De MER Tata Steel en misleidende communicatie over uitstootcijfers |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Mpanzu Bamenga (D66), Ilana Rooderkerk (D66), Marieke Koekkoek (D66), Joris Thijssen (PvdA), Ines Kostić (PvdD), Christine Teunissen (PvdD), Natascha Wingelaar (NSC), Geert Gabriëls (GL) |
|
Tieman , Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Tata Steel op 30 juni 2025 het milieueffectrapport (MER) voor het project HeraCless-Groen Staal heeft ingediend bij de provincie Noord-Holland, en dat de MER openbaar is gemaakt op de website van Tata Steel?1
Ja. Het milieueffectrapport (MER) is conform toezegging ook met uw Kamer gedeeld via het de aanbiedingsbrief bij het Schriftelijk overleg van 8 juli jl. (Kamerstuk 28 089, nr. 339). Inmiddels heeft het bedrijf aangegeven wegens een aantal correcties een gereviseerde MER in te zullen dienen bij het bevoegd gezag6.
Bent u bekend met het feit dat volgens het onlangs gepubliceerde MER van Tata Steel de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitkomst in het licht van het feit dat het RIVM concludeert dat fijnstof en NOx de grootste boosdoeners zijn voor de gezondheid van omwonenden?
Normaal gesproken wordt een MER pas openbaar wanneer deze door het bevoegd gezag als bijlage ter inzage wordt gelegd bij een ontwerpbesluit in het kader van vergunningverlening. Tata Steel heeft er, mede op verzoek van de omgeving en de Tweede Kamer, voor gekozen het ingediende MER te publiceren zodat eenieder dit stuk nu al kan inzien. Tegelijkertijd moet nog wel gewoon het reguliere proces van advies en verificatie rondom het MER door het bevoegd gezag en de door haar gemandateerde omgevingsdienst plaatsvinden.7 Er zijn door de Rijksoverheid nog geen stellingen in te nemen, omdat het bevoegd gezag de MER nog moet interpreteren en beoordelen. Ik wil hiervoor het reguliere proces afwachten en kan dus niet in alle gevallen ingaan op de door u gestelde vragen.
Vindt u het acceptabel dat de immissie van fijnstof, NOx en dioxines niet daalt, maar zelfs stijgt? Zo ja, waarom en op welke gezondheidsexperts baseert u zich dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat vindt u ervan dat uit het MER blijkt dat ziekmakende stoffen, zoals ultrafijnstof, benzeen, zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), nauwelijks worden teruggedrongen en dat veel technieken die Tata noemt om emissies te beperken worden afgedaan als «nog in onderzoek», «niet verplicht» of «niet gebruikelijk»? Welke harde reductiedoelen en toetsbare resultaatsverplichtingen zijn er voor deze stoffen dan?
Zie beantwoording vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u het ermee eens dat dit te veel onzekerheid met zich meebrengt en dat omwonenden – die jarenlang moesten vechten tegen een Tata Steel en een overheid, die lang wegkeken en de ziekmakende effecten van Tata ontkenden – garanties moeten krijgen over de exacte reducties van emissies van zulke ziekmakende stoffen (in absolute cijfers)?
Ik begrijp de zorgen van omwonenden over de onzekerheid die deze fase met zich meebrengt. Het verduurzamingsproject van Tata Steel kent verschillende fases, waarvan het MER één van de eerste stappen is binnen het formele proces van besluitvorming over een projectbesluit en bijbehorende vergunningen. Het is aan het bedrijf om de vergunningen voor hun activiteiten aan te vragen en een MER op te stellen. Het bevoegd gezag zal naar aanleiding van het MER, de daarbij behorende adviezen, en de nog in te dienen vergunningaanvragen de activiteit beoordelen.
Het doel van het MER is om de effecten van het project op het milieu in beeld te brengen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de impact van het project op verschillende (lucht)emissies van het bedrijf in kaart moet worden gebracht. Concrete bindende normen of eisen staan niet in het MER, maar worden op een andere manier geregeld. Algemene regels en de vergunningen zullen de Groen Staal-activiteiten van Tata Steel reguleren, waaronder de (lucht)emissies.8 Voordat de vergunning definitief is, zal de ontwerpvergunning openbaar worden gemaakt. Dan bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om hierop zienswijzen in te dienen.
Bent u het ermee eens dat alle relevante mitigerende maatregelen (oftewel maatregelen die de schadelijke effecten beperken) in het MER moeten worden opgenomen, dus ook de overkappingen en maatregelen die in het buitenland al worden toegepast bij staalfabrieken? Zo nee, waarom niet? Hoe worden dan maatregelen die niet in het MER worden doorgerekend, maar wel worden toegepast via bijvoorbeeld maatwerkafspraken, onderworpen aan een verplichte toets op de effectiviteit en milieugevolgen?
Dit MER is opgesteld voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal zoals dat in maart 2023 is aangekondigd met de notitie voornemen en in november 2023 is aangepast met de gewijzigde notitie voornemen.9 Het MER wordt, zoals ieder ander MER, door het bevoegd gezag getoetst aan de eisen die de wet aan een MER stelt.
Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De genoemde overkappingen zijn geen onderdeel van het project en ook geen onderdeel van mitigerende maatregelen voor dit project. Daarom zijn deze niet opgenomen in het MER.
Het ingediende MER heeft een beperktere scope dan de eventuele maatwerkafspraak. Aanvullende (milieu)maatregelen die voortkomen uit de maatwerkafspraken en geen onderdeel zijn van de vergunningenprocedure voor het project Heracless-Groen Staal dat in maart 2023 is gestart, zullen te zijner tijd een eigen vergunningenspoor doorlopen en getoetst worden. Dit is eerder zo gecommuniceerd door het bevoegd gezag met de gewijzigde notitie voornemen in november 202310.
Zijn cruciale technieken voor de overkapping van de schrootverwerking, het slaktransport en de aanvoer en opslag van grondstoffen voor de «direct reduced iron» (DRI) meegenomen in het MER? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om uit te spreken dat het nodig is om dit alsnog op te laten nemen in het MER?
De overkappingen en bronmaatregelen bij nieuwe schrootverwerking en bronmaatregelen bij slaktransport maken deels onderdeel uit van het ontwerp van de nieuwe DRP-EAF installaties en zijn dus opgenomen in het MER.11 Eventuele aanvullende milieumaatregelen die voort kunnen komen uit de maatwerkafspraken zijn zoals ook in vraag 6 toegelicht geen onderdeel van het MER.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat Tata met het MER feitelijk een soort vorm van salderen in de tijd toepast: verslechtering van de leefomgeving in de komende jaren wordt goedgepraat met beloften over latere verbetering, maar zonder juridische garanties dat die verbetering er ook daadwerkelijk komt? Zo nee, welke juridische garanties zijn er dan concreet voor reductie van ziekmakende stoffen?
Zie beantwoording vraag 2 en 5. Een MER is een middel om in kaart te brengen welke mitigerende maatregelen nodig zijn om negatieve milieueffecten (die een direct gevolg zijn van het project) te beperken. De beoordeling van het MER (of dit in voldoende mate lukt in lijn met huidige wet- en regelgeving), ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Welke concrete, juridisch bindende normen per stofsoort met resultaatverplichtingen op korte termijn – ook voor de bouw- en transitiefase – worden gehanteerd om gezondheidswinst te garanderen?
Zie de beantwoording van vraag 2 en vraag 5. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Erkent u dat in de bouw- en transitiefase, waarin oude vervuilende installaties (zoals kooksgasfabriek 2 en de hoogovens) nog jaren blijven draaien naast nieuwe bronnen als «electric arc furnace» (EAF) en DRI, de uitstoot en hinder toenemen? Kunt u ook aangeven welke maatschappelijke kosten en effecten op de gezondheid dit met zich mee zal brengen? Kunt u een oproep doen om ook de bouw- en transitiefase te laten meenemen in het MER?
Het klopt dat oude en nieuwe installaties enige tijd gelijktijdig actief zullen zijn. Het bevoegd gezag heeft eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het MER, geadviseerd aan Tata Steel om in het MER expliciet in te gaan op de milieueffecten tijdens de bouw- en transitiefase. Deze zijn dus ook onderdeel van het door Tata Steel ingediende MER. Het bevoegd gezag zal hier dan ook op letten in haar beoordeling van het MER. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Wat is de planning, nu recent een coördinator is aangesteld om een gezondheidseffectrapportage (GER) te (laten) maken, het MER er is en de systematiek van de GER ook is ontwikkeld, om te komen tot een GER en worden omwonenden daar ook bij betrokken?
Zoals toegelicht in de beantwoording van de vragen uit het Schriftelijk Overleg van 8 juli jl12., zullen bij de uitvoering van de Gezondheidseffectrapportage Tata Steel Nederland (hierna: GER-TSN), naast andere betrokkenen, omwonenden worden geconsulteerd.
De GER-TSN wordt gebaseerd op informatie uit het MER en op data voor de milieu en gezondheidsmaatregelen van de eventuele maatwerkafspraak die buiten de scope van het MER vallen. De werkgroep GER-TSN is op basis van de huidige beschikbare versie van de MER gestart met de voorbereidende werkzaamheden van de GER-TSN. Echter moet het oordeel van het bevoegd gezag en het advies van de Commissie mer over het MER worden afgewacht om naar een definitieve GER toe te werken.
Doordat de GER voor het eerst wordt uitgevoerd en de uitvoering afhankelijk is van het proces van de MER, is de exacte duur van de verdere uitvoering niet geheel te voorspellen, maar alle betrokken partijen zijn zich bewust van de wens van de Kamer tot snelheid en zetten zich daarvoor in.
Wanneer verwacht u dat er adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond voor de omwonenden in IJmond op basis van de GER kunnen liggen? Bent u bereid te wachten met het maken van een maatwerkafspraak met Tata, totdat deze adviezen er zijn, zoals een meerderheid van de Kamer u heeft verzocht? Zo nee, waarom niet?
De gezondheid van omwonenden van Tata Steel zal een prominente plek krijgen in de eventuele maatwerkafspraak met TSN, zoals ook al eerder is aangegeven. In de Voortgangsbrief Milieuproblematiek Tata Steel van 10 april jl. bent u uitgebreid geïnformeerd over de GER -TSN. Tussentijdse inzichten die worden opgedaan bij de uitvoering van de GER-TSN zullen zoveel mogelijk worden betrokken bij de onderhandelingen over de maatwerkafspraak met TSN. In de Kamerbrief Voortgang maatwerkafspraken Tata Steel van 20 februari jl. is toegelicht dat de beoogde volgende stap in het maatwerktraject met Tata Steel een concept-JLoI is. De Adviescommissie Maatwerkafspraken Verduurzaming Industrie (AMVI) zal over de concept-JLoI een advies uitbrengen. Gelet op de bijzondere aandacht voor gezondheidsrisico’s in de maatwerkafspraak met Tata Steel zal de Expertgroep Gezondheid IJmond hierbij worden betrokken. De Expertgroep is immers ingesteld om te adviseren op milieu en leefomgevingsaspecten bij de verduurzaming van Tata Steel en de consequenties daarvan voor de gezondheid van inwoners in de IJmond.13
Door de samenwerking tussen de AMVI en de Expertgroep Gezondheid IJmond bij het adviseren over de concept-JLoI Tata Steel, zal hun advies onder andere zien op gezondheid, de geformuleerde doelstellingen en de haalbaarheid en de doelmatigheid hiervan. Dit geïntegreerde advies zal samen met de definitieve JLOI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak.
Als u niet gaat wachten op deze adviezen, hoe weten de omwonenden wat de gezondheidswinst precies zal zijn en hoe gaat u dan de door u in het vooruitzicht gestelde gezondheidswinst voor omwonenden waarmaken? En als u niet bereid bent te wachten op de adviezen van de expertgroep, beseft u dan dat u een meerderheid van de Kamer negeert, terwijl u veel belastinggeld wilt uitgeven aan een Indiaas bedrijf? Waarom doet u dat dan toch?
Het advies van de AMVI en Expertgroep zal samen met de JLoI openbaar worden gemaakt. De JLoI wordt daarna verder uitgewerkt naar een definitieve, bindende maatwerkafspraak (zie ook beantwoording vraag 12). Het advies van de AMVI en Expertgroep worden daarbij ook meegenomen.
Met de maatwerkafspraak wil de Staat groene, schone en circulaire staalproductie in de IJmond helpen realiseren. De aanvullende milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkafspraak zijn bovenwettelijk en deze milieu en gezondheidswinst is niet te behalen middels het reguliere VTH-stelsel.
In de brief van 10 april 2025 is uitgebreid ingegaan op de borging van gezondheid in de maatwerkafspraken. Hierin is dus voorzien.
Uiteraard is het uiteindelijk aan TSN om de milieu-impact van hun activiteiten te verminderen.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Stikstofdepositie behorend bij het MER van Tata Steel2 (tabel 10.3) er zowel in de aanlegfase, de transitiefase, de operationele fase met aardgas als in de operationele fase met waterstof, sprake is van een toename van de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Noord-Hollands Duinreservaat? Welke gevolgen heeft dit, ook in het licht van de Greenpeace-uitspraak?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace-uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat dit betekent dat met de aanleg niet kan worden begonnen, totdat de stikstofdepositie op Natura 2000 daalt? Wanneer verwacht u dat dit het geval zal zijn? Zo nee, op welke juridische adviezen baseert u zich daan? Kunt u deze juridische adviezen meesturen?
Dit is aan bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Het proces van vergunningverlening moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat volgens het technisch rapport Detailstudie Externe Veiligheid – QRA Heracless, behorend bij het MER van Tata Steel3, is aangegeven dat het gifwolkaandachtsgebied van Tata Steel, zowel in de bestaande als nieuwe situatie, zich uitstrekt over diverse gemeentes? Wat gaat u met die informatie doen en welke maatregelen gaat u treffen op korte termijn?
Zie de beantwoording van vraag 2. De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Klopt het dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen voor de belangrijkste schadelijke stoffen, zoals fijnstof, stikstofoxiden en dioxines, maar slechts informatie over toe- of afname ten opzichte van het huidige niveau en acht u een MER zonder absolute emissiegegevens voldoende om de milieueffecten goed te beoordelen? Als dit klopt, hoe rijmt u dit dan met a) het advies van Commissie m.e.r dat er absolute emissiecijfers moeten zijn en b) de expertsessie GER waaruit bleek dat zonder goede cijfers over emissie, depositie en immissie geen GER mogelijk is? Heeft u de Expertgroep Gezondheid hiernaar laten kijken en wat adviseert de Expertgroep precies over de bruikbaarheid van het huidige MER?
Het klopt niet dat in het MER geen absolute emissiecijfers zijn opgenomen. Deze cijfers zijn terug te vinden in de detailstudie luchtkwaliteit.16 De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Voor de beoordeling van het MER vraagt het bevoegd gezag advies aan de Commissie mer.
De Commissie mer geeft, als onafhankelijke organisatie, deskundig advies over de inhoud van milieueffectrapporten.17 De Expertgroep Gezondheid IJmond heeft geen rol in de beoordeling van het MER.
Kent u de door Tata Steel eerder gecommuniceerde en beloofde reductiecijfers?4 Welke absolute uitstootcijfers horen bij de daarin genoemde percentages?
Ja die reductiecijfers ken ik, TSN heeft emissiereductiedoelen voor de emissies van TSN en de energiecentrales van Vattenfall gepresenteerd in de Groen Staal Brief.19Deze brief is begin 2024 ook met de Tweede Kamer gedeeld als bijlage van de kamerbrief van 9 januari 202420.
Het is aan het bedrijf om absolute uitstootcijfers te koppelen aan de eerder gecommuniceerde reductiecijfers. Tata Steel stelt naar aanleiding van deze vraag een memo op over de absolute uitstootcijfers. Deze memo zal door het bedrijf bij de publicatie van de gereviseerde MER worden gepubliceerd.
Hoe verklaart u het grote verschil tussen deze eerder door Tata Steel gecommuniceerde reductiecijfers voor NOx en fijnstof uit puntbronnen5, en de daadwerkelijke cijfers in het MER?
Het door Tata Steel ingediende MER bevat niet het volledige verduurzamingsplan zoals de scope beschreven in de brief van 10 januari 2024. Het MER bevat namelijk niet de bovenwettelijke milieu en gezondheidsmaatregelen die onderdeel zijn van de maatwerkonderhandelingen. Hierdoor zijn de verduurzamingsplannen en bijbehorende ingeschatte reductiecijfers zoals die door Tata Steel zijn ingediend in 2024 in het kader van de maatwerkafspraken in scope en waarde niet gelijk aan de milieueffecten zoals die door Tata Steel zijn onderzocht in het MER voor de vergunningverlening van het project Heracless-Groen Staal.
Het ingediende MER ligt op dit moment ter beoordeling van het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Hoeveel emissiereductie voor NOx en fijnstof uit puntbronnen is gerealiseerd (in absolute uitstootcijfers) en zal naar verwachting nog worden gerealiseerd met Roadmap Plus, volgens de meest recente cijfers van de omgevingsdienst?
Het is geen taak van de omgevingsdienst om te rapporteren over de effectiviteit van individuele emissiereducerende maatregelen die door Tata Steel worden genomen. De uitstootcijfers van het bedrijf zijn beschikbaar via het openbaar milieujaarverslag (e-MJV) van het bedrijf. Deze gegevens worden gecontroleerd door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Tata Steel publiceert zelf het verslag; ook via emissieregistratie.nl worden de gegevens toegankelijk gemaakt.
Acht u het aannemelijk (en op basis waarvan) dat Tata Steel niet wist dat deze cijfers niet klopten, gezien in het verleden Tata ook cijfers heeft gedeeld die misleidend waren of niet klopten (zie o.a. de uitspraak van Reclame Code Commissie, bevestigd door de omgevingsdienst) en welke consequenties verbindt u hieraan?
Zie ook het antwoord op vraag 19. Ik kan verder niet voor het bedrijf spreken.
Welke stappen onderneemt u om gegarandeerd te voorkomen dat bedrijven als Tata Steel misleidende informatie verspreiden over hun uitstoot en de verwachte effecten van verduurzamingsmaatregelen?
Bedrijven dienen jaarlijks hun emissiegegevens in bij het e-MJV. De gegevens in het e-MJV worden gecontroleerd door het bevoegd gezag. Ook het MER wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Daarbij laat zij zich laten adviseren door de Commissie mer. Er zijn daarnaast verschillende algemene organisaties die de toezicht houden op misleidende communicatie, zoals de Reclame Code Commissie.
Hoe wilt u, gelet op het feit dat Tata door de omgevingsdienst wordt gekwalificeerd als «calculerend en opportunistisch», een stap boven «crimineel», met dit bedrijf afspraken maken die worden nagekomen, waarbij u rekening houdt met de analyse van de Algemene Rekenkamer dat toezicht en handhaving tekortschieten? Welke waarborgen zitten er in de maatwerkafspraken, of welke waarborgen gaat u toevoegen, om ervoor te zorgen dat nauwkeurige onafhankelijke metingen, toezicht en handhaving op orde zijn?
De expertise van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) wordt benut bij de totstandkoming van eventuele maatwerkafspraken. Hiermee wordt geborgd dat de afspraken, voor zover relevant, ook uitvoerbaar zijn vanuit vergunningverlening-, toezicht- en handhavingsperspectief.
De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn. Dat betekent dat deze goed en onafhankelijk moeten kunnen worden gemeten en gecontroleerd. De invulling hiervan is afhankelijk van de vormgeving van de precieze afspraken. Op dit moment wordt over de beoogde afspraken en de borging daarvan onderhandeld. Vanwege de mogelijke koersgevoeligheid van de informatie kan ik daar op dit moment niet verder op ingaan.
Vindt u het ook onverstandig om afspraken te maken met bestuurders naar wie het Openbaar Ministerie (OM) strafrechtelijk onderzoek doet en met een bedrijf waar meerdere rechtszaken tegen lopen? Zo nee, waarom vindt u dit dan wel een verstandige keuze en hoe neemt u daar het risico voor de belastingbetaler in mee?
Vooropgesteld staat dat het bedrijf moet voldoen aan de geldige wet- en regelgeving, net als ieder ander bedrijf. Het Openbaar Ministerie is zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd tot het doen van onderzoek naar vermeende strafrechtelijke overtredingen en het eventueel instellen van vervolging. De maatwerkafspraak ziet per definitie op bovenwettelijke milieumaatregelen. Dit zijn maatregelen die verder gaan dan wat via bestaande of voorgenomen wetgeving afgedwongen kan worden. Er wordt geen overheidssteun verleend aan maatregelen die met handhaving van bestaande regels kunnen worden afgedwongen. De maatwerkafspraken zullen bindend en afdwingbaar zijn.
De ontwikkelingen van dit strafrechtelijk onderzoek worden uiteraard gevolgd.
Ik wil echter niet nu al vooruitlopen op een mogelijke uitkomst van dit strafrechtelijk onderzoek. Uitstel of afstel van een maatwerkafspraak leidt er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via de maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
Hoe bent u van plan om te gaan met een eventuele vervolging door het OM en wellicht veroordeling van Tata Steel-bestuurders?
Het Openbaar Ministerie handelt zelfstandig en gaat dus zelf over het doen van strafrechtelijk onderzoek en het eventuele besluit tot vervolging. Het past daarom ook niet in mijn rol als bewindspersoon om vooruit te lopen op een eventuele vervolging door het Openbaar Ministerie en de gevolgen daarvan.
Kunt u bevestigen dat de maatwerkafspraken alleen doorgang vinden als er harde, afdwingbare, concrete prestatieafspraken komen, volledig in lijn met alle adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies van o.a. kankerverwekkende stoffen zoals PAK's (met concrete reductiedoelen), zoals door de Kamer geëist?
Het kabinet verwacht met de maatwerkafspraak voor 2030 een forse stap te zetten qua gezondheidswinst. Conform motie Olger-van Dijk is het doel om alleen overheidssteun aan Tata Steel te verlenen als er harde afdwingbare prestatieafspraken zijn gemaakt over het minimaliseren van gezondheidsschade en emissies. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van de vragen van het Schriftelijk Overleg22, vinden op dit moment onderhandelingen plaats over de maatwerkafspraak met TSN in een vertrouwelijke setting. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeeld.
Zoals ook in eerdere correspondentie met de Tweede Kamer is aangegeven zal de motie Thijssen waar u impliciet in het tweede deel van uw vraag naar verwijst deels opgevolgd worden. De motie verzoekt de regering om het overnemen van de adviezen van de Expertgroep Gezondheid IJmond als harde voorwaarde in de onderhandelingen op te nemen en zodanig de gezondheid van de bevolking van de IJmond een volwaardige plaats te geven in de maatwerkafspraken. Zoals eerder aangegeven worden de adviezen van de Expertgroep zoveel mogelijk meegenomen in de onderhandelingen over de maatwerkafspraak. Het is echter niet mogelijk alle adviezen van de Expertgroep met behulp van de (beoogde) maatwerkafspraak met Tata Steel op te volgen. Het uitvoeren van alle adviezen behoeft meer maatregelen (dan alleen deze maatwerkafspraak), meer middelen en meer tijd. Zie ook de kabinetsreactie op het tweede advies van de Expertgroep Gezondheid IJmond.23
Hoe gaat u, gelet op het feit dat de totale uitstoot – en daarmee de depositie – van NOₓ als gevolg van de cijfers in het MER minder hard zal dalen dan eerder door het PBL werd geraamd, zodat nog méér moet worden gedaan om aan het bevel van de rechtbank in de zaak van Greenpeace te voldoen, hiervoor concreet zorgdragen?
Voor het antwoord op uw vraag over de Greenpeace uitspraak verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij deze Kamervragen. Verder geldt dat de beoordeling van het MER bij het bevoegd gezag ligt, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden. Ik wil hier daarom niet op vooruitlopen.
Kunt u bevestigen dat de verwachte CO₂-reductie van het Groen Staal-project maximaal 5 megaton per jaar bedraagt, maar dat de werkelijke uitstoot van Tata Steel de afgelopen jaren dusdanig lager lag dan eerder verondersteld, dat de feitelijke reductie dichter bij de 3,5 megaton ligt? Wat wordt de jaarlijkse CO₂-emissie, nadat HeraCless-Groen Staal is uitgevoerd en de hoogoven is gesloten?
In de Expression of Principles is afgesproken dat TSN de jaarlijkse CO2-uitstoot met 35–40% reduceert. Hierbij loopt de reductie op tot maximaal 5 megaton per jaar, gerekend ten opzichte van de bestaande maximale productievermogens van de fabrieken waarbij de uitstoot maximaal 12,6 megaton per jaar is. De uitstoot van maximaal 12,6 megaton per jaar vindt alleen plaats als de fabrieken op volle capaciteit draaien.
Een reductie van maximaal 40% betekent dat de fabrieken nog maximaal 7,6 megaton per jaar mogen uitstoten na de transitie. Deze maximale uitstoot kan in de praktijk lager uitvallen. In jaren waarin om operationele of economische redenen op een lagere productie wordt gedraaid, is de CO2-uitstoot lager. Wanneer na 2030 op lagere doorzet wordt geproduceerd zal dat dus ook betekenen dat de fabrieken van TSN minder dan 7,6 megaton per jaar uitstoten.
Wat is de verwachte chemische samenstelling van de EAF-slakken die vrijkomen bij het elektrisch smelten van staal, en hoe verhoudt deze zich tot de samenstelling van de huidige hoogovenslakken in termen van milieu en gezondheidsrisico’s (graag met bronvermelding)?
Dit heeft Tata Steel onderzocht in het MER, dat momenteel wordt beoordeeld door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft Tata Steel eerder, in reactie op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, geadviseerd om in het MER expliciet in te gaan op:
Ook het advies van de Commissie mer op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, dat het bevoegd gezag heeft overgenomen richting Tata Steel, schenkt veel aandacht aan de verwerking van staalslakken die ontstaan ten gevolge van het project Heracless-Groen Staal en is onderdeel van de beoordeling van het MER door het bevoegd gezag. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u bekend met het feit dat in het technisch rapport Detailstudie secundaire stromen en afval, behorend bij het MER van Tata Steel6, is aangegeven dat Tata Steel momenteel nog de mogelijkheden onderzoekt voor de nuttige toepassing van EAF-slakken, wat volgens Tata Steel vanwege het zinkgehalte niet intern gerecupereerd kan worden, maar extern verwerkt en gestort moet worden? Hoe beoordeelt u dit?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat de EAF-slakken toegepast kunnen gaan worden als secundaire bouwstof, gelet op de huidige maatschappelijke zorgen, de aangenomen motie-Teunissen c.s. (Kamerstuk 29 383, nr. 428) om in ieder geval tijdelijk te stoppen met het gebruik van staalslakken en de gebrekkige borging van milieuveiligheid bij bestaande toepassingen van staalslakken?
Met de huidige maatregelen die door de Rijksoverheid25en Provincie Noord-Holland zijn genomen om verdere milieurisico's ten gevolge van onjuiste toepassing van staalslakken te voorkomen, zijn er nog steeds mogelijkheden om staalslakken, indien veilig, toe te passen.
De verantwoordelijkheid voor de beoordeling of een materiaal een bijproduct is of een afvalstof ligt bij de houder van het materiaal. Deze beoordeling vindt van geval tot geval plaats op basis van de bijproductvoorwaarden uit de Wet milieubeheer, die overgenomen zijn uit de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen26.
Bedrijven moeten hun beoordeling altijd onderbouwen aan de hand van de geldende wet- en regelgeving onder toezicht van bevoegde autoriteiten. In Nederland is het bevoegd gezag voor het toezicht hierop gedecentraliseerd en bij de omgevingsdiensten belegd. Het is dus niet aan het ministerie om een beoordeling te maken van de beoordeling van toekomstige EAF-slakken.
TSN gaat bij de productie van EAF-slakken meer schroot gebruiken en volgt een ander proces. Daardoor zal de samenstelling niet gelijk zijn aan die van de huidige staalslakken. TSN kijkt hoe het verwerkingsproces van staalslakken verbeterd kan worden en het bedrijf zoekt naar nieuwe toepassingen voor de slakken, zodat het als reststof hergebruikt kan worden.
Deelt u de opvatting dat een nog niet bestaande of getoetste verwerkingsmethode geen geldige basis mag vormen voor een positief oordeel over de milieueffecten in een MER? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan en is hierover advies gegeven door Expertgroep Gezondheid IJmond?
De beoordeling van het MER ligt bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland. Dit proces moet nog doorlopen worden.
Bent u in het licht van bovenstaande constateringen – toename van schadelijke immissie, het ontbreken van emissiegegevens, onduidelijkheid over staalslakken, mogelijk overschatte CO₂-winst, juridische risico’s en misleidende communicatie – bereid om de onderhandelingen over de maatwerkafspraken te heroverwegen of ten minste aanvullende eisen te stellen, voordat verdere financiële steun aan Tata Steel wordt verstrekt met belastinggeld van Nederlandse burgers?
De onderhandelingen met het bedrijf over de maatwerkafspraken worden voortgezet. Zoals in vraag 24 is beschreven, leidt uitstel of afstel van een maatwerkafspraak er enkel toe dat de klimaatwinst, de verbetering van de leefomgeving en de daaruit volgende gezondheidswinst voor omwonenden niet of pas veel later optreedt. De snelste weg om deze doelen te kunnen behalen is via een maatwerkafspraak. Om die reden is er geen sprake van een risico maar heeft de belastingbetaler baat bij voorzetting van de gesprekken met Tata Steel om tot een maatwerkafspraak te komen.
De afspraken zijn bindend en moeten dus ook worden gehandhaafd. Daarvoor zal adequate monitoring worden ingericht en moet een handhavingsmechanisme worden ontwikkeld. Hierbij kan gedacht worden aan het (gedeeltelijk) terugvorderen of inhouden van de subsidie, als niet voldaan wordt aan de eisen.
Dit soort zaken worden uitwerkt in het kader van de maatwerkonderhandelingen. Gelet op de mogelijke koersgevoeligheid van (de uitkomsten van) deze onderhandelingen, wordt informatie over deze onderhandelingen op dit moment alleen vertrouwelijk met de Kamer gedeeld.
Bent u bekend met het persbericht van Tata Steel Nederland van 9 april jl. waarin wordt aangekondigd dat een op de vijf werknemers zijn of haar baan zal verliezen om het bedrijf toekomstbestendig te maken en dus ook om de groenstaalplannen mogelijk te maken? Wat vindt u van dit persbericht?
Ja, ik ben bekend met dit persbericht. In juli hebben de Minister van Klimaat en Groene Groei, de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat het bedrijf bezocht. Aansluitend aan dit werkbezoek is ook gesproken met een vertegenwoordiging van werknemers over onder andere hun zorgen over de reorganisatie. Ik leef mee met de werknemers, die vaak al decennialang voor het bedrijf werken, en begrijp hun zorgen.
Tata Steel geeft aan dat de reorganisatie nodig is om de winstgevendheid van het bedrijf te herstellen en om de transitie naar schoon en groen staal te kunnen maken. Voor Tata Steel Nederland, het Indiase moederbedrijf Tata Steel Limited én de Nederlandse overheid is het van belang dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Het is aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting deze duurzame toekomst.
Vindt u het acceptabel dat dit bedrijf mogelijk miljarden aan subsidie gaat ontvangen en ondertussen een op de vijf werknemers ontslaat? Zo ja, waarom is dit voor u acceptabel? Zo nee, welke voorwaarden omtrent werkgelegenheid en inspraak bent u voornemens af te spreken bij de maatwerkafspraken?
Zoals ook bij vraag 34 aangegeven is het aan het bedrijf om haar eigen bedrijfsvoering vorm te geven richting een duurzame toekomst. Het is in het belang van zowel de Nederlandse overheid als het bedrijf dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft.
Het doel van de maatwerkafspraak is schone, groene en economisch levensvatbare staalproductie in de IJmond. Een belangrijke voorwaarde om via een maatwerkafspraak steun te kunnen verlenen is wel dat een bedrijf financieel gezond is. Er mag geen staatsteun worden gegeven om een verlieslatend bedrijf overeind te houden. De Nederlandse staat en ook de Europese Commissie toetst streng op deze voorwaarde. Daarmee wordt geborgd dat eventuele staatssteun daadwerkelijk gebruikt wordt voor verduurzaming en schonere productie en niet voor het overeind houden van een verlieslatend bedrijf.
TSN en de vakbonden hebben eerder al een overeenkomst gesloten in de vorm van het Sociaal Contract Groen Staal. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers van TSN wiens functie door de transitie op termijn wordt uitgefaseerd. Het doel is om werknemers van de fabrieken die op termijn zullen sluiten te behouden door het bieden van baangaranties en begeleiding richting nieuwe functies.
Onderschrijft u dat een belangrijke voorwaarde voor steun vanuit de overheid naast harde garanties voor gezondheid van omwonenden, commitment vanuit de directie voor goede, gezonde en groene werkgelegenheid zou moeten zijn?
Ja, dat onderschrijf ik. Allereerst is goed werkgeverschap in Nederland wettelijk geregeld27 en dus moet ook TSN zich hieraan houden. Steun vanuit de overheid ziet alleen op bovenwettelijke maatregelen die verder gaan dan waar wettelijk al aan voldaan moet worden.
Het is daarnaast primair aan werkgever en vakbonden om verdere afspraken te maken over goed werkgeverschap. Dit gaat bijvoorbeeld over het creëren van goede en gezonde werkomstandigheden. Voor medewerkers van TSN zijn er aanvullende collectieve regelingen ingesteld, zoals de cao en afspraken tussen werkgever en de ondernemingsraden.
Zou het, ondanks de recente uitwisselingen tussen het bedrijf, de medewerkers en vakbonden, die de plannen lijken te hebben afgezwakt, volgens u mogelijk zijn dat volgend jaar (of ergens de komende jaren) alsnog een op de vijf medewerkers ontslagen wordt? Vindt u dit acceptabel?
Ik vind het belangrijk dat het bedrijf een schone en duurzame toekomst heeft en een economisch levensvatbaar bedrijf wordt en blijft. Dat is een prioriteit voor zowel de Nederlandse staat als voor het bedrijf zelf. Het is aan het bedrijf om hier invulling aan te geven.
Bent u bereid om als voorwaarde te bedingen dat de medewerkers betrokken worden en een finale stem krijgen bij het eventueel herstructureren van het bedrijf? Bent u bereid om als voorwaarde te stellen dat kerntaken van het bedrijf niet uitbesteed gaan worden?
Het is de verantwoordelijkheid van het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Het is de rol van de vakbonden en de ondernemingsraad om de medewerkers te vertegenwoordigen en de betrokkenheid te organiseren. Hierin ligt geen rol voor de Nederlandse staat.
Gaat u er met de maatwerkafspraken ook voor zorgen dat omwonenden en werknemers meer zeggenschap krijgen in het bedrijf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u hiervoor zorgen?
Het is aan het bedrijf zelf om hier invulling aan te geven. Dit geldt ook voor het organiseren van inspraak van werknemers, eventueel via de werknemersvertegenwoordiging. De Wet op de Ondernemingsraden bevat voorschriften over het betrekken van de ondernemingsraden. Zowel vakbonden als de ondernemingsraad kunnen vanuit hun eigen rol de belangen van werknemers behartigen. Op dit specifieke punt ligt dus geen rol voor de Nederlandse staat.
Op grond het Verdrag van Aarhus en de Omgevingswet, moeten omwonenden mogelijkheden tot inspraak krijgen bij besluitvorming over milieuaangelegenheden. Dit is aan de betrokken overheidsinstantie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en vóór het CD Verduurzaming Industrie dat begin september staat ingepland?
Het versturen van de beantwoording is helaas niet gelukt voor het CD Verduurzaming Industrie.
Het IPCC en weersextremen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Is het correct dat op pagina 1585 van het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC)1 het volgende staat: «There is low confidence in most reported long-term (multi-decadal to centennial) trends in TC frequency- or intensity-based metrics due to changes in the technology used to collect the best-track data.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen? Zo nee, wat staat er volgens u dan wel?
Zoals door IPCC in de zin na de geciteerde tekst wordt aangegeven mag deze bevinding niet worden geïnterpreteerd als dat er geen trends in de fysieke waarnemingen zijn. Wel betekent het dat de kwaliteit en/of tijdsduur van de waarnemingen nog onvoldoende zijn om een robuuste trend vast te kunnen stellen, met name door de variabiliteit op multi-decadaletijdschaal. Om die reden is er nog «weinig vertrouwen» («low confidence») dat de frequentie en intensiteit van orkanen zou zijn toegenomen.
Is het correct dat op pagina 1569 van het laatste IPCC-rapport het volgende staat: «In summary there is low confidence in the human influence on the changes in high river flows on the global scale.»?
Ja.
Wat betekent deze bewering van het IPCC? Beweert het IPCC hier niet mee dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door mensen zouden worden veroorzaakt?
IPCC geeft aan dat extreme neerslagvoorvallen een belangrijke, maar niet de enige factor is die van invloed is op het optreden van overstromingen van rivieren. Het IPCC geeft ook aan dat er – voorafgaand aan het AR6 WG I rapport van 2021 – maar weinig studies waren die specifiek naar de attributie van langetermijnveranderingen in overstromingen hadden gekeken. Om die reden (het feit dat er maar weinig studies zijn) stelt het IPCC in het AR6-rapport dat er «weinig vertrouwen» («low confidence») is dat veranderingen in overstromingen door menselijke klimaatverandering zouden worden veroorzaakt. Sindsdien zijn daarover veel meer studies verschenen, die in het 7e IPCC assessment rapport zullen worden meegenomen2.
Bent u (nog steeds) van mening dat er meer weersextremen zijn en dat dit wordt veroorzaakt door mensen? Zo ja, kunnen we daaruit dan concluderen dat u het IPCC niet zo serieus neemt?
Ja en dat is geheel in lijn met wat IPCC stelt. Door IPCC is in haar AR6 WG 1 rapport al aangegeven dat door de mens veroorzaakte klimaatverandering een vaststaand feit is en door klimaatverandering extreem weer wereldwijd is toegenomen en bij voortgaande klimaatverandering zal blijven toenemen. Zoals verwoord in hetzelfde hoofdstuk 11 op pagina 1517:
«Het is een vaststaand feit dat door de mens veroorzaakte uitstoot van broeikasgassen heeft geleid tot een verhoogde frequentie en/of intensiteit van bepaalde weers- en klimaatextremen sinds de pre-industriële tijd, met name wat betreft temperatuurextremen.»; en in de beleidssamenvatting onder A.3
«Door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft al invloed op veel weer- en klimaatextremen in elke regio ter wereld. Het bewijs van waargenomen veranderingen in extremen zoals hittegolven, hevige neerslag, droogtes en tropische cyclonen, en met name de toeschrijving ervan aan menselijke invloed, is sinds AR5 sterker geworden.»; en onder B2.2. «Met elke verdere toename van de opwarming van de aarde worden de veranderingen in extremen steeds groter.(…).»
Het bericht ‘Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd’ |
|
Bart van Kent (SP) |
|
Tieman |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht «Lauwersmeer vervuild door slib uit Reitdiep, ecologen bezorgd»?1
Welke regels zijn er voor het storten van slib in Natura2000-gebieden? Voldoen de plannen van de provincie Groningen hier aan? Bent u bereid dit te toetsen?
Hoe reageert u op de claim van lector Janneke Ottens, dat het storten van slib in het Lauwersmeer de voedingsketen zal verstoren, door mosselen ontoegankelijk te maken voor vogels en licht te blokkeren voor fytoplankton?
Deelt u de mening dat het slib niet zonder vergunning in het meer zou mogen gestort, aangezien uit testen blijkt dat het slib vervuild is?
Welke stappen gaat u nemen om verdere vervuiling van het water te voorkomen en hoe gaat u ervoor zorgen dat de kwaliteit van het water zal voldoen aan de Kaderrichtlijn Water?
Bent u bereid de provincie Groningen op te roepen de storting stop te zetten en samen met Staatsbosbeheer, omwonenden en lokale belanghebbenden verder onderzoek te doen naar de effecten van de slibstort op het ecosysteem, waterkwaliteit en milieueffecten in het Lauwersmeer?
Het Eindrapport Plastic Tafel |
|
Natascha Wingelaar (NSC) |
|
Thierry Aartsen (VVD), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
In hoeverre tellen de maatregelen in het pakket op tot de kabinetsnorm van 30% circulaire plastics in 2030, conform de brief van Minister Hermans?1 2
In de kamerbrief van de Minister van Klimaat en Groene Groei is aangekondigd dat de eerder beoogde circulaireplasticnorm niet door zal gaan3. In het bij die brief gevoegde ontwerp-Meerjarenprogramma 2026 Klimaatfonds is bij de middelen die bestemd zijn voor de ondersteuning van circulaire plastics eveneens vermeld dat de norm niet doorgaat en dat de plastictafel wordt gevraagd met voorstellen te komen. Daarbij is vermeld dat het uitgangspunt tot 30% circulaire plastics in Nederland in 2030 blijft. Dit is dus geen norm maar een streven.
De alternatieve voorstellen die zijn gedaan aan de Plastictafel bevorderen een markt voor circulair plastic. Het is echter onzeker of de maatregelen zullen leiden tot de inzet van 30 procent circulair plastic in 2030. Het grootste deel van de maatregelen is gebaseerd op vrijwilligheid, ter uitvoering voor de sector en niet juridisch bindend. Het is daardoor niet met zekerheid te zeggen dat de beoogde effecten worden behaald. Daarnaast ontbreekt voor sommige maatregelen een kwantificering van de beoogde effecten. Om meer zekerheid te bieden voor de ontwikkeling van een markt voor circulair plastic bestudeert het Ministerie van IenW welke voorstellen uit het eindrapport van de Plastictafel kunnen worden overgenomen in beleid, bijvoorbeeld door middel van wetgeving, en zo bij te dragen aan het realiseren van de beleidsdoelen uit het Nationaal Programma Circulaire Economie4. Over de vervolgacties wordt u met Prinsjesdag nader geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoeveel investeringen, patenten en capaciteit er verdwenen zijn door recente faillissementen op het gebied van chemische recycling en biobased productie en welke geplande investeringen uiteindelijk niet gerealiseerd werden? Welke regio’s worden daarbij specifiek geraakt?
Er is geen overzicht beschikbaar van het aantal investeringen, patenten en capaciteit van chemische recycling en biogebaseerde productie van plastics. Wel kan uit gesprekken met de sector worden afgeleid dat deze sectoren in Europa onder moeilijke marktomstandigheden opereren, de Kamer is hierover geïnformeerd op 9 april jl.5 Daarom zijn structurele maatregelen nodig om deze markten te ondersteunen. Nederland zet zich hier ook voor in, onder andere door het bepleiten van ambitieuze doelstellingen voor recyclaat en biogebaseerd plastic in Europese regelgeving.
Bent u in gesprek met banken en investeerders om na te gaan of deze met het normerende pakket aan maatregelen weer vertrouwen voelen in de rol van de overheid in de circulaire economie? Zo nee, bent u bereid dit te doen en hierover voor het commissiedebat circulaire economie te rapporteren aan de Tweede Kamer? Kunt u daarbij specifiek nagaan of circulaire bedrijven met deze maatregelen naar de bank kunnen, zodat er weer investeringen kunnen worden gedaan?
Via het Platform voor Duurzame Financiering ben ik in gesprek met de financiële sector over het bevorderen van circulaire verdienmodellen. Met de kopgroep circulair financieren werken overheid en financiële instellingen er aan om circulair investeren de norm te maken in 2030, dus ook voor circulair plastic. Over deze gesprekken wordt de Kamer nader geïnformeerd bij de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie, dat naar verwachting dit jaar nog met de Kamer wordt gedeeld. Of de door de Plastictafel voorgestelde maatregelen bijdragen aan de investeringsbereidheid van financiële instellingen in specifieke bedrijven is op voorhand niet te zeggen en zal per casus verschillen.
Vrijblijvende afspraken in het Plastic Pact werden eerder niet nagekomen, in hoeverre is de hefboom binnen dit pakket van normerende maatregelen essentieel om te voldoen aan het PBL (Planbureau voor de Leefomgeving)-advies voor «dwingende en dringende stappen»?
Het voorstel voor een circulaire hefboom geeft bruikbare aanknopingspunten voor het doorontwikkelen van circulair beleid. Tegelijkertijd is het belangrijk om zorgvuldig te kijken naar een passende vorm voor een hefboom. Het Ministerie van IenW bekijkt de komende tijd of, en zo ja op welke wijze, een circulaire hefboom kan worden vormgegeven. Daarbij is het belangrijk dat de maatregel substantieel bijdraagt aan circulariteit, goed uitvoerbaar is en dat de economische effecten ervan proportioneel zijn. Vrijwillige afspraken kunnen een transitie op gang helpen, maar voor een structurele beweging is vaak wet- en regelgeving nodig, zoals in het PBL-rapport wordt adviseert.6
Bent u bereid het hele pakket van normerende maatregelen integraal over te nemen om te recht te doen aan de volledige consensus aan tafel? Zo nee, waarom niet?
Het overnemen van het voorgestelde maatregelenpakket is een gedeelde opgave van bedrijven en overheden. Een deel van de maatregelen zijn acties die de sector zelf moet doen. Die juich ik toe, maar het is aan de sector om die afspraken na te komen. Het Ministerie van IenW gaat zich samen met het Rijk en medeoverheden inzetten voor meer afname van recyclaat en biogebaseerd plastic bij de overheidsinkoop. Daarnaast wordt naar de circulaire hefboom gekeken (zie vraag 4). Ook zal het Ministerie van IenW samen met het Ministerie van KGG en de Staatssecretaris van Financiën wegen of de voorgestelde maatregelen robuust genoeg zijn om hier klimaatfondsmiddelen voor toe te kennen ter ondersteuning van de markt voor circulair plastic.
Het industriealarm wordt stevig geluid, gaan uw gedachten daarbij ook uit naar de gamechangers in de circulaire industrie? Zo ja, op welke manier wordt hier de komende tijd aandacht aan besteed?
Ja. Het kabinet vindt het belangrijk dat de verduurzaming van de plasticsector en de bijbehorende chemische industrie wordt versneld, inclusief de zogeheten circulaire gamechangers. Innovatieve bedrijven zijn cruciaal voor het succes van Circulaire Economie. Daarom zet het kabinet in op het verbeteren van de Europese markt voor circulaire plastics (recyclaat, biogebaseerd plastic en CCU) en stelt het kabinet subsidies beschikbaar voor de ontwikkeling en opschaling van bedrijven die een circulaire plasticketen mogelijk maken. Vanuit de Kamer is enkele malen op problemen van met name plasticrecyclingbedrijven gewezen. Momenteel werkt de Minister van KGG in het kader van de motie van het lid Koekkoek aan de uitwerking van een overbruggingskrediet. Met de sector wordt ook gekeken naar andere mogelijkheden om bedrijven perspectief te bieden. Een overzicht van bestaande subsidies voor circulair plastic is terug te vinden op het kennisplein plastics van RVO.7
De uitvoering van een aangenomen motie over strategische autonomie |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Karremans |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat een aangenomen motie van het lid Idsinga nog niet is uitgevoerd?
Ik ben op de hoogte van deze motie. Hier is echter al wel nader uitvoering aan gegeven. In mijn Kamerbrief van 1 juli 2025 over de voortgang van de kabinetsaanpak economische veiligheid ga ik hier nader op in (Kamerstuk 30 821 nr. 302).
Bent u op hoogte van deze motie-Idsinga betreffende economische veiligheid en strategische autonomie?1
Ja, ik ben op de hoogte van deze motie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie? Wanneer kan verwacht worden dat de motie is uitgevoerd? Kunt u de uitvoering zo spoedig mogelijk ter hand nemen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik hiervoor naar bovengenoemde Kamerbrief van 1 juli 2025.
Kunt u deze vragen ruim voor het einde van het zomerreces 2025 beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wanneer komt de toegezegde tijdlijn van het interne onderzoek naar aanleiding van de reportage van Nieuwsuur?1
Waarom schrijft u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen met betrekking tot staalslakken van 16 mei jl.2 dat de regelgeving het bevoegd gezag voldoende instrumentarium biedt om preventief te handhaven, terwijl de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) dit bestrijdt?
Waarom schrijft u in diezelfde beantwoording dat in de huidige regelgeving wordt geborgd dat het toepassen van staalslakken niet ten koste gaat van de bodem- en waterkwaliteit, terwijl de ILT stelt dat de regelgeving niét kan borgen dat milieuschade wordt voorkomen? Hoe verklaart u het verschil met uw voorstelling van zaken?
Waarom heeft de directeur-generaal van Rijkswaterstaat (RWS) in de hoorzitting met Rijkswaterstaat en de ILT over de besluitvorming rond het gebruik van vervuilende staalslakken d.d. 3 juli jl. aangegeven dat milieuproblemen géén redenen zijn geweest om een besluit te nemen over het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers in 2009 (met als gevolg dat er geen staalslakken meer gebruikt werden voor projecten van RWS op land), terwijl uit eigen antwoorden van RWS op vragen van de NOS wordt gezegd: «Eerder waren er in andere situaties al verhogingen van de zuurgraad (pH) geconstateerd in het oppervlakte- of grondwater na het toepassen van staalslakken. Dit is al te lezen in de circulaire van VROM.»? Kunt u hierover een feitelijke en een gevoelsmatige reflectie geven, gezien blijkt dat er wel degelijk gevallen van milieuschade bekend waren?
Waren er in 2009 bij RWS voorbeelden van milieuschade als gevolg van toepassing van staalslakken bekend (zoals hierboven schuingedrukt beschreven als antwoord van RWS aan de NOS)? Zo nee, waarom staat dit dan letterlijk in een door RWS opgesteld antwoord op vragen van de NOS?
Als er wel gevallen van milieuschade bekend waren, hoe kan het dan dat het voorkomen van milieuschade niet als argument is meegenomen in het aanpassen van het eisenpakket voor aannemers?
Deelt u de opvatting dat het van belang is om RWS aan te sporen tot verdere actualisering van het eisenpakket op basis van milieuschade? Welke toezegging kunt u hierover doen?
Hoe kan het dat RWS bij consultatie bij het opstellen van een rechtsoordeel in 2017 niet heeft geadviseerd staalslakken als «afval» te bestempelen, terwijl RWS bekend was met milieuschade én afzetproblematiek uit het verleden (beide behorend tot de criteria waar geen sprake van mag zijn om een product als «bijproduct» te classificeren en niet als «afvalproduct»)?
Hoe kan het Ministerie van IenW tot het rechtsoordeel «bijproduct» gekomen zijn, terwijl voorbeelden van afzetproblematiek én milieuschade bekend waren?
Bent u bereid dit rechtsoordeel uit 2017 in te trekken? Zo nee, waarom niet?
Bestaat er een relatie tussen de afzetproblematiek van Tata Steel/ Pelt & Hooykaas met het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken gebruikt werden in de Haak om Leeuwarden?
Waarom konden staalslakken bij het bovengenoemde project plots wel weer onderdeel zijn van het eisenpakket? Waarom konden staalslakken destijds wel weer toegepast worden op land? Wat is er destijds veranderd ten opzichte van een eerder besluit van RWS om het eisenpakket aan te passen?
Was er in Leeuwarden sprake van ondiepe toepassing van staalslakken? Zo ja, waarom is men dan daar wel doorgegaan met de toepassing, terwijl de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aangaf gestopt te zijn met ondiepe toepassing van staalsakken?
Klopt het dat het mogelijk is geweest dat de provincie Friesland al zand had besteld of gekocht voor het infrastructurele project Haak om Leeuwarden, zoals blijkt uit de gegevens van de Wet open overheid (Woo) (Modeldocument M000397)?
Is er enige vorm van contact of druk geweest vanuit RWS of het Ministerie van IenW om staalslakken te gebruiken bij het project Haak om Leeuwarden?
Waarom gaf de directeur-generaal van RWS in de hoorzitting aan dat er geen relatie bestaat tussen de afzetproblematiek van staalslakken en het opnieuw starten van een proefproject waarbij staalslakken wél gebruikt mochten worden, terwijl die suggestie wel gewekt wordt in het Woo-stuk van RWS (Pagina 10 van «Aanpak Staalslak Haak van Leeuwarden» 29 november 2021)?
Hoe zou u het onderstaande citaat doorgaans interpreteren als u inhoudelijk zou moeten aangeven wat in deze zin de aanleiding is en wat het gevolg? Was er sprake van een oorzaak-gevolgrelatie (oorzaak: Tata/Pelt & Hooykaas deden een melding – gevolg: Rijkswaterstaat kreeg de opdracht)? «Omstreeks 2009 deed Tata/Pelt & Hooykaas een melding vanuit de Crisis en herstelwet bij het ministerie i.v.m. afzetproblemen van staalslakken. Hierop kreeg RWS de opdracht om te onderzoeken of droge toepassingen in het Hoofdwegennet een optie was. Hierop werden de eisen voor deze pilot (Haak van Leeuwarden, zuid) op een rijtje gezet.»
Wat is er waar van het volgende antwoord van RWS op een vraag van de NOS/Nieuwsuur? «Omstreeks 2010/2011 kwam er een verzoek binnen vanuit Pelt & Hooykaas om te bekijken vanuit de Crisis- en herstelwet of er andere toepassingsmogelijkheden in de netwerken van RWS waren voor staalslakken, dan wel gebruikelijke toepassingen in de waterbouw. Hierop heeft destijds – bij wijze van proef – een alternatieve toepassing in de «Haak om Leeuwarden» plaatsgevonden, waarbij staalslakken als constructieve zandvervanger zijn gebruikt in de onderbouw».
Waarom zijn eerdere negatieve ervaringen ten aanzien van het gebruik van staalslakken niet gedeeld met de provincie Friesland?
Is er aan de provincie Friesland gemeld dat het om een pilot ging? Waarom wel of niet?
Waarom is er door het Ministerie van IenW nooit breed gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Waarom is er door RWS nooit gecommuniceerd over de milieuschade en de afzetproblematiek van staalslakken?
Bent u bereid om breed te communiceren dat het gebruik van staalslakken tot milieuschade kan leiden? Waarom wel of niet?
Wat vindt u van het feit dat Tata Steel op zijn website in 2021 schermt met het rechtsoordeel (bijproduct) en het gegeven dat RWS staalslakken gewoon gebruikt? Vindt u dat misleidend? Vindt u bij nader inzien dat het ministerie en RWS beter hadden moeten communiceren over de eventuele gevolgen van het gebruik van staalslakken?
Ziet u de noodzaak, zoals ILT aankaart, dat er geen informatie is over hoeveel staalslakken naar Nederland geïmporteerd worden, om dit beter te registreren? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
Bent u van mening dat het «toeleggen van geld» (een aannemer krijgt geld mee bij het gebruik van staalslakken vanwege de negatieve waarde) zorgt voor een ongelijk speelveld met echte bouwstoffen? Zo ja, in hoeverre gaat u dat veranderen?
Zijn staalslakken of producten die staalslakken bevatten voor particulieren beschikbaar in de vorm van het product duomix via Pelt & Hooykaas? Hoe wordt hierop toegezien?
Als u zich zorgen maakt over de milieu en gezondheidsschade door staalslakken, waarom heeft het kabinet dan tot aan april 2025 álle moties ontraden, die over aanscherping van toezicht en regels voor gebruik van staalslakken gingen?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het plenaire debat na de zomer?
Het overleg met maatschappelijke partijen in het kader van stikstof |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Femke Wiersma (minister ) (BBB), Dick Schoof (minister-president ) (INDEP) |
|
![]() |
Hoe is het overleg met maatschappelijke partijen in het kader van stikstof deze week verlopen?
Op donderdag 3 juli 2025 was er een Catshuissessie van de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (hierna: MCEN) met maatschappelijke partijen om de stand van zaken en inhoudelijke onderwerpen in het kader van de stikstofproblematiek met elkaar te bespreken. Aan het begin van het overleg bleek dat er verschillende verwachtingen waren over aard en precieze inhoud van het gesprek. Een aantal maatschappelijke partijen gaf daarop aan dat het op dat moment niet opportuun was om het overleg te voeren. Daarom bleef het overleg deze keer beknopt en is besloten om op een later moment in de zomer verder te praten.
Heeft bij dit overleg een maatregelenpakket op tafel gelegen? Zo ja, uit welke maatregelen bestaat dit pakket?
Neen, er heeft geen maatregelenpakket voorgelegen. Wel hebben de organisaties diverse documenten en verwijzingen (ambtelijk) ontvangen over de aanpak van de MCEN, in het bijzonder ook de stukken die de Kamer zijn toegegaan het informatieverzoek van het lid Baudet (FvD), 14 mei 2025 en de voorbereidingen op de uitvraag aan kennisinstellingen ter ondersteuning van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Deelt u de mening dat het voor een geloofwaardig stikstofpakket voor Prinsjesdag, en voor een gedegen controle van dit pakket door de Kamer, van belang is dat verscheidene maatregelopties zijn doorgerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de maatregelen op de groslijst van de ministeriële commissie economie en natuurherstel (MCE&N) doorgerekend? Zo ja, kan deze doorrekening / kunnen deze doorrekeningen per ommegaande met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van adequaat onderbouwen en zorgvuldigheid van d aanpak gericht op emissiereductie en natuurherstel. Daarom is ter de voorbereiding van de besluitvorming ook een consortium van vier kennisinstellingen betrokken, te weten het PBL, RIVM, Deltares en WUR. Zij maken een analyse van de mogelijke maatregelen die zijn aangedragen in het kader van de MCEN en geven overwegingen mee voor nadere beleidsontwikkeling. De inzichten die hieruit voortkomen worden betrokken bij de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Welke zwaarwegende belangen verzetten zich daartegen als de groslijst is doorgerekend maar deze doorrekening niet met de Kamer kan worden gedeeld?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 is een consortium van vier kennisinstellingen, te weten het PBL, RIVM, Deltares en WUR, betrokken. Dit ten behoeve van de ondersteuning van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 4 juli 2025 beantwoorden?
Zoals gebruikelijk worden de onderliggende documenten van externe partijen die relevante analyses, feiten, risico's en toelichtingen bevatten na besluitvorming in het kabinet gedeeld met Uw Kamer en openbaar gemaakt. Dit zal gebeuren na afronding van de verdere aanpak die is toegezegd in het debat van 22 mei jl.
Duitse windturbines aan de grens bij Noord-Brabant, Limburg en Gelderland |
|
Ilana Rooderkerk (D66) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u in beeld hoeveel Nederlandse huishoudens worden getroffen door dit probleem?1
Bent u het ermee eens dat de huidige gang van zaken, waarbij Nederlandse gemeentes tevergeefs hoge juridische kosten maken, onwenselijk is, en dat ingrijpen vanuit de rijksoverheid noodzakelijk is?
Hoe beoordeelt u de impact van Duitse windturbines op Nederlandse natuurgebieden, infrastructuur (zoals de laagvliegroute van Defensie), en gezondheidsinstellingen (zoals kliniek Trajectum)?
Is er volgens u sprake van schending van Europese verdragen zoals het Verdrag van Espoo en het Verdrag van Aarhus? Zo ja, kunt u ons informeren over de stappen die u neemt hieromtrent?
Kunt u aangeven welke stappen u heeft gezet om het gebrek aan inspraak te verhelpen en (afstands)normen te harmoniseren?
Welke mogelijkheden ziet u aanvullend om op nationaal niveau tot afspraken te komen met Duitse overheden om Nederlandse lokale overheden en burgers hierin te ondersteunen?
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om Nederlandse lokale overheden en burgers aanvullend te ondersteunen bij bezwaarprocedures tegen grensoverschrijdende projecten in Duitsland?
Bent u bekend met het artikel «EU-klimaatchef Wopke Hoekstra komt met ambitieus klimaatdoel voor 2040: 90 procent reductie; onbetaalbaar zeggen critici»1?
Ja.
Steunt u de oproep van de Franse president Emmanuel Macron dat Brussel helemaal geen nieuw doel hoeft voor te leggen op de klimaattop in de Braziliaanse stad Belém?
De oproep van de Franse president betrof de vraag of de besluitvorming over het EU-interne doel voor 2040 dat in de Europese Klimaatwet zal worden vastgelegd afgerond moet zijn vóór de klimaattop COP30.
Samen met een groep van andere Europese landen zet Nederland zich ervoor in dat de EU Nationally Determined Contribution (NDC) voor 2035 wordt afgeleid van het EU-interne 2040 doel en daarmee in lijn is met wat volgens de wetenschap van een partij als de EU verwacht mag worden. Nederland steunt de duidelijkheid, en daarmee investeringszekerheid, die dit tussendoel biedt. Daarom is het wenselijk dat de besluitvorming over zowel het 2040 doel als over de EU NDC vóór de COP in Belém is afgerond. Beide voorstellen zullen worden geagendeerd op een extra ingelaste Milieuraad op 18 september.2
In elk geval zullen alle partijen uit de Overeenkomst van Parijs vóór COP30 een NDC moeten vastleggen, waaronder de EU. In deze NDC beschrijven ze wat zij tot aan 2035 zullen doen om de wereldwijde opwarming van de aarde te beperken tot 1.5°C. Het is een verdragsrechtelijke verplichting om elke vijf jaar een dergelijke NDC in te dienen. Er is geen discussie binnen de Europese Unie (EU) over deze verplichting.
Kunt u een inschatting maken van de economische schade en regeldruk voor het Nederlandse bedrijfsleven en de industrie als gevolg van het ophogen van de reductiedoelstelling naar 90% in 2040?
Zoals Draghi in zijn rapport reeds aangaf, is een toekomstbestendige, sterke en concurrerende Europese economie duurzaam. Decarbonisatie biedt kansen voor onze energieonafhankelijkheid, en economische groei voor de groene Europese industrie.
De afbouw van (geïmporteerde) fossiele brandstoffen en grondstoffen en opbouw van duurzame alternatieven versterkt enerzijds de onafhankelijkheid door diversificatie. Anderzijds worden de energiekosten op de lange termijn verlaagd. Hierbij wordt door de Commissie benadrukt dat de kosten van het niets doen tegen klimaatverandering significant hoger zijn dan de kosten van het klimaatbeleid zelf.3 Een tussendoel van netto 90%, zoals nu voorgesteld door de Commissie, draagt bij aan de voorspelbaarheid van beleid en investeringszekerheid voor bedrijven in deze transitie.
De Commissie heeft in de effectbeoordeling voor het 2040-doel reductie scenario’s doorgerekend waaronder de voorgestelde netto 90%. De decarbonisatie van ons energiesysteem vergt investeringen die in alle voorgestelde paden naar klimaatneutraliteit moeten worden gedaan. De totale investeringskosten voor de periode tussen 2030 en 2050 zijn beheersbaar mits er wordt voldaan aan een aantal belangrijke randvoorwaarden zoals de volledige uitvoering van het EU-beleid richting 2030.4 5 Dit blijkt ook uit de doorberekening voor Nederland, door CE Delft.6
Om de haalbaarheid van het klimaatdoel voor 2040 verder te ondersteunen, richt de Commissie zich in verschillende voorstellen op het ondersteunen van bedrijven bij het oplossen van knelpunten in de energietransitie en het bevorderen van duurzame concurrentievermogen zoals hoge net- en aansluitkosten, versnelling van aanleg nieuwe energie infrastructuur, afhankelijkheid (van import) van fossiele brandstoffen en leveringszekerheid en een mondiaal gelijk speelveld.7 Ook heeft de Commissie aandacht voor vereenvoudiging, onder andere via de aankondiging van verschillende omnibuspakketten. Dit sluit aan bij de doelstelling van de Commissie om de administratie lasten te verminderen met minstens 25% voor alle bedrijven en 35% voor het mkb.
Het recent gepubliceerde wetsvoorstel voor 2040 is door het kabinet beoordeeld volgens de gebruikelijke BNC-procedure, waarbij ook de gevolgen voor bedrijven, regeldruk en concurrentievermogen zijn meegenomen. Het BNC-fiche is reeds met de Tweede Kamer gedeeld.8
Deelt u de zorg dat de keuze van de Europese Commissie om nu een extreem ambitieus klimaatdoel van 90% reductie naar voren te schuiven, terwijl grote delen van de wereld worstelen met oorlog, inflatie en energiezekerheid, het verkeerde signaal op het verkeerde moment is en dat het draagvlak onder burgers en ondernemers hierdoor verder onder druk komt te staan?
Het demissionaire kabinet deelt niet deze mening. Het kabinet benadrukt dat een 2040-doel een langetermijnperspectief biedt voor zowel bedrijven als consumenten, wat belangrijk is voor een stabiel en sterk investeringsklimaat. Verduurzaming draagt bij aan een weerbare economie, concurrentievermogen van bedrijven en strategische autonomie wat juist belangrijk is in de huidige geopolitieke situatie. De voortzetting van beleid lijkt dan ook brede steun te vinden onder burgers en bedrijven in Europa. Zo hebben recent meer dan 150 bedrijven en investeerders in een gezamenlijke brief opgeroepen tot een EU-emissiereductiedoel van ten minste 90% in 2040.9
Ligt het gezien de bredere internationale situatie, met zorgen over energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit, niet voor de hand om klimaatdoelen verder aan te scherpen zonder brede analyse van de gevolgen? In hoeverre ziet u om de internationale context expliciet te betrekken bij de beoordeling van het nieuwe klimaatdoel?
In de effectbeoordeling van de Europese Commissie waar het voorstel op is gebaseerd, is expliciet gekeken naar de bredere internationale situatie en de zorgen over energiezekerheid, concurrentiekracht en geopolitieke stabiliteit.
Wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat, hoe hoger de gemiddelde temperatuurstijging boven de grens van 1,5 graad Celsius uitkomt, des te groter de ontwrichting van het dagelijks leven, het verdienvermogen, en de wereldwijde stabiliteit zal zijn. Voor de EU is een tussendoel van netto-90% in 2040 een bijdrage in lijn met de vereisten om deze impact te minimaliseren.
De gevolgen van klimaatverandering zorgen ook in Nederland voor oplopende kosten. Na de Russische invasie in Oekraïne heeft de EU bovendien moeten constateren dat de import van fossiele brandstoffen een ongewenste afhankelijkheid creëert, en dat versnelde uitrol van hernieuwbare energie op eigen grondgebied juist bijdraagt aan energiezekerheid.
De huidige geopolitieke situatie benadrukt het belang van tijdige voorbereiding om weerbaar te zijn tegen verdere instabiliteit. In geval van klimaatverandering kan dit het best bij de bron worden aangepakt, door de uitstoot van broeikasgassen in internationaal verband snel omlaag te brengen.
Hoe geeft u richting het Nederlandse bedrijfsleven invulling aan haar verantwoordelijkheid om duidelijkheid te bieden over de betekenis en mogelijke gevolgen van het nieuwe EU-voorstel? Wat mogen bedrijven op dit moment verwachten aan inzet, duiding en vertegenwoordiging van hun belangen richting Brussel?
Het kabinet zet zich in voor de verduurzaming, weerbaarheid en concurrentievermogen van bedrijven in Nederland en Europa. Het tussendoel voor 2040 staat hierbij niet in de weg, maar ondersteunt deze inzet. Het tussendoel draagt bij aan de investeringszekerheid van bedrijven richting klimaatneutraliteit, zoals ook wordt benadrukt door de Commissie.10 De afbouw van fossiele afhankelijkheid van bedrijven is van belang voor hun weerbaarheid en concurrentievermogen.
Tegelijkertijd ziet het kabinet dat het concurrentievermogen van bedrijven ook onder druk staat door hoge energieprijzen en overproductie door bedrijven uit derde landen. Het is daarom van belang dat bedrijven worden ondersteund in de transitie zodat zij hun concurrentievermogen kunnen behouden. Het kabinet spant zich in voor het op orde brengen van de randvoorwaarden voor verduurzaming en concurrentievermogen bij verdere uitwerking van Europees beleid, zoals de voorstellen voortkomend uit de CID.
Welke stappen zet u, binnen uw demissionaire bevoegdheden, om richting de Europese Commissie en Eurocommissaris Hoekstra te laten blijken dat het voorgestelde klimaatdoel van 90% in 2040 voor Nederland niet acceptabel is?
Het kabinet levert zijn bijdrage aan de Europese doelen om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken en ten minste netto 55% broeikasgasemissiereductie te realiseren in 2030. Het recent gepubliceerde wetsvoorstel voor 2040 is door het kabinet beoordeeld volgens de gebruikelijke BNC-procedure en reeds met de Kamer gedeeld.
Voor het kabinet staat centraal om cf. motie Erkens11 te pleiten voor een stevig uitvoeringspakket om knelpunten in de transitie aan te pakken. Zo vraagt het kabinet om een Europese aanpak voor hoge netwerktarieven en een sterkere harmonisatie van de methodologie voor netwerktarieven, ondersteuning bij het mitigeren van netcongestie, samenwerking bij de uitrol van (grensoverschrijdende) infrastructuur voor energie en CO2, het versnellen en stroomlijnen van vergunningprocedures, en het waarborgen van voldoende beschikbaarheid van financiering, duurzame energie en grondstoffen.
Nederland zal zijn bijdrage leveren aan het Europese doel, maar het kabinet heeft ervoor gekozen om geen nationaal tussendoel voor 2040 vast te leggen in de Nederlandse Klimaatwet.
Wil dit kabinet zich ondubbelzinnig uitspreken dat zij niet staat achter een nieuwe klimaatdoelstelling van 90% reductie in 2040? Zo ja, welke concrete acties gaat dit kabinet nemen om te zorgen dat het plan van Hoekstra geen doorgang gaat vinden?
Zie het antwoord op vraag 7. Het recent gepubliceerde wetsvoorstel, met daarin een Europees bindende klimaatdoelstelling voor 2040, is middels het gebruikelijke BNC-fiche met de Kamer gedeeld.
Het artikel Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden |
|
Suzanne Kröger (GL), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Tieman , Dick Schoof (minister-president ) (INDEP), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Premier Schoof moet mogelijk ingrijpen om stroomkabel door Schiermonnikoog tegen te houden» van 2 juni?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse regering er niet in is geslaagd om in diplomatiek overleg met de Duitse regering afspraken te maken over de aanleg van stroomkabels door het Eems-Dollard gebied?
Ja.
Klopt het dat het Omgevingsberaad Wadden onder voorzitterschap van de commissaris van de Koning in Fryslân er bij uw regering op heeft aandrongen om een diplomatiek offensief op het hoogste niveau te starten om het grensconflict tussen Nederland en Duitsland op te lossen, nu Schiermonnikoog daar de dupe van dreigt te worden?
Ja.
Kunt u aangeven of en op welke manier de regering de suggestie van de commissaris van de Koning in Fryslân om de aanleg van stroomkabels dwars door Schiermonnikoog en UNESCO Werelderfgoed Waddenzee «chefsache» te maken heeft opgevolgd?
Gedurende het Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven zijn meerdere hoogambtelijke -en politieke pogingen ondernomen om afspraken te maken over de stroomkabels. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard gebied. Er bestaat in dat gebied weliswaar geen overeenstemming tussen Nederland en Duitsland over het verloop van de staatsgrens, maar Nederland en Duitsland hebben wel afspraken gemaakt over het gezamenlijk beheer en het geografische bereik van bevoegdheden in het gebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, nu ze de risico’s op de scheepvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Voorts heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondsminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Bent u bekend met het berichten in de Duitse pers over het op korte termijn ondertekenen van een bilaterale overeenkomst tussen de Duitse en Nederlandse regering voor de aanleg van een stroomkabel in het Eems-Dollard gebied exclusief voor één boorplatform tussen Schiermonnikoog en het Duitse eiland Borkum van het Nederlandse gasbedrijf OneDyas?2
Ja. Echter, de «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een opzichzelfstaand bilateraal verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen, gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied (hierna: het Verdrag), dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met dit Verdrag.
Dit Verdrag regelt onder andere de verdeling van de verwachte hoeveelheden aardgas tussen de beide Staten en, daarmee samenhangend, de verdeling van de uit de exploitatie voortvloeiende kosten en opbrengsten tussen de vergunninghouders aan beide zijden.
Ten behoeve van deze beoogde gaswinning is vergunning gevraagd, en door de Duitse bevoegde instantie afgegeven, voor de aanleg van een elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark Riffgat. Dit beoogde tracé van de kabel bevindt zich niet in het Eems-Dollard (verdrags)gebied, maar in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen ten noorden van dit gebied.
Klopt het dat een dergelijke bilaterale overeenkomst zich zou baseren op afspraken die Nederland en Duitsland hebben gemaakt in het kader van het Eems-Dollar verdrag uit 1960?
Nee. Het bilaterale verdrag heeft betrekking op gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen. Het bilaterale verdrag betreft een opzichzelfstaand verdrag dat geen afbreuk doet aan de posities van beide partijen ten aanzien van het verloop van de staatsgrens in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen uit de kust en het verloop van de staatsgrens in de Eemsmonding. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Het betreffen dus twee verschillende verdragen, die gaan over verschillende geografische gebieden.
Kunt u aangeven of, en zo ja wanneer, deze bilaterale overeenkomst tussen beide regeringen is voorgelegd aan de door Duitsland en Nederland ingestelde Eemscommissie zoals bedoeld en beschreven in het Eems-Dollard verdrag, artikel 29, 30 en 31?
Het bilaterale verdrag is niet voorgelegd aan de Eemscommissie, omdat zoals gesteld in de beantwoording op vraag 6 het een opzichzelfstaand verdrag buiten het Eems Dollard (verdrags)gebied betreft.
Kunt u, indien van toepassing, het advies over deze nieuwe bilaterale overeenkomst delen met de Kamer?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen advies opgesteld door de Eemscommissie en is dit dus niet van toepassing.
Kunt u de Kamer informeren onder wiens politieke verantwoordelijkheid de bilaterale overeenkomst waar in de Duitse pers aan gerefereerd wordt tot stand is gekomen?
Het bilaterale verdrag is formeel nog niet tot stand gekomen, omdat het door beide landen ondertekend dient te worden. Deze ondertekening is voorzien in augustus. Wel is er overeenstemming over de inhoud van het bilaterale verdrag. De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met de sluiting (totstandkoming) van dit bilaterale verdrag. De Minister van Klimaat en Groene Groei is de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. De Minister van Buitenlandse Zaken is mede verantwoordelijk.
Kunt u uitleggen hoe een dergelijke overeenkomst wel gesloten kan worden ten behoeve van één Nederlands gasbedrijf maar niet om te voorkomen dat Schiermonnikoog, de belangen van de landbouw, de toerisme-sector en de UNESCO werelderfgoedstatus de dupe worden van een onopgelost grensconflict tussen beide landen?
De «overeenkomst» waaraan wordt gerefereerd betreft een opzichzelfstaand bilateraal Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden (in het bijzonder aardgas in gasveld N05-A) in de territoriale zee tussen 3 en 12 zeemijlen dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten. Dit is gelegen ten noorden van het Eems-Dollard gebied, en valt dus niet onder het Eems-Dollard Verdrag. Ook de kabelverbinding van het platform naar het Duitse windpark Riffgat kruist het Eems-Dollard Verdragsgebied niet. Het Verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden staat dus los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Daarnaast is er geen sprake van een grensconflict gezien er afspraken zijn gemaakt over het gezamenlijk beheer van het grensgebied in het Eems-Dollard Verdrag. Daarin is de scheepsvaartveiligheid een belangrijke afweging, en is daarom in het verdrag bepaald dat nieuwe waterwerken een scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig hebben. In dat licht heeft het kabinet meermaals inzet gepleegd de belangen van de aanlanding van windenergie op zee middels deze route duidelijk te maken, maar houden de Duitse instanties vast aan hun risico-inschatting van de route op de (vrije doorgang van de) scheepvaart en wordt daarop gebaseerd geen vergunning afgegeven. Naast dat de kabel voor ONE-Dyas vanuit windpark Riffgat niet gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied, gelden hier niet de scheepvaartveiligheidsrisico’s.
Kunt u aangeven waarom de regering de belangen van dat ene Nederlandse bedrijf zwaarder weegt in relatie tot het Eems Dollard verdrag dan de grote belangen van natuur, recreatie, landbouw en leefbaarheid van het Waddengebied die op het spel staan?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de Kamer inzicht geven in de juridische «hardheid» van een dergelijke bilaterale overeenkomst in vergelijking met een internationaal verdrag?
De «overeenkomst» waaraan gerefereerd wordt betreft een verdrag dat Nederland en Duitsland voornemens zijn te sluiten en waarmee wordt beoogd juridisch bindende afspraken voor beide staten te scheppen. Ondertekening hiervan is voorzien in augustus.
Kunt u aangeven hoe het kan dat namens uw regering onderhandeld werd met de Duitse regering over de aanleg van een stroomkabel ten behoeve van één bedrijf zonder in dezelfde bespreking afspraken te maken voor de aanleg van een andere stroomkabel voor de aanlanding in Eemshave van groene stroom afkomstig van een windpark op de Noordzee?
Het bilaterale verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden gaat niet over de aanleg van de elektriciteitskabel vanaf het Duitse windpark naar het gaswinningsplatform ten behoeve van de verduurzaming van die winning en is dus ook niet door beide regeringen onderwerp van onderhandeling geweest. Het bevoegde gezag in Duitsland gaat namelijk over de aanleg en het tracé van de stroomkabel, en heeft dit binnen de bestaande kaders als vergunbaar geacht. Dit staat daarmee los van de verkenning van routes voor de aanleg van stroomkabels in het kader van PAWOZ.
Tevens is het verdrag van belang voor niet alleen de Duitse, maar ook de Nederlandse energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid. Daarom acht het kabinet het onverantwoordelijk om het stoppen van de ontwikkelingen van de gaswinning als onderhandelingsmiddel te gebruiken.
Bij de totstandkoming van beide verdragen is rekening gehouden met andere belangen in het gebied. Een belangrijke afspraak in het Eems-Dollard Verdrag is geënt op het belang van vrije doorvaart voor de scheepvaart, waardoor voor nieuwe waterbouwwerken altijd een scheepsvaartvergunning nodig is om dat principe te borgen. De aanlandroute voor windenergie door het Eems-Dollard Verdragsgebied levert risico’s op voor de vrije doorvaart, en kan vanuit de Duitse instanties niet rekenen op een vergunning. Binnen het verdrag over de gezamenlijke exploitatie van grensoverschrijdende koolwaterstoffenvelden is de aanleg van een stroomkabel vanaf een Duits windpark richting het ONE-Dyas platform niet in strijd gebleken met andere belangen die verankerd zijn in het verdrag, en daarmee vergunbaar gebleken.
Kunt u wat nu de stand van zaken is met betrekking tot de ondertekening van een dergelijk bilaterale overeenkomst?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het bilaterale verdrag. Op 2 juli 2025 heeft de Duitse regering ook ingestemd met sluiting van het bilaterale verdrag. De ondertekening is voorzien in augustus.
Is de bilaterale overeenkomst al ondertekend?
Het bilaterale verdrag is nog niet ondertekend, dit is voorzien in augustus.
Bent u dan bereid de ondertekening van deze fossiele overeenkomst tussen Nederland en Duitsland op te schorten totdat de Kamer hierover een debat heeft kunnen houden met de politiek verantwoordelijke bewindspersoon?
De ministerraad heeft op 20 september 2024 ingestemd met het sluiten van het Verdrag. Na de totstandkoming van het Verdrag dient het Verdrag door de Staten-Generaal te worden goedgekeurd alvorens het in werking kan treden. Hiertoe zal een voorstel van wet tot goedkeuring van het Verdrag worden ingediend.
Het Verdrag voorziet echter in de mogelijkheid van voorlopige toepassing vanaf de datum van ondertekening. Omdat de voorlopige toepassing in het algemeen belang is van de gaswinning, de energievoorziening, de leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van Nederland en Duitsland, is tevens met een dergelijke voorlopige toepassing ingestemd in de ministerraad van 20 september 2024. Uitstel van ondertekening en de voorlopige toepassing van het Verdrag zorgt ervoor dat er geen overeenkomst ligt ten behoeve van de gezamenlijke exploitatie van het N05-A gasveld wat tot een verdere vertraging van de gasproductie uit dit veld zou leiden, waardoor het niet kan bijdragen aan de energievoorziening, leveringszekerheid en het beperken van de importafhankelijkheid van zowel Nederland als Duitsland.
Het bericht ‘Vergoedingen voor faunaschade explosief gestegen’ |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met het nieuwsartikel op de website van Nieuwe Oogst van 23 juni 2025, getiteld «Vergoedingen voor faunaschade explosief gestegen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de forse toename van het aantal schadeclaims als gevolg van schade door beschermde diersoorten, met name ganzen, waarbij het schadebedrag in 10 jaar tijd bijna verviervoudigd is naar bijna 75 miljoen euro tegen grofweg 20 miljoen euro 10 jaar geleden?
Ik ben mij bewust van toenemende schade door beschermde dieren aan landbouwgewassen en de kosten die dat zich met zich meebrengt voor provincies, in de vorm van tegemoetkomingen. De toenemende schade is voor mij een van de redenen om het huidige stelsel voor jacht en faunabeheer te herzien. Ik heb uw Kamer hierover op 3 juli jl. per brief geïnformeerd (33 576, nr. 459).
Hoe verklaart u deze stijging en in hoeverre acht u dit een gevolg van het falende faunabeheer en het ontbreken van structureel populatiebeheer?
Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid met betrekking tot ganzen en voor de financiering van de schadetegemoetkomingen. BIJ12, de uitvoeringsorganisatie van de provincies die onder meer uitvoering geeft aan de tegemoetkomingsregeling, geeft aan dat de stijging van tegemoetkomingen verschillende oorzaken heeft, waaronder meer aanvragen, hogere gewasprijzen, het deels wegvallen van de mogelijkheden om gebruik te maken van de landelijke aanwijzingen van vergunningvrije gevallen en meer schade aan landbouwhuisdieren door wolven.2 De uitvoering van het beheer wordt gecoördineerd door de faunabeheereenheden. Ik constateer dat de partijen die zitting nemen in de faunabeheereenheden grote inspanningen verrichten om de schadeproblematiek beperkt te houden, onder andere door populatiebeheer op standganzen. Daar heb ik veel waardering voor. Dit leidt vooralsnog echter nog niet tot het gewenste resultaat. Voor zover dit binnen mijn mogelijkheden ligt wordt op dit moment samen met betrokken partijen gezocht naar manieren om effectiever beheer van ganzen mee te nemen in de stelselwijziging van het jacht- en faunabeheer.
Erkent u dat het faunabeheer, en specifiek het ganzenbeleid, in veel regio’s onvoldoende functioneert?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de analyse dat deze cijfers slechts het topje van de ijsberg zijn, omdat veel boeren geen schade meer melden vanwege hoge drempels, zoals het eigen risico, de leges of negatieve ervaringen bij eerdere meldingen?
Agrariërs die schade ondervinden van in het wild levende dieren kunnen hiervoor bij de provincie een tegemoetkoming aanvragen. In de afgelopen jaren is het aantal agrariërs dat van die mogelijkheid gebruik maakt toegenomen. Een tegemoetkoming wordt alleen verleend voor zover een belanghebbende schade lijdt of zal lijden die redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Een tegemoetkoming wordt naar billijkheid bepaald. Het klopt daarmee dat de uitgekeerde tegemoetkomingen niet een volledig beeld geven van alle optredende schade.
Kunt u een inschatting geven van de totale daadwerkelijk faunaschade in de landbouw en ook in de natuurgebieden van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
Voor schade aan de landbouw heb ik op dit moment geen andere bronnen dan de schadecijfers van BIJ12. Schade aan andere belangen, zoals flora en fauna, verkeersveiligheid of volksgezondheid is zeer divers en niet altijd in geld uit te drukken. Ik heb daar geen totaaloverzicht van.
Acht u het wenselijk dat in een aantal provincies, waaronder Friesland en Gelderland, leges worden geheven voor het aanvragen van een tegemoetkoming, terwijl andere provincies (zoals Overijssel, Limburg en Zeeland) dit niet doen? Wat zijn hiervan de gevolgen voor de volledigheid en representativiteit van het schadebeeld?
Provincies zijn verantwoordelijk voor hun eigen faunabeleid en de uitvoering van de tegemoetkomingsregels en kunnen daar voorwaarden aan verbinden. Sommige provincies heffen leges. De hoogte van die leges komen overeen met de kosten die gemaakt worden om een tegemoetkomingsaanvraag in behandeling te nemen en om een taxatie uit te kunnen voeren. In een aantal van de provincies worden de leges terugbetaald wanneer de aanvraag wordt gehonoreerd. Met verschillen in beleid tussen provincies moet rekening worden gehouden bij het interpreteren van de schadecijfers van BIJ12. De cijfers van BIJ12 geven dan ook niet een volledig beeld van alle opgetreden schade; ze geven een beeld voor zover het schade betreft die gerelateerd is aan de tegemoetkomingsregeling.
Deelt u de zorg dat het huidige beleid wordt gebaseerd op onvolledige cijfers, omdat boeren met kleinere schadebedragen door hoge leges en eigen risico’s worden ontmoedigd om melding te doen en er eveneens een onvolledig beeld is over de faunaschade in de natuurgebieden?
Hoewel de schadecijfers van BIJ12 een nuttige bron van informatie zijn over optredende faunaschade, worden deze cijfers niet verzameld met de bedoeling een compleet beeld van alle geleden schade te geven. Zij zijn een bijproduct van de tegemoetkomingsregeling. Schade die niet wordt gemeld is dus niet zichtbaar.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel meldingen van faunaschade jaarlijks per provincie worden afgewezen op basis van te lage schadebedragen ten opzichte van het eigen risico of de leges?
In het schadejaar 2024 zijn 16 aanvragen niet uitbetaald omdat het tegemoetkomingsbedrag onder de eigen-risicogrens lag. Dit komt neer op 0,15% van alle aanvragen. Leges kunnen voor een grondgebruiker een reden zijn om geen aanvraag in te dienen, maar een aanvraag kan daarop niet worden afgewezen.
Bent u bereid om in kaart te brengen hoeveel schade niet wordt gemeld, bijvoorbeeld via een enquête onder boeren of via rapportages van schadetaxateurs, om de werkelijke schadeomvang beter in beeld te krijgen?
Ik werk op dit moment samen met de provincies, faunabeheereenheden en BIJ12 om hier meer inzicht in te krijgen. Ik verwacht in het vierde kwartaal van 2025 meer duidelijkheid over te kunnen geven.
Deelt u de opvatting dat het heffen van leges onwenselijk is als het faunabeheer tekortschiet en boeren steeds minder mogelijkheden hebben om schade te voorkomen?
Het is aan provincies om beleid te bepalen over de tegemoetkomingsregeling. Het betreft een provinciale bevoegdheid. Ik vind het niet wenselijk daarin te treden.
Bent u bereid met provincies in gesprek te gaan over het afschaffen van leges bij faunaschade en het verlagen of afschaffen van het eigen risico, met als doel om meldingen te stimuleren en het schadebeeld vollediger te maken?
Het heffen van leges of het hanteren van een eigen risico is een beleidsbevoegdheid van de provincies. Ik vind het niet wenselijk daarin te treden. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 10 werk ik wel met de provincies en BIJ12 samen om meer inzicht te verkrijgen in schade die niet wordt gemeld.
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (Rechtbank Noord-Nederland, 13 maart 2020, ECLI:NL:RBNNE:2020:1151), waarin is geoordeeld dat het gestandaardiseerde eigen risico van 20 procent bij ganzenschade onvoldoende onderbouwd was en dat dit in sommige gevallen niet billijk is?
Ja.
Erkent u dat, mede gezien deze uitspraak, de toepassing van een standaard eigen risico bij faunaschade juridisch kwetsbaar is als dit niet deugdelijk wordt gemotiveerd per geval?
Nee. Het klopt dat de rechtbank Noord-Nederland in deze uitspraak heeft geoordeeld dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Friesland onvoldoende had onderbouwd waarom een eigen risico van 20% redelijk was. Het college is hier vervolgens echter tegen in hoger beroep gegaan, waarna de Raad van State3 heeft geoordeeld dat het hanteren van een eigen risico van 20% niet onevenredig zwaar op een grondeigenaar zal drukken. De provincie heeft naar het oordeel van de Raad van State dan ook kunnen kiezen voor een forfaitair normaal maatschappelijk risico van 20%. De Raad van State heeft hierbij echter ook aangegeven dat de provincie de plicht heeft om, ingeval een schadelijdende grondeigenaar aantoont dat hij, ondanks dat het in het algemeen redelijk is dit normaal maatschappelijk risico van 20% te hanteren, een onevenredig zware last te dragen heeft als gevolg van de toepassing van de forfaitaire korting, de provincie de grondeigenaar verder tegemoet dient te komen.
Acht u het wenselijk dat in Friesland nog steeds een standaard eigen risico van 20 procent wordt gehanteerd, terwijl de rechter heeft geoordeeld dat dit onvoldoende is onderbouwd en boeren vaak onvoldoende mogelijkheden hebben om schade te voorkomen?
Het is aan provincies om beleid over de tegemoetkomingsregeling te bepalen en dit deugdelijk te motiveren.
Overigens heeft de provincie Friesland het eigen risico met ingang van 1 oktober 2024 verlaagd naar 5%.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de provincie Friesland en andere provincies over een herziening van het eigen risico bij ganzenschade, mede in het licht van de genoemde uitspraak?
Ik vind het onwenselijk mij te mengen in de provinciale bevoegdheden aangaande de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling. Het betreft hier immers een provinciale bevoegdheid.
Erkent u dat de populaties van vrijwel alle schadeveroorzakende dieren sterk toenemen, zoals ook blijkt uit de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek?2
Nee. De vier meest schadeveroorzakende diersoorten zijn de grauwe gans, houtduif, brandgans en kolgans, tezamen goed voor 82% van de totale uitgekeerde landbouwschade.5 Gedurende de laatste tien jaar is van een sterke toename van de populaties van deze soorten geen sprake. Voor populatieontwikkelingen van de betreffende soorten verwijs ik naar de website van SOVON, te raadplegen via www.SOVON.nl.
Welke mogelijkheden ziet u om structureel in te grijpen in overpopulaties van (beschermde) soorten zoals de gans, bijvoorbeeld via ruimere afschotmogelijkheden, eieren schudden of andere beheermaatregelen? Wat is de staat van instandhouding van deze soorten?
Ik heb uw Kamer bij brief van 3 juli 2025 geïnformeerd over de stelselwijziging jacht- en faunabeheer en mogelijkheden die ik zie om de schadeproblematiek beheersbaar te maken. De belangrijkste schadeveroorzakende diersoorten zijn de grauwe gans, houtduif, brandgans, en kolgans. Behalve de houtduif hebben deze soorten allen een gunstige staat van instandhouding.
Ziet u mogelijkheden om TBO's in samenwerking met WildBeheerEenheden of andere gespecialiseerde organisaties te faciliteren om de ongebreidelde toename van schadeveroorzakende dieren te beteugelen?
Zie mijn antwoord op vraag 18.
Het voorkeurstracé voor de aansluiting van windpark Doordewind (DDW) |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het Ontwerpprogramma Programma Aansluiting Wind Op Zee (PAWOZ) en het bijkomende Milieueffectrapport?1
Ja.
Waarom kiest u niet voor de minder schadelijke oostelijke alternatieven door de Westereems of via een tunnel, aangezien in uw eigen plan-MER staat dat uw voorkeurstracé (het westelijke kabeltracé) schadelijke gevolgen kan hebben voor de natuur van Nationaal Park Schiermonnikoog, Ameland, Werelderfgoed Waddenzee en de binnendijkse natuurgebieden aan de kust?
In PAWOZ-Eemshaven is de afgelopen jaren uitgebreid (milieu)onderzoek gedaan naar de mogelijke effecten van de aanleg van kabels en leidingen op natuur en milieu in de Noordzee, in het Waddengebied en op land. Meerdere routes zijn gedurende het proces afgevallen doordat er een te grote milieu impact was.
De uitkomsten van de onderzoeken laten zien dat er drie routes vergunbaar én haalbaar zijn voor de aansluiting van Doordewind: de Oude Westereems route, de Tunnel route en de Schiermonnikoog Wantij route. De Oude Westereems route kan niet rekenen op een benodigde Duitse vergunning en de Tunnel route komt te laat voor Doordewind. Daarmee is de Schiermonnikoog Wantij route de enige haalbare en betrouwbare route die zorgt dat Doordewind tijdig aanlandt. Voor een nadere toelichting op de besluiten verwijst het kabinet naar de KamerbriefPublicatie Programma Aansluiting Wind op Zee – Eemshaven.
Bent u bekend met het Toetsingsadvies van de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) van 27 mei jl. over uw op 28 februari gepubliceerde milieueffectrapport van het Programma Aansluiting wind op Zee (PAWOZ-Eemshaven)?2
Ja.
Deelt u de conclusie van de Commissie m.e.r. dat het Milieueffectrapport van PAWOZ meer uitleg en informatie nodig heeft om te bepalen of de beoogde routes voor energiekabels en -leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden?
De conclusie van de Commissie MER luidt dat de kwaliteit van het milieurapport over het algemeen erg goed is en dat de conclusies doorgaans navolgbaar zijn onderbouwd. De onderliggende onderzoeken zijn uitgebreid en zorgvuldig. Op een aantal punten miste de Commissie meer uitleg en informatie. Met de Commissie is afgesproken dat een addendum bij het milieueffectrapport voldoende is om de gevraagde informatie te leveren.
Het addendum bij de milieueffectrapportage van PAWOZ-Eemshaven wordt tezamen met het programma gepubliceerd. In dit addendum worden alle adviespunten van de Commissie MER geadresseerd en wordt de gevraagde informatie geleverd. Daaruit wordt duidelijk dat voldoende is aangetoond dat de beoogde routes voor energiekabels- en leidingen geen ontoelaatbare gevolgen hebben voor de kwetsbare natuur en het landschap in de Wadden.
De Commissie MER heeft in haar advies ook een aantal aanbevelingen voor het vervolgtraject gedefinieerd. Na de besluitvorming van PAWOZ-Eemshaven start TenneT samen met KGG met het vervolgtraject voor de aanlanding van Doordewind. Zij zal in de zogeheten project-MER deze aanbevelingen ter harte nemen. In deze project-MER zal op diepgaander niveau nogmaals onderzoek gedaan worden naar de effecten van de aanleg van kabelverbindingen op natuur en milieu. In de projectfase zal de commissie MER weer om advies worden gevraagd.
Waarom legt u dit advies naast u neer?
Zie antwoord vraag 4.
Wanneer komt u met antwoorden op de 287 zienswijzen die zijn ingediend op het Milieueffectrapport?3 Gaat u deze zienswijzen wel serieus meenemen in uw besluitvorming? Zo ja, hoe?
Ja. Bij de publicatie van het programma zullen ook de antwoorden op de zienswijzen worden gedeeld. De indieners worden hier persoonlijk van op de hoogte gesteld. Samen met de publicatie van het programma zal een notitie worden meegestuurd waarin inzichtelijk wordt gemaakt hoe de zienswijzen meegenomen zijn in het programma.
Klopt het dat u met verschillende Duitse collega’s heeft gesproken maar dat er bij hen «geen ruimte is» voor het tracé via Duitsland?4 Kunt u deze uitspraken onderbouwen? Welke argumenten geeft Duitsland voor het niet toestaan van deze route?
Dat klopt, omdat de benodigde ruimte impact heeft op de scheepvaartveiligheid. De betreffende route waar Duitse afstemming voor vereist is gaat door het Eems-Dollard Verdragsgebied. Voor wat betreft de Eemsmonding zijn beheers afspraken vastgelegd in het Eems-Dollardverdrag van 8 april 1960. Dat verdrag bevat ook afspraken over verantwoordelijkheden op het gebied van de waterstaatszorg, en dat voor de bouw van nieuwe waterwerken een Duitse scheepsvaartveiligheidsvergunning nodig is. Tussen de Nederlandse Ministeries van Klimaat en Groene Groei en Infrastructuur en Waterstaat is overleg gevoerd met Duitse counterparts over de mogelijkheden voor het verlenen van een vergunning voor waterbouwwerken, zoals kabels, in het gebied. Een belangrijke afweging hierbij is het waarborgen van de scheepvaartveiligheid, aangezien de economisch belangrijke vaarroute richting Emden in dit gebied ligt. De Duitse instanties hebben aangegeven geen vergunning af te geven voor de aanlandroute, gezien ze de risico’s op de scheepsvaartveiligheid te groot vinden. Zo zijn er risico’s op het losschieten van de kabel in de vaargeul, en neemt de kabel potentieel ruimte in die (toekomstige groei van) de scheepvaart in de weg zit. Op meerdere momenten is dit politiek aan de orde gesteld. Zo is dit punt onderdeel geweest van de Nederlands-Duitse regeringsconsultatie in 2023 in aanwezigheid van de toenmalig Minister-President en de Bondskanselier. Ook heb ik deze route persoonlijk besproken met de Duitse Bondsminister van Verkeer en mijn voorganger heeft dit aangekaart bij de Duitse Bondminister van Economische Zaken en Klimaat, met als doel om gezamenlijk te onderzoeken of de risico’s kunnen worden gemitigeerd. Ondanks deze inspanningen is de positie van de Duitse vergunningverlener niet veranderd. Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier bijgevoegd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde.
Kunt u de documenten delen waarin u (zowel zelf als op ambtelijke niveau) deze zaak heeft besproken met Duitsland? Zo ja, kunt u deze stukken per ommegaande met de Kamer delen? Zo niet, kunt u een uitputtend overzicht geven van welke gesprekken er hebben plaatsgevonden en wat de uitkomsten hiervan waren?
Bij de publicatie van het ontwerpprogramma op 28 februari 2025 is een dossier gepubliceerd die de inspanningen richting de Duitse instanties laat zien vanuit Nederlandse zijde. Dit dossier is ook als bijlage van het programma dat volgende week gepubliceerd wordt te vinden. Daarnaast is de brief vanuit de Duitse instanties waarin hun standpunt en conclusie over de vergunbaarheid van deze route genoemd staat bijgevoegd.
Hoe is de impact van het PAWOZ-programma getoetst aan de beschermde waarden in het kader van het UNESCO-Verdrag?
Naast de milieueffectrapportage is er een aparte rapportage over de impact op het Werelderfgoed opgenomen de zogenaamde Heritage Impact Assesment (HIA). In de HIA wordt er specifiek ingegaan op de effecten op die eigenschappen die van de Waddenzee een werelderfgoed maken, de Outstanding Universal Values. Voor deze rapportage is er vooraf contact geweest met Unesco en zijn de guidelines gevolgd die door Unesco zijn opgesteld. De HIA is tevens naar Unesco gestuurd. De HIA is bij publicatie van het programma beschikbaar op de RVO website samen met alle andere onderzoeken.
Hoe verhoudt uw voorgenomen besluit zich tot de nog niet bekende uitkomsten van de strategic environmental assessment die Nederland in opdracht van UNESCO moet opstellen en vermoedelijk pas in 2027 afgerond zal zijn?
Unesco is meegenomen in de onderzoeken van PAWOZ-Eemshaven en hoe er via de HIA is getoetst op de Outstanding Universal Values. Gelijktijdig loopt het assessment van Unesco, dit betekent echter niet dat er in die periode een moratorium rust op alle activiteiten in het gebied. De energietransitie is te belangrijk om te laten wachten. Tegelijkertijd is er binnen PAWOZ wel gehandeld volgens de lijn van Unesco en zijn alle routes eerst getoetst op impact op de natuur, waarbij het merendeel van de routes op die gronden zijn afgevallen. Bij de strategic environmental assessment zal de HIA van PAWOZ ook worden betrokken.
Hoe rijmt u de opdracht van UNESCO met de uitkomsten van het Ipsos onderzoek in opdracht van de Waddenvereniging dat driekwart van de Nederlanders het belangrijk vindt dat de Werelderfgoedstatus van de Waddenzee behouden blijft en ook driekwart vindt dat de Nederlandse regering zich moet inspannen om deze te behouden?5
De uitkomsten van het Ipsos onderzoek zijn een bevestiging dat Nederland het waardevol vindt om de Waddenzee als Werelderfgoed te beschermen. De zorgen van Unesco neemt het kabinet serieus, zoals ook blijkt uit de state of conservation (https://whc.unesco.org/en/documents/219295) die samen met Duitsland en Denemarken is ingediend op 14 februari 2025. De acties van dit kabinet sluiten aan bij de uitkomsten van het Ipsos onderzoek om het Waddengebied te blijven beschermen.
Wat gaat u doen met de bevindingen uit de evaluatie van het Natura 2000-beheerplan Waddenzee van 17 januari 2024, waaruit het pijnlijke beeld naar voren komt dat het niet goed gaat met de beschermde natuur in de Waddenzee?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is verantwoordelijk voor het beheer van de Natura 2000 gebieden in de grote wateren zoals de Waddenzee. De uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van IenW, Rijkswaterstaat, neemt daarom het voortouw voor dit N2000 gebied en is verantwoordelijk voor het beheer van het N2000 gebied en de uitvoering van maatregelen die daarvoor nodig zijn. Op dit moment is Rijkswaterstaat bezig met de actualisatie van het beheerplan van de Waddenzee en zal in dit traject tot maatregelen komen die rekening houden met de bevindingen uit de ecologische evaluatie die op 17 januari is gepubliceerd. De bevindingen uit deze ecologische evaluatie zijn tevens geadresseerd in de plan-m.e.r en worden, samen met Rijkswaterstaat, nader geadresseerd in de projectprocedure van Doordewind.
Hoe past de conclusie dat de natuur meer rust en ruimte nodig heeft om tot een goede ontwikkeling te komen bij het genoemde voorkeurstracé door Schiermonnikoog?
Binnen PAWOZ zijn er een veelvoud aan routes onderzocht. Het merendeel van de routes is afgevallen vanwege de impact op de natuur en de rust en ruimte die daar nodig is. Daarbij zijn de specifieke drukfactoren per route in kaart gebracht (bijvoorbeeld verstoring door geluid) en is zijn er optimalisaties doorgevoerd om de impact te beperken. De Schiermonnikoog Wantij route komt juist relatief goed uit deze onderzoeken. Dit komt doordat bij het eiland en op het stabielere Wantij er gebruik gemaakt kan worden van lichter en flexibeler materiaal. Hierdoor kunnen de meeste kwetsbare delen vermeden worden, is de impact kleiner en kan de aanleg in een korte tijd plaatsvinden. Deze wijze van aanleggen wordt in het Duitse deel van de Waddenzee veelvuldig toegepast.
Wat zijn de gevolgen als u niet wacht op het Beleidskader Natuur Waddenzee dat ook duidelijkheid moet bieden over de gevolgen van grootschalige langjarige ontwikkelingen, zoals PAWOZ en de NPRD (Defensie)?
Het Beleidskader Natuur Waddenzee kijkt specifiek naar het aandeel van verschillende activiteiten op de natuurwaarden in de Waddenzee, en probeert deze impact terug te brengen door een combinatie van oplossingsrichtingen. Momenteel wordt voor zowel PAWOZ als de NPRD van Defensie in samenwerking met Wageningen Marine Research (WMR) bepaald wat de impact van deze activiteiten precies is op specifieke drukfactoren, zoals verstoring of bodemberoering, op eenzelfde wijze als bij het Beleidskader Natuur Waddenzee. De verwachting is dat de voorgestelde mitigerende en compenserende maatregelen zorgen voor aanzienlijke reductie van negatieve impact passend bij de doelstellingen van het Beleidskader. Dit betekent dat het Beleidskader al wordt toegepast bij PAWOZ en wachten hierop niet nodig is.
De aangenomen motie voor het afschaffen van de CO2-heffing |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Dijk (Kamerstuk 36 725, nr. 11) waarin de regering wordt verzocht de CO2-heffing af te schaffen?
Ja. Hier heeft het kabinet op dinsdag 1 juli j.l. ook reeds een reactie op gedeeld met de Kamer. Hierin is beschreven dat voor de korte termijn (de periode tot 2030) het kabinet voornemens is om de heffing tijdelijk op te schorten, maar dat er eerst een aantal punten nader uitgezocht moeten worden alvorens hierover een definitief besluit genomen kan worden. Tegelijkertijd start voor de lange termijn de Overlegtafel CO2-heffing. Deze wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter en krijgt de opdracht om te kijken welke alternatieve beleidsopties er zijn in de periode na 2030, en op weg naar 2040, om het doel, het verduurzamen van de industrie hier in Nederland, te realiseren. Die tafel krijgt de opdracht om op 1 november een rapport op te leveren.
Hoeveel bedrijven vallen er onder de CO2-heffing? Hoeveel stoten deze bedrijven gemiddeld uit en met hoeveel moeten zij deze uitstoot reduceren in 2030? Wat is nu de prognose met hoeveel zij hun CO2 uitstoot in 2030 zullen reduceren?
De publiek beschikbare gegevens die jaarlijks worden gepubliceerd door de Nederlandse Emissie autoriteit (NEa) laten zien dat er 274 installaties onder de heffing vielen in 2024 met een gemiddelde uitstoot van ongeveer 170 kton.1 De exacte hoeveelheid bedrijven die onder de heffing vallen wijkt lichtelijk af van het aantal installaties. Zo zijn er verschillende bedrijven met meerdere installaties, zoals Wienerberger met 17 installaties verspreid door Nederland. Aan de andere kant vallen er meerdere bedrijven onder de installatie van Chemelot.
Bedrijven moeten, op basis van de huidige vormgeving van de CO2-heffing in de wet, in 2030 ongeveer 33% minder uitstoten dan de relevante benchmark. Deze benchmark wordt gezet door de top 10% meest efficiënte installaties in Europa. Op dit moment is de gemiddelde emissie-efficiëntie van de Nederlandse industrie ongeveer 17% boven de benchmark. Dit betekent dat bedrijven in 2030 gemiddeld hun uitstootefficiëntie met ongeveer 43% moeten verbeteren om de heffing voor te blijven in 2030. Uiteraard verschilt de daadwerkelijke reductie-opgave per bedrijf doordat sommige bedrijven reeds duurzame investeringen hebben getroffen.
Sinds 1990 heeft de industrie al 33 Mton aan uitstoot verminderd. Uit het klimaatdashboard, dat ook publiekelijk beschikbaar is, blijkt dat de huidige verduurzamingsplannen van de industrie optellen tot een additionele 20 Mton in 2030.2 Het is uiteraard geen zekerheid dat deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd kunnen worden. De grootste knelpunten voor bedrijven zijn financieel, hierbij worden bijvoorbeeld hoge energiekosten genoemd.3 Daarnaast zijn de plannen afhankelijk van beschikbare infrastructuur en tijdige vergunningverlening. Deze randvoorwaarden zijn nu vaak nog niet op orde. Uit de analyse van RVO, die ten gronde ligt aan het klimaatdashboard, blijkt dat van deze plannen 13 Mton «tamelijk zeker» is en 7 Mton «nog onzeker». Zelfs de zekere plannen kunnen alleen doorgaan als er bijvoorbeeld genoeg infrastructuur is, subsidies beschikbaar zijn of vergunningen worden verleend. Hiervoor staan nu veel seinen op rood: de benodigde infrastructuur is nog niet aanwezig, vergunningverlening verloopt traag onder meer vanwege stikstofproblematiek en de industrie kampt met ongunstige marktcondities door overproductie in het buitenland. Als de seinen op groen komen te staan en alle plannen doorgaan blijft er in 2030 nog 33 Mton uitstoot over.
In de tariefstudie 2024 becijfert PBL een emissiereductie van 15,1 Mton emissiereductie tussen 2021 en 2030 bij bedrijven onder die onder de CO2-heffing vallen. Deze reductie wordt voornamelijk gedreven door de beschikbare SDE++-subsidie en het EU ETS. Volgens PBL resteert er in 2030 een gat van 6 Mton tot het heffingsdoel in 2030.4
Hoeveel CO2-heffing is er in 2024 betaald? Hoeveel verwacht u dat de bedrijven onderhavig aan de CO2-heffing in 2025 zullen moeten betalen?
In 2024 is er geen CO2-heffing industrie betaald omdat voor het overgrote deel van de bedrijven onder de heffing het effectieve tarief 0 bedroeg doordat de EU ETS-prijs boven het heffingstarief lag. De bedrijven die niet onder het EU ETS vallen (afvalverbrandingsinstallaties en twee lachgasinstallaties) hadden geen belastbare emissies doordat de belastbare emissies lager waren dan de dispensatierechten van deze bedrijven.
2025 is het eerste jaar dat het heffingstarief (€ 87,90) hoger is dan de vastgestelde ETS-prijs (€ 66,76). De te betalen heffing over de niet vrijgestelde uitstoot komt in 2025 daarmee te liggen op € 21,14.5 Bedrijven betalen dit jaar (2025) alleen CO2-heffing als ze minder CO2-efficiënt produceren dan de 10% meest CO2-efficiënte bedrijven onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS benchmark). De geraamde opbrengsten van de CO2-heffing industrie bedragen € 17 miljoen. Bij deze raming is echter uitgegaan van een ETS-prijs van € 78, waardoor de daadwerkelijk inkomsten naar verwachting hoger zullen uitvallen. De exacte inkomsten zijn in oktober bekend.
Heeft u signalen gehad van bedrijven die dreigen om te vallen door de CO2-heffing? Zo ja, hoeveel bedrijven zijn dit en wat heeft u hier mee gedaan?
Het kabinet ziet dat industrie in Nederland het zwaar heeft en dat hier verschillende factoren aan ten gronde liggen. Zo heeft de industrie te kampen met hoge en deels nog stijgende energiekosten en daarnaast met ongunstige marktcondities vanwege gesubsidieerde overproductie, bijvoorbeeld uit China. Daar komt de grote verduurzamingsopgave van de industrie bovenop. Het kabinet ziet dat hierdoor de concurrentiepositie van de industrie afneemt.
Hier komt bij dat het handelingsperspectief voor bedrijven om te verduurzamen in Nederland in veel gevallen ontoereikend is, met als mogelijk gevolg dat eventuele CO2 effecten in Nederland vooral door weglek worden gerealiseerd. En dat is nooit de bedoeling geweest. Het is bovendien niet mogelijk gebleken om een hardheidsclausule te introduceren om bedrijven die wel willen maar niet kunnen verduurzamen te ontzien.
Het kabinet wil waarborgen dat toekomstbestendige industriële bedrijven hier in Nederland kunnen blijven produceren én verduurzamen. Daar waar bedrijven toch besluiten om locaties te sluiten of productie af te schalen gebeurt dit door een samenhang van onder andere de factoren zoals hierboven beschreven en dit verschilt ook per bedrijf eveneens in welke markt dit bedrijf opereert. Sluitingen zijn daarmee meestal niet toe te wijzen aan één enkele reden. Zoals hiervoor aangegeven heeft de CO2-heffing nog geen opbrengst gegenereerd. De recente sluitingen binnen de industrie lijken daarom niet gedreven door de kosten van de CO2-heffing tot op dit moment.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing is bedoeld om bedrijven investeringszekerheid te geven en dat het afschaffen ervan een straf is voor bedrijven die wel hebben geïnvesteerd in verduurzaming?
De CO2-heffing industrie is bedoeld om verduurzaming te prikkelen binnen de industrie, waarbij de heffing tevens de investeringszekerheid vergroot. De prikkelende werking wordt daarbij enkel gerealiseerd indien bedrijven ook daadwerkelijk handelingsperspectief hebben. Zoals in de beantwoording van vragen van het lid Bontenbal aangegeven, heeft het afschaffen van de CO2-heffing industrie een negatieve impact op doelbereik.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief die dinsdag 1 juli j.l. met de Kamer is gedeeld gaat het kabinet onderzoeken in welke mate er sprake is van een negatieve impact van het eventueel opschorten van de CO2-heffing industrie op bedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in verduurzaming. Hierover wordt de Kamer zo snel mogelijk nader geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de CO2-heffing een belangrijke pijler is binnen het bredere klimaatbeleid, waarbij de CO2-heffing (naast talloze subsidies voor de industrie) ervoor zorgt dat verduurzaming geen vrijblijvende keuze is en de afgesproken reductie daadwerkelijk wordt gerealiseerd?
Ja, de heffing is in de ratio van het beleid een belangrijke pijler. Zoals ook aangegeven in beantwoording op recente Kamervragen van het lid Bontenbal heeft de CO2-heffing als nationale beprijzingsprikkel een belangrijke rol binnen de beleidsmix voor de verduurzaming van de industrie. De heffing is bedoeld als stok achter de deur en ooit zo vormgegeven dat bedrijven de heffing voor konden blijven door, met behulp van subsidies, tijdig te investeren in verduurzaming.
De praktijk is echter weerbarstiger en het kabinet ziet dat de heffing niet werkt zoals initieel beoogd. De randvoorwaarde voor verduurzaming zijn niet op orde waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen. Hierdoor verandert de heffing die bedoeld was als verduurzamingsprikkel in een boeteheffing.
Het kabinet erkent het risico dat het wegvallen van de prijsprikkel van de CO2-heffing de resterende subsidies vrijblijvender maakt, wat ertoe kan leiden dat bedrijven zich afwachtend opstellen. Of dit effect daadwerkelijk optreedt is onzeker. Jaarlijkse RVO interviews laten zien dat het merendeel van de bedrijven CO2-reductie als zeer belangrijk ervaren voor de toekomstbestendigheid van hun bedrijf en het concurrentievermogen in Europa, waar ook het ETS stuurt op decarbonisatie in een toenemend tempo.6 Daarnaast kan onzekerheid over de toekomstige beschikbaarheid van belangrijke subsidies zoals de SDE++ een prikkel voor bedrijven zijn om gebruik te maken van de subsidies zolang er budget is.
Wat zijn de juridische gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing? Kan het schrappen van de heffing tot rechtszaken leiden van bedrijven die investeringen hebben gedaan in verduurzaming nu benadeeld worden?
De CO2-heffing industrie is een nationaal instrument en betreft geen implementatie van Europees recht. De CO2-heffing industrie is wettelijk vastgelegd in Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer en Hoofdstuk VIB van de Wet belastingen op milieugrondslag. Het opschorten van dit instrument gaat gepaard met een wetswijziging. Hierbij worden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen en worden alle relevante belangen afgewogen, waaronder de belangen van bedrijven die wel of niet hebben verduurzaamd. Mocht de CO2-heffing industrie inderdaad hebben geleid tot verduurzaming bij bedrijven, dan blijft deze verduurzaming ook relevant bij de afschaffing van dit instrument. Het EU ETS blijft immers bestaan.
Wat zijn de gevolgen van het schrappen van de CO2-heffing voor de middelen die Nederland uit Brussel zou krijgen door het Herstel- en Veerkrachtplan?
De CO2-heffing als hervorming is opgenomen in het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP).7 Het opschorten van de heffing kan hierdoor mogelijk leiden tot een korting op de middelen die Nederland ontvangt vanuit het HVP. Deze korting kan oplopen tot 600 miljoen euro per mijlpaal (dus 1,2 miljard euro in totaal). De komende weken zal in nauw overleg met de Europese Commissie in kaart worden gebracht welke opties er zijn om dit effect te mitigeren. Als een korting niet afgewend kan worden, dan moet er eerst overeenstemming zijn over de dekking. De kamer wordt hier zo snel mogelijk nader over geïnformeerd.
Hoeveel financiële middelen verwacht u mis te lopen door het schrappen van de CO2-heffing? Waar waren deze middelen voor bedoeld?
Het tijdelijk opschorten van de CO2-heffing heeft impact op de verwachte inkomsten van de CO2-heffing, aangezien bedrijven geen heffing meer zullen hoeven te betalen. De onderstaande tabel bevat de geraamde inkomsten van de CO2-heffing tot en met 2028 (exclusief afvalverbrandingsinstallaties). Deze inkomsten vloeien terug naar het Klimaatfonds, perceel Verduurzaming Industrie. Indien de CO2-heffing wordt afgeschaft, dan wordt het budget van het Klimaatfonds evenredig verlaagd.
17
61
88
125
Afvalverbrandingsinstallaties vallen ook onder de CO2-heffing industrie, maar afgelopen voorjaar is besloten om deze inkomsten niet terug te sluizen naar het Klimaatfonds en om deze in te zetten als dekking voor het niet doorgaan van de circulaire plastic heffing. Indien wordt beoogd om de CO2-heffing ook voor afvalverbrandingsinstallaties op te schorten, dan leidt dit tot een budgettaire derving in het inkomstenkader oplopend naar 340 mln. in 2029 (119 mln. struc.), die conform begrotingsregels gedekt dient te worden. Dit budgettaire effect en het dekkingsvraagstuk treedt niet op wanneer wordt besloten dat de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties blijft bestaan.
Tot slot leidt afschaffing van de CO2-heffing mogelijk tot een korting op de middelen die Nederland uit het Herstel- en Veerkrachtplan ontvangt, zie vraag 8. Dit dient conform de begrotingsregels te worden gedekt.
0
0
73
136
340
290
119
Deelt u de mening dat goed beleid een combinatie van beprijzen, subsidiëren en normeren is? Is er met het wegvallen van de CO2-heffing, een maatregel die een manier van beprijzen is die in combinatie met de maatwerkafspraken (subsidies) tot verduurzaming van de industrie moet leiden, nog wel balans in het beleid om de maatwerkafspraken door te zetten?
Goed beleid vergt een balans tussen verschillende beleidsmaatregelen die op een doeltreffende en doelmatige wijze bijdragen aan het behalen van de gestelde beleidsdoelen. Voor de verduurzaming van de industrie heeft het kabinet gekozen voor een beleidsmix met zowel beprijzing als subsidiëring.
In het kader van de verduurzaming van de industrie is er reeds een beprijzend instrument dat emissiereductie op Europese schaal borgt: het EU ETS. Dit instrument blijft het grootste deel van de Nederlandse industrie prikkelen om te verduurzamen, waarbij er in 2040 geen emissierechten meer worden uitgegeven.
Het EU ETS is echter onvoldoende om onze nationale doelen in 2030 te borgen, doordat de prijsprikkel te laag is om tijdig de benodigde investeringen te prikkelen. In de Trajectverkenning Klimaatneutraal 2050 PBL (2024) geeft het PBL aan dat de dalende emissieplafonds van het ETS1 en het ETS2, leiden tot een oplopende prijs voor CO2-uitstoot maar dat deze prijs naar verwachting niet voldoende is om de beoogde emissiereductie naar klimaatneutraliteit te realiseren. Tegelijkertijd stelt het PBL dat een hoge CO2-prijs zonder aanvullend beleid nevenschade kan creëren zoals inkomsteneffecten of weglek.8 Een te lage prikkel vanuit het ETS is een risico voor emissiereductiepotentieel waarvoor infrastructuur moet worden aangelegd of nieuwe technologieën voor moet worden ontwikkeld. Investeringen in verduurzaming van de industrie kennen doorgaans lange investeringsritmes en doorlooptijden.
Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen denkbaar zijn.
Het kabinet gaat door met de maatwerkaanpak, ook bij een eventuele opschorting van de CO2-heffing.9 Bedrijven die mogelijkheden zien om met ambitieuze plannen te verduurzamen en daarmee bij te dragen aan de klimaatdoelen wil het kabinet met de gerichte maatwerkaanpak waar mogelijk blijven ondersteunen.
Wat verwacht u dat deze motie betekent voor de betrouwbaarheid van de Nederlandse overheid als partner bij het Klimaatakkoord, aangezien de CO2-heffing is tot stand gekomen in het Klimaatakkoord waarbij met vele partijen onderhandeld is?
Het Klimaatakkoord is in gesprek met vele partijen tot stand gekomen. Na het Klimaatakkoord is dat gesprek niet gestopt. Het kabinet is regelmatig in gesprek met partijen, zowel natuur- en milieuorganisaties als de industrie, om een juiste balans te vinden in het klimaatbeleid. Juist doordat we in een transitie zitten is het belangrijk deze gesprekken voort te zetten en soms bij te sturen. Toch kan bijsturing de betrouwbaarheid soms schaden, zeker als dit abrupt gebeurt. Juist daarom moet dit bijsturen weloverwogen en in goed overleg gebeuren. Daarom vindt het kabinet het ook belangrijk om naar aanleiding van de motie Van Dijk c.s. te onderzoeken wat de bredere consequenties zijn van het opschorten van de CO2-heffing en in gesprek met de industrie en overige stakeholders te kijken naar alternatieve borgende maatregelen.
Wat doet dit denkt u met het draagvlak voor de noodzakelijke transitie, aangezien onderzoek over draagvlak voor klimaatbeleid laat zien dat mensen klimaatbeleid steunen, mits duidelijk is dat het grote bedrijfsleven die veel CO2 uitstoot veroorzaken ook hun eerlijke deel doen?
Wanneer we kijken naar wat mensen vooral verstaan onder «rechtvaardig klimaatbeleid», dan gaat het onder andere over het principe dat de vervuiler, degene die uitstoot veroorzaakt, daar ook voor betaalt. Het opschorten van een CO2-heffing zou volgens deze beredenering kunnen leiden tot een gevoel van onrechtvaardigheid en daarmee minder draagvlak in de samenleving voor het klimaatbeleid. Tegelijkertijd betekent het opschorten van de CO2-heffing niet dat vervuilende activiteiten in de industrie niet meer belast worden of dat de verduurzaming niet doorgaat. Juist door het emissiehandelssysteem blijft de industrie betalen voor hun uitstoot. Het EU ETS is echter onvoldoende om de nationale doelen in 2030 te borgen. Mede daarom gaat het kabinet in gesprek met de industrie en overige stakeholders om te onderzoeken welke alternatieve borgende maatregelen mogelijk zijn.
Bent u bekend met het artikel «CO2-heffing past prima in Nederlands klimaatbeleid»1 in het ESB van 25 juni 2025?
Ja.
Onderschrijft u dat deeffectieve CO2-heffing tot 2030 beperkt is? Onderschrijft u dat vooral European Union Emissions Trading System (EU ETS) het CO2-tarief in 2030 bepaalt en dat er dus geen concurrentienadeel is voor Nederlandse bedrijven? Bent u het eens met de conclusie van de schrijver dat het argument dat de CO2-heffing de industrie op kosten jaagt gaat dus niet klopt?
De CO2-heffing is vormgegeven als een minimumprijs boven op het EU ETS. Dit betekent dat het effectieve tarief afneemt naarmate de EU ETS prijs toeneemt en vice versa. Het effectieve tarief loopt naar verwachting jaarlijks op doordat het tarief van de CO2-heffing sneller stijgt dan de verwachte EU ETS prijs. De daadwerkelijke effectieve heffing in 2030 is onzeker, mede doordat het EU ETS in 2026 wordt herzien.
Het kabinet is het niet eens met de conclusie dat de CO2-heffing niet leidt tot kosten voor de industrie. In het artikel wordt bijvoorbeeld niet stilgestaan bij het feit dat de voorwaarden voor verduurzaming op dit moment ontbreken waardoor bedrijven niet in staat zijn om tijdig te verduurzamen en zo de heffing voor te blijven. Bovendien laten de speelveldtoetsen van de afgelopen jaren consequent zien dat de nationale CO2-heffing het risico op weglekeffecten vergroot doordat het instrument tot additionele kosten kan leiden. Dit blijkt ook uit de geraamde inkomsten zoals gepresenteerd in het antwoord op vraag 9.
Onderschrijft u dat het zogenaamde «waterbedeffect», namelijk dat bedrijven zich door een hogere CO2-beprijzing enkel zouden verplaatsen, wordt beperkt door het marktstabiliteitsmechanisme (MSR)? Bent u het dan ook eens met de schrijver dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is?
Het kabinet onderschrijft dat de marketstabiliteitsreserve (MSR) het zogenoemde «waterbedeffect» beperkt, maar niet dat daarmee geen sprake kan zijn van koolstoflekkage.
Er is sprake van een waterbedeffect wanneer het klimaateffect van nationaal klimaatbeleid (deels) teniet wordt gedaan, doordat het aanbod van emissierechten in het EU ETS constant blijft. De uitstoot die in Nederland wordt bespaard, wordt in dat geval elders in de EU uitgestoten. Zolang er een overschot aan ETS-rechten in omloop is, vermindert de MSR het aanbod aan rechten door 24% van de totale rechten in omloop in mindering te brengen van toekomstige veilingen, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Er is sprake van een overschot wanneer er meer dan 833 miljoen ETS-rechten in omloop zijn. Het aantal rechten in omloop ligt momenteel ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect nu deels wordt gemitigeerd. Als het aantal rechten lang genoeg boven de grenswaarde blijft kan het zo zijn dat alle extra emissierechten die op de markt komen door additionele verduurzaming in Nederland worden vernietigd. Dit werkt als volgt: als er door extra emissiereductie in NL 100 ETS-rechten ongebruikt blijven, worden er een jaar later 24 ETS-rechten vernietigd. Weer een jaar later worden er 18 vernietigd (24% van de resterende 76), enzovoorts. Op dit moment ligt het totale aantal rechten in omloop ruim boven deze grens, waardoor het waterbedeffect deels wordt gemitigeerd. Echter, zodra het totale aantal rechten in omloop ónder de gestelde grens komt, zal het waterbedeffect volledig in werking treden.
Het waterbedeffect is echter niet de enige vorm van koolstoflekkage. Als Nederlandse bedrijven hogere kosten hebben dan bedrijven in het buitenland wegens een nationale heffing, kan dit (andere factoren buiten beschouwing gelaten) bijdragen aan het verplaatsen van activiteiten naar het buitenland. Dit effect is onafhankelijk van het waterbedeffect. Het risico op deze weglekeffecten laat het kabinet jaarlijks onderzoeken in de zogenaamde speelveldtoetsen. Uit deze onderzoeken blijkt duidelijk dat het Nederlandse klimaatbeleid het risico op weglek vergroot. Het kabinet deelt dan ook niet de mening dat het argument van koolstoflekkage twijfelachtig is.
Kunt u deze vragen ruim voor het plenaire debat over de Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van KGG en het Klimaatfonds (gepland op 2 juli 2025) beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het Groningen gasveld |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het rapport «Weerbaarheid by Design»?1
Ja.
Erkent u dat de afhankelijkheid van energie uit het buitenland de afgelopen jaren is toegenomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u specifiek ingaan op de rol die de afbouw van gaswinning in Groningen heeft gespeeld in deze afhankelijkheid?
Ja, de afhankelijkheid van energie uit het buitenland is de afgelopen jaren toegenomen. Door de teruggang van de aardgaswinning op land en op zee is Nederland al sinds 2019 netto-importeur en in toenemende mate afhankelijk van import van gas. Met het wegvallen van de toestroom van Russisch gas naar Noordwest-Europa, zijn de gasstromen op de interne EU-markt fundamenteel gewijzigd en is Nederland, net als andere landen in Noordwest-Europa, afhankelijker geworden van de import van vloeibaar gas (LNG) naast import per pijpleiding uit Noorwegen, België en het VK. De gaswinning uit het Groningenveld is sinds 2015 gestaag afgebouwd en er zijn geen aanwijzingen dat die afbouw een blijvend, structureel effect op de gasprijzen heeft gehad. Er was in 2022 sprake van een substantiële prijsstijging, dit is het gevolg geweest van het handelen van Gazprom in het kader van de inval van de Russische Federatie in Oekraïne en de krapte op de EU-gasmarkt die daardoor ontstond.
Erkent u dat de toegenomen gasprijzen de afgelopen jaren onder andere zijn veroorzaakt door de afbouw van gaswinning in Groningen? Zo niet, waarom niet? Zo ja, kunt u dit aandeel kwantificeren?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens met een van de conclusies uit het rapport dat het onverstandig is, in het licht van internationale onzekerheid, om het Groningenveld definitief te sluiten door gasputten met beton dicht te storten?
Nee, het kabinet deelt de conclusie niet dat het onverstandig is om het Groningenveld definitief te sluiten. Tussen 2014 en het gasjaar 2023–24 is de toegestane gaswinning uit het Groningenveld stapsgewijs gedaald van 42,5 miljard m3 per jaar tot 0,0 m3 per jaar zonder dat dit tot een probleem met de leveringszekerheid heeft geleid. Verder is de wet waarmee de gaswinning uit het Groningenveld definitief is beëindigd, met een grote meerderheid door zowel de Tweede Kamer (op 12 maart 2024) als de Eerste Kamer (op 16 april 2024) aangenomen. Daarmee is sinds 19 april 2024 gaswinning uit het Groningenveld bij wet niet langer toegestaan en sindsdien heeft NAM als eigenaar en exploitant van het veld de nodige stappen gezet om de nog aanwezige productiefaciliteiten te ontmantelen.
Op het moment dat de wet in 2024 is aangenomen, was iedereen zich ervan bewust dat de geopolitieke risico’s waren toegenomen en dat we ons dus moeten inspannen om te zorgen dat er voldoende toevoer van gas is en blijft en dat we de resterende mogelijkheden voor gaswinning in Nederland goed en verantwoord moeten gebruiken. Om die reden zet het kabinet zich in voor zo veel mogelijk gediversifieerde import per pijpleiding en in de vorm van LNG, onder meer door het faciliteren van voldoende LNG-importcapaciteit die import uit diverse bronnen mogelijk maakt. Daarnaast zet het kabinet zich door middel van energiediplomatie in voor het faciliteren van contracten tussen marktpartijen en partners uit betrouwbare landen. Met het sectorakkoord Noordzee beoogt het kabinet ook het resterende potentieel voor gaswinning op de Noordzee optimaal te benutten. Ten slotte werkt het kabinet momenteel aan het voorstel voor de Wet bestrijden energieleveringscrisis waarmee het kabinet beoogt om het gassysteem nog robuuster te maken, waaronder (structurele) maatregelen op het gebied van gasopslag.2 Los daarvan zou het, zoals het kabinet eerder heeft aangegeven, ook een schending van het vertrouwen van de burgers in Groningen zijn als de overheid terug zou komen op haar belofte om definitief te stoppen met de gaswinning uit het Groningenveld. Gegeven het voorgaande ziet het kabinet geen aanleiding om het Groningenveld te behouden als strategische noodreserve.
Bent u bereid, mede gezien de geopolitieke ontwikkelingen van de afgelopen periode, het Groningen gasveld te behouden als strategische noodreserve?
Zie antwoord vraag 4.
Stikstofbelemmeringen op defensielocaties |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jan Paternotte (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Gijs Tuinman (BBB), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de Telegraaf van 16 juni 2025 met de titel «Geheim rapport slaat alarm over Defensie: nieuwe NAVO-doelen in gevaar door aangescherpte stikstofregels»?
Ja.
Klopt het dat uit een vertrouwelijk rapport van TNO blijkt dat Defensie op vrijwel alle oefenlocaties wordt belemmerd door stikstofbeperkingen en dat dit directe gevolgen heeft voor het halen van de Nederlandse NAVO-doelstellingen?
Ja.
Om de impact van de stikstofproblematiek op Defensie beter te kunnen duiden, heeft TNO in opdracht van Defensie een verkenning gedaan naar de gevolgen voor de operationele gereedstelling van de krijgsmacht van de uitspraken van 18 december jl. van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en van 22 januari jl. van de rechtbank Den Haag. Daarnaast heeft Haskoning, voorheen Royal HaskoningDHV, in opdracht van Defensie de stikstofdepositiebijdrage van Defensie in Nederland in kaart gebracht, ten opzichte van de huidige achtergrondwaarde en de kritische depositiewaarde.
TNO heeft in haar onderzoek voor vijf locaties de impact van de uitspraken voor verschillende Defensieonderdelen beschreven. Op basis hiervan concludeert TNO dat de impact van de uitspraken van 18 december jl. – en de stikstofproblematiek in den brede – op de operationele gereedstelling van Defensie ‘enorm’ is. Daarmee beperkt dit ook de nationale en bondgenootschappelijke verdedigingscapaciteit en raakt daarmee onze verplichtingen in het kader van de collectieve verdediging van het Nederlandse en NAVO-grondgebied.
Kunt u dat rapport zo spoedig mogelijk, eventueel vertrouwelijk, aan de Kamer toesturen?
Het managementuittreksel van het onderzoek van TNO en het onderzoeksrapport van Haskoning zijn op 3 juli 2025 aan uw Kamer verzonden, als bijlage bij de Verzamelbrief ontwikkelingen in vastgoed, leefomgeving en ruimtelijke ordening (kenmerk D2025–002770).
Hoe beoordeelt u de constatering uit het artikel dat de natuurvergunningproblematiek niet alleen extra kosten en vertraging oplevert, maar ook raakt aan de paraatheid van de krijgsmacht?
De conclusies van het TNO-rapport zijn zorgelijk. Het is belangrijk dat ruimte wordt geboden aan maatschappelijke taken van Defensie in het licht van geopolitieke ontwikkelingen, zoals de tijdige en stelselmatige gereedstelling van de krijgsmacht. De (stikstof)ruimte voor het verkrijgen van nieuwe natuurvergunningen is echter beperkt en dat belemmert het bestendigen en intensiveren van bestaande defensieactiviteiten en de uitbreiding van deze of nieuwe defensieactiviteiten.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op Vliegbasis De Peel?
Op de Luitenant-Generaal Bestkazerne wil het Defensie grondgebonden luchtverdedigingscommando (DGLC) de luchtverdedigingsactiviteiten uitbreiden.
Net als voor het overgrote deel van de defensielocaties, beschikt de Luitenant-Generaal Bestkazerne niet over een Omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit (natuurvergunning). Defensie voerde op deze locatie immers al activiteiten uit op het moment dat de Natura 2000-gebieden werden aangewezen. Op de Bestkazerne en andere defensielocaties is het toegestane gebruik vastgelegd in milieutoestemmingen. Dan gaat het bijvoorbeeld om het aantal schoten op schietbanen en geluidszones voor vliegbewegingen, maar ook om aantallen eenheden en voertuigbewegingen. Bij uitbreiding van aantallen eenheden en oefeningen boven de in de milieutoestemmingen opgenomen maxima, kunnen problemen ontstaan als voor die uitbreiding een natuurvergunning nodig is. Ook voor wijzigingen die binnen de bestaande milieutoestemmingen passen, is door de uitspraken van de Afdeling op 18 december jl. mogelijk een natuurvergunning nodig. Door de stikstofproblematiek is het op dit moment moeilijk een natuurvergunning te krijgen voor uitbreiding van activiteiten of projecten die zorgen voor extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, die al overbelast zijn. Deze problematiek kan zich in de toekomst ook voordoen bij een mogelijke uitbreiding van de activiteiten van het DGLC.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zoals hierboven beschreven aan de hand van het voorbeeld van de DGLC, is het gezien de geldende wet- en regelgeving, de jurisprudentie en de huidige staat van de natuur lastig om een natuurvergunning te verkrijgen voor Defensielocaties. De Habitat-en de Vogelrichtlijn bevatten momenteel geen generieke uitzondering voor defensieprojecten, waardoor Defensie de reguliere stappen voor het verkrijgen van een natuurvergunning moet doorlopen.
Omdat de stikstofruimte in Nederland beperkt is, zal Defensie per opgave gebiedsspecifiek moeten onderzoeken wat de gevolgen van de stikstofdepositie van de defensieactiviteiten zijn voor de daar aanwezige natuur. Als sprake is van een overbelaste situatie, dan is een beperkt aantal instrumenten voorhanden om de toename van de Defensieactiviteiten vergund te krijgen. Intern salderen of stikstofruimte aankopen van derden zijn door de recente rechterlijke uitspraken enkel onder strikte voorwaarden mogelijk. Eén van de mogelijkheden die Defensie onderzoekt, is het treffen van compenserende maatregelen om bij te dragen aan het in stand houden van de samenhang van het Natura 2000-gebied.
Omdat slechts enkele Defensielocaties over een natuurvergunning beschikken, betekent dit dat als gevolg van de genoemde uitspraken in feite een herbeoordeling moet worden gedaan van bestaande en geplande activiteiten. Op basis van die herbeoordeling moeten natuurvergunningen worden aangevraagd. De hiervoor benodigde ecologische onderzoeken en procedures kennen lange doorlooptijden. Daarbij komt dat mitigatie en compensatie in de praktijk niet altijd mogelijk zijn i.v.m. overbelaste natuur, waardoor vergunningen – ondanks de kleine bijdrage van Defensie aan de stikstofdepositie – moeilijk kunnen worden verleend. In de praktijk wordt de vergunningprocedure daarnaast vaak vertraagd doordat het Nederlandse vergunningensysteem complex en tijdrovend is, met onder meer lange doorlooptijden en strikte eisen waaraan moet worden voldaan. Als gevolg hiervan duurt de totale procedure voor het verkrijgen van een natuurvergunning aanzienlijk langer dan initieel verwacht, waarbij de wettelijke termijnen voor vergunningverlening ruimschoots worden overschrijden. In sommige gevallen kan dit zelfs jaren duren.
De Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel (MCEN) werkt, na de vaststelling van een startpakket in april 2025, aan aanvullende maatregelen voor emissiereductie en natuurherstel, met als doel de belemmeringen voor vergunningverlening weg te nemen. Defensie veroorzaakt volgens het onderzoek van Haskoning een zeer beperkte gemiddelde bijdrage aan de totale achtergronddepositie in Nederland, namelijk 0,01–0,05%. Defensie probeert desalniettemin in haar rol als terreinbeheerder een positieve bijdrage te leveren aan natuurherstel.
Tenslotte heeft de Europese Commissie op 17 juni jl. het pakket Defence readiness omnibus gepubliceerd. In het wetgevingstraject dat nu wordt opgestart, probeert het kabinet op Europees niveau een oplossing te vinden voor de natuurvergunningenproblematiek in relatie tot de defensieopgaven.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als op Vliegbasis De Peel ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Indien geen vergunning kan worden verkregen voor activiteiten die nodig zijn voor de gereedheid van de krijgsmacht, zowel op Vliegbasis De Peel als op andere Defensielocaties, zijn de gevolgen groot. TNO concludeert dit ook in haar rapport. Als er minder ruimte is om mensen te huisvesten, op te leiden, onderhoud aan materieel niet meer kan worden gedaan of nieuw materieel onvoldoende kan worden ingezet, heeft dit direct invloed op de personele en materiële gereedheid van de krijgsmacht. De impact van deze problematiek reikt verder dan Defensie alleen. Het beperkt de nationale en bondgenootschappelijke verdedigingscapaciteit en daarmee de collectieve verdediging van het Nederlandse en het NAVO-grondgebied.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op het oefenterrein Marnewaard in Groningen?
Het oefenterrein Marnewaard beschikt momenteel niet over een natuurvergunning, maar er is een milieutoestemming verleend voor de bestaande activiteiten. In het Nationaal Programma Ruimte voor Defensie (NPRD) is, voor wat betreft de schietbaan, de behoefte opgenomen om naast de vaste schietpunten ook te kunnen schieten vanaf voertuigen die rijden en verschillende vuurposities innemen. Daarnaast moet 6 weken per jaar meer kunnen worden geoefend, waardoor Defensie voornemens is om het aantal oefenweken van 14 naar 20 weken per jaar op te hogen. Dit is echter een uitbreiding van de in de milieutoestemmingen opgenomen maxima, waarvoor een natuurvergunning nodig is. Ook voor wijzigingen die binnen de bestaande milieutoestemmingen passen, is door de uitspraken van de Afdeling op 18 december jl. mogelijk een natuurvergunning nodig.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zie beantwoording vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als op Marnewaard ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Zie beantwoording vraag 7.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op de kazerne en het oefenterrein in Oirschot (Noord-Brabant)?
De kazerne en het oefenterrein Oirschotse Heide beschikken momenteel niet over een natuurvergunning. In het NPRD is echter de behoefte opgenomen het Oefenterrein Oirschotse Heide fysiek uit te breiden. Met betrekking tot deze uitbreiding kunnen problemen ontstaan omdat daarvoor een natuurvergunning nodig is.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zie beantwoording vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als in Oirschot ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Zie beantwoording vraag 7.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op het oefenterrein Harskamp (Gelderland)?
Het Infanterie Schietkamp (ISK) in Harskamp beschikt momenteel niet over een natuurvergunning, maar er is een milieutoestemming verleend voor de bestaande activiteiten. Daarbij gaat het om een maximum aantal schoten en de wapentypen waarmee mag worden geschoten. Binnen die maxima zijn er geen belemmeringen. In het NPRD is de behoefte opgenomen om op het ISK met nieuwe wapensystemen te oefenen en de capaciteit met 30% uit te breiden. Bij uitbreiding van schotenaantallen boven de in de milieutoestemmingen opgenomen maxima, of bij het schieten met andere wapentypen, kunnen problemen ontstaan omdat hiervoor mogelijk een natuurvergunning nodig is. Ook voor wijzigingen die binnen de bestaande milieutoestemmingen passen, is door de uitspraken van de Afdeling op 18 december jl. mogelijk een natuurvergunning nodig.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zie beantwoording vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als op Harskamp ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Zie beantwoording vraag 7.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op Vliegbasis Leeuwarden?
Op 18 juli jl. heeft de Rechtbank Noord-Nederland een uitspraak gedaan en de natuurvergunning van Vliegbasis Leeuwarden vernietigd. Onderdeel van de uitspraak is dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) 26 weken de tijd krijgt om opnieuw op de aanvraag van Defensie te beslissen. Defensie bestudeert momenteel de uitspraak.
Daarnaast is in het NPRD opgenomen dat op Vliegbasis Leeuwarden behoefte is aan meer grondgebonden geluidruimte. Dit is nodig voor meer proefdraaien met jachtvliegtuigen en het gebruik van grondvoertuigen en gronduitrusting. Voor deze behoefte is een nieuwe natuurvergunning nodig.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zie beantwoording vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als op Vliegbasis Leeuwarden ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Zie beantwoording vraag 7.
Wat zijn op dit moment de exacte belemmeringen als gevolg van stikstofwetgeving op Vliegbasis Volkel?
Vliegbasis Volkel beschikt momenteel niet over een natuurvergunning, maar er is een milieutoestemming verleend voor de bestaande activiteiten. In het NPRD is Vliegbasis Volkel niet aangewezen als voorkeurslocatie voor de behoefte voor aanvullende jachtvliegtuigcapaciteit. Wel is er de behoefte om bestaande activiteiten uit te breiden, zoals het proefdraaien van luchtvaartuigen. Bij uitbreiding van activiteiten buiten de in de milieutoestemmingen opgenomen maxima kunnen problemen ontstaan omdat hiervoor mogelijk een natuurvergunning nodig is. Ook voor wijzigingen die binnen de bestaande milieutoestemmingen passen, is door de uitspraken van de Afdeling op 18 december jl. mogelijk een natuurvergunning nodig.
Welke stappen worden daar gezet om deze belemmeringen op te lossen en wanneer verwacht u dat de stikstofvergunning wordt verkregen of aangepast?
Zie beantwoording vraag 6.
Wat zijn de gevolgen voor de krijgsmacht als op Vliegbasis Volkel ook in 2026 of 2027 geen vergunning wordt verkregen voor uitbreiding of intensiever gebruik?
Zie beantwoording vraag 7.
Welke lessen trekt u uit de huidige impasse voor andere vitale sectoren (zoals woningbouw, energie-infrastructuur en crisisnoodopvang) die eveneens vastlopen op stikstofvergunningen?
De stikstofproblematiek raakt naast Defensie ook andere belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen. Interdepartementaal, bijvoorbeeld in de MCEN, worden opgedane ervaringen gedeeld. Bij het zoeken naar gebiedsspecifieke oplossingen voor de stikstofproblematiek bij uitbreidingen van Defensie, kijken we dan ook naar lessen uit initiatieven van andere sectoren in die gebieden.
De mogelijkheden voor oplossingen zijn, mede vanwege het bijzondere karakter van de defensieactiviteiten, echter beperkt. In de Ministeriële Commissie Economie en Natuurherstel werkt het kabinet aan oplossingen om de vergunningsverlening weer op gang te brengen.
Daarnaast zet het kabinet via de in antwoord 6 genoemde Defence Readiness Omnibus van de Europese Commissie in op het versnellen en versterken van de defensiegereedheid. Dit door middel van Europese regelgeving die toegespitst is op het huidige dreigingsniveau.
Het bericht dat de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder met jaren is vertraagd |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Wat zijn de belangrijkste redenen dat de geplande uitbreiding door TenneT van het hoogspanningsnet van de provincies Gelderland en Utrecht en de Flevopolder, oorspronkelijk voorzien voor 2029, nu vertraagd is tot ten minste 2033 en mogelijk zelfs tot 20351 2?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken. Deze vertraging is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe groot acht u de kans dat de nieuwe realisatiedatum van 2033 wel wordt gehaald? Wat is er nodig om dat mogelijk te maken, bijvoorbeeld met betrekking tot het snel aanwijzen van een definitieve locatie?
Betrokken partijen concluderen gezamenlijk dat 2033 een realistische planning is. Met name een spoedige locatiekeuze is nodig om dat mogelijk te maken, omdat hiervan diverse vervolgprocessen zoals onderzoek, technisch ontwerp en aankoop van grond afhankelijk zijn. De provincie en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Een aantal andere maatregelen (zie de antwoorden op vraag 4, 5 en 6) draagt er aan bij dat de kans dat 2033 wordt gehaald, wordt vergroot en het kiezen van de locatie mogelijk zelfs meerdere maanden wordt versneld.
Welke gevolgen heeft deze vertraging voor huishoudens en bedrijven en voor projecten op het gebied van elektrificatie en verduurzaming in de provincies Gelderland, Utrecht en Flevoland?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Op dit moment staan bedrijven op een wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting. Zij zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten3.
Op welke wijze bent u van plan gebruik te maken van maatregelen uit het Versnellingspakket, zoals het invoeren van een gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase, het invoeren van een versnelde beroepsprocedure en het instellen van een aparte kamer bij de Raad van State voor energieprojecten, om de uitbreiding van het hoogspanningsnet uit deze casus toch te kunnen versnellen?3
Waar mogelijk zet het kabinet zet de maatregelen uit het pakket in voor dit project. Dit betreft ten eerste de gedoogplicht van rechtswege in de ontwerpfase. Dit voorstel ligt nu bij de Tweede Kamer en zou – afhankelijk van wanneer de Kamer dit voorstel behandelt – al op 1 januari 2026 in werking kunnen treden. Met deze maatregel kan verdere vertraging worden voorkomen, doordat grondeigenaren onderzoeken niet meer onnodig lang kunnen tegenhouden. Voor dit project geldt al een versnelde beroepsprocedure met beroep in eerste en enige aanleg bij de Raad van State. Op dit moment lopen er geen procedures tegen het project omdat het projectbesluit nog niet is genomen en kunnen deze dus niet worden geprioriteerd. Wel zal de Raad van State tijdig worden geïnformeerd over wanneer een beslissing over eventuele beroepen aan de orde is, zodat deze hier qua capaciteit op kan anticiperen.
Hoe kijkt u aan tegen maatregelen, zoals het mogelijk maken dat onteigening al gestart kan worden vóór het projectbesluit is genomen of omgevingsplan is vastgesteld, het zorgen voor betere planologische bescherming voor het 110–150 kV hoogspanningsnet en het beperken onderzoekslasten elektriciteitsprojecten? Welke mogelijkheden ziet u om deze en andere maatregelen versneld uit te werken en daarmee voor versnelling voor deze casus in Utrecht te zorgen?
Het is al wettelijk toegestaan om parallel aan het minnelijk overleg over grondaankopen de onteigeningsprocedure voor te bereiden. Het is belangrijk dat het minnelijke traject zorgvuldig wordt doorlopen, maar als blijkt dat moet worden overgegaan tot onteigening, moet dit ook snel kunnen worden opgestart. Dit is uiteindelijk een afweging van het bevoegd gezag in samenspraak met TenneT. Het onteigeningsbesluit kan overigens niet eerder worden genomen dan dat er een projectbesluit of gewijzigd omgevingsplan is vastgesteld voor het project waarvoor onteigend wordt. De planologische bescherming voor het 110–150 kV-net helpt vooral in het reserveren van toekomstige projecten. In het project Utrecht Noord is al gestart met de projectprocedure en loopt nu de verkenning naar de locaties. Het kabinet beziet met TenneT en de provincie Utrecht hoe de onderzoekslast voor het project kan worden verminderd. Daarbij kijkt ook TenneT naar het slim inrichten van onderzoeken zodat deze voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet.
Welke andere instrumenten overweegt u in te zetten om dit congestieverlichtende project alsnog te versnellen of in ieder geval verdere vertragingen te voorkomen?
Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Daarnaast wordt via de projectenaanpak vinger aan de pols gehouden om inzicht te houden in de voortgang en knelpunten. Waar nieuwe knelpunten zich voordoen wordt gekeken naar passende maatregelen binnen de huidige juridische kaders en mogelijk aanpassing van wet-en regelgeving. Aanpassingen vergen tijd dus zullen vooral soelaas bieden voor toekomstige congestieverlichtende projecten. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
In hoeverre heeft u zelf een afweging gemaakt van de maatschappelijke en infrastructurele voordelen van de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht ten opzichte van de huidige voorkeurslocatie, of is deze afweging met name lokaal gemaakt?
De provincie is het bevoegd gezag voor dit project en heeft met TenneT geconcludeerd dat alle onderzochte locaties in het zoekgebied, waaronder de locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht niet geschikt zijn. Een vanuit de participatie aangedragen locatie die grenst aan het zoekgebied lijkt minder belemmeringen te kennen en wordt daarom nu onderzocht. Ongeacht waar het bevoegd gezag ligt, moeten aangedragen locaties zorgvuldig afgewogen en onderzocht worden.
Over welke juridische of bestuurlijke bevoegdheden beschikt u om het gezag over te nemen in dit dossier, nu blijkt dat de reguliere processen tot grote vertraging leiden?
Het overnemen van het bevoegd gezag voor een project door het Rijk kan helpen om netuitbreidingen te versnellen, indien blijkt dat een medeoverheid het nationaal belang van een project niet op een doelmatige en doeltreffende wijze kan behartigen. Ik ben de afgelopen maanden nauw betrokken geraakt bij dit project en stel vast dat deze maatregel in deze fase van het project niet leidt tot een versnelling van de besluitvorming. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn de provincie en TenneT inmiddels voortvarend aan de slag gegaan met een alternatieve locatie en is het streven om vlak na de zomer tot een locatiekeuze te komen. Het overnemen van het bevoegd gezag door het Rijk kan de locatiekeuze met enkele maanden vertragen, doordat het project al ver gevorderd is. In de projectenaanpak uit het versnellingsplan van april5 wordt bij projecten die nog in de studiefase zijn aan de voorkant afgewogen of overname van bevoegd gezag door het Rijk de procedure kan versnellen.
Onder welke omstandigheden zou u overwegen om gebruik te maken van dergelijke bevoegdheden, met het oog op het nationale belang van netuitbreiding?
Dit is aan de orde als na onderzoek en overleg met de medeoverheden en netbeheerder de conclusie is dat de voortgang van de besluitvorming versneld kan worden als het Rijk het bevoegd gezag wordt, bijvoorbeeld wanneer het huidige bevoegd gezag niet tot besluitvorming komt terwijl er wel voldoende beslisinformatie is. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Ook bij projecten die provinciegrensoverstijgend zijn kan het beleggen van de bevoegdheid bij het Rijk de besluitvorming versnellen. Het overnemen van het bevoegd gezag in een lopend project is een ingrijpende maatregel die ook verstorend en daarmee vertragend kan werken. Betrokkenheid van het kabinet op de achtergrond en het inzetten van verschillende andere versnellingsmaatregelen is in die gevallen vaak doeltreffender. Dit geldt ook voor het project Utrecht-Noord. Dit project is ook één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de nieuwe projectaanpak uit het versnellingspakket. Per project uit de projectenaanpak wordt de inzet van versnellingsmaatregelen afgesproken en gemonitord zodat indien nodig snel geëscaleerd kan worden. Daarnaast zijn er ook projectspecifieke acties, zoals voor dit project toegelicht in het antwoord op vraag 6, waarbij de betrokkenheid van het Ministerie van KGG kan bijdragen aan versnelling en het voorkomen van vertraging.
In hoeverre is het mogelijk om alsnog te kiezen voor de eerder overwogen locatie tussen het Amsterdam-Rijnkanaal en de Vecht? Wat zou daarvoor nodig zijn?
De provincie Utrecht en TenneT concluderen dat deze locatie grote belemmeringen kent en daarom onvoldoende kansrijk om verder te onderzoeken. De ruimtelijke gevolgen op deze locatie voor cultureel erfgoed, landschap, water- en bodemgesteldheid zijn groot, en een groot aantal direct omwonenden wordt door het project geraakt. Daarnaast is er onzekerheid over de bereikbaarheid van de locatie gedurende de bouw. In de participatie is een alternatieve zoeklocatie aangedragen die kansrijker is.
Bent u bereid om, gezien de urgentie van het project, het bevoegd gezag voor dit project over te nemen om ervoor te zorgen dat er op zeer korte termijn een beslissing over een locatie wordt genomen en het bouwen zo snel mogelijk kan beginnen?
De provincie Utrecht en TenneT zijn voortvarend aan de slag gegaan met een vanuit het participatietraject aangedragen locatie. De inzet van deze partijen is om vlak na de zomer te komen tot een locatiekeuze. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zou het overnemen van het bevoegd gezag op dit moment juist tot vertraging kunnen leiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 beziet het kabinet wel in overleg met TenneT en de provincie hoe de maatregelen uit het versnellingspakket aansluiten bij de (potentiële) knelpunten in dit project.
Het bericht ‘SodM vindt zoutwinning Zuidwending onveilig, maar minister Hermans wil door met Nobian. “Essentieel' |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin wordt gesteld dat het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zoutwinning bij Zuidwending onveilig acht, terwijl u desondanks voornemens bent om een vergunning te verlenen aan Nobian tot 2035?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u ervoor kiest om het oordeel van SodM – dat stelt dat de risico’s bij afsluiting van de cavernes te groot zijn – naast u neer te leggen?
Het kabinet heeft er niet voor gekozen om het advies van SodM naast zich neer te leggen, maar heeft hier zorgvuldig naar gekeken en betrokken bij de besluitvorming. Zowel SodM, TNO als de Mijnraad geven in hun advies aan dat de winning op dit moment veilig is en veilig kan worden voortgezet.
De zorgen van SodM zien op risico’s bij het afsluiten van de cavernes. Het daadwerkelijk afsluiten is pas richting 2070 aan de orde, maar het kabinet is het met SodM eens dat daar vroegtijdig goed naar moet worden gekeken. Nobian heeft in het winningsplan opgenomen de cavernes op termijn hard te willen afsluiten. Dit betekent dat na het voortzetten van de winning er eerst een periode volgt (circa 30 jaar) van gecontroleerd pekel aflaten, om de drukontwikkeling te beheersen. Pas daarna worden de cavernes permanent afgesloten door het plaatsen van een cementplug in de buis. Op deze manier wordt de bodemdaling zo beperkt mogelijk gehouden. SodM geeft in haar advies aan dat bij deze wijze van afsluiten scheurvorming zou kunnen ontstaan, waardoor pekel uitstroomt in de diepe ondergrond. Het voortzetten van de winning en het daardoor vergroten van de cavernes leidt volgens SodM niet tot een grotere kans op scheurvorming na het afsluiten van de cavernes, maar wel mogelijk tot meer pekeluitstroom in de diepe ondergrond, als scheurvorming zich zou voordoen.
Over het afsluiten is, mede naar aanleiding van het advies van SodM, nadere informatie gevraagd aan het Cavern Closure Consortium2. Mede op basis van deze stukken, concluderen TNO en de Mijnraad dat het voortzetten van de winning geen significante verhoging van het risico bij het afsluiten van de cavernes geeft. Alle adviseurs geven daarnaast aan dat nader onderzoek nodig is.
Het kabinet is het hier mee eens. Om deze reden zijn in het ontwerpbesluit voorschriften opgenomen die opleggen dat Nobian de komende vijf jaar nader onderzoek doet naar het afsluiten van de cavernes. Op basis van deze informatie kan, na raadpleging van relevante partijen zoals TNO en SodM, vervolgens een afweging gemaakt worden over de meest veilige wijze van afsluiten. SodM en TNO worden vanuit hun eigen rol bij het onderzoek betrokken.
Hoe verhoudt uw ontwerpbesluit zich tot het voorzorgsbeginsel en eerdere lessen uit het Groningse aardbevingsdossier, waarin waarschuwingen van toezichthouders jarenlang genegeerd zijn?
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn de zorgen van SodM niet genegeerd, maar worden deze juist serieus genomen en heeft het geleid tot voorschriften in het ontwerpbesluit.
Welke garanties kunt u geven dat afsluiting van de cavernes – via betonnen pluggen – geen risico’s oplevert op scheurvorming, lekkage van pekel of zelfs het ontstaan van sinkholes?
Zowel TNO, SodM en de Mijnraad geven aan dat nader onderzoek nodig is naar het afsluiten van de cavernes. Dit is verplichtend opgenomen in het ontwerpbesluit. De kans op zinkgaten is volgens de aangeleverde informatie verwaarloosbaar klein. SodM onderschrijft dit op basis van deze informatie ook.
Wat vindt u van het feit dat SodM expliciet aangeeft dat het risico zich juist voordoet ná beëindiging van de winning? Hoe wordt de veiligheid dan geborgd?
Vanwege onder meer de adviezen van SodM, zijn in het ontwerpbesluit voorschriften opgenomen over nader onderzoek naar het afsluiten van de cavernes. Daarbij is het belangrijk om te benadrukken dat ook als de winning niet wordt voortgezet er sprake is van onzekerheden. Het doen van nader onderzoek biedt de kans om deze onzekerheden te verkleinen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van veldtesten. Hierdoor kan op termijn een weloverwogen besluit genomen worden over het afsluiten. Bij dit besluit wordt SodM betrokken.
Waarom weegt u het economische belang van de chemische industrie in Groningen zwaarder dan de zorgen van toezichthouders, lokale overheden en omwonenden?
Economische belangen spelen geen rol bij de beoordeling van het winningsplan. Het kabinet staat winning alleen toe als dat veilig en verantwoord kan.
Welke waarde hecht u aan het feit dat de provincie Groningen, de gemeenten Veendam en Pekela en bewoners eerder bezwaar hebben gemaakt tegen voortzetting van de zoutwinning?
De provincie Groningen en de gemeenten Veendam en Pekela hebben geadviseerd het advies van SodM te volgen. Het kabinet neemt dit serieus en het ontwerpbesluit bevat dan ook voorschriften die zien op nader onderzoek met betrekking tot het – op termijn – afsluiten van de cavernes. SodM en TNO worden vanuit hun eigen rol bij dit onderzoek betrokken.
Zijn de zoutcavernes bij Zuidwending mede in beeld als potentiële locatie voor de opslag van kernafval? Zo ja, in hoeverre is deze mogelijke toekomstige bestemming meegewogen bij uw beoordeling van de veiligheid en de vergunningverlening voor de zoutwinning?
Momenteel is er nog geen enkele locatie in beeld voor de eindberging van radioactief afval. Daarmee dus ook niet bij Zuidwending. Er komt een zorgvuldig stapsgewijs proces om te bepalen hoe en waar de definitieve opslag van radioactief afval vorm krijgt. Uiteindelijk is het de bedoeling om rond 2050 tot deze keuze te komen. Het proces van de locatiekeuze start na 2027, waarbij belanghebbenden zoals omwonenden zullen worden betrokken.
Bent u bereid om, in lijn met het advies van SodM, de vergunningverlening op te schorten totdat er volledige duidelijkheid en consensus is over de veiligheid op de lange termijn?
Nee, daar is het kabinet niet toe bereid en dit is ook niet nodig. Alle adviseurs geven aan dat winning veilig kan. Het kabinet vindt het wel belangrijk dat eventuele onzekerheden rond het afsluiten, dat omstreeks 2070 zal plaatsvinden, de komende jaren nader worden onderzocht zodat een weloverwogen besluit genomen kan worden over het afsluiten. Om deze reden zijn er voorschriften in het ontwerpbesluit opgenomen die Nobian verplichten nader onderzoek uit te voeren. Zoals bij vraag 5 is aangegeven, biedt nader onderzoek de mogelijkheid om onzekerheden met betrekking tot het afsluiten van de cavernes te verkleinen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van veldtesten.
Kunt u toezeggen dat er volledige transparantie komt over alle risicoanalyses en dat het publiek actief wordt betrokken bij de besluitvorming over zowel zoutwinning als toekomstig gebruik van de cavernes?
De uitgevoerde risicoanalyses zijn gepubliceerd op de website www.mijnbouwvergunningen.nl/zoutwinning-zuidwending. Op 1 juli 2025 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden voor omwonenden. Hierbij waren naast het Ministerie van Klimaat en Groene Groei, ook TNO, SodM en Nobian aanwezig. Belanghebbenden worden, zoals dat gebruikelijk is, in de gelegenheid gesteld te reageren op het ontwerpbesluit.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uw antwoorden op vraag 7 van de vorige set vragen nader specificeren?1 In hoeveel gevallen precies wordt er overeenstemming bereikt met grondeigenaren na minnelijk overleg?
Per project heeft TenneT vaak met tot wel honderd landeigenaren te maken. De afgelopen 5 jaar heeft TenneT met meer dan duizend unieke landeigenaren ruim 3.000 contracten afgesloten. Tussen 2020 en 2024 is een gedoogplicht opgelegd aan circa 40 landeigenaren (in 12 procedures), waarvan een aantal keer aan dezelfde landeigenaren omdat TenneT die in verschillende projecten is tegengekomen. In alle andere gevallen is er minnelijke overeenstemming bereikt.
In hoeveel gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest?
Zie het antwoord op vraag 1.
En in hoeveel gevallen is er sprake geweest van mediation en juridische procedures?
Als alternatieve geschilbeslechtingsprocedure is het ook mogelijk om mediation in te zetten voor het bereiken van overeenstemming. Dit is mede afhankelijk van de wens van de betreffende grondeigenaar. In de afgelopen 5 jaar is dit 5 keer gebeurd. In de situaties waarin gekozen is voor een mediator heeft dat slechts 1 keer tot overeenstemming geleid. In de andere gevallen is uiteindelijk alsnog een gedoogplicht opgelegd, omdat de belangen van partijen te ver uit elkaar lagen om via mediation overeenstemming te bereiken.
Voor wat betreft juridische procedures is onder vraag 1 benoemd dat een gedoogplicht aan circa 40 landeigenaren zijn opgelegd. Dit is een vorm van juridische procedure om een opstalrecht te verkrijgen. TenneT zet dit in voor bijvoorbeeld masten en verbindingen. Naast de gedoogplicht heeft TenneT de mogelijkheid om het onteigeningsinstrument in te zetten voor het verkrijgen van eigendom onder hoogspanningsstations. Dit instrument wordt toegepast voor stations en opstijgpunten, omdat in deze gevallen geen ander gebruik van de grond mogelijk is en een gedoogplicht dus geen optie is. Ook bij dit instrument verwacht ik van TenneT dat alle andere opties uitvoerig worden overwogen voordat hiertoe wordt overgegaan. TenneT heeft dit instrument pas 1 keer is ingezet.
Wat kan er verder gedaan worden om juridische procedures te voorkomen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave waar TenneT voor staat. Ik vind het belangrijk dat juridische procedures alleen door TenneT worden ingezet als er echt geen andere oplossing mogelijk is binnen wettelijke kaders en de kaders van doelmatigheid waarbinnen TenneT heeft te opereren. De ACM toetst of de netbeheerders, zoals TenneT, hun uitgaven op de juiste wijze besteden (doelmatigheidstoets).
TenneT geeft aan er veel aan te doen om juridische procedures te voorkomen. Zo heeft het bedrijf zogenaamde cultuurtechnische toezichthouders in dienst. Dit zijn mensen met een agrarische achtergrond die constructief mee denken over oplossingsrichtingen als de belangen tussen TenneT en grondeigenaren in eerste instantie ver uit elkaar lopen. In bijna alle gevallen valt er toch een oplossing te vinden die voor iedereen acceptabel is. Ook evalueert TenneT projecten met betrokken partijen om daaruit te leren.
Het bericht ‘Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uitbreiding hoogspanningsnet jaren vertraagd in Gelderland, Utrecht en Flevopolder» van 12 juni jl.? Hoe apprecieert u dit?1
Ja. De aangekondigde vertraging van ten minste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie van de uitdaging om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Hoe kan het dat de uitbreiding door Tennet eerst gepland stond voor 2029, maar nu vertraging oploopt tot tenminste 2033 en mogelijk zelfs tot 2035?
Met name de bouw van het hoogspanningsstation in Utrecht Noord duurt langer dan gepland. De vertraging is het gevolg van een combinatie van factoren: een complex en dichtbevolkt zoekgebied, moeizame grondverwerving en technische uitdagingen die groter zijn dan was voorzien. Daarnaast lijkt TenneT uit te zijn gegaan van een te optimistische planning. Netbeheerders, medeoverheden en Rijk zetten alles op alles om vertraging tot 2035 zo veel mogelijk te beperken.
Wat betekent dit voor huishoudens, ondernemers en bedrijven in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder die wachten op een aansluiting?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Welke gevolgen heeft dit voor de elektrificatie van Gelderland, Utrecht en de Flevopolder? Wat betekent dit voor de verduurzaming van deze regio’s?
Toegang totelektriciteit is een randvoorwaarde voor het realiseren van de verduurzaming van bedrijven, zeker aangezien veel verduurzaming plaatsvindt via elektrificatie. Netcongestie betekent voor bedrijven dat het voorlopig niet mogelijk is uit te breiden, te verduurzamen of zich nieuw in een regio te vestigen tenzij er een oplossing wordt gevonden door met flexibel gebruik van het net, eventueel in combinatie met eigen opwek of batterijen, toch nog voldoende elektriciteit af te kunnen nemen.
Op welke wijze kunt u ingrijpen om deze vertragingen te voorkomen?
In de brief aan de Kamer over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.3 is een pakket maatregelen aangekondigd om dergelijke vertragingen te voorkomen. Het project Utrecht-Noord is één van de 25 projecten die onderdeel uitmaken van de projectaanpak uit het pakket. Op deze manier kan het kabinet eerder en meer sturen op samenwerking tussen TenneT en de betrokken overheden. Per project worden bestuurlijke afspraken gemaakt die deze samenwerking en afspraken verder vastleggen. De selectie van deze 25 projecten vindt plaats via het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). De Kamer wordt aan het eind van dit jaar geïnformeerd over de voortgang van het MIEK en deze 25 projecten.
Zijn er mogelijkheden waardoor u de plaatsing van het nieuwe hoogspanningsstation kunt versnellen? Is het bijvoorbeeld mogelijk om de vergunningsprocedure drastisch in te korten gezien het maatschappelijk belang van het zo snel mogelijk plaatsen van dit station?
Voor de ruimtelijke inpassing van het nieuwe hoogspanningsstation maakt de provincie Utrecht gebruik van het instrument projectprocedure onder Omgevingswet. De provincie is daarmee ook coördinerend bevoegd gezag voor alle vergunningen die dezelfde planning doorlopen. Voor dit projectbesluit en de te coördineren vergunningen geldt een versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Waar capaciteit een knelpunt vormt kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren. Verder draagt het kabinet waar mogelijk bij aan het verlenen van prioriteit en medewerking door andere partijen, zoals Rijkswaterstaat, het Rijksvastgoedbedrijf, ProRail, GasUnie en de waterschappen.
Hoeveel vertraging loopt de plaatsing van het hoogspanningsstation op doordat er bezwaarprocedures zijn gestart tegen de plaatsing?
Er zijn nog geen procedures gestart tegen het hoogspanningsstation Utrecht Noord, omdat het projectbesluit nog niet is genomen. Uit de onderzoeken en participatie met bewoners is gebleken dat er een kansrijke locatie is die op minder belemmeringen stuit en niet eerder is onderzocht. Deze wordt nu verder onderzocht. In het geval dat beroep wordt ingesteld tegen het nog te nemen projectbesluit geldt een versnelde procedure in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak bij de Raad van State.
Welke andere factoren leiden tot vertraging van het hoogspanningsstation? Zijn dit factoren die ook in andere delen van Nederland leiden tot vertraging van het plaatsen van hoogspanningsstations? Zo ja, wat wordt hieraan gedaan?
Het kabinet heeft met TenneT een analyse gedaan naar de doorlooptijden van zo'n 100 hoogspanningsprojecten die cruciaal zijn voor het aanpakken van de netcongestie. De voornaamste knelpunten die vertraging veroorzaken zijn: 1) het bevoegd gezag voor de locatie ligt niet altijd op de juiste plek; 2) er is onvoldoende draagvlak vanuit de omgeving en de procedurele eisen zijn streng; 3) de werkwijze van TenneT is onvoldoende aangepast op de huidige urgentie. Deze knelpuntenanalyse is de grondslag voor het maatregelenpakket in de brief over sneller uitbreiden elektriciteitsnet van 25 april jl.
Bent u bereid om extra capaciteit in te zetten om versnelling te realiseren voor de uitbreiding van het hoogspanningsnet in Gelderland, Utrecht en de Flevopolder?
Met de aangekondigde projectenaanpak zorgt het kabinet voor meer regie op de nationale hoogspanningsinfrastructuur en kan er waar nodig eerder gereageerd worden op knelpunten in projecten. Waar capaciteit een knelpunt vormt, kunnen provincies en gemeenten een beroep doen op de «vliegende brigade» voor extra ondersteuning bij de ruimtelijke inpassing van complexe hoog- en middenspanningsprojecten. Het kabinet heeft de provincie Utrecht een onafhankelijke procesbegeleider toegewezen om de projectprocedure inclusief de benodigde vergunningen te coördineren.
Hoe kijkt u naar de systematiek van een energie-infrastructuurfonds waarmee planning en investeringen, die de komende 15 jaar nodig zijn voor onze energie-infrastructuur, kunnen worden gecombineerd? Ziet u voor- of nadelen in deze aanpak, zoals dit ook voor infrastructuur wordt gedaan bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat?
De netbeheerders financieren zelf de uitbreiding en verzwaring van het net. Zij kijken in hun investeringsplannen ook al 10 tot 15 jaar vooruit. Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur adviseert om de beleids- en begrotingscyclus rond investeringen in het elektriciteitsnetwerk sterker te verbinden, zodat overheid en netbeheerders in staat zijn om systeemkeuzes beter te maken en tot meer integrale besluitvorming te komen. In de kabinetsreactie op het IBO4 heeft het kabinet laten weten vanaf dit jaar de investeringsprognoses, de verwachte nettarieven en de financieringsbehoefte van de netbeheerders op te nemen als bijlage bij de Voorjaarsnota, en nader geactualiseerd in de Miljoenennota. In de Klimaat- en Energienota 2025 gaat het kabinet nader in op afspraken met de netbeheerders en de ACM over een beter inzicht in en sturing op de investeringsprognoses en -plannen.
Voert u gesprekken met Tennet om een oplossing te zoeken voor de huishoudens, ondernemers en bedrijven die wachten op een aansluiting?
Het kabinet voert doorlopend op verschillende niveaus overleg met TenneT, regionale netbeheerders, de ACM en medeoverheden – onder meer in het Landelijke Actieprogramma (LAN) – om in samenwerking netcongestie te verminderen, en de gevolgen daarvan te mitigeren voor huishoudens, ondernemers en bedrijven.
Wat kunt u verder doen om huishoudens, ondernemers en bedrijven te ondersteunen in het vinden van oplossingen?
Ondersteuning bij het vinden van oplossingen en het bieden van handvatten aan zowel huishoudens als bedrijven en instellingen is een belangrijk onderdeel van het LAN. De Kamer is bij brief van 31 maart jl.5 geïnformeerd over de acties en voortgang van het LAN. Ondernemers die tegen beperkingen als gevolg van netcongestie aan lopen kunnen terecht bij het Loket Netcongestie bij RVO.nl. In de campagne «Zet Ook De Knop Om» wordt bijzondere aandacht besteed aan handelingsperspectief voor zowel huishoudens als bedrijven om bij te dragen aan vermindering van netcongestie, door het spreiden van hun elektriciteitsgebruik.
Het bericht ‘Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd’ |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Mona Keijzer (minister ) (BBB), Sophie Hermans (minister , minister ) (VVD) |
|
![]() |
Hoe luidt uw reactie op het bericht «Netversterking midden-Nederland jaren vertraagd»?1
De aangekondigde vertraging van tenminste vier jaar is ook voor het kabinet zeer teleurstellend, gezien de urgentie om de schaarste aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet te verminderen, in het bijzonder ook in deze regio. Dit is een tegenvaller met negatieve gevolgen voor de economie, de woningbouw en de voortgang van de energietransitie.
Het kabinet spant zich tot het uiterste in om, samen met alle betrokken betrokken partijen, TenneT en de provincie Utrecht voorop, iedere mogelijkheid om de realisatie van dit project te versnellen aan te grijpen. Daarbij zal het kabinet elke stap zetten die het kan zetten om alle cruciale elektriciteitsprojecten te versnellen of minimaal te voorkomen dat ze vertraging oplopen. Iedere maand die kan worden ingelopen is winst voor de maatschappelijke uitdagingen op het gebied van economie, woningbouw en de energietransitie.
Welke gevolgen heeft de vertraging van de noodzakelijke uitbreidingsprojecten voor burgers en bedrijven? Bent u bereid de tweede-orde-effecten in kaart te brengen? Hoeveel woningen kunnen hierdoor voorlopig niet op het elektriciteitsnet aangesloten worden?
De realisatie van het station in Utrecht is een randvoorwaarde voor het verminderen van netcongestie in de gehele regio Gelderland, Utrecht en Flevopolder (FGU). Voor het FGU gebied wordt gewerkt aan een tiental maatregelen die moeten leiden tot meer flexibiliteit of een lagere piekvraag, zodat waar mogelijk partijen aangesloten kunnen blijven worden. Bedrijven op de wachtlijst voor een grootverbruikersaansluiting zullen als gevolg van de vertraging waarschijnlijk nog langer moeten wachten. De netbeheerders maken momenteel nieuwe prognoses, waarin zowel het effect van de maatregelen als de vertraging van de uitbreiding van het net worden meegenomen. Deze prognoses worden dit najaar opgeleverd. Dan wordt ook inzichtelijk wat de eventuele gevolgen zijn van de vertraging op specifieke andere groepen, en kunnen eventuele tweede-orde-effecten in kaart worden gebracht. Overigens hebben energieleverancier Eneco en TenneT onlangs afspraken gemaakt om twee gascentrales bij de stad Utrecht langer in bedrijf te houden om de druk op het elektriciteitsnet in de provincie Utrecht te verlichten2.
Het is duidelijk dat netcongestie een urgente uitdaging is voor de nieuwbouwopgave. Het is echter niet mogelijk de precieze impact van netcongestie op de huidige woningbouwplannen in kaart te brengen. Veel factoren spelen een rol in hoe snel een woningbouwproject gerealiseerd kan worden, vertraging is vaak niet toe te wijzen aan één enkele factor. Ook ten aanzien van netcongestie hangt mogelijke vertraging van veel factoren af; soms zal een aansluiting in eerste instantie niet mogelijk lijken, maar met een slimme aanpassing toch wel. Het Ministerie van Volksvesting en Ruimtelijke Ordening houdt via de versnellingstafels en op projectniveau zicht op waar dit een belemmering is en schakelt waar nodig experts in. Samen met het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en de partners van de Woontop-afspraak 10.1 wordt ook gewerkt aan het bieden van praktische handvatten om netbewuster te bouwen en daarmee efficiënter om te gaan met de beschikbare capaciteit. Op de Woontop is afgesproken dat overheden, corporaties en marktpartijen een publiek-private monitor gaan gebruiken. Deze wordt momenteel ontwikkeld. De monitor zorgt voor sturingsinformatie en brengt knelpunten in kaart. Daarmee zal ook beter inzicht ontstaan in de projecten waar netcongestie een rol speelt.
Acht u het invoeren van een wachtlijst voor kleinverbruikers als maatregel acceptabel? Welke gevolgen heeft dat voor deze consumenten en kleine ondernemers?
Een wachtlijst is onwenselijk, of dit nu consumenten of grote of kleine bedrijven treft, maar kan in een situatie van netcongestie noodzakelijk zijn om het elektriciteitsnet overeind te houden. Indien er niet voldoende ruimte is om iedereen aan te sluiten wordt een wachtrij ingesteld en geeft het maatschappelijk prioriteringskader van de ACM aan welke categorieën prioriteit hebben. Hiermee worden de partijen met het grootste algemeen belang als eerste aangesloten op de ruimte die er nog beschikbaar is of beschikbaar komt. De ACM heeft op 26 juni een ontwerpbesluit voor een nieuw kader ter consultatie gepubliceerd. Dit kader moet op 1 januari 2026 in werking treden. Hierin zijn onder andere ook woningen en verzwaring van aansluitingen bij huishoudens als prioritair opgenomen. Op dit moment kunnen woningen en verzwaring van aansluitingen bij huishoudens binnen FGU nog aangesloten worden. De maatregelen die genomen worden binnen FGU zijn erop gericht om dit ook in de toekomst zo te houden en om waar mogelijk andere partijen in de wachtrij te helpen.
Hoe beoordeelt u het feit dat het zeer lastig is om geschikte locaties te vinden voor nieuwe hoogspanningsstations? Wat is uw inzet hierbij?
Het vinden van geschikte locaties voor nieuwe hoogspanningsstations is complex vanwege de schaarse ruimte en de ruimteclaims van andere grote opgaven. Daarnaast zijn voor de meeste 110–150kV projecten, en ook voor veel 380kV-projecten, vooralsnog geen ruimtelijke reserveringen of aanwijzingen gedaan in provinciale of gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Rijk beziet met provincies, gemeenten en netbeheerders hoe de ruimtelijke keuzes voor toekomstige elektriciteitsinfrastructuur eerder gemaakt kunnen worden. De Nota Ruimte is het overkoepelende kader voor de ruimtelijke ordening en het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) biedt het kader voor het nationale energiesysteem. De inzet van het kabinet is erop gericht deze kaders te benutten om sneller tot gedragen en haalbare locatiebesluiten te komen.
Deze uitdaging vraagt om een zorgvuldige afweging van belangen en een duidelijke rolverdeling tussen betrokken partijen. Om projecten te versnellen, is het belangrijk dat er snel duidelijkheid komt over het bevoegd gezag voor de locatiekeuze en wie daarmee de verantwoordelijkheid neemt voor de keuze. Hier sorteert het kabinet op voor met het maatregelenpakket dat is gepresenteerd in de Kamerbrief «Sneller uitbreiden elektriciteitsnet» van 25 april 20253. Hierin is ook de maatregel opgenomen om eerder in de procedure de locatie-alternatieven te beperken («trechteren») om besluitvorming te versnellen.
Welke plaats krijgt netverzwaring in de komende Nota Ruimte? Komen alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring in deze nota te staan, zoals de nieuwe 150 kV/50 kV-hoogspanningsstations? Zo nee, waarom niet?
Na de zomer zal de ontwerp-Nota Ruimte gepubliceerd worden. De Nota Ruimte geeft de langetermijnvisie op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De Nota Ruimte schetst keuzes en richtingen voor onder meer wonen, werken, bereikbaarheid en ook voor het toekomstige energiesysteem. De urgente problematiek rondom netcongestie en daarvoor benodigde uitbreidingen van het elektriciteitsnet krijgen in de Nota Ruimte een belangrijke plek. Ruimtelijke ontwikkelingen en het energiesysteem worden meer in samenhang geprogrammeerd en ruimtelijke processen en procedures voor netverzwaringen waar mogelijk versneld. Alle noodzakelijke ruimtelijke opgaven op het gebied van netverzwaring van het 220 en 380kV-netwerk worden op basis van het Programma EnergieHoofdstructuur (PEH) opgenomen in de Nota Ruimte. Voor de lagere netvlakken geldt dat de Nota Ruimte ruimtelijke principes zal meegeven voor de ontwikkeling van het regionale en lokale energiesysteem, maar dat de medeoverheden hiervoor in eerste plaats bevoegd gezag zijn.
Deelt u de mening dat strategische grondverwerving sneller en gecoördineerder plaats moet vinden dan nu? Bent u bereid om de netbeheerders hierbij vanuit het Rijk beter te ondersteunen?
Voor het versnellen van de realisatie van elektriciteitsprojecten is onder meer van belang dat er eerder zicht is op de ruimtelijke keuzes voor elektriciteitsinfrastructuur, vooral gezien de schaarste aan ruimte. TenneT heeft al de mogelijkheid tot strategische grondverwerving die in beperkte mate wordt ingezet. Naast de privaatrechtelijke route kan de publiekrechtelijke route gevolgd worden, het proactief reserveren van ruimte voor energiefuncties. In de kabinetsreactie op het IBO Bekostiging Elektriciteitsinfrastructuur4 is een verkenning intensivering ruimtelijke sturing nationaal energiesysteem aangekondigd. Deze verkenning werpt licht op de financiële en juridische implicaties van proactief ruimtelijk beleid voor het brede, nationale energiesysteem. In 2026 wordt de Kamer over de uitkomsten van deze verkenning geïnformeerd.
Vestigen gemeenten reeds een voorkeursrecht op bepaalde grond die wenselijk is voor de tracés voor de netverzwaring? Zo nee, tegen welke belemmeringen lopen zij aan? Bent u bereid om in gesprek met gemeenten hierop aan te dringen en hen hierbij te ondersteunen met kennis en financiële middelen? Bent u van mening dat de huidige vormgeving van het voorkeursrecht aanpassing behoeft (bijvoorbeeld in tijdsduur) om gebruik van dit recht doelmatiger te maken?
Met het vestigen van voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie bij eventuele aankoop grond om aan de netbeheerder beschikbaar te stellen. Voor laagspanningsinfrastructuur wordt in de praktijk het voorkeursrecht zelden toegepast. Grondverwerving is daarvoor vaak niet nodig omdat het meestal openbare ruimte betreft die reeds in eigendom van de gemeente is. Het toepassen van het voorkeursrecht voor laagspanningsinfra is daarbij administratief omslachtig voor de kleine percelen die het betreft; er zijn snellere en effectievere instrumenten beschikbaar, zoals de gedoogplicht.
Voor midden- en hoogspanningsprojecten wordt het voorkeursrecht in sommige gevallen wel ingezet, met name om grondspeculatie te voorkomen, maar ook omdat dit kan bijdragen aan vlotte grondverwerving. Het kabinet stimuleert de inzet van dit instrument. Daarvoor is wel noodzakelijk dat netbeheerders gemeenten tijdig informeren over beoogde locaties. Hier wordt aan gewerkt in de actielijn Sneller Bouwen van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie.
Worden in alle omgevingsvisies en -plannen van gemeenten noodzakelijke netinfrastructuur als transformatorhuisjes reeds aangemerkt? Zo nee, bent u bereid gemeenten te wijzen op deze noodzaak?
Bestaande netinfrastructuur is opgenomen in omgevingsplannen van gemeenten. Het is nog niet gebruikelijk om proactief (voorafgaand aan initiatief van netbeheerders) in een gemeentelijke omgevingsvisie of -plan toekomstige elektriciteitsinfrastructuur op te nemen. Wel is het contact tussen gemeenten en netbeheerders afgelopen jaren geïntensiveerd en vinden momenteel verkenningen en gesprekken plaats om het aanmerken van toekomstig noodzakelijke netinfrastructuur te stimuleren. Onder meer via de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda Energiesysteem (ISA) waarin het Rijk, medeoverheden en netbeheerders samenwerken aan het beter verbinden van het ruimtelijk domein en het energiedomein. Daarbij wordt benadrukt dat, gezien de relatief korte bouwtijd van netinfrastructuur zoals transformatorhuisjes, er veel tijdswinst geboekt kan worden door tijdige afstemming met omgevingsvisies en -plannen.
Acht u het noodzakelijk om de nettoets wettelijk te borgen, zodat bij alle ruimtelijke beleidskeuzes standaard de nettoets door netbeheerders kan worden uitgevoerd? Zo nee, op welke manier wilt u de nettoets dan borgen?
Het kabinet beziet momenteel samen met gemeenten, provincies en netbeheerders of nadere afspraken nuttig zijn voor het beter betrekken van de mogelijkheden van, en impact op het elektriciteitsnet bij ruimtelijke beleidskeuzes. Dit gebeurt als onderdeel van de uitwerking van de Interbestuurlijke Samenwerkingsagenda (ISA). Daarbij wordt ook de uitwerking van het amendement Flach en Koekkoek op artikel 6.12, tweede lid, van de Energiewet5 betrokken. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke beleidskeuzes vroegtijdig wordt nagedacht over de effecten van een plan op de energie-infrastructuur en of voor het projectplan voldoende ruimte beschikbaar is op het stroomnet. Dit leidt tot een betere voorspelbaarheid van de belasting van het stroomnet en stelt de netbeheerder in staat om zo goed mogelijk rekening te houden met het project. Met name het vroegtijdig contact tussen gemeenten, provincies en netbeheerders op gebieds- en visieniveau kan bijdragen aan een tijdige signalering van de ontwikkeling van de energiebehoefte door de netbeheerder. In de praktijk gebeurt dit al steeds vaker en beter. Samen met gemeenten, provincies en netbeheerders werkt het kabinet uit hoe deze onderlinge samenwerking concreet invulling kan krijgen en in hoeverre het wenselijk is om eventuele nadere afspraken wettelijk te borgen.
Waarom ontbreken er een aantal concrete data van de maatregelen in het recent gepubliceerde overzicht van versnellingswet- en regelgeving (Kamerstuk 29 023, nr. 566)? Kunt u deze spoedig naar de Kamer sturen?
Een deel van de maatregelen in dit overzicht wordt op dit moment uitgewerkt. Dit najaar informeert het kabinet de Kamer over de voortgang van het wetgevingsprogramma. Dan zullen ook de beoogde inwerkingtredingsdata van de maatregelen bekend zijn die in het overzicht van 25 april jl. nog op PM staan.