De illegale spieringvisserij in de Waddenzee. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vissers halen meer dan 20 ton aan «verboden» vis uit Waddenzee»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in januari van dit jaar al meer dan 23 ton spiering uit de Waddenzee is gevist zonder dat daar een natuurvergunning voor is afgegeven?
Het vissen op spiering met het sleepnet in dit Natura 2000-gebied is zonder vergunning niet toegestaan. Het is volstrekt onacceptabel dat een aantal vissers toch, ondanks de kenbaarheid van dit verbod, deze visserij zeer bewust lijken te ondernemen. Mijn toezichthouders hebben deze visserij waargenomen en gerapporteerd. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft drie vissers hierop formeel gewaarschuwd. Bij verdere overtredingen zullen uiteraard vervolgstappen ondernomen worden.
Welk gevolg is er gegeven aan de uitspraak die op 6 december 2023 werd gedaan door Rechtbank Midden-Nederland, waarin de natuurvergunningen voor spieringvisserij op acht locaties in de Waddenzee als niet voldoende onderbouwd werden verklaard? Kunt u verklaren hoe het mogelijk is dat op deze grote schaal illegaal gevist wordt zonder dat hierop wordt gehandhaafd?2
De Minister voor Natuur en Stikstof heeft geconstateerd dat de visserijbedrijven wiens eerdere natuurvergunning voor de spieringvisserij zijn vernietigd door de rechtbank, deze uitspraak respecteren. In zoverre geven zij dus gevolg aan de uitspraak. De vergunningplicht geldt uiteraard algemeen, ook voor vissers en visserijbedrijven die niet eerder om een natuurvergunning hebben verzocht.
Mij zijn drie concrete gevallen van ogenschijnlijk doelbewuste visserij op spiering, zonder geldige natuurvergunning, bekend. Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven zijn hierop inmiddels passende actie gezet. De Minister voor Natuur en Stikstof zal die actie continueren bij voortgaande visserij.
Bent u bekend met het feit dat garnalenvissers hun netten hebben aangepast om op spiering te kunnen vissen?
Vanuit twee kaders bestaan specifieke verplicht aan te houden maaswijdtes voor de uitvoering van de garnalenvisserij. Vanuit de garnalenvergunning die is uitgeven op basis van de Visserijwet is een maaswijdte van minimaal 16 mm verplicht. Deze verplichting geldt dus altijd voor de garnalenvisserij. In de gedoogbeschikking voor het vissen op garnalen met het sleepnet alsmede met het bordennet op specifieke locaties in diverse Natura 2000-gebieden zonder vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (inmiddels opgegaan in de Omgevingswet) is een maaswijdte van minimaal 20 mm in het gehele net en 22 mm in de kuil van de netten (de laatste 150 rijen van de mazen) verplicht. Dit laatste geldt dus alleen voor de garnalenvissers die onder de gedoogbeschikking in de Waddenzee vissen. Niet elk van de bewuste vissers heeft zich aan de vanuit deze gedoogbeschikking verplichte minimummaaswijdte gehouden, afgaande op de door henzelf ingevoerde data in het verplichte logboek. Mede daarom zullen de toezichthouders de komende periode hier fysiek gericht toezicht op houden.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de Vogelbescherming dat de garnalenvissers een bepaalde vistechniek gebruiken, waardoor er geen sprake is van bijvangst maar van bewuste vangst van spiering?
Aan garnalenvissers is vanuit de Visserijwet een vergunning verleend voor het gebruik van enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, zonder specificatie van soorten die daarmee wel of niet, en in welke hoeveelheden, mogen worden bijgevangen. Dit bemoeilijkt een eventueel oordeel of er sprake is van bijvangst dan wel een bewuste vangst van spiering. Het specifieker vaststellen van de vergunning wordt meegewogen voor het lange termijnperspectief. Om bijvangst in de garnalenvisserij te beperken, is de zeeflap een verplicht onderdeel van het garnalenvistuig. De betreffende garnalenvissers maakten hier gebruik van.
Los van de specifieke vistechniek die men mogelijk hanteert, vinden zowel ik als de Minister voor Natuur en Stikstof vooral de gekozen locaties voor het vissen op garnalen zeer opmerkelijk. De spuikommen bij Den Oever en Kornwerderzand zijn geenszins een reguliere locatie om op garnalen te vissen in de Waddenzee. De spuikommen zijn immers circa 25 meter diep. Garnalenvisserij vindt doorgaans op ondiepere locaties plaats waar met klossen aan het sleepnet de garnalen die zich in de zeebodem bevinden opgeschrikt worden. In combinatie met de aangelande hoeveelheden aan vangsten en de verhouding daarin tussen spiering en garnaal is in de optiek van de Minister voor Natuur en Stikstof een natuurvergunning voor spieringvisserij een vereiste.
Kunt u toezeggen onderzoek te doen naar de gehanteerde vistechnieken op de Waddenzee en maatregelen om de bijvangst van spiering zoveel mogelijk te beperken?
De betrokken toezichthouders zijn in hun waarnemingen alert op de specifieke vispatronen, exacte vislocaties, gehanteerde netconfiguraties en algehele uitvoering van deze visserijen die de betreffende vissers hanteren. Die analyses worden vastgelegd en zijn mede basis voor de dossiervorming richting vervolgstappen in optreden hiertegen.
Wat vindt u van het feit dat het Kornwerderzand één van de plekken is waar intensief wordt gevist, terwijl dit een gebied een voorgenomen visserijvrije zone is? Geldt dit ook nog voor andere gebieden?
Bij de spuisluizen van Kornwerderzand is nog geen visserijvrije zone van toepassing. De besluitvorming hierover is nog in voorbereiding. Over de stappen die hierin zijn genomen heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45). In de beantwoording op vraag 8 ga ik hier nader op in. Hoewel er dus nog geen visserijvrije zones zijn ingesteld, is de spieringvisserij in het Natura 2000-gebied Waddenzee, en dus ook op deze locaties, niet toegestaan.
Welk gevolg is er gegeven aan de beleidsvoornemens om visserij nabij vismigratievoorzieningen waaronder stuwcomplexen in de Afsluitdijk aan te pakken, zoals staat vermeld in de brief gestuurd op 3 juli 2020 naar aanleiding van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 29 664, nr. 197) uit 2019?3
Uw Kamer is geïnformeerd over het beleidsvoornemen voor het instellen van een generieke visserijvrije zone van 250 meter bij alle vismigratievoorzieningen, bij de sluizen van de Afsluitdijk aan de zeezijde een zone van 1.000 meter en bij het Haringvlietsluis aan de zeezijde een zone van 1.500 meter (Kamerstuk 29 664, nr. 204).
Op 8 december 2020 heeft de Kamer de motie Lodders (Kamerstuk 33 450, nr. 82) aangenomen die verzoekt dat er wordt afgezien van het instellen van generieke visserijvrije zones en dat in plaats daarvan tot visserijvrije zones op maat wordt gekomen om de impact op de sportvisserij te verminderen. Per brief van 20 april 2021 is door mijn ambtsvoorganger aangegeven op welke wijze invulling zou worden gegeven aan de motie (Kamerstuk 29 675, nr. 200).
Naar aanleiding hiervan is in het commissiedebat zee- en kustvisserij op 30 juni 2021 over het onderwerp gesproken (Kamerstuk 29 675, nr. 207). Hierbij is toegezegd om met Sportvisserij Nederland in overleg te gaan om te kijken of voor bepaalde categorieën wateren kleinere visserijvrije zones ingesteld kunnen worden. De Kamer is hierover per brief van 9 juni 2022 geïnformeerd (Kamerstuk 29 664, nr. 207). Als gevolg hiervan is dus opnieuw bekeken welke omvang de visserijvrije zones op welke locaties zouden moeten krijgen en conform de motie Lodders is aan Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders verzocht hier een gezamenlijk gedragen advies over uit te brengen. Dit advies is recent afgerond en zal worden betrokken in de definitieve besluitvorming over de instelling van visserijvrije zones. De Kamer is hierover laatstelijk per brief van 1 maart 2023 geïnformeerd (Kamerstuk 32 627, nr. 45).
Kunt u verklaren waarom de visserijvrijezones niet in de loop van 2021 zijn ingevoerd, zoals in de brief van 3 juli 2020 was aangekondigd?
Ik verwijs u naar de beantwoording van vraag 8.
Kunt u de Kamer informeren over de voortgang van het invoeren van de visserijvrije zones die in 2024 plaats zal vinden volgens de brief gestuurd door de Minister op 1 maart 2023?4
Ik heb in de beantwoording op vraag 8 toegelicht welke processtappen reeds zijn doorlopen. Het maatwerkadvies van Sportvisserij Nederland en de waterbeheerders wordt nu beoordeeld om te bepalen in welke mate dit advies kan worden overgenomen om tot een afbakening van de visserijvrije zones te komen die de trekvissen voldoende beschermen. Op korte termijn zal ik de resultaten van het traject met Sportvisserij Nederland delen met de Tweede Kamer en bekendmaken hoe ik vervolg zal geven aan het instellen van visserijvrije zones.
De verkoop van illegaal gefokte dieren met ernstige erfelijke aandoeningen via Marktplaats. |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kunt u bevestigen dat er op Marktplaats talloze advertenties zijn aangetroffen waarin kittens van het ras Scottish Fold en aanverwante kruisingen worden aangeboden?1
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat het verboden is om te fokken met Scottish Fold katten, omdat deze dieren continu ernstig lijden vanwege erfelijke afwijkingen?
Ja, het is op grond van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren verboden om te fokken met katten met vouworen (waaronder Scottish Fold katten), omdat deze katten drager zijn van een gen dat zorgt voor kraakbeenafwijkingen in het hele lichaam. Hierdoor krijgen ze op latere leeftijd ernstige gezondheidsproblemen, zoals kreupelheid en pijn. Ik vind het vreselijk dat deze dieren nog steeds worden gefokt.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek van House of Animals blijkt dat in drie maanden tijd via meer dan honderd advertenties Scottish Fold kittens zijn aangeboden?
Uit het onderzoek blijkt helaas dat een verbod op het fokken met katten met vouworen onvoldoende effectief is. Daarom werk ik ook aan een houdverbod voor deze katten.
Hoe verklaart u dat fokkers deze illegaal gefokte dieren nog steeds kunnen verkopen via online handelsplatformen, zoals Marktplaats?
Deze dieren kunnen worden verkocht via online handelsplatformen, omdat het momenteel nog toegestaan is om Scottish Fold katten te houden, kopen en voor de verkoop aan te bieden. Online handelsplatformen hebben geen verplichting om na te gaan of de aangeboden kittens legaal zijn gefokt. Voor een online handelsplatform is het ook niet mogelijk om op basis van een advertentie vast te stellen of de aangeboden kittens illegaal zijn gefokt.
Herkent u de signalen dat advertenties voor Scottish Fold kittens op Marktplaats niet adequaat worden verwijderd, in tegenstelling tot andere op het platform verboden producten, zoals sigaretten?
De verkoop en aankoop van dieren op Marktplaats is in beginsel toegestaan als de handel hierin niet is verboden door nationale of internationale wet- en regelgeving. Zo is bijvoorbeeld sinds 1 juli 2023 de online verkoop van tabak en e-sigaretten verboden. Advertenties voor Scottish Fold kittens zijn dat niet. De vergelijking tussen sigaretten en Scottish Fold kittens kan dan ook niet gemaakt worden.
Deelt u de mening dat Marktplaats hiermee ernstig dierenleed faciliteert? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het zijn de fokkers van deze katten die dit ernstige dierenleed veroorzaken voor hun eigen (financiële) gewin.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) in 2023 113 waarschuwingsbrieven en 227 naleefbrieven heeft verstuurd naar fokkers van Scottish Fold katten?
Dat klopt.
Deelt u de mening dat het, gezien het feit dat al zeker 10 jaar verboden is te fokken met dit soort katten, geen tijd meer is voor waarschuwingen, maar dat er meteen moet worden ingegrepen?
Nee, deze mening deel ik niet. Het artikel uit het Besluit houders van dieren dat gaat over het fokken met gezelschapsdieren is inderdaad op 1 juli 2014, dus bijna 10 jaar geleden, in werking getreden. Het betreft hier echter een open norm, waarbij pas meer recent duidelijk is geworden2 en gecommuniceerd3, 4 dat het fokken met katten met vouworen een overtreding van dit artikel is. Daarom is het niet gek dat er op dit moment waarschuwingen worden verstuurd.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar, naar aanleiding van advertenties op Marktplaats, handhavend opgetreden bij fokkers van Scottish Fold katten?
De NVWA heeft in 2023 naar aanleiding van advertenties op Marktplaats 113 officiële waarschuwingen en 227 naleefbrieven verstuurd naar fokkers van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold katten.
Hoe vaak heeft de NVWA het afgelopen jaar de betaalgegevens en/of de advertentiehistorie van verkopers van Scottish Fold katten gevorderd?
Vanaf juni 2023 verstuurt de NVWA officiële waarschuwingen naar aanbieders van vouwoorkatten zoals de Scottish Fold. Ten behoeve van het kunnen versturen hiervan is gestart met het vorderen van gegevens bij banken. In 2023 heeft de NVWA bij Marktplaats 201 keer de advertentiehistorie en bankrekeningnummers gevorderd van verkopers van vouwoorkatten zoals de Scottish Folds. Daarnaast heeft de NVWA de naam, adres en woonplaats (NAW)-gegevens van adverteerders 130 keer opgevraagd bij de banken.
Welke mogelijkheden ziet u om de handhaving te verbeteren en ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken?
Om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de illegale fok van dieren die lijden vanwege erfelijke kenmerken is het ook nodig om de vraag naar deze dieren te stoppen. Daarom heb ik in de Kamerbrief «Aanpak gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken» d.d. 20 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1288) aangegeven een houd- en vertoningsverbod te willen voor gezelschapsdieren met schadelijke uiterlijke kenmerken. In de verzamelbrief dierenwelzijn gezelschapsdieren van 13 juli 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1303) heb ik aangegeven zo snel mogelijk een houdverbod in te voeren voor katten met vouworen. Momenteel wordt dit houdverbod vormgegeven. Zoals aangegeven in de verzamelbrief dierenwelzijn van 24 januari 2024 (Kamerstuk 28 286, nr. 1324) verwacht ik dit voorjaar de internetconsultatie te starten.
De in voorbereiding zijnde nationale en in het EU-voorstel «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) opgenomen identificatie- en registratieplicht (I&R) voor katten zal toezichthouders beter in staat stellen om een fokker te traceren, te achterhalen of een dier illegaal in Nederland is gefokt, en/of illegaal (voor de leeftijd van de verplichte rabiës-vaccinatie, 15 weken) is geïmporteerd.
Daarnaast is in het EU-voorstel (COM/2023/769 final) een artikel opgenomen waarin staat gesteld dat exploitanten van fokbedrijven ervoor moeten zorgen dat fokstrategieën niet leiden tot het ontstaan van genotypen en fenotypen met schadelijke gevolgen voor het welzijn van honden en katten of van hun nakomelingen. Voor de effectiviteit van dit voorschrift is het van belang dat de gedelegeerde bevoegdheden hieromtrent ook daadwerkelijk en zo spoedig mogelijk na het vaststellen van de verordening opgesteld worden. Ik dring er in de raadswerkgroepen dan ook op aan dat dit op korte termijn gebeurt voor de kenmerken waarover nu al wetenschappelijk onderbouwd stelling kan worden genomen, zoals brachycefale dieren, katten met vouworen en bepaalde designer breeds5.
Bent u bereid om er bij Marktplaats op aan te dringen dat ze advertenties van dieren die in Nederland niet mogen worden gefokt sneller gaan verwijderen? Zo ja, op welke manier gaat u dit waarborgen?
Nee, het is niet doenlijk om op basis van foto's van een dier vast te stellen of deze al dan niet illegaal is gefokt.
Bent u bereid om strengere regels op te stellen voor de online verkoop van levende dieren?
De voornoemde «Verordening inzake het welzijn van honden en katten en hun traceerbaarheid» (COM/2023/769 final) zal hier naar verwachting mogelijkheden toe bieden. In dit voorstel worden maatregelen voorgesteld om de handel in honden en katten via online platforms beter te reguleren, onder andere door een EU-brede verplichting tot identificatie en registratie (I&R) van honden en katten, en een verplichte controle op deze I&R voordat een advertentie geplaatst kan worden. Online platforms worden daarnaast verplicht om bij advertenties voor honden en katten een waarschuwing te plaatsen waarin het belang van verantwoord houderschap wordt benadrukt.
Daarnaast ziet de Digitaledienstenverordening (Digital Servies Act, EU 2022/2065), die sinds 17 februari 2024 van kracht is, toe op verdere zorgvuldigheidsverplichtingen voor online marktplaatsen die relevant zijn voor online verkoop van levende dieren zoals een verbeterde traceerbaarheid van handelaren. Deze ontwikkelingen maken dat ik momenteel geen aanleiding zie tot strengere nationale regelgeving.
Welke andere mogelijkheden zijn er, tot het houdverbod voor katten met vouworen in werking treedt, om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats?
Op korte termijn zie ik geen andere mogelijkheden om te voorkomen dat deze katten nog worden aangeboden via Marktplaats. Dat laat onverlet dat ik ook wil dat deze katten niet meer worden aangeboden op Marktplaats, en ik mij daar voor inzet middels het houdverbod.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Microplastics |
|
Geert Gabriëls (GL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
|
|
|
Op welke wijze draagt u er zorg voor dat de Europese maatregelen die zijn opgenomen in de «Registration, Evaluation, Authorisation and Restriction of Chemicals»-verordening (REACH) per 15 oktober 2023 om bewust toegevoegde microplastics te beperken worden, geïmplementeerd in Nederland?
Voor een adequate naleving van Europese regelgeving is het belangrijk dat ondernemers zich bewust zijn van de regels. Daarom werk ik aan goede voorlichting via de REACH-helpdesk «Chemische stoffen goed geregeld» en via communicatie met branches waarop deze restrictie betrekking heeft via stakeholder overleggen. Deze bewustwording draagt mijns inziens in belangrijke mate bij aan het bevorderen van de naleving door ondernemers van deze restrictie.
Daarnaast kan toezicht worden ingezet om de naleving te bevorderen. De ambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) zijn aangewezen om toezicht te houden op de naleving van de REACH-verordening, waarin ook deze restrictie voor microplastics is opgenomen. De ILT controleert daarbij de naleving bij importeurs, fabrikanten, producenten, distributeurs en gebruikers van chemische producten bestemd voor industrieel en professioneel gebruik. De NVWA controleert de naleving voor consumentenproducten.
Bent u er bekend mee dat de zwerfafvalopruimers nog steeds constateren dat drie maanden na de inwerkingtreding nog volop producten worden verkocht die onder het verbod vallen, zoals glitters en losse plastic producten kleiner dan 5 millimeter?
Ja, daar ben ik bekend mee.
Is de handhavende taak reeds bij een dienst als de ILT of NVWA belegd? Zo ja, kunt u aangeven of capaciteit is vrijgemaakt om te kunnen handhaven?
Ja, voor het toezicht op naleving van de REACH verordening is een bepaalde capaciteit beschikbaar bij deze inspectiediensten. Op basis van een brede risicogebaseerde afweging wordt, door elke dienst afzonderlijk, bepaald waarop de beschikbare toezichtcapaciteit wordt ingezet.
Wanneer verwacht u te starten met actieve handhaving op het Europees verkoopverbod op losse glitters en microplastics?
De inspectiepartners bepalen zelf hun prioriteiten voor het starten van toezicht en handhavingsactiviteiten. De ILT start in 2024 met de voorbereiding van toezicht op de naleving van de restrictie onder de REACH-verordening op losse glitters en microplastics.
Deelt u de mening dat het voor winkeliers en retailbedrijven nu moeilijk is om zelf te bepalen welke producten nog verkocht mogen worden?
Ik begrijp dat de restrictie ook van winkeliers en retailbedrijven vraagt om kennis te nemen van de nieuwe regels. De Europese Commissie verstrekt informatie over wat wel of niet mag worden verkocht via een website die speciaal hiervoor is ingericht. Daarnaast kunnen bedrijven voor uitleg en ondersteuning contact opnemen met de REACH helpdesk. Ik roep alle winkeliers en retailbedrijven op om zich goed te blijven informeren via deze kanalen en om zo snel mogelijk te stoppen met het verkopen van producten waar microplastics aan zijn toegevoegd. Om bij de implementatie van de nieuwe regels nog meer gedetailleerde informatie te kunnen geven, werkt de Commissie aanvullend aan een vraag-en-antwoord- document. Ik pleit er bij de Europese Commissie voor dat dit document zo snel mogelijk wordt opgesteld in samenwerking met experts van lidstaten en dat het document snel beschikbaar komt, zodat er voor iedereen duidelijkheid is over de regels.
Hoe kijkt u aan tegen het idee van een positieflijst met daarop alle producten met microplastics die nog wel verkocht mogen worden om retailers te helpen om zich aan de verordening te houden? Als u dit wilt omarmen, wilt u dan tevens een plan maken om de positieflijst goed kenbaar te maken onder winkelbedrijven? Zo ja, kunt u alvast schetsen op welke manier u het idee concreet wilt maken en op welke termijn?
Ik vind het belangrijk dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de verkoop van producten waar microplastics bewust aan zijn toegevoegd. Een «positieflijst» geeft mijns inziens het verkeerde signaal af. De nodige informatie wordt al gegeven in de restrictie zelf. Het is nu aan de bedrijven om kennis te nemen van de regels en om zich er aan te houden. Initiatieven vanuit de sector voor gerichte informatievoorziening per product of per branche over de nieuwe regels juich ik natuurlijk toe.
Kunt u aangeven of thermoplastische polymeren (met andere woorden: polystyreen) vallen onder de reikwijdte van het polymerenverbod, dat op 15 oktober 2023 van kracht is geworden?
Producten waar microplastics gemaakt van polystyreen bewust aan zijn toegevoegd, vallen onder de restrictie. De restrictie definieert microplastics immers als zijnde synthetische polymeer microdeeltjes kleiner dan 5 mm. Alle polymeren vallen eronder, behalve polymeren die bioafbreekbaar zijn, polymeren die wateroplosbaar zijn en polymeren zonder koolstof in hun structuur.
Deelt u de opvatting dat het zeer wenselijk is dat deze maatregelen adequaat worden doorgevoerd, omdat deze microplastics vroeg of laat in het ecosysteem terechtkomen en dan schade toebrengen aan mens, dier en milieu? Zo nee, waarom niet?
Die opvatting deel ik met u. Ik zet mij er steeds voor in dat microplastics zo vroeg mogelijk in de keten worden aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat over circulaire economie op 15 februari 2024?
Dat is helaas niet gelukt. Hierover is uw Kamer op 12 februari jongstleden per brief geïnformeerd.
Het artikel 'Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof' |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Foei, edelherten en wilde zwijnen piesen stikstof»?1
Ja.
Hoe evalueert u de impact van natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren, zoals in het artikel berekend voor de Veluwe, op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden?
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft in het rapport Verkenning biogene stikstofemissies2 een inschatting gemaakt van de hoeveelheid ammoniak die door wilde dieren wordt uitgestoten in Nederland. In totaal komt die voor vogels en zoogdieren uit op 1,9 kiloton ammoniak, met een bandbreedte van 1,3 tot 2,5 kiloton. Dit is 1,5 procent van de totale Nederlandse uitstoot van ammoniak. Het heeft daarmee een zeer beperkte impact op de doelstellingen van het stikstofbeleid en het behoud van Natura 2000-gebieden.
Wat is de invloed van de enorme hoeveelheid ganzen, zwanen, smienten, eenden, aalscholvers en andere vogels, en ook andere wilde dieren, op de waterkwaliteit in relatie tot de aanwijzing van de nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden)?
NV-gebieden zijn aangewezen op basis van KRW-waterlichamen waar de waterkwaliteit onvoldoende is (stikstof, fosfor, biologische toestand) en waar de belasting vanuit de landbouw boven de 19 procent ligt.3
Over het algemeen zijn de emissies van watervogels en andere wilde dieren klein in vergelijking met de uit- en afspoeling van landbouwpercelen en de atmosferische depositie van stikstof. De invloed van watervogels is landelijk gezien zeer beperkt4. De impact van watervogels op de aanwijzing van NV-gebieden is daarmee zeer beperkt.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid mest die watervogels zoals ganzen, zwanen, smienten, eenden en aalscholvers achterlaten in de Kaderrichtlijn Water (KRW)-gebieden?
Op Emissieregistratie.nl wordt de nutriëntenbelasting van het water door watervogels bijgehouden. Het is bekend hoeveel watervogels waar voorkomen op basis van onderzoek van SOVON, waarmee op basis van inschatting van excretieforfaits van watervogels tot een totale hoeveelheid mest van watervogels gekomen kan worden. Daarnaast is er voor enkele gebieden gekeken naar nutriënten en watervogels. Voor specifieke locaties kan deze input van invloed zijn op de waterkwaliteit. De bijdrage van watervogels aan de emissies van nutriënten ten opzichte van die van landbouwhuisdieren in Nederland is gering (zie ook het antwoord op vraag 1 en 2). In een Kamerbrief van 16 maart 2009 over de analyse van het aantal ganzen in relatie tot mest- en ammoniakbeleid is bijvoorbeeld gewezen op het feit dat de jaarlijkse mestproductie van grauwe ganzen 0,1 promille bedraagt van de totale mestproductie van landbouwhuisdieren in 20095.
Deelt u de mening dat met deze vorm van vervuiling, in en rondom water, onbeheersbaar is en dat de kritische dispositiewaarden (KDW) hierdoor niet kunnen worden gehaald?
Nee. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2 is de bijdrage van deze vorm van vervuiling aan de totale stikstofemissie in Nederland zeer beperkt. Die depositie is in overbelaste gebieden weliswaar onderdeel van de depositie en in die zin mede oorzaak van die overbelasting, maar in geen enkel Natura 2000-gebied is die depositie een belangrijke oorzaak van die overbelasting.
Is het bekend of er metingen zijn gedaan van de waterkwaliteit in de natuurgebieden waar watervogels zoals ganzen en smienten hun nachtverblijven hebben? Zo nee, waarom zijn deze metingen niet uitgevoerd?
De monitoring van de waterkwaliteit voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) vindt plaats in alle aangewezen KRW-waterlichamen. Daarin wordt ook rekening gehouden met zowel het water dat natuurgebieden binnenkomt als uitgaat.
Bent u ermee bekend dat de aanwezigheid van grote hoeveelheden ganzen de ontwikkeling van hoogveen in Natura 2000-gebieden in Drenthe tegenhoudt? Is er ook onderzoek naar gedaan in andere Natura 2000-gebieden of ganzen daar van invloed zijn op de gestelde water en natuurdoeltypen en zo nee waarom niet?
Het is bekend dat ganzen lokaal een negatieve invloed kunnen hebben op de ecologie van (hoog)veengebieden, zoals is onderzocht voor het Fochteloërveen en het Bargerveen in het rapport Effecten van guanotrofie door ganzen op het Fochteloërveen en Bargerveen6. De extra stikstof die hierdoor in de Natura 2000-gebieden terechtkomt, komt voornamelijk van nabijgelegen graslandpercelen waar de vogels hun voedsel vandaan halen. Het aantal overwinterende ganzen hangt onder andere samen met de beschikbaarheid van eiwitrijk grasland in de directe omgeving. De totale stikstofdepositie door vogeluitwerpselen blijkt echter beperkt te zijn. Andere studies, waaronder die van WEnR in de provincie Utrecht, hebben vergelijkbare bevindingen opgeleverd. Ook de conclusie van het laatste onderzoek is dat de bijdrage van watervogels aan de stikstofdepositie als klein kan worden beschouwd.
Het effect van depositie moet overigens wel onderscheiden worden van het directe bemestende effect in het water. In hoogveengebieden kunnen ook grote, diepe plassen voorkomen die bijvoorbeeld als slaapplaats fungeren voor overwinterende ganzen. In de instandhoudingsdoelstellingen is er rekening mee gehouden dat die plassen leefgebied van ganzen zijn en daarmee niet beschikbaar zijn voor het herstel van hoogveen. Overigens is hoogveenherstel vanuit diepe plassen hoe dan ook heel moeilijk, dus beide doelstellingen (ganzen en hoogveen) kunnen in één gebied gecombineerd worden via een zonering.
Zijn er meer water- of natuurdoelen die op negatieve wijze worden beïnvloed door watervogels of wilde dieren en welke maatregelen zijn hiervoor genomen?
Ja, te denken valt aan provinciale natuurdoelen die niet vallen onder de Habitat- en Vogelrichtlijn. Ook hiervoor geldt dat de invloed in het algemeen gering is, maar lokaal relevant kan zijn. Met name is er de laatste jaren in toenemende mate aandacht voor het verminderen van de invloed van ganzen die (ook) in de zomer in natuurgebieden leven.
Wat is het effect van de natuurlijke depositie van wild op Natura 2000-gebieden waar de KDW wordt overschreden? In hoeverre draagt de natuurlijke depositie bij aan die overschrijdingen?
Zie hiervoor het in het antwoord op vraag 2 genoemde RIVM-onderzoek.
Bent u op de hoogte dat de ganzen-gedooggebieden (met de bijbehorende subsidies) ook fungeren als een kraamkamer voor ganzen? Is bekend dat deze gebieden vaak in of tegen Natura 2000-gebieden liggen?
Ganzenfoerageergebieden of ganzenrustgebieden maken in veel provincies deel uit van beleid voor de opvang van overwinterende ganzen die broeden in noordelijker gelegen gebieden. Deze gebieden fungeren dus niet als kraamkamer.
Bent u bekend met eigen cijfers en berekeningen over de invloed van ganzen en/of wild op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden?
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 2 is dit door het RIVM berekend en in 2021 gedeeld met de Kamer7.
Zo nee, overweegt u hier onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 11.
Zo ja, kunt u deze cijfers met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 11.
In hoeverre wordt de proportionaliteit van maatregelen overwogen, in verhouding tot de natuurlijke stikstofuitstoot door wilde dieren?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden is de stikstofuitstoot van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt; maatregelen om die uitstoot te beperken hoeven dus vanwege de genoemde proportionaliteit niet ingrijpend te zijn.
Bent u, gezien de invloed van wild op de waterkwaliteit, bereid om de NV-gebieden te actualiseren?
Zoals mijn collega van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft aangegeven in de kamerbrief van 22 december 20238 kan de aanwijzing van NV-gebieden niet worden geactualiseerd voor de duur van de derogatiebeschikking (tot en met 2025). In die brief heeft mijn collega ook aangegeven dat hij de bronnenanalyse van de bijdrage van de landbouw en van andere bronnen aan de belasting van de waterkwaliteit wil actuliseren ten behoeve van het 8e AP (vanaf 2026). Dit wordt in samenspraak met de waterschappen en provincies opgepakt. Daarbij is de invloed op de waterkwaliteit van wilde dieren in verhouding tot andere stikstofbronnen beperkt. Zie verder het antwoord op vraag 3.
In hoeverre is de daling van de stikstofemissie sinds 1990, zoals gerapporteerd door Eurostat en andere bronnen, in overweging genomen bij het formuleren en handhaven van het huidige stikstofbeleid?2
Bij het vormgeven van het stikstofbeleid wordt continu gekeken naar de ecologische noodzaak hiervan. Uit de provinciale natuurdoelanalyses, die recent zijn beoordeeld door de ecologische autoriteit in het advies «Doen wat moet én kan», volgt dat de staat van de natuur op veel plekken niet goed is10. Op dit moment sprake is van (dreigende) verslechtering van verschillende Natura 2000-gebieden, waarbij stikstofdepositie een van de belangrijke drukfactoren is. Om deze reden is er geen tijd te verliezen bij de uitvoering van het huidige beleid.
Hoe verzekert u dat diverse deskundigen, waaronder die met kritiek op het huidige beleid, een evenredige vertegenwoordiging krijgen in het publieke debat en de beleidsvorming?
De transitieopgaven waar ik voor sta, vragen om betrokkenheid en inzet van alle deskundigheid in diverse disciplines. Het is voor mij van groot belang om deze partijen vanaf het begin te betrekken bij de beleidsvorming, ook als deze kritisch staan tegenover het voorgestelde stikstofbeleid. Daarom zoek ik actief het overleg met deze partijen op, bijvoorbeeld in het kader van de aanpak van piekbelasting, de verkenning naar alternatieven voor de KDW, of het ontwerpNPLG.
Het rapport ‘De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee’ |
|
Glimina Chakor (GL), Laura Bromet (GL), Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Christianne van der Wal (minister zonder portefeuille landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het rapport «De Europees- en Internationaalrechtelijke status van de Waddenzee» van de Waddenacademie1?
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland de verdragen en richtlijnen zoals omschreven in het onderzoek onvoldoende naleeft?
Het rapport van de Waddenacademie wordt op dit moment nader bestudeerd. Het rapport van de Waddenacademie biedt een uitgebreide beschouwing van uiteenlopende verdragen. Een beleidsreactie vraagt daarom zorgvuldige bestudering en afstemming met andere betrokken overheden.
Klopt het dat op 8 januari 2024 ook beleidssuggesties op basis van het rapport gepubliceerd worden door de opstellers van dit rapport? Kunt u er voor zorgdragen dat de beleidssuggesties nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) door u aan de Kamer verstuurd worden?
Op 8 januari 2024 heeft de Waddenacademie op haar website een reflectie met beleidsaanbevelingen gepubliceerd. Deze zijn te vinden via deze link (https://www.waddenacademie.nl/themas/natuur-en-recht/de-europees-en-internationaalrechtelijke-status-van-de-waddenzee/)
Deelt u de analyse van de Waddenacademie dat het project Gaswinning Ternaard strijdig is met het Werelderfgoedverdrag? Kunt u aangeven of in de vergunningsaanvraag van de NAM voor nieuwe activiteit onder de Waddenzee aan alle verdragsverplichtingen getoetst is die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u die informatie dan delen met de Kamer? Zo nee, waarom is de aanvraag niet aan de internationale verdragen getoetst?
Die analyse deel ik niet op voorhand. De aanvraag om een natuurvergunning wordt door mij getoetst aan de Wet natuurbescherming. Er vindt geen specifieke aanvullende toetsing plaats op internationale verdragen anders dan aan de regelgeving waarin de verdragen geïmplementeerd zijn.
Specifiek voor het Werelderfgoedverdrag geldt dat de voorgenomen gaswinning plaatsvindt vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebied de Waddenzee. Als een plan of project die instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen (significante effecten kan hebben), geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden.
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Alleen voor zover de OUV samenvallen met de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Waddenzee, wordt getoetst aan de OUV.
Met ingang van 1 januari van dit jaar is de Wet natuurbescherming opgegaan in de Omgevingswet. Het oude Wnb-regime blijft van toepassing op de Wnb-vergunningaanvraag voor Ternaard, omdat de aanvraag is gedaan toen de Wnb nog gold. Overigens verandert dit regime inhoudelijk niet onder de Omgevingswet, en ook de bevoegdheden op het vlak van natuurbescherming blijven ongewijzigd.
Naast het specifieke regime voor de bescherming van Natura 2000-gebieden, gelden er regels voor de bescherming van werelderfgoederen. Met ingang van 1 januari jl. zijn die voor nieuwe activiteiten te vinden in hoofdstuk 14 van het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL, onderdeel van de Omgevingswet). Hierin zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van activiteiten die kunnen leiden tot het beschadigen of vernielen van Werelderfgoed in Nederland waaraan getoetst moet worden bij ruimtelijke besluitvorming. In principe geldt een zorgplicht die tot doel heeft beschadiging of vernieling van het Werelderfgoed te voorkomen. De initiatiefnemer van een activiteit is verplicht om alle maatregelen te nemen die daarvoor nodig zijn om beschadiging of vernieling te voorkomen. Dit is nodig voor zover dit de uitzonderlijke universele waarde van het Werelderfgoed raakt.
Als sprake is van een activiteit op land (met invloed op de Waddenzee), dan is in de nieuwe situatie de gemeente bevoegd gezag voor de specifieke beschermingsregels voor werelderfgoederen en voor het zo nodig vaststellen van maatwerkvoorschriften in individuele gevallen of – in het omgevingsplan – maatwerkregels voor categorieën van gevallen. De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de bescherming van het werelderfgoed.
Kunt u aangeven of het kabinet de aanvraag van NAM heeft getoetst of heeft kunnen toetsen aan alle verdragsverplichtingen die in het rapport beschreven zijn? Zo ja, kunt u toetsing door het Kabinet aan die internationale verdragsverplichtingen delen met de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn heeft plaatsgevonden middels de Wet natuurbescherming (thans Omgevingswet). Het vergunningsregime voor Natura 2000-gebieden is in het bijzonder uitgewerkt in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming, thans artikel 5.1, eerste lid, onder g, van de Omgevingswet en artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebied de Waddenzee zijn vastgelegd in het Natura 2000-aanwijzingsbesluit Waddenzee.
De vergunningaanvraag van de NAM doorloopt de reguliere toetsingskaders. Met publicatie van een definitief besluit inzake de vergunningaanvraag Ternaard zal de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat de aan de besluitvorming ten grondslag liggende documenten publiceren.
Kunt u aangeven hoe de adviezen van de landsadvocaat aangaande het UNESCO Werelderfgoedverdrag overeen komen of verschillen met de conclusies uit dit nieuwe rapport? Kunt u de adviezen van de landsadvocaat aan het kabinet over dit specifieke verdrag met de Kamer delen voor aanvang van het commissiedebat Wadden?
Het rapport van de Waddenacademie geeft een beeld van de inhoud en concrete consequenties van de internationale en Europese beschermingsregimes voor de Waddenzee. Het rapport geeft inzicht in de uit verdragen en EU-richtlijnen voortvloeiende verboden en verplichtingen, waaronder ook herstelopgaven. De verdragen en richtlijnen die worden beschreven zien op een groot aantal onderwerpen, denk aan klimaat, soortenbescherming, biodiversiteit, bestrijding invasieve soorten, waterkwaliteit en het voorkomen van zwerfafval. Het rapport gaat in op de wijze van implementatie van de verdragen en richtlijnen in Nederland. De conclusie van de Waddenacademie is dat Nederland niet voldoende waarborgt dat de verboden worden gehandhaafd en de verplichtingen worden nageleefd.
De adviezen van de landsadvocaat kennen een ander vertrekpunt. De landsadvocaat heeft gekeken naar de juridische relevantie van het State of Conservation-rapport, het Unesco-besluit en het Unesco Werelderfgoedverdrag voor de vergunning op basis van de Wet natuurbescherming, specifiek als het gaat om de voorgenomen gaswinning bij Ternaard. De conclusie van de landsadvocaat is dat de Wet natuurbescherming het beoordelingskader bepaalt. Belangen die niet samenvallen met de belangen uit dat beoordelingskader, kunnen niet meegewogen worden in de besluitvorming. Het advies van de landsadvocaat over de Wet natuurbescherming is als bijlage bij deze brief gevoegd. Daarnaast heeft de landsadvocaat advies gegeven over de toepassingsmogelijkheden van de mijnbouwregelgeving in relatie tot de voorgenomen gaswinning Ternaard en de mogelijke procesrisico’s van besluitvorming. Dit advies kan ik nu niet met u delen, omdat dit de positie van de staat in een eventueel proces zou kunnen schaden.
Gelet op de verschillende vertrekpunten zijn het rapport van de Waddenacademie en de adviezen van de landsadvocaat lastig met elkaar te vergelijken. Echter, zowel in het rapport van de Waddenacademie als in de adviezen van de landsadvocaat wordt aangegeven dat de bestaande Nederlandse natuur- en mijnbouwwetgeving, ook na de komst van de Omgevingswet, het beoordelingskader vormt voor het toestaan, weigeren of beperken van bepaalde activiteiten in de Waddenzee en dat gronden buiten dat kader niet bepalend kunnen zijn voor de besluitvorming.
Deelt u de mening dat de bescherming van de biodiversiteit – zoals ook vastgelegd in het Verdrag inzake Biologische Diversiteit – betekent dat deze bescherming zou moeten gelden voor alle onderdelen van een ecosysteem (waaronder vissen, het bodemleven en waarden als duisternis, stilte en ongereptheid)? Zo ja, hoe gaat het kabinet zorgdragen voor de bescherming van het werelderfgoed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het Verdrag inzake Biologische Diversiteit ziet onder andere op behoud, herstel en duurzaam gebruik van biologische diversiteit. Nederland onderschrijft dit verdrag en is in 1994 toegetreden tot het verdrag. Er zijn verschillende manieren om te zorgen voor soortenbehoud, zoals het beschermen van een soort, beschermen van een gebied waar een soort leeft en duurzaam gebruik van soorten.
Momenteel werkt het kabinet aan een nationaal biodiversiteit strategie en actieplan (NBSAP), om invulling te geven aan het in 2022 overeengekomen Internationaal Biodiversiteitsraamwerk targets en doelen voor 2030 om in 2050 in harmonie met de natuur te leven. De Waddenzee maakt onderdeel uit van dit plan. De Omgevingswet, waarin de Wet Natuurbescherming is opgegaan, blijft het kader voor toetsing, en daarmee bescherming van natuur en ecosyteem.
Hoe voorkomt u dat de Waddenzee zijn Werelderfgoedstatus verliest? Kunt u aangeven of de Natura2000-status de Waddenzee als Werelderfgoedstatus voldoende bescherming biedt? En wanneer kan de Kamer in dit kader de evaluatie van het Natura2000-beheerplan voor de Waddenzee tegemoet zien?
De kernverplichting van het Unesco Werelderfgoedverdrag is de instandhouding van de OUV. De ruimte die er is voor activiteiten in en rondom Werelderfgoed is geborgd in onze wet- en regelgeving. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat de internationaal erkende OUV, de kernkwaliteiten, van het Werelderfgoed in stand moet worden gehouden. Nederland vindt dat beschermen én benutten van de OUV hand in hand kunnen gaan. Het past bij de Nederlandse situatie van een dicht bevolkt land met een hoge ruimtelijke dynamiek en grote klimaatopgave. Het Waddengebied staat voor een aantal grote uitdagingen, bijvoorbeeld waar het de aanlanding van elektriciteit, duurzame bereikbaarheid en visserij betreft. Het Beleidskader Natuur Waddenzee en de daarbij behorende Plan m.e.r. zijn belangrijke instrumenten om de bescherming van de Waddenzee te verbeteren, we verwachten door het inzichtelijk maken van de cumulatieve druk en de daaropvolgende maatregelen Unesco voldoende zekerheid te bieden wat betreft de bescherming van de OUV.
Ik neem de door Unesco geuite zorgen serieus. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. De vraag of de Natura 2000-status de Waddenzee als Unesco Werelderfgoed Waddenzee voldoende bescherming biedt, moet ook nadrukkelijk binnen de context van de ontwikkelingsgerichte benadering bekeken worden gericht op de instandhouding van de OUV als kernverplichting. Ik verwacht dat Unesco op basis van deze reactie en de nog te nemen acties in het komende Werelderfgoedcomité (verwacht in juni 2024) haar waardering kan uitspreken, al dan niet met aanbevelingen voor de toekomst. Daarmee levert Nederland haar bijdrage aan de internationale verplichting om de Waddenzee voor toekomstige generaties te behouden, maar gaan we ook met Unesco een dialoog aan over bescherming van de OUV binnen de Nederlandse context.
De evaluatie van de beheerplannen Waddenzee en Noordzeekustzone is op 17 januari jl. gepubliceerd door Rijkswaterstaat: Natuurbescherming Waddenzee kost meer tijd – Waddenzee.
Hoe neemt u de conclusies van de Waddenacademie mee in het aanleveren van een plan voor het behoud van de Waddenzee bij UNESCO voor 1 februari 2024?2
Het rapport van de Waddenacademie is in opdracht van Rijkswaterstaat, als onderdeel van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en als beheerder van Natura 2000-gebied de Waddenzee, en in nauwe samenwerking met het Ministerie van LNV opgesteld. Daarnaast hebben we Waddenacademie gevraagd om specifiek inzake bescherming van de OUV ook een rapport op te stellen3. U bent per brief van 7 februari 2024 (kenmerk 2024D04487) geïnformeerd over de hoofdlijnen van de reactie richting Unesco. Het is voor mij belangrijk om met Unesco een dialoog te starten inzake de juiste bescherming van de Waddenzee. In de reactie richting Unesco worden daarom ook de bevindingen van de Waddenacademie specifiek genoemd. Tevens zal ik deze adviezen nemen in de op te stellen plan-m.e.r. gericht op terugdringen cumulatieve druk en het Beleidskader Natuur Waddenzee.
Wat is uw reactie op de brandbrief die is gestuurd door de drie Waddenprovincies Noord-Holland, Groningen en Friesland?
Ik heb kennisgenomen van de brandbrief en zal hierop reageren nadat het definitieve besluit inzake de vergunningverlening Ternaard is genomen. Ik beschouw deze brief wel los van de lopende vergunningprocedure met haar eigenstandige toetsingskader.
Deelt u de mening van de Waddenacademie (pagina 34) dat de bevoegdheden en beheer van de Waddenzee te versnipperd zijn onder individuele bevoegde instanties, waardoor er gebrek is aan overzicht? Zo ja, op welke wijze acht u dit te herstellen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u concreet doen met de oproep uit het rapport van de Waddenacademie dat de problemen op het Wad in samenhang met elkaar moeten worden aangepakt?
De Waddenzee is in 2009 door Unesco op basis van het huidige beschermingsregime opgenomen op de Werelderfgoedlijst. In het nominatiedossier is destijds ook aangegeven hoe de bevoegdheden ter bescherming van de Waddenzee zijn georganiseerd. In 2020 (Kamerstuk 29 684, nr. 185) is de governance nieuw ingericht. Hiermee is onderscheid gemaakt tussen beleid en beheer. De Beheerautoriteit Waddenzee werkt met de gezamenlijke beheerders verenigd in het BeheerdersCollectief Waddenzee aan versterken van het beheer. Met het Beleidskader Natuur Waddenzee (Kamerstuk 29 684, nr. 224) wil ik de balans tussen ecologie en economie herstellen en de cumulatieve druk op de natuur van de Waddenzee terugdringen. Op deze wijze werken de gezamenlijke verantwoordelijke partijen aan de opgaven en versterken de samenhang ten behoeve van de natuur van de Waddenzee.
De Beheerautoriteit Waddenzee heeft een eerste integraal beheerplan (Kamerstuk 29 684, nr. 250) gemaakt om invulling te geven aan meer samenhang in beheer. Hierin zijn voorstellen gedaan voor onder andere meer afstemming en inzicht in vergunningverlening en integraler kwelderbeheer. Deze voorstellen worden nu verder uitgewerkt en geïmplementeerd. Daarnaast werkt de Beheerautoriteit Waddenzee in het kader van het beheerplan aan een «integrale beheerleidraad» voor de langere termijn.
Deelt u de mening dat zeehonden in de Waddenzee onvoldoende zijn beschermd ondanks deConvention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals (CMS)? Op welke wijze wordt er voldaan aan de eis van het Zeehondenverdrag, onderdeel van het CMS, om onderzoek te doen naar habitatherstel?
Deze mening deel ik niet. Zeehonden binnen de Waddenzee zijn op basis van meerdere wettelijke bepalingen en verdragen zowel internationaal als nationaal beschermd. De zeehonden vallen onder de bescherming van de CMS, waarbij ze op bijlage II vermeld staan. Diersoorten die genoemd zijn in deze bijlage II zijn trekkende diersoorten waarvan de staat van instandhouding duidelijk kan (of, vanwege een ongunstige staat van instandhouding: moet) verbeteren als gevolg van internationale overeenkomsten. Beide soorten zeehonden zijn ook als beschermde soorten opgenomen in Appendix III van het verdrag van Bern. Daarnaast vallen beide soorten zeehonden onder de EU Habitatrichtlijn Bijlage II en V. Dit houdt in dat voor deze soorten gebieden moeten worden aangewezen. Op grond van deze Habitatrichtlijn is onder andere de Waddenzee aangewezen als beschermd gebied (Natura 2000). Daarnaast zijn beide soorten aangewezen als nationaal beschermde soorten volgens Omgevingswet artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder g, in samenhang met artikel 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving (voorheen art 3.10 WnB). Dit houdt in dat het verboden is om deze dieren opzettelijk te doden of te vangen en de vaste voorplantingsplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Verder wordt er op basis van de Omgevingswet artikel 2.45 (voorheen Wet natuurbescherming artikel 2.5) in de Waddenzee gebruik gemaakt van toegangsbeperkingsbesluiten (TBB). Een TBB kan gebruikt worden om een deelgebied in een Natura 2000-gebied af te sluiten voor menselijke activiteiten als dat ten behoeve van de instandhoudingsdoelen noodzakelijk is. Voor zeehonden zijn er bijvoorbeeld TBB’s ingesteld om locaties te bescherming die o.a. gebruikt worden voor verhaargebieden, kraamgebieden en rustgebieden.
Een van de vereisten vanuit het Zeehondenverdrag is het opstellen en uitvoeren van een instandhoudings- en beheerplan van de zeehondenpopulaties. Daarin is trilateraal voorzien door het Seal Management Plan 2023–2027. De uitvoering van het plan wordt gemonitord door experts.
Kunt u ervoor zorgen dat deze vragen nog voor het commissiedebat Wadden (nu ingepland op 18 januari 2024) beantwoord worden?
Ja.
De felle kritiek op dierenpark Mondo Verde |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Felle kritiek op Limburgs dierenpark: «Dit soort plekken zouden niet mogen bestaan»»?1
Ja.
Hoe omschrijft u de wijze waarop dieren, waaronder leeuwen, tijgers, wolven en kamelen, worden gehouden in dierenpark Mondo Verde, zoals is te zien op de foto’s?
De foto’s geven een gedeelte van de verblijven van de dieren weer en geven daardoor geen compleet beeld van de dierverblijven. Ik heb op basis van de foto’s dan ook niet voldoende informatie om een zorgvuldig oordeel over de dierverblijven te geven. Dat is ook de reden waarom de visitatiecommissie dierentuinen een dierentuin altijd bezoekt wanneer zij adviseren over de vergunningverlening van nieuwe verblijven en waarom dierenwelzijnsinspecties en controles op het naleven van de dierentuinvergunning altijd fysiek plaatsvinden.
Wat vindt u ervan dat de wolven worden gehouden in een klein, modderig verblijf, zonder beschutting en zonder bescherming tegen extreme weersomstandigheden?
Een dierentuin moet ieder verblijf dat zij bouwen melden bij RVO. RVO toetst dan of het verblijf voldoet aan de algemene dierenwelzijnseisen uit art. 1.6 t/m 1.8 van het Besluit houders van dieren (Bhvd) en aan aanvullende eisen op het gebied van onder meer dierenwelzijn en veiligheid uit hoofdstuk 4 van het Bhvd. Als deze toets succesvol is doorlopen, wordt een vergunning voor onbepaalde tijd afgegeven. Zo lang een dierentuin zich aan zijn vergunning houdt, wordt voldaan aan de basale dierenwelzijnseisen die gesteld zijn. Er is bij vergunningverlening immers getoetst op onder meer bescherming tegen extreme weersomstandigheden (art. 1.6, lid 3 van het Bhvd) en of de dieren voldoende ruimte hebben om soorteigen gedrag uit te oefenen (art. 4.7, lid 1, sub b van het Bhvd). Wanneer een dierentuin substantiële wijzigingen in een verblijf aanbrengt, moet dit gemeld worden bij RVO. De dieren mogen dan pas weer in het verblijf tentoongesteld worden nadat RVO opnieuw heeft getoetst of het verblijf aan de gestelde eisen voldoet.
Mondo Verde heeft in 2017 een vergunning ontvangen voor het wolvenverblijf en RVO heeft recent onderzocht of het verblijf waarin de dieren tentoongesteld worden overeenkomt met de afgegeven vergunning. Tijdens de inspectie bleek dat het wolvenverblijf momenteel wordt verbouwd en dat de wolven zich achter de schermen bevinden. Omdat de deze situatie tijdelijk is en de dieren niet worden tentoongesteld is er geen vergunning nodig om de dieren in het verblijf achter de schermen te houden. Voordat de wolven opnieuw tentoongesteld kunnen worden in het aangepaste verblijf voor de schermen, moet RVO het verblijf opnieuw goedkeuren.
Wat vindt u ervan dat een kameel wordt gehouden in een klein, bestraat verblijf van enkele vierkante meters?
In mijn antwoord op vraag 3 heb ik uitgelegd dat er bij vergunningverlening wordt getoetst of de dieren in het verblijf voldoende soorteigen gedrag kunnen uitoefenen. Ook vind ik het belangrijk dat dierverblijven een goed beeld geven van de natuurlijke leefwijze van een dier. Het dierenpark heeft geen vergunning voor het tentoonstellen van kamelen in het betreffende verblijf. RVO zal het dierenpark hierop aanspreken en de situatie moet hersteld worden.
Ik vind het een kwalijke zaak wanneer dierentuinen wijzigingen in hun dierentuin niet melden, omdat er dan geen toets op onder meer dierenwelzijn en educatie plaatsvindt. De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie uitgevoerd bij Mondo Verde, waarbij ook naar de kamelen is gekeken. De rapportage van de NVWA is recent verstuurd naar RVO, die verantwoordelijk is voor de afhandeling van de inspectie en de handhaving binnen dierentuinen. RVO zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Wat vindt u ervan dat pal naast de kleine verblijven van de leeuwen en de tijgers verschillende (luidruchtige) attracties zijn, wat kan zorgen voor onnodige angst en stress bij deze dieren?
Dierentuinen moeten zich richten op de dieren, conservatie en educatie. Een focus op vermaak van bezoekers, bijvoorbeeld door de bouw van attracties, sluit niet aan bij de maatschappelijke taak van dierentuinen. Bovendien vind ik een attractiepark geen geschikte omgeving voor wilde dieren, dit staat namelijk haaks op het nabootsen van een natuurlijke leefomgeving voor de dieren.
Kunt u bevestigen dat op de foto’s meerdere overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren te zien zijn, zoals het ernstig beperken van het soorteigen gedrag en de bewegingsvrijheid van de dieren en het ontbreken van bescherming tegen weersomstandigheden?
De NVWA heeft recent een dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde uitgevoerd. Uit het rapport van de NVWA, dat zeer recent naar RVO is gestuurd, moet blijken of dierenwelzijn voldoende is geborgd of dat er overtredingen van de Wet dieren of het Besluit houders van dieren zijn geconstateerd. Zie verder ook mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Gaan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) handhavend optreden tegen de slechte omstandigheden voor de dieren in dit dierenpark? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wanneer uit bovengenoemd inspectierapport blijkt dat er overtredingen zijn geconstateerd, zullen maatregelen worden genomen. Welke maatregelen RVO neemt is maatwerk en hangt onder meer af van de historie en de ernst van de overtreding.
Hoeveel controles hebben er in de afgelopen vijf jaar plaatsgevonden bij Mondo Verde? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Mondo Verde is de afgelopen 5 jaar 5 maal gecontroleerd op naleving van de dierentuinregelgeving. Tijdens de inspecties zijn verschillende overtredingen geconstateerd. Hierbij ging het om het tentoonstellen van diersoorten zonder vergunning, het niet voldoen aan voorschriften die verbonden zijn aan de dierentuinvergunning en overtredingen op het gebied van dierenwelzijn, veiligheid en registratie. Hierbij zijn een last onder dwangsom en drie schriftelijke waarschuwingen gestuurd.
Daarnaast is Mondo Verde in 2021 en 2022 gecontroleerd op dierenwelzijnsovertredingen. Eén controle was akkoord na herstel. Het betrokken dier is tijdens de inspectie uit het verblijf gehaald en naar een dierenarts overgebracht. Ook in 2022 is een dierenwelzijnsovertreding geconstateerd, Mondo Verde heeft dit na de inspectie hersteld.
Kunt u bevestigen dat uw ambtsvoorganger een aanvraag van Mondo Verde om hun dierentuinvergunning uit te breiden heeft afgewezen, omdat er niet genoeg rekening werd gehouden met het soorteigen sociale gedrag van de dieren, er geen rust- en schuilplaatsen waren en de dieren zich niet konden afzonderen?2
Het klopt dat in de voorgaande jaren meerdere door Mondo Verde ingediende wijzigingen van de dierentuinvergunning zijn afgewezen. In 2020 betrof het een aanvraag voor het tentoonstellen van panters. Deze aanvraag is afgewezen omdat in het verblijf onvoldoende rust- en schuilplaatsen voor de dieren aanwezig waren. Na handhaving door RVO en een rechtszaak heeft Mondo Verde een extra verblijf gemaakt en is de aanvraag alsnog goedgekeurd. In 2022 heeft RVO een aanvraag van Mondo Verde met betrekking tot brilkaaimannen afgewezen omdat het verblijf niet meer geschikt was voor de dieren. Mondo Verde heeft deze dieren uit de collectie gehaald.
In hoeverre zijn er op dit moment rust- en schuilplaatsen voor de gehouden leeuwen, tijgers, kamelen, wolven en panters en in hoeverre kunnen deze dieren soorteigen sociaal gedrag vertonen en zich afzonderen van elkaar?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb uitgelegd, wordt bij het verlenen van de dierentuinvergunning onder meer getoetst op bescherming tegen extreme weersomstandigheden en de mogelijkheid om soorteigen gedrag te vertonen, ook soorteigen sociaal gedrag valt hieronder.
Wanneer specifiek wordt gekeken naar rust- en schuilplaatsen, zijn voor de leeuwen en tijgers volgens de vergunning bijvoorbeeld binnenverblijven aanwezig waar zij zich kunnen afzonderen. Met betrekking tot de panters verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9 en met betrekking tot de wolven verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Voor het kamelenverblijf is geen vergunning aanwezig, zoals ik heb uitgelegd bij vraag 4. Uit de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie moet blijken of de kamelen voldoende kunnen schuilen tegen de weersomstandigheden en soorteigen sociaal gedrag kunnen vertonen. Ook als Mondo Verde alsnog een vergunning voor dit verblijf aanvraagt, zal opnieuw worden getoetst of het verblijf aan alle dierenwelzijnseisen voldoet.
Kunt u bevestigen dat er ook nog meerdere andere ernstige dierenwelzijnsproblemen waren in ditzelfde dierenpark, waaronder een leeuwenwelpje dat werd doodgebeten3, een gibbon die is verdronken4 en twee wolvenpups die aan verwondingen zijn overleden5?
Ik ben bekend met de genoemde incidenten. Er is geen meldplicht voor dierentuinen met betrekking tot dergelijke incidenten. Wel is er tijdens controles aandacht voor incidenten, zoals krab- en/of bijtincidenten met bezoekers en personeel en ontsnappingen.
Bent u bereid om, vanwege al deze misstanden en dierenwelzijnsproblemen, de dierentuinvergunning van dierenpark Mondo Verde in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Dierenwelzijn staat voor mij voorop en ik stel hoge eisen aan moderne dierentuinen. Ik neem de signalen over dierenwelzijnsproblemen binnen dierentuinen serieus. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 7 heb aangegeven, zijn de maatregelen die genomen worden maatwerk. RVO is in afwachting van de bevindingen van de dierenwelzijnsinspectie bij Mondo Verde en zal zich, als er overtredingen worden geconstateerd, beraden op de te nemen maatregelen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Nederlandse paling, vol met giftig PFAS |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Kuipers , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Milieuclub waarschuwt paling uit eigen water vol PFAS»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering dat paling rond de 22 tot 50 nanogram per gram aan PFAS kan bevatten en dat dit veel hoger is dan de tolereerbare inname van PFAS, gezien het feit dat de Europese Voedselautoriteit (EFSA) stelt dat een persoon per kilo lichaamsgewicht maximaal 4,4 nanogram PFAS per week binnen mag krijgen?2, 3
Om te kunnen vaststellen of paling met een PFAS-concentratie rond de 22–50 nanogram (ng) per gram leidt tot een PFAS-inname die hoger is dan de tolereerbare inname, moet de PFAS-inname berekend worden wanneer vis met deze PFAS-concentraties wordt gegeten. Het is namelijk niet juist om de gevonden concentraties (ng per paling) direct met deze tolereerbare inname (max. inname per week) te vergelijken. De berekening, zoals beschreven in het antwoord op vraag 5, laat zien dat de PFAS-inname met de concentraties in deze monsters boven de tolereerbare inname uitkomt. Het is niet wenselijk als mensen veel paling eten met deze PFAS-concentraties. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u er van dat dit betekent dat een persoon van 75 kilo maximaal 330 nanogram PFAS per week mag binnenkrijgen, terwijl een gemiddelde portie paling rond de 100 gram weegt, met tussen de 220–500 nanogram aan PFAS?4, 5
Bij een gemiddelde consumptie van 100 gram paling per week met een PFAS-concentratie van 22 tot 50 ng per gram is de inname van PFAS gelijk aan 2200–5000 ng per week. Op basis van deze hoeveelheden is het inderdaad niet wenselijk als mensen veel van deze paling eten. In kweekaal zijn echter tot nu toe geen PFAS’s aangetroffen boven de detectiegrens (LOQ) en dat betreft het grootste deel van de geconsumeerde aal.
Kent u het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat aantoont dat Nederlanders al meer PFAS binnen krijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde en dat dit vooral komt door het eten van vis? Zo ja, wat is uw reactie hierop?6
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek. Dit onderzoek liet inderdaad zien dat vis een belangrijke bijdrage levert aan de inname van PFAS in Nederland. Het onderzoek liet daarnaast zien dat mensen ook PFAS binnenkrijgen via andere voedingsmiddelen. Het Voedingscentrum benadrukt dat het belangrijk is om gevarieerd te eten, om op deze manier de inname van voedingsmiddelen met relatief veel PFAS af te wisselen met voedingsmiddelen met relatief weinig PFAS.
Hoeveel PFAS kan een Nederlander gemiddeld binnen krijgen door het eten van vette vis, zoals paling, als deze persoon consumeert in lijn met de voedingsadviezen van het Voedingscentrum (1 keer vis per week)?7
Mocht elke week wilde paling gegeten worden, dan kan worden uitgegaan van een gemiddelde portie wilde paling van 100 gram per week en een concentratie van 22–50 ng PFAS per gram vis. Dat zou in dit geval betekenen dat een persoon 2.200–5.000 ng PFAS binnenkrijgt per week. Omgerekend voor een persoon van 75 kg is dat 29–67 ng PFAS per kilogram lichaamsgewicht per week. Dit is hoger dan de gestelde norm van 4.4 ng per week. Deze berekening gaat er echter van uit dat iemand elke week wilde paling eet. Het advies van het Voedingscentrum is echter om te variëren in vissoorten, juist omdat dit de inname spreidt. Daarnaast wordt afgeraden om regelmatig zelf gevangen vis te eten.
Vindt u het verstandig dat het eten van vis, die gevangen is in vervuild Nederlands water, via Voedingsadviezen indirect wordt gepromoot? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Het Voedingscentrum raadt het regelmatig eten van zelf gevangen zoetwatervis uit Nederlandse wateren af, zoals paling, baars en forel8. Wel zijn niet zelf gevangen vis, schaal- en schelpdieren onderdeel van een gezonde voeding en staan in de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Daarom is het advies 1 keer per week vis te eten, bij voorkeur vette vis.
Bent u ervan op de hoogte dat het RIVM adviseert geen vis te eten uit de Westerschelde vanwege te hoge concentraties PFAS?8
Het rapport waar u naar refereert gaat over onderzoek waarbij het RIVM heeft berekend hoe vaak volwassenen een portie van zelf gevangen vis, garnalen, oesters, mosselen of lamsoor uit de Westerschelde kunnen eten voordat de gezondheidskundige grenswaarde voor PFAS wordt overschreden. Op basis van dit onderzoek adviseert het RIVM om zo min mogelijk zelf gevangen vis en schaal- en schelpdieren uit de Westerschelde te eten. Lamsoor uit de Westerschelde kan daarentegen regelmatig geconsumeerd worden, omdat deze zeegroente weinig PFAS bevat.
Bent u ervan op de hoogte dat deze hoge PFAS-niveaus niet alleen voorkomen in visserijgebieden, die gesloten zijn vanwege dioxine vervuiling, maar dat het gebied veel groter is en ook het IJsselmeer omslaat?
Ik ben ervan op de hoogte dat PFAS wijdverspreid in onze leefomgeving voorkomt. Rijkswaterstaat voert sinds 2008 reguliere metingen van PFAS in oppervlaktewater uit vanuit het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL). Daaruit blijkt dat PFAS in al onze Rijkswateren, waaronder ook het IJsselmeer, aanwezig is. Het kabinet zet zich in om nieuwe toevoegingen en verspreiding van PFAS zoveel mogelijk te beperken, onder meer door in te zetten op een Europees PFAS-verbod en het aanscherpen van lozingsvergunningen.
Bent u ervan op de hoogte dat onderzoek uit 2019 aantoont dat de gemiddelde PFAS-niveau's het hoogste zijn in paling gevangen in Nederlandse rivieren en meren (met niveaus tot boven de 48,8 ng/g)? Zo ja, wat is uw reactie hierop?9
Zoals blijkt uit het artikel van Zafeiraki et al. (2019) heeft WFSR in aal uit Nederlandse wateren uit de periode 2010–2016 hoge PFAS-gehaltes gevonden. Het hoogste gehalte voor de som van alle gemeten PFAS’s was 172 ng/g in een monster aal uit het kanaal Gent-Terneuzen. Gehaltes van de 4 PFAS’s die door EFSA zijn meegenomen in de gezondheidskundige norm zijn lager. Wanneer de gehaltes worden vergeleken met de formele recent ingevoerde maximumgehaltes voor de 4 PFAS’s (EU Verordening 2023/915) en rekening houdend met de meetonzekerheid van de analytische methode, dan worden slechts in een beperkt aantal gevallen overschrijdingen gevonden en in alle gevallen alleen in aal uit gebieden die gesloten zijn vanwege hoge dioxinegehaltes.
Kent u het advies van het Voedingscentrum die onder andere de consumptie van paling afraadt voor zwangere vrouwen in verband met de grote vervuiling?10
Ja, dat advies ken ik.
Gaat u om deze kwetsbare groep te beschermen tenminste gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis in het advies van het Voedingscentrum uit Nederlandse wateren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Op dit moment biedt het Voedingscentrum via haar website en via de ZwangerHap app accurate en uitgebreide informatie over wat deze groep niet of weinig mag eten. Ik ga geen gezondheidswaarschuwingen verplichten bij de verkoop van paling en ander genoemde vis voor zwangere vrouwen.
Bent ervan op de hoogte dat in 2022 meer dan anderhalf keer zo veel paling is gevangen (538 ton) ten opzichte van 2021 (352 ton)? Wat betekent dit volgens u voor de consumptie van PFAS?11
Allereerst wil ik aangeven dat de door u gestelde hoeveelheid paling die gevangen zou zijn in 2021 niet correct is. In het ICES-rapport waar u naar verwijst is aangegeven dat in 2021 523,7 ton paling is gevangen. Zoals eerder aangegeven in antwoorden op vragen hierover van het lid Wassenberg (PvdD) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845) verschillen de gerealiseerde vangsten van jaar tot jaar en zijn die ook afhankelijk van het natuurlijk aanbod van aal en de seizoensomstandigheden. Overigens zie ik geen verband tussen de hoeveelheid paling die gevangen wordt en de consumptie van PFAS door een consument, omdat de totale inname wordt bepaald door het consumptiepatroon en niet door de totale vangsten van paling. Bovendien is het overgrote deel van de in de handel gebrachte paling afkomstig uit de kweek en niet uit de wildvangst.
Deelt u de mening dat het eten van paling zou moeten worden ontmoedigd, niet alleen door de PFAS-vervuiling in een groot deel van de Nederlandse wateren, maar ook vanwege het feit dat de paling een bedreigde diersoort is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit advies uitdragen?
Voor de afweging of paling in de handel gebracht mag worden gelden maximum limieten voor contaminanten die zijn opgenomen in EU-verordening 2023/915. Voor de bescherming van de aal en de mogelijkheden om binnen deze beschermingskaders nog visserij op aal uit te oefenen is de Aalverordening (EU-verordening 1100/2007) en het hierop gebaseerde Nederlandse Aalbeheerplan van toepassing. Hierover bent u, naar aanleiding van vragen vanuit de Kamer, geïnformeerd d.d. 25 november 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 845). In de gezamenlijke Europese aanpak is afgesproken dat binnen de ingestelde beperkingen er nog vangst van aal kan plaatsvinden. In Nederland wordt binnen deze afspraken gevist op volwassen aal.
Bent u bereid om te kijken of niet alleen dioxinevervuiling kan mee worden genomen als voorwaarde voor sluiting visserijgebieden, maar ook PFAS, ter bewaking van de gezondheid van Nederlandse burgers? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Voor de sturing op voedselveiligheid vormen de EU-regelgeving voor contaminanten en de hieraan verbonden bepalingen uit de Warenwet het primaire juridische kader. De Visserijwet 1963 is hiervoor niet het aangewezen instrumentarium. Het in de handel brengen van veilige levensmiddelen is daarbij een verantwoordelijkheid van de producent, in dit geval het visserijbedrijf. PFAS-vervuiling is een breed aandachtspunt in Nederland en staat los van de gesloten wateren vanwege dioxinevervuiling. LNV faciliteert onderzoek naar de mate van voorkomen van contaminanten, waaronder PFAS, in de binnenwateren. In samenhang met de wettelijke maximum limieten die voor PFAS zijn vastgesteld (in verordening (EU) 2023/915), helpt dit de bedrijven bij het maken van een risico-inschatting. Als bekend is dat producten uit een bepaald gebied niet veilig zijn om in de handel te brengen, dienen de betreffende bedrijven daar vervolgens zelf hun verantwoordelijkheid in te nemen.
De voortgang van de onderhandelingen over de Europese Natuurherstelverordening en het voornemen van de regering om daarmee in te stemmen |
|
Pieter Omtzigt (NSC) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Welke bezwaren van Nederland uiteengezet in het BNC-fiche zijn er nu weggenomen gezien het feit dat u in uw brief van 24 november jongstleden schrijft dat «de politieke weging van het kabinet nu (is) om in te stemmen met de Natuurherstelverordening»?
In de brief van 8 december jl. met kenmerk 2023Z19876 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de bereikte versoepelingen op prioriteiten zoals benoemd in het BNC-fiche. Het belangrijkste bezwaar in het BNC-fiche betrof het als resultaatsverplichting vormgegeven verslechteringsverbod in het Commissievoorstel. In het voorlopig akkoord is het verslechteringsverbod afgezwakt naar een inspanningsverplichting, die in de Nederlandse situatie beter uitvoerbaar is. Daarbij is het verslechteringsverbod nu toepasbaar op significante verslechtering in plaats van op elke mate van verslechtering. Verder kan verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie worden vastgesteld hetgeen saldering mogelijk maakt. Daarmee laat het voorlopig akkoord nu meer ruimte voor het realiseren van andere maatschappelijke opgaven. Verder is in de bovengenoemde brief ingegaan op de andere prioriteiten uit het BNC-fiche waar het betreft versoepelingen ten opzichte van het Commissievoorstel. Daarbij gaat het om de herstelopgave van mariene habitattypen en stedelijke ecosystemen en om de vernatting van veengronden. Voor een meer uitgebreide uitleg wordt de Tweede Kamer verwezen naar deze brief.
In hoeverre is deze flexibiliteit nu mogelijk in de aangepaste verordening gezien het feit dat u in de brief noemt dat er voor het uitvoeren van het kabinetsbeleid ruimte en flexibiliteit nodig is bij de uitvoering van de Natuurherstelverordening?
In het voorlopig akkoord is aan meerdere zorgen van Nederland tegemoetgekomen. Meer ruimte en flexibiliteit bij de Nederlandse prioriteiten is met het voorlopig akkoord bereikt op alle prioriteiten, behalve op de middellange en lange termijn hersteldoelen. Het verslechteringsverbod kan nu flexibeler worden toegepast om de redenen die hierboven uiteen zijn gezet. De omvang van de herstelopgave voor mariene habitattypen kan nu op nationaal niveau worden bepaald en er is een nauwere aansluiting tussen de verplichtingen van de Natuurherstelverordening en die van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Bij het herstel van stedelijke ecosystemen moet nu na 2030 een stijgende trend van het aandeel stedelijk groen worden bereikt in plaats van het behalen van uitgewerkte kwantitatieve hersteldoelen zoals in het Commissievoorstel. Bij de doelen van de vernatting van veengronden is ruimte en flexibiliteit bereikt door een begripsomschrijving die vernatting niet in termen van het te bereiken waterpeil van vernatting definieert, maar als een proces. Daarnaast kan bij vernatting van veengronden nu rekening worden gehouden met lokale en nationale omstandigheden, zoals bij het in Nederland op gronden aangehouden variabel peilbeheer.
Welke risico’s ziet u voor vertraging of belemmering voor woningbouw, de aanleg van infrastructuur, de transitie van de landbouw en visserij en de energietransitie, als gevolg van de gewijzigde verordening?
De Nederlandse inzet is er op gericht geweest om deze risico's zoveel mogelijk te beperken. In het voorlopig akkoord zijn de artikelen over het verslechteringverbod zodanig aangepast dat sprake is van inspanningsverplichtingen en wordt in een toelichtende overweging verduidelijkt dat deze moeten worden gelezen als een inspanningsverplichting. Ook is toegevoegd dat bij invulling van de verplichting tot 2030 prioriteit mag worden gegeven aan Natura 2000-gebieden. Deze bepaling biedt tot 2030 enige ruimte in de toepassing van herstel van natuur op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn buiten Natura 2000-gebieden waardoor vooralsnog minder natuur onder de reikwijdte van het verslechteringsverbod (als inspanningsverplichting) valt. Echter, ook een inspanningsverplichting voor het verslechteringsverbod zal neerkomen op een opgave. Er zullen immers reële maatregelen moeten worden getroffen om verslechtering tegen te gaan – ook buiten Natura 2000-gebieden – maar er is niet direct sprake van een overtreding wanneer ondanks die maatregelen toch verslechtering zou optreden. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 1 is het verslechteringsverbod ook in een aantal andere opzichten verder versoepeld, waaronder het vaststellen van verslechtering op nationaal niveau in plaats van op het niveau van elke betreffende locatie, hetgeen saldering mogelijk maakt. Dit komt neer op een belangrijke versoepeling voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk, omdat dit de benodigde ruimte geeft aan het realiseren van andere maatschappelijke opgaven en het ontplooien van (economische) activiteiten in de fysieke ruimte.
Ook met de doorgevoerde aanpassingen is niet op voorhand uit te sluiten dat er belemmeringen zullen optreden in bovengenoemde sectoren. In algemene zin valt op te merken dat het niet mogelijk is natuur significant te herstellen zonder dat er enige nadelige gevolgen optreden bij andere maatschappelijke opgaven. Tegenover deze uitdagingen staan verwachte positieve neveneffecten op andere milieu en natuuropgaven binnen de fysieke leefomgeving. Verder bevordert natuurherstel van landbouwecosystemen de gewenste landbouwtransitie. Ook het door de Natuurherstelverordening gevraagde herstel van de natuurlijke populaties van bestuivers draagt daaraan bij, zoals dit herstel eveneens in het belang van de voedselvoorziening is. De implementatie biedt ook mogelijkheden om de belangen van natuurherstel, hernieuwbare energie en het onderhoud en de aanleg van infrastructuur aan elkaar te koppelen. De door de Natuurherstelverordening gevraagde stijgende trend voor stedelijk groen en de boomkroonbedekking is in het belang van het tegengaan van hittestress en het vasthouden van water in stedelijke gebieden, hetgeen ook weer een volksgezondheidsbelang is en bijdraagt aan klimaatadaptatie.
Aan welke zorgen en voorstellen van de Nederlandse onderhandelingsinzet, in het BNC-fiche dan wel elders ingebracht, is in de nieuwe tekst niet tegemoetgekomen? Graag met een toelichting op de verwachte gevolgen.
De tijdgebonden hersteldoelen voor herstelmaatregelen van habitattypen voor de middellange en lange termijn (2040 en 2050) maken deel uit van het voorlopig akkoord. De Nederlandse inzet was om deze termijnen pas op een later moment vast te stellen, wanneer de haalbaarheid daarvan beter in kaart zou kunnen worden gebracht. Helaas was vanaf het begin van de onderhandelingen duidelijk dat Nederland op dit punt noch vanuit het EP noch vanuit de Raad op steun kon rekenen.
Invulling van deze doelen zal voor alle lidstaten, waaronder Nederland, een grote opgave zijn. Er zal aanvullend op de quick-scan Impact EU-Verordening Natuurherstel (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) nog verder inzicht moeten komen in het benodigde beleid en de budgettaire consequenties voor de hersteldoelen, met name voor de opgave voor 2040 en 2050. Want hoewel de doelen kunnen worden gezien als een concretisering van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), die tevens aansluiten op een aantal andere milieu en natuurdoelen waar Nederland aan gebonden is, ontstaat met dit voorstel het tijdspad waarbinnen dit bereikt moet worden. Het tijdsgebonden 2050-doel is overigens in lijn met het eerder met de Tweede Kamer gedeelde streefdoel (Kamerstuk 26 407, nr. 130) van 100% doelbereik van de VHR in Nederland.
Het is voor Nederland van belang om de komende periode zorgvuldig in beeld te brengen wat de verordening op deze elementen specifiek van Nederland vraagt en welke keuzemogelijkheden Nederland daarbinnen heeft. Over die invulling en de haalbaarheid daarvan wil Nederland in gesprek blijven met de Europese Commissie zodat nadere uitwerking zoveel mogelijk inpasbaar is in de Nederlandse situatie.
In welke gevallen wordt een individuele toets alsnog noodzakelijk gezien het feit dat u in uw brief aangeeft dat «Ook met een inspanningsverplichting kan niet in alle gevallen worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn»? Graag een toelichting op dit punt.
In de brief van 24 november jl. (Kamerstuk 21501–08, nr. 915) is aangegeven dat ook met een inspanningsverplichting niet in alle gevallen kan worden uitgesloten dat voorafgaand aan een project een individuele toets nodig kan zijn. Dit hangt samen met de uitzonderingsbepalingen op het verslechteringsverbod. Die uitzonderingsgronden bieden ruimte om voor sommige situaties verslechtering toe te kunnen staan, bijvoorbeeld voor overmachtssituaties en verslechtering veroorzaakt door klimaatverandering, maar ook – onder voorwaarden – voor projecten van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of aan die voorwaarden wordt voldaan, is het niet uit te sluiten dat een individuele toets van de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op de uitzonderingsgrond noodzakelijk is. De manier waarop een nadere toetsing zal moeten plaatsvinden van nieuwe ontwikkelingen die een verslechterend effect zouden kunnen hebben, wordt bij het opstellen van het nationaal natuurherstelplan verder uitgewerkt. In de Nederlandse situatie is niet op voorhand uit te sluiten dat in bepaalde gevallen toetsing via een vergunningprocedure zal moeten plaatsvinden. Hierbij moet worden opgemerkt dat er voor ontwikkelingen met significant negatieve effecten binnen Natura 2000-gebieden al een verslechteringsverbod bestaat op grond van artikel 6, tweede lid, van de Habitatrichtlijn, dat is omgezet in nationale wetgeving en in de uitvoeringspraktijk op verschillende manieren kan worden geïnstrumenteerd.
Mede door de Nederlandse inzet is aan de afwijkingsmogelijkheden op het verslechteringsverbod een uitzonderingsgrond toegevoegd voor installaties voor hernieuwbare energie en voor plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd. Verder kunnen lidstaten bepalen dat plannen en projecten die uitsluitend ten behoeve van de nationale defensie zijn bestemd, worden geacht van hoger openbaar belang te zijn. Voor de toepassing van artikel 4, leden 8 en 8a, en artikel 5, leden 8 en 8a, kunnen de lidstaten dergelijke plannen en projecten ook vrijstellen van de eis dat er geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn. Wanneer deze vrijstelling wordt toegepast moet de betrokken lidstaat, voor zover redelijk en uitvoerbaar, maatregelen nemen om de effecten op de habitattypen te beperken.
Klopt het dat de haalbaarheid van die doelen voor Nederland momenteel niet in kaart zijn? Wat zijn de gevolgen als blijkt dat die doelen voor Nederland later niet haalbaar blijken, maar de verordening wel wordt aangenomen?
Een aantal opgaven lijkt in redelijke mate aan te sluiten bij bestaande doelen en staand en voorgenomen beleid. Dit geldt bijvoorbeeld voor de doelen die aansluiten op (Europese) wet- en regelgeving en internationale verdragen die al van toepassing zijn, zoals de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en het CBD (Convention on Biological Diversity).
Meerdere doelen uit de verordening zijn in het voorlopig akkoord verder versoepeld in vergelijking met het Commissievoorstel. Met de Quick Scan, gebaseerd op een oudere tekst en reeds met de Tweede Kamer is gedeeld, is een begin gemaakt de gevolgen voor Nederland beter in kaart te brengen. De Impact Assessment, verwacht in het eerste kwartaal van 2024, zal nadere informatie over de uitvoeringspraktijk geven.
Wel zal het zeer uitdagend voor Nederland zijn om aan de herstelopgaven voor de middellange en lange termijn op het land (artikel 4, leden 1 en 2) te voldoen, gegeven het voorgestelde tijdpad en de beperkte ruimte in een dichtbevolkt land met andere belangrijke maatschappelijke opgaven zoals woningbouw en de energietransitie.
Nu het zeer aannemelijk is dat de Natuurherstelverordening in de eerste helft van 2024 van kracht zal worden zal een begin moeten worden gemaakt met het in kaart brengen van de herstelopgave. Hiertoe wordt nu gewerkt aan een impact assessment. Op basis van de uitkomsten hiervan zal meer precies dan nu het geval is moeten blijken welke doelen in de Natuurherstelverordening bij staand beleid haalbaar blijken te zijn en voor welke doelen een beleidshiaat bestaat. Bij de verplichting om habitattypen te herstellen mag tot 2030 prioriteit worden gegeven aan Natura 2000-gebieden, waarmee in bepaalde gevallen buiten Natura 2000-gebieden enige ruimte blijft bestaan om pas na 2030 aan natuurherstel te beginnen. In elk geval is nu al duidelijk dat de middellange en lange termijn doelen (2040 resp. 2050) neerkomen op een grote opgave, gelet op de huidige staat van de Nederlandse natuur en de neerwaartse trend van de biodiversiteit. Verder zal bij het opstellen van het door de Natuurherstelverordening verplichte nationaal natuurherstelplan meer gedetailleerd worden beoordeeld waar en wanneer herstelmaatregelen moeten worden uitgevoerd, waarbij rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele vereisten en met bevolkingsdichtheid. In de loop van het proces van het opstellen van dit plan zal ook meer gedetailleerd moeten blijken of daadwerkelijk sprake is van zeer uitdagende doelen in de uitvoeringspraktijk.
Kunt u aangeven welke ruimte daar nu is en welke gevolgen die ruimte heeft voor de sector, gezien het feit dat met de gewijzigde tekst Nederland volgens u de benodigde maximale ruimte heeft om zelf een passende invulling te geven aan de mate van vernatting op gedraineerde veengronden?
Met de tekst van het voorlopig akkoord is nu in vergaande mate flexibiliteit geboden met betrekking tot vernatting van veengronden. In de Algemene Oriëntatie is een nieuwe begripsomschrijving van vernatting van veengronden opgenomen ten opzichte van het Commissievoorstel. Deze nieuwe begripsomschrijving definieert vernatting als een proces om te komen tot een nattere bodem, zonder hier een specifiek niveau van het waterpeil aan te koppelen. Daarnaast is in de Algemene Oriëntatie een nieuw artikellid opgenomen dat lidstaten de flexibiliteit biedt om bij de uitvoering rekening te mogen houden met lokale en nationale omstandigheden. In de Nederlandse situatie met gronden waarvoor een gevarieerd peilbeheer wordt gehanteerd, is dit een belangrijke toevoeging. De volgens het voorlopig akkoord te realiseren arealen zijn naar verwachting haalbaar met de Nederlandse inzet voor het vernatten van veengebieden. Die inzet komt voort uit het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) zoals verwoord in de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) van 13 juli 2020 over de inzet en maatregelen in de veenweidegebieden (Kamerstuk 32 813 nr. 562). De inzet van het kabinet voor vernatting is ook verwoord in de brief van de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de rol van water en bodem bij toekomstige besluitvorming over ruimtelijke ordening («Water en Bodem sturend», Kamerstuk 27 625, nr. 592). Hierin zijn richtinggevende principes opgenomen met betrekking tot het vernatten van veenweidegebieden. De verplichtingen zoals opgenomen in de Natuurherstelverordening betreffen een inspanningsverplichting met mogelijkheden tot afwijking. Deze verplichtingen zijn gericht op de nationale overheid en niet op individuele agrarische ondernemers of andere belanghebbenden waarvoor in de verordening vrijwillige deelname het uitgangspunt blijft als het gaat om het vernatten van landbouwgronden.
Bent u bereid om, net als de Vlaamse regering, eerst een impactanalyse uit te voeren van de aangepaste Natuurherstelverordening om beter zicht te krijgen op de mogelijke gevolgen en pas na zicht te hebben op de impact een besluit te nemen en voor te leggen om met de gewijzigde verordening in te stemmen(of juist niet)?
Het kabinet heeft eerder een ambtelijke verkenning (bijlage bij Kamerstuk 22 112, nr. 3655) en een Quick Scan (bijlage bij Kamerstuk 33 576, nr. 3679) laten uitvoeren naar de mogelijke gevolgen van de ontwerpNatuurherstelverordening voor de Nederlandse uitvoeringspraktijk. Op dit moment wordt gewerkt aan een vervolg middels een impact assessment. Conform het BNC-fiche is dit bedoeld om de gevolgen voor de uitvoeringspraktijk verder in kaart te brengen. Hoewel additionele informatie uit het impact assessment voor wat betreft de nationale uitwerking van de Natuurherstelverordening nodig is, spelen andere overwegingen rondom het voor- of tegenstemmen een prominentere rol in de afweging van het kabinet, zoals ook uiteengezet in de brief van 8 december jl. De uitkomst van de impact assessment kan hoofdzakelijk worden gezien als een vereiste voor de start van de uitwerking van het nationaal natuurherstelplan.
Wilt u, mede gezien de demissionaire status van het kabinet, de verstrekkende gevolgen van uw besluit voor Nederland en de nieuwe politieke samenstelling van de Kamer, afwachten tot de nieuwe Kamer een oordeel kan vormen voordat u een positie inneemt in Brussel?
Het kabinet heeft in Brussel bij de bespreking van het voorlopig akkoord een parlementair voorbehoud gemaakt, zodat in Brussel duidelijk is dat de Tweede Kamer de mogelijkheid heeft zich uit te spreken over de Nederlandse stem.
Daarbij moet worden opgemerkt dat het kabinet geen invloed heeft op de agenda van het Europees parlement en van de Raden, welke laatste worden opgesteld door het Voorzitterschap. Wel zal ik de Tweede Kamer informeren wanneer het Voorzitterschap de Natuurherstelverordening voor adoptie agendeert in een Raad, naar verwachting op z’n vroegst eind januari of februari, zodat u voor die tijd een oordeel kunt vormen als Tweede Kamer.
Tot slot is het van belang te benoemen dat het zeer onwaarschijnlijk is dat de Nederlandse stem verschil maakt in de definitieve stemverhoudingen in de Raad. De Nederlandse stem heeft daarmee met name signaalwerking met betrekking tot de verbeteringen van de tekst vanuit de Nederlandse inzet bezien. Met tegenstemmen of onthouden van stemming geven we het signaal af dat we alleen tevreden zijn als we alles krijgen. Daarmee zetten we onszelf in toekomstige Brusselse onderhandelingen buitenspel.
Kunt u deze vragen één voor één en voor 14 december 2023 beantwoorden, zodat de antwoorden betrokken kunnen worden bij het geplande schriftelijke overleg?
Ja.
De beoordeling van de kwaliteit van habitattypen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Natuur slecht omdat veel wenssoorten er niet zijn», waarin de beoordelingswijze in natuurdoelanalyses ten aanzien van de kwaliteit van habitattypen op basis van de aanwezigheid van typische soorten wordt geanalyseerd?1
Ja.
Hoe waardeert u de constatering dat in de Brabantse natuurdoelanalyses, die zijn opgesteld door Antea, alle typische soorten behorend bij een habitattype zijn meegenomen in de beoordeling terwijl in de natuurdoelanalyses opgesteld door Arcadis niet is gekeken naar soorten die sinds jaar en dag niet in de provincie zijn gesignaleerd?
Als eerste stap is het logisch dat de hele lijst van typische soorten per habitattype in ogenschouw wordt genomen, maar vervolgens moet er wel een toepassing gemaakt worden per gebied. Die toepassing is in ieder geval feitelijk van aard (bepalen welke typische soorten en met welke verspreiding per habitattype voorkwamen op het moment van aanwijzen). In het geval van een instandhoudingsdoelstelling «verbetering kwaliteit» is die toepassing ook beleidsmatig van aard (hierop wordt in antwoorden 3 en 8 nader ingegaan).
Is de veronderstelling juist dat de werkwijze in de Brabantse natuurdoelanalyses ten aanzien van de beoordeling van typische soorten niet spoort met de voorgeschreven beoordelingswijze in de landelijk vastgestelde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?2, 3
Dat is juist voor wat betreft het beoordelen van de kwaliteit met «goed», «matig» en «slecht» op basis van percentages van typische soorten. Zo'n maatlat bestaat landelijk niet en is dus ook geen onderdeel van de instandhoudingsdoelstellingen in aanwijzingsbesluiten. Dit betreft een bewuste keus, omdat de aanwezigheid van typische soorten sterk afhankelijk is van onder andere de locatie en de grootte van het habitattype ter plekke. Een bepaald aantal kan hierdoor in het ene gebied een lage ambitie zijn terwijl hetzelfde aantal in een ander gebied een (te) hoge ambitie kan zijn.
In dit verband is overigens Bijlage 6 van de Leeswijzer («Bijlage 6 Werkwijze typische soorten in beheerplan en vergunningverlening») nog duidelijker over de te volgen werkwijze bij typische soorten dan de in de vraag genoemde Bijlage 7. De status van beide bijlagen is dat hier de (juridisch geldige) uitleg wordt gegeven bij de instandhoudingsdoelstellingen in de aanwijzingsbesluiten ten aanzien van het onderdeel kwaliteit van habitattypen. Daartoe behoren ook de typische soorten, die voor elk habitattype in afzonderlijke profielen worden opgesomd. In Bijlage 6 wordt uitgebreid op die typische soorten ingegaan.
Naar ik heb begrepen, is het oordeel «ja», «ja mits» of «nee tenzij» in de natuurdoelanalyses gebaseerd op «behoud», «verbetering» of «verslechtering» ten opzichte van het moment van aanwijzen en dat is een juiste benaderingswijze. Dat is dus wat anders dan de bovengenoemde kwaliteitsbeoordeling (met «goed», «matig» en «slecht»).
Waarom wordt in verschillende natuurdoelanalyses de kwaliteit van habitattypen beoordeeld aan de hand van een niet formeel vastgesteld kader van Tauw, in plaats van het formeel vastgestelde kader, zoals opgenomen in de «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?4
Voor veel Natura 2000-gebieden hebben de provincies de verantwoordelijkheid en de ruimte om de instandhoudingsdoelstellingen uit te werken, afgestemd op de mogelijkheden van het gebied en binnen de rijkskaders.
Sommige provincies hebben ervoor gekozen om een verdere nuancering en specificering aan te brengen ten opzichte van het landelijke kader.
Is de veronderstelling juist dat het gehanteerde beoordelingskader, zoals opgesteld door Tauw, bestuurlijk nog niet is vastgesteld, mede omdat het nog veel vragen oproept?5
Dat is juist. Er zijn al enige tijd gesprekken gaande tussen provincies en Rijk hoe over het beoordelingskader duidelijke afspraken gemaakt kunnen worden, met inachtneming van enerzijds de landelijke kaders en anderzijds de beleidsruimte die provincies hebben. De urgentie daarvoor is toegenomen door enerzijds de (uiteenlopende) beoordelingen in de natuurdoelanalyses en anderzijds de (verwachte) Natuurherstelverordening, waarin definities en bepalingen staan die vragen om een nadere uitwerking die voor alle gebruikers eenduidig is.
Kunt u het rapport van Tauw over de beoordeling van de kwaliteit van habitattypen naar de Kamer sturen?6
Het document wordt gepubliceerd op de website van het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Hoe waardeert u het beoordelingskader, zoals opgesteld door Tauw, in het licht van de eerder vastgestelde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», als onderdeel van de «Leeswijzer Natura 2000 profielen»?
Het advies wijkt daar deels van af. Dat is op zich geen probleem zolang maar duidelijk is wat enerzijds juridisch verplicht is vanuit de systematiek van de aanwijzingsbesluiten en de hierboven aangehaalde uitleg daarvan (de landelijke kaders) en wat anderzijds een aanvulling is als provinciaal beleid.
Deelt u de mening dat het in de natuurdoelanalyses, in het licht van de Habitatrichtlijn, met name van belang is hoe de aanwezigheid van typische soorten zich ontwikkelt ten opzichte van de datum van aanwijzing van de betreffende Natura 2000-gebieden, zoals geadresseerd in de genoemde «Werkwijze kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau», en dat het vaststellen van de absolute kwaliteit, zoals in het beoordelingskader van Tauw, alleen van belang is voor het bepalen van de relevantie van een gebied ten opzichte van andere gebieden, in het kader van de aanwijzing van gebieden, en dus veel minder belangrijk is voor de natuurdoelanalyses?
Die mening deel ik, met als aanvulling dat in de genoemde Bijlage 6 vermeld is dat een instandhoudingsdoelstelling «verbetering kwaliteit» in kan houden dat er in de uitwerking daarvan in een beheerplan gestreefd kan worden naar een groter aantal typische soorten en/of een wijdere verspreiding van typische soorten in het gebied.
Hoe gaat u zorgen voor zowel een uniforme als een adequate beoordeling van de (ontwikkeling van de) kwaliteit van habitattypen op gebiedsniveau in natuurdoelanalyses en beheerplannen?
Zoals in antwoord 5 is vermeld, zijn hierover al enige tijd gesprekken gaande. Mijn indruk is dat er bij de provincies bereidheid bestaat om hier goede afspraken over te maken. In dit verband worden door rijk en provincies voorbereidingen getroffen voor een nadere concretisering van de (nu vaak nog vrij globale) instandhoudingsdoelen in de aanwijzingsbesluiten.
Zijn natuurbeheerders en terrein beherende organisaties verplicht om te zorgen voor adequate monitoring van de natuur/de habitats die zij in beheer hebben? Zo ja, hoe?
Bij het verstrekken van subsidie voor natuurbeheer (Subsidiestelsel Natuur en Landschap – SNL) wordt aan de ontvanger van de subsidie als voorwaarde gesteld dat de natuur moet worden gemonitord. Specifiek voor Natura 2000 staat op p. 30 van de «Werkwijze Monitoring en Beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000 (versie 18052021)»7: «Als het Natura 2000 habitattypen betreft is het altijd verplicht [...] de kwaliteit te monitoren». Voor een uitgebreide uitleg, zie dat document.
Overigens zijn de overheden (waarbij provincies en twee ministeries voortouwnemer kunnen zijn) eindverantwoordelijk voor het adequaat monitoren van de beschermde habitattypen en soorten in Natura 2000-gebieden.
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.
Het bericht 'Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied' |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Wat is uw reactie op de wanhoop van 25 garnalen- en mesheftenvissers, zoals geuit in het nieuwsartikel «Garnalenvissers in Zuidwesten ten einde raad om dreigende sluiting visgebied»?1
Ik besef dat dit vissers gaat raken. Dat is pijnlijk. Daarom probeer ik in de uiteindelijke vormgeving van het pakket zoveel mogelijk rekening te houden met deze belangen. Vissers die schade zouden lijden als gevolg van een eventuele gebiedssluiting, kunnen een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming. Ook verken ik mogelijkheden voor andere flankerende maatregelen.
Waarom heeft u de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het verbod op bodemberoerende visserij in de Voordelta uitstellen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1572) niet uitgevoerd, aangezien daar nadrukkelijk in is gevraagd om uitstel van het verbod op bodemberoerende visserij «totdat uit metingen is gebleken dat de maatregel bijdraagt aan het herstel van de natuurwaarden»?
Op 4 oktober heb ik uw Kamer laten weten hoe ik gevolg heb gegeven aan de motie van het lid Van der Plas2. Ik heb het Toegangsbeperkend Besluit (hierna: TbB) niet per 5 oktober 2023 inwerking laten treden. Ik heb aangegeven dat ik de dialoog ruimte wilde geven om te komen tot een alternatief pakket aan maatregelen. Ik heb verder gemeld dat ik 31 december 2023 een TbB zal instellen. Op dit laatste kom ik terug. Ik acht het van belang om meer tijd te nemen om tot een zorgvuldig en evenwichtig maatregelenpakket te komen.
Wat betreft het punt omtrent herstel van natuurwaarden en metingen die laten zien dat maatregelen daaraan bijdragen is het noodzakelijk om tot een robuust en juridische voldoende zeker pakket aan maatregelen te komen. Daarbij kunnen we geen risico’s lopen. Het is evident dat als het doel van de natuurcompensatie een kwaliteitsverbetering is, dat een gebied dan zoveel mogelijk met rust gelaten dient te worden en dat effecten van gebruik op het habitat moeten worden voorkomen. Ik vind het belangrijk dat als er een gebied wordt gesloten we goed monitoren wat effecten daarvan zijn zodat we zicht krijgen op het daadwerkelijke herstel.
Hoe rijmt u de dreiging om alsnog 24.550 hectare visgrond te sluiten in de Voordelta met de toezegging aan de Kamer om overeenstemming te zoeken over een alternatief compensatiepakket met maatregelen (Kamerstuk 29 664, nr. 208)?
Ik heb op 4 oktober aan de Kamer aangegeven dat als blijkt dat er overeenstemming binnen bereik is, ik het TbB daarop aanpas. Betrokken partijen, waaronder de visserijsector, de natuur- en milieuorganisaties, het Havenbedrijf Rotterdam en het Ministerie van IenW/Rijkswaterstaat, hebben zich de afgelopen maanden tot het uiterste ingespannen om tot een breed gedragen pakket met compensatiemaatregelen te komen. Ik heb gemerkt dat de wil er echt was om er samen uit te komen. Helaas is dat niet volledig gelukt. Het is nu aan mij om maatregelen te nemen om de natuurcompensatie te realiseren. Hiertoe ben ik juridisch gehouden. Ik zal het TbB niet per 31 december 2023 instellen en meer tijd nemen om te komen tot een zorgvuldig besluit.
Deelt u de mening dat een compromis met zo’n harde dreiging geen «overeenstemming» kan worden genoemd, maar eerder chantage?
Om een open en transparant dialoogproces te hebben, was het relevant om duidelijk te zijn over welke gebied gesloten zou gaan worden als partijen er toch niet uitkomen. Betrokken partijen hebben zich tot het uiterste ingespannen om er samen uit te komen. Ik zie op dit moment geen beweging meer en dit brengt mij tot de conclusie dat we er ook niet uit gaan komen. Ik zal de laatste ingebrachte voorstellen en de belangen van alle partijen meewegen in mijn uiteindelijke keuze voor het pakket aan maatregelen.
Hoe verantwoordt u de dreiging van het sluiten van deze visgronden met de toezegging aan de vissers dat er zou mogen blijven worden gezien, die is gedaan bij het aanwijzen van de Voordelta als compensatiegebied voor de Tweede Maasvlakte? In hoeverre acht u het rechtvaardig dat de visserij alsnog moet opdraaien voor de uitbreiding van de Rotterdamse Haven? Hoe schat u de gevolgen van dit besluit in voor het vertrouwen in de overheid door vissers en de gemeenschappen om hen heen?
Voor uitbreiding van de Tweede Maasvlakte zijn natuurcompensatiemaatregelen getroffen in de Voordelta. De visserij is hierbij zoveel als mogelijk ontzien. Dertien jaar lang heeft monitoring op de natuurontwikkeling plaatsgevonden en helaas is de constatering geweest dat de beoogde natuurcompensatie niet aantoonbaar is gerealiseerd. Omdat dat niet is aangetoond, dienen aanvullende maatregelen getroffen te worden om aan die juridische verplichting te voldoen. Het is pijnlijk dat ik een TbB moet nemen in de Voordelta waardoor de visserijsector ook geraakt wordt door de natuurcompensatie opgave. Echter ik ben juridisch gehouden om compensatiemaatregelen te treffen. De natuur moet gecompenseerd worden en ik zie geen andere mogelijkheid dan door een deel van het gebied zoveel mogelijk met rust te laten.
Bent u bereid alsnog naar een dialoog te zoeken met de visserijsector, zonder dreigementen van sluiting van visgronden, waar wordt gezocht naar echt alternatieve oplossingen voor het sluiten van visgronden?
LNV is sinds 2020 in gesprek met verschillende partijen om te komen tot een pakket aan maatregelen Inmiddels ligt er een rechterlijke uitspraak waartoe ik mij moet verhouden. Daarom is in februari een intensief dialoogproces gevoerd waar onder andere de visserijsector en de natuur- en milieuorganisaties aan deel hebben genomen. Als er betere alternatieven zouden zijn geweest, die aan alle belangen tegemoet komen, zouden die zijn ingebracht. Helaas is geen volledige overeenstemming bereikt over een samenhangend pakket van maatregelen. Dit noodzaakt mij om over de maatregelen te besluiten.
De Rabobank en de ontbossers |
|
Tom van der Lee (GL), Joris Thijssen (PvdA), Laura Bromet (GL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel in het FD van afgelopen weekend 'Rabobank en de ontbossers?» en het artikel dat daarop volgde 'Wereld Natuur Fonds in gesprek met Rabobank over samenwerking vanwege financiering illegale ontbossers»?12
Ja.
Wat is uw reactie op dit onderzoek en de rol van Rabobank door 300 ontbossers te financieren?
Het kabinet verwacht van financiële instellingen dat zij handelen conform de internationale standaarden voor internationaal verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Risico’s voor mens en milieu in de waardeketen, zoals het risico op ontbossing, moeten daarbij worden geïdentificeerd en aangepakt. Hoe een financiële instelling invulling geeft aan de naleving van deze internationale richtlijnen en in welke bedrijven zij wel of niet investeren is de verantwoordelijkheid van de financiële instellingen. Dit geldt ook voor de beslissing om in gesprek te gaan met een bedrijf of juist over te gaan tot uitsluiting. Het kabinet moedigt financiële instellingen aan om kritisch naar hun huidige beleid te kijken en om te bezien of zij hier verbeteringen in kunnen doorvoeren. De bevindingen uit het artikel zijn zorgelijk en gaven aanleiding om met de Rabobank in gesprek te gaan. De Rabobank gaf hierin aan nadrukkelijk tegen ontbossing te zijn, en dat het artikel uit het Financieel Dagblad reden is voor nader klantonderzoek en aanleiding om haar processen tegen het licht te houden.
Deelt u de mening dat sprake is van een hiaat in de regelgeving als ontbossingsproducten zoals soja en rundvlees wel verboden zijn, maar financiële diensten niet? Is het niet hoog tijd om ook soortgelijke wetgeving te krijgen voor Europese financiële instellingen, die het banken verbiedt om bedrijven die ontbossen te financieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Commissie dient in de context van de Verordening ontbossingsvrije producten uiterlijk op 30 juni 2025 een effectbeoordeling voor te leggen over de rol van financiële instellingen bij het voorkomen van geldstromen die direct of indirect aan ontbossing en bosdegradatie bijdragen, en daarbij te beoordelen of het nodig is om financiële instellingen, rekening houdend met alle relevante bestaande horizontale en sectorale wetgeving, onder de reikwijdte van de verordening te brengen. Op basis van de effectbeoordeling zal het kabinet opnieuw kijken naar de geschiktheid van deze verordening als instrument voor het beperken van financiële stromen die bijdragen aan ontbossing.
Volgens de OESO-richtlijnen behoren banken informatie uit te vragen bij ondernemingen die zij financieren, in dialoog te gaan met een onderneming over hun beleid en over de geconstateerde risico’s en hoe deze aan te pakken. Het kabinet is van mening dat de financiële sector daarmee een belangrijke rol kan vervullen bij het tegengaan van misstanden, zoals ontbossing, in de waardeketen. De beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie kan banken helpen bij het naleven van de OESO-richtlijnen. In de afgelopen jaren zijn er verschillende wetgevende kaders opgesteld die zullen bijdragen aan de beschikbaarheid van gestandaardiseerde duurzaamheidsinformatie, zoals de EU Taxonomie en de richtlijn duurzaamheidsrapportering (CSRD). Deze wetgeving zal de transparantie vergroten over de impact op duurzaamheid van financiële instellingen, inclusief de impact op ontbossing.
Wat vindt u van het idee om Rabobank te laten betalen voor de aangerichte schade aan natuur en klimaat? Ziet u mogelijkheden om ketenpartners en financierders te laten meebetalen aan de kosten voor klimaatmitigatie en adaptatie en natuurherstel, op basis van reeds aangerichte schade? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag twee verwacht het kabinet dat bedrijven «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid) toepassen in hun waardeketen en handelen volgens de internationale standaarden voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen: de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Het naleven van de OESO-richtlijnen en UNGP’s door middel van gepaste zorgvuldigheid houdt in dat financiële instellingen beleid opstellen met betrekking tot environmental, social, and governance (ESG)-risico’s, potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten op mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s of schendingen te voorkomen of aan te pakken, de activiteiten hierop te monitoren en hierover transparant te rapporteren. Conform OESO-richtlijnen moet de financiële instelling afhankelijk van de mate van betrokkenheid bij de schade bijdragen aan herstel of zijn invloed aanwenden om nadelige gevolgen te beperken.
Deelt u de mening dat de financiering van bedrijven betrokken bij ontbossing incompatibel is met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs? Bent u van plan het tegengaan van dergelijke financiering mee te nemen in de verkenning van wetgeving?
Ja, onverantwoord bosbeheer is incompatibel met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. In de Kamerbrief van 13 maart 2023 heeft de Minister van Financiën aangekondigd om, samen met de sector, te verkennen welke maatregelen kunnen bijdragen aan het versterken van de bijdrage van financiële ondernemingen aan de duurzame transitie. De Minister van Financiën staat hierbij open voor ideeën om de bijdrage van de financiële sector aan de doelen van Parijs te vergroten. Zij streeft ernaar uw Kamer uiterlijk aan het einde van dit jaar nader te informeren over de voortgang.
In hoeverre spreekt Nederland zich in Europa en wereldwijd uit voor de krimp van de veestapel om zo ontbossing tegen te gaan? Waarom steunt u dit standpunt wel of niet? Hoe draagt u dit standpunt uit tijdens internationale bijeenkomsten, zoals de Biodiversiteitstop (Convention of Biological Diversity (CBD) CoP)?
Het kabinet zet zich in voor een mondiaal houdbaar voedselsysteem, waarin landbouw plaatsvindt binnen de draagkracht van de aarde. Krimp van de veestapel is hierbij geen doel op zich maar kan wel een consequentie zijn van de te behalen doelen. Onderdeel van de kabinetsinzet is onder meer de transitie naar duurzamere en gezondere dieëten van mensen. Onderdeel daarvan is het advies om minder dierlijke eiwitten te eten, zoals vlees. Voor Nederland, waar het aandeel dierlijke eiwitten in de gemiddelde voedselconsumptie 60% is, streeft het kabinet naar een gemiddelde eiwitconsumptie van 50% dierlijk en 50% plantaardig in 2030. Het kabinet onderschrijft dat een mondiale verschuiving van consumptie van minder dierlijke naar meer plantaardige eiwitten belangrijk is voor het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in de landbouw en aan het verminderen van de druk op land, water en biodiversiteit.
Het kabinet spant zich in om de noodzaak van een eiwittransitie als onderdeel van de bredere voedselsysteem transitie ook internationaal op de agenda te zetten. Dit doet het kabinet op multilaterale bijeenkomsten zoals dit jaar tijdens de Agricultural Innovation Mission for Climate (AIM) Summit, de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) en de FAO Global Conference on Sustainable Livestock Transition.
Tijdens de onderhandelingen in Montreal in december 2022 over het Global Biodiversity Framework (GBF) heeft de EU, mede namens Nederland, gepoogd om in het raamwerk ook een doel over het significant reduceren van de ecologische voetafdruk in 2030 en het leven binnen planetaire grenzen in 2050 op te nemen3. Echter, is het niet gelukt om hier internationaal overeenstemming over te bereiken en deze doelen zijn dan ook niet opgenomen in het Global Biodiversity Framework(GBF). Ook heeft Nederland namens de EU onderhandeld over een reductie van de voetafdruk van consumptie, welke wel is opgenomen in het GBF.
Het opnieuw verlengen van de gedoogperiode voor de garnalenvisserij op de Waddenzee en de Noordzeekust zone |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Welk perspectief denkt u te bieden met het wederom verlengen van de gedoogperiode, aangezien er vanuit de sector op wordt gewezen dat het verlengen van de gedoogperiode geen perspectief biedt voor de lange termijn?
De leverantie- en installatietijden van de katalysatoren belemmeren momenteel in praktische zin de ingezette verduurzaming. Met de langere periode van gedogen biedt ik de vissers extra ruimte om die verduurzaming toch door te zetten, juist ook door met de gecontinueerde visserij voldoende inkomsten voor die investering te genereren.
Ik wil in de loop van 2024 vervolgens overgaan op besluitvorming op de vergunningaanvragen.
Mij is bekend dat deze visserijsector van diverse kanten nog andere bedreigingen voor haar bedrijfsvoering en bestaansrecht ziet. Mede in dat verband werkt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, samen met de sector en betrokken natuurorganisaties, aan een Toekomstperspectief Garnalenvisserij voor de langere termijn.
Wanneer verwacht u een definitief antwoord te kunnen geven op het verzoek vanuit de visserij waarin wordt verzocht om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik heb reeds eerder inhoudelijk aangegeven op welke wijze de garnalenvissers eventueel een beroep op een bestaand recht zouden kunnen onderbouwen. Zonder daarbij te kunnen garanderen dat een dergelijk beroep juridisch ook stand zou kunnen houden.
Tot op heden is vanuit deze visserijsector nog geen dusdanige juiste danwel volledige documentatie aangeleverd om een beroep op een bestaand recht te kunnen doen. Uiteraard blijft het de individuele vissers vrij staan om hierop gecontinueerd inzet te plegen.
Verwacht u dat er een juridisch houdbare route is om de visserij onder bestaand recht te laten vallen?
Ik moet en wil hierop flinke slagen om de arm houden; dat is de sector ook bekend. Eerder berichtte ik uw Kamer over de voorziene juridische houdbaarheid op 11 mei 2023 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2564).
Het bericht 'Wolven in Europa: Commissie roept lokale overheden op om bestaande uitzonderingen ten volle te gebruiken' |
|
Eline Vedder (CDA) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het artikel «Wolven in Europa: Commissie roept lokale overheden op om bestaande uitzonderingen ten volle te gebruiken»?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeverre in Nederland op grond van de Habitatrichtlijn wordt afgeweken van de verbodsbepalingen van de strikte beschermingsregeling, onder meer ter bescherming van sociaaleconomische belangen?
De Habitatrichtlijn voorziet onder meer in een strikte bescherming van dieren en planten van bedreigde soorten die worden genoemd in bijlage IV bij deze richtlijn, door het verbieden van schadelijke handelingen ten aanzien van individuen van die soorten. Artikel 16 onder c van de Habitatrichtlijn geeft aan dat om redenen van sociale of economische aard afwijken van bepaalde verbodsbepalingen is toegestaan wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Binnen deze juridische kaders zijn de provincies het bevoegde gezag om indien nodig een ontheffing voor een afwijking met betrekking tot de wolf af te geven. Momenteel werken provincies aan het actualiseren van het Interprovinciaal wolvenplan, waarin zij gezamenlijk tot een definitief van een probleemwolf willen komen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de afwijkingsmogelijkheden op basis van sociaaleconomische belangen.
Nederland rapporteert tweejaarlijks over de afwijkingen van de verbodsbepalingen uit de Habitatrichtlijn. Deze informatie is te vinden op de website van de Wageningen Universiteit (WOT Informatievoorziening Natuur).2 Er is tot op heden geen sprake geweest van ontheffingen met betrekking tot de wolf en daarom voor Nederland geen rapportage over afwijkingen met betrekking tot de wolf.
Kunt u aangeven om welke afwijkingsmogelijkheden het gaat en of Nederland voornemens is om gehoor te geven aan de oproep van de Europese Commissie wat betreft het benutten van bestaande uitzonderingen?
Wanneer er geen andere bevredigende oplossing bestaat en op voorwaarde dat de afwijking geen afbreuk doet aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan, biedt de Habitatrichtlijn de mogelijkheid om af te wijken van de verboden op:
Toegestane redenen om in (een van) deze gevallen af te wijken van deze verboden zijn:
Deze bepalingen zijn opgenomen in de Wet natuurbescherming en gelden ook voor de wolf in Nederland. Zoals ik in de beantwoording van vraag 3 heb aangegeven, zijn de provincies het bevoegde gezag om indien nodig een dergelijke afwijking (ontheffing) met betrekking tot de wolf af te geven.
Heeft u de door de Europese Commissie aan lidstaten gevraagde data over de wolvenpopulatie en zijn impact in april aangeleverd? Zo ja, om welke data gaat het en is deze data openbaar te raadplegen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de gevraagde informatie over de wolvenpopulatie en zijn impact aangeleverd in september, voor de door de Europese Commissie gestelde deadline. In overleg met BIJ12 en provincies is de volgende informatie gedeeld met de Europese Commissie:
Deze informatie is openbaar toegankelijk.
Welke data heeft u opgevraagd bij de Provincies/BIJ12 en de Faunabeheereenheden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke data heeft u opgevraagd bij belangenorganisaties?
De informatie die samen met provincies en BIJ12 is verzameld biedt een volledig beeld van de situatie van de wolf in Nederland. Derhalve is er geen informatie opgevraagd bij belangengroepen. Het stond overigens eenieder, dus ook belangengroepen, vrij om zelf informatie naar de Europese Commissie toe te sturen.
Uit welk tijdvak stamt de data die u verzameld en doorgestuurd heeft aan de Europese Commissie?
De informatie betreft de periode van 2015 tot heden, en bevat de meest recente gegevens die beschikbaar zijn en die door BIJ12 worden bijgehouden en geactualiseerd.
Heeft u een idee hoeveel wolven er leven in de naburige deelstaten (Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen en overige deelstaten van Duitsland)? Bent u het ermee eens dat deze allemaal behoren tot de Centraal Europese populatie?
Duitsland kende in het monitoringsjaar 2022–2023 184 wolvenroedels, 47 wolvenparen en 22 solitaire territoriale dieren. Voor nadere informatie en de verspreiding per deelstaat verwijs ik u naar de website van het Duitse Federale Documentatie en Consultatie Centrum over Wolven.3
De Factfinding-studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251), geeft aan dat wolvenpopulaties zich de laatste decennia op natuurlijke wijze uitbreiden.4 Daarbij is een Centraal-Europese populatie ontstaan met een origine in Noordoost-Polen. Deze populatie breidt zich via Duitsland verder uit in westelijke richting, waarbij zich recentelijk ook achtereenvolgens in Denemarken, Nederland en België wolven uit deze populatie hebben gevestigd. Genetisch onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat veruit de meeste van de waargenomen wolven in Nederland afkomstig zijn uit de Centraal-Europese populatie. Tot nu toe zijn twee individuen waargenomen die afkomstig waren uit een andere regio, namelijk uit de Alpiene wolvenpopulatie die vanuit Italië, Zwitserland en Frankrijk groeit.
Kunt u ingaan op deze conclusie van de Convention on the Conservation of European Wildlife and Natural Habitats: «De staat van instandhouding op Europese schaal is onmiskenbaar positief en de soort kan worden geclassificeerd als «minst zorgwekkend» in het IUCN Red List-systeem wanneer de beoordeling op continentale schaal wordt gemaakt»?2
De conclusie die in dit rapport getrokken wordt, is gebaseerd op het uitgangspunt dat wolven uit verschillende lidstaten tot één populatie gerekend kunnen worden. Volgens artikel 1, onder i, van de Habitatrichtlijn wordt onder «staat van instandhouding van een soort» verstaan het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort op het grondgebied van de lidstaten. De staat van instandhouding moet dus per lidstaat worden bepaald. Op dit moment is de populatie wolven in Nederland niet groot genoeg om van een gunstige staat van instandhouding te kunnen spreken.
De Richtsnoeren van de Europese Commissie inzake de bescherming van diersoorten van de Habitatrichtlijn geven aan dat voor sommige migrerende en grensoverschrijdende soorten het moeilijk kan zijn om binnen lidstaten zelf een gunstige staat van instandhouding te bereiken.6 Grensoverschrijdende plannen van naburige lidstaten die dezelfde wolvenpopulatie delen, kunnen gebruikt worden om een gunstige staat van instandhouding voor de wolf in zijn natuurlijke verspreidingsgebied te bereiken en te behouden en tegelijkertijd voor de nodige flexibiliteit van beheer te zorgen, binnen de grenzen van de Habitatrichtlijn. Daarom is mijn ministerie in overleg met de Duitse, Deense, Belgische, Luxemburgse en Franse overheid om te komen tot een gezamenlijk internationaal wolvenplan. Hierin kan worden afgesproken dat in het kader van de rapportageverplichtingen uit de Habitatrichtlijn een gezamenlijke rapportage over de Centraal-Europese wolvenpopulatie gaat plaatsvinden. Door de diverse nationale populaties als een gezamenlijke grensoverschrijdende groep te behandelen, is er ook sprake van een grotere populatie waarin een gunstige staat van instandhouding eerder zou kunnen worden bereikt. Ik kies onze inzet op het gezamenlijk wolvenplan met buurlanden om juist die flexibiliteit te krijgen in het samenleven met de wolf.
Kan hieruit geconcludeerd worden dat de Centraal Europese populatie niet meer als bedreigd kan worden gekwalificeerd?
De Habitatrichtlijn gaat uitsluitend uit van de staat van instandhouding. De eventuele bedreigde status van een soort speelt hierbij geen rol. Zo lang er geen sprake is van gezamenlijke internationale rapportage, geldt voor de Nederlandse wolvenpopulatie dat de staat van instandhouding ongunstig is.
Bent u het ermee eens dat daarmee de wolf van bijlage 4 van de Habitat-richtlijn, naar bijlage 5 van de richtlijn kan worden verplaatst en dat hiermee het herstel van de wolvenpopulatie als een succesverhaal kan worden gezien voor het herstel van de biodiversiteit in Europa?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. Een aanpassing van de beschermde status gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van de discussie die in Europees verband wordt gevoerd over de beschermde status van de wolf. De Europese Commissie is bezig met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Naar verwachting komt deze analyse begin volgend jaar beschikbaar.
Is het standpunt van de Nederlandse overheid omtrent de beschermde status van de wolf veranderd sinds het Europese parlement zich zo duidelijk uitgesproken heeft in de resolutie van november 2022?3
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleidstandpunten van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is. Ik wil in mijn standpunt en houding jegens de wolf niet vooruitlopen op dit advies en de uitkomsten van de analyse van de Europese Commissie.
Zal de neutrale houding van Nederland in de Europese Raad gaan veranderen, gelet op de veranderende omstandigheden, de groeiende populatie in de Benelux en het groeiend aantal conflicten tussen mensen, boerderijdieren en huisdieren met de wolf?
Zie antwoord vraag 12.
De UNESCO brief over de voorgenomen gaswinning bij Ternaard |
|
Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
|
|
Deelt u de mening dat de Waddenzee een uniek natuurgebied is, het enige natuurlijke Werelderfgoed in Nederland, dat we zo veel mogelijk moeten behouden en beschermen?1
Die mening delen wij.
Deelt u de mening dat er zwaarwegende natuurbelangen zijn binnen het Waddengebied?
Die mening delen wij.
Deelt u de mening van United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO) en diverse wetenschappers dat er op zijn minst gerede twijfel bestaat over de schadelijkheid van de voorgenomen gaswinning bij Ternaard voor de natuurwaarde van de Waddenzee?
De Minister voor Natuur en Stikstof kan nu niet vooruit lopen op een formeel besluit op de vergunningaanvraag. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat dit juridisch gezien voldoende grond biedt om het afgeven van een natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard te weigeren?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat valt onder het juridische begrip «mijnbouwwerk»?
Een mijnbouwwerk is, zoals vastgelegd in artikel 1 van de Mijnbouwwet:
Artikel 2 van het Mijnbouwbesluit geeft een nadere invulling van wat een mijnbouwwerk is.
Erkent u dat de verplichtingen van het UNESCO Werelderfgoed ook van toepassing zijn op besluitvorming rondom gaswinning bij Ternaard omdat de mijnbouwwerken grotendeels onder de Waddenzee zouden komen te liggen?
De verplichting tot toetsing op effecten op de Outstanding Universal Value (OUV) is indirect van toepassing. Werelderfgoed (World Heritage) is cultureel of natuurlijk erfgoed dat wordt beschouwd als onvervangbaar, uniek en eigendom van de hele wereld. Het zijn monumenten, natuurgebieden, gebouwen en landschappen van uitzonderlijke en universele waarde (de Outstanding Universal Value of OUV). De waarden van het Werelderfgoedgebied Waddenzee overlappen voor een groot deel met de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee.
De voorgenomen gaswinning vindt plaats vanaf land. Omdat het gasveld Ternaard grotendeels onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ligt, kan dit effecten hebben op de natuurwaarden van de Waddenzee. Als een plan of project mogelijk significant negatieve effecten heeft op de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wnb. Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dat is zo ook uitgelegd aan UNESCO bij de aanvraag tot de status van Werelderfgoed.
Deelt u de mening dat u, als beheerder van het Werelderfgoed Waddenzee, daarom ook de verplichtingen uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag moet betrekken bij het besluit over een natuurvergunning voor Ternaard?
Het UNESCO Werelderfgoedverdrag stelt verschillende voorwaarden voor de siteholder, waaronder een goede bescherming van de Outstanding Universal Value. Als siteholder van het Werelderfgoed Waddenzee is de Minister voor Natuur en Stikstof verantwoordelijk voor het invullen van de verplichtingen uit het UNESCO Werelderfgoedverdrag. Naast beheerder van deze status, is de Minister voor Natuur en Stikstof ook het bevoegd gezag voor het beoordelen van vergunningaanvragen in het kader van de Wnb. Als bevoegd gezag toetst de Minister vergunningaanvragen aan de vereisten die in de wet zijn opgenomen.
Er is sprake van overlap tussen beide rollen omdat de Outstanding Universal Value wordt beschermd via de voorwaarden zoals opgenomen in Wnb. De waarden van het Werelderfgoedgebied Waddenzee overlappen daarnaast grotendeels met de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Waddenzee. Eén van de criteria voor het ontvangen van de status van Werelderfgoed is het goed beschermen van de kernwaarden van het Werelderfgoedgebied. In het nominatiedossier, waarin de Waddenzee bij UNESCO is voorgedragen als Werelderfgoed, is hier uitgebreid op ingegaan. De Waddenzee is voorgedragen met alle activiteiten die op moment van nominatie (2009) al plaatsvonden, inclusief de gaswinning onder de Waddenzee op basis van het «hand aan de kraan»-principe. Voor die activiteiten is ook toestemming verleend.
In het nominatiedossier bij inschrijving op de Werelderfgoedlijst is aangegeven dat nieuwe boringen binnen het Werelderfgoedgebied niet zijn toegestaan. Daarbuiten, zoals in het geval van de voorgenomen gaswinning Ternaard, zijn nieuwe boringen wél toegestaan, mits dit het UNESCO Werelderfgoed niet aantast en significante gevolgen op de betrokken Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. Ook is in het nominatiedossier beschreven dat juridische toetsing van nieuwe activiteiten zou plaatsvinden op basis van de Mijnbouwwet en de Wnb.
Kunt u reflecteren op de ontstane situatie, waarbij andere UNESCO-landen zich genoodzaakt hebben gevoeld om zich uit te spreken tegen de mijnbouwactiviteiten op de Waddenzee, omdat Nederland zelf onvoldoende oog lijkt te hebben voor de natuurwaarden daar?
Werelderfgoed is uniek en onvervangbaar in de wereld. Waarom de Waddenzee zo bijzonder is, is vastgelegd in de OUV of uitzonderlijke universele waarde van de Waddenzee. Die status betekent ook dat Nederland verantwoording moet afleggen aan de internationale gemeenschap over het behoud van die uitzonderlijke universele waarde. Wij waarderen het dat UNESCO meekijkt en ons stimuleert om nog beter op de Waddenzee te passen.
Zoals gemeld kan alleen toestemming worden verleend voor mijnbouwactiviteiten als wordt voldaan aan vereisten uit de Mijnbouwwet en de Wnb. Als een plan of project mogelijk significant negatieve effecten heeft op de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, geldt hiervoor een vergunningplicht op grond van de Wnb. Er kan alleen een Wnb-vergunning worden afgegeven als op basis van een passende beoordeling geconcludeerd kan worden dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet worden aangetast. Vanuit de Mijnbouwwet wordt beoordeeld wat de effecten op natuur en milieu zijn van de gaswinning in de diepe ondergrond. Instemming met de gaswinning kan worden geweigerd in verband met nadelige gevolgen voor natuur of milieu.
UNESCO verzoekt om uiterlijk 1 februari 2024 met een reactie te komen in de vorm van een zogenaamde State of Conservation. Nederland wordt samen met Duitsland en Denemarken aangesproken aangezien de drie landen de status van Werelderfgoed delen. Overleg vindt nu plaats met beide landen. De Minister voor Natuur en Stikstof zal voor 1 februari 2024 met een reactie komen op de verschillende verzoeken van UNESCO.
Op welke manier worden de verplichtingen uit het Werelderfgoedverdrag en het recente besluit van de UNESCO, dat een besluit om gaswinning bij Ternaard toe te staan van invloed is op de werelderfgoedstatus, meegewogen bij het besluiten over een natuurvergunning? Hoe zal deze belangenafweging inzichtelijk worden gemaakt?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid een analyse te maken van de Outstanding Universal Value, waarom het Unesco-rapport duidelijk vraagt?
Ja. De Minister voor Natuur en Stikstof is bereid om de kwaliteit van de Outstanding Universal Value in beeld te brengen. Dat doet de Minister bij voorkeur samen met Duitsland en Denemarken omdat we de status van Unesco werelderfgoed delen met hen. Dit wordt meegenomen in de lopende gesprekken.
Deelt u de mening van de UNESCO dat een samenhangend beeld nodig is van de cumulatieve effecten voor de natuur van de verschillende mijnbouwactiviteiten die plaatsvinden op de Waddenzee? Zo ja, bent u bereid alle cumulatieve effecten in kaart te brengen alvorens een conclusie te trekken over de aangevraagde vergunning?
De Minister voor Natuur en Stikstof is bereid om alle cumulatieve effecten in kaart te brengen. Overleg vindt nu plaats met Denemarken en Duitsland over de vervolgstappen. Daarnaast zal conform de afspraken in het Waddengebied ook het Omgevingsberaad Waddengebied en de Beheerautoriteit Waddenzee worden gevraagd om te reageren op voorgenomen reactie aan Unesco. Als onderdeel van de Agenda voor het Waddengebied 2050 werkt de Minister voor Natuur en Stikstof ook aan het beleidskader natuur Waddenzee om de (cumulatieve) impact van het gebruik op de natuur van de Waddenzee terug te brengen en zo de balans tussen ecologie en economie te herstellen.
De Minister voor Natuur en Stikstof kan dat proces niet afwachten alvorens een conclusie te trekken over de aangevraagde Wnb-vergunning. Daarbij komt dat eventueel nog te ontwikkelen beleid en/of regelgeving niet van toepassing is op de afhandeling van lopende vergunningaanvragen. Overigens vindt in het kader van natuurvergunningverlening ook een toetsing op cumulatieve effecten plaats; zie het antwoord op vraag 6. Een dergelijke toets heeft ook plaatsgevonden voor de voorgenomen gaswinning Ternaard. De Minister voor Natuur en Stikstof kan op dit moment niet vooruitlopen op de formele besluitvorming.
Hoe beoordeelt u het recente in gebreke stellen van de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Economische Zaken en Klimaat (EZK) door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) vanwege het uitblijven van een beslissing over het vergunnen van de mogelijke gaswinning bij Ternaard? Deelt u de mening dat deze stap van de NAM getuigt van weinig omgevingssensitiviteit en weinig hoop biedt voor de zorgvuldigheid waarmee de NAM zou moeten omgaan met de natuur en het lokale draagvlak?
Wij betreuren het dat de NAM zich genoodzaakt voelt om deze stap te zetten. De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat deelt de mening over het gebrek aan omgevingssensitiviteit bij de NAM en zorgvuldig omgaan met lokaal draagvlak.
De aanvraag voor een natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning Ternaard wordt getoetst aan de vereisten uit de Wnb en kan dus alleen plaatsvinden als er zorgvuldig met de natuur wordt omgegaan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat boren in een UNESCO-werelderfgoedgebied op zijn minst vereist dat een bedrijf een grote mate van maatschappelijke verantwoordelijkheidszin toont?
Ja.
Deelt u de mening dat de NAM in het Groningen-dossier niet haar maatschappelijke verantwoordelijkheidszin heeft genomen?
Het kabinet deelt deze mening. Dat wordt ook bevestigd door de parlementaire enquête «Groningers boven gas».
Deelt u de mening dat de NAM in reactie op de parlementaire enquête nog niets heeft gedaan en daarmee geen maatschappelijke verantwoordelijkheidszin toont?
Het kabinet deelt deze mening. Tot op heden heeft NAM nog geen opvolging gegeven aan de conclusies van de parlementaire enquête.
Deelt u de mening dat, zoals in de Mijnbouwwet (Mbw) wordt genoemd, een gebrek aan verantwoordelijkheidszin (waaronder ook maatschappelijke verantwoordelijkheidszin), waarvan de aanvrager blijk heeft gegeven bij activiteiten onder een eerdere vergunning een grond is om een vergunning te weigeren?
Artikel 9 van de Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid een vergunning voor het opsporen en of winnen van delfstoffen te weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. De NAM vraagt voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard nu instemming op een winningsplan. Het winningsplan waarvoor nu instemming wordt gevraagd, is gebaseerd op artikel 34 van de Mijnbouwwet en heeft andere weigeringsgronden dan de in artikel 9 van de Mijnbouwwet genoemde winningsvergunning. Deze weigeringsgrond is dus niet van toepassing wanneer het instemming op een winningsplan betreft, maar op instemming met een winningsvergunning. De winningsvergunning voor het gebied (Winningsvergunning Noord Friesland) – waarin het gasveld Ternaard ligt – is al eerder verleend. NAM heeft sinds 1969 de winningsvergunning Noord-Friesland, op basis waarvan zij gas kan winnen en opsporen in het gebied waarvoor de winningsvergunning geldt, waaronder het gasvoorkomen Ternaard.
Deelt u de mening dat, alle hiervoor genoemde bezwaren in overweging nemende, de vergunning voor Ternaard moet worden geweigerd? Zo niet, op basis waarvan bent u overtuigd van de maatschappelijke verantwoordelijkheidszin van de NAM?
Wij kunnen niet vooruit lopen op de nog te nemen besluiten die nodig zijn om gas te kunnen winnen bij Ternaard.
Kunt u garanderen dat zowel de impact van de voorgenomen gaswinning bij Ternaard als de cumulatieve effecten van de winning op de Waddenzee geen negatieve effecten zullen hebben op de natuurwaarde van de Waddenzee
Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit geldt dus ook voor Natura 2000-gebied de Waddenzee. De nadelige gevolgen voor natuur en milieu worden ook afgewogen binnen de kaders van de Mijnbouwwet bij de beoordeling van het ingediende winningsplan.
Kunt u volledig garanderen, zonder enige vorm van twijfel, dat er nooit of te nimmer een lekkage zal plaatsvinden van de buizen die worden geboord onder de Waddenzee?
De garantie dat er nooit of te nimmer een lekkage zal plaatsvinden in een van de buizen onder de Waddenzee, kunnen wij niet geven. De wet- en regelgeving is erop gericht om een lekkage te voorkomen en, indien deze toch plaatsvindt, de effecten zo sterk mogelijk te beperken. Het is de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat om binnen het kader van de wet mijnbouwvergunningen te verlenen. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ziet er op toe dat de mijnbouwbedrijven de wet- en regelgeving naleven.
Een van de veiligheidsmaatregelen bij gasputten is het gebruiken van een dubbele verbuizing. Met deze dubbele barrière wordt het gas in de put gescheiden gehouden van de omliggende bodemlagen. Dichter naar het oppervlakte neemt het aantal verbuizingen toe. Vanaf 500 meter tot vlak onder het oppervlakte bestaat de put uit vijf buizen. Om de buitenste buis zit cement. Op deze wijze wordt er voor gezorgd dat er meerdere barrières zijn die lekkages naar de omliggende lagen kunnen voorkomen.
Het is de verantwoordelijkheid van het mijnbouwbedrijf om installaties en putten op een veilige wijze te exploiteren. Hiertoe behoort tevens het vergaren van voldoende informatie ten behoeve van onderhoud, reparaties en in dit geval ook het voorkomen en eventueel opvolgen van incidenten. Iedere mijnbouwonderneming in Nederland moet daarom een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem hebben. Gasputten worden middels dit zorgsysteem gemonitord en onderhouden. Bij afwijkingen van de normen kan tijdig en, indien nodig, direct worden ingegrepen om te voorkomen dat er een lekkage bij de put optreedt. SodM houdt ook toezicht op het putintegriteit zorgsysteem.
Op welke manier neemt u de zwaarwegende natuurbelangen mee in het te nemen besluit? Bent u bereid om alle juridische mogelijkheden aan te grijpen om het afgeven van de natuurvergunning voor de voorgenomen gaswinning bij Ternaard te voorkomen?
Er kan alleen een Wnb-vergunning worden verleend als het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten geen significante gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de betrokken Natura 2000-gebieden. Dit geldt dus ook voor Natura 2000-gebied de Waddenzee.
Deelt u de mening dat, zelfs al zou het zo zijn dat natuurlijke kenmerken niet worden aangetast door eventueel gaswinning bij Ternaard, een natuurvergunning kan worden geweigerd vanwege zwaarwegende natuurbelangen?
Een weigering van een vergunning zonder dat er sprake is van significante gevolgen, vergt een bijzondere motivering aan de hand van vastgesteld (natuur)beleid op basis van artikel 1.10 van de Wnb. Deze zwaarwegende natuurbelangen moeten wel vastliggen in beleid of regelgeving. Het huidige beleid zoals vastgelegd in de structuurvisie Waddenzee en Agenda voor het Waddengebied 2050, voorziet niet in de mogelijkheid voor de Minister voor Natuur en Stikstof om een strenger toetsingskader te hanteren. Zowel in de structuurvisie Waddenzee als in de Agenda voor Waddengebied 2050 is opgenomen dat gaswinning vanuit kleine velden onder de Waddenzee vanaf een locatie op het land mogelijk is met toepassing van het «hand-aan-de-kraan»-principe. In het coalitieakkoord van 15 december 2021 is bepaald dat geen nieuwe vergunningen meer worden verleend voor gaswinning onder de Waddenzee, maar dat de procedure ten aanzien van de voorgenomen gaswinning Ternaard nog wordt afgerond.
Deelt u de mening van het juridische advies van de Waddenacademie dat wanneer door aanvullend onderzoek het wegnemen van de tekortkomingen van de hand-aan-de-kraan-aanpak en andere maatregelen het oordeel zou ontstaan dat redelijke wetenschappelijke twijfel over significante gevolgen kan worden uitgesloten, dan, gelet op de formulering van artikel 2.7, derde lid van de Wet natuurbescherming, moet worden aangenomen dat de Minister van LNV alsnog de mogelijkheid heeft om een vergunning te weigeren?
Wij kunnen nu niet vooruit lopen op een formeel besluit op de vergunningaanvraag. Wij delen de mening dat – als de Minister voor Natuur en Stikstof constateert dat significante gevolgen kunnen worden uitgesloten – het mogelijk is om te regelen dat nieuwe gaswinning onder de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Noordzeekustzone wordt verboden. Een dergelijke weigering staat op grond van toepassing van nieuw – tijdens de besluitvormingsprocedure – tot stand gekomen beleid op gespannen voet met de rechtszekerheid. De consequentie van toepassing van gewijzigd beleid kan dan volgens de landsadvocaat2 zijn dat door de Staat moet worden voorzien in nadeelcompensatie of schadevergoeding voor de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM).
Deelt u de mening dat normaliter ontwerp-vergunningen ter inzage worden gelegd nadat de Commissie voor de milieu-effectrapportage de gelegenheid heeft gehad om over het Milieueffectrapportage (m.e.r.) advies uit te brengen?
Nee, de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat deelt die mening niet.
Met de Rijkscoördinatieregeling wordt beoogd besluitvormingsprocessen te stroomlijnen en één periode te creëren waarin de ontwerpbesluiten en het MER ter inzage liggen en er zienswijzen kunnen worden ingediend. Artikel 7 32 lid 1 Wet milieubeheer schrijft voor dat zienswijzen over het milieueffectrapport gelijktijdig met de ontwerpbesluiten naar voren kunnen worden gebracht. De Commissie m.e.r. betrekt de zienswijzen die betrekking hebben op het MER vervolgens bij haar advies3. Wetgeving en staande praktijk zijn dus zo ingericht dat de zienswijzenprocedure vooraf gaat aan het advies van de Commissie m.e.r., zodat de Commissie de zienswijzen die zijn ingediend over het MER kan betrekken bij de advisering. De werkwijze in het geval van Ternaard is niet alleen bij deze procedure gevolgd maar is de staande werkwijze voor alle besluiten waarbij een MER wordt opgesteld.
Klopt het dat dit niet het geval is geweest bij de terinzagelegging voor de vergunning voor Ternaard? Zo ja, deelt u de mening dat hierdoor de ontwerpen opnieuw ter inzage moeten worden gelegd?
Zie het antwoord op vraag 23.
Op welke manier zullen omwonenden worden meegenomen in de recente ontwikkelingen en op welke manier zullen zij een stem krijgen in het vervolgproces?
Omwonenden worden geïnformeerd over recente ontwikkelingen via de regionale overheden en via het netwerk van het omgevingsproces. De besluitvorming over Ternaard wordt nu eerst afgerond. Het hangt van het besluit af hoe omwonenden vervolgens hun stem kunnen laten horen.
Wanneer zal de nieuwe Mijnbouwwet aan de Kamer worden voorgelegd, waarin wordt vastgelegd dat er geen nieuwe vergunningen zullen worden afgegeven voor mijnbouw op/onder de Waddenzee, met uitzondering van vergunningen voor onderhoud en verwijdering)?
Op 15 juni 2023 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat uw Kamer geïnformeerd over de planning rondom de uitwerking van de contourennota voor aanpassing van de Mijnbouwwet (Kamerstuk 32 849, nr. 229). De daarin aangekondigde internetconsultatie over de AmvB uitsluiten nieuwe winning van delfstoffen onder het Waddengebied is gestart op 14 juli jl. en is op 25 augustus jl. geëindigd. Op dit moment is de Staatssecretaris alle reacties aan het verwerken en de benodigde toetsen in het kader van nieuwe regelgeving aan het uitvoeren voordat de wijziging verder in procedure kan worden gebracht.
Kunt u, uitgaande van de uitgangspunten van de contourennota mijnbouw, aangeven wanneer er een einde komt aan de bestaande winning op de Waddenzee? Kunt u dit specificeren per winningslocatie?
De winningsplannen voor bestaande gaswinning onder de Waddenzee vanaf land lopen in 2035 af. De zoutwinning (vanuit Harlingen) die momenteel plaatsvindt onder de Waddenzee kent een einddatum in 2052. In het eerder gepubliceerde ontwerpbesluit Ternaard werd uitgegaan van een einddatum van 31 december 2037.
Zoals in de contourennota aangegeven, is het voornemen van dit kabinet om de winningen na afloop van de bestaande winningsplannen te beëindigen en ook geen nieuwe winningen meer toe te staan. Met de hiervoor genoemde AMvB wordt beoogd dit te bereiken. Deze AMvB is afgelopen zomer in consultatie gegaan. In deze consultatieversie is aangegeven dat het waarschijnlijk is dat de delfstoffenwinning in de Waddenzee rond 2035 moet stoppen vanwege de versnelde zeespiegelstijging. Hiervoor zal dan het instrument Hand aan de Kraan worden benut.
Het bericht dat de veroordeelde horrorfokker in Eersel opnieuw honden houdt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Kent u de berichten over de criminele hondenfokker in Eersel die opnieuw honden houdt1, 2?
Ja, ik ken de berichten.
Kunt u bevestigen dat handhavers van de gemeente Eersel vorige week acht honden hebben aangetroffen bij de horrorfokker in Eersel? Waren er pups onder de aangetroffen honden?
Ja, het klopt dat er acht honden zijn aangetroffen. Dit waren allemaal volwassen honden.
Zo ja, wat vindt u ervan dat deze fokker, waarbij eerder dit jaar nog honderden ernstig verwaarloosde honden zijn weggehaald, opnieuw of nog steeds honden houdt?
Ik vind het buitengewoon onwenselijk dat er opnieuw honden zijn aangetroffen bij deze fokker, die keer op keer heeft laten zien niet in staat te zijn om zijn dieren de benodigde zorg te bieden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een fokker bij wie honderden ernstig verwaarloosde dieren zijn weggehaald, die telkens opnieuw dwangsommen kreeg opgelegd en die is veroordeeld voor meerdere criminele feiten, opnieuw honden gaat houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik.
Klopt het dat de acht aangetroffen honden niet zijn meegenomen door de handhavers maar zijn achtergelaten bij deze fokker? Zo ja, waarom?
Dat klopt, de handhavers van de gemeente Eersel waren op het moment dat zij de honden aantroffen niet bevoegd om de dieren mee te nemen. Omdat er twijfel bestond over de omstandigheden waaronder de honden werden gehouden, is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de gemeente op de hoogte gesteld. Hierop heeft de NVWA op 18 september 2023 een inspectie uitgevoerd, waarbij acht honden werden aangetroffen. De omstandigheden waaronder deze honden werden gehouden waren onvoldoende en de dieren zijn daarom op 22 september 2023 door de NVWA in bewaring genomen.
Kunt u uitsluiten dat in de periode van de laatste inbeslagname door de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA), die twee dagen duurde, deze malafide fokker ’s-nachts honden heeft weggehaald om te voorkomen dat deze inbeslaggenomen werden? Zo ja, op basis waarvan kunt u dit uitsluiten? Zo nee, welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat deze fokker (of andere fokkers) op deze manier inbeslagname van dieren verhinderen?
Tijdens de eerste dag van de tweedaagse inspectie op 24 en 25 januari 2023 is de toestand van alle honden op het bedrijf individueel beoordeeld, waarbij zowel gekeken werd naar de gezondheid van de honden als de omstandigheden waarin ze gehouden werden. Het is niet volledig uit te sluiten dat de fokker in de nacht van 24 op 25 januari enkele honden heeft weggehaald om inbewaringname van deze dieren te voorkomen. De NVWA heeft echter geen signalen dat de fokker
’s nachts honden heeft weggehaald.
Zijn bij de inbeslagname van de honden door de NVWA destijds ook de hondenpaspoorten meegenomen door de NVWA? Zo nee, waarom niet?
Het betrof een inbewaringname. Hierbij zijn de hondenpaspoorten die de eigenaar heeft afgegeven meegenomen. Bij deze inbewaringname hebben alle honden in de opvang een nieuw paspoort gekregen.
Hoeveel controles zijn door de NVWA en de (dieren)politie uitgevoerd bij deze fokker sinds de laatste honden daar in mei 2023 werden weggehaald? Zijn er bij deze controles honden of andere dieren aangetroffen? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
In overleg met de gemeente Eersel zijn de controles bij deze fokker vanaf mei 2023 uitgevoerd door de gemeente. De gemeente hield contact met de NVWA over de bevindingen. Sinds mei 2023 hebben de NVWA en politie drie controles uitgevoerd. Bij de eerste controle in juli zijn geen honden aangetroffen. Bij de tweede controle op 18 september 2023 zijn acht honden aangetroffen en deze zijn tijdens een opvolgende controle op 22 september 2023 in bewaring genomen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Kunt u uitsluiten dat deze fokker ook nog op andere locaties honden houdt? Zo nee, waarom niet?
Volgens de wetgeving voor Identificatie en Registratie (I&R) van honden (Art. 3:29 en 3:30 Besluit houders van dieren en art. 5b.68a t/n 5b.68c van de Regeling houders van dieren) dienen alle honden op naam en (wanneer van toepassing) Uniek Bedrijfsnummer van de fokker geregistreerd te worden. Zo zijn de honden traceerbaar. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand zich aan het toezicht onttrekt. Daarnaast vallen locaties in het buitenland buiten het toezichtbereik van de Nederlandse toezichthouders.
Hoe kan het dat, ondanks dat deze fokker telkens weer dieren ernstig verwaarloost, deze fokker privé nog steeds honden mag houden?
Momenteel loopt er een bestuursrechtelijk traject vanuit de NVWA tegen deze fokker gericht op het bedrijf, omdat daar misstanden zijn geconstateerd. Daarnaast heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt. Verdere opvolging hiervan ligt bij het Openbaar Ministerie (OM). Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Klopt het dat deze fokker bedrijfsmatig nog steeds honden mag houden, zolang de locatie waar hij dit doet niet in strijd is met het bestemmingsplan? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dit klopt niet. In mei 2023 heeft de NVWA het bedrijf van de fokker gesloten en opgelegd dat hij geen honden mag houden voor de fok en verkoop op een (andere) locatie binnen Nederland.
Welke mogelijkheden zijn er, tot de aangescherpte Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing in werking treedt, om te voorkomen dat deze horrorfokker opnieuw gaat fokken?
Door de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing kan er straks een houdverbod opgelegd worden als zelfstandige maatregel. Dit is een strafrechtelijke maatregel.
Binnen het strafrecht bestaat nu ook al de mogelijkheid van een houdverbod, als bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een voorwaardelijke straf (zie ook het antwoord op vraag 10).
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt om deze vragen binnen de gebruikelijke termijn te beantwoorden, in verband met overleg met meerdere partijen ten behoeve van een zorgvuldige beantwoording.
De stand van zaken van het NPLG |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Kunt u, in aanloop naar het commissiedebat Stikstof, NPLG en natuur, een overzicht geven van de stand van zaken van de gebiedsplannen, de natuurdoelanalyses en of wordt verwacht dat de doelen gaan worden gehaald?
Vrijwel alle provincies hebben een eerste versie van gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten ingediend. Daarmee is een belangrijke stap gezet in de uitvoering van de transitie in het landelijk gebied.
Direct na indiening is de integrale beoordeling van de gebiedsprogramma’s gestart. Hierin wordt gekeken naar de Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)-doelen, meekoppelende doelen en opgaven, sociaal-economische effecten, balans tussen kosten en dekking, de wijze waarop participatie en (vervolg) besluitvorming plaatsvindt. De integrale beoordeling is nu in volle gang. Op basis van de Handreiking Gebiedsprogramma’s wordt bekeken of de gebiedsprogramma’s al volledig zijn of dat onderdelen nog verder uitgewerkt dienen te worden. Dit geldt ook voor maatregelpakketten, waar de Spelregels Meerjarenprogramma Transitie Landelijk Gebied het uitgangspunt vormen.
Uit de interne beoordeling van de stukken volgt straks een tussentijds beeld. Dat tussentijds beeld van de integrale beoordeling wordt zo snel mogelijk gedeeld met provincies. Dit betreft een tussentijds beeld, omdat zowel aan de kant van provincies als aan de kant van het Rijk verdere uitwerking voorzien en nodig is. En omdat Rijk en provincies in afwachting zijn van de ex ante evaluatie op doelbereik van de kennisinstellingen (PBL, WUR, RIVM en Deltares) en de beoordeling op de ecologische onderbouwing door de Ecologische Autoriteit.
Op basis van een tussentijdse aftap op de integrale beoordeling valt op te maken dat provincies de basis hebben gelegd, maar dat er nog veel werk is te verzetten. Het pakket van ingediende gebiedsprogramma’s en eerste maatregelpakketten voldoet niet aan de Handreiking gebiedsprogramma's; iedere provincie heeft zijn eigen goede onderdelen, de ene is verder dan de andere.
In de gebiedsprogramma’s vragen provincies meer tijd en ruimte voor gebiedsprocessen. En provincies voorzien om mede op basis van de inzichten uit de gesprekken in het gebied te komen tot structurerende keuzes en concretere uitwerking. De doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat worden concreet benoemd. Maar omdat uitwerking van gebiedsprogramma’s onvoldoende concreet is, is nog geen zicht op de mate van doelbereik. Ook zijn de gevraagde middelen flink hoger dan het beschikbare rijksbudget, en ontbreken nog dekkingsvoorstellen met bronnen van Rijk en regio.
Het is nu te vroeg om op individuele provincies in te gaan. Daartoe wil ik eerst het gesprek met elke provincie voeren; dat is gepland in september. Provincies werken ondertussen door aan hun gebiedsprogramma’s en inzichten uit de adviezen en het tussentijds beeld van de integrale beoordeling worden meegenomen in de volgende versie van hun gebiedsprogramma.
Provincies, Ministerie van Defensie en Rijkswaterstaat hebben de natuurdoelanalyses opgesteld en ter toetsing aangeleverd bij de Ecologische Autoriteit. Zij hebben bij het opstellen van de natuurdoelanalyses gebruik gemaakt van actuele kennis over stikstof en natuur, beschikbare onderzoeken en natuurgegevens die verkregen zijn in de gebieden via natuurmonitoring.
De Ecologische Autoriteit toetst de natuurdoelanalyses op volledigheid, kwaliteit en navolgbaarheid van de ecologische onderbouwing. De Ecologische Autoriteit heeft inmiddels al een aantal natuurdoelanalyses van een toetsingsadvies voorzien.1
Het algehele beeld dat uit de natuurdoelanalyses naar voren komt sluit aan bij de uitkomsten van de quick scan die vorig jaar vooruitlopend op de natuurdoelanalyses werd opgesteld (Kamerstuk 35 334, nr. 213): in veel gebieden staat de natuur er niet goed voor en zijn aanvullende maatregelen snel nodig.
De inzichten uit de natuurdoelanalyses worden als onderdeel opgenomen in de gebiedsprogramma’s om richting te geven aan deze benodigde aanvullende maatregelen voor het halen van de doelen voor natuur, water en klimaat.
Als verslechtering aan de orde blijkt te zijn, dan is het van belang om binnen afzienbare termijn (overlevings)maatregelen in te zetten om deze verslechtering tegen te gaan, waar nodig vooruitlopend op de gebiedsprogramma’s. Deze verplichting voor provincies volgt uit de Wet natuurbescherming.
De uitkomsten van de natuurdoelanalyses laten ook zien dat aanvullende maatregelen nodig zijn over heel Nederland en zich niet beperken tot specifieke locaties of regio’s. Het bevestigt de noodzaak om ook generieke maatregelen te treffen en op korte termijn de stikstofneerslag terug te brengen. Daarnaast maken de natuurdoelanalyses duidelijk dat aanvullende maatregelen niet alleen gericht moeten zijn op stikstofreductie, maar dat er ook andere drukfactoren aangepakt moeten worden zoals verdroging. Dit onderstreept het belang van de integrale aanpak die via het NPLG wordt vormgegeven.
Op dit moment is nog geen uitspraak te doen of de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat gehaald worden, omdat gebiedsprogramma’s nog niet concreet genoeg zijn uitgewerkt. De provincies hebben in gebiedsprogramma’s aangegeven in te zetten op voortzetting van gebiedsprocessen en het gesprek in het gebied. En dat zij mede o.b.v. inzichten uit gebiedsprocessen pas eerste concrete structurerende keuzes kunnen maken en verdere uitwerking mogelijk is. Als in een volgende versie van het gebiedsprogramma dit voldoende aanwezig is, kan beoordeeld worden of de doelen worden gehaald.
Gezien de demissionaire status van het kabinet zijn vervolgstappen afhankelijk van de mogelijke controversieel verklaring door de Tweede Kamer.
Het is belangrijk dat we ondanks de demissionaire status van het kabinet vaart houden in de gebiedsprocessen. De feitelijke staat van de natuur en het water en de opgaven voor het klimaat kunnen geen vertraging gebruiken. Hiervoor was in het debat van 5 april brede steun in de Tweede Kamer. En dit wordt ook ondersteund door medeoverheden en maatschappelijke partners. Ook de dagvaarding van Greenpeace is een extra reden om niet stil te gaan zitten. Daarom wil ik graag vanaf 2024 de uitvoering van maatregelen voortzetten.
We zullen een balans moeten vinden tussen enerzijds korte termijn actie om verslechtering tegen te gaan en zicht te blijven houden op het realiseren van doelen en anderzijds een goed gedegen gebiedsproces. De meeste provincies hebben maatregelpakketten ingediend waarvan de verwachting is dat deze in 2024 kunnen beginnen met uitvoering. Dit betekent dat begonnen kan worden aan maatregelen die bijdragen aan de doelen voor natuur, stikstof, water en klimaat. Provincies zullen komende tijd parallel hun gebiedsprogramma’s concretiseren mede op basis van de uitkomsten van de gebiedsprocessen.
Ik wil toekenning van een rijksbijdrage voor 2024 echter alleen overwegen als provincies commitment geven op een verbeterslag van de gebiedsprogramma’s. Daarom wil ik met provincies een bestuurlijke afspraak maken dat ze in de volgende versie van de gebiedsprogramma’s, die medio 2024 ingediend gaan worden, concretere uitwerking en structurerende keuzes bevatten en de kosten in proportie tot de beschikbare middelen zijn terug gebracht.
De Documenten bij Wob-besluit over criteria legalisatie PAS (Programma Aanpak Stikstof)-melders van de rijksoverheid.nl |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
|
|
|
Herkent u de zinnen of de boodschap uit de e-mail binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) «Minder goed nieuws is dat IenW een probleem heeft met de te hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd)»?1
Ik ben bekend met desbetreffende e-mail.
Op welke rechtsgrond heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de bovengenoemde voorwaarde volgens u kunnen stellen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft bij het vaststellen van de Regeling natuurbescherming de legalisatie van Lelystad Airport niet als voorwaarde gesteld. Er is tussen de Ministeries van LNV en IenW en de provincies veelvuldig overleg gevoerd over de interpretatie van de verificatiecriteria in de Kamerbrief van 13 november 2019, zowel in ambtelijke werkgroepen als in bestuurlijke overleggen. Zie hiervoor onder andere document 211 t/m 212a uit het betreffende WOB-besluit.
Verder verwijs ik u naar mijn brief d.d. 7 maart 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 174), waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd dat de uitkomst van de verificatie van de PAS-melding voor Lelystad Airport negatief is. Voorts heb ik uw Kamer in deze brief geïnformeerd dat Lelystad Airport niet kan rekenen op stikstofruimte uit het bronmaatregelenpakket, maar zelf bronmaatregelen moet nemen om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. Zodoende staat vast dat het veelvuldige overleg niet heeft geleid tot invloed op de beoordeling van de melding zelf.
Indien een rechtsgrond ontbreekt, luidt de vraag op welke manier IenW de bovengenoemde voorwaarde volgens u heeft kunnen stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat u in uw rol als bevoegd gezag onder druk wordt gezet door een ander ministerie? Gebeurt dat vaker?
Dat interdepartementale afstemming en communicatie plaatsvindt over onderwerpen waarbij meerdere departementen betrokken zijn, is niet ongebruikelijk. In het geval van Lelystad Airport is bovendien specifieke afstemming nodig, omdat sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen de natuurvergunning, waarvoor ik het bevoegd gezag ben, en het luchthavenbesluit, waarvoor de Minister van IenW het bevoegd gezag is. Dit komt tot uiting in de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan de natuurvergunningaanvraag en voorts onderdeel vormt van de milieueffectrapportage (m.e.r.), dat de basis vormt voor het luchthavenbesluit.
Aanvragen voor natuurvergunningen beoordeel ik op basis van het toetsingskader, zoals omschreven in het antwoord op vraag 7.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de natuurvergunning van Lelystad Airport?
Lelystad Airport werkt momenteel aan de aanvulling van de aanvraag voor een natuurvergunning en zal deze naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023 indienen. Daarna zal ik de aanvraag verder in behandeling nemen. Behandeling van de aanvraag duurt lang door de complexiteit. Ik hecht zeer aan het nemen van een zorgvuldig besluit en daarvoor is tijd nodig.
Liggen er nu nog afspraken, op welke manier dan ook, tussen de Ministeries van LNV en IenW, de Ministers of vanuit het bewindsliedenoverleg of de ministerraad over een natuurvergunning voor Lelystad Airport, dus inclusief bredere afspraken waar de Wet natuurbescherming (Wnb) een onderdeel van vormt? Zo ja, kunt u op hoofdlijnen aangeven welke dat zijn?
Nee.
Ligt, op welke manier dan ook, de boodschap uit de mail uit vraag één, namelijk dat een natuurvergunning voor Lelystad Airport er beslist moet komen, nog op tafel?
Nee. Elke aanvraag voor een Wnb-vergunning – zo ook de aanvraag van Lelystad Airport – wordt door mij als bevoegd gezag getoetst aan de Wet natuurbescherming.
Zie ook de antwoorden op vraag 2 en vraag 5.
Deelt u het inzicht dat de huidige klimaat- en stikstofcrises dermate groot zijn dat het afgeven van een natuurvergunning aan een nieuw vliegveld, dat zal zorgen voor een toename van de uitstoot van stikstof en broeikasgassen, onverantwoord is? Bent u bereid om de vergunningsaanvraag van Lelystad Airport te weigeren?
Ik verwijs voor het toetsingskader naar het antwoord op vraag 7.
Staat u achter de huidige uitvoering van de Luchtvaartnota 2020–2050, waarbij de daarin genoemde «balans» tussen de leefomgeving en de luchtvaartsector vanuit het Ministerie van I&W wel erg vaak doorslaat ten gunste van de luchtvaartsector?2
Als bevoegd gezag ben ik verantwoordelijk voor het nemen van besluiten op aanvragen voor natuurvergunningen. Het toetsingskader hiervoor is omschreven in het antwoord op vraag 7. In de Luchtvaartnota 2020–2050 is opgenomen dat bij een voorgenomen activiteit die mogelijk leidt tot een aangepast luchthavenbesluit, een afweging van natuuraspecten plaatsvindt. Daaraan hecht ik veel belang.
Herkent u het bericht dat op het Ministerie van LNV ook werd onderzocht of bedrijven die überhaupt nooit een natuurvergunning hebben aangevraagd, maar die dat wel nodig hebben (de zogenoemde «interim-mers»), zouden kunnen worden gelegaliseerd?3
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft de interim-mers, nadat (terecht) de conclusie is getrokken dat zij niet kunnen worden gelegaliseerd, zoals de PAS-melders?
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd (Kamerstuk 35 334, nr. 160), is bepaald dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om een toestemming aan te vragen. Samen met de provincies heb ik inzichtelijk gemaakt welke opties deze initiatiefnemers daarvoor hebben. Dit overzicht is te vinden op www.bij12.nl/interimmers. Verder geldt dat als de gebiedsprocessen zijn gestart, alle activiteiten (waaronder die van interimmers en PAS-melders) deelnemen aan het gebiedsproces. Daarin zal worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Erkent u dat deze bedrijven al jaren onrechtmatig in bedrijf zijn omdat zij niet over de benodigde natuurvergunning beschikken? Welke stappen onderneemt u om een einde aan deze onrechtmatigheid te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Vergunning, Toezicht en Handhaving op de BES-eilanden |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u van mening dat er op Bonaire een goede uitvoering wordt gegeven aan de wet- en regelgeving met betrekking tot het toetsing van projecten om schade aan het koraal te voorkomen, dit in het licht van de conclusies van het recente rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over het functioneren van het VTH-systeem (vergunning, toezicht en handhaving) op de BES-eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba)? Zo ja, waar baseert u dit op?1
De inspectie concludeert onder meer dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Door een veelheid aan soms sterk verweven oorzaken is een fundamentele wijziging van de uitvoering van de VTH-taken nodig om tot verbetering te komen. Zoals ik in mijn brief van 13 juni 20232 heb aangegeven, neem ik de conclusies van de ILT zeer serieus en wordt met het rapport bevestigd dat de zorgen die bij mij en in de Kamer bestaan over de uitvoering van VTH-taken terecht zijn. Ik zal de kamer op korte termijn informeren over het proces om te komen tot een waardering van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport.
Bent u van mening dat er sprake is van taakverwaarlozing op bijvoorbeeld Bonaire gezien de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?2
De ILT concludeert dat de uitvoering van de VTH-taken voor bouwen, milieu en natuur op de drie eilanden niet voldoet aan de wettelijke vereisten en lokale verordeningen. De belangen die de wetgeving op het gebied van bouwen, milieu en natuur beoogt te beschermen, worden nu niet of onvoldoende beschermd. Tevens geeft ILT een aantal oorzaken aan, die verklaren hoe de openbare lichamen in deze situatie terecht zijn gekomen. De situatie bij de drie openbare lichamen is namelijk vergelijkbaar met de situatie van gemeenten en provincies in Europees Nederland tot 2013. Vanaf dat moment is – eerst vrijwillig en later wettelijk verplicht – de uitvoering van VTH-taken belegd bij omgevingsdiensten. Ook is geconcludeerd dat de openbare lichamen te klein zijn om de benodigde kennis en ervaring te borgen in hun organisatie en om voldoende «checks and balances» in de werkprocessen te kunnen aanbrengen. De omvang van de eilanden als kleine gemeenschappen en de nabijheid van het bestuur bemoeilijken een professionele en onafhankelijke uitvoering van de VTH-taken nog verder.
Vanuit deze context ben ik van mening dat het niet redelijk is het handelen van de openbare lichamen in de periode voorafgaand aan het ILT-rapport te kwalificeren als taakverwaarlozing. Het rapport immers wijst naar een aantal oorzaken die de in het rapport genoemde gevolgen ook kunnen verklaren. Daarom kies ik er voor de aandacht nu te richten op een verbetering van het stelsel.
Veel belangrijker vind ik in dit verband de vraag hoe vanaf het bekendmaken van het rapport uitvoering wordt gegeven aan het verbetering van het VTH-stelsel. Daarover ben ik in gesprek met de openbare lichamen. Het spreekt voor zich dat dit een erkenning inhoudt van de problemen, een actieve inzet om deze op te lossen en de bereidheid om oplossingen met andere partners vorm te geven.
Ik heb daarom in mijn brief van 13 juni 2023 aangegeven het verbeteren van de uitvoering van VTH-taken op de eilanden te zien als een gezamenlijke opgave waar alle partners in het VTH-stelsel voor staan. Deze opgave vergt overleg met de lokale bestuurscolleges, de betrokken departementen, Omgevingsdienst NL en stakeholders. Inmiddels heb ik met de openbare lichamen afgesproken dat deze een eigen schriftelijke appreciatie van het ILT-rapport geven, zodat deze ook met uw Kamer gedeeld kan worden. Deze appreciatie wordt voorafgegaan door een kennismaking met de werkzaamheden van Omgevingsdiensten. Daarnaast is het mijn voornemen om een Caribisch Nederland breed programma verbetering-VTH stelsel in te gaan richten (VTH-programma Caribisch Nederland) waarmee de concrete aanpak voor het verbeteren van het VTH-stelsel in Caribisch Nederland wordt vormgegeven. Ik zal uw Kamer op zeer korte termijn hierover informeren.
Is het juist dat de zinsnede uit het ILT-rapport «[o]mdat op dit moment geen gebieden zijn aangewezen als gevoelig gebied of bufferzone zal deze vergunningplicht voor geen enkel hotel gaan gelden, ook niet voor de grote resorts aan de kust» (p. 64) betekent dat de huidige hotels in de kustzone geen natuur- of milieuvergunning(splicht) hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de Eilandsraad, graag uitgesplitst naar type vergunning? Zo nee, waarom niet en wanneer zullen deze gebieden aangewezen moeten worden?
Ja dit is juist. Deze zinssnede gaat over het onderscheid dat in de milieuwetgeving (in het Inrichtingen en activiteitenbesluit BES (IAB BES) waarvan inwerkingtreding voorzien is op 1 april 2024) gemaakt wordt tussen bedrijven die onder de algemene regels van het IAB BES vallen en bedrijven waarvoor een vergunningplicht geldt. De systematiek van het IAB BES brengt met zich mee dat voor bedrijven die gelegen zijn in als zodanig aangewezen gevoelige gebieden, maatwerk vereist is als het gaat om een beoordeling van de milieugevolgen van activiteiten. Hier past een milieuvergunningplicht. Zolang de gevoelige gebieden niet zijn aangewezen, vallen resorts in ieder geval onder de algemene regels van het IAB BES.
Het aanwijzen en instellen van een doeltreffende bufferzone is wel een van de strategische doelen in het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2023 (NMBP). Zie hiervoor bijlage 3 mijlpaal 1.1.3 (Duurzame kustontwikkeling).
Bent u het eens met de stelling dat toekomstige hotels in de kustzone ook geen vergunningsplicht meer nodig zullen hebben, omdat er geen gevoelige gebieden zijn aangewezen door de eilandsraad, gezien bovenstaande zinssnede uit het ILT-rapport?
Nee daar ben ik het niet mee eens. Er zijn meer gronden voor een vergunningplicht. In hoofdstuk 2 van bijlage 1 (onderdeel 15.4; Horeca) van het IAB BES wordt bepaald welke bedrijven onder de milieuvergunningplicht vallen en welke onder algemene regels. Een inrichting type III (milieuvergunningplichtig) is een inrichting waar:
De vraag of een bedrijf een milieuvergunning moet aanvragen danwel onder algemene regels valt wordt niet enkel bepaald door de situering in een gevoelig gebied maar ook de oppervlakte.
Op welke manier garandeert u met grote zekerheid dat de natuur en het koraal in de gevoelige kustzone niet ernstig wordt aangetast door bovengenoemde «maas in de wet»?
Uit mijn antwoorden op de voorgaande twee vragen, blijkt dat er na inwerkingtreding van het IAB BES en het aanwijzen van gevoelige gebieden geen maas in de wet meer is. Na inwerkingtreding van het IAB BES en de bijbehorende ministeriële regeling, zullen (tot de aanwijzing van de gevoelige gebieden) in ieder geval de algemene regels van het IAB BES gelden en is maatwerk bij het opstellen van de regels in een vergunning niet aan de orde. Het rapport van de ILT signaleert ook een noodzaak om de (lokale) wetgeving op orde te brengen en hier valt het aanwijzen van gevoelige gebieden ook onder. Ik heb toegezegd de kamer te informeren over de wijze waarop dit gaat plaatsvinden.
Wat zijn de concrete gevolgen van de conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport voor toezicht en handhaving rondom TUI Chogogo Resort (p. 47), Ocean Oasis (p. 51), de boat yard (p. 54), de cementblokkenfabriek (p. 32) en het resort met golfbaan in Lac Bay (p. 53)? Kunt u deze vraag per locatie beantwoorden?
In het ILT-rapport wordt geconcludeerd dat de basis binnen het OLB voor de reguliere uitvoering van VTH-taken om diverse redenen niet op orde is. Tevens wordt een aantal aanbevelingen gedaan die tot doel hebben (bij het OLB) knelpunten snel en gericht aan te pakken. De conclusies en aanbevelingen van het ILT-rapport hebben tot gevolg dat het OLB deze zal moeten appreciëren en afhankelijk van deze waardering de aanbevelingen in het lopende verbetertraject zal moeten implementeren. Het OLB heeft hier de regie en daarbij ook de keuze om een aantal uitkomsten van het ILT-rapport per direct over te nemen in de lopende verbetertrajecten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de aanbeveling prioriteiten bij toezicht en handhaving vast te stellen, deze te koppelen aan een concrete planning van werkzaamheden en de voortgang van de uitvoering te bewaken. Om te bepalen in hoeverre de conclusies van het ILT-rapport op dossierniveau concrete gevolgen heeft gehad, heb ik navraag gedaan bij het OLB en deze heeft per locatie het volgende aangegeven.
(Chogogo Resort)
(Ocean Oasis)
(Boatyard)
(Betonblokkenfabriek)
Dit dossier is momenteel in behandeling bij het Gerecht. Op 22 september 2023 jl. is met betrekking tot dit dossier een zitting geweest. Het OLB is in afwachting van de uitspraak van de rechter. Het is in deze fase nog te vroeg om concrete uitspraken te doen over de gevolgen van de conclusies en aanbevelingen uit het ILT-rapport.
(Lac-Bay)
Naast een verzoek om informatie aan het OLB heb ik tevens navraag gedaan bij andere stakeholders in het VTH-proces. Hieruit blijkt dat ten aanzien van de genoemde locaties niet geconcludeerd kan worden dat alle overtredingen conform het door het OLB vastgesteld beleid worden geadresseerd. Zowel bij Chogogo beach resort als Ocean Oasis is nog altijd sprake van overtredingen. Ik heb bij de eerdere beantwoording van Kamervragen over de bouw van resorts aan de kust aangegeven dat het Bestuurscollege van Bonaire een project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ heeft vastgesteld waarmee werd beoogd een inventarisatie uit te voeren van bestaande illegale situaties aan de kust en dat per locatie een aanpak zou worden voorgesteld. Het OLB heeft inmiddels een analyse uitgevoerd van bestaande kustbebouwing gericht op de risico’s voor de omgeving en is voornemens om dit op te volgen met een fase 2 die vooral gericht is op preventie. Deze aanpak lijkt niet te sporen met de eerder vastgestelde uitgangspunten van het project. Een locatiegerichte aanpak van bestaande illegale situaties lijkt te ontbreken.
Ik concludeer hieruit dat op dossierniveau de situatie niet veel gewijzigd is en dit is zorgwekkend. Ik heb inmiddels met de eilandbesturen een afspraak gemaakt over een gezamenlijk proces dat moet leiden tot een appreciatie van het ILT-rapport en heb het voornemen om voor heel Caribisch Nederland een VTH-programma uit te voeren. De kamer wordt op zeer korte termijn hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met het bericht dat er waarschijnlijk onrechtmatig glas is gestort in Bonaire Marine Park en dat er negen maanden na de vondst van het glas nog geen actie is ondernomen door de autoriteiten? Zo ja, wat vindt u hiervan in het licht van de conclusies van het ILT-rapport en wat bent u voornemens hier tegen te ondernemen?3
Ja, het OLB heeft mij hierover geïnformeerd. Mij is aangegeven dat in samenwerking met ILT een grondig onderzoek uitgevoerd is naar de herkomst van het glas. Uit het onderzoek bleek dat de precieze bron van het glas niet kon worden vastgesteld. De concentratie van het glas op één locatie is waarschijnlijk het gevolg van de «thrusters» van schepen die een stroming veroorzaken, waardoor het materiaal bijeen wordt gebracht. Het havenkantoor heeft proactief duikers ingeschakeld om de situatie onder water te beoordelen. Uit feedback van milieu-experts, waaronder een bioloog, is gebleken dat het glas op zichzelf niet schadelijk is voor het mariene milieu. De aanbeveling was om het glas te laten liggen, maar andere materialen zoals visbenodigdheden en autobanden moeten onmiddellijk worden verwijderd.
Welke mogelijkheden ziet u, naast het inzetten van dwangsommen, om de kwetsbare natuur op Bonaire, inclusief onderwaternatuur, te beschermen?
Met de uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan Caribische Nederland 2020–2030 (NMBP, Kamerstuk 33 576 nr. 190) en de lokale uitvoeringsplannen wordt de kwetsbare natuur op Bonaire hersteld en vindt er een betere bescherming plaats. Het Rijk en het OLB werken samen aan het behalen van strategische natuurdoelen onder andere voor de onderwaternatuur en het koraal. De inzet is om koraal te herstellen en meer weerbaar te maken door de drukfactoren zoals sedimentatie door erosie en waterverontreiniging zoveel als mogelijk weg te nemen. Concrete maatregelen zijn onder ander andere herstel van de mangrove en het koraal en uitbreiding van de afvalwatercapaciteit en het verwijderen van loslopende grazers. Daarnaast is de inzet ook gericht op het organisatorisch en qua capaciteit versterken van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Op 22 augustus 2023 heb ik u Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van de eerste fase van het NMBP (Kamerstuk 33 576, nr. 355).
Wat zijn de (geschatte) kosten van het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort en indien u niet weet wat de kosten zijn, kunt u dit uitzoeken?
De kosten voor het herstellen van het koraal rondom Chogogo Beach Resort zijn niet bekend. De kosten hangen onder andere af van de specifieke omstandigheden en de huidige bedekkingsgraad. De belangrijkste maatregelen om het koraal te herstellen zijn het verbeteren van de waterkwaliteit en de fysieke habitat door het weghalen van uitgespoeld zand, gevolgd door actief koraalherstel. In augustus heb ik uw Kamer geïnformeerd over de streefdoelen voor koraalbedekking bij Bonaire voor 2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Het gebied rondom Chogogo maakt onderdeel uit van zone 3, Kralendijk. Voor dit gebied zijn de doelen 5% bedekking (huidige bedekking 2,2%) op 5 meter diepte en 20% (huidige bedekking 14.4%) op 10 meter diepte. In het kader van het koraalherstelplan Bonaire laat ik onderzoeken wat de kosten zijn voor het herstel van koraal in zone 3 Kralendijk. Hierbij zal specifiek naar de omgeving van Chogogo worden gekeken.
Wat zijn de (geschatte) baten van hersteld koraal en wie zal van deze baten het meeste genieten? Indien u niet weet wat de baten zijn, kunt u dit uitzoeken?
Er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn (Kamerstuk 30 825, nr. 218.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Is het al bekend wie het koraal rondom Chogogo gaat herstellen, en indien het niet bekend is, bent u van plan zorg te dragen dat het koraal zal worden hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer en wie zal waarschijnlijk voor deze kosten opdragen?
Zie antwoord vraag 9
Gaat u gebruik maken van de mogelijkheid om een bestuurlijke aanwijzing te geven aan Chogogo Resort, dan wel het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB), op basis van de conclusies van het ILT-rapport? Zo nee, waarom niet, graag uitgesplitst naar Chogogo en OLB? Zo ja, wanneer?
Nee. Het OLB is direct verantwoordelijk voor de uitoefening van VTH bevoegdheden. De genoemde resorts vallen onder de aanpak zoals het Bestuurscollege van Bonaire heeft vastgesteld in het project ¨Duurzame Kustbebouwing¨ Daarnaast heb ik heb afspraken gemaakt met het lokaal bestuur over een verbetertraject naar aanleiding van het ILT-rapport. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke aanbevelingen uit het ILT-rapport kunnen alleen geïmplementeerd worden met een wetswijziging en welke wetswijzingen zijn hiervoor mogelijk wanneer het Inrichtingen en Activiteitenbesluit BES (IAB-BES) niet wordt ingevoerd?
In beginsel kunnen de meeste aanbevelingen zonder wetswijziging worden uitgevoerd. Het sluiten van een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst behoeft bijvoorbeeld geen wetswijziging. Dit geldt ook voor het aanpakken van knelpunten in de organisatie. De aanbeveling inzake het zorgdragen voor actuele wet- en regelgeving zal vanzelfsprekend wetswijzigingen noodzakelijk maken. Een daarvan is de invoering van het IAB BES. Indien het IAB BES niet zou worden ingevoerd dan zou een wettelijke basis ontbreken voor het reguleren van bedrijfsgebonden milieuactiviteiten en het noodzakelijk kader voor programmering en uitvoering van VTH-taken. Het vervangen van het IAB BES met andere wetgeving is niet reëel omdat de wet Vrom Bes en het daarop gebaseerde IAB BES het resultaat zijn van een proces dat voor de transitie in 2010 is ingezet en niet denkbaar is dat andere wetgeving een betere basis zou bieden om milieubeleid te voeren.
Erkent u dat de Wet Gemeenschappelijke regelingen slechts beperkt van kracht is in Caribisch Nederland, waardoor samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland thans juridisch geen optie is? Zo ja, bent u van plan de wet aanpassen? Zo ja, op welke wijze en wanneer?
Het is op dit moment onduidelijk of de Wet Gemeenschappelijke regelingen als basis kan dienen voor samenwerking met een Omgevingsdienst. Dit belet echter niet dat partijen op vrijwillige basis afspraken kunnen maken over de nodige inzet. Zo hebben de leden (ALV) van Omgevingsdienst NL (ODNL) recent in beginsel ingestemd met het verkennen van de mogelijkheid tot dienstverlening aan de eilandbesturen en hebben de eilandbesturen ingestemd met een proces dat kan leiden tot een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze samenwerking met een Omgevingsdienst in Europees Nederland doeltreffend, doelmatig en uitvoerbaar is op het moment dat zowel de procedurele voorschriften (instrumenten, procedures) afwijken door het ontbreken van onder meer de Algemene wet bestuursrecht als ook de materiële voorschriften anders zijn (afwijkende milieuwetgeving)?
Meerdere omgevingsdiensten hebben inmiddels ervaring met werkzaamheden in Caribisch Nederland. Ik zal de kamer op korte termijn hierover verder informeren.
Op welke manier schendt u niet de beginselen van behoorlijk bestuur met bovenstaande samenwerking?
De beginselen van behoorlijk bestuur worden niet geschonden als het bestuur in Caribisch Nederland een dienstverleningsovereenkomst met een omgevingsdienst sluiten. Ik merk hierbij op dat ik reeds heb toegezegd dat ik naast inzet op samenwerking met omgevingsdiensten ook zou onderzoeken hoe het rijkstoezicht op de uitvoering van VTH taken versterkt zou kunnen worden. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Op welke manier schendt u niet de beschermingsplicht voor de natuur op de BES-eilanden?
Met het doen van onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH taken in Caribisch Nederland en het inrichten van een gezamenlijke verbeteropgave schend ik geen beschermingsplicht.
Op welke wijze gaat u bovengenoemde belemmeringen wegnemen en kan daarbij specifiek aangegeven worden hoe dit zich verhoudt tot het «comply or explain»-beleid?
Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze het ontbreken van (geo)basisregistraties en de overige registraties in Caribisch Nederland (CN) de vergunningverlening, nu en in de toekomst, het toezicht en de handhaving hindert? Kunt u in de beantwoording van deze vraag specifiek ingaan op de vele voordelen die de rijksoverheid noemt in de «Handreiking gebruik basisregistraties voor de omgevingsdiensten»?
Caribisch Nederland is niet wettelijk verplicht een registratie te voeren, zoals in Europees Nederland. In Nederland is de strategie «Zicht op Nederland» ontwikkeld, die gericht is op het samenbrengen van gedetailleerde (geo)data om Nederland in kaart te brengen. Deze strategie schetst de primaire ontwikkelingsrichting en de voorwaarden voor succes. De Nationale Geo-informatie-infrastructuur vormt hierbij de basis voor datagedreven werken en wordt momenteel vernieuwd in Nederland, met name voor de aanpak van publieke kwesties. Het zou van meerwaarde zijn als de openbare lichamen CN betrokken worden bij deze ontwikkelingen.
Op dit moment worden de verschillende stappen in de Vergunning, Toezicht en Handhaving (VTH) keten bemoeilijkt doordat relevante data niet altijd eenvoudig beschikbaar is. Mogelijk kan dit punt worden meegenomen bij het inrichten van de verbeteropgave. Ik zal de kamer op korte termijn hierover informeren.
Welke plannen heeft u om Caribisch Nederland op te nemen in de tien basisregistraties en de overige registraties?
Zie het antwoord op vraag 19.
Zijn er doelstellingen geformuleerd voor het opnemen van Caribisch Nederland in de tien basisregistraties en de overige registraties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel hiervoor tegemoetzien?
Zie het antwoord op vraag 19.
Kunt u aangeven op welke manier voorkomen wordt dat er met het «comply or explain»-beleid verschillen ontstaan tussen Europees Nederlandse wetgeving en Caribisch Nederlandse wetgeving, nu steeds meer milieuwetgeving zijn oorsprong vindt in verordeningen en richtlijnen van de EU?
Het belangrijkste uitgangspunt van comply or explain is dat alle beleidsintensiveringen en de daaruit voortvloeiende wetgeving en/of financiële consequenties van toepassing (zullen) zijn voor Caribisch Nederland, tenzij er redenen zijn om dat niet te doen. Dit kan betekenen dat de omstandigheden maatwerk vragen, om hiermee alsnog het gewenste resultaat te bereiken in Caribisch Nederland. Dit wil zeggen dat het mogelijk is dat de milieuwetgeving voor de BES-eilanden afwijkt van de Europees Nederlandse wetgeving gezien de verschillen in bijv. klimaat op Bonaire en in Europees Nederland. In beginsel is wet Vrom Bes het kader voor milieubeleid in Caribisch Nederland. Deze is nog niet geheel inwerking getreden. Deze wet is een kaderwet die ingevuld wordt met Algemene maatregelen van Bestuur. Zo treedt met het IAB BES ook hoofdstuk 5 (algemene regels en vergunningen voor inrichtingen) van de wet inwerking. Uitgangspunt voor nieuwe AMvBs is de Europees Nederlandse wetgeving en hierbij wordt het beginsel comply or explain toegepast.
Ook bij het omzetten van richtlijnen wordt het principe van comply or explain toegepast. Hierbij is comply geen vereiste, aangezien het gaat om het uiteindelijke effect waarbij maatwerk mogelijk is (explain). Bij de totstandkoming van milieuwetgeving voor de BES eilanden is dan ook gezien de verschillen tussen ENL en CN gekozen voor maatwerk, en dus voor afzonderlijke, op de maat van de BES_eilanden toegesneden wetgeving (de wet Vrom BES).
Hoe wordt bij omzetting van richtlijnen geborgd dat er adequate regelingen getroffen blijven worden voor Caribisch Nederland met «comply» als uitgangspunt? Op welke wijze wordt bij verordeningen alsnog in gelijkwaardige wetgeving voor Caribisch Nederland voorzien?
Zie vraag 22.
Deelt u de mening dat een snelle en doeltreffende handhaving op vergunningsplicht nodig is om de druk op het onderwaterpark Bonaire af te laten nemen? Zo nee, waarom denkt u dat de huidige vorm van handhaving dan wel volstaat om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Handhaving is essentieel om de druk op het water te beheersen, vooral omdat sommige bedrijven mogelijk niet in overeenstemming handelen met de regels of vergunningsvoorwaarden. Een correcte vergunningverlening en het bijwerken van verouderde vergunningen zijn eveneens belangrijk. Het OLB heeft vastgesteld dat er tal van bedrijven actief zijn in het Bonaire Nationaal Marine Park, waarbij een aantal zonder de vereiste natuurvergunning opereert. Er zijn in het verleden samenwerkingsinitiatieven geweest om de handhaving te verbeteren, en het is belangrijk om de effectiviteit van dergelijke initiatieven voortdurend te evalueren. Het OLB is zich bewust van de uitdagingen, zoals de huidige ziekte die het koraal bedreigt (Stony Coral Tissue Loss Disease)en die grote invloed heeft op de riffen van het Bonaire Nationaal Marine Park. Maatregelen zoals limiteren van en het invoeren van wachtlijsten voor bepaalde activiteiten, kunnen helpen bij het beheer van de druk op het park.
Kunt u een lijst van maatregelen opnoemen die wel genomen gaan worden gegeven de huidige staat van handhaven en die wel volstaan om de druk op het onderwaterpark te doen af nemen?
Op 22 augustus 2023 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de voortgang van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) (Kamerstuk 33 576, nr. 255). Een lijst met maatregelen kunt u vinden in de bijlage bij deze Kamerbrief. De bijlage geeft een overzicht van de gestarte acties en projecten in Caribisch Nederland in het kader van het NMBP.
Vindt u soms dat het onderwaterpark niet onder druk staat? Waar blijkt dat dan uit?
Het onderwaterpark staat onder grote druk. Dit is aangegeven in het Natuur en milieubeleidsplan 2020–2030 (Kamerstuk 33 576, nr. 190) en de staat van natuur in Caribisch Nederland 2017 (Kamerstuk 30 825, nr. 218).
Waarom vindt u niet dat er voldaan moet worden aan de vergunningsplicht van art. 14 Eilandsbesluit onderwaterpark Bonaire? Zo ja, waar blijkt dit dan uit?
Er dient te worden voldaan aan artikel 14 van het Eilandsbesluit. Bedrijven die in het marien park opereren dienen te zijn voorzien van de vereiste natuurvergunning. Het OLB spant zich in om deze bedrijven te voorzien van de benodigde vergunning.
Bent u op de hoogte van de hoeveelheid bedrijven die zonder vergunning opereren in het onderwaterpark Bonaire? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u deze informatie verkrijgen?
Volgens het OLB staan ongeveer 230 bedrijven geregistreerd. Momenteel wordt in kaart gebracht hoeveel ook daadwerkelijk actief zijn. Een gedeelte van de bedrijven zijn al wel voorzien van de benodigde vergunning; het overige gedeelte zal zo spoedig mogelijk worden voorzien van de vergunningen. De niet geregistreerde bedrijven kunnen hierna worden behandeld en daar waar nodig kunnen handhavende maatregelen worden genomen.
Deelt u de mening dat er geen of onvoldoende zicht is op bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark, waardoor er dus ook minder zicht is op drukfactoren in het water? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiertegen optreden?
Volgens het OLB is door een langdurig gebrek aan capaciteit en een enorme groei van het aantal bedrijven een achterstand opgelopen in de vergunningverlening aan bedrijven die gebruik maken van het onderwaterpark. Dat er onvoldoende zicht is op het aantal bedrijven is het resultaat van niet geregistreerde bedrijven die dus illegaal opereren. Momenteel wordt hier een inhaalslag op gemaakt.
Kunt u bevestigen dat er al jarenlang wordt gedoogd dat ieder bedrijf, ook na incidenten, kan opereren in het onderwaterpark? Zo nee, waarom niet?
Volgens het OLB is dit het resultaat van een gebrek aan capaciteit, een enorme groei in het toerisme en een stijging van bedrijven die opereren in het marien park.
Bent u bereid om te investeren in meer capaciteit bij de Directie Ruimte & Ontwikkeling van het OLB in de vorm van natuurbeleidsmedewerkers en natuurvergunningverleners om aanvraag op grond van art. 14 Eilandsbesluit Onderwaterpark Bonaire sneller af te laten handelen?
Het Rijk werkt samen met het OLB aan lopende verbetertrajecten waaronder investeringen in capaciteit. Op verzoek van het OLB zijn een programmamanager en projectleiders aangesteld voor uitvoering van het Natuur en milieubeleidsplan (NMBP). Ook is ondersteuning gegeven voor een uitbreiding van de dienst Landbouw, Visserij en Veeteelt (LVV) op het terrein van landbouw en visserij. Voor een projectleider natuurherstel zijn middelen beschikbaar gesteld, tot op dit moment is hier nog geen invulling aan gegeven.
Welke samenwerking is er tussen inspecteurs van de Directie Toezicht en Handhaving (DTH) en rangers van STINAPA wanneer het aankomt op toezicht en handhaving op deze vergunningsplicht?
Deze staan in het Uitvoeringsprogramma toezicht en handhaving van het OLB. De afspraken dienen nog wel uitgewerkt te worden en formeel te worden bevestigd door het OLB.
Kunt u aangeven op basis van welke argumenten u oordeelt dat u uitvoering heeft gegeven aan de aangenomen motie waarin verzocht wordt om geen onomkeerbare stappen te zetten totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld, gezien de conclusies van het ILT-rapport?4
Allereerst heeft het OLB beloofd om geen onomkeerbare stappen te zetten voordat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Ten tweede was het ten tijde van het indienen van de motie formeel-juridisch niet mogelijk om onomkeerbare stappen te zetten. Ik zal daar hieronder nader op ingaan.
In antwoord op de vragen van de leden Van Raan, Van Esch en Vestering (allen PvdD) is bij brief van 4 oktober 2022 (kenmerk 2022Z09873) aangegeven dat door Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling wordt gewerkt aan een ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage Bolivia. Met dit plan wordt beoogd ter plaatse woningbouw mogelijk te maken. Het OLB heeft echter nog geen formeel standpunt ingenomen omtrent de vraag of het wenselijk is om daar woningen te bouwen. Het is derhalve nog maar de vraag of het OLB bereid is om het plan in procedure te brengen, als dat eenmaal wordt opgeleverd. Tijdens het bezoek van de Minister voor VRO aan Bonaire in juni 2022 is vanuit het OLB aangegeven dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor het ontwikkelingsplan voor Bolivia.
Als het OLB zou besluiten om medewerking te willen verlenen aan de herontwikkeling van Bolivia, dan dient eerst nog een aantal formele stappen te worden gezet. Een belangrijke formele stap voor het ontwikkelingsplan is het afronden van de MER-procedure. Deze wordt weliswaar op vrijwillige basis uitgevoerd, maar nu de bijbehorende procedure is gestart, moet ze ook worden afgerond.
In het najaar van 2021 heeft de startnotitie MER ter inzage gelegen. Hierop zijn bij het OLB twee zienswijzen ingediend. Alvorens kan worden begonnen met het opstellen van de MER, dienen deze zienswijzen te worden beantwoord door de Commissie MER. Ten tijde van het indienen van de motie beschikte Bonaire (nog) niet over een dergelijke commissie en viel derhalve niet te zeggen wanneer met het opstellen van de MER kon worden begonnen. Aangezien de herziening van het ontwikkelingsplan niet in procedure kan worden gebracht, zolang de MER niet is vastgesteld en beoordeeld, was naar onze mening ten tijde van het indienen van de motie voldoende verzekerd dat er in dit dossier geen onomkeerbare stappen werden genomen.
Sinds het aannemen van de motie zijn er geen onomkeerbare stappen gezet. Bij ontstentenis van een Commissie MER heeft Metafoor besloten om de beantwoording van de zienswijzen niet langer af te wachten, maar in plaats daarvan de zienswijzen mee te nemen in de mer-procedure. Deze procedure zal begin november worden afgerond, waarna de uitkomsten in het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage zullen worden verwerkt. Het OLB heeft steeds geen standpunt ingenomen over de wenselijkheid van woningbouw op de voormalige plantage. Het ontwerp van het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma ligt van 23 januari tot en met 4 maart 2024 ter inzage. Naar verwachting zal het programma voor de zomer 2024 door de ministerraad worden vastgesteld.
Kunt u aangeven waarom het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen zetten, zoals u aangeeft in antwoord op Kamervragen van de Partij voor de Dieren, waarin u schrijft: «dat met de vaststelling van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voor Bonaire zal worden gewacht totdat het ruimtelijk ontwikkelingsprogramma is vastgesteld. Logischerwijs geldt dit ook voor partiële herzieningen van het ontwikkelingsplan, [...] constateer ik dat het op dit moment juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten»?5
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 33.
Welke stappen heeft u genomen om het juridisch wel mogelijk te maken om geen onomkeerbare stappen te zetten?
Aangezien het juridisch niet mogelijk is om onomkeerbare stappen te zetten, is er op dit punt geen actie ondernomen. Derhalve zijn er dienaangaande geen beslisnota’s en/of andere stukken die geopenbaard kunnen worden.
Kunt u de beslisnota of andere stukken hiervoor bij de beantwoording stoppen (om een duur WOO-verzoek te voorkomen)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 35.
Hoe rijmt u het beperkt toestaan van woningbouw in een gebied met de bestemming «open landschap» waar geen woningbouw is toegestaan met efficiënte en effectieve VTH?6
Ik vermoed dat u met de zinsnede «beperkt toestaan van bebouwing» doelt op de mogelijke herontwikkeling van de voormalige plantage Bolivia. Zoals u terecht opmerkt is het op basis van het vigerende Ruimtelijke Ontwikkelingsplan Bonaire (ROB) niet (rechtstreeks) toegestaan om daar woningen te bouwen. Wel bevat het ROB een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan het bestuurscollege de bestemming kan wijzigen indien zich een initiatief voor «landelijk wonen» aandient. Na wijziging is woningbouw mogelijk indien per woning een kavel van minimaal 5 ha beschikbaar is.
Pas nadat gebruik is gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid dan wel nadat het ROB (partieel) is herzien teneinde ter plaatse woningbouw mogelijk te maken, kunnen bouwvergunningen worden afgegeven en is het toegestaan om te bouwen. Tot die tijd is (woning)bouw niet toegestaan. Ondanks dat het ILT-rapport heeft laten zien dat er bij de uitvoering van de VTH-taken het nodige te verbeteren valt, ga ik ervan uit dat het OLB handhavend op zou treden ingeval er zonder vergunning zou worden gebouwd.
Kunt u aangeven op welke wijze de bevolking van Caribisch Nederland zal worden betrokken bij de bespreking van het voorontwerpontwikkelingsprogramma zoals door u aangegeven in antwoord op vragen van de leden Wassenberg, Vestering, Van Esch en Wassenberg over het adequaat beschermen van kwetsbare en unieke natuur en koraal op en rondom de BES-eilanden? [4, antwoord op vraag 5]
Begin juni zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba publieksbijeenkomsten georganiseerd voor de bevolking van de eilanden over het voorontwerpontwikkelingsprogramma. Tijdens die bijeenkomsten is het voorontwerp besproken en konden de aanwezigen vragen stellen. De presentatie is toegestuurd aan degenen die zich voor de bijeenkomsten hadden aangemeld.
Bent u het ermee eens dat, gezien de kwaliteit en instandhouding van het koraal, het eerder opstellen van een staat van de natuur dan in 2025 wenselijk is? Zo ja, hoe gaat u hier uitvoering aan geven? Zo nee, waarom niet?
Met het opstellen van de tweede staat van natuur is inmiddels gestart. Deze zal eind 2024 gereed zijn en begin 2025 aan uw Kamer worden aangeboden.
Op welke manier denkt u dat u niet medeplichtig bent aan de teloorgang van de natuur op en rondom de BES-eilanden met het huidige Kabinetsbeleid dat u uitvoert?
Met de uitvoering van het Natuur en Milieubeleidsplan 2020–2030 (NMBP) is het beleid ingezet om de verdere teloorgang van de natuur in Caribisch Nederland tegen te gaan en te herstellen. Eind 2024 vindt de evaluatie plaats van de eerste fase van het NMBP. De evaluatie heeft tot doel te beoordelen of het ingezette beleid en de maartregelen tot het gewenste effect leiden. Daarnaast wordt de staat van natuur opgesteld om te beoordelen wat de toestand van de natuur is ten opzichte van de staat van natuur in 2017.
Komt er een inventarisatie van het koraal aan de oostkust van Bonaire, waaronder 15 kilometer grenzend aan Plantage Bolivia? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Een inventarisatie aan de oostkust van Bonaire is vanwege de omstandigheden niet eenvoudig. Op dit moment vindt er een verkenning plaats naar de praktische mogelijkheden van een dergelijke inventarisatie. Deze zal vervolgens plaats vinden in de loop van 2024.
Kunt u aangeven wat u onder Fase 1 van het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (NMBP) verstaat, waar we ons in deze fase bevinden en wat de activiteiten zijn die nu lopen en bijdragen aan het behalen van de in bijlage 3 van het NMBP genoemde mijlpalen voor 2024 en 2030, naar aanleiding van uw antwoord op de hierboven genoemde Kamervragen?7
Op 22 augustus is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van fase 1 (2020/2024) van het Natuur en milieubeleidsplan Caribisch Nederland (Kamerstuk 33 576, nr. 255).
De terugkeer en de gevaren van de wolf in Nederland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Piet Adema (minister landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur) (CU) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de onderzoeken van Bij12?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van Natuurmonumenten?2
Ja.
Bent u, in het licht van recente gebeurtenissen waarbij een wolf een agrarische ondernemer aanviel3, bereid om de wolf in Nederland nu wel aan te merken als een probleemdier en een bedreiging voor onze leefomgeving?
Er heeft een incident plaats gevonden en ik betreur dit ten zeerste. Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen.4 De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Bent u bereid om een onafhankelijke, deskundige partij te laten oordelen over aanvallen door de wolf en kunt u reflecteren op het feit dat er ondanks preventiemaatregelen herhaaldelijk aanvallen blijven plaatsvinden, recent dus zelfs tegen een mens? Wat vindt u van de stelling van Bij12, dat de preventiemaatregelen door ondernemers en burgers niet voldoende en/of adequaat genoeg worden genomen? Is het niet zo dat er simpelweg geen maatregelen zijn die volstaan, zonder dat de leefomgeving van mensen en de bedrijfsvoering van bijvoorbeeld agrariërs daar schadelijk onder lijdt?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden, als onafhankelijke en deskundige partij, gevraagd om mij te adviseren over het samenleven met de wolf.
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Bent u van mening dat de beschermde status van de wolf in Nederland nog altijd terecht en geoorloofd is, nu er steeds vaker incidenten met deze dieren plaatsvinden, die illustreren dat dit wilde dier niet (meer) thuishoort in de Nederlandse biodiversiteit? Vindt u niet dat de bescherming van onze huidige samenleving en leefomgeving moet prevaleren boven de bescherming van een dier dat in Nederland eigenlijk geen natuurlijke habitat meer heeft? Erkent u dat het Nederlandse landschap en de Nederlandse natuur heden ten dage niet meer te verenigen zijn met het cultiveren van een wild roofdier, zoals de wolf?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf waarbij er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Deze dilemma’s, alsook de kaders van de Europese regelgeving wil ik graag onderdeel laten uitmaken van een gesprek met uw Kamer. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Onderschrijft u dat de een wolf gemiddeld 200 vierkante kilometer natuur nodig heeft om te kunnen leven zoals dat gewenst en noodzakelijk is voor dit dier en dat Nederland beschikt over te weinig aaneengesloten natuurgebieden om een dusdanig geschikt leefgebied voor de wolf te waarborgen? Zo ja, vindt u dan niet dat wij de wolf geweld aan doen door dit dier in ons land te cultiveren en dat wij daarmee dus eigenlijk schade berokkenen aan de natuur, het milieu en onze biodiversiteit, onder andere omdat de wolf noodgedwongen over moet gaan tot onnatuurlijk gedrag?
De Factfinding studie geeft aan dat de gemiddelde omvang van een wolventerritorium in onze buurlanden circa 200 km2 bedraagt (variërend tussen 80–400 km2), afhankelijk van de hoeveelheid dagrustplaatsen, hoefdierdichtheid, onderlinge concurrentie en sociale status van de wolven. Een roedel heeft iets meer ruimte nodig dan een solitair dier en een territorium in een verzadigde regio is kleiner door onderlinge concurrentie dan in een nog leeg gebied. Wolven zijn zeer flexibele dieren en in cultuurlandschappen passen ze zich snel aan. Door die flexibiliteit kunnen ze in principe overal voorkomen waar wolven veilige dagrustplaatsen kunnen vinden en er voldoende voedsel is. Er is geen aanwijzing dat er sprake is van het aandoen van geweld.
Hoe bent u voornemens ervoor te zorgen dat Nederlandse landbouwdieren binnen de rasters blijven na een aanval van een wolf? Onderschrijft u het probleem dat deze dieren door de aanwezigheid van een wolf op hun terrein, of in hun nabije omgeving, in paniek raken, waarvoor de preventiemaatregelen niet afdoende zijn om ontsnappingen te voorkomen? Onderkent u ook dat er hierdoor gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, bijvoorbeeld doordat de dieren de weg op rennen, waardoor er verkeersongelukken plaatsvinden? Als u van mening bent dat de wolf zich blijvend in Nederland moet kunnen vestigen, hoe gaat u dit probleem dan ondervangen?
Samenleven met de wolf kent een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en samenleving. Het veilig huisvesten van dieren is primair de verantwoordelijkheid van de houder. Het uitgangspunt is daarbij dat hij zijn dieren beschermt tegen roofdieren. In het Besluit houders van dieren (Bhd) zijn hierover meerdere bepalingen opgenomen. Zo dient op grond van artikel 1.6 van het Bhd een dier, zo nodig, beschermd te worden tegen roofdieren en dient een houder ervoor zorg te dragen dat een dier niet kan ontsnappen uit een gebouw of kooi.
Ik ben me ervan bewust dat de aanwezigheid van de wolf tot lastige situaties kan leiden voor zowel de dieren als hun houders. Met het treffen van de juiste beschermingsmaatregelen moet het mogelijk zijn om op een goede manier samen te leven met deze dieren, waarbij het voorkomen van incidenten helaas nooit volledig is uit te sluiten. Naast wolfwerende rasters vormen kuddebewakingshonden een aanvullende mogelijkheid voor bescherming van vee.
Kunt u uitleggen waarom het niet mogelijk is om cijfers en gegevens te overleggen met betrekking tot de DNA-monsters met informatie over de zuiverheid van de wolf?
Zoals ik bij eerdere beantwoording van uw Kamervragen (kenmerk 2023Z08507) heb aangegeven, zijn alle DNA-analyseresultaten via de website van BIJ12 beschikbaar. Hieronder vallen ook de eventuele resultaten betreffende hybridisatie.
Zoals ik in de Verzamelbrief soortenbeleid (Kamerstuk 36 200, nr.120) heb aangegeven, wordt bij het DNA-onderzoek allereerst bepaald of de schade is veroorzaakt door een wolf of door een ander dier. Hierbij wordt ook bepaald of sprake is van een kruising van een wolf met een andere diersoort, een zogenaamde hybride wolf. Wanneer een landbouwhuisdier gedood zou worden door een wolf die een kruising is met een andere diersoort, krijgt BIJ12 hierover bericht van Wageningen Environmental Research. Tot nu toe is dit nog niet voorgekomen. In de Factfinding studie wordt een uitgebreide uitleg gegeven over het testen van DNA op hybridisatie.
Waarom is er geen (slachtoffer)hulp beschikbaar voor mensen en agrarische ondernemers die hun (gezelschaps)dieren verliezen als gevolg van een wolvenaanval? Erkent u dat een dergelijke aanval kan zorgen voor aanzienlijke financiële, economische en emotionele schade en trauma’s bij mensen?
Ik ben me ervan bewust dat dit incident impact heeft op de betrokkenen, de dieren en de samenleving. Er bestaan reeds diverse algemene instanties waar mensen terecht kunnen in het geval van verlies of bij nare gebeurtenissen, zoals Slachtofferhulp, Humanitas en MIND Korrelatie. Een specifiek loket voor (slachtoffer)hulp bij schade door de wolf is daarom niet nodig. Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Aanhangsel Handelingen II 2022–2023, nr. 1413), kan men specifiek voor de financiële schade terecht bij BIJ12.
Nu er een persoon is aangevallen door een wolf, gaat u dan nu een risico- en handelingsprotocol maken met betrekking tot wolvenaanvallen, aangezien het in de lijn der verwachting ligt dat er de komende tijd meer aanvallen zullen plaatsvinden?
Het Interprovinciaal wolvenplan kent reeds diverse handelingsprotocollen die de verschillende situaties dekken waarin er conflicten met wolven kunnen plaatsvinden. Extra protocollen zijn daarom niet nodig. Verdere verbeteringen van de bestaande protocollen kunnen volgen uit het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden.
Welke stappen heeft u ondernomen na de recente aanval van de wolf op een persoon?
Op 13 juli 2023 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Bent u voornemens om werkbezoeken af te leggen bij agrarische ondernemers die in hun leef- en werkomgeving te maken krijgen met de nabijheid van wolven om ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk op te halen?
Medewerkers van mijn ministerie en ik hebben regelmatig contact met agrarische ondernemers en hun vertegenwoordigers over de dilemma’s bij het samenleven met de wolf in Nederland. Ook in het Landelijk Overleg Wolf worden de ervaringen, zorgen en knelpunten uit de praktijk regelmatig met LNV besproken.
Deelt u de mening van de kennis- en natuurorganisaties die stellen dat een onderzoek naar de raszuiverheid van de wolf in Nederland niet nodig is? Hoe weten wij zeker dat er in Nederland inderdaad geen zogeheten hybride wolven4 rondlopen, als de DNA-gegevens niet beschikbaar zijn en dus ook niet kunnen worden getoetst?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Indien er toch wel hybride wolven in Nederland leven, in hoeverre geldt de juridisch beschermde status dan nog voor deze dieren?
Hybriden van wolf en hond kennen dezelfde beschermde status als de wolf. De Europese Commissie adviseert lidstaten om voor hybriden een vastomlijnd beheersplan op te stellen met gebruikmaking van de meest actuele en betrouwbare veld-, laboratorium- en statistische procedures.6 In het interprovinciaal wolvenplan zijn hiertoe richtlijnen opgenomen. Omdat het lastig kan zijn om een hybridedier op afstand te herkennen, wordt DNA-onderzoek gebruikt om uitsluitsel te geven. Voor het verwijderen van een hybride dier uit de populatie is een provinciale ontheffing nodig op basis van artikel 3.8 lid 5 b1 van de Wet natuurbescherming.
Zoals ik bij de beantwoording van Kamervragen (kenmerk 2022Z19121) heb aangegeven, is er in Nederland nog nooit een hybride wolf aangetroffen. Ook in Duitsland zijn er in de afgelopen 20 jaar slechts enkele gevallen van hybridisatie bekend. De Factfinding-studie geeft aan dat uit recente genetische studies blijkt dat hybridisatie in de alpiene, Centraal-Europese en Scandinavische populaties zeer zeldzaam is (minder dan 1% van de onderzochte gevallen). Nederland kent bovendien geen loslopende zwerfhonden. Het risico op langdurig innig contact tussen wolf en hond is daardoor zeer klein. Ik acht de kans op hybridisatie in Nederland verwaarloosbaar.
Deelt u de mening dat er onderscheid gemaakt zou moeten worden tussen een «lustaanval» en een «roofaanval» bij wolvenaanvallen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, kunnen er verschillende redenen zijn voor een incident tussen wolf en mens. Een onderscheid tussen lustaanval en roofaanval wordt hierbij niet gemaakt.
Bent u bereid om de provinciale subsidieaanvraag voor preventieve maatregelen tegen wolvenschade voor ondernemers, bedrijven en terreineigenaren te verhogen, aangezien inmiddels is gebleken dat de 20.000 euro die beschikbaar wordt gesteld vaak niet toereikend is?
Het beleid rond subsidiering van wolfwerende maatregelen is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provincies om te besluiten over de hoogte van de tegemoetkoming hiervoor.