De kosten van energieverbruik van medische apparaten |
|
Henri Bontenbal (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u de websites van zorgverzekeraars waarin wordt aangegeven welke vergoeding wordt gegeven bij gebruik van zuurstofapparatuur?1, 2, 3, 4
Ja
Bent u bekend met het feit dat er zieke mensen zijn die hun energierekening niet meer kunnen betalen maar wel een torenhoge energierekening ontvangen door het gebruik van zuurstofapparatuur?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat een zuurstofconcentrator een vermogen van een paar honderd Watt vraagt wanneer deze gebruikt wordt? Klopt het dat, wanneer deze 24 uur per dag wordt gebruikt, een elektriciteitsverbruik heeft van duizenden kilowatturen per jaar (bijvoorbeeld: 400 W x 24 uur x 365 dagen = ca. 3.500 kWh per jaar) en dus extra elektriciteitskosten van duizenden euro’s met zich mee kan brengen?
Naar aanleiding van uw vraag en eerdere signalen over dit onderwerp, ben ik bij leveranciers van zuurstofapparatuur en bij het UMC Utrecht nagegaan wat het verbruik is van deze appratuur. Op basis van drie bronnen kom ik tot de conclusie dat een zuurstofconcentrator 0,31 kilowatt (310 watt) per uur verbruikt. Uitgaande van de elektriciteitsprijs die CBS rapporteert over het aanbod van energiecontracten aan nieuwe klanten in augustus 2022 (€ 0,58 cent per kWh), kost dit 18 cent per uur. Gemiddeld wordt deze 12 uur per dag gebruikt. Gerekend met deze elektriciteitsprijs en dit verbruik zijn de kosten € 65 euro per maand; € 780 per jaar. Wanneer iemand deze 24 uur per dag gebruikt, zijn de kosten het dubbele. De energieprijzen zijn echter zeer volatiel en het is niet mogelijk om te voorspellen hoe deze zich de komende maanden zullen ontwikkelen.
Deelt u de mening dat de vergoedingen die door zorgverzekeraars worden uitgekeerd in verhouding moeten staan met de daadwerkelijke energiekosten en dat dat nu niet het geval is? Bent u er zich van bewust dat deze hoge energiekosten voor sommige mensen niet meer betaalbaar zijn?
Zorgverzekeraars dienen op grond van de Zorgverzekeringswet een passende vergoeding te bieden voor zowel mechanische ademhalingsondersteuning in de thuissituatie als voor het gebruik van zuurstofapparatuur thuis. Zorgverzekeraars vergoeden dit rechtstreeks door middel van een declaratieformulier. Uitgaande van websites van verzekeraars wordt vaak 6 cent per uur vergoed, waar de huidige elektriciteitskosten bij zuurstofapparatuur gemiddeld 18 cent per uur is voor huishoudens die net een nieuw energiecontract hebben afgesloten (zie antwoord vraag5. De vergoeding lijkt dus niet in alle situaties passend te zijn.
Hoe gaat u deze schrijnende situatie aankaarten bij de zorgverzekeraars? Bent u bereid op zeer korte termijn met de zorgverzekeraars afspraken te maken over een realistische vergoeding door alle zorgverzekeraars voor het elektriciteitsverbruik van medische apparatuur in de thuissituatie, ook en met terugwerkende kracht voor dit jaar 2022 nog?
Ik heb zorgverzekeraars gewezen op deze kwestie en hen voorzien van de berekening zoals weergegeven in het antwoord op vraag 3. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars deze informatie betrekken bij hun vergoedingenbeleid en zal monitoren of dit inderdaad gebeurt.
Het bericht 'Kabinet mag ruim €800 mln compensatie uitkeren aan grootverbruikers stroom' |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet mag ruim € 800 mln compensatie uitkeren aan grootverbruikers stroom»?1
Ja.
Klopt het dat u een staatssteunverzoek heeft gedaan om bedrijven te compenseren voor de ETS-prijs (European Trade System)? Waarom heeft u zo’n omvangrijke maatregel niet zorgvuldig van te voren aan de Kamer voorgelegd alvorens dit verzoek neer te leggen bij de Europese Unie?
Nee, ik heb de Europese Commissie (EC) enkel om goedkeuring gevraagd van een wijziging van de Nederlandse subsidieregeling Indirecte Kostencompensatie ETS (IKC Regeling) naar aanleiding van gewijzigde EC-richtsnoeren voor het aanbieden van deze subsidie gedurende de vierde handelsperiode van het Emissiehandelssysteem (ETS, 2021 – 2030)2. Het gaat hier om compensatie van ETS-kosten die grote industriële stroomverbruikers via hun energierekening betalen. Deze compensatie wordt door Nederland en diverse andere EU-lidstaten sinds 2013 aangeboden en hoort bij het Emissiehandelssysteem als mitigant van het risico op koolstoflekkage dat dit systeem creëert. Het budget dat voor 2022 beschikbaar is gesteld voor compensatie van de indirecte ETS-kosten die in aanmerking komende bedrijven in 2021 hebben gemaakt is opgenomen in de Miljoenennota voor 2022 en is als zodanig door de Tweede Kamer goedgekeurd. Met de goedkeuring van onze nationale invulling van de IKC regeling is door de EC de mogelijkheid geboden om in aanmerking komende bedrijven gezamenlijk tot een maximum van € 835 mln te compenseren voor indirecte ETS-kosten die zij in de periode 2021 – 2025 gemaakt (zullen) hebben. Er is momenteel echter alleen dekking op mijn begroting voor compensatie in 2022 met betrekking tot ETS-handelsjaar 2021, na een besluit hierover van het vorige kabinet. De reden dat de subsidieregeling niet aan de Kamer is voorgelegd is dat dit gedelegeerde wetgeving betreft waarbij het parlement in casu geen formele betrokkenheid heeft.3
Om welke bedrijven gaat het precies?
Het gaat om ongeveer 62 bedrijven uit enkele stroom-intensieve sectoren, zoals de productie van aluminium, glasvezel, papier en karton, ijzer, zink en enkele specifieke chemische (basis)stoffen. In het verslag van een schriftelijk overleg over verlenging subsidiemodule Indirecte Kostencompensatie ETS (Kamerstuk 32 813, nr. 918) heb ik een top-tien van grootste ontvangers van deze compensatie in 2021 gedeeld.
Kunt u aantonen dat het niet aanbieden van deze compensatie noodzakelijk is voor het voortbestaan van de bedrijven in kwestie en dat eventuele moederbedrijven hier niet meer aan kunnen bijdragen?
De EC schreef in haar impact assessment dat uit de evaluatie van de vorige ETS richtsnoeren bleek dat het risico op koolstoflekkage veroorzaakt door indirecte ETS-kosten empirisch moeilijk vast te stellen is, maar dat in de wetenschappelijke economische literatuur erkend wordt dat dit risico bestaat.4 RVO concludeerde eind 2020 op basis van een interne evaluatie dat met name de sectoren waarin bij het productieproces gebruik wordt gemaakt van elektrolyse, en de papier- en kartonindustrie risico lopen bij wegvallen van deze compensatie. Het is complex om aan te tonen dat het wegvallen van deze subsidie het voortbestaan van een bedrijf direct in gevaar brengt. Dit is immers afhankelijk van onder meer de marktomstandigheden, de marges, de risicopositie ten aanzien van de energie-inkoop en de procesefficiency. Dit zijn factoren die zelfs binnen één sector van bedrijf tot bedrijf kunnen verschillen. Dergelijk inzicht vergt inzage in de boekhouding en het totale risicomanagement van elk bedrijf dat deze compensatie ontvangt. Feit is wel dat het al dan niet aanbieden van deze compensatie invloed heeft op het investeringsklimaat voor de bedrijven die actief zijn in de relevante sectoren en (daarmee) op het gelijke speelveld met Europese lidstaten die hun IKC-regeling deze ETS-handelsperiode continueren.
Deelt u de analyse dat het extra compenseren van de CO2-prijs de werking van EU-ETS ondermijnt, zeker aangezien in ieder geval ten tijde van de derde ETS-handelsperiode (2012–2020) slechts twaalf EU-lidstaten deze compensatie aanboden?
Wanneer energieleveranciers enerzijds emissierechten moeten kopen voor de opwek van energie met fossiele brandstoffen en anderzijds compensatie voor die kosten ontvangen, zou dat de werking van het EU-ETS ondermijnen. De IKC-regeling is echter bedoeld ter compensatie van bedrijven in enkele specifieke stroom-intensieve sectoren voor de met die stroom in rekening gebrachte ETS-kosten.5 Deze indirecte ETS-kosten creëren zo een competitief nadeel voor stroom-intensieve industriesectoren die concurreren met bedrijven gevestigd in landen waar emissies niet beprijsd worden. Om het risico te verkleinen dat de Europese bedrijven in deze sectoren hun productie naar buiten de EU verplaatsen of failliet gaan, en daarmee de productie en de gerelateerde uitstoot zich buiten het beleidsbereik van de EU verplaatsen, evenals de bijbehorende werkgelegenheid, biedt de Europese Commissie de mogelijkheid deze bedrijven voor het merendeel van hun indirecte ETS-kosten te compenseren.6 In haar evaluatie van deze vorm van staatssteun concludeerde de EC dat dit risico op koolstoflekkage bestaat voor een aantal specifieke sectoren. Dat, en de raming van een stijgende ETS-prijs, vormden de motivering om deze staatssteun ook in de vierde ETS-handelsperiode (2021 – 2030) toe te staan aan de hand van de daartoe gewijzigde richtsnoeren. De regeling wordt slechts door die EU-lidstaten aangeboden die een significante industrie hebben die actief is in de geselecteerde sectoren en daarbij mondiaal concurreert.
Hoe reflecteert u op het advies van de Nederlandsche Bank (DNB) om bedrijven niet te compenseren voor hoge energiekosten en hoe verhoud zich dat tot de door u voorgenomen compensatie?2
Het staat de DNB als onafhankelijke instantie vrij om dergelijk advies te geven. Zoals in voorgaande antwoorden aangegeven dient de IKC-regeling ter compensatie van de ETS-prijscomponent in de energieprijs en staat deze discussie los van de hoge energieprijzen veroorzaakt door duur gas of dure kolen. De indirecte kostencompensatie-ETS heeft wel een dempende werking op de energiekosten van een ontvangend bedrijf. Voorts zij benadrukt dat de IKC Regeling een subsidie is met daaraan verbonden voorwaarden, onder meer met betrekking tot een te leveren tegenprestatie op het gebied van verduurzaming (zie ook het antwoord op de laatste vraag). Daarmee verschilt de regeling sterk van het soort compensatie waar DNB over adviseert.
Hoeveel EU-lidstaten bieden deze compensatie aan in de huidige handelsperiode of zijn dat van plan te doen?
Uit de database van DG Competition van de EC blijkt dat IKC-regelingen van acht lidstaten zijn goedgekeurd. Dit zijn naast Nederland: België, Duitsland, Finland, Italië, Luxemburg, Spanje en Tsjechië. Mij is bekend dat Frankrijk een kaderwet voor deze regeling heeft aangenomen, maar uit genoemde database blijkt nog geen goedgekeurde regeling voor 2021 – 2030. Het feit dat de regelingen van deze lidstaten zijn goedgekeurd hoeft echter niet te betekenen dat de desbetreffende lidstaten hier ook middelen toe beschikbaar stellen.
Deelt u de mening dat het niet de taak van de overheid is om bedrijfsrisico’s tot in het oneindige af te dekken, maar dat het primair de taak is van bedrijven zelf om te anticiperen op risico’s, of dat nou veranderende marktomstandigheden zijn, geopolitieke omstandigheden en ook hoge CO2-prijzen, zeker wanneer het multinationals betreft?
Ja, die mening deel ik in de basis, maar de markt voor emissierechten is een kunstmatige, door de EU gecreëerde en gereguleerde markt. Zodoende voeg ik aan de mening de nuancering toe dat indien een instrument zoals de Europese markt voor emissierechten bedrijfsrisico’s creëert die de effectiviteit van dit instrument kunnen ondermijnen, het ondervangen van die risico’s door middel van bijvoorbeeld een compensatie te verdedigen kan zijn.
Deelt u de mening dat het feit dat de stijging van de CO2-prijzen te voorspellen was? Deelt u de mening dat de betreffende bedrijven hierop hadden moeten anticiperen, het liefst door hun CO2-uitstoot te reduceren of desnoods door hiervoor geld opzij te zetten?
Die mening deel ik slechts ten dele. De ETS-prijs staat dit jaar significant hoger dan enkele jaren geleden geraamd werd in onder meer de laatste Klimaat en Energieverkenning. De voor deze compensatie in aanmerking komende bedrijven kunnen slechts zeer beperkt, en in sommige gevallen helemaal niet, anticiperen op de ETS-prijs. Het gaat immers om kosten voor emissies die zij niet zelf veroorzaken, maar voor de emissiekosten van de energieleveranciers die worden doorberekend aan alle afnemers, zelfs als zij groene stroom afnemen. Er is immers geen prijsdifferentiatie voor de gebruiker tussen groene en grijze stroom. Diverse bedrijven die deze compensatie ontvangen zijn sterk verduurzaamd en draaien tot 100 procent op groene stroom. Wanneer elektrolyse onderdeel van het productieproces vormt, betekent verdere energiebesparing dat de productie verlaagd moet worden; elektronen zijn dan immers ingrediënten van het eindproduct.
Bent u bereid om prestatieafspraken te koppelen aan deze compensatie met betrekking tot verduurzaming, en de compensatie in een lening om te zetten als deze niet worden behaald?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, zijn er op dit moment geen middelen beschikbaar voor verlenging van deze regeling, en is er nu dus geen sprake van compensatie voor jaren verder dan ETS-handelsjaar 2021. Voor de huidige regeling geldt dat als het om verduurzaming gaat de Nederlandse regeling vooralsnog de meest ambitieuze regeling in zijn soort in Europa is. Nederland heeft er als enige voor gekozen om als tegenprestatie van aanvragers te eisen dat zij de helft van het jaarlijks ontvangen steunbedrag investeren in CO2-reducerende maatregelen, opdat een gemiddelde jaarlijkse CO2-reductie van drie procent wordt gerealiseerd tegen het eind van de huidige ETS-handelsperiode (2030) ten opzichte van 2020. Het mag hier zowel om zogeheten scope 1 als scope 2 emissies gaan. Aanvragers dienen hiertoe in 2023 een CO2-reductieplan op te stellen, dat door RVO jaarlijks gemonitord zal worden, ongeacht of de IKC-regeling in navolgende jaren wordt opengesteld. De compensatie wordt als
100 procent voorschot uitbetaald. Als RVO meent dat een ontvanger zich niet aan zijn eigen CO2-reductieplan houdt zonder daar gegronde redenen voor aan te dragen, kan RVO de gehele subsidie terugvorderen. Het bedrijf houdt zich dan immers niet aan de subsidievoorwaarden.
De terugleververgoeding van zonnestroom |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug»1?
Ja.
Hoe is Eneco tot een terugleververgoeding van € 0,09 per kWh gekomen? Is hierbij rekening gehouden met de investering die consumenten hebben gedaan in hun zonnepanelen? Wat is de terugverdientijd van zonnepanelen bij een terugleververgoeding van € 0,09 per kWh?
Ik heb geen inzicht in hoe Eneco tot deze terugleververgoeding is gekomen. Dat betreft bedrijfsgevoelige informatie. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat hierbij rekening is gehouden met de investering die de klant heeft gedaan.
Voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De terugverdientijd is onder andere afhankelijk van de elektriciteitsprijs, het jaar van investeren, de grootte van de installatie en de investeringskosten die gemaakt zijn. In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk is dat, in tijden van prijspieken op de energiemarkt, de terugleververgoeding wordt verlaagd zodat deze «marktconform» is?
Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel zonne-elektriciteit wordt ingevoed. Deze elektriciteit heeft op dat moment dus zeer beperkte waarde. Daardoor is de vraag wat een redelijke vergoeding is, als de waarde heel laag is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Acht u een minimumterugleververgoeding, zoals de Consumentenbond adviseert, zinnig? Zo ja, hoe hoog zou deze vergoeding wat u betreft moeten zijn? Zo nee, waarom niet?2
Op dit moment geldt de terugleververgoeding voor een beperkt aandeel van de teruggeleverde elektriciteit. Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de vergoeding die energieleveranciers moeten betalen voor elektriciteit die wordt teruggeleverd steeds belangrijker voor consumenten met zonnepanelen. Immers, het aandeel ingevoede elektriciteit dat gesaldeerd mag worden, daalt.
Mijn voornemen is daarom het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding vast te stellen op 80 procent van het leveringstarief dat de kleinverbruiker heeft afgesproken met de energieleverancier, exclusief belastingen en heffingen. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds.
Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonne-elektriciteit en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte elektriciteit op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie.
In hoeverre zou een minimumterugleververgoeding er – onbedoeld – toe kunnen leiden dat consumenten zonder zonnepanelen via een hoog leveringstarief bijdragen aan de terugleververgoeding voor andere consumenten?
Het ligt in de rede dat de meerkosten die leveranciers hierdoor maken aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, worden doorberekend, waardoor de lasten van een hoge minimumvergoeding leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor klanten, ook die zonder zonnepanelen. Dit is de reden dat ik de redelijke vergoeding tevens van een absoluut maximum in eurocenten wil voorzien.
In hoeverre stimuleert een vaste terugleververgoeding het gebruik van een thuis- of buurtbatterij?
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
In hoeverre zou een vorm van een dynamische terugleververgoeding, waarbij de opgewekte zonnestroom tegen de actuele prijs aan het net wordt geleverd, kunnen zorgen voor een toename van thuis- of buurtbatterijen? Welke voor- en nadelen heeft zo’n dynamische terugleververgoeding?
De marktwaarde van elektriciteit op een zonnige dag rond lunchtijd, het tijdstip waarop veel zonne-elektriciteit wordt geleverd, is laag. Indien er sprake zou zijn van een terugleververgoeding op basis van de actuele prijs van de opgewekte zonne-elektriciteit, dan zullen consumenten op dat moment dus een relatief lage terugleververgoeding ontvangen. Dit geeft hen een prikkel om deze elektriciteit zelf te gebruiken, hetzij via gelijktijdig eigen verbruik via bijvoorbeeld het aanzetten van de (was)machine, hetzij voor de aanschaf van een thuis- of buurtbatterij.
Op dit moment is er nog niet veel sprake van terugleververgoedingen op basis van dynamische tarieven en klanten die een dergelijk contract hebben afgesloten, kiezen hier heel bewust voor. Voor een gemiddelde consument is het niet eenvoudig om te beoordelen wat de terugverdientijd van zijn investering in zonnepanelen zal zijn als er sprake is van een dynamische terugleververgoeding, wat een investeringsbelemmering voor zonnepanelen kan opwerpen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat huishoudens (bijvoorbeeld buren of VVE’s) opgewekte zonnestroom met elkaar kunnen delen om zo economisch profijt te hebben én het elektriciteitsnet te ontzien?
Op dit moment is het zo dat huishoudens in principe opgewekte zonne-elektriciteit met elkaar kunnen delen. Wel geldt er een groot aantal administratieve verplichtingen voor iedereen die elektriciteit wil leveren aan een eindafnemer (leveringsvergunning om te leveren aan kleinverbruikers, deelname berichtenverkeer, afdragen energiebelasting, etc.).
De voorgenomen Energiewet bevat enkele aanpassingen om «peer-to-peer»-levering eenvoudiger te maken voor wat betreft hernieuwbare energiegemeenschappen en actieve afnemers. Zo krijgen huishoudens meer mogelijkheden om de elektriciteit die over is te verkopen aan een andere marktpartij dan zijn energieleverancier. Of de druk op het elektriciteitsnet daarmee wordt verminderd is overigens geen zekerheid, dit is afhankelijk van de mate van gelijktijdigheid van het desbetreffende verbruik en aanbod.
Wat gaat u doen om de opslag van zonnestroom, zowel dag/nacht als seizoensopslag, te stimuleren, om zo het elektriciteitsnet te ontzien en vraag en aanbod in balans brengen zodat de verdere toename van zonnepanelen in Nederland ook zorgt voor daadwerkelijke CO2-reductie?
In toenemende mate ontstaan initiatieven door marktpartijen rondom batterijen. Dit biedt perspectief voor voortgang van de energietransitie ondanks de problemen rondom netcongestie. Ik onderzoek of maatregelen zoals aanbevolen in het CE Delft rapport «Het net slimmer benut» vanuit de overheid noodzakelijk zijn. Ik ben goed in gesprek met Energy Storage NL en Netbeheer Nederland om te bespreken of energieopslag kan worden ingepast zodat het netcongestie helpt op te lossen of te voorkomen en wat de rol van energieopslag in het energiesysteem van de toekomst zal zijn. Ik heb aan uw Kamer een routekaart opslag in samenwerking met de branche toegezegd in Q1 2023.
Ten aanzien van de salderingsregeling zorgt de afbouw voor een prikkel voor opslag achter de meter. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Eneco schroeft vergoeding voor terugleveren zonnestroom flink terug’ |
|
Pieter Grinwis (CU), Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat Eneco de vergoeding voor teruggeleverde zonnestroom niet meer koppelt aan de stroomprijs en de vergoeding abrupt terugbrengt van soms wel meer dan 50 cent naar een (schamele) 9 cent per kWh?1
Ja. Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Wat betekent dit voor een huishouden met acht, twaalf of zestien zonnepanelen op jaarbasis? Hoe apprecieert u deze plotselinge beslissing in deze tijden van astronomische energieprijzen?
In algemene zin zal, wanneer er sprake is van meer invoeding dan gesaldeerd kan worden, de terugverdientijd toenemen als er sprake is van een lagere terugleververgoeding. Echter, voor consumenten die al hun opgewekte elektriciteit kunnen salderen, is de terugleververgoeding op dit moment niet van toepassing. De vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit is alleen van toepassing op het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor deze elektriciteit. Op zonnige dagen is de elektriciteitsprijs laag, doordat veel wordt ingevoed. Het levert een leverancier weinig op als hij overdag deze elektriciteit moet verkopen op de beurs. Daardoor ontstaat een prikkel voor leveranciers om de terugleververgoeding te verlagen. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Waarom is het mogelijk voor Eneco om zo abrupt en eenzijdig de voorwaarden voor teruggeleverde stroom aan te passen? Vind u dat dit moet kunnen binnen lopende contracten of zou hier sprake moeten zijn van (betere) consumentenbescherming? Bent u bereid om Eneco hierover aan te spreken?
De bepalingen in het afgesloten contract zijn leidend. Bij een vast contract is het niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de voorwaarden uitzonderingen zijn opgenomen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Verwacht u dat Eneco dit besluit nu neemt omdat consumenten geen kant op kunnen gezien de onmogelijkheid tot overstappen in de huidige energiemarkt? Als dat het geval is, denkt u dat er dan wellicht sprake is van gebruik of zelfs misbruik van marktmacht? Zijn er andere leveranciers die dezelfde praktijken hanteren? Bent u bereid de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te verzoeken een extra onderzoek te laten uitvoeren naar deze praktijken?
Ik heb geen inzicht in de beweegredenen van Eneco om de terugleververgoeding te verlagen. Leveranciers mogen zelf de hoogte van de terugleververgoeding bepalen, zolang afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is.
Mijn voornemen is om, uit het oog van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Tot die tijd sta ik in nauw contact met de ACM over de terugleververgoeding en houden de ACM en ik ontwikkelingen nauwlettend in de gaten.
Waarom mogen energiebedrijven – niet alleen Eneco maar ook andere leveranciers zoals Essent – lage tarieven hanteren voor teruggeleverde stroom zonder dat er op die momenten ook lagere tarieven gelden voor de stroom die consumenten afnemen bij een energiebedrijf? Moet de consumentenbescherming niet fors versterkt worden zodat zogenaamde marktconforme tarieven niet alleen voor de klant gelden, maar ook voor het energiebedrijf?
Een leverancier moet een redelijke vergoeding betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat groter is dan de hoeveelheid die in mindering wordt gebracht op de aan het net onttrokken elektriciteit. Dat is bepaald in artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998. Het staat leveranciers vrij te concurreren op basis van de terugleververgoeding, mits de vergoeding redelijk is. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een (veel) hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de terugleververgoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Hoe kan het dat, zoals aangetoond door de consumentenbond, de tarieven voor teruggeleverde stroom zo ver uit elkaar liggen? Wat vindt u een redelijk tarief dan wel bandbreedte in dezen?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het niet beter zijn, om verdere misstanden te voorkomen, om versneld een redelijk minimumtarief te gaan vastleggen vanuit de overheid? Is het mogelijk om dit, in plaats van in 2025, al vanaf 1 januari 2023 in te voeren via een algemene maatregel van bestuur?
Mocht er sprake zijn van misstanden, dan kan de ACM hier op basis van de huidige regelgeving al tegen optreden. Desalniettemin is het mogelijk om eerder dan per 2025 in een algemene maatregel van bestuur een minimum voor de redelijke vergoeding vast te leggen. Wel moet het wetsvoorstel daarvoor zijn aangenomen door beide Kamers en inwerking zijn getreden. Op dat moment kunnen hiervoor bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels aan worden gesteld.
Wat zijn de voordelen van minimumtarieven? Ziet u ook in dat het logischer is om de prikkel te beleggen bij grote energiebedrijven om overschotten van teveel opgewekte stroom goed te benutten, dan bij huishoudens?
In de brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 35 239, nr. 363) heb ik aangegeven dat met het oog op consumentenbescherming een grondslag in het wetsvoorstel is opgenomen die het mogelijk maakt regels te stellen aan de redelijke vergoeding. De onderhandelingspositie van kleinverbruikers is immers relatief zwak tegenover grote bedrijven, terwijl een redelijke vergoeding belangrijk is voor de terugverdientijd van hun investering in zonnepanelen.
Op termijn is het wenselijk dat meer marktwerking ontstaat en dat een kleinverbruiker zelf kan bepalen aan wie en tegen welke prijs diegene de zelf geproduceerde en ingevoede elektriciteit wil verkopen. Vaststelling van het minimumtarief bij of krachtens algemene maatregel van bestuur biedt de mogelijkheid om geleidelijk meer marktwerking in de tarieven voor ingevoede elektriciteit te introduceren. Daardoor krijgen de energieleveranciers de gelegenheid om concurrentiemodellen te ontwikkelen voor invoeding zonder dat dat voor grote schokeffecten zorgt in de consumententarieven en de businessmodellen voor investeringen in zonnepanelen. Ik ben voornemens de minimumvergoeding geleidelijk te verlagen om marktwerking te bevorderen. Daarbij houd ik de terugverdientijden in het oog.
Ik ben van mening dat het belangrijk is dat ook huishoudens de prikkel hebben om zelf opgewekte elektriciteit goed te benutten. Om het voordeel tijdens en na afbouw van de salderingsregeling zo groot mogelijk te houden, kunnen huishoudens inzetten op zoveel mogelijk gelijktijdige opwekking en verbruik van de opgewekte elektriciteit, bijvoorbeeld door de (af)wasmachine overdag te laten draaien.
Hoe ziet u de relatie tussen minimumtarieven en de rol van thuis- en buurtbatterijen?
De afbouw van de salderingsregeling zorgt voor een prikkel om het eigen verbruik achter de meter te verhogen, wat de markt voor thuis- en buurtbatterijen ten goede komt. Wanneer het minimum van de redelijke vergoeding vastgelegd is op 80 procent van het kale leveringstarief, geeft dit een kleinere prikkel om thuis- en buurtbatterijen aan te schaffen dan wanneer het minimum van de redelijke vergoeding lager ligt. Om deze reden ben ik voornemens de minimumvergoeding op termijn geleidelijk te verlagen, waarbij ik de terugverdientijden in het oog zal houden.
Het bericht ‘Veel EU-landen rapporteren cijfers stikstof niet aan Brussel’ |
|
Roelof Bisschop (SGP), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Veel EU-landen rapporteren cijfers stikstof niet aan Brussel»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland het enige land is dat de cijfers ten aanzien van de impact van stikstof op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden consequent rapporteert?
De Europese Commissie vraagt om via het Standaard Gegevens Formulier (SDF) per Natura 2000-gebied de relevante drukfactoren aan te geven. Bij de drukfactoren gekoppeld aan «verontreiniging» (van bodem, water, lucht) kan optioneel worden aangegeven dat de verontreiniging bestaat uit stikstof, fosfor, toxische stoffen of een combinatie daarvan. Vanwege de duidelijke stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden, maakt Nederland gebruik van deze optie om te vermelden dat het om stikstof gaat (en niet om andere vormen van luchtverontreiniging), omdat met de in Nederland aangegeven «luchtverontreiniging» stikstofdepositie bedoeld wordt. Ook andere lidstaten maken gebruik van deze optie en geven aan waar stikstof een drukkend effect heeft op specifieke Nature 2000-gebieden (zie ook het kaartje in het artikel). Het is mij niet bekend hoe consequent dit door alle lidstaten is gedaan.
Kan het zo zijn dat daardoor een vertekend beeld ontstaat van de volgorde van grootste stikstofuitstotende lidstaten en dat hierdoor hogere eisen aan Nederland worden gesteld?
Het Standaard Gegevens Formulier over Natura 2000-gebieden dat in het artikel wordt gebruikt, bevat geen gegevens over hoeveel stikstof wordt uitgestoten. Het formulier kan dus niet worden gebruikt om een volgorde van grootste stikstofuitstotende landen te bepalen en daar eisen uit af te leiden. Over de hoeveelheid luchtverontreinigende stoffen die een land uitstoot, waaronder stikstofoxiden en ammoniak, wordt op andere wijze gerapporteerd. Hiervoor zijn internationaal gestandaardiseerde rapportages op basis van EU-richtlijnen (NEC richtlijn) en VN-verdragen (o.a. UNECE en UNFCCC).
Is de veronderstelling juist dat in enkele andere gebieden in Europa evenzeer sprake is van een hoge stikstofdepositie?
Andere gebieden, zoals Vlaanderen, de Duitse deelstaten Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen en de Po-vlakte in Italië, hebben een gelijkwaardige emissiedichtheid (van totale stikstof in Europa) en hebben dus ook te maken met een hoge stikstofdepositie. In deze gebieden wordt stikstof ook specifiek genoemd als drukfactor (zie het kaartje in het artikel).
Klopt het dat de Europese Commissie alleen eist dat er gerapporteerd wordt over de staat van de natuur en dat Nederland er zelf voor kiest om ook over stikstof te rapporteren? Zo ja, kunt u toelichten waarom u hiervoor kiest?
De Europese Commissie vereist rapportage over de landelijke staat van instandhouding van de habitattypen en soorten (artikel 17 Habitatrichtlijn). Het format van deze rapportage biedt niet de mogelijkheid stikstof expliciet te benoemen.
De Europese Commissie vraagt daarnaast om via het Standaard Gegevens Formulier (SDF) te zorgen dat recente informatie over de Natura 2000-gebieden beschikbaar is (artikel 4 Habitatrichtlijn). Deze informatie omvat (onder andere) de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen, de beoordeling van het ecologische belang van het gebied en de drukfactoren die effect hebben op het gebied. Voor de gebieden in Nederland die een stikstofprobleem hebben benoemt Nederland stikstof bij de drukfactor «luchtverontreiniging».
Zijn er grote verschillen tussen de wijze waarop lidstaten de verschillende criteria bij de vaststelling van de nationale staat van instandhouding van habitattypen en soorten wegen en beoordelen?
Er zijn ongetwijfeld verschillen tussen lidstaten bij de beoordeling van de landelijke staat van instandhouding. Zo weten we dat de definitie van habitattypen niet overal precies hetzelfde geïnterpreteerd wordt. Dat is ook niet vreemd, want niet overal in Europa is de natuur hetzelfde. Om die reden zal ook bijvoorbeeld kwaliteit van een habitattype anders beoordeeld kunnen worden. Verder is er een groot verschil in beschikbare kennis en informatie over de natuur (zoals in het artikel ook aangegeven wordt). Er wordt voortdurend verder gewerkt aan verbetering van de toelichting bij de rapportage en harmonisering van de door de lidstaten gerapporteerde informatie (zie ook vraag 7). Ook wordt de monitoring door de lidstaten steeds verder ontwikkeld. Verschillen tussen zullen dus steeds kleiner worden, maar ze zullen nooit helemaal opgelost kunnen worden.
Klopt het dat de Europese Commissie de beoordelingswijze van de lidstaten bij de vaststelling van de nationale staat van instandhouding van habitattypen en soorten onderling vergelijkt om tot een zo uniform mogelijke beoordelingswijze te komen? Zo ja, op welke manier?
De Europese Commissie heeft geen inzicht in details van de beoordelingswijze van de lidstaten voor de vaststelling van de staat van instandhouding, alleen in de gerapporteerde eindresultaten. Na elke 6-jaarlijkse rapportage wordt door Europese Commissie en lidstaten gekeken hoe de volgende rapportage weer beter kan. De verbeteringen worden uitgewerkt in expertgroepen, bestaande uit mensen van het European Topic Centre Biological Diversity (ETC/BD) en het Europees Milieuagentschap (EEA) en experts uit lidstaten. Er wordt gewerkt aan verbetering van de toelichting op de rapportage (bijvoorbeeld over hoe «toekomstperspectief» te interpreteren). Dit leidt soms ook tot langer lopende Europese onderzoeksprojecten, zoals over hoe «gunstige referentiewaarden» te bepalen. Verder legt de Europese Commissie ook harmonisatie op door aanpassingen in het format (bijvoorbeeld voor categorieën voor «kwaliteit van de gegevens») of door bijvoorbeeld aan te geven in welke populatie-eenheden (individuen of km-hokken) soorten gerapporteerd moeten worden.
Klopt het dat over veel stikstofgevoelige habitats aan het European Environment Agency wordt gerapporteerd dat natuurherstel mogelijk is zonder buitensporige inspanningen en hoe verhoudt dit zich tot de opgave waar Nederland voor staat om stikstofdepositie te reduceren?2
Nee, dit klopt niet. Behoudsstatus van een habitattype in het SDF wordt beoordeeld op de actuele mate van instandhouding van structuur en functies en de herstelmogelijkheden daarvan. De herstelmogelijkheid is feitelijk alleen relevant als óf structuur óf functies niet op orde zijn.3 In de Nederlandse situatie, en zeker bij de stikstofgevoelige habitattypen, wordt over het algemeen ingeschat dat herstel moeilijk is (en het oordeel van behoudsstatus wordt dan «C»). Dit is niet rechtstreeks af te leiden uit het SDF, maar is terug te vinden in het onderbouwende rapport van de WUR.4
Wordt de benodigde inspanning om de stikstofdepositie te reduceren meegewogen in het toekennen van de behoudsstatus van habitats in de standaardgegevensformulieren? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit wel te doen?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag aangegeven speelt de inspanning voor (onder andere) reduceren van negatieve effecten door stikstofdepositie een rol bij de beoordeling van de behoudsstatus in het SDF.
Het bericht ‘Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Is het voor energieleveranciers toegestaan om het voorschotbedrag meer te laten stijgen dan de energietarieven die klanten moeten betalen?
Het energieverbruik van consumenten is niet over het hele jaar gelijk. In de winter is dit vanzelfsprekend veel hoger dan in de zomer. Om ervoor te zorgen dat de energierekening in de wintermaanden niet onbetaalbaar wordt, omdat het werkelijke verbruik per maand in rekening wordt gebracht, berekent de energieleverancier voor de consument een voorschotbedrag. Het voorschotbedrag is gebaseerd op het geschat jaarverbruik gedeeld door twaalf termijnen en maakt deel uit van de energieovereenkomst die de consument met de leverancier sluit.
Bij het berekenen van het termijnbedrag kan de leverancier rekening houden met de hoogte van de energieprijs. Wordt de energie duurder, dan kan daar rekening mee worden gehouden. Als de prijzen van energie sneller stijgen dan verwacht, kan het termijnbedrag tussendoor worden verhoogd. Bij de overeenkomst wordt het voorschotbedrag afgesproken en wordt ook afgesproken hoe hiermee om wordt gegaan in de loop van de overeenkomst (via algemene voorwaarden en productvoorwaarden). Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om klanten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen.
Als bij de jaarrekening blijkt dat het energieverbruik anders is geweest dan waarvan het voorschotbedrag is uitgegaan zal de ene leverancier bij stijgende tarieven een (dringend) advies geven om het voorschotbedrag te verhogen/verlagen of een bepaald minimum vaststellen, terwijl een andere leverancier ervoor kiest om actief het voorschot te managen. Een klant kan een advies overnemen of laten vallen. Als een klant zijn voorschotbedrag structureel te laag vaststelt, dan volgt iedere maand zo’n advies.
Budget Energie heeft de verhogingen van de voorschotbedragen zo berekend dat de inschatting is dat de klanten bij de jaarnota niets hoeven bij te betalen. In het geval van Budget Energie gaat het om variabele contracten met maandelijkse prijswijzigingen. Het ligt dan in de rede dat ook het voorschotbedrag mee wijzigt (in dit geval naar boven als de prijzen stijgen).
Zijn er meer energieleveranciers die dit doen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het bepalen van het voorschotbedrag iets dat tussen de consument en de leverancier tot stand komt met als doel bij de eindafrekening niets bij of terug te laten betalen. Wanneer de energieleverancier is overgegaan tot een verhoging of verlaging van het termijnbedrag en de consument is het hier niet mee eens, dan kan de consument aan de energieleverancier vragen om het termijnbedrag aan te passen.
Ook wanneer de consument verwacht dat de jaarrekening lager zal uitvallen, kan de consument een dergelijk verzoek indienen bij de energieleverancier. Dit houdt echter niet in dat de energieleverancier ook aan het verzoek moet voldoen, dit is geen wettelijke verplichting. Mocht de consument het niet eens zijn met het besluit van de energieleverancier om het termijnbedrag niet aan te passen, dan kan de consument bezwaar indienen. De energieleverancier moet in dat geval binnen vier weken een besluit nemen en de consument hoeft gedurende deze periode niet te betalen. Wanneer de consument een geschil heeft met de energieleverancier en zij er samen niet uitkomen, dan kan de consument een melding van het geschil doen bij ACM ConsuWijzer.
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is als klanten hierdoor een onnodig hoge voorschot betalen, zeker gezien de betalingsproblemen waar vele huishoudens in verkeren?
Zoals aangegeven, is het bij het vaststellen van het voorschotbedrag altijd de bedoeling dat klanten bij de eindafrekening niet hoeven bij te betalen dan wel geld terugontvangen. Het termijnbedrag is niet meer dan een voorschot op de jaarafrekening. Het is niet de bedoeling dat de bedragen structureel te hoog of te laag worden vastgesteld. Indien klanten denken dat deze structureel te hoog worden vastgesteld, kunnen klanten zich wenden tot hun energieleverancier of een melding van het probleem doen bij ACM ConsuWijzer.
Klopt het dat klanten die een onnodig hoge voorschot betalen hun geld kwijt zijn als de energieleverancier omvalt?
Dit is afhankelijk van de hoogte van de faillissementsboedel, maar dit zal doorgaans wel het geval zijn (mits er meer aan voorschotbedragen betaald is dan dat er energie verbruikt is, dit hoeft niet altijd het geval te zijn). De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven. Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst, zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze regels gelden bij een faillissement van een energiebedrijf maar ook bij een faillissement van elk ander bedrijf.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden dan andere. Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet.
Bent u in het licht van de enorme prijsstijgingen bereid om de Auroriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om frequent te kijken of dit soort stijgingen gerechtvaardigd zijn?
Zoals aangegeven, is het niet de bedoeling dat een klant aan het eind van het jaar veel geld terug ontvangt en daarmee gedurende het jaar structureel te hoge voorschotbedragen heeft betaald. Dit zal in de regel in strijd zijn met de voorwaarden die op het contract van toepassing zijn. Indien daarin bepaald is dat het voorschotbedrag/termijnbedrag berekend wordt op basis van het te verwachten energieverbruik en leveringstarief, zal de energieleverancier in strijd met deze contractuele voorwaarden handelen als hij buitenproportioneel hoge voorschotbedragen hanteert. Het is dan aan de klant de leverancier aan te spreken op de naleving van zijn contractuele verplichtingen en – indien dit niet het gewenste resultaat heeft – dit af te dwingen bij de rechter. Als onafhankelijk toezichthouder is het aan de ACM om publiek toezicht op de markt en gedragingen van marktpartijen te houden. Het is niet aan de ACM om naleving van individuele afspraken over de hoogte van voorschotbedragen in private contracten tussen leveranciers en hun klanten af te dwingen. De ACM geeft wel aan energieleveranciers voorlichting en heeft onlangs via een nieuwsbrief actief opgeroepen om aandacht te besteden aan de voorschotbedragen.
Daarnaast houd ik de ontwikkeling van de energieprijzen en de gevolgen daarvan voor leveranciers en hun klanten met betrokken marktpartijen en de ACM in de gaten. Juist ook in de huidige marktsituatie is een betaalbare energievoorziening van groot belang, het kabinet werkt aan het blijven borgen hiervan. De afgelopen tijd heeft het kabinet integraal naar de koopkrachtontwikkeling gekeken en daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen meengenomen. Het kabinet heeft daarbij in brede zin gekeken naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. Kortheidshalve verwijs ik u naar de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022).
Wat zijn de gevolgen voor energieleveranciers die buitenproportioneel hoge voorschotbedragen vragen aan hun klanten? Bent u het ermee eens dat hier stevig tegen opgetreden moet worden?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers maandelijks het voorschotbedrag aanpassen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk gezien de onzekerheid die het met zich meebrengt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het leveranciers toegestaan om bij de berekening van de termijnbedragen rekening te houden met de hoogte van de energieprijs. In het geval dat de energieprijzen stijgen, kan de leverancier de termijnbedragen daar tussendoor op aanpassen. De voorschotbedragen kunnen maandelijks aangepast worden als de prijzen maandelijks wijzigen in geval van variabele contracten. Als de voorschotbedragen immers niet mee stijgen met de hogere prijzen, wordt de consument pas aan het eind van het jaar met een hoge eindafrekening geconfronteerd. Dit zorgt ook voor onzekerheid met daarbij het risico voor de consument het hoge bedrag niet op korte termijn te kunnen betalen.
De stijgende energierekening en het functioneren van de energiemarkt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u beschrijven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op dit moment, in een zeer turbulente energiemarkt, toezicht houdt op energieleveranciers?
De ACM heeft afgelopen winter door externe experts laten onderzoeken of zij meer kan doen om consumenten te beschermen tegen mogelijke financiële problemen van energieleveranciers. De onderzoekers zien extra ruimte voor de ACM binnen de huidige wetgeving en menen dat op sommige punten nieuwe wet- en regelgeving nodig is om de positie van de consument te versterken.1
De ACM wil die ruimte zo spoedig mogelijk benutten. Extra toezicht moet energieleveranciers weerbaarder maken tegen plotselinge inkoopprijsstijgingen op de energiemarkt. De eisen bieden geen garantie tegen faillissementen, maar kunnen de kans daarop wel verkleinen. De ACM heeft de huidige wettelijke eisen op het gebied van financiële, organisatorische en technische kwaliteiten verder uitgewerkt in een beleidsregel, op basis van onder meer gesprekken met de energiesector, beleidsmakers, consumentenorganisaties en experts. De ACM heeft deze zomer een concept voor deze beleidsregel ter consultatie voorgelegd, met het streven deze in te laten gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.2 Gelet op de aan de ACM gemandateerde bevoegdheid tot het verlenen van een leveringsvergunning, werk ik aan een eigen beleidsregel. Daarin wordt de ACM geïnstrueerd bij de vergunningverlening aangescherpte eisen te hanteren, zodat de ACM haar beleidsregel kan gaan hanteren.
Eind december 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Dit onderzoek is uitgevoerd en naar de Kamer gestuurd. Mede naar aanleiding van dit onderzoek worden de financiële eisen die gelden voor energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt, zoals aangekondigd in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport, welke ik Uw Kamer d.d. 20 september 2022 heb doen toekomen, Door deze aanscherping wordt de bescherming van consumenten verbeterd en wordt de kans verkleind dat zij de dupe worden van het faillissement van een energieleverancier.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers niet langer actief contracten aanbieden op hun websites, maar het aangaan van een nieuw contract sterk ontmoedigen of onmogelijk maken? Is dat toegestaan?
De ACM houdt de energiemarkt scherp in de gaten. Energieleveranciers zijn verplicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan iedere in artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, van de Gaswet bedoelde afnemer die daarom verzoekt. Zulke afnemers moeten in ieder geval een modelcontract met een energieleverancier kunnen afsluiten. Het onmogelijk maken een contract af te sluiten, is daarmee niet toegestaan. Het actief aanbieden van contracten is echter geen verplichting.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers het modelcontract, dat verplicht door hen moet worden aangeboden, moeilijk vindbaar maken op hun website? Is dat toegestaan?
Energieleveranciers moeten zorgen dat het modelcontract dat zij aanbieden vindbaar is op hun website. De ACM heeft vorig jaar energieleveranciers aangesproken op het niet aanbieden van modelcontracten.3 De geldende tarieven van het modelcontract dienen op de website te staan, zoals ook beschreven is in het modelcontract. Het is geen verplichting dat het modelcontract ook via de website moet kunnen worden afgesloten.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden (en het overstappen via de website niet langer mogelijk maken)? Is dat toegestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen energieleveranciers nieuwe klanten weigeren? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt, aangezien meerdere leveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden en dus elke controle hierop ontbreekt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is weigeren niet toegestaan. De ACM monitort o.a. signalen via haar loket ACM ConsuWijzer. Indien de ACM hier signalen over ontvangt, kan zij een onderzoek starten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven elke maand aanpassen? Zijn hier regels voor?
In de regel worden de tarieven voor contracten voor onbepaalde tijd met variabele tarieven op 1 januari en 1 juli aangepast, maar tussentijdse aanpassingen zijn mogelijk indien dit is afgesproken in de algemene voorwaarden. Energieleveranciers zijn verplicht om de tariefswijziging met een redelijke termijn van te voren bij hun klanten bekend te maken. Ook in het modelcontract is bepaald dat tarieven in de regel op 1 januari en 1 juli aangepast kunnen worden. Bij onvoorziene tussentijdse wijzigingen (anders dan op 1 januari en 1 juli) dient de leverancier de klant met een modelcontract persoonlijk en tijdig te informeren over de tariefswijziging. Tariefswijzigingen bij modelcontracten zijn alleen mogelijk bij zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om te tarieven van het modelcontract ongewijzigd te laten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij het modelcontract elke maand aanpassen? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers in het modelcontract elk tarief aanbieden dat zij maar wensen? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit de facto gebruikt wordt om het aangaan van een nieuw contract te belemmeren door te hoge tarieven te rekenen?
Energieleveranciers mogen in het modelcontract niet elk tarief aanbieden dat zij maar wensen. Het tarief moet, zoals aangegeven bij vraag 2, redelijk zijn.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat bij meerdere leveranciers de informatie over het energiecontract zodanig wordt gepresenteerd op hun website of tarievenbladen dat het niet mogelijk is de kale leveringstarieven voor elektriciteit en gas (eenvoudig) te vinden? Welke eisen aan transparantie zijn er op dit punt?
In het modelcontract is het verplicht de variabele leveringskosten in euro’s per kWh inclusief overheidsheffingen en btw te communiceren, zodat een afnemer deze tarieven kan vergelijken. Deze tarieven moeten vindbaar zijn op de website van de energieleverancier.
Bent u bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland? Bent u bekend met het feit dat in Duitsland voornamelijk jaarcontracten worden aangeboden door de grote energieleveranciers? Hoe beoordeelt u dit verschil?
Ik ben bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland. Daarnaast ben ik ook bekend met de situatie in Duitsland. De situatie in Duitsland is anders dan in Nederland, omdat de regelgeving daar voorschrijft dat een consument verplicht de hele looptijd van een dergelijk contract moet afmaken. Dit betekent dat een leverancier hierdoor relatief minder risico loopt, maar daar staat tegenover dat het voor de consument moeilijker is om, door over te stappen, de keuze te maken over waar ze hun energie afnemen. Ik vind het wenselijk dat er op korte termijn weer meer aanbod van vaste contracten op de Nederlandse markt komt. Overigens geeft dat geen garantie dat de prijzen lager zouden komen te liggen. Zie ook het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat door het alleen nog aanbieden van contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven alle risico’s bij de consument worden gelegd en de consument daardoor niet meer de keuze heeft zich met een jaarcontract in te dekken tegen risico’s?
De ACM en ikzelf zien het ontbreken van vaste prijs contracten als een gevolg van vooral het teruggelopen aanbod van gas, met name door de geopolitieke situatie. Door de sterk gestegen en schommelende energieprijzen, is het voor energieleveranciers op dit moment niet goed mogelijk om contracten met een vaste prijs voor een langere periode aan te bieden. Daarbij komt bovendien het risico dat klanten met een vast contract bij eventueel dalende prijzen in de toekomst voor een relatief lage vergoeding kunnen overstappen naar een andere energieleverancier, hetgeen de energieleverancier met hoge kosten zou achterlaten. Dat de consument niet meer de keuze heeft om een jaarcontract af te sluiten, vind ik betreurenswaardig en ik ben van mening dat daar verandering in moet komen. Zie vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat de lage opzegvergoedingen en/of het feit dat consumenten in Nederland makkelijk kunnen overstappen naar een andere energieleverancier leidt tot het incalculeren van forse risicopremies in de contracten (onbepaald, variabel) die energieleveranciers op dit moment aanbieden?
Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 11 zorgt de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt voor moeilijkheden bij het aanbieden van contracten met een vast tarief. Het is niet de verwachting dat de energieprijzen op korte termijn sterk zullen dalen. De energieleveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs energie voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen. Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige instabiele markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven al bereid zijn om vaste-prijscontracten aan te bieden aan hun afnemers zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven.
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De ACM is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico voor energieleveranciers bij het afsluiten van jaarcontracten. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers de wens besproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of hier op zeer korte termijn verandering in kan komen, zodat energieleveranciers weer jaarcontracten kunnen en gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of energieleveranciers naast het modelcontract voor onbepaalde tijd en variabele tarieven zij ook een modelcontract voor één jaar vast moeten gaan aanbieden tegen marktconforme tarieven en altijd afsluitbaar?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Heeft u of de ACM ook signalen ontvangen dat sommige energieleveranciers de voorschotbedragen onnodig verhogen door niet alleen de tarieven te verhogen, maar ook de jaarverbruiksprognoses van hun klanten? Zo ja, hoe wordt hier op gehandhaafd?
Zowel de ACM als ikzelf hebben deze signalen nog niet ontvangen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de tarieven voor teruglevering van elektriciteit net zoals de tarieven voor levering van elektriciteit niet tussentijds aangepast mogen worden bij een vast contract voor bepaalde tijd? Heeft u signalen dat dit wél gebeurt?
Ik heb enkele signalen gekregen over het verlagen van de teruglevertarieven bij vaste contracten. In principe zijn de bepalingen in het afgesloten contract leidend. Bij een vast contract is het normaal gesproken dus niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de algemene voorwaarden is voorzien in een uitzondering om tarieven voor het terugleveren van energie, in de situatie die op dat moment aan de orde is, aan te passen. Leveranciers dienen hun afnemers dan tijdig op de hoogte te stellen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt en dat daarom alle energieleveranciers tenminste elke maand aan de ACM inzicht moeten gaan geven in hun financiële positie (o.a. balanspositie) en hun sourcing (waar zij hun energie kopen en of deze partijen risico’s lopen)?
Ik ben het eens met de CDA-fractie dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt. Een leverancier is verplicht zich actief bij de toezichthouder te melden als er bijvoorbeeld betalings- of liquiditeitsproblemen voordoen of als leveringszekerheid in gevaar komt. Dit geldt los van de specifieke omstandigheden of ontwikkelingen die hiertoe aanleiding geven.
Bent u bereid op korte termijn samen met de ACM en andere organisaties een dashboard te ontwikkelen dat inzicht geeft in de stijging van de energierekening van verschillende type huishoudens en de betalingsproblemen die ontstaan?
Er is al gelukkig al veel informatie beschikbaar via de site van de ACM en andere instanties, zoals bijvoorbeeld het CBS. Laatstgenoemde is ook bezig om te onderzoeken hoe deze informatie op korte termijn nog verder verbeterd kan worden.4
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers steeds hogere «margin calls» moeten aanhouden, waardoor ze geen lange termijncontracten aangaan en dat dit een prijsopdrijvend effect heeft? Bent u bereid te onderzoeken of de overheid (samen met banken) een rol kan spelen in het beperken van deze margin calls?
Het klopt dat energiebedrijven door de hoge en volatiele energieprijzen steeds meer onderpand moeten betalen voor termijncontracten. Energiebedrijven kunnen risico’s afdekken door lange termijncontracten aan te gaan. Energiebedrijven dienen hiervoor onderpand in te leggen, om naar de tegenpartij te waarborgen dat de contractuele verplichtingen zullen worden nagekomen. De toegenomen marginverplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op deze markt. De hoge kosten voor zekerheid hebben een groot effect op de termijnmarkt voor elektriciteit en gas. Enkele energiebedrijven in de EU zijn hierdoor al in liquiditeitsproblemen gekomen. Mede daardoor worden er steeds minder termijncontracten afgesloten en wordt energie vooral op de korte termijnmarkt verkocht. Dit zorgt er ook voor dat het voor consumenten en bedrijven op dit moment vrijwel niet mogelijk is om nog vaste contracten af te sluiten. Ik ben over deze problematiek in overleg met mijn collega van Financiën en de consumenten- en financiële toezichthouders. Daarbij moet worden opgemerkt dat ondanks dat er bekende problemen zijn met margins – zoals de procyclische effecten, waar de Europese toezichthouder ESMA ook naar kijkt – het aanpassen van de marginmethodiek als zodanig geen oplossing is die voor de hand ligt, omdat margin een belangrijke functie heeft op de financiële markten en aanpassing hiervan de financiële stabiliteit in gevaar kan brengen. Voor oplossingen moet worden verkend hoe we kunnen zorgen dat energiebedrijven ondanks de toegenomen risico’s over voldoende liquiditeit kunnen beschikken om aan hun marginverplichtingen te voldoen.
Hoe gaat de ACM de misstanden, waar in de bovenstaande vragen aan gerefereerd wordt, op korte termijn aanpakken?
De ACM heeft deze zomer een concept voor een beleidsregel ter consultatie voorgelegd, zodat deze zo mogelijk in kan gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.5 In deze beleidsregel staat beschreven waar de ACM in ieder geval aanvullend toezicht op zal houden. Een van de mogelijkheden is dat de ACM een leverancier verzoekt herstelmaatregelen op te stellen wanneer er betalingsproblemen voordoen, of de liquiditeit niet voldoet aan de gestelde eisen.
De schadelijke gevolgen van eroderende windturbines voor gezondheid en economie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines bestaan uit glasvezel die met epoxy worden geïmpregneerd? Zo ja, weet u dan ook dat epoxy circa 30–40% Bisfenol A (BPA) bevat en bent u zich ervan bewust dat dit een zeer schadelijke stof is?
Het klopt dat er bij de productie van de bladen van windturbines een epoxy wordt gebruikt. Een component voor het maken van deze epoxy is inderdaad Bisfenol A (BPA). BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Dit is beduidend lager dan de 30–40% BPA die in de vraag wordt genoemd.
Er is Europese wet- en regelgeving (REACH-verordening) voor het gebruik van BPA in producten. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog verder aangescherpt. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden. BPA wordt namelijk niet alleen gebruikt in windturbines, maar ook in tal van andere producten zoals bijvoorbeeld plastics die worden toegepast in bijvoorbeeld bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel) verpakkingsmateriaal, implantaten, infuusapparatuur en speelgoed. Daarnaast wordt BPA onder meer gebruikt in bepaalde tandheelkundige materialen, in inkt, in thermisch papier waaronder kassabonnen en dus als basis voor epoxy-verven en -lijmen. Daarnaast is het correct dat bisfenol A tot de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) wordt gerekend vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het immuunsysteem.
Heeft u kennisgenomen van de Noorse studie «Leading Edge erosion and pollution from wind turbine blades», uit 2021?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines zeer slijtagegevoelig zijn, waarbij hevige erosie optreedt en er daardoor aanzienlijke hoeveelheden BPA in het milieu (bijvoorbeeld in het (drink)water) terechtkomen?
Het is bekend dat de bladen van windturbines slijten tijdens het gebruik. De (hoeveelheden van) stoffen die hierbij in het milieu terechtkomen zijn op dit moment nog niet exact bekend. Op dit moment doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier onderzoek naar in de quickscan «Inzicht in emissies van stoffen bij de winning van energie met windturbines op land» (hierna quickscan). Dit betreft een verkennend onderzoek waarbij de gebruikte materialen, mogelijke emissies, een eerste inschatting van mogelijke risico’s en aanleidingen voor vervolgonderzoek in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.
Bent u ervan op de hoogte dat BPA in verband gebracht wordt met verstoring van de hormoonhuishouding en ernstige gezondheidsproblemen zoals kanker, obesitas en voortplantingsstoornissen? Zo ja, waarom is het gebruik hiervan dan nog altijd toegestaan bij het maken van windturbines?
Ik ben ervan op de hoogte dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en een ZZS is. Om deze reden is de stof ook in de Europese REACH-verordening opgenomen als zeer zorgwekkende stof voor autorisatie (SVHC). De overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01% (zie antwoord vraag 1).
Bent u ervan op de hoogte dat het neerslaan van BPA op/in water de kwaliteit van water ernstig aantast? Zo ja, kunnen wij dan dus concluderen dat veel water in Nederland ernstig verontreinigd is?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan.
Heeft u inzicht in welke gevolgen de vervuiling van het (drink)water heeft op de volksgezondheid? Zo ja, kunt u openbaar maken wat deze gevolgen zijn? Hoeveel mensen ondervinden hier schade van en wat houdt deze schade in? Zo nee, waarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid BPA die in het milieu terechtkomt door erosie van windturbines? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan door het RIVM in de quickscan.
Hoeveel windturbines staan er in totaal in Nederland?
In Nederland staan op dit moment 2679 windturbines op land (waarvan 138 in het IJsselmeer) en 462 op zee. Dit is gebaseerd op beschikbare data van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarnaast is op dit moment een windpark in aanbouw. Van de 160 zijn er nu ongeveer 60 inmiddels gebouwd.
Kunt u aangeven na welk aantal jaren er gemiddeld erosie optreedt aan windturbines op zee en op land?
Erosie is een continu proces en begint dus nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Wel neemt de mate van erosie exponentieel toe in de tijd. De locatie heeft een sterke invloed op erosie. Zo hebben op zee geplaatste windturbines meer slijtage dan op land geplaatste windturbines, omdat de (weers)omstandigheden op zee extremer zijn.
Wordt er regelmatig gecontroleerd of erosie niet eerder dan verwacht voorkomt?
Erosie is een continu proces en begint nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Het is niet bekend hoe vaak er op (de mate van) erosie bij windturbinebladen gecontroleerd wordt. Dit kan verschillen per windmolenpark. Exploitanten hiervan controleren en onderhouden deze parken zelf.
Bent u bekend met voorbeelden waarbij er veel eerder erosie waar te nemen is dan de verwachting was? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan waren?
Nee.
Wordt er onderzoek gedaan naar de potentiële gezondheidsschade die de BPA die in het milieu terechtkomt veroorzaakt? Zo ja, hoe is dit onderzoek gedaan en kunt u de bevindingen van dit onderzoek met ons delen? Zo nee, waarom niet en kan dit in kaart gebracht worden?
Momenteel wacht ik de resultaten af van de quickscan van het RIVM. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of vervolgonderzoek en/of verdere stappen noodzakelijk zijn.
Waarom wordt er nog steeds gekozen voor het bouwen van nieuwe windturbines in Nederland, als deze zoveel schadelijke stoffen uitstoten?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Op dit moment doet het RIVM onderzoek naar schadelijke stoffen die mogelijk vrijkomen bij de productie van energie met windturbines op land in de quickscan. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele brandstoffen2.
Hoe rijmt u de klimaatlobby die actief pleit voor het inzetten van windturbines bij de energietransitie, met de milieuvervuilende en daarmee volksgezondheidschadende gevolgen van de erosie van deze windturbines?
Zie antwoord vraag 13.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2012 al gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van BPA voor de volksgezondheid, waarom heeft dat niet geleid tot uitgebreid onderzoek naar deze stof in windturbines? Waarom is de Tweede Kamer niet attent gemaakt op deze waarschuwing? Zijn artsen in Nederland actief attent gemaakt op deze waarschuwing, zodat zij hiermee rekening kunnen houden in hun diagnostiek bij een patiënt?
De Tweede Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de risico’s van BPA en stoffen die erop lijken (Kamerstuk 32 793, nr. 370; Kamerstuk 32 793, nr. 296; Kamerstuk 32 793, nr. 208). Ook is er publieksinformatie beschikbaar over de risico’s van BPA via de website www.waarzitwatin.nl, een website gemaakt door VeiligheidNL en het RIVM. Daarnaast wordt BPA zoals eerder aangegeven bij de beantwoording onder vraag 1 ook toegepast in tal van andere producten.
Het gebruik van BPA is nader gereguleerd via de REACH-verordening voor het gebruik van BPA in producten. Het gaat dan met name om producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog aangescherpt.
De richtlijnen voor diagnostiek worden door artsen(verenigingen) zelf opgesteld, op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Ook WHO-publicaties en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken kunnen daarbij gebruikt worden. De rijksoverheid heeft daar verder geen rol in. Het is voor artsen niet goed mogelijk om bij individuele gezondheidsklachten een directe link te leggen met BPA.
Hebben artsen en andere gezondheidsprofessionals al eerder aan de bel getrokken over de mogelijke gezondheidsschade door eroderende windturbines? Zo ja, wat is er gebeurd met deze meldingen en is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van EZK is met verschillende gezondheidsprofessionals in gesprek geweest over de signalen die zij hebben afgegeven over eroderende windturbines. Naar aanleiding van deze gesprekken is bij het RIVM de quickscan uitgezet om in kaart te brengen welke (schadelijke) stoffen vrij komen. De Kamer wordt geïnformeerd zodra de quickscan is afgerond over welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u in kaart brengen hoeveel de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door eroderende windturbines de samenleving kost?
Ik wacht de quickscan naar het vrijkomen van (schadelijke) stoffen bij eroderende windturbines af. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of verder onderzoek en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Als de erosie van windturbines inderdaad leidt tot zoveel vervuilende en schadelijke stoffen in het milieu, kunnen wij daaruit dan concluderen dat de energietransitie en de klimaatlobby de afgelopen jaren hebben geleid tot een toename van zorgkosten en druk op de zorg? Wat gaat u eraan doen om dat te bestrijden?
Zoals eerder aangegeven wordt de kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Daarnaast wacht ik de uitkomsten van de quickscan af. De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten zodra de quickscan is afgerond en naar aanleiding hiervan welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u aangeven of windturbines ook kunnen worden geproduceerd zonder dat BPA of andere schadelijke stoffen hierin worden verwerkt? Zo niet, zijn hiervoor wel mogelijkheden in de toekomst?
Op dit moment is niet bekend of windturbines ook zonder het gebruik van BPA geproduceerd kunnen worden.
Kunt u aangeven of er andere vormen van energiewinning zijn waarbij het risico op milieuvervuiling en schade aan de volksgezondheid kleiner zijn?
Het opwekken van groene stroom door middel van windturbines draagt bij aan schonere lucht. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen.
Het bericht Duitsland redt energiegigant Uniper en schrapt rechtsgang Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Uniper de rechtszaak tegen Nederland en de samenhangende miljardenclaim heeft ingetrokken?1
In afwachting van goedkeuring door de aandeelhoudersvergadering van Uniper van de bail-out zoals deze door de Duitse autoriteiten is ingericht, is de behandeling van de internationale arbitragezaak opgeschort.
Ik verwacht dat voor het eind van 2022 het besluit van de aandeelhoudersvergadering is genomen en de internationale arbitragezaak definitief is ingetrokken. De Nederlandse rechtszaak loopt overigens door.
Loopt de claim van RWE nog wel?
Ja.
Kunt u eindelijk een overzicht geven van de contacten van uw ministerie met RWE en Uniper, zoals in eerdere Kamervragen verzocht?2
Sinds de rechtszaak is ingediend, is met de partijen niet gesproken over de Wet verbod op kolen. Met de partijen wordt wel regelmatig gesproken over bijvoorbeeld de ontwikkeling van waterstof, de nadeelcompensatie voor de productiebeperking en zaken gerelateerd aan de exploitatie.
Hoe kijkt u naar de nationalisering en gedeeltelijke nationalisering van energieleveranciers, zoals Duitsland dat met Uniper en Frankrijk met EDF gebeurt?
Ik ben op de hoogte van de Duitse en Franse maatregelen gericht op nationalisering van energieleveranciers. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Erkent u dat dit een effectieve manier is om de energiekosten van particulieren in de hand te houden en de energiemarkt te stabiliseren?
Het nationaliseren van een energieleverancier zie ik niet als oplossing voor hoge leveringsprijzen en/of om de werking van de energiemarkt te bevorderen. Ook een genationaliseerd energiebedrijf moet elektriciteit en/of gas inkopen op de markt en heeft in de huidige markt te maken met hoge inkoopkosten, die worden doorberekend in de tarieven voor eindafnemers. Het nationaliseren van een energieleverancier leidt dus in beginsel niet tot lagere tarieven voor de eindafnemer.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de energieleveranciers die in 2021 failliet zijn gegaan te redden, zoals Duitsland en Frankrijk dat hebben gedaan?
Het wettelijk systeem is zo ingericht, dat klanten van een failliete leverancier werden ondergebracht (veelal via restverdeling naar rato van marktaandeel) bij een van de andere energieleveranciers. Hiermee wordt geborgd dat kleinverbruikers ook na een faillissement van hun leverancier aanspraak kunnen maken op levering van energie door een vergunninghoudende leverancier. De leveringszekerheid wordt op die manier geborgd, zodat het nemen van andere maatregelen niet nodig is.
Wel is het faillissement van deze energieleveranciers voor mij en voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanleiding geweest om te kijken naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek hiernaar zal ik binnenkort naar uw Kamer sturen. Ook is de ACM voornemens het toezicht aan te scherpen.3
Wat is de positie van de Nederlandse overheid als grote energiebedrijven in problemen gaan komen?
Ik verwijs graag naar het verslag van het schriftelijk overleg van de Energieraad op 26 juli 2022 (Kamerstuk 21501–33, nr. 946) waarin ik al eerder heb aangegeven dat het niet mogelijk is om een precieze weergave te geven van wat er gebeurt in geval een groot energiebedrijf in de problemen komt. Een eventueel faillissement van een groot energiebedrijf kan leiden tot onrust op de markt, mogelijke prijseffecten en onzekerheid voor de leveringszekerheid. Dit zou dan ook opgevangen moeten worden. Dit is op dit moment in Nederland echter niet aan de orde.
Het bericht dat Eneco snoeit in de vergoeding voor teruglevering van stroom |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat de verlaging voor de teruglevering van stroom opgewekt door zonnepanelen een klap in het gezicht is van huishoudens die klant zijn van Eneco?1
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Momenteel geldt deze bepaling voor een beperkt aantal kleinverbruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname mag worden gesaldeerd, dan is de terugleververgoeding voor diegene niet van toepassing. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Vindt u – net als de consumentenbond – dat Eneco hier een slaatje uit de mogelijkheid dat zij nu verlagen omdat de afspraak dat er tenminste 70% van de energieprijs wordt betaald bij teruglevering is verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Energieleveranciers zijn vrij de terugleververgoeding zelf vast te stellen, maar deze vergoeding dient wel redelijk te zijn. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit geldt op dit moment voor een beperkt aantal kleinverbruikers (zie ook het antwoord op vraag 1).
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Uiteraard staat het leveranciers vrij om meer te betalen dan het wettelijke minimum voor de redelijke vergoeding.
Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen snel nieuwe afspraken te maken met energiebedrijven over een fatsoenlijk teruglevertarief om te voorkomen dat mensen af gaan zien van het aanleggen van zonnepanelen?
Op dit moment moeten leveranciers al een redelijke vergoeding betalen voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de terugverdientijden van zonnepanelen tot en met 2030 bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Dit maakt zonnepanelen voor huishoudens een zeer aantrekkelijke investering.
Erkent u dat het stimuleren van het opwekken van groene stroom op deze manier lucratief wordt voor private energiebedrijven terwijl de maatschappelijke investering minder rendeert?
Nee. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het voor huishoudens zeer interessant om te investeren in zonnepanelen, gezien de verwachting dat de terugverdientijden tot en met 2030 niet hoger zullen worden dan zeven jaar.
Wilt u stimuleren dat mensen makkelijker een energie-coöperatie kunnen opzetten om beter opgewekte stroom te kunnen delen en niet afhankelijk te hoeven zijn van de energiebedrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind de coöperatieve energietransitie een belangrijke ontwikkeling die ik ondersteun. Coöperatieve elektriciteitsproductie stimuleer ik hoofdzakelijk via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Deze subsidieregeling maakt het voor coöperaties en VvE’s mogelijk om subsidie aan te vragen om gedurende 15 jaar de onrendabele top van een project met zonnepanelen, windturbine(s) of waterkracht te dekken. Aan de subsidie zitten voorwaarden verbonden, die ik ieder jaar evalueer en waar nodig en mogelijk wijzig. Hierbij draag ik er zorg voor dat coöperaties op redelijke wijze aan de voorwaarden kunnen voldoen. Coöperaties die zelf elektriciteit produceren zijn inderdaad minder afhankelijk van de internationale energiemarkt en dit brengt voordelen met zich mee. De SCE opent jaarlijks en ik nodig coöperaties uit een aanvraag in te dienen.
Bent u bereid om met gemeenten te onderzoeken hoe zij kunnen stimuleren dat gemeenschappen makkelijker eigen coöperaties kunnen opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is al veel kennis en ervaring opgedaan rond lokale energie-initiatieven. Het mede vanuit de rijksoverheid gefinancierde «HIER opgewekt» is het hiertoe opgerichte kennisplatform en verstrekt hierover o.a. via haar website kennis aan zowel lokale energie-initiatieven zelf als aan samenwerkingspartners van energie-initiatieven: gemeenten, provincies, woningcorporaties en serviceverleners. Gemeenten spelen op verschillende manier een rol in de coöperatieve energietransitie. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan hoe zij de coöperatieve initiatieven in hun gemeenten willen ondersteunen. Het opzetten van een coöperatie is uiteindelijk aan de (groep) burgers en of lokale ondernemers zelf. Ik zie daarom geen directe meerwaarde van een dergelijk onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat andere energiebedrijven dit slechte voorbeeld van Eneco volgen en ook het teruglevertarief fors verlagen?
Het staat leveranciers vrij om de terugleververgoeding te verlagen, mits afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
De gigantische klimaateffecten van privéjachten en privévliegtuigen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «The huge impact of private jets»1 en het artikel «Superyachts symbolize climate breakdown»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de weinige gebruikers van privévliegtuigen en privéjachten zo’n gigantische klimaatvoetafdruk hebben?
Op internationaal en nationaal niveau zet de Nederlandse overheid zich in om de klimaatafdruk van de luchtvaart en de maritieme sector te minimaliseren. Dit geldt óók voor privévliegtuigen en superjachten. Omdat beide sectoren mondiaal georganiseerd en georiënteerd zijn, is het van groot belang om binnen deze sectoren internationaal samen te werken en afspraken te maken. Zonder gelijke normering kunnen partijen er gemakkelijk voor kiezen om uit te wijken naar landen die minder strenge eisen stellen aan broeikasgasemissies.
Mondiaal zet Nederland in op ambitieuze afspraken via de Internationale Burgerluchtvaart Organisatie (ICAO) en de International Maritime Organisation (IMO). Op Europees niveau wordt voor beide sectoren op dit moment gewerkt aan de voorstellen onder het Fit for 55-pakket van de Europese Commissie om de
CO2-uitstoot te reduceren. Het pakket legt daarvoor een ambitieuze architectuur neer, die op onderdelen nog wordt uitgewerkt. Nationaal heeft Nederland klimaatdoelen vastgesteld in de Luchtvaartnota3 en voor de maritieme sector is er de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Zeehavens4. In het licht van deze Europese Green Deal en de daaruit voortgekomen initiatieven, heeft het kabinet zijn commitment uitgesproken voor de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. In lijn hiermee wil het ministerie ook voor de internationale zeevaart toewerken naar een klimaatneutrale zeevaart in 2050.
Wat denkt u dat het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid doet wanneer iedereen gevraagd wordt iets te doen, terwijl gelijktijdig een paar rijken ongestoord en onnodig een disproportionele uitstoot veroorzaken?
Via de mondiale, Europese en nationale doelstellingen zet Nederland zich in voor een rechtvaardig, uitvoerbaar en effectief klimaatbeleid met als doel bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen onder het Parijsakkoord. Dat iedereen naar draagkracht bijdraagt aan verduurzaming is essentieel voor het draagvlak. Dit geldt ook voor de gebruikers van superjachten en privévliegtuigen.
Het is bekend dat privévliegtuigen en privé en superjachten per passagier relatief meer emissies veroorzaken. Vanwege het internationale karakter is het van belang om in samenwerking met andere landen te streven naar maatregelen gericht op het terugdringen van de emissies.
Is u bekend dat slechts 1% van de mensen 50% van de vliegemissies veroorzaakt?3 Wat doet dit met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid dat vier uur vliegen met een privévliegtuig ongeveer evenveel CO2-uitstoot veroorzaakt als een gemiddelde Europeaan in een heel jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer mensen zien dat de gebruikers van privéjachten en privévliegtuigen niet of nauwelijks betalen voor de gigantische (klimaat)schade die zij veroorzaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het voor de geleverde inspanningen om de mobiliteitssector te verduurzamen dat de privévliegtuigsector tussen 2005 en 2019 de uitstoot met 31% zag groeien? Wat doet dit met het draagvlak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat privévliegtuigen (met een vertrekgewicht onder 8.616 kilogram) niet onder de vliegbelasting vallen? Hoe (en waarom) is die gewichtsgrens tot stand gekomen?
De vliegbelasting is inderdaad verschuldigd per vertrekkende reiziger met een vliegtuig met een maximaal toegelaten startgewicht van meer dan 8.616 kilogram. Deze grens is tot stand gekomen uit het oogpunt van uitvoerbaarheid voor luchthavens door de aansluiting van de heffing op hun administratieve inrichting. Voor de vliegbelasting is daarmee de administratie, zoals deze door de luchthavens wordt gevoerd om diverse kosten te kunnen doorberekenen aan de luchtvaartmaatschappijen, het uitgangspunt. De grenswaarde van 8.616 kilogram is ontleend aan het gewichtscriterium dat wordt gehanteerd voor het bepalen van de geluidshoeveelheid van kleine vliegtuigen.7
Wat betreft het belasten van privévliegtuigen: de vrijstelling van accijns op kerosine is niet van toepassing bij het gebruik van plezierluchtvaartuigen.8 Plezierluchtvaartuigen zijn eigen of gehuurde vliegtuigen die niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden. Bij pleziervluchten wordt een accijns van € 528,46 betaald per 1.000 liter kerosine, wat ertoe leidt dat privévluchten dus in veel gevallen ook onder de belastingheffing vallen. Op deze manier is het reizen per vliegtuig voor de meeste reizigers belast. Naast belastingen wordt de luchtvaart nog op andere manieren beprijsd, zie daarvoor het antwoord op vraag 15, 16, en 17. Wij onderzoeken de wenselijkheid en mogelijkheden om privévliegtuigen mee te nemen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart, en waar nodig aanvullend beleid te onderzoeken.
Klopt het dat een reiziger (straks) wel € 24 vliegbelasting moet betalen voor een economyticket in een passagiersvliegtuig, maar niet voor het reizen in een privévliegtuig?4 Waarom vindt u dat rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de vliegbelasting nu in geen verhouding staat tot de veroorzaakte vervuiling, aangezien uit het in het artikel genoemde voorbeeld blijkt dat een reiziger die vliegt van London naar New York met een economyclassticket gemiddeld genomen 313 kg CO2 uitstoot en voor diezelfde vlucht met een privévliegtuig 25.056 kg CO2?5
De uitstoot per reiziger hangt mede af van het vliegtuigtype, configuratie en de bezettingsgraad van zowel toestellen van luchtvaartmaatschappijen als privévliegtuigen. Maar in veel gevallen zal de uitstoot per reiziger in een privévliegtuig aanzienlijk groter zijn. De Nederlandse vliegbelasting kent een uniform tarief waarin verschillen in uitstoot per reiziger dus niet worden meegewogen. Maar als we kijken naar de verhouding bij beprijzing in relatie tot maatschappelijke kosten, waar CO2-uitstoot/vervuiling onderdeel van is, moeten we niet alléén naar de vliegbelasting kijken. In dat kader is het van belang om naar alle relevante belastingen en heffingen te kijken, samen met alle maatschappelijke kosten (externe kosten en infrastructuurkosten). Beprijzing vindt in de luchtvaart via verschillende manieren plaats. Onder andere via de nationale vliegticketbelasting, maar ook via het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Daarnaast wordt er ingezet op het realiseren van een bijmengverplichting van duurzame brandstoffen. Omdat duurzame brandstoffen op dit moment nog duurder zijn dan de conventionele brandstof kerosine, zorgt een bijmengverplichting indirect ook voor een kostenverhogend effect.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer de Nederlandse overheid mensen oproept om hun bandenspanning te checken en zo brandstofefficiëntie na te streven, terwijl een privéjacht als de M/Y Azzam 1 miljoen liter brandstof tankt (grofweg vijf keer de hoeveelheid brandstof die een Boeing 747 kan houden) en vele honderden liters brandstof per uur verbruikt?6
Een eerlijke verdeling van de lasten ten aanzien van het reduceren van broeikasgasemissies is van groot belang voor het draagvlak. Tegelijkertijd is de invloed van Nederland op de uitstoot van superjachten beperkt, aangezien juist deze jachten zich over de wereld bewegen. Mondiale regelgeving is nodig om de broeikasgasemissies van schepen te reduceren, inclusief superjachten.
Zoals aangekondigd in de brief van 22 november 202111 zet het kabinet zich in voor het bereiken van klimaatneutrale zeevaart in 2050. De inzet van Nederland richt zich op ambitieuze internationale afspraken, bestaande uit een combinatie van normeren en beprijzen. In de EU zijn de besprekingen over maatregelen uit het Fit for 55-pakket die de zeevaart reguleren ver gevorderd. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd12. De Europese Commissie heeft ervoor gekozen snel een start te maken, waarmee 90% van de emissies van de zeevaart wordt aangepakt. Nederland zet zich ervoor in dat ook de overige schepen onder het pakket gebracht worden. Ik zet mij ervoor in om bij de huidige gesprekken over het Fit for 55-pakket ook de overige segmenten onder de werking van de maatregelen te brengen. Dit geldt ook voor superjachten.
Daarnaast zijn er op dit moment voorbereidingen gaande om de mondiale regelgeving vanuit IMO wat betreft broeikasgasemissies aan te scherpen. In de genoemde brief van 22 november 2021 aan uw Kamer werd benoemd dat Nederland ervoor wil waken dat maatregelen leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie en draagvlak van het Nederlandse (en Europese) bedrijfsleven. Vanuit klimaatoogpunt is een gelijke normering op mondiaal niveau van belang omdat anders weglekeffecten zullen ontstaan naar landen met minder strenge eisen wat betreft de uitstoot van broeikasgassen. Dit geldt bij uitstek ook voor superjachten. Binnen deze randvoorwaarden zal ik mij er bij de lopende internationale gesprekken voor inzetten dat er zo min mogelijk uitzonderingsposities worden gecreëerd en dat ook specifieke segmenten zoals superjachten onder de maatregelen komen te vallen.
Klopt het dat, om belasting te ontwijken, veel privéjachten op papier in charter zijn, terwijl ze alleen of vooral privé gebruikt worden? Hoe staat het met de inspanningen van de Europese Commissie om belastingontwijking door eigenaren van privé of superjachten in Griekenland, Italië, Cyprus en Malta aan te pakken?
Kwantitatieve gegevens over het mogelijk toepassen van dergelijke structuren ten aanzien van jachten, bijvoorbeeld door het al dan niet ten onrechte kwalificeren als charter, zijn niet voorhanden. Het is wel bekend dat het voorkomt dat eigenaren van superjachten gebruik maken van verschillen in uitleg van de btw-richtlijn door diverse lidstaten om de btw-druk op de aanschaf en/of het bezit van een jacht zo laag mogelijk te houden. In hoeverre in een dergelijke situatie sprake is van het ontwijken van belasting dient per individueel geval te worden beoordeeld. Waar een uitvoeringspraktijk van een lidstaat binnen de grenzen van de btw-richtlijn blijft, is het voor de Europese Commissie niet mogelijk om daar tegen op te treden. Om die reden heeft de Europese Commissie een tegen een lidstaat aangespannen inbreukprocedure ingetrokken nadat betreffende lidstaat zijn uitvoeringspraktijk ten aanzien van de lease van jachten zodanig heeft aangepast dat daarmee de bepalingen van de btw-richtlijn niet onrechtmatig worden toegepast.
Hoe zit het met de privévliegtuigen en zulke belastingconstructies? Welke signalen zijn er dat er constructies gebruikt worden om belasting te ontwijken?
Signalen voor dergelijke (btw-)structuren ten aanzien van privévliegtuigen komen in grote lijnen overeen met die ten aanzien van jachten. Bestrijding van eventuele belastingontwijking vergt in dat opzicht dan ook een soortgelijke benadering. Zie in dat opzicht ook de reactie op vraag 14.
Wat doet Nederland om belastingontwijking met privévliegtuigen of privéjachten aan te pakken?
Vanwege de Europese dimensie vergt het bestrijden van eventuele belastingontwijking een gezamenlijke Europese inspanning van de belasting- en douaneautoriteiten van lidstaten en de Europese Commissie. Waar wordt gehandeld binnen de grenzen van de Europese regelgeving zijn de mogelijkheden voor bestrijding van belastingvriendelijke structuren beperkt. Mogelijke gevallen van belastingontwijking worden binnen de Belastingdienst beoordeeld door de Coördinatiegroep Constructiebestrijding en worden, indien daartoe aanleiding bestaat en voor zover juridisch mogelijk, bestreden. In voorkomende gevallen vinden multilaterale controles plaats waarbij wordt samengewerkt met de belastingautoriteiten van andere lidstaten en informatie wordt uitgewisseld. In communautair verband vraagt Nederland aandacht voor deze problematiek in het kader van Eurofisc, waarbinnen lidstaten eventuele (ongewenste) belastingstructuren, trends en mogelijke fraudesignalen in een vroegtijdig stadium met elkaar en de Europese Commissie delen en bespreken.
Welke mogelijkheden ziet u om het zwaar vervuilende gebruik van privévliegtuigen en privéjachten te ontmoedigen? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zoals beschreven in de Luchtvaartnota13 zet het kabinet zich voor de gehele luchtvaart in op maatregelen die bijdragen aan vergroening, zoals gebruik van duurzame brandstoffen en inzet van (hybride)elektrische vliegen. De CO2-uitstoot van uit Nederland vertrekkende vluchten is in 2030 gelijk aan 2005, in 2050 minimaal gehalveerd ten opzichte van 2005 en in 2070 nul. Hiervoor wordt een pakket instrumenten en maatregelen uitgewerkt, waaronder het CO2-plafond.
Nationaal streven we de doelen na om per 2030 14% van de brandstoffen duurzaam bij te mengen en per 2050 fossielvrij te vliegen. In 2050 mag de gehele binnenlandse burgerluchtvaart geen CO2 meer uitstoten. Daarbij zet Nederland in op een internationale rol als koploper op het gebied van (hybride)elektrisch vliegen en voor de ontwikkeling van waterstofvliegtuigen. De huidige ontwikkelingen rondom elektrische en waterstofvliegtuigen zijn gericht op de kleinere tot middelgrote vliegtuigen en voor de korte tot middellange afstand (tot maximaal 3.500 km). De inzet voor de klimaattransitie van de zeevaart is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
De nationale inzet is voor Nederland ook de lijn in de onderhandelingen rondom de verschillende Fit for 55- pakket voorstellen14, waarin op Europees niveau wordt samengewerkt om de CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren. Onder dit pakket is voorgesteld om de Richtlijn energiebelastingen (ETD) te herzien en daarmee de grondslag te verbreden naar de brandstoffen voor de luchtvaart. Over kerosine voor niet-commerciële luchtvaart wordt al accijns geheven, dat verandert met deze herziening niet. Ook betalen niet-commerciële vluchten die jaarlijks meer dan 1.000 ton CO2 uitstoten voor hun uitstoot onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Onder het RefuelEU-voorstel – de Europese bijmengverplichting – worden brandstofleveranciers verplicht om duurzame brandstoffen bij te mengen op EU-luchthavens. Luchtvaartexploitanten worden daarbij ook verplicht om duurzame brandstoffen te tanken. Daarbij geldt voor luchtvaartexploitanten een uitzondering wanneer zij minder dan 500 vluchten op jaarbasis uitvoeren. Privévliegtuigen en klein zakelijk verkeer (business aviation) zijn niet generiek uitgezonderd van deze verplichting. De uitzondering maakt nog onderdeel uit van de onderhandelingen in de Triloog fase. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen ingezet op het zo ver mogelijk beperken van deze uitzondering.
Vanwege het feit dat het RefuelEU-voorstel de verplichting tot het bijmengen bij de brandstofleveranciers legt, zal ook het privé en zakelijk verkeer op EU-luchthavens15 in de praktijk waarschijnlijk enkel brandstoffen kunnen kopen die bijgemengd zijn met duurzame brandstoffen.
De superjachten waaraan in het artikel wordt gerefereerd, vallen onder het MARPOL-verdrag Annex VI, het internationale verdrag dat emissies van zwavel en NOx regelt. Volgens dit verdrag moeten nieuwe superjachten voldoen aan de strenge Tier III regelgeving omtrent de uitstoot van NOx als zij in een emissiecontrolegebied varen, zoals de Noordzee. Daarnaast moeten deze jachten voldoen aan de zwavelnormering voor brandstoffen. Verder wordt in de herziening van de Richtlijn energiebelastingen voorgesteld om brandstof voor de scheepvaart te belasten, wat gesteund wordt door het kabinet. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 11 zal ik aandacht vragen voor de jachten binnen de broeikasgasmaatregelen die bij IMO in ontwikkeling zijn en ervoor pleiten dat zij geen uitzondering kunnen krijgen op de maatregelen.
Vanuit Nederland zijn er weinig mogelijkheden om superjachten extra te belasten. De jachten zijn in veruit de meeste gevallen in buitenlands bezit en geregistreerd in buitenlandse, vaak niet-Europese registers. Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven, zet ik daarom in op het aanscherpen van internationale regelgeving, met aandacht voor behoud van een gelijk speelveld.
Welke mogelijkheden ziet u om de zware vervuiling bij het gebruik van privévliegtuigen en privéjachten rechtvaardiger te belasten? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid zich in te spannen om nationaal en/of binnen de Europese Unie te komen tot een drastische inperking van de CO2-impact van privévliegtuigen en privéjachten? Zo nee, hoe legt u dat uit aan de mensen van wie u inzet vraagt om het klimaatbeleid ten uitvoer te brengen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe belastingontwijking met superjachten tegengegaan kan worden?
Nederland heeft weinig invloed op het registerbeleid van Malta. Malta is gehouden aan de kaders die door de EU gesteld zijn. Malta bewegen om haar regels aan te scherpen, zal weinig invloed hebben op de eigenaren van superjachten. Zelfs wanneer bilateraal overleg met Malta tot aanpassing zou leiden, en de kans daarop is bijzonder gering, kunnen de eigenaren van superjachten gemakkelijk de registratie van hun schepen aanpassen en voor een niet-EU-vlag kiezen, met voordeligere voorwaarden. Ik acht de hierboven genoemde inzet op internationale regelgeving, zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen toegelicht, daarom vele malen effectiever.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe de klimaatimpact van deze superjachten aangepakt kan worden?
Het terugdringen van emissies van superjachten zal voornamelijk door internationale afspraken en verdragen moeten plaatsvinden. Scheepseigenaren kunnen namelijk hun jachten gemakkelijk onder andere scheepsregisters brengen, die minder eisen stellen wat betreft broeikasgasemissies. Daarom richt ik mijn inzet op het maken van ambitieuze internationale afspraken.
De uitspoeling van nitraat bij drijfmest |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de tussenresultaten van het praktijkonderzoek naar de gevolgen van vervanging van kunstmest door drijfmest op grasland op droogtegevoelige gronden voor de uitspoeling van nitraat?1
Ja, ik ben bekend met het bericht op de website van Wageningen Universiteit.
Hoe waardeert u de positieve effecten van vervanging van kunstmest door drijfmest op de uitspoeling van nitraat in het winterseizoen, juist in een droog jaar wanneer de waterkwaliteitsproblemen opspelen?
Een waardeoordeel over de effecten van de vervanging van kunstmest door drijfmest is lastig te geven als niet alle resultaten bekend zijn. De literatuurstudie doet geen vergelijkende uitspraken over de algehele uitspoeling van kunstmest en runderdrijfmest. Het definitieve rapport van het praktijkonderzoek, waar ook de gegevens over de uitspoeling in komen, zal in het najaar van 2022 worden opgeleverd.
Hoe beziet u deze positieve resultaten in het licht van uw uitspraak in het recente schriftelijke overleg dat u de eerdere literatuurstudie2 niet heeft betrokken bij de derogatieonderhandelingen, terwijl het praktijkonderzoek de analyse op basis van de literatuurstudie lijkt te bevestigen?
Nederland heeft zich altijd sterk gemaakt voor een mogelijkheid om op graslandbedrijven meer stikstof uit dierlijke mest te mogen toepassen. De onderbouwing van de Nederlandse derogatie voor graasdiermest op graasdierbedrijven is steeds gebaseerd op de hoge stikstofopname en het lange groeiseizoen van grasland.3 Nederland heeft daaraan opvolgende derogatieaanvragen gestaafd met de derogatierapportages van RIVM, die gedeeld zijn met de Europese Commissie, en ook aan uw Kamer zijn aangeboden. Uit deze rapportages blijkt dat grondwaterkwaliteit op derogatiebedrijven beter is dan op niet-derogatiebedrijven.
De onderhandelingen over de derogatie zijn afgerond. Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer hierover op 5 september geïnformeerd. De tussenresultaten van het genoemde praktijkonderzoek waren niet gepubliceerd en ook nog niet door een wetenschappelijk reviewproces gegaan. Het rapport wordt na verwachting in oktober 2022 verwacht. Ik zal deze tussenresultaten nu niet met de Commissie delen.
Bent u bereid de tussenresultaten van het genoemde praktijkonderzoek te delen met de Europese Commissie teneinde er alles aan te doen om de derogatie zoveel mogelijk te behouden?
Zie antwoord vraag 3.
De energietoeslag voor studenten |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, waarin zij oordeelt dat het college van de gemeente Nijmegen onterecht studenten uitsluit als gehele groep voor de energietoeslag?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat betekent deze uitspraak voor andere studenten, zowel in Nijmegen als in andere steden? Verandert deze uitspraak uw advies aan gemeenten om studenten op een andere manier te helpen, bijvoorbeeld via bijzondere bijstand?
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij dit advies.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Wel is, gezien de diversiteit in woonsituatie, het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Wat is de huidige stand van zaken van het overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) hierover?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Welke gemeenten hebben hun beleid al aangepast naar aanleiding van deze uitspraak?
Ik weet niet of en hoeveel gemeenten specifiek naar aanleiding van deze uitspraak hun beleid hebben aangepast.
Hoeveel vergelijkbare rechtszaken lopen er op dit moment?
Gemeenten melden dat ze meer aanvragen van studenten ontvangen. Er wordt niet bijgehouden of en hoeveel rechtszaken er lopen.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat studenten in allerlei steden individuele procedures gaan voeren? Bent u bereid op korte termijn een bindende uitspraak voor alle gemeenten te doen, om nog meer rechtszaken te voorkomen?
In overleg met onder andere gemeenten is afgesproken hoe om te gaan met studenten die in de financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen (zie ook het antwoord op vraag 2). Dit is ook opgenomen in de handreiking voor gemeenten. Mijn verwachting is dat dit leidt tot gerichte aanvragen van studenten die in aanmerking komen voor de tegemoetkoming en tot minder bezwaar en beroep. Omdat gemeenten binnen de bijzondere bijstand over beleidsvrijheid beschikken, kan ik hier geen bindende uitspraken over doen.
Vindt u dat gemeenten zelf koopkrachtbeleid mogen voeren? Zo nee, is het dan niet onrechtvaardig als de ene student in de ene gemeente wel energietoeslag krijgt, maar de andere student in een andere gemeente niet, terwijl studenten door het hele land te maken hebben met verhoogde energiekosten? Zo nee, waarom niet?
Met de eenmalige energietoeslag is gekozen voor een constructie binnen de bijzondere bijstand. Er zijn ook andere opties overwogen, maar dit was de enige haalbare optie. De keuze voor de bijzondere bijstand laat ruimte voor gemeenten om zelf te bepalen welke eisen gehanteerd worden bij het toekennen van de energietoeslag. In overleg met gemeenten is afgesproken om in de landelijke richtlijn gemeenten te adviseren om studenten als groep uit te sluiten omdat, vanwege de in het antwoord op vraag 2 geschetste diversiteit in de groep studenten, de individuele bijzondere bijstand een betere weg is. De meeste gemeenten hebben dit advies overgenomen. Er zijn echter ook gemeenten die gekozen hebben om bijvoorbeeld uitwonende studenten met een eigen energiecontract voor de energietoeslag in aanmerking te laten komen.
In het algemeen geldt dat de energietoeslag een crisismaatregel betreft om te voorkomen dat huishoudens met een laag inkomen in zeer ernstige problemen komen. De doelgroep is daarom ook gelijk aan de doelgroep die de gemeente stelt voor het reguliere armoedebeleid. Bij de totstandkoming van de energietoeslag moest een evenwicht worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling. Daarbij beoogt de energietoeslag geen koopkrachtreparatie, maar is om de ergste nood te lenigen. Het brede pakket van 2023 heeft wel als doel de koopkracht te herstellen, ook die van studenten.
Overweegt u de mogelijkheid om alsnog een regeling op te zetten via Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO)? Zo nee, waarom niet?
De energietoeslag als zodanig past niet in de bestaande systemen van DUO. Het uitvoeren van de energietoeslag door DUO vergt het opzetten van nieuwe processen en systemen, en is daarmee op korte termijn niet mogelijk. Om dit op langere termijn mogelijk maken, zou flink moeten worden geprioriteerd waarbij andere grote opdrachten, zoals de herinvoering van de basisbeurs, in het gedrang komen.
Een andere mogelijkheid, namelijk het verhogen van studiefinancieringsbedragen, vergt een wetswijziging, die niet op korte termijn noch met terugwerkende kracht kan geschieden. Voor studiefinanciering in het hoger onderwijs bestaat de basisbeurs tot de herinvoering daarvan niet en de beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel dat de herinvoering regelt is 1 september 2023. Daarnaast is relevant dat DUO de basisbeurs in het mbo voornamelijk in prestatiebeurzen (mbo 1 en 2 uitgezonderd) verstrekt. Dat zijn in principe leningen totdat men (tijdig) afstudeert. Wetswijzigingen met terugwerkende kracht zijn alleen mogelijk voor maatregelen die louter begunstigend zijn, en het verhogen van prestatiebeurzen is dat strikt genomen niet. Daarnaast weet DUO tot de herinvoering van de basisbeurs niet of een ho-student uit- of thuiswonend is. Die informatie is pas na herinvoering van de basisbeurs weer beschikbaar voor DUO als de student studiefinanciering heeft aangevraagd.
Als onderdeel van de koopkrachtbesluitvorming dit jaar heeft het kabinet wel aangekondigd om de basisbeursbedragen voor uitwonende studenten in het collegejaar 2023/2024 te verhogen met 165 euro om tegemoet te komen aan stijgende prijzen. Deze regeling wordt uitgevoerd door DUO.
Bent u ervan op de hoogte dat onder andere in Nijmegen het budget voor de energietoeslag al bijna op is?2 Krijgen gemeenten extra geld om studenten ook de energietoeslag te kunnen geven?
Zoals aangegeven, kunnen studenten die in de financiële problemen komen door de energierekening aanspraak maken op de individuele bijzondere bijstand. Voor deze uitzonderlijke gevallen heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen gaat het kabinet nog in overleg met gemeenten.
Stikstofreductie, stikstofminnende planten en insecten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie in 2030 en 2035 mogelijk een negatief effect heeft op flora en fauna en daarbij specifiek op de insectenpopulatie?
Het is uit te sluiten dat de voorgesteld stikstofreductie een negatief effect heeft op flora en fauna, waaronder de insectenpopulatie. De stikstofdepositie is al meer dan een eeuw hoger dan de natuurlijke hoeveelheid stikstofdepositie. Dat betekent dat er al die tijd (in meerdere of mindere mate) ophoping van stikstof heeft plaatsgevonden. Daardoor is er geen sprake meer van een normale stikstoftoestand: er zit meer stikstof in onze ecosystemen dan van nature het geval zou zijn. Dat heeft echter op verschillende typen natuur een verschillend effect. Om stikstofgevoelige natuur te ondersteunen is een stikstofreductie noodzakelijk. Het Nationaal Programma Landelijk Gebied is gericht op het ondersteunen van alle kwetsbare soorten, stikstofgevoelig en niet-stikstofgevoelig.
De voorgestelde stikstofreductie komt ook specifiek ten goede van de diversiteit aan insecten. Onderzoek wijst uit dat de huidige verhoogde beschikbaarheid van stikstof insectenpopulaties via een scala aan mechanismen negatief beïnvloedt. Zo leidt door stikstof veroorzaakte bodemverzuring bijvoorbeeld tot een afname van diversiteit aan planten wat een directe relatie heeft met diversiteit aan insecten.
Kunt u uitsluiten dat de voorgestelde stikstofreductie mogelijk een negatief effect heeft op stikstofminnende habitats?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoeveel stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
De beoogde stikstofreductie via stikstofmaatregelen is noodzakelijk voor het herstellen van onze stikstofgevoelige natuur. Aantallen planten en/of insecten, maar ook de diversiteit aan soorten speelt daarbij een rol. Op basis van data uit het informatiesysteem SynBioSys is circa de helft van de hogere planten en mossen stikstofgevoelig, en de andere helft niet-stikstofgevoelig te noemen. Het beeld van de afhankelijkheid van insecten van verschillende plantensoorten kan nog completer worden dan het nu is. Verschillende partijen werken al enige tijd aan het aanleggen van een database van voedselrelaties tussen planten en insecten in Nederland, welke in de toekomst gerelateerde vragen zou kunnen beantwoorden.
Kunt u aangeven hoeveel niet-stikstofminnende planten er zijn en welke insecten daarvan afhankelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel levend gewicht aan insecten er nu in Nederland voorkomt?
Er wordt in Nederland geen dekkend onderzoek gedaan naar verandering in de biomassa van insecten. De paar studies die biomassa hebben gemeten, hebben dit slechts in enkele jaren gedaan. Op basis van beschikbare data is het daarom niet mogelijk om uitspraken te doen over het levend gewicht aan insecten in Nederland. Projecten waarbij trends van insecten worden gemonitord, kijken met name naar aantallen individuen, soortenrijkdom of soortensamenstelling. Biomassa of levend gewicht wordt in deze onderzoeken niet of beperkt meegenomen omdat dit een complexe opgave is: in sommige gevallen kunnen ongunstige milieuomstandigheden tot een sterke toename in biomassa van slechts één of enkele soorten leiden, waarmee een hoge biomassa in deze gevallen niet getuigt van hogere natuurwaarden.
Omdat het levend gewicht aan insecten niet structureel wordt gemeten is het niet mogelijk om inzicht te geven in (ontwikkelingen in) levend gewicht aan insecten over de periode 1960 tot heden. Om dezelfde reden is het niet mogelijk om inzicht te geven in de hoeveelheid stikstof die benodigd is voor het vormen van deze insectenpopulatie.
Kunt u aangeven wat het levend gewicht aan insecten is over de periode 1960 tot het heden?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel stikstof er nodig is om deze insectenpopulatie te vormen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke vogels afhankelijk zijn van insecten voor hun voedsel?
Vogels kunnen in verschillende mate afhankelijk zijn van insecten als voedsel. De afhankelijkheid kan ook variëren over de seizoenen. Data van Sovon Vogelonderzoek Nederland laat zien dat ongeveer 50% van alle in Nederland broedende soorten insectivoor is in de broedtijd. Voor de groep zangvogels ligt dit percentage op ongeveer 80%. Onder vogels die in de winter in Nederland verblijven is het aandeel insecteneters met circa 15% een stuk lager, dat is onder andere het gevolg van de veel lagere beschikbaarheid van insecten in die tijd van het jaar en het feit dat we in de winter een behoorlijke toename hebben van trekvogels uit noordelijke streken (zoals eenden en ganzen) die vaak watergebonden zijn en niet insectivoor. De meeste insecteneters in Nederland zijn trekvogels en in de winter niet in ons land aanwezig.
Ecocide door Russische militaire agressie in Oekraïne |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat de Russische militaire agressie in Oekraïne niet alleen onvoorstelbaar menselijk leed toebrengt, maar ook grote schade aanricht aan het milieu?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de autoriteiten in Oekraïne groot belang hechten aan het in kaart brengen van deze schade en aan het herstel wanneer de oorlogssituatie dit toelaat?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Oekraïense Procureur-Generaal naar het plegen van ecocide – zoals gedefinieerd in het Wetboek van Strafrecht aldaar – door het Russische leger?
Ja.
Klopt het dat het Bureau van de Algemene Aanklager in Oekraïne al reeds 17.000 berichten en 60.000 beelden heeft ontvangen van milieuschade in Oekraïne aangericht door Russische troepen?
De Nederlandse regering beschikt niet over deze informatie.
Bent u bekend met de milieuclausule in het lid 8(2)(b)(iv) van het Statuut van Rome, die ernstige, langdurige en wijdverspreide milieuaantasting als gevolg van disproportioneel militair optreden tot oorlogsmisdaad bestempelt?
Ja. Het gaat volgens de betreffende bepaling om de volgende handeling: «[het] opzettelijk een aanval inzetten in de wetenschap dat een dergelijke aanval bijkomstige verliezen aan levens of letsel onder burgers zal veroorzaken of schade aan burgerobjecten of omvangrijke, langdurige en ernstige schade aan het milieu zal aanrichten, die duidelijk buitensporig zou zijn in verhouding tot het te verwachten concrete en directe algehele militaire voordeel.»
Klopt het dat er geen aanwijzingen zijn dat de missie van het Internationaal Strafhof inzake het onderzoek naar oorlogsmisdaden in Oekraïne ook aandacht besteed aan de genoemde milieuclausule, terwijl in Oekraïne grote urgentie ter zake gevoeld wordt?
Op 2 maart heeft het Internationaal Strafhof een onderzoek geopend naar vermeende misdrijven gepleegd in de context van de situatie in Oekraïne sinds 21 november 2013. Het is aan de Aanklager van het Internationaal Strafhof om te bepalen hoe dit onderzoek wordt uitgevoerd. De Nederlandse regering mengt zich niet in het vervolgingsbeleid van het Strafhof.
Kunt u als partij bij het Statuut van Rome er bij het Strafhof op aandringen de milieuclausule wel mee te nemen in het onderzoek?
De Nederlandse regering respecteert de onafhankelijkheid van het Internationaal Strafhof en bemoeit zich derhalve niet inhoudelijk met strafrechtelijke onderzoeken van de Aanklager van het Internationaal Strafhof. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de Aanklager van het Internationaal Strafhof de situatie in Oekraïne zal beoordelen in het licht van alle relevante bepalingen in het Statuut van Rome.
Bent u bereid ondersteuning te bieden aan Oekraïne bij het verzamelen van bewijsmateriaal van milieuschade door Russische militaire agressie? Zo ja, op welke manier?
Nederland heeft nauw contact met het kantoor van de Procureur-Generaal van Oekraïne over technische ondersteuning en de behoefte van de Procureur-Generaal. Zo zet Nederland op verzoek van Oekraïne en onder de vlag van het Internationaal Strafhof forensisch- en opsporingsteams in voor onderzoek naar en het veiligstellen van bewijs aangaande mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven in Oekraïne. Tot op heden is geen ondersteuning gevraagd bij opsporingsonderzoek naar schade aan het milieu gerelateerd aan de oorlogsmisdrijven gepleegd in Oekraïne.
Waarom is in de Politieke Verklaring van de op 14 juli in Den Haag gehouden Ukraine Accountability Conference niets over de aangerichte milieuschade en de noodzaak Rusland hiervoor aansprakelijk te stellen, opgenomen?
De Politieke Verklaring aangenomen tijdens de Ukraine Accountability Conference is in zeer korte tijd uitonderhandeld tussen 45 landen, waaronder Oekraïne. Tijdens deze onderhandeling is er geen verzoek geweest om een verwijzing naar milieuschade op te nemen in de verklaring.
Is de conclusie gerechtvaardigd dat de blinde vlek op milieugebied in relatie tot Oekraïne van zowel Nederland als het Internationaal Strafhof voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome, en de verwerping van de noodzaak hiervan door het kabinet in zijn brief van 26 april 2021?2
Nee. Het kabinet is van mening dat er geen sprake is van een blinde vlek op milieugebied die voortvloeit uit het ontbreken van ecocide als een op zichzelf staand misdrijf in het Statuut van Rome. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over ecocide,3 ziet het kabinet verschillende manieren om bescherming van het milieu op internationaal niveau te adresseren.
Geldt de argumentatie uit die brief nog steeds, of is er sprake van voortschrijdend inzicht? Zo ja, waarop is dat inzicht dan gebaseerd?
De zienswijze zoals verwoord in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van uw lid van Raan over ecocide is nog actueel en het kabinet ziet geen aanleiding daar nu van af te wijken. Inzetten op een wijziging van het Statuut van Rome acht het kabinet nu weinig kansrijk omdat het kabinet verwacht dat daarvoor onvoldoende draagvlak bestaat. Wel volgt het kabinet ontwikkelingen rondom de juridische benadering van het concept ecocide met interesse en zet Nederland zich in voor betere bescherming van het milieu tijdens gewapende conflicten.
Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederlands datacenter Microsoft verbruikte vier keer meer water dan gedacht»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat het het datacenter van Microsoft ruim vier keer zoveel drinkwater verbruikt dan eerder werd genoemd door de gemeente?
Het is niet wenselijk dat datacenters drinkwater, geleverd door een drinkwaterbedrijf, gebruiken om te koelen. Met de verwachte bevolkingsgroei en de toenemende vraag naar drinkwater, en mede in het licht van de klimaatverandering, is het belangrijk om het juiste water voor het juiste gebruik te bestemmen. Dit laagwaardig gebruik van drinkwater past daar niet in. Dat geldt voor alle watergebruikers, ook voor de informatie- en communicatiesector, waartoe de datacenters behoren.
Over het drinkwatergebruik van individuele bedrijven wordt door het betrokken drinkwaterbedrijf (PWN) geen informatie verstrekt. Wel is eerder, in antwoord op eerdere Kamervragen van het lid Van Dijk, aan de Kamer gemeld dat uit gegevens van PWN blijkt dat 0,6% van de totale hoeveelheid drinkwater in het gehele voorzieningsgebied (650.000 m3/jaar in 2020) wordt gebruikt als koeling door verschillende bedrijven (waaronder datacenters).2
De afweging of een datacenter voor het watergebruik aangesloten moet worden op het drinkwaternet ligt bij het drinkwaterbedrijf. Een drinkwaterbedrijf kan hierbij de gevraagde aansluiting of levering weigeren op basis van zijn algemene voorwaarden. PWN geeft daarbij aan dat zij als uitgangspunt hebben om in de toekomst geen grote hoeveelheden drinkwater te leveren als dat voor het gebruik niet passend is. De aansluit- en leveringsplicht uit de Drinkwaterwet geldt namenlijk niet voor drinkwater als dat water niet is bestemd om te worden gebruikt als drinkwater.
Klopt het dat het betreffende datacenter alleen waterkoeling gebruikt bij een temperatuur hoger dan 24 graden Celsius? Indien ja, hoeveel hoger verwacht u dat het drinkwaterverbruik over 2022 en de komende jaren zal uitvallen?
Ja, het betreffende datacenter wordt primair met lucht gekoeld. Bij temperaturen boven de 25 graden Celsius is die lucht te warm en is aanvullend (drink)water nodig voor de koeling van de servers. PWN onderzoekt of er alternatieven zijn voor de watervraag waar niet direct drinkwaterkwaliteit benodigd is.
De verwachting is dat het totale drinkwaterverbruik door huishoudens en bedrijven samen de komende jaren zal stijgen. Verwezen wordt naar de prognose van VEWIN hierover.3
Hoe plaatst u het toegenomen drinkwaterverbruik door datacenters in het licht van de toegenomen droogte en uw eerdere oproep aan burgers om minder drinkwater te gebruiken?
Zoals beschreven in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 is de inzet om, net als bij burgers, het bewust en zuinig drinkwatergebruik door zakelijke gebruikers te stimuleren. Het «juiste water voor het juiste gebruik» is het motto om zo laagwaardig gebruik van drinkwater terug te dringen. Via de Implementatie en uitvoeringsagenda wordt daar, samen met de partners, invulling aan gegeven.
Weet u wat de consequenties voor het milieu zijn als datacenters gebruikt koelwater lozen?
Het afvalwater kan niet zomaar worden geloosd. Hiervoor is een vergunning of een melding nodig. Voor het lozen op oppervlaktewater is het waterschap of Rijkswaterstaat, namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, de vergunningverlener. Voor lozen op een riool is dit de Omgevingsdienst namens de gemeente of provincie. Bij de aanvraag of melding wordt gekeken welke stoffen er in het te lozen water zitten, welke temperatuur het water heeft en hoe groot het debiet is. Zo wordt beoordeeld of de kwaliteit van het ontvangende water niet achteruit gaat. Als er stoffen in het afvalwater zitten met concentraties die schadelijk zijn voor het ontvangende water zal de vergunninghouder of melder maatregelen moeten nemen, bijvoorbeeld door het realiseren van een waterzuivering. Als dat niet mogelijk is, zal geen vergunning kunnen worden verleend. Dit geldt ook voor de koelwaterlozingen van een datacenter.
Hoe is het drinkwaterverbruik van andere datacenters in Nederland? En is het drinkwaterverbruik van andere datacenters ook hoger dan ingeschat?
Het CBS houdt de gegevens van drinkwaterverbruik van datacenters bij voor heel Nederland: het drinkwaterverbruik van de sector «informatie en communicatie» (waar datacenters onder vallen) was in de periode 2018–2020 steeds ongeveer 1 miljoen m3 per jaar. Dit is minder dan 0,1% van het totaal van drinkwaterverbruik in Nederland4. De statistieken over 2021, 2022 en verder zullen door de drinkwaterbedrijven en het CBS nog worden verzameld.
Klopt het dat datacenters makkelijk gebruik kunnen maken van een grijs watersysteem en geen kostbaar drinkwater hoeven te gebruiken voor het koelen? Indien ja, bent u bereid om het gebruik van drinkwater bij nieuw af te geven vergunningen voor datacenters te verbieden?
Er lopen verschillende beleidstrajecten die ervoor kunnen zorgen dat (toekomstige) datacenters minder of ander water gaan gebruiken. In de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt ingezet op het juiste water voor het juiste gebruik en het circulair maken van waterstromen. Dit moet tevens laagwaardig gebruik van drinkwater – zoals voor het koelen van datacenters – tegengaan. In het Deltaprogramma Zoetwater wordt samen met regio’s in maatregelen geïnvesteerd die gericht zijn op waterbesparing en hergebruik van grijs water. Dit water kan ook voor koeling van datacenters worden gebruikt. De vestiging van hyperscale datacentra, die veel ruimte, energie en water vragen, wordt strikt gereguleerd en is op slechts op enkele plekken in Nederland nog mogelijk5.
Ten slotte is de branche ervan op de hoogte dat het gebruik van koelwater door datacenters onder categorie 4 van de verdringingsreeks is opgenomen. Deze categorie kan tijdens watertekorten als eerste worden afgekoppeld. De initiatiefnemer zal dus afhankelijk van de lokale situatie op zoek moeten gaan naar een alternatief. Dit kan industriewater, grijs water, regenwater of een WKO-installatie zijn.
Het gebruik van Energie en de plek waar de miljardenwinsten terecht komen, terwijl de Nederlandse huishoudens in Energie-armoede vervallen |
|
Pieter Omtzigt |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van de bestemming van het gas dat in Nederland wordt opgepompt in 2022? Dus kunt u aangeven hoeveel gas er wordt gewonnen (uit Groningen, kleine velden en Waddenzee/Noordzee) en naar welk land dat gas toe gaat?
Over 2022 valt nog geen uitspraak te doen over hoeveel gas er wordt gewonnen uit kleine velden op land en op zee, omdat we nog in het lopende jaar zitten. Voor gegevens over de gasproductie verwijs ik u naar de het Nederlandse Olie- en Gasportaal (NLOG) waar de productie per veld op maandbasis weergegeven wordt.1 De winning uit het Groningenveld is dit gasjaar (1 oktober 2021 – 30 september 2022) vastgesteld op 4,5 miljard m3. Over het kalenderjaar 2021 is onlangs het jaarverslag «Delfstoffen en aardwarmte in Nederland» gepubliceerd.2 Hieruit valt op te maken dat in het kalenderjaar 2021 de totale gasproductie 19,1 miljard m3 bedroeg. Hiervan bedroeg in datzelfde kalenderjaar de productie uit het Groningenveld 6,5 miljard m3, de productie op zee 8,9 miljard m3 en de productie op land (inclusief de Waddenzee) 3,7 miljard m3. (NB: de winning uit het Groningenveld in het gasjaar dat liep van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 bedroeg 7,8 miljard m3).
Het gas dat in Nederland wordt gewonnen (land en zee) wordt ingevoegd in het nationale gastransportnet van Gasunie Transport Services (GTS), waar het wordt vermengd met gas dat wordt geïmporteerd en met gas dat afkomstig is uit gasopslagen. Vervolgens wordt het op die manier in het transportnet aanwezige gas naar afnemers in binnen- en buitenland getransporteerd. Het is daardoor niet herleidbaar waar het gas naartoe gaat als eindbestemming.
De Nederlandse markt is sterk geïntegreerd in de Europese markt zoals ook toegelicht in de Kamerbrief van 14 maart jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 283). Er werd vorig jaar circa 20 miljard m3 aardgas zelf geproduceerd (zoals hierboven ook aangegeven) en 54 miljard m3 geïmporteerd. Een deel van dit gas werd weer geëxporteerd (circa 40 miljard m3) waarvan circa 19 miljard m3, na stikstofconversie, als laagcalorisch gas, en de rest als hoogcalorisch gas (bron: CBS Aardgasbalans; aanbod en verbruik, 4-3-2022). Het gasverbruik in Nederland bedraagt circa 40 miljard m3. Bij een productie van circa 19 miljard m3 betekent dit dat Nederland om aan de binnenlandse vraag te voldoen gas moet importeren
Kunt u aangeven hoeveel geld Gasterra (of andere afnemers) betalen voor het gas?
GasTerra koopt en verkoopt gas op de groothandelsmarkt en de prijzen worden bepaald door internationale ontwikkelingen. Op de internationale markt is de Nederlandse TTF (Title Transfer Facility) een belangrijke en zeer liquide handelsplaats. In Nederland gewonnen gas volgt de internationale marktprijzen.
Kunt u een overzicht geven van de langjarige verplichten die de Nederlandse staat en Nederlandse staatsdeelnemingen (Gasterra, EBN, Gasunie en anderen) zijn aangegaan bij de verkoop van gas? Welk lopende contracten zijn voor 2022, 2023, 2024 en elke van de jaren tot 2030 en tot hoeveel verkoop van gas tegen welke prijs is Nederland contractueel verplicht onder deze contracten?
Gasunie mag niet handelen in gas en EBN verkoopt het haar toekomende in Nederland gewonnen gas aan GasTerra op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. GasTerra verkoopt van oudsher gas aan binnen- en buitenlandse afnemers.
Voor de verkoop aan buitenlandse afnemers zijn door GasTerra in het verleden langetermijncontracten afgesloten. Dit zijn verschillende contracten die regelmatig zijn verlengd en verhoogd, de laatste keer rond 2009. De onder deze contracten aangegane verplichtingen nemen in de loop van de tijd af. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de nog resterende verplichtingen in miljarden m3 per jaar:
Gasjaar
Miljarden m3
22/23
17,6
23/24
12,5
24/25
9,9
25/26
7,1
26/27
4,7
27/28
2,5
28/29
0,5
Het gas wordt verkocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. De inhoud van deze contracten is vertrouwelijk en deze vertrouwelijkheid is ook in de contracten zelf afgesproken.
Welke langjarige inkoopcontracten is de NL staat (inclusief Gasterra) aangegaan en hoeveel gas kan de Nederlandse staat en/of GasTerra tegen welke prijs van wie inkopen onder deze contracten in 2022, 2023, 2024 en elk van de jaren tot 2030?
De Nederlandse Staat koopt geen gas in. GasTerra koopt gas in van producenten van Nederlandse kleine velden en het heeft nog enkele importcontracten, maar ook die lopen binnen enkele jaren af. Ook onder al deze contracten wordt het gas ingekocht op basis van op gasbeurzen tot stand gekomen gasprijzen. Tevens koopt GasTerra het gas in uit het Groningenveld van NAM. Voor de beprijzing van dit Groningengas verwijs ik naar de Kamerbrief van 13 december 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 932) betreffende uitleg inkomsten gaswinning Groningenveld.
Welke langjarige contracten voor de export van gas heeft Nederland na 2012 (aardbeving in Huizinge) nog afgesloten?
De Nederlandse Staat verkoopt geen gas en GasTerra heeft na 2012 geen nieuwe langjarige exportcontracten meer afgesloten. Alle verplichtingen in de tabel uit vraag 3 zijn vóór 2012 aangegaan en worden afgebouwd vanwege het sluiten van het Groningenveld.
Welke langjarige strategie voor leveringszekerheid van gas heeft Nederland?
Voor de komende jaren ligt de focus op het sterk verminderen van de Nederlandse afhankelijkheid van gas, dit eerst en vooral door de energietransitie naar meer duurzame energiebronnen en het sterk verhogen van de energie-efficiëntie en energiebesparing. Dit alles vermindert de vraag naar gas en verhoogt daarmee de leveringszekerheid van het dan nog benodigde gas. Om de leveringszekerheid van gas verder te versterken wordt in lijn met hetgeen daarover is opgemerkt in het coalitieakkoord en op basis van de recent vastgestelde EU-verordening voor gasopslag, gekomen tot een vulverplichting voor gasopslagen. De gemiddelde vulgraad van de Nederlandse gasopslagen ligt op ruim 79,7% (peildatum 6 september 2022). Er worden ook andere maatregelen genomen om de leveringszekerheid van gas verder te versterken. Voor de aankomende winter is de importcapaciteit voor LNG verdubbeld en daarnaast heeft het Kabinet een plan gepresenteerd om de productie uit de kleine velden te versnellen (zie ook de Kamerbrief over het versnellingsplan gaswinning Noordzee, Kamerstuk 33 529, nr. 1058).
Een specifiek aandachtspunt is de laagcalorische vraag vanuit België, Duitsland en Frankrijk. Van oudsher werd dit gas vanuit Nederland geleverd uit het Groningenveld. Door lagere winning uit het Groningenveld is dit nagenoeg volledig vervangen door geconverteerd hoogcalorisch gas. Omdat conversie van hoog- naar laagcalorisch gas in Nederland plaatsvindt, zijn deze landen voor hun vraag naar laagcalorisch gas nog steeds afhankelijk van import uit Nederland. Gelijktijdig worden deze landen omgebouwd van laag- naar hoogcalorisch gas. Dit verloopt voorspoedig, waardoor zij op afzienbare termijn geen laagcalorisch meer gebruiken en zij niet meer afhankelijk zijn van Nederland.
Welke langjarige strategie voor betaalbaarheid van aardgas voor huishoudens heeft Nederland? Is die strategie afdoende of is de regering voornemens de strategie aan te passen?
Het Nederlandse beleid gaat er sinds jaar en dag vanuit dat de markt zijn werk doet en zo de waarde van het gas op efficiënte wijze bepaalt en tegelijkertijd zorgt voor betaalbaarheid. Door de marktwerking hebben wij lange tijd profijt gehad van relatief lage prijzen op de groothandelsmarkt, en, in het verlengde daarvan, de consumententarieven. Als gevolg van de Russische oorlog tegen Oekraïne en de inzet van de Russische gasleveringen aan de EU als middel om de Unie onder druk te zetten, zien we dat de markt weliswaar nog functioneert, maar wel met extreem hoge prijzen als gevolg.
Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt als onderdeel van de augustusbesluitvorming integraal naar de koopkrachtontwikkeling en neemt daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen mee. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens.
Welke doelstellingen heeft het kabinet om voldoende gas tegen een betaalbare prijs beschikbaar te hebben voor Nederlandse huishoudens? Hoeveel gas is nodig en wat is een maximaal aanvaardbare prijs?
In de afgelopen jaren bedroeg het Nederlandse gasverbruik ca. 38 miljard m3 per jaar. Daarvan wordt 8 tot 12 miljard m3 gebruikt door huishoudens. Deze vraag van huishoudens is in belangrijke mate door temperatuur bepaald. Het kabinet zet maximaal in op het besparen van de energievraag, het vullen van de gasopslagen en het diversifiëren van de aanleverkanalen van aardgas om de leveringszekerheid te waarborgen de komende winter (en de jaren daarna). Het kabinet heeft vooralsnog geen doelstellingen t.a.v. een maximale prijs. Het beziet kabinet in brede zin de mogelijkheden om koopkrachtondersteuning te bieden aan de huishoudens die dit het hardst nodig hebben.
Het is essentieel om de vraag naar energie terug te dringen, niet alleen om minder afhankelijk te worden van aardgas uit Rusland maar ook om de energierekening te drukken. Hiervoor is de campagne «zet ook de knop om» gestart met praktische tips waarmee huishoudens en ondernemers energie kunnen besparen. Daarnaast worden via het Nationaal Isolatieprogramma slecht geïsoleerde huur- en koopwoningen sneller, slimmer en socialer geïsoleerd, met als doel om 2,5 miljoen woningen te isoleren. Ook wordt de energiebesparingsplicht voor bedrijven aangescherpt en heeft Nederland in Europa aangegeven ambitieuze doelen te stellen via de Energie-Efficiëntierichtlijn.
Hoeveel ontvangt Nederland – de Nederlandse staat – voor de kleine 20 miljard m3 gas die dit jaar wordt opgepompt en hoeveel is het op dit moment op de spotmarkt waard?
Drie posten op de EZK-begroting vormen samen de gasbaten: ontvangsten Mijnbouwwet, dividenduitkering EBN en dividend GasTerra.
In de Voorjaarsnota 2022 zijn de ontvangsten Mijnbouwwet voor dit jaar geraamd op € 2.196 miljoen (eerder werden de ontvangsten voor dit jaar geraamd op € 35 mln.). De verwachte ontvangsten zijn bij VJN dus met € 2.161 mln. omhoog bijgesteld. Dividenduitkering van EBN in 2022 is in de Voorjaarsnota geraamd op € 2.650 mln. In de ontwerpbegroting van 2022 werd de dividenduitkering van EBN geraamd op € 0. Een deel van deze ontvangsten zijn het gevolg van de vergoeding die NAM en EBN ontvangen op basis van het Norg Akkoord. EZK ontvangt jaarlijks een vast dividend van GasTerra ter hoogte van € 3,6 mln.
In de ontwerpbegroting van EZK 2023 worden de geraamde ontvangsten geactualiseerd.
Het is niet aan te geven wat de waarde op dit moment op de spotmarkt is. Ten eerste zijn de prijzen erg volatiel. Binnen enkele weken zijn de prijzen verdubbeld van circa 1,50 Euro/m3 tot bijna 3,0 Euro/m3 en het is niet aan te geven wat de prijzen over een week zullen doen.3 Daarnaast vindt de productie ongeveer gelijkmatig over het gehele jaar plaats en de eerste zes maanden van dit jaar was de gemiddelde prijs ongeveer 1,0 Euro/m3. De waarde van productie kan pas aan het einde van het jaar worden vastgesteld.
Hoeveel extra inkomsten kan de staat (waar 20 miljard kuub gas gewonnen) wordt verwachten door de hogere gasprijs in 2022?
Voor dit antwoord verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
Hoeveel extra kosten moeten de Nederlandse huishouden (die samen in de orde van grootte van 10 miljard kuub gas gebruiken) maken door de gestegen gasprijzen?
De extra kosten die Nederlandse huishoudens maken door de gestegen gasprijzen zijn niet precies vast te stellen. De prijzen die huishoudens betalen voor hun elektriciteit en gasverbruik worden bepaald door het (type) contract dat het huishouden heeft met een energieleverancier. De energieleverancier bepaalt de prijs; afhankelijk van het contract is dit een vast of een variabel tarief.
Bent u bekend met het overzicht van de gasprijzen die consumenten in de Europese Unie betalen, gepubliceerd in het FD?1
Ja.
Klopt deze vergelijking of heeft u een andere vergelijking over de gasprijzen in de EU? Zo ja, welke vergelijking is dat dan?
De gasprijs ligt in Nederland volgens het overzicht waarnaar verwezen wordt hoger dan in de rest van Europa, wat het kabinet zorgen baart. Hoewel dit overzicht een indicatie van de verschillen tussen energieprijzen in Europese landen geeft is het niet mogelijk om aan te geven of deze vergelijking klopt, aangezien geen volledige inzage beschikbaar is in de onderzoeksopzet en uitvoering. CBS presenteert ieder kwartaal de gemiddelde prijzen voor aardgas en elektriciteit voor huishoudens5 en Eurostat presenteert ieder halfjaar een overzicht voor alle Europese landen6. Deze overzichten kunnen als alternatief overzicht gebruikt worden, echter lopen deze verder achter op de actualiteiten en kunnen er verschillen bestaan tussen de waarnemingen die door nationale statistiekbureaus aangeleverd worden bij Eurostat. Sommige landen presenteren de gemiddelde prijzen die huishoudens betalen terwijl andere landen alleen de gemiddelde prijzen voor nieuwe klanten presenteren, wat in de huidige situatie van stijgende prijzen tot een overschatting van de gemiddelde prijzen kan leiden.
Hoewel het overzicht waarnaar verwezen wordt actueler is dan de informatie die het CBS en Eurostat publiceren, moet er wel een aantal belangrijke kanttekeningen bij geplaatst te worden. Ten eerste wordt dit overzicht gebaseerd op een maandelijkse steekproef van de energieprijzen die de grootste energieleverancier en directe concurrenten op de eerste dag van de maand aanbieden aan nieuwe klanten in de hoofdsteden van 33 landen. Dit betekent dat het overzicht een gemiddelde prijs presenteert die voor slechts een paar marktpartijen representatief is voor de prijs die aan nieuwe klanten aangeboden wordt. In Nederland is het aanbod, met circa 60 energieleveranciers, groot en bestaat er aanzienlijke spreiding tussen de prijzen die aangeboden worden aan nieuwe klanten. Op 24-8-2022 is bijvoorbeeld te zien op een prijsvergelijkingswebsite met prijzen van 25 leveranciers dat de prijs voor aardgas (incl. heffingen en netbeheerkosten) voor nieuwe klanten in augustus varieert tussen € 1,84/m3 en € 4,63/m3.7 De steekproef is dus zeer bepalend voor de prijs die in het overzicht opgenomen wordt, zeker wanneer het aanbod van prijzen en de spreiding daartussen beperkter is in andere landen.
Ten tweede biedt dit overzicht inzicht in de prijzen die door een klein deel van de markt aan nieuwe klanten aangeboden worden, maar het blijft onduidelijk in welke mate deze tarieven daadwerkelijk afgenomen worden en wat nieuwe klanten daadwerkelijk betalen. Dit overzicht is daarmee ook niet representatief voor de gemiddelde prijs voor energie die huishoudens in Nederland betalen. Huishoudens met lopende contracten zullen momenteel lagere prijzen ervaren en ook bestaande klanten met een variabel contract betalen over het algemeen lagere prijzen dan nieuwe klanten doordat leveranciers voor deze groep ook al eerder heeft kunnen inkopen op de groothandelsmarkt. Hier wordt in dit overzicht geen rekening mee gehouden.
Ten slotte is van belang om mee te wegen dat er in sommige landen direct ingegrepen wordt door de overheid op de consumentenprijs voor gas door middel van prijsplafonds, het aanbieden van een sociaal tarief of andere maatregelen. Dit leidt tot een lagere gasprijs en een lagere energierekening voor huishoudens, maar de kosten van dergelijke maatregelen zullen uiteindelijk elders terugkomen. Daarmee leidt dit niet tot een structurele oplossing voor het feit dat er schaarste is in het aanbod van aardgas in Europa doordat de toevoer vanuit Rusland wordt afgeknepen als drukmiddel.
Het kabinet heeft in 2022 een fors pakket koopkrachtmaatregelen getroffen, die zowel op direct op de energierekening als daarbuiten huishoudens tegemoet komt aan de hogere kosten van levensonderhoud. Het grootste deel van de maatregelen is echter niet direct terug te zien in de gasprijs, bijvoorbeeld de verhoging van de vaste korting op de energiebelasting met circa 225 euro en de verlaging van de energiebelasting voor elektriciteit die alle huishoudens direct op de energierekening ontvangen. Daarnaast is er voor huishoudens met een laag inkomen een extra toeslag van 1.300 euro beschikbaar via de gemeente, welke huishoudens onder andere ondersteunt met het betalen van de energierekening. Dit leidt vanzelfsprekend tot een vertekend beeld wanneer uitsluitend naar de consumentenprijs voor energie in verschillende Europese landen gekeken wordt.
Hoe verklaart u dat het op dit moment mogelijk is om een gascontract voor ongeveer 1,60 euro/m3 (12,99 cent/kwH met een aantal bijkomende kosten) af te sluiten in België, maar dat een vergelijkbaar contract in Nederland ongeveer een euro duurder is?2
De prijs die wordt aangeboden in een contract komt tot stand op basis van verschillende factoren, zoals de kostprijs / inkoopprijs van elektriciteit of gas, welke deels wordt bepaald door de energiemix, de netwerkkosten en nationale heffingen/belastingen zoals de energiebelasting en btw. Doordat lidstaten verschillend om kunnen gaan met bijvoorbeeld het heffen van belasting op energie kunnen hierdoor verschillen ontstaan in de prijzen. Zo is de Nederlandse energiebelasting op aardgas aanzienlijk hoger dan de belasting op aardgas in België en werd de gasprijs in Nederland in juli voor circa 25% door belastingen bepaalt, tegenover slechts 7% in België.9
Klopt het dat opwekken van elektriciteit via kolen, windturbines, een nucleaire centrale of zonneparken op dit moment tussen de ongeveer 3 en 10 cent per kWh kost en dat het op de spotmarkt ongeveer 40 cent oplevert, waardoor winstmarges van tussen de 300% en 1000% optreden?
De marginale kostprijs voor het opwekken van elektriciteit hangt af van specifieke factoren per productie-installatie, zoals het type productie-installatie, de leeftijd van deze installatie, de specifieke gebruikte techniek voor het produceren van elektriciteit en de contracten die zijn afgesloten voor de inkoop van grondstoffen of de verkoop van elektriciteit. In algemene zin kan wel worden gezegd dat, wanneer er geen sprake is van vastgelegde contracten voor de verkoop van elektriciteit, hogere elektriciteitsprijzen leiden tot hogere winsten en dat deze fors kunnen zijn voor bedrijven met een lage marginale kostprijs.
Klopt het dat sommige exploitanten van wind op zee (in de gebieden bij Borsele) nog steeds 6 tot 13 cent subsidie per KwH opgewerkte energie krijgen ook bij de huidige energieprijzen? Is er in de subsidievoorwaarden nog een maximummarktprijs opgenomen waarbij de exploitanten geen subsidie krijgen?
Het antwoord op deze vraag is op dit moment nog niet te geven, maar naar verwachting zullen vergunninghouders van windparken op zee over dit jaar geen of nauwelijks subsidie ontvangen voor de geproduceerde elektriciteit.
Van de huidige windparken op zee ontvangen de windparken Luchterduinen (eigenaren: Eneco en Inpex), Gemini (eigenaren: Northland Power, Siemens, HVC en Alte Leipziger/Hallesche) en Borssele (eigenaren Borssele I en II: Ørsted; eigenaren Borssele III en IV: Blauwwind-consortium) subsidie onder de SDE-regeling. De SDE vergoedt het verschil tussen het bedrag waarvoor is ingediend bij de SDE (voor Luchterduinen en Gemini) of het winnende bod op de tenders (voor Borssele) en het correctiebedrag. Het correctiebedrag is in belangrijke mate gebaseerd op de marktwaarde van de geproduceerde elektriciteit. Het definitieve jaargemiddelde correctiebedrag wordt na afloop van elk kalenderjaar bepaald. Voor het jaar 2022 vindt de bepaling dus begin 2023 plaats.
Indien het correctiebedrag hoger is dan het indieningsbedrag wordt geen subsidie verstrekt. De indieningsbedragen voor Luchterduinen en Gemini bedragen 18,1 respectievelijk 16,9 eurocent per kilowattuur (kWh). Voor de windparken Borssele I en II betreft het 7,27 eurocent per kWh en voor de windparken Borssele III en IV 5,45 eurocent per kWh. Naar verwachting zal het definitieve correctiebedrag voor 2022 hoger uitkomen dan deze niveaus, waardoor deze windparken geen subsidie zullen ontvangen. Mocht in de toekomst het correctiebedrag onder de genoemde basisbedragen uitkomen dan zal er wel weer subsidie naar deze windparken vloeien. De windparken op zee die na de Borssele-windparken zijn vergund hebben alle een vergunning op basis van een subsidievrije tender en ontvangen daarom in het geheel geen subsidie, ook niet bij eventuele toekomstige lage elektriciteitsprijzen.
Ten slotte zij vermeld dat hoge marktprijzen zich niet één op één laten door vertalen naar een hogere winst. Exploitanten van windparken op zee leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet mee met een stijgende marktprijs.
Acht u die winstmarges op het opwekken van elektriciteit via kolen, wind, zonne-energie of nucleaire energie het gevolg van normale ondernemingsrisico’s die genomen zijn?
In algemene zin heeft het kabinet geen moreel oordeel over winsten die bedrijven met een winstoogmerk boeken als gevolg van het ondernemingsrisico dat zij nemen, zolang dit binnen de regels gebeurt en zij hierover benodigde belasting afdragen. Voor een uitgebreidere beschouwing over de winsten van energiebedrijven verwijs ik naar de Kamerbrief over een belasting op excessieve winsten van energiebedrijven (Kamerstuk 32 140, nr. 134).
Vindt u het fair dat burgers, die via een opslag op de energrekening (ODE) windstroom, zonnestroom en stilgelegde kolenentrales met miljarden gesubsidieerd hebben – en bij de nucleaire centrale effectief garant zullen staan voor de ontmanteling –, nu aan dezelfde producent de hoofdprijs betalen voor hun energie?
De kasuitgaven van de SDE worden gefinancierd uit de algemene middelen en werden altijd gedekt via de ODE-heffing. Met het Coalitieakkoord is besloten om de ODE en de SDE los te koppelen, waardoor de ODE-tarieven niet meer zullen meebewegen met de SDE-kasuitgaven. Als gevolg hiervan zal er dus geen sprake zijn van de huidige indirecte koppeling tussen de SDE-uitgaven en de ODE-tarieven.
Daarnaast vertalen de hoge marktprijzen zich niet één op één door naar een hogere winst voor exploitanten van SDE-projecten. Exploitanten van dit soort projecten leggen, afhankelijk van hun risicobereidheid, het marktprijsrisico, en prognoses van de elektriciteitsprijzen, een deel van hun leveringen vast in afnamecontracten voor de langere termijn. Doordat prijzen in deze contracten vast staan voor een langere periode groeien inkomsten uit deze contracten niet direct mee met een stijgende marktprijs. Hierdoor kan dus niet direct geconcludeerd worden dat de projecten die SDE-subsidie ontvangen, ook de hoge groothandelsprijzen ontvangen.
Het kabinet heeft volle aandacht voor de hoge energierekening van huishoudens en de impact hiervan op de koopkracht. Het kabinet onderzoekt dan ook welke gerichte maatregelen mogelijk zijn om de gevolgen van de hoge energieprijzen voor kwetsbare huishoudens zoveel mogelijk te mitigeren. Het kabinet kijkt daarbij in brede zin naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. U wordt hier op Prinsjesdag over geïnformeerd.
Zie u wegen om de prijs van elektriciteit voor consumenten te verlagen, bijvoorbeeld op de wijze die Spanje en Portugal gedaan hebben?
Interventie in energieprijzen is in beginsel niet toegestaan voor alle huishoudens, en daarmee onuitvoerbaar. Op grond van Europese regelgeving (artikel 5, lid 1 & 2, Richtlijn 2019/944) zijn elektriciteitsleveranciers in beginsel vrij om zelf de prijs waarvoor zij aan afnemers leveren vast te stellen.
Op grond van Europese regelgeving zijn er twee mogelijkheden waarbij interventie wel is toegestaan, deze zijn onderzocht en niet haalbaar of effectief:
Ingrijpen voor een beperkte groep; dit vergt een selectie van die beperkte groep «kwetsbare en energiearme huishoudens» door bijvoorbeeld de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft aan hier geen uitvoeringscapaciteit voor te hebben.
Ingrijpen voor alle huishoudens. Hiervoor gelden strengere eisen, waaronder de eis dat de gereguleerde prijs boven de kostprijs moet liggen (in ieder geval over een langere periode). Daarmee biedt deze mogelijkheid in de huidige situatie weinig ruimte voor oplossing. De kostprijs ligt hoog en dus zal de minimumprijs ook hoog zijn en zal de impact op de koopkrachtontwikkeling gering zijn.
In Spanje wordt middels een prijsplafond op de groothandelsprijs van aardgas de kosten voor elektriciteitsopwekking met gascentrales verlaagd. Door de elektriciteitsopwekking met gascentrales te subsidiëren, dalen de groothandelsprijzen voor elektriciteit en daardoor uiteindelijk ook de consumentenprijzen voor elektriciteit. Echter leidde dit tot een verstoorde prijsprikkel, waardoor in de eerste maanden een sterk negatief effect zichtbaar was en de energiebesparing afnam. Daarnaast is in Portugal een sociaal tarief ingevoerd voor een afgebakende groep huishoudens.
Of dit voor Nederland mogelijk en uitvoerbaar is, dient nader te worden bekeken en is onderdeel van de augustusbesluitvorming.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger op 6 januari 2022 aan de Kamer schreef: «Ik heb aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Dit zal worden voorgelegd aan SodM, zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar?3
Ja.
Kunt u de aanvullende analyse van TNO en het advies van SodM integraal aan de Kamer doen toekomen?
Uw Kamer is op 1 april 2022 geïnformeerd over de adviezen van TNO en SodM (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Deze adviezen zijn tevens beschikbaar gesteld via de website van RVO.11
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De ISDE-regeling |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Ziet u een groter aantal aanvragen binnenkomen voor de investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) dan in een normaal jaar? Op welke technieken komen er nu (fors) meer aanvragen binnen dan in 2021?
Ja. Het totaal aangevraagde subsidiebedrag over de periode tot en met 31 juli is dit jaar aanmerkelijk hoger dan over dezelfde periode in 2021. Het gaat hierbij om de maatregelen waarvoor met ingang van dit jaar een hogere gemiddelde subsidie van toepassing is. Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing.
Bedragen in € mln.
Isolatiemaatregelen
Warmtepompen
Zonneboilers
Totaal aangevraagde subsidie 2021 (januari t/m juli)
24,7
19,9
2,5
Totaal aangevraagde subsidie 2022
(januari t/m juli)
70,1
64,9
7,4
Hoeveel van het beschikbare budget voor 2022 van de ISDE is al ingezet? Hoeveel budget resteert er voor de komende maanden? Acht u dat budget voldoende gegeven het hoge aantal aanvragen? Zo nee, wat gaat u doen om te voorkomen dat er aanvragen worden doorgeschoven naar 2023?
In de ISDE is dit jaar voor investeringen in isolatiemaatregelen, warmtepompen, zonneboilers en warmtenetaansluiting in totaal € 228 mln. beschikbaar. Tot en met 31 juli is van dit budget in totaal € 142,5 mln. aangevraagd. Er resteert voor de maanden augustus tot en met december dus nog een budget van € 85,5 mln. Op basis van een inschatting van het in deze maanden nog aan te vragen budget verwacht ik dat het beschikbare budget met € 30 mln. tot € 60 mln. overschreden zal worden. Een dergelijk grote overschrijding acht ik ongewenst. Daarom zal ik dit de komende periode in de gaten houden en bezie ik de mogelijkheden om het budget te verhogen.
Waarom wordt er slechts een subsidie verleend van 15% voor enkelvoudige isolatiemaatregelen in tegenstelling tot de gebruikelijke 30% die bij tweevoudige maatregelen gehanteerd wordt?
Met de keuze om een hogere subsidie te verstrekken wanneer een huishouden meer dan één isolatiemaatregel neemt wordt beoogd om het laten uitvoeren van meerdere maatregelen en daarmee meer verduurzaming te realiseren extra te stimuleren. Deze keuze sluit aan bij het voorstel in het in september 2021 door ChristenUnie, CDA en GroenLinks in samenspraak met een aantal maatschappelijke- en brancheorganisaties opgestelde «Manifest Nationaal Isolatieprogramma» (in het Coalitieakkoord wordt naar dit manifest verwezen). Hierin wordt ook gepleit voor een subsidie van circa 30% wanneer een isolatiemaatregel wordt gecombineerd met een tweede maatregel en een lagere subsidie bij enkelvoudige isolatiemaatregelen.
Wat voor type huishoudens dienen aanvragen in voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel? Zit er een relatie tussen het besteedbare inkomen van deze huishoudens en het aantal maatregelen dat zij treffen?
Deze informatie is niet beschikbaar omdat in 2022 nog geen subsidie werd verstrekt voor een enkelvoudige energiebesparingsmaatregel. In de toekomst zal dit wel in beeld worden gebracht op grond van het geanonimiseerd koppelen van data. Bij de evaluatie van de Subsidie energiebesparing eigen huis voor isolatie (TNO, 2021) bleek bij een dergelijke koppeling van data dat alle inkomensgroepen gebruik maken van de subsidie voor twee of meer isolatiemaatregelen. Midden- en hoge inkomens gebruiken die subsidie wel relatief vaker.
Voorziet u voordelen in het beter koppelen van het warmtefonds en de ISDE? Denkt u dat de toegankelijkheid, en daarmee het gebruik van, de ISDE verbetert als deze beter gekoppeld wordt aan het warmtefonds?
De combinatie van Warmtefonds en ISDE is belangrijk voor woningeigenaren die onvoldoende spaargeld beschikbaar hebben om te verduurzamen. Zij kunnen de financiering van het Warmtefonds bijvoorbeeld inzetten voor dat deel van de investering die niet wordt gesubsidieerd. Voor de maatregelen die via de ISDE worden gesubsidieerd hebben huishoudens nu al de mogelijkheid om ook een beroep te doen op financiering van het Warmtefonds. Genoemde koppeling is dus al aanwezig. Op de websites van Warmtefonds en RVO is ook een verwijzing opgenomen naar de subsidie, respectievelijk de financiering. Tegelijk is het belangrijk om voor de woningeigenaar goed onderscheid te blijven maken tussen subsidie en financiering en zo misverstanden te voorkomen.
Bent u voornemens om de randvoorwaarde rondom een maximale tussentijd van één jaar tussen twee energiebesparingsmaatregelen te versoepelen, gezien de oplopende levertijden van bijvoorbeeld warmtepompen? Zo ja, hoe en wanneer gaat u hier uitvoering aan geven?
Op dit moment ben ik bezig met de uitwerking van de wijziging van de ISDE die vanaf 1 januari 2023 in werking zal treden. Ik overweeg om bij die wijziging de in de vraag genoemde maximale tussentijd te verlengen.
De brandbrief “saneringsregeling visserij” |
|
Edgar Mulder (PVV) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
![]() |
Heeft u de brandbrief ontvangen en gelezen?1
Ja, ik heb deze brandbrief ontvangen en gelezen.
Is het juist dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling nooit de voorwaarde is genoemd dat een visserijbedrijf zijn vangstrechten (contingenten) zou moeten inleveren bij de overheid zonder dat daar een vergoeding tegenover staat?
Het klopt dat tijdens eerdere overleggen over de saneringsregeling niet gesproken is over de voorwaarde dat bij sanering de contingenten komen te vervallen. Hiervoor is gekozen omdat een vooroverleg over dit onderdeel kon leiden tot handel in contingenten met voorkennis, wat ongewenst is.
Deelt u de mening dat deze voorwaarde zeer onrechtvaardig is en het toekomstperspectief voor een rendabele visserij om zeep helpt? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Omdat door de Brexit de EU, en dus ook Nederland, minder visquota ter beschikking heeft, is een sanering noodzakelijk om de omvang van de vloot in overeenstemming te brengen met de vangstmogelijkheden. Wanneer een gedeelte van de vloot voor sanering kiest en de contingenten voor dat deel van de vloot komen te vervallen, worden de betreffende contingenten tijdelijk gratis in beheer gegeven aan de producentenorganisaties of groepen (PO’s) waartoe deze contingenten eerder behoorden. Deze PO’s en groepen verdelen deze contingenten vervolgens dan over hun leden die hebben besloten om te blijven vissen. Deze contingenten worden tijdelijk in beheer gegeven van deze PO’s en groepen tot duidelijk is wat de resultaten zijn van het traject rond de herziening van het contingentenstelsel.
Is het juist dat u de visserijsector heeft toegezegd dat een toekomstperspectief voor een rendabele visserij zal worden geboden?
Ik wil mij inzetten voor een duurzame visserijvloot zoals mijn ambtsvoorganger ook heeft aangegeven in zijn brief van 1 juli jl. (Kamerstuk 29 675, nr. 210). Door de saneringsregeling wordt daar een stap in gezet. Voor visserijondernemers die geen gebruik willen maken van de saneringsregeling (en dus willen blijven vissen) kunnen de vervallen contingenten van de saneringsregeling via groepen of PO’s gratis tijdelijk over deze vissers worden verdeeld tot in 2025 het resultaat van de herziening van het contingentenstelsel helder is. Ik zal bij de herziening van het contingentenstelsel alle zorgvuldigheid en ruimte voor afstemming met de sector in acht nemen. Daarnaast is er 244 miljoen euro beschikbaar om in te zetten op innovatie en verduurzaming van de visserij.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse overheid haar vissers niet/veel minder steunt dan andere EU-lidstaten hun vissers, zoals Frankrijk en België, met bijvoorbeeld compensatie voor de hoge brandstofprijzen en Brexitsteun?
Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens het tweeminutendebat van 7 juli jl. aan de Tweede Kamer toegezegd u te informeren over de stand van zaken rondom een overbruggingsregeling. Ik span mij in dit zo spoedig mogelijk te doen. Zoals bekend werk ik momenteel aan het openstellen van andere regelingen op grond van de Brexit Adjustment Reserve (BAR), te weten een liquiditeitsregeling en een stilligregeling.
Bent u bereid binnen een week met de visserijorganisaties in overleg te treden om een oplossing te vinden en deze vragen dan ook binnen een week te beantwoorden?
Op 23 en 30 augustus 2022 heeft een bestuurlijk overleg plaatsgevonden waarin mijn ambtsvoorganger met de sector heeft gesproken over de zorgen die zij ervaren.
Deze gesprekken blijft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook voeren.