Het arrest van het Europees Hof van Justitie inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang |
|
Rik Grashoff (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het arrest van het Europees Hof van Justitie d.d. 23 november 2016 inzake het achterhouden van milieu-informatie in het kader van bedrijfsbelang?1
Ja, het Europese Hof van Justitie heeft op 23 november 2016 twee arresten gewezen, namelijk in
Wat is de reactie van het kabinet op dit arrest?
In zaak C-673/13 P vernietigt het Europese Hof van Justitie het arrest van het Gerecht en verwijst de zaak naar het Gerecht terug. Het Gerecht moet opnieuw nagaan of bepaalde informatie betrekking heeft op emissies (of uitstoot) in het milieu. De nieuwe uitspraak van het Gerecht moet derhalve worden afgewacht.
In een prejudicieel arrest legt het Europese Hof van Justitie, in zaak C-442/14 – op verzoek van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) – drie zaken uit over de verhouding tussen enerzijds de vertrouwelijkheid en anderzijds de algemene regels over toegang tot informatie op milieubegrip:
Kunt u toezeggen dat de regering voortaan in lijn met dit arrest van het Hof van Justitie het belang van de openbaarmaking van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven zal stellen bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet gaat er vanuit dat Nederlandse bestuursorganen de jurisprudentie van het Hof zullen betrekken bij hun besluitvorming. Uit de arresten volgt niet dat bij verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) het belang van het openbaar maken van milieu-informatie boven het commerciële belang van bedrijven gesteld moet worden.
Openbaarmaking van informatie is de regel, maar er geldt een aantal in het Verdrag van Aarhus2 genoemde gronden op basis waarvan openbaarmaking kan worden geweigerd als het met deze weigeringsgrond te beschermen belang zwaarder weegt dan het belang van openbaarheid. Deze weigeringsgronden moeten restrictief worden uitgelegd. Met betrekking tot emissiegegevens kunnen deze gronden, waaronder de vertrouwelijkheid van commerciële en industriële informatie, niet worden ingeroepen om openbaarmaking van die informatie te weigeren.
Het Verdrag van Aarhus maakt onderscheid tussen emissiegegevens en andere milieu-informatie. In artikel 10, vierde lid, van de Wob is dit onderscheid neergelegd, waarbij is aangegeven dat bij emissiegegevens de belangenafweging achterwege blijft en bij andere milieu-informatie het belang van openbaarmaking moet worden afgewogen tegen onder meer het belang van de bescherming van bedrijfsgegevens.
Is het kabinet voornemens om aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden de opdracht te geven om zo spoedig mogelijk alle ingediende verzoeken van de Bijenstichting over de toelating van het bijengif Imidacloprid van Bayer te openbaren? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is geen reden om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een dergelijke opdracht te geven. De lijn van het Ctgb is «openbaar, tenzij». Dit is in lijn met het beleid van het kabinet. Hiermee geeft het Ctgb uitvoering aan de betreffende bepalingen in de Europese regelgeving.
Op welke wijze is het kabinet voornemens om het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden aan te zetten tot actieve tijdige openbaarmaking van toelatingscijfers, inclusief de gebruiksvoorschriften, op een eenduidige manier en in een machineleesbaar open formaat? Kunt u dit toelichten?
Het Ctgb heeft al in 2013 besloten tot het openbaar maken van een aanzienlijk aantal dossierstukken van imidacloprid. Dit besluit is geschorst door het CBb in afwachting van een uitspraak van het Hof. Ik wacht – zoals ik in antwoord 2 al aangaf – nu de uitspraak van het CBb af.
Het Ctgb streeft naar het zodanig ontsluiten van informatie – onder meer toelatingen, etiketten en het beoordelingsrapport op basis waarvan het besluit is genomen – dat deze bruikbaar is voor iedereen.
Ik heb uw Kamer begin dit jaar geïnformeerd over het openbaar maken van afzetcijfers van toelatinghouders van gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 348 en 349). De praktische consequentie van de arresten voor het openbaar maken van afzetcijfers zal blijken na uitspraak van Rechtbank Amsterdam in het kader van de Wob over de verkoop van bestrijdingsmiddelen.
Het bericht “Op Sint Eustatius spoelen koelkasten de zee in” |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Op Sint Eustatius spelen koelkasten de zee in»?1
Ja
In hoeverre herkent u zich in het beeld zoals geschetst in het artikel?
Er is een gering gedeelte van de afvalstort naar beneden gegleden en op het strand Zeelandia terecht gekomen. Door de bijzonder zware en langdurige regenval op 17 november is de bodem verzadigd geraakt en heeft er een zogenaamde landslide plaats gevonden. Het beeld dat er op grote schaal afval, inclusief koelkasten, in de zee zijn weggespoeld, klopt niet.
Kunt u toelichten welke afspraken er gemaakt zijn over het in gebruik stellen van de nieuwe afvalscheidingsinstallatie?
De afspraak was dat het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) zorg zou dragen voor de bouw van de afvallocatie en de aanschaf van het materieel en dat het Openbaar Lichaam (OL) Sint Eustatius de exploitatie (personeel, beheer en onderhoud) voor zijn rekening zou nemen.
Kunt u toelichten waarom het eilandbestuur weigert mensen op te leiden voor het gebruik van deze afvalscheidingsinstallatie?
Mijn beeld is niet zozeer dat het bestuur weigert mensen op te leiden. Het probleem wordt veroorzaakt door het gebrek aan financiële middelen om de lasten voor personeel, beheer en onderhoud te dragen. De jaarrekeningen over 2014 en 2015 sloten af met een tekort. Het bestuur is inmiddels bezig met een oplossing. In de conceptbegroting 2017 van St. Eustatius staat vermeld dat in de 2e helft van 2017 het eiland de afvalverbranding in werking wil laten treden, een initiatief dat ik toejuich gelet op het incident met de vuilstort.
Welke kosten zijn gemaakt bij het aanschaffen van deze afvalscheidingsinstallatie en door wie zijn deze kosten betaald?
Het Ministerie van I&M heeft alle kosten gedragen voor de bouw van de afvallocatie en de aanschaf van vuilniswagens, een sorteerlijn, machines voor het verwerken van recyclebaar materiaal en een verbrandingsoven voor biologisch, niet recyclebaar afval. De totale investering bedroeg ruim EUR 1,3 miljoen.
Het bericht ‘Brabants grondwater stinkt’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabants grondwater stinkt»?1
Ja.
Bent u bekend met het onderzoek van de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO)?
Ja.
Deelt u de zorgen van burgers en maatschappelijke organisaties over de gezondheidsrisico’s die zich voordoen bij het oppompen van grondwater in Noord-Brabant, waarbij mogelijk waterstofsulfide vrijkomt?
Ik kan mij goed voorstellen dat dit ongerustheid bij burgers en maatschappelijke organisaties oproept.
Bent u het eens met de in het artikel aangehaalde TNO-onderzoeker die vindt dat de provincie Noord-Brabant het grondwater bij alle meetpunten zou moeten checken op waterstofsulfide, vanwege de schade die het kan veroorzaken aan ogen en luchtwegen? Zo nee, waarom niet?
De provincie heeft als bevoegd gezag naar mijn mening op een verantwoorde wijze invulling gegeven aan haar verantwoordelijkheid door TNO een gedegen onderzoek2 naar waterstofsulfidegas (H2S) in grondwater in Noord-Brabant uit te laten voeren. Het is vervolgens aan de provincie om op basis van dit onderzoek en het bijbehorende advies van de GGD nadere stappen te overwegen en uit te voeren. Communicatie over de risico’s van het mogelijke vrijkomen van waterstofsulfidegas bij het oppompen van grondwater is daarbij essentieel. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie, gemeente en wellicht ook de waterschappen hierin hun verantwoordelijkheid nemen, zowel vanuit de inhoud als vanuit het belang van communicatie, die juist op locaal en regionaal niveau effectief moet zijn.
Het risico op het vrijkomen van waterstofsulfidegas zal bovendien een aandachtspunt zijn in het geregelde ambtelijke overleg tussen rijk en provincies over het beheer en monitoring van grondwater. De provincie is en blijft echter als eerste verantwoordelijk om maatregelen te treffen om onacceptabele effecten van het mogelijk vrijkomen van waterstofsulfidegas te voorkomen.
Bent u bereid om met de provincie Noord-Brabant in gesprek te gaan en samen een vervolgonderzoek in te stellen naar de gezondheidsrisico’s, zoals de TNO-onderzoeker bepleit?
Zie antwoord vraag 4.
Het WOB verzoek Milieudefensie over gaswinningsbesluit 2016 |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Jan Vos (PvdA), Carla Dik-Faber (CU), Eric Smaling , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «NAM had grote invloed op gasbesluit»?1
Ja.
Is aan de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM), Shell en/of Exxon mobile de zogenaamde verwachtingenbrief voorgelegd?
Een concept van de verwachtingenbrief is vooraf aan NAM voorgelegd, om de interpretatie van de verschillende verwachtingen en de uitvoerbaarheid te toetsen.
Zo ja, is daarbij gevraagd om in te stemmen met de in de «verwachtingenbrief» geformuleerde eisen aan het winningsplan?
Nee.
Zo ja, kunt u aangeven of dit ook bij andere winningsplannen gebruikelijk is? Zo nee, wat was dan de reden om een concept van de «verwachtingenbrief» aan de NAM te zenden?
Bij andere winningsplannen is een verwachtingenbrief niet gebruikelijk. Vanwege de bijzondere omstandigheden rondom de gaswinning uit het Groningenveld is hiertoe overgegaan, zodat aan de voorkant helder was wat vanuit het Ministerie van Economische Zaken (EZ) de verwachtingen ten aanzien van het winningsplan waren.
Wordt ook bij andere winningsplannen voorafgaand een «verwachtingenbrief» aan de indiener van een winningsplan verzonden?
Zie antwoord vraag 4.
Is het gebruikelijk dat u antwoorden op Kamervragen afstemt met de NAM en/of de Shell, zoals dit bijvoorbeeld is gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden naar aanleiding van de lobbybrief van Shell? Zo ja, gebeurt dit ook bij andere vergunninghouders die onder verantwoordelijkheid van uw ministerie vallen? Zo nee, waarom is dit dan wel gebeurd bij de mondelinge vragen die op 26 april 2016 verwacht werden?
Het is gebruikelijk om een feitelijke check te doen op de juiste weergave van passages in bijvoorbeeld de beantwoording van vragen van de Kamer, waarin informatie over of van externe partijen wordt weergegeven. Er heeft geen afstemming plaatsgevonden over de inhoudelijke reactie op de genoemde brief van Shell en het boek «De Gaskolonie».
Waarom heeft u uw reactie op de lobbybrief van Shell aan de Tweede Kamer met Shell afgestemd2? Is het gebruikelijk dat dit gebeurd?
Zie antwoord vraag 6.
Is uw reactie op het boek «De Gaskolonie» afgestemd met de NAM en/of de Shell? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is de reden dat de Kamer niet actief geïnformeerd is over het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen van 14 april 2016? Wat is uw opvatting over actieve informatieplicht?
Ten algemene betracht ik optimale openheid en transparantie ten aanzien van de informatie die beschikbaar komt en die inhoudelijk input vormt voor te nemen gaswinningsbesluiten. Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) heeft mij op 14 april 2016 laten weten dat een gewogen advies van SodM op het winningsplan mogelijk is. SodM heeft gekeken of de, in het winningsplan van 1 april 2016, aangeleverde informatie compleet is en voldoet aan hetgeen NAM is gevraagd te leveren. Naar aanleiding hiervan is het verdere proces in gang gezet om te komen tot een instemmingsbesluit op 1 oktober 2016. Aangezien het advies van SodM slechts bevestigde dat het met uw Kamer gecommuniceerde proces doorgang kon vinden, heb ik het niet nodig gevonden uw Kamer hier actief over te informeren.
Kunt u het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) van 14 april 2016 aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van 14 april 2016 heb ik bijgevoegd3. Het advies is overigens reeds gepubliceerd op de website van de rijksoverheid, zie https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2016/09/09/besluit-wob-verzoek-over-gaswinning-in-groningen.
Wanneer en in welk overleg hebben Shell en / of NAM voor het eerst kenbaar gemaakt dat ze een meerjarig gaswinningsbesluit wensten? Kunt u de notulen hierover aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
De wens van NAM voor een instemmingsbesluit voor meerdere jaren ligt ten grondslag aan het winningsplan van april 2016. Dit plan bevat een beschrijving van de gaswinning over de komende jaren, in de vorm van een drietal productiescenario’s.
Kan de informatie op basis waarvan SodM in mei 2016 adviseert om een winningsbesluit voor een periode van vijf jaar te nemen aan de Kamer gestuurd worden? Zo nee, waarom niet?
Het advies van SodM van mei 2016 is op 24 juni 2016 reeds aan de Kamer gestuurd als bijlage bij mijn brief over het ontwerpinstemmingsbesluit (Kamerstuk 33 529, nr. 278). Overigens is de vijfjaarstermijn, die aan het instemmingsbesluit verbonden is, gebaseerd op het advies van de Mijnraad (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 278).
Kunt u een tijdlijn geven van de formele overlegmomenten die het gasbesluit moet beslaan tussen Shell, NAM, ExxonMobil, Ministerie van Economische Zaken, Mijnraad en SodM?
In de periode tussen begin februari 2016 en eind maart 2016 hebben meerdere overleggen plaatsgevonden tussen EZ, SodM en NAM. Het doel van deze overleggen was om procesmatig een vinger aan de pols te houden bij de totstandkoming van het winningsplan en de verwachtingen die daarover aan de voorkant zijn meegegeven. Het gaat dan bijvoorbeeld om het tijdig beschikbaar komen van informatie die onderdeel uitmaakt van het winningsplan, zoals het meet- en regelprotocol. De Mijnraad is niet bij dergelijke betrokken geweest. De Mijnraad is op 20 april 2016 gevraagd advies te geven op het winningsplan. Dit advies is betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpinstemmingsbesluit over de gaswinning uit het Groningenveld.
Is het waar dat NAM en TNO nog steeds niet wetenschappelijk kunnen kwantificeren wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit en kunt u toelichten hoe hier bij het gasbesluit mee is omgegaan?
Alhoewel het effect van fluctuaties nog niet te kwantificeren is, lijkt er voor wat betreft seizoensfluctuaties wel een sterke correlatie te zijn met de seismiciteit. Dat blijkt uit het advies van SodM van mei 2016. Dit advies is gebaseerd op onderzoeken van TNO (2015) en CBS (2016). SodM adviseert dan ook om fluctuaties in de gaswinning, waaronder seizoensfluctuaties, zoveel mogelijk te vermijden. SodM geeft aan dat fluctuaties in de winning de kans op bevingen vergroten. Dit vermoeden speelde in het vorige advies van SodM (december 2015) ook een grote rol, maar SodM acht dit nu voor wat betreft seizoensfluctuaties voldoende aangetoond. De snelheid van de drukafname in het Groningenveld speelt daarbij een grote rol. Het effect is echter nog niet te kwantificeren. Dit kan volgens SodM nog enkele jaren duren. Een niveau van 24 miljard m3 per jaar is naar de mening van SodM een onderbouwde keuze. Bij dit niveau zal volgens het huidige model van NAM de seismiciteit de komende vijf jaar niet hoger zijn dan het huidige niveau (peiljaar 2015). Bovendien verwacht SodM een extra reductie in de seismiciteit indien zonder fluctuaties gewonnen gaat worden. Mede op grond van dit advies heeft het kabinet besloten om het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld vast te stellen op 24 miljard m3 per jaar met ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanwege de leveringszekerheid. Bovendien is aan het instemmingsbesluit het voorschrift verbonden dat seizoensfluctuaties en fluctuaties op maandbasis zo veel mogelijk voorkomen dienen te worden en dat noodzakelijke fluctuaties zo geleidelijk mogelijk ingevoerd moeten worden.
Is het waar dat er in 2017 meer duidelijkheid zal zijn over wat het effect is van vlakke winning op de seismiciteit? Zo ja, hoe is dit meegewogen bij de keuze voor een winningsbesluit voor vijf jaar?
Het kabinet heeft SodM gevraagd rond de zomer van 2017 informatie te geven over de effecten van een productieniveau van 24 miljard m3 per jaar, waarbij er minder en vlakker zal worden gewonnen, op de seismiciteit. Deze informatie zal onderdeel uitmaken van de afweging op het eerste jaarlijkse ijkmoment op 1 oktober 2017.
Heeft het stabiele investeringsklimaat voor NAM een rol gespeeld bij de bepaling van de hoogte van het gaswinningsplafond? Zo ja, hoe heeft u in dat geval het investeringsklimaat afgewogen tegen de veiligheid van Groningers?
Het productieniveau voor de gaswinning uit het Groningenveld is voor de komende vijf jaar vanuit het oogpunt van veiligheid verder verlaagd en vastgesteld op 24 miljard m3 per jaar, conform advies van SodM, met beperkt ruimte voor meer winning bij een winter die kouder is dan gemiddeld vanuit het oogpunt van leveringszekerheid.
Welke partijen nemen deel of hebben deel genomen aan de periodieke «Groningen-overleggen»?
Het Groningen Overleg betreft een intern overleg van mijn ministerie waar medewerkers van verschillende onderdelen (zoals medewerkers die zich bezig houden met de totstandkoming van het instemmingsbesluit, veiligheid, leveringszekerheid, NCG en juridische zaken) bij elkaar komen. NAM heeft geen onderdeel uitgemaakt van deze overleggen.
Waarom zijn enkel de agenda’s van de periodieke «Groningen-overleggen» overhandigd in het wob-verzoek en niet de gespreksverslagen?
Van deze overleggen worden over het algemeen geen verslagen gemaakt. De verslagen die voorhanden waren, zijn in het kader van het Wob-verzoek verstrekt.
Kunt u de gespreksverslagen van de periodieke «Groningen-overleggen» alsnog delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het voorziene plenaire debat over de mijnbouw, zodat de antwoorden daar bij betrokken kunnen worden?
Ja.
Vervuilende afvalstort op Sint Eustatius |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat na een zware storm op Sint Eustatius een groot deel van de afvalstort in zee is gespoeld?1
Ja.
Klopt dit? Wat heeft er precies plaatsgevonden en welke milieuschade is waardoor precies ontstaan?
Er is een gering gedeelte van de afvalstort naar beneden gegleden en op het strand Zeelandia terecht gekomen. Door de bijzonder zware en langdurige regenval op 17 november is de bodem verzadigd geraakt en heeft er een zogenaamde landslide plaatsgevonden. Het naar beneden gegleden afval betrof met name huisafval en de schade aan het milieu lijkt beperkt. Het beeld dat er op grote schaal afval inclusief koelkasten in de zee zijn weggespoeld, klopt niet.
Is het waar dat de afvalstort van Caribisch Nederland nog steeds opgeslagen wordt op een stortplaats, waardoor die bij slecht weer in zee kan waaien? Zo ja, deelt u de mening dat dit uit milieu en gezondheidsoverwegingen volstrekt onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Op Sint Eustatius bevindt de stortplaats zich inderdaad nog steeds aan zee. Het storten van vuil als zodanig en de huidige locatie zijn beide ongewenste situaties. Daarom heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) in 2013 afspraken gemaakt met het Bestuurscollege over het gescheiden ophalen en verwerken van afval. De bouw van de locatie met de nieuwe verbrandingsinstallatie is door genoemd ministerie gefinancierd en in het voorjaar van 2015 opgeleverd. Als het nieuwe systeem in werking is getreden, zal de legale stortplaats worden afgedekt. Hiervoor is 300.000 euro op de begroting van het Ministerie van I&M gereserveerd.
Daarnaast stimuleert het Ministerie van I&M een sterkere, meer structurele samenwerking op afvalmanagementgebied tussen de drie openbare lichamen van Caribisch Nederland en de 3 Caribische landen binnen het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten). In samenwerking met UNEP heeft afgelopen september een workshop op Curaçao plaatsgevonden waar verschillende suggesties zijn gedaan voor verbeterde samenwerking op het gebied van effectievere recycling, de ontwikkeling van gezamenlijke business cases, kostenbesparingen door gezamenlijk gebruik van benodigde afvaltechnologie enzovoorts. De workshop zal een vervolg krijgen. Het Ministerie van I&M ondersteunt dit proces.
Waarom is de nieuwe moderne afvalverwerkingsinstallatie op het eiland nog steeds niet in gebruik? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit op een zo kort mogelijke termijn wel gebeurt?
De afspraak was dat het Openbaar Lichaam (OL) Sint Eustatius de verantwoordelijkheid draagt voor de exploitatie (personeel, beheer en onderhoud) van het nieuwe afvalbeheersysteem en de daarmee gemoeide kosten. Zoals bekend is de financiële situatie van het OL al geruime tijd problematisch. Daardoor zijn de kosten voor de exploitatie niet eerder in de begroting opgenomen. Het is de verantwoordelijkheid van het OL om dit probleem op te lossen. Het bestuur van het OL is op dit moment bezig met het zoeken naar een oplossing. In de conceptbegroting 2017 zijn de kosten om de afvalinstallatie in werking te laten treden wel opgenomen. Aan deze begroting is onlangs goedkeuring onthouden omdat de begroting niet aan de geldende wet- en regelgeving voldeed.
Bent u bereid om in samenwerking met de Rijksvertegenwoordiger met het eilandbestuur in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat zij zo snel mogelijk haar verantwoordelijkheid neemt om de nieuwe afvalwerkingsinstallatie in werking te laten treden?
Zoals bij de beantwoording van vraag 4 aangegeven, is het OL bezig met een oplossing. De Rijksvertegenwoordiger en het Ministerie van I&M zullen in gesprek blijven met het eiland over de voortgang. Verder wordt het punt van het ingebruiknemen van de nieuwe afvallocatie besproken in de reguliere overleggen inzake het plan van aanpak ter verbetering van de ambtelijke organisatie met het bestuurscollege van St. Eustatius. Het doel is de nieuwe afvallocatie in de tweede helft van 2017 operationeel te laten zijn
Op welke wijze wordt de milieuschade als gevolg van de weggespoelde afvalstort zo snel mogelijk opgeruimd? In welke mate kunt u daaraan bijdragen?
Vrijwel meteen na het wegglijden van het afval in zee is er een opruimactie gestart, waarin Stenapa en het OL met vrijwilligers samen werken. De kustlijn is sinds 6 december weer vrij van afval. Er heeft mij geen hulpvraag bereikt.
Het KNMI dat aardbevingen niet goed registreert |
|
Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het KNMI dat aardbevingen niet goed zou registreren?1
Ja.
Is het waar dat er in Groningen elf aardbevingen zijn geweest en niet, zoals het KNMI beweert, slechts één keer?
Het KNMI beweert niet dat er slechts één aardbeving in de stad Groningen heeft plaatsgevonden. Dit misverstand heeft te maken met de naamgeving van aardbevingen. Op basis van de coördinaten van een aardbeving wordt (automatisch) de naam van de dichtstbijzijnde stads- of dorpskern bepaald. Die naam wordt vervolgens aan de betreffende aardbeving toegewezen. Zo zijn er meerdere aardbevingen die de naam Garmerwolde dragen, omdat het epicentrum dichter bij de dorpskern van Garmerwolde ligt dan bij de stadskern van Groningen. Het KNMI publiceert naast de naam van de aardbeving ook de coördinaten. Daarmee kan eenieder nagaan waar het epicentrum van een bepaalde beving ligt. Als de bevingen met de naam Garmerwolde aan Groningen-stad worden toegekend, gaat het (in de periode van april 2000 – oktober 2016) inderdaad om elf bevingen.
Waarom kijkt het KNMI niet gewoon naar de stadsgrenzen voor het toerekenen van het epicentrum van de aardbevingen?
Op 1 december 2016 heeft het KNMI met terugwerkende kracht een nieuwe naamgevingsprocedure geïntroduceerd waarbij wordt gekeken naar de afstand tussen het epicentrum en een gemeentegrens in plaats van de afstand tot een dorps- of stadskern. Met de nieuwe procedure krijgt een beving de naam van de gemeente waarbinnen het epicentrum valt.
Is het waar dat dit in andere landen wel gebeurt?
Voor de naamgeving van aardbevingen worden verschillende methodes gebruikt. Er zijn landen die de naamgeving baseren op de kortste afstand tussen het epicentrum en een dorps- of stadskern, zoals het KNMI tot nu toe heeft gedaan. Er zijn ook landen die voor de naamgeving van aardbevingen kijken naar de kortste afstand tot gemeentegrenzen.
Is het waar dat hierdoor een vertekend beeld is ontstaan over de regionale spreiding van de aardbevingen?
Nee. In alle analyses van de seismiciteit wordt de geografische locatie (in breedte- en lengtegraden) gebruikt en speelt de naam van aardbevingen geen rol.
Kunnen u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in overleg treden met het KNMI, teneinde te zorgen voor een juiste rapportering van de locaties van de aardbevingen?
Nader overleg met het KNMI over naamgeving van aardbevingen is niet nodig. Het KNMI heeft op 1 december 2016 een nieuwe naamgevingsprocedure voor aardbevingen ingevoerd. Zie het antwoord op vraag 3.
Het klimaatbeleid bij banken |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat een aantal Nederlandse banken erg slecht scoort op de eerlijke bankwijzer van Oxfam Novib als het gaat om klimaat?1 Hoe oordeelt u daarover?
Ja, daar zijn wij mee bekend. Ons oordeel treft u in de beantwoording van de onderstaande vragen aan.
Hoe oordeelt u in het algemeen over het klimaatbeleid van Nederlandse banken, bijvoorbeeld in het licht van de recente aankondiging van de ABN Amro om meer te gaan investeren in fossiele brandstoffen, of de ING die er nog altijd voor kiest om te investeren in nieuwe vervuilende kolencentrales, terwijl zij eerder stelden dit niet meer te gaan doen? Hoe passen dit soort investeringen in het klimaatstatement van de Nederlandse Vereniging van Banken dat door beide banken is ondertekend?
De samenleving verwacht van bedrijven, inclusief banken, dat zij actief bijdragen aan de oplossing van het klimaatprobleem. De bancaire sector geeft hier invulling aan door in toenemende mate concrete initiatieven te ontplooien. Banken zouden de klimaatimpact nog meer dan nu kunnen meenemen in hun financierings- en investeringsbeslissingen en hierover transparant kunnen zijn. Een bank als SNS Bank/Volksbank heeft op dit terrein al vergaande stappen gezet.
Het is belangrijk dat banken transparant zijn over klimaatrisico’s. Zie de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 voor een nader antwoord inzake de wettelijke eisen die gesteld worden aan de publicatie van niet-financiële informatie.
Deelt u de mening dat banken als kapitaalverschaffers een belangrijke rol spelen bij het behalen van klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat juist zij daarom een voortrekkersrol zouden moeten spelen bij het behalen van de klimaatdoelstellingen? Deelt u de mening dat andere banken het streven van SNS Bank om door middel van een klimaatbalans volledig klimaatneutraal te investeren in 2030 zouden moeten volgen? Aan welke wettelijke vereisten ten aanzien van klimaat zijn banken bij investeringen gebonden en hoe wordt hier op toegezien?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat het klimaatstatement van de banken voldoende ver gaat in de ambities om CO2-uitstoot terug te brengen? Deelt u de mening dat banken een voorbeeld kunnen nemen aan een aantal pensioenfondsen dat reeds een CO2-beleid hanteert en actief desinvesteert in fossiele brandstoffen? Bent u bereid om met de sector in overleg te treden over de invulling van het klimaatstatement om te bewerkstelligen dat ook zij een actiever CO2-beleid gaan hanteren, bijvoorbeeld door net als SNS een klimaatneutrale balans te gaan hanteren? Zo nee, waarom niet?
Met het klimaatstatement laten de Nederlandse banken zien dat zij klimaatverandering serieus nemen en bereid zijn om gezamenlijk stappen te zetten. Zoals hiervoor al aangegeven kunnen banken de klimaatimpact intensiever betrekken bij hun financierings- en investeringsbeslissingen, waarbij zij eventueel lering kunnen trekken uit het beleid dat enkele andere marktpartijen voeren.
Via initiatieven als het Platform voor Duurzame Financiering, waar ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aan tafel zitten, als het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) wordt een bijdrage geleverd aan een meer gecoördineerde aanpak van het klimaatbeleid van banken, die er ook voor zorgt dat klimaatinitiatieven in de bancaire sector makkelijker van de grond komen. In de reguliere contacten die wij met de bancaire sector hebben, zullen we aandacht blijven vragen voor het klimaatvraagstuk en de rol van banken hierin.
Bent u van mening dat klimaatbeleid voldoende wordt meegenomen in het toezicht op banken? Ziet u mogelijkheden om het toezicht hierop uit te breiden?
De gevolgen van klimaatverandering en de mogelijke risico’s die daaruit voortvloeien voor de financiële sector (zowel in positieve als negatieve zin) hebben de aandacht van DNB. DNB heeft aangegeven scherper te letten op de risico’s van klimaatverandering voor de beleggingen van pensioenfondsen, banken en verzekeraars. Het is van belang dat DNB deze onderwerpen nauwgezet blijft volgen, maar primair met het oog op de aan klimaat verbonden financieel-economische risico’s.
Deelt u de mening dat het voor klanten alsmede investeerders inzichtelijk moet zijn of banken klimaatvriendelijk beleggen? Deelt u de mening van de AFM (Autoriteit Financiële Markten) dat er op dit moment ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatrapportages door financiële instellingen te veel «vrijheidsgraden» zijn?
Beleggers en andere stakeholders hechten in toenemende mate waarde aan niet-financiële informatie. In Europees verband zijn er mede om die reden met de inwerkingtreding van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie (2014/95/EU) reeds stappen gezet om te bereiken dat grote banken, verzekeraars en beursgenoteerde ondernemingen transparant zijn over niet-financiële prestaties, zoals op het terrein van milieu en voorkomen van corruptie.
Eenduidige en afdwingbare internationale standaarden voor de weergave van niet-financiële informatie, zonder te veel vrijheidsgraden, zouden een belangrijke stap voorwaarts zijn. Beleggers en andere stakeholders kunnen dan eenvoudiger informatie interpreteren en vergelijken. Er zijn reeds verschillende nationale en internationale initiatieven op dit gebied. Zo sluit het Platform Carbon Accounting Financials (PCAF) bij de ontwikkeling van meetmethoden voor de klimaatimpact van Nederlandse financiële instellingen aan bij internationaal ontwikkelde protocollen en werkt een werkgroep van de Financial Stability Board (FSB) aan mondiaal vergelijkbare standaarden om de klimaatimpact van investeringen te meten. The International Integrated Reporting Council (IIRC) heeft daarnaast standaarden gepresenteerd die gebruikt worden door ondernemingen die een integrated report uitgeven, dit is een vorm van jaarverslaggeving waarbij de niet-financiële informatie in verband wordt gebracht met de financiële informatie. Deze standaarden zijn niet afdwingbaar. Wanneer bijvoorbeeld IOSCO of de IASB, zoals de AFM voorstelt, stappen zou willen zetten om eenduidige en afdwingbare standaarden te formuleren, dan zullen wij die ontwikkeling steunen.
Deelt u de mening van de AFM dat het tijd is dat er eenduidige standaarden komen ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatbeleid zodat het voor klanten en investeerders inzichtelijk is hoe banken hier op scoren? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn hier met de sector eenduidige standaarden voor op te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u in die context ook bereid om alsnog een verplichting in te stellen om de niet-financiële informatie die in het jaarverslag moet worden opgenomen door de accountant te laten toetsen aan de jaarrekening? Zo nee, waarom niet?
Bij de implementatie van de richtlijn bekendmaking niet-financiële informatie in het Burgerlijk Wetboek is door verschillende partijen aangegeven dat zij het van belang achten dat de niet-financiële informatie die in het bestuursverslag openbaar gemaakt moet worden betrouwbaar is. Zij pleitten ervoor dat de niet-financiële informatie verplicht door een accountant wordt onderzocht. Wij zijn daar ook voorstander van. De inhoudelijke voorwaarden van en het accountantsonderzoek van de niet-financiële informatie worden geregeld in het op het Burgerlijk Wetboek gebaseerde besluit bekendmaking niet-financiële informatie. Dit besluit is op 7 oktober aan beide Kamers der Staten-Generaal aangeboden in het kader van de voorhangprocedure. Naar aanleiding van de schriftelijke vragen die door uw Kamer zijn gesteld heeft de Minister van Veiligheid en Justitie het concept besluit zodanig aangepast dat de niet-financiële informatie op dezelfde wijze door de accountant moet worden onderzocht als de overige informatie in het bestuursverslag (zie de antwoorden in het schriftelijk overleg, Kamerstuk 34 383, nr. 8).
Het bericht ‘Andere zorgen over kerncentrale Tihange’ |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Andere zorgen over kerncentrale Tihange»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer alarmerend is dat de veiligheidsplannen van de kerncentrale op internet staan?
Ja. De beveiliging van informatie, primaire systemen e.d. moet optimaal zijn.
Bent u van plan dit aan te kaarten bij uw Belgische collega aangezien er ook veel Nederlandse gemeenten zijn waarvan de veiligheid hierdoor in het geding komt? Kunt u de Kamer informeren over dit gesprek?
De ANVS heeft deze kwestie besproken met het FANC. Ik zal dit ook doen als ik contact heb met mijn Belgische collega Jambon.
Zijn er normen of regels afgesproken ter beveiliging van computers bij organisaties en bedrijven die een groot risico kunnen vormen voor de nationale en internationale veiligheid zowel in Nederland, België, als in EU-verband? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
Ja. Er zijn voor de nucleaire sector regels vastgesteld voor de beveiliging van computers. Deze regels vloeien onder meer voort uit internationale aanbevelingen, zoals die van het Internationaal AtoomEnergie Agentschap (IAEA). Deze regels zijn opgenomen in de Regeling beveiliging nucleaire inrichtingen en splijtstoffen en de referentiescenario’s Cyber Security (i.c. Design Basis Threat Cyber Security). De referentiescenario’s worden momenteel geactualiseerd. De ANVS ziet toe op de naleving van deze regels.
Deze referentiescenario’s worden opgesteld door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV)/Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), de Algemene Inlichtingen- en Veiligheid (AIVD), en de Landelijke Eenheid Politie. Met de nucleaire vergunninghouders wordt over deze regels overleg gevoerd.
Tot slot komt de nucleaire sector te vallen onder de onlangs in uw Kamer behandelde Wet gegevensverwerking en meldplicht cybersecurity (Kamerstuk 34 388). In deze wet wordt geregeld dat Nederlandse vitale sectoren vooraf gedefinieerde incidenten moeten melden aan het NCSC.
Cyberbeveiliging is in België een specifiek onderdeel van nucleaire beveiliging. Het wordt niet letterlijk vermeld in de wetteksten. In het Koninklijke Besluit van 17 oktober 2011, houdende de categorisering en de bescherming van nucleaire documenten, staat dat de exploitanten van de nucleaire installaties de nucleaire documenten (dus ook digitale documenten) moeten beschermen. Daarnaast was cyberbeveiliging opgenomen in de stresstests van 2011. Op basis daarvan hebben de exploitanten maatregelen genomen. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) ziet erop toe dat deze maatregelen worden uitgevoerd.
Het FANC geeft aan dat de besturingssystemen in het nucleaire gedeelte van de kerncentrales analoog zijn en daarom niet zijn aangesloten op een (externe) server. Deze systemen zijn totaal geïsoleerd en kunnen dus nooit het onderwerp uitmaken van een cyberaanval.
Het FANC werkt hierbij intensief samen met het Centrum voor Cybersecurity België, de Belgische tegenhanger van de NCSC.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Nucleiare veiligheid voorzien op 7 december 2016 beantwoorden?
Ja.
Windmolens die afgebroken worden maar niet meer worden vervangen, waardoor het Energieakkoord in gevaar komt |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over windmolens die afgebroken worden maar niet meer worden vervangen, waardoor het Energieakkoord in gevaar komt?1
Ja.
Klopt het dat dat de 6000 megawatt (MW) aan wind op land niet haalbaar is als een substantieel deel van de bestaande windmolen wordt afgebroken, maar niet meer worden vervangen?
Ja.
Klopt het dat bijna de helft van de huidige turbines, bijna 3000 MW in totaal, hun subsidie gaat verliezen tot eind 2017?
Van circa 1.680 MW aan opgesteld vermogen windenergie op land loopt dit jaar of komend jaar de subsidie af. Dit betreffen windmolens die op grond van de regeling Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) subsidie op de opgewekte hernieuwbare elektriciteit ontvangen. Deze regeling is in 2006 gesloten en kende in tegenstelling tot de huidige SDE+ regeling een subsidiabele periode van 10 jaar. Deze windmolenexploitanten hebben dan de maximale subsidiabele periode doorlopen die destijds in de beschikking is vastgelegd. Er is dus geen sprake van verlies van subsidie.
Klopt het dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een onderdeel van uw ministerie dus, stelt dat 1330 MW het risico loopt te stoppen en niet meer te worden vervangen?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft in opdracht van het kernteam wind op land geïnventariseerd hoeveel opgesteld vermogen het risico loopt op ongewenste sanering. Hierbij komt RVO uit op een theoretisch maximum van 1.330 MW. Voor de goede orde merk ik op dat in de notitie geen uitspraak wordt gedaan over de kans dat dit risico zich daadwerkelijk manifesteert. De huidige praktijk is dat het overgrote deel van de turbine-eigenaren de windturbine ook na afloop van de subsidieperiode in bedrijf houdt tot het moment waarop de windturbine aan het einde van de technische levensduur is. Overigens geeft RVO in de notitie ook aan dat er van de circa 1.680 MW aan opgesteld vermogen waarvan de subsidieperiode zal verstrijken 350 MW direct is gekoppeld aan bestaande herstructureringsprojecten. Voor de overige 1.330 MW aan opgesteld vermogen is op het moment van schrijven nog niet bekend of deze ook vervangen of opgeschaald worden door een nieuwe generatie windturbines. De SDE+ maakt mogelijk om dit deel van het bestaand vermogen het komend decennium te vervangen. Bijkomend voordeel hiervan is dat een moderne windturbine een veelvoud aan energie opwekt ten opzichte van de windturbines van 10–20 jaar geleden. Een mooi voorbeeld van een herstructureringsproject dat nog niet is meegenomen in de notitie van RVO is het project Windplan Blauw in het noorden van de Flevopolder. Op 2 december 2016 start voor dit project een rijkscoördinatieprocedure. Het project voorziet in de realisatie van circa 65 nieuwe windturbines in ruil voor de sanering van 74 verouderde windturbines in hetzelfde gebied.
Deelt u de mening dat het daarom van groot belang is dat «repowering» van de kleinschalige projecten uw bijzondere aandacht zou moeten krijgen, omdat anders de doelen van het Energieakkoord uit het zich raken als gevolg van dit weglekeffect?
Alle doelen van het Energieakkoord hebben mijn bijzondere aandacht, zo ook de doelstelling van 6.000 MW wind op land die met provincies is overeengekomen. Indien bestaande kleinschalige projecten niet worden voortgezet en daarmee niet meer bijdragen aan de doelstelling, is het aan de provincies om daarvoor vervangende locaties aan te wijzen.
Klopt het dat u nog bezig bent met het vormgeven van de subsidieregeling Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) voor 2017, waarvoor u inmiddels de advies-basisbedragen van Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en DNV GL heeft ontvangen?
Ja. Ik zal uw Kamer op korte termijn informeren over de vormgeving van de SDE+ in 2017.
Kunt u in de SDE+ regeling 2017 terdege rekening houden met de bovengenoemde problematiek?
De geschetste situatie is geen reden voor een uitzonderingspositie voor vervanging van of aanleg van kleinschalige windmolens in de SDE+. Voor dit type projecten gelden dezelfde voorwaarden die generiek gelden voor alle windmolens op land. Het kabinet zet zich in om de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% hernieuwbare energie in 2023 op een kosteneffectieve manier te realiseren. Daarbij past het benutten van de technisch en economisch meest voor de hand liggende technieken. Dat is ook het uitgangspunt bij de vaststelling van de maximale basisbedragen voor de verschillende toegestane technieken in de SDE+, waaronder windenergie op land. Binnen de gestelde randvoorwaarden is het aan de projectontwikkelaar om zijn eigen afwegingen te maken ten aanzien van techniek, financiering, ashoogte en ruimtelijke inpassing van een project. Een uitzonderingspositie, in de zin van een hogere subsidie voor een kleine windmolen, zou een stap terug zijn en de energietransitie duurder maken. Hetzelfde geldt voor het verlengen van de subsidie voor windmolens waarvan de subsidiabele periode is verstreken. Deze windmolens hebben immers al een afdekking van de onrendabele top ontvangen en extra subsidie zou over de gehele periode tot overstimulering leiden. Daar ben ik niet toe bereid en die ruimte biedt het Europese milieusteunkader ook niet.
Kunt u overwegen om een verhoogd SDE+ tarief te introduceren voor kleinschalige windprojecten met een capaciteit tot een MW, zodat de potentie van «repowering» beter kan worden benut?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u daarnaast versneld tot besluitvorming overgaan om te bewerkstelligen dat de postcoderegeling blijft, zodat alle betrokkenen weten waar ze aan toe zijn en initiatieven durven te nemen en te financieren?
Ik hecht eraan dat betrokkenen zekerheid hebben over regelingen als de regeling verlaagd tarief energiebelasting. Op basis van de huidige wet geldt al de garantie dat de coöperatie 15 jaar lang van de regeling zoals die nu luidt gebruik kan maken. De evaluatie van de postcoderoosregeling is voorzien in 2017, dan zal er ook de nodige ervaring zijn opgedaan met deze regeling. Ik zal in overleg treden met de Staatssecretaris van Financiën om deze evaluatie zo spoedig mogelijk in 2017 uit te voeren.
Kunt u daarnaast overwegen om in overleg te treden met provincies die buitensporige RO-beperkingen stellen aan nieuwe of vervangende windmolens? Kunt u overwegen om deze medeoverheden hiertoe een aanwijzing te geven?
De provincies hebben zich verbonden aan de doelstelling voor wind op land en werken net als ik hard aan de realisatie hiervan. Op alle niveaus vinden hier met grote regelmaat overleggen over plaats tussen het Rijk en de provincies.
Op 1 december a.s. spreek ik zelf weer met de provincies over wind op land. Bij dit overleg komen al deze onderwerpen aan bod.
Bent u bereid om in gesprek te gaan/een rondetafelgesprek te organiseren met partijen uit het veld (WEA, NVDE, PAWEX, individuele windproducenten enz.) over praktische oplossingen hoe deze weglekproblematiek kan worden ondervangen?
Dit onderwerp staat op de agenda van het kernteam wind op land. In het kernteam wind op land is de sector vertegenwoordigd door de Nederlandse Wind Energie Associatie (NWEA).
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de voortzetting van het Algemeen overleg over energie voorzien op 24 november 2016?
Ja.
Het bericht ‘Duitse doelstelling broeikasgassen omlaag na protest industrie’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duitse doelstelling broeikasgassen omlaag na protest industrie»?1
Ja.
Klopt het dat de Duitse regering deze maand een nieuw klimaatplan (Entwurf eines Klimaschutzplan 2050) ter bespreking heeft waarin lagere CO2-doelen zijn opgenomen dan eerder waren aangekondigd? Klopt het dat het kabinet-Merkel nu gaat inzetten op 20% in plaats van 30% reductie van CO2-uitstoot in 2020? Welke argumenten hebben een rol gespeeld in de overweging om lagere CO2-doelen op te nemen in het nieuwe Duitse klimaatplan?
Het Duitse klimaatplan voor 2050 is op maandag 14 november jl. officieel gepresenteerd door de Duitse regering. Het centrale doel van het plan is een reductie van de broeikasgasuitstoot van 80–95% in 2050, met een tussendoel van ten minste 55% in 2030 (ten opzichte van 1990). Dit 2030-doel is uitgesplitst naar sectorale reductiedoelen voor 2030 (energiesector 61–62%; industrie 49–51%; transport 40–42%; gebouwde omgeving 66–67%; landbouw 31–34%). In plaats van een verlaging van ambitie streeft Duitsland derhalve een hogere reductie na dan de door de EU vastgestelde ten minste 40% reductie in 2030.
Wat betekent deze Duitse opstelling voor het moeizaam bereikte gezamenlijke EU-klimaatdoel voor 2030 en 2050? Wat is uw oordeel over landen die terugkomen op hun hoge ambities ten aanzien van CO2-reductie? In hoeverre is dit volgens u een probleem?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat klimaatbeleid zoveel mogelijk mondiaal gelijk moet zijn, aangezien klimaatverandering een probleem is dat van alle landen een inspanning vraagt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe beziet u in dit licht de stap van Duitsland? In hoeverre denkt u, nu de Engelsen zijn losgerukt via de Brexit, de Duitsers hun klimaatambities temperen en zelfs de aankomende Amerikaanse president uitlatingen over klimaatbeleid heeft gedaan, dat andere landen gaan volgen met de verlaging van hun klimaatambities? In hoeverre denkt u dat overige EU-lidstaten moeten gaan bijspringen en extra moeten leveren als dit beleid van kracht wordt? Vindt u dit rechtvaardig? Waarom wel/niet? Hoe denkt het Nederlandse kabinet daarover?
Ik deel uw mening dat klimaatverandering een mondiaal probleem is dat wereldwijde samenwerking en inspanningen van alle landen vraagt. Het Parijs Akkoord biedt een robuust kader voor een mondiale aanpak van klimaatverandering, dat maximaal tegemoet komt aan nationale omstandigheden.
Met zijn klimaatplan voor 2050 geeft Duitsland een belangrijk signaal aan de andere Partijen bij het Parijs Akkoord over de stappen die het zal zetten in de transitie naar een koolstofarme economie. Tijdens de conferentie in Marrakesh heeft het VK de ratificatie van het Parijs Akkoord afgerond en bekend gemaakt. Over mogelijke gevolgen van Brexit op het Europese doel voor 2030 heb ik uw kamer eerder geïnformeerd per brief op 3 oktober (Kamerstuk 31 793, nr. 159). Tot het afronden van de artikel 50 procedure is het VK gewoon lid van de EU en verandert er niets.
Ik erken dat er onzekerheid is over het commitment van de nieuwe regering van de Verenigde Staten aan het Parijs Akkoord. Dit brengt het akkoord echter niet in gevaar. Inmiddels hebben 115 partijen het Akkoord geratificeerd en bij de klimaatconferentie in Marrakesh was er een onverminderd groot politiek commitment aan de afspraken. De verwachting is bovendien dat staten in de VS ambitieus klimaatbeleid zullen blijven voeren, ongeacht de koers van de federale regering. Zij worden hierin actief gesteund door een toenemende groep bedrijven en maatschappelijke organisaties die de transitie naar een koolstofarme economie willen doorzetten. Ook het kabinet blijft onverminderd staan voor een mondiale aanpak van klimaatverandering via het Parijs Akkoord en wacht verder een eventueel nieuw standpunt van de Verenigde Staten na januari 2017 af.
De toename van fijnstof in Zuidoost-Brabant |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Uitstoot fijnstof in Zuidoost-Brabant in 2020 overal boven de norm»?1
Ja.
Welke gevolgen heeft de verwachte overschrijding van de normen voor de volksgezondheid?
In het artikel is voor de regio Zuidoost-Brabant in kaart gebracht in hoeverre de WHO-streefwaarden voor fijn stof worden gehaald in 2020. Voor fijn stof (PM10) ligt de WHO-streefwaarde op 20 microgram per kubieke meter als jaargemiddelde.
De wettelijke normen voor luchtkwaliteit zijn de Europese normen. Voor fijn stof betreft het een jaargemiddelde norm en een etmaal norm. De jaargemiddelde norm voor fijn stof ligt op 40 microgram per kubieke meter. De prognoses voor de provincie Noord Brabant laten zien dat er in 2020 naar verwachting geen sprake is van overschrijding van de jaargemiddelde norm. De daggemiddelde norm geeft aan dat de daggemiddelde concentratie fijn stof niet vaker dan 35 keer per jaar boven de 50 microgram per kubieke meter uit mag komen. De daggemiddelde norm wordt naar verwachting in 2020 in 5 Noord Brabantse gemeenten overschreden in de directe omgeving van veehouderijen.
Het RIVM heeft berekend dat de verwachte fijn stof concentratie in 2020 leidt tot afgerond gemiddeld 9 maanden verlies aan levensjaren voor heel Nederland. Juist vanwege de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging blijf ik mij inzetten voor een permanente verbetering van luchtkwaliteit en werken we toe naar de WHO-streefwaarden.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om deze overschrijding te voorkomen?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2, resteert er in 2020 naar verwachting in 5 Brabantse gemeenten een overschrijding van de daggemiddelde norm voor fijn stof. In het kader van het NSL en het actieplan luchtkwaliteit wordt een breed maatregelenpakket ingezet om overal te voldoen aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ook onder de norm verder te verbeteren. Het gaat hierbij ondermeer om Europees bronbeleid voor voer- en vaartuigen en het bevorderen van schoon vervoer. Met het Besluit emissiearme huisvesting, wordt ingezet op fijn stofreductie in de landbouw. Daarnaast wordt momenteel samen met de veehouderijsectoren, in het bijzonder de pluimveesector, bekeken hoe de luchtkwaliteit rondom veehouderijen kan worden verbeterd. U wordt hier binnenkort over geïnformeerd2.
Ligt de oorzaak van de verwachte toename in fijnstof bij het verkeer, de landbouw of de industrie? Waarop baseert u deze conclusie? Welke maatregelen gaat u treffen om de verwachte normoverschrijding aan te pakken?
De luchtkwaliteit is de afgelopen jaren verbeterd. Voor wat betreft fijn stof constateert het RIVM dat een verdere reductie van fijn stof richting 2020 lijkt te stagneren. In het artikel is de verwachte concentratie fijn stof in 2020 vergeleken met die van 2015. De verwachte concentratie fijn stof in 2020 is hoger dan de gemeten concentratie fijn stof in 2015. 2015 was een positief jaar. De gemeten fijn stof concentraties in 2015 waren namelijk lager dan volgens de langjarige trend werd verwacht, onder andere door gunstige meteorologische omstandigheden. Indien 2020 met 2014 (en de jaren daarvoor) wordt vergeleken, is sprake van een lichte daling. Op het maatregelenpakket ben ik in het antwoord op vraag 3 ingegaan.
Het bericht ‘Honderden windmolens naar de sloop’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Honderden windmolens naar de sloop»?1, waarin staat dat veel windmolens de komende jaren ontmanteld dreigen te worden omdat de subsidie-periode verloopt?
Ja.
Bent u bereid om het rapport van de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO) openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb de notitie van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer verzonden.
Is het waar dat in de doorrekeningen van het Energieakkoord niet is meegenomen dat ook veel bestaande windmolens verdwijnen door het verlopen van de subsidie-periode? Zo ja, met welke reden is dit niet in de doorrekeningen meegenomen? Zo nee, op welke gronden bestrijdt u deze conclusie uit het rapport van het RVO?
Bij de totstandkoming van het Energieakkoord is in de doorrekening uitgegaan van een opgesteld vermogen van 6.000 MW in 2020. Daarbij is niet gekeken om welke parken dit precies zou gaan, omdat de provincies hierover in 2013 nog moeten beslissen. Voor de doelstelling uit het Energieakkoord is zodoende alleen van belang dat er in 2020 6.000 MW aan opgesteld vermogen staat.
Is het waar dat 1330 MW aan windenergie risico loopt op ongewenste sanering? Hoeveel procent duurzame energie loopt hiermee risico? Welk effect heeft dit op het behalen van de doelstellingen om in 2020 14% en in 2023 16% duurzame energie te produceren?
In haar notitie geeft RVO aan dat ongeveer 1.330 MW aan opgesteld vermogen kwetsbaar is voor ongewenste sanering. RVO komt tot dit getal door te kijken hoeveel MW van het totaal aan opgesteld vermogen in de periode tot en met 2023 «uit de subsidie loopt», zonder dat de betreffende provincie heeft voorzien in vervangende projecten die meetellen voor de doelstelling van 6.000 MW wind op land in 2020. De door RVO genoemde 1.330 MW is slechts het theoretisch maximum en zegt niets over het aantal MW dat daadwerkelijk wordt afgebroken, zonder dat de betreffende provincie voorziet in vervanging van het vermogen.
Kunt u aangeven of de mogelijkheid dat deze windmolens gesaneerd worden, zijn meegenomen in de Nationale Energieverkenning 2016?2 Zo nee, bent u bereid om Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) om een update te vragen, waarbij dit wel wordt meegenomen in de inschattingen van de duurzame percentages?
In de NEV 2016 is rekening gehouden met het risico dat ontstaat door het aflopen van MEP-beschikkingen en het mogelijk niet tijdig vervangen van windmolens die om deze reden afgebroken zouden worden.
Heeft u zicht op de staat van de 1.330 MW aan windmolens die wellicht dreigen weggesaneerd te worden? Zo ja, in hoeverre is het rendabel om deze windmolens op te knappen? Zo niet, bent u bereid om onderzoek te doen naar de mogelijkheid deze windmolens te vervangen of op te knappen?
In het getal van 1.330 MW zitten windturbines van minimaal 10 jaar oud tot windturbines die meer dan 30 jaar oud zijn. Bij al deze turbines zal een eigenaar steeds een afweging maken van wat het meest rendabel is: de turbine in bedrijf houden, en zo nodig groot onderhoud plegen, of de windturbine verkopen of naar de sloop te brengen. Ik heb bij het maken van die afweging geen rol.
Voor het vervangen van windturbines is geen nader onderzoek nodig. Zoals een aantal provincies al laten zien is dit zeer goed mogelijk binnen de huidige kaders.
Hoeveel geld van de regeling Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+) is nodig om dit aandeel duurzame energie alsnog op te wekken, via opgeknapte of vervangen windmolens? Kunt u aangeven of hiermee rekening is gehouden in de begroting?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is het vervangen van windmolens, al dan niet op dezelfde locatie, binnen de huidige kaders goed mogelijk. De SDE+ is dus geen beperkende factor voor de realisatie van vervangende wind op landprojecten.
Gaat u zich inzetten om de negatieve effecten van het stopzetten van de subsidie-periode te compenseren zodat de 14 procent duurzame energie gehaald kan worden? Zo ja, heeft u zicht op welke manier dit zo effectief mogelijk bewerkstelligd kan worden?
Er is geen sprake van het stopzetten van een subsidieperiode. Het is wel zo dat voor een aantal windmolens de subsidiabele periode zal aflopen. Ik zie geen aanleiding om voor deze molens een extra subsidie in het leven te roepen om te bewerkstelligen dat de exploitant deze molens in bedrijf houdt. Dit is niet nodig voor het binnen bereik houden van de doelstelling en daarnaast leidt het tot overstimulering en past het niet binnen het Europese milieu steunkader. De afspraak zoals ik deze met de provincies heb gemaakt is dat er in 2020 6.000 MW aan opgesteld vermogen wind op land zal zijn. De provincies zijn van mening dat, ongeacht de problematiek van het mogelijk saneren van oudere windmolens, deze doelstelling nog altijd gehaald kan worden. Ik zal hier nader met de provincies over spreken tijdens een bestuurlijk overleg dat ik op 1 december a.s. met hen heb.
Bent u bereid deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Joyce Vermue (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichten in de Provinciale Zeeuwse Courant van 3 en 10 november 2016 over het recreatieproject dat ontwikkeld wordt aan de Veerse Dam tussen Walcheren en Noord-Beveland?1
Ja.
Realiseert u zich dat dit project voorziet in de aanleg van een eiland van ruim 3 hectare, dat voor een belangrijk deel zal worden bebouwd (geschatte bouwhoogte van 5 tot 15 meter) en dat dit bouwvolume zal worden gerealiseerd op meer dan 1,5 meter boven het waterpeil van het Veerse Meer?
Ja, in het genoemde project is uitgegaan van deze volumes en hoogtes.
Klopt het dat dit project gelegen in het Veerse Meer voorzien is in een Natura2000-gebied waar tevens de Vogelrichtlijn van kracht is? Is, indien het antwoord op deze vraag bevestigend is, voldaan aan de waarborgen die volgens de richtlijnen inachtgenomen moeten worden?
Het genoemde project is gesitueerd in een Natura 2000-gebied. In de Wet natuurbescherming is, ter implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, een beschermingsregime opgenomen voor Natura 2000-gebieden. Een vergunningstelsel maakt daar onderdeel van uit. Dit regime geldt ook voor dit project.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is. Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen, kan ik daar nog geen inzage in geven.
Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing? Zo nee waarom niet?
In samenwerking met betrokken partijen zal worden gekomen tot een Kustpact om enerzijds de kust te beschermen en anderzijds niet op slot te zetten. In het Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone.
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties.
Hoe beoordeelt u het feit dat op 21 september 2016, dus lopende de discussie over het Kustpact, door het Rijksvastgoedbedrijf een hoofdlijnenovereenkomst is gesloten over de vestiging van een zakelijk recht van erfpacht op het perceel, kadastraal bekend als gemeente Wissenkerke, sectie A, nummer 2661, ten behoeve van de door de initiatiefnemer voorgenomen ontwikkeling? Hoe past deze overeenkomst in het beleid van Rijkswaterstaat om geen zakelijke rechten meer uit te geven in gebieden die Rijkswaterstaat in beheer heeft? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid deze overeenkomst in het kader van het Kustpact teniet te doen? Zo nee waarom niet?
Voor een project gelegen in het Veerse Meer zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Over het project gelegen in het Veerse Meer is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich op eventuele verdere ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Hoe verhoudt dit project zich tot de nieuwe Natuurbeschermingswet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op uw vraag 3.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
In het kader van de vergunningen- en bestemmingsplanprocedure wordt beoordeeld of het project uitvoerbaar is gelet op de geldende wet- en regelgeving, waaronder de stikstofnormen.
Deelt u, mede gezien het feit dat dit project door de gemeente Noord Beveland wordt gezien als een «pijplijn project», de mening dat het alsnog honoreren van alle in het verleden besproken plannen van het Kustpact een nietszeggende overeenkomst maakt? Zo nee waarom niet?
Nee, in het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Voor uitleg van de procedure verwijs ik u naar antwoord 6.
Deelt u de mening dat (gezien het feit dat de bouw van recreatiewoningen, appartementen en penthouses zoals die nu worden voorgesteld nieuw zijn, die in het toetsingskader dat eerder is gebruikt voor de locatie Veerse Dam niet betrokken zijn en het toen uitsluitend ging om een hotel) het plan dat nu voorligt veel meer bebouwing omvat dan eerdere plannen? Deelt u tevens de mening dat, zo er al sprake zou zijn van een «pijplijneffect», dit dan in ieder geval niet geldt voor het huidige veel omvangrijkere plan? Zo nee waarom niet?
De raad heeft op 8 december 2016 besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer die het genoemde plan had opgesteld. De raad heeft daarbij de verschillende aspecten gewogen die genoemd zijn in uw vragen 10 tot en met 15, zoals bijvoorbeeld de relatie met de eerdere afspraken in de regio, het oordeel van het Kwaliteitsteam en de reacties van belanghebbenden. De gemeente heeft daarbij de procedures voor de benodigde besluitvorming, correct gevoerd.
Zijn de nieuwe plannen ook getoetst door het zogenaamde kwaliteitsteam, dat in het eerdere toetsingskader een doorslaggevende stem werd toebedeeld? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de oorspronkelijke aanleiding voor nieuwe plannen ter compensatie van de sanering van het terrein van «De Lekkerbek» en «Resto Vrouwe in de Polder» inmiddels is verdwenen nu de gemeente Veere dit project in de ijskast heeft gezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen, en de surfschool bij het realiseren van het project en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
Zie antwoord vraag 10.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust leidt en dat Staatsbosbeheer, de Zeeuwse Milieufederatie en vele bewoners in Zeeland dit project helemaal niet willen?
Zie antwoord vraag 10.
De import van groen gas |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u zich de antwoorden herinneren van eerdere vragen over de import van groen gas?1
Ja.
Deelt u de mening dat groen gas een bijdrage kan leveren aan de transitie naar een duurzame energievoorziening en een vermindering van de vraag naar Gronings laagcalorisch gas (L-gas)?
Ja.
Is het waar dat u in september een brief heeft ontvangen van Essent, OrangeGas en PitPoint met het verzoek een pilot te starten voor de import van groen gas?
Ja.
Is het waar dat u deze brief nog niet beantwoord heeft? Kunt u deze brief alsnog beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november aanstaande? Kunt u ook ingaan op het verzoek van Vertogas om een bespreking met uw ministerie?
In reactie op de brief heb ik een antwoord opgesteld dat per abuis niet is verzonden. De antwoordbrief, met gelijke strekking als deze en de vorige beantwoording van uw vragen over de internationale handel van groen gas, is alsnog verstuurd. Mijn ministerie heeft regulier overleg met Vertogas, waarin ook mijn standpunt ten aanzien van het starten van een pilot aan de orde is geweest. Aan het verzoek om een bespreking is derhalve voldaan.
Is het waar dat u al een jaar in gesprek bent met Vertogas (dochter van Gasunie) over de mogelijkheid om buitenlandse groengascertificaten alsnog toe te staan? Welk resultaat hebben deze gesprekken opgeleverd?2
Ik heb meerdere keren met Vertogas gesproken over internationale handel van groen gas en aan hen aangegeven dat ik de import van buitenlandse groengascertificaten op dit moment niet wil toestaan, maar inzet op de ontwikkeling van een Europees platform voor de uitwisseling van gvo’s. Zie ook mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Jan Vos (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 304).
Waarom neemt Vertogas nu nog niet deel aan de European Renewable Gas Registry (ERGaR)? Kunt u bevorderen dat Vertogas proactief deel gaat nemen aan ERGaR?
Vertogas is sinds begin van dit jaar betrokken bij het ERGaR initiatief. Volgend op de signalen uit de sector en de randvoorwaarde dat een internationaal register nodig is voor het faciliteren van internationale handel van groen gas, heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol op te pakken in dit initiatief.
Wanneer zal er naar uw verwachting sprake zijn van een betrouwbaar gemeenschappelijk Europees platform voor uitwisseling van groengascertificaten? Wanneer zal er een Europees certificeringssysteem zijn voor grijze stroom, waar de Kamer eerder bij motie van de leden Jan Vos en Van Tongeren3 om heeft gevraagd?
Een Europees platform voor de uitwisseling van garanties van oorsprong (gvo’s) voor gas moet onder andere kunnen uitsluiten dat niet-groen gas toch als groen gas wordt verhandeld en garanderen dat groen gas slechts eenmaal wordt verkocht aan de consument. Het is van belang dat per gvo bekend is aan welke duurzaamheidscriteria wordt voldaan en dat zichtbaar is of reeds bij de productie van het gas subsidie is verleend. Daarnaast moet het platform door de Europese Commissie worden erkend als handelsplatform voor groen gas gvo’s. Dit zie ik als minimale voorwaarden voor een betrouwbaar platform.
Het huidige Europese systeem van gvo’s is reeds geschikt om ook te voorzien in de certificering van grijze stroom. Op vrijwillige basis is dat mogelijk en toegestaan. Zoals ik in mijn brief over «full disclosure» (Kamerstuk 34 199, nr. 78) heb aangegeven, vind ik het nu niet verstandig om verplicht alle grijze stroom te certificeren.
Welke acties heeft u tot nu toe hiervoor ondernomen? Welk gevolg is er gegeven aan de «letter of intent» van 2013, waarin «issueing bodies' in andere landen hebben aangekondigd om meer samen te werken?
Zoals aangegeven in mijn eerdere beantwoording heb ik Vertogas gevraagd een grotere rol te nemen en actiever deel te nemen in de ontwikkeling van het ERGaR platform. Vertogas heeft in 2013 de «letter of intent» niet ondertekend. Ik zal onderzoeken of het alsnog ondertekenen van deze «letter of intent» door Vertogas gewenst en mogelijk is.
Is er een pilot denkbaar om te experimenteren met de import van groen gas en de bijbehorende certificaten?
Zoals ik mijn reactie op eerdere vragen van het lid Jan Vos heb aangegeven, acht ik een pilot op kleinere schaal niet wenselijk aangezien dit niet bijdraagt aan een structurele oplossing en wel risico’s heeft op onterechte of te hoge stimulering van de productie van groen gas. Met de ontwikkeling van een Europees platform wordt wel gewerkt aan een structurele oplossing.
Is het denkbaar dat er een lijst komt (bv. van Vertogas), met daarin een lijst met betrouwbare bronnen van groen gas, waarvan het groencertificaat in Nederland wordt erkend?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoe u het verdringingseffect, van 0,05 tot 0,15% van de 14%, heeft berekend? Kunt u aangeven hoe het verdringingseffect precies werkt en hoe de biobrandstoffen richtlijnen hierin precies een rol spelen4?
De Nederlandse doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020 is vastgelegd in de EU-richtlijn Hernieuwbare Energie (2009/28/EG). Hierbij zijn rekenregels afgesproken om te bepalen hoe deze doelstelling gemeten moet worden. In deze rekenregels is vastgelegd dat groen gas meetelt voor de hernieuwbare energiedoelstelling in het land waar het fysiek in het aardgasnet wordt gevoed. Dit in tegenstelling tot biobrandstoffen ingezet in transport die voor de hernieuwbare energiedoelstelling meetellen in het land waar ze gebruikt worden.
In de Europese richtlijn hernieuwbare energie (2009/28/EG) en de Europese richtlijn brandstofkwaliteit (2009/30/EG) is afgesproken om een toenemend aandeel aan biobrandstoffen verplicht te stellen voor levering aan transport. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de regeling Hernieuwbare Energie Vervoer. Hierin is vastgelegd dat groen gas geleverd aan transport kan worden gebruikt door leveranciers van brandstoffen om aan deze oplopende verplichting te voldoen. Als dit in toenemende mate zou gebeuren met de inzet van groen gas uit het buitenland (dat niet meetelt voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling) is er ook minder bijmenging nodig van andere biobrandstoffen (die juist wel meetellen voor de Nederlandse hernieuwbare energie doelstelling).
De exacte grootte van het verdringingseffect is onzeker. Ik heb de ondergrens van 0,05%-punt ingeschat op basis van de volledige vergroening van de huidige inzet van aardgas in transport (1,3 PJ in 20155) door import van groen gas certificaten. Voor de inschatting van de bovengrens van 0,15%-punt heb ik de volledige vergroening door import van groen gascertificaten genomen bij een groei in de afzet van aardgas voor transport tot 3 PJ in 2020. Deze laatste inschatting van 3 PJ is conservatief vergeleken met de scenario’s die zijn opgenomen in de Duurzame Brandstofvisie van de SER. Bij een geschat energieverbruik van 2047 PJ in 2020 leidt dit tot circa 0,05–0,15%-punt.
Kunt u aangeven hoe de subsidiëring (al dan niet vanuit SDE+) van groen gas precies werkt? Wordt groen gas gesubsidieerd bij invoeding in het algemene gasnet, of bij verbranding, of allebei, alleen in Nederland of ook in het buitenland?
Om voor SDE+ subsidie in aanmerking te komen moet groen gas worden geproduceerd en ingevoed in het Nederlandse aardgasnet.
Is het waar dat duurzame energiedoelstellingen (14% in 2020) en klimaatdoelstellingen soms tegen elkaar in werken (sluiting kolencentrales die biomassa bijstoken, import groen gas die ingezet wordt als biobrandstof)? Hoe kan voorkomen worden dat doelstellingen tegen elkaar in werken? Welke doelstelling heeft uiteindelijk voorrang, duurzame energie (14% in 2020) of CO2-uitstoot (– 25% in 2020)? Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Energieraad voorzien op 30 november a.s.?
In de Energieagenda, die ik op korte termijn naar uw Kamer zal sturen, zal ik ingaan op de samenhang tussen de huidige en toekomstige energiedoelstellingen.
De asbestzaak in Dodewaard |
|
Eric Smaling (SP), Michiel van Nispen (SP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden bezoekers aan de Versbeurs in 2011 willens en wetens zijn blootgesteld aan asbest?1
Asbest is een zeer gevaarlijke stof en kan verschillende vormen van kanker veroorzaken. Het willens en wetens blootstellen van bezoekers aan asbestvezels vind ik dan ook verwerpelijk, bovendien is het strafbaar. In deze zaak is het OM overgegaan tot vervolging en heeft de rechtbank de beheerders veroordeeld.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat er een evenement in een hal heeft plaatsgehad waarvan bekend was dat er een hoge concentratie asbestvezels aanwezig was? Waarom was deze hal niet afgesloten voor bezoekers en evenementen?
Uit navraag blijkt dat in 2009 in de gemeente Neder-Betuwe een steenfabriek leeg kwam te staan. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft het terrein gekocht in opdracht van de provincie Gelderland ten behoeve van gebiedsontwikkeling. In de leegstaande fabriek waren nog installaties zoals ovens aanwezig. Tijdens de leegstand hebben koperdieven en vandalen de voormalige fabriek bezocht en onder meer de ovens kapot gemaakt. Waarschijnlijk is als gevolg van het vandalisme asbest vrijgekomen in verschillende ruimtes. In september 2011 is er een asbestinventarisatie uitgevoerd in de fabriek. Uit deze inventarisatie bleek dat er in diverse ruimtes een te hoge concentratie asbestvezels in de lucht aanwezig was.
Het adviesbureau dat de asbestinventarisatie heeft uitgevoerd heeft aan de beheerders van het voormalige fabrieksterrein geadviseerd het terrein onmiddellijk af te sluiten. De beheerders van het terrein hebben dit advies genegeerd en zijn daarvoor op 20 oktober jl. door de rechter veroordeeld.
In november 2011 begreep de gemeente Neder-Betuwe dat er een te hoge concentratie asbestvezels aanwezig was en heeft de gemeente het terrein afgesloten voor het publiek.
Hoeveel mensen hebben sinds de sluiting deze voormalige steenfabriek bezocht tijdens andere gelegenheden en zijn hierbij blootgesteld aan de hoge concentratie asbestvezels?
In november 2011 heeft het bevoegd gezag, de gemeente Neder-Betuwe, de fabriek gesloten. In de periode van september 2011 tot november 2011 heeft er in ieder geval een Versbeurs plaatsgevonden. Het OM schat in dat honderden mensen de besmette ruimten hebben betreden.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het Openbaar Ministerie niet van alle feiten en omstandigheden op de hoogte was, zoals van de onwetendheid van bezoekers en de risico’s van asbest?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het OM niet van de feiten en omstandigheden die voor dit strafrechtelijk onderzoek relevant zijn op de hoogte was. Van belang is hierbij te vermelden dat het in deze strafzaak vooral ging om gevaarzetting. Door het OM is bij het omschrijven van de gevaarzetting en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers niet beoogd om de vraag te beantwoorden hoe groot de kans is dat dit risico leidt tot daadwerkelijke gezondheidsproblemen. Het willens en wetens blootstellen van mensen aan gevaarlijke stoffen is op zichzelf een strafbaar feit. Naar aanleiding van een in 2011 uitgebracht asbestinventarisatierapport van het bewuste pand door de DLG zijn door de betrokken instanties afspraken gemaakt over de communicatie met de bezoekers. Het OM ging er om die reden vanuit dat de bezoekers op de hoogte waren van het risico van een asbestbesmetting. Later bleek dat dit niet zo was.
Het antwoord op de vraag hoe groot de kans is dat daadwerkelijke gezondheidsproblemen ontstaan, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval. Dat één van de geraadpleegde deskundigen in het onderhavige krantenartikel betoogt dat het in deze casus wel losloopt met het gezondheidsrisico voor de bezoekers moet voor rekening van deze deskundige worden gelaten. Een rapportage van deze deskundige is door de verdediging in het strafproces ingebracht, de rechtbank heeft daarvan gezegd dat de status van het rapport niet duidelijk is en dat de inhoud ervan ook niet afdoet aan het feit dat in deze casus een groot aantal personen is blootgesteld aan een aanmerkelijk risico op asbestbesmetting. Uit het vonnis blijkt dat de rechtbank het een feit van algemene bekendheid acht dat asbest gevaarlijk is voor de veiligheid en/of gezondheid van personen. De rechtbank heeft in het vonnis het OM gevolgd als het gaat om de geconstateerde ernst van de gedragingen van de verdachten en de mogelijke gezondheidsrisico’s voor bezoekers.
Hoe wordt nu gecommuniceerd met bezoekers? Is er sprake van een «follow-up»?
Het primaat voor risicocommunicatie ligt bij het bevoegd gezag en het gesprek hierover moet vooral op lokaal niveau worden gevoerd. Inmiddels heb ik van de gemeente en de provincie begrepen dat de bezoekers van het terrein niet actief zijn geïnformeerd over de mogelijke gezondheidsrisico’s die zij hebben gelopen. Ik vind het in het algemeen van groot belang dat over asbest en mogelijke gezondheidsrisico’s transparant en eenduidig wordt gecommuniceerd. Vandaar dat ik per brief de gemeente en de provincie heb opgeroepen dit alsnog gezamenlijk ter hand te nemen.
Hoe wordt voorkomen dat er evenementen kunnen worden georganiseerd in gebouwen die wegens asbestgevaar afgesloten hadden moeten zijn?
Het is de verantwoordelijkheid van eigenaren en beheerders van gebouwen om bij asbestgevaar het gebouw af te sluiten en te laten saneren. Het bevoegd gezag ziet hier op toe.
In deze zaak hebben de beheerders van het gebouw de wet overtreden en zijn hiervoor vervolgd en veroordeeld. Van de vervolging en veroordeling gaat een waarschuwing uit naar andere pandbeheerders.
Kosten salderingregeling zonne-energie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «De miljarden voor duurzame energie en het draagvlak bij de burger»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie ten gevolge van de salderingsregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
Ik kan een schatting geven van de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie tengevolge van de salderingsregeling in 2015. De gederfde inkomsten aan energiebelasting worden geraamd op € 77 miljoen. Dit bedrag wijkt af van de eerdere schatting van € 58 miljoen die is opgenomen in de Miljoenennota (internetbijlage 13, tabel 13.2.4). Op basis van de data van Certiq over grootschalige zon-pv systemen, wordt duidelijk dat een groter deel van de totaal opgewekte stroom onder de salderingsregeling valt dan eerder was aangenomen. De gederfde inkomsten in de opslag duurzame energie worden geraamd op € 3 miljoen.
Kunt u aangeven hoe hoog de gederfde inkomsten aan energiebelasting en opslag duurzame energie zijn ten gevolge van de postcoderoosregeling waren in 2015? Zo nee, kunt u een schatting geven van de kosten van deze regeling in 2015?
De gederfde inkomsten van de postcoderoosregeling in 2015 zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen
Kunt u aangeven wat de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling was in 2015 in Euro / ton CO2?
In de evaluatie van de salderingsregeling die dit jaar wordt afgerond en naar Uw Kamer zal worden gestuurd zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit van de salderingsregeling. De postcoderoosregeling wordt in 2017 geëvalueerd. Ook in deze evaluatie zal worden ingegaan op de kosteneffectiviteit.
In het rapport van de IBO-werkgroep kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen dat in het voorjaar is verschenen zijn de nationale kosten van verschillende maatregelen per vermeden ton CO2 in 2020 weergegeven. In de tabel hieronder zijn uit het rapport de kosten van de SDE+ en van de salderingsregeling opgenomen. Deze nationale kosten geven een indicatie van de kostenefficiëntie.
53
49
78
116
269
Bron: Rapport IBO kostenefficiëntie CO2-reductiemaatregelen, tabel 6.2, april 2016
Kunt u aangeven hoeveel de cumulatieve kosten van de salderingsregeling en de postcoderoosregeling sinds 2012 zijn?
De geraamde cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de salderingsregeling voor 2012-2015 bedragen € 179 miljoen, exclusief ODE. De postcoderoosregeling is pas in 2013 gestart en zowel in 2014 als 2015 uitgebreid. De cumulatieve gederfde inkomsten aan energiebelasting ten gevolge van de postcoderoosregeling zijn geschat op minder dan € 0,1 miljoen.
Kunt u aangeven hoe de kosteffectiviteit van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich hebben ontwikkeld in de periode 2012 tot en met 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe de kosten van de postcoderoosregeling en de salderingsregeling zich verhouden tot de kosten van de Stimulering Duurzame Energieproductie + (SDE+)-regeling?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een verschil te maken valt tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en de eis dat energiebedrijven het leveringstarief volledig dienen te salderen anderzijds?
Momenteel wordt er zowel gesaldeerd voor de belastingen als voor het leveringstarief van de energieleverancier. Met een digitale elektriciteitsmeter die de afname van elektriciteit van het net en de invoeding van zelf opgewekte elektriciteit afzonderlijk van elkaar registreert (dit kan ook een zogenoemde «slimme» meter zijn), is het mogelijk om onderscheid te maken tussen het salderen van energiebelasting en de opslag duurzame energie enerzijds en het salderen van het leveringstarief van de energieleverancier anderzijds. In de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale, duurzame energie na 2020 zal ik dit onderscheid in mijn overwegingen meenemen.
Kunt u zorgen dat de evaluatie van de salderingsregeling en een eventuele aanpassing daarvan vóór de plenaire behandeling van de evaluatie van het Energieakkoord aan de Kamer aangeboden wordt?
Op dit moment vindt de evaluatie van de salderingsregeling plaats. Het onderzoek wordt dit jaar afgerond. De Minister van Economische Zaken en ik zullen uw Kamer in december informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolgproces. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie bekijkt het kabinet de regeling in de bredere context van de stimulering van zonne-energie en de gewenste groei van decentrale hernieuwbare energieproductie, om daarmee tot een integrale afweging te komen. Nadat dit in beeld is gebracht, zal het kabinet besluiten over de vormgeving van het stimuleringsbeleid voor lokale hernieuwbare energie na 2020. Het streven is om uw Kamer hierover in de eerste helft van 2017 te informeren.
Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland |
|
Marit Maij (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Europese subsidie voor nieuwe kolencentrales in Griekenland? 1
Ja.
Waarom zou Griekenland 1,75 miljard euro moeten krijgen voor de bouw van twee nieuwe bruinkoolcentrales?
In het artikel wordt gewezen op de Griekse wens om te worden aangemerkt als één van de minst vermogende lidstaten. Hiertoe zou de groep lidstaten waarvoor deze uitzondering geldt, moeten worden uitgebreid. Griekenland zou dan een deel van zijn te veilen emissierechten, gratis toe mogen wijzen aan de energiesector voor modernisatie van deze sector.
Het Industriecomité van het Europees parlement heeft deze Griekse wens in zijn positie opgenomen. Ik heb geen aanwijzingen dat dit voorstel in het Europees parlement en de Raad op brede steun kan rekenen en verwacht niet dat dit voorstel wordt opgenomen in de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030.
Klopt het dat deze kolencentrales dan zouden kunnen produceren voor een periode van maar liefst 40 jaar?
Ja, nieuwe kolencentrales zijn daar naar verwachting technisch toe in staat. De economische levensduur zal tenminste 25 jaar zijn.
Waarom zou dit geld uit de ETS-emissierechten opgebracht moeten worden?
Bij de herziening van de ETS-richtlijn zet ik me ervoor in dat enkel subsidie kan worden gegeven aan CO2-arme projecten. Een aantal lidstaten deelt deze inzet, waarbij de landen die financiële steun ontvangen vanzelfsprekend wel het laatste woord willen hebben over welke projecten binnen hun land worden uitgevoerd. Ik richt me daarom op scherpe criteria voor het gebruik van de middelen. Daarnaast zet ik me ervoor in dat de groep lidstaten die van deze uitzondering gebruik mogen maken, niet wordt uitgebreid.
Hoe verhoudt dit zich tot de Overeenkomst van Parijs en de Europese klimaatdoelen en de leidende rol die de EU voor zichzelf ziet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat kunt u doen om deze gang van zaken een halt toe te roepen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om bij deze subsidies meer aan te sturen op verduurzaming en vergroening van de energievoorziening?
Naast het opnemen van de voorwaarde om binnen deze uitzonderingsbepaling enkel subsidie voor CO2-arme projecten te geven, draagt een competitief biedproces hieraan bij. In het Commissievoorstel voor herziening van de ETS richtlijn wordt voorgesteld dat door middel van een competitief biedproces bij grote projecten er voor gezorgd moet worden dat enkel projecten die leiden tot emissiereductie worden geselecteerd.
De aanleg van een schiereiland in het Veersmeer in Zeeland |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het voornemen van de gemeente Noord-Beveland om in te stemmen met het voorstel van De Zeeuwse Lagune om in het Veerse Meer een groot schiereiland van meer dan 31.000 m2 ten behoeve van recreatief vastgoed te realiseren? Zo ja, hoe apprecieert u dit voorgenomen project?
Ja, over dit plan is op 8 december 2016 in de raad van de gemeente Noord-Beveland gesproken. De raad heeft unaniem besloten geen anterieure overeenkomst aan te gaan met de initiatiefnemer van dit plan. De raad heeft daarbij verschillende aspecten gewogen, waaronder de kaders en afspraken die in de regio over de ontwikkeling in het verleden waren opgesteld en de reacties van burgers en instellingen die het genoemde plan hebben opgeroepen. Het is aan de gemeente om in overleg met de betrokken overheden en partijen zich over eventuele ontwikkelingen te beraden. Het af te sluiten Kustpact zal afspraken bevatten op basis waarvan de andere overheden kunnen afwegen waar welke ontwikkelingen en op welke wijze passend zijn bij de aanwezige waarden en kernkwaliteiten van de kust.
Ik heb er vertrouwen in dat de gemeente en andere betrokken partijen komen tot een goede afweging voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling in dit deel van de Kustzone, waarbij zowel de recreatieve als de natuurlijke en landschappelijke waarden worden versterkt.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf akkoord is of voornemens is akkoord te gaan met een vijftig jaar durende erfpachtovereenkomst? Zo ja, is hiervoor geen bestuurlijke instemming vereist van de lokale en regionale autoriteiten? Hoe verhoudt zich deze erfpachtovereenkomst met het voornemen om geen zakelijke rechten meer aan te gaan in gebieden waar Rijkswaterstaat het eigendomsrecht of het beheer over heeft? Klopt de veronderstelling dat het voorgenomen project niet past in het beleid van Rijkswaterstaat en dat hier dientengevolge geen ruimte voor is? Zo nee, waarom niet?
Voor dit project zijn in 2010 reeds afspraken gemaakt over onder andere het verlenen van medewerking aan het vestigen van een zakelijk recht. Vanwege deze afspraken heeft Rijkswaterstaat in goed overleg met het Rijksvastgoedbedrijf het vestigen van een zakelijk recht in dit gebied gefaciliteerd. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft de overeenstemming met de initiatiefnemer over de hoofdlijnen van een erfpachtovereenkomst schriftelijk aan deze bevestigd bij brief van 21 september 2016. Instemming van de lokale en regionale autoriteiten is hiervoor niet vereist. De afspraken zijn expliciet onder voorbehoud van de vereiste vergunningverlening door de bevoegde gezagen, waaronder een omgevingsvergunning van de gemeente. Op deze wijze zorgt het Rijk als beheerder er voor dat de andere overheden niet worden beïnvloed in hun afweging ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkeling zelf.
Klopt het dat dit voorgenomen project impliceert dat grondgebied moet worden uitgeruild tussen aan het Veerse Meer grenzende gemeenten, waardoor, zonder instemming van de betrokken gemeenteraden en provinciale staten, de omgeving ingrijpend wordt veranderd (terwijl er geen bestemmingsplan is en ook nog geen ruimtelijk ontwerp) en ruimte wordt geboden aan een horecagelegenheid die het thans niet is toegestaan om uit te breiden?
Nee, het genoemde project impliceert niet dat grondgebieden van gemeenten moeten worden uitgeruild. Voor uitleg over de besluitvormingsprocedure en de rol van het Kustpact verwijs ik u naar antwoord 1.
Hoe verhoudt zich dit voorgenomen project tot het Kustpact en tot de op dit moment geldende wet- en regelgeving? Ziet u aanleiding om dit voorgenomen project met de tot uw beschikking staande bevoegdheden te blokkeren? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om, samen met de provinciale autoriteiten, dit voorgenomen plan in afwachting van de komende Zeeuwse kustvisie te blokkeren? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. In het Kustpact zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. Concrete plannen zullen vervolgens dienen te passen binnen de kaders van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), onder andere ten aanzien van het «kustfundament». Een beoordelende rol van het Rijk is pas aan de orde bij de aanvragen voor vergunningen, waar het Rijk bevoegd gezag is.
Vooruitlopend op de definitieve ondertekening van het Kustpact en aanvragen voor vergunningen kan ik daar nog geen inzage in geven.
Het project Brouwerseiland |
|
Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het recreatieproject «Brouwerseiland» dat ontwikkeld wordt aan de Brouwersdam tussen de eilanden Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland?
Ja. De gemeente Schouwen-Duiveland heeft voor dit project een verzoek tot ontheffing ingediend van artikel 2.3.5 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Artikel 2.3.5 Barro regelt dat een bestemmingsplan op gronden gelegen binnen het kustfundament maar buiten het stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk mag maken. Artikel 3.2 Barro geeft de bevoegdheid om ontheffing te verlenen van deze bepaling, indien de verwezenlijk van het decentrale ruimtelijke beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen.
Klopt het dat dit project voorzien is in een gebied waar planten- en diersoorten aanwezig zijn die opgenomen zijn in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn?
Ja. Het project valt voor een gedeelte (2,3 hectare) binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Grevelingen.
Aan welke waarborgen moet het ontwikkelen van een dergelijk project binnen een gebied waar beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn voldoen? In hoeverre is naar uw mening voldaan aan de inachtneming van deze waarborgen in dit project?
Indien een dergelijk project mogelijk de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het Natura 2000-gebied aantast, dient de initiatiefnemer een vergunning aan te vragen op basis van art. 19 d van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Als het project, afzonderlijk dan wel in combinatie met andere projecten of plannen, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende gebied, dient de aanvrager van de Nb-wetvergunning een passende beoordeling op te stellen (art. 19f Nb-wet). Deze passende beoordeling dient het bevoegd gezag de zekerheid te kunnen bieden dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast. Alleen als die zekerheid is verkregen kan de vergunning worden verleend (art. 19g Nb-wet).
De initiatiefnemer van Brouwerseiland heeft aan deze verplichtingen voldaan. Het bevoegd gezag, dat voor dit project wordt gedeeld door de provincie Zeeland en het Ministerie van Economische Zaken, is op basis van de vergunningaanvraag tot de conclusie gekomen dat het project het bereiken van de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Grevelingen niet in de weg staat en de vergunning kan worden verleend.
De ontwerpNb-wetvergunning heeft deze zomer voor inspraak ter inzage gelegen. Naar het oordeel van het bevoegd gezag leiden de resultaten van de inspraak niet tot andere conclusies. Het bevoegd gezag is voornemens de definitieve Nb-wetvergunning nog dit jaar te verlenen.
Worden de stikstofnormen overschreden indien dit project doorgang zal vinden?
Nee. De grenswaarde voor stikstof, zoals vastgelegd in het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof, wordt niet overschreden. De initiatiefnemer heeft een berekening aangeleverd, uitgevoerd met het daarvoor voorgeschreven rekeninstrument Aerius Calculator, waaruit dat blijkt.
Kunt u schetsen hoe de ontwikkeling van nieuwe kustbebouwing op deze plaats zich verhoudt tot het onlangs gesloten Kustpact? Deelt u de mening dat dit project geen pas geeft na alle maatschappelijke onrust over kustbebouwing?
In het voorlopige Kustpact, dat nog bij partijen ter bespreking ligt, wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact wordt voorgenomen om met behulp van zonering aan te geven waar wel, waar niet en waar onder voorwaarden de realisatie van recreatieve bebouwing mogelijk is. Er zullen ook afspraken worden opgenomen over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan. In overleg met de gemeente is met het oog op het Kustpact de besluitvorming over de Barro ontheffing uitgesteld. Daarna zal een besluit worden genomen over het verzoek van de gemeente tot ontheffing, waarop nu nog niet kan worden vooruitgelopen.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van nog meer recreatiewoningen in dit gebied op gespannen voet staat met het huidige overaanbod van recreatiewoningen in de provincie Zeeland? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de ontwikkeling van dit overaanbod aan recreatiewoningen tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij de beoordeling van een verzoek tot ontheffing moet beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de nationale belangen. Het nationale belang bij Brouwerseiland is water- en kustveiligheid. Buiten de in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en in het Barro benoemde rijksbelangen is het ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening de verantwoordelijkheid van de decentrale overheden om de ruimtebehoefte te bepalen en hiervoor een afweging te maken. In het antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven welke afspraken in het Kustpact worden voorgenomen. Het Kustpact zal de huidige bestuurlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van de kustzone onderschrijven.
Is er sprake van een negen meter hoge geluidswal? Indien dat zo is, bent u dan van mening dat deze in het landschap past?
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het plan Brouwerseiland het geluid van de N57 wordt afgeschermd door landschapsduinen met een gemiddelde hoogte van acht meter. De gemeente is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan verantwoordelijk voor de beoordeling van de landschappelijke inpassing van het project.
Is er sprake van verdringen van bestaande recreatiemogelijkheden, zoals windsurfen en hoe weegt u de belangen van deze recreanten ten opzichte van de nieuwe plannen?
In aansluiting op de antwoorden op de vragen 6 en 7 behoort deze belangenafweging aan de decentrale overheid.
In hoeverre zijn naar uw mening de verschillende belanghebbende partijen gehoord bij de totstandkoming van dit project? Kunt u schetsen welke procedures er momenteel nog open staan voor belanghebbenden teneinde hun bezwaren rondom dit project nog kenbaar te maken en meegewogen te laten worden? Bent u zich bewust van het feit dat het project tot maatschappelijke onrust heeft geleid en dat veel bewoners van de eilanden dit project helemaal niet willen?
Voor het project zijn verschillende procedures van toepassing.
Het voorontwerp-bestemmingsplan heeft van 8 februari t/m 21 maart 2016 ter inzage gelegen met de mogelijkheid om inspraakreacties in te dienen.
De belangrijkste procedures die worden gevolgd zijn:
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman: Nijpels en SER zijn eenzijdig over windenergie»?1
In algemene zin vind ik het verstrekken van objectieve en goede informatievoorziening door de overheid van belang. Ik heb begrepen dat de SER deze week een herzieningsverzoek bij de Ombudsman heeft ingediend. Het is nu aan de Ombudsman om hierop te reageren.
Deelt u de conclusie van de Nationale ombudsman dat goede informatieverstrekking inhoudt dat de overheid ervoor zorgt dat de burger de juiste informatie krijgt en dat deze informatie klopt en volledig en duidelijk is?
Ja, die conclusie deel ik.
Zo ja, waarom heeft u bij eerdere aangetoonde onwaarheden die verkondigd werden door de voorzitter van de Borgingscommissie geweigerd hem hierover op de vingers te tikken?2
Ik deel de opvatting niet dat er sprake zou zijn van stelselmatige verstrekking van verkeerde informatie door de voorzitter van de Borgingscommissie. Ik zie dus ook geen reden om hem hierop aan te spreken.
Deelt u de mening dat dit patroon van misleiding de geloofwaardigheid van de overheid aantast? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid, nu voor de derde keer is aangetoond dat de heer Nijpels in zijn functie als voorzitter van de Borgingscommissie Energieakkoord stelselmatig burgers verkeerde informatie verstrekt, hem alsnog op de vingers te tikken en hem te ontslaan? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.