Boogschieten op damherten |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Fries damhert met pijl in kop afgeschoten»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de dader van het beschieten van het damhert met pijl en boog inmiddels is opgespoord?
Uit onderzoek door de politie is/zijn geen verdachte(n) naar voren gekomen. Aangezien verdere aanknopingspunten ontbreken, is het onderzoek stopgezet. Zodra er nieuwe informatie binnenkomt zal het onderzoek weer worden voortgezet.
Kent u het streven van de Nederlandse Vereniging voor Boogjagers om de jacht met pijl en boog c.q. kruisboog gelegaliseerd te krijgen in Nederland?
Deze vereniging heeft dit streven nooit formeel onder mijn aandacht gebracht. Wel heb ik naar aanleiding van deze schriftelijke vragen kennis genomen van een brief, gedateerd 27 september 2011, die deze vereniging op internet heeft geplaatst, alsmede van informatie op de website van deze vereniging, waarin wordt gepleit voor het toestaan van de jacht met een boog in Nederland.
Deelt u de mening dat het beschieten van dieren met pijl en boog behalve verboden ook uiterst onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van pijl en boog voor de jacht is onder de Flora- en faunawet niet toegestaan. Het gebruik van dit middel is ongeschikt, omdat het risico op onnodig lijden voor dieren te groot is.
Kunt u aangeven of er plannen zijn de boogjacht te legaliseren?
Er zijn geen plannen om de boogjacht te legaliseren.
De stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB) |
|
André Bosman (VVD), René Leegte (VVD), Pieter Litjens (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijging van de energieprijzen op Bonaire als gevolg van een conflict tussen de energieproducent (Ecopower) en de het Water en Energiebedrijf Bonaire (WEB)?
De recente tariefstijging is in belangrijke mate veroorzaakt door enerzijds de kostenontwikkeling van de elektriciteitsproductie en anderzijds het langdurig verzuim van het bestuurscollege de tarieven kostendekkend vast te stellen. Het laatste is veeleer aanleiding geweest voor de spanning tussen WEB en Ecopower over de te verrekenen kosten.
Hoe groot is de subsidie uit Nederland die nodig was om de tariefstijging van energie op Bonaire te beperken?
EZ heeft in 2012 WEB € 5,5 miljoen ter beschikking gesteld en I&M € 2,3 miljoen voor de periode tot eind 2013. Het vorige kabinet heeft besloten tot een aansluitende tijdelijke voorziening te regelen in de aanstaande wet elektriciteits- en drinkwatervoorziening voor CN.
Is er nu een kostendekkend tarief voor de levering van energie op Bonaire?
Ja.
Zijn de betalingen van het WEB aan Ecopower nu volledig conform de facturering?
Ja.
Wat is de stand van zaken van de «operationele audit» zoals aangegeven in de antwoorden van de toenmalige Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie?1
De audit van WEB is uitgevoerd door de Auditdienst Rijk. Het belangrijkste beeld dat naar voren kwam was dat van een bijna failliet bedrijf dat geruime tijd geen diepte en onderhoudsinvesteringen heeft verricht. Belangrijke adviezen om de tarieven te verhogen, de kwaliteit van het management te verbeteren en te zorgen voor een oplossing van het conflict met Ecopower alsmede te zorgen voor een degelijke externe financiering zijn ter harte genomen en geëffectueerd.
Wat is de status van het onderzoek dat de Gezaghebber van Bonaire naar aanleiding van het conflict had aangegeven te zullen instellen naar de integriteit van bestuurders van het WEB?
De gezaghebber van Bonaire heeft in het najaar van 2012 voorgesteld een dergelijk onderzoek uit te voeren. Inmiddels is dit voornemen nader geconcretiseerd. Het onderzoek zou zich moeten richten op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege met als doel om voor de toekomst lessen te trekken uit de wijze waarop deze mechanismen de afgelopen jaren hebben gefunctioneerd. Het onderzoek wordt naar verwachting dit najaar afgerond.
Ik vind het een belangrijk en positief signaal dat door het bestuur van Bonaire het initiatief is genomen om een dergelijk onderzoek uit te voeren in aanvulling op de stappen die het eilandbestuur in de afgelopen periode al heeft gezet om de governance rond WEB te versterken. Zo is recent een nieuw management aangetreden en heeft in samenspraak met de Rijksoverheid een aantal verschuivingen plaatsgevonden in de samenstelling van de Raad van Commissarissen.
Deelt u de mening dat er sprake is geweest van bestuurlijke onbehoorlijkheid van het bestuur van het WEB in de richting van ECO power en dat een integriteitsonderzoek dus essentieel is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, is het zakelijk conflict tussen WEB en Ecopower ingegeven door de voortdurende discrepantie tussen kosten en opbrengsten uit de tarieven. In algemene zin, en achteraf, kan worden gesteld dat het jammer is het bestuur van WEB en Ecopower niet eerder een oplossing hebben gezocht langs de weg van bemiddeling, arbitrage of de stap naar de rechter. Het is niet aan mij om te beoordelen of de betrokken bestuurders onbehoorlijk hebben gehandeld. Wel ondersteun ik, zoals aangegeven, het voornemen van het bestuurscollege om een onderzoek uit te voeren dat zich richt op de verantwoordingsmechanismen in de verhouding tussen WEB, het openbaar lichaam Bonaire als aandeelhouder van WEB en het bestuurscollege. Uit dit onderzoek kunnen lessen worden getrokken zodat de situatie die zich tussen Ecopower en WEB heeft voorgedaan in de toekomst kan worden voorkomen.
Bent u bereid, als er geen sprake is van een onderzoek van de zijde van de Gezaghebber, om dat integriteitsonderzoek in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat door onbehoorlijk bestuur van de zijde van het WEB een energiebedrijf in de problemen is gekomen? Zo nee, waarom niet?
Het niet volledig voldoen van de rekening van Ecopower door WEB lijkt Ecopower op enig moment financieel in problemen te hebben gebracht wat repercussies had voor de continuïteit van de elektriciteitsproductie.
Deelt u de zorgen dat het WEB met opzet te weinig betaalde aan Ecopower om de prijs van het aandeel Ecopower te laten dalen om op die manier het bedrijf goedkoop op te kunnen kopen?
Daar zijn geen concrete aanwijzingen voor. Er was in elk geval sprake van een zakelijk conflict dat door middel van een arbitrageprocedure is opgelost.
In hoeverre is er sprake van een failliet van Bonaire, aangezien het WEB een NV van de overheid is? Moet het openbaar lichaam Bonaire voor de kosten opdraaien die uit de arbitrage voortvloeiden.?
Van een failliet van Bonaire is geen sprake.
De eerder genoemde structurele discrepantie tussen kosten en tariefinkomsten is weggenomen door de tariefstijging, de bijdrage van EZ en I&M en door een degelijke externe financiering die de directie van WEB heeft verkregen.
Is er sprake van een artikel 12 gemeente, aangezien de begroting van Bonaire een dergelijke rekening niet zou kunnen betalen en Nederland is ingesprongen met een geldbedrag zoals genoemd in vraag 1?
De wet financiën openbare lichamen Bonaire Sint Eustatius en Saba kent geen bepaling vergelijkbaar met artikel 12 van de financiële verhoudingswet. Op dit punt wijkt de financiële verhouding van het Rijk met de openbare lichamen dus af van de financiële verhouding van het Rijk met gemeenten. Bij de transitie is ervoor gekozen om het BES-fonds niet te integreren in het gemeentefonds. Ook is in het BES-fonds geen sprake van solidariteitsgedachte: elk openbaar lichaam heeft recht op een eigen uitkering uit het fonds. Een fonds dat integraal onderdeel is van de Rijksbegroting en daar dus de solidariteit is belegd. Dit laatste vloeit logischerwijs ook voort uit het feit dat het slechts om drie eilanden gaat: Het ligt dan niet in de rede om eventuele financiële problemen van Bonaire te leggen bij de andere twee (kleine) eilanden. Verder kunnen departementen (net zoals bij gemeenten) doeluitkeringen verstrekken conform artikel 91 van de wet financiën BES; dat is wat het minister van Economische Zaken hier heeft gedaan.
Welke rol speelde het bestuurscollege in dit conflict tussen het WEB en Ecopower, gelet op het feit dat het WEB een NV van de overheid is? Welke rol speelde de gezaghebber om het conflict eerder te beslechten en op die manier het oplopen van de betalingsachterstand te voorkomen?
Het bestuurscollege heeft het ministerie van EZ medio 2011 gevraagd te bemiddelen in het conflict. Waar deze bemiddeling niet direct resultaat opleverde, heeft deze er wel toe geleid dat partijen zich hebben gebonden aan arbitrage.
Toen door het wegvallen van de stroomvoorziening in augustus 2011 de openbare orde in gevaar dreigde te komen, heeft de Gezaghebber het initiatief genomen de voorziening te herstellen en te borgen.
Welke afwegingen zijn gemaakt om te komen tot de oplossing zoals deze nu tot stand is gekomen? Waarom is de locatiekeuze juist op die plek gevallen? Waarom is er gekozen voor de combinatie van wind en energie die nog nergens anders in productie was?
Op de eilanden van Caribisch Nederland kan door het bijzonder gunstige windklimaat enerzijds, en de hoge kosten van fossiele brandstof anderzijds, met wind elektriciteit duurzaam en voordelig worden opgewekt. Op Bonaire wordt circa 35% van de elektriciteit opgewekt door middel van windenergie. De twaalf windturbines zijn gesitueerd aan zee aan de noordkant van het eiland in een gedeelte dat onbewoond is en waar de windcondities gunstig zijn. Ik beschik niet over informatie welke afwegingen zijn gemaakt om tot deze aanpak te komen, inclusief de locatiekeuze. Ik beschik ook niet over informatie die aannemelijk maakt dat bij deze besluiten sprake is geweest ongewenste belangenverstrengeling. Ik verwijs in dit kader nogmaals naar het governance-onderzoek. Het betreft hier immers een onderwerp dat expliciet onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam valt. Ik zal aan het bestuurscollege van Bonaire verzoeken om dit onderwerp bij dit onderzoek te betrekken.
Wie waren de beslissers om tot de verschillende besluiten te komen? Is er in die groep van beslissers een ongewenste samenloop van belangen die gescheiden hadden moeten zijn of de schijn van belangenverstrengeling in zich hebben?
Zie antwoord op vraag 14.
Is hier een rol weggelegd voor de Onderzoeksraad Integriteit Overheid? Zo ja, hoe gaat u die inschakelen? Zo nee, waarom niet?
Neen, de Onderzoeksraad Integriteit Overheid is bevoegd ten aanzien van Rijk, politie, defensie, provincies en zbo’s. Daarnaast zal de onderzoeksraad met ingang van 1 januari 2014 naar alle waarschijnlijkheid ook het bevoegde externe meldpunt voor medewerkers uit de sector Gemeenten worden. De openbare lichamen op Caribisch Nederland alsmede Ecopower en het Water- en Energiebedrijf Bonaire vallen daar niet onder.
Het bericht dat er gesjoemeld zou worden met groene stroom |
|
Agnes Mulder (CDA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Groene doelen, zonder het benodigd beleid»?1
Ja.
Is het waar dat al jarenlang bekend is dat er veel groene stroom wordt verkocht die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong in het buitenland?
De garanties van oorsprong vinden hun basis in de Richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG) van 23 april 2009. Op basis van deze richtlijn is import en export van garanties van oorsprong mogelijk. Het klopt dus dat het al geruime tijd mogelijk is om groene stroom te verkopen op basis van geïmporteerde garanties van oorsprong.
Zoals de leden Jansen (SP) en Leegte (VVD) in de regeling van werkzaamheden d.d. 14 mei jl. ook opmerkten, is dit de afgelopen jaren verschillende keren besproken in de Kamer.
Is het waar dat daardoor nieuwe (Nederlandse) duurzame opwekkingscapaciteit, waarbij daadwerkelijk meer duurzame energie wordt toegevoegd aan de totale productie, zich niet kan onderscheiden van groene stroom die is ingekocht door middel van garanties van oorsprong van al jarenlang bestaande, vaak buitenlandse opwekcapaciteit zoals de Nederlandse Energie Maatschappij die inkoopt?
Zie antwoord op vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk voor de klant zou zijn als er gedifferentieerd wordt tussen groencertificaten, waarbij gekeken wordt naar de vorm van duurzame energie (windmolens, biomassa etc) en land of regio van herkomst?
Een garantie van oorsprong is een bewijs dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit geproduceerd is met behulp van hernieuwbare bronnen. Op een garantie van oorsprong staan veel gegevens, bijvoorbeeld de energiebron (wind, zon, biomassa, waterkracht), de identiteit, locatie, land, type en capaciteit van de productie-installatie, de datum waarop de installatie operationeel is geworden en de datum van de opwekking van de elektriciteit.
Groene stroom is een product dat door energieleveranciers in de markt wordt gezet. In principe kunnen leveranciers van elektriciteit hun stroomproducten onderscheiden naar alle genoemde kenmerken die op de garantie van oorsprong staan weergegeven. En dit gebeurt ook. Er zijn in Nederland bijvoorbeeld leveranciers van elektriciteit uit Nederlandse windmolens.
Is het waar dat er door verschillende milieuorganisaties en in samenwerking met de sector wordt gewerkt aan een meer transparant systeem zodat de consument straks een betere keuze kan maken? Zo ja, wat is de stand van zaken en bent u bereid om dit waar nodig te faciliteren? Zo nee, bent u dan bereid om te onderzoeken hoe u een dergelijk systeem zelf kunt opstellen/ afdwingen?
Er zijn verschillende organisaties die een vergelijking maken van verschillende stroomproducten of van aanbieders van elektriciteit. De «groene stroom checker» van HIER Klimaatcampagne vergelijkt verschillende groene stroomproducten. WISE vergelijkt verschillende leveranciers van stroom met elkaar. Greenpeace en de Consumentenbond vergelijken energiebedrijven met elkaar. Verder kunnen stroomproducten een Milieukeur van SMK krijgen. Verder biedt de website van Milieucentraal informatie over groene stroom. Er zijn dus verschillende vergelijkingen van stroomproducten en van leveranciers van energie beschikbaar.
De verschillende organisaties bieden de consumenten verschillende methoden aan ter ondersteuning bij het kiezen van een leverancier van stroom. Het is mij bekend dat in april jl. de verschillende organisaties elkaar hun instrumenten hebben gepresenteerd en bediscussieerd. Er is hierbij niet afgesproken dat er wordt gewerkt richting één vergelijkingsysteem.
Ik zie het niet als taak van het Rijk om een systeem te faciliteren dat producten van verschillende bedrijven met elkaar vergelijkt.
Zoals ik in het wetgevingsoverleg over het verzamelwetsvoorstel STROOM (Kamerstukken II 2012/2013, nr. 33493) van 3 juni jl. heb aangegeven zie ik wel een mogelijkheid om meer transparantie te realiseren in de markt voor groene stroom. Vanuit de Richtlijn Hernieuwbare Energie zijn leveranciers van energie verplicht een stroometiket te publiceren. De ACM ziet hierop toe. Momenteel is het voor de energieleveranciers niet verplicht om op het stroometiket aan te geven in welk land de groene stroom is opgewekt en veel energieleveranciers vermelden deze informatie ook niet. Ik denk dat het land van herkomst zinvolle informatie is voor de consument en vind dat het vermelden hiervan bijdraagt aan de transparantie. Ik roep de energieleveranciers op om op hun stroometiket deze informatie te vermelden. Mijn ministerie gaat hierover in gesprek met de energieleveranciers.
Is het waar dat de meeste EU-lidstaten (met uitzondering van België) geen gebruik maken van groenestroomcontracten op basis van Garanties van Oorsprong? Denkt u dat een systeem van handel in Garanties van Oorsprong alleen werkt als de meeste EU-lidstaten meedoen?
In de Richtlijn Hernieuwbare Energie is bepaald dat de lidstaten een systeem van Garanties van Oorsprong ontwikkelen en in stand houden en dat deze garanties van oorsprong internationaal verhandelbaar moeten zijn. Dit is voor alle EU-lidstaten verplicht.
Landen die momenteel garanties van oorsprong importeren en exporteren zijn onder andere Duitsland, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Noorwegen.
Er zijn echter ook nog landen in transitie van hun oude nationale systeem van certificering van elektriciteit naar het Europese systeem van Garanties van Oorsprong. Deze landen moeten de komende tijd dus overstappen op het Garanties van Oorsprong systeem.
Is het waar dat de handel in Garanties van Oorsprong tussen lidstaten geen invloed heeft op het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie van de afzonderlijke lidstaten en dat deze handel dus volledig losstaat van de doelstellingen voor hernieuwbare energie? Vindt u een koppeling wenselijk?
Het klopt dat de handel in Garanties van Oorsprong geen invloed heeft op het behalen van de doelstelling voor hernieuwbare energie in de afzonderlijke lidstaten (Richtlijn hernieuwbare Energie, artikel 15, lid 2.).
In de Richtlijn is opgenomen dat de overdracht van duurzame energie tussen landen alleen mag meetellen wanneer dat ook is vastgelegd in een overeenkomst tussen overheden die is goedgekeurd door de Europese Commissie.
Belangrijke reden hiervoor was dat enkele lidstaten bevreesd waren dat door hen gesubsidieerde hernieuwbare energie door middel van de handel in Garanties van Oorsprong al te gemakkelijk zou gaan meetellen bij de doelstelling van een ander land. In de huidige situatie van nationale doelstellingen voor hernieuwbare energie, acht ik herziening van de Richtlijn op dit punt op korte termijn niet waarschijnlijk.
Veiligheid van stationsgebieden bij vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Riolering in stationsgebied aanpassen kan ramp voorkomen»?1
Ja.
Deelt u de mening van het hoofd Adviesgroep Stedelijk water en Riolering van Arcadis dat er wettelijke eisen moeten komen voor de riolering bij spoorlocaties, bijvoorbeeld over het verplicht scheiden van hemelwater en afvalwater op deze locaties bij aanleg of vervanging van riolering?
Zie antwoord 3.
Bent u bereid in samenwerking met de gemeenten het riool op de meest risicovolle spoorlocaties in kaart te brengen en te bezien of risico’s op deze locaties kunnen worden geïsoleerd door het aanbrengen van afsluitkleppen en door het realiseren van bergbezinkbassins?
Qua verantwoordelijkheidsverdeling is het zo geregeld dat de gemeente de zorgplicht heeft voor de inzameling en transport van stedelijk afvalwater en voor de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater. Ook moeten gemeenten voorbereid zijn op eventuele (milieu)incidenten en calamiteiten die te maken hebben met riolering én op de bestrijding daarvan. Dat wil zeggen dat de rioleringsbeheerder (met als eindverantwoordelijke Burgemeester & Wethouders) de voorbereiding op incidenten op zich moet nemen.
De Leidraad Riolering module C4100 «Voorbereiden op incidenten en calamiteiten» is specifiek voor dit doel opgesteld en geeft aan op welke wijze gemeenten zich goed kunnen voorbereiden op rioleringsgerelateerde incidenten en calamiteiten. In de leidraad zijn van dergelijke incidenten enkele voorbeelden opgenomen, waaronder ook de verspreiding van giftige gassen in de riolering. De veiligheidsrisico's spelen hier vaak een belangrijke rol in.
In potentie zijn er vele type incidenten of calamiteiten met gevaarlijke stoffen denkbaar die gerelateerd zijn aan het rioleringsstelsel. Niet alleen op het spoor, maar ook op andere plekken zoals op de weg of op en langs het water. Het is aan de verantwoordelijke overheden, gemeenten en veiligheidsregio’s, na te gaan welke scenario’s (mogelijke incidenten en calamiteiten) denkbaar zijn en welke maatregelen zij nodig achten en in de betreffende regio’s effectief zijn. Het rijk is verantwoordelijk voor de generieke normen, de andere overheden voor de uitvoering hiervan op hun grondgebied.
Over het specifieke ongeval in Wetteren kan ik nu nog niet oordelen. Zodra de resultaten van het onderzoek in België beschikbaar komen zal ik nagaan of de specifieke situatie in Wetteren zich ook in Nederland kan voordoen. Op basis daarvan kan ik pas beoordelen of nadere voorwaarden of eisen bij spoorlocaties kunnen of moeten worden gesteld.
Natuurbeleid moet weg van details |
|
Pieter Litjens (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het advies «Onbeperkt Houdbaar, naar een robuust natuurbeleid» uitgevoerd door de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI)?1
Ja, dit advies is mij op 16 mei jl. aangeboden.
Deelt u de conclusies van het advies dat het Nederlandse natuurbeleid te technocratisch en te ingewikkeld als gevolg van de extreme focus op het beschermen van specifieke planten- en diersoorten, zoals de korenwolf en korfslak, en dat dit een van de redenen is voor de vermindering van het draagvlak voor natuurbeleid in het afgelopen decennium? Zo nee, waarom niet?
Het advies getuigt van anders denken over natuur, zonder aan natuurbescherming en natuurbehoud af te doen. Het houdt ons een spiegel voor.
Het beschrijft de effecten van natuurbeleid dat zich teveel richt op de maakbaarheid van natuur en adviseert meer nadruk te leggen op randvoorwaarden en de eigen kracht van natuur. Dat idee spreekt mij aan.
Op dit punt en op de relatie met het draagvlak voor natuurbeleid zal ik nader ingaan in mijn officiële reactie op het advies dat ik uw Kamer zal doen toekomen. Het advies zal vervolgens een bouwsteen zijn voor de natuurvisie die ik momenteel ontwikkel. Verder zal ik de algemene noties van het advies ook betrekken bij de besluitvorming over de invulling van de Nota van Wijziging van het voorstel van de wet natuurbescherming.
Deelt u de opvatting dat het advies aanknopingspunten biedt om het strikte Nederlandse natuurbeleid op onderdelen aan te passen, zoals het sturen op randvoorwaarden in plaats van gedetailleerde doelen, geen afzonderlijk soortenbeleid en middelen te besteden aan het beter beheren van bestaande natuurgebieden? Zo ja, op welke wijze gaat u dit oppakken?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat agrarisch natuurbeheer juist wel kansen biedt en een onmisbare schakel vormt voor het toekomstig natuurbeheer in Nederland in tegenstelling tot de conclusie van het rapport dat stelt dat de circa 40 miljoen euro die jaarlijks werden besteed aan beheersovereenkomsten met boeren nauwelijks hebben geleid tot het herstel van de biologische diversiteit? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik deel de opvatting dat agrarisch natuurbeheer wel degelijk kansen biedt en een onmisbare schakel vormt voor het toekomstig natuurbeheer in Nederland. Ik ben echter niet blind voor het signaal van het RLI-rapport. De effectiviteit zal versterkt moeten worden. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over het nieuwe stelsel van agrarisch natuurbeheer.
Bent u bereid om de aanbevelingen en conclusies van het advies te betrekken bij de natuurvisie en de nieuwe natuurwet? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u de uitkomsten hierbij gaat betrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Asbestsanering in Emmen |
|
Henk van Gerven (SP), Paulus Jansen (SP) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013?1 Wat is uw oordeel over de wijze waarop met de gezondheidsrisico’s van bewoners is omgesprongen?
Ik ben bekend met de asbestsanering van de Visserhoekflat in Emmen en de gerechtelijke uitspraak hierover in mei 2013. De regels rondom het binnenmilieu en het verwijderen van asbest zijn streng, juist omdat de overheid van oordeel is dat zorgvuldig met asbest moet worden omgesprongen. Ik acht het van groot belang dat deze regels worden nageleefd. Zoals uit de onderstaande antwoorden blijkt zijn de werkzaamheden uitgevoerd door gecertificeerde bedrijven en is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Ik heb dan ook geen reden aan te nemen dat er onzorgvuldig met de gezondheidsrisico’s van de bewoners is omgesprongen.
Kunt u het feitelijke verloop van het saneringsproces beschrijven?
Voor het verloop van het proces vertrouw ik op de beschrijving daarvan die wordt gegeven in het gewezen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 mei 2013, waar ook in de als eerste gestelde vraag aan gerefereerd wordt2.
Wat is precies de alternatieve reinigingsmethode waarvoor woningcorporatie Lefier heeft gekozen? Is deze valide?
Kortweg bestaat de methode in het verwijderen van de asbestbesmetting door «shampoorellen met kleefrollers». Deze methode is voor de specifieke locatie gevalideerd conform het protocol validatiemetingen SC-5483.
Kunt u aangeven waar en op welke manier in het proces woningcorporatie Lefier onjuist handelde en op welke manier? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Uit het feitenrelaas uit de uitspraak van de rechtbank blijkt dat Lefier als opdrachtgever voor de asbestinventarisaties en asbestsaneringen steeds gebruik heeft gemaakt van gecertificeerde asbestinventarisatie en -verwijderingsbedrijven, en aldus niet onjuist gehandeld lijkt te hebben. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Lefier ook voor de nog vereiste asbestsaneringen binnen de vigerende regels voor asbestverwijdering moet handelen.
Kunt u aangeven of en zo ja, op welke wijze de asbestsaneerder onjuist handelde bij de sanering? Wat is uw oordeel over deze handelwijze?
Op basis van een klacht van een bewoner heeft de Inspectie SZW destijds een inspectie uitgevoerd. Er is bij die inspectie geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd in relatie tot de klacht. De Inspectie SZW is verder niet betrokken geweest bij deze saneringslocatie.
Kunt u aangeven waar de gemeente te kort schoot in het toezicht en de handhaving van het saneringsproces? Wat is uw oordeel hierover?
Het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is middels de Wet Revitalisering Generiek Toezicht neergelegd bij de provincies. Het is derhalve niet aan mij om een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Hoe beoordeelt u de positie van inspectiebureau TUV en zijn aandeel in het proces? Dient een dergelijke dubbelrol niet te allen tijde worden voorkomen?
TüV Nederland heeft op de saneringslocatie een reguliere controle uitgevoerd. Ook is er een controle uitgevoerd naar aanleiding van een klacht (zie ook antwoord 5). Daarbij is geconstateerd dat de saneerder overeenkomstig de voor hem geldende certificatienormen werkt.
De beoordelingen in Emmen zijn uitgevoerd door een auditor van TüV die geen enkele relatie heeft met de organisatie die heeft geadviseerd over de aanpak van de sanering in Emmen. De Inspectie SZW heeft geen aanleiding of bewijzen gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast.
Wat is de verklaring voor het feit dat ondanks besmetting de asbestvrijverklaring in eerste instantie wel is afgegeven?
Het is door mij niet te achterhalen waarom na de vrijgavemeting en eindbeoordeling van de betreffende woning alsnog een hoge concentratie van asbestvezels is aangetroffen in de kast. Zowel TüV als de Inspectie SZW hebben destijds naar aanleiding van een klacht een onderzoek en beoordeling uitgevoerd. Uit de stukken is geen verklaring of bewijs te achterhalen waaruit een oorzaak blijkt voor de later gemeten concentratie van asbestvezels.
Kunt u aangeven wat volgens de woningcorporatie, de asbestsaneerder, het laboratorium en de gemeente de reden is voor het eigen (onjuiste) handelen?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden heeft de woningcorporatie gehandeld conform de asbestregelgeving en is zij gehouden dit te blijven doen. Bij een inspectie in relatie tot een klacht over de sanering is geen overtreding van de wet of onjuist handelen geconstateerd. Het laboratorium heeft een reguliere controle uitgevoerd. Verder is er geen aanleiding of bewijs gevonden dat in de zaak Emmen de onafhankelijkheid van TüV in het geding is geweest of is aangetast. Aangezien het interbestuurlijk toezicht op gemeenten is neergelegd bij de provincies is het niet aan mij een oordeel te geven over het handelen van de gemeente.
Deelt u de mening dat deze casus niet op zichzelf staat, maar dat in te veel gevallen onjuist gehandeld wordt bij asbestsaneringen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke verbeterstappen gaat u zetten?
Het is niet te zeggen of dit incident op zichzelf staat. Asbestsaneringen in Nederland zijn aan de orde van de dag. In 2012 zijn ruim 50.000 asbestsaneringen gemeld. Zoals hierboven vermeld (antwoorden 4 en 5), is niet gebleken dat er door de asbestsaneerder onjuist gehandeld is. Het is in het belang van de asbestsaneerder zelf om de werkzaamheden veilig en gezond uit te voeren. De sector neemt hierin haar verantwoordelijkheid en heeft hiertoe onlangs de campagne «Veilig in elke vezel»4 gelanceerd.
Het gebruik van slangen in amusementsprogramma’s |
|
Marianne Thieme (PvdD), Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wat er ook gebeurt: altijd blijven zingen»?1
Ja.
Deelt u de mening van Dr. Freek Vonk dat (zowel acute als langdurige) stress bij dieren het immuunsysteem aantast en dat dat de kans op een infectie nog groter maakt?2
In artikel 36, lid 1, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is aangegeven dat het verboden is om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen. Ook amusementsprogramma’s dienen zich hieraan te houden.
Op basis van dit artikel voert de NVWA – onder leiding van het Openbaar Ministerie – een strafrechtelijk onderzoek uit naar een mogelijke overtredingen van dit artikel. In dat onderzoek waar de mate van stress onderdeel van is worden ook deskundigen op het terrein van dierenwelzijn geraadpleegd. Hangende dat onderzoek doe ik geen mededelingen over de uitlatingen van Dr. Freek Vonk en de stress, die de slangen mogelijk ondergaan hebben.
Deelt u de mening dat de in het programma getoonde slangen zichtbaar enorme stress hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het veroorzaken van stress bij dieren ten behoeve van amusement moet worden bestreden? Zo ja, op welke wijze wilt u programma’s als deze aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het toezicht op het gebruik van dieren ten behoeve van amusement te verscherpen? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Nee, juist het feit dat er onmiddellijk een onderzoek is gestart door de NVWA geeft mij geen aanleiding het toezicht te verscherpen.
Giftige gassen in vliegtuigen |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het tv-programma Zembla van 9 mei jongstleden met de titel «Gif in de cockpit», waarin (opnieuw) melding gemaakt van gezondheidsrisico's die piloten en ander cabinepersoneel zouden lopen als gevolg van het vrijkomen van giftige stoffen in de cockpit en de cabine van een vliegtuig?
Ja.
Welke actie(s) heeft uw ministerie c.q. de in deze bevoegde inspectiedienst(en) na een eerdere uitzending van Zembla hierover (in 2010) ondernomen en wat waren daarvan de resultaten?
Die uitzending besteedde aandacht aan een aantal aspecten in relatie tot Fokker vliegtuigen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is nagegaan of er bij de gepresenteerde voorbeelden sprake was van een eenduidige oorzaak die een relatie had met de luchtvaartveiligheid. Dat bleek niet het geval. Door Fokker Services is voor die vliegtuigen een aantal maatregelen genomen. De inspectie is hiervan op de hoogte gesteld door het bedrijf. De uitgevoerde maatregelen hadden geen relatie met veiligheid.
Zoals in eerdere brieven1 aangegeven, is het Europees agentschap voor veiligheid van de luchtvaart (EASA) primair verantwoordelijk voor vraagstukken met betrekking tot het ontwerp van vliegtuigen. Gezien het internationale karakter van het vraagstuk zijn in eerste instantie de acties die de EASA heeft ondernomen relevant. Naar aanleiding van signalen over mogelijke gezondheidsrisico’s heeft van september 2010 tot januari 2012 een besluitvormingstraject gelopen waarbij onder meer inspraak van ruim vierhonderd partijen en meerdere wetenschappelijke studies zijn betrokken. Zoals eerder aangegeven richting uw Kamer (TK 31 936 nr. 120) is de EASA op grond daarvan tot de conclusie gekomen dat er geen reden is voor nadere regelgeving. De EASA heeft daarbij aangegeven de problematiek te monitoren.
Bent u, naar aanleiding van de nieuwe gegevens die in de uitzending van 9 mei naar voren zijn gekomen, thans (wel) van mening dat hier sprake is van een (mogelijk) dusdanig ernstig gezondheidsrisico voor cabinepersoneel en mede daardoor veiligheidsrisico voor vliegtuigpassagiers dat nader onderzoek geboden is? Zo ja, op welke wijze en wanneer neemt u daartoe het initiatief? Zo nee, waarom niet?
De verschillende rapporten waar in de brief van december (TK 31 936 nr. 120) naar wordt verwezen gaan in op de aspecten die in de uitzending van ZEMBLA zijn aangedragen. De uitzending bevatte geen gegevens die niet reeds bekend waren bij de beantwoording van eerdere schriftelijke Kamervragen over dit onderwerp.
In de uitzending van ZEMBLA heeft de directeur Luchtvaart van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een ieder binnen de sector opgeroepen om problemen te melden. Daarmee heeft hij de regel benadrukt dat een ieder behoort te melden wat van belang is voor de veiligheid. Geen koerswijziging maar wel een helder signaal. Meldingen uit de praktijk zijn ook nodig om een juist beeld te kunnen vormen van de problematiek. Naar aanleiding van die oproep is een zestal meldingen binnen gekomen.
Zoals reeds aangegeven richting uw Kamer2 wil ik meer wetenschappelijk onderbouwde informatie over de gezondheidsrisico’s van TCP’s. Nederland heeft de stof TCP reeds in 2012 aangemeld voor een nadere analyse van de stofeigenschappen in het kader van het EU-programma REACH. De analyse is in EU verband geagendeerd voor 2014. Het RIVM heeft daarbij het voortouw. Ik zet me in om de gezondheidsaspecten, die voor het personeel in vliegtuigen relevant zijn, onderdeel te laten zijn van het onderzoek.
In de uitzending is gewezen op het aspect van «langdurige» blootstelling aan «lage concentraties». Om hier in het REACH programma efficiënt aandacht aan te kunnen besteden is een helder beeld nodig over welke concentraties en blootstellingsduur beoordeeld moet worden. Ik bespreek met vakverenigingen en Nederlandse luchtvaartmaatschappijen de blootstellingsaspecten die relevant lijken om te onderzoeken
In de uitzending wordt melding gemaakt van de opstelling van KLM in dezen; klopt het dat het er op neer komt dat deze problematiek wordt ontkend? Tegelijkertijd echter zou een interne werkgroep («ardof»: «aircraft-related dangerous oil-fuels») zijn ingesteld die een en ander onderzoekt; is die tegenstelling voor u aanleiding met KLM in overleg te treden? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid de al dan niet schadelijkheid van in cockpits en cabines van vliegtuigen vrijkomende stoffen in internationaal verband aan de orde te stellen? Zo ja, wanneer en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 en vraag 3 is aangegeven is de EASA primair verantwoordelijk voor dit vraagstuk en ben ik van mening dat die verantwoordelijkheid adequaat wordt opgepakt. Ik heb in het Algemeen Overleg Luchtvaart van 19 december 2013 toegezegd om uw Kamer te informeren over ontwikkelingen. In mijn brief van maart (TK 31 936 nr. 133) gaf ik aan dat in het Europese stoffen programma REACH aandacht aan TCP zal worden besteed.
Ik constateer dat er bij diverse partijen behoefte blijft om op de hoogte te blijven over de ontwikkelingen in het kader van TCP. Daarom heb ik EASA schriftelijk verzocht om halfjaarlijks over dit vraagstuk te rapporteren aan de Regelgeving Advies Groep van de EASA en zo nodig in de management board van de EASA aan de orde te stellen. Het ministerie van Infrastructuur en Milieu is in beide gremia vertegenwoordigd en zal de ontwikkeling nauwgezet volgen. Indien er relevante ontwikkelingen zijn, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Vervoer gevaarlijke stoffen |
|
Farshad Bashir (SP), Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Wat was de samenstelling, naar aard van gevaarlijke stoffen, van het transport dat bij Wetteren in België ontspoorde? Hoe was deze qua compartimentering?
De trein met nummer 44601 bestond uit twee locomotieven en 13 wagons, waarvan er 8 geladen waren met gevaarlijke stoffen.
In de eerste vijf wagons bevond zich UN 1093 (acrylnitril), wagons 6 en 7 waren leeg, maar ongereinigd van UN 1010 (een mengsel van butadienen en koolwaterstof). De wagons 8 tot en met 12 betroffen geen gevaarlijke stoffenwagons en wagon 13 bevatte 2 containers met respectievelijk UN 3394 en 3399 (beiden met metaalorganische stof).
Zijn er regels overtreden wat betreft de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit spoortransport? Zo ja, welke?
Nee. Er zijn geen regels met betrekking tot de combinatie van gevaarlijke stoffen bij dit transport overtreden.
Waren alle hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport (ook door Nederland) vooraf op de hoogte van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren? Zo nee, bent u bereid dergelijke informatievoorziening vooraf te gaan verplichten?
Nee. Hulpdiensten en het bevoegde gezag op de route van dit transport worden vooraf niet op de hoogte gebracht van de samenstelling van het treinstel en de vervoerde gevaarlijke stoffen en het tijdstip van passeren.
Op basis van de realisatiecijfers van ProRail (aantal beladen wagons per categorie gevaarlijke stoffen per jaar) zijn de hulpdiensten op de hoogte van de aard en omvang van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Door deze kennis zijn zij voorbereid op mogelijke incidenten.
Doordat de benodigde informatie bij een incident met de huidige procedures en voorzieningen snel voor de hulpdiensten beschikbaar is, is het niet nodig de hulpdiensten en het bevoegd gezag voor elk transport afzonderlijk te informeren.
In Nederland is de infrastructuurbeheerder ProRail voor doeleinden van veiligheid, beveiliging of noodmaatregelen op grond van de internationale wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, het RID, verplicht om te allen tijde de informatie uit het OVGS (Online Vervoer Gevaarlijke Stoffen) te verstrekken aan de hulpdiensten.
Zijn alle hulpdiensten langs het spoor voldoende uitgerust met kennis en materiaal om dergelijke rampen te bestrijden? Wat zijn de instructies voor hulpdiensten als acrylonitril vrijkomt en er brand ontstaat?
De directe bestrijding van een ontsporing van een trein met gevaarlijke stoffen, waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen en brand ontstaat is de taak van de brandweer van de betreffende veiligheidsregio.
De brandweer in de betreffende veiligheidsregio beschikt over een aanzienlijke hoeveelheid materieel en personeel en krijgt op verzoek onverwijld bijstand vanuit de andere veiligheidsregio’s in Nederland, Defensie en bepaalde bedrijven.
Ook beschikt iedere regio over een Adviseur Gevaarlijke Stoffen en een Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen. Deze functionarissen kunnen de expertise inschakelen van het Landelijk Informatiepunt Ongevallen Gevaarlijke Stoffen en het Beleidsondersteunend Team milieuincidenten.
Bij het vrijkomen en ontbranden van acrylnitril zijn in de acute fase met name de volgende instructies in de naslagwerken en de opleidingen van belang:
Bij een groot ongeval gaan naast de acute maatregelen voor de omgeving en de directe bestrijding van het incident, verder veel rampbestrijdingsprocessen lopen, zoals de geneeskundige hulpverlening, afzetting en verkeersgeleiding, crisiscommunicatie en opvang van omwonenden.
Voldeden de ketelwagens aan alle veiligheidsnormen?
Ja. Bij vertrek in Nederland voldeden de ketelwagens aan de wettelijk verplichte veiligheidsnormen.
Hoe kan het dat ketelwagens met een dergelijke gevaarlijke lading als acrylonitril niet bestand zijn tegen de gevolgen van een ontsporing?
De ketelwagens zijn beproefd en toegelaten voor de vervoerde gevaarlijke stof(fen). Het onderzoek vanuit België moet uiteindelijk uitwijzen wat precies de oorzaak van de ontsporing is geweest en hoe de gevaarlijke lading is vrijgekomen en in brand is geraakt.
Waaruit bestaan de veiligheidsnormen wat betreft het voorkomen van het vrijkomen van de inhoud bij ernstige ongevallen als ontsporen?
Voorschriften voor de veiligheid van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn in internationaal verband vastgelegd in het RID. Deze voorschriften hebben betrekking op organisatorische en technische maatregelen.
Bent u bereid dergelijke veiligheidseisen aan te scherpen nu weer is gebleken dat dodelijke stoffen bij een ontsporing van ketelwagens kunnen vrijkomen?
Mocht onderzoek vanuit België uitwijzen dat verbeteringen mogelijk zijn, dan zal ik dit internationaal aan de orde stellen en initiatieven ondersteunen om deze verbeteringen mogelijk te maken.
Hoe staat het met internationale informatievoorziening aan het bevoegd gezag en hulpdiensten langs de route van dergelijke internationale transporten?
Al het internationaal spoorvervoer van gevaarlijke stoffen dat in Nederland rijdt wordt opgenomen in het OVGS. Zie verder antwoord op vraag 3.
Overtredingen door veehouderijen met luchtwassers |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Intensieve veehouderij overtreedt regels ammoniak en fijnstof»?1
Ja.
Bij 58% van de onderzochte gevallen bleek sprake van overtredingen, in 16% van de gevallen zelfs ernstige overtredingen van de verplichting tot gebruik van luchtwassers, hoe beoordeelt u deze cijfers?
Deze cijfers zijn in lijn met de bevindingen van onder andere de Inspectie Leefomgeving en Transport die mijn ambtsvoorganger uw Kamer eind vorig jaar gemeld heeft (Kamerstukken II, 2012/13, 33 037, nr. 37). In reactie op deze ernstige nalevingstekorten is de verplichting om de werking van luchtwassers elektronisch te monitoren opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit). Deze verplichting geldt sinds begin dit jaar voor nieuwe luchtwassers en geldt vanaf begin 2016 ook voor bestaande installaties.
Bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) wordt uitgegaan van berekeningen van fijnstof; hoeveel meer overtredingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn er als in deze berekeningen wordt meegenomen dat 16% van de luchtwassers niet aanwezig is of niet functioneert?
Wanneer voor de veehouderijen met een luchtwasser wordt aangenomen dat 16% van de luchtwassers geen effect heeft op de fijn stofemissies, dan kunnen er enkele nieuwe veehouderijen met een overschrijding bijkomen.
Ook de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) gaat uit van de veronderstelling dat bij alle 1100 Brabantse bedrijven die hiertoe verplicht zijn de luchtwassers goed functioneren; hoeveel minder ruimte voor stikstof is er indien 16% hiervan, 176 bedrijven, hun stikstof en ammoniak niet afvangen?
Mijn ambtsvoorganger heeft u vorig jaar geïnformeerd over de effecten van de geconstateerde naleeftekorten op nationale schaal (Kamerstuk 33 037, nr. 37). Dit komt neer op een extra ammoniakemissie van 2,5 kton in 2010. Zoals aangegeven in antwoord 2 wordt nu ingezet op elektronische monitoring en handhaving. Ik heb er vertrouwen in dat hiermee het probleem wordt opgelost. Wanneer dit toch niet het gewenste effect op de naleving heeft, en daarmee op de stikstofdepositie, zullen aanvullende maatregelen genomen moeten worden.
In Noord-Brabant wordt nu gehandhaafd, gebeurt dit ook in andere provincies? Zo ja, wat zijn daar de uitkomsten? Zo neen, waarom niet?
De gemeenten zijn meestal op basis van de Wabo het bevoegde gezag voor vergunningverlening en toezicht en handhaving. Er is geen landelijk systeem waarin de bevoegde gezagen voor de Wabo de controles registreren, waardoor geen overzicht van de resultaten van controles op intensieve veehouderijen met luchtwassers gegeven kan worden.
Het aantal bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is, is zeer beperkt. De provincies voeren toezicht uit bij intensieve veehouderijen en treden zo nodig bestuursrechtelijk op.
In Noord-Brabant (waar relatief veel luchtwassers staan) is een gezamenlijk handhavingsproject tussen gemeenten, waterschappen en de provincie opgezet voor de intensieve veehouderij met luchtwassers.
Acht u de wijze van handhaving die door de provincie Noord-Brabant en de Brabantse gemeenten wordt toegepast, waarbij onder andere niet in het weekend wordt gehandhaafd, adequaat? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik verwacht dat de handhaving door de provincie Noord-Brabant en Brabantse gemeenten in combinatie met de verplichting tot elektronische monitoring voldoende zijn om het naleefgedrag te verbeteren. Daarnaast ga ik er van uit dat de vorming van Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD) de deskundigheid van het bevoegd gezag bevordert.
Welke sancties worden opgelegd aan de overtreders?
Over gemeentelijke sancties is op dit moment nog geen informatie beschikbaar. De provincies treden op conform het provinciale sanctiebeleid. Als dit een overtreding van de Natuurbeschermingswet betreft, dan wordt dit gemeld aan de NVWA in het kader van de cross compliance.
Welke gevolgen heeft dit gedrag voor de natuur in Noord-Brabant?
De Programmatische Aanpak Stikstof (hierna: PAS) richt zich op het behalen van de Natura 2000-doelen. Daarbij is een daling van de stikstofdepositie essentieel. Ik ga er vanuit dat met de in de PAS opgenomen maatregelen en de verbetering van het naleefgedrag de geplande resultaten worden behaald. Het definitieve PAS kent een monitorings- en bijsturingsprogramma. Hierdoor kan tijdig ingespeeld worden op eventuele tegenvallers in de depositiedaling.
Het bericht dat het aandeel hernieuwbare energie vrijwel gelijk is gebleven |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het CBS-onderzoek, waaruit blijkt dat het aandeel hernieuwbare energie vrijwel gelijk is gebleven in 2012?1
Ja.
Deelt u de mening dat de cijfers een teleurstellend beeld geven van de groei van het aandeel schone energie?
Dit is het gevolg van het feit dat er in 2012 weliswaar een groei in productie van hernieuwbare energie heeft plaatsgevonden maar tegelijkertijd het totale energieverbruik toenam.
De productie steeg met 2,75%, waarvan duurzame warmte met 4,5%, duurzame elektriciteit met 1,8% en biobrandstoffen met 1,5%. Het totale energieverbruik is echter meer dan evenredig toegenomen. Het aandeel hernieuwbare energie is een berekening van productie gedeeld door finaal verbruik. Dit resulteert in 2012 in een aandeel hernieuwbare energie dat slechts 0,1% toenam2.
Ik had natuurlijk liever reeds nu een hoger aandeel duurzame energie gezien. Tegelijkertijd ben ik van mening dat we met het reeds ingezette beleid en de SDE+ waarvoor het kabinet voldoende budgettaire middelen beschikbaar heeft gesteld, de gestelde doelen gaan realiseren. Dit is ook bevestigd door ECN en PBL in de doorrekening van het regeerakkoord op 9 november 2012.
Hoe beschouwt u de beperkte groei van 0,1% van het aandeel schone energie in relatie tot het kabinetsdoel van 16% hernieuwbare energie in 2020?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u, gezien het grote aandeel biomassa in de duurzame energiemix, de mening dat het tijd is om veel meer in te zetten op andere meer innovatieve en langer houdbare vormen van schone energie?
Zoals u weet hanteren we met de SDE+ een technologie neutraal instrument. Technologie neutraliteit is zowel volgens de Europese Commissie als het IEA een goed uitgangspunt voor ieder stimuleringsregiem voor hernieuwbare energie.
De verschillende opties concurreren met elkaar en zo realiseren we op de meest kostenefficiënte wijze de doelstelling.
Ik kies geen specifieke opties, dat is aan de markt. De recente SDE+ tender (2e fase gestart op 14 mei tegen een basisbedrag van 8 €ct/kWh) laat zien dat wel degelijk een grote verscheidenheid van technieken aanbod komt; wind op land (250 MW), grootschalig zon, getijden energie, groen gas, warmteprojecten etc.
Daarnaast stimuleer ik overigens ook innovatie met het topsectoren beleid. Met de topsector Energie zet ik ondermeer in op wind op zee, een belangrijke optie voor de toekomst.
Zijn de cijfers voor u aanleiding om de ambities met betrekking tot windenergie op land realistischer te maken, aangezien veel beoogde locaties afvallen in verband met belangen van ruimtelijke ordening, omwonenden of milieu, en om daarnaast windenergie op zee te versnellen?
Nee, ik heb met de provincies recent afspraken gemaakt over de invulling van tenminste 6000 MW op land. Ik heb geen reden om aan te nemen dat we dat niet gaan realiseren. Wanneer gebieden om door u genoemde redenen afvallen, dan wordt de verloren ruimte voor windenergie door de provincies elders aangevuld.
Welke actie onderneemt u om energiebesparing beter en sneller van de grond te krijgen, gezien de belangrijke bijdrage aan het verhogen van het aandeel schone energie?
Op dit moment lopen er twee trajecten ten aanzien van energie-efficiëntie: de implementatie van de EU-richtlijn hernieuwbare energie en het SER-traject om te komen tot een nationaal energieakkoord, waar energie-efficiëntie onderdeel van is. De eisen uit de richtlijn vormen wat mij betreft de ondergrens voor wat er in het SER-akkoord bereikt moet worden ten aanzien van energie-efficiëntie. Binnenkort wordt u hierover nader geïnformeerd.
Het wegnemen van belemmeringen voor de bouw van een Russische olieterminal in de Rotterdamse haven |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Sinds wanneer bent u actief betrokken bij het mogelijk maken van de plannen voor de bouw van een olieterminal door een joint venture van het Russische bedrijf Summa en het Nederlandse opslagbedrijf VTTI?1
Tijdens mijn gesprek met de Russische vicepremier Arkady Dvorkovich op 6 maart 2013 heb ik mij voor het eerst actief ingezet voor de Tankterminal Europoort West van Shtandart TT BV.
Kunt u toelichten waaruit de door uw ministerie genoemde problemen bij het verkrijgen van de benodigde vergunningen bestonden?
Kunt u toelichten en specificeren welke belemmeringen u heeft weggenomen en op wiens verzoek u heeft gehandeld?
Zijn er veiligheidsrisico's verbonden aan het wegnemen van deze belemmeringen?
Op het gebied van vergunningen heb ik geen belemmeringen weggenomen. De gemeente Rotterdam is het verantwoordelijk bevoegd gezag voor de openbare orde en veiligheid. Alle regelgeving met betrekking tot veiligheid rond explosieven uit de Tweede Wereldoorlog blijft onverminderd van kracht.
Kunt u toelichten bij welke vergunningsaanvraag de belemmeringen zijn opgetreden en waarom u zeker weet dat alle mogelijke belemmeringen zijn weggenomen, gezien het feit dat bij het bevoegd gezag nog aanvragen moeten worden ingediend en getoetst?
Zijn er al vergunningsaanvragen ingediend bij de bevoegde overheden? Zo nee, op grond waarvan heeft u in gesprek met de Russische vicepremier toezeggingen kunnen doen over een onbelemmerde bouw van de terminal?
Erkent u ten volle deze gangbare procedures in Nederland en bent u bereid om eventuele toekomstige belemmeringen te respecteren en alsnog «nee» te verkopen aan de Russen, indien dat noodzakelijk blijkt?
Kunt u toelichten hoe de selectie van een exploitant voor het desbetreffende terrein tot stand is gekomen en of u daarbij een bemiddelende rol heeft gespeeld ten gunste van de Russen?
De keuze van het consortium voor de bouw en exploitatie van de tankterminal lag in handen van het Havenbedrijf. Ik heb begrepen dat de selectie van Shtandart TT heeft plaatsgevonden na een openbare beoordelingsprocedure waarbij het Havenbedrijf verschillende waarborgen heeft getroffen om de zorgvuldigheid en onafhankelijkheid van deze procedure te garanderen. Bij de procedure en selectie ben ik niet betrokken geweest.
Houdt u rekening met de scepsis van bijvoorbeeld de Russische oliepijplijnbeheerder Transneft die meent dat de olieterminal mogelijk overcapaciteit en dalende prijzen voor op- en overslag tot gevolg kan hebben?2
Kunt u aangeven of uw steun voor de komst van de Russische olieterminal is ingegeven door een feitelijke en realistische onderbouwing bij de business case?
Kunt u toelichten hoe u aankijkt tegen de gevolgen van eventuele dalende prijzen voor investeringen van op- en overslagbedrijven in onderhoud en veiligheid van nieuwe en bestaande complexen in de Rotterdamse haven?
Op wereldmarkten als die van olie en gas zijn stijgende en dalende prijzen een gangbaar fenomeen. Bedrijven die investeren in deze sectoren hebben te maken met de risico’s van marktfluctuaties en kunnen maatregelen treffen om deze risico’s beheersbaar te houden.
De Tankterminal Europoort West en andere tankterminals in de Rotterdamse haven zijn verplicht te voldoen aan stringente wet- en regelgeving op het gebied van veiligheid en milieu. Dat staat los van fluctuaties in olie- en gasprijzen.
De impact van de veranderende Nederlandse energiemarkt |
|
René Leegte (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Overcapaciteit dwingt producenten centrales te sluiten»1 en de studie van PricewaterhouseCoopers (PwC) en IPA Energy + Water Economics (IPA) «Financial and economic impact of a changing energy market»?2
Ja.
Komen de belangrijkste inzichten en verwachtingen overeen met uw informatie en toekomstbeeld, met name de constatering dat zowel gas- als kolencentrales de komende jaren verliesgevend zijn, wanneer alle kosten worden meegerekend, en dat zelfs nieuwe kolencentrales hun investering niet terugverdienen en dat tot 2020 mogelijk 7,3 GW aan capaciteit uit de markt wordt genomen? Kunt u dit toelichten?
In mijn brief over de Energiewende schets ik het volgende beeld van de markt voor conventionele elektriciteitsproductie in Nederland. Door de combinatie van een lager dan verwachte elektriciteitsvraag en de toegenomen import uit Duitsland hebben vrijwel alle conventionele elektriciteitscentrales in Nederland te maken met tegenvallende marktomstandigheden in de vorm van lagere elektriciteitsprijzen. Uit signalen van de markt blijkt dat met name gascentrales minder draaiuren kunnen maken. Gascentrales bevinden zich thans bovenin de «merit order» en worden daardoor als eerste uit de markt geduwd. Hierbij speelt ook mee dat de gasprijzen relatief hoog zijn ten opzichte van de kolenprijzen en dat de CO2-prijs laag is.
Dit blijkt ook uit cijfers van het CBS: tussen 2010 en 2012 is de inzet van aardgas voor elektriciteitsproductie afgenomen van 664 PJ naar 507 PJ.3
Dit marktbeeld komt in grote lijnen overeen met het onderzoek van PwC en IPA. Binnen deze marktomstandigheden acht ik de verwachting van PwC dat er een sanering in het Nederlandse productiepark zal plaatsvinden reëel. In hoeverre die sanering daadwerkelijk zal plaatsvinden, op welke termijn en in welke omvang, is een zaak van de markt. Energiebedrijven maken daarbij hun eigen afwegingen op basis van hun kosten, inkomsten en marktverwachtingen.
Ik heb geen inzicht in winst- of verliesgevendheid van individuele elektriciteitscentrales. Dit is de verantwoordelijkheid van de eigenaren en exploitanten van die centrales.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de bijstook van biomassa noodzakelijk is voor het behalen van de doelstelling voor duurzame energie in 2020?
Bij haar analyse van de milieu en natuureffecten van het regeerakkoord heeft het Planbureau voor de Leefomgeving geconcludeerd dat alle goedkopere opties, waaronder bij- en meestook van biomassa, vrijwel volledig moeten worden benut om de doelstelling te realiseren.4 Ik sluit dan ook geen enkele hernieuwbare energietechnologie uit voor de realisatie van de doelstelling. Conform de systematiek van de SDE+ bepaald de markt uiteindelijk hoe groot de bijdrage van specifieke technologieën is.
Welke negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s heeft de in dit rapport verwachte onvermijdelijke sanering van het huidige productiepark op korte en op langere termijn? Deelt u de conclusie dat de leveringszekerheid, gezien de blijvend slechte financiële resultaten van de sector, op lange termijn in gevaar kan komen in bepaalde scenario’s? Op welke wijze wilt u met de negatieve maatschappelijke gevolgen en risico’s omgaan, zoals de langetermijnrisico’s voor de leveringszekerheid? Wilt u (beleids)maatregelen treffen? Hoe wilt u voorkomen dat door de introductie van een capaciteitstarief in omringende landen ons investeringsklimaat, vergeleken met andere landen, verder verslechtert?
TenneT monitort de leveringszekerheid en brengt hierover jaarlijks een rapportage uit. Uit het meest recente rapport van TenneT blijkt dat de leveringszekerheid tot en met 2019 gewaarborgd is.
Ook tot 2027 verwacht TenneT (met een wat grotere onzekerheidsmarge) voldoende aanbod van elektriciteit om in de binnenlandse vraag te voorzien.5 Dit sluit aan bij de conclusie van PwC en IPA dat de leveringszekerheid niet in het geding is.
Ook ten aanzien van de betaalbaarheid verwacht ik geen directe negatieve consequenties van een eventuele sanering van het productiepark. Deze sanering is immers mede het gevolg van relatief lage elektriciteitsprijzen. Wel constateer ik een toenemend prijsverschil tussen Nederland en Duitsland, hetgeen negatieve consequenties kan hebben voor de concurrentiepositie van de Nederlandse industrie. Zie mijn brief over de Energiewende voor mijn beleidsmaatregelen in dezen.
Ten aanzien van het belang van een schone energievoorziening geldt dat het ETS zeker stelt dat de CO2-reductiedoelstelling wordt gehaald in de sectoren die onder het ETS vallen. De genoemde ontwikkelingen hebben dan ook geen effect op de totale CO2-uitstoot in Europa. Verder hebben PwC en IPA het realiseren van de hernieuwbare energiedoelstelling in hun analyses als uitgangspunt genomen. De geschetste ontwikkelingen doen hier dan ook geen afbreuk aan.
Een eventuele sanering van het Nederlandse productiepark kan negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid in de Nederlandse (conventionele) energiesector. Met de maatregelen zoals genoemd in mijn brief over de Energiewende beoog ik het gelijke speelveld tussen Nederland en de ons omringende landen te waarborgen.
Vindt u het getuigen van een stabiel en betrouwbaar investeringsklimaat dat het kabinet energieproducenten in 2004 heeft gevraagd te investeren in kolencentrales3 en dat deze nieuwe kolencentrales mede door de introductie van een nationale kolenbelasting hun investering niet zullen terugverdienen?
In een geliberaliseerde elektriciteitsmarkt zijn investeringen in nieuwe productiecapaciteit voor rekening en risico van marktpartijen. Zij treffen investeringen op basis van hun eigen marktinschattingen en kosten- en batenafwegingen, waarbij zij ook inschattingen maken ten aanzien van mogelijke veranderingen in het overheidsbeleid (reguleringsrisico). In het begrotingsakkoord van 26 april 2012 heeft een meerderheid in uw Kamer zich voorstander betoond van het schrappen van de inputvrijstelling voor kolencentrales. Het kabinet heeft die lijn gecontinueerd.
Deelt u de mening dat nationale maatregelen, zoals de kolentaks, om de CO2-uitstoot van de elektriciteitsproducenten te verlagen onwenselijk zijn, omdat ze de internationale concurrentiepositie van de Nederlandse energieproducenten verder verzwakken, midden in een recessie banen kosten en vanwege het zogenoemde «waterbedeffect» van het emissiehandelssysteem niet leiden tot CO2-reductie op Europees niveau?
Nederland is onderdeel van het Europese systeem voor de handel in CO2-emissies (ETS). De CO2-uitstoot blijft in dit systeem onder het plafond zoals dat is vastgelegd. Binnen dit systeem leiden nationale maatregelen voor CO2-reductie in sectoren die onder het ETS vallen slechts tot extra emissieruimte in andere landen die onderdeel zijn van het systeem (het «waterbedeffect»). Nationale maatregelen voor CO2-reductie in ETS-sectoren leiden dan ook niet tot extra CO2-reductie in de EU, maar brengen wel extra kosten met zich mee voor Nederland. Ik acht dergelijke maatregelen daarom niet zinvol.
Radarproblemen door windturbines |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Wind turbines could allow enemy jets to sneak into British airspace»?1
Ja.
Deelt u de mening van het Britse Ministerie van Defensie, dat windmolens de militaire radarwaarnemingen kunnen hinderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, onder bepaalde omstandigheden kunnen windmolens en andere hoge bouwwerken radarbeelden verstoren door de reflectie en verstrooiing van radarsignalen.
Doen zich in Nederland situaties voor waarbij windmolens de militaire radarwaarneming van mogelijk vijandelijke vliegtuigen kunnen belemmeren en/of waarbij windmolens kunnen zorgen voor valse radarmeldingen van in werkelijkheid niet aanwezige vliegtuigen?
Ook in Nederland kunnen windmolens radarwaarnemingen hinderen. Hierover is de Kamer geïnformeerd in de brief van de minister van I&M van 25 april 2012 (Kamerstuk 31 936, nr. 110). Bij de bouw van windmolens gelden in Nederland specifieke regels die zijn vastgelegd in de Regeling Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Rarro). Rond elke militaire radar ligt een zogeheten radarverstoringsgebied met een straal van 75 kilometer. Bij elkaar beslaan deze verstoringsgebieden het grootste deel van Nederland. Daarbinnen moeten alle bouwplannen voor windturbines aan de hand van een speciaal hiertoe ontwikkeld rekenmodel worden getoetst op mogelijke verstoring van de radarbeelden. Is de verstoring volgens dit model te groot dan kan het project niet, of alleen in gewijzigde vorm doorgaan. Verder worden de radarsystemen aangepast om de gevoeligheid voor verstoring door windmolens te verminderen.
Hoe vaak hebben zich sinds 2010 in Nederland dergelijke valse radarmeldingen voorgedaan en hoe is op dergelijke valse radarmeldingen gereageerd? Heeft dit wel eens geleid tot het inzetten van Nederlandse straaljagers? Zo ja, hoe vaak?
Bij elke radarmelding wordt een protocol gevolgd om het dreigingsniveau vast te stellen. Daarbij zijn sinds 2010 negen valse radarmeldingen geregistreerd. Omdat bij de uitvoering van het protocol steeds tijdig duidelijk werd dat het om een valse melding ging, is in geen enkel geval een jachtvliegtuig ingezet.
Wordt u tevoren geïnformeerd of geraadpleegd over voornemens tot het plaatsen van windmolens? Zo ja, heeft u juridische mogelijkheden om de plaatsing van windmolens te voorkomen die een belemmering kunnen vormen voor militaire radarwaarnemingen? Hoe vaak heeft heeft u dergelijke middelen ingezet en met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht “Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen” |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland laat fiscale kansen liggen om verder te vergroenen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van het KPMG-rapport dat Nederland tot de middenmoot behoort van landen die actief zijn met fiscale stimulering van vergroening?
In de Green tax index van KPMG worden op 9 verschillende groene beleidsterreinen de scores van 21 landen vergeleken. In deze studie worden verschillende punten toegekend aan groene belastingen dan wel groene belastingvoordelen op basis van de potentie van de maatregel om het gedrag te beïnvloeden. Deze puntentoedeling is subjectief. Daarnaast is het onderzoek kwalitatief of, zoals KPMG zelf aangeeft, «indicatief» en niet in eerste instantie bedoeld om landen te vergelijken. Interessant is wel dat de Green tax index van KPMG groene belastingvoordelen afzonderlijk in kaart brengt.
Uit de OESO-studie «Taxation, Innovation and the Environment» uit 2011 blijkt dat Nederland een van de koplopers is op het gebied van milieubelastingen. In deze studie wordt voor alle OESO-landen de opbrengst van milieubelastingen gerelateerd aan het BBP. Alleen Denemarken heeft volgens die studie naar verhouding een groter aandeel milieubelastingen dan Nederland. Onder andere door de invoering van de opslag duurzame energie zal de opbrengst van belastingen en heffingen op energie de komende jaren fors stijgen.
Ook andere studies van de OESO laten zien dat Nederland ten opzichte van andere landen vooroploopt op het gebied van milieubelastingen. Onderstaande figuren komen uit het OESO rapport «Taxing Energy Use, a graphical analysis, 2013.» In deze grafieken is nog geen rekening gehouden met de per 1 januari 2013 ingevoerde Opslag duurzame energie.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar in Nederland ingevoerd op rijksniveau?
In het Begrotingsakkoord 2013 is een aantal vergroeningsmaatregelen opgenomen die per 2013 zijn ingevoerd. De energiebelastingtarieven op aardgas zijn verhoogd, de vrijstelling in de kolenbelasting voor elektriciteitsproductie is afgeschaft en de tariefsdifferentiatie voor mobiele werktuigen en tractoren (rode diesel) is afgeschaft.
Ook per 1 januari 2013 is de opslag duurzame energie ingevoerd. De opslag duurzame energie vindt plaats via een opslag op de energierekening analoog aan de energiebelasting. In het regeerakkoord is opgenomen dat deze opslag in 2013 € 100 miljoen aan opbrengst moet realiseren ter dekking van de uitgaven voor de SDE+. Structureel moet de opslag vanaf 2020 € 3 miljard gaan opleveren. Dit staat dan gelijk aan ruim 85% van de huidige opbrengst van de energiebelasting. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven een verlaagd energiebelastingtarief voor lokale duurzame energie in te voeren.
De BPM die oorspronkelijk op de catalogusprijs was gebaseerd, is stapsgewijs omgebouwd naar een volledige CO2-heffing. Het percentage catalogusprijs als component van de grondslag voor de BPM was in 2010 27,4%, in 2011 19,0% en in 2012 11,1%. De catalogusprijs is sinds 1 januari 2013 geen component meer van de belastinggrondslag voor de BPM; de BPM wordt sindsdien uitsluitend nog berekend op basis van de absolute CO2-uitstoot. De CO2-grenzen in de BPM worden jaarlijks aangescherpt en aangepast aan de inflatie
Tot en met 2013 geldt in de MRB tijdelijk een nul-tarief voor zeer zuinige auto's (benzine 110 gr/km, diesel 95 gr/km). Tot en met 2015 geldt een vrijstelling in de MRB voor auto’s die 50 gram CO2 of minder per kilometer uitstoten. Voorts wordt de vrijstelling voor oldtimers vanaf 1 januari 2014 afgeschaft waarbij de hobbyklassiekers worden ontzien.
Voor personenauto’s met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in 2012 en 2013 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 0%-tarief voor de bijtelling. Voor personenauto's met een CO2-uitstoot van niet meer dan 50 gr/km die in de periode 2014 en 2015 worden aangeschaft, geldt gedurende 60 maanden een 7%-tarief voor de bijtelling. Ook de grenzen voor 14% en 20% bijtelling wijzigen de komende jaren.
Met ingang van 1 januari 2014 zal de accijns op diesel met 3 cent per liter en die op LPG met 7 cent per liter worden verhoogd.
Naast voornoemde maatregelen zijn er ook bestaande faciliteiten die het investeren in bepaalde bedrijfsmiddelen bevorderen. Een actueel overzicht van groene belastingen en groene belasting elementen is opgenomen in het antwoord op vraag 5.
Welke fiscale maatregelen die vergroening stimuleren zijn de afgelopen drie jaar beperkt of verdwenen op rijksniveau?
De afvalstoffen-, grondwater- en verpakkingenbelastingen zijn per 1/1/2012 afgeschaft. Afgezet tegen de relatief geringe opbrengst van deze belastingen waren de uitvoeringskosten van deze belastingen relatief hoog. Beleidsmatig hadden deze instrumenten bovendien weinig toegevoegde waarde omdat op de betrokken beleidsterreinen al gerichte regulering tot stand is gekomen die effectief aanhaakt op de activiteiten op dat gebied.
De korting in de BPM voor een dieselroetfilter affabriek is vervallen per 1 januari 2011, omdat tegenwoordig alle auto’s al beschikken over een roetfilter.
Tot slot is de heffingskorting groen beleggen in stappen teruggebracht van 1,3% naar 0,7%. Wel is besloten om deze heffingskorting niet verder af te bouwen.
Deelt u de mening van Barend van Bergen, partner bij KPMG Advisory, dat fiscale vergroening positieve effecten heeft op innovatie, milieu en duurzaamheid? Zo ja, bent u vanuit dit oogpunt bereid meer werk te maken van fiscale vergroening?
Ik deel de mening dat fiscale vergroening positieve effecten kan hebben op innovatie, milieu en duurzaamheid. Om die reden is de afgelopen jaren al veel aan fiscale vergroening gedaan en kennen we veel groene belastingen en belastingelementen.
Tabel 1 geeft daarvan een overzicht. In dit schema zijn innovatie-stimulerende belastingen/belastinguitgaven niet opgenomen. Ook is niet gekeken naar groene «onderdelen» van faciliteiten, zoals de stimulering van het milieu via de ANBI-regeling en de giftenaftrek of de hypotheekrenteaftrek met betrekking tot extra leenruimte voor energiebesparende verbeteringen aan het huis.
De ruimte voor vergroeningsmaatregelen wordt begrensd door een aantal randvoorwaarden, zoals de mogelijke gevolgen voor het level playing field en beperking van grenseffecten. Dit beperkt de mogelijkheden om vergroening te stimuleren door een verschuiving van vaste lasten naar variabele lasten, bijvoorbeeld via verhoging van de accijns.
Energiebelasting (op elektriciteit en gas)
4.277
Opslag duurzame energie (ter financiering van de SDE+)
100
Accijns op benzine (incl. COVA = voorraadheffing)
3.941
Accijns op diesel/LPG (incl. COVA)
3.880
Kolenbelasting
105
Verlaagd btw-tarief op het aanbrengen van energiebesparing-gericht isolatiemateriaal aan woningen (ouder dan 2 jaar)
Ca. –37
Motorrijtuigenbelasting (MRB) (gedifferentieerd naar gewicht en dus indirect op brandstofverbruik en dus CO2-uitstoot)
3.541
Belasting op personenauto’s en motorrijwielen (BPM) (met als grondslag de CO2-uitstoot van het voertuig en met vrijstelling voor zeer-zuinige auto’s)
1.266
Belasting op zware motorrijtuigen
134
Gedifferentieerde bijtelling op basis van CO2-uitstoot voor de «auto van de zaak» met vrijstelling van bijtelling voor zeer zuinige auto’s (auto’s met een uitstoot van minder dan 50 gr/km)
–254
Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s
–250
Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s
–9
Belasting op leidingwater
127
Groen beleggen: vrijstelling box 3
–74
Groen beleggen: heffingskorting
–42
Energie-investeringsaftrek (EIA)
–151
milieuinvesteringsaftrek (MIA)
–101
Willekeurige afschrijving milieuinvesteringen (Vamil)
–24
Vrijstelling bos- en natuurterreinen box 3
–7
Natuurschoonwet
nb
Vrijstelling natuurgrond overdrachtsbelasting
–5
Bosbouwvrijstelling in winstsfeer
–1
Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer in winstsfeer
–8
Geluidsheffing burgerluchtvaart (I&M)
55
56
49
42
35
Belasting op verontreiniging oppervlaktewater van Rijkswaterstaat (I&M)
30
23
15
22
20
Heffing verontreiniging oppervlaktewater van waterschappen (Waterschappen)
1.238
1.249
1.088
1.127
1.174
Rioolheffing (gemeentelijk)
1.094
1.163
1.246
1.302
1.363
Bron: CEP 2013 en voor lokale belastingen CBS.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen werkgelegenheid en fiscale vergroening in het licht van een opmerking van voornoemd KPMG-partner dat fiscale stimulering van vergroening ook bijdraagt aan de werkgelegenheid en ook de Europese Commissie lidstaten aanmoedigt om meer werk te maken van fiscale vergroening, omdat dit bijdraagt aan het creëren van meer werkgelegenheid?
Het is goed om te bedenken dat een milieubelasting in feite ook een belasting op arbeid is, zij het een indirecte. Via hogere prijzen daalt de koopkracht van de werknemer immers. De Studiecommissie Belastingstelsel2 concludeerde daarom in 2010 dat een schuif van de inkomstenbelasting naar milieubelastingen – zoals bij invoering van de Regulerende Energiebelasting is gebeurd – alleen positief voor de arbeidsmarkt zal zijn indien de verlaging van de inkomstenbelasting vooral bij werkenden neerslaat. Een andere mogelijkheid is een terugsluis via de WW-premies voor werkgevers. Ook hier geldt echter dat deze verlaging van de arbeidskosten in ieder geval deels teniet wordt gedaan door de opwaartse druk op de lonen als gevolg van de hogere energiekosten (via de inflatie). De commissie concludeerde verder dat grote effecten op de CO2-uitstoot op dit moment vooral te bereiken zijn via internationaal gecoördineerde acties, zoals een verhoging van de minimumtarieven en de introductie van een duidelijker CO2-element in de energiebelastingrichtlijn, het verbreden van het instrument van emissiehandel en het afschaffen van de internationale accijnsvrijstellingen voor de (zee)scheepvaart en de luchtvaart.
Overigens zal de werkgelegenheid in «groene» sectoren als gevolg van de fiscale vergroening wel stijgen – omdat «groene» producten in relatieve zin goedkoper worden –, maar dit zal naar verwachting worden gecompenseerd door een afname van de werkgelegenheid in andere sectoren.
Hoe beoordeelt u, meer speciefek, de relatie tussen het geven van fiscale voordelen aan vergroeners en de werkgelegenheid? Kunt u hierbij onderscheid maken tussen het effect op de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar) en het structurele effect op de werkgelegenheid?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe beoordeelt u de relatie tussen fiscale «boetes» op vervuiling en de werkgelegenheid op korte termijn (5 jaar)?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de analyse van het Centraal Planbureau (CPB) die schat dat het structurele effect van fiscale boetes op de werkgelegenheid positief is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u vanuit het oogpunt van het stimuleren van de werkgelegenheid bereid meer werk te maken van fiscale vergroening? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zoals hiervoor is aangeven, kent Nederland al relatief veel groene belastingen en groene belastingelementen ten opzichte van andere landen. Volgens de studiecommissie belastingstelsel brengt het verhogen van bestaande milieubelastingen maar beperkte milieueffecten met zich mee o.a. vanwege samenloop met het emissiehandel systeem en grenseffecten.3 Nieuwe milieubelastingen bereiken het meeste effect wanneer ze Europees worden ingevoerd. Zo wordt bijvoorbeeld in het wijzigingsvoorstel van de richtlijn energiebelastingen voorgesteld de tarieven meer te baseren op een CO2-deel en een energiedeel. Het kabinet vindt dit een interessante gedachte.
Dossier Stortplaats van de Stentor |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het Dossier Stortplaats van de Stentor?1
Ja.
Herkent u de bodemverontreinigingen in en om stortplaatsen in Apeldoorn die in het Dossier Stortplaats worden beschreven? Zo ja, hoe en wanneer worden die verontreinigingen gesaneerd?
Het gaat hier om voormalige stortplaatsen, ook wel aangeduid als NAVOS-stortplaatsen (NAzorg VOormalige Stortplaatsen). Dit zijn oude stortplaatsen waar sinds 1 september 1996 niet meer is gestort. Uitvoering en handhaving van de Wet bodembescherming (Wbb) is gedecentraliseerd naar provincies en rechtstreekse gemeenten. De provincie Gelderland, als zijnde bevoegd gezag Wbb, heeft aangegeven dat deze bodemverontreinigingen bekend zijn en dat de betreffende NAVOS-stortplaatsen geen risico’s opleveren voor volksgezondheid en milieu. Soms worden bepaalde NAVOS-stortplaatsen ook aangepakt in het kader van ontwikkeling van het gebied waarbinnen deze stortplaats ligt. De Vellert in Apeldoorn is daar een voorbeeld van.
Worden drinkwaterbronnen in de omgeving van Apeldoorn bedreigd door uitlogen van bodemverontreiniging uit de storten «Gat van Zevenhuizen» en «Imbosweg Loenen»? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
Nee. De provincie geeft aan dat onderzoeken, waaronder Lekker Water 20102, hebben aangetoond dat er geen bedreiging is voor de drinkwaterwinning en er derhalve geen aanvullende maatregelen nodig zijn. Hoewel er op grond van milieuhygiënische criteria geen aanleiding is om deze locaties te blijven monitoren, blijft Vitens, met het oog op de waterwinning, de kwaliteit van het grondwater periodiek meten.
Onderschrijft u ook de uitspraak dat de situatie in Apeldoorn model staat voor vele andere stortplaatsen in Nederland? Zo nee, waarom niet en hoe weet u dat zeker? Zo ja, waar komt dit dan nog meer voor en welke maatregelen treft u?
Ja. In vrijwel elke Nederlandse gemeente komen NAVOS-stortplaatsen voor. Afhankelijk van de verontreinigingsituatie van de individuele NAVOS-stortplaats kan dat betekenen dat sanerings- en of beheersmaatregelen zijn of worden opgelegd door bevoegd gezag, dan wel dat monitoring op regelmatige basis (bijvoorbeeld jaarlijks of vijfjaarlijks) plaatsvindt.
Hoeveel stortplaatsen zijn er in Nederland die aan de onderkant geen afdekking kennen en waar uitloging van verontreiniging plaats kan vinden?
Voor alle NAVOS-stortplaatsen geldt dat er geen onderafdichting is aangebracht. In de periode 1999–2003 hebben de provincies in het kader van het project NAVOS een inventarisatie uitgevoerd van de meeste bekende voormalige stortplaatsen. In de brief van Minister Cramer aan uw Kamer van 9 maart 2009 (vergaderjaar 2008–2009, 30 015, nr. 294) wordt opgemerkt dat: «Uit de onderzoeken blijkt dat van de ongeveer 4.000 voormalige stortplaatsen bij slechts zo’n 6% sprake is van een verdere aantasting van het grondwater». Inmiddels zijn op veel van deze locaties maatregelen getroffen, vergelijkbaar met die genoemd bij antwoord 4.
Heeft u een actueel overzicht van de verspreiding van vervuiling rond stortplaatsen? Zo nee, bent u bereid de actuele stand van verontreiniging rond stortplaatsen in kaart te brengen?
Vanwege de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor NAVOS-stortplaatsen zijn bij het Ministerie geen actuele gegevens op landelijk niveau beschikbaar over de huidige stand van zaken rond de aanpak van deze stortplaatsen. Het Ministerie onderhoudt contacten met bevoegd gezag en er zijn geen signalen van grote problemen met NAVOS-stortplaatsen op dit vlak.
Hoe wordt ondervangen dat er bij controle en toezicht te makkelijk van wordt uitgegaan dat verontreiniging minder wordt terwijl slechts vertraging in de verspreiding optreedt doordat stoffen bijvoorbeeld tijdelijke verbindingen aangaan?
Indien door het bevoegd gezag op grond van onder meer het NAVOS-onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om direct maatregelen te nemen, dan kan de uitvoering van vervolgonderzoek of het treffen van maatregelen op een natuurlijk moment plaatsvinden, bijvoorbeeld in het kader van gebiedsontwikkeling. Daarnaast kan het voorkomen dat het bevoegd gezag Wbb in het kader van de beschikking ernst en spoed voor een individuele locatie een beoordeling heeft gemaakt van onder meer de aard, omvang en verspreidingrisico’s van de verontreinigingen. In deze situatie worden eventueel noodzakelijke maatregelen hierop afgestemd. Ik heb vooralsnog geen reden om de effectiviteit van het huidige toezicht en de controle op dit terrein in twijfel te trekken. Zie ook antwoord 4 en 8.
Voor hoeveel generaties in de toekomst is de bescherming van volksgezondheid en milieu rond stortplaatsen bedoeld? Hoe wordt ondervangen dat in de loop der jaren verloedering in toezicht en controle plaatsvindt?
Om blijvend aandacht te hebben voor bodemverontreiniging heeft het bevoegd gezag in Gelderland in 2009 het project «Beheer en nazorg bodemverontreiniging» gestart. De provincie heeft hiervoor een systematiek van toezicht op beheer en nazorg van bodemverontreiniging opgesteld. Deze systematiek van toezicht is inmiddels overgenomen in landelijk beleid (Handhavings- en Uitvoeringsmethodiek Wbb), die de leidraad is voor toezicht en controle.
Ik heb vooralsnog geen reden om de effectiviteit van het huidige toezicht en de controle op dit terrein in twijfel te trekken.
Het doden van zwerfdieren in Sotsji |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Sotsji wil zwerfdieren» «verwijderen»?1
Ja.
Is het waar dat de Russische stad Sotsji ter voorbereiding van de Olympische Winterspelen zwerfdieren van straat gaat verwijderen?
Ik ben bekend met een artikel uit de Moscow Times d.d. 17 april 20132 waarin staat dat de gemeentelijke overheden een tender hebben uitgezet met als doel het verwijderen van straat honden en katten voor de Olympische Winterspelen in 2014. Over meer informatie dan dit persbericht beschik ik niet.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het gemeentebestuur van Sotsji het probleem van zwerfdieren aanpakt, waarbij onduidelijk is wat er met de dieren gebeurt, onethisch is? Zo ja, hoe beoordeelt u het plan van de Russische stad om dieren te «vangen, selecteren en verwijderen»? Bent u bereid de Russische overheid hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik ken het officiële beleid van de stad Sotsji met betrekking tot het verwijderen van zwerfdieren niet. Ik kan hierover dan ook geen oordeel vellen. Het persbericht geeft mij onvoldoende aanleiding de Russische overheid hierop aan te spreken.
Is het waar dat er in Sotsji al gif is gestrooid, met als doel het doden van zwerfdieren?
Bij een bezoek aan Sotsji vorige maand van Ambassademedewerkers is geconstateerd dat onder meer in de nabijheid van het Olympisch Dorp (in aanbouw) zwerfhonden aanwezig waren, die zich daar ongestoord ophielden.
Dat duidt erop dat er in ieder geval op dat moment geen grootschalige actie gaande was met het oog op het opruimen van deze zwerfdieren. Sotsji is een toeristenstad waar veel mensen met kinderen op straat lopen. Het strooien van gif is daarom onwaarschijnlijk gezien de gezondheidsrisico’s voor mensen.
Bent u bereid met uw buitenlandse collega’s een discussie te voeren met het doel mogelijke dodingsacties in de toekomst te voorkomen, gezien de verschillende dodingsacties die afgelopen jaren in de aanloop naar internationale sportwedstrijden hebben plaatsgevonden, zoals in China2 en Oekraïne?3 Zo nee, waarom niet?
Zwerfdieren vormen een risico voor de volksgezondheid. Het is daarom begrijpelijk dat de Russische autoriteiten zoeken naar een aanpak voor dit probleem. Het is daarbij aan de Russische autoriteiten zelf om te bepalen op welke wijze het probleem van zwerfdieren wordt aangepakt. Uiteraard vind ik dat, indien het noodzakelijk is om dieren te doden, dit op een diervriendelijke wijze dient te gebeuren. Door de OIE (World Organisation of Animal Health), waarbij ook Rusland is aangesloten, zijn richtlijnen en aanbevelingen opgesteld over de aanpak van zwerfdieren. Ik ga ervan uit dat de Russische autoriteiten bij de aanpak van zwerfdieren de aanbevelingen van de OIE volgen. Ik zie derhalve geen noodzaak om met mijn buitenlandse collega’s in contact te treden.
Het doden van een hond na een bijtincident |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vrouw sluit zich op in kooi bij rechtbank om hond te redden», over een vrouw die protesteerde tegen het plan om haar hond te doden, nadat de hond haar gebeten had?1
Ja.
Is het waar dat de betreffende hond de dag nadat een bijtincident had plaatsgevonden door de politie in beslag is genomen en dat het dier zal worden geëuthanaseerd zonder dat bekeken is of een training met de hond een oplossing zou kunnen zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente te besluiten hoe om te gaan met bijtincidenten. De burgemeester heeft de advocaat van de eigenaresse bericht dat hij het aanbod van het Martin Gaus Gedragscentrum accepteert om de hond kosteloos op te nemen en te bekijken of het dier nog trainbaar is en zo ja, het dier vervolgens in bijzijn van de eigenaresse te trainen. Hierna zal een advies worden uitgebracht hoe verder met het dier dient te worden omgegaan. De burgemeester heeft daarbij aangegeven de optie open te houden om op kosten van de gemeente na afloop van de training alsnog een risico-assesment te laten uitvoeren door de Gedragskliniek Utrecht. Het dier bevindt zich nu in het Martin Gaus Gedragscentrum.
Bent u bereid op zoek te gaan naar oplossingen op maat voor honden, zoals gehoorzaamheids- en gedragscursussen, opdat er geen honden onnodig meer worden gedood? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Raad voor Dierenaangelegenheden gevraagd zijn zienswijze op te stellen over de wijze waarop maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag van honden ten algemene – en agressie in het bijzonder – voorkómen kan worden, zowel in preventieve als in curatieve zin met als doel het verkrijgen van beter gesocialiseerde honden en in het verlengde daarvan een substantiële vermindering van het aantal bijtincidenten. Ik heb daarbij aangegeven dat het van belang is dat de veiligheid van de mens voorop wordt gesteld. Ik wacht de zienswijze van de Raad af waarna ik u zal informeren.
Deelt u de mening dat er een einde zou moeten komen aan verkeerd uitgevoerde gedragstesten, die een onbetrouwbare uitslag kunnen geven met alle gevolgen van dien? Zo ja, kunt u in de door u toegezegde zienswijze2 uiteenzetten hoe u gaat zorgen voor betrouwbare methoden om mogelijk agressieve honden zorgvuldig te testen en te trainen?
Zie antwoord vraag 3.
Nieuwe technieken verwijdering van asbest |
|
Henk van Gerven (SP), Paul Ulenbelt (SP) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekent met de nieuwe techniek van asbestverwijdering?1
Ja, ik ben bekend met de voorgenomen toepassing in Zeist van een nieuwe techniek, onder de naam Foamshield.
Volgens welke regels en richtlijnen is deze techniek getoetst aan de Nederlandse praktijk?
De werkmethoden die bij toepassing van deze techniek op genoemde locatie worden gebruikt, voldoen aan de geldende Arbowet- en regelgeving inclusief de geldende certificatieschema’s.
Kunt u de rapportages over de beoordeling van de nieuwe techniek van asbestverwijdering aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bijgaand ontvangt u een drietal meetrapporten en een beoordelingsrapport ten behoeve van de risicoklasse-indeling voor het opruimen van een asbestbesmetting door asbesthoudend koord en het aansluitend duurzaam coaten van de achtergebleven bron.
Garandeert u dat werknemers en omwonenden bij toepassing van deze techniek niet bloot zullen staan aan te hoge concentraties vrije asbestvezels?
Wanneer deze techniek wordt toegepast zoals uitgewerkt in de rapporten bij het antwoord op vraag 3 zullen werknemers en omwonenden niet worden blootgesteld aan concentraties asbestvezels boven de geldende grenswaarden.
Hoe worden bij toediening van het schuim of de vloeistof de vrije vezels aan de achterkant van de asbestplaten, die vaak ontoegankelijk zijn vanwege bouwconstructie, onschadelijk gemaakt?
De asbesthoudende bronnen die zich in de meterkasten bevinden, worden niet verwijderd maar opgesloten in de gebouwconstructie door middel van een duurzame coating.
Vindt de praktijkproef plaats in afgeschermde omgeving? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat vrije asbestvezels zich gedurende de praktijkproef verspreiden?
Aangezien de werkzaamheden op basis van de uitgevoerde validatiemetingen (zie antwoord op vraag2 zijn ingedeeld in risicoklasse 1, hoeft er geen containment te worden gebruikt.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal een afscheidingswand van folie worden geplaatst tussen de hal en de woonvertrekken.
Wie houden er toezicht op de praktijkproef?
De Inspectie SZW zal tijdens de uitvoering van het project een aantal inspecties uitvoeren. Deze inspecties zullen samen met de Omgevingsdienst regio Utrecht en de gemeente Zeist (afdeling Vergunningen) worden uitgevoerd. Beide diensten zijn ook in het voortraject nauw betrokken geweest.
Wanneer acht u de proef geslaagd en onder welke voorwaarden kan de nieuwe techniek worden toegepast als erkende werkwijze?
De beheersstichting Ascert (zie www.ascert.nl), die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van alle certificatieschema’s op het gebied van asbestverwijdering, onderzoekt momenteel of innovatieve technieken van asbestsanering voldoende gevalideerd kunnen worden. Indien blijkt dat dit mogelijk is en daarmee voldaan kan worden aan de geldende normering en niveau van bescherming, zal Ascert en haar Centraal College van Deskundigen (CCvD) aan mij adviseren de certificatieschema’s hierop aan te passen. Zodra dat het geval is zal ik besluiten of het advies wordt overgenomen.
Wat zijn de kosten van asbestverwijdering met deze nieuwe techniek en hoe verhouden die zich tot de huidige technieken?
Het gaat bij het project in Zeist om het opruimen van een asbestbesmetting en een duurzame afscherming van de asbesthoudende bronnen. Dit is dus qua kosten niet te vergelijken met een conventionele asbestverwijdering.
Wat zijn de producten waarmee de asbest gestabiliseerd wordt en wat zijn daarvan de effecten op volksgezondheid en milieu?
De gebruikte producten bij deze nieuwe methode zijn een schuimproduct genaamd Foamshield-Fibrestop en een coating genaamd Foamshield-Line-X. Op basis van de productinformatie en veiligheidsinformatiebladen van beide producten worden geen nadelige effecten voor de volksgezondheid en het milieu verwacht.
Welke consequenties heeft het toepassen van de nieuwe techniek voor de eindverwerking van de daarmee verwijderde asbest?
Geen. De gebruikte kleefdoeken gaan als asbesthoudend afval naar een daarvoor aangewezen stortplaats.
Welke consequenties heeft deze nieuwe techniek voor de wetten en regels rond asbestverwijdering, eindverwerking en arbeidsomstandigheden? Blijven ook hier de asbestinventarisatie en de eindcontrole met asbest vrijverklaring verplicht? Zo nee waarom niet?
De bestaande wet- en regelgeving voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie, asbestsanering, verwerking en eindcontrole (NEN2990) door een laboratorium, verandert niet door deze nieuwe techniek.
Het bericht ‘kernafval net over de grens’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het feit dat er plannen zijn voor opslag van kernafval in de gemeente Dorpen (Emsland) vlak over de grens van de Nederlandse gemeente Vlagtwedde?1
Er zijn in Duitsland geen plannen om radioactief afval vlak over de grens bij Vlagtwedde op te slaan. Wel is er in Duitsland sprake van een hernieuwde zoektocht naar een locatie voor eindberging voor hoog radioactief afval. De federale overheid, de deelstaten en oppositiepartijen in Duitsland bereikten hierover op 9 april jl. overeenstemming. De hernieuwde zoektocht wordt uitgevoerd aan de hand van een «blanco landkaart». Dit betekent dat alle opties openliggen en dat er nog geen specifieke locaties in beeld zijn voor eindberging.
Eind 2015 zal een commissie een voorstel voor veiligheidseisen en selectiecriteria voorleggen aan de Bondsdag. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de federale regering, de deelstaten, wetenschappers, milieugroepen, werkgevers, werknemers en religieuze stromingen binnen Duitsland. De beslissing over een locatie voor eindberging moet in 2031 zijn genomen. De uiteindelijke bouw van de eindberging is voorzien omstreeks 2040.
Wat is uw algemene oordeel over het opslaan van kernafval in zoutkoepels, ook als het gaat om veiligheidsrisico’s?
Naar de huidige stand van de wetenschap en de techniek is geologische berging in de diepe ondergrond de meest veilige en verantwoorde keuze om te voorkomen dat radioactief afval op lange termijn in de levenssfeer van de mens komt. Hierover bestaat internationaal brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Dit is ook het beleidsstandpunt dat door achtereenvolgende kabinetten is ingenomen sinds het aanbieden van het eindrapport van de Commissie Opslag Radioactief Afval (CORA) in 2001 aan uw Kamer. Dit standpunt wordt uiteraard bijgesteld als in de toekomst uit nieuw wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hieraan onacceptabele risico’s zijn verbonden.
Hoe denkt u over de risico’s voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het drinkwater bij het opslaan van kernafval in zoutkoepels?
Ik vind dit belangrijke aspecten bij de eindberging van radioactief afval. Voorkomen moet worden dat radioactief afval in aanraking komt met watervoerende lagen voor drinkwater. Nederland heeft het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Trb. 2001, nr. 111) ondertekend. Dit verdrag legt de verplichting op om in ieder stadium van het afvalbeheer ieder lid van de bevolking, de bevolking als geheel en de toekomstige generaties in voldoende mate te beschermen tegen de effecten van blootstelling aan ioniserende straling. Dit geldt ook voor drinkwater.
Bent u bereid in contact te treden met de provincie Groningen en de Duitse regering over het plan voor opslag van kernafval in zoutkoepels vlakbij de Nederlandse grens?
Tot eind 2015 wordt in Duitsland gewerkt aan een voorstel voor de selectiecriteria voor een locatie voor eindberging. Op dit moment zijn er dus nog geen specifieke locaties voor eindberging in beeld. Indien een locatie in de grensstreek in beeld komt voor eindberging, dan heb ik hier uiteraard contact over met mijn Duitse collega’s.
Vindt er in het kader van het Verdrag van Espoo en de Richtlijn milieu-effectbeoordeling overleg plaats tussen de Duitse en Nederlandse autoriteiten?
Nee, niet in het kader van het onderwerp van deze Kamervraag. Het Verdrag van Espoo voorziet in de verplichting om in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen het publiek en overheid in een buurland te betrekken bij de milieueffectrapportage. Hiervan is op dit moment nog geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.