraf onderzoeken, voorspellen en zoveel mogelijk proberen te voorkomen. Bij de uitvoering moet de projecteigenaar monitoren of aannemers hun werk correct uitvoeren om negatieve effecten te mitigeren. De verantwoordelijkheid voor de compensatie van negatieve effecten die niet voorkomen kunnen worden ligt ook bij de projecteigenaar. Aannemers, zoals in dit geval Boskalis, zijn er voor verantwoordelijk om hun eigen werkzaamheden met zo min mogelijk negatieve effecten voor mens en milieu uit te voeren conform de OESO-richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs). Volgens de OESO-richtlijnen dienen zij ook te zorgen voor, of meewerken aan, herstel indien nodig om negatieve milieueffecten aan te pakken die de onderneming heeft veroorzaakt of waaraan zij heeft bijgedragen. Uit monitoring blijkt dat Boskalis dit correct heeft gedaan.
Wat is er concreet terecht gekomen van de Nederlandse belofte – door ASDB en door Boskalis – om grootschalige natuurcompensatie te regelen? Kent u het openbaargemaakte Biodiversity Action Plan Non Technical Summary van SMC en Boskalis, dat spreekt van een offset gebied van 1000–1700 hectaren? Hoeveel hectaren telt het huidige offset gebied? Op basis van welke informatie doet u deze uitspraak? Is de kwestie van natuurcompensatie – dat voor ADBS een belangrijke voorwaarde was om de EKV te verstrekken – contractueel vastgelegd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke voorwaarden zijn gesteld?
Ik ben bekend met het genoemde document waar 1.000–1.700 hectare genoemd wordt als een streefgetal. Er gaat bij dit project circa 238 hectare natuurgebied verloren. De verloren natuur dient conform internationale biodiversiteitsstandaarden gecompenseerd te worden door een gebied met tenminste dezelfde kwalitatieve natuurwaarden. De inzet is daarom gericht op kwaliteitsgerichte compensatie, niet op het realiseren van een bepaald oppervlakte. De plannen zorgen ervoor dat de natuurkwaliteit uiteindelijk hoger wordt dan voorheen. Op dit moment is 78,5 hectare aan definitief compensatiegebied gerealiseerd. Daarnaast wordt nog steeds grond aangekocht om te ontwikkelen als natuurcompensatiegebied. Samen met tijdelijke compensatiegebieden is er op dit moment 434 hectare aan natuurcompensatiegebied.
De verantwoordelijkheid om natuurcompensatie te realiseren ligt primair bij de projecteigenaar. ADSB monitort of de projecteigenaar dit op een juiste manier uitvoert. De compensatie van de verloren biodiversiteitswaarde is contractueel vastgelegd tussen projecteigenaar en financiers in het eerder genoemde ESAP. ADSB ziet middels intensieve monitoring toe op de correcte uitvoering van het ESAP. De eerste resultaten zijn positief. Zo is het aantal watervogels in de regio, waaronder bedreigde soorten, substantieel toegenomen.
Hoe oordeelt u over de rol van Nederland bij landaanwinningen in Manila en de bijbehorende negatieve effecten op gemeenschappen, biodiversiteit en klimaatbestendigheid, gegeven de toenemende zorgen en protest vanuit Filipijnse burgers en overheid, zoals o.a. te lezen is in het recente artikel «Manila Bay is Alive» van het Filipijnse Department of Environment and Natural Resources?3 Bent u van mening dat Nederlandse betrokkenheid bij deze controversiële sector gunstig is voor het aanzien van het Nederlandse bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dat dan toelichten? Zo nee, welke consequenties ziet u?
Nederlandse bedrijven die actief zijn in het buitenland dienen zich te houden aan de lokale wet- en regelgeving, de UNGP’s en de OESO-richtlijnen. Nederlandse water- en baggerbedrijven zijn internationaal toonaangevend en lopen voorop in de ontwikkelingen van nieuwe duurzame technologieën om negatieve neveneffecten tot een minimum te beperken en kunnen zo een positieve bijdrage leveren aan projecten wereldwijd. In het geval van het luchthavenproject is er, juist door betrokkenheid van Boskalis en de Nederlands staat, een grote verbetering in de uitvoering van het project gerealiseerd.11
Het datalek bij het Openbaar Ministerie |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Kunt u toelichten welke herstelstappen sinds de hack zijn gezet om herhaling te voorkomen en hoe u de effectiviteit van deze maatregelen verifieert, specifiek met het oog op bescherming van gevoelige categorieën informatie, zoals adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten, dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, interne HR-dossiers die officieren van justitie en andere functionarissen mogelijk chantabel of afpersbaar maken?
Er zijn sinds de ontdekking van de ICT-inbreuk meerdere herstelstappen gezet. Hierover is uw Kamer per brief op 23 juli, 4 augustus, 12 augustus en 3 september geïnformeerd.1 Het OM voldoet aan de kaders en richtlijnen voor informatiebeveiliging die door het Rijk en het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden voorgeschreven. Het OM is dit verplicht als zelfstandige organisatie binnen het justitiedomein. Dit zal voor de toekomst ongewijzigd blijven en langs deze kaders en richtlijnen zijn de herstelwerkzaamheden ook verder uitgevoerd.
De livegang van de systemen van het OM vond stapsgewijs plaats zodat per stap extra monitoring en detectie kon plaatsvinden. Elk systeem dient zeker te worden gesteld voordat het weer live kan gaan. Die fasering heeft te maken met de volgorde waarin systemen moeten worden opgestart; die volgorde voorkomt dat werkprocessen met en tussen ketenpartners worden verstoord als informatie uit de verschillende systemen niet in de goede volgorde wordt ingeladen. Over de impact op de strafrechtketen naar aanleiding van de offlinegang van het Openbaar Ministerie (OM) is uw Kamer reeds geïnformeerd.2 Ook is uw Kamer geïnformeerd over het besluit dat samen met het OM is genomen om onderzoek te doen over de ICT-inbreuk.3 Dat onderzoek zal zich onder andere moeten richten op de wijze waarop incidenten in de informatiebeveiliging in de toekomst voorkomen kunnen worden.
In hoeverre kan technisch of forensisch worden vastgesteld of adressen van Blijf-van-mijn-lijf-huizen en andere beschermde opvanglocaties, gegevens over kroongetuigen en hun naasten of dossiers over zware georganiseerde misdaad en terrorisme, daadwerkelijk zijn ingezien of buitgemaakt?
Welke specifieke maatregelen zijn genomen om te achterhalen of HR-dossiers van medewerkers, inclusief aanklagers en officieren van justitie, mogelijk in handen van kwaadwillenden zijn gekomen en hen kwetsbaar maken voor chantage en/of afpersing?
Zijn er signalen of indicaties dat met mogelijk buitgemaakte informatie al pogingen zijn gedaan om procespartijen, getuigen of medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) te beïnvloeden of te intimideren?
Betekent, dat u stelt dat er geen aanwijzingen zijn voor datamanipulatie, ook kunt uitsluiten dat gevoelige gegevens zijn gekopieerd of op termijn kunnen worden misbruikt? Zo nee, welke voorzorgsmaatregelen zijn getroffen tegen langdurig sluimerend misbruik?1
Kunt u uiteenzetten hoe het OM en het ministerie ervoor zorgen dat ook ketenpartners zoals politie, rechtspraak en opvanginstellingen volledig op de hoogte zijn van de mogelijke risico’s, zodat zij preventief maatregelen kunnen nemen?
De gehele afsluiting van het OM van het internet had impact op het OM zelf en op alle samenwerkingspartners. De samenwerkingspartners werden goed geïnformeerd door het OM. Door alle betrokkenen is dagelijks hard gewerkt om de ontstane knelpunten en effecten zoveel mogelijk op te lossen, met als doel de impact zoveel mogelijk beperken en de mogelijke risico’s mitigeren. Over de impact op de strafrechtketen bent u op 12 augustus jl. geïnformeerd.5
Acht u het zinvol en noodzakelijk om, naar analogie van de kritische financiële sector, zo snel mogelijk de eis neer te leggen dat bij organisaties met een essentiële rol in de rechtsstaat, zoals het OM, een onafhankelijke risicofunctie wordt belegd, met specifieke focus op cyberveiligheid en integriteitsbescherming?
Ik acht het zinvol dat het OM hier op in blijft zetten, vanwege de (digitale) weerbaarheid van deze kritische organisatie binnen de rechtsstaat. Dit vraagt continu aandacht gezien de toenemende dreiging van verschillende actoren. Grotendeels wordt dit vormgegeven door het CIO-stelsel Rijk6 en de compliance structuren die daaruit volgen. Voorbeelden hiervan waar het OM gebruik van maakt zijn de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI).
Zoals ik onder mijn antwoord op vraag 1 ook heb vermeld, zal ik samen met het OM een onderzoek laten uitvoeren naar de ICT-inbreuk. Hiervoor zal een onafhankelijke commissie van nog aan te stellen deskundigen op het gebied van onder meer cybersecurity, IT en informatievoorziening worden ingesteld. Een deel van het onderzoek zal zich richten op het versterken van de weerbaarheid van de IT en informatievoorziening van het OM, mede in relatie tot de ketenorganisaties. Over de planning en resultaten van het onderzoek zal ik u op een later moment verder informeren.
Bent u bereid de Kamer periodiek en vertrouwelijk te informeren over de stand van zaken, ook als er geen nieuwe incidenten worden ontdekt, om het vertrouwen in de veiligheid van het OM te herstellen en te behouden?
Ik informeer de Kamer al regelmatig over de stand van zaken.
Subsidies van SDG Nederland aan Extinction Rebellion |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
André Flach (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Extinction Rebellion ontvangt overheidsgeld via speciaal fonds»?1
Klopt deze berichtgeving dat er geld via het SDG Gemeenschapsfonds naar Extinction Rebellion gaat?
Kunt u aangeven welke bedragen in welke jaren via het SDG Gemeenschapsfonds naar Extinction Rebellion zijn gegaan?
Hoe groot is de jaarlijkse bijdrage aan het SDG gemeenschapsfonds in het algemeen?
Welk percentage van het SDG gemeenschapsfonds komt van de subsidies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Welke eisen stelt u daarvoor aan het gemeenschapsfonds en SDG Nederland?
Kunt u toelichten waarom SDG Nederland Extinction Rebellion noemt als «inspirerend praktijkvoorbeeld» met vermelding dat zij «goed aansluiten bij de criteria van het fonds»?2
Bent u bereid aanvullende eisen te stellen waaronder dat deze gelden niet direct of indirect besteed mogen worden aan onwettige demonstraties, voorbereiding daarvoor, of de juridische verdediging van deelnemers daaraan?
Vindt u het passend en te rechtvaardigen dat er overheidsgeld gaat naar een organisatie die als doel heeft burgerlijk ongehoorzaam te zijn tegen de overheid en het gevoerde beleid?
Zo nee, bent u dan bereid deze geldstroom te verhinderen en welke stappen bent u bereid daartoe te ondernemen?
Het bericht dat de minister (van LVVN) ‘haar bevoegdheid misbruikte’ om de publicatie van emissiegegevens te verhinderen. |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Judith Uitermark (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (NSC), Femke Wiersma (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (BBB) |
|
|
|
|
Kunt u juridisch onderbouwen waarom er volgens «uw mening» geen sprake is van onzorgvuldig bestuur of misbruik van uw bevoegdheden, wat betreft het vertragen van de openbaarmaking van emissiegegevens (Kamerstuk 2025D34630)?1
De keuze om de zienswijzeprocedure opnieuw te doorlopen is gebaseerd op de wettelijke plicht tot zorgvuldige voorbereiding van besluiten. Veel agrarische ondernemers wonen en werken op hetzelfde adres. Openbaarmaking van hun werkadres betekent dus dat hun woonadres, waar ze met hun families wonen, ook openbaar gemaakt wordt. Dit heeft grote impact op boeren en hun families.
Nu het gaat om privégegevens van individuele ondernemers ben ik van mening dat alleen publicatie in de Staatscourant niet volstaat. Bij alleen een publicatie in de Staatscourant zullen veel ondernemers niet weten dat het verzoek er ligt, waardoor ze zienswijze- en beroepstermijnen kunnen missen. Door hen persoonlijk te informeren worden zij volwaardig in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen of, als zij dat willen, rechtsmiddelen aan te wenden.
De intrekking van eerdere besluiten op bezwaar vond ik noodzakelijk om te voldoen aan de eisen van behoorlijk bestuur. Het gebruik van deze bevoegdheid is in overeenstemming met het wettelijk kader en is gericht op een zorgvuldige besluitvorming, niet op het vertragen van openbaarmaking. De openbaarmaking wordt dan ook niet geweigerd, maar tijdelijk opgeschort om te waarborgen dat het besluit juridisch houdbaar is en alle betrokkenen de mogelijkheid hebben gekregen hun bedenkingen tegen het voorgenomen besluit kenbaar te maken.
Kunt u toelichten hoe uw intenties, ondanks de door u geachte zuiverheid daarvan, zich verhouden tot de wet?2
Mijn intentie is om zorgvuldig te handelen en ervoor te zorgen dat alle betrokkenen goed worden geïnformeerd en de mogelijkheid krijgen hun zienswijze te geven voordat een besluit wordt genomen. De wet biedt hiervoor ruimte en er is juridisch geen beletsel om de zienswijzeprocedure opnieuw uit te voeren en individuele belanghebbenden rechtstreeks te benaderen. Juist met het oog op de positie van boerengezinnen, die regelmatig te maken hebben met gevoelens van onveiligheid op hun eigen erf, heb ik bewust gekozen voor deze aanpak zodat hun belangen zorgvuldig kunnen worden gewaarborgd.
Bent u het met het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) eens dat «emissiegegevens belangrijk zijn voor de gehele bevolking» en dat «de wet heel duidelijk is over de openbaarheid daarvan»? Zo ja, waarom heeft u er dan voor gekozen deze van de Nederlandse bevolking te onthouden, ondanks andere mogelijke routes?3
Het klopt dat veel van dergelijke gegevens als gevolg van het Verdrag van Aarhus openbaar moeten worden. Echter heeft deze informatie in veel gevallen een directe link met de persoonlijke (adres)gegevens van ondernemers in de agrarische sector en brengt dat een spanningsveld met zich mee. Om zorgvuldig om te gaan met deze informatie dient eerst een uitgebreide zienswijze te worden doorlopen alvorens de informatie openbaar te maken.
Hoe kijkt u naar het advies van het ACOI en de uitspraak van de rechter, dat de impact van schadelijke stoffen groot kan zijn op de leefomgeving van mensen en hun gezondheid, en dat de wet daarom heel duidelijk is over de openbaarheid van emissiegegevens: «die gaat boven alles»?4 5
Ik zie hier een spanningsveld tussen het belang van openbaarheid en het belang van bescherming van het privéleven van agrarische ondernemers en hun gezinnen. Het klopt dat de Raad van State eerder heeft geoordeeld dat veel van dergelijke gegevens openbaar moeten worden gemaakt. Dat onderstreept voor mij het belang van een zorgvuldige zienswijzeprocedure.
Hoeveel en welke (juridische) experts en betrokkenen heeft u geconsulteerd toen u de inschatting maakte dat een publicatie over de openbaring van gegevens in de Staatscourant «onvoldoende» is, ondanks de duizenden reacties van boerenondernemers op Minister Adema’s besluit?6
Ik heb breed naar alle belangen gekeken en daarna een afweging gemaakt. Betrokken ondernemers dienen wat mij betreft persoonlijk per brief te worden geïnformeerd zodat zij in staat worden gesteld om zelf de afweging te maken om een zienswijze in te dienen en eventueel later op te komen tegen het besluit tot openbaarmaking.
Kunt u toelichten hoe uw inschatting in vraag vijf, zich verhoudt tot de wet?
Ik houd mij uiteraard aan geldende wet- en regelgeving, en hecht tegelijkertijd grote waarde aan de manier waarop we met agrarisch ondernemers omgaan.
Kunt u toelichten hoe u het, volgens u, belangrijke thema van het beschermen van de persoonlijke (adres)gegevens (Kamerstuk 2025D34630) heeft afgewogen tegen de adviezen van het ACOI, adviezen van uw eigen ambtenaren en een uitspraak van de rechtbank Overijssel?7 8
In mijn afweging staat een zorgvuldige omgang met adresgegevens van burgers, in dit geval ondernemers in de agrarische sector, centraal. Daarom vind ik het van belang dat een zorgvuldige zienswijzeprocedure wordt doorlopen, waarbij de ondernemers er persoonlijk op worden gewezen dat er een verzoek ligt om hun gegevens openbaar te maken.
Klopt het dat u zich zorgen maakt over de sociale veiligheid van boeren bij het publiceren van (adres)gegevens van de ondernemers? Zo ja, hoe frequent heeft u contact hierover met de Minister van Jusitie en Veiligheid (J&V)? Welke maatregelen, naast het negeren van de wet, heeft u naar aanleiding van die gesprekken genomen om de veiligheid te verbeteren?
Ik maak mij daar net als uw Kamer inderdaad zorgen over. Al langere tijd is er contact tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur op het gebied van dieractivisme. Acties die over en weer worden uitgezet worden onderling afgestemd. Onlangs hebben de sectorpartijen LTO, POV en Vee & Logistiek Nederland de Minister van Justitie en Veiligheid en mij per brief op de hoogte gebracht van de meldingen die zijn binnengekomen bij het Meldpunt Agro-Intimidatie. Dat meldpunt hebben zij begin dit jaar opgezet om boeren, veetransporteurs en veehandelaren een laagdrempelige manier te bieden om melding te maken van hun persoonlijke ervaringen met treiterij, intimidatie en bedreiging. Mede naar aanleiding van die brief heeft er ambtelijk afstemming plaatsgevonden tussen J&V en LVVN op dit gebied. De Minister van J&V heeft in het vragenuur van 2 juli toegezegd in gesprek te willen gaan met de inzenders van de brief. Ook voor dat gesprek zal afstemming met J&V plaatsvinden en neem ik graag deel aan het gesprek tussen J&V en de inzenders van de brief.
Deelt u de mening dat u zich aan de wet kan houden en tegelijkertijd de sociale veiligheid van boeren kan waarborgen? Zo ja, hoe kijkt u naar het advies van het ACOI dat u, in plaats van de wet te negeren, «in overleg zou moeten gaan met alle betrokken partijen en experts over hoe u de emissiegegevens kunt publiceren, en tegelijkertijd kan investeren in (onderzoek naar) de sociale veiligheid van boeren»?9 Zo nee, waarom niet?
Op dit moment verken ik hoe, in lijn met de aangenomen motie10 van uw Kamer, een onderzoek naar sociale veiligheid vorm te geven. Daarbij wil ik breed kijken naar de verschillende aspecten die inhaken op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer om, in overleg met de sector, te bepalen waar verder onderzoek nodig is. Daarnaast zal ik een gesprek organiseren met de agrarische sector en vertegenwoordigers van de journalistiek en wetenschap zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 22 mei (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127). In zo’n gesprek kan worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst te komen tot een manier van beschikbaar stellen die recht doet aan de verschillende belangen.
Hoe reflecteert u op de berichtgeving dat «u het standpunt deelt dat er geen duidelijke toegevoegde waarde is van het opnieuw informeren van veehouders, als al vaststaat de de gegevens gepubliceerd moeten worden», en «uw handelen daardoor geen rechtens te respecteren doel heeft»?10
Zoals hiervoor aangegeven is de zorgvuldige omgang met gegevens van burgers belangrijk, zeker als dit direct raakt aan de persoonlijke levenssfeer. In dit geval gaat het om woonadressen van boerengezinnen, daar kan niet lichtzinnig mee om worden gesprongen. Daarom wordt een zorgvuldig proces gevolgd, waarbij betrokkenen vooraf geïnformeerd worden en een volwaardige kans hebben om een zienswijze in te dienen.
Vindt u dat een Minister boven de wet staat? Zo nee, kunt u toelichten waarom u ervoor kiest uw intenties en uw politieke, dan wel persoonlijke, overwegingen zwaarder te laten wegen dan de wet, door routinematig, rechtmatige, Wet open overheid (Woo)-verzoeken te blokkeren?11
Ik vind het beschermen van de persoonlijke gegevens van boeren erg belangrijk. Te meer omdat gebleken is dat zij regelmatig last hebben van dreigbrieven, ongewenste bezoeken en vandalisme is er reden om zorgvuldiger om te gaan met gegevens die uit Woo-verzoeken voortkomen. Om die reden vind ik het informeren via alleen de Staatscourant onvoldoende. Woo-verzoeken waar om deze informatie wordt gevraagd worden in behandeling genomen en verwerkt. Onderdeel van dit Woo-proces is de zienswijzeprocedure, waarbij derde-belanghebbenden om hun zienswijze moeten worden gevraagd. Van het blokkeren van Woo-verzoeken is dus geen sprake en ik herken daarom de suggestie van boven de wet staan niet.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken (onnodig) meer druk zet op de rechterlijke macht, die al te maken hebben met een gigantische werklast? Zo nee, kunt u toelichten hoe een hoger beroep de werklast vermindert of gelijk houdt?
In een democratische rechtstaat zijn er waarborgen en procedures die we met elkaar hebben afgesproken. Het aanwenden van rechtsmiddelen is daar onderdeel van. De overheid is terughoudend in het instellen van hoger beroep en gaat alleen daartoe over als er sprake is van een zwaarwegend belang. Het feit dat hier werk uit voorkomt bij de behandeling van het hoger beroep kan niet van doorslaggevend belang zijn. Een zorgvuldige omgang met privégegevens acht ik van groter belang.
Vindt u het van belang dat belastinggeld zorgvuldig en verantwoord wordt uitgegeven? Zo ja, kunt u toelichten hoe het besteden van vijf tot 14 miljoen euro aan het overdoen van een proces waarbij het volgens de rechter »ondenkbaar» is dat het zal leiden tot een andere uitkomst, een zorgvuldige en verantwoorde uitgave is?12
Ik vind dat betrokkenen proactief en persoonlijk op de hoogte moeten worden gesteld dat er een Woo-verzoek loopt over openbaarmaking van hun gegevens, en van de periode waarin ze de gelegenheid hebben om een zienswijze in te dienen. Zoals ik ook in mijn brief van 22 mei 2025 (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127) heb aangegeven worden betrokkenen bij Woo-verzoeken van een kleinere omvang in de regel actief en persoonlijk geïnformeerd. Ik vind dat betrokkenen niet moeten worden benadeeld door het feit dat zij toevallig onderdeel zijn van een grotere kring van belanghebbenden in plaats van een kleinere kring. Daarom behandel ik deze omvangrijkere verzoeken op eenzelfde manier. Zo levert deze uitgave een bijdrage aan het opbouwen van het vertrouwen in de overheid.
Bent u van mening dat u opkomt voor het algemeen belang, in plaats van het specifieke belang? Zo ja, hoe kan het dat u zich alleen hard maakt voor uw inschatting van welke informatie boeren nodig hebben, in plaats van het recht dat burgers, belangenbehartigers en de journalistiek hebben op informatie om hun overheid te controleren?
De Woo is een belangrijk onderdeel is van onze democratische rechtsstaat en ik hecht veel waarde aan een transparante overheid. Openbaarheid van overheidsinformatie is een groot goed. Bij het openbaar maken van informatie is echter zorgvuldigheid voor alle betrokkenen gewenst, ook de betrokken ondernemers.
Bent u, alles overwegend, bereid het hoger beroep in te trekken?
Nee.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de sociale veiligheid van boeren en daarin te investeren?
In mijn brief aan de Kamer (Kamerstukken II 2024/25, 32 802, nr. 127) heb ik een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding. Eén daarvan was om (online) intimidatie, bedreiging en agressie in de landbouwsector te onderzoeken voor een adequate aanpak ervan. Dat onderzoek zou tegelijkertijd tot doel moeten hebben om te kunnen sturen op het voorkomen hiervan, en te investeren in (een gevoel van) sociale veiligheid van deze specifieke sector. Ik heb aangegeven de aanbeveling van het ACOI te onderschrijven. Belangenbehartigers uit de agrarische sector worden uitgenodigd om in gesprek te gaan om te bepalen waar verder onderzoek nodig is.
Kunt u toezeggen deze vragen één voor één, uiterlijk voor het Commissiedebat Stikstof en mestbeleid op 10 september 2025 te beantwoorden?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord.
Het artikel 'Zorgvuldige nieuwe wetgeving kan regelbrij voorkomen' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Eddy van Hijum (minister sociale zaken en werkgelegenheid, minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eelco Heinen (minister financiën, minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekent met het rapport van PricewaterhouseCoopers (PwC): Feiten en effecten wet- en regelgeving op uitvoeringsorganisaties?1
Ja.
Herkent u de gedane constateringen in het rapport en kunt u toelichten of deze in lijn zijn met de reeds gedane constateringen binnen het kabinet en of u van mening bent dat, gezien dit rapport, de acties vanuit het kabinet voldoende zijn om deze tendens te doorbreken?
Ja. Wij herkennen dat er uitvoeringsdruk is op uitvoeringsorganisaties door complexe wet- en regelgeving. Ook door de stijging van het aantal wetten dat eisen stelt op het gebied van privacy en (informatie)beveiliging (vaak wetgeving die voor alle uitvoerders geldt). En de hoeveelheid aan regels en uitzonderingen. De constateringen in het rapport zijn in lijn met de constateringen van het kabinet. In het regeerprogramma van dit kabinet was hier aandacht voor: «De complexiteit van regelgeving moet worden teruggedrongen. De (digitale) dienstverlening moet voor iedereen eenvoudig en te begrijpen zijn».Ook zet het kabinet-Schoof vanuit het programma Werk aan Uitvoering in op onder andere een actieagenda vereenvoudiging, waarin het terugdringen van complexiteit van regelgeving voor mensen en bedrijven centraal staat. In de kamerbrief WaU die in oktober aan uw Kamer wordt verzonden, wordt u hierover geïnformeerd. Een belangrijk initiatief hierin is de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning, waarover de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) u eerder in een Kamerbrief informeerde.2
Om de tendens van toenemende complexiteit en opeenstapeling van wet- en regelgeving te doorbreken is het van belang om langdurig aandacht te besteden aan vereenvoudiging, niet alleen door het huidige kabinet, maar ook door toekomstige kabinetten. Vereenvoudiging is een gedeelde verantwoordelijkheid van de Kamers, kabinet en (uitvoerings)organisaties.
Daarbij is het ook van belang dat de uitvoeringsconsequenties van generieke wetgeving (zowel nationaal als internationaal) zo goed mogelijk in kaart worden gebracht. De implementatie hiervan vergt verandercapaciteit van uitvoeringsorganisaties en kan leiden tot prioriteringskeuzes in samenhang met onderhanden of voorgenomen beleid. Vooruitkijken is hierbij van groot belang.
Hoe verklaart u het grote verschil in de gedane analyse die aantoont dat sinds 2005 het aantal wetten en regels voor uitvoeringsorganisaties is toegenomen met 147% terwijl de toename van wetten en regels maatschappij breed aanzienlijk lager was namelijk 14%?
Het rapport van PwC geeft een overzicht van het aantal wetten en regels voor de 51 grootste uitvoeringsorganisaties die onder een groot aantal departementen vallen. Deze zijn niet uitgesplitst per departement. De achterliggende data zijn niet gepubliceerd en de onderzoeksmethode wordt globaal geduid in het rapport. Wij vinden het hoe dan ook belangrijk om door vereenvoudiging de complexiteit en hoeveelheid regelgeving te beperken. Dit is een opgave van ons allemaal.
Hoe kijkt u naar de constatering in het rapport dat, op basis van de adviezen van de Raad van State niet kan worden gesteld dat de kwaliteit van wet- en regelgeving noemenswaardig is afgenomen maar dat het wel zo kan zijn dat de uitvoerbaarheid (één van de vier toetsingscriteria) achteruit is gegaan?
De afdeling Advisering van de Raad van State hanteert een beoordelingskader met vier onderdelen, waaronder uitvoerbaarheid. De verschillende onderdelen hangen vaak met elkaar samen. Ook in de beleidsvoorbereiding wordt rekening gehouden met uitvoerbaarheid. Het kan zo zijn dat wetgeving leidt tot extra uitvoeringslasten voor de uitvoeringsorganisaties, bijvoorbeeld om het juiste dienstverleningsniveau of maatwerk te kunnen bieden aan specifieke groepen burgers en bedrijven. Een toename van wet- en regelgeving kan de uitvoering daarom complexer maken.
Ook internationale afspraken of gerechtelijke uitspraken die resulteren in nieuwe wetgeving leiden doorgaans tot aanvullende uitvoeringslasten. In antwoord 5 gaan wij verder in op hoe in de beleidsvoorbereiding met uitvoerbaarheid wordt omgegaan.
Indien u van mening bent dat dit inderdaad samenhangt met achteruitgang van de uitvoerbaarheid, bent u dan voornemens en hoe bent u voornemens, hier steviger op te gaan sturen aan de voorkant van het proces, namelijk bij de totstandkoming van regelgeving?
Bij totstandkoming van nieuwe wet- en regelgeving worden standaardprocessen gevolgd. Het Beleidskompas is hierbij leidend. Binnen het Beleidskompas is de uitvoerbaarheid van nieuwe wet- en regelgeving een van de verplichte kwaliteitseisen. Nauwe samenwerking tussen beleid en uitvoering is belangrijk om maatschappelijke wensen te kunnen vertalen naar uitvoerbare wetgeving. Het vroegtijdig en integraal in beeld brengen van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens stelt ons in staat om gewogen en zorgvuldig beslissingen te nemen.
Voor uitvoerders is het steeds belangrijker dat een bewuste afweging en prioritering wordt gemaakt in de eisen en wensen die op hen afkomen. Dat gaat bijvoorbeeld om nieuwe wetgeving, gewenste verbeteringen in de dienstverlening en het toezicht en de benodigde modernisering van de ICT. Vooruitblikken op aankomende wet- en regelgeving is hier onderdeel van. De meerjarige planning van het totaal aan opdrachten en ambities vergt goede afstemming tussen politiek, beleid en uitvoering.
Die politieke betrokkenheid en steun bij moeilijke keuzes in vereenvoudiging is ook vanuit de Kamer nodig. Alle partijen moeten hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Waarom worden, in plaats van belangrijk stelsels zoals het toeslagenstelsel, te herzien, deze regelmatig uitgebreid met nieuwe uitwerkingen van wetten en regels zonder stevige toetsing vooraf, bijvoorbeeld door een Raad van State?
Het kabinet vindt het belangrijk dat wetsvoorstellen, AmvB’s en regelingen een zorgvuldig wetgevingsproces doorlopen. Zoals gebruikelijk worden wetsvoorstellen en AmvB’s getoetst door de Raad van State. Ministeriële regelingen worden, zoals het rapport van PwC schetst, niet door dit orgaan getoetst. Hoewel de Raad van State bij ministeriële regelingen geen advies uitbrengt, betekent dit niet dat er geen sprake is van andere waarborgen in de totstandkoming van regelgeving. Regelingen kunnen, net zoals wetsvoorstellen en AmvB’s, door andere instanties worden getoetst, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad voor de Rechtspraak. Daarnaast is het bij alle wijzigen aan wetten en regels gebruikelijk dat de betreffende uitvoeringsorganisatie een uitvoeringstoets doet. Bovendien worden nieuwe trajecten ontwikkeld aan de hand van het Beleidskompas. Er vindt geen wijziging van wet- of regelgeving plaats zonder een zorgvuldige en diepgaande afweging.
Vindt u het verstandig dat, zeker bij een politiek gevoelig onderwerp, snelheid voor zorgvuldigheid dreigt te gaan (asielwetten en zorgen over uitvoerbaarheid bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is hier een voorbeeld van) en is ze zich bewust van de risico’s van deze keuze en zou ze die hieronder kunnen beschrijven?
In het wetgevingsproces zitten vaste checks and balances ingebouwd om te komen tot zorgvuldige wetgeving. Bijvoorbeeld uitvoeringstoetsen, wetgevingstoetsen, doenvermogenscans en adviezen van de Raad van State. Deze checks and balances zorgen ervoor dat verschillende perspectieven, zoals het uitvoerbaarheidsperspectief, tot hun recht komen. Daar waar dit proces onder tijdsdruk komt te staan, neemt het risico op onuitvoerbare wetgeving toe. Bijvoorbeeld bij amendementen. Daarom is eerder aangegeven om terughoudend en zorgvuldig te zijn bij het indienen van en het stemmen over amendementen. Het is belangrijk om de tijd te nemen voor het uitwerken van wet- en regelgeving en dat voor te laten gaan voor de snelheid van het proces. Investeren in zorgvuldige wetgeving aan de voorkant kent voordelen. Het doelbereik is groter en de noodzaak van reparaties achteraf kleiner. Het is een uitdaging om de juiste balans te vinden tussen het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, grondigheid en snelheid. Wij vinden zorgvuldige wet- en regelgeving binnen de dynamiek van het politieke en wetgevingsproces van belang, dit vraagt om een goed samenspel.
Bent u bereid tijdelijk bedoelde maatregelen in beeld te brengen met een onderbouwing waarom deze nog niet zijn afgebouwd en dit overzicht naar de Kamer te sturen, aangezien het aantal uitzonderingen per wet of regel bijna is verdubbeld (+88%) en voor tijdelijk bedoelde uitzonderingen geldt vaak: niets is zo permanent als een tijdelijke maatregel?
Er is op dit moment geen Rijksbreed beeld van tijdelijke maatregelen of maatregelen met een horizonbepaling. Hiervoor draagt ieder departement zelf de verantwoordelijkheid. Tijdelijke maatregelen kunnen echter ook nuttig zijn om – in afwachting van een permanentere oplossing – sneller een probleem te kunnen oplossen of om invulling te kunnen geven aan de menselijke maat en maatwerk. Het is een uitdaging om tijdelijke maatregelen af te schaffen, zeker als deze begunstigend zijn.
Staat arbeidsproductiviteit hoog op de gezamenlijke agenda van ministeries en uitvoeringsorganisaties en hoe wordt hier gezamenlijk op geacteerd aangezien arbeidsproductiviteit in onze krappe arbeidsmarkt een grote zorg is en er is een sterk verband tussen de toename van het aantal uitzonderingen en de daling van de productiviteit van uitvoerders?
Grote maatschappelijke opgaven en arbeidskrapte verhouden zich lastig tot elkaar. Hoe om te gaan met (personele) schaarste is op dit moment bij zowel ministeries als uitvoeringsorganisaties een belangrijke vraag. Arbeidskrapte vraagt om keuzes maken en om innovatie in de wijze waarop het werk gedaan wordt. Grip op schaarste is een van de thema’s waarmee het overheidsbrede programma Werk aan Uitvoering aan de slag is. Hier bent u per brief van 20 juni jl. over geïnformeerd via de Voortgangsrapportage Programma Werk aan Uitvoering.3
Vereenvoudiging kan een middel zijn om de uitvoering van wet- en regelgeving te vergemakkelijken en daarmee minder arbeidsintensief te maken. Vereenvoudiging zorgt ook voor minder gerichte maatregelen. De afweging tussen eenvoud en gerichtheid heeft het kabinet samen met de publieke dienstverleners en met uw Kamer te maken.
Zou u per aanbeveling uit het rapport willen reageren hoe u voornemens bent hiermee om te gaan?
Reactie op aanbeveling 1)
In het ambtelijk rapport Fiscale Regelingen werkt FIN beleidsopties uit om te komen tot een eenvoudiger en beter belastingstelsel. Ook wordt in de Stand van de uitvoering Belastingdienst stilgestaan bij knelpunten en opgehaalde signalen van binnen en van buiten de organisatie. Daarnaast werkt FIN actief aan het in kaart brengen van uitvoeringswensen. Dit zijn kansen om via wetgeving omissies in wet- en regelgeving op te lossen, de interactie met burgers en bedrijven te stroomlijnen, het stelsel te vereenvoudigen en om naleving te bevorderen.
Bij SZW wordt hier ook invulling aan gegeven. Sinds 2018 publiceert SZW, samen met UWV en de SVB, halfjaarlijks de Stand van de uitvoering sociale zekerheid. In dit rapport wordt ingegaan op wat er goed gaat in de uitvoering, maar ook waar UWV en de SVB knelpunten signaleren. Sinds 2021 publiceren zij elk hun eigen knelpuntenbrief. Het doel van deze brieven is om uw Kamer te informeren over waar wetten en regels knellen voor burgers en uitvoering. De knelpuntenbrieven worden gevoed door signalen van cliënten en medewerkers. Tevens geeft de uitvoering oplossingsrichtingen mee. De Landelijke Cliëntenraad (LCR) publiceert sinds 2023 ook jaarlijks een knelpuntenbrief over domeinoverstijgende knelpunten binnen de sociale zekerheid.
Hervorming en vereenvoudiging gaan gepaard met politieke keuzes, omdat vereenvoudiging in veel gevallen betekent dat regelingen minder gericht worden. Dat kan gepaard gaan met negatieve inkomenseffecten of budgettaire effecten. Bij de concrete uitwerking van beleidsopties voor verschillende wetten zullen deze keuzes zorgvuldig in kaart worden gebracht en aan de Kamer worden voorgelegd.
Reactie op aanbeveling 2)
Modernisering van IT is essentieel. Deze opgave vraagt structureel middelen en tijd en vooral ook gerichte keuzes. Modernisering zorgt ervoor dat de technologie toekomstbestendig is en dat wijzigingen eenvoudiger, met minder capaciteit en in kortere tijd uitgevoerd kunnen worden. Dit draagt eraan bij om grotere wetswijzigingen of zelfs stelselwijzigingen te kunnen doorvoeren en de dienstverlening voor burgers en bedrijven te verbeteren. Daarvoor investeren onder andere het UWV, de SVB en de Belastingdienst, naast de vervanging van verouderde systemen, steeds meer in lifecyclemanagement. Bij de uitvoeringstoets door de uitvoerder(s) is de uitvoerbaarheid van beleid in relatie tot de IT-veranderopgave een belangrijk aandachtspunt. Voor maatwerkdossiers wordt verwezen naar antwoord 15.
Reactie op aanbeveling 3)
Het kabinet heeft aangekondigd het stelsel van inkomensondersteuning te willen vereenvoudigen en de regelingen te versimpelen. De realiteit laat zien dat de complexiteit die volgt uit een zo gericht mogelijke regeling, er juist voor kan zorgen dan burgers en bedrijven niet krijgen wat ze nodig hebben. Ons uitgangspunt is dan ook: hervorming en vereenvoudiging is nodig.
Bent u bereid heldere keuzes te maken waarmee huidige regels uitvoerbaarder worden en om per uitvoerder samen met de werkvloer te onderzoeken waar bestaande wetten en regels knellen in de uitvoering, zoals het rapport vraagt?
Wij hebben voorwerk gedaan voor – en verder gewerkt aan – stelselhervormingen. Dit blijkt uit onder andere de inzet van het programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM), de hervormingsagenda inkomensondersteuning, het ambtelijk rapport Fiscale Regelingen voor een eenvoudiger en beter belastingstelsel en de brief taakopdracht hervorming belasting en toeslagenstelsel. Deze hervormingen vragen om scherpe en heldere keuzes in afstemming met de uitvoeringsorganisaties en de politiek. Het is een belangrijke opgave voor een volgend kabinet om een (stelsel)hervorming verder te brengen.
Bent u bereid, zoals het rapport vraagt, tot vereenvoudig van wetsvoorschriften waar mogelijk door scherpe keuzes te maken: is de burger gebaat bij een complexere maatwerkregeling en maken we daar extra capaciteit voor beschikbaar, of versimpelen we de regeling zodat deze uitvoerbaar is met de bestaande capaciteit?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid werk te maken van stelselhervormingen met specifieke aandacht voor het inperken van de stapeling van wetten en uitzonderingen en waarbij grote stelsels periodiek worden opgeschoond, zoals het rapport vraagt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid in beeld te brengen hoeveel middelen en tijd nodig zijn om binnen nu en acht jaar verouderde IT-systemen door te ontwikkelen ervan uitgaande dat de IT in de tussentijd niet met grote hoeveelheden nieuw beleid wordt belast?
Uitvoeringsorganisaties van FIN en SZW, zoals het UWV, de SVB en de BD beschikken over meerjarenplannen en portfolio overzichten waarin ook de vervanging van verouderde IT-systemen is opgenomen en er wordt ingezet op lifecyclemanagement om bestaande systemen up-to-date te houden. In deze plannen is expliciet aandacht voor de benodigde middelen, beschikbare capaciteit, prioritering, uitvoerbaarheid, en afhankelijkheden.
Bent u bereid te bekijken of ook maatwerkdossiers (semi-)automatisch kunnen worden verwerkt?
Zoals reeds aangegeven in de brief «Voortgang Professionals voor Maatwerk Multiproblematiek» van 8 juli 2025 worden maatwerkdossiers gekenmerkt door complexiteit: er zijn vaak meerdere wetten en regelingen van toepassing die met elkaar interacteren, en meerdere organisaties betrokken vanuit verschillende domeinen.4 De unieke omstandigheden van het individu wegen zwaarder dan de standaardregels. Persoonlijk contact is daarom noodzakelijk voor goede afhandeling van maatwerkdossiers. Deze dossiers kunnen hierdoor niet altijd (semi-)automatisch worden uitgevoerd en vragen om professionele beoordeling en menselijke afweging.
Het artikel Zuyderland 21,5 miljoen euro in de plus |
|
Claudia van Zanten (BBB) |
|
Daniëlle Jansen (NSC) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een winst van 21,5 miljoen euro heeft geboekt, waarvan 13,7 miljoen euro afkomstig is van het medisch centrum?1 Hoe beoordeelt u deze winst in het licht van de aanhoudende personeelsproblemen en de afschaling van zorg in Heerlen?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat Zuyderland in 2024 een positief resultaat heeft geboekt van 21,5 miljoen euro, waarvan 13,7 miljoen afkomstig is van het medisch centrum. In Nederland mogen ziekenhuizen winst maken, maar zij mogen deze winst niet uitkeren aan aandeelhouders of derden. Eventuele winst dient binnen de instelling te blijven en wordt doorgaans aangewend voor investeringen, onderhoud van gebouwen, innovatie of versterking van financiële buffers.
Een gezonde financiële positie van een zorginstelling is van belang om duurzaam en kwalitatief goede zorg te kunnen blijven leveren.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij laten weten dat zij de winst inzetten om te investeren in personeel, goede voorzieningen én om financiering te krijgen voor de toekomst.
Bent u van mening dat het moreel onhoudbaar is dat een ziekenhuis winst maakt terwijl het tegelijkertijd essentiële zorg afbouwt en personeelstekorten laat voortbestaan?
Nee. Het is belangrijk dat een ziekenhuis financieel gezond is. Zuyderland zet er juist op in meer medewerkers aan te trekken en te behouden. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Bent u het eens met de stelling van de Nederlandse Vereniging van Spoedeisendehulpartsen (NVSHA) dat ziekenhuizen niet zouden moeten kiezen voor winstgevende planbare zorg, als dat ten koste gaat van spoedeisende hulp?
Het is belangrijk dat iedereen die dit nodig heeft toegang heeft tot passende zorg, dat geldt zowel voor planbare als spoedeisende zorg. Met betrekking tot spoedeisende zorg is daarnaast wettelijk geregeld dat zorgaanbieders in het Regionaal overleg acute zorgketen afspraken maken over de beschikbaarheid en bereikbaarheid daarvan. In het regeerprogramma is ook aangegeven dat het kabinet ervoor wil zorgen dat de beschikbaarheid van spoedeisende zorg en acute verloskunde in iedere regio goed geregeld is. Hiertoe wil het kabinet de regelgeving aanscherpen, budgetbekostiging invoeren voor acute zorg en heeft het kabinet in het AZWA op onderhandelaarsniveau afgesproken dat zorgverzekeraars duurzame afspraken maken met de regionale zorgaanbieders over de strategische keuzes en bijbehorende transformatie. Zij streven ernaar, op basis van de aangevulde ROAZ- en regioplannen, zorgaanbieders meerjarige zekerheid te bieden om de beschreven veranderingen in de plannen te realiseren en noodzakelijke investeringen te kunnen doen.
Waarom is er, ondanks deze miljoenenwinst, geen volledige investering gedaan in het behoud van personeel in Heerlen?
Zuyderland investeert actief in het behoud van personeel, ook in Heerlen. Vanuit het Zuyderland ziekenhuis zijn verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen. Daarnaast wordt onder meer geïnvesteerd in extra toelages voor nachten en weekenden op de OK, loonsverhoging op de SEH (buiten de cao om) en samenwerking met de ambulancedienst voor gezamenlijke loopbaanpaden.
Helaas is het arbeidsprobleem niet opgelost met deze investeringen. Zo is bijvoorbeeld de bereidheid om ’s avonds en in het weekend te werken afgenomen.
Kunt u uitsluiten dat de winst van Zuyderland is gebruikt voor andere doeleinden dan het versterken van de personeelscapaciteit in Heerlen? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de besteding van deze winst?
Hier ben ik niet toe bereid. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb opgemerkt staat het ziekenhuizen vrij een positief resultaat te boeken zolang dit niet in de vorm van winst wordt uitgekeerd aan derden. Bovendien is de jaarrekening openbaar en controleerbaar.
Hoe beoordeelt u het feit dat Zuyderland miljoenen winst maakt, maar tegelijkertijd de acute geboortezorg in Heerlen wil verplaatsen naar Sittard-Geleen vanaf 2030? Is dit niet in strijd met het principe van passende en bereikbare zorg voor iedereen, zeker in een regio als Parkstad?
Zoals ik ook in het antwoord op vraag 2 aangeef is het belangrijk om onderscheid te maken tussen het maken van een financieel positief resultaat enerzijds en personeelstekorten anderzijds. Zoals aangegeven bij vraag 2 investeert het Zuyderland ziekenhuis volop in het werven en behouden van personeel. Geld lost het structurele tekort aan zorgpersoneel niet op. De arbeidsmarkt is krap en vraagt om lange-termijn maatregelen. Het vinden van goed gekwalificeerd personeel is, ondanks de investeringen die het Zuyderland doet om personeel te werven en behouden, een uitdaging.
De keuzes die het Zuyderland heeft gemaakt kennen een breed afgestemde afweging op basis van verschillende criteria, die samen met de stakeholders zijn vastgesteld. Onder voorzitterschap van mevrouw Bouwmeester heeft vorig jaar de regietafel via een brede maatschappelijke verkenning onderzocht hoe de zorg bij Zuyderland het beste vorm kon krijgen. Uit gesprekken met burgers en stakeholders uit de regio zijn in deze verkenning acht verschillende scenario’s samengesteld, welke vervolgens getoetst zijn aan de volgende randvoorwaarden: sluitend netwerk, personeel, kwaliteit en veiligheid, zorgplicht, betaalbaarheid, veranderbereidheid en governance. De randvoorwaarden en toetsingscriteria zijn opgesteld op basis van gesprekken met stakeholders en zijn getoetst bij alle gemeenteraden en colleges B&W. Iedereen is hiermee akkoord gegaan. Op basis van deze analyse zijn de partijen uitgekomen op het voorkeurscenario «maximaal beschikbaar», waarbij het uitgangspunt is dat het Zuyderland zoveel mogelijk zorg op de huidige locaties behoudt, binnen de grenzen wat mogelijk is qua personeel. Binnen dit scenario is er gekozen om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen, omdat deze locatie het beste scoorde op de vooraf opgestelde toetsingscriteria, te weten passende zorg, kwaliteit, toegankelijkheid, betaalbaarheid, verplaatsing van werkplek, brede welvaart en duidelijkheid. De verkenning heeft daarnaast geleid tot een plan voor een ziekenhuis in Heerlen waar de lokale bevolking terecht kan voor zowel planbare als het overgrote deel van de spoedzorg.
Wat zegt het over het zorgsysteem dat inwoners van Heerlen op de publieke tribune moeten plaatsnemen om gehoord te worden, terwijl hun ziekenhuis winst maakt maar hun zorg verdwijnt? Wat zegt dit over de zeggenschap van burgers in de regio over hun eigen zorgvoorzieningen?
Keuzes over de inrichting van het zorgaanbod worden door het ziekenhuis (in afstemming met de verzekeraar) gemaakt. In het geval van Zuyderland zijn de besluiten daarbij genomen op basis van vooraf opgestelde toetsingscriteria, zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 6. Ik vind dit traject een goed voorbeeld van hoe alle stakeholders worden betrokken. Ik vind het belangrijk dat het ziekenhuis uiteindelijk zelf beslist want bestuurders en zorgprofessionals moeten immers altijd de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het leveren van veilige zorg. Als de Kamer zou verplichten dat een zorgaanbieder zorg levert, ondanks personeelsgebrek, dan kan een bestuurder deze verantwoordelijkheid niet meer nemen. Met mogelijk ernstige gevolgen voor patiënten en de zorgmedewerkers.
Om de regionale dialoog tussen betrokkenen bij (mogelijke of voorgenomen) wijzigingen in het aanbod van acute zorg en ziekenhuiszorg te bevorderen, stel ik een handreiking op. Dit is een hulpmiddel wat tijdens het opstarten van een dergelijk traject ondersteunt om betrokkenheid van alle belanghebbenden in een vroeg stadium te borgen. Door alle belangen te horen en te wegen en hier vroegtijdig met elkaar over in gesprek te gaan creëer je begrip en worden besluiten breed gedragen in de regio. Ik verwacht deze handreiking in september 2025 openbaar te maken.
In het licht van dat u stelt dat de verantwoordelijkheid voor personeelsbeleid bij het ziekenhuis ligt; als een ziekenhuis winst maakt en toch personeelstekorten laat voortbestaan, is dat dan geen falend beleid? Waarom grijpt u hier niet in?
Ik neem afstand van de suggestie dat het boeken van winst door een ziekenhuis en het tegelijkertijd hebben van personeelstekorten wijst op falend beleid. Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Een positief resultaat duidt op een financieel gezonde organisatie. Omdat de winst niet uitgekeerd mag worden, wordt deze gebruikt om de organisatie verder te verstevigen of bepaalde investeringen te plegen. Het is niet aan mij als Minister om te treden in de personele keuzes of financiële bedrijfsvoering van individuele ziekenhuizen. Wel verwacht ik dat instellingen hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en beschikbare middelen doelmatig inzetten.
Welke stappen had Zuyderland kunnen nemen om voldoende personeel voor spoedeisende hulp (SEH) en acute verloskunde te werven? Zijn die voldoende bewandeld?
Personeelstekorten zijn een sector-breed probleem en het Zuyderland ziekenhuis zet zich op verschillende manieren in om personeelstekorten zo goed mogelijk op te lossen. Het Zuyderland ziekenhuis is verschillende acties (zoals gerichte communicatie, verkenning naar de inzet van buitenlandse verpleegkundigen, onderzoek of woningen kunnen worden aangeboden en de inzet van gepensioneerden) gestart waarmee wordt getracht het tekort aan personeel in te lopen waarvan deels rendement in de komende maanden verwacht wordt en deels het rendement een middellange- tot lange tijdlijn kent.
Het is niet aan mij om te oordelen of een individuele instelling voldoende acties inzet om personeel te werven.
Hoeveel mensen zijn er bij Zuyderland vertrokken door aanpassingen in het totale salaris, bonus en toeslagenpakket?
De beweegredenen van personeel om te vertrekken kunnen divers zijn en dit kan ook een combinatie van oorzaken hebben. Het zal – vanwege het ontbreken van een causale relatie in sommige gevallen – lastig zijn om precies in beeld te brengen hoeveel mensen er vertrekken als gevolg van een specifieke maatregel.
De aangekondigde beloningsmaatregelen, waaronder loonsverhogingen en toelages, gaan in per september 2025. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect hiervan op het behoud van personeel. Zuyderland keert geen bonussen uit.
Het Zuyderland ziekenhuis volgt de effecten op het behoud van personeel nauwgezet en evalueert samen met betrokken afdelingen of aanvullende stappen nodig zijn.
Bent u bereid om met Zuyderland, CZ, de gemeente Heerlen en regionale partners in gesprek te gaan over het verplicht investeren van winsten in personeel en zorgbehoud, in plaats van afschaling?
Wat is uw visie op het feit dat ziekenhuizen winst maken in een publiek zorgstelsel? Bent u bereid om wetgeving aan te passen zodat winsten verplicht worden geïnvesteerd in zorgpersoneel en regionale zorginfrastructuur?
Het maken van winst is op zichzelf niet verkeerd. Ziekenhuizen moeten financieel gezond zijn om te kunnen investeren in zorg. Wettelijk mogen zij winst maken, maar die mag niet worden uitgekeerd en moet binnen de organisatie blijven.
Welke rol heeft zorgverzekeraar CZ gespeeld in de besluitvorming over de toekomst van de locatie Heerlen en de inzet van de winsten, gezien de uitspraak van de voorzitter van de Raad van Bestuur Zuyderland: «Wie betaalt, bepaalt»?2
Het besluit om de acute geboortezorg en de complexe spoedzorg vanaf 2030 in Sittard-Geleen te plaatsen is gezamenlijk genomen door Zuyderland en CZ, in afstemming met de betrokken stakeholders. Dat past binnen de landelijke afspraken van het Integraal Zorgakkoord (IZA).
De inzet van financiële middelen, inclusief de jaarresultaten, is een verantwoordelijkheid van Zuyderland. CZ heeft daar geen zeggenschap over.
Kunt u toezeggen om in de reactie op de rapporten over budgetbekostiging van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aan te geven op welke momenten welke stappen in het groeipad worden gezet, en daarbij concrete invoeringsdeadlines benoemen?
Ik verwacht u in september te informeren over de stappen die ik neem naar aanleiding van de adviezen van de NZa. Bij die gelegenheid zal ik uw Kamer ook nader informeren over de stappen in het groeipad.
De schriftelijke vragen van 18 april 2025 (2025Z07899) over Mohammed B. |
|
Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de schriftelijke vragen die de PVV op 18 april 2025 heeft ingediend naar aanleiding van het bericht dat Mohammed B. weer op vrije voeten is en aanwezig was bij een sit-in?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Waarom heeft u deze vragen na 102 dagen nog steeds niet beantwoord?
De beantwoording van de Kamervragen is vertraagd doordat er afstemming nodig was met verschillende (keten)partners. Dit was noodzakelijk om tot een volledige beantwoording van de vragen te komen. De afstemming vergde meer tijd dan vooraf was ingeschat, waardoor de beantwoording later is verstuurd dan de gebruikelijke termijn.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechter in de Jodenjacht-zaak, waarin Mohammed B. is veroordeeld en waarbij hij 19 dagen voorwaardelijk opgelegd heeft gekregen?2
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Deelt u de mening dat het openlijk verheerlijken van de terroristische organisatie Hamas met leuzen en een zichtbaar «Hamas-beweging»-embleem, het herhaaldelijk deelnemen aan illegale demonstraties en het aanvallen van de aanhoudingseenheid van de politie op 27 juli 2025 in Amsterdam wél degelijk strafbare feiten zijn, en dat hij dus per direct opgepakt dient te worden, vervolgd moet worden en onmiddellijk zijn voorwaardelijke straf moet uitzitten? Zo nee, waarom niet?3 4 5 6
Het is aan het Openbaar Ministerie om eventuele strafbare feiten te onderzoeken en te bepalen of verdachten worden vervolgd. Daarna is het aan de rechter om te oordelen over de zaak. In algemene zin is het kabinet voornemens om het openlijk betuigen van steun aan terroristische organisaties en het verheerlijken van terrorisme strafbaar te stellen, beide met een hoog strafmaximum. Het wetsvoorstel hiertoe is in openbare consultatie gegeven, die inmiddels is gesloten. Nadat de consultatieadviezen zijn verwerkt, zal het wetsvoorstel voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State.
Wanneer stelt u paal en perk aan antisemitisch geweld en wordt deze Syriër met Palestijnse achtergrond het Nederlandse paspoort of verblijfstitel afgenomen en het land uitgezet?
In algemene zin veroordeelt het kabinet alle vormen van antisemitisme en antisemitisch geweld in de samenleving. Mede daarom heeft het kabinet de strategie bestrijding antisemitisme opgesteld, die op 22 november 2024 naar uw Kamer is verzonden.7 In de strategie wordt een breed pakket van maatregelen aangekondigd om antisemitisme te bestrijden op alle terreinen waar het zich voordoet. Op 4 juli jl. heeft uw Kamer een voortgangsbrief ontvangen over de stand van zaken van deze maatregelen.
Kunt u deze vragen en de vragen van 18 april 2025 zo spoedig mogelijk beantwoorden, en in elk geval vóór eind augustus?
De vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het bericht “Kabinet wil extra maatregelen tegen Israël en roept ambassadeur op matje” |
|
Eric van der Burg (VVD) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC) |
|
|
|
|
Kan het kabinet bevestigen dat de inzet nog steeds een staakt-het-vuren is en vrijlating van de gijzelaars?1
Ja. De oorlog in de Gazastrook moet stoppen, er moet een staakt-het-vuren worden bereikt en alle gijzelaars moeten worden vrijgelaten door Hamas. Daar is de Nederlandse inzet op gericht.
Hoe uit zich deze inzet?
Het kabinet betreurt dat de onderhandelingen tussen Israël en Hamas zijn vastgelopen en roept de partijen op terug te keren naar de onderhandelingstafel. Het kabinet ziet dat Hamas forse (mede-)verantwoordelijkheid toekomt voor het uitblijven van het staakt-het-vuren. Daarom blijft Nederland voortrekker voor aanvullende EU-sancties tegen Hamas en Palestinian Islamic Jihad. Een onmiddellijk staakt-het-vuren is noodzakelijk voor het vrij krijgen van de gijzelaars die zijn ontvoerd door Hamas; voor het realiseren van de noodzakelijke hulp voor de noodlijdende bevolking van de Gazastrook en om tot een duurzame oplossing te komen, waarbij voor het kabinet de tweestatenoplossing het uitgangspunt is. Over de ontwikkelingen rond het staakt-het-vuren staat het kabinet in nauw contact met partners die een bemiddelende rol spelen in de onderhandelingen, waaronder Qatar, Egypte en de Verenigde Staten.
In mei jl. heeft Nederland de Hoge Vertegenwoordiger van de EU verzocht een evaluatie te starten van Israëls naleving van artikel 2 van het EU-Israël Associatieakkoord. Sindsdien zet Nederland zich ook via deze procedure in om de druk op Israël te verhogen met als doel een staakt-het-vuren te bereiken zodat ook alle gijzelaars worden vrijgelaten, de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk op te heffen en geen verdere stappen te zetten die ons verder verwijderen van de tweestatenoplossing. Het kabinet blijft deze druk waar nodig opvoeren, onder meer door het zetten van nationale en Europese stappen zoals beschreven in de Kamerbrief van 28 juli jl.
Wat zijn momenteel de knelpunten wat betreft het toeleveren van hulp in Gaza? Welke rol spelen Israël, de Arabische landen en hulporganisaties hierin?
De humanitaire blokkade zorgt voor grote problemen bij de hulpverlening in de Gazastrook. Bovendien zijn er kwantitatieve en kwalitatieve beperkingen op de hulp die binnenkomt. Het tekort aan voedsel en andere essentiële goederen zorgt voor wanhopige menigtes, en leidt tot plunderingen van hulpgoederen. Het kabinet ziet deze situatie als het gevolg van de aanhoudende humanitaire blokkade, alsmede de aanhoudende restricties op invoer en distributie van humanitaire hulp. Deze situatie, vormt een belemmering voor de deugdelijke distributie van hulp. Mitigerende maatregelen, zoals meer gepantserde voertuigen en veiligheidsuitrusting voor hulporganisaties alsook toestemming voor het gebruik van alternatieve routes om menigtes en risico’s te vermijden, worden niet of nauwelijks genomen door Israël. De aanwezigheid van terroristische organisaties, zoals Hamas en daarnaast criminele bendes, vormt een extra complicatie voor de veilige, ordentelijke distributie van hulp. Daarnaast kampen hulporganisaties met veiligheidsuitdagingen en logistieke problemen door het aanhoudende oorlogsgeweld.
Deelt het kabinet dat alle actoren in het conflict er alles aan moeten doen om te zorgen dat de juiste hulp bij de juiste mensen in Gaza terecht komt? Is het kabinet bekend met meldingen dat terreurorganisatie Hamas een kwalijke rol speelt bij de distributie van hulpgoederen? Wat is de rol van de terreurorganisatie Hamas bij het tekort aan voedsel en andere hulp in Gaza?
Het kabinet deelt dat alle actoren in het conflict zich moeten inzetten om ervoor te zorgen dat humanitaire hulp effectief, veilig en ordentelijk wordt gedistribueerd. In de huidige chaotische situatie is dergelijke ordentelijke distributie uiterst complex. Daarnaast verrijkt Hamas zich met onder andere humanitaire hulp.
Hoe zorgt het kabinet ervoor dat het kritisch blijft kijken naar de rol van alle actoren in het conflict wat betreft het tekort aan hulpgoederen in Gaza?
Het kabinet monitort de situatie en het ernstig tekort aan hulpgoederen nauwgezet en blijft kritisch en alert ten aanzien van de rol van alle actoren in het conflict, waaronder zowel Israël als Hamas. Nederland maakt gebruik van diplomatieke kanalen en samenwerking met (internationale) partners, waaronder de VN, de Rode Kruis- en Rode Halve Maanbeweging en Dutch Relief Alliance, om informatie te verzamelen en te beoordelen over de distributie en belemmeringen van humanitaire hulp.
In welk geval zal worden geconcludeerd dat Israël onvoldoende heeft gedaan voor meer humanitaire hulp in Gaza? Hoe wordt dit bepaald?
Het kabinet vindt dat Israël de humanitaire blokkade van de Gazastrook volledig en onvoorwaardelijk moet opheffen. Het kabinet zag het akkoord tussen de EU en Israël over de toegang van humanitaire hulp als een stap in de goede richting, maar heeft hierbij aangegeven dat het zo snel mogelijk zou moeten worden geïmplementeerd en dat het cruciaal is dat Israël de met de EU gemaakte afspraken nakomt. Bovenal zal Israël meer stappen moeten zetten om de hulpverlening te faciliteren, zoals door het openen van alle grensovergangen en het wegnemen van belemmeringen voor distributie van hulp door professionele, gemandateerde hulporganisaties. De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) monitort de implementatie van het humanitaire akkoord onder andere via medewerkers van het Directoraat-Generaal voor Europese Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp (ECHO) van de Commissie die ter plaatse in Israël aanwezig zijn, en op basis van rapportages van partnerorganisaties zoals het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties. Op 23 en 29 juli jl. rapporteerde EDEO en de Commissie over de voortgang van de implementatie van het akkoord. Hieruit werd geconcludeerd dat Israël de gemaakte afspraken onvoldoende nakomt.
Kan het kabinet een overzicht sturen van alle mogelijke maatregelen die momenteel worden overwogen, Europees en nationaal?
De door de Commissie opgestelde lijst met potentiële maatregelen is in vertrouwen gedeeld met de lidstaten. Delen daarvan zou het vertrouwen in Nederland en daarmee de Nederlandse diplomatieke slagkracht ondermijnen. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten over te gaan tot nationale en Europese maatregelen.
Hoe reflecteert het kabinet op het telefoongesprek tussen Premier Schoof en President Herzog?
De Minister-President heeft tijdens het telefoongesprek met de Israëlische president Herzog de Nederlandse zorgen overgebracht en met klem benadrukt dat Nederland de regering-Netanyahu oproept een andere koers in te slaan. Minister-President Schoof heeft in het gesprek tevens benadrukt dat Nederland significante stappen, zowel in EU-verband als nationaal, zal voorstaan indien de situatie in de Gazastrook niet spoedig verbetert en de humanitaire afspraken tussen de EU en Israël niet geïmplementeerd worden. Inmiddels heeft het kabinet besloten maatregelen te nemen op nationaal en Europees vlak. De Minister-President heeft ook benadrukt dat de veiligheid van Israël en het lot van de gegijzelden topprioriteit blijven voor Nederland en dat Hamas een aanhoudend gevaar is en geen rol kan spelen in de toekomst van Gaza.
Hoe kijkt het kabinet naar het bericht van President Herzog op X als reactie op Premier Schoof?
President Herzog gaat over zijn eigen woorden.
Is het kabinet het eens dat Israël nog steeds als een belangrijke bondgenoot tegen terreur en het Iraanse regime moet worden gezien? Steunt het kabinet nog steeds Israël in zijn strijd om zijn bestaansrecht, terwijl het ook aandacht vraagt voor de humanitaire situatie in Gaza? Blijft het kabinet dit uitdragen op Europees niveau?
Ja. Nederland steunt het bestaansrecht en het recht op veiligheid van de staat Israël en verzet zich tegen de ontkenning en bedreiging hiervan, met name door Iran. Tegelijkertijd hecht het kabinet aan het internationaal recht en aan de bescherming van burgers in conflictgebieden.
Erkent het kabinet dat lange termijn vrede alleen mogelijk is als Hamas is uitgeschakeld?
Het kabinet koestert geen illusies over de intenties en het optreden van Hamas. Hamas is een terroristische organisatie die al jarenlang zijn eigen bevolking onderdrukt, mensenrechten schendt en door zijn gruwelijke daden van 7 oktober 2023 een spiraal van geweld ontketende. Hamas gebruikt Gazanen als menselijk schild en houdt momenteel nog altijd vijftig gegijzelden vast in de Gazastrook, van wie nog minstens twintig in leven zouden zijn. Het kabinet blijft onderstrepen dat Hamas onmiddellijk de gijzelaars moet vrijlaten en de wapens moet opgeven. Er is geen plaats voor Hamas in de toekomst van de Gazastrook. Het kabinet blijft dit benadrukken, ook in EU-verband.
Deelt het kabinet dat we moeten toewerken naar een tweestatenoplossing zonder Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Blijft het kabinet benadrukken op billateraal niveau en op Europese Unie (EU)-niveau dat het huidige conflict is gestart op 7 oktober door de barbaarse terreuraanval van Hamas?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe kijkt het kabinet naar mogelijke desinformatie (door Hamas) in de oorlog in Gaza? Kan er spraken zijn van meer toegang voor onafhankelijke journalisten in Gaza?
Ondanks de gevaren, zijn er nog steeds onafhankelijke journalisten actief in de Gazastrook. Nederland roept Israël op om hen in veiligheid hun werk te laten uitvoeren en om internationale journalisten toegang te geven tot het gebied, ook met het oog op het tegengaan van mogelijke desinformatie van Hamas. Veilige toegang voor journalisten tot de Gazastrook is ook bij de ontbieding van de Israëlische ambassadeur op 29 juli aan de orde gesteld. Nederland blijft zich hiervoor ook publiekelijk uitspreken.
Deelt het kabinet dat, indien maatregelen tegen Israël genomen worden, nog steeds EU-maatregelen tegen Israël het meest effectief zijn?
Het heeft de voorkeur van het kabinet om zo veel mogelijk in Europees verband op te treden. Hiermee wordt namelijk een krachtig signaal afgegeven. Tegelijkertijd blijft, bij uitblijven van consensus in EU-verband, het noodzakelijk om druk te houden door stappen op nationaal niveau te zetten.
Op welke manier vindt er momenteel coördinatie plaats tussen de Verenigde Staten (VS) en de EU wat betreft de oorlog in Gaza?
Er vindt bilaterale contact plaats tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie over de oorlog in de Gazastrook, op verschillende niveaus en locaties. Medewerkers van de EU-delegaties staan in regelmatig contact met functionarissen van het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationale Veiligheidsraad, onder andere in Washington D.C. en Jeruzalem. Daarnaast zijn er ook contacten met Amerikaanse diplomaten die zijn gestationeerd bij de Amerikaanse missie bij de EU. Daarnaast vindt ook coördinatie plaats binnen het kader van de G7.
Zal het kabinet aansluiten bij de verklaring van Arabische en Europese landen dat Hamas oproept om zijn wapens in te leveren en te vertrekken uit Gaza?
Nederland was vertegenwoordigd bij de conferentie waarin deze verklaring is opgesteld. Nederland verwelkomt elementen uit de verklaring, waaronder de veroordeling van de terroristische aanvallen door Hamas van 7 oktober 2023, de oproep tot ontwapening van Hamas, en het belang van het beëindigen van de onrechtmatige bezetting van de Palestijnse Gebieden door Israël en de noodzaak tot verbetering van de humanitaire situatie in de Gazastrook. Nederland heeft een positieve grondhouding ten aanzien van het steunen van de verklaring. De verklaring maakt onderdeel uit van een groter outcome document. Het outcome document bestaat uit een politieke verklaring en een annex met mogelijke actiepunten. Nederland heeft tot 5 september om te bepalen of we deze verklaring kunnen steunen.
Kunnen deze vragen voor het debat over de oorlog in Gaza worden behandeld?
Ja.
De explosieve stijging van fraude met visa en phishing |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Marum , David van Weel (minister justitie en veiligheid, minister asiel en migratie) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht: «Fraude met visa explodeert, Nederlandse vakantiegangers al voor tienduizenden euro’s opgelicht: hier moet je op letten»? (De Telegraaf, 23 juli)
Ja.
Hoeveel meldingen van fraude bij visumaanvragen zijn er tot nu toe gedaan? In hoeveel gevallen ging dit om phishing?
Uit navraag bij de Fraudehelpdesk blijkt dat er in het jaar 2024 12 meldingen over fraude met visumaanvragen zijn geregistreerd. Deze meldingen hadden betrekking op valse websites waarop zogenaamd een visum aangeschaft kon worden. In de eerste helft van 2025 kreeg de Fraudehelpdesk 189 meldingen, waarvan 154 melders aangaven financieel te zijn gedupeerd. Ook het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) heeft meldingen met betrekking tot fraude met visumaanvragen ontvangen. In 2024 ging het om 89 meldingen en in 2025 tot en met juli om 353 meldingen. Zowel de Fraudehelpdesk als het CMI schrijven de toename van het aantal meldingen toe aan de invoering (sinds 2 april 2025) van de verplichte ETA voor het Verenigd Koninkrijk, hoewel er ook andere typen visa tussen de meldingen zitten.
Er is op dit moment geen duidelijk verband te leggen tussen het aantal meldingen en in hoeveel gevallen hier sprake is van phishing. Phishing is een werkwijze die wordt ingezet door criminelen om bijvoorbeeld oplichting en fraude te plegen. Daarnaast wordt in het geval van een melding niet altijd aangegeven of het om phishing gaat. Er zijn meldingen over (valse) websites waarbij tussenpartijen te veel geld vragen voor het verzorgen van (kostenloze) visumaanvragen, maar vervolgens wel daadwerkelijk een geldig visum toesturen. Daarnaast zijn er meldingen waarbij melders denken dat zij een visumaanvraag doen en gegevens opgeven waarna er (soms meerdere keren) geld van hun creditcard wordt afgeschreven, maar er geen visum(aanvraag) wordt ontvangen.
Hoe verhoudt het aantal gemelde gevallen via de Fraudehelpdesk zich tot officiële aangiften bij politie en meldingen bij visumverlenende instanties?
Er zijn op dit moment geen betrouwbare cijfers beschikbaar over het aantal aangiften over visumverstrekking bij de politie, noch over de verhouding van het aantal meldingen bij andere instanties dan de politie. Fraude met visa wordt net als phishing niet als aparte categorie geregistreerd en is daarmee niet eenvoudig uit het politiesysteem te halen. In de Veiligheidsagenda 2023–2026 zijn streefnormen voor de politie afgesproken omdat de groei van gedigitaliseerde criminaliteit moet worden geremd.1 Hier valt ook de bestrijding van online fraude onder. Er is geen centrale registratie van meldingen van visumverlenende instanties (zoals ambassades). Als mensen met deze vorm van fraude geconfronteerd worden, roep ik hen op aangifte te doen bij de politie.
Wat is de rol van reizigers-adviesportals en luchtvaartmaatschappijen in het informeren over officiële visumkanalen? Wordt er samengewerkt om nepwebsites actief te signaleren?
Op de website www.nederlandwereldwijd.nl kan men het reisadvies van het land van bestemming lezen ter voorbereiding op de reis. Op de landenpagina staat een kopje met «Hoe bereid ik mijn reis voor?». Onder dit kopje staat onder andere uitgelegd of een visum nodig is en waar deze aangevraagd kan worden (met een link naar een officiële website). Op www.nederlandwereldwijd.nl wordt op alle Schengenvisum aanvraagpagina’s en inreisvisum aanvraagpagina’s het volgende geadviseerd: «Voorkom onnodige kosten en maak zelf uw afspraak. Maak geen afspraak bij een tussenpersoon.»
Desgevraagd geeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan dat op de aanvraagpagina’s van sommige landen nog een extra waarschuwing staat. Als een ambassade bijvoorbeeld signaleert dat er veel fraude plaatsvindt in een bepaald land, dan wordt de informatie aangevuld. Zo is er onlangs door de ambassade in Turkije verzocht om toe te voegen dat de klant geen tolk via een tussenpersoon moet regelen.
Zo nu en dan plaatsen ook Nederlandse ambassades in diverse landen op eigen initiatief voorlichting of waarschuwingen op hun social mediakanalen. Zo heeft de Nederlandse ambassade in India onlangs op haar Instagram en Facebook account een waarschuwing geplaatst voor fraude met visa, alsook een verwijzing naar de officiële website.
Wat doet u om online fraude via phishing te voorkomen en te bestrijden, onder andere bij visumaanvragen? Zijn deze maatregelen effectief gebleken?
In oktober 2024 zijn de Ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties gestart met de meerjarige publiekscampagne «Laat je niet interneppen», om Nederlanders te wapenen tegen verschillende vormen van online oplichting, waaronder phishing. In de campagne komen de diverse signalen en overtuigingstechnieken aan bod, die online criminelen gebruiken en krijgen mensen handelingsperspectief mee om online oplichting te kunnen herkennen. Uit het meest recente campagne-effectonderzoek blijkt onder meer dat mensen zich meer waakzaam voelen als gevolg van de campagne en dat Nederlanders het belangrijk vinden dat de Rijksoverheid op dit onderwerp campagne voert, maar dat (nog) niet meer mensen zich beter in staat voelen de signalen en overtuigingstechnieken te herkennen.2 De aanbevelingen uit het campagne-effectonderzoek zullen worden meegenomen bij de volgende flight van de campagne in september 2025.
Naast bewustwordingscampagnes werkt de Nederlandse overheid aan de doorontwikkeling van het Register Internetdomeinen overheid zodat burgers in dat register bij twijfel een snelle check kunnen doen of websites van de Nederlandse overheid zijn of niet. Het Register is te raadplegen via https://organisaties.overheid.nl/domeinen. Bij twijfel over de echtheid van websites kan bovendien contact worden opgenomen met de gratis Digihulplijn (Bereikbaar via telefoon en chat op 0800 - 1508). Ook loopt een impactonderzoek naar de haalbaarheid van invoering van een uniforme domeinnaamextensie voor websites van de overheid, te beginnen bij de Rijksoverheid. Een uniforme domeinnaamextensie zoals .gov.nl of .overheid.nl maakt in één keer duidelijk dat de overheid afzender is van een website en is, mits consequent toegepast, makkelijk te communiceren richting het publiek.
Daarnaast voert mijn ministerie de regie op de integrale aanpak van online fraude.3 De integrale aanpak online fraude heeft als doel om meerjarig gezamenlijk de krachten te bundelen, de onderlinge informatiepositie te verstevigen, het kennisniveau te verhogen, te weten en te doen wat werkt om sneller, flexibeler en effectiever op te kunnen treden tegen online fraude teneinde het aantal slachtoffers te verminderen. Partners in deze publiek-private samenwerking zijn onder andere de politie, het Openbaar Ministerie, VNO-NCW/MKB Nederland, de Consumentenbond, de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), COIN, Thuiswinkel.org, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), het Ministerie van Economische Zaken enhet Ministerie van Financiën. Het jaarbericht en het actieplan voor 2025 zijn in juni jl. door mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer toegezonden.4
Hoeveel gevallen van phishing zijn er jaarlijks in Nederland? Welk aandeel van de gevallen van online oplichting betreft phishing?
Bij de politie wordt phishing niet als een apart delict geregistreerd en daarom zijn hier geen precieze cijfers over te delen. Dit komt omdat phishing vaak een middel is om verschillende soorten criminaliteit te kunnen plegen.
Wel blijkt uit de Veiligheidsmonitor 2024 van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat krap 1 procent van de mensen in 2024 zich slachtoffer noemt van phishing. Bij 17 procent van de slachtoffers ging het om wangirifraude: de dader probeert het slachtoffer te laten terugbellen naar (dure) betaalnummers. Verder kreeg 12 procent te maken met beleggingsfraude en eenzelfde deel werd slachtoffer van bankspoofing, waarbij de oplichter zich voordoet als een bankmedewerker. Nepboetes of nepfacturen werden door 11 procent van de slachtoffers genoemd. Vriend-in-nood-fraude, waarbij iemand geld betaalde aan een zogenaamde bekende (via een nepbericht of voice cloning), en nepacties troffen respectievelijk 9 en 6 procent van de slachtoffers. De andere vormen van phishing werden door 4 procent of minder genoemd.5
Bent u bekend met Belgische phishing-schild, het BAPS-Systeem, waarmee in 2024 zo’n 1,6 miljoen verdachte links zijn gedetecteerd en omzeild op basis van meldingen van burgers?1
Ja.
Kunt u nader toelichten wat het doel en de reikwijdte is van de pilot met een Anti-Phishing Shield (APS) die u heeft aangekondigd in deze zomer?2 Welke partijen zijn hier bij betrokken?
Het doel van de pilot is de effectiviteit van het Anti-Phishing Shield (APS) in kaart brengen. Op basis van de resultaten van de pilot wordt beoordeeld of een structureel APS in Nederland wenselijk is.
De pilot wordt uitgevoerd door het Nationaal Cyber Security Center in samenwerking met KPN en is gericht op een beperkte klantengroep van KPN. Deze groep heeft zich op vrijwillige basis via opt-in aangemeld voor de dienst Veilig browsen van KPN. Dit is een malwarefilter dat ervoor zorgt dat apparaten veilig online gaan. De denial list (een lijst van bronnen die als onveilig of verdacht zijn aangemerkt) uit deze APS-pilot wordt hierin verwerkt. Hiermee sluit de pilot aan bij de maatregelen die KPN al neemt binnen de bestaande, versterkte beveiliging voor KPN-klanten. De pilot wordt op een later moment mogelijk uitgebreid met meerdere partijen uit de telecomsector.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van deze pilot? Koppelt u deze terug aan de Kamer met een voorstel voor vervolgstappen?
De pilot is eind juli 2025 gestart en duurt zes maanden. De pilot wordt tussentijds en na afloop geëvalueerd. Op basis hiervan wordt een advies voor een eventuele landelijke uitrol uitgebracht. U wordt in de volgende Kamerbrief over de integrale aanpak van cybercrime geïnformeerd over het vervolg van het APS.
Op welke manier is de Autoriteit Consument & Markt als toezichthouder betrokken bij de pilot? Hoe gaat u tegemoetkomen aan zorgen over netneutraliteit?
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) is als onafhankelijke toezichthouder niet actief betrokken bij de pilot. In een eerder stadium is het APS met de ACM besproken. De pilot vindt plaats binnen de geldende wettelijke kaders. Uitgangspunt bij netneutraliteit is dat de internetaanbieder de toegang tot het internet niet mag beperken, vanwege het recht op open toegang tot het internet. Hierbij gelden in het kader van de Europese netneutraliteitsverordening enkele uitzonderingsmogelijkheden. Zo mag een internet serviceprovider wél beperkingen opleggen indien – en slechts zolang – dit nodig is om de integriteit en de veiligheid van het netwerk van de eindgebruikers te beschermen. Er dient daarbij een afweging gemaakt te worden over wanneer en onder welke omstandigheden dergelijke beperkingen noodzakelijk zijn. Binnen de pilot is het aan de deelnemende partijen om na te gaan of hun werkwijze in lijn is met de regels inzake netneutraliteit. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat doet u nog meer om slachtoffers van phishing te voorkomen? Hoe stimuleert u commerciële oplossingen om verdachte websites te blokkeren, met respect voor netneutraliteit?
Binnen de integrale aanpak cybercrime bestaan er meerdere initiatieven en worden in samenwerking met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, en Economische Zaken voorlichtingscampagnes gehouden om ervoor te zorgen dat mensen zich kunnen beschermen tegen phishing. Enkele voorbeelden hiervan zijn de campagnes «Laat je niet interneppen» over online oplichting, «Dubbel beveiligd is dubbel zo veilig» over tweefactorauthenticatie, en «Doe je updates» over het uitvoeren van updates op slimme apparaten. Hierover bent u in de afgelopen Kamerbrief integrale aanpak cybercrime geïnformeerd.
Ik sta in beginsel positief tegenover commerciële oplossingen die mensen tegen online criminaliteit beschermen. Ook dergelijke oplossingen dienen te worden uitgevoerd binnen de geldende wet- en regelgeving.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Een lijst met mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël |
|
Kati Piri (PvdA), Jan Paternotte (D66), Derk Boswijk (CDA) |
|
Caspar Veldkamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (NSC), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de inzage van interne stukken over mogelijke sanctiemaatregelen tegen Israël door De Telegraaf, d.d. 29 juli 2025?1
Ja.
Hebben deelnemers aan het spoedberaad van het kabinet op maandag 28 juli een lijst met beoogde maatregelen ontvangen?
Ja.
Klopt het dat er meerdere opties op tafel lagen voor hardere sanctiemaatregelen, waaronder op het gebied van wapenleveranties? Zo ja, wat is de reden dat het kabinet hier niet voor heeft gekozen?
Het kabinet laat zich breed adviseren over verschillende mogelijkheden. De uiteindelijke uitkomst van de beslissing om maatregelen in te stellen is gedeeld in de Kamerbrief van 28 juli jl.2 Het kabinet zal de opgestelde notitie voor het bewindspersonen overleg niet met de Kamer delen en beroept zich daarbij op de bescherming van de eenheid van kabinetsbeleid en de bescherming van diplomatieke belangen.
Waarom heeft het kabinet de maandelijkse rapportage over de uitvoer van militaire goederen na 31 maart 2025 niet meer geactualiseerd?
Het kabinet hanteert een grote mate van transparantie over de uit- en doorvoer van strategische goederen en loopt hiermee internationaal voorop. Het kabinet publiceert regelmatig kerngegevens over alle afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire en dual-use goederen, evenals kerngegevens over de doorvoer van militaire goederen over Nederlands grondgebied.
Het streven is publicatie binnen twee maanden.
Door zware belasting bij exportcontrole bij Douane en het Ministerie van Buitenlandse Zaken als gevolg van de Ruslandsancties en de oorlog in de Gazastrook is de publicatie vertraagd. Het kabinet doet zijn uiterste best om de achterstanden in te lopen en inmiddels zijn de kerngegevens voor uitvoer van militaire goederen tot en met 31 mei 2025 gepubliceerd.3
Zijn er nu nog vergunningen geldig op basis waarvan doorvoer en uitvoer van militaire en dual-use goederen naar Israël mogelijk is? Zo ja, kunt u heel specifiek voor elke vergunning aangeven welke goederen en welke waarde het betreft?
Voor militaire goederen zijn er op dit moment zeven vergunningen geldig waarmee door- en uitvoer naar Israël mogelijk is. Het gaat hier om goederen als communicatiesystemen, technologie voor radarsystemen, delen voor onbemande voertuigen, elektronica voor vliegerhelmen, programmatuur voor observatiesystemen en delen voor geleide projectielen.
Voor de uitvoer van delen voor radarsystemen geldt dat dit radaronderdelen betreffen ten behoeve van het Iron Dome-luchtafweersysteem, waarmee inkomende dreigingen gedetecteerd en uitgeschakeld kunnen worden.
Met uitzondering van de delen voor radarsystemen ten bate van het Iron Dome-luchtafweersysteem, conform de motie Kahraman4, geldt dat er bij alle geldige vergunningen sprake is van (tijdelijke) uitvoer ten behoeve van verdere productontwikkeling of reparatie- en/of onderhoudsdoeleinden in Israël waarbij er geen sprake is van eindgebruik in Israël.
Voor de verleende dual-use vergunningen tot en met juni 2025, inclusief informatie over de geldigheid, omschrijving en waarde ervan, verwijst het kabinet naar het document «Rapportage uitvoer dual-use goederen geactualiseerd tot en met juni 20255». In de periode 1 juli 2025 tot 1 augustus 2025 zijn na zorgvuldige toetsing aan de Europese exportcontrolekaders vijf dual-use vergunningen aan civiele bedrijven in Israël verleend.
De verleende vergunningen zijn uitsluitend voor transacties met medisch of civiel eindgebruik. In geen van deze gevallen is sprake van eindgebruik door de Israëlische krijgsmacht of andere eindgebruikers met een geweldsmandaat. In één geval betrof het de definitieve uitvoer van meetsystemen ter waarde van circa 31 miljoen euro. Eenmaal betrof het de definitieve uitvoer van technologie voor infraroodcamera’s ter waarde van circa 25 duizend euro. Tweemaal betrof het de definitieve uitvoer van gestuurde vonkbruggen ter waarde van circa 16 duizend, respectievelijk circa 19 duizend euro. De laatste vergunning betrof de tijdelijke uitvoer van traagheidsnavigatiesystemen ter waarde van circa 24 miljoen euro. De verleende vergunningen hebben een geldigheid van één jaar.
Kunt u vóór het aanstaande commissiedebat over Gaza de maandelijkse rapportage actualiseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat een nationale boycot voor producten uit illegale nederzettingen op de lijst stond? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om met een nationale boycot voor te sorteren op het scenario dat er onvoldoende steun voor een Europese boycot is?
Zoals is vermeld in de Kamerbrief van 28 juli jl. heeft het kabinet besloten in samenwerking met gelijkgestemde partners zich in te spannen voor handelspolitieke maatregelen ten aanzien van goederenimport uit de door illegale nederzettingen, conform de motie van Campen en Boswijk.6 Als lidstaat van de Europese Unie is Nederland onderdeel van de interne markt, waarin vrij verkeer van goederen geldt. Een eventuele maatregel gericht op het weren van producten uit illegale nederzettingen is effectiever als deze op niveau van de Unie wordt genomen, ook met oog op de eventuele handhaving van een dergelijke maatregel.
Bent u bereid om de lijst, op basis van artikel 68 van de Grondwet, vóór het commissiedebat met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en vóór het commissiedebat beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk separaat beantwoord en voor het debat verstuurd.