Het artikel 'EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «EPZ wil snel duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale: slopen of doorgaan?»?1
Ja.
Welke stappen zijn er de afgelopen jaren gezet om de kerncentrale Borssele langer open te houden en waren deze stappen in overeenstemming met de beoogde planning voor de verlenging van de exploitatie?
Het kabinet ziet het belang om zo snel mogelijk duidelijkheid te hebben over de toekomst van de kerncentrale en doet wat nodig is om tot een bedrijfsduurverlenging (hierna: BDV) te kunnen komen. De afgelopen tijd zijn weer verdere stappen gezet om dit mogelijk te maken. Hieronder een beschrijving van de stappen die de afgelopen jaren zijn gezet.
De afgelopen jaren is gewerkt aan een wijziging van de Kernenergiewet om BDV mogelijk te kunnen maken. In de huidige Kernenergiewet is bepaald dat de Kernenergiewetvergunning van EPZ voor kerncentrale Borssele (KCB) na 2033 vervalt, voor zover het vrijmaken van kernenergie betreft en daarnaast is bepaald dat een aanvraag om een vergunning voor het vrijmaken van kernenergie na 2033 buiten behandeling moet worden gelaten. Om de Kernenergiewet op dit punt te kunnen wijzigen, was het ook noodzakelijk om een milieueffectrapport (MER) op te stellen om inzichtelijk te maken wat de milieueffecten zijn van de huidige situatie en om een doorkijk te geven naar de milieueffecten na 2033. Het opstellen van het MER heeft verschillende fasen doorlopen:
Het kabinet heeft inmiddels besloten om het ontwerpwetsvoorstel aanhangig te maken bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies en het opstellen van het nader rapport zal het wetsvoorstel, samen met de reactienota en de aanvulling op het MER, aan de Kamer worden aangeboden. De verwachting is dat wetsvoorstel na de zomer aan de Kamer kan worden aangeboden.
Naast de stappen om de Kernenergiewet te wijzigen zijn vanaf 2022 ook gesprekken met EPZ en haar aandeelhouders Zeeuwse Energie Houdstermaatschappij (ZEH) en RWE opgestart. Uiteindelijk bepalen namelijk EPZ en haar aandeelhouders of zij de KCB na 2033 in bedrijf willen houden. De staat heeft hier (vooralsnog) geen zeggenschap over. Eind 2022 is een intentieverklaring overeengekomen met EPZ en haar aandeelhouders. In deze verklaring hebben de ondertekenaars uitgesproken op constructieve wijze in overleg te treden over afspraken die nodig zijn om BDV na 2033 mogelijk te maken. In de eerste gesprekken met de aandeelhouders van EPZ werd al duidelijk dat zij terughoudend zijn om mee te werken aan BDV vanwege de marktrisico’s en politieke onzekerheden die gepaard gaan met een verlengde bedrijfsduur. Zij waren daarom ook niet bereid om de noodzakelijke haalbaarheidsonderzoeken te bekostigen, die nodig zijn om te beoordelen of de KCB na 2033 veilig langer open kan blijven. Eind 2022 is daarom ook besloten om deze onderzoeken te subsidiëren. Om deze subsidie te geven moest eerst een staatssteuntraject doorlopen worden. Eind 2023 is de subsidiebeschikking afgegeven, nadat de Europese Commissie goedkeuring verleend heeft omdat de steun verenigbaar is met de staatssteunregels. EPZ is nu bezig met de uitvoering van de studies.
In het voorjaar van 2023 zijn in opvolging van de intentieverklaring verdere gesprekken gevoerd met EPZ, ZEH en RWE over de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om BDV mogelijk te maken. In deze gesprekken is duidelijk(er) geworden dat de aandeelhouders alleen bereid zijn om de bedrijfsduur te verlengen als een groot deel van de risico’s horende bij de bedrijfsvoering afgedekt wordt door de staat.
In het najaar van 2023 hebben de aandeelhouders van ZEH hun aandeelhoudersstrategie aangepast. De aandelen in ZEH zijn in handen van decentrale overheden, waaronder de Provincie Zeeland en Zeeuwse gemeenten. In de herijkte strategie is opgenomen dat het de voorkeur heeft van de publieke aandeelhouders om de aandelen in EPZ te verkopen aan de staat. De staat is vervolgens in gesprek gegaan met ZEH naar aanleiding van de aangepaste aandeelhoudersstrategie. Op 28 mei 2024 heeft ZEH bij brief laten weten dat zij met het toenmalige Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wil verkennen of de aandelen in EPZ verkocht kunnen worden aan de staat. Op 4 juni 2024 heeft het kabinet aan de Kamer laten weten dat de staat bereid is om verkennende gesprekken te voeren over de aandelen.4 Deze gesprekken zijn al enige tijd gaande. Het kabinet is voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de stand van zaken van deze gesprekken.
In de Kamerbrief van 9 december 20225 is aangegeven dat het voorbereiden van de wetswijziging tot en met 2026 in beslag neemt. Dit is ook nog de huidige planning. In de stappen voor BDV is destijds geen tijdslijn opgenomen met betrekking tot de gesprekken over de aandelen, aangezien dit destijds nog niet voorzien was. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat de gesprekken op tijd tot een conclusie kunnen leiden, waarna er nog voldoende tijd is om BDV mogelijk te maken. Zoals aangegeven is het kabinet voornemens om op korte termijn de Kamer, waar nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke stappen moeten er nu nog worden ondernomen om de kerncentrale Borssele langer open te houden? Kunt u daarbij aangeven op welke termijn u verwacht dat deze stappen gezet kunnen worden?
Na behandeling en inwerkingtreding van het wetsvoorstel kan EPZ een vergunning aanvragen om ook na 2033 kernenergie vrij te maken. Het kabinet streeft ernaar dat het voorstel in 2026 in werking is getreden, afhankelijk van de behandeling in het parlement.
EPZ heeft aangegeven dat zij verwacht een aanvraag voor de vergunning in 2027 in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Om de aanvraag in te kunnen dienen moeten de effecten van de voortgezette exploitatie voor het milieu onderzocht worden. Ook is er een aandeelhoudersbesluit nodig om de KCB na 2033 open te houden. Dit aandeelhoudersbesluit is voorzien voor eind 2029.
Voordat een definitief besluit genomen kan worden over de BDV zal er ook duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur. Deze duidelijkheid zal er moeten zijn voordat er een aandeelhoudersbesluit genomen kan worden over de BDV, maar idealiter al in een eerder stadium, zodat er ook bij de verdere voorbereidingen duidelijkheid is over de aandeelhoudersstructuur. Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet, zoals aangegeven, op dit moment niet inhoudelijk ingaan over de mogelijke overname van de aandelen. Het streven is wel om uiterlijk in 2026 definitieve duidelijkheid te hebben over de aandeelhouderstructuur van EPZ.
Ten slotte zal ook nog het convenant Kerncentrale Borssele aangepast moeten worden nadat er duidelijkheid is over de aandeelhouderstructuur van EPZ. In 2006 is dit convenant gesloten tussen het Rijk, EPZ en haar aandeelhouders. Destijds zijn hierin afspraken gemaakt over het langer open houden van de KCB na 2013. In het convenant is nu nog opgenomen dat de KCB uiterlijk op 31 december 2033 moet sluiten.
Op welke wijze onderhoudt u contact met EPZ over de toekomst van de kerncentrale? Welke concrete afspraken zijn er gemaakt over het proces en de besluitvorming?
Met de intentieverklaring die eind 2022 is gesloten (zie ook het antwoord op vraag 2) is afgesproken dat het Rijk de technische haalbaarheidsonderzoeken zal subsidiëren. De subsidiebeschikking is inmiddels afgegeven. Een voorwaarde van de subsidiebeschikking is dat EPZ jaarlijks rapporteert over de voortgang van de werkzaamheden. Verder is er regelmatig contact met EPZ, samen met de ANVS en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In ieder geval maandelijks is er overleg met de partijen gezamenlijk om de voortgang te bespreken en te inventariseren wat er voor nodig is om tot een BDV te komen.
Hoe verhoudt het lopende proces zich tot de deadline van 2029 voor het afronden van het vergunningstraject? Welke stappen zijn daarvoor nog noodzakelijk?
De belangrijkste stappen om tot een aanvraag voor een vergunning te kunnen komen zijn de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en het uitvoeren van de technische studies en het op basis daarvan opstellen van de vergunningsaanvraag. Door een subsidie vanuit het ministerie worden de haalbaarheidsstudies nu uitgevoerd en het wetsvoorstel wordt na de zomer aan de Tweede Kamer aangebonden. EPZ verwacht in 2027 een vergunningaanvraag in te kunnen dienen. Dit past in de huidige planning van het wetsvoorstel. Daarnaast zal er duidelijkheid moeten zijn over de aandeelhoudersstructuur, het streven is om al ruim voor 2029 deze duidelijkheid te hebben.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel voor het mogelijk maken van het langer openhouden van de kerncentrale Borssele aan de Kamer te kunnen aanbieden?
Het kabinet verwacht het wetsvoorstel na de zomer aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden.
Zijn er onderdelen in het proces die versneld kunnen worden? Zo ja, welke, en bent u voornemens die versnelling ook daadwerkelijk door te voeren?
Op dit moment ziet het kabinet geen mogelijkheden om het proces tot een BDV te versnellen. Het ontwerpwetsvoorstel is aanhangig gemaakt bij de Raad van State voor advies. Na ontvangst van het advies, zal het kabinet het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk doen toekomen aan de Kamer. Om voortgang te maken hoopt het kabinet vervolgens op een spoedige behandeling van het wetsvoorstel. Met betrekking tot de gesprekken over de aandelen maakt het kabinet ook vaart waar mogelijk, tegelijkertijd is een overnameproces een complex en uniek proces waar ook grote zorgvuldigheid gevraagd wordt. Het kabinet zal continu naar mogelijkheden blijven kijken om het zo snel als mogelijk tot een besluit voor BDV te komen.
Wat is de huidige stand van zaken in de gesprekken over een eventuele overname van de kerncentrale Borssele door het Rijk?
Gegeven de vertrouwelijkheid van de gesprekken kan het kabinet inhoudelijk beperkt ingaan op de stand van zaken van de gesprekken. Op dit moment bevinden de gesprekken zich nog in de fase waarin informatie wordt verstrekt over de onderneming. Op basis van deze informatie maakt het kabinet nu de afweging of het wenselijk is om een niet-bindend bod uit te brengen op de aandelen. Voordat een niet-bindend bod uitgebracht kan worden moeten ook de noodzakelijke stappen in de besluitvorming doorlopen worden, zoals een besluit in de ministerraad. Het kabinet streeft er naar om deze afweging voor de zomer te maken en is voornemens om de Kamer op korte termijn nader en indien nodig vertrouwelijk, te informeren over de voortgang van deze gesprekken.
Welke gevolgen heeft het uitblijven van duidelijkheid over de toekomst van de kerncentrale Borssele voor de bedrijfsvoering van EPZ en de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland?
Op dit moment is er voor de bedrijfsvoering van EPZ nog geen uitsluitsel nodig over het wel of niet langer open houden van de KCB na 2033. In 2029 zal er duidelijkheid moeten zijn en zal een aandeelhoudersbesluit genomen moeten worden om BDV te kunnen realiseren. Alle noodzakelijke processen liggen op schema om in 2029 deze duidelijkheid te hebben. Als de KCB niet openblijft zal de energieproductie van de kerncentrale, jaarlijks ongeveer 3,8 TWh, na 2033 door andere energiebronnen moeten worden opgevangen.
De overheidscampagne “Zet Ook De Knop Om” waarbij huishoudens worden opgeroepen om minder stroom te gebruiken |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de overheidscampagne «Zet Ook De Knop Om», waarbij huishoudens worden opgeroepen om tussen 16.00 en 21.00 uur zo min mogelijk stroom te gebruiken, bijvoorbeeld door de wasmachine of vaatwasser op een ander moment aan te zetten, om zo het stroomnet te ontlasten?1
Ja.
Deelt u de mening dat het de overheid helemaal niets aangaat welke elektrische apparatuur huishoudens hebben en wanneer zij deze willen gebruiken?
De elektrificatie vraagt om significante uitbreidingen van het stroomnet. Dat is een grote opgave waar netbeheerders, Rijk en medeoverheden gezamenlijk aan werken. Om de kosten van de investeringen in netuitbreidingen te beperken, is het belangrijk dat het bestaande net optimaal wordt benut.
De «Zet Ook De Knop Om» campagne is een voorbeeld van hoe het kabinet de bewustwording over het veranderende energiesysteem vergroot en huishoudens handelingsperspectief biedt om op vrijwillige basis bij te dragen aan het beter benutten van het stroomnet. De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst, door bijvoorbeeld de vaatwasser later aan te zetten of de elektrische auto op een ander moment te laden.
Kunt u bevestigen dat het hier slechts om een oproep/verzoek gaat en huishoudens dus op geen enkele manier verplicht zijn hieraan mee te werken?
Ja, dat kan ik bevestigen. De campagne is gericht op het vergroten van bewustwording en stimuleert huishoudens om op vrijwillige basis hun gedrag aan te passen waar dat eenvoudig mogelijk is.
Wat wordt er bedoeld met: «Het betekent niet dat er helemaal geen stroom gebruikt mag worden tussen 16.00 en 21.00 uur»? Hoeveel stroom wordt er met «niet helemaal geen» bedoeld? Impliceert dit niet toch een zekere verplichte vermindering van het stroomverbruik?
Nee, er is geen sprake van een verplichte vermindering van het stroomverbruik. De boodschap van de campagne betreft een vrijwillige oproep aan huishoudens om de drukste momenten op het stroomnet waar mogelijk te vermijden. Het gaat dan specifiek om apparaten die eenvoudig en zonder veel ongemak op een rustiger moment aangezet kunnen worden. Zoals het op een ander moment laden van de elektrische auto of het uitstellen van de vaatwasser met de ingebouwde timer.
Wat wordt er bedoeld met: «Apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers drukken niet zwaar op het net»? Betekent dit dat het in werkelijkheid dus helemaal niets uitmaakt wanneer huishoudens deze apparaten aanzetten en daarmee het doel van de campagne, namelijk het ontlasten van het stroomnet, al bij voorbaat onderuit wordt gehaald?
De campagne richt zich op elektrische apparatuur waarvan het gebruik relatief eenvoudig en zonder veel ongemak naar een rustiger moment kan worden verplaatst. Hoewel de stroomvraag van huishoudelijke apparaten zoals wasmachines, drogers en vaatwassers per apparaat minder is dan dat van net-intensieve apparaten zoals laadpalen of warmtepompen, zorgen ze gezamenlijk toch voor een aanzienlijke belasting op het net.
Hoeveel stroomstoringen en van welke omvang verwacht u dat er met deze campagne concreet worden voorkomen?
In januari 2024 is in samenwerking met de regionale netbeheerders de probleemanalyse «Congestie in het laagspanningsnet» opgesteld.2 Uit deze analyse blijkt dat zonder aanvullende maatregelen tot 2030 anderhalf miljoen kleinverbruikers (zoals huishoudens, kleine bedrijven en maatschappelijke instellingen) te maken kunnen krijgen met problemen zoals knipperende lampen of haperende apparatuur. Daarnaast loopt tot 2030 een groep van circa 400.000 kleinverbruikers een verhoogd risico op herhaalde stroomstoringen. Dat getal kan volgens de probleemanalyse zelfs oplopen tot 1.2 miljoen kleinverbruikers in 2035.
Om de geschetste problemen te voorkomen, is begin 2024 het Landelijk Actieprogramma Netcongestie uitgebreid met verlichtende maatregelen specifiek voor het laagspanningsnet. Publiekscommunicatie is één van de middelen die daarvoor worden ingezet. Daarnaast werkt het kabinet intensief samen met de regionale netbeheerders aan het versneld uitbreiden van de laagspanningsnetten via de Buurtaanpak, en zetten we tegelijkertijd in op slimme technologieën om het bestaande net efficiënter te benutten.
Deelt u de mening dat huishoudens niet schuldig zijn aan de overbelasting van het stroomnet, maar dat uw klimaat- en energiebeleid hieraan ten grondslag ligt? Deelt u dan ook de conclusie dat het niet aan huishoudens, maar aan u is om dit op te lossen? Hoe staat het hier momenteel mee?
Huishoudens zijn inderdaad niet schuldig aan de overbelasting van het elektriciteitsnet. De huidige knelpunten worden vooral veroorzaakt door de snelle toename van duurzaam opgewekte energie en het groeiende duurzame energieverbruik, terwijl de uitbreiding van de netcapaciteit achterblijft. Door het energie- en klimaatbeleid van het kabinet worden we als land minder afhankelijk van energie uit andere landen. Huishoudens die stappen hebben gezet om te verduurzamen, dragen op die manier dus juist bij aan een onafhankelijk en schoon Nederland.
Het kabinet draagt de verantwoordelijkheid om de netcongestieproblematiek structureel aan te pakken, in nauwe samenwerking met TenneT, de regionale netbeheerders en medeoverheden. Hierbij zetten we maximaal in op het versneld uitbreiden van de netcapaciteit en het efficiënt benutten van het bestaande net. In de voortgangsrapportage van het Landelijk Actieprogramma Netcongestie3 wordt de stand van zaken van de landelijke netcongestieaanpak toegelicht.
Het artikel waarin wordt bekendgemaakt dat buitenlandse ondernemers geen boete krijgen als zij met een vervuilend voertuig een zero-emissiezone inrijden |
|
Hidde Heutink (PVV) |
|
Chris Jansen (PVV) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de inhoud van het artikel?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Dit artikel baseert zich grotendeels op de Kamerbrief van 29 april 20252, onder andere over dit onderwerp.
Was u voor invoering op 01-01-2025 op de hoogte van dit gebrek van het systeem? Zo ja, waarom is dit dan geen reden geweest om de zero-emissiezones af te schaffen dan wel op te schorten? Zo nee, hoe kan het dat u hier niet van op de hoogte bent geweest?
Ja, ik was daarvan op de hoogte. Sinds de start van de beleidsontwikkeling rondom zero-emissiezones, is er aandacht geweest voor het automatisch kunnen handhaven van buitenlandse voertuigen in de zones. De enige manier om buitenlandse voertuigen automatisch te kunnen handhaven, is via ANPR-camera’s waarbij het nodig is dat er automatische gegevensuitwisseling plaatsvindt met buitenlandse kentekenregistratiesystemen. Dit kan alleen geautomatiseerd worden voor alle Europese landen wanneer de verkeersovertreding in de Europese Cross Border Enforcement-richtlijn is opgenomen. Er is de afgelopen jaren gelobbyd om ook de handhaving van de verschillende typen emissie-zones mogelijk te maken. Hier is echter geen meerderheid voor gevonden in het Europees Parlement.
Er wordt daarom onderzocht of er bilaterale afspraken gemaakt kunnen worden met de landen die de grootste aandelen buitenlandse voertuigen in de Nederlandse steden hebben rijden: België, Duitsland en Polen. Uit data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in 2022 deze landen samen goed zijn voor bijna twee derde van het totaal aantal buitenlandse ritten in heel Nederland. Hierbij moet worden aangemerkt dat het niet te zeggen is welk aandeel hiervan in de zero-emissiezones rijdt. De geautomatiseerde handhaving voor Belgische voertuigen voor Nederlandse gemeentes zal naar alle waarschijnlijkheid binnenkort mogelijk gemaakt worden. Met Duitsland is dit lastiger, omdat zij pas gegevens delen ná een aangetoonde overtreding, terwijl voor zero-emissiezones juist vooraf gegevens nodig zijn. Met Polen staan we aan het begin van de verkenning.
Gemeenten hebben aangekondigd regelmatig handhavingsacties uit te zullen voeren binnen de zones. Dit is een methode die ook nu al voor een groot deel van de verkeersregels wordt gehanteerd als de (enige) manier om te handhaven. Voor buitenlandse voertuigen kan, net als voor Nederlandse voertuigen, een ontheffing aangevraagd worden via het Centraal Loket en dit gebeurt inmiddels ook al.
Er kan en zal dus wel degelijk worden gehandhaafd op buitenlandse voertuigen. Zolang een Europese of bilaterale manier nog niet werkt, hebben gemeenten aangekondigd te handhaven met boa’s. Ik zie daarom geen reden om gemeenten te vragen de zero-emissiezones op te schorten of af te schaffen.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat, ondanks jarenlange voorbereidingen, er nog steeds grove fouten, waaronder het niet kunnen controleren van buitenlandse kentekens, in het systeem aanwezig zijn?
Zie het antwoord op vraag 2. Ik zie hier geen grove fouten, buitenlandse voertuigen kunnen en zullen worden gecontroleerd. Er wordt alles aangedaan om dit ook automatisch mogelijk te maken.
Bent u het eens met de stelling dat Nederlandse ondernemers ongelijk worden behandeld ten opzichte van hun buitenlandse gelijken, nu blijkt dat voor laatstgenoemde geen beperking tot het betreden van de zero-emissiezone geldt? En zo ja, is dat alleen al geen reden om de zero-emissiezones uit te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Alle voertuigen, en dus ook buitenlandse, die een zero-emissiezone inrijden moeten aan de regelgeving voldoen en kunnen beboet worden als zij dat niet doen. Uiteraard is het ook mijn wens om dit alles volledig automatisch te kunnen uitvoeren. Daar wordt dan ook actief aan gewerkt. Binnenkort wordt het waarschijnlijk al mogelijk om Belgische voertuigen automatisch te handhaven. Ook met Duitsland en Polen zijn hierover gesprekken gaande, en ik blijf mij inzetten om ook daarmee afspraken te maken. Tot die tijd blijven gerichte controles op buitenlandse kentekens doorgaan, zoals gemeenten ook hebben aangegeven te zullen doen.
Bent u van mening dat het inzetten van boa’s om dergelijke buitenlandse kentekens handmatig na te trekken en te beboeten een te grote werklast voor hen oplevert waardoor andere, meer cruciale taken zoals veiligheid, zullen blijven liggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is aan de gemeenten zelf. Zij maken die afweging op basis van hun lokale omstandigheden en beleidsprioriteiten.
Gaat u, nu we weten dat die zero-emissiezones één groot fiasco blijken te zijn, inzetten op uitstel tot 2029, en zo nee, waarom niet?
Nee, dat ben ik niet van plan. Er is veelvuldig contact met alle 42 partijen3 die samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het nieuwe convenant zero-emissiezones hebben ondertekend. Vanuit deze overleggen krijgen wij geen signalen om de zones uit te stellen. Daarnaast heeft de Kamer de motie4 verworpen die vroeg om uitstel tot 2029.
Het bericht 'Uitbreiding stroomnet trekt door TenneT spoor van vernieling bij boeren: je moet instemmen anders kun je worden onteigend' |
|
Henk Vermeer (BBB) |
|
Eelco Heinen (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld en de conclusies die in het artikel worden geschetst?1
Het realiseren van grote elektriciteitsprojecten heeft impact op de gronden van boeren en andere eigenaren. Ik herken het beeld dat de uitvoering van deze projecten soms tot lastige discussies kan leiden of mogelijk zelfs tot onvrede als het niet volgens afspraak verloopt. Ik heb TenneT gevraagd zoveel mogelijk rekening te houden met de wensen van grondeigenaren bij de uitvoering van de werkzaamheden. TenneT geeft aan hiervoor een toezichthouder in te zetten die verantwoordelijk is voor het voorkomen en minimaliseren van schade aan gewassen en andere aspecten gerelateerd aan de inrichting en kwaliteit van gronden. Ook dient de toezichthouder snel bij te sturen zodra er problemen worden vastgesteld en indien er sprake is van schade, toerekenbare schade te vergoeden.
Heeft u al eerder signalen ontvangen die de bevindingen van het artikel ondersteunen?
Ik heb eerder signalen ontvangen dat eigenaren soms ontevreden zijn over het gebruik van hun gronden voor het realiseren van grote elektriciteitsprojecten. Mede naar aanleiding van deze signalen heeft de Minister van Klimaat en Groene Groei onlangs de Kamer geïnformeerd over een maatregelenpakket voor het sneller uitbreiden van het elektriciteitsnet waarin ook aandacht is voor de gedoogplicht.
Bent u van mening dat TenneT, als staatsdeelneming, een voorbeeldfunctie heeft met betrekking tot de inachtneming van afspraken met grondbezitters?
Ja, van alle staatsdeelnemingen verwacht ik een voorbeeldfunctie in de uitvoering van hun publieke taak.
Het artikel schetst een uitvoeringssituatie waarbij onderaannemers zich niet houden aan de afspraken met grondbezitters over het beperken van schade aan de grond. Herkent u dit beeld?
Ik heb TenneT hiernaar gevraagd en TenneT geeft aan dat er alles aan wordt gedaan om schade zo veel mogelijk te beperken maar dat er bij de grote uitbreiding van het elektriciteitsnet soms ook zaken niet goed gaan. Ik heb TenneT verzocht de komende jaren aandacht te blijven houden voor het zorgvuldig handelen van (onder)aannemers en om afspraken over de uitvoering van de werkzaamheden na te komen.
Zo ja, welke stappen bent u bereid te nemen om dit probleem op te lossen?
In mijn gesprekken met TenneT blijf ik als aandeelhouder aandacht vragen voor het zorgvuldig handelen in de grote opgave. TenneT geeft aan projecten te evalueren met betrokken partijen om daaruit te leren.
Kunt u nader uitleggen hoe TenneT op dit moment waarborgt dat onderaannemers zich houden aan de afspraken met boeren/grondbezitters?
Ik vind het belangrijk dat er zorgvuldig wordt gehandeld bij de uitvoering van projecten en dat de afspraken met rechthebbenden worden nageleefd door alle partijen. TenneT heeft contractuele afspraken met aannemers over het behoud van de gebruikswaarde van de gronden. Om de naleving van deze afspraken te borgen en te controleren heeft TenneT toezichthouders in dienst.
Met hoeveel landeigenaren heeft TenneT de afgelopen tien jaar contracten willen afsluiten voor het gebruik van de grond en in hoeveel gevallen was daarbij mediation nodig, in hoeveel gevallen was een gang naar de rechter noodzakelijk, omdat TenneT er niet uitkwam met de landeigenaar?
Ik vind het belangrijk dat er na goed overleg en in overeenstemming met grondeigenaren afspraken worden gemaakt over het gebruik van de gronden. In het overgrote deel van de gevallen bereikt TenneT in minnelijk overleg overeenstemming met grondeigenaren en grondgebruikers. In een klein aantal gevallen is de inzet van een gedoogbeschikking nodig geweest. Dit is een beschikking waarmee grondeigenaren de toegang en het gebruik van de gronden moeten gedogen. Dit instrument voorkomt de inzet van het zeer zware instrument onteigenen. In enkele uiterste gevallen is volgens TenneT sprake van mediation en juridische procedures.
Hoe verhoudt dit zich met dezelfde cijfers van andere, vergelijkbare bedrijven, zoals Ocap en Gasunie?
Exacte cijfers zijn niet bekend vanuit Ocap. De ervaringscijfers van Gasunie zijn beperkt relevant, omdat Gasunie de afgelopen jaren geen grootschalige leidingprojecten heeft uitgevoerd. Dat zal veranderen, omdat binnenkort een aantal grote nieuwbouwprojecten (waterstof en CO2) in uitvoering gaan. Periodiek vindt er overleg plaats tussen TenneT en Gasunie over het uitvoeren van de werkzaamheden op een verantwoorde wijze. Tijdens deze overleggen worden ervaringen uitgewisseld en wordt de uitvoeringswijze geoptimaliseerd.
Hebben boeren/grondbezitters individuele invloed op de aard van de overeenkomst en de hoogte van de (aanleg)vergoedingen?
Ik deel dat grondeigenaren gecompenseerd moeten worden als ze hun grond tijdelijk en deels beschikbaar stellen voor het algemeen belang. TenneT werkt met een standaardovereenkomst, waarbij wordt gerekend met een uniforme vierkante meter prijs. Dit staat los van de schadevergoeding die per geval zal worden beoordeeld en in het geval van schade wordt berekend.
Worden deze in overleg met de grondeigenaar flexibel vastgesteld, of is er sprake van een gestandaardiseerde aanpak?
Hoewel TenneT werkt met standaardovereenkomsten is er wel ruimte om aanvullende werkafspraken te maken en indien mogelijk rekening te houden met de wensen van de grondeigenaar en/of grondgebruiker.
Het artikel schetst dat er geen werkzame aanpak zou zijn voor een grondbezitter om gewasschade aan te tonen na een periode van twee jaar. Schade concreet in beeld brengen en actief monitoren zou praktisch onmogelijk zijn. Deelt u die mening?
Ik deel dat de impact van de uitvoeringswerkzaamheden zoveel mogelijk beperkt moet worden en dat het belangrijk is dat eventuele schade als gevolg van de werkzaamheden vergoed wordt, ook als dit in de toekomst is. Daarom heb ik TenneT gevraagd hun werkwijze te beschrijven. TenneT werkt met de gewasschadetarieven die Netbeheer Nederland in samenspraak met LTO jaarlijks vaststelt. Als dit niet toereikend is, wordt vergelijkend onderzoek gedaan om eventuele schade vast te stellen. Dit is niet gelimiteerd tot twee jaar. Voor schade die na een langere periode minder goed vast te stellen is, voert TenneT een vergelijkend onderzoek uit door het meten of wegen van gewassen binnen en buiten de voormalige werkstrook.
Zo ja, hoe kan dit proces verbeterd worden?
Ik ondersteun de aanpak van TenneT zoals hierboven beschreven. Ik heb TenneT wel gevraagd dit proces te blijven evalueren en bij te sturen waar nodig.
Zo nee, hoe is het proces rond schadecompensatie nu vormgegeven, en waarom is dat volgens u voldoende?
Zie de antwoorden zoals aangegeven onder vraag 11 en 12.
Hoe wordt gezorgd dat landeigenaren ook goed op de hoogte zijn van beperkingen in het gebruik van hun land na plaatsing van de hoogspanningsmasten, zoals het niet langer mogen vliegen met een drone, ook als dat voor bepaalde teelten beter zou zijn?
TenneT bespreekt met de grondeigenaren de toegang tot de gronden, de gebruiksmogelijkheden en eventuele verplichtingen. Afspraken hierover zijn onderdeel van de overeenkomst die de partijen sluiten en waar de vergoeding in is geregeld. Bovendien hebben TenneT en LTO verschillende informatiebronnen (brochures en webpagina’s) over de exploitatiemogelijkheden van de betreffende grond.
PFAS-lozingen Custom Powders |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Chris Jansen (PVV), Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Zembla uitzonding van 27 april over dat Custom Powders al jaren duizenden kilo’s PFAS (Poly- en perfluoralkylstoffen) direct in het riool heeft geloosd?1
Hoe kan het dat er rechtstreeks op het riool werd geloosd en dat hier geen controle door de overheid op heeft plaatsgevonden?
Kunt u bevestigen dat deze lozingen en uitstoot van schadelijke stoffen schade (in welke mate dan ook) hebben veroorzaakt aan milieu, waterkwaliteit en gezondheid van mens en dier, waar ook de experts in de aflevering van Zembla naar verwijzen? Zo nee, op welke experts baseert u zich dan?
Welke mogelijke effecten heeft, volgens experts, het feit dat werknemers van Custom Powders concentraties van PFOA (Perfluoroctaanzuur) in hun bloed hadden die een factor 1000 hoger is dan de EFSA-norm (Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid)?
Hoe kijkt u ernaar dat in de uitzending wordt gesproken over een «kankerstraat» vlakbij de locatie van Custom Powders, waarbij veel omwonenden kanker hebben gekregen? Wat zegt u tegen die burgers?
PFOA is een kankerverwekkende stof, maar het is ingewikkeld aan te tonen dat een omwonende kanker heeft gekregen van PFOA-uitstoot/lozingen; hoe kunnen burgers dan wel hun recht halen en worden beschermd?
Bent u het eens dat uit voorzorg de uitstoot snel gestopt moet worden, als er vermoedens zijn dat mensen ziek worden van PFOA en andere gevaarlijke stoffen? Zo nee, waarom speelt u dan Russisch roulette met levens van mensen?
Kunt u een inschatting geven, op basis van input van onafhankelijke experts/wetenschappers, wat inmiddels (in euro's) de schade aan milieu en gezondheid is door de genoemde lozingen en de uitstoot van schadelijke stoffen? Zo nee, waarom heeft u nog steeds geen beeld van de schade die bedrijven aan milieu en burgers aanrichten?
Wie is aansprakelijk voor de gemaakte fouten en het vergoeden van de schade aangericht aan gezondheid, natuur en milieu?
Kunt u schetsen waar er vanuit de overheid precies fouten zijn gemaakt en op welk moment, inclusief de bijbehorende tijdlijn?
Welke concrete lessen trekt u uit deze casus en de gemaakte fouten en welke concrete extra acties (anders dan nog meer onderzoek) gaat u ondernemen om soortgelijke schade aan milieu en gezondheid van burgers te voorkomen (graag met tijdlijn en planning)?
Klopt het dat onze rioolwaterzuiveringsinstallaties niet gebouwd zijn op het zuiveren van PFAS en dat de enorme hoeveelheden PFAS er dus gewoon steeds doorheen stroomt? Welke gevolgen heeft dit voor biodiversiteit, water, voedsel en gezondheid?
Uit de steekproef van Zembla rondom de fabriek blijkt dat bij het merendeel van de hobbykipeieren de Europese PFAO-norm wordt overschreden en experts adviseren de eieren niet te eten. Hoe staat dat met ander voedsel zoals groente en fruit?
In de Zembla uitzending wordt gesproken over «liegen en bedriegen» en «crimineel gedrag» van Chemours; bent u het met die constateringen eens? Zo nee, waar baseert u dat dan precies op?
Wat vindt u ervan dat Custom Powders voor Chemours teflonpoeder verwerkte, maar dat belangrijke informatie over de stoffen niet bekend was voor de medewerkers van Custom Powders?
Wat vindt u ervan dat Dupont (nu Chemours) al sinds 2011 wist dat er zelfs hogere hoeveelheden PFOA in het bloed van medewerken van Custom Powders zaten dan in het bloed van de medewerkers van de Dordrechtse en Amerikaanse Dupont fabriek?
Bent u bekend met de effecten op de omgeving en omwonenden die dit PFAO-lek heeft veroorzaakt? Zo ja, kunt u deze toelichten? Zo nee, waarom heeft u na al die jaren nog steeds geen overzicht over wat vervuiling door bedrijven met de gezondheid van burgers en milieu doet?
In de Zembla-aflevering schetst de gemeente Helmond hoe lastig het is voor overheden en toezichthouders om goede beslissingen te maken, omdat bedrijven tegenover een toezichthouder met weinig capaciteit informatie kunnen achterhouden of in kleine letters verbergen in bijlagen; welke stappen gaat u ondernemen om dit te voorkomen en de informatiepositie van toezichthouders en de overheid ten opzichte van bedrijven te verbeteren op korte termijn?
Hoe kan het dat de Dupont (via de arbeidshygiënist) de medewerkers heeft voorgehouden dat er geen gevaar is voor de gezondheid, zoals in de Zembla-aflevering wordt geschetst? Heeft de overheid daar nooit op gecontroleerd en ingegrepen en waarom niet?
Met welke extra stappen gaat u voorkomen dat de situatie uit de bovenstaande vraag zich opnieuw ergens voordoet?
Wat vindt u ervan dat de gemeente Helmond al veel geld van burgers heeft moeten besteden aan sanering en de kosten voor de vervuiling dus zijn afgewenteld op burgers?
Het opruimen van deze vervuiling gaat meer dan 10 miljoen euro kosten. Hoe gaat u ervoor zorgen dat de rekening bij Chemours komt en niet nog verder bij de belastingbetaler?
Met welke concrete extra stappen gaat u de opdracht van de Kamer uitvoeren (zoals verwoord in motie Kostic/Soepboer) om beter te borgen dat vervuilers zelf opdraaien voor de kosten van de schade die hebben veroorzaakt door onder andere PFAS, in plaats van de belastingbetaler?2
Weet u welk bedrijf de rol van het bewerken van zeer zorgwekkende stoffen zoals PFAS voor Chemours heeft overgenomen nu Custom Powders failliet is? Zo ja, staat deze fabriek in Nederland en is hier nu wel constante controle op de lozingen, en zo ja, in welke vorm?
Welke kansen ziet u om vanuit het Rijk juridische stappen te ondernemen tegen verantwoordelijke actoren of anderen daarin te ondersteunen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat een soortgelijk schandaal niet nog een keer voorkomt, en welke concrete stappen binnen welke periode neemt u daartoe (anders dan nog meer onderzoek)?
Gaat u na deze berichten versnelde acties ondernemen om nul uit de pijp bij Chemours op korte termijn te kunnen bereiken? Hoe gaat u dat precies bereiken en op welke termijn?
Wat betekent deze casus volgens u voor het vertrouwen in de overheid vanuit de burgers?
Hoe kunnen burgers gezien alle schandalen er nog vertrouwen in hebben dat de overheid controle heeft over, en scherp toeziet en handhaaft op bedrijven die met gevaarlijke en ziekmakende stoffen werken?
Hoe kunt u aan de burgers uitleggen dat u afspraken kan maken met bedrijven die al hebben laten zien dat ze in staat zijn om te liegen, te verhullen en te misleiden, niet alleen als het gaat om Chemours, maar ook om bijvoorbeeld Tata Steel?
Kunt u toezeggen dat u bij de gesprekken en besluiten over verbod op PFAS en andere gevaarlijke stoffen, de gezondheid van burgers centraal zult stellen en zult plaatsen boven korte termijn economische belangen, ook om te compenseren voor de schade die mensen en hun leefomgeving hebben opgelopen door het feit dat de overheid ze onvoldoende heeft beschermd?
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Judith Uitermark (minister ) (NSC), Ruben Brekelmans (minister ) (VVD), David van Weel (minister ) , Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de stroomstoring in Spanje en Portugal van maandag 28 april?
Ja.
Hoe reëel is het dat een stroomstoring van deze magnitude ook in Nederland zal plaats vinden?
De grote stroomstoring in Spanje en Portugal op maandag 28 april betrof een zogenaamde black-out. Deze storing trof naast deze twee landen ook een gedeelte van Frankrijk. Een dergelijke grootschalige black-out komt in Europa slechts eens in de 10 à 20 jaar voor. In 2003 is Italië getroffen en in 2015 Turkije. In 2024 hebben drie landen in de Balkan hiermee te maken gehad. Een stroomuitval van deze omvang kan ook in Nederland plaatsvinden. De kans op een dergelijke stroomuitval van dit type acht het kabinet gering.
Hoe goed is ons stroomnet beschermd?
De Minister van Klimaat en Groene Groei is beleidsverantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van energie. De netbeheerders zijn wettelijk verplicht om de leveringszekerheid van elektriciteit te bewaken en te bevorderen. Het Ministerie van KGG werkt samen met TenneT en de regionale netbeheerders doorlopend aan de continuïteit van het elektriciteitsnetwerk.
Ons energiesysteem wordt beschermd door een robuust ontwerp, redundantie, de aanwezigheid van voldoende herstelcapaciteit en interconnectie met de ons omringende landen. Het brede scala aan maatregelen heeft ertoe geleid dat het Nederlandse elektriciteitssysteem de afgelopen jaren één van de betrouwbaarste energiesystemen ter wereld is geweest, met een gemiddelde betrouwbaarheid van 99.99%. Voor de herstart van het elektriciteitssysteem na een grootschalige black-out beschikt Nederland over speciale voorzieningen.
Wat zijn de grootste systeemrisico’s die Nederland kent als het gaat om grootschalige uitval van stroom, water, internet en het betaalverkeer? Waar zal de samenleving naar verwachting het zwaarst geraakt worden?
Stroom en internet zijn dusdanig essentieel en verbonden met andere onderdelen in de samenleving dat een stroomstoring grote impact kan hebben op de samenleving. De impact van grootschalige stroomuitval of uitval van data- en communicatienetwerken is groot en raakt meerdere vitale processen. Grootschalige uitval van drinkwater heeft directe impact op huishoudens, de industrie en ziekenhuizen, en kan de operatie van veel andere processen zoals levensmiddelen beïnvloeden. Ook het betaalverkeer is afhankelijk van internet en elektriciteit. Langdurige uitval van het betaalverkeer kan leiden tot grote maatschappelijke onrust en economische ontwrichting. Bijvoorbeeld omdat men geen betalingen kan doen in winkels, doordat er geen geld meer uit de geldautomaat komt en omdat dergelijke uitval kan leiden tot verstoring van andere vitale processen zoals het effectenverkeer. Contant geld vervult tevens een belangrijke rol als terugvaloptie voor elektronisch betaalverkeer.
Verantwoordelijke vakdepartementen en vitale aanbieders voeren risicobeoordelingen uit als onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal.1 Hierbij is er specifiek aandacht voor de intersectorale afhankelijkheden, waarmee risico’s inzichtelijk gemaakt worden zodat er passende maatregelen kunnen worden genomen.
Wat zullen de invoering van de Cyberbeveiligingswet (NIS2 (Network and Information Security directive)) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (CER (Critical Entities Resilience Directive)-richtlijn) in de praktijk betekenen voor het risico op en de impact van storingen van deze magnitude?
De implementatie van de Cyberbeveiligingswet (Cbw) en de Wet weerbaarheid kritieke entiteiten (Wwke) zijn onderdeel van de Versterkte Aanpak Vitaal. Onderdeel van deze Versterkte Aanpak Vitaal is een cyclus van risicoanalyses en actieprogramma’s uitgevoerd door de verantwoordelijke vakdepartementen voor hun sectoren, waaronder ook de energiesector, ten behoeve van het nemen van weerbaarheidsverhogende maatregelen voor vitale aanbieders en processen. Daarbij is er ook aandacht voor risico’s die samenhangen met intersectorale afhankelijkheden.
Met de invoering van de Cbw en de Wwke worden de risicobeoordelingen en de te nemen maatregelen dwingender van karakter en worden alle kritieke entiteiten (vitale aanbieders) verplicht om hun kwetsbaarheden te minimaliseren en de continuïteit van hun essentiële diensten (vitale processen) te waarborgen. In de praktijk betekent dit onder andere dat deze entiteiten hun gebouwen, kritieke infrastructuur en netwerk- en informatiesystemen (fysiek) beschermen, ze een plan voor crisisbeheer en een bedrijfscontinuïteitsplan hebben, en ze beleid hebben over de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van personeelsleden.
Zijn er noodscenarios klaar voor een situatie als deze? Zo ja, hoe zien die er uit? Zijn er draaiboeken en is er een back-up om de belangrijkste functies zoals onze watervoorziening, waterverdediging, ziekenhuizen, telefoonverbindingen, wifi en het betalingsverkeer weer zo snel als mogelijk van stroom te voorzien?
De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit van hun processen ligt bij de organisaties zelf, ook bij verstoringen van het stroomnet. Eventuele (wettelijke) verplichtingen ten aanzien van de leveringszekerheid van diensten zijn opgenomen in sectorale wetgeving. Er is geen centraal overzicht van noodmaatregelen die bedrijven en organisaties nemen bij uitval van grootschalige stroomuitval.
Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei is verantwoordelijkheid voor het Nationaal Crisisplan Elektriciteit (NCP-E). Dit NCP-E beschrijft wat de overheid en betrokken crisisorganisaties doen om de maatschappelijke impact bij een ernstige verstoring in de Nederlandse elektriciteitsvoorziening zoveel mogelijk te beperken. Komend anderhalf jaar wordt er gewerkt aan de actualisatie voor het crisisplan elektriciteit.
Tennet heeft een systeembeschermings- en herstelplan om na omvangrijke storingen een gecoördineerd en adequaat systeembeschermings- en herstelproces van het Nederlandse transmissiesysteem en/of de systeembalans mogelijk te maken. Daarnaast hebben de netbeheerders calamiteitenplannen. Deze plannen beschrijven de crisisorganisaties op zowel bestuurlijk als technisch operationeel niveau ten behoeve van de bestrijding en beheersing van een crisis in de elektriciteitsvoorziening. De Autoriteit Consument en Markt toetst deze plannen.
Voor welke sectoren liggen draaiboeken klaar en zijn noodstroomvoorzieningen beschikbaar? Hoe lang duurt het om deze op te starten?
Zie antwoord vraag 6.
Is de Nederlandse bevolking voldoende voorbereid op langdurig uitval van stroom? En zo nee, wat wordt er in gang gezet om ervoor te zorgen dat dat wel zo is?
De Nederlandse bevolking is in zekere mate voorbereid op stroomuitval. Deze voorbereiding is vooral gericht op kortdurende storingen. In Nederland is de afgelopen jaren minder aandacht besteed aan de gevolgen van langdurige stroomuitval. Op dit punt is de samenleving kwetsbaar.
Vanaf eind 2022 heeft de rijksoverheid via Denk Vooruit de risicocommunicatie over situaties van langdurige uitval, zoals stroom, drinkwater en internet geïntensiveerd. Hierbij is de hoofdboodschap dat de Nederlandse samenleving voorbereid moet zijn op 72 uur zelfredzaamheid. De dreigingen nemen toe en hulp kan langer op zich laten wachten. Deze boodschap wordt ondersteund door veiligheidsregio’s, gemeenten, bedrijven en maatschappelijke organisaties.
Specifiek voor stroomuitval staan op denkvooruit.nl ook uitgebreide handelingsperspectieven. In november 2024 is er in de tv-uitzending BlackOut op realistische wijze invulling gegeven aan het scenario van langdurige stroomuitval, de gevolgen ervan en hoe de Nederlandse samenleving hierop kan worden voorbereid. Onder andere het Ministerie van KGG, de NCTV en TenneT hebben inhoudelijk aan deze uitzending bijgedragen. Medio 2025 start een meerjarige publiekscampagne (rijksoverheid, andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) om de maatschappelijke weerbaarheid bij langdurige uitval van dagelijkse voorzieningen (ongeacht de aard van de dreiging) verder te verhogen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het commissiedebat Nationale veiligheid en weerbaarheid van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid op 15 mei 2025?
Ja.
Het sluiten van het Tijdelijk Noodfonds Energie |
|
Suzanne Kröger (GL), Barbara Kathmann (PvdA), Esmah Lahlah (GroenLinks-PvdA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD), Nobel , Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u op de hoogte dat door het beperkte budget voor het Tijdelijk Noodfonds Energie en de grote stormloop door het lange wachten veel mensen nu geen aanvraag kunnen doen?1 2 3
Ja, hier ben ik van op de hoogte.
Erkent u dat het uw verantwoordelijkheid is om te zorgen dat middelen vanuit het Noodfonds rechtvaardig worden verdeeld en dat het systeem goed functioneert?
Het energiefonds 2025 is net als het Noodfonds in 2023 en het Noodfonds in 2024 een publiek-private samenwerking. De subsidie die het Rijk heeft verstrekt aan Stichting Tijdelijk Noodfonds Energie (TNE) is € 56,3 miljoen. Deze gelden zijn verstrekt ten behoeve van huishoudens. Vanuit de bijdragen van de energiesector worden de uitvoeringskosten van het fonds betaald. Er is gekozen om samen met de energiesector en TNE nog een allerlaatste keer een publiek-private samenwerking aan te gaan, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 4 april jl.4 Dit was noodzakelijk om in 2025 het energiefonds te openen.
Erkent u dat het beperkte budget en de technische problemen zorgen voor een schrijnende en oneerlijke situatie, waarin mensen die pech hebben of minder digitaal vaardig zijn worden buitengesloten van financiële steun?
Het is heel frustrerend en vervelend voor mensen dat het indienen van een aanvraag niet (goed) is gelukt. Vanwege de drukte in de eerste uren deden zich problemen voor in de wisselwerking tussen verschillende systemen. Daardoor konden meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen. TNE heeft de mensen die een aanvraag in wilden dienen en niet konden voltooien, benaderd om het opnieuw te proberen. Mensen die hulp nodig hadden bij het indienen van een aanvraag, konden hierin worden ondersteund. SZW heeft een subsidie verstrekt aan de Nederlandse Schuldhulproute (NSR) die een landelijk dekkende sociale kaart heeft. Met behulp van deze sociale kaart, is in samenwerking met Landelijk Steunpunt Thuisadministratie (LSTA) een doorverwijsroute ingericht naar lokale hulp. Specifiek hulp aan de keukentafel voor huishoudens die niet zelfstandig een aanvraag kunnen indienen. De LSTA heeft ook een directe lijn met het klantcontactcentrum van TNE, met als gezamenlijke prioriteit om deze huishoudens te ondersteunen.
Kunt u toezeggen dat u als eindverantwoordelijke aanvullende middelen beschikbaar stelt voor het Noodfonds zodat mensen alsnog het geld krijgen waar zij recht op hebben?
In de brief aan uw Kamer van 4 april jl. heb ik aangegeven dat het Tijdelijk Noodfonds Energie op basis van de huidige energieprijzen circa 100.000 huishoudens kon helpen.5 Daarbij heb ik ook aangegeven dat het goed is dat de Tweede Kamer zich realiseert dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen konden worden gehonoreerd. Dat betekent dat op het moment dat een marge tot aan de grens van de € 56,3 miljoen zou worden bereikt, TNE zou overgaan tot sluiting. Het Rijk kan om bestuurlijke risico’s te voorkomen enkel middelen inleggen wanneer derde partijen ook meer dan één derde van de totale som financieel bijdragen. Met de huidige bijdrage van € 56,3 miljoen van het Rijk is die verhouding gewaarborgd. Er zijn van derde partijen en daarmee ook van het Rijk geen extra middelen beschikbaar. Ik wil daarbij benadrukken dat we blij zijn dat er voldoende bijdragen beschikbaar waren gesteld door de energiesector, zodat het fonds van start kon. Ik erken dat het ontzettend spijtig is dat met de € 56,3 miljoen niet alle huishoudens geholpen konden worden. Ik wil echter ook benadrukken dat met deze middelen ook heel veel huishoudens wel zijn bereikt.
Kunt u garanderen dat het Noodfonds nog minimaal één week open blijft, zodat iedereen die nu is buitengesloten de kans heeft om een aanvraag in te dienen zonder technische problemen?
Nee, helaas was dat niet mogelijk. Er zijn geen aanvullende middelen van derde partijen en ook geen additionele publieke middelen. Dit betekent dat het energiefonds genoodzaakt was om te sluiten.
Bent u bereid af te zien van de financiële constructie waardoor het toevoegen van publieke middelen aan het fonds afhankelijk is van de bijdrage van private partijen, zodat het Noodfonds beschikt over de middelen die nodig zijn?
Het energiefonds 2025 is het een publiek-private samenwerking waar niet meer van kan worden afgezien. Echter, begrijp ik uw zorg en werk ik aan de mogelijkheid voor een publiek energiefonds in de toekomst. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het Social Climate Fund (SCF), waarbij ingezet wordt op maatregelen die bijdragen aan verduurzaming. Ook richten de maatregelen zich specifiek op het energiezuiniger maken van woningen in combinatie met directe tijdelijke steun op de energierekening voor huishoudens in een financieel kwetsbare positie. Het kabinet heeft besloten, onder voorbehoud van goedkeuring van de Europese Commissie, om uit de middelen voor het SCF € 174,5 miljoen in te zetten voor een dergelijk publiek fonds.6 Samen met de € 60 miljoen uit de Rijksbegroting is hiervoor € 234,5 miljoen beschikbaar voor de periode van 2026 tot 2032. De hoogte van dit bedrag vraagt dus eveneens om keuzes bij de uitvoering. Bij de Voorjaarsnota is besloten om € 600 miljoen in te zetten voor het verlagen van de energiebelasting. Dit is, in tegenstelling tot het noodfonds, geen gerichte maatregel voor de doelgroep van het noodfonds, maar zal ook voor deze huishoudens zorgen voor een lagere energierekening.
Wat gaat u verder doen om het Noodfonds maximaal te ondersteunen? Bent u bereid een actieve rol te spelen om technische problemen op te lossen en ondersteuning bij het aanvragen te versterken?
We hebben intensief contact met TNE. Waar mogelijk, bieden wij ondersteuning. Om huishoudens zo goed mogelijk te ondersteunen bij het doen van een aanvraag is, zoals bij vraag 3 aangegeven, er door SZW een subsidie verstrekt aan NSR.
Bent u op de hoogte dat het maken van een op = op regeling voor financiële steun zorgt voor veel stress, waardoor mensen zo snel mogelijk hun aanvraag doen, met overbelasting van de website als gevolg? Vindt u dit een aanvaardbare manier om mensen financieel te ondersteunen?
Ik begrijp goed dat het frustrerend en vervelend is voor huishoudens die graag nog een aanvraag hadden willen indienen, niet meer in de gelegenheid zijn om dit te doen. Via vrijwilligersorganisaties en andere hulporganisaties zoals energiecoaches zijn huishoudens zo goed als mogelijk geïnformeerd en ondersteund in het doen van een aanvraag. Zoals eerder in deze beantwoording aangegeven heb ik de Kamer op 4 april jl. geïnformeerd over het feit dat met de beschikbare middelen mogelijk niet alle aanvragen gehonoreerd konden worden.
Wat moeten mensen doen als hun aanvraag door technische problemen niet lukt? Wat adviseert u hen, zonder te zeggen «probeer het later nog een keer»?4
In de eerste uren, deden problemen zich voor waardoor meerdere huishoudens hun aanvraag niet (volledig) konden indienen. Na geringe tijd waren de problemen verholpen waarna TNE de mensen die hun aanvraag niet konden voltooien, per mail benaderd heeft om het opnieuw te proberen.
Huishoudens die geen aanvraag meer hebben kunnen doen, maar wel geldzorgen hebben, worden geadviseerd om contact op te nemen met hun gemeente of met hulporganisaties zoals Geldfit. Zij kunnen mogelijk helpen bij het vinden van alternatieve regelingen of andere vormen van ondersteuning.
Bent u het met de indieners eens dat het Noodfonds een belangrijke publieke taak vervult en voor iedereen toegankelijk moet zijn, zowel digitaal als analoog?
Zoals bij vraag 2 aangegeven, was het dankzij de publiek-private samenwerking uiteindelijk toch mogelijk om het energiefonds te openen. Dit neemt niet weg dat het evidente beperkingen kent. Bijvoorbeeld, het beschikbare budget en het feit dat een aanvraag enkel met DigiD kon worden gedaan. Om de opening en de snelheid daarvan te borgen is ervoor gekozen om, binnen het beperkte budget, in te zetten op ondersteuning bij het indienen van een aanvraag. (Zie ook het antwoord op vraag 3 voor hoe de ondersteuning was vormgegeven). Het was uiteindelijk een keuze tussen geen energiefonds in 2025 of om de beperkingen te aanvaarden en een omvangrijk deel van de doelgroep te helpen. In nauw overleg met betrokken stakeholders en samenwerkingspartners is uiteindelijk voor het laatste gekozen. Verschillende moties en Kamervragen van uw Kamer vroegen hier ook expliciet om.8 Zoals gezegd is dit de laatste keer dat we het op deze manier doen.9 Voor de komende periode wordt gewerkt aan het voorstel voor het SCF.
Kunt u toezeggen dat het Noodfonds en toekomstige fondsen voortaan als een volwaardige overheidsdienst worden aangemerkt en aanvragen ook analoog kunnen plaatsvinden?5
De grote belangstelling voor het energiefonds toont dat er een significante groep huishoudens is die moeite heeft met het betalen van de energierekening. Om die reden hebben het Ministerie van SZW en het Ministerie van VRO gezamenlijk een voorstel uitgewerkt voor het SCF, zie ook de beantwoording bij vraag 6.
Bent u bekend met de herhaalde oproepen van de Nationale ombudsman, die vraagt om een DigiD niet verplicht te stellen voor aanvragen bij het Noodfonds?6 7
Ja, hier ben ik mee bekend.
Waarom is het hebben van een DigiD voor de derde keer op rij verplicht voor het doen van een aanvraag, terwijl u op de hoogte bent van de problemen met toegankelijkheid?
De uitvoeringskosten van het energiefonds worden bekostigd door de energiesector. Wij zijn blij met de middelen die zij hiervoor beschikbaar hebben gesteld. Het totale beschikbare bedrag vroeg wel om het maken van keuzes in de uitvoering door TNE. Zoals bij vraag 10 aangegeven is extra hulp beschikbaar gesteld voor mensen die minder digitaal vaardig zijn. Het hebben van een DigiD was voorwaardelijk voor het indienen van een aanvraag, aangezien inkomensgegevens verzameld moeten worden voor de aanvrager. Dit is nodig om de steun gericht aan te kunnen bieden aan mensen met lage inkomens en een hoge energierekening. Dit betekent dat mensen zonder DigiD wordt gevraagd om een DigiD aan te vragen om een beroep te kunnen doen op het fonds. Om die reden is in de aanloop naar de opening van het loket actief gecommuniceerd dat mensen een DigiD moesten aanvragen indien ze die nog niet hadden.
Hoe heeft u sociaal werkers, hulploketten en andere ondersteuners voorbereid op vragen over het Noodfonds? Zijn zij voldoende voorbereid op de grote hoeveelheid vragen over het Noodfonds?
De NSR in samenwerking met de LSTA hebben een handleiding gemaakt en een toolkit verspreid naar de verschillende betrokken maatschappelijke organisaties.
TNE heeft webinars en vragen uurtjes verzorgd voor o.a. de VNG, maatschappelijke en vrijwilligers organisaties. Zowel met de VNG als hulporganisaties deden rond 150 deelnemers aan mee. Die organisaties zijn tijdig geïnformeerd over het fonds zodat zij mensen voor de opening van het loket al konden wijzen op de toekomstige opening en de aanwezige ondersteuning. Bovendien heeft TNE met verschillende belangenorganisaties het aanvraagproces doorlopen en op basis van die inzichten verbeteringen doorgevoerd.
De toolkit bevatte naast de handleiding ook de een flyer en poster van TNE. Deze flyer zijn door een aantal maatschappelijke (en lokale) organisaties ook vertaald in andere talen. Daarnaast is de toolkit verspreid naar een grote variatie aan maatschappelijke organisaties die mensen helpen met financiële problemen of energie besparen. Ook zijn inlooppunten vanuit het programma Samen Erop vooruit ingeschakeld. De gemaakte toolkit is dus uitgebreid verspreid.
Graag zou ik de rol van deze vrijwilligers- en andere hulporganisaties benadrukken. Zij hebben huishoudens gedurende de hele week geholpen bij het doen van een aanvraag. Ik besef dat het voor hen erg lastig was toen problemen zich voordeden en zij mensen niet konden helpen. Ik ben hen erkentelijk dat zij, net als TNE en hun klant contactcentrum, ook in de avond- en weekenduren hebben gewerkt om zoveel mogelijk mensen nog te helpen bij het doen van een aanvraag.
Bent u bereid om de technische problemen en de toegankelijkheid van het Noodfonds grondig te evalueren met aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, de Nationale ombudsman, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties?
Lessen en signalen op basis van het energiefonds van 2025 worden meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Ik zal hierbij input meenemen van aanvragers, sociaal werkers, hulploketten, lokale overheden, maatschappelijke organisaties en belangenorganisaties. Met de Nationale ombudsman is onder andere de klachtenregeling van TNE besproken en is er regelmatig contact over de signalen.
Kunt u met dezelfde partijen in kaart brengen op welke specifieke momenten mensen vastlopen in het systeem en werken aan oplossingen om die knelpunten gericht weg te nemen?
Het energiefonds 2025 is inmiddels gesloten. Daarmee is deze vraag niet meer van toepassing. TNE heeft vooraf de klantreis bij ervaringsdeskundigen gecheckt. Zie ook de Kamerbrief van 4 april jl.13 en de beantwoording bij vraag 15.
Kunt u de Kamer per kwartaal informeren over de vervolgstappen die u gaat nemen naar aanleiding van deze schrijnende situatie?
Na het meireces volgt een kamerbrief over de sluiting en laatste stand van zaken rond het energiefonds. De lessen worden zoveel als mogelijk meegenomen in het mogelijke vervolgtraject van het SCF. Uw Kamer wordt geïnformeerd over het definitieve plan voor het SCF. Dit plan moet uiterlijk 30 juni worden ingediend bij de Europese Commissie.
Kunt u vragen 1 t/m 11 uiterlijk op maandag 28 april los beantwoorden, en de rest van de vragen nog voordat het eerste geld aan aanvragers wordt uitgekeerd?
De vragen zijn zo snel als mogelijk en voor het uitkeren van steun aan aanvragers beantwoord.
Het versterken van meldpunt 144 tegen dierenmishandeling |
|
Christine Teunissen (PvdD) |
|
David van Weel (minister ) , Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat, nadat bekend werd dat meldpunt 144 hun taken noodgedwongen moest afschalen, de Tweede Kamer in actie kwam en verzocht om 1) met een plan van aanpak te komen hoe meldpunt 144 bij de politie kan worden versterkt, 2) ernaar te streven dat de noodgedwongen afgeschaalde taken weer kunnen worden opgepakt, 3) doorvraag bij de melder weer mogelijk te maken, 4) het meldpunt weer 24/7 bereikbaar te maken en 5) de Kamer actief te informeren over de toekomst van meldpunt 144?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Kamer daarnaast € 2 miljoen heeft vrijgemaakt voor het versterken van meldpunt 144?2
Ja.
Welke stappen heeft u ondernomen sinds het aannemen van het amendement en de motie om meldpunt 144 te versterken en uitvoering te geven aan de duidelijke wens van de Tweede Kamer?
Ik heb met de politie overlegd over de uitvoering van de motie Teunissen en het aangenomen amendement. De politie stelt momenteel een uitvoeringsplan op voor de versterkingen van het meldpunt 144.
In dit uitvoeringsplan worden meerdere opties uitgewerkt. Een optie is versterking van het meldpunt 144 binnen de Eenheid Landelijke Expertise en Operaties, waar het meldpunt thans beheersmatig is ondergebracht. Een andere optie is het uitbesteden van de beheerslast van 144 met de nodige waarborgen om de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen de 144 en de politie te garanderen. Het uitvoeringsplan richt zich in eerste aanleg op deze laatstgenoemde optie. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien. Het uitbesteden van 144 past bij mijn inzet om politie terug te laten keren naar haar kernfunctie3.
Welke extra middelen zijn inmiddels beschikbaar gesteld aan meldpunt 144, en op welke wijze worden deze ingezet om de capaciteit en bereikbaarheid van het meldpunt te verbeteren, zodat het meldpunt adequaat kan inspelen op het gestegen aantal meldingen van dierenmishandeling?
De politie werkt momenteel verschillende opties uit in een uitvoeringsplan. De inzet van extra middelen is afhankelijk van de nog te kiezen optie.
In hoeverre is er inmiddels uitvoering gegeven aan het verzoek in de motie om met een plan van aanpak te komen voor 24/7 bereikbaarheid van het meldpunt, zodat burgers ook buiten de huidige contacturen dierenmishandeling kunnen melden? Is dit plan al afgerond, en zo ja, kunt u deze met de Kamer delen? Zo nee, op welke termijn verwacht u het plan van aanpak gereed te hebben en welke vervolgstappen verbindt u aan de uitkomsten ervan?
Zoals toegelicht in de antwoorden op de vragen 3 en 4, stelt de politie thans een uitvoeringsplan op voor het versterken van het meldpunt 144, waarbij rekening wordt gehouden met de wenselijkheid dat het meldpunt 144 24/7 bereikbaar is. Er worden verschillende opties uitgewerkt.
Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt er nog steeds een «business case» ontwikkeld voor de toekomst van het meldpunt? Hoe verhoudt deze business case zich tot het verzoek van de Kamer om een plan van aanpak te ontwikkelen voor het versterken van het meldpunt?
De business case betreft één van de mogelijke opties die uitgewerkt wordt in het uitvoeringsplan, namelijk het uitbesteden van het meldpunt 144. Ook bij uitbesteding zullen de mogelijkheden voor versterking worden bezien.
Indien deze business case nog steeds wordt ontwikkeld, welke scenario’s worden daarbij betrokken, bijvoorbeeld qua personeelsbezetting, bereikbaarheid en relevantie van de meldingen voor de politie?
Er worden meerdere opties uitgewerkt, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Ik streef ernaar om u vóór Prinsjesdag nader te informeren over dit uitvoeringsplan.
Wordt de Kamer voorafgaand aan of na afronding van de businesscase betrokken bij de besluitvorming over implementatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke termijn verwacht u de Kamer te kunnen informeren over de volledige uitvoering van het amendement en de motie, inclusief de resultaten van eventuele evaluaties?
Ik ben voornemens om de Kamer voor Prinsjesdag op de hoogte te brengen van de uitkomsten van het uitvoeringsplan. In deze brief zal ik verder in gaan op de uitvoering van het amendement en de motie.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
De voortgang van het besluitvormingstraject rondom de natuurcompensatie Voordelta. |
|
Pieter Grinwis (CU), André Flach (SGP), Eline Vedder (CDA) |
|
Rummenie |
|
![]() ![]() ![]() |
Aan welke voorwaarden zal het voorstel moeten voldoen voordat u op basis van dat voorstel tot een voorgenomen besluit kunt komen, indien belanghebbenden met betrekking tot de Voordelta erin slagen om samen te komen tot een gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie?
Klopt het dat een voorgenomen besluit over de alternatieve natuurcompensatie ook door de Europese Commissie (EC) moet worden goedgekeurd? Welke criteria worden daarbij door de EC gehanteerd?
Zoals ik ook recent heb aangegeven bij beantwoording van de vragen van de leden Vedder en Krul (beiden CDA) (AH 2031; 2025Z03876; brief d.d. 23 april 2025), moet de Europese Commissie inderdaad instemmen met het voorgenomen besluit over een alternatieve natuurcompensatie. Uit de communicatie met de Europese Commissie blijkt mij dat zij dat voorgenomen besluit zal toetsen aan het compensatieplan dat Nederland in 2003 met de Commissie heeft afgesproken; dat plan is voor de Commissie de maatlat.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) reeds een brief vanuit Brussel heeft ontvangen over de mate van compensatie? Bent u bereid om de inhoud van deze brief per omgaande te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Dat klopt. Communicatie met lidstaten vanuit de instellingen van de Europese Unie is vertrouwelijk.
Hoeveel middelen heeft u gereserveerd voor nadeelcompensatie voor vissers die worden getroffen op het moment dat er een onherroepelijk besluit tot sluiting van bepaalde gebieden ligt? Welk deel van de getroffen vissers kan naar verwachting met deze middelen worden gecompenseerd?
Voor aan de natuurcompensatieopgave flankerende maatregelen is in totaal circa € 27 mln. beschikbaar. Ik ga ervan uit dat hiermee alle getroffen vissers gecompenseerd kunnen worden, binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden.
Klopt het dat de ensisvisserij eerder in de passende beoordeling en in het beheerplan Noordzeekustzone van Rijkswaterstaat is bestempeld als niet-significant, omdat de effecten van de ensisvisserij op de ecologie minimaal zijn? Welke mogelijkheden zijn er om op basis van dit feit een uitzondering te maken voor deze vorm van visserij wanneer bepaalde gebieden worden gesloten?1
Nederland heeft op grond van Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 de verplichting tot het treffen van instandhoudingsmaatregelen met het oog met doelbereik respectievelijk passende maatregelen om verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten te voorkomen. Daarbij heeft Nederland beleidsruimte om te bepalen met welke maatregelen aan die beide resultaatsverplichtingen wordt voldaan, als er maar aan wordt voldaan.
De genomen maatregelen moeten eveneens in overeenstemming zijn met Habitatrichtlijn artikel 2, lid 3. Dit betekent dat bij het bepalen van de maatregelen rekening moet worden gehouden met sociaal-economische omstandigheden en met lokale en regionale bijzonderheden.
Hieruit volgt dat er voor ensisvisserij een uitzondering gemaakt kan worden, als de verplichtingen uit Habitatrichtlijn artikel 6, lid 1 en 2 ook op een andere manier kunnen worden bereikt. Dus, als de natuurcompensatieopgave (verbetering van de kwaliteit van habitattype H1110B) ook op een andere manier kan worden bereikt. Kan dit niet, dan behoort gebiedssluiting voor ensisvisserij tot de mogelijkheden. In dat geval is nadeelcompensatie een optie.
Wat zijn de gevolgen voor de ensisvisserij als hun visgebieden worden gesloten en een uitzondering niet mogelijk is? Kan deze visserijsector dan nog blijven bestaan?
Ik streef ernaar, conform de motie Flach c.s., de visserij zoveel mogelijk te ontzien bij het sluiten van gebieden. Mochten er in het onherroepelijk besluit toch gebieden worden gesloten die belangrijk zijn voor de ensisvissers, dan ga ik ervan uit dat deze vissers niet zullen stoppen met vissen. Uit historische data blijkt immers dat zij ook op andere locaties vissen dan alleen in de Voordelta. Uiteraard staat het hen in dat geval vrij een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen.
Kunt u een inschatting geven van eventuele gevolgen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor visserij-activiteiten?
Het pakket aan flankerende maatregelen geldt voor de in het kader van de natuurcompensatie te sluiten gebieden, ook indien het compensatiegebied buiten de Voordelta ligt. Een inschatting is op dit moment niet te maken, aangezien het snelkookpanproces om te komen tot een voorstel voor alternatieve natuurcompensatie nog gaande is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij het nemen van compenserende maatregelen buiten de Voordelta voor de visserij belangrijke gebieden vermeden worden?
Onder leiding van mijn departement proberen de meest relevante stakeholders samen te komen tot een breed gedragen voorstel voor alternatieve natuurcompensatie. Het vertrekpunt daarvoor is met hen afgestemd en afgesproken (zie vraag 1). Het is nu eerst aan de stakeholders zelf om te komen tot een voorstel met een goede balans tussen wat (juridisch) noodzakelijk is voor de natuur en wenselijk vanuit de visserij.
Het tekort aan installatiehavens voor wind op zee |
|
Suzanne Kröger (GL), Joris Thijssen (PvdA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat voor het realiseren van de ambitie wind op zee steeds grotere windmolens worden gebruikt die steeds grotere installatieschepen vergen?
Ja, bij de eerste Nederlandse offshore windparken zijn 2 en 3 MW windturbines geïnstalleerd. Bij de windparken die op het moment in aanbouw zijn wordt gebruikt gemaakt van 15MW turbines. Voor deze grotere turbines zijn ook grotere installatieschepen nodig.
Bent u bekend met het Europese tekort aan installatiehavens voor wind op zee waarin met deze grotere windmolens en schepen gewerkt kan worden, zoals ook is weergegeven in het rapport «North Seas offshore wind port study 2030 – 2050»?
Ja, dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het ministerie. De hoofdconclusie van het rapport is dat er onvoldoende havencapaciteit beschikbaar is om de wind op zee ambities van de Noordzeelanden te realiseren.
Hoe beoordeelt u de positie van Nederland ten opzichte van andere Noordzeelanden?
Het onderzoek, genoemd bij vraag 2, heeft de benodigde havencapaciteit van alle Noordzeelanden in kaart gebracht. De Nederlandse havens leveren hieraan reeds een substantiële bijdrage. Momenteel worden de Nederlandse installatiehavens dan ook vaker benut door buitenlandse windparken dan dat Nederland zelf gebruikmaakt van buitenlandse havens voor haar eigen offshore windprojecten. Gezien de verwachte schaarste is het van belang dat Nederland over voldoende nationale capaciteit beschikt.
Theoretisch kan met de huidige nationale installatie haven capaciteit maximaal 4 GW wind op zee per jaar worden uitgerold, maar met interesse vanuit andere industrieën en buitenlandse windparken is de huidige capaciteit voor de Nederlandse wind op zee ambities beperkt tot naar verwachting 1 tot 4 GW per jaar.
In Nederland hebben de havens van Vlissingen(1*17,5Ha + 1*22Ha), Rotterdam(1*62Ha) en Eemshaven (2*20Ha) terminals die gebruikt worden als installatiehavens. De faciliteit in Rotterdam is bezet door de activiteiten van Sif.
Bent u bekend met de signalen uit de markt waarin wordt aangegeven dat zonder tijdige uitbreiding van kade- en havencapaciteit vertragingen en belemmeringen ontstaan die de Nederlandse energietransitie kunnen vertragen? Wat doet u met deze signalen?
Het ministerie is via marktconsultaties in gesprek met windpark ontwikkelaars en de onderliggende sector. Zorgen over installatiehaven capaciteit in Nederland zijn in deze consultaties besproken.
Onderschrijft u dat het onwenselijk is dat er een tekort aan havencapaciteit ontstaat? Wat doet u om kade- en havencapaciteit voor de bouw van windturbines op zee te vergroten?
Ja, het kabinet onderschrijft dat een installatiehaven tekort onwenselijk is. Daarom is hierover contact met de haven van Rotterdam en het Energiehaven consortium in de IJmond. In de havens van Rotterdam en IJmuiden worden mogelijkheden onderzocht voor realisatie van extra installatie havencapaciteit in Nederland.
Bent u bekend met het voornemen van de provincie Noord-Holland, de gemeente Velsen, Port of Amsterdam en Zeehaven IJmuiden om het project Energiehaven IJmond, een haven specifiek bedoeld voor de installatie van windparken op zee, te realiseren?
Ja
Wat vindt u van dit voornemen?
Het kabinet staat positief tegenover dit voornemen. De locatie op het huidige baggerdepot buiten de zeesluis van IJmuiden wordt gezien als een geschikte plek voor de aanleg van een multifunctionele wind op zee-haven, mede vanwege de gunstige ligging ten opzichte van de geplande Nederlandse windparken. De nabijheid beperkt de scheepvaartbewegingen met een gunstig effect op de businesscase wind op zee. De Energiehaven IJmuiden is daarnaast opgenomen als sleutelproject in het Ontwikkelperspectief NOVEX Noordzeekanaalgebied, dat is vastgesteld door zowel het Rijk als de regio en ervoor zorgt dat het Noordzeekanaalgebied een belangrijke haven en significant industriecluster blijft. Tevens maakt realisatie van de energiehaven dat het Noordzeekanaalgebied een belangrijke drager van de nieuwe groene energiehoofdstructuur van Nederland wordt.
Bent u bekend met het feit dat de businesscase van dit project wordt geconfronteerd met een onrendabele top? Wat kunt u hieraan doen?
Ja. Het Ministerie van Economische Zaken is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat deelnemer in het «convenant Energiehaven 2025» dat binnenkort ondertekend wordt. Met dit convenant heeft het Rijk toegezegd zich in te spannen om met de regionale coalitie oplossingsrichtingen te zoeken voor het tekort in de businesscase voor de aanleg van deze haven.
Ziet u mogelijkheden om bij te dragen aan de realisatie? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen?
Rijk en regio voeren een constructief overleg over het project Energiehaven. Mogelijkheden voor het dekken van de onrendabele top worden door bijdragen vanuit het Ministerie van IenW geleverd en aanvullend benodigde bijdragen worden onderzocht binnen zowel het Ministerie van Klimaat en Groene Groei als die van Economische Zaken.
Bent u bereid om nog vóór het zomerreces duidelijkheid te geven over of, en zo ja op welke manier, het Rijk dit project gaat ondersteunen?
Zodra er duidelijkheid is of het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en het Ministerie van Economische Zaken het project kunnen ondersteunen zal het kabinet daar de Kamer over informeren. Dit zal niet eerder zijn dan bij de aanbieding van de begroting op Prinsjesdag.
De aanval van een wolf op een hardloopster |
|
André Flach (SGP) |
|
Rummenie , David van Weel (minister ) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een hardloopster in Nationaal Park De Hoge Veluwe is aangevallen en gebeten door zeer waarschijnlijk een wolf?1
Waarom zou het ook in noodgevallen meerdere weken of maanden moeten duren voor de resultaten van een DNA-test, om vast te stellen of al dan niet sprake was van een aanval door een wolf, bekend zijn? Gaat u bezien hoe dit kan worden versneld?
Wordt op basis van beschikbare getuigenverklaringen en foto- en filmmateriaal al een voorlopige vaststelling gedaan, zodat het bevoegd gezag daarop kan acteren?
Hoe waardeert u deze aanval in het licht van onder meer de escalatieladder van wolvengedragsdeskundigen, zoals Valerius Geist, in het geval inderdaad sprake was van een wolf?
Deelt u de mening dat sprake is van een probleemwolf, zoals is gedefinieerd in de Kamerbrief over de Vaststelling Landelijke Aanpak Wolven (Kamerstuk 33 576, nr. 405)?
Welke maatregelen acht u nodig om een nieuwe aanval van deze wolf op mensen te voorkomen, in het geval inderdaad sprake was van een wolf?
Wanneer is in uw ogen de burgemeester de aangewezen persoon om op te treden, en wanneer de provincie? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Erkent u dat burgemeesters en gedeputeerden in een spanningsveld zitten gezien het feit dat zij enerzijds via noodbevelen en vergunningen bij wolvenaanvallen kunnen optreden, mede als onderdeel van de Landelijke Aanpak Wolven, maar zij anderzijds dan wel persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld mocht het later als milieudelict worden gezien?
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat burgemeesters en gedeputeerden gevrijwaard blijven van persoonlijke aansprakelijkheid voor een milieudelict in het geval van optreden met betrekking tot probleemwolven, gelet op de maatschappelijke noodzaak hiervan in het kader van de Landelijke Aanpak Wolven?
Bent u voornemens de voorgenomen wettelijke vastlegging van de definiëring van probleemsituaties en probleemwolven en bijbehorende afspraken met provincies en andere betrokken partijen op kortst mogelijke termijn, zoals genoemd in Kamerstuk 33 576 nr. 405, binnen enkele weken ofwel zo nodig via een spoedprocedure, door te voeren? Wat is de stand van zaken en het beoogde tijdpad?
Bent u bereid deze vragen, gelet op de urgentie, zo snel mogelijk te beantwoorden, bij voorkeur binnen een week?
Het verslag van de Energieraad van 17 maart 2025 |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u uitgebreider toelichten wat u met uw Europese collega’s heeft besproken over de ontwikkelingen in de VS rondom klimaatwetenschap en de gevolgen hiervan voor de veiligheid van klimaatwetenschap en klimaatdata wereldwijd?
Klimaatwetenschap is een fundament onder het klimaatbeleid, nationaal en internationaal. Conform mijn eerdere toezegging is het mijn inzet om in Europees verband samen te werken om Amerikaanse klimaatwetenschappers optimaal te ondersteunen. Hierover blijft het kabinet met Europese en andere collega’s in gesprek.
De Minister van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap heeft uw Kamer recent geïnformeerd dat hij contact heeft met Europese collega’s en met nationale instellingen als UNL, KNAW, en NWO wat betreft de ondersteuning aan wetenschappers, en potentiële risico’s voor klimaatmodellen.1 Ook op ambtelijk niveau zijn er vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Europese contacten over onder meer mogelijkheden voor in en -uitreizen van wetenschappers en het behoud van databases. Ook deze week vinden daar gesprekken over plaats, specifiek over hoe op de langere termijn wetenschappelijke data (breder dan alleen klimaatdata) binnen Europa kan worden opgeslagen.
Vanuit het Ministerie van Klimaat en Groene Groei zijn ambtenaren in contact met internationale collega’s over het wegvallen van de Amerikaanse steun aan één van de werkgroepen van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC). Op de aanstaande informele Milieuraad (28–29 april) heeft het Pools voorzitterschap een gedachtewisseling over desinformatie op het gebied van milieu en klimaat geagendeerd. Nederland zal, overeenkomstig het verslag van de Energieraad van 17 maart jl.2 het belang van sterke Europese samenwerking en -inzet op het ondersteunen van klimaatwetenschap en het veiligstellen van klimaatdata wereldwijd kracht bijzetten.
Welke concrete afspraken zijn hierover gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zouden op korte termijn de handelingsopties voor Europa zijn om de veiligheid van klimaatwetenschap en klimaatdata te borgen?
Er is op dit terrein momenteel veel in beweging in de Verenigde Staten (VS). Er zijn meerdere zorgelijke signalen rond de klimaatwetenschap, maar tegelijkertijd is er ook nog veel onduidelijk of onzeker.
Zo zijn er klimaatwetenschappers bij federale instellingen ontslagen en liggen er voorstellen voor vergaande bezuinigingen op klimaatonderzoek binnen federale instellingen zoals NOAA en NASA. De voorgestelde bezuinigingen zullen door het Congres moeten worden goedgekeurd. De besluitvorming hierover is nog gaande. De gevolgen van deze eventuele bezuinigingen voor internationale klimaatwaarnemingen en -onderzoek moeten ook nog worden bepaald.
Op dit moment is daarom nog niet vast te stellen welke actie is geboden. Vanzelfsprekend blijft het kabinet deze ontwikkelingen en de effecten voor wereldwijde klimaatwetenschap nauwgezet volgen.
Indien dreigt dat bepaalde Amerikaanse klimaatdatasets niet langer internationaal beschikbaar blijven, zijn er diverse handelingsopties. Zo zouden kopieën van deze datasets door Europese instituten kunnen worden opgeslagen. Verder kan worden bezien of Europese onderzoeksinstellingen klimaatwaarnemingen kunnen overnemen om de continuïteit daarvan veilig te stellen. Op Europees niveau kan ook worden bekeken hoe Amerikaanse klimaatonderzoekers kunnen worden ondersteund in de uitvoering van hun onderzoek.
Tot slot wordt door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur, en Wetenschap, samen met de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gewerkt aan mogelijkheden om onderzoekers die momenteel in de VS werken naar Nederland te halen. Dit geldt met name voor Nederlandse wetenschappers. Er wordt nog bezien of dit instrument ook Amerikaanse klimaatwetenschappers zou kunnen helpen.
Wat zouden op korte termijn de handelingsopties voor Nederland zijn om de veiligheid van klimaatwetenschap en klimaatdata te borgen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk om meer ondersteuning te bieden aan het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) en de werkgroepen die hieraan verbonden zijn? Zo ja, op welke manier kan en/of gaat Europa dit doen?
De EU is geen lid van het IPCC, alleen de lidstaten. Nederland levert reeds een grote bijdrage aan de 7e IPCC-cyclus. De covoorzitter van Werkgroep II (adaptatie) is Nederlands en Nederland financiert met gemiddeld € 1,5 miljoen per jaar de Technical Support Unit van deze werkgroep.
De gevolgen van de veranderde opstelling van de VS voor het IPCC zijn nog niet geheel duidelijk. Tijdens de laatste IPCC-bijeenkomst was er geen Amerikaanse delegatie aanwezig. De aanstelling van de Amerikaanse covoorzitter van Werkgroep III bij NASA is beëindigd en de VS heeft de technische ondersteuningsunit voor deze werkgroep opgeheven. Het is nog onduidelijk of de Amerikaanse delegatie ook verstek geeft bij volgende IPCC-vergaderingen. Vooralsnog kan de covoorzitter haar IPCC-werk voortzetten aan de universiteit waar ze naar terugkeert.
Het is in eerste instantie aan het IPCC zelf om met een gepaste oplossing te komen voor de terugtrekkende rol van de VS. Zo wordt er gezocht naar een oplossing voor het opheffen van de technische ondersteuningsunit. Hierbij wordt onder meer gekeken naar versterking van de Maleisische ondersteuningsunit voor Werkgroep III en naar ondersteuning vanuit de units van andere werkgroepen. Nederland stelt zich constructief op in de informele overleggen hierover.
Vanuit Europa is informeel aangegeven eventueel hulp te kunnen bieden voor bijvoorbeeld extra financiële steun. Het is echter nog te vroeg gebleken om hier concrete afspraken over te maken, gezien de situatie in de VS nog niet geheel duidelijk is.
Welke Nederlandse en Europese instituties en organisaties houden zich bezig met de klimaatwetenschap en data die nu onder druk staan in de VS, en zouden dus mogelijk het gat kunnen vullen dat nu door Trump in de VS ontstaat?
Gaat u deze of andere Europese klimaatwetenschappelijke organisaties door de huidige omstandigheden meer steun geven?
Op welke (andere) manieren geeft u opvolging aan uw zorgen over recente ontwikkelingen die de veiligheid van klimaatwetenschap en klimaatdata ondermijnen?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de volgende Energieraad op 22 april?
Ja.
Bent u bekend met het artikel «EU considering international CO2 credits to meet new climate goal, sources say»1?
Ja.
Bent u tevens bekend met de passage uit het Duitse coalitieakkoord tussen CDU, CSU en SPD2 waarin wordt gesproken over het gebruik maken van klimaatprojecten in niet-Europese partnerlanden voor het verkrijgen van koolstofkredieten tot een maximum van drie procentpunten van de doelstelling voor 2040?
Ja.
Klopt het dat het systeem van koolstofmarkten niet alleen kan leiden tot het realiseren van CO2-reductie op plekken waar daar het meeste potentieel voor is en waar dat het relatief kosten-efficiënt is, maar ook kan zorgen voor een versnelling van de mondiale klimaattransitie?
Ja, koolstofmarkten kunnen een dergelijke rol spelen op het moment dat aan bepaalde vereisten wordt voldaan. Koolstofmarkten bieden de mogelijkheid om mitigatie te realiseren waar het meeste potentieel is en waar mitigatie relatief kosten-efficiënt is (zie ook de beantwoording van eerdere vragen van u en het lid Grinwis, ChistenUnie3). Waar robuuste en ambitieuze koolstofmarkten worden geïmplementeerd, kunnen ze daarnaast ook de klimaattransitie versnellen door gedrags- en technologische veranderingen in gang te zetten. Landen kunnen dan met de gegenereerde opbrengsten verdere klimaatactie financieren en kwetsbare gemeenschappen en gebieden ondersteunen bij de transitie. Dit is een manier om de mondiale klimaattransitie te versnellen, aangezien met hetzelfde geld, op relatief korte termijn, wereldwijd méér klimaatactie gerealiseerd wordt. Een van de vereisten is wel dat de koolstofkredieten staan voor additionele mitigatie. Dit betekent onder andere dat bewezen moet worden dat zonder de financiering via internationale koolstofmarkten de mitigatie niet gerealiseerd had kunnen worden.
Deelt u daarom de mening dat het een gemiste kans zou zijn als de Europese Unie en Nederland geen gebruik maken van de mogelijkheden die het Klimaatakkoord van Parijs hiervoor biedt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft ervoor gekozen om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 op eigen grondgebied te behalen en heeft dit vastgelegd in de Europese Klimaatwet. Op deze manier ligt de focus op het reduceren van de eigen uitstoot, in lijn met het principe van hoogst mogelijke ambitie dat is vastgelegd in de Overeenkomst van Parijs. Aankoop van reducties door lidstaten uit het buitenland is toegestaan voor extra reducties bovenop de wettelijk verplichte Europese emissiereductie, zodat deze de wereldwijde transitie helpen versnellen. Binnen de EU werkt de binding met het eigen grondgebied als extra stimulans voor groene innovatie in de EU, die onze eigen transitie uiteindelijk versnelt en goedkoper kan maken. Tot slot is de klimaatopgave er één die alle landen treft en waar alle landen ook eigen maatregelen voor zullen moeten nemen. Het risico bestaat dat als rijkere landen nu al bij andere landen hun goedkopere reducties kopen («het laaghangend fruit»), dit voor die andere landen de transitie uiteindelijk alleen maar duurder maakt. Zij mogen de verkochte reducties in dat geval namelijk niet meetellen in het eigen doelbereik. Om deze redenen is het goed dat de Europese Klimaatwet uitgaat van reductie op eigen grondgebied en dat er voor lidstaten voorwaarden worden gesteld aan het gebruik van internationale kredieten (namelijk bovenop onder EU-verplichte reductiedoelen).
Klopt het dat indien de Europese Commissie ervoor kiest om gebruik te maken van internationale koolstofmarkten op basis van artikel 6 van de klimaatovereenkomst van Parijs dit bijvoorbeeld kan betekenen dat EU-lidstaten koolstofkredieten van projecten buiten de EU waarmee CO2 wordt gereduceerd in kunnen kopen, waarna deze emissiereducties mee zouden tellen voor het Europese klimaatdoel?
Of dit het geval is hangt af van het soort koolstofkrediet wat wordt gekocht. Er bestaan twee soorten koolstofkredieten onder het Paris Agreement Crediting Mechanism, ook wel «het artikel 6.4-mechanisme» genoemd: 1) Mitigatie contributie units (MCU’s) en 2) geautoriseerde 6.4-kredieten. Bij MCU’s telt de mitigatie mee voor de nationaal bepaalde bijdrage onder de Overeenkomst van Parijs (Nationally Determined Contribution, NDC) van het land waar het project gevestigd is. Een MCU is dus een bijdrage aan de klimaatdoelen van dat land. Bij geautoriseerde 6.4-kredieten telt de mitigatie niet mee voor de NDC van het land waar het project gevestigd is. Het land geeft hier toestemming (autorisatie) voor. Dit geeft de koper een unieke claim op de gerealiseerde mitigatie. Wanneer de EU kiest voor de aanschaf van geautoriseerde kredieten telt de reductie mee met het behalen van de EU NDC. Zoals aangegeven in vraag 4 kunnen artikel 6-kredieten niet meetellen voor de bestaande klimaatdoelen in de Europese Klimaatwet.
Indien de Europese Commissie inderdaad met een voorstel komt om gebruik te maken van internationale koolstofkredieten voor de invulling van het Europese klimaatdoel voor 2040, zult u dat voorstel dan steunen of in ieder geval positief benaderen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wacht voor een standpunt hierover het voorstel van de Europese Commissie af en zal de inzet zoals gebruikelijk met u delen aan de hand van de BNC-procedure.
Op basis van de huidige berichtgeving zal het kabinet dit voorstel kritisch benaderen. Indien het EU-klimaatdoel voor 2040 deels wordt ingevuld met artikel 6 kredieten, zou dit betekenen dat de emissiereductie die buiten Europees grondgebied wordt gerealiseerd kort daarna alsnog ook in de EU moet worden gerealiseerd, omdat de EU in 2050 op Europees grondgebied klimaatneutraal moet zijn. Dit kan het lastiger maken om het 2050 doel op EU eigen grondgebied te halen, wanneer de prikkel tot emissiereductie binnen de EU en de bijbehorende Europese koploperspositie op verduurzamingstechnieken afneemt.
Is een Europees voorstel voor het gebruik maken van internationale koolstofkredieten voldoende om dit ook voor Nederland als EU-lidstaat mogelijk te maken of zou ook onze nationale Klimaatwet gewijzigd moeten worden om deze kredieten bij te laten dragen aan het realiseren van onze klimaatdoelen?
Het is op dit moment niet mogelijk om internationale koolstofkredieten in te zetten om de klimaatdoelen voor 2030 en 2050 uit de Nederlandse Klimaatwet te realiseren.
In de Nederlandse Klimaatwet is voor 2030 een streefdoel opgenomen om de emissies van broeikasgassen binnen Nederland met 55% te reduceren ten opzichte van 1990 (artikel 2, tweede lid). Internationale koolstofkredieten, bijvoorbeeld afkomstig uit landen buiten de Europese Unie, kunnen daarom niet bijdragen aan het nastreven van dit 2030-doel.
Voor 2050 is in de Nederlandse Klimaatwet opgenomen dat Nederland overeenkomstig de Europese klimaatwet de netto-uitstoot van broeikasgassen uiterlijk in 2050 tot nul reduceert (artikel 2, eerste lid). In de Europese klimaatwet is vastgelegd dat klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050 binnen de Unie wordt bereikt. Hierbij kan er ruimte zijn voor saldering tussen lidstaten, maar het gebruik van internationale koolstofkredieten van buiten de EU is onder de huidige regels niet voorzien. Om internationale koolstofkredieten van buiten de EU te kunnen inzetten voor het Uniedoel voor 2050, is een wijziging van de Europese Klimaatwet nodig. Afhankelijk van hoe deze wijziging wordt vormgegeven, kan het vervolgens ook nodig zijn de Nederlandse Klimaatwet aan te passen om gebruik te kunnen maken van internationale koolstofkredieten.
Het artikel ‘ACM nagelt elf dure energieleveranciers aan de schandpaal’ |
|
Pieter Omtzigt (NSC), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Dirk Beljaarts (minister ) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving in De Telegraaf van 9 april 2025 over het feit dat elf energieleveranciers volgens de ACM (Autoriteit Consument en Markt) structureel aanzienlijk hogere tarieven rekenen dan andere aanbieders, en dat overstappen consumenten tot wel € 900 per jaar kan schelen?1
Ja.
Klopt het dat deze aanbieders ondanks een verplicht modelcontract met een variabel tarief, systematisch fors duurder zijn dan andere aanbieders met exact dezelfde levering en vergelijkbare inkoopkosten?
Nee, het gaat bij de voorbeelden in de publicatie van de contracten die aangeboden worden door deze aanbieders om een indicatie van de prijsverschillen tussen contracten, waarbij de uiteindelijke prijs voor de consument lager kan zijn door bijvoorbeeld kortingen.
Bij de vergelijking van de prijzen is per contracttype (variabel, kort vast en lang vast) gekeken naar de laagst en hoogst geprijsde contracten. Daarnaast betreft het hier een momentopname waarbij is gekeken naar de prijzen van verschillende typen contracten die vergeleken zijn met elkaar.
Vergunninghoudende leveranciers zijn verplicht om een modelcontract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd aan te bieden. Bij de inwerkingtreding van de Energiewet moeten alle vergunninghoudende leveranciers daarnaast een modelcontract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) gaan aanbieden. Modelcontracten zijn standaardcontracten, waarbij de voorwaarden worden vastgesteld door de ACM. De opzet en voorwaarden zijn voor alle leveranciers gelijk. Dit biedt consumenten de mogelijkheid om bij iedere leverancier een contract met variabele tarieven voor onbepaalde tijd en een contract met vaste tarieven voor bepaalde tijd (ten minste twaalf maanden) voor de levering van gas en elektriciteit af te sluiten. Doordat de voorwaarden bij alle leveranciers voor deze contracten gelijk zijn, kunnen klanten verschillende modelcontracten direct met elkaar vergelijken.
Het is aannemelijk dat het aanbieden van het modelcontract specifieke kosten meebrengt voor energieleveranciers die zich toeleggen op dynamische contracten, omdat het niet goed aansluit op hun bedrijfsmodel en systemen. Dit verklaart waarom de kosten van het modelcontract van deze leveranciers relatief hoog kunnen uitvallen. De ACM houdt toezicht op de redelijkheid van tarieven en kan ingrijpen als er sprake is van onredelijk hoge tarieven. De ACM richt haar toezicht risico-gestuurd in, waarbij zij kijkt naar waar haar toezicht de meeste impact heeft.
Naast het modelcontract mogen leveranciers uiteraard ook andere contracten aanbieden. Zij mogen zelf de voorwaarden van deze contracten bepalen. Leveranciers kunnen daarom deze contracten vaak goedkoper aanbieden dan het modelcontract.
Kunt u uitsluiten dat hier sprake is van misbruik van marktmacht of informatie-asymmetrie ten nadele van consumenten?
Misbruik van marktmacht ligt in de huidige markt met veel verschillende aanbieders niet voor de hand, al blijft alertheid geboden. Informatie-asymmetrie kan wel voorkomen, omdat energieproducten complex zijn. Zo kan het voor consumenten lastig zijn om energiecontracten te vergelijken. Daarbij vraagt de keuze voor een energiecontract ook een inschatting van toekomstige ontwikkelingen, zoals prijsfluctuaties. Bij modelcontracten is de vergelijkbaarheid gemakkelijker, omdat de contractvoorwaarden van alle modelcontracten gelijk zijn, alleen de prijzen variëren.
Hoe verklaart u dat consumenten blijkbaar geen effectieve bescherming hebben tegen zulke prijsverschillen, zelfs binnen modelcontracten die juist bedoeld zijn als «basiscontract»?
Consumenten kunnen de hoge tarieven vermijden door voor een ander contract te kiezen. Daarnaast houdt de ACM risico-gestuurd toezicht op de redelijkheid van tarieven. In de energiemarkt geldt het principe van vrije prijsvorming voor energieleveranciers. Leveranciers kunnen op prijs concurreren en hebben bijvoorbeeld verschillend inkoopbeleid, wat leidt tot verschil in tarieven. Bij het modelcontract zijn de contractvoorwaarden gelijk, maar de prijsvorming is vrij. Zeker bij het modelcontract kunnen de prijzen erg verschillend zijn, onder meer omdat bij dynamische leveranciers het modelcontract niet aansluit bij hun bedrijfsmodel.
Acht u het wenselijk dat dergelijke prijsverschillen tussen modelcontracten van leveranciers überhaupt mogelijk zijn? Acht u aanvullende regulering van modelcontracten nodig?
De kosten die leveranciers maken, waaronder de inkoopkosten, kunnen onderling verschillen. Daarnaast sluit het modelcontract niet goed aan bij het bedrijfsmodel van leveranciers die uitsluitend dynamische contracten aanbieden, daardoor maken zij relatief hogere kosten. Het is daarom logisch dat de prijzen op de markt ook kunnen verschillen. Er is immers sprake van vrije prijsvorming op grond van Europese regelgeving. Gelet op de prijsverschillen loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen. Wel is het wenselijk dat er toezicht is om onredelijke prijzen te kunnen voorkomen. Daartoe kan de ACM onderzoek doen en zo nodig handhaven, op basis van de wettelijke bepalingen.
De wettelijke bepalingen op grond waarvan de ACM toeziet op redelijkheid van de tarieven en voorwaarden gelden voor alle contracten die aangeboden worden door vergunninghoudende leveranciers en dus ook het modelcontract. Daarom acht het Kabinet aanvullende regulering van modelcontracten niet nodig.
Herkent u het beeld dat in energiecontracten, net als in internetabonnementen en bankproducten, prijsvergelijking door consumenten bemoeilijkt wordt door complexe voorwaarden, verborgen kosten en ondoorzichtige prijspagina’s?
Het kabinet erkent dat het lastig kan zijn om energiecontracten te vergelijken voor consumenten. Mede daarom gelden voor de energiemarkt specifieke regels ter bescherming van de consument, die zien op de vergelijkbaarheid van contracten. Het kabinet acht het van groot belang dat energiecontracten transparant en vergelijkbaar zijn.
In de nieuwe Energiewet, die vorig jaar door beide Kamers is aangenomen, wordt consumentenbescherming bij de levering van elektriciteit en gas aan huishoudens en micro-ondernemingen vanaf 1 januari 2026 steviger wettelijk verankerd. Specifiek ten aanzien van transparantie geldt dat in de Energiewet is opgenomen dat energieleveranciers elektriciteit en gas aan deze consumenten moeten leveren tegen transparante en redelijke prijzen en onder transparante en redelijke voorwaarden. Een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument moet bovendien zijn prijzen en voorwaarden zo presenteren dat consumenten voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling kunnen vergelijken.
Ook wordt het belang van transparantie en vergelijkbaarheid van energiecontracten steviger verankerd in het recht voor huishoudelijke eindafnemers en micro-ondernemingen, waaronder consumenten, op kosteloze toegang tot ten minste één onafhankelijk vergelijkingsinstrument dat de gehele markt bestrijkt, of meerdere vergelijkingsinstrumenten die in voldoende mate de markt bestrijken.
In het kader van betere vergelijkbaarheid van energiecontracten is in de AMvB onder de Energiewet tevens een nieuwe bepaling opgenomen die voorschrijft dat bonussen enkel in geldelijke vorm mogen worden gegeven door energieleveranciers. Dit zorgt ervoor dat energiecontracten beter vergelijkbaar worden en voor consumenten duidelijker is hoeveel zij voor hun energiecontract gaan betalen.
Bij elkaar wordt hiermee met de komst van de nieuwe Energiewet van leveranciers vereist dat zij een transparant aanbod aan contracten op de markt brengen. Ook wordt verzekerd dat iedere consument de mogelijkheid heeft om dit aanbod onderling te vergelijken om een bewuste keuze te kunnen te maken die past bij zijn of haar voorkeuren en situatie.
Deelt u de analyse uit de initiatiefnota «Minder inflatie, meer bestaanszekerheid» dat disfunctionele markten, een gebrek aan transparantie en onvoldoende concurrentie leiden tot structureel hogere prijzen voor essentiële diensten zoals energie?2
De hogere prijzen hebben vooral te maken met geopolitieke ontwikkelingen waardoor hogere inkoopkosten en grotere inkooprisico’s zijn ontstaan voor leveranciers.
Sinds 2021 zien we een forse toename in de groothandelsprijs van energie die is aangewakkerd door geopolitieke ontwikkelingen. De ACM heeft zes energieleveranciers onderzocht die tussen januari 2021 tot en met juni 2023 geen hogere brutomarge bleken te verdienen dan gebruikelijk en waarbij de prijzen redelijk bleken te zijn ondanks de hoogte hiervan.3 Door de ACM is in het najaar van 2024 ook onderzoek gedaan om de vraag te beantwoorden of het fenomeen van rockets & feathers zich voordoet op de Nederlandse energiemarkt, waarbij bedrijven kostenstijgingen sneller aan de klant doorberekenen dan kostendalingen.4 Uit dit onderzoek is gebleken dat prijzen meebewegen met de groothandelsmarkt en dat prijzen vooral zijn gestegen door toename in risico’s voor leveranciers.
Wel kan het zo zijn dat individuele leveranciers hogere prijzen hanteren, gezien leveranciers verschillende bedrijfsmodellen hebben en ook verschillende contracten aanbieden. Daarom loont het voor consumenten om contracten goed te vergelijken, bijvoorbeeld via een prijsvergelijker, en over te stappen.
Waarom zijn energieleveranciers op dit moment niet verplicht om hun prijsopbouw en gemiddelde marges per contractvorm transparant te publiceren in een gestandaardiseerd format, zoals in de initiatiefnota wordt voorgesteld?
Gedetailleerde prijsopbouw en marges betreft concurrentiegevoelige informatie. Als deze informatie publiek wordt, neemt het risico op (prijs)afstemming toe. Daarom is een dergelijke publicatieverplichting niet wenselijk. Wel kan de ACM bij het huidige tarieventoezicht toezien op verschillende componenten van het gehanteerde tarief. Zo krijgt zij maandelijks informatie over de inkoopkosten, de risicopremies en de brutomarge van energieleveranciers. De tarieven van leveranciers kunnen om verschillende redenen afwijken, het is aan de onafhankelijke toezichthouder ACM om erop toe te zien dat er geen onredelijke tarieven worden gehanteerd.
De Energiewet verplicht leveranciers om de relevante informatie aan te leveren wanneer een tarief wijzigt of er een nieuw product wordt aangeboden, opdat de ACM haar wettelijke taak zorgvuldig kan uitvoeren. Zoals hiervoor benoemd, geldt bovendien dat in de Energiewet is opgenomen dat een energieleverancier die elektriciteit of gas levert aan een consument zijn prijzen en voorwaarden op een dusdanige wijze moet presenteren dat consumenten in staat zijn om voor het sluiten van een overeenkomst prijzen en voorwaarden van verschillende leveranciers onderling te vergelijken. Deze grondslagen zorgen er tezamen voor dat transparantie over prijsopbouw voldoende geborgd is in de Energiewet.
Bent u bereid om alsnog over te gaan tot een wettelijke verplichting tot periodieke transparantie over prijsopbouw en marges voor energieleveranciers, vergelijkbaar met het voorstel uit de initiatiefnota (beslispunt3?
Zie antwoord vraag 8.
Wat doet de ACM momenteel met de constateringen over deze dure leveranciers? Wordt hierop gehandhaafd, en zo ja, op welke wijze?
Het uitgangspunt van de regelgeving en het toezicht van de ACM is dat energieleveranciers de kosten die zij maken, mogen doorberekenen aan hun klanten. Zij mogen hierbij zelf hun prijs bepalen, mits deze redelijk is. De ACM kan handhavend optreden bij onredelijke tarieven, daartoe kan de ACM verschillende instrumenten inzetten, zoals een bindende aanwijzing of een boete. Hierbij speelt mede een rol hoeveel klanten op een bepaald contract zitten.
Bent u bereid een maximale marge of prijsplafond te overwegen voor modelcontracten in de energiemarkt, gezien het gebrek aan transparantie en het maatschappelijke belang van toegang tot betaalbare energie?
Het principe van de introductie van het modelcontract, dat door alle vergunninghoudende energieleveranciers aan kleinverbruikers wordt aangeboden, is dat er voor consumenten een basis in de markt is aan vergelijkbare energiecontracten. Transparantie staat daarbij voorop: het modelcontract bevat voor elke leverancier dezelfde voorwaarden. Omdat in de modelcontracten geen ruimte is voor energieleveranciers voor eigen invulling, bijvoorbeeld ten aanzien van frequentie van tariefwijzigingen, biedt deze contractvorm minder kansen ten aanzien van concurrentie tussen energieleveranciers, waardoor de tarieven hoger kunnen uitvallen. Net als bij alle andere contractvormen, ziet de ACM erop toe of de tarieven in de modelcontracten redelijk zijn.
Het opleggen van een maximale marge of prijsplafond is strijdig met de Europese regelgeving over energiemarkten gezien dit niet passend is binnen het principe van vrije prijsvorming.
Bent u voornemens om structureel maandelijks een overzicht te publiceren van deze prijsverschillen, niet alleen ter vergelijking, maar met vermelding van gemiddelde marges en beleidsaanbevelingen? Zo nee, waarom niet?
De maandelijkse Energiemonitor van de ACM voorziet hier reeds in. In deze maandelijkse Energiemonitor worden maandelijks diverse marktontwikkelingen gepresenteerd, zoals prijsverschillen tussen energiecontracten, maar ook de kostenopbouw van energiecontracten.
Het meerekenen van autonome vlootvernieuwing in de 'balanced-approach' procedure |
|
Pieter Grinwis (CU), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV) |
|
![]() ![]() |
Kunt u bevestigen dat de autonome ontwikkeling is meegenomen in de referentiesituatie binnen de afgeronde «balanced approach»-procedure?
Ja, de autonome ontwikkelingen tot november 2024 zijn meegenomen in de referentiesituatie van de balanced approach-procedure.
Kunt u bevestigen dat ook autonome vlootontwikkeling, dan wel autonome vlootvernieuwing, hieronder valt en is meegenomen in dezelfde referentiesituatie?
Ja, autonome vlootontwikkelingen zijn onderdeel van de autonome ontwikkelingen die zijn verwerkt in de referentiesituatie.
Kunt u aangeven met hoeveel personen u wilt dat het aantal ernstig gehinderden in totaal omlaag gaat?
Het geluidsdoel voor de eerste fase per november 2025 is –15% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour en –15% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden bovenop de autonome ontwikkelingen, ten opzichte van de referentiesituatie. Kijkend naar het aantal ernstig gehinderden en woningen in de referentiesituatie, staat deze –15% bovenop de autonome ontwikkeling gelijk aan ongeveer 20.150 minder ernstig gehinderden en ongeveer 1250 minder woningen. Het genotificeerde maatregelenpakket behaalt het aantal ernstig gehinderden ruim en het aantal woningen naar verwachting exact.
In de brief van 7 mei jl.1 aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd, waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit heeft een effect op de daling van het aantal ernstig gehinderden en woningen. Hier zit ook een afhankelijkheid met de monitoring van het daadwerkelijke effect van de maatregelen in de eerste fase. Hier wordt verder op ingegaan in het plan van aanpak dat voor de zomer aan de Kamer wordt gestuurd.
Kunt u bevestigen dat, wanneer deze autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen in de referentiesituatie, het geluidsprobleem aan de start van de procedure groter was geweest?
Als de autonome (vloot)ontwikkelingen niet waren verwerkt in de referentiesituatie, was de geluidsbelasting binnen die referentiesituatie hoger geweest en het geluidsprobleem groter. Dat komt door het feit dat de autonome (vloot)ontwikkeling in het model zorgen voor een verlaging van de geluidsbelasting. Het niet verwerken van die ontwikkelingen in de referentiesituatie zou dus betekenen dat die verlaging van de geluidsbelasting niet plaatsvindt. De geluidsbelasting, en het geluidsprobleem, in de referentiesituatie was dan groter geweest.
Kunt u bevestigen dat, wanneer autonome vlootvernieuwing niet was meegenomen, in de referentiesituatie een hoger geluidsdoel vastgesteld had moeten worden?
Het geluidsdoel is vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie waarin de autonome ontwikkelingen tot die referentiesituatie zijn verwerkt. Als die referentiesituatie anders was geweest, met een hogere geluidsbelasting, zou om een zelfde reductie van het aantal ernstig gehinderden te bereiken een hoger geluidsdoel noodzakelijk zijn.
Kunt u bevestigen dat het geluidsdoel van 20% geluidshindervermindering op het etmaal en 15% gedurende de nacht is vastgesteld boven op de autonome ontwikkelingen?
In het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029 is door het vorige kabinet het geluidsdoel van –20% ernstig gehinderden binnen de 48 dB(A) Lden contour, –20% aantal woningen binnen de 58 dB(A) Lden contour, –15% slaapverstoorden in de 40 dB(A) Lnight contour en –15% aantal woningen binnen de 48 dB(A) Lnight contour vastgesteld ten opzichte van de referentiesituatie en bovenop de jaarlijkse autonome ontwikkeling.
Met het genotificeerde maatregelenpakket wordt van de Lden doelen nu naar verwachting eerst –15% ingevuld conform de uitgangspunten in het actieplan. In de brief van 7 mei jl. aan de Kamer heeft het kabinet voor het resterende percentage een beleidswijziging aangekondigd. Door deze beleidswijziging geldt dat het resterende percentage niet meer bovenop de autonome ontwikkelingen komt, maar de autonome ontwikkelingen een bijdrage kunnen leveren aan het behalen van dit percentage.
Kunt u aangeven hoe hoog het geluidsdoel had moeten zijn als de autonome ontwikkelingen niet waren meegerekend in de referentiesituatie?
Omdat de autonome ontwikkelingen geen onderdeel uitmaken van het geluidsdoel is die berekening niet gemaakt.
Bent u van mening dat het onwenselijk is om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten te tellen, zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket?
Het zou onwenselijk zijn om autonome vlootvernieuwing dubbel mee te laten tellen. Met de huidige methode is dat ook niet het geval. In de referentiesituatie van 1 november 2024 zijn de autonome ontwikkelingen tot dat moment meegeteld. De maatregelen komen daar bovenop, waarbij de autonome ontwikkeling na 1 november 2024 niet meetelt. Tussen 1 november 2024 en 1 november 2025 is er sprake van een correctie voor autonome ontwikkeling. Daarom is er geen sprake van een dubbeltelling.
Klopt het dat, wanneer de autonome vlootvernieuwing meegerekend wordt in het maatregelenpakket om de resterende 5% in te vullen, deze dubbel meegeteld wordt, namelijk in zowel in de referentiesituatie als in het maatregelenpakket? Zo nee, kunt u uitleggen waarom dat niet het geval is?
Voor de resterende 5% wordt een beleidswijziging doorgevoerd waardoor de autonome ontwikkelingen wel kunnen bijdragen aan het behalen van het restant van het geluidsdoel. Dit vraagt om een wijziging van het geluidsdoel zoals het nu is vastgesteld in het Actieplan omgevingslawaai Schihol 2024–2029. Deze aanpassing zal worden doorgevoerd, zodat autonome ontwikkelingen die na november 2025 plaatsvinden kunnen bijdragen aan het restant van het geluidsdoel. Na deze aanpassing is er ook hier geen sprake van een dubbeltelling.
Bent u bereid een nieuwe referentiesituatie vast te stellen, indien u besluit autonome vlootvernieuwing alsnog mee te nemen bij het invullen van de resterende 5% geluidsreductieopgave?
Als gevolg van de beleidswijziging zoals aangekondigd door het kabinet in de brief van 7 mei jl. aan de Kamer zal een wijziging plaatsvinden van het Actieplan omgevingslawaai Schiphol 2024–2029. In het actieplan is het geluidsdoel namelijk vastgelegd en dat moet aangepast worden. Hoe er als gevolg van deze beleidswijziging wordt omgegaan met de referentiesituatie zal onderdeel zijn van die wijziging.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk, maar in ieder geval voor het tweeminutendebat Schiphol, beantwoorden?
De Technische Briefing over Contouren landelijk aanvalsplan invasieve exoten |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Welke inheemse soorten in Nederland ondervinden aantoonbare schade van invasieve exoten?
Er is geen totaalbeeld van inheemse soorten die schade ondervinden door invasieve exoten. Waarschijnlijk ondervinden bijna alle soorten in Nederland in meer of mindere mate schade van invasieve exoten, bijvoorbeeld door concurrentie om licht, voedsel of ruimte, door fysieke verandering van de leefomgeving, door predatie en door de overdracht van ziektes. Wel zijn er vele voorbeelden van inheemse soorten die onder druk staan door de komst van invasieve exoten. Zo worden de inheemse rivier- en beekdonderpadden, vissoorten, verdrongen door de uitheemse zwartbekgrondel, worden verschillende plantensoorten uit vennen verdrongen door watercrassula en wordt de Europese oester verdrongen door de Japanse oester. Het bekendste Nederlandse voorbeeld is de inheemse Europese rivierkreeft, die in Nederland in het wild bijna is uitgestorven door de kreeftenpest (Aphanomyces astaci), een uitheemse schimmel die is meegekomen met Noord-Amerikaanse rivierkreeften.
Is er inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies in Nederland het gevolg is van invasieve exoten?
Invasieve exoten zijn één van meerdere drukfactoren op natuur. Het verlies van biodiversiteit is meestal niet aan één factor toe te schrijven, maar is vaak het gevolg van een combinatie van factoren. Het internationale IPBES rapport uit 2023 laat zien dat wereldwijd 60% van het uitsterven van planten- en diersoorten mede is toe te schrijven aan invasieve exoten en dat 16% van het uitsterven van soorten exclusief is toe te schrijven aan invasieve exoten.1 Het recente statusrapport Nederlandse biodiversiteit 2025 maakt er melding van dat de kans op overlastgevende invasieve exoten toeneemt.2 Er is geen landelijk overzicht dat de mate toont waarin biodiversiteitsverlies in Nederland (mede) het gevolg is van invasieve exoten. Op gebiedsniveau is bij de beheerders van gebieden of wateren wel bekend welke natuur onder druk staat door invasieve exoten. Dat wordt voor de stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk gemaakt in de Natuurdoelanalyses (NDA’s).3
Welke monitoring- of beoordelingssystemen worden hiervoor gehanteerd?
Voor het krijgen van inzicht in de mate waarin biodiversiteitsverlies het gevolg is van invasieve exoten wordt onder andere het monitoringsysteem vanuit het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) gebruikt om de verspreiding van invasieve exoten van de Unielijst in beeld te brengen. In combinatie met andere gegevensbronnen die zijn verzameld in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), zoals bijvoorbeeld Waarneming.nl, hebben we in Nederland een vrij goed beeld van waar exoten worden waargenomen. In de natuurdoelanalyses wordt onder andere van deze gegevens gebruik gemaakt (zie mijn antwoord op vraag 2). De mate van biodiversiteitsverlies is iets dat met name op gebiedsniveau wordt beoordeeld door provincies.
Wat is de totale schade die invasieve exoten in Nederland veroorzaken, uitgesplitst naar schade aan biodiversiteit, economie, volksgezondheid en waterveiligheid?
Dit is niet bekend, specifiek voor Nederland. Eerder genoemd internationaal IPBES rapport geeft aan dat in 2019 de wereldwijde jaarlijkse kosten van invasieve exoten werden geschat op meer dan US$423 miljard.4 De schade in Nederland is naar verwachting ook omvangrijk. Naast de bestrijdingskosten gaat het om directe schade aan de natuur zelf, kosten van natuurherstel, verminderde ecosysteemdiensten, en ook mogelijke schade in de toekomst als we níet zouden ingrijpen. Hier zijn veel voorbeelden van te geven. Denk bijvoorbeeld aan schade aan oevers, dijken en waterwerken door muskus- en beverratten. Dat kost de waterschappen jaarlijks circa € 3,3 miljoen om te herstellen. Andere voorbeelden zijn kosten van gemeenten voor bestrijding van reuzenberenklauw, kosten voor infrastructurele projecten vanwege Aziatische duizendknopen en kosten van ziekteverzuim als gevolg van contact met invasieve exoten die schadelijk zijn voor de gezondheid.
In hoeverre zijn er recente kosten-batenanalyses uitgevoerd ten aanzien van de bestrijding versus de schade door invasieve exoten?
Voor de soorten van de Europese Unielijst die hoort bij de Europese Exotenverordening 1143/2014 (verder: Unielijst) zijn Europese risico analyses opgesteld. Specifiek voor Nederland wordt vervolgens voor iedere soort van de Unielijst een factsheet opgesteld door Bureau Risicobeoordeling & Onderzoek (Buro) van de NVWA. De factsheets bevatten beknopte informatie over onder andere de verspreiding van de invasieve soorten in Nederland, handelingsopties, mogelijke schade (effect op biodiversiteit, ecosysteemdiensten en overige effecten).5
Op basis van de Europese risk assessments en de Nederlandse factsheets bepaalt het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur (LVVN) samen met provincies of een soort (indien deze ook in Nederland voorkomt) wordt gezien als een soort die zich in een vroeg stadium van introductie bevindt waardoor totale verwijdering nog mogelijk is, en waarvoor de landelijke doelstelling «snelle uitroeiing» geldt (ingevolge artikel 17 van de Exotenverordening), of dat de soort moet worden gezien als een reeds gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening). Voor artikel 19-soorten hebben provincies vervolgens de ruimte om zelf, op basis van een kosten-baten afweging, te beoordelen welke inzet zij plegen als het gaat om het treffen van beheersmaatregelen. Gezien de beperkte middelen moeten daarbij prioriteiten worden gesteld, en wordt door provincies meestal de prioriteit gelegd op bescherming van de inheemse biodiversiteit.
Bent u bereid (nader) onderzoek te laten uitvoeren naar deze schade, indien er onvoldoende inzicht is in de schade of impact van invasieve exoten?
De Europese risk assessments en de factsheets van Buro beschrijven al de schadelijkheid (geleden schade) en potentiële schade in de toekomst van alle invasieve exoten van de Europese Unielijst. Dat onderzoek wil ik niet overdoen. Het is op basis van bestaande kennis wel duidelijk dat als we invasieve exoten niet in een vroeg stadium aanpakken zij steeds meer problemen gaan geven en de aanpak kostbaarder wordt. De middelen die het Rijk beschikbaar heeft voor invasieve exoten zijn beperkt. Deze middelen zet ik in op onderzoek naar effectieve maatregelen voor de preventie, eliminatie en beheersing van invasieve exoten waarvan we, door eerder genoemde risico analyses, weten dat deze schade veroorzaken.
In hoeverre vormen invasieve exoten een drukfactor op de natuurdoelen binnen Natura 2000-gebieden in Nederland?
In de Natura 2000-beheerplannen en de natuurdoelanalyses voor de habitats is per Natura 2000-gebied weergegeven welke impact invasieve exoten hebben op de natuurdoelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 2. De impact van invasieve exoten op natuurgebieden zal in de toekomst naar verwachting toenemen indien introductie, voortplanting en verdere verspreiding van invasieve exoten niet wordt gestopt of afgeremd. Dat heeft een negatief effect op het halen van de natuurdoelen.
Welke concrete maatregelen worden in deze gebieden genomen om invasieve exoten te beheersen of te verwijderen?
Er is momenteel nog geen overzicht van maatregelen per gebied. LVVN werkt, in nauwe samenwerking met de provincies, aan een EU-rapportage aan Brussel over de periode 2019–2024 waarin gerapporteerd wordt over de maatregelen die in heel Nederland zijn genomen tegen invasieve exoten van de Europese Unielijst. Deze wordt voor de zomer aangeleverd.
Wie is op dit moment wettelijk verantwoordelijk voor het beleid en wie voor de uitvoering van bestrijding van invasieve exoten in Nederland?
De landelijke overheid, LVVN, is systeemverantwoordelijke voor de implementatie van de Europese Exotenverordening. Voor de meeste invasieve exoten van de Unielijst zijn de provincies verantwoordelijk voor snelle eliminatie in een vroeg stadium van introductie (artikel 17-soorten) en het treffen van beheersmaatregelen tegen wijd verspreide soorten (artikel 19-soorten). Waterschappen zijn verantwoordelijk voor de bestrijding van de muskusrat en de beverrat om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Waterschapswet.6 De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de overige soorten is belegd bij het Rijk, het gaat dan onder meer om mariene soorten (die vooralsnog niet in de Noordzee voorkomen), een landplatworm, een aantal uitheemse rivierkreeften en de Chinese wolhandkrab. Het rijk is ook verantwoordelijk voor onder meer preventie, toezicht en handhaving, monitoring en beleidsvorming.
Hoe wordt de rolverdeling tussen Rijk, provincies, waterschappen, terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere betrokken organisaties geregeld? Wie is voor welke taken budgetverantwoordelijk?
De rolverdeling tussen verschillende partijen staan beschreven in de Contouren van het landelijk aanvalsplan invasieve exoten, dat ik in december naar uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Rijk: LVVN is verantwoordelijk voor taken zoals preventie, onderzoek, monitoring, communicatie, toezicht en handhaving, risicobeoordelingen, rapportage aan Brussel etc. Daarnaast is het Rijk ook verantwoordelijk voor exotenbeleid op de Noordzee.
Provincies: Het natuurbeleid is in Nederland in 2012 grotendeels gedecentraliseerd naar de provincies. Na de inwerkingtreding van de Exotenverordening is vervolgens in 2018 ook de verantwoordelijkheid voor het treffen van bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen de meeste invasieve exoten van de Unielijst en herstelmaatregelen in natuurgebieden gedecentraliseerd naar de provincies.
Provincies bekostigen hun exotenbeleid met middelen vanuit het Natuurpact en het programma Natuur. Voor aanpak van invasieve exoten die na 2018 aanvullend aan de Unielijst zijn toegevoegd en waarvoor de provincies bevoegd gezag zijn, zijn geen aanvullende middelen beschikbaar gemaakt. De provincies werken samen met gebiedspartners zoals terreinbeherende organisaties (TBO's), wildbeheereenheden (WBE's) en andere organisaties die met subsidie of in opdracht van de provincies bestrijdings- en beheersmaatregelen treffen en die daarbij vaak ook geholpen worden door de vele vrijwilligers die zich inzetten voor behoud van onze natuur.
Waterschappen: De waterschappen bestrijden op dit moment twee invasieve soorten van de Unielijst, namelijk de muskusrat en de beverrat, om schade aan waterkeringen tegen te gaan. Deze verantwoordelijkheid is in de Waterschapswet vastgelegd. De bestrijding van muskus- en beverratten is bij de waterschappen belegd, de waterschappen hebben zelf een landelijke doelstelling geformuleerd (terugdringing tot de landgrens) en werken landelijk samen in de uitvoering van de bestrijding. Daarnaast hebben waterschappen taken op het gebied van waterbeheer (doorstroming) en waterkwaliteit (de Kaderrichtlijn Water), waarvoor het nodig kan zijn invasieve soorten zoals waterplanten te bestrijden. Het waterschap betaalt deze kosten zelf.
Hoe werkt de aangekondigde interdepartementale coördinatiestructuur (zoals benoemd in Kamerstuk 27 858, nr. 638)?
De interdepartementale coördinatiestructuur wordt op dit moment vormgegeven. Deze structuur betreft een samenwerking tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, LVVN, Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en zal specifiek inspelen op overlast gevende soorten (plaagsoorten, niet noodzakelijk invasieve exoten) die in meerdere beleidsvelden schade veroorzaken of waarvoor meerdere overheden op enige wijze een taak hebben. Deze soorten kunnen naast mogelijke schade voor biodiversiteit onder meer ook schadelijk zijn voor de leefomgeving, gebouwde omgeving, waterkwaliteit, veiligheid, infrastructuur, economie en/of publieke gezondheid. Hierdoor kan voor verschillende plaagsoorten verschillende regelgeving tegelijkertijd van toepassing zijn. Voor aanpak van iedere plaagsoort zal steeds naar passende maatregelen gezocht moeten worden.
Bij de afweging van een eventuele landelijke inzet wordt steeds gekeken welke beleidsvelden geraakt worden en wie de probleemeigenaren zijn. Met respect voor de taken en verantwoordelijkheden in plaagbeheersing van diverse partijen wordt afgewogen of, en zo ja welke, departementen mee kunnen werken aan preventie, eliminatie of bestrijding.
Hoe is uitvoering gegeven aan de motie van het lid Van der Plas (Kamerstuk 36 410 XIV nr. 11), die oproept tot een landelijke aanpak van invasieve exoten?
Naast de uitvoering van het huidige exotenbeleid, waarin voor een aantal invasieve exoten al aan een landelijke aanpak wordt gewerkt, wordt hard gewerkt aan een landelijk aanvalsplan invasieve exoten. In de voorbereiding van dit aanvalsplan zijn vorig jaar een vijftal stakeholderbijeenkomsten georganiseerd, hebben de provincies een «Interprovinciaal ambitiedocument invasieve uitheemse soorten» bij LVVN aangeleverd en zijn uitgangspunten voor het exotenbeleid geformuleerd in de zogeheten «Contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten». Deze Contouren zijn in december 2024 aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 26 407, nr. 154).
Wat is de voortgang van het Landelijk Aanvalsplan Invasieve Exoten dat in het tweede kwartaal van 2025 aan de Kamer wordt aangeboden?
Het Landelijk aanvalsplan invasieve exoten zal rond de zomer naar de Tweede Kamer worden gestuurd. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
Hoeveel financiële middelen zijn er op dit moment beschikbaar voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten, uitgesplitst naar Rijk, provincies en waterschappen? Kunt u daarbij aangegeven hoeveel provincies en waterschappen in totaal aan «natuurgelden» krijgen en welk percentage wordt ingezet voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten?
Voor bestrijding en beheersing van invasieve uitheemse soorten zijn de volgende middelen beschikbaar:
Middelen Rijk:
Het beleidsgeld van de directie Natuur voor aanpak invasieve exoten bedraagt circa € 0,3 miljoen, hiervan wordt in beginsel geen bestrijding of beheersing bekostigd omdat die activiteiten bij de provincies liggen.
Hiernaast zijn er gelden voor natuurmaatregelen via Natuurpact, programma Natuur, het realiseren van groenblauwe dooradering in het kader van het Aanvalsplan Landschap en koploperprojecten vanuit voormalig Nationaal Programma Landelijk Gebied. Deze gelden worden ingezet voor ecosysteemherstel en -versterking waarbij in de betreffende natuurgebieden, zo nodig, tevens de invasieve exoten worden aangepakt die dat herstel in de weg staan. En een sterkere natuur maakt deze tevens meer weerbaar tegen invasieve exoten. Het gaat hier dus om het integraal meenemen van invasieve exoten bij natuurmaatregelen en om bestrijding en beheersmaatregelen achteraf als de invasieve exoot al in een natuurgebied voorkomt.
Tot slot zijn recent in de Voorjaarsbesluitvorming 2025 middelen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten, dit gaat om € 9,2 miljoen in verdeeld over 2025 en 2026. Over de verdeling van deze middelen over taken en overheden moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Middelen provincies:
Bij de overdracht van Unielijstsoorten aan de provincies is destijds afgesproken dat provincies hun inzet financieren vanuit het Natuurpact en programma Natuur. Binnen de van het Rijk ontvangen gelden voor het Natuurpact en programma Natuur zijn geen middelen specifiek geoormerkt voor provinciale bestrijdings- en beheersmaatregelen tegen invasieve exoten. Binnen de andere programma’s genoemd onder het kopje «Middelen Rijk» richten een aantal projecten en onderdelen zich op invasieve exoten, veelal als integraal onderdeel van een omvattender project. Uit een financiële rapportage van de provincies aan LVVN blijkt dat de provincies de afgelopen 6 jaar (2018–2023) tezamen minstens € 40 miljoen vanuit het Natuurpact en programma Natuur hebben besteed aan de aanpak van invasieve exoten. Provincies hebben dit bedrag ingezet voor het treffen van beheersmaatregelen én herstelmaatregelen.
Een specifiek percentage van de gelden die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten ten opzichte van het totaal aan natuurgelden kan niet worden berekend. Dit komt doordat de exacte omvang van zowel het totaal aan natuurgelden die via de verschillende programma's (zoals hiervoor genoemd) beschikbaar zijn als ook de middelen die worden ingezet voor bestrijding en beheersing van invasieve exoten moeilijk te specificeren zijn. Het betreft een klein deel van het totaal aan natuuruitgaven.
Middelen waterschappen:
De waterschappen geven jaarlijks circa € 42 miljoen uit aan het wegvangen van muskus- en beverratten. Daarnaast geven zij jaarlijks circa € 3,3 miljoen uit aan de bestrijding van invasieve exotische waterplanten zoals grote waternavel en waterteunisbloem, en jaarlijks circa € 0,4 miljoen voor bestrijding van invasieve exotische landplanten zoals reuzenberenklauw en Japanse duizendknoop7. Kosten die worden gemaakt tegen invasieve exoten maken vaak integraal onderdeel uit van het reguliere beheer- en onderhoud-budget van de waterschappen en worden meestal niet gelabeld als kosten voor invasieve exoten-bestrijding.
De Aziatische hoornaar |
|
Cor Pierik (BBB) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de Aziatische hoornaar als invasieve exoot sinds de eerste melding in 2017 in Zeeland een exponentiele groei in Nederland doormaakt en nu ook al op de Waddeneilanden is aangetroffen?1
Ja. Ik ben hiervan op de hoogte. De Aziatische hoornaar heeft zich de afgelopen jaren zeer snel verspreid vanuit Frankrijk, België en inmiddels tot in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en het noorden van Nederland.
Bent u ervan op de hoogte dat de eerste Aziatische hoornaars dit voorjaar alweer gezien zijn en dat diverse dagbladen/ nieuwssites (onder meer NH Nieuws, Dagblad van het Noorden, Brabants Dagblad en Tilburg Nieuws) hierover schrijven?
Ja, dit is mij bekend.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar een bedreiging is voor insecten en daarmee de biodiversiteit? Is de impact van de Aziatische hoornaar op de biodiversiteit in Nederland bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
De Aziatische hoornaar staat sinds 2016 op de Europese Lijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten (Unielijst) die hoort bij de Europese Exotenverordening (1143/2014). Plaatsing op deze lijst gebeurt op basis van een risicobeoordeling. Uit de risicobeoordeling blijkt dat de Aziatische hoornaar op de Unielijst is geplaatst vanwege de impact op wilde bestuivers en ook op gehouden honingbijen.2 Volgens kenniscentrum EIS is de impact op gehouden honingbijen het grootst.3 De impact van de Aziatische hoornaar hangt af van de aantallen/dichtheden in een gebied. In Nederland heeft de Aziatische hoornaar nog relatief lage dichtheid en daarmee is de huidige impact vooralsnog te vergelijken met die van de inheemse Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op honingbijen en andere vliegende insecten jagen.
Bent u bekend met het feit dat de Aziatische hoornaar zeer agressief kan reageren binnen een straal van drie meter van het nest en dat dit in de landen ten zuiden van Nederland reeds tot dodelijke ongevallen met mensen heeft geleid? Deelt u de mening dat de bestrijding van de Aziatische hoornaar ook onder de verantwoordelijkheid valt van de ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (J&V) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?2
De Aziatische hoornaar kan inderdaad massaal agressief reageren wanneer het nest, met een aanwezige Koningin, benaderd wordt. Omdat de zomernesten van de Aziatische hoornaar meestal hoog in bomen hangen, is de kans op een dergelijk incident klein. Indien sprake is van een nest wordt aangeraden om een melding te doen (via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps) en bestrijding aan een deskundige over te laten.
Vanwege de verschillende verantwoordelijkheden zal ik afspraken maken met provincies over voorlichting aan bijvoorbeeld gemeenten, groenbeheerders en andere doelgroepen. Omdat er parallellen zijn met andere plaagsoorten, zal ik ook het gesprek hierover aangaan met de Ministeries van IenW, VWS en VRO in het interdepartementaal afstemmingsoverleg plaagsoorten.
Kunt u aangeven wat gemeenten doen qua bestrijding van de Aziatische hoornaar?
De bestrijding van de Aziatische hoornaar is, vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening, vooral een verantwoordelijkheid van provincies. Het is mij bekend dat sommige gemeenten ook aan bestrijding doen vanuit hun algemene zorgplicht voor een veilige en gezonde leefomgeving, maar ik heb geen zicht op welke wijze en in welke omvang dat momenteel gebeurt.
Deelt u de mening dat de Aziatische hoornaar een enorme bedreiging vormt voor de bijenteeltsector en de Aziatische hoornaar ertoe kan bijdragen dat Nederlandse telers mogelijk tientallen miljoenen verlies gaan leiden doordat de bestuivingsdiensten door bijenhouders niet langer of onvoldoende kunnen worden geleverd?
Wilde bestuivers in Nederland staan onder druk door verschillende drukfactoren zoals onvoldoende leefomgeving en voedselaanbod, gewasbeschermingsmiddelen, stikstofdepositie, slechte waterkwaliteit en specifiek voor de gehouden honingbijen ook door de varroamijt. In vergelijking met deze drukfactoren is de impact van de Aziatische hoornaar klein en vergelijkbaar met die van de Europese hoornaar en de bijenwolf die ook op bijen jagen. Imkers wordt aangeraden om hun bijenkasten te verplaatsen als ze zien dat deze door Aziatische hoornaars zijn ontdekt. Daarnaast komen er ook steeds nieuwe middelen op de markt om Aziatische hoornaars buiten de bijenkasten te houden. Verder kunnen imkers melding maken van de Aziatische hoornaars via Waarneming.nl en andere hiervoor ontwikkelde apps en helpen de nesten te lokaliseren. Dit wordt al gedaan door veel imkers, en ik ben erg blij met deze (vrijwillige) inzet. Vervolgens kan zo'n nest door een professionele bestrijder worden verwijderd, dit met het oog op de veiligheid.
Leidt de aanwezigheid van de Aziatische hoornaar in Nederland nu al tot economische schade aan bijvoorbeeld zachte fruitteelten, omdat de hoornaar deze opeet? Zo ja, hoe groot is die schade?
Er zijn geen harde cijfers over economische schade veroorzaakt door de Aziatische hoornaar. Schade aan fruit lijkt vooral druiven te betreffen, maar de omvang is onzeker. De Aziatische hoornaar is vooral in de nazomer en herfst het talrijkst; bestuiving van fruitbomen in het voorjaar loopt dus geen risico.2
Is de impact van de Aziatische hoornaar op de Nederlandse landbouwsector bekend? Zo ja, hoe groot is die impact?
Er zijn geen harde cijfers over de impact van de Aziatische hoornaar op de landbouwsector. Predatie door de Aziatische hoornaar op bijen kan invloed gaan hebben op de mate van bestuiving van landbouwgewassen en daarmee op de productie. Maar hierover is op dit moment niets bekend. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. Daarbij wordt de sterfte onder bijen ook door andere drukfactoren veroorzaakt, zoals de varroamijt die vooral op gehouden honingbijen parasiteert en andere factoren zoals genoemd bij het antwoord op vraag 6.
Welke maatregelen gaat u met spoed nemen om de Aziatisch hoornaar beheersbaar te houden in lijn met Artikel 19 van de Europese invasieve exotenverordening (Nr 1143/2014)?
De provincies gaan over het treffen van beheersmaatregelen vanwege de verplichtingen uit de Europese Exotenverordening en vanuit hun opgave voor de bescherming van de biodiversiteit. De Aziatische hoornaar is inmiddels ook in Nederland een wijdverspreide soort en bij de aanpak wordt momenteel gezocht naar wat nog haalbaar is. In 2021 is vastgesteld dat ondanks de zeer grote inspanning van provincies en andere betrokkenen en ook ondanks de inzet van nieuwe innovatieve technieken voor de opsporing (zendertjes) en verwijdering (o.a. stofzuigertechniek) volledige eliminatie niet haalbaar is. Dit is ook in Frankrijk en België het geval waar eerder al zeer hoge bestrijdingsinspanning is geleverd. In 2022 is daarom, in lijn met artikel 18 van de Exotenverordening, de ambitie bijgesteld en is de Aziatische hoornaar van een artikel 17 soort (waarvoor naar volledige eliminatie wordt gestreefd) in een artikel 19 soort (beheersing) gewijzigd.
Nu volledige eliminatie niet meer haalbaar noch proportioneel is, gezien vanuit de verplichtingen van de Exotenvordering, en de soort zich ondanks grote bestrijdingsinspanningen nog steeds verder verspreidt, is het tijd om over te gaan van inzet op eliminatie, naar inzet op bestrijding bij overlast. Vooralsnog zetten de provincies in op het vertragen van de opmars van de Aziatische hoornaar richting het noorden. De Noordoostelijke provincies zetten in deze periode nog in op volledige bestrijding. Ook Utrecht zet in 2025 nog in op volledige bestrijding. Afhankelijk van de beschikbare middelen en de voortgang van de verspreiding kan besloten worden de inzet af te schalen en de bestrijding te prioriteren, bijvoorbeeld alleen nog in natuurgebieden.
Bent u ervan op de hoogte dat de gevolgen van de Aziatische hoornaar in Frankrijk aanvankelijk zijn onderschat en dat de bestrijdings- en beheersmaatregelen inmiddels, 21 jaar na de eerste vestiging in Zuid-Frankrijk, een veelvoud aan financiële middelen vergen ten opzichte van direct ingrijpen bij de eerste melding?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. Zowel Frankrijk als België hebben vanaf het begin de bestrijding opgepakt. Helaas bleek de verspreiding niet te stoppen.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de Franse wetgever een wet heeft aangenomen die de bestrijding en beheersing van de Aziatische hoornaar moet gaan reguleren? Zo ja, zitten er in deze wet aanknopingspunten die u kunt meenemen in de Nederlandse aanpak voor de bestrijding van de Aziatische hoornaar?3
Ik heb kennisgenomen van deze wet. In de Franse wet is opgenomen dat voor bij wet vastgelegde soorten nationale bestrijdingsplannen worden opgesteld. De wet waar u naar verwijst betreft een invulling hiervan voor de Aziatische hoornaar. Ook in Frankrijk wordt de Aziatische hoornaar inmiddels als een gevestigde soort gezien waarvoor eliminatie niet meer mogelijk is en beheersing wordt nagestreefd (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening).
Welk handelingsperspectief heeft u nu om maatwerk te leveren voor een landelijk aanvalsplan Aziatische hoornaar onder de kapstok van de contouren van een landelijk aanvalsplan invasieve exoten (Kamerstuk 26 407, nr. 154)?
In het landelijk aanvalsplan invasieve exoten komt per soort van de Unielijst de aanpak en het ambitieniveau aan de orde. Er komen geen aparte aanvalsplannen voor elke soort. Zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb aangegeven, is eliminatie van de Aziatische hoornaar niet haalbaar. Wel blijven provincies inzetten op het zoveel als mogelijk bestrijden van nesten, binnen de mogelijkheden en middelen die zij hebben. De inzet zal ook steeds meer verschuiven naar voorlichting, aldus de provincies.
Klopt het dat er vorig jaar geen nesten door provincies meer zijn weggehaald aan het einde van het seizoen in onder andere Gelderland, Noord-Brabant, Zuid-Holland onder de A12 en Zeeland waardoor we dit jaar direct veel meer overlast van Aziatische hoornaars kunnen verwachten?
In Nederland zien we de Aziatische hoornaar als een gevestigde soort (ingevolge artikel 19 van de Exotenverordening) en wordt een kosten-batenafweging gemaakt bij het treffen van beheersmaatregelen. Provincies hebben ook in 2024 nog volop ingezet op het verwijderen van nesten. Vorig jaar zijn minstens 2000 nesten gemeld en het overgrote deel daarvan is bestreden. Maar niet ieder nest is op tijd gemeld of kon op tijd worden gevonden en bestreden, waardoor nieuwe koninginnen hebben kunnen uitvliegen. Sommige provincies hebben aan het eind van het seizoen een afweging moeten maken vanuit het oogpunt van kosten en uitvoerbaarheid. De soort is overigens al zo wijd verspreid dat het verwijderen van nesten geen verschil meer maakt in de opmars van de soort. De overlast van de soort is afhankelijk van veel factoren en daarmee niet voorspelbaar.
Zou u daarom bereid zijn om in overleg te gaan met de provincies om te bezien op welke manier zij het hele jaar door in staat kunnen worden gesteld om actief door te gaan met het weghalen van opgespoorde nesten van de Aziatische hoornaar?
Op ambtelijk niveau is er geregeld overleg met de provincies, over deze en andere invasieve exoten. De provincies hebben in hun provinciaal ambitiedocument een bedrag van € 4 miljoen opgevoerd voor de bestrijding van Aziatische hoornaars voor een periode van twee jaar. Dit is een klein deel van het totale bedrag van € 168,1 miljoen dat provincies vragen in hun ambitiedocument voor de bestrijding en beheersing van invasieve exoten (inclusief de aanpak van uitheemse rivierkreeften in natuurgebieden) voor een periode van 4 jaar. Provincies geven in dit document aan dat zonder structurele financiering van het Rijk elke provincie een afweging zal moeten maken over de inzet die mogelijk is. Ik heb mij ingespannen om dekking te vinden in de Voorjaarsbesluitvorming voor de aanpak van invasieve exoten zoals de Aziatische hoornaar. In de voorjaarsbesluitvorming is € 9,2 miljoen toegekend voor de aanpak van invasieve exoten (verdeeld over 2025 en 2026). Ik ben in gesprek met de provincies over hoe we deze middelen samen zo effectief mogelijk kunnen inzetten.
De gevolgen van het niet naleven van Europese milieu- en natuurwetgeving |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Barry Madlener (minister ) (PVV), Femke Wiersma (minister ) (BBB) |
|
![]() |
Over welke (juridische) middelen, behalve de inbreukprocedure (artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), beschikt de Europese Unie (EU) om Nederland te dwingen om aan milieu en natuurwetgeving te voldoen?
De Europese Commissie (hierna: Commissie) kan inderdaad een inbreukprocedure starten en daarin het standpunt innemen dat Nederland niet voldoet aan Europese regelgeving. In theorie zou de Commissie Nederland kunnen korten op Europese middelen, als Nederland niet aan zijn Europese verplichtingen voldoet. Zo’n korting zou bijvoorbeeld kunnen neerslaan op de middelen voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) (zie hiervoor ook: Aanhangsel Handelingen II 2023/24, nr. 1567).
Zijn inbreukprocedures en/of andere middelen besproken met het directoraat-generaal voor het milieu (Directorate-General for the Environment) (DG-ENV), al dan niet in het gesprek met Jessika Roswall? Zo ja, wat is dan besproken?
Omdat veel, zo niet alle, dossiers op het gebied van landbouw, visserij, voedselzekerheid en natuur een Europese component hebben, vinden er ambtelijk en bestuurlijk met enige regelmaat gesprekken plaats met de Commissie. In deze gesprekken wordt Europees en nationaal beleid op verschillende dossiers besproken en toegelicht. Dergelijke gesprekken zijn onderdeel van het ambtelijk beleidsvormingsproces en vertrouwelijk van aard. In de gesprekken die de Staatssecretaris van Landbouw, Visserij en Natuur, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik hebben gevoerd met Commissaris Roswall, hebben we van gedachten gewisseld over de uitdagingen waarvoor wij op onze beleidsterreinen staan, zoals de aanpak van de stikstofproblematiek en het mestvraagstuk, alsook andere dossiers waarvoor de Commissaris verantwoordelijk is, zoals circulaire economie. De insteek van Commissaris Roswall in deze gesprekken sloot aan bij wat zij met uw Kamer heeft gewisseld tijdens het door u georganiseerde gesprek van 10 april jl. Voor de gesprekken tussen mij en mijn collega’s met de Commissaris geldt ook dat ze in vertrouwelijke setting plaatsvonden. Om nu en in de toekomst met de Commissie open van gedachten te kunnen wisselen over verschillende vraagstukken en mogelijke oplossingsrichtingen, is vertrouwelijkheid van groot belang. Daarom kan ik niet nader ingaan op de precieze inhoud van de gesprekken.
Welke signalen krijgt u van andere EU-lidstaten over zorgen dat Nederland het level playing field ondermijnt door het niet (goed) naleven van milieu en natuurwetgeving, zoals bijvoorbeeld de Nitraatrichtlijn, Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Kaderrichtlijn Water? Welke signalen daarover krijgt u van de Eurocommissarissen en/of ambtenaren?
In gesprekken met andere lidstaten en de Commissie is naleving van milieu- en natuurwetgeving één van de gespreksonderwerpen. Het onderwerp level playing field in relatie tot deze wetgeving staat daarbij niet op de voorgrond.
Is het loyaliteitsbeginsel (artikel 4 lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU)) in welke vorm dan ook ter sprake gekomen tijdens gesprekken met DG-ENV, Eurocommissaris Roswall of andere EU-lidstaten? Zo ja, wanneer en op welke manier?
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 2 aangegeven, zijn gesprekken met de Commissie vertrouwelijk. Daarom kan ik niet nader ingaan op wat er met Commissaris Roswall is besproken.
Kunt u de bovenstaande vragen zo snel mogelijk en één voor één beantwoorden?
Ja.
Ernstige en structurele misstanden bij de ganzenjacht |
|
Ines Kostić (PvdD) |
|
Rummenie |
|
![]() |
Bent u bekend met de op 2 april 2025 gemaakte beelden van de ganzenjacht bij Stolwijk, waarbij een jager een gewonde gans aan zijn nek rondslingert en het dier vervolgens spartelend op de grond achterlaat zonder controle op de dood?1
Ik ben bekend met de beelden.
Erkent u dat deze methode (cervicale dislocatie) wettelijk niet is toegestaan voor het doden van ganzen, zoals vastgelegd in artikel 8.74q, derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving? Zo nee, wat is dan uw juridische onderbouwing?
Op de beelden lijkt te zien hoe een aangeschoten nijlgans wordt gedood door de nek te breken (cervicale dislocatie).
Artikel 8.74q van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat voorschriften die moeten worden opgenomen in omgevingsvergunningen voor het doden of vangen van beschermde vogels op grond van de vogelrichtlijn. Het derde lid van art 8.74q bepaalt inderdaad dat in een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna-activiteit voor het doden van vogels, gebruikmaking van de dodingsmethode cervicale dislocatie alleen mag worden toegestaan voor het doden van in nood verkerende, gewonde vogels van een omvang kleiner dan of gelijk aan eenden.
Omdat het hier echter een nijlgans betreft, een exoot die niet op basis van de vogelrichtlijn beschermd wordt, is bovenstaande bepaling niet op deze situatie van toepassing.
Wel geldt voor het doden van alle in het wild levende dieren in het kader van jacht of faunabeheer de zorgplicht van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dat artikel bepaalt dat eenieder die een in het wild levend dier doodt moet voorkomen dat het dier onnodig lijdt.
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen of in dit geval sprake is van een overtreding en of hiertegen handhavend opgetreden wordt. In dit geval is dat de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die namens de provincie toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland. Ik heb de beelden met de provincie Zuid-Holland gedeeld.
Deelt u de mening dat de betrokken jager duidelijk niet beschikte over de vereiste deskundigheid om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen, en dat bovendien een alternatief voorhanden was? Zo nee, op welke wetenschappelijke experts baseert u zich dan?2
Ik kan op basis van deze video niet beoordelen of de betrokken jager over de deskundigheid beschikt om deze dodingsmethode humaan en effectief toe te passen en of een alternatief voorhanden was.
Zie mijn antwoord bij vraag 2 voor de bevoegde instantie voor toezicht op het faunabeheer in Zuid-Holland.
Hoe beoordeelt u de reactie van de gemeente Krimpenerwaard die stelt geen taak te hebben, ondanks een eigen Nota Dierenwelzijn en het feit dat hier mogelijk sprake is van dierenmishandeling in de openbare ruimte? Wie heeft volgens u dan wel de taak om in te grijpen en de dieren te beschermen, waarbij u wordt verzocht te verwijzen naar de exacte stukken van de wet- en regelgeving waar u zich op baseert?3
Op basis van artikel 18.2 Omgevingswet is de provincie het bevoegd gezag voor flora en fauna-activiteiten en belast met het bestuursrechtelijk handhaven van de algemene regels en omgevingsvergunningen. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 2, houdt in dit geval de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid namens de provincie Zuid-Holland toezicht op het faunabeheer. Op de website van de Omgevingsdienst staat aangegeven hoe melding kan worden gemaakt van misstanden of vermeende overtredingen.
Overtredingen van voorschriften van omgevingsvergunningen voor flora en fauna-activiteiten zijn tevens overtredingen op basis van art 1a, onder 3 in combinatie met artikel 2 lid 3 van de Wet op de economische delicten. Voor het opsporen van dergelijke strafbare feiten is onder andere de politie bevoegd.
Wordt er actief toezicht gehouden op jachtactiviteiten, waaronder zogeheten «faunabeheer» en «schadebestrijding» in en rondom natuurgebieden zoals Polder het Beijersche, dat direct grenst aan de plek van dit incident? Zo nee, waarom niet?
Namens de provincie Zuid-Holland houdt de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid toezicht op het faunabeheer in de gehele provincie Zuid-Holland. Dat gebeurt binnen en buiten natuurgebieden. Daarnaast heeft de politie een handhavende taak in het buitengebied.
Hoe vaak is er in Zuid-Holland in de afgelopen vijf jaar daadwerkelijk gecontroleerd op naleving van jachtregels? Hoeveel overtredingen zijn er vastgesteld?
In het betreffende voorval is formeel geen sprake van jacht, maar van exotenbeheer. De provincie Zuid-Holland laat mij weten dat de toezichthouders van de omgevingsdienst vrijwel dagelijks en gedurende het gehele jaar op pad zijn om in het veld te controleren op de naleving van de regels over activiteiten die de natuur betreffen, waaronder ook activiteiten in het kader van jacht en faunabeheer. Gemiddeld worden daarbij jaarlijks 150 tot 200 faunabeheerders in het veld gecontroleerd, aldus de provincie. De provincie Zuid-Holland laat weten dat daarbij over het algemeen geen ernstige overtredingen worden geconstateerd.
Bent u bekend met onderzoek waaruit blijkt dat 17 procent van de brandganzen en 22 procent van de grauwe ganzen in Nederland rondloopt met hagel in het lichaam als gevolg van jacht («crippling»)? Wat vindt u hiervan?4
Mij is bekend dat een aanzienlijk deel van de ganzen die zich in Nederland bevinden hagel in het lijf heeft. Ik vind dit onwenselijk.
Hoe duidt u het feit dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden na jachtschoten, waaronder een spartelende gans in Reeuwijk, een mishandelde eend bij Ransdorp, en een haas die met negen stokslagen wordt gedood in Hof van Twente?5
Ik kom op basis van deze beelden niet tot de conclusie dat er structureel beelden opduiken van dieren die langdurig lijden. Wel maak ik me zorgen over de opduikende beelden. Ik roep eenieder op die beelden bezit van (vermoedelijke)
diermishandeling dit te melden bij de omgevingsdienst of de provincie.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het functioneren van toezicht en handhaving op jachtactiviteiten in Nederland en een toegankelijk meldpunt voor burgers in te stellen? Zo nee, waarom niet en op welke recente onafhankelijke onderzoeken baseert u dan uw oordeel over toezicht en handhaving op jachtactiviteiten?
Het is op dit moment al mogelijk voor burgers om melding te maken van vermeende overtredingen. Dit kan bij de omgevingsdienst van de provincie, Zuid-Holland-Zuid in dit geval. Bij betrapping op heterdaad kan de politie direct worden ingeschakeld. Een apart meldpunt is daarom niet nodig. Ik zie ook nog onvoldoende aanleiding om een apart onderzoek in te stellen. Het is vooral belangrijk dat mensen gebruik maken van de mogelijkheden die er al zijn, als ze overtredingen zien.
Deelt u de conclusie van Nettie Dekker dat het massaal afschieten van ganzen niet leidt tot minder schade, noch tot een kleinere populatie? Zo nee, op welke recente onafhankelijke (bijvoorbeeld niet gerelateerd aan jagers en faunabeheereenheden) wetenschappelijke inzichten baseert u zich dan op?6
Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Bent u bereid om extensieve graslandmaatregelen en vermindering van het voedselaanbod in te zetten als alternatief voor het huidige beleid van afschot? Zo nee, waarom niet en op welke wetenschappelijke bronnen baseert u zich dan?
Zie antwoord op vraag 10
Bent u bereid de ganzenjacht in Zuid-Holland op te schorten zolang het onderzoek naar de misstanden bij Stolwijk loopt? Zo nee, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de misstanden zich niet herhalen en dat de dieren worden beschermd?
Jacht op ganzen is in Nederland niet toegestaan. Ganzen mogelijk uitsluitend worden geschoten in het kader van beheer en schadebestrijding. Provincies zijn verantwoordelijk voor beleid voor ganzen. Het is aan hen om besluiten te nemen over beheer en schadebestrijding en om die besluiten te motiveren.
Kunt u uitsluiten dat het incident bij Stolwijk plaatsvond tijdens het broedseizoen? Hoe wordt hierop gecontroleerd, door wie precies, hoe vaak en hoe onafhankelijk?
Zie antwoord op vraag 10. Handhaving is een bevoegdheid van het bevoegd gezag, in dit geval gedeputeerde staten van de provincie Zuid Holland.
Bent u op de hoogte dat het schot viel om 09:45 uur op 2 april 2025 tussen de Beijerscheweg en Achterbroek, grenzend aan natuurgebied Polder het Beijersche? Was de jacht, oftewel «faunabeheer», «schadebestrijding», daar toegestaan?
De precieze tijd van het schot is mij niet bekend, maar op dat moment en op die locatie was volgens het betreffende bevoegd gezag het beheer en de bestrijding van diverse diersoorten, waaronder nijlganzen toegestaan op basis van het aanwijzingsbesluit exoten en verwilderde dieren.
Bent u bereid te erkennen dat het lijden van dieren bij de jacht, of «faunabeheer», «schadebestrijding, geen incident is, maar structureel voorkomt en dat het gebrek aan optreden door provincies en toezichthouders een systeemprobleem vormt waarvoor dringend ingrijpen nodig is? Zo nee, op welke wetenschappelijke onderzoeken en feiten baseert u zich dan?7
Degene die gerechtigd is schadebestrijding uit te voeren heeft op grond van artikel 11.27 lid 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving de plicht om onnodig lijden te voorkomen. De omgevingsdienst van de provincie en de politie zien toe op handhaving van die plicht.
Hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt en het oprichten van een e-faciliteit |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Sophie Hermans (minister ) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het stuk «The future of the supply and pricing of electricity in the EU»1 van het European Economic and Social Committee (EESC) met daarin onder andere het voorstel voor het oprichten van een e-faciliteit?
Ja.
Deelt u de mening dat hervorming van de Europese elektriciteitsmarkt zich naast het doel van klimaatneutraliteit in 2050 ook moet richten op het borgen van leveringszekerheid en stabiele en betaalbare prijzen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet deelt deze mening. Het in balans houden van de publieke belangen van duurzaamheid, betrouwbaarheid en betaalbaarheid vormt de basis van zowel Europees als nationaal beleid ten aanzien van de elektriciteitsmarkt.
Deelt u tevens de mening dat deze doelen alleen kunnen worden behaald met een combinatie van overheidsoptreden en marktmechanismen?
Ja, het kabinet deelt deze mening. De ordening en regulering van de elektriciteitsmarkt – die veelal in Europese wetgeving zijn vastgelegd – vormen een belangrijke basis voor een goed functionerende elektriciteitsmarkt. Markt en overheid vervullen daar beide een belangrijke rol in. Marktmechanismen hebben een belangrijke rol in die zin dat ze zorgen voor concurrentie, efficiënte prijsvorming en keuzevrijheid voor consumenten. Dit komt de betaalbaarheid van het energiesysteem ten goede. Dit wordt ook onderschreven door Strategy& in het onderzoek naar borging van de publieke belangen in de energiesector2, waarover de Minister voor Klimaat en Energie de Kamer in september 2023 heeft geïnformeerd. De overheid is verantwoordelijk voor de ordening en regulering van de energiemarkt en het toezicht daarop om zo eventuele negatieve effecten van marktwerking te mitigeren. Gerichte overheidsinterventies worden ingezet om de publieke belangen te borgen.
In hoeverre en op welke wijze zou het oprichten van een e-faciliteit, een van overheidswege opgericht bedrijf dat op de elektriciteitsmarkt als marktmaker fungeert met als doel klimaatneutraliteit, voorzieningszekerheid en het realiseren van stabiele en betaalbare prijzen, daarbij volgens u een rol kunnen spelen?
Het oprichten van een e-faciliteit zoals deze wordt beschreven in het genoemde EESC-rapport ziet het kabinet als een zeer vergaande wijziging van het huidige marktmodel voor de elektriciteitsmarkt. Dit marktmodel is gebaseerd op vrije concurrentie en prijsvorming. Dit model heeft de afgelopen decennia een grote welvaartswinst opgeleverd voor Europa en Nederland. Het kabinet acht het risicovol om over te stappen naar een model waarbij de overheid een bedrijf opricht dat op de elektriciteitsmarkt als «marktmaker» gaat functioneren, waarbij de toegevoegde waarde hiervan niet evident is. Het kabinet ziet daarom, in de context van de huidige goed functionerende Europese elektriciteitsmarkt en de interventiemogelijkheden die het kabinet op dit moment al tot zijn beschikking heeft, geen reden tot het oprichten van een e-faciliteit. Wel werkt het kabinet aan de vormgeving van nieuw beleid om de leveringszekerheid op langere termijn te borgen, zoals aangegeven in de recente Kamerbrief over leveringszekerheid3 naar aanleiding van de gepubliceerde Monitor Leveringszekerheid (MLZ) van TenneT4. Het invoeren van een capaciteitsmechanisme is hierbij één van de beleidsopties die overwogen wordt. In deze afwegingen wordt ook betaalbaarheid als een belangrijke factor meegenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een dergelijke e-faciliteit (met financiële steun van de staat of via rechtstreeks staatseigendom) via aanbestedingsprocedures langetermijncontracten af te laten sluiten met elektriciteitsproducenten en deze elektriciteit vervolgens te verkopen aan distributiebedrijven en/of rechtstreeks aan grote elektriciteitsgebruikers?
Het kabinet ziet geen reden om aan te nemen dat een dergelijke e-faciliteit beter in staat is om langetermijnrisico’s te beperken dan momenteel door marktpartijen met bestaande instrumenten wordt gedaan. Op dit moment hebben zowel producenten als afnemers van elektriciteit verschillende mogelijkheden om langetermijncontracten af te sluiten, bijvoorbeeld via elektriciteitsbeurzen of door gebruik te maken van Power Purchase Agreements (PPA’s) tussen producenten en afnemers. Deze contracten bevatten een marktconforme risicopremie die representatief is voor het risico op lange termijn dat marktpartijen wensen af te dekken. Ook de huidige SDE++ dekt een groot deel van het prijsrisico af voor wind- en zonprojecten. Het kabinet is daarmee van mening dat marktpartijen al voldoende mogelijkheden hebben om langetermijnrisico’s af te dekken.
Dit neemt niet weg dat het kabinet positief staat tegenover het versterken van de Europese langetermijnmarkten. In de herziening van de elektriciteitsverordening die in 2024 in werking is getreden (EMD-pakket), is hier al een aanzet voor gedaan. Een aantal van de voorstellen gericht op versterking van Europese lange termijnmarkten zal nader uitgewerkt worden in de herziening van de EU Forward Capacity Allocation Regulation (FCA-verordening) die in 2026 wordt verwacht.
In hoeverre ziet u het model van de e-faciliteit als een goede manier om de grote risico’s die producenten en afnemers van groene elektriciteit nu lopen te verminderen en daarmee ook de kosten van de energietransitie te verlagen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw visie op de mogelijkheid om de e-faciliteit te laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, om een optimale mix te bereiken waarmee de vereiste CO2-reductie voor de elektriciteitsmarkt kan worden gehaald? Acht u deze mogelijkheid haalbaar en wenselijk?
Via het Europese ETS en ander overheidsbeleid wordt gestuurd op een zo efficiënt mogelijke CO2-reductie waarbij eerlijke concurrentie centraal staat om kosten te minimaliseren. Het huidige model maakt hierbij geen onderscheid tussen verschillende technologieën (technologieneutraliteit), iets wat ook door Europese regelgeving geborgd wordt. Het laten bieden op specifieke elektriciteitsbronnen, zoals voorgesteld in het EESC-rapport, lijkt te impliceren dat bepaalde bronnen de voorkeur krijgen boven andere. Het kabinet geeft er de voorkeur aan om vast te houden aan het genoemde uitgangspunt van technologieneutraliteit. Het stimuleren van specifieke technologieën kan bovendien een negatief effect hebben op nieuwe innovatieve technologieën, die door de voorkeurspositie van bestaande technologieën minder kans zouden maken op eerlijke toetreding tot de markt.
Kunt u reageren op de drie door het EESC geschetste fasen van het hervormen van elektriciteitsmarkt en de rol die een e-faciliteit in elke fase kan spelen:
Zoals benoemd in vraag 4 en 5, is het kabinet geen voorstander van het oprichten van een e-faciliteit. Om deze reden vindt het kabinet het niet opportuun om te reflecteren op de rol die een e-faciliteit kan spelen in de geschetste fasen.
Deelt u het pleidooi van het EESC voor EU-brede coördinatie over hoe voor de laagst mogelijke en meest stabiele energieprijzen kan worden gezorgd en coördinatie tussen lidstaten over de vereiste capaciteit, de netwerkinfrastructuur en de aanvullende energiemix? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet hecht veel waarde aan een brede coördinatie binnen de EU over deze vraagstukken van capaciteit, infrastructuur en de energiemix. Gegeven de onderlinge verbondenheid binnen de Europese elektriciteitsmarkt is het kabinet voorstander van Europese afstemming. Coördinatie op Europees niveau bevordert lage en stabiele prijzen. Deze afstemming krijgt ook steeds meer vorm op het niveau van de Europese Unie, op bilateraal niveau, maar ook binnen de regionale energiesamenwerking in het Pentalaterale Forum en de North Sea Energy Cooperation (NSEC).
Welke rol zou coördinatie tussen nationale e-faciliteiten in overheidsbezit op EU-niveau kunnen spelen in het verder harmoniseren en optimaliseren van de Europese elektriciteitsmarkt?
Het kabinet heeft geen signalen ontvangen dat in andere lidstaten wordt gewerkt aan het oprichten van een e-faciliteit. Om die reden vindt het kabinet het niet opportuun om een oordeel te vellen over de mogelijke coördinatie tussen dergelijke nationale e-faciliteiten.
Klopt het dat het uiteindelijk aan EU-lidstaten zelf is om te beslissen of zij al dan niet een e-faciliteit op willen zetten?
In beginsel is dit aan lidstaten zelf. Het instellen van een e-faciliteit zoals voorgesteld in het EESC-rapport zou echter een fundamentele wijziging van het huidige marktmodel van de Europese elektriciteitsmarkt betekenen. Elektriciteitsmarkten zijn binnen de EU sterk geïntegreerd; om die reden is het niet aannemelijk dat lidstaten zelfstandig zullen kiezen voor het inrichten van een e-faciliteit.
Wat zijn de belangrijkste afwegingen die gemaakt moeten worden indien Nederland zou overwegen om een e-faciliteit op te richten en welke eventuele obstakels bestaan daarvoor?
De belangrijkste afweging die gemaakt dient te worden, is of het oprichten van een e-faciliteit de borging van de publieke belangen rondom betaalbaarheid, duurzaamheid en betrouwbaarheid in de energiesector ten goede zou komen, en een verbetering ten opzichte van de huidige situatie teweeg zou brengen. Hiervan is het kabinet niet overtuigd en het rapport van het EESC geeft hier onvoldoende onderbouwing voor. Het rapport van Strategy& uit 2023 waarnaar het antwoord op vraag 3 verwijst, laat duidelijk zien dat het huidige marktmodel goed in staat is geweest om deze publieke belangen te borgen.